Verslag van de vergadering van de statencommissie Landschap, Water en Milieu, gehouden op woensdag 30 november 2005 van 9.00 uur tot 12.30 uur in Zaal A6 van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezige leden: dhr. A. Maarsingh (voorzitter; CDA), dhr. L. Meijndert (CDA), dhr. A.A. van Dam (CDA), dhr. K.J. Havinga (PvdA), mw. J.M. Drees (PvdA), dhr. J.W. Veluwenkamp (PvdA), dhr. D. Bultje (PvdA), dhr. E.J. Luitjens (VVD), mw. I.S. Bulk (SP), dhr. H. Hemmes (SP), dhr. P.G. de Vey Mestdagh (D66), mw. A.F. Bos (GroenLinks), dhr. H.C. Moll (GroenLinks), dhr. J. Roggema (ChristenUnie), dhr. R. Stevens (plv. lid, ChristenUnie), mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr. T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: dhr. W. Haasken (VVD). Voorts aanwezig: dhr. H. Bleker (gedeputeerde), mw. N. Gerritsen (secretaris), dhr. Bos (inspreker, voorzitter Landinrichtingscommissie), mw. Woudstra (inspreekster namens Waddenvereniging en de gemeenschappelijke natuur- en milieuorganisaties), dhr. J. Huisman (inspreker), dhr. Van ’t Westeinde (inspreker), dhr. S. Troost (ambtelijke bijstand), dhr. H. te Paske (ambtelijke bijstand), Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen, verslag dhr. E.J.R. ter Veldhuis). 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet alle aanwezigen welkom. Hij merkt op dat een behoorlijke agenda voorligt, die enige discipline van de commissie vereist. Met betrekking tot de informatiebijeenkomst van de Kaderrichtlijn Water op 14 december om 16.30 uur verzoekt de voorzitter de leden zich op te geven bij de secretaris. Dhr. Havinga vraagt of het in aansluiting daarop niet praktisch zou zijn om brief 7a te laten staan en deze in de commissievergadering na de informatiebijeenkomst te bespreken. De voorzitter geeft aan dat het een ingekomen stuk betreft. 2. -
Regeling van werkzaamheden voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. Wanneer dhr. Havinga vraagt om het betreffende stuk mee te nemen, dan is dat natuurlijk mogelijk. -
vaststellen van de agenda
De voorzitter stelt voor om, gezien het feit dat er enkele insprekers zijn, de agendapunten 15, 11 en 12 naar voren te halen en na de ingekomen stukken te behandelen. Eerst zal agendapunt 15, daarna 11 en vervolgens 12 aan de orde komen. Aldus wordt besloten. Er is een verzoek van PvdA-fractie binnengekomen om agendapunt 14 – het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied – vandaag niet inhoudelijk te behandelen. Het voorstel is om het stuk te bespreken op 18 januari 2006. Het verzoek van de PvdAfractie is om een schriftelijke vragenronde in te stellen om duidelijkheid te krijgen over een aantal vragen. Daar is een periode voor vastgelegd tot en met 8 december 12.00 uur. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om vanuit ambtelijke hoek een vragenuurtje te houden. Dit zou eventueel kunnen voor een extra commissievergadering op 7 december. Die extra commissievergadering hangt echter af van het tempo waarmee de agenda vandaag zal worden afgewerkt. De commissie gaat akkoord met het voorstel van de
1
PvdA. Men dient zich echter terdege te realiseren dat 18 januari de deadline is van de behandeling, aldus de voorzitter. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verduidelijkt dat die datum de deadline is voor de eerste fase. Hedenmiddag houden de twaalf provincies de eerste onderhandelingsronde, omdat gebleken is dat de optelsom van de twaalf PMJP’s in het ontwerp ongeveer € 2½ miljard overschrijding betekent van het beschikbare budget van de rijksoverheid voor de komende zeven jaar. Het is dus duidelijk dat er gezamenlijk nog enig huiswerk moet worden gedaan. Op zichzelf past het wel om dit op deze manier te faseren. De voorzitter stelt vast dat de commissie de actualiteit daar goed in kan betrekken. De agenda is hiermee vastgesteld. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-statenleden (m.b.t. geagendeerde onderwerpen)
De voorzitter stelt voor om dit agendapunt na de ingekomen stukken te behandelen, teneinde het gesprokene `goed tussen de oren’ te krijgen. 4.
Vaststelling verslag Commissie Landschap, Water en Milieu van 12 oktober 2005, inclusief toezeggingenlijst
Dhr. Veluwenkamp (PvdA) geeft aan dat op blz. 27, de derde regel van onderen, staat: “De PvdA-fractie wacht af of PS geld zullen toekennen.” Bedoeld is echter: “GS wachten af of PS geld zullen toekennen.” De voorzitter vraagt of dit zo bedoeld of zo gezegd is. Dhr. Veluwenkamp (PvdA) antwoordt dat hij dit zo gezegd heeft. De voorzitter informeert of er opmerkingen naar aanleiding van het verslag zijn. Dhr. Veluwenkamp (PvdA) verwijst naar blz. 28, tweede alinea van boven. In deze passage gaat het over herbegrenzing van vervallen SAN- en SN-hectares uit de niet langer door de minister gefinancierde ecologische verbindingszones. Dhr. Veluwenkamp vroeg in deze passage of er plannen bestaan om die hectares opnieuw te begrenzen. Dit komt niet duidelijk uit de tekst naar voren en er is dan ook geen antwoord op deze vraag gekomen. Dhr. Veluwenkamp stelt de vraag derhalve nogmaals aan de gedeputeerde. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat er geen concrete plannen en voornemens zijn. Wel is het zo dat het College de afgelopen maanden geconfronteerd is met initiatieven voor particulier natuurbeheer buiten, maar wel grenzend aan de EHS. Het College beraadt zich op de vraag of hectares die de provincie nu `in portefeuille heeft’ eventueel daarvoor zouden kunnen worden ingezet. Op dit moment zijn er echter geen concrete plannen. Het College wil eerst begin 2006 een actueel overzicht hebben van de stand van zaken ten aanzien van zowel de verwerving, de begrenzing binnen de vastgestelde grenzen, als de verdrogingproblematiek. Daar komt het namelijk in een enkel geval voor dat er een `foutje’ wordt gemaakt en een perceel niet is begrensd wat nu heel belemmerend werkt om te komen tot één waterhuishoudkundige eenheid, iets wat misschien niet in de provincie Groningen, maar wel in een enkele andere provincies voorkomt. Het College zal niet een nieuw begrenzingproces beginnen, maar kijkt – gelet op behoeften en knelpunten – of her en der correctiewerk kan worden gedaan. Toezeggingenlijst
2
De voorzitter vermoedt dat beide toezeggingen kunnen blijven staan. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat toezegging 1 niet vergezeld gaat van een deadline. Zo lijkt het een eeuwigdurende toezegging. Volgens de gedeputeerde zou de deadline gesteld kunnen worden op medio 2006. De toezegging is ook bedoeld om politieke partijen in staat te stellen om de uitkomsten van die notitie over groene en blauwe diensten ook bij hun eigen toekomstplannen te betrekken. De voorzitter acht het een goede zaak dat de toezegging wordt voorzien van een deadline. Het verslag en de toezeggingenlijst zijn hiermee vastgesteld. 5.
Mededelingen gedeputeerde(n)
Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat hij de mededeling die hij wenste te doen, zoeven al bij de procedurebehandeling waar het gaat om de PMJP heeft gedaan. In IPOverband vindt de eerste ronde plaats van het naast elkaar leggen van de twaalf plannen. Ook worden de vragen beoordeeld of er sprake is van overprogrammering en waar dit dan uit voortvloeit. Men kan immers niet met goed fatsoen naar minister Veerman gaan met de mededeling dat de provincies nu verantwoordelijk zijn en € 3 miljard meer nodig hebben dan waar de provincies vanuit mochten gaan toen ze met de minister zaken deden. Er is derhalve onderling het nodige werk te doen. Dat zal in de loop van het voorjaar tot een afronding moeten komen. Alle beraadslagingen over het programma – ook in januari – moeten hier derhalve onder die conditie worden gevoerd. 6.
Rondvraag
Mw. Drees (PvdA) heeft begrepen dat voor het soortenbeleid landelijk nu een andere richting wordt ingeslagen met een leefgebiedenbeleid. Zij informeert of het mogelijk is dat de commissie de volgende keer van GS kan horen hoe Groningen omgaat met het landelijk soortenbeleid en de veranderingen daarin. Dhr. Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat de landelijke discussie tussen IPO en het ministerie van LNV over het soortenbeleid nog niet is afgerond. GS hebben daar ook nog geen definitief standpunt over ingenomen. De volgende commissievergadering is voor het College te vroeg, stelt de gedeputeerde. Recentelijk is het programma voor 2006 vastgesteld, de budgetverdeling van de middelen van het ministerie van LNV. Het zal later moeten dan de komende commissievergadering, ongeveer in april. De voorzitter vraagt of het antwoord kan worden opgevat als `zo snel als mogelijk’. Mw. Bos (GroenLinks) herinnert aan het feit dat zij enkele weken geleden schriftelijke vragen heeft gesteld over het afgraven van oude dijken langs de Lauwers. Hedenochtend heeft mw. Bos de beantwoording ontvangen. Eigenlijk is zij van deze beantwoording geschrokken. Zij kwalificeert de situatie als `een stomme toestand’. Men is voornemens om zonder vergunningen zomaar een oude dijk af te graven. Er wordt gesproken over miscommunicatie. Dit doet de vraag rijzen of het vaker gebeurt zonder dat dit bekend is. Dankzij oplettende burgers worden de Staten hierop attent gemaakt. Het deugt allemaal van geen kant. Mw. Bos geeft aan de beantwoording te laat te hebben ontvangen om deze ook aan de andere commissieleden te doen toekomen. Zij acht het ontzettend belangrijk dat dit in de commissie aan de orde komt. Er is een aanvullend onderzoek. Mw. Bos vraagt de gedeputeerde hoe dit toch mogelijk is. Voorts wenst zij te vernemen of dit vaker gebeurt. Mw. Bos stelt voor om de hele commissie de beantwoording van het College te doen toekomen en om het onderwerp voor de volgende keer te agenderen, zodat de commissie er uitgebreid over kan discussiëren. Mw. Bos vraagt de gedeputeerde
3
of hij het ermee eens is dat er eerst over gesproken moet worden voordat er nog verdere stappen worden ondernomen. De voorzitter vat samen dat mw. Bos vraagt of de commissie kennis kan nemen van de beantwoording van het College en verzoekt om er de volgende keer over te spreken. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt dat het verzoek is om er zo mogelijk in december over te spreken. Dhr. Havinga (PvdA) geeft aan de inhoud van de stukken niet te kennen, maar vraagt of het dan nog interessant is om het te behandelen of dat de dijk dan al is afgegraven. Mw. Bos (GroenLinks) legt uit dat de werkzaamheden zijn stopgezet. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat er volgens hem vragen zijn gesteld vanuit de veronderstelling dat het gaat om een cultuurhistorisch en landschappelijk zeer beschermenswaardig object, mogelijkerwijs ook met archeologische waarde. De gedeputeerde is van mening dat de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het onderzoek van de afgelopen anderhalve week heeft uitgewezen dat dit niet het geval is. Dat er een fout is gemaakt toen de aanvrager bij de provincie heeft gevraagd of er een ontheffing, een ontgrondingenvergunning, voor nodig is, is duidelijk. Toen is van de kant van het College gezegd dat dit niet het geval is, omdat het een waterstaatkundig werk is. Deze typen van waterstaatkundige werken vallen echter niet onder de ontheffing, onder de vrijstelling. Dat is kortom niet goed gegaan. Vervolgens is het aan het College van GS om straks te beoordelen hoe met de aanvraag voor ontgronding moet worden omgegaan. In de brief heeft het College aangegeven wat het plan hiervoor is. Het College is voornemens om die ontgrondingenvergunning onder een aantal voorwaarden te verlenen. Het lijkt de gedeputeerde prima om er in december over te praten, maar dan over de wijze waarop het is gelopen. Het kan echter niet zo zijn dat in de Staten wordt bepaald welke ontgrondingen wel en welke ontgrondingen niet vergund kunnen worden. De gedeputeerde is het derhalve geheel eens met het procedurevoorstel, maar wel onder deze begeleidende condities. Mw. Bos (GroenLinks) herhaalt de woorden van de gedeputeerde dat het niet zo kan zijn dat de Staten dit bepalen, maar stelt dat de Staten wel kunnen bepalen of iets in strijd is met het provinciaal beleid. De beantwoording is zodanig, dat mw. Bos daar haar twijfels over heeft. Zij heeft de nota Oude Groninger Dijken goed bestudeerd. Daarin wordt ook over andere dijken gesproken die op dezelfde manier behandeld moeten worden als de daar genoemde. Dat staat er met zo veel woorden. Sowieso zijn er alternatieven genoeg. Aan de andere kant ligt helemaal geen dijk, daar kan het net zo goed worden gedaan. Het gaat over nieuwe natuur en otters. Mw. Bos is hier voor. Zij geeft aan dat deze dijk ooit is bestempeld als een cultuurhistorisch en visueel-landschappelijk waardevolle dijk. Misschien heeft de dijk geen archeologische waarde, maar dat doet niets af aan de andere waardevolle karakteristieken. Dhr. Bleker (gedeputeerde) acht de discussie inhoudelijk heel interessant. De voorzitter stelt dat het nu gaat om de procedure. GS bieden aan om de commissie kennis te laten nemen en duidelijk uiteen te zetten hoe de situatie is. Het aanbod ligt er om daarover op dat moment ook van gedachten te wisselen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verklaart dat mw. Bos helemaal gelijk heeft. De Staten hebben de plicht om te beoordelen of het College binnen zijn bevoegdheid in strijd met vastgesteld beleid handelt. Dit betekent dat het College keurig de vergunningsprocedure volgt. Het College beslist over die vergunningsaanvraag. De commissie kan op elk moment wanneer zij dat wil, beoordelen of die ene handeling in strijd is geweest met het provinciaal beleid. Dit kan in januari of februari. De gedeputeerde wenst echter wel
4
duidelijk te maken dat het een bevoegdheid van GS is om te oordelen over de vergunning. Het College zal vanaf nu die procedure in gang zetten. De voorzitter concludeert dat het College bereid is alle informatie daarover aan de gehele commissie te geven, zodat zij weet wat er speelt. In de volgende commissievergadering kan daarover worden gesproken. Dan gaat het – simpel gesteld – over de vraag of het werk goed is gedaan of niet. Dhr. Maarsingh is de opvatting toegedaan dat de commissie hier niets op tegen kan hebben. Mw. Bos (GroenLinks) stelt vast dat het hier alleen maar gaat om het geld, de subsidies. Het moet klaar zijn voor 1 juni. De plannen zijn al gemaakt, er is geen tijd om eens rustig na te denken over de vraag of dit wel zo moet. De voorzitter legt uit dat het College niet voor elke schop die de grond in gaat niet eerst naar alle statenleden hoeft om te vragen of dit een goede manier van werken is. De Staten moeten controleren of op basis van de gemaakte afspraken in dit gewest het werk goed gebeurt. Als het werk niet goed gebeurt, dan kunnen de Staten het College daar op aanspreken. Als het wel goed gebeurt, maar men is het niet mee eens met de besluiten die in het verleden zijn genomen, kunnen de Staten daar op reageren. Dhr. Maarsingh zegt er zelf niets van te weten en zich nu te beperken tot de procedure. De overige commissieleden hebben de brief en het antwoord daarop ook niet. De voorzitter informeert hoe de commissie daar zo snel mogelijk naar kan kijken. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat het College bereid is om, wanneer de commissie een extra vergadering belegt, toe te lichten hoe tot die beantwoording is gekomen. Dat is geen enkel probleem en zou wat de gedeputeerde betreft volgende week kunnen plaatsvinden, als de agenda het toelaat. Dhr. Bleker is zelfs bereid om de vergadering op locatie bij de Lauwers te beleggen. De voorzitter merkt op dat dit prijziger is. Indien het nodig blijkt dat de commissie op 7 december een extra vergadering houdt, stelt de voorzitter voor om het punt mee te nemen. Dhr. Veluwenkamp (PvdA) informeert voor de goede orde naar de situatie. Is er nu reeds sprake van een verschil van mening tussen mw. Bos en de gedeputeerde? Zegt mw. Bos nu al dat het in strijd is met het beleid? Zegt de gedeputeerde nu al dat dit niet het geval is? Is dit niet het moment dat mw. Bos zegt dat de provincie zo niet verder kan? Daarvoor moet dan een procedure zijn. Wellicht is het dienstig dat de griffie in de komende dagen uitzoekt wat nu eigenlijk de formele situatie is. De voorzitter geeft aan dat dit de rondvraag is. Mw. Bos is erg ontevreden over wat er gebeurt. Het antwoord van het College is dat het zich houdt aan de gemaakte afspraken en procedures. Er kan natuurlijk best een inhoudelijk verschil zijn ten aanzien van de effecten van de besluiten rondom het beleid, op welk terrein dan ook. Er kan natuurlijk een discussie over komen. De commissie kan echter nu niet op een voormiddag besluiten alles stil te leggen op grond van het feit dat zij het niet eens is met zaken die plaatsvinden. Dit acht dhr. Maarsingh te kort door de bocht. Hij stelt voor om zo snel mogelijk op de eerstvolgende commissievergadering alle leden van de commissie te informeren waarover het precies gaat en daarin te betrekken wat het College precies doet en hoe de regelgeving daaromtrent is. Dan zal de commissie daarover discussiëren. Als het resultaat van de afspraken die de Staten hebben gemaakt tegenvalt, dan moet er inhoudelijk over het beleid worden gesproken. Dat kan nu natuurlijk niet. Het gaat er nu om dat iedereen weet wat er gebeurd is, wat nu de gevolgen zijn en of er gehandeld is in overeenstemming met afspraken die zijn gemaakt. Dhr. Van Dam (CDA) merkt op dat in de GS-besluitenlijst van 8 november staat dat het College besloten heeft om een opdracht te verlenen aan Fast Advies over het uitvoeren
5
van het zogenaamde PRISMA-project – dit betreft milieu en gezondheid. Dhr. Van Dam vraagt of het mogelijk is dat de commissie over dit project een keer schriftelijk of anderszins geïnformeerd wordt. Het is een project dat in IPO-verband wordt uitgevoerd. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het College de stukken die verschijnen, ter inzage in de statenkast zal leggen. Dan kan men naar aanleiding daarvan beoordelen of men het ook in de commissie wil agenderen. De voorzitter sluit de rondvraag af. 7. a.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) Brief van GS van 6 oktober 2005, nr. 2005-11.738/40/A.7, LGW, betreffende Rapportage "Karakterisering Werkgebied Rijndelta" volgens artikel 5 van de Kaderrichtlijn Water Brief van GS van 20 oktober 2005, nr. 2005-19.411/42/A.15, LGW, betreffende aanbieding IPO-advies; 'De provincies als publieke ontwikkelaar' (rapport Lokker) (bijlagen)
De voorzitter merkt op dat dit de volgende keer aan de orde zal komen. b. c.
Brief van GS van 20 oktober 2005, nr. 2005-19.348/42/A.18, MB, betreffende werkplan en productbegroting 2006 en halfjaarverslag 2005 Milieufederatie Groningen (inclusief bijlage) Brief van GS van 20 oktober 2005, nr. 2005-15.147/42/A.19, MB, betreffende verantwoording VROM bodemsaneringsprogramma 2002-2004 (financieel en inhoudelijk) en de Monitoring bodemsanering 2004 (bijlagen ter inzage in de Statenkast)
De voorzitter constateert dat deze ingekomen stukken voor kennisgeving worden aangenomen. Hij vervolgt met agendapunt 15. 15. -
Planuitwerking RAK Appingedam - Delfzijl Brief van GS van november 2005, nr. 2005-19.504/46/A.20, LGW betreffende Planuitwerking RAK Appingedam - Delfzijl, Nota Bedenkingen en Commentaar Brief van Overes Advocaten van 3 november 2005 betreffende planuitwerking RAK Appingedam - Delfzijl, situatie in Tjamsweer
De voorzitter geeft het woord aan dhr. Bos. Zijn betoog wordt hier integraal weergegeven. Dhr. Bos (voorzitter Landinrichtingscommissie): “Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik ben hier vandaag voor het eerst, maar ik heb het gevoel dat ik hier ook kan leren, dus misschien dat u mij vaker zult zien. Namens de RAK Appingedam-Delfzijl wil ik graag het volgende onder uw aandacht brengen. Bij onze opdracht van de provincie kregen wij de wens iets aan de verkaveling, recreatieve verbindingen en de verkeersveiligheid te doen. Bij onze planvorming hebben wij gebruik gemaakt van de zogenaamde interactieve planvorming. Alle `boeren, burgers en buitenlui’ hebben wij erbij betrokken. Wij hadden een hele berg informatie. Daar hebben wij uitgedestilleerd wat wij dachten te kunnen gebruiken. Een aantal zaken dat wij hebben gerealiseerd, zal ik even noemen. Dit betreft onder andere het herstel van kerkenpaden, de aanleg van twee fietspaden en een ontsluiting van twee burgers. Wij hebben bovendien een botenhelling aangelegd waar als het goed is dhr. Bleker zijn zwembroek voor heeft klaarliggen, want die dopen wij volgend voorjaar. Daarbij hebben wij een cascokaart gemaakt. De cascokaart is onze grote kaart waarop de hoofdlijnen van de punten die sowieso bewaard moeten worden, staan. Dat is bijvoorbeeld de Heekt, maar dat zijn ook archeologisch-landschappelijk waardevolle elementen. Direct daarbij hebben wij gezegd: “Wij gaan via een planuitwerking invulling geven aan de waterlopen, gebaseerd op de toedeling, omdat wij graag willen dat de hoofdwatergangen van het waterschap zo veel mogelijk op de scheiding komt te liggen van
6
twee verschillende belanghebbenden.” Wij zitten in deze fase. Wij hebben een schetsplan, vandaar dat wij nu met die planuitwerking komen. Daar willen wij zo bewust mogelijk mee omgaan. Daar is uit voortgekomen, dat ook de levensgevaarlijke oversteek bij Tjamsweer door een agrariër en een burger aangekaart werd. Wij hebben daar geprobeerd om een nieuwe situatie te creëren zoals u ze nu – neem ik aan – op papier hebt. Wij proberen dat op een zo vriendelijk mogelijke en verantwoorde manier aan te leggen, zodanig dat het ook goed ingepast is in het landschap. De verkeersintensiteit van deze weg is minimaal, omdat daar slechts een burger en een agrariër gebruik van zullen maken. Daar achter ligt de N360, wat een heel drukke verkeersintensiteit geeft. Wij hebben daarom gemeend dat dit de beste oplossing is. Daarbij hebben de dichtstbijzijnde woningen tevens aan de wegzijde hoge coniferen. Wij hebben daarom het gevoel dat het niet storend hoeft te zijn. Voor de kenners: een alternatief achterlangs is ons inziens onmogelijk, aangezien daar een onverhard pad ligt waar archeologische en landschappelijke beperkingen ons niet de ruimte geven om daar een goede ontsluitingsweg van te maken. Ik wil het hier bij laten voorzitter. Dank u wel.”
Mw. Drees (PvdA) merkt op dat de brief van GS op zich al heel duidelijk was over deze aanpassing en de noodzaak van verkeersveiligheid. De commissie heeft van GS ook de overige reacties op de bezwaren gekregen en gelezen. Het lijkt de PvdA-fractie goed om op deze manier voort te gaan en zij spoort de Landinrichtingcommissie en GS dan ook aan om zo door te gaan. Bij nader inzien is er enige verbazing over het feit dat zo’n gedetailleerd punt apart op de agenda van de commissie is gezet. Daar moet de commissie nog haar weg in vinden. Vorig jaar is er een bijeenkomst geweest van alle Landinrichtingcommissies met statenleden. Wanneer dit als traditie wordt aangehouden, kan men elkaar op den duur sneller vinden, aldus mw. Drees. Mw. Bos (GroenLinks) geeft aan dat de GroenLinks-fractie het stuk heeft gelezen en kennis heeft genomen van de bezwaren. Te zien was hoe het College een en ander aangepakt en zaken tegen elkaar afgewogen heeft. GroenLinks kan dit ondersteunen. Mw. Bulk (SP) oppert dat wanneer iedereen bij een plan wordt betrokken, er altijd wel iemand niet tevreden is. Dit bleek helaas nu ook het geval te zijn. Mw. Bulk is van mening dat het goed aangepakt is. De SP kan zich vinden in de oplossing van een weg op 25 meter van de afscheiding met een haag ertussen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) deelt mee dat de D66-fractie niets heeft toe te voegen aan datgene wat al gezegd is. Dhr. Luitjens (VVD) gewaagt van een zorgvuldig gekozen en goede oplossing. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) deelt mee dat de PvhN, gezien de aanpassingen, akkoord kan gaan. Dhr. Roggema (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie geen afwijkend standpunt heeft en de lijn volgt zoals deze is uitgezet. Dhr. Meijndert (CDA) geeft te kennen dat de CDA-fractie zich kan vinden in de brief van het College en de daarin verwoorde standpunten, alsmede de achterliggende stukken. Dhr. Bos (voorzitter Landinrichtingscommissie) stelt dat tijdplanning zeer krap was gepland. Doordat het hier nu aan de orde is, schuiven de plannen drie maanden op. Dhr. Bos heeft hier aan de ene kant alle begrip voor, maar aan de andere kant wordt de Landinrichtingcommissie `achter de broek gezeten’ om haast te maken. Daar is hij wel eens een beetje teleurgesteld over. Hij begrijpt echter best dat bepaalde zaken hun loop moeten hebben. Voorts dankt hij voor de ondersteuning die de Landinrichtingcommissie in principe van iedereen ondervindt.
7
De voorzitter concludeert dat het agendapunt eenstemmig is afgesloten. Hij gaat conform de vastgestelde agenda verder met agendapunt 12, betreffende Watervisie Lauwersmeer. 12. -
Watervisie Lauwersmeer Brief van GS van 11 oktober 2005, nr. 2005-19.248/40/A.22, LGW betreffende aanbieding SMB-notitie en quick-scan rapport Brief van GS van 18 november 2005, nr. 2005-22.250/46/A.15, LGW betreffende aanbieding stukken presentatie Watervisie Lauwersmeer 14-4-2005 Voorstel werkgroep Brief van Milieufederatie Groningen van 10 november 2005 betreffende Statencommissie LaWaMi 30-11-2005 Lauwersmeer: rapport 'Uitwerking van de visie Stroomlijnen, gedempt tij in het Lauwersmeer, nieuwe afvoerroutes naar de kust' (brochure ligt ter inzage in de Statenkast)
De voorzitter geeft het woord aan inspreekster mw. Woudstra. Haar betoog wordt hier integraal weergegeven. Mw. Woudstra (Waddenvereniging): “Dank u wel, voorzitter. Dames en heren, ik werk bij de Waddenvereniging, maar ik zit hier bepaald niet alleen voor de Waddenvereniging. Wij zijn met een hele groep natuurbeschermingorganisaties bezig met het Lauwersmeer. Dat betreft Staatsbosbeheer, de drie noordelijke Milieufederaties Groningen, Drenthe, Friesland, de vereniging Natuurmonumenten en de twee Landschappen van Groningen en Friesland. U heeft al eerder het een en ander van ons gemerkt, omdat wij dit voorjaar de brochure Stroomlijnen hebben uitgebracht. Die kwam op een goed moment, toen er besloten moest worden over het Fase II-onderzoek voor de Watervisie Lauwersmeer. Wij stelden daarin voor om ook een gedempt tij-scenario mee te onderzoeken. U weet allen wat er daarna is gebeurd. Er is een quick scan uitgevoerd. Op basis van de quick scan heeft het BOWL besloten om een estuariene variant mee te nemen in het Fase II-onderzoek. Niets aan de hand dus, zou je kunnen denken. Op zich zijn wij daar ook heel blij mee, zij het dat wij toch een iets ander voorstel hebben neergelegd dan wat nu in Fase II onderzocht lijkt te worden. Wij hebben in verband met deze discussie over dit onderzoek, maar ook in verband met de bestuurlijke afweging die straks zal moeten plaatsvinden over de watervisie een uitwerking gemaakt van ons Stroomlijnen-verhaal. De bedoeling hiervan is om helderheid te scheppen in wat wij nu eigenlijk precies hierin voorstellen en ook om een onderbouwing te geven van wat wij denken dat wij hiermee zouden kunnen bereiken voor het Lauwersmeer en omstreken. Dat wil ik u toch even kort toelichten. Het is u ook toegestuurd, u heeft ook een brief gehad van de Milieufederatie Groningen namens ons allen. Daar zat de uitwerking ook bij, maar dat is weer een hoop papier. Daarom wil ik daar heel kort een paar punten uitlichten. Misschien moet ik dan beginnen bij dat wat wij willen bereiken met het scenario dat wij graag mee onderzocht willen hebben. En dat is nogal wat. Wij denken dat wij binnen de randvoorwaarden van veilig wonen en een veilige waterhuishouding veel kunnen bereiken met dit scenario voor een gradiëntrijke getijdennatuur in het Lauwersmeer, met droogvallend slik, met sedimentatie op oevers en platen, goede condities voor ganzen, eenden, lepelaars, steltlopers, kortom die vogels waarvoor het Lauwersmeer zo vreselijk belangrijk is. Ook is het openhouden of weer herstellen van het open landschap met kwelderzones en grasland prima voor die vogels die ik zo-even noemde. Daarnaast denken wij ook een bijdrage te leveren aan de Waddenzee door wat meer ruimte te creëren in de komberging van de Zoutkamperlaag. In het kader van zeespiegelrijzing en bodemdaling door de gaswinning is er ons alles aan gelegen om de Waddenzee wat meer ruimte te bieden, zodat hij langer op deze manier kan blijven voortbestaan. Dit scenario levert daar een bijdrage aan. Een ander belangrijk punt is dat wij denken hier ook een rijkere visfauna mee te creëren. Dan moet u denken aan zowel zoetwatervis als vis van de Waddenzee. Wij denken goede condities in de Waddenzee voor het herstel van zeegrasvelden te creëren door dit scenario, een heel belangrijk onderwerp in het Waddenzeegebied. Last but not least: wij denken dat wij hiermee ook hogere recreatieve waarden van het gebied creëren, met behoud van het authentieke landschap van Lauwersland. Dat is nogal wat. Maar hoe denken wij dat nu te gaan doen? Wat is nu precies ons voorstel dat wij graag ook onderzocht zouden willen hebben in Fase II? Ik moet zeggen dat wij dit een combiscenario noemen. De `combi’ zit hem in een aantal punten,
8
namelijk dat wij een beetje getij in het Lauwersmeer willen, dat wij het Lauwersmeer nog steeds willen gebruiken voor berging van zoetwater en dat wij dat getij niet alleen maar een vast getij willen laten zijn – een gedempt getij, want wij gaan ook uit van ongeveer 55 cm als standaardgetij –, maar daar af en toe een iets hoger peil op willen zetten. Dat scheelt 20 cm. Wij hebben berekend dat je dat zes keer per maand in de zomer en vijftien keer per maand in de winterperiode zou kunnen doen. Dat heb je nodig voor het op peil houden van de platen en de oevers in het Lauwersmeer. Dat is een beduidend verschil met datgene wat in elk geval in de quick scan is bekeken. Daarnaast denken wij ook de functie van berging in het Lauwersmeer te moeten houden. Dan zou je af en toe dat getij of wat moeten verminderen, of geheel moeten stopzetten. Dat zou ook kunnen betekenen – wij hebben uitgerekend dat het zo’n vijf keer per winter kan voorkomen – dat je wat hogere vloeden krijgt in het Lauwersmeer. Het gaat daarbij echter om zoetwater. Dat hebben wij berekend op een NAP -20, met andere woorden heb je dan circa 95 cm hoger water dan het laagwater. Dat is niet alles. Wij denken dat je, als je je op lange termijn zo goed mogelijk wilt voorbereiden op zeespiegelrijzing en de andere klimaatverandering van meer zoetwateraanvoer, je zo min mogelijk waterbezwaar in het Lauwersmeer moet laten ontstaan. Dat kun je nog iets verminderen, rekken of tegenhouden door ook nog gespreide zoetwaterafvoer naar de Waddenkust te realiseren. Wij stellen ons daarbij voor – wij hebben daarvoor in het laatste rapport een paar locaties iets verder uitgewerkt – dat de Friese kust en de Groningse kust elk twee nieuwe kleinere zoetwaterafvoerlocaties zouden kunnen krijgen, niet door daar grote nieuwe kanalen voor te graven, maar er bestaande waterlopen voor te gebruiken en die hooguit iets te verbreden of de oevers iets glooiender te maken. Van grote landschappelijke ingrepen is echter geen sprake. Wij hebben op een globaal model berekend, dat je met die vier locaties van gespreide afvoer in natte periodes tien tot twintig procent van het waterbezwaar van het Lauwersmeer kunt verminderen. In droge periodes loopt dit op tot 55 procent. Dus dit soort kleine dingen lijkt misschien niets, maar ze werken zeker goed uit voor het Lauwersmeer. Daarnaast kun je bij die kleinere afvoerlocaties het een en ander betekenen voor natuur, vissen, zoet/zout-overgangen buitendijks en zelfs nog verziltingbestrijding in verband met de landbouw.”
De voorzitter informeert of mw. Woudstra het plan ook op papier heeft staan. Mw. Woudstra (Waddenvereniging) beaamt dit. De commissie heeft het ook op papier. De voorzitter erkent het stuk zelfs bij zich te hebben. Hij dient echter rekening te houden met de tijd, zodat de commissie nog de gelegenheid heeft vragen te stellen. Mw. Woudstra (Waddenvereniging) geeft te kennen haar betoog zo ongeveer te hebben voltooid. Dit is in hoofdlijnen het scenario dat de gezamenlijke natuur- en milieuorganisaties voorstaan en waarvan zij graag zouden willen dat het volwaardig meegenomen wordt in het Fase II-onderzoek. De voorzitter dankt de inspreekster en stelt vast dat er geen vragen leven bij de commissie. Hij gaat over tot de behandeling van het agendapunt en geeft aan dat de commissieleden een brief hebben ontvangen van de PvdA met het verzoek om deze te betrekken bij de behandeling. In eerste termijn Dhr. Van Dam (CDA) heeft allereerst een vraag richting de collega’s van de PvdA over de brief. Het betreft de aanjagers. De commissie heeft het artikeltje gekregen. Dhr. Van Dam heeft het ook al een keer eerder naar voren gebracht. Wanneer men kijkt naar de situatie in Noord-Holland, dan zijn de aanjagers gekozen als een heel specifieke oplossing voor een tijdelijk probleem. Zij willen een heel nieuwe visie op het Wieringermeer, het Wieringerrandmeer. De aanjagers zijn gekozen om een probleem tijdelijk op te lossen en om later alsnog de structurele oplossing – ook het realiseren van een nieuw gemaal – te effectueren. Dhr. Van Dam vraagt de PvdA-fractie welke visie zij heeft, omdat de provincie zoekt naar een structurele oplossing na 2030. De provincie Groningen hoeft daarom geen tijdelijke maatregelen te nemen. Wat voor perspectief kan de NoordHollandse situatie voor de provincie Groningen bieden?
9
De estuariene variant is toegevoegd. Er worden vrij veel zaken onderzocht. De CDA-fractie wenst nu geen voor- of afkeur jegens bepaalde varianten uit te spreken, omdat zij het idee heeft dat men anders in een soort fuikwerking stapt. De totale afwegingen zijn nu nog niet te maken. De eerst keer heeft de CDA-fractie ook al aangegeven dat zij vooral belang hecht aan veiligheid en duurzaamheid – het zoeken naar een duurzame oplossing die ook over een lange tijd houdbaar is. Naast alle belangen die genoemd worden, is het ook van belang dat de economische belangen van het gebied nadrukkelijk in beeld blijven bij de oplossing die de provincie zoekt. Daarnaast informeert dhr. Van Dam of er ook een indicatie kan worden gegeven van de kosten van het onderzoek van die aanjagers. Elke keer vragen de Staten wel dit of dat te onderzoeken, maar dergelijke onderzoeken moeten natuurlijk ook allemaal betaald worden. Vanuit de waterhuishoudkundige werken moeten altijd weer modellen worden gemaakt, die uitgerekend moeten worden. Het lijkt dhr. Van Dam ook goed dat de Staten beseffen wat zij vragen en wat het kost om die vragen beantwoord te krijgen. Mw. Drees (PvdA) stelt, reagerende op het betoog van dhr. Van Dam, dat de kosten van het onderzoek van de aanjagers net zoiets zijn als de kosten van het onderzoek naar alle varianten. De PvdA wenst een variatie op een variant toe te voegen. Het maakt het onderzoek iets uitgebreider. De voornaamste reden om het toe te voegen, is dat de PvdA-fractie denkt dat het de mogelijkheid in zich heeft om veel geld te besparen. Dat geld is allemaal belastinggeld, daarom is het simpelweg van belang. Mw. Drees denkt dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en ook het waterschap Hunze & A’s zich hier ook in hebben verdiept. Zij hebben dat toen niet gedaan. De vraag of het technisch en hydrologisch al dan niet mogelijk is, kan mw. Drees niet beantwoorden. De PvdA-fractie is echter van mening dat er dermate veel geld mee bespaard kan worden, dat het de moeite waard is. Mw. Drees denkt dat het om een tijdelijke oplossing gaat. Dat geldt echter ook voor gemalen en alle gebouwen en kunstwerken die neergezet worden. Op een gegeven moment zijn die ontoereikend, daar ze altijd een beperkte levensduur hebben. Natuurlijk hebben aanjagers in de spuisluis ook een beperkte levensduur, net zoals een gemaal. Voornaamste punt is, dat men in die jaren toch geld bespaart. Het voordeel is natuurlijk ook, dat de structurele oplossing nog een tijdje wordt uitgesteld, zodat men tegen de tijd dat men voor de beslissing staat of er al dan niet een gemaal moet komen, meer weet. Er bestaan namelijk erg veel onzekerheden over de mate van bodemdaling en zeespiegelrijzing die plaats gaat vinden. Het gaat om de periode 2030-2050. Dhr. Van Dam (CDA) wenst, in reactie op mw. Drees, Cees Mantel van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te citeren. Hij schreef in Het Waterschap van augustus vorig jaar: “Met de keuze voor het vergroten van de capaciteit van bestaande spuimogelijkheden – door die voortstuwers, die aanjagers – is een bedrag van ongeveer € 2½ miljoen gemoeid. Het bouwen van een nieuw gemaal om de afvoer vanuit de Amstelmeerboezem te vergroten, zou ongeveer € 25 miljoen kosten. Dat we door het kiezen van een tijdelijke oplossing een bedrag van meer dan € 20 miljoen besparen, is echter niet waar. We moeten er mede als gevolg van klimaatverandering en bodemdaling rekening mee houden dat er over tien à twintig jaar alsnog een nieuw gemaal gebouwd moet worden. Maar voor dit moment geldt dat met de gekozen methode veiligheid wordt geboden en er daardoor tijd is om na te denken over een definitieve oplossing.” Die tijd heeft de provincie Groningen ook, want er wordt gezocht naar een oplossing voor 2030. Het Hoogheemraadschap wil die tijd die er is, benutten. Daar zal toch na tien tot twintig jaar dat gemaal gebouwd moeten worden, terwijl de provincie die tijd... Dhr. Bleker (gedeputeerde) wenst zich te mengen in de discussie, ook voor de verheldering en de consistentie. Hij meent zich te herinneren dat het het Comité Lotgenoten Ulsderpolder was dat met de suggestie is gekomen om dit te doen bij de Binnen Aa. De Staten hebben dit eerder als een niet-duurzame oplossing afgewezen. De consistentie in betoog acht de gedeputeerde mogelijk wel van belang.
10
De voorzitter stelt dat iedereen zijn punt heeft gemaakt. Iedereen kan zich vinden in het citaat van dhr. Mantel. Dhr. Maarsingh heeft verzocht om dit in de afweging mee te nemen. Het argument van de PvdA is de vraag of de provincie het ook nog goedkoper kan doen, als nevenpunt. Dhr. Roggema (ChristenUnie) merkt op dat het voorstel dat door de PvdA is neergelegd, sympathiek lijkt. De fractie van de ChristenUnie heeft het met interesse gelezen. De vraag is echter wat onder `duurzaam’ moet worden verstaan. Is dit werkelijk een duurzame oplossing? De ChristenUnie is er op zich niet tegen dat het meegenomen wordt in het onderzoek, want dan weet men werkelijk waar men over spreekt. Ook kan de ChristenUnie-fractie zich vinden in het vervolg van het onderzoek in Fase II. Het is inderdaad breed, maar juist daardoor kan men op termijn ook een goede afweging maken om de zaken verder in gang te zetten. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) deelt met betrekking tot de aanjagers mee dat de PvhN eveneens voorstander is van een duurzame oplossing. Zij kan zich voorstellen dat NoordHolland voor deze oplossingen heeft gekozen, want daar is sprake van een heel ander probleem. Wat mw. Hoekzema betreft hoeft het derhalve niet mee onderzocht te worden. De PvhN-fractie wenst van de gedeputeerde te vernemen waarom de quick scan zo afwijkt van het idee van Stroomlijnen, waarom dit idee niet gevolgd is in het onderzoek. Dhr. Luitjens (VVD) stelt dat het voorliggende stuk formeel een POP-uitwerking is. Voor de VVD-fractie geldt dat veiligheid en beperkte wateroverlast als doel vooropstaan. Daarna komen natuurdoelen. Waar het natuurlijk uiteindelijk om gaat, zijn de maatschappelijke kosten en de daaruit voortvloeiende lasten. De indruk van de VVDfractie is dat het bestuurlijk overleg ook op die manier naar de verschillende alternatieven kijkt. Op die manier vragen de recentelijk aangedragen alternatieven een meer of minder diepe beoordeling en reactie van het bestuurlijk overleg. Ten aanzien van het punt `aanjagen’ heeft dhr. Luitjens begrepen dat de provincie tot 2030 over voldoende infrastructuur beschikt om aan deze punten te kunnen voldoen. Op dit moment is het kiezen voor wel of geen aanjagers in de spuisluizen niet opportuun. Het gaat erom wanneer men in Lauwersoog iets moet doen. Met gemalen komt men in het tijdspad dat men daar nader over moet besluiten. Dhr. Luitjens gaat er dan vanuit dat de verschillende technische varianten en ook duurzaamheid worden meegenomen. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) memoreert aan het feit dat D66 eerder al heeft uitgesproken dat veiligheid op de eerste plaats staat, maar dat natuurdoelstellingen uiteraard ook belangrijk zijn, met name in dit gebied. Voor ligt een uitwerking die gelukkig ook extra zaken meeneemt, omdat zij iets realistischer lijkt te zijn dan in eerste instantie door de gedeputeerde aan de Staten is verteld. Dhr. De Vey Mestdagh bekent de bijdrage van de PvdA met betrekking tot de aanjagers te zien als een enigszins technisch verhaal. Hij zou liever de vraag beantwoord willen zien of de provincie ook tijdelijke overbruggingoplossingen mee moet nemen in het hele onderzoek. Dat spreekt eigenlijk voor zich als dat nodig is. De D66-fractie verzoekt de gedeputeerde deze vraag te beantwoorden. Dhr. Hemmes (SP) geeft aan niet te kunnen beoordelen of datgene wat de PvdA voorstelt, strikt noodzakelijk is en of dat nu al aan de orde is. Hierover zou hij graag meer willen weten. Mw. Drees (PvdA) interrumpeert en geeft aan dat het de PvdA niet om nu te doen is. Wat dat betreft heeft dhr. Luitjens het goed gezegd: het gaat om het moment dat de provincie aan het gemaal toe is. Dan is de provincie toe aan de vraag of er ook iets goedkopers mogelijk is dan een gemaal en op dat moment kan het erbij worden betrokken.
11
Dhr. Hemmes (SP) constateert dat de PvdA over een tijd in de toekomst spreekt. Mw. Drees (PvdA) werpt tegen dat veel varianten natuurlijk over een tijd in de toekomst gaan. Dhr. Roggema (ChristenUnie) (microfoon staat uit) geeft aan dat dit betekent dat het nu wel in het onderzoek mee moet worden gepland. Mw. Drees (PvdA) beaamt dit. Dhr. Hemmes (SP) veronderstelt daar dadelijk meer over te zullen horen van de gedeputeerde. Er zijn natuurlijk vele belangen in dit dossier: de landbouw, de watersporters, de Waddenvereniging, de Milieufederatie. Dhr. Hemmes is blij dat alles wordt meegenomen. Daarnaast is hij verheugd over het feit dat de commissie de vorige keer heeft besloten om toch iets dieper op deze materie in te gaan door middel van een expertmeeting en een hoorzitting. Hij denkt dat de fracties daarna hun standpunten, hun idee over de toekomst beter kunnen bepalen. Derhalve is dhr. Hemmes zeer benieuwd naar beide bijeenkomsten en kijkt hij ernaar uit. Het is zeer belangrijk. Mw. Bos (GroenLinks) wenst het niet over aanjagers te hebben. Als de tijd daar is, is dat ongetwijfeld een `technisch puntje’ dat eventueel meegenomen kan worden. Misschien is het echter ook helemaal niet nodig. Mw. Bos zal uitleggen waarom het misschien niet nodig is. De procedure. Hierover heeft mw. Bos al eerder haar ergernis geuit. In september/oktober 2004 was de afronding van Fase I. De estuariene variant is voor de natuur duidelijk de meeste gunstige. In april was de besloten bijeenkomst van het BOWL. Bij de afronding Fase II bleek de hele estuariene variant verdwenen. In die tijd was er ook een bijeenkomst in Drachten. Dat ging over het rapport waar mw. Woudstra over sprak, Stroomlijnen, dat toen nog een soort schets was. Daar heeft mw. Bos heel veel mensen gesproken die nauw verbonden waren – partners zou men kunnen zeggen – binnen het BOWL en de stuurgroep en projectgroep, die het er totaal niet mee eens waren dat die estuariene variant/gedempt getij-variant was verdwenen. Resultaat: iedereen roepen, druk uitoefenen. Eindelijk besloot het BOWL tot een quick scan en het resultaat is nu dat het gedempt tij als alternatief wordt meegenomen. De commissie heeft er voor het eerst een brief van het College bij. Tot nu toe was dat niet het geval. Mw. Bos is hier niet heel optimistisch over. De indruk is – mw. Bos zegt zich voorzichtig uit te drukken – dat met lichte tegenzin geconstateerd wordt dat de gedempt-tijvariant erbij wordt betrokken. Het staat er: “Hoewel de daarop toegezegde en uitgevoerde quick scan de twijfels over de negatieve effecten van gedempt tij beperkter inschat dan eerder is aangenomen, blijven de twijfels over de voordelen bestaan”. Dat is het goed recht van het College, maar er zijn ook andere zaken belangrijk, waar de Staten het beleid aan moeten toetsen, bijvoorbeeld de Europese richtlijnen. Daarbij gaat het met name over soorten vogels. Het is een natuurbeschermingsgebied. Het is een wetland. Allemaal plaatjes, daar heeft de commissie reeds over gesproken. Natuurlijk gaat mw. Bos niet voorbij aan andere belangen, zoals landbouwbelangen en veiligheid. Het zijn echter wel heel harde toetsingscriteria die de commissie moet hebben als het gaat over het beleid op Europees niveau. De quick scan. Nu is er sprake van een scenario met een waterpeil tussen 1,19 m –NAP tot 0,53 m –NAP. Wanneer men dit goed tot zich door laat dringen, is de top een heel stuk lager dan wanneer het hoogwater is op de Waddenzee. Dat betekent, dat de sluizen heel lang dicht moeten en dat het getijdensysteem alleen varieert in lage peilen en stagneert in hoge peilen. Daarbij komt, dat het peil van 0,53 m –NAP heel weinig inundatie geeft. Daar ging het oorspronkelijk echter wel om. Anders – zo staat ook in de quick scan – is na zoveel jaar allemaal bos ontstaan. De indruk van de GroenLinks-fractie is, dat lang niet alle partijen zelfs met deze variant zoals deze hier wordt beschreven, gelukkig zijn. Deze variant is namelijk niet ongunstig voor een vrije afwatering – hierbij
12
denkt mw. Bos met name aan Friesland –, er is extra gemaalcapaciteit nodig en het is waarschijnlijk ook nog heel duur. Wanneer men nu ziet hoe het nieuwste rapport Stroomlijnen uitgewerkt is, blijkt dat veel meer tegemoet wordt gekomen aan al die bezwaren. Mw. Bos vraagt de gedeputeerde hoe andere partners – gezien de ervaring uit het verleden – denken over deze quick scan en de inhoud daarvan. Zij denkt hierbij aan Rijkswaterstaat, LNV directie Noord, Staatsbosbeheer. De gedeputeerde heeft ooit gezegd dat de provincie het in nauwe samenwerking zou gaan doen. Wat is hun reactie geweest? Mw. Bos vernam dat er ook alweer een nieuw onderzoek is gestart van het RIZA. Neemt de gedeputeerde dat nieuwe onderzoek mee? Voorts wenst mw. Bos te vernemen hoe de gedeputeerde denkt over het meenemen van de variant van de uitgewerkte Stroomlijnenvisie. Mw. Bos voelt een zekere weerstand als het gaat om de getijdenvariant. Dat is ook niet verbazingwekkend na het horen van gedeputeerde Bleker en ook de gedeputeerde van Friesland. Mw. Bos is heel benieuwd of de gedeputeerde denkt dat de provincie aan die Europese richtlijnen kan voldoen. Zij is benieuwd hoe groot de inzet daarvoor is. Mw. Drees (PvdA) wenst allereerst in te gaan op de varianten. GroenLinks heeft de gedeputeerde al gevraagd hoe hij denkt over Stroomlijnen II. De PvdA heeft het eigenlijk iets concreter gesteld, namelijk dat de PvdA er voorstander van is dat Stroomlijnen II wordt meegenomen als variant. Een van de zaken die de PvdA daarin ook aanspreekt, is dat de omleidingen mogelijk ook een werking kunnen hebben om de verzilting terug te brengen op het Hogeland. Of men het nu omleidingen of kanalen noemt, er moet natuurlijk altijd wel goed worden gekeken naar de landschappelijke inpassing. Dhr. Bleker (gedeputeerde) interrumpeert en stelt dat mw. Bos daar ook heel goed op zal letten. Misschien komt men namelijk wel een ‘oud dijkje’ tegen. Mw. Drees (PvdA) beaamt dit. De PvdA-fractie wil graag van de gedeputeerde vernemen wat hij van het voorstel vindt. Het andere voorstel was om tegen de tijd dat de provincie een gemaal gaat bouwen, de aanjagers ook mee te nemen. De andere sprekers zijn iets uitgebreider ingegaan op de argumentatie. Mw. Drees denkt dat veiligheid in alle varianten gegarandeerd is. De PvdA-fractie gaat ervan uit dat die dijk – ook als er iets onder die dijk gaat stromen, en dat is nu al zo met de spuisluizen – altijd goed en veilig wordt uitgevoerd. De communicatie is niet erg gelukkig gegaan. Mw. Drees heeft zich bij nader inzien ook afgevraagd wat er eigenlijk is afgesproken toen BOWL werd ingesteld. In 2001 is BOWL ingesteld. Wat is de taakverdeling geweest tussen BOWL en de vier deelnemers? Wat was de procedure? Wanneer men iets had afgesproken zoals dat bij een MER gaat, zou er nu een startnotitie liggen. Die zou de openbare inspraak ingaan. Dan zou het vanzelf duidelijker zijn en zou de onrust die mw. Bos opgevangen heeft, beter zijn ingebed. Het valt mw. Drees enigszins tegen van GS, die overigens een goede naam heeft. Er wordt hard gewerkt aan interactieve planvorming bij Meerstad, maar de provincie heeft ook de waterberging. De waterberging heeft in 2000 misschien een wat valse start gemaakt, maar is ook heel erg goed interactief opgevat. Dat wordt hierbij toch wel gemist. Uit de brief blijkt, dat er wel een maatschappelijke consultatieronde is. Volgens het communicatieplan komt er pas halverwege 2006 openbaarheid. Ook voor de procedure zou de PvdA-fractie ervoor willen pleiten om alsnog met een meer openbare procedure, een meer interactieve procedure te starten dan tot nu toe het geval is. De voorzitter merkt op dat alleen dhr. Hemmes heeft aangegeven uit te zien naar de expertmeeting en de hoorzitting, zoals voorgesteld door de werkgroep. Het lijkt niet erg bij de fracties te leven. Mw. Bos (GroenLinks) werpt tegen dat er nog een tweede termijn is. De voorzitter denkt dat dhr. Hemmes feitelijk namens de hele commissie heeft gesproken.
13
Dhr. Bleker (gedeputeerde) deelt mee dat het College uitziet naar de experthoorzitting die de statencommissie gaat beleggen over dit onderwerp. Het College zal daar op de tribune aanwezig zijn om te horen wat er wordt ingebracht en wat voor soort vragen er worden gesteld. De gedeputeerde hoopt ook dat het College tijdig een uitnodiging voor die bijeenkomst krijgt. In de richting van mw. Bos stelt de gedeputeerde dat als het College iets doet, het College het niet met tegenzin doet, zeker niet als het de uitkomst is van een interactief proces en ook zeker niet wanneer het de uitkomst is van een besluit in de Staten. Mw. Hoekzema vroeg waarom de quick scan afwijkt van Stroomlijnen II. In de quick scan is de estuariene/gedempt tij-variant aan een nader onderzoek onderworpen. Stroomlijnen II betreft een uitwerking van de estuariene/gedempt tij-variant die anderhalf à twee maanden geleden is gepresenteerd. Die kon dus ook niet als geheel in het onderzoek meegenomen worden. De bedoeling van de quick scan was om te beoordelen of het verstandig is om een hoofdscenario toe te voegen aan het onderzoek in Fase II. Dit zal worden gedaan, daar wordt nu aan gewerkt. In Stroomlijnen II is een aantal punten relevant. In de eerste plaats wordt daar dieper ingegaan op de peilvariaties dan in datgene wat er in mei/juni voorhanden lag. Bij die verschillende varianten – ook bij die varianten waar het aan de orde is, dus ook de variant gedempt tij – wordt ook gewerkt met de effecten van peilvariaties. Dat wordt meegenomen in het onderzoek. Daar wordt ook met name gekeken wat de ecologische effecten daarvan zijn, want daarvoor zijn ze primair bedoeld, en wat de technische consequenties zijn. Op dat punt gaat het College een heel eind mee met de gedachte die in Stroomlijnen II zit. Het College heeft gesteld, ook richting de PvdA – en die mening is het College nog steeds toegedaan –, dat de kwestie van de zoetwaterlozingen op het Wad – de twee à drie omleidingen – door het College wordt gezien als een verbijzondering van de variant die is toegevoegd, maar niet als een essentiële verbijzondering voor de beoordeling van nut en noodzaak, wenselijkheid, haalbaarheid van dat scenario. Mocht dat scenario gekozen worden, dan zal men gaan verbijzonderen en uitwerken en dan komt dat ook in beeld. Wanneer men kijkt naar de afvoercapaciteit, gaat het onder normale omstandigheden over tien procent. Als er heel weinig water is, gaat het over misschien veertig procent. De provincie doet echter iets voor situaties dat er heel veel water is, dus moeten de omleidingen worden beoordeeld op de vraag wat de toegevoegde waarde is voor de situatie waar de provincie het geheel voor doet. Daarvoor is het van beperkte betekenis. Dat wil niet zeggen dat de extra afvoerleidingen richting de Waddenzee het uiteindelijk niet zullen worden, maar dat is aan de orde als het hoofdscenario is gekozen. Dat is de volgorde van het College. Beseft moet worden dat men nu echt in de cruciale fase zit van de grote hoofdscenario’s en hun effecten, etc. In al die scenario’s kunnen verbijzonderingen worden aangebracht, maar dat is voor de principiële keuze waar men het komende jaar voor staat niet direct noodzakelijk en kan zelfs het zicht op het geheel wat beperken. Voor de aanjagers geldt in feite hetzelfde. Wanneer keuzen zijn gemaakt, kan die techniek worden toegevoegd. Het College zal het niet als een variant of een variatie op een variant in het onderzoek meenemen, maar het College zal er wel aandacht aan schenken in het onderzoek. Aan de mogelijkheden van die aanjagers zal het College een nadere beschouwing wijden. De peilfluctuaties. Daar zijn randvoorwaarden voor geformuleerd. Het College gaat in het onderzoek wel testen wat de effecten zouden zijn als men met andere, voor de natuur nog meer gunstige peilen zou gaan werken, wat dan de effecten zijn op de vegetatie, etc. Getracht wordt dus om dit wel in beeld te brengen, maar het College blijft in beginsel wel de scenario’s uitvoeren binnen de gestelde randvoorwaarden. Inzicht daarin wordt geprobeerd wel te geven, met name ten aanzien van de ecologische effecten. Hoe zit het nu met het BOWL? In de richting van mw. Drees stelt de gedeputeerde dat hem dit ook pas in de loop van de tijd duidelijk is geworden. Er is geen duidelijk instellingsbesluit BOWL. Er is ook nog een stuurgroep en een projectgroep en een klankbordgroep of breed bestuurlijk overleg. Het is allemaal een beetje door elkaar heen gaan lopen. Deze zomer is de zaak op scherp gezet en is de vraag gesteld wie nu primair
14
verantwoordelijk zijn voor de keuzen die daar gemaakt worden, de gevolgen, de financiële gevolgen. Wie moeten het gaan inrichten en beheren? Dat zijn de twee waterschappen, niemand anders. Wie zijn verantwoordelijk voor de strategische besluitvorming over wat het gaat worden? Dat zijn de twee provincies, niemand anders. Moet bij die besluitvorming rekening worden gehouden met landelijke beleidskaders en Europese Kaders? Ja, natuurlijk, bij alles. De gedachte dat de keuzen worden gemaakt in een soort van smeltkroes van twee waterschappen, twee provincies, departementen, Staatsbosbeheer en anderen, dient men echter verre van zich te werpen. Het zijn de vier regionale partners – provincies en twee waterschappen – die de primaire verantwoordelijkheid hebben voor het maken van de keuzen. Die vormen ook de kern van het BOWL. De ministeries LNV en Verkeer en Waterstaat hebben ook zitting in het BOWL, maar wel – en dat wordt hen ook regelmatig duidelijk gemaakt – onder erkenning dat zij daar met andere verantwoordelijkheid zitten dan de provincie Groningen. Daarnaast is er een breed bestuurlijk overleg, waarin gemeenten functioneren. Voorts is er het Nationaal Park Lauwersmeer. Er zijn diverse organisaties, bijvoorbeeld een groep die bijna nooit ter sprake komt, namelijk de mensen die daar wonen. Die doen echter ook mee, want het gaat om de vragen hoe hun leefomgeving eruitziet, hoe het zit met de veiligheid, wat de effecten zijn op hun huizen, hun kaden, etc., hoe zit het met de Wadden, flora en fauna. Met al die groepen zal het komende jaar op een intensieve manier worden gecommuniceerd, maar wel vanuit een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Daar heeft het aan ontbroken. Mw. Drees (PvdA) informeert of dit ook in een openbare procedure zal plaatsvinden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat de bestuurlijke voorbereiding plaatsvindt in het BOWL. Dat is geen openbare vergadering. Daarna zal worden overlegd – als partners dat ook willen – in het openbaar. De gedeputeerde kan zich echter ook voorstellen dat partners zeggen dat ze met de provincie onder vier ogen willen spreken. Dit kan voor de Waddenvereniging gelden, maar ook voor andere partijen. Daarna vindt er een openbare dialoog plaats. Dan dient men gezamenlijk ook te weten waar het over gaat. De gedeputeerde hoopt dat men in maart allemaal weet waar het over gaat, zodat er ook iets te `dialogen’ is. Niets is namelijk beroerder dan een dialoog zonder eenduidigheid met elkaar over de feiten, over effecten, over inzichten. Dat moet nu gebeuren. Mw. Drees (PvdA) merkt op dat het voorstel van de PvdA is om een stukje terug te gaan naar de varianten zoals ze er nu liggen en dat in die openbare procedure ter discussie te stellen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) is van mening dat dit ook gebeurt. Er is inmiddels enige openbaarheid gaande. Dhr. Troost (ambtelijke bijstand) vult aan dat de besluitvorming SMB-plichtig is. Vandaar dat ook een notitie Reikwijdte en Detailniveau is opgesteld. Dat is in principe een openbare notitie waarin is aangegeven hoe het onderzoek zal worden gedaan. Daar staan ook de scenario’s in. Die scenario’s zijn ook tot stand gekomen – dat is misschien al wel vier jaar geleden, aan het begin van het proces – waarbij alle partijen zijn geraadpleegd en is nagegaan wat de wensen zijn en wat de hoeken zijn van het speelveld dat we willen verkennen. Op basis van die openbare discussie die heeft plaatsgevonden, zijn de scenario’s uitgewerkt zoals ze er nu staan. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vervolgt zijn betoog. De opvatting van de partners. De partners zijn akkoord met de keuze die het BOWL heeft gemaakt. In de tweede plaats is er sprake van zeer uiteenlopende belangen die gediend moeten worden: de natuurbelangen in het gebied van het Lauwersmeer, maar in dat gebied ook belangen van recreatie, van de bewoners, etc., en het belang van een goede waterhuishouding in een groot deel van Friesland en Noordwest-Groningen en Noordwest-Drenthe. Het gaat derhalve om heel ongelijksoortige, maar wel heel zware belangen die afgewogen moeten
15
worden. Het heet Watervisie Lauwersmeer, maar eigenlijk is dat geen goede term. Het gaat namelijk ook over de vraag hoe het in Sneek en hoe het in Smilde gaat. Het gaat om het totaal. Dat moet straks ook in de afwegingen helder worden. De gedeputeerde ziet wel dat bijvoorbeeld het ministerie van LNV met name het vergrootglas op het Lauwersmeergebied heeft, vanuit Natura 2000, de natuurdoelstellingen, de Kaderrichtlijn Water. Men zegt wel eens dat waterschappen geen brede kijk hebben, maar het waterschap Fryslân heeft een zeer brede kijk, namelijk van Lemmer tot aan Lauwersoog. Het ministerie van LNV kijkt echter naar het Lauwersmeergebied. De gedeputeerde stelt dat het totaal moet worden bezien. Is er een ander onderzoek? Ja. Natuurdoelstellingen zijn door middel van een grote waterhuishoudkundige ingreep – een van de scenario’s – ook zo veel mogelijk te dienen. De stelling tot nu toe is, dat de natuurdoelstellingen in het Lauwersmeergebied het beste gediend zijn met de gedempt-tijvariant. Sommigen zouden nog liever spreken van de estuariene variant in zijn meest extreme vorm: sluis eruit, een stuk van de dijk eruit en het is een `meebewegend estuarium’. Dit zit niet in de modellen, niets aan te doen. Men probeert dan het gedempt tij zodanig te laten functioneren dat het zo dicht mogelijk probeert te komen bij de effecten van het estuariene model. De redenering is, dat dit model het beste bijdraagt aan de natuurdoelen. In het BOWL is gesteld dat zelfs als dat zo is, het BOWL dan nog de plicht heeft om na te gaan – als daar voor gekozen zou worden – welke aanvullende inrichtings- en beheermaatregelen anders dan van waterhuishoudkundige aard nog allemaal zouden kunnen of moeten worden genomen om die natuurdoelstellingen te bereiken, want het heil moet niet alleen van het water worden verwacht. Het BOWL heeft gesteld voor al die scenario’s in beeld te willen brengen wat met aanvullende beheer- en inrichtingsmaatregelen anders dan de waterhuishoudkundige kan worden gedaan om zo dicht mogelijk bij die natuurdoelstellingen voor het Lauwersmeer te komen. Dat onderzoek... Mw. Bos (GroenLinks) interrumpeert en stelt dat het waterpeil juist altijd het punt is geweest. Men kan dan wel iets anders willen proberen, maar tot nu toe is gebleken dat dit heel erg moeilijk is. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat het BOWL in het belang van de natuur heeft gezegd dat bij alle scenario’s ook in beeld moet worden gebracht wat men met gerichte inrichtings- en beheermaatregelen, aanvullend op de waterhuishoudkundige maatregelen van dat scenario, zou kunnen doen om de natuurdoelen te bereiken. Daarmee wordt straks de afweging trouwens ook heel duidelijk. Men zou straks kunnen zeggen dat de beste resultaten mogelijkerwijs geboekt kunnen worden met de gedempt-tijvariant. Daar zitten enkele nadelen aan vanuit belangen. Men kan met een andere variant door die aanvullende beheer- en inrichtingsmaatregelen ook heel dicht bij dezelfde doelstellingen komen. Dan is er een heel heldere maatschappelijke kosten/baten-afweging te maken, dan zijn alle gegevens op tafel. De gedeputeerde is bijzonder blij dat het overlegorgaan Nationaal Park Lauwersmeer dat onderzoek nu – dat is hen door het BOWL aangeboden – gaat doen. Dat is het aanvullende onderzoek. Mw. Bos (GroenLinks) vraagt wanneer dit onderzoek voltooid zal zijn. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat het voornemen is om dat zo veel mogelijk parallel te laten lopen met het onderzoek in Fase II. Mw. Bos (GroenLinks) constateert dat de resultaten ervan dus wel zullen worden meegenomen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) beaamt dit. Mw. Bos (GroenLinks) vraagt of dit het onderzoek betreft waar RIZA nu mee bezig is.
16
Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat RIZA hier vermoedelijk inderdaad voor ingeschakeld wordt. Mw. Woudstra (Waddenvereniging) is blij te horen dat de gedeputeerde aangeeft dat de estuariene variant wordt bekeken op de manier zoals deze in Stroomlijnen II is uitgewerkt, met een meer variabel tij dan er in de quick scan is gebeurd. Mw. Woudstra is met name benieuwd – en zij neemt aan dat het op die manier onderzocht gaat worden – naar wat dit in de modellen en berekeningen voor effect zal hebben op de sedimentatie in het Lauwersmeergebied, want dat was met name de reden waarom het door de Staten indertijd niet duurzaam werd geacht. De natuur- en milieuorganisaties denken op basis van hun uitwerking dat wanneer het tij meer variabel wordt gemaakt, dit zal helpen bij de sedimentatie. Mw. Woudstra is benieuwd of de Staten dit gaan ondersteunen. Vele mensen hebben gerefereerd aan de vele belangen die hier spelen. Ook op dat punt hebben de natuur- en milieuorganisaties hun scenario bekeken en zij hebben er alle vertrouwen in dat dit eigenlijk voor alle andere belangen alleen maar gunstig of neutraal uitpakt. Het is een veilig scenario, dat niet slechter voor de landbouw is. Het wordt alleen maar beter voor de recreatie. Mw. Woudstra is benieuwd of dit ook uit het onderzoek naar voren zal komen. De voorzitter neemt aan dat men algemeen instemt met het voorstel van het werkgroepje om een expertmeeting en hoorzitting te houden en dat de commissieleden daar naar uitzien. De datum is natuurlijk nog niet precies vast te stellen. Het dient op een goed moment plaats te vinden, met alle informatie die daarvoor nodig is. Dat is echter iets wat het werkgroepje kan beoordelen. De voorzitter stelt voor om dat voorstel over te nemen. Dhr. Van Dam (CDA) interrumpeert en vraagt of gerichte onderwerpsvragen nu wel aangedragen kunnen worden. De voorzitter (microfoon staat uit) bevestigt dit. Hij vraagt het voorstel van het werkgroepje over te nemen. In tweede termijn Dhr. Van Dam (CDA) geeft te kennen blij te zijn met de uitvoerige en duidelijke beantwoording door de gedeputeerde. Hij zou het een goede zaak achten om binnen BOWL nog eens goed te schetsen waar en hoe de verantwoordelijkheden liggen. Dhr. Van Dam denkt dat het goed is dat de Staten dat ook goed beseffen en dat dit voor de Staten ook richtinggevend en sturend is. Voorts is het goed om zich in deze fase met name te richten op de hoofdvarianten en dat er een aantal keuzen worden gemaakt met de hoofdvarianten. In reactie op de PvdA stelt dhr. Van Dam dat het volgens hem goed is om die varianten pas later in gesprek te geven. Het is beter voor het publiek als men ergens op kan reageren als men ook weet wat daar de consequenties van zijn. De volgorde zoals de gedeputeerde die aangeeft – eerst die varianten uitwerken en de consequenties daarvan zien en dan een openbare dialoog aangaan om betere inzichten te krijgen in de effecten – wil de CDA-fractie in elk geval ondersteunen. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) geeft aan dat zij kan leven met de uitleg van de gedeputeerde over wat wordt meegenomen. Dhr. Zanen (PvhN) wenst een vraag te stellen over de opmerking die de gedeputeerde maakte over de verhouding provincie/waterschappen. In het BOWL zitten beide provincies, de waterschappen en twee ministeries. De gedeputeerde zegt dat de provincies de feitelijke besluiten nemen over de wijze waarop de zaak wordt aangepakt. Dhr. Zanen vraagt hoe dan de verhouding is met de waterschappen, want zij zijn natuurlijk ook een soort overheid.
17
Dhr. Luitjens (VVD) denkt dat de gedeputeerde op een aantal aspecten helderheid heeft geschapen, ook wie welk type besluit moet nemen, strategisch en verder uitvoerend. In de nieuw toegevoegde hoofdvariant gebruikt de gedeputeerde inderdaad de goede volgorde. Ten aanzien van de expertmeeting is dhr. Luitjens verbaasd over het feit dat de voorzitter denkt dat hij daar niet enthousiast over is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) acht het juist dat wordt toegewerkt naar een strategische besluitvorming. De weg die nu wordt ingeslagen vindt hij zeer goed, in die zin – en daar is hij verheugd over – dat de gedeputeerde heeft gezegd dat alle varianten en uitwerkingen op dit moment feitelijk nog mogelijk zijn. Zo ziet D66 graag dat gefundeerde besluiten worden genomen na onderzoek. Daar hoort wat dhr. De Vey Mestdagh betreft de expertmeeting en dat soort zaken ook bij. Mw. Bos (GroenLinks) geeft aan dat de GroenLinks-fractie verheugd is over het feit dat het College niet met tegenzin de verdere procedure ingaat wat de gedempt-tijvariant betreft. GroenLinks is voor vandaag `voorzichtig blij’ met de toezegging dat hetgeen in Stroomlijnen wordt voorgesteld, binnen de estuariene variant wordt meegenomen. GroenLinks vindt het heel belangrijk dat het onderzoek van RIZA wordt meegenomen. Dit moet allemaal nog gebeuren, zo heeft mw. Bos van de gedeputeerde begrepen. Ongetwijfeld krijgen de Staten daar de resultaten van te zien. De GroenLinks-fractie wil zo veel mogelijk op de hoogte worden gehouden. Daar heeft het in het verleden wel wat aan ontbroken. Daarom is er ook een hoorzitting en een expertmeeting georganiseerd. Er zijn zo veel belangen, waar de statenleden achter de schermen ook veel van horen. Daarom is het goed om eens de opvattingen van iedereen gezamenlijk te horen. De voorzitter constateert dat mw. Bos naar voren kijkt, niet naar achteren. Mw. Drees (PvdA) heeft een vraag aan de gedeputeerde over het verschil over Stroomlijnen II en de estuariene variant. De gedeputeerde begon te vertellen dat de peilvariaties allereerst uitgewerkt dienen te worden. Vervolgens kwam hij op de kwestie van zoetwaterlozing op het Wad. Mw. Drees vraagt of dat het tweede was. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat dit het tweede was. Dat wordt nu niet meegenomen. Er zal wel iets worden gefluctueerd met het peil om te kijken wat de meest gunstige natuureffecten zijn bij de verschillende peilen. De randvoorwaarden worden gehandhaafd, maar er wordt wel gekeken of, indien men iets buiten de randvoorwaarden zou treden, dit substantieel betere effecten op de ecologie geeft. Mw. Drees (PvdA) merkt op dat die omleidingen beoordeeld moesten worden naar waar het voor gedaan wordt. Zij denkt dat een groot deel van de exercitie ook wordt gedaan om die zoetwatergradiënt te verzachten en om verzilting tegen te gaan. Mensen die dat voorstellen, geven aan dat dit er een belangrijke bijdrage aan zou kunnen zijn. De PvdAfractie zou daarom toch graag zien dat dit nu al wordt doorgerekend en dat bij de presentatie van Fase II al bekend is of die omleidingen inderdaad een zinnig pad zijn. Het is natuurlijk niet helemaal nieuw. Vroeger heeft ook een hoofdscenario `kanalen’ bestaan. Mw. Drees begrijpt dat het `slimme ideetje’ van de aanjagers te zijner tijd weer uit de kast zal worden gehaald. Zij is al verheugd over het feit dat er aandacht aan is geschonken en dat het nu goed is genotuleerd. De procedure. De gedeputeerde houdt nogal wat slagen om de arm en gaat terug naar BOWL. Mw. Drees denkt wel dat de rollen nu wat duidelijker zijn. Bij de PvdA-fractie leven toch enige aarzelingen wanneer de gedeputeerde het tijdstip maart noemt. Kennelijk heeft de gedeputeerde daar een reden voor, wellicht zijn er dan bepaalde gegevens. Mw. Drees vraagt of het principiële punt welke keuzen er worden gemaakt voor het nadere onderzoek, dan nog wel open is. De gedeputeerde heeft namelijk in Zuideroog ook verteld dat hij al druk aan het rekenen is met Fase II. De vraag is of,
18
wanneer het College in maart begint met een open procedure en er dan nog mensen komen met varianten, er dan niet al te veel is gebeurd in het voorliggende traject. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt met betrekking tot het gedempt tij in de richting van mw. Woudstra dat het als een gelijkwaardig scenario wordt meegenomen. Dat wordt dus op al zijn ins en outs beoordeeld op dezelfde manier als de andere scenario’s. Dus ook de effecten van de gedempt-tijvariant in Lemmer, de gemalenkeuze in Fryslân, wateroverlast, de bergingsfunctie en dergelijke worden meegenomen, zoals dit ook voor de andere scenario’s het geval is. Het is een gelijkwaardig scenario geworden, dat op die manier in het onderzoek wordt meegenomen. In de richting van mw. Drees legt de gedeputeerde uit dat dit de scenario’s zijn waar uiteindelijk een keuze uit gemaakt moet gaan worden. In het hele voortraject waren veel meer scenario’s en combinaties van scenario’s. De stuurgroep heeft in april een keuze gemaakt waar het in Fase II verder over zou moeten gaan. Daar heeft heel intensieve interactie over plaatsgevonden. Daaruit is gekomen dat het akkoord is, behoudens dat er één scenario aan toegevoegd moet worden. Dat is gebeurd. Dit zijn dan ook de scenario’s op basis waarvan volgend jaar de keuze wordt gemaakt voor A, B of C of een combinatie die nog wordt uitgevonden doordat nader onderzoek op deze scenario’s is gepleegd. Dat is de situatie. In de richting van dhr. Zanen geeft de gedeputeerde aan dat het provinciaal bestuur van Friesland en het provinciaal bestuur van Groningen een uitwerking van het POP zullen vaststellen waarin de strategische keuze is gemaakt. Dat is ook gebeurd ten aanzien van bergings- en noodbergingsgebieden. Dat is kaderstellend en conditionerend voor de inrichting en het beheer zoals dat vervolgens gestalte moet krijgen door het waterschap. Het waterschap is een medeoverheid, maar de strategische keuze ligt op dit punt volstrekt duidelijk op het niveau van de provincie. Het College vindt het wel van belang dat het niet in een soort van ivoren toren die strategische keuze maakt, daarom tracht het College de keuze zo veel mogelijk met het waterschap te maken, om alle beheer-, uitvoerings-, inrichtings- en financiële consequenties ook als het ware bij die strategische keuze mee te kunnen nemen. Dat is de verhouding die de provincie met het waterschap heeft. De opdracht voor de Watervisie Lauwersmeer is gericht op het gebied en op het watersysteem dat eraan gekoppeld is, maar er ligt geen antiverziltingsopdracht. Dat is een apart verhaal waar ook een Interreg-project voor loopt. Uit Friesland komen her en der ook nieuwe inzichten over hoe dit gedaan zou kunnen worden. Er zal derhalve geen scenario worden verbreed met het oog op het doel van aanpak van de verziltingsproblematiek. Dat is geen expliciete opgave in dit onderzoek. Er wordt wel naar de effecten gekeken, maar het is geen opgave in het onderzoek. Daarom wenst het College ook niet dat die extra lozingen voor die tien procent in de normale situatie nu in het scenario worden betrokken, want het is nu niet aan de orde. Het kan aan de orde komen als dat scenario gekozen wordt en als het dan om de verfijning en de inrichting gaat. De gedeputeerde begrijpt tot slot dat men verder kan. De voorzitter stelt dat hij geacht wordt deze conclusie te trekken, maar dat de gedeputeerde het goed heeft begrepen. Mw. Drees (PvdA) heeft nog een vraag. Is het niet zo dat die omleidingen in het streekplan van Friesland en de streekplanuitwerking van Groningen ook beslag moeten vinden en is het daarom niet logischer om ze nu mee te nemen? Dit is toch een streekplanuitwerking? Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat het niet zo is dat wanneer er een keuze is gemaakt, de provincie vervolgens één op één ook al de streekplankaart klaar heeft. Dan moet dus worden verfijnd en uitgewerkt. Dat vormt de basis voor de streekplanuitwerking. Dan kan het dus aan de orde komen. Voor de principiële keuze van nu is het echter niet nodig.
19
Mw. Drees (PvdA) vraagt of het niet eerder kan dan maart. Kunnen de keuzen nog in het openbaar ter discussie staan? Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat het een ontzettend ingewikkeld onderzoek is. Daarnaast moet het nog heel goed beoordeeld, gewikt en gewogen worden door de verschillende betrokken overheidspartijen. Daar is ook enige tijd mee gemoeid. Voor zover nu te overzien is, acht de gedeputeerde het waarschijnlijker dat het april wordt dat het voor het College van GS voorligt, dan maart. Als er dan een beoordeling is gemaakt van de uitkomsten van het onderzoek van Fase II, is het openbaar en zal de interactie worden georganiseerd. Dan ligt ook alles op tafel wat beschikbaar is. Mw. Bos (GroenLinks) is van mening dat het belangrijk is dat er goed en gedegen onderzoek is. Dan moet het maar wat langer duren. De voorzitter stelt dat iedereen het hier over eens is. Hij trekt de conclusie dat de commissie er goed over gediscussieerd heeft. Alle fracties en de inspreekster hebben breeduit de gelegenheid gekregen om het hart te luchten en het standpunt mee te delen. De gedeputeerde heeft breeduit informatie gegeven. Hert is nu helder. GS kunnen door. Daarnaast wordt afgesproken dat het voorstel voor een expertmeeting en hoorzitting van de werkgroep wordt overgenomen. Deze zullen worden gehouden op het moment dat het ook inderdaad het goede moment is. In overleg met de griffie, gedeputeerde, ambtelijke ondersteuning zal een juist tijdstip worden bepaald. Men dient namelijk te weten waar men het over heeft. Het betreft een majeur punt. Op een solide manier moeten de Staten de besluiten nemen. De voorzitter stelt voor om de brief op de C-lijst te plaatsen, hetgeen besloten wordt. Voorts entameert hij agendapunt 11. 11.
Brief van GS van 3 november 2005, LGW betreffende de aanwijzing van bergingsgebieden en noodbergingsgebieden in het waterschap Hunze en Aa's: ontwerp-planuitwerking POP; ontwerp-Milieurapport Strategische Milieubeoordeling en concept-Nota Reacties en Commentaar
De voorzitter geeft het woord aan dhr. Van ’t Westeinde en dhr. Huisman. Beide betogen worden hier integraal weergegeven. Dhr. Van ’t Westeinde (inspreker): “Geachte provinciebestuurders, dit is de derde maal dat ik mag inspreken over de waterberging, hetgeen niet altijd een groot genoegen is geweest. Ik ben tegen de waterberging. Het plan op zich is al erg voorbereid, maar de technische opmerkingen komen van dhr. Huisman. De behandeling van de grondgebruikers is een achtergebleven onderwerp, welke nog voor verbetering in aanmerking moet komen. Wij hebben als gebruikers veel inspanningen geleverd en kosten gemaakt om mee te denken. Hiervoor hebben wij nog niets teruggezien, alleen onzekerheid. Als je tot de verkoop van je grond overgaat, kun je eventuele kosten daarbij meeberekenen, maar het is juist de bedoeling dat er landbouwers blijven in de Ulsderpolder. Hiervoor zou het flankerend beleid van toepassing kunnen zijn, om ons enigszins schadeloos te stellen, zeker ook omdat de privaatrechtelijke schaderegeling nog op zich laat wachten. Wij hebben niet om de berging gevraagd en onze grond is wel nodig. Ook dit moet geregeld worden.” Dhr. Huisman (inspreker): “Meneer de voorzitter, gedeputeerde en leden van de Provinciale Staten. Opmerkingen over de inleiding van uw rapport Strategische Milieubeoordeling. Op blz. 9 van uw inleiding: “Wij hebben besloten de berging in de Onner- en Oostpolder te vergroten van 13 miljoen m³ naar 18 miljoen m³”. U geeft niet aan wie en wanneer het besluit heeft of is genomen. Evenmin geeft u met een berekening aan op welke gronden de voormelde vergroting moet plaatsvinden. In geen enkel bestaand rapport is berekend c.q. aangegeven de berging in de Onner- en Oostpolder te vergroten tot 18 miljoen m³. Dan de reacties uit Duitsland in uw rapport. De zinsnede: “Enkele Duitse overheden gaan ervan uit, etc.” Waarom noemt u man en paard niet? De Binnen Aa heeft geen enkele waterstaatkundige betekenis. De Binnen Aa is een bedreiging voor een ongestoorde waterafvoer naar zee. Wat heeft Nederland, de provincie en het waterschap in Duitsland te
20
zoeken? Bij calamiteiten worden de problemen alleen maar ingewikkelder. De Duitse wetgeving komt om de hoek kijken. Het ministerie van Buitenlandse Zaken regelt de internationale betrekkingen. Vadertje Hunze & Aa’s en moedertje Gedeputeerde Staten begrijpen weinig van ons staatsbestel. De berekeningen voor waterberging. Waterschap Hunze & Aa’s stelt dat vijf procent van het beheergebied beschikbaar moet zijn voor wateroverlast. In april/mei kwam het waterschap ineens met 3½ procent. De berekeningen zijn ad hoc gekozen, nergens op gebaseerd, en behoren niet tot het waterregime van Hunze & Aa’s. De enige juiste methode is de waterberging te gaan uitdrukken in miljoenen kubieke meters. Dan weten we waar we over praten. Compartimentering voor een adequaat waterbeheer komt dan eerst aan de orde. Door zonder enige berekening 29 miljoen m³ berging met de nota Doorbraak waterberging te schrappen, geeft u aan dat de waterbeheerders op zijn Gronings gezegd er een `potje van maken’. Door vervolgens na 1½ jaar de Onner- en Oostpolder plotseling met 5 miljoen m³ te vergroten, blijkt dat de bestuurders geen kennis nemen van hetgeen onze kennismaatschappij (de Technische Universiteit Delft) u te bieden heeft. De chaos in kennis over de waterbouw binnen onze provincie is compleet. De zeespiegelrijzing en klimaatverandering. Uit de grafiek van Rijkswaterstaat – deze hebt u als bijlage – blijkt, dat het laagwaterpeil in Delfzijl sinds 1955 met twaalf centimeter is gedaald, van -1,50 m tot – 1,62, geloof ik. Bij een rijzing van 60 cm is het onmogelijk om met een lapmiddel als waterberging de Nederlandse waterproblemen met bergingen te verzachten, c.q. adequaat op te lossen. Dan rest Nederland slechts de keuze half Nederland te ontruimen of de Waddenzee af te sluiten. Van een fundamentele klimaatverandering is tot op heden geen sprake. We kunnen hooguit spreken van een klimaatfluctuatie. Weet u dat de zeebeving annex de tsunami voor Sumatra de aardschol, c.q. het continent, dus ook Sumatra, met 20 cm naar het noorden heeft doen opschuiven, de aardas heeft doen verplaatsen en de aarde tijdelijk onstabiel heeft doen roteren? Dit natuurverschijnsel heeft echt effect op ons klimaat. De studie van de wetenschappers Rörsch, Toenes, De Wit, Mac Intire, Lomborg en Broere toont aan dat de invloed van CO2 op ons klimaat niet relevant is. De hypothese van de hockeystick van de heer Mann is volledig onderuit gehaald. Op blz. 26, 27 en 28 blijkt dat de bestuurders het rapport Boorsma slechts formeel hebben behandeld. Het begrip `natuurlijke veerkracht’ (blz. 28) valt volgens dr. ir. Karin de Bruin in haar afstudeerstudie van 11 oktober 2005 niet te definiëren en valt dus onder de rubriek `kretologie’. Mede namens ir. Boorsma zeg ik u het volgende: gezien het antwoord heeft de stuurgroep niets van de inhoud van het rapport willen begrijpen. Men fixeert zich slechts en uitsluitend op het Dollardkanaal. Van een integrale en een fundamentele behandeling is geen sprake. Het rapport Boorsma geeft slechts de voortschrijdende ontwikkelingen van de aan- en opslibbing in de Dollard met de bijbehorende consequenties aan. Het is toch terecht dat de consequenties hiervan worden onderzocht? Het getuigt van politieke lafheid de feiten te ignoreren. De uitslag van het EU-referendum, de opkomst van de LPF spreken boekdelen over dergelijk handelen. Het rapport Boorsma geeft alternatieven of combinaties van alternatieven, zoals: 1 Bovenstrooms vasthouden van water; 2 Verbetering verbinding Zuidlaardermeer, Winschoterdiep, Eemskanaal; 2a De inpassing van de mogelijkheden voor de waterafvoer bij de toekomstige verbreding en verdieping van het Eemskanaal voor de scheepvaart, heel goedkoop; 3 De aflaat Winschoterdiep naar het Zijldiep en vervolgens naar gemaal Rozema, ook heel goedkoop; 4 De bodemdaling onder het Eemskanaal, veroorzaakt door de gaswinning, schept nieuwe perspectieven voor de waterafvoer, ook heel goedkoop; 5 Extra peilverlagingen in het Eemskanaal zoals het rapport Hoornenborg heeft vastgelegd, ook heel goedkoop; 6 Enzovoort, enzovoort; 7 Herstel van de fouten en blunders en de herberekening van Howa 1 en 2, vervolgadvies Waterberging en de nota Doorbraak waterberging. Dat behelst het rapport Boorsma. Het is een onbegrijpelijke reactie van u dat uw conceptnota slechts een milieunota is. 5 miljoen m³ extra waterberging in de Onner- en Oostpolder behoort men te vinden in een nota waterberging. Echter, nu we het over milieu hebben, u hebt geen milieurapportage geschreven over de duurste bergingspolder: de stad Groningen! Ten zuidoosten van de stad Groningen in de Rokkepolder, Lappenvoortpolder, Onner- en Oostpolder, de Westerbroekstermadenpolder, de bergingsruimte van het Zuidlaardermeer en Meerstad wordt ver boven de 30 miljoen m³ water geborgen. Als zo veel water binnen de gestelde termijnen aan- en afgevoerd moet worden, dan zijn de kanaaldijken dusdanig ondermijnd dat van veiligheid in de stad Groningen geen sprake kan zijn! Ik dank u voor uw aandacht.”
21
In eerste termijn Dhr. Havinga (PvdA) wenst eerst de reactie van de gedeputeerde te vernemen op de bijdrage van dhr. Huisman. De voorzitter (microfoon staat uit) is van mening dat de commissie eerst een ronde doet en dat dhr. Havinga in zijn bijdrage dus kan vragen of de gedeputeerde daar ook op wil reageren. Dhr. Havinga (PvdA) geeft aan dat de PvdA-fractie de stukken heeft bekeken. Over deze onderwerpen is al een aantal keren gesproken, zowel in de Staten als in de commissie. De PvdA-fractie is in algemene zin tevreden over de verwerking van de reacties die bij de inzage naar voren gekomen zijn, zowel over de Strategische Milieubeoordeling als in andere zin. Zoals dhr. Havinga het nu begrijpt, gaan GS de zaak vaststellen als de Staten hiervan kennis genomen hebben. Zo staat het in de stukken. Het zal uiteindelijk verwerkt worden in het POP. Dhr. Havinga informeert of het POP-verhaal in de Staten aan de orde komt. De inrichting van de gebieden. Het gaat met name over het stukje met Staatsbosbeheer. Dit zijn kwetsbare delen, die ontzien moeten worden. De gedeputeerde gaat hiermee in overleg om een goed inrichtingsplan voor de Ulsderpolder te creëren. Dhr. Havinga vraagt of de Staten hierbij nog worden betrokken, zodat zij ook inzicht krijgen in wat de meest gunstige oplossing is. Dit gaat ook over het deel waar het waterleidingbedrijf bij betrokken is. Ook daar moet extra aandacht zijn voor een juiste inrichting. Dhr. Havinga heeft begrepen dat er aandacht is voor archeologie. De PvdA-fractie gaat ervan uit dat het College er een goed onderzoeksbureau of -bedrijven bij betrekt die dit gaan uitwerken. De PvdA-fractie ziet ook wel iets in een voorbeeldfunctie op dat onderdeel, met name het imago van de provincie Groningen zou daar een rol bij kunnen spelen. Als het over de planschade gaat – waar dhr. Huisman en dhr. Van ’t Westeinde ook nog iets over gezegd hebben –, is het idee van de PvdA dat er voldoende regelingen getroffen zijn, zelfs cumulerend, zodanig dat de PvdA-fractie denkt dat de landbouwers die er in het betreffende gebied bij betrokken zijn, volledig schadeloos gesteld kunnen worden. Wel is de PvdA-fractie benieuwd hoe het staat met het actualiseren, implementeren van het flankerend beleid en de voortgang, met name in de Ulsderpolder. Een tijd geleden waren daar redelijk positieve geluiden over. Dhr. Havinga is benieuwd naar de huidige ontwikkelingen en voortgang. Dhr. Havinga heeft bij de stukken het advies van de Provinciale Omgevingscommissie Groningen gemist. Normaal gesproken worden dat soort adviezen bij de stukken gedaan. Misschien zou dat nog ter informatie naar de commissie toegestuurd kunnen worden. Reacties uit Duitsland, waar dhr. Huisman ook naar heeft verwezen. Bij een vorige behandeling heeft de PvdA-fractie ook al gevraagd hoe een en ander wordt afgestemd. Dhr. Havinga is het absoluut niet eens met datgene wat dhr. Huisman zegt. De kwalificatie dat beide overheidsorganen geen verstand hebben van het staatsbestel, lijkt dhr. Havinga een diskwalificatie van deze organen. Wel is hij benieuwd naar de wijze waarop de afstemming met de Duitse overheden plaats zal vinden. Dhr. Moll (GroenLinks) stelt dat het niet de eerst keer is dat de commissie over het onderwerp noodberging en het inrichten van noodbergingsgebieden en dergelijke discussieert. De Staten hebben de discussie vorig jaar gevoerd. Aan het begin van dit jaar is de stand van zaken besproken. Toen bleek er nog een Strategische Milieubeoordeling nodig te zijn. Het leek de commissie belangrijk om het allemaal Brussel-proof te houden. Het is naar opvatting van dhr. Moll niet nodig om heel veel nieuwe overwegingen op tafel te brengen. Kijkend naar de documenten die geproduceerd zijn, stelt dhr. Moll dat deze vooral de procedurele zuiverheid van een en ander hebben gediend, maar dat de inhoudelijke winst van deze ronde heel beperkt geweest is. De
22
hoofdkeuzen zijn gemaakt en met dit verhaal ook procedureel goed geïmplementeerd. Uiteraard zijn er in de sfeer van de uitvoering altijd nog een hoop vragen. Dhr. Havinga heeft ook voor een aantal aandacht gevraagd. De GroenLinks-fractie is daar uiteraard ook benieuwd naar, maar wel vanuit de visie dat de hoofdkeuzen op dit moment gemaakt zijn. Het is voor GroenLinks ook geen enkel bezwaar om dat in het POP vast te leggen. Dhr. Hemmes (SP) merkt op dat de SP-fractie het vaak oneens is met het College, maar zij is het op dit dossier van begin af aan praktisch één op één eens geweest met College. Dit is nog steeds zo. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) beaamt dat de commissie al uitgebreid over deze zaak heeft gesproken. Zoals GroenLinks en de SP aangaven, zou men het hier bij kunnen laten, ware het niet dat hier ook wat reacties gegeven worden op inspraak. In algemene zin wenst dhr. De Vey Mestdagh aan te geven dat hij de reactie van het College daarop kan ondersteunen. Voor zover er hier keuzen worden gemaakt, kan hij volgen dat dit de juiste keuzen zijn. Dhr. Luitjens (VVD) geeft aan dat de belangrijkste discussie heeft plaatsgevonden ten tijde van Doorbraak Waterberging. Tussen de voorlaatste discussie en deze discussie is het procedureel gezuiverd. Er is naar opvatting van de VVD-fractie in goede zin op reacties en commentaar gereageerd. Reagerend op de inspraak van dhr. Van ’t Westeinde stelt dhr. Luitjens dat wanneer een burger zich bemoeit met procedures, dit een keus van de burger is en daarom de kosten ook voor de burger zijn. Wat de gedeputeerde verder in zijn flankerend beleid doet, kan dhr. Luitjens niet overzien, maar het valt in dit geval niet direct onder planschade. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) veronderstelt dat de aanbevelingen die in de Strategische Milieubeoordeling worden overgenomen en dat er gewerkt wordt op de manier waarop geadviseerd wordt. Ten aanzien van het overleg met Staatsbosbeheer is zij voorts heel benieuwd – er waren nog enkele bezwaren – of er al gesprekken zijn geweest en of deze al iets hebben opgeleverd. Mw. Hoekzema zegt altijd veel waardering te hebben voor mensen die steeds weer komen inspreken. Het was een heel technisch verhaal, en zij wacht de beantwoording door de gedeputeerde af. Dhr. Roggema (ChristenUnie) stelt dat dit onderwerp inderdaad al meerdere keren in de commissie en in de Staten is besproken. De uitkomst en de verwerking van de reacties acht de ChristenUnie-fractie bevredigend. De totale aanpak – dit heeft de ChristenUnie al eens eerder uitgesproken – en overleg met alle betrokkenen, dus communicatie van het project, heeft de ChristenUnie als zeer ruim voldoende ervaren. De volstrekte meerderheid van de aanwezigen die de ChristenUnie op de bijeenkomsten aantrof, was zeer wel te spreken over de aanpak. Dat heeft de ChristenUnie deugd gedaan. Daarmee kan ook de gang die is ingezet op het beleid worden gevolgd. Dhr. Meijndert (CDA) meent dat de vraag van dhr. Van ’t Westeinde betrekking heeft op planschade, niet op het flankerend beleid. Hij twijfelt hier echter wel enigszins aan en hoopt dat de gedeputeerde hier helderheid over kan geven. Flankerend beleid, hebben de Staten vastgesteld, planschade, valt onder wettelijke regelingen. Dhr. Huisman spreekt over `chaos’ en `niet willen begrijpen’. Die woorden trekt dhr. Meijndert zich niet aan, want het tegendeel is waar. Er is duidelijk met dhr. Huisman gecommuniceerd, ook al is men het niet eens geworden. De woorden die dhr. Huisman heeft gesproken, passen derhalve niet. De teleurstelling kan dhr. Meijndert overigens begrijpen. De zaken die voorliggen voor besluitvorming. Ook het CDA kan zich daarin vinden. Het is een duidelijke uitwerking van eerder gemaakte keuzen, waar wederom veel over is gecommuniceerd. Iedereen is daarbij serieus genomen, ook in de nota Reacties & Commentaar. Het is helder waarom iets wel of niet is overgenomen. De CDA-fractie kan
23
zich er in vinden en heeft geen nadere vragen en toevoegingen op hetgeen al door de diverse partijen is meegedeeld. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt, reagerend op de inbreng van dhr. Van ‘t Westeinde, op dat de privaatrechtelijke planschaderegeling in het flankerend beleid als mogelijkheid is aangeboden aan mensen die daarvoor in aanmerking komen. Die gaat in op het moment dat het inrichtingsplan is vastgesteld door het AB van het waterschap Hunze & Aa’s. Dat is gepland in april. Als het inrichtingsplan is vastgesteld, kan formeel gebruik worden gemaakt van de privaatrechtelijke planschaderegeling door degenen die dat wensen. Een andere vraag van dhr. Van ’t Westeinde – waar dhr. Luitjens ook op in is gegaan – betreft het feit dat de bewoners, gebruikers en eigenaren van het gebied kosten maken. Dat is ook zo. Zij maken twee soorten kosten: kosten die iedere burger maakt die met de overheid van doen heeft, die plannen heeft (de normale burgerschapskosten); en als het besluit eenmaal is genomen en onomkeerbaar is geworden, moet de bewoner, ondernemer zich beraden op de vraag of en hoe eventueel hij eventueel gebruik maakt van het flankerend beleid. Daar zitten ook kosten aan, kosten in de zin van gevolgen voor het ondernemersperspectief: wat betekent het financieel, qua investeringen, qua liquiditeit en de vraag hoe de ondernemer eventueel mee zou kunnen doen aan een herverkaveling en of dit iets zou opleveren. Het provinciaal bestuur heeft de mensen in het gebied al vijf maanden geleden aangeboden dat de belanghebbenden in de Ulsderpolder gebruik kunnen maken van een door de provincie en het waterschap betaalde deskundige en onafhankelijke persoon om hen bij te staan bij het maken van dat soort ondernemers- en particuliere keuzen. Dat aanbod staat nog steeds. De gedeputeerde wil erop wijzen dat in het gebied Oost- en Onnerpolder dat verzoek veel later is gedaan vanuit de gebieden, maar wel direct is geëffectueerd. Daar functioneert het al vijf maanden. Daar spreekt de provincie met ondernemers over de benutting van het flankerend beleid, niet meer als individueel persoon, maar altijd vergezeld door hun bedrijfseconomische adviseur die voor het gehele gebied beschikbaar is en die door de overheid wordt betaald. De gedeputeerde spoort eenieder aan om daar gebruik van te maken. Wanneer men de provincie vandaag een brief schrijft dat men gezamenlijk een adviseur wil die voor alle belanghebbenden dat werk doet, is deze adviseur binnen enkele weken beschikbaar op kosten van de overheid. Archeologie is in de SMB meegenomen. Er zijn op dat punt geen belemmeringen. Het is allemaal duidelijk aangegeven: flora- en fauna-effecten, etc. Volgens de SMB kan het derhalve worden gedaan. Dhr. Moll en dhr. Luitjens zeggen dat de SMB de procedurele zuiverheid heeft gebracht, maar inhoudelijk niet iets nieuws is. Dat is waar. De gedeputeerde zegt niet vooruit te lopen op de conclusies van de voorzitter, maar op zijn gevoel afgaand zou hij zich voor kunnen stellen dat GS over veertien dagen de POPuitwerking vaststellen. Daarmee is het provinciale besluitvormingsproces afgerond. Het eerstvolgende besluitvormingsmoment is de vaststelling van het inrichtingsplan door het waterschap Hunze & Aa’s. Daar zullen ook vragen als hoe alles precies wordt geregeld met Staatsbosbeheer aan de oostkant van de Ulsderpolder, hoe het gaat met de waterleidingwinpunten in de Oost- en Onnerpolder, in beantwoord worden. Daar is dan ook weer een formele procedure van bezwaar voor burgers, etc. op van toepassing. Dan gaat het niet meer om de vraag of het gebied wordt ingericht, maar hoe het wordt ingericht. Tegelijkertijd loopt de aanpassing van het bestemmingsplan in beide gebieden, waar ook weer de normale procedure geldt. Na vandaag en de besluitvorming door het College is de provincie formeel klaar met de grote klus – want die is wel in 2000 op de politieke agenda gekomen – van aanwijzing bergings- en noodbergingsgebieden. De provincie is dan niet klaar in financiële zin, want zij is betrokken bij de financiering en de uitvoering, maar dat is in een andere hoedanigheid. Het POG heeft positief geadviseerd. Dat advies zal de commissie nog worden toegestuurd. De Duitse overheden zijn, zoals het formeel hoort, betrokken bij de SMBprocedure, conform de afspraken in de gemeenschappelijke verklaring van Duitsland en Nederland over MER en SMB in gebieden nabij de grenzen.
24
Hoe loopt het met het flankerend beleid? Er zijn twee kernpunten in het flankerend beleid. De overheden – waterschap en provincie – hebben gezegd dat agrarische ondernemers die ervoor kiezen, hun gronden dan wel gebouwen die in de Ulsderpolder liggen, kunnen aanbieden aan de overheid, die bereid is om te kopen. Vervolgens is er een procedureafspraak hoe dat loopt. Daar is tot nu toe in één geval gebruik van gemaakt en dat heeft tot een overeenkomst geleid. Daarnaast is er ook in elk geval een particulier die de procedure op dit moment doorloopt. Er is frequent overleg geweest met mensen in de polder. De provincie heeft gesteld dat die mogelijkheid van het aanbieden van de gronden of van de gebouwen aan de overheid tot 1 november of december 2006 bestaat. Daar ontstond op een gegeven moment een wens bij de betrokkenen om die datum naar bijvoorbeeld 1 december 2005 te brengen, zodat er eerder duidelijkheid is over de wijze waarop het in elkaar steekt en bijvoorbeeld ook de hele procedure van verkaveling en herverkaveling in gang kan worden gezet, alsmede aankoop van de gronden van de mensen die blijven. De provincie heeft aan alle ingelanden een brief gestuurd met de vraag of zij kunnen instemmen met het vervroegen van die datum. Alleen als iedereen daarmee zou instemmen, zou de provincie dat doen. Iedereen kon daar niet mee instemmen, daarom blijft het tot 1 december 2006. De wens die uit die groep naar voren kwam, bleek geen unanieme wens. Dan houdt de provincie zich aan de afspraak. Dat betekent dat tot 1 december 2006 die mogelijkheid bestaat, dat daarna de gronden worden aangeboden, in eerste aanleg aan de betrokkenen. Dat hele proces loopt dus nog enige tijd door. Dat is de voortgang op dat punt. De voorzitter geeft de insprekers de gelegenheid om kort te reageren. Hij sluit zich bovendien aan bij de woorden van mw. Hoekzema die zei altijd veel waardering te hebben voor insprekers die altijd doorgaan. Dhr. Maarsingh kan zich het gevoel van de insprekers heel goed voorstellen, want hij heeft zelf vorige week ook op een ander niveau een heel vervelende ervaring meegemaakt. De beste houding is volgens hem te knokken voor de eigen toekomst, de kansen te grijpen die geboden worden – de gedeputeerde heeft er nog naar gekeken. Dhr. Van ’t Westeinde (inspreker) merkt op natuurlijk teleurgesteld te zijn. Dat heeft hij al een keer eerder meegemaakt. Hij hoopt nog mee te maken dat de Ulsderpolder niet meer nodig is en dat het water bovenstrooms beter gereguleerd kan worden. Een varend schip is moeilijker tegen te houden dan een stilstaand schip. Dhr. Huisman (inspreker) noemt het gezegde `beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald’. Hij geeft aan een groot aantal feiten te hebben aangedragen, alsmede het stuk waarin hij zijn scherpe kritiek heeft onderbouwd. Dhr. Huisman betreurt het dat men daar niet op in gaat. Bergingspolder stad Groningen. Daar ontstaat een geweldig gevaarlijke situatie. Er moet straks ongeveer een dubbele hoeveelheid water afgevoerd worden dan nu plaatsvindt. Daar zijn die waterwegen niet op ingericht. Men heeft dit in geen enkele rapportage meegenomen. Daarom wil dhr. Huisman nogmaals verzoeken om daar naar te kijken. Het is levensgevaarlijk. De voorzitter geeft in de richting van dhr. Huisman aan dat hij zijn opmerking van tevoren niet heeft gemaakt om hem ertoe te bewegen ermee te stoppen. Hij heeft alleen gezegd dat dhr. Huisman door moet gaan met zijn werk, zoals iedereen moet doen. Hij roept echter op om ook de kansen te grijpen. In tweede termijn Dhr. Havinga (PvdA) dankt de gedeputeerde voor een toelichting op de moeilijke zin die hij de vorige keer aan de orde stelde. Ook is hij blij met de reacties. De voortgang Ulsderpolder. Dhr. Havinga hoopt dat het flankerend beleid nog meer gaat werken dan tot nu toe, omdat het ene geval een half jaar geleden ook al speelde. Er is in die zin nog niet zo veel bij gekomen. Dhr. Havinga complimenteert het
25
College voor de activiteiten Onner- en Oostpolder. Gisteravond is daar ook een informatiebijeenkomst over geweest. Alle partijen zijn er ook zeer lovend over hoe dat opgepakt is. Dit zou naar opvatting van dhr. Havinga ook een voorbeeld kunnen zijn voor de Ulsderpolder, zij het dat men gezamenlijk wel moet meewerken. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) geeft aan dat dit de laatste keer is dat de commissie hierover spreekt. Hij hoopt dit ook, want dit zou betekenen dat het flankerend beleid de komende periode ook op de juiste manier zijn weg vindt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat het provinciaal bestuur een geweldige verantwoordelijkheid heeft voor alle inwoners, inclusief de inwoners van de stad Groningen. Dhr. Huisman wijst op een gevaar. De gedeputeerde is van mening dat dit van een toelichting moet worden voorzien. Als er onverhoopt water in de Ulsderpolder moet – en de gedeputeerde is het met dhr. Van ’t Westeinde eens: hoe meer bovenstrooms vastgehouden kan worden, des te kleiner de kans is dat het moet –, dan is de gedachte dat de Ulsderpolder zo laat als maar kan onder water komt en zo snel als maar mogelijk is weer leeg is. Daar wordt de inrichting op toegespitst. De natuurpolders Westerbroekstermadenpolder, Rokkepolder, etc. laat de provincie heel langzaam leeglopen. Daarom hoeven de inwoners van de stad Groningen niet beducht te zijn dat die 30 miljoen m³ de stad tot een drassige modderpoel maakt. Dat is het verschil. Dhr. Havinga (PvdA) wenst te reageren op de opmerking van de gedeputeerde dat de Ulsderpolder mogelijk minder gebruik zal gaan worden. De PvdA-fractie heeft al eerder de vraag gesteld of die polder nu echt nodig is en of bovenstrooms niet iets kan worden opgevangen. Toen heeft dhr. Havinga heel duidelijk begrepen dat het absoluut onvoldoende is. Dhr. Bleker (gedeputeerde) beaamt dat het absoluut onvoldoende is. Met bovenstrooms opvangen is het echter mogelijk om te vertragen. Dat is de kunst van bovenstrooms opvangen. De polder is echter in het systeem nodig. Alleen wil de provincie het wel zo inrichten, dat met name die landbouwpolders zo laat mogelijk worden ingezet. Dit heeft namelijk ook simpelweg met geld te maken. De daar op te treden schade is relatief groot en moet vergoed worden. Het belang van de mensen en het belang van de overheid zijn ermee gediend om alles op alles te zetten om die polders zo laat mogelijk in te zetten. Ze zijn echter nodig in het systeem. De voorzitter dankt de gedeputeerde. Hij dankt de insprekers voor hun aanwezigheid en hun inbreng. Het is niet voor niets dat deze discussie heeft plaatsgevonden, want er is een belangrijk besluit genomen. Men kan nu dus verder. De boodschappen die meegegeven zijn, zijn heel erg zinvol en ook duidelijk geweest, ook van alle fracties. De voorzitter sluit het agendapunt af en geeft aan dat het stuk op de C-lijst zal worden geplaatst. 8.
Voordracht van GS van 8 november 2005, nr. 2005-21.159, FC, betreffende Integrale bijstelling begroting 2005 (nummer 28/2005) (bijlage)
Dhr. Luitjens (VVD), dhr. De Vey Mestdagh (D66), dhr. Moll (GroenLinks), mw. Bulk (SP), dhr. Veluwenkamp (PvdA) en mw. Hoekzema-Buist (PvhN) spreken uit dat dit punt namens hun fracties in de commissie Bestuur & Financiën aan de orde zal komen. Dhr. Van Dam (CDA) acht het een goede zaak dat de rioolpersleiding als risicopost is opgenomen. Het is nog niet te zeggen wat dat betekent. De ruilverkaveling (blz. 14) is in 2005 vertraagd. Er is wel een tijdshorizon wanneer de projecten klaar moeten zijn. Dhr. Van Dam informeert of dat zal lukken.
26
Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat het duidelijk is waarom de persleiding daar staat vermeld. Ten aanzien van de kavelruil stelt de gedeputeerde dat het geldmiddelen zijn die door de provincie worden gereserveerd voor een doel waarvan het tempo van realisatie afhankelijk is van particuliere keuzen. Dhr. Bleker zegt zijn hand er nooit voor in het vuur te steken. Of men nu een tuintje heeft of dertig of veertig bunder, voordat men zo ver is dat men gaat ruilen en gaat herinrichten – de gedeputeerde weet er alles van –, is er veel tijd verstreken. Dhr. Meijndert (CDA) vraagt of het geld nog beschikbaar is indien de horizon wordt overschreden, of dat de landinrichting dan ten einde is binnen de oude regels. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat de landinrichting dan niet ten einde is. Er is een tijdshorizon gesteld aan de klassieke projecten. Dat is 2009. Dan moet het gebeuren, dus de mensen in de gebieden weten ook dat het een keer ophoudt. Het werkt trouwens ook heel goed. Wanneer de provincie stelt bereid te zijn grond te kopen tot datum x, komt er meer los dan wanneer men stelt tot 2010 nog in beeld te zijn. De voorzitter sluit het agendapunt af en constateert dat de voordracht als A-stuk naar de Staten doorgeleid zal worden. 9.
Brief van GS van 31 oktober 2005, nr. 2005-17.819/40/A.8, MB, betreffende Eindrapport Nazorg Voormalige Stortplaatsen (NAVOS) in de provincie Groningen (inclusief bijlage)
Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) las dat in het kader van de nazorg van de vervuilende terreinen het opschonen afhankelijk was van beschikbare financiële middelen. De Staten kunnen echter beslissen of er wel of geen middelen voor beschikbaar komen. Het hangt af van de mate van urgentie. Mw. Hoekzema neemt aan dat het per plaats ooit wel weer aan de orde komt en dat de Staten daar dan over kunnen beslissen. Dhr. Luitjens (VVD) is van mening dat bij dit onderwerp een gedegen aanpak is gepleegd. Hij is benieuwd naar de stand van zaken van de vervolgaanpak nader onderzoek locaties, want daar gaat het natuurlijk toch naar toe. Voorts wenst hij te vernemen wat de lengtewetheffing is. Dhr. Moll (GroenLinks) acht het op zich goed dat dit onderzoek gedaan is en dat de zaak geïnventariseerd en gecategoriseerd is en dat nu in principe per locatie een strategie is uitgezet. De uitvoering van die strategie is natuurlijk een ander verhaal. Er is natuurlijk sprake van een eeuwigdurende nazorg. Dat heeft ook iets te maken met stortplaatsen en financiering daarvan. Die zijn echter vooral geconcentreerd rond een beperkt aantal plaatsen. De lengtewet zit ook in dat kader. Voor de toekomst, om deze inventarisatie serieus te nemen, liggen er natuurlijk de nodige uitdagingen en financiële inspanningen. Dhr. Moll is benieuwd wat het College daarvoor in petto heeft. Misschien dat in de begrotings- en bijstellingsbrieven ook daar reserves, zorgen of risico’s moeten worden opgenomen. Dhr. Bultje (PvdA) prijst de mooie afbeelding op de voorkant van het stuk. Hij vroeg zich alleen af of het hier ook een voormalige stortplaats betreft, want dan is er nog hoop voor al deze locaties. Het verhaal geeft een helder beeld. Op blz. 32 trof dhr. Bultje nog wel een `paasei’ aan. Het is een prachtig lopend verhaal, maar dan stuit men toch opeens op enkele zinnen die aan de logica doen twijfelen. Het gaat hier om de deklaagdiktes en het feit dat die niet zijn meegenomen in de beoordeling. Vervolgens wordt er op blz. 32 gezegd: “Wanneer deze wel zouden zijn meegenomen dient op meer dan 80% van de locaties een nader bodemonderzoek worden uitgevoerd”. De vraag is dan of het verstandig is om ze buiten beschouwing te laten. Laat men nu geen zaken liggen die eigenlijk onderzocht zouden moeten worden en waar men later op zou kunnen stuiten? Vervolgens
27
wordt er gezegd: “Op grond van het hoge aantal uit te voeren nadere onderzoeken is een andere afwegingsystematiek gemaakt die beter aansluit op de praktijk en borg staat voor een eenvormig en algemeen geldende interpretatie [...]”. Als er dus een minder hoog aantal was geweest, zou er een andere afwegingsystematiek zijn gekozen. Is het dan niet logisch om altijd te kiezen voor de praktische afweging? Wat heeft het in feite te maken met het aantal onderzoeken dat zou moeten plaatsvinden? Ten slotte trof dhr. Bultje in de voorbeeldbrief een zin aan, waarin aan de betrokkenen wordt medegedeeld dat het tijdstip waarop het nader onderzoek moet plaatsvinden afhangt van het beschikbare budget en de verhouding van de verontreinigingssituatie ten opzichte van andere verontreinigingssituaties. Moet dat nadere onderzoek niet juist gebeuren om te bepalen hoe ernstig die verontreinigingssituatie is? Dhr. Van Dam (CDA) constateert dat toch nog het onderwerp `milieu’ in deze sterk met water gevulde commissie aan de orde komt. Het CDA is blij dat het stuk er ligt. Dhr. Van Dam acht het goed dat de verantwoordelijkheden goed onderschreven en beschreven zijn, dat de consequenties voor de werkvoorraad bodemverontreiniging goed zijn aangegeven. Er komt binnenkort een vervolgtraject, een plan van aanpak. Dhr. Van Dam denkt dat de feitelijke aanpak mede afhankelijk is van de beschikbare middelen. De CDA-fractie is akkoord met het voorstel. Wel wil zij aandacht vragen om in het kader van ISV bodemsanering volle aandacht te blijven geven, zodat voormalige stortplaatsen kunnen worden geïntegreerd in stedelijke ontwikkelingen en dat daarmee dan ook een maatschappelijke problematiek kan worden opgelost. Het is in het verleden eerder aangegeven dat door afgraving van dijken en demping van kanalen de problematiek zich met name voordoet in de Veenkoloniën. De provincie heeft volgens dhr. Van Dam hoge ambities voor dit gebied. Hij vindt het een goede zaak om daar in dat kader extra aandacht aan te geven. Dhr. Roggema (ChristenUnie) geeft aan dat de ChristenUnie het rapport ook zeer duidelijk vindt, waarin de zaken helder op een rij zijn gezet. Al lezende komt men echter een aantal zaken tegen die wat onduidelijkheden hebben opgeroepen. Die wenst dhr. Roggema aan de orde te stellen. Het plan van aanpak zal binnenkort komen. Dhr. Roggema informeert hoeveel middelen ervoor beschikbaar zijn en wat er met deze middelen vervolgens kan worden gedaan. Niet elke stortplaats is eigendom van de provincie. Hoe gaat men daar dan mee om? In hoeverre kan de provincie daar dwingend mee omgaan om te monitoren dan wel – als daar een noodzaak toe zou zijn – op te ruimen? Die eenduidigheid in beleid is de ChristenUnie-fractie niet geheel helder. Een nadere toevoeging hierop is derhalve gewenst. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat het stuk niet alleen wordt gesierd door een mooie afbeelding, maar dat het een belangrijk, inzicht verlenend rapport is. Het rapport geeft ook duidelijkheid voor eigenaren en mensen die in de buurt van die locaties wonen, dan wel verkeren. Het is een rapport dat het probleem helder heeft gemaakt, maar ook heeft gereduceerd. Het aantal nadere onderzoekslocaties is teruggelopen van 800 naar 65. Dan weet men waar het over gaat. Het nader onderzoek op de 65 locaties gaat sowieso plaatsvinden. Het precieze tempo waarin wordt wel bepaald door het budget, maar de gedeputeerde verwacht dat de provincie die onderzoeken in 2007 tot een afronding heeft kunnen brengen. De volgorde van onderzoeken wordt mede bepaald op basis van de informatie die er nu globaal is over wat er aan de hand zou kunnen zijn. Naarmate het probleem als zwaarder wordt geïndiceerd, is er reden om het eerder in onderzoek te nemen. Uit die onderzoeken moet vervolgens blijken wat het probleem is en welke maatregelen moeten worden genomen. Dan geldt weer het principe dat de eigenaar degene is die aansprakelijk is voor het treffen van de maatregelen. Bijvoorbeeld in het kader van ISV zijn het de gemeenten die dat dan in het kader van stedelijke ontwikkeling moeten meenemen. Om nu vooruit te lopen of er daarenboven saneringskosten en bijdragen van de overheid nodig zijn en hoeveel en of dat een risico is dat in de risicoparagraaf opgenomen zou moeten worden, is nu naar opvatting van de gedeputeerde veel te vroeg. Dat moet juist het onderzoek op die 65 locaties uitwijzen.
28
De gedeputeerde bekent ook niet te hebben geweten dat de lengtewetheffing bestond. Dhr. Te Paske (ambtelijke bijstand) legt uit dat de lengtewetheffing is ingesteld voor stortplaatsen die na 1996 nog operationeel zijn. Het NAVOS-onderzoek geldt voor stortplaatsen die operationeel waren tot 1996. De lengtewetheffing is dus voor stortplaatsen na die tijd ingesteld. De heffing geldt in de provincie Groningen alleen nog voor de Stainkoelen in de stad Groningen. Bij die heffing is juist voor de NAVOS-locaties – die vóór 1996 gesloten zijn – een opslag ingesteld. Uit die opslag is dit onderzoek bekostigd. Dhr. Bleker (gedeputeerde) vraagt hoeveel dit oplevert. Dhr. Te Paske (ambtelijke bijstand) antwoordt dat dit afhankelijk is van de storthoeveelheid. Het komt neer op ongeveer € 0,90 per ton. De stortcapaciteit neemt af. De heffing is destijds voor vier jaar ingesteld en is gestopt in 2002. Op dit moment is de provincie in onderhandeling met de Grontmij – de exploitant van de Stainkoelen – om de heffing voort te zetten voor een bepaalde periode voor het bekostigen van dit nadere onderzoek. De dikte van de deklaag. Het aspect dikte deklaag is niet meegenomen, maar wel de milieuhygiënische kwaliteit van die deklaag. Als die kwaliteit dus onvoldoende is, is deze zeker meegenomen in de beoordelingssystematiek om dat op te nemen in nader onderzoek. De dikte an sich is niet meegenomen. Dhr. Bultje (PvdA) begrijpt dan niet dat er wordt gezegd dat wanneer de dikte wel meegenomen zou worden, er op 80% van de locaties nader onderzoek moet worden gedaan. Er wordt een verband gelegd met het eventuele nader onderzoek dat gedaan zou moeten worden. Dhr. Te Paske (ambtelijke bijstand) verduidelijkt dat dan niet naar de milieuhygiënische situatie wordt gekeken, maar alleen naar de dikte. De provincie heeft ervoor gekozen om alleen te kijken naar de milieuhygiënische kwaliteit die bepalend is voor het voortzetten van een eventueel onderzoek. Dhr. Bultje (PvdA) constateert dat de dikte geen consequenties heeft voor de eventuele risico’s die onder de laag aanwezig zijn. Dhr. Te Paske (ambtelijke bijstand) beaamt dit. Dhr. Roggema (ChristenUnie) wenst in te gaan op de communicatie. Het hele plan is geïnventariseerd. Men zou kunnen zeggen dat het positiever is dan verondersteld zou kunnen worden. Dhr. Roggema vraagt zich af hoe dit gecommuniceerd kan worden naar de bevolking. De algemene opvatting is immers dat er nog heel wat in de grond zit, ook gerelateerd aan de kwestie smeerpijp. Daar wordt ook helder over gecommuniceerd. Dhr. Roggema vraagt of dit aanleiding is om daar iets mee te doen en aan te geven dat de provincie alles heeft bewaakt en alles onder controle heeft. Hoe wordt daar tegenaan gekeken? Dhr. Moll (GroenLinks) (microfoon staat uit) merkt in de richting van dhr. Roggema op dat het om 227 stortplaatsen gaat. Daarnaast zijn er tig duizend andere plaatsen die verdacht zijn in de provincie. In die zin is het heel goed dat dit goed uitgezocht is, want het is best een positieve risicofactor, maar dat bodemsanering politiek nu in beeld is, acht dhr. Moll niet juist. Dhr. Roggema (ChristenUnie) neemt deze aanvulling in dank aan. Hij had het zelf ook zo gezien dat nu niet alles compleet is, maar meent toch dat er sprake is van een positieve toevoeging.
29
Dhr. Bultje (PvdA) vraagt waarom de keuze is gemaakt voor de afwegingsystematiek die aansluit op de praktijk. Dhr. Bleker (gedeputeerde) sluit zich aan bij de woorden van dhr. Moll en stelt dat dit nu in beeld is, maar dat er daarnaast nog een werkvoorraad is van 10.000 verdachte locaties. De gedeputeerde weet zeker dat bij enig nader onderzoek dat minder dan 10.000 zijn. De boerderij van dhr. Bleker staat er namelijk ook op. Het is dus één minder. Hoe komt dit? Een loonwerkbedrijf heeft de grond ooit eens een tijdje gepacht. Dan is het een mogelijke verdachte locatie, omdat er olie werd gebruikt. Het heeft niets te maken met wat er in de grond is aangetroffen. De provincie gaat die werkvoorraad heel geleidelijk systematisch `afpellen naar de kern’. Die zijn trouwens allemaal op het internet aan te treffen. Men kan simpelweg een postcode, een locatie intoetsen, dan worden de `rode plekken’ getoond. Het punt van informatie en communicatie laat naar opvatting van de gedeputeerde niets te wensen over. De provincie gaat pas echt met de omgeving communiceren als zij iets gaat ondernemen, als er een probleem is dat mensen moeten weten. Het informeren vindt plaats via de websites. Dit lijkt dhr. Bleker de goede volgorde. Men stelle zich voor dat men nu al intensief met de gedeputeerde aan het interacteren zou zijn vanwege die verdachte locatie, terwijl enig nader onderzoek zou kunnen uitwijzen dat het niet speelt. Dan zou men alleen maar onrust creëren. Dhr. Te Paske (ambtelijke bijstand) legt uit dat de 400 stortlocaties die in de provincie Groningen zijn onderzocht, vrij indicatief zijn onderzocht. Dit betekent dat er een meetnet is aangelegd met een bepaald aantal boringen, een bepaald aantal peilbuizen. Voor zo’n indicatief onderzoek zijn eigenlijk geen protocollen beschikbaar. Er is als het ware een protocol voor samengesteld door de landelijke NAVOS-werkgroep. Daarvoor zijn kennisinstituten en mensen met adviesbureaus benaderd, die in een denktank zijn gaan zitten om die BOSVOS-systematiek (BeOordeling Systematiek VOormalige Stortplaatsen) op papier te zetten. Dat gebeurde nog voordat de eerste resultaten binnenkwamen van de monitoringsronde. Uiteindelijk bleek dat de BOSVOS-systematiek te streng was voor de systematiek zoals deze bedacht was. Vandaar dat een aantal punten afgezwakt is. De voorzitter sluit het agendapunt af. Het stuk wordt doorgeleid naar de C-lijst. 10.
Brief van GS van 14 oktober 2005, nr. 2005-19.720/41/A.17, MB, bijlage, betreffende voormalige rioolpersleiding Groningen-Delfzijl; plan van aanpak fase 2
Dhr. Van Dam (CDA) merkt op dat het doel duidelijk is aangegeven, namelijk dat de persleiding voor 2009 is gereinigd en gevuld en dat de water- en bodemverontreiniging is gesaneerd. De projectleiding wordt per 1 november overgenomen door het waterschap Noorderzijlvest. Dhr. Van Dam denkt dat het goed is om de formele structuur te creëren om die werken uit te voeren. De keuzen die worden gemaakt – om bodemsanering bij Ruischerbrug zo spoedig mogelijk te starten, de reiniging van de buis te starten in Delfzijl, dan de Stad en het landelijk gebied als laatste –, hebben de instemming van de CDA-fractie. Voor de financiële verdeelsleutel zal nog een voorstel worden gedaan. Dhr. Van Dam meent dat het goed is om in deze fase te constateren dat taken en verantwoordelijkheden van de provincie duidelijk zijn omschreven, en met name ook dat de provincie verantwoordelijk blijft voor het toezicht en de handhaving van de saneringsmaatregelen en daar ook mee instemt. De CDA-fractie wenst met name aandacht te vragen voor de kostenontwikkeling. Het is een financieel groot project: € 16 miljoen +/- € 4 miljoen als marge. Het CDA wil dat de kostenontwikkeling gemanaged wordt. Het is dhr. Van Dam bekend dat dit bij grotere infrastructurele werken in Nederland en ook daarbuiten ook gedaan wordt en dat dit ook goede effecten heeft. Elke dag moet worden geleerd op welke manier kosten
30
beheerst kunnen worden en zaken beter, slimmer en met minder kosten kunnen worden gedaan. Dat moet ingebakken worden in de hele opzet en uitvoering van het project. Daarnaast wil het CDA aandacht vragen voor veilig werken en het daarop te houden toezicht. Het is allemaal werk dat in de grond en in die sloot waar de buis ligt, moet gebeuren. Er zijn ook duidelijke ARBO-regels voor, maar aangezien het toch een vrij uniek project is, denkt dhr. Van Dam dat het goed is om dat er goed in op te nemen en daar geen concessies op te doen. De kosten. Men gaat een soort aanbestedingsfase in. Wanneer het gaat om kosten, is het toch altijd de vraag welke risico’s de provincie wil en kan nemen. Dat zal namelijk ook afhangen van de omvang van de kosten. Dhr. Van Dam vraagt de gedeputeerde of daar iets over te zeggen is. Welke risico’s kan en wil de provincie nemen bij dit project? Dhr. Roggema (ChristenUnie) kwalificeert het plan van aanpak als duidelijk. De ChristenUnie hoopt dat de communicatie onverkort gehandhaafd blijft op het niveau dat is ingezet en waar alle waardering voor is uitgesproken en opgemerkt kan worden. De klankbordgroep heeft zijn meerwaarde bewezen en blijft ook in stand. Dit vindt de ChristenUnie een heel positieve zaak. Doordat er goed gecommuniceerd wordt en dit zo blijft, hoopt de ChristenUnie dat de inwoners en de betrokkenen inzicht in het verloop van de zaak hebben en er daardoor draagvlak zal ontstaan en blijven. De financiële perikelen zal men nog tegemoet zien. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) geeft het plan van aanpak het predikaat `duidelijk’ mee. Zij neemt aan dat de provincie op schema ligt. Niet geheel duidelijk is de vervuiling van de bodem, iets wat gevaarlijker is dan de buis. Op wat voor termijn wordt de bodem aangepakt? Dhr. Luitjens (VVD) deelt mee dat hij de complimenten die hij de vorige keer heeft uitgedeeld, staande houdt. De voorliggende aanpak voldoet aan de wensen van de VVDfractie, te weten de ruime communicatie met bewoners en andere betrokkenen – en daar hoort de klankbordgroep natuurlijk ook bij. Er wordt snelheid gemaakt met de aanpak van het totaal, namelijk afronden in 2008 en de waterbodems al halverwege 2006. Er wordt geprobeerd om zo veel mogelijk werk met werk te maken. De wisseling van het voorzitterschap van de stuurgroep is logisch. De hamvraag is natuurlijk hoe de kosten – die bij benadering bekend zijn – verdeeld zullen worden. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) wenst opnieuw een complimentje in dit hele proces uit te delen. D66 is ook bij een van de voorlichtingsbijeenkomsten ten aanzien van Fase II in Appingedam aanwezig geweest. De D66-fractie is de opvatting toegedaan dat een en ander heel goed verzorgd wordt. Zij hoopt dat dit op dezelfde wijze voortgaat, natuurlijk niet alleen bij dit proces, maar bij processen in het algemeen die zo beladen zijn. In elk geval lijkt de klankbordgroep ook mee te blijven denken, ook in de uitvoeringsfase. Dat vindt D66 een heel goede zaak. Iedereen wil natuurlijk dat het sneller gaat, maar dit is het realistische scenario. De D66-fractie gaat ervan uit dat dit dan ook echt gehaald gaat worden. Dhr. De Vey Mestdagh informeert of dit het geval is. De hamvraag die blijft liggen is natuurlijk de verdeelsleutel. Daar zal de commissie nader over worden geïnformeerd. D66 is natuurlijk wel heel benieuwd naar de kostenverdeling. Mw. Bulk (SP) stelt dat de finale verdeelsleutel ook haar voornaamste vraag is. Zij vraagt het College wanneer de commissie de informatie betreffende de verdeelsleutel tegemoet mag zien. Tot nu toe is het hele proces voortvarend aangepakt, er is met iedereen overlegd. In 2006 gaat men al aan de slag. Twee jaar later moet het klaar zijn. Dit is wat de SP-fractie betreft prima. Zij spoort het College aan om de communicatie op peil te houden. Dhr. Moll (GroenLinks) memoreert aan het feit dat de Staten in september aan de ene kant de politieke afweging heeft gemaakt hoe het zo gekomen is, en aan de andere kant
31
heel duidelijk politiek heeft vastgesteld welke kant het op moet om het aan te pakken. Toen is het project toch enigszins verschoven van een politiek beoordelingsfase naar een uitvoeringsfase. Dhr. Moll gaat er dan ook vanuit dat de zaken die toen zijn afgesproken, onverkort gehandhaafd blijven. Er zijn toen duidelijke lijnen uitgezet, ook ten aanzien van risicoreductie, althans de Staten hebben eigenlijk vastgesteld dat ze geen risico meer willen hebben in milieuhygiënische zin en dat ook bij de uitvoering, als de uitvoering tegenvalt of anders loopt dan gedacht, dit toch nog steeds het uitgangspunt van deze Staten is. In die zin begrijpt dhr. Moll de vraag van het CDA dan ook niet zo goed. Wellicht ging het alleen om de financiële risico’s. De GroenLinks-fractie zou in elk geval nog steeds overeind willen houden dat de Staten duidelijk hebben afgesproken hoe de provincie met milieuhygiënische risico’s moet omgaan. Die moeten op een bepaalde wijze weggenomen worden en staan bij de uitvoering niet ter discussie, tenzij men deemoedig bij de Staten terugkomt. Dhr. Moll denkt dat bekend is met welke boodschap men dan teruggestuurd zal worden, namelijk dat die afspraak staat. De afspraak is gezamenlijk en met de burgers gemaakt en is daarom amper onderhandelbaar. Het plan van aanpak voldoet heel goed aan datgene wat de Staten hebben afgesproken, daarom dient men blij te zijn dat de partijen in dit kader op weg gaan. Overdracht voorzitterschap. Deze past op zich bij de fase naar uitvoering. Waterschappen zijn zeer uitvoeringsgericht. Mogelijk houdt dat de vaart er op die manier ook heel goed in. Er zitten kleine kanttekeningen bij. Toen de provincie het proces in handen had, heeft zij sterk belang gehecht aan communicatie. Dhr. Moll hoopt dat de provincie in elk geval vanuit haar rol ervoor zorgt dat de communicatie goed blijft, want de burgers willen goed weten hoe de stand van zaken is. Zijns inziens dient het toezicht dat gehouden moet worden in elk geval een punt van aandacht voor de toekomst te zijn, naast het milieuhygiënisch resultaat. Ook binnen de GroenLinks-fractie is men benieuwd naar de kosten. Uiteraard zou men dit graag zo snel mogelijk vernemen. Het moet niet zo zijn dat onduidelijkheid over de kostenverdeling tot vertraging leidt. Die verzekering zou dhr. Moll graag van het College horen. Dhr. Bultje (PvdA) constateert dat dit de vijfde ronde over dit onderwerp is. Hij acht het `mooi werk’ en wil aansporen om nu `aan het werk’ te gaan. Volgens dhr. Bultje is het geheel conform datgene wat er in voorgaande besprekingen gezamenlijk is afgesproken, derhalve is hij tevreden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) acht het plezierig te vernemen dat het plan van aanpak ook naar oordeel van de commissie voldoet aan datgene wat eerder is opgeschreven, waar de Staten mee hebben ingestemd en wat is afgesproken. De provincie ligt op schema. Er wordt dus in 2006 ook een begin gemaakt met de aanpak van de waterbodem en bodemverontreiniging. De kosten. Nu worden het aanbestedingsdraaiboek en de aanbestedingsmethode ontwikkeld. De keuzen die daarin worden gemaakt, zijn ook bepalend voor de wijze waarop financieel risicomanagement plaatsvindt, of en onder welke omstandigheden er financieel risico bij de opdrachtgevers ligt dan wel dat dit grotendeels bij de opdrachtnemer terechtkomt. In die aanbestedingsaanpak zal de provincie natuurlijk proberen om de aanneemsom – de totale kosten – zo gunstig mogelijk te laten uitpakken. Er zal derhalve een methode gekozen moeten worden die aan de ene kant milieuhygiënische kwaliteit waarborgt – er zijn ook afspraken over hoe dat zou moeten – en aan de andere kant de kostensom reduceert. Het is echter een zaak van de stuurgroep en met name het waterschap om daar straks goed in te acteren. Het is nog onbekend wat de kosten in totaal zullen zijn. De twee waterschappen – met name Noorderzijlvest –, de gemeente Groningen en de provincie Groningen hebben wel een soort globale afspraak over de verdeling, maar het is nog niet bekend aan welk totaal het provinciaal aandeel moet worden gerelateerd, omdat nog niet bekend is wat de totale som is. Ook is nog niet bekend hoe ver het ministerie van VROM kan gaan. Als dat laatste duidelijk is, is ongeveer bekend wat het voor de provinciale begroting gaat betekenen. Het is wel zo dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat het project als zodanig voldoet aan de criteria
32
voor de `knelpuntenpot bodemsanering’. Die `knelpuntenpot’ wordt in februari/maart weer met geld gevuld. De verwachting was ook dat die pot redelijk gevuld wordt, want die vulling hangt af van de olieprijs. Daar gaat het in dat opzicht niet verkeerd mee. Vervolgens is dan de vraag welk bedrag er uit die `knelpuntenpot’ door staatssecretaris Van Geel worden verstrekt. Dan is bekend waar de regionale partijen voor staan en welk deel de provincie voor haar rekening zou moeten nemen. Het wordt in het voorjaar duidelijk. De financiële onduidelijkheid levert overigens geen vertraging op voor de milieuhygiënische aanpak. Bijvoorbeeld de aanpak van de waterbodemproblematiek kan ook los van duidelijkheid over de bijdrage van Van Geel worden geregeld. Milieurisico’s. Er zijn twee soorten milieurisico’s – dhr. Moll heeft dit al aangegeven – die de provincie moet managen. De oplossing moet effectief zijn. In de aanbesteding en bij de uitvoering van het werk moet erop worden toegezien dat ook daadwerkelijk de maatregelen worden getroffen die effectief zijn en vervolgens moet dat ook gecontroleerd worden. In de tweede plaats moeten de effecten op de omgeving gemanaged worden als het werk wordt uitgevoerd. Ook daar zal in de hele procedure het nodige toezicht op plaatsvinden, iets waar ook de provincie een verantwoordelijkheid in heeft. Daarnaast zijn er nog `temporisico’s’, dat een en ander meer tijd in beslag neemt dan is gepland. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het optreden van technische complicaties, die nu nog niet te voorzien zijn. Het kan bijvoorbeeld ook het gevolg zijn van een situatie waarin een bedrijf zich `vertilt’ of om andere redenen van de markt verdwijnt omdat het failliet is, of iets dergelijks. Dat soort temporisico’s zijn er. Die kan de provincie slechts beperkt beïnvloeden. Als een bedrijf dat de klus heeft gekregen `door de hoeven zakt’, dan heeft de provincie een probleem. De communicatie. Het College is voornemens om de communicatie op niveau te houden, maar wel toegespitst op de fase waarin men nu verkeert. Eerst was er een fase van onzekerheid, onduidelijkheid over wat er aan de hand was. Toen kwam de fase waarin werd besloten wat de overheid gaat doen – dit was voor de zomervakantie. Na de zomervakantie is de communicatie gericht op de vraag hoe het plan van aanpak er ongeveer uitziet, wat de volgorde van activiteiten is. Daar zijn twee avonden voor belegd, een in Appingedam en een in Ruischerbrug. Daar komen – met name in Ruischerbrug – toch nog heel veel mensen op af die zich afvragen wanneer er iets gaat gebeuren, hoe dit gaat gebeuren, op welke wijze de burger hierover wordt geïnformeerd, wat voor veiligheidsmaatregelen er worden genomen, etc. Het College gaat dit voortzetten. Op het moment dat de precieze planning klaar is, zullen de mensen in de omgeving in elk geval schriftelijk worden geïnformeerd. Als het werk gaat beginnen, zal er opnieuw een communicatieslag worden gepleegd. De complimenten die de commissie in die richting heeft gemaakt, wenst de gedeputeerde ook in de richting van het waterschap door te vertalen, want zij heeft daaraan ook een belangrijke bijdrage geleverd. Ook de ambtelijke bestaffing van waterschap, gemeente en provincie heeft daar een belangrijke bijdrage aan geleverd. In tweede termijn Dhr. Van Dam (CDA) vraagt om aandacht voor veilig werken en de uitvoering en het toezicht hierop. Mw. Bulk (SP) geeft aan dat het interessant is om de voorlichtingsavonden voor bewoners bij te wonen. Zij verzoekt om ook de commissie te informeren wanneer er weer een informatieavond op stapel staat. Dhr. Bultje (PvdA) refereert aan de term `knelpuntenpot’. Bij de afgelopen Begroting kwam ook een `knelpuntenpot bodemsanering’ ter sprake, waar juist geld van verplaatst is naar een andere post, omdat er stelselmatige onderbenutting was van die pot. Dhr. Bultje informeert of dit een heroverweging van die keuze inhoudt, of dat het om een andere `knelpuntenpot’ gaat.
33
Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat natuurlijk ook in de aanbesteding eisen worden gesteld aan veilig werken, etc. Er moeten bedrijven komen die dat correct doen. De gedeputeerde heeft gemerkt dat bij meerdere bijeenkomsten diverse statenleden toch nog aanwezig hebben kunnen zijn. Zodra de aankondigingen van voorlichtingsavonden er zijn, kan dit aan de commissie worden gemeld. Dit hoeft niet op de toezeggingenlijst, want de toezeggingenlijst moet kort blijven. Dit is geen toezegging, maar wordt aangemerkt als `regulier werk’. De `knelpuntenpot’ betreft een budget van het ministerie van VROM. Daar zit ongeveer honderd keer zo veel in als in de provinciale `knelpuntenpot’. Beter is het om het de pot van Van Geel te noemen. Deze wordt gevuld met FES-gelden, extra aardgasopbrengsten, etc. Die komt in februari weer `los’, zo heeft de staatssecretaris gemeld. De staatssecretaris heeft inmiddels in alle stilte een werkbezoek gebracht aan de rioolpersleiding. Hij heeft de hele route van Groningen naar Delfzijl met de gedeputeerde en enkele anderen per kleine autobus afgelegd. Hij heeft ook inspectie gepleegd bij de Ruischerbrug/Ruischerwaard, bij de school De Driebond en is ervan overtuigd geraakt – heeft hij direct daarna tegenover de gedeputeerde verklaard – dat het project op zichzelf voldoet aan de criteria van de `knelpuntenpot’. Nu is de vraag hoeveel geld dat zal opleveren. De staatssecretaris heeft natuurlijk met betrekking tot de hoogte van de bedragen geen verwachtingen gewekt, zoals geen enkele bestuurder dat mag doen. Wel is er een royale opening voor een gesprek. Dan moet blijken of dat ook tot een royale bijdrage leidt. De projectleiding ligt bij het waterschap. Het voorzitterschap van de stuurgroep blijft echter bij de provincie, om eenheid in het verhaal te houden. De voorzitter roept de gedeputeerde op om door de complimenten niet eigenwijs te worden, maar simpelweg op deze wijze door te gaan. Hij sluit het agendapunt af. Het stuk wordt op de C-lijst geplaatst. 13.
Brief van GS van 5 oktober 2005, nr. 2005-19.525/40, LGW betreffende zoutwinning (op verzoek van de SP-fractie)
Mw. Bulk (SP) geeft aan dat de SP-fractie deze antwoorden ongeveer een uur voor de vorige commissievergadering onder ogen kreeg. Toen heeft dit niet kunnen bezinken. Dit is een soortgelijk geval als de dijk van mw. Bos. Vandaar dat de SP-fractie het toen ook op de agenda heeft laten zetten, want anders zijn er zo weer enkele maanden verstreken. In de eerste plaats aanvaardt de SP-fractie de verontschuldigingen die worden aangeboden. Daarnaast heeft de SP het antwoord doorgegeven aan de Gemeentebelangen in Tripscompagnie. De SP heeft vernomen dat de bewoners aldaar toch nog ongerust zijn. Wellicht is het verstandig om de communicatie richting die bewoners nog te verbeteren. Dhr. Moll (GroenLinks) dankt het College voor de brief. Een aantal jaren geleden is in de commissie uitgebreid over Nedmag gesproken. Het gaf dhr. Moll derhalve niet veel nieuwe inzichten. Hij acht het echter wel goed om te weten dat naast aardgaswinning ook op een andere manier bodemdaling wordt gecreëerd, uiteraard met een goede afweging van economische en ecologische belangen. Het is iets wat minder bekend is, maar in het gebied zelf een behoorlijke betekenis heeft. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat, als er vanuit Dorpsbelangen of Plaatselijk Belang Tripscompagnie een verzoek komt om deze brief toe te lichten ter plekke in het plaatselijke dorpshuis, dan is dhr. Van Wijk beschikbaar. Het verzoek kan in de richting van de provincie worden gedaan en zal dan worden ingewilligd. De voorzitter sluit het agendapunt af. De brief wordt aan de C-lijst toegevoegd. De eventuele extra vergadering gaat niet door. De brief van mw. Bos kan in januari worden
34
behandeld, hij kan plenair in de PS-vergadering aan de orde worden gesteld, maar het is ook mogelijk om voorafgaand aan de statenvergadering in december een uur of een half uur eerder bijeen te komen. Zo is de efficiëntie optimaal. De keuze is aan mw. Bos. Mw. Bos (Groenlinks) memoreert aan het feit dat vaak wordt geconstateerd dat de discussies in de commissies plaatsvinden en dat ze meer in de Staten plaats zouden moeten vinden. Mw. Bos wil daarom voorstellen de brief in de Staten te behandelen. De voorzitter wenst de statenvergadering niet te belasten. Dhr. Roggema (ChristenUnie) (microfoon staat uit) werpt tegen dat mw. Bos mocht kiezen. Mw. Drees (PvdA) is van mening dat afgewogen moet worden of dit niet tot een veel te verwarde discussie in de Staten zal leiden. De technische kwestie van de leeftijd van de dijk is echt iets om in de commissie te bespreken. Dhr. Van Dam (CDA) stelt dat de voorzitter een concreet voorstel heeft gedaan. Dat is vorige keer ook gebeurd in een andere commissie met vrijkomende agrarische bebouwing. Dhr. Van Dam stelt voor om een half uur vóór de statenvergadering die brief te behandelen. Hij geeft echter toe de inhoud van de brief niet te kennen. De voorzitter merkt op dat ook de impact van belang is. Het is bedoeld om te weten hoe een en ander is gegaan en te beoordelen of er op een goede wijze is gehandeld. De voorzitter is ervan overtuigd dat het onderwerp op zijn best in de commissie onder de aandacht gebracht kan worden. Als over dit punt rechtstreeks in de statenvergadering wordt behandeld, gaat iedereen een beetje `in de achteruit staan’ en zal dit leiden tot een moeilijke discussie. Hij stelt voor om er helder over te spreken. Als dan wordt gevonden dat het niet goed is gegaan, of dat het anders moet, heeft de commissie alle aanleiding om dat te melden in de Staten. Dhr. Maarsingh stelt voor om het te behandelen in de commissie, voorafgaand aan de statenvergadering, zodat het niet wordt uitgesteld. Dhr. Veluwenkamp (PvdA) vraagt of er nu helderheid is over de procedure ten aanzien van agendapunt 14. Een schriftelijke ronde is vastgesteld. De PvdA-fractie heeft op zich geen behoefte aan een mondelinge ronde, maar het dient wel afgedekt te worden. De voorzitter geeft aan dat hij een mondelinge ronde als mogelijkheid heeft voorgesteld. Daar is geen positieve reactie op gekomen. Het blijft dus bij een schriftelijke ronde. In januari zal de commissie het behandelen. De commissie verwacht dat vragen voor de vergadering duidelijk worden beantwoord. Voor de duidelijkheid is het goed om deze afspraak, evenals het feit dat voorafgaand aan de statenvergadering een commissievergadering wordt belegd, rond te mailen via de griffie. 14.
Brief van GS van 8 november 2005, nr. 2005-21.493/44/A.8, LGW betreffende Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied (inclusief bijlagen)
(doorgeschoven naar januari) 16.
Sluiting
De voorzitter dankt eenieder voor de medewerking en sluit de vergadering om 12.30 uur.
35
Toezeggingenlijst LWM (bijgewerkt t/m vergadering van 30/11/05)
1.
Datum toezegging 08/06/05 (p. 41 verslag)
2.
14/09/05 (p. 13 verslag)
3
PSvergadering dd 5/10/05
Onderwerp
Deadline
Bleker zegt een notitie toe met bijlagen over groene en blauw diensten Het College zal in de loop van het voorjaar 2006 de Staten rapporteren over de wijze waarop de aanscherpingen en de verhoging van het in control zijn (mbt monitoring) heeft geïmplementeerd. Bleker zegt toe dat de Staten inzicht krijgen wat aan particulier en niet-particulier natuurbeheer is gerealiseerd. In de loop van 2006 worden de Staten geïnformeerd over de discussie over natuurdoelen/uitkomsten van overleg/welke afspraken met alle betrokken partijen op dit punt zijn gemaakt, e.e.a. passend in het gebiedsplan.
ca medio 2006
Portefeuillehouder Bleker
april/mei 2006
Bleker
in de loop van 2006
Bleker
36