Verslag van de vergadering van de Statencommissie Landschap, Water en Milieu, gehouden op woensdag 12 januari 2005 van 9.00 uur tot 11.05 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezige leden: dhr A. Maarsingh (voorzitter, CDA), dhr L. Meijndert (CDA), dhr A.A. van Dam (CDA), dhr K.J. Havinga (PvdA), mw J.M. Drees (PvdA), dhr J.W. Veluwenkamp (PvdA), dhr D. Bultje (PvdA), dhr E.J. Luitjens (VVD), mw I.S. Bulk (SP), dhr H. Hemmes (SP), dhr P.G. de Vey Mestdagh (plv. lid, D66), mw A.F. Bos (GroenLinks), dhr H.C. Moll (GroenLinks), dhr J. Roggema (ChristenUnie), dhr R. Stevens (plv. lid, ChristenUnie), mw D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: dhr W. Haasken (VVD), dhr J. Hilverts (ChristenUnie). Voorts aanwezig: dhr T.A. Musschenga (gedeputeerde), dhr H. Bleker (gedeputeerde); mw N. Gerritsen (secretaris), dhr Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen, verslag dhr E.J.R. ter Veldhuis). 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen van harte welkom. Er hebben zich twee insprekers gemeld, te weten dhr Huisman en dhr Van ’t Westeinde. Zij wensen in te spreken met betrekking tot agendapunt 9 en zullen voor aanvang van dit agendapunt in de gelegenheid worden gesteld om hun zegje te doen. Dhr Maarsingh wenst de aanwezigen gezondheid en voorspoed toe voor het jaar 2005. “Veul zeeg’n in Neijoar”, voegt hij er in het Gronings aan toe. Dhr Haasken is verhinderd.
2.
Regeling van werkzaamheden -
voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. -
vaststellen van de agenda
De agenda wordt als zodanig vastgesteld. De voorzitter meldt dat er na afloop van de vergadering overleg is met de gedeputeerde Ble ker ten aanzien van het tijdpad en het momentenoverleg voor deze commissie waar het de Kaderrichtlijn Water betreft. Dhr Havinga, dhr Meijndert en dhr Luitjens hebben zich opgegeven. Wanneer er vanuit andere fracties nog belangstelling is om samen met de gedeputeerde het traject voor te bereiden, dan is daar na afloop van de huidige vergadering alle gelegenheid voor. Voorts heeft de commissie een e- mail ontvangen van dhr Ben Koks (Werkgroep Grauwe Kiekendief), die heeft ingesproken op de hoorzitting Actualisatie Natuurbeleid. Dhr Koks doet de commissie de suggestie om aanstaande zomer kennis te nemen van het thema ‘agrarisch natuurbeheer in akkerland en het nationale soortenbeleid'. Wanneer de commissie geïnteresseerd is in het afleggen van een werkbezoek, dan zal dit in de periode half juni tot augustus plaats dienen te vinden. De voorzitter constateert dat de commissie hierin is geïnteresseerd. Mw Gerritsen zal het werkbezoek voorbereiden.
1
3. Gelegenheid onderwerpen)
tot
spreken
voor
niet-Statenleden
(mbt
geagendeerde
De insprekers zullen voor aanvang van agendapunt 9 het woord voeren.
4. Vaststelling verslag Commissie Landschap, Water en Milieu van 24 november 2004 De tekst wordt ongewijzigd vastgesteld. Dhr Havinga (PvdA) geeft te kennen twee toezeggingen te missen. Eén toezegging betreft de ijkpunten voor de KRW, die reeds is ingevuld. Een andere toezegging is echter niet ingevuld en zou eveneens moeten worden vermeld. Halverwege bladzijde 42 staat onder ‘voorzitter’ het betoog van dhr Bleker. Het betreft met name de toezegging van informatie ten aanzien van delen van Duits Eemsgebied, dat deel van de KRW wat in de vorige commissievergadering aan bod is geweest, alsmede het deel waar de Waddenzee onder valt. De tekst zelf is akkoord.
Dhr Bleker (gedeputeerde) geeft te kennen dat de ontbrekende toezeggingen alsnog aan de toezeggingenlijst toegevoegd kunnen worden.
5.
Toezeggingenlijst
Toezegging 1 Deze toezegging blijft staan. Toezegging 2 De toezegging kan worden geschrapt. Toezegging 3 Deze toezegging blijft staan. Toezegging 4 Toezegging 4 blijft eveneens staan. Mw Bulk (SP) vraagt wanneer de bijeenkomst zal plaatsvinden, mede naar aanleiding van de besluitenlijst van GS van 21 december waarin het meerjarenbeleidsplan muskusrattenbestrijding 2005-2009 is vastgesteld. Wanneer na de discussie blijkt dat er andere maatregelen moeten worden getroffen, staat dit dan niet haaks op elkaar? Dhr Musschenga (gedeputeerde) bestrijdt dat een en ander haaks op elkaar staat. Er vindt momenteel ook een landelijk onderzoek plaats naar de bestrijding van muskusratten. Het liefst zou het College de uitkomst van dit onderzoek afwachten, zodat de problematiek daarna integraal kan worden besproken. De commissie zal een dezer dagen bericht ontvangen waarin uit de doeken wordt gedaan hoe het College hier nu tegen aan kijkt. Het is namelijk ook mogelijk om deskundigen vroegtijdig uit te nodigen, want de deskundigen kennen de problematiek onafhankelijk van welke rapportage dan ook.
2
Toezegging 5 De voorzitter deelt mee dat er intern beraad heeft plaatsgevonden over deze toezegging. Het gaat hierbij over de definitieve inhoud van de hervormingsvoorstellen met betrekking tot het Europese suikerbeleid, die medio 2005 wordt verwacht. Geopperd is dat dit onderwerp thuishoort in de commissie Economie en Mobiliteit. De toezegging verschuift derhalve naar de toezeggingenlijst van de commissie Economie en Mobiliteit. Dhr Bleker (gedeputeerde) vult aan, stellende dat de toezegging geschrapt kan worden van de toezeggingenlijst van de commissie LW&M. De voorzitter bevestigt dit. De commissie LW&M zal ter kennisname geïnformeerd over datgene wat hierover in de commissie E&M wordt gezegd.
worden
Toezegging 6 Toezegging 6 blijft staan. De toezeggingenlijst is hiermee vastgesteld.
6.
Mededelingen gedeputeerde(n)
Dhr Musschenga (gedeputeerde) deelt mee dat er een uitspraak van de Raad van State ligt in het kader van de provinciale besluitvorming ten aanzien van NOx van ESD. De Raad van State heeft, de tekst goed bestuderende, de indieners van de bezwaren op alle fronten in het ongelijk gesteld. Dit is goed voor het vervolgtraject.
7.
Rondvraag
Dhr Bultje (PvdA) heeft een vraag met betrekking tot de Waddenzeediscussies. Er zijn Kamervragen gesteld aan minister Peijs over het onderhoud van kwelders in de Waddenzee. De Kamerleden vroegen of het waar was dat het onderhoud aan deze kwelders op een laag pitje is gesteld. Minister Peijs heeft dit toegegeven. De budgetten moesten worden verschoven, reden waarom het onderhoud op dat moment niet mogelijk was. Wel zou er worden gemonitord. Tijdens de commissievergadering van 13 oktober zei de gedeputeerde dat het werk maken van bergende kwelders een van de prioriteiten is van het College ten aanzien van de besteding van het Waddenfonds. Dhr Bultje heeft echter altijd begrepen dat het Waddenfonds een extra investering is in de Waddenzee en niet zozeer een manier om reguliere onderhoudswerkzaamheden vervolgens alsnog onder het Waddenfonds te schuiven. Hij informeert wat de opvatting van het College in dezen is. Voorts vraagt hij of er sinds de vorige keer dat het onderwerp in de commissie werd besproken meer duidelijkheid is over de kant die het kabinet op wil met het fonds. Tot slot wenst dhr Bultje te vernemen wanneer het rapport ‘Wad Anders’, dat inmiddels is verschenen, in de commissie zal worden besproken. Dhr Bleker (gedeputeerde) geeft te kennen eveneens kennis te hebben genomen van de Kamervragen en het antwoord van de minister Verkeer en Waterstaat op deze vragen. Het geld uit het Waddenfonds, wat er overigens natuurlijk nog niet is, zal wat het College betreft ook ingezet moeten worden om het bovenreguliere onderhoud en herstel van kwelders aan te pakken, niet om gaten die door te weinig geld in het reguliere onderhoud zijn gevallen te dichten. Het College zal er alert op zijn dat dit laatste niet gebeurt. Ook als het College op een reguliere wijze de reguliere budgetten voor onderhoud en beheer van kwelders inzet, dan nog is het College van mening – kijkend naar wat is aangetroffen bij de rondgang in de voorbereiding op de nota Natuurbeleid – dat er extra inzet ter
3
versterking van de kwaliteit van de kwelders aan het Wad nodig is. Dit kan naar opvatting van het College wel uit het Waddenfonds. De gedeputeerde deelt voorts mee het rapport ‘Wad Anders’ gisteren (11 januari 2005) te hebben doorgestuurd naar de dienst, teneinde dit ook de leden van de Staten toe te sturen. De provincie heeft deelgenomen in de stuurgroep die het rapport heeft gemaakt. Bij het rapport zal een begeleidende brief van de zijde van het College worden gevoegd. Wat het College betreft kan het dan in hetzij de commissie LW&M, hetzij de commissie E&M worden geagendeerd. Dhr Bleker stelt in antwoord op de vraag of er nog nieuws te melden is over de kant die het kabinet op wil, dat er ambtelijke voorbereidingen worden getroffen. Op het niveau van het kabinet zijn er echter nog geen nieuwe zaken duidelijk geworden. Er zijn enkele voorlopige verdeelsleutels gemaakt over datgene wat naar de ecologie gaat, datgene wat naar de economie gaat in het Wad en datgene wat naar de duurzame economie in Noord-Nederland gaat. Er worden bepaalde percentages genoemd, maar dit zijn allemaal nog slechts ‘vingeroefeningen’. Een officiële status ontbreekt.
8.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a. Brief van 12 november 2004, nr. 2004-24632 (+ bijlage), betreffende Nota beheer van geluidzones industrielawaai
Niemand wenst het woord naar aanleiding van de ingekomen brief. Bespreekstukken 9.
Brief van 16 december 2004, nr. 2004-27156 (+ 2 bijlagen), betreffende De aanwijzing van bergingsgebieden en noodbergingsgebieden in het waterschap Hunze en Aa’s. Ontwerp-planuitwerking Provinciaal Omgevingsplan en Concept- Nota Reacties en Commentaar
De voorzitter stelt dhr Huisman en dhr Van ’t Westeinde in de gelegenheid in te spreken. Dhr Van ’t Westeinde (inspreker) begint zijn betoog, dat hier integraal wordt weergegeven. “Mijn naam is Jasper van ‘t Westeinde, gebruiker-eigenaar van een stuk land in de Ulsderpolder. Met het aanwijzen van de Ulsderpolder als noodberging ben ik gedupeerd door waardedaling van mijn bezit. Dit merk ik echter pas als ik verkopen moet. Meer nog moet ik net als alle andere agrariërs in de polder werken met de onzekerheid dat ieder jaar je oogst verloren kan gaan, doordat wegens zeer hoog water de Westerwoldse A-dijk geopend wordt en daarmee ons land onder water komt en waarbij ons gewas verloren gaat. Er wordt ons voorgehouden dat we alle gewasschade vergoed krijgen via een schaderegeling. Dit zal altijd een gevecht blijven om je recht te krijgen, zonder ook maar één plus. Het hoort zo te zijn, dat we ook een vaste vergoeding per jaar kunnen krijgen, voor deze door de overheid opgelegde onzekerheid. Ik erken de noodzaak om snel tot maatregelen te kunnen komen, om gevaar voor overstroming bij grote groepen bewoners en verlies van hun bezit tegen te gaan. Met de kracht van water valt niet te spotten, maar laat ons eigenaren van de polder niet in de drup staan. Het is nu zo dat overal geld voor is, behalve voor de dan betrokkenen.” De voorzitter dankt dhr Van ’t Westeinde voor zijn bijdrage. Hij informeert of er vragen leven bij de commissie.
4
Dhr Havinga (PvdA) vraagt of dhr Van ’t Westeinde pleit voor een vaste schadevergoeding, naast de bestaande schaderegelingen, die later verrekend zou moeten worden met de werkelijke schade. Dhr Van ’t Westeinde (inspreker) antwoordt, dat het meer wordt gezien als een tegemoetkoming. Het is een belemmering van het bedrijf die wordt opgelegd. Het een claim op het bedrijf. Nergens in de wereld is het zo dat wanneer een claim op het bedrijf wordt gelegd, in geval van schade hooguit de bestaande waarde zal worden vergoed. Dan is dhr Van ’t Westeinde niet voor een dergelijke regeling te vinden. Dhr Havinga (PvdA) vraagt of het dan gaat om een eenmalige uitkering of een jaarlijkse uitkering. Dhr Van ’t Westeinde (inspreker) antwoordt dat hij een jaarlijkse uitkering voorstaat. De voorzitter geeft het woord aan dhr Huisman. Dhr Huisman (inspreker) dankt de voorzitter en begint zijn betoog, dat hier integraal wordt weergegeven. Hij illustreert zijn betoog met enkele foto’s 1 . “Voorzitter, dames en heren van de Provinciale Staten. Ik ben Johan Huisman. Ik ben boer in Nieuw-Beerta en ben belendend boer aan de Ulsderpolder. Medio zeventiger Jaren van de vorige eeuw is een gre nscorrectie met Duitsland doorgevoerd. Vanaf dat moment was Nederland verlost van de aanvoer van Duits water op de meest kritieke momenten op de Westerwoldse A. Met het inrichten van het Binnen Aa-project, dat zich deels op Duits grondgebied bevindt, zullen de Nederlandse waterbeheerders zich moeten schikken in de Duitse wetgeving en aan de regels en beslissingen van het bevoegde Duits waterschap. Dat is in onvoorziene crisissituaties heel vervelend. Het hemd is altijd nog nader dan de rok. Het Binnen Aa-project bevindt zich op gezichtsafstand van de sluizen van Nieuwe Statenzijl. Het gehele gebied van 110 ha zal volgroeien met riet met her en der een boom. Raakt de begroeiing van de Binnen Aa na een vorstperiode op drift, vormt zich een deken van riet met eventueel wat bomen op de Westerwoldse A. Het zal zich ophopen voor de spuisluizen. Het riet kan losslagen. In het voorjaar van 2004 vormde zich ook meer dan een halve meter aangespoeld riet aan de buitenzijde van de sluizen van Nieuwe Statenzijl. De oppervlakte van dit aangespoeld riet is even groot als de oppervlakte van het riet dat op de kwelders groeit. De omvang van de sluizen is zeer beperkt. Deze is niet te vergelijken met het sluizencomplex van Lauwersoog. Een vergelijking met het Lauwersmeer gaat mank. De dimensies van de wateroppervlakte en van de sluizen zijn onvergelijkbaar met Nieuwe Statenzijl. Het waterbergend vermogen van de Binnen Aa is slechts voldoende voor een halve millimeter neerslag in het vrij-afstromend gebied van 160.000 ha. In tijd gemeten is het een regenbuitje van enkele minuten. Vervolgens vraag ik uw aandacht voor de inrichting van de Ulsderpolder voor de waterberging. In deze polder kan slechts een regenbuitje binnen het vrij-afstromend gebied ter grootte van 160.000 ha van max. 4,75 mm neerslag geborgen worden. Een regenbuitje in tijd gemeten van nog geen half uur! De polder wordt pas ingezet bij neerslaghoeveelheden van ver boven 140 mm over een periode van een week! U moet de tijdspanne even in aanmerking nemen. Het is een week, terwijl wij nog niet in staat zijn om vijf minuten van die week te bergen in de Binnen Aa en de Ulsderpolder. Met andere woorden, het waterschap en de provincie investeren miljoenen euro's in waterberging die slechts een emotionele signaalwerking uitstraalt, met slechts een symbolische waarde. Op een dergelijk signaal zal overvloedige neerslag en het wassende water nooit reageren - Azië heeft het laten 1
De foto's zijn in te zien bij de secretaris van de Statencommissie (mw. N. Gerritsen, statengriffie)
5
zien. Een emmer vol water kan nooit geborgen worden in een vingerhoed. Derhalve verzoek ik u de motie van Lith-Boelhouwer, kamerbreed aangenomen bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat, ook verbindend te verklaren voor de Ulsderpolder. Om onomkeerbare foute besluiten en overbodige investeringen te voorkomen, verzoek ik u voorwaarden te scheppen de studie Boorsma over het vrij afstromend gebied van waterschap Hunze en Aa's te laten afronden. Wat behelst de studie Boorsma? Ik denk, dat niemand in deze zaal mij dat kan vertellen. Daarom doe ik het maar. De bodemdaling bij het Eemskanaal door de gaswinning zal ongeveer 36 cm zijn. Hoeveel water kan daardoor extra worden afgevoerd? 2. Verbeterde waterafvoer van het Zuidlaardermeer richting Winschoterdiep, Eemskanaal, Delfzijl, de sluizen. 3. Het Eemskanaal wordt aangepast voor de duwvaart. Dus verbreed en verdiept. Welk effect heeft dat op de waterafvoer? 3a Kanaalpeilverlagingen van het Eemskanaal van l m i.p.v. 60 cm. In 1969 hebben de provincies Drenthe en Groningen, rijkswaterstaat, Diensten Landinrichting Drenthe en Groningen een rapport gemaakt, waarin staat dat het kanaalpeil in het Eemskanaal met 1 meter kan worden verlaagd. In 1989, het crisisjaar, werd er maar met 60 cm verlaagd. Wanneer men kennis had gehad van dit rapport, dan hadden wij geen hoogwaterprobleem gehad. Wanneer men theoretisch stelt dat het water boven het kanaalpeil ook mocht worden afgevoerd, dan kon er toen ruim twee meter peilverlaging worden gehaald. Dat moet in mijn ogen nog echt worden bestudeerd. De provincie Groningen is toen door het oog van de naald gekropen. Had rijkswaterstaat of het ministerie van Verkeer en Waterstaat hier kennis van gedragen, dan hadden de provincie Groningen en het waterschap voor de kosten van de waterschade moeten opdraaien. Het was namelijk gewoon contractbreuk. 4. De spuisluizen van Delfzijl zijn afgekeurd. Welke perspectieven worden met de nieuwe sluizen geschapen? 5. De invoering van een calamiteitenpeil in de landbouwgebieden door de aanwezige stuwen tot maaiveldhoogte verhogen. Nu zitten ze allemaal een tot anderhalve meter onder het maaiveld. Als u dat een meter omhoog brengt, kunt u in de waterwegen ontzettend veel water bergen, maar ook in de grond. Dertig procent van de grond bestaat uit poriën. 6. Enkele extra stuwen in de bovenloop van de waterwegen. In de Westerwoldse A, etc., in de richting van Drenthe, kan met extra stuwtjes heel veel meer water worden geborgen. 7. Een noodberging ten zuiden van het Oosterhornkanaal. Wanneer dit gebied in crisissituaties kan worden gevuld, heeft men heel wat reserves vlakbij de nieuwe sluizen van Delfzijl liggen. 8. Een noodoverloop Winschoterdiep tussen Zuidbroek en Scheemda, waterafvoer via het Zijldiep naar het gemaal Rozema Termunterzijl. 9. Heel misschien een Dollardkanaal. Het waterschapsrapport Hoogwater l heeft ernstige tekortkomingen. a. Afwijkingen tussen de gemeten en berekende lozingen van okt.1998 te Nieuwe Statenzijl en Delfzijl van 50 resp.30%! De calibratie met 1995 klopt niet; b. Ook in de toenmalige bergingsruimte in de boezem zit een onacceptabel verschil tussen de gemeten en de berekende peilen van 20 cm. Een verschil van meer dan 30%. In de berekende peilen zijn de effecten van het pas in 2000 operationeel geworden gemaal Rozema in verwerkt. (Howa l, pag 5-1). c. Het opzetten van zomerpeil naar winterpeil met 7 cm Het peilbesluitenrapport geeft gemiddeld daarin 20 cm aan. De typefout 70 cm is onzin. Berging van 5¼ mm (4¾ mm + ½ mm) neerslag, of een buitje van een half uur bij neerslaghoeveelheden van 140 mm en meer, over een periode van een week, waar praten we over. Over een Betuwelijn in Groningse dimensies!
6
Leden van de Staten van Groningen, u beslist over de aanzet tot het uitgeven van tientallen miljoenen euro's. In investeringen die slechts een schijnveiligheid oproepen en slechts een symbolische waarde hebben. U beslist over een emotioneel voorstel dat slechts een signaalwerking afgeeft aan iets dat niet zal reageren, namelijk de elementen, zie Azië. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald met de Groningse Betuwelijn. Dat is met de noodoverloop in het rivierengebied ook gebeurd. Waar is de nuchtere Groninger?” De voorzitter informeert of er nog vragen leven bij de commissie. Dhr Havinga (PvdA) vraagt of hij, het verhaal resumerend, moet concluderen dat dhr Huisman tegen waterberging in het algemeen is? Dhr Huisman legt uit dat hij voorstander is van een second opinion, zodat er kan worden vergeleken. Dit is tot dusverre niet gebeurd. Er is louter voor waterberging gekozen, waarbij het ook nog niet eens goed is uitgezocht. Dhr Havinga (PvdA) werpt tegen dat er voor kadeverhoging en dergelijke is gekozen. Dhr Huisman (inspreker) riposteert dat er ook voor waterberging in de Ulsderpolder is gekozen. Mw Bos (GroenLinks) stelt vast dat dhr Huisman duidelijk een deskundige is. Zij vermoedt dat de meeste der commissieleden enigszins achter poest binn’n (‘buiten adem zijn’). Dhr Huisman (inspreker) merkt op altijd bereid te zijn nadere uitleg te geven. Mw Bos (GroenLinks) vermoedde reeds dat dhr Huisman commissieleden zullen het betoog van dhr Huisman echter eerst nemen, daarna komen zij wel met vragen. Mw Bos vraagt problematiek van het riet niet eenvoudig kan worden opgelost met
dit zou zeggen. De rustig lezend tot zich dhr Huisman of de krooshekreiniger.
Dhr Huisman (inspreker) vraagt mw Bos of zij wel eens spreekt met mensen die aan kwelderbeheer hebben gedaan. Mw Bos (GroenLinks) antwoordt bevestigend. Dhr Huisman (inspreker) legt uit dat wanneer losgeraakt riet tegen een hek of een dam aan komt, het hek of de dam daarbij wordt verwoest. Zo groot zijn de krachten die ermee zijn gemoeid. Uit 1 ha tarwe is ongeveer 5 à 6 ton stro te halen. Bij riet komt men wel tot het dubbele, maal 110 ha. Dat spoelt voor de sluizen. Dhr Huisman vraagt hoe de provincie dit denkt weg te halen, temeer daar er over twintig tot 25 jaar ook nog eens een boom tussen zit. Het geeft geweldige problemen, juist op het cruciale moment dat er te veel water is. In 1963 wilden de Drenten water kwijt, waarbij het waterschap Westerwolde erop aandrong om de Drentse waterwegen te blokkeren. De Duitsers zullen dit ook zeker doen, wanneer ze de problemen kunnen afschuiven op de provincie Groningen. Dhr Huisman acht het een zeer gevaarlijke ontwikkeling dat men op Duits grondgebied gaat investeren. De voorzitter merkt op dat de commissie niet het onderhoud van de watergangen hoeft te regelen. Hij zegt toe de papieren van dhr Huisman na te zullen sturen, zodat eenieder er kennis van kan nemen. Vervolgens geeft dhr Maarsingh het woord aan gedeputeerde Bleker, aangezien de gedeputeerde voor behandeling van het agendapunt een mededeling wenst te doen.
7
Dhr Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat in de stukken, die de commissieleden hebben ontvangen, is aangegeven dat er bij de afronding van de ontwerp-planuitwerking onduidelijkheid bestond over de noodzaak van een zogenaamde Strategische Milieu Beoordeling (SMB). Dit is voor het College aanleiding geweest om in de stukken een drietal opties in beeld te brengen: 1. gewoon doorgaan; 2. een Strategische Milieu Beoordeling gezamenlijk doen in het traject van wijziging van de bestemmingsplannen van de verschillende gemeenten als vervolg op de streekplanuitwerking; 3. de vaststelling van de planuitwerking vooraf te laten gaan door een Strategische Milieu Beoordeling. Deze laatste situatie zou betekenen dat de ontwerp-planuitwerking nu wel kan worden besproken, maar dat het College op een later tijdstip nog met een aanvulling zal komen, welke eveneens in de commissie kan worden besproken. Daarna zal de ontwerp-planuitwerking worden vastgesteld. De aanvulling heeft betrekking op de Strategische Milieu Beoordeling. Het College heeft aangegeven dat het gaat om uitleg van een recente Europese richtlijn, die op 21 juli is vastgesteld en door het kabinet en de Kamer nog niet is geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving. Voor Europese richtlijnen geldt echter dat, ook als zij niet zijn geïmplementeerd door de nationale staten, de regionale en lokale overheden zich wel hebben te verbinden aan uitvoering van die richtlijnen. Het College kan zich derhalve niet verschuilen achter het feit dat het nog niet is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daarnaast was er discussie over de vraag of dit soort werken waar hier sprake van is onder het regime van de SMB zou vallen. Dat is voor het College aanleiding geweest om advies van de landsadvocaat te vragen. Het College heeft dit advies gisteren (11 januari 2005) in definitieve zin ontvangen. Het advies is voor het College aanleiding om alsnog naar de derde variant over te stappen. Het College zal, ook na deze bespreking, een aanvulling op deze planuitwerking plegen door een SMB-rapport op te stellen. Daar zou ook weer een hoorzitting over kunnen worden gehouden. Er kunnen zienswijzen op worden ingediend. Vervolgens kan het hier weer worden besproken. Daarna gaat het Colle ge tot vaststelling van de planuitwerking over. Het College kiest hiermee derhalve voor de koninklijke en voor de meest veilige weg die denkbaar is, omdat het College het liever nu goed doet dan er later mee te worden geconfronteerd. Dhr Havinga (PvdA) vraagt, om onduidelijkheid te voorkomen, of het College in de brief voor optie 3 kiest, te weten de bestemmingsplanprocedure, terwijl uit de woorden van de gedeputeerde blijkt dat het College nu voor optie 2 kiest. Dhr Bleker (gedeputeerde) beaamt dit. Dhr Meijndert (CDA) constateert dat de planuitwerking nog een keer terug zal komen. Het CDA geeft derhalve nog geen instemming, want de SMB komt niet voor niets. De richting die het College heeft gekozen, spreekt het CDA echter aan. Het eindoordeel zal het CDA bij de SMB geven. De CDA-fractie heeft kennis genomen van de inspraakreacties. Daarin zijn twee zaken in het bijzonder opgevallen: de landbouwgronden in de Onner- en Ulsderpolder waar een wat andere uitwerking voor komt. Dhr Meijndert informeert of de commissie dit nog terugkrijgt en of dit tot meer onvoorziene en wellicht ook niet begrote kosten zal gaan leiden. Hetzelfde geldt in feite voor de planschade. Ten aanzien van het gebied van Haren heeft overleg plaatsgevonden, maar een en ander moet nog worden uitgewerkt. Voor de CDA-fractie is nog onduidelijk of dit ook veel kan gaan kosten, aangezien er voor het flankerend beleid voor de Ulsderpolder ook behoorlijk veel geld is gereserveerd, maar specifiek voor die polder. Dhr Meijndert heeft niet kunnen vinden dat dit ook bestemd was voor andere gebieden. In de richting van dhr Van ’t Westeinde merkt dhr Meijndert op dat de besluiten zijn genomen. Daarbij zijn alle varianten van schaderegelingen vooraf en achteraf meegewogen, ook ten aanzien van een vaste vergoeding. De Staten hebben toen nadrukkelijk gesteld dat een vaste vergoeding geen goede zaak lijkt. Dat standpunt zal op dit moment niet veranderen. De Staten hebben toen echter wel aangegeven dat, wanneer er zich schade voordoet, snelheid van het College wordt verwacht. Het College heeft toegezegd er dan ook werk van te maken, zodat de mensen niet te lang in
8
onzekerheid verkeren. Schade brengt natuurlijk altijd onzekerheid met zich mee. Schade moet eerst nog vastgesteld worden, daarom bestaat er altijd een periode van onzekerheid. Dhr Meijndert is van mening dat dit niet opnieuw ter discussie moet worden gesteld. Dhr Hemmes (SP) geeft te kennen eveneens weinig behoefte te hebben om er uitgebreid op in te gaan. Het onderwerp is reeds vele malen de revue gepasseerd. De SP heeft gekozen voor de insteek die in grote lijnen ook het College heeft gekozen. De SP blijft hierbij. Dhr Hemmes heeft voorts begrepen dat het onderwerp nog enkele keren op de agenda zal terugkeren. Als er nog nieuwe ontwikkelingen zijn, dan zullen deze worden meegenomen. In de richting van dhr Van ’t Westeinde geeft dhr Hemmes aan dat PS destijds die keuze hebben gemaakt. Schade moet vlot en goed worden gecompenseerd. PS voelen echter geen behoefte om schade die er nog niet is alvast financieel te vergoeden. Dhr Roggema (ChristenUnie) constateert dat men in Nederland in elk geval in de gelukkige omstandigheid verkeert hier iets aan te kunnen doen en in staat te zijn voorzieningen te treffen voor eventueel hoog water. Op 19 maart hebben de Staten het startschot gegeven om de planuitwerking verder gestalte te geven. Het is inderdaad al meerdere keren besproken en het zal nog terugkomen in het kader van SMB. De fractie van de ChristenUnie zal er nu derhalve ook niet al te veel aandacht aan schenken. Er zijn vanzelfsprekend verschillende varianten bekeken en besproken. Uiteindelijk is dit uitgewerkt. Men dient zich ook te realiseren dat, welk plan er ook zou hebben gelegen, de PS ook dan van alles en iedereen reacties zouden hebben ontvangen. Ke uzen moeten nu eenmaal worden gemaakt. Getracht is om zoveel mogelijk afwegingen te maken en de reacties zorgvuldig mee te wegen. Er komt echter een moment dat duidelijkheid moet worden verschaft. Ten aanzien van de SMB is dhr Roggema blij met de toelichting van dhr Bleker, want bij de ChristenUnie bestonden hierover enkele vragen. Aan de hand van variant 2 wordt een en ander duidelijk meegenomen. In een later stadium zal het opnieuw tegen het licht worden gehouden. Ten aanzien van de schadeproblematiek wenst dhr Roggema op te merken dat, zeker ook gezien het verleden, er zeer sterk aandacht voor moet zijn. Indien er werkelijk schade wordt geleden, dient dit op een goede en correcte wijze te worden afgehandeld, maar ook op een snelle wijze. Dit is wel eens anders gebeurd. De ChristenUnie-fractie is de verhouding in schadeafhandeling van provincie/waterschappen nog niet geheel duidelijk. Waar loopt men nog wel risico’s? De vorige keer dat dit onderwerp aan de orde was heeft dhr Roggema begrepen dat dit ten aanzien van de Tusschenklappenpolder niet allemaal eenduidig was. Het is zeer aan te bevelen om dat voor de toekomst wel allemaal in beeld te hebben. Mw Hoekzema-Buist (PvhN) roept in herinnering dat de PvhN in het voorjaar al twijfels heeft geuit over de noodzaak van de bergingsgebieden. In de ogen van de PvhN is de overlast te overzien en is één keer in een bepaalde tijd de waterschade ook wel te tolereren en te herstellen. De PvhN heeft toen enkele alternatieven gevraagd. Mw Hoekzema heeft berekeningen ontvangen die inderdaad veel duurder uitvielen. Er dient vanzelfsprekend wel voor te worden gezorgd dat de kades en dijken in dat soort omstandigheden in goede staat zijn, iets wat vroeger niet zo was bij voorkomende waterschade. Mw Hoekzema heeft begrepen dat men bezig is de kades en dijken op orde te brengen. Zij geeft voorts te kennen de antwoorden op de vragen van dhr Huisman af te zullen wachten, want deze vragen zijn reëel. Een schadevergoeding vooraf lijkt de PvhN niet logisch. Dit is toentertijd ook zo door PS beslist. Mw Hoekzema is echter wel van mening dat waterschade achteraf wel heel adequaat en heel snel moet worden opgelost indien deze zich metterdaad voordoet. Dit kan behoorlijk sneller dan in het verleden het geval was. Het lijkt mw Hoekzema voor de mensen ook wel zo prettig om hun bedrijf te kunnen voortzetten. Dhr De Vey Mestdagh (D66) geeft aan dat in het stuk vele zaken staan die de commissie al op een of andere wijze aan de orde hebben gehad. Absoluut nieuw is
9
natuurlijk de Strategische Milieu Beoordeling. Dhr De Vey Mestdagh vraagt de gedeputeerde of er onderscheid te maken is tussen een MER en een SMB. De SMB hoeft in principe niet aan de MER-procedure, zoals de provincie deze heeft, te voldoen, aangezien de provincie op basis van Europees recht uitvoert. Dhr De Vey Mestdagh informeert of het College hier onderscheid in zal gaan maken of de gewone MERprocedures zal gaan volgen. Daarnaast stelt dhr De Vey Mestdagh vast dat er ook een behoorlijk kostenplaatje met een en ander is gemoeid bij de uitvoering van een dergelijke zaak. Hij wenst van de gedeputeerde te vernemen waar deze kosten komen te liggen. Dhr Moll (GroenLinks) is van mening dat het College de juiste keuze heeft gemaakt ten aanzien van de Strategische Milieu Beoordeling. Dat heeft ook tot gevolg dat de vaststelling plaatsvindt binnen de context van een uitgevoerde SMB. Dhr Moll acht het voor de besluitvorming belangrijk dat dit de procedure is. Het geeft ook een voordeel, namelijk dat bij de SMB uiteraard ook gekeken zal worden naar alternatieven, want ook daar zal duidelijk gemaakt moeten worden waarom een bepaalde keuze een bepaald resultaat tot gevolg heeft. Dit heeft te maken met het strategische karakter. Nieuwe alternatieven zullen opnieuw de revue moeten passeren. Dhr Moll stelt dat dhr Huisman het ‘mooi kan vertellen’, maar hij laat zelf in het midden in hoeverre dhr Huisman en dhr Boorsma een reëel alternatief kunnen bieden. Aan de andere kant is dhr Moll wel van mening, dat – zeker nu er opnieuw in het kader van de SMB naar zal worden gekeken – het wel duidelijk moet zijn hoe reëel het is. De statenleden dienen in staat te zijn om ‘met open ogen’ aan te geven dat er, voor zover het zinvol is, naar is gekeken en dat de keuze afgewogen is. Dhr Moll pleit ervoor om het daarin mee te nemen, al kan hij zijn scepsis ten aanzien van het verhaal niet verhullen. Hij roept op de feiten voor zich te laten spreken en deze te bestuderen en niet bij voorbaat ideeën van anderen in de prullenbak te gooien. De voorliggende plannen zelf sporen goed met datgene wat de commissieleden hebben besproken. Politiek hoeft er vandaag derhalve niet veel nieuws over te worden gezegd. Ook over de schade is royaal gesproken. Dhr Moll wenst er slechts op te wijzen dat een gebruiksbeperking, voor zover deze reëel is, zich ook zal vertalen in planschade. Voor planschade bestaat een procedure. Die procedure is ook voorzien in het traject. Wanneer er aantoonbare planschade is, dan is dat het moment om de schade te incasseren. GroenLinks - en de meerderheid van de Staten - gelooft echter niet in een systeem waarbij de provincie permanent jaarlijks bedragen moet overmaken voor virtuele schade. Er zijn twee reële momenten: het moment dat de schade zich voordoet en het moment van de planschadeprocedure. Dhr Moll acht dit een fatsoenlijke regeling. Dhr Luitjens (VVD) verkondigt dat dit agendapunt in de ogen van de VVD-fractie de logische afronding vormt van de uitgebreide discussie die op 2 juni 2004 in de Staten is gevoerd, waarbij – zo merkt dhr Luitjens in de richting van dhr Van ’t Westeinde op – uitgebreid is gesproken over flankerend beleid en diverse alternatieven en waarbij het College zich breed heeft ingezet om allerlei manieren flankerend beleid tevoorschijn te halen. Dhr Luitjens stelt begrip te hebben voor datgene wat dhr Van ’t Westeinde naar voren brengt, maar de VVD-fractie is ervan overtuigd dat het College er alles aan zal doen om de hinder die er mogelijk is, zoveel mogelijk weg te nemen waar het binnen zijn mogelijkheden, Europees en nationaal, past. Dat was namelijk ook een van de aspecten die daarbij naar voren kwam. In reactie op het betoog van dhr Huisman zou dhr Luitjens van de gedeputeerde wensen te vernemen hoe het met internationale afspraken is gesteld ten aanzien van het Binnen Aa-gebied. Het betekent ook dat daarmee het onderwerp slordigheid en riet wordt beroerd. Dhr Luitjens vindt het buitengewoon vervelend dat daarbij nog steeds verschil van opvatting is tussen de ‘Boorsma-groep’ en de alternatieven die zijn aangedragen tijdens de discussie op 2 juni 2004, waarbij voor de VVD-fractie de laagste maatschappelijke kosten van waterberging en waterbeheer duidelijk meewegen. Ten aanzien van de Strategische Milieu Beoordeling acht dhr Luitjens het goed om de koninklijke weg te volgen. Een fle xibele uitwerking van Onner-
10
en Oostpolder lijkt hem daarnaast zeer logisch. Zeker nu het onderwerp nog in de commissie terug zal keren, zal de commissie hierover wel extra informatie ontvangen. Dhr Havinga (PvdA) geeft te kennen zich te kunnen aansluiten bij het CDA en andere fracties. De PvdA-fractie is van mening dat het past in de tot nog toe genomen besluiten. Dhr Havinga beschouwt deze behandeling als een mogelijkheid om een aantal informatieve verhelderende vragen te stellen, met name naar aanleiding van de nota Reacties en Commentaar. Hierin rijzen namelijk vragen die mogelijk ook nog andere consequenties zouden kunnen hebben, waarbij dhr Havinga slechts doelt op de opmerking over bouwblokken. Hij gaat er echter vanuit dat de behandeling van dit stuk een bespreekstuk in de Staten zal worden. Derhalve wenst hij zich te beperken tot het stellen van informatieve vragen. Dhr Havinga wacht de beantwoording van de vragen van de beide insprekers af. Dhr Hemmes (SP) interrumpeert en is van mening dat het st uk niet als bespreekstuk naar de Staten kan. Het lijkt dhr Hemmes geen stuk voor de Staten. De discussie is nog gaande. De discussie is al vele malen gevoerd. Er komt nog een eindbeslissing. Het lijkt dhr Hemmes niet dat dit stuk in de Staten komt. Dhr Moll (GroenLinks) (microfoon staat uit) vraagt zich af of dhr Havinga een richtinggevende motie wenst aan te nemen. Dhr Meijndert (CDA) geeft aan deze mening te delen. Dhr Havinga (PvdA) hervat zijn betoog. Er wordt in de aanbiedingsbrief op bladzijde 2 iets gezegd over alleen waterberging, terwijl er naar opvatting van dhr Havinga moet staan ‘noodwaterberging’. Hier wordt zo nu en dan verschillend mee omgegaan. Dhr Havinga acht het niet geheel duidelijk: vormen de Onner- en Oostpolder een bergingsgebied of een noodbergingsgebied? Voorts wenst hij te vernemen wie de kosten draagt voor de bestemmingsplanwijziging, inclusief de Strategische Milieu Beoordeling. Zijn deze kosten voor rekening van de provincie of worden deze kosten verrekend met gemeenten? Daarnaast is dhr Havinga benieuwd naar datgene wat er vorig jaar in de krant heeft gestaan over een zogenaamde bijeenkomst in Winschoten die niet openbaar zou zijn, dit in het kader van de informatieve rondes die zijn gepleegd. Mogelijk is de gedeputeerde in staat hier iets over te zeggen. De nota Reacties en Commentaar. Het gaat inderdaad over de Strategische Milieu Beoordeling. Er is al aangegeven dat het College kiest voor optie 2. Hier is de PvdA het van harte mee eens. Dhr Havinga wenst hierbij echter wel te vernemen of dit alleen over de proceduresituatie of ook over de habitatregeling gaat. Dit wordt namelijk enigszins algemeen geformuleerd: het kan en het zou kunnen. Zou dat in die zin ook een risico kunnen zijn dat de hele procedure tijdverlies gaat opleveren? Er is namelijk wel de verwachting uitgesproken dat de provincie in 2008 een aantal zaken gereed zal hebben. Nederland staat bekend als procedureland. Hoe groot wordt het risico van tijdverlies ingeschat? Op bladzijde 21 wordt onderscheid gemaakt tussen een beleidslijn en een beleidskader. Dhr Havinga zegt dit te kunnen interpreteren als respectievelijk ‘kunnen’ en ‘moeten’, maar verzoekt desalniettemin uitleg van de gedeputeerde. Het staat overigens ook in de ontwerp-planuitwerking. Het College geeft een beleidslijn mee, waarbij het met name gaat over inundatie tijdens het broedseizoen. Op bladzijde 27 is er sprake van enige onduidelijkheid. Wat wordt er bedoeld met de norm 1:100 ten aanzien van de Ulsderpolder? De tekst lezende kan deze namelijk zo worden geïnterpreteerd dat wanneer deze norm na 2015 gehandhaafd blijft, de Ulsderpolder niet als noodbergingsgebied wordt gezien, maar als noodoverloop. Dhr Havinga bekent niet te weten wat daar het verschil tussen is, maar de tekst doet in elk geval twijfel rijzen aan de urgentie van de Ulsderpolder in dit verband.
11
Dhr Van ’t Westeinde verzoekt om een schadevergoeding vooraf. De PvdA-fractie is hier ook absoluut niet voor. Zij is van mening dat dit meegenomen zou kunnen worden in het flankerend beleid, iets wat ook reeds door de VVD werd opgemerkt. De schaderegelingen. Er zijn drie schaderegelingen: planschade, gevolgschaderegeling waterschap en voor de Ulsderpolder een specifieke private schaderegeling. Dhr Havinga informeert of hij dit goed heeft begrepen. In de tekst wordt op bladzijde 48 gesproken over schaduwschade. Schaduwschade zou alleen maar kunnen optreden bij onroerende zaken. Dhr Havinga meent echter dat in de landbouw ook schaduwschade voor gewassen kan optreden, niet louter bij onroerende zaken. Wellicht kan het College van GS hier ook verheldering in brengen. Op bladzijde 58 wordt iets gezegd over de toekomstige inrichting van bouwblokken. In overleg met betrokkenen kan invulling worden gegeven aan toekomstgericht bouwblok. Dhr Havinga verzoekt hierover enige helderheid. Daarnaast wenst hij te vernemen wie daar over beslissen, GS of PS. Hij denkt hierbij aan de discussie over chalets, et cetera. Een ander risico dat dhr Havinga niet geheel duidelijk is, betreft de bodemverontreiniging in het gebied, met name de Ulsderpolder. Er zijn kennelijk wel gerichte bodemonderzoeken gedaan op plaatsen waar vervuiling werd verwacht. Hoe zit dit in het geheel? Is er een algemeen bodemonderzoek gedaan voor de polder? Zo ja, is dit bodemonderzoek dan ook beschikbaar? Zou de afstemming met de Duitse overheid risicovol kunnen zijn als er snel moet worden gehandeld? Lopen de beleidslijnen in dezelfde richting? Dhr Bleker (gedeputeerde) stelt dat de Provinciale Staten vanzelfsprekend zelf uitmaken of zij dit stuk op de agenda van de statenvergadering wensen. Het College zou zich kunnen voorstellen dat dit, wanneer men dit zou willen, het beste kan worden gedaan op het moment dat de aanvullende rapportage over de SMB beschikbaar is. Dan kunnen ook eventueel nadere zienswijzen die daarop betrekking hebben door de Staten bij de zaak worden betrokken. Aansluitend op de inbreng van dhr Roggema over het karakter van het stuk en het karakter van de besluitvorming waar GS nu en straks als de SMB er is, voor staan, geeft de gedeputeerde het volgende te kennen. Het gaat hier nu om een streekplanuitwerking, een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten. Het is aangekondigd in het POP. De waterhuishoudkundige discussie en de waterhuishoudkundige besluitvorming over dit onderwerp zijn op 2 juni 2004 afgerond door PS met het voor kennisgeving aannemen van de nota Doorbraak Waterberging. In de nota Doorbraak Waterberging zijn de diverse alternatieven - ook alternatieven die op weg naar 2 juni 2004 toe door derden werden aangere ikt, met op de achtergrond de rapporten van dhr Boorsma - daarbij betrokken. Er is zelfs in overleg met het comité Lotgenoten destijds een second opinion op de rapportage van dhr Boorsma gegeven. Van een bepaald aspect van deze rapportage, te weten een gemaal bij Nieuw Statenzijl, is gezegd dat dat misschien in de toekomst een optie zou kunnen zijn. Daar zou dan in 2015 met de inzichten van dat moment en de normen van dat moment naar moeten worden gekeken. Er lag geen concreet alternatief, maar een aantal suggesties die met name betrekking hadden op de afvoer van water. Die zijn in globale zin – het waren globale suggesties – besproken en becommentarieerd en die hebben de PS kunnen meewegen in de besluitvorming op 2 juni 2004. Op dat punt is de inhoudelijke afweging, de inhoudelijke besluitvorming, afgerond. Het gaat nu om de planologische vertaling daarvan. De gedeputeerde geeft aan nu dan ook niet – iets wat door de PvhN werd gesuggereerd – inhoudelijk in te zullen gaan op de inbreng van de zijde van dhr Hu isman. Het heeft weinig zin, gelet op het feit dat dit type inbreng eerder mede is beoordeeld en gewogen. Het is niet gepast om dit nu opnieuw te doen. De SMB is in zekere zin een nieuw fenomeen. Het is geen MER. De provincie heeft ten aanzien van de SMB ook niet van doen met de landelijke MER-commissie. Het is een nieuw fenomeen, betrekking hebbend op globale, kaderstellende plannen. Daar zal de provincie Groningen nu voor het eerst invulling aan geven. Het is geen Milieu Effect Rapportage zoals deze gangbaar is. Er wordt wel een milieurapport opgesteld, maar het betreft een globalere rapportage met een hoger abstractieniveau. Bovendien zal het
12
College het van toepassing verklaren op de alternatieven die in de inhoudelijke besluitvorming zijn meegewogen. Daar gaat het om. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe waterhuishoudkundige beoordeling van bijvoorbeeld de alternatieven die uit de koker van dhr Boorsma of anderen zijn gekomen. De waterhuishoudkundige beoordeling is gezamenlijk op 2 juni 2004 afgerond. Op de alternatieven die in de besluitvorming van 2 juni zijn opgenomen, zal het College wel de SMB toepassen. Dhr Havinga (PvdA) vraagt bestemmingsplanprocedures.
of
de
SMB
de
MER
vervangt
bij
de
Dhr Bleker (gedeputeerde) antwoordt ontkennend. Het heeft nu alleen betrekking op de streekplanuitwerking. De vraag is gesteld wie een en ander betaalt en hoeveel tijd ermee is gemoeid. De provincie zal het maken van een SMB betalen. Inmiddels heeft het College hier met een extern bureau contact over. De voorlopige conclusie is dat heel veel informatie die voor zo’n SMB is vereist, feitelijk al beschikbaar is gekomen in de loop van de besluitvorming zoals deze is gepleegd. Op een aantal punten is nadere informatie nodig. Er zal een beoordeling, een weging, moeten plaatsvinden. Het College heeft derhalve goede hoop dat het rond de zomer de besluitvorming, de vaststelling van de streekplanuitwerking, plaats kan vinden. Betekent dat een grote vertraging? Dhr Havinga (PvdA) vraagt wie de wijziging van de bestemmingsplannen betaalt. Dhr Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat de kosten van de bestemmingsplannen voor rekening komen van de provincie en, op onderdelen, het waterschap. De gemeenten dragen geen kosten van planologische procedures, et cetera. Het Provinciehuis levert ook ambtelijke bijstand richting gemeenten bij de hele afwikkeling van de procedure. Nu reeds worden voorbereidingen getroffen voor de bestemmingsplanaanpassing. Dat betekent ook dat de uiteindelijke vertraging waarschijnlijk beperkt kan blijven, omdat het College een aantal processen tegelijkertijd uitvoert. Het College is bezig met de afronding van de streekplanuitwerking door een SMB. Er wordt ten aanzien van gemeenten al aan gewerkt om tot de aanpassing van bestemmingsplannen te komen. De waterschappen maken de concrete inrichtingsplannen, die overigens weer nodig zijn voor de afronding van bestemmingsplanprocedure. Op die drie niveaus wordt nu tegelijkertijd gewerkt. Bestaat dan de garantie dat de werkzaamheden in alle polders waar dit nog moet gebeuren in 2008 kunnen worden gestart? Het College kan deze garantie niet geven. Dit hangt samen met bezwaar- en beroepsprocedures die natuurlijk kunnen komen en hoe dit zal gaan lopen. Naar opvatting van de gedeputeerde blijft het College echter behoorlijk in de buurt van de planning die er lag, juist ook door de parallelschakeling van processen. Flankerend beleid. Dhr Meijndert en anderen hebben hier vragen over gesteld. Er is flankerend beleid voor de Ulsderpolder, maar ook voor de landbouw in de Oost- en Onnerpolder en Haren. Er is een discussie gaande over de vraag of het oorspronkelijke plan ten aanzien van de Oost- en Onnerpolder, namelijk twee afzonderlijke bergingsgebieden en daar tussen een landbouwgebied dat niet betrokken wordt bij de noodberging, moet worden gehandhaafd of dat het landbouwgebied ook bij het totale noodbergingsgebied betrokken zou moeten worden. Dit laatste heeft het voordeel dat er minder storende dijken in het landschap hoeven te worden ingepast. Er zitten echter ook nadelen aan. De provincie is nu met de agrariërs in gesprek over de vraag welke invulling van het flankerend beleid het voor hen aanvaardbaar kan maken om het gebied ook in de noodberging in te passen. De provincie doet dit zowel ten aanzien van de Ulsderpolder als ten aanzien van Oost- en Onnerpolder/Haren, binnen de budgetten die PS daarvoor eerder hebben bepaald. Wel is het zo dat het College in de loop van de contacten met de agrarische ondernemers in die gebieden tot meer maatwerk en nadere invulling van het flankerend beleid komt. Het is allemaal mogelijk binnen de budgetten die er zijn. Een belangrijke component van het flankerend beleid is de aankoopbereidheid van de provincie voor die ondernemers die niet verder willen vanwege het feit dat hun gronden in noodbergingsgebieden komen te liggen. Er zijn concrete onderhandelingen over
13
gaande. De gedeputeerde verwacht dat de provincie, mede namens het waterschap, enkele stevige aankopen zal gaan doen. Die gronden komen dan vervolgens weer beschikbaar voor de blijvende boeren. Vanuit de betrokken agrarische ondernemers die willen blijven is gesteld dat het flankerend beleid zich erg toespitst op aankoop, dus voor de vertrekkende boeren. Er zouden de blijvers meer mogelijkheden moeten worden geboden. Hier heeft het College, ook in overleg met het comité Lotgenoten, een variant voor uitgewerkt die het boeren die willen blijven en die willen uitbreiden mogelijk maakt om onder aantrekkelijker financiële voorwaarden de financiering van uitbreiding van hun bedrijf te realiseren. De provincie voert nu in een enkel geval gesprekken over de vraag hoe dit in concrete situaties mogelijk is. Het is een kwestie van maatwerk en overleg ter plekke. De schade. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen twee zaken: planschade en gevolgschade. Er werd zo-even gerefereerd aan de situatie bij de Tusschenklappenpolder. Dit onderwerp is eerder in de commissie aan de orde geweest. Toen was er een heel andere schaderegeling van toepassing dan die nu geldt. De schaderegeling die nu gangbaar is, heeft als belangrijk kenmerk dat alle schade wordt vergoed. De bewijslast ligt niet bij de burger, maar bij de overheid. Binnen vrij korte termijn nadat de schade is opgetreden, wordt een aanzienlijk voorschot uitbetaald op de voorlopige getaxeerde schade. Dat is een totaal andere situatie dan de situatie die in de Tusschenklappenpolder bestond. Het tweede punt betreft de planschade. Planschade is een regulier juridisch fenomeen dat al duizenden keren in Nederland is toegepast. Dit fenomeen zal hier ook worden toegepast. Planschade die optreedt komt voor rekening van de waterschappen. Het College heeft aangegeven bereid te zijn om ook daar mensen eerder meer duidelijkheid te geven. Daarom is als variant op de normale artikel 49planschade de privaatrechtelijke regeling overeengekomen. Dit betekent dat op dezelfde wijze wordt getaxeerd hoe het met de schade zit. Dit wordt vervolgens uitgekeerd. De burger houdt echter het recht om de formele juridische procedure af te wikkelen. Die kan soms jaren duren. Mocht uit deze procedure komen dat er te veel schade is uitgekeerd, dan heeft de burger geluk gehad, want het oorspronkelijke bedrag zal niet worden gewijzigd. Moet er volgens de rechter meer worden uitgekeerd, dan zal het meerdere worden betaald. De privaatrechtelijke schaderegeling is in het leven geroepen om de mensen zekerheid en eerder duidelijkheid te bieden. Dhr Havinga (PvdA) informeert of dit alleen voor de noodbergingsgebieden geldt. Dhr Bleker (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. Heel recent bestond bij de boeren in de Oostpolder de vrees dat het zo zou zijn dat het dagenlang nat weer blijft, dat er dan ‘een helikoptertje’ van het waterschap boven het landbouwgebied zou gaan cirkelen, foto’s zou maken en vast zou stellen dat tachtig procent van het landbouwgebied al een paar centimeter onder water staat omdat het sowieso ‘een natte boel’ is. Dan komt er water bij omdat het wordt geïnundeerd, waarop het waterschap zegt: “Sorry, die schade die er al was omdat het toch al nat was, zal in mindering worden gebracht op de inundatieschade”. Er ligt nu een brief van het waterschap waarin wordt aangegeven dat die vernattingschade niet in mindering wordt gebracht op de inundatieschade. De gedeputeerde stelt dat het College niet met oogkleppen op regelingen uitvoert. Wanneer in de loop van de tijd door mensen punten naar voren worden gebracht die serieus en redelijk zijn, dan zijn de provincie, gemeente en waterschap bereid om daar helderheid over te geven en die vrees weg te nemen. De Binnen Aa. Er is nog geen inrichtingsplan voor de Binnen Aa. Er zijn nog verschillende varianten denkbaar: een grote variant, een kleinere variant. Bovendien zijn er enkele punten met betrekking tot Duitsland. Het heeft de voorkeur van het College om het een grensoverschrijdende invulling te geven. Er wordt nu een aantal vragen gesteld, opmerkingen gemaakt en waarschuwingen geuit die als het ware mee kunnen worden genomen als het waterschap straks aan de slag gaat met een concreet inrichtingsplan, zowel qua natuur als landbouw, waterhuishoudkunde, et cetera. Hierop wenst de gedeputeerde nu niet verder inhoudelijk in te gaan, ook niet op de vraag hoe het dan
14
precies op dat moment, als er duidelijkheid over bestaat ten aanzien van de internationale afspraken, ligt. Dhr Havinga heeft over noodberging en berging gesproken. Deze termen zijn heel bewust gebruikt. Ze zijn naar inzicht van de gedeputeerde ook consequent naar de onderscheiden bergingspolders gedefinieerd. De zin over de Ulsderpolder leest de gedeputeerde zo, dat als alle andere maatregelen zijn genomen die in de planning staan, zoals kadeverhoging, de Ulsderpolder de facto wordt ingezet – omdat het opvangend vermogen van de rest van het systeem inmiddels verregaand op orde is – voor situaties die minder vaak dan 1:100 keer voorkomen. De tekst dient op deze wijze te worden gelezen. De frequentie 1:100 suggereert een exactheid die eigenlijk niet reëel is, die er niet is, want wat nu 1:100 is, kan over tien jaar 1:80 zijn omdat de klimaatontwikkelingen anders verlopen dan werd gedacht. Dhr Bleker verzoekt hieraan geen al te absolute betekenis te verlenen. Het gaat om een richtnorm. Beleidslijn en beleidskader. Volgens de gedeputeerde is het zo dat in het calamiteitenplan is aangegeven wat de volgorde van handelen is in noodsituaties. Bij de provincie Groningen is de lijn nadrukkelijk dat de landbouwgebieden in beginsel als laatste worden ingezet, ook vanwege de schade die vervolgens moet worden vergoed. Bodemonderzoek heeft nog niet systematisch in alle polders plaatsgevonden. Dit kan ook nog niet in deze fase. Het zal wel gebeuren, teneinde ook de nulsituatie duidelijk te hebben. Schaduwschade is een zaak waar veel over wordt gepraat, maar die juridisch niet bestaat. Er bestaat alleen planschade. Schaduwschade van plannen die slechts voorlopige plannen zijn, is in Nederland onbekend. Daar wenst het College derhalve ook in Groningen geen precedent voor scheppen. De bouwblokdiscussie. Het zou buitengewoon dom zijn om, als men kavels van boerderijen moet beschermen tegen wateroverlast in zo’n polder, nu uit te gaan van het bestaande bouwblok zoals dit in het bestemmingsplan zit, in de wetenschap dat op termijn die bouwblokken sowieso groter moeten worden. Dan is het beter om een ruime marge aan te nemen, zodat kan worden voorkomen dat men te dicht bij bestaande bouwblokken een dijk heeft aangelegd. De toekomstgerichte uitbreidingsmogelijkheden dienen in elk geval te worden geboden. Dat is een kwestie van overleg tussen gemeente en provincie. Volgens dhr Bleker hoeft dit niet te leiden tot een debat in de Staten à la De Bouwte. De voorzitter geeft de insprekers de gelegenheid te reageren. Wel geeft hij aan hierbij de klok goed in de gaten te zullen houden, teneinde kritiek van de medecommissieleden te voorkomen. Dhr Van ’t Westeinde (inspreker) stelt vast dat zijn vraag enigszins werd afgeschoten. Als er schade is en hij deze niet of moeilijk vergoed krijgt, kan hij de huidige statenleden daar niet op aanspreken. De statenleden zijn er dan waarschijnlijk niet meer, want 1:100 betekent een zeer lange tijd. Als het echter goed wordt gecompenseerd, kunnen de statenleden echter stellen dat zij het goed voor de betrokkenen hebben geregeld. De boeren betalen waterschapsheffing, terwijl men als het er echt op aankomt de boeren laat verdrinken. Dit stemt dhr Van ’t Westeinde droef. Dhr Huisman (inspreker) geeft aan dat de Ulsderpolder minder dan één keer in de honderd jaar wordt gebruikt, terwijl de doelstelling één keer in de honderd jaar was. Hij vraagt zich af wat het dan nog voorstelt. In tweede termijn Dhr Havinga (PvdA) herhaalt zijn vraag betreffende de bijeenkomst in Winschoten. Was deze nu wel of niet openbaar en had een en ander met de hele procedure te maken? Voor het overige acht dhr Havinga zijn vragen bijna allemaal beantwoord.
15
Dhr De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat de provincie Groningen naast Hunze en Aa’s nog twee waterschappen kent. Hij wenst van het College antwoord op de vraag hoe dan wordt omgegaan met de milieuafweging SMB, mogelijk in combinatie met Drenthe. Dhr Zanen (PvhN) oppert dat er enige ruimte in de tijd is ontstaan door de SMB. In het debat is er sprake van ‘voortschrijdend inzicht’. Er zijn plannen geweest die na verloop van tijd fors zijn bijgesteld, wellicht ook op grond van nieuwe beoordeling van achterliggende gegevens. Dhr Zanen kan zich voorstellen dat er op het punt van de waterstaatkundige kant gegevens bijkomen. Tijden veranderen nu eenmaal. Het meest interessante voorbeeld acht dhr Zanen het verhaal met betrekking tot het Eemskanaal. Als het zo is dat daardoor nieuwe mogelijkheden zouden ontstaan, waardoor het niet meer noodzakelijk is om een dergelijke investering te doen als het noodbergingsgebied, dan moeten deze mogelijkheden zeker worden meegenomen, als dit althans mogelijk is. Het hangt natuurlijk samen met de vraag hoe ten opzichte van de suggestie om de zaken van dhr Boorsma in ogenschouw te nemen - ook in de tijd - wordt omgegaan. Dhr Havinga (PvdA) reageert op de woorden van dhr Zanen, stellende dat de gedeputeerde en de andere fracties hebben aangegeven dat al die berekeningen en zienswijzen zijn meegenomen, ook in de beantwoording van de nota Reacties en Commentaar. Dhr Zanen (PvhN) erkent dat de zaken die destijds op tafel zijn gelegd zijn meegenomen, maar er is nog een aantal andere suggesties, dat tot nu toe niet verder is uitgezocht door dhr Boorsma. Dhr Zanen veronderstelt dat het pleidooi werd gehouden om deze suggesties alsnog mee te nemen. Dhr Roggema (ChristenUnie) gaat in op de uitvoering en doorwerking van de SMB. De gedeputeerde gaf aan dat er weinig vertraging op zou treden. Hij noemde de zomer en mogelijk na de zomer als moment. De fractie van de ChristenUnie wenst van het College te vernemen of het schema enigszins kan worden aangehouden of dat PS het pas in 2006 tegemoet kunnen zien. Dhr Bleker (gedeputeerde) merkt op dat de klimaatverandering het College helpt, want de zomers worden steeds langer. Hij geeft andermaal aan dat hij de termijn van rond de zomer heeft genoemd, kortom voor of vlak na de zomer. Dat is de ambitie. Aangezien het College processen gelijk weet te schakelen is het vertragende effect verregaand te beperken. Het College zal de Staten hiervan nauwkeurig op de hoogte houden. De gedeputeerde is het met dhr Havinga en anderen eens dat er geen aanleiding is om de waterhuishoudkundige discussie aan te vullen of te herhalen, omdat de zaken die ook nu naar voren worden gebracht heel uitdrukkelijk in het traject van voorbereiding van de besluiten van 2 juni zijn ingebracht en zijn besproken. Er is over gerapporteerd. Het lijkt de gedeputeerde dan ook verstandig om op een gegeven moment – zoals dhr Roggema ook aangeeft – die afweging te maken en tot uitvoering te komen, dat wil zeggen: planologisch vastleggen, inrichten van dijken en inlaten en het vastleggen n i bestemmingsplannen. Het punt van de openbaarheid van de bijeenkomst in Winschoten. Het is enigszins onduidelijk en ongelukkig verlopen. Het College heeft steeds gesteld dat er direct belanghebbenden zijn, te weten grondeigenaren en bewoners van huizen in – in dit geval – de Ulsderpolder. Die wil het College als eerste en ook uitgebreid de gelegenheid bieden om met het College te spreken over de vraag hoe het kan worden ingericht, de vraag welke complicaties er bestaan, et cetera. Daarvoor zijn meerdere bijeenkomsten belegd. Er waren pittige bijeenkomsten, die altijd goed werden bezocht. Het leek het College verstandig om dat in de kring van de direct belanghebbenden te doen, ook in het belang van die direct belanghebbenden. Daarnaast is er de formele openbare bijeenkomst in De Stallen geweest over het inrichtingsplan, enzovoorts. Daar waren ook andere mensen bij. Vervolgens heeft het College na het drietal bijeenkomsten dat met de bewoners en boeren in de Ulsderpolder heeft plaatsgevonden, gesteld dat er wat het College betreft
16
ook één op één-gesprekken gevoerd zouden kunnen worden. Op twee of drie zaterdagochtenden heeft de provincie derhalve individuele gesprekken gevoerd met de mensen over de vraag hoe men er tegenaan kijkt indien het doorgang vindt, de vraag of men door wil blijven boeren en de vraag of men er wil blijven wonen, de vraag wat men anders wenst, de vraag waaruit de complicaties voor het bedrijf bestaan, de vraag hoe de bedrijfssituatie er uitziet, et cetera. De gedeputeerde acht het dan ook de plicht van de provincie om in vertrouwelijke gesprekken één op één met de mensen daarover te spreken, omdat zij uiteindelijk het meest direct geraakt worden. Openbaarheid is goed, maar soms is het in het belang van de burger om één op één met de overheid om tafel te kunnen zitten. Elk verzoek daartoe in de toekomst zal direct door de provincie worden gehonoreerd. De voorzitter informeert bij de commissie of het agendapunt voldoende is besproken. De PvdA-fractie deed de suggestie om het als A-stuk in de statenvergadering te brengen. Dhr Maarsingh vraagt in de richting van de PvdA-fractie of het verstandig is om, nadat er duidelijkheid is over de SMB, opnieuw te overwegen of het al dan niet in de Staten behandeld zou moeten worden. Hij zou de commissie willen voorstellen om het als C-stuk in de Staten te brengen. Dhr Havinga (PvdA) reageert, stellende dat hij het belangrijk vindt dat er een termijnprocedure komt. Wanneer komt het wel in de Staten en wat komt er dan in de Staten? Uiteindelijk dient er een keer een statenbesluit te komen over de formele aanwijzing in het kader van het POP. Dhr Bleker (gedeputeerde) ontkent dit. In het POP, dat in december 2000 is vastgesteld, staat dat er een streekplanuitwerking voor de aanwijzing van bergings- en noodbergingsgebieden komt. Het besluit tot vaststelling van een dergelijke streekplanuitwerking is een bevoegdheid van het College van GS. Gelet op het gewicht van de zaak – maar het is eigenlijk een gebruikelijke procedure geworden – is het zo dat eerst GS het ontwerp vaststellen. Dit heeft het College op 5 oktober gedaan. Na vaststelling van de nota Reacties en Commentaar bestaat de mogelijkheid om het eerst in de commissie te brengen. Daarna gaan GS over tot definitieve vaststelling. Het kan zo zijn dat de commissie aangeeft dat er zulke zware zaken spelen dat zij ook een bespreking in de Staten wenst alvorens GS tot vaststelling overgaan. Dhr Havinga (PvdA) deelt mee het aan te zullen houden en er mee naar de fractie te zullen gaan. Hij zal naderhand berichten hoe de PvdA-fractie een en ander beoordeelt. De voorzitter geeft te kennen zijn voorstel overeind te houden om het stuk te kwalificeren als C-stuk. Het oordeel van de PvdA-fractie zal ter kennis worden genomen. Dhr De Vey Mestdagh (D66) wenst een vraag te stellen met betrekking tot de procedure. Nu gaat het iets anders dan normaal omdat er ook nog een milieuafweging tussen zit. GS kunnen direct na deze notitie niet vaststellen. Dhr De Vey Mestdagh vraagt of dit betekent dat GS nu toezeggen het inclusief dat verhaal weer in te brengen in de commissie en of dan eventueel behandeling in de Staten plaats zou kunnen vinden voordat het definitieve besluit valt. Dhr Bleker (gedeputeerde) bevestigt dit. Het College zal nu starten met een aanvulling op deze ontwerp-planuitwerking. De commissie krijgt dan op enig moment – de gedeputeerde hoopt voor de zomer – een ontwerp-planuitwerking met een bijlage, te weten het milieurapport, met in de tekst aangegeven hoe het milieurapport in dit stuk heeft doorgewerkt. Dat stuk zal in de normale procedure qua inspraak worden gebracht. Er komt dus een aanvullende nota Reacties en Commentaar. Dat gaat het College in ontwerp vaststellen. Dat komt naar de Staten. Dan kunnen de Staten erover spreken zoals nu werd gedacht dat er ook afrondend over kon worden gesproken.
17
Dhr Havinga (PvdA) betwijfelt of het dan als C-stuk naar de Staten moet. Dhr Bleker (gedeputeerde) geeft aan eveneens van mening te zijn dat het niet als Cstuk naar de Staten zou moeten gaan. De voorzitter stelt voor het stuk te parkeren, zodat iedereen tevreden is. Dat was natuurlijk ook de reden dat de gedeputeerde voor de behandeling van het punt nog een toelichting wilde geven over de stand van zaken. Dhr Maarsingh stelt vast dat de commissie hedenochtend zeer veel informatie heeft gekregen over de stand van zaken. Hij geeft aan dat het dan ook om een zeer zwaarwegend dossier gaat. De voorzitter dankt de insprekers voor hun aanwezigheid en sluit het agendapunt af. 10.
Brief van GS van 23 december, nr. 2004-28.600/52/A.42, LW, betreffende landinrichting en de discussie met minister Veerman van LNV over middelen voor de structuurverbetering van de landbouw en de ruimtelijke ordening.
De voorzitter legt uit dat er een verkeerde naam is genoemd, te weten ‘de stand van zaken verdeling middelen vrijwillige kavelruil, ruilverkaveling en natuur’. Het gaat echter over de brief van minister Veerman over de middelen structuurverbetering landbouw en ruimtelijke ordening. Mw Drees (PvdA) gaat in op de verkeerde aanduiding van de brief. Zij zou het een goed idee hebben gevonden wanneer de commissie overzicht over de stand van zaken van de verschillende projecten zou krijgen. De modulaire projecten worden genoemd in de brief, hetgeen toch weer vragen oproept. Mw Drees stelt voor dat een dergelijk overzicht voor de volgende commissievergadering wordt gegeven. Wanneer zij de brief leest, constateert zij dat er een gesprek met het ministerie van LNV zal komen, reden waarom aangenomen mag worden dat dit onderwerp weer terug zal komen. De commissie wil immers graag van de gedeputeerde vernemen hoe dit gesprek is verlopen. Mogelijk kan dit worden gecombineerd met een overzicht. In de brief van de Groene Coalitie is ook sprake van een inventarisatie door DLG. Het overzicht hoeft niet al te uitgebreid. In het IPO-nieuwsoverzicht staat naar inzicht van mw Drees hetzelfde verhaal als in de brief. In die zin zou de PvdA-fractie het College vooral succes willen wensen. In december is mw Drees naar de regiobijeenkomst over de agenda voor het Vitaal Platteland geweest. Het betrof een zeer leerzame bijeenkomst die de regiodirectie LNV had georganiseerd. Blijkens het persbericht waren de statenleden niet uitgenodigd. Desalniettemin was het een informatieve bijeenkomst. Daar heeft de Groene Coalitie de brief aangeboden. Dhr Van der Zande, medewerker van LNV, antwoordde daarop dat gelden die bestemd waren voor natuur nu voor een deel voor landbouw konden worden gebruikt. Dit roept bij mw Drees de vraag op wat de inzet is van het gesprek met het ministerie van LNV. Mw Drees meende dat de provincie gelden wenste die specifiek voor het landbouwdoel waren gelabeld. Voorts heeft mw Drees een technische vraag. De commissie heeft de voorfinanciering besproken en destijds tweemaal een ton voor landinrichting beschikbaar gesteld. Mw Drees informeert of deze bedragen nog kunnen worden gebruikt. Dhr Luitjens (VVD) is van mening dat de crux in de brief op bladzijde 2 staat, namelijk dat het ineffectief is wel geld beschikbaar te stellen voor natuur, maar niet voor landbouw. Wanneer het geld betreft dat uit het budget voor natuur afkomstig is waarmee geen landbouwdoelen kunnen worden meegenomen is het ook zeer moeilijk om de natuurdoelen mee te nemen, want er zal toch moeten worden geschoven. Dit is een onderwerp waar in de Staten natuurlijk al vaker over is gesproken en waarvan een deel van de activiteiten ook in de Begroting 2005 terugkomt. In principe wenst de VVD-fractie het College veel succes met dit onderwerp.
18
Mw Bos (GroenLinks) merkt op dat na het lezen van het stuk niets anders rest dan de gedeputeerde veel sterkte toe te wensen op de bijeenkomst, want het betreft een bezuiniging waar de provincie rechtstreeks mee te maken heeft. In hoeverre dat invloed heeft op de lopende landinrichtingsplannen – de projecten waar de PvdA ook reeds over sprak – is GroenLinks ook niet helemaal duidelijk. De fractie van GroenLinks wenst dit echter wel te vernemen. Wat in gevaar komt – ook met de kavelruil die niet meer door kan gaan – is de integrale aanpak waar alle fracties voor hebben gepleit. Dat was ook een van de redenen dat GroenLinks altijd wilde dat landbouw bij de commissie LW&M hoort. Dat zal ook vast nog wel gebeuren. Op het moment staat er heel duidelijk dat nu alleen gelden voor EHS van het Rijk komen. Mw Bos is van mening dat dit ook recht overeind moet worden gehouden, dat er niet moet worden geschoven. In de brief wordt aangegeven dat er een gat is van dertig miljoen euro. Hoe dit opgevuld dient te worden zal, zo neemt mw Bos aan, ook op 26 januari onderwerp van discussie zijn. Later wordt aangegeven dat na een eerder gesprek twintig miljoen voor kavelruil beschikbaar wordt gesteld. Dit lijkt mw Bos niet voldoende. Zij informeert of dit een extra bedrag betreft of dat het minder is dan oorspronkelijk gepland en zo ja, hoeveel minder dit dan is. Hierover bestaat onduidelijkheid. Met betrekking tot de modulaire landinrichtingsprojecten staat aangegeven dat in het algemeen eerst natuurontwikkeling is opgepakt, daarna de landbouw. Het is mw Bos nooit geheel duidelijk geworden in hoeverre dit een feit is. Wat is de stand van zaken daarvan? Mw Hoekzema-Buist (PvhN) noemt het erg dat er in dit kader opnieuw een bezuiniging op het Noorden afkomt. De PvhN zou graag meer informatie zien over de directe gevolgen voor bijvoorbeeld ruilverkaveling en landinrichting en de projecten die lopen. Natuur gaat de PvhN zeer aan het hart, maar het moet natuurlijk niet allemaal ten koste gaan van andere projecten die ook bij de PvhN in hoog aanzien staan. Dhr De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat D66 als vierde partij verzoekt om nader inzicht in de projecten, wat daarbij speelt en wat de consequenties zijn. De gedeputeerde kan er nu niet meer om heen. Ook D66 zijn de cijfers zoals deze in de brief staan vermeld niet geheel duidelijk. Gaat het nu om 90, 60, 70 of 80 miljoen euro? Wie gaat precies wat betalen? Dhr Roggema (ChristenUnie) deelt mee dat ook de ChristenUnie de gedeputeerde sterkte toewenst. De ChristenUnie verwacht echter ook resultaat van het gesprek. Voorts wenst dhr Roggema te vernemen wat een en ander betekent voor het provinciaal beleid ten aanzien van uitvoering en de plannen die er liggen. Mw Bulk (SP) sluit zich aan bij de vorige sprekers en wenst de gedeputeerde sterkte in zijn overleg. De gedeputeerde is in de commissie af en toe zo ‘heerlijk verontwaardigd’ over landelijke besluiten. Mw Bulk hoopt dat hij dat gevoel goed zal overbrengen. Dhr Van Dam (CDA) stelt vast dat de brief een duidelijk proces aangeeft. Dhr Van Dam acht dit bijzonder lastige en ingewikkelde kwestie. Ook de CDA-fractie wenst de gedeputeerde en het College hier veel sterkte mee. De precieze consequenties moeten natuurlijk worden afgewacht. Het CDA wenst te benadrukken dat het belangrijk is dat er voldoende middelen zijn om de structuur van de landbouw in de regio Groningen te kunnen optimaliseren. Dhr Van Dam verwijst dan ook naar het Kompas-programma waarin Vitaal Platteland een belangrijke pijler is voor de toekomstige regionale sociaaleconomische ontwikkeling die daarmee ook dreigt te worden aangetast. Het College zet in op een nieuwe aanpak, te weten: van onder af, vrijwilligheid en het per gebied leveren van maatwerk, toekomstgericht, breed ingekaderd met de andere doelen die de provincie heeft: natuur, waterberging, waterbeheer. Het CDA informeert of het proces daarmee gaat stagneren en wat dit in de breedte betekent voor de provincie.
19
De voorzitter constateert dat elke fractie de gedeputeerde sterkte toewenst. De gedeputeerde hoeft nog net niet met vuist op tafel bij minister Veerman. Mw Drees (PvdA) interrumpeert en geeft aan dat de PvdA-fractie de gedeputeerde succes heeft gewenst. Dhr Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat Groningen dit punt in het IPO hoog heeft opgespeeld, omdat het in Groningen evidente knelpunten met zich meebrengt en omdat in een provincie als Groningen – dat is ook in alle stukken aan te treffen – nog volop geloof is in de toekomst van de landbouw en in de ontwikkeling van de landbouw. Het College is daarbij van mening dat hiervoor randvoorwaarden moeten worden geschapen. Dat is de reden dat het College dit in het IPO hoog heeft opgespeeld. PS kunnen de gedeputeerde mogelijk helpen, want het hele conflict is voor de minister aanleiding geweest om een extra overleg met de landbouwgedeputeerden en de natuurgedeputeerden te arrangeren. Dat zal plaatsvinden op 26 januari. Op die dag is ook een statenvergadering. Het zou zo kunnen zijn dat de gedeputeerde, gelet op het belang van de zaak, de voorzitter van de Staten zal verzoeken om bij het overleg in Den Haag aanwezig te mogen zijn, tenzij er ineens zwaarwegende onderwerpen op de agenda vanuit de portefeuille van de gedeputeerde van de statenvergadering terechtkomen. Ter verduidelijking legt dhr Bleker uit dat het bedrag van dertig miljoen – zogenaamd extra – is om tot afronding van de klassieke blokken te komen. Dat speelt met name in het oostelijk deel van de provincie: de Veenkoloniën, enzovoorts. Dat zijn ruilverkavelings- en herinrichtingsprojecten die al vanaf de jaren 1970 lopen en die nu in de eindfase zitten. Als er geen geld komt, blijven ze heel lang in de eindfase. Dat moet niet. Dat is op zichzelf het goede nieuws, iets waar het College ook steeds op heeft aangedrongen. Er is nog sprake van een gat van dertig miljoen euro waar nog over gesproken zal moeten worden. Er is echter dertig miljoen extra gekomen. De provincie is bereid tot voorfinanciering. Er moet nog een gat worden gedicht van dertig miljoen euro. Daar heeft de minister ook nog iets te doen. Vervolgens is er gezegd dat er alsnog twintig miljoen extra beschikbaar komt voor kavelruil, ook buiten de klassieke gebieden in heel Nederland. Dat is mooi meegenomen. De kavelruilprocessen zijn niet de duurste processen, want er zitten geen werken aan: er hoeven geen aannemers voor worden aangesteld, geen kavelverbeteringswerken te worden gedaan, geen waterlopen te worden veranderd, geen ontsluitingswegen te worden aangelegd. Het is simpelweg het organiseren van processen van kavelruil in een gebied, zodat de verkaveling wordt geoptimaliseerd. Daar is het bedrag van twintig miljoen op landelijke basis voor bestemd. Dit zal niet voldoende zijn, maar het is in elk geval een stap in de goede richting. Waar de problemen zich echt op concentreren zijn de niet-klassieke maar modulair opgebouwde landinrichtingsprojecten, waar steeds voor een periode van twee à drie jaar weer nieuwe verplichtingen moeten worden aangegaan. Dat speelt met name in MiddenGroningen. Dit gebied is alom bekend. Het grenst aan Meerstad. Het heeft te maken met Appingedam/Delfzijl. Het heeft te maken met Haren/Onnen. Het heeft mogelijkerwijs te maken met Middag-Humsterland, maar dat is nog enigszins onduidelijk. Mw Bos vroeg hoe men zich dat moet voorstellen. De gedeputeerde roept op eens te gaan kijken in Midden-Groningen. Daar is in de afgelopen vijf à zes jaar waar het gaat om natuur al geweldig veel gerealiseerd. Daar is al natuurgebied in ontwikkeling. Daar zijn honderden hectares gronden gekocht. Daar heeft inrichting plaatsgevonden, voor een deel zelfs recreatieve ontsluiting. Daar was geld voor, bovendien was dit feitelijk het gemakkelijkste. Als grond te koop is, koopt de provincie deze en richt deze in. Het landschap wordt iets ruiger en het wordt haast al als natuur ervaren, al is dit nog niet zo. Het begint er al op te lijken. Men laat er Hereford-koeien in lopen. Iedereen die geen bioloog is, denkt: “Mooie natuur hier”. Als het echter gaat om landinrichtingsmaatregelen voor landbouw, dan heeft men met andere zaken te maken. Dan moet men één of meer boeren zien uit te plaatsen. Dat is al een veel ingewikkelder proces. Het gaat niet alleen om het kopen van grond, maar ook om een uitplaatsingsregeling, een kloppende financiering, enzovoorts. Daarnaast moeten er gronden worden geruild en herverkaveld. Wanneer men tussen boeren grond wil laten herverkavelen, staat de boer altijd op het
20
standpunt dat de grond waarvan hij afstand moet doen altijd de beste grond was die hij had, al is dit niet zo. De grond die men kan krijgen is altijd minder en de grond die men moet inleveren is altijd beter. Er moeten waarderingen plaatsvinden, een plan van toedeling, inspraak. Het gaat derhalve om veel langere processen. In die processen van landinrichting is te zien dat de natuur al een behoorlijke vaart heeft genomen. In de slotfase moet het grote werk waar het gaat om de landbouw nog gebeuren, heel begrijpelijk, ook gelet op de procedures die daar voor gelden en de ondernemersbelangen die in het geding zijn. Dat betekent dat bijvoorbeeld bij de herinrichting Midden-Groningen, waar het gaat om de landbouwstructuurverbetering, het werk feitelijk nog moet gebeuren en de uitgaven nog moeten plaatsvinden. Bijvoorbeeld in Haren zit men in de fase van het plan van toedeling. Dan ligt er een voorlopig nieuw verdelingsplaatje wie welke grond krijgt, hoeveel grond men bij huis krijgt, waaruit de huiskavel en waaruit de veldkavel bestaat, enzovoorts. Het is zeer ingewikkeld, want er spelen heel veel belangen. Dit kan daarom niet op ‘een achternamiddag’ worden gedaan. Er spelen ook wettelijke procedures, enzovoorts. Wanneer dit is voltooid, moet de inrichting ter hand worden genomen, bijvoorbeeld nieuwe sloten, watergangen, erfafscheidingen, ontsluiting, kavelaanvaardingswerken, de kavel op het niveau brengen zodat het hoort bij de nieuwe eigenaar, en dergelijke. Het is zeer veel werk. Dat dreigt nu te stokken. Dat is natuurlijk om meerdere redenen waardeloos: 1. de ondernemers en burgers in het gebied zijn het proces ingegaan en werken mee aan natuurontwikkeling door bijvoorbeeld gronden te verkopen in de verwachting dat er daarna ook nog een aantal structuurverbeteringen voor de landbouw plaatsvinden; 2. er is wel heel veel gebeurd waar het gaat om natuur, maar vaak moeten de laatste afrondingen nog plaatsvinden. Die laatste afrondingen hangen samen met de vraag of die één, twee of drie bedrijven nog kunnen worden verplaatst. Wanneer dit niet lukt, dan heeft men wel een groot stuk natuur, maar niet zo als men het wil hebben. Zowel voor de afronding van de natuurdoelen als voor agrarische doelen is het daarom een vervelende kwestie. Om deze reden moet er worden gestreefd naar extra middelen. De gedeputeerde vindt echter dat men er ook nuchter in moet zijn. Wanneer de provincie met enig voor natuur gelabeld geld landbouwprojecten, die ook bijdragen aan de afronding van de natuurdoelen, toch aan de gang kan krijgen, dan mag er uit het budget voor natuur ook – gelet op deze specifieke omstandigheden – geld voor die landbouwdoelen beschikbaar komen. Minister Veerman moet extra geld geven en de provincie de ruimte geven om met de geldstromen verstandig en nuchter om te gaan. Men zou denken dat de minister deze mening deelt. Dhr Bleker denkt dat dit het geval is. Hoe ontstaat echter zoiets? Het bedrag van 750 miljoen in het regeerakkoord waar al die natuurdoelen uit worden gefinancierd, is er in de coalitieonderhandelingen met name ingekomen op initiatief van D66. De gedeputeerde prijst D66 hierom. Vervolgens zegt de minister van Financiën: “Dat is geoormerkt geld! Het is bestemd voor natuur en reconstructie. Waag het niet om daar een miljoen euro voor landbouw in te zetten, want dat claim ik weer terug!” Dat betekent dat de minister van LNV in feite zegt dat hij de 750 miljoen euro niet kan wegzetten in de natuur en reconstructie en dat hij een deel wegzet voor landbouw. Minister Zalm zegt daarop: “Pik in! Je kunt niet alles wegzetten voor natuur en reconstructie. Dat blijkt wel, want je hebt kennelijk vijftig miljoen euro nodig voor landbouwdoelen. Jammer dan! Dan wordt het geen 750 miljoen euro, maar 700 miljoen.” Dat is het dilemma waar ook Veerman voor staat. Daar dient op een of andere wijze doorheen te worden gebroken. De gedeputeerde is van mening, dat wanneer duidelijk kan worden gemaakt dat uit het bedrag van 750 miljoen euro dat oorspronkelijk bestemd is voor natuur en reconstructie, ook uitgaven worden gedaan ten behoeve van de landbouw, maar dat daarmee ook de natuurontwikkeling wordt gediend, het mogelijk zou moeten zijn om uit dat budget te putten, naast het extra geld dat men zou moeten zien te claimen. Voorts is dhr Bleker de mening toegedaan dat de provincie in eigen huis moet kijken of bijvoorbeeld uit het provinciale landbouwkrediet, dat nu vooral naar projecten voor innovatie, et cetera, gaat, een deel in de komende één à twee jaar – het gaat maar om 2 à 3 ton – misschien voor deze meer fysieke maatregelen ten behoeve van landbouw beschikbaar kan worden gesteld. Die optie zou in het College op tafel moeten komen, want alle zeilen moeten worden bijgezet: extra geld, flexibeler met het geld
21
omgaan en waar mogelijk ook vanuit de eigen budgetten prioriteren om dit te doorbreken. Dat is de inspanning. Wanneer er duidelijkheid is, zullen de Staten worden geïnformeerd over de consequenties en de stand van zaken. Vier fracties hebben er naar gevraagd in navolging van mw Drees. In tweede termijn Mw Drees (PvdA) merkt op eigenlijk iets anders op het oog te hebben gehad. De dossierkennis van de gedeputeerde is zeer groot en hij heeft nu veel verteld over de stand van zaken in de verschillende projecten, maar mw Drees wilde eigenlijk op schrift voor de volgende commissievergadering een overzicht. Daarnaast wil de commissie natuurlijk de volgende keer horen hoe het gesprek met het ministerie van LNV is verlopen. Dhr Bleker (gedeputeerde) interrumpeert en roept in herinnering dat hij de vorige commissievergadering heeft voorgesteld – iets waar de commissie mee heeft ingestemd – om wanneer er informatie naar de Staten gaat, deze waar dat kan in de reguliere cyclus van jaarrekening, et cetera, te geven. De gedeputeerde zou hier willen kijken wat het College in de jaarrekening zou kunnen opnemen over voortgang landinrichtingsprojecten in het algemeen. Dat zou de eerste invloed van de gedeputeerde zijn, anders moet hij weer een nieuwe rapportageactie op touw laten zetten. De gedeputeerde betwijfelt of dit functioneel is. Derhalve vraagt dhr Bleker de Staten of zij zich er in kunnen vinden wanneer het College in de verslaglegging bij de jaarrekening compacte informatie over de voortgang landinrichtingsprojecten opneemt. Mw Drees (PvdA) antwoordt ontkennend. Zij wenst deze informatie nu of de volgende commissievergadering. Het College stelt: “Wij verwijzen u daarbij naar de inventarisatie die de DLG voor de provincies Groningen, Friesland en Drenthe heeft uitgevoerd”. Wellicht zou dat al de informatie kunnen zijn die… Dhr Bleker (gedeputeerde) merkt op dat wanneer mw Drees wenst dat de informatie die het College heeft en die voor GS is gemaakt ter inzage in de statenkast wordt gelegd, hij dit prima vindt. Wanneer er echter wordt gevraagd om een separate rapportage over voortgang landinrichtingsprojecten in het algemeen, wordt er nogal wat van het College gevraagd. Mw Drees (PvdA) (microfoon staat uit) geeft aan dat er kennelijk informatie is die op een gegeven moment is verstrekt. Dhr De Vey Mestdagh (D66) veronderstelt dat in alle projecten nu al wordt gekeken naar de consequenties voor deze projecten wanneer de minister handelt. De gedeputeerde geeft aan in welke projecten het speelt en waar het probleem wordt veroorzaakt. Daarmee heeft dhr De Vey Mestdagh echter nog niet het inzicht – en daarmee is hij het eens met de PvdA – in de ernst van de situatie op dat moment op die bepaalde plaats. Dhr De Vey Mestdagh neemt aan dat het vanuit de projecten ook wordt teruggekoppeld naar de gedeputeerde. Daar zou de D66-fractie iets meer inzicht in willen hebben. Dhr Bleker (gedeputeerde) stelt voor dat het College de commissie, zodra er definitief duidelijkheid is van de minister over de wijze waarop het zal uitpakken, de informatie te geven waar het gaat om de consequenties voor de projecten zoals deze benoemd staan op bladzijde 2: Midden- Groningen, Appingedam/Delfzijl, Haren en twee andere. De commissie zal deze informatie krijgen op een behoorlijk detailniveau. Bijvoorbeeld ten aanzien van Midden-Groningen loopt de provincie een bedrag mis van drie miljoen euro, dat nodig is voor landbouwstructuurmaatregelen, enzovoorts. In de tweede plaats zal het College ernaar streven om in de jaarrekening – en dat is een toevoeging ten opzichte van
22
het verleden – wat meer kwalitatieve informatie te geven over de voortgang van landinrichtingsprojecten in het algemeen, want er lopen nog veel andere projecten. De voorzitter geeft aan dat de vraag van mw Drees eruit bestond dat de commissie nu wenst te weten wat de knelpunten zijn. Vervolgens was eerder al gevraagd of de commissie niet wat meer inzicht zou kunnen krijgen in het verloop, inhoud, et cetera. Dat is de tweede toezegging van de gedeputeerde. Dat is ook gebeurd op basis van vragen die hier in deze commissie zijn gesteld. Volgens de voorzitter klopt het zo. Mw Drees moet echter aangeven of het voorstel van de gedeputeerde haar goedkeuring kan wegdragen. Mw Drees (PvdA) stemt met het voorstel in. Mw Bos (GroenLinks) merkt op dat de gedeputeerde de termijn noemde van na het gesprek met de minister. De gedeputeerde wil, zo neemt mw Bos aan, toch zelf ook van tevoren weten wat de consequenties zijn? Derhalve roept zij het College op er eerder na te kijken om daarmee de minister te voeden. Continuïteit van beleid is ontzettend belangrijk. Dat mag in Den Haag ook wel eens duidelijk worden gemaakt. Al het beleid dat is ingezet en dat - soms - goed was, wordt vervolgens weer afgekapt. Dat is een heel kwalijke zaak. Dhr Bleker (gedeputeerde) reageert, aangevende het hartgrondig eens te zijn over het feit dat hier een oplossing voor moet komen, zowel in het belang van de landbouw als in het belang van de natuur. Het College weet ook wat dit betekent voor de gebieden waar het hier over gaat, ook voor de soort ma atregelen waar het gaat om waterbeheersing, ontsluiting, verkaveling, enzovoorts. Dit is het College nu verder aan het uitwerken. Dat is natuurlijk ook de bagage die de gedeputeerde met de steun van de Staten in de rug meeneemt naar het overleg met de minister. Het is mogelijk er nu een overzicht van te maken, maar het is het meest praktisch wanneer de consequenties die er uiteindelijk uit voortvloeien, wanneer de situatie eenmaal volledig duidelijk is, op tafel komen. De voorzitter merkt op dat de commissieleden eigenlijk graag mee zouden willen. De commissie wil echter niet op de stoel van de gedeputeerde gaan zitten. Een ding is echter helder: de gedeputeerde dient naar Den Haag te gaan. Het zou natuurlijk vreselijk zijn als de andere provincies daar zijn en dhr Bleker er niet is. In dat verband zal de agenda van de aanstaande statenvergadering in het Presidium tegen het licht worden gehouden. Dhr Maarsingh vraagt de gedeputeerde of hij in zijn standpunt ook steun heeft van de andere gewesten. Dhr Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het College zeer veel steun krijgt van Friesland en Drenthe. Dat is ook zeer goed verklaarbaar wanneer men kijkt naar het stuk dat vanuit het SNN is gemaakt voor het toekomstig beleid tweede Kompas-periode Vitaal Platteland. Als speerpunt nummer 1 staat daar structuurverbetering van de landbouw, schaalvergroting in de landbouw, ook fysieke structuurversterking, landinrichting voortzetten, et cetera. Geen enkel probleem. Daarnaast heeft de provincie steun van Flevoland en Zeela nd. Het komt omdat dit de vijf provincies zijn met grootschalige landbouwgebieden. Het ligt enigszins anders met de reconstructiegebieden, want die hebben weer andere problemen, te weten een surplus aan varkens en kippen. Zij sluiten de schuren en zij maken ze groen. Ten opzichte van deze gebieden zit de provincie in een concurrentiepositie. De gedeputeerde is er echter van overtuigd – het College heeft ook de Kamer benaderd – dat dit punt politiek moet worden opgelost, welke belangrijke functie mijnheer Van der Zande ook mag hebben. Directeur-generaal klinkt niet onaanzienlijk, en de gedeputeerde is zich bewust van het feit dat de heer Van der Zande heel invloedrijk is. De gedeputeerde meent op de steun te kunnen rekenen van de PvdA, de VVD en het CDA in Den Haag. Minister Veerman moet op dit punt simpelweg worden geholpen in zijn strijd om dit tot een oplossing te brengen. Daarbij past ook dat juist een CDA-gedeputeerde uit Groningen het veelgelezen blad ‘De Boerderij’ – en minister
23
Veerman is zeer gevoelig voor datgene wat er over deze kwestie in het blad staat – ook eens gebruikt om de kat de bel aan te binden. De minister is hier vooral gevoelig voor, want kritiek van zogenaamde ‘politieke vrienden’ is vaak nog veel effectiever dan van niet-politieke vrienden. De gedeputeerde gaat voor in de strijd. De voorzitter geeft te kennen nog geen antwoord op de vraag van mw Drees te hebben gehoord wat het voor inhoud heeft als DG Van der Zande dit uitspreekt. Mw Drees (PvdA) geeft aan er wel antwoord op te hebben gekregen. De gedeputeerde heeft er een overtuigend betoog over gehouden. Het is mogelijk te betogen dat het op zich nodig is dat er meer geld wordt gegeven aan de rijksdoelstelling voor de grondgebonden landbouw. Mw Drees is de opvatting toegedaan dat het Noorden hiervoor een sterk verhaal heeft, ook omdat er extra geld gaat naar de reconstructiegebieden. De PvdA-fractie heeft er echter wel moeite mee wanneer dit af zou gaan van het bedrag van 750 miljoen euro die geoormerkt was voor de EHS en reconstructie. De PvdA heeft er moeite mee wanneer dit ten koste zou gaan van het realiseren van de EHS in 2018, wat toch ook een doelstelling van de provincie en van het Rijk is die aangehouden dient te worden. In dat licht wenst de PvdA de resultaten van het overleg in de commissie te bespreken. In de tussentijd heeft mw Drees dan tijd om met de fractie overleg te voeren. Mw Drees heeft het namelijk niet zo expliciet in de brief gelezen als in het betoog van de gedeputeerde werd aangegeven. Dhr Bleker (gedeputeerde) herhaalt dat het College er veel belang aan hecht dat dit tot een oplossing komt en dat de verantwoordelijkheid daarvoor bij het ministerie van LNV ligt. Extra geld is het beste. Wat flexibiliteit in bestaande middelen helpt ook iets. Het College zal wellicht zelf ook nog aan de bak moeten om binnen de eigen budgetten iets te prioriteren teneinde te kijken of iets kan worden gedaan. Als dit niet wordt losgetrokken, komt het op een aantal punten ook niet tot realisatie van de EHS, want de provincie krijgt dan de laatste honderden hectares om het tot één gebied te maken niet in handen. Dat is het duivelse dilemma waar het College voor staat, stelt de gedeputeerde in de richting van mw Drees. Daarom is de gedeputeerde van mening dat er onorthodox naar de besteding van de middelen moet worden gekeken. Het gaat uiteindelijk om het resultaat en niet of het precies ‘in het potje past’. Dhr Luitjens (VVD) denkt dat daarvoor het volgende moment, waarop de gedeputeerde aangeeft wat de consequenties zijn van 26 januari, moet worden vergezeld van informatie over de mogelijkheden die de provincie zelf heeft om er iets aan te doen. Mw Bos (GroenLinks) (microfoon staat uit) geeft aan dat de EHS overeind moet worden gehouden. Mw Bos vermoedde reeds dat deze opmerking zou komen. De voorzitter informeert of het agendapunt voldoende is besproken. Dit blijkt het geval. Het zal als C-stuk worden doorgezonden naar de statenvergadering. De commissie verwacht op korte termijn meer duidelijkheid over uitkomsten, consequenties, enzovoorts.
11.
Sluiting
De voorzitter hoopt dat de Staten ook met inzet van deze commissie, dus gezamenlijk, zullen komen tot goede resultaten en dat dit in een goede verhouding kan gebeuren. Vanmorgen was het zo dat de diverse fracties er gezamenlijk voor gingen. Hij sluit de vergadering om 11.05 uur.
24
Toezeggingen Statencommissie Landschap, Water en Milieu (t/m 12/01/05) 1.
Het college zal een voorstel aan de staten voorleggen hoe na de voortzetting van de interim periode intensieve veehouderij in het provinciale omgevingsplan het ruimtelijk beleid kan worden geregeld t.a.v de landbouw vergadering (gedeputeerde Jansen, cie. RWG 15 januari 2003). Het college verwacht dat in het eerste kwartaal van 2005 een voorstel aan de Staten kan worden voorgelegd (gedeputeerde Bleker, 24 november 2004)
2.
De Staten zullen eind 2004, begin 2005 per brief nader inzicht krijgen in welke afspraken het College heeft kunnen maken met de diverse partners en de wijze waarop dit wordt vertaald in het natuur- en landschapsbeleid zoals nu voorligt. (gedeputeerde Bleker, 21 september 2004)
4.
Begin 2005 zal in de commissie het plan van aanpak muskusrattenbestrijding worden besproken, waarin ook zullen worden meegenomen de vragen die in de commissie zijn gesteld en de uitkomsten van het landelijk symposium. Het plan van aanpak zal vooraf met de waterschappen worden besproken. (gedeputeerde Musschenga, 21 september 2004). De commissie krijgt één dezer dagen bericht over de bijeenkomst (gedeputeerde Musschenga, 12 januari 2005)
5.
Gedeputeerde Musschenga zal in het periodieke overleg met de Milieufederatie Groningen vragen hoe de Milieufederatie de communicatie aanpakt. Daarnaast zal hij informeren of er nog verbeteringen in de communicatie mogelijk zijn. Dit zal worden teruggekoppeld naar de commissie. (gedeputeerde Musschenga, 24 november 2004).
6.
De commissie ontvangt de Duitse rapportage over het Duitse Eemsgebied en de Rijn Noord-rapportage, die betrekking heeft op de Waddenzee. (gedeputeerde Bleker, 24 november 2004)
7.
Gedeputeerde Bleker heeft op 26 januari 2005 een overleg met Minister Veerman van LNV over middelen voor de structuurverbetering van de landbouw en de ruimtelijke ordening. Zodra er definitief duidelijkheid is over de uitkomsten en gevolgen van dit overleg, wordt de informatie verstrekt aan de commissie. Het gaat dan om de consequenties voor de projecten zoals deze benoemd staan op bladzijde 2 van de brief van GS van 23 december, nr. 2004-28.600/52/A.42, LW, betreffende landinrichting en de discussie met minister Veerman van LNV over middelen voor de structuurverbetering van de landbouw en de ruimtelijke ordening, te weten de gebieden: Midden-Groningen, Appingedam/Delfzijl, Haren en twee andere. De commissie zal deze informatie op een behoorlijk detailniveau krijgen. (gedeputeerde Bleker, 12 januari 2005)
25