Verslag van de vergadering van de statencommissie Bestuur en Financiën, gehouden op woensdag 1 november 2006 van 17.00 uur tot 19.10 uur in de Blauwe Zaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezig: dhr. R.A.C. Slager (voorzitter, ChristenUnie), dhr. W.J. Moorlag (PvdA), dhr. F.F.H. Lenselink (PvdA), mw. W.J. Mansveld (PvdA), dhr. P.H.R. Brouns (CDA), dhr. D.A. Hollenga (CDA), dhr. H. Hoiting (plv. lid, PvhN), mw. A.A. Waal-Van Seijen (VVD), dhr. R.C.E. Neef (VVD), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), mw. T. Deinum-Bakker (D66), dhr. H. Staghouwer (ChristenUnie), dhr. C. Swagerman (SP), dhr. T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: dhr. J.G.M. Alders (CdK, voorzitter GS), dhr. F.C.A. Jaspers (PvdA, waarnemend voorzitter), dhr. E.A. van Zuijlen (GroenLinks), mw. I.S. Bulk (SP), mw. Hoekzema-Buist (PvhN). Voorts aanwezig: dhr. M.A.E. Calon (gedeputeerde), dhr.H. Bleker (gedeputeerde), dhr. J.M.C.A. Berkhout (griffier), dhr. J.C.F. Broekhuizen (secretaris), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen, verslag).
1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen van harte welkom. Hij deelt mee dat de heren Alders en Jaspers verhinderd zijn. In de vorige vergadering is besloten dat voorafgaand aan deze vergadering er een bespreking plaats zou vinden met de accountant over de punten van aandacht bij de accountantscontrole over het boekjaar 2006. Die bespreking heeft plaatsgevonden en de voorzitter informeert de vergadering over wat deze bespreking heeft opgeleverd. De accountant zal bij de controle over het boekjaar 2006 speciaal letten op: incidentele subsidies en de bijbehorende voorwaarden het eventuele misbruik en oneigenlijk gebruik in het kader van de rechtmatigheid en met name zal aandacht worden besteed aan integriteit de omvang van het totale personeelsbestand van de provincie ten opzichte van de provinciale taken de wijze waarop invulling wordt gegeven van Europese richtlijnen, bijvoorbeeld inzake subsidies en staatssteun. De provincie is met grote projecten bezig en daar horen allerlei voorwaarden bij. Sommige projecten hebben een lange doorlooptijd en soms is de termijn dat Brussel bedragen terug kan vorderen, ook lang. Hier zal speciale aandacht naar uitgaan. het weerstandsvermogen. In verband met de grote projecten is het alleszins de moeite waard om na te gaan of een en ander moet worden afgestemd. Het gaat hierbij meer om een analyse van de problematiek dan om een rekenexercitie.
-
SISA (Single Information Single Audit). Dit is nieuw bij de jaarrekening 2006 en dat heeft te maken met het feit dat één controle kan plaatsvinden en dat (een groot aantal van) de doeluitkeringen kunnen worden meegenomen. Dat betekent in de praktijk dat voor de vaststelling van de betreffende zaken, de financiële administratie een en ander in de tijd naar voren zal moeten halen en eventueel een schatting zal moeten maken. De
1
vraag is dan hoe de financiële afdeling daarmee omgaat en welke risico’s daarmee worden gelopen. Aan vorengenoemde zaken zal in ieder geval aandacht worden besteed. Daarnaast werd door de accountant de suggestie gedaan of eventueel in de toekomst aan benchmarking gedacht zou kunnen worden. Op dit moment waren geen concrete voorbeelden voorhanden, maar afgesproken is om dit in het achterhoofd te houden en hieraan te zijner tijd mogelijk aandacht te besteden, aldus de samenvatting van het besprokene door de voorzitter. 2.
Regeling van werkzaamheden
-
voorstellen vreemd aan de orde van de dag
De voorzitter heeft geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag ontvangen. - vaststellen van de agenda De voorzitter deelt mee dat een brief van de Staten van Brabant is ontvangen inzake de voorgenomen splitsingswet inzake energiebedrijven (Essent). De leden hebben kennis kunnen nemen van de brief en de voorzitter vraagt of er behoefte bestaat om over deze brief het woord te voeren. Dat is niet mogelijk op de eerstvolgende statenvergadering op 15 november. Dhr. Hollenga (CDA) acht het wenselijk om de brief aan de agenda van deze vergadering toe te voegen. De voorzitter concludeert dat het punt aan het eind van de agenda wordt toegevoegd. Er is ook een punt overgebleven van de vergadering van de commissie Landschap, Water en Milieu, namelijk de Voordracht inzake uitvoering van de Wet Inrichting Landelijk Gebied. De voorzitter vraagt of ook dit punt aan de agenda moet worden toegevoegd. Dhr. Moorlag (PvdA) licht toe dat dit verzoek uit de PvdA-fractie is gedaan. Gelet op de nadere toelichting van het College is de behoefte om de zaak te bespreken komen te vervallen. De voorzitter informeert of er bij andere fracties behoefte bestaat om de voordracht te bespreken en concludeert dat dit niet het geval is. Het punt wordt niet aan de agenda toegevoegd.
3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. geagen deerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers gemeld.
2
4.
Vaststelling verslag Commissie Bestuur en Financiën van 20 september 2006
Dhr. Brouns (CDA) informeert naar aanleiding van het verslag en de informatie van de griffie of de antwoorden op de gestelde vragen over de internationale samenwerking naar de commissie onderweg zijn. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. Dhr. Brouns (CDA) merkt voorts op dat op pag. 29 voor zijn naam abusievelijk ‘Mw.’ staat vermeld. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) refereert naar aanleiding van het verslag aan de opmerking van de gedeputeerde over Essent inzake de planning richting de Staten van wat gaat komen en vraagt om een toelichting. Dhr. Calon (gedeputeerde) deelt mee dat een en ander gisteren is besproken in GS en dat het voornemen is om eind november of begin december een bijeenkomst te organiseren voor de Staten onder uitnodiging van PwC voor de toelichting op het betreffende rapport en dhr. Boersma van Essent voor de plannen. Dhr. Moorlag (PvdA) stelt een tekstuele wijziging voor. Op pag. 22 staat ‘ruimtelijke orde’ en het laatste woord dient vervangen te worden door ‘ordening’. De voorzitter concludeert dat het verslag voorgestelde wijzigingen wordt vastgesteld. 5.
met
inachtneming
van
de
Toezeggingenlijst
De voorzitter merkt op dat toezegging 4 vandaag is geagendeerd en kan worden afgevoerd. De overige toezeggingen blijven allemaal staan. Dhr. Moorlag (PvdA) merkt op dat bij punt 7 geen streefdatum staat vermeld. Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat het streven is dat aan de toezegging op de volgende vergadering op 6 december zal zijn voldaan. De toezegging behoort tot de portefeuille van dhr. Musschenga.
6.
Mededelingen gedeputeerde(n)/Commissaris van de Koningin
Dhr. Calon (gedeputeerde) meldt twee mededelingen te hebben, één korte en een lange mededeling in het kader van de actieve informatieplicht. Hij vraagt permissie om laatstgenoemde mededeling nu te doen.
3
De voorzitter concludeert dat hiertegen geen bezwaar is en geeft vervolgens het woord aan gedeputeerde Calon. Dhr. Calon (gedeputeerde) neemt zich voor een korte inleiding te houden waarna de aanwezige gasten een presentatie zullen verzorgen die zal worden beëindigd met een nawoord van de gedeputeerde. Het waarom van de mededeling. Vorige zomer is de gedeputeerde in september geïnformeerd dat er binnen de Grondbank Meerstad (i.c. de vier marktpartijen) twijfels waren ontstaan over de rechtmatigheid van de aankoop van een aantal percelen. Dit is vervolgens besproken in het College waarna de indruk bestond dat er iets moest gebeuren. Dat gold ook voor de marktpartijen en zij besloten een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren. De betreffende onderzoekers zitten hier op de publieke tribune. Voor ondertekening is een tussenverslag ontvangen over het onderzoek en daaruit bleek dat er niets aan de hand was. Er was nog geen eindrapport, maar dat eindrapport is in mei jl. klaargekomen. Dat is een omvangrijk rapport waarin diverse transacties gedetailleerd zijn beschreven, inclusief namen en toenamen. Het College wenste het eindrapport te zien. Echter, vanwege de aanwezige private gegevens is besloten dit rapport niet ter beschikking te stellen, maar wel een rapport op te stellen waarin individuele gegevens zijn weggelaten. Dat rapport is gisteravond aangeboden aan de publieke partijen, dat wil zeggen aan Frank de Vries (gem. Groningen), Cees Verstegen (gem. Slochteren), Hendrik Oosterveld (min. LNV) en gedeputeerde Calon. Dhr. Calon meldt overigens vooroverleg te hebben gehad met de voorzitter van deze commissie B en F over de keuze van de wijze van informatieverstrekking, namelijk via de mededelingen of via een brief namens GS die behandeld zou kunnen worden op een extra vergadering van de commissie. Besloten is om dit via de mededelingen te doen daar de commissie toch al bij elkaar zou komen. Iedereen kan dan kennis nemen van de feiten en een oordeel vellen. Voor GS is de algemene conclusie dat, ondanks de eerder vermelde indruk, niet bewezen kan worden dat er iets aan de hand is en GS hebben voorts het beeld dat er niets aan de hand is geweest, aldus dhr. Calon. GS hadden het kunnen laten bij deze mededeling, maar in verband met de gevoeligheid zijn de onderzoekers die in opdracht van de marktpartijen hebben gehandeld, uitgenodigd om hun rapport te presenteren. Dat rapport en de aanbiedingsbrief zijn openbaar en zullen worden uitgereikt. De onderzoekers zijn prof. ir. Hans de Jonge, hoogleraar aan de TU Delft en directievoorzitter van de Brink Groep en dr. mr. Cees Schaap, directeur van het onafhankelijk forensisch onderzoekscentrum SBV Forensics. Dhr. Mr. Paul Russel, advocaat, lid van de Eerste Kamer voor het CDA, heeft een onafhankelijke juridische toets uitgevoerd van een aantal transacties op basis van het onderzoeksrapport. Samenvattend. De marktpartijen hadden twijfels over de rechtmatigheid van een aantal aankopen. Daarop hebben zij besloten tot het laten instellen van een onderzoek en een juridische toets. Het College van GS hebben een tussenrapportage ontvangen en gisteravond de eindrapportage. Dhr. Calon geeft het woord aan de onderzoekers voor een presentatie en nodigt de leden van de commissie uit om vragen te stellen in geval van onduidelijkheden. Later kan nadere discussie plaatsvinden in geval van onenigheden. Dhr. De Jonge (onderzoeker) stelt zich voor en bedankt de commissie voor het bieden van de gelegenheid om deze toelichting op het onderzoek te kunnen
4
geven. In het hierna volgende wordt zijn toelichting in de eerste persoon weergegeven. “Ik zal de presentatie eerst inleiden opdat u weet wat de vraagstelling is geweest, welke de opdracht was van de private partijen – het waren de private partijen die tot een onderzoek besloten – welke werkwijze is gevolgd, welke de context was en welke de commerciële en juridische benadering en tot slot welke conclusies zijn getrokken. Ik breng u eerst in herinnering wat er is gebeurd. Rond 1999 werd duidelijk dat er een uitbreiding oostwaarts zou plaatsvinden en op het moment dat dit duidelijke werd begonnen marktpartijen posities in te nemen. Medio 2000 begonnen diverse marktpartijen met het aankopen van gronden. Zodra dergelijke intenties in de markt bekend worden, zijn bewegingen in de markt direct zichtbaar. In 2001 besloten de publieke partijen tot de intentieovereenkomst en even daarvoor hadden de private partijen tot oprichting van de Grondbank besloten. Dat was een aantal private partijen waarvan de samenstelling inmiddels enigszins is veranderd , maar in principe zijn dat de vier partijen waar het hier om gaat. In maart 2001 tekenden de zes overheden een intentieovereenkomst voor de gezamenlijks ontwikkeling van Meerstad en die intentieovereenkomst ging over een plangebied dat bestond uit een voorlopig exploitatiegebied en een studiegebied. Ik laat u dat even op een kaartje zien, omdat pas in 2003 deelgebied III toegevoegd zou worden aan het exploitatiegebied. Op de kaart ziet u dat deelgebied I en II zijn ingekleurd en deelgebied III (ten noorden van het Slochterdiep) niet. Ontwikkeling boven het Slochterdiep zou pas na 2012 plaatsvinden. Er is vrij lang sprake geweest van de status studiegebied. In de intentieovereenkomst zijn vijf doelstellingen geformuleerd. Woningbouw in het midden en hogere segment, het creëren van een nieuw kwalitatief hoogwaardig landschap, aanleg van een groot meer voor de berging en buffering van water, het creëren van een recreatieve trekker en het versterken van de Ecologische Hoofdstructuur. Ik memoreer deze doelstellingen, maar ik neem aan dat u ze kent, want deze zijn genoegzaam bekend gemaakt en op nationaal niveau is vastgesteld dat Meerstad een van de voorbeeldprojecten is van een kwalitatief goed ingestelde PPS. In mei 2002 werd een samenwerkingsprotocol ondertekend door de publieke en private partijen. Toen is gezegd dat publiek en privaat ging samenwerken. In dat samenwerkingsprotocol is een masterplan opgenomen dat veel flexibiliteit vertoonde daar nog niet duidelijk was hoe de ontwikkeling zou plaatsvinden. Tevens behoorde daartoe een grondexploitatie. Dat is heel belangrijk om het financieel verloop zichtbaar te maken. Vervolgens werd de intentie uitgesproken om een gezamenlijke exploitatiemaatschappij op te richten, de GEMM. In september 2005 werd feestelijk in aanwezigheid van ministers de samenwerkingsovereenkomst (SOK) ondertekend. Daarmee verkreeg het geheel een hoog realiteitsgehalte. De totale investering in het gebied betreft € 800 miljoen. De grondverwerving, inclusief rente en kosten, betreft een bedrag van € 150 miljoen tot € 160 miljoen. In totaal gaat het om een oppervlakte van circa 1200 ha. Dit betreffen de gronden van de partijen in de Grondbank.
Aanleiding tot het onderzoek. Naar aanleiding van één grondtransactie die overigens grond betrof buiten het plangebied, ontstonden vragen bij een der private partijen waarbij het voornemen postvatte om dit te laten uitzoeken. Daarop is besloten tot een onafhankelijk onderzoek. Die onafhankelijk onderzoekers hebben gerapporteerd in mei 2006 aan de private partijen. Dat rapport bevat veel privaatrechtelijke en commerciële informatie en de daarin weergegeven verklaringen zijn afgelegd in vertrouwelijkheid. Dit rapport is
5
daarom niet beschikbaar voor publicatie en daarom is een rapportage opgesteld die wel openbaar is en die aan u na afloop van deze vergadering beschikbaar wordt gesteld. Onderzoeksopdracht. De opdracht betreft vier hoofdvragen: 1. Is de GEMM benadeeld bij de verwerving van gronden? 2. Hebben partijen binnen de Grondbank elkaar benadeeld? Blijkbaar was er aanleiding om die vraag te stellen. 3. Zijn aan de Grondbank gelieerde personen bevoordeeld? 4. Zijn er derden bevoordeeld? Overigens kan het woord ‘bevoordeeld’ op veel verschillende manieren worden uitgelegd. Als bij handel winst wordt gemaakt, is dat dan bevoordelen of is dat goede handel? Dat behoeft nadere interpretatie. Onderzoeksaanpak. Er is vanuit twee invalshoeken naar dit probleem gekeken: commercieel en juridisch. De commerciële benaderingswijze gaat uit van de volgende gedachte. Een geheel van transacties wordt geplaatst in het licht van te bereiken doelen. In een relatief kort tijdsbestek moet een enorme hoeveelheid grond worden verworven binnen vooraf afgesproken kaders en budgetten. Dat is de commerciële doelstelling. Je streeft naar een goede uitgangspositie voor een kwalitatief goede gebiedsontwikkeling. Gezien de aard van de vraagstelling in het onderzoek gaat alle aandacht naar afwijkende transacties. Wij hebben alle transacties bekeken en deze zijn via een ‘zeefproces’ qua aantal gereduceerd tot de afwijkende transacties. Gerapporteerd wordt over deze afwijkende transacties. Daarbij ontstaat het gevaar dat de indruk ontstaat dat alle transacties afwijkend waren en ik wil hierbij meteen benadrukken dat het om een zeer beperkt aantal afwijkende transacties gaat. Van de ca. 1200 ha werd 400 ha nader bekeken. Dat gaf aanleiding tot nader onderzoek en dat heeft er in geresulteerd dat uiteindelijk negen transacties zijn onderzocht. Deze negen transacties betreffen grondaankopen in het deelgebied III, dus dat gedeelte boven het Slochterdiep. Dat is belangrijk, want van dit gebied was het lang onduidelijk of het onderdeel uitmaakte van het exploitatiegebied. Het maakte weliswaar onderdeel uit van het plangebied, maar er waren veel argumenten om niet ten noorden van het Slochterdiep te gaan ontwikkelen. Hoe hebben wij geacteerd in dit onderzoek? Wij hebben dossieronderzoek verricht in openbare registers en databestanden geraadpleegd. Wij hebben met sleutelfiguren gesproken. Vervolgens zijn tussenconclusies getrokken en op basis van die voorinformatie is besloten tot diepergaand onderzoek middels confrontatie. Dat geschiedde middels vragen en interviews. De verslagen van deze vragen en interviews werden voorgelegd aan betrokkenen (wederhoor). Aan hen is gevraagd of de verslagen correcte weergaven vormden van de feiten die in de gesprekken zijn vastgesteld. De betrokkenen hebben de verslagen geaccordeerd. Met deze verslagen hebben wij het onderzoek verder opgebouwd en hebben wij conclusies getrokken. Daarna is het verslag op hoofdlijnen vastgesteld. Het voorgaande verhaalt over de aanleiding en de opgave die ons is gesteld, alsmede de wijze waarop wij het hebben aangepakt.
Wat is de context van grondverwerving binnen Nederland? Het is zo dat op het moment dat publieke partijen intenties uitspreken om gebieden te ontwikkelen, private partijen grondposities gaan innemen. Dat kunnen partijen zijn van diverse pluimage. Daarbij behoort de tussenhandel en de zogenaamde free riders. Er zijn partijen bij die, in goed Nederlands uitgedrukt, een longterm commitment aangaan. Dan verbinden zij zich via een GEM en via een PPS met publieke partijen en verbinden
6
hun lot voor zo’n twintig jaar aan een PPS. Daarmee zijn die partijen, in onze ogen, solide partijen, want die hebben een belang op lange termijn bij zo’n gebied. Er zijn echter ook veel tussenhandelaren en free riders. Tussenhandelaren zijn mensen die publieke documenten scannen om te zien waar iets te halen valt en die vervolgens positie innemen om deze op een later moment, wanneer publiek of privaat geld is geïnvesteerd, door te verkopen en het verschil in eigen zak te steken. Free riders zijn mensen die wel in het gebied een positie willen hebben om het te ontwikkelen, maar zij zijn niet van plan om mee te betalen aan infrastructurele voorzieningen. Om het optreden van genoemde partijen te voorkomen wordt middels de inzet van makelaars en bemiddelaars gewerkt. Die makelaars en bemiddelaars zijn bijzondere mensen. Dat zijn niet de makelaars die uw huis aankoopt of verkoopt, maar dat zijn mensen die in twee werelden kunnen acteren. De ene wereld is de wereld van vastgoedontwikkeling en gebiedsontwikkeling en de andere wereld is de wereld van de agrarische sector. Het zijn vaak mensen die zelf afkomstig zijn van het boerenbedrijf. Waarom is dat zo? Het gaat in het geval van Meerstad om een gebied waar boeren uitgekocht moeten worden. Dat betekent dat boerenbedrijven verplaatst moeten worden. Die moeten ofwel in een ruilverkaveling of in een verplaatsing terechtkomen en dat betekent dat er veel bedrijfsinhoudelijke problemen aan het licht komen, zoals het omgaan met mest- en melkquota, fiscale afspraken over vervangingsinvesteringen en herinvesteringreserves, etc. Die makelaars moeten veel weten over de bedrijfsvoering van het boerenbedrijf en dan kunnen zij de boeren proposities voorhouden waardoor laatstgenoemden gaan overwegen om hun boerderij af te stoten en naar elders te vertrekken of te stoppen met het boerenbedrijf. In een aantal gevallen wordt aan die makelaars/bemiddelaars gevraagd om gronden te ‘stallen’ in het geval dat de partijen – publiek of privaat – die willen aankopen, op het betreffende moment geen budget beschikbaar hebben. Dat kan zijn doordat de budgetten uitgeput zijn of doordat het op een bepaald moment politiek niet uitkomt om de betreffende budgetten te voteren. Dan wordt verzocht om de gronden aan te schaffen om deze later te leveren onder de afspraak dat een rentevergoeding wordt betaald over de voorinvestering. Wat is het dilemma? Het dilemma is dat zonder inschakeling van bemiddelaars bijna altijd sprake is van prijsopdrijving door hetgeen zojuist is geschetst. Dit probleem doet zich in Nederland overal voor. Aan de andere kant bestaat de wens tot transparantie, terwijl de bemiddelaars liever niet in het neonlicht functioneren van de publieke aandacht, want dan verspelen zij hun commerciële positie. Bij de ontwikkelaars ligt de situatie iets anders. Met de ontwikkelaars wordt doorgaans afgesproken dat zij 1:1 doorleveren aan de Grondbank, dus zonder marge en binnen de afspraken. Hun belang betreft de opstalontwikkeling. De betreffende bedrijven zijn in het algemeen niet geïnteresseerd in grondposities die zowel langdurig als zwaar op hun balans drukken. Zij zien grond als middel om tot productie te komen. Op de structuurplankaart is aangegeven hoe het gebied zich mogelijkerwijze zou kunnen ontwikkelen. Daarbij zijn ook andere gebieden ingekleurd dan binnen de plangebiedgrenzen vallen. Het beweegt ten opzichte van elkaar en dat is van belang voor de discussie van straks. De commerciële benadering. Er zijn dus doelen gesteld. Er dienen gronden te worden verworven binnen de afgesproken kaders. Dat diende in een hoog tempo te geschieden om te voorkomen dat allerlei mensen posities gaan innemen. Bovendien diende te worden getracht om de tussenhandel en de free riders buiten het spel te houden. Kijkend naar de resultaten konden wij eenvoudig vaststellen dat er in een hoog tempo grondverwerving heeft plaatsgevonden binnen de afgesproken kaders. De tussenhandel en de free riders zijn bijna allemaal uitgesloten. In onze opvatting is in relatief korte tijd veel resultaat geboekt. Ik kan u vertellen dat snelle grondverwerving voor gebiedsontwikkeling een uitermate groot probleem is in Nederland. Dat probleem is hier zeer voortvarend beetgepakt. De rol van de makelaars/bemiddelaars is hierin belangrijk geweest. Ook hier is duidelijk geworden dat zij nodig zijn. Het juridische plaatje. We bekijken de transactieanalyse, voorts de rol van de makelaar/bemiddelaar en tot slot de derden in het gebied.
7
De transactieanalyse. Er is begonnen in deelgebied I met het verwerven van gronden. De private partijen zaten in de Grondbank in het verwervingsproces. Nadat aangekondigd was of zichtbaar begon te worden dat deelgebeid III ook wel eens bij het exploitatiegebied zou kunnen gaan horen, hebben partijen twee problemen gehad. In een aantal gevallen zaten zij tegen hun budgettaire limiet aan en konden niet verder investeren. Ten tweede wilde men het risico niet nemen om in een gebied dat tot dat moment slechts studiegebied was, gronden aan te kopen. Uit de transactieanalyse bij de notaris – het betreffen openbare registers – blijkt dat er met betrekking tot de aankopen verschillen bestaan tussen verkooptitels en inkomsttitels. Wij hebben vervolgens geconstateerd dat er snelle transactie met derden heeft plaatsgevonden. Ook zijn er prijsverschillen geconstateerd. Dit is een ingewikkelde kwestie. In een aantal gevallen gaat het hierbij om nabetalingen. Wat zijn nabetalingen? De koper van de gronden spreekt dan met de boer af dat de betreffende gronden worden afgenomen tegen een bepaalde prijs, maar als de agrarische bestemming verandert in een woningbouwbestemming, heeft de boer recht op een nabetaling van een bedrag van € x. Dat wordt een nabetalingverplichting genoemd en deze dient te worden nagekomen als een wijziging van de bestemming heeft plaatsgevonden. Verder zitten er zaken in die te maken hebben met de afkoop van pachtrechten en de afkoop van fiscale verplichtingen. Het is een hele menulijst van punten die bij dergelijke onderhandelingen een rol spelen. Het totaalbedrag aan geconstateerde bruto verschillen ten aanzien van de transacties in Deelgebied III is € 8,3 - € 11,7 miljoen. De Pavlov-reactie is dan dat iemand een winst gelijk aan dit bedrag heeft geboekt in de onderzochte negen transacties. De werkelijkheid is echter veel complexer. Dat verschil kan worden veroorzaakt door nabetalingen, afkoop van erfpacht of andere betalingsverplichtingen. In ieder geval is vastgesteld dat een deel van het verschil zit bij de bemiddelaar/makelaar. Deze had van de Grondbank toestemming om in Deelgebied III zelfstandig positie in te nemen. Waarom? De private partijen hadden de overweging dat zij zelf niet wilden investeren in Deelgebied III en daarom werd aan de bemiddelaar gevraagd om positie in te nemen. Laatstgenoemde moest dit melden en hij moest er toestemming voor hebben. Zijn positie zou dan later worden ingeleverd bij de Grondbank. Er zijn verschillen geconstateerd. Dat is ook logisch, want bij het innemen van een positie wordt risico gelopen. Echter, het merendeel van de geconstateerde verschillen met betrekking tot de negen transacties zit bij derden en niet bij de makelaar/bemiddelaar. Wij willen voorts als onderzoekers graag inzicht hebben in het verschil tussen bruto en netto, want als wij willen weten of derden zijn bevoordeeld, dienen wij te kunnen nagaan of iemand substantiële winsten heeft geboekt. Het probleem is dan dat het hier gaat om private partijen die op eigen titel hebben geïnvesteerd in Deelgebied III, terwijl wij als onderzoekers de betreffende personen niet kunnen dwingen om ons inzage te geven in hun handel. Inzage in het bruto-netto-traject werd daardoor voor ons onmogelijk. Een ander punt is dat sommige onderzochte percelen tot op de dag van vandaag geen eigendom zijn van de Grondbank. Die percelen zijn nooit ingeleverd en dus zijn er in dat gebied nog steeds private partijen met een grondpositie. De rol van de makelaar/bemiddelaar. Hierop concentreerde zich de vraagstelling. Hij trad dus op als (1) makelaar voor de Grondbank tegen een vergoeding. Daar is niets bijzonders mee, want in Nederland is het gebruik dat makelaars die dit soort werk doen, tegen een toenmalige vergoeding van ƒ1,--/m2 de betreffende gronden binnenbrengen. Dat is in veel gebieden in Nederland de gebruikelijke gang van zaken. Het wordt ingewikkelder als er (2) gestald moet worden, want dan moet er een afspraak gemaakt worden over de rentevergoeding, de tijdsduur van de stalling en het moment van levering aan de Grondbank. Het gaat hierbij niet om het doorleveren met een marge, maar om het doorleveren met een rentevergoeding. De derde rol (3) roept het meeste vraagtekens op. Dat is de situatie als hij voorinvesteringen doet in Deelgebied III. Dan heeft hij een meldingsplicht. Nagegaan is hoe dat met die meldingen zat. Uit de (compacte) notulen van de directievergadering blijkt dat die meldingen plaats hebben gevonden, maar wij zien geen schriftelijke meldingen.
8
In het verkeer met de makelaar constateren wij een paar zaken. Het gaat hier om de wijze van handelen en private partijen en een andere private partij, i.c. de makelaar. Geconstateerd is dat er een schriftelijke opdracht aan de makelaar/bemiddelaar ontbreekt. Er is gewoon gehandeld in de trant van ‘zo doen wij dat met z’n allen’ als het gaat over de vergoedingen en de afspraken. De makelaarsrol was in principe helder, maar de makelaar is niet helder geweest bij welke transactie hij optrad in welke rol. Die rol was in het algemeen wel helder als het ging om stallingsconstructies, maar bij het innemen van posities passen vraagtekens. Welke zijn die vraagtekens? De vraag is of de de derden, niet zijnde de makelaar/bemiddelaar, die posities innamen in het gebied, al dan niet gelieerd waren aan de makelaar/bemiddelaar. Bij dit probleem ligt de bewijslast bij ons. Je komt dan al dan niet op verbindingen uit, maar je kunt niet zeggen dat de makelaar zelf die positie heeft ingenomen. Er heeft wel positiewisseling plaatsgevonden van de makelaar zelf en, zoals al eerder gezegd, zijn er prijsverschillen geconstateerd. De positie van ‘overige derden’ in het gebied. Er zijn derden die op puur commerciële basis grond hebben gekocht. Dat mogen zij, want iedereen in Nederland heeft het recht om een stuk grond te kopen. Echter, er waren ook derden waarvan niet duidelijk was welke intenties zij hadden bij de aankoop van de grond. Dat gaat om partijen die woningen wilden ontwikkelen en zij hebben overeenkomsten gesloten met partijen van de Grondbank om door te leveren zonder marge. Dit zijn dus partijen die keurig volgens de afspraken hebben gehandeld. Wat waren dat voor partijen? Dat waren partijen die het areaal woningbouw hebben uitgebreid met het sociale huursegment. Daarmee kwam er een andere kleur in het gebied. De conclusies. Is de GEMM benadeeld? Uit het onderzoek is dat niet gebleken. De gronden zijn in een hoog tempo verworven binnen de afgesproken kaders en de afgesproken budgetten. Voor het binnenbrengen van die gronden was snel en proactief handelen cruciaal. Daar zit een risico aan, bijvoorbeeld dat zaken niet goed worden vastgelegd, maar de prijsopdrijving is grotendeels voorkomen. De gronden die de Grondbank had zijn 1:1 doorgeleverd aan de GEMM. Er is geen reden om te concluderen dat de GEMM is benadeeld. Hebben partijen binnen de Grondbank elkaar benadeeld? Ook dat is uit onderzoek niet gebreken. De opdrachtstelling aan de makelaar/bemiddelaar – d.w.z. het ontbreken van een schriftelijke opdracht en duidelijke instructies omtrent de taakstelling – heeft wel geleid tot ruis in de verhouding van de vier private partijen. De besluitvorming in de directie van de Grondbank hield doorgaans in dat tot de taak van twee van de vier partijen het dagelijkse en snelle handelen met de makelaar/bemiddelaar behoorde, terwijl de andere twee een wat teruggetrokkener positie innamen, maar zij hebben wel altijd de voorstellen in de directievergadering gezien en hebben die altijd formeel geaccordeerd. Formeel hebben de twee eerste geen schriftelijk mandaat om namens de vier partijen te handelen en het is dan ook een feit dat alle transacties door alle vier markpartijen separaat zijn geaccordeerd. De communicatie tussen de partijen liet op een aantal punten te wensen over. U kunt zich er ongetwijfeld iets bij voorstellen als je als een Razende Roeland bezig bent met grondaankopen die soms zeer complexe deals waren. Dat heeft op een gegeven moment enig wantrouwen gewekt. Zijn aan de Grondbank gelieerde personen bevoordeeld? Directer gesteld: hebben directeuren van de Grondbank zich bevoordeeld? In het onderzoek is daarvoor geen aanleiding gevonden. Wij hebben gesprekken gevoerd en interviews gehouden. We hebben verklaringen van sleutelfiguren afgenomen en die kruiselings tegen elkaar aangehouden en we hebben de betrokkenen gevraagd om inzage te geven in de eigen persoonlijke administraties. De betrokkenen waren daartoe onmiddellijk bereid. Op basis van de resultaten uit het eerste onderzoeksdeel hebben wij gezegd dat wij van die bereidheid op het moment geen gebruik wilden maken. Zijn derden bevoordeeld? Dit is lastiger, want dan komen we op het begrip ‘bevoordeeld’. Uit het onderzoek is gebleken dat er afwijkende transacties hebben plaatsge-
9
vonden, vooral in Deelgebied III. Dan hebben wij te maken met de vraag of dit gebied de status heeft van studiegebied, plangebied of exploitatiegebied en met vennootschappen die als tweede hand kopen. Dat zijn dus vennootschappen die in de tweede positie de grond overnemen en binnen relatief korte tijd de grond doorverkopen aan de Grondbank ofwel aan derden. Dat hebben wij geconstateerd. Er hebben bestemmingswijzigingen tussen transacties plaatsgevonden. Als je bij de notaris ziet dat de bestemming van een stuk grond in korte tijd wordt gewijzigd van agrarisch gebied naar woningbouw, lijkt dat vreemd, maar in de praktijk kan dat het gevolg zijn van het feit dat iemand anderhalf jaar geleden bij een boer al een onderhandse afspraak tot aankoop heeft gemaakt en dat pas later bestemmingswijziging is opgetreden. Wat je dan bij de notaris ziet hoeft niet noodzakelijkerwijze de werkelijke gang van zaken te zijn geweest. Dat hebben wij in ieder geval kunnen constateren. Er zijn in ieder geval opmerkingen bij te maken. Ik gaf al aan dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen bruto en netto, maar ... hoe dienen die geïnterpreteerd te worden? We hebben al geconstateerd dat de betreffende verschillen bij zowel de makelaar/bemiddelaar als bij derden zijn opgetreden vanwege hun posities. Onduidelijk is wat daarvan de netto-opbrengst is, want er moeten allerlei kosten betaald worden, hetzij erfpacht worden afgekocht, hetzij rechten op nabetaling worden voldaan. Dat weten wij niet, want dat inzicht hebben wij niet verkregen. Wel hebben wij geconstateerd dat afspraken niet eenduidig waren. Er is geopereerd in een soort pressure cooker. De directie heeft snel moeten handelen, terwijl zij in onze ogen in een aantal gevallen zorgvuldiger had moeten zijn. Het formele mandaat ontbrak, maar elke partij heeft de transactie geformaliseerd en zij zijn terug te vinden in de notulen van de directie van de Grondbank. Er was onduidelijkheid over de ontwikkeling van Gebied III. Dat heeft niet geholpen en er was op een aantal punten gebrek aan budget, waardoor de private partijen gebruik hebben gemaakt van bemiddelaars die posities konden innemen. Dit alles levert leerpunten op voor de private partijen. Zij steken de hand in eigen boezem. Meerstad is voor hen aanleiding geweest om in andere situaties in Nederland een en ander aan te scherpen: - Er dient een veel scherpere schriftelijke opdracht te aan de bemiddelaar te worden afgegeven. - Er dienen veel strakkere afspraken over mandatering binnen de directie van de Grondbank te worden gemaakt. - Er dient beter te worden gecommuniceerd. Tot slot. Wij spreken hier over een gebied van meer dan 1200 ha. Er is 400 ha nader onderzocht. Een deel van de transacties, i.c. negen transacties, gaf aanleiding tot diepergaand onderzoek. De betreffende grond lag in Deelgebied III. Daar is een brutoverschil aangetroffen van € 8,3 miljoen tot 11,7 miljoen, maar wij weten niet hoe groot het deel is dat de werkelijke winst is van de partijen die daar posities hebben ingenomen. Het volume van de grondaankoop betreft een totaalbedrag van € 150 miljoen tot € 160 miljoen en de totale investering bedraagt circa € 800 miljoen. Ik geef u deze bedragen als decor voor de wijze waarop de andere informatie geïnterpreteerd moet worden.”
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt hoeveel ha de nader onderzochte negen transacties omvatten. Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt dat hij dat moet nazoeken. In ieder geval betreft dat een deel van de 400 ha die nader zijn onderzocht. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt op welke grond de Twentse bouwers betrekking hebben. Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat die betrekking hebben op Deelgebied I en hier buiten staan. De Twentse bouwers hebben contracten met nabetaling,
10
opties, bestemmingswijziging en dan komen de nabetalingen. Dat is standaard in heel Nederland. Dhr. Hoiting (PvhN) refereert aan de woorden van dhr. De Jonge over het brutoverschil tussen verkoop en inkoop. Hij vraagt waaraan dit wordt afgemeten. Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt dat de betreffende transacties complex zijn. Bij de notaris echter wordt vastgelegd hoe die transacties neerslaan in een bedrag. Dhr. Hoiting (PvhN) neemt aan dat in die akten ook nadere verplichtingen staan aangegeven die later een hogere prijs kunnen veroorzaken. Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt dat dit klopt. In een aantal gevallen is dat als zodanig geconstateerd. Vervolgens is de vraag hoe dat moet worden gekapitaliseerd en over welk bedrag het dan uiteindelijk gaat. Wat was dan de hoogte van de afkoop erfpacht en waar ging het dan over bij die mest- en melkquota? Daar stopt de informatie. Wel is in de akten te zien dat er nabetalingverplichtingen bestaan, maar niet hoe groot die zijn. Dhr. Lenselink (PvdA) vraagt of de afwijkingen alleen het brutoverschil betreffen of dat er andere criteria zijn op grond waarvan geconcludeerd wordt dat een transactie afwijkend is. Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt ontkennend. Scherp is gedefinieerd wat als afwijkend wordt beschouwd. De transactie wordt als afwijkend beschouwd als bepaalde patronen zich voordoen. Bijvoorbeeld doorlevering via tussenpersonen, grote verschillen tussen aan- en verkoop. Er zijn daarvoor vijf of zes criteria opgesteld op grond waarvan de transacties zijn gezeefd. Er is duidelijk gekeken naar het patroon van de transactie. Dhr. Hollenga (CDA) wijst er in zijn algemeenheid op dat bij deze PPS weliswaar snel gehandeld moest worden, maar dat als er zou zijn getalmd het risico veel groter zou zijn geweest dat transacties zouden hebben plaatsgevonden waardoor nadeel zou zijn ontstaan. Dhr. Swagerman (SP) vraagt waarom, als private partijen geldgebrek hebben om grond aan te kopen, zij dan in eerste instantie met makelaars samenwerken en niet met de publieke partners. Deze zien daar mogelijk zelf wel een belang. Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt dat hij daarop geen zinnig antwoord kan geven.
Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat GS daar geen mandaat voor hadden. Deze transacties speelden van 1999 tot in 2003. Pas in 2003 werd pas duidelijk dat in het noordelijke deel ontwikkeld zou worden. Ook al zou die vraag aan GS zijn gesteld – hetgeen niet het geval was, maar misschien is de vraag wel aan de gemeente Groningen of Slochteren gesteld – dan ontbrak het mandaat en het
11
benodigde geld. Wel is het zo dat de bouwers, oftewel de Grondbank, op een gegeven moment financieringsproblemen hadden. Dat wil niet zeggen dat ze te weinig geld hadden, maar zij hadden mandaat van hun hoofddirecties om tot een bepaald investeringsbedrag te gaan. Hier ligt overigens de aanleiding voor Volker Wessels Vastgoed om er op een gegeven moment uit te stappen. Dat zou – maar dat is gissen – een verklaring kunnen zijn voor het feit dat gezegd is dat via een tussenpersoon grond is gekocht. GS hadden er in ieder geval geen mandaat voor en de betreffende vraag is evenmin aan GS gesteld. Dit is een andere situatie dan in het geval van de Blauwe Stad. Toen is mandaat gevraagd aan de Staten en voor een bepaald bedrag (eerst € 60 miljoen en later € 90 miljoen) kocht de provincie grond. In geval van Meerstad was er nog geen contract, maar slechts nog een intentieverklaring in 2001 en in 2002 met de marktpartijen waarbij de Grondbank grond zou kopen. Overigens waren de partijen al eerder begonnen met aankoop. Je ziet vanaf het verschijnen van het ontwerp-POP in 1999 dat partijen voor eigen risico grond gaan kopen. Dhr. Swagerman (SP) begrijpt dat dit eigenlijk geen provinciaal probleem is, maar eerder een gemeentelijk probleem. Eigenlijk wordt dit onderzoek ten bate van de gemeenten gedaan ... Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt duidelijk dat het onderzoek niet in opdracht van GS wordt uitgevoerd, maar dat de private partijen twijfels hadden over de rechtmatigheid van een aantal aankopen. Zij hebben onderzoek laten verrichten en hebben dat GS gemeld. Daarop heeft GS om een tussenrapportage verzocht om te weten of een en ander deugt en ook om de eindrapportage. Want dan worden zaken gedaan tussen partijen die netjes met elkaar omgaan. Het is inderdaad geen probleem van de provincies en zelfs niet van de gemeenten. Het is een probleem van de Grondbank en op dat moment hadden de publieke partijen overigens niets te zeggen over de Grondbank, want er was toen nog geen contract afgesloten. De reden waarom GS de onderzoekers hebben uitgenodigd is omdat GS totale openbaarheid wilden geven. Dhr. De Jonge (onderzoeker) merkt op dat toen hij en dhr. Cees Schaap het onderzoek gericht op de vier hier gepresenteerde vragen hadden gedaan, de vier private partijen de behoefte hadden om aan een bekend juridisch adviseur te vragen om naar de bevindingen te kijken en na te gaan of die juridisch goed in elkaar zitten. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) vraagt of bij de onderzoekscommissie een beeld is ontstaan wie achter een eventuele bevoordeling zit.
Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt dat zij de keten van rechtspersonen hebben kunnen achterhalen. Bekend is dus welke BV’s actief zijn geweest in de ketens. Die BV’s zijn natuurlijk ondersteboven gekeerd en dan eindig je bij de publiekelijk beschikbare informatie, zoals balansen. Het antwoord is dus dat de namen bekend zijn. De vraag wie achter die BV’s zitten is ook nagegaan. Er is daarop wel zicht ontstaan, maar op een gegeven moment stopt dat, want slechts
12
is zichtbaar wat in de openbare registers staat vermeld. Het antwoord is dus dat bekend is wie de transacties hebben gedaan. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) concludeert dat het niet één marktpartij is geweest. Dhr. De Jonge (onderzoeker) bevestigt dit. Het zijn er meerdere geweest. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of de betreffende BV’s al dan niet gelieerd zijn aan de directie van de Grondbank. Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt dat deze niet zijn gelieerd zijn aan de directie van de Grondbank. Anders diende een van de andere onderzoeksvragen anders te worden beantwoord dan zojuist is weergegeven. De voorzitter geeft dhr. Russel het woord voor een juridische toelichting. Ook zijn toelichting wordt in de eerste persoon weergegeven. Dhr. Russel (advocaat): “Dames en heren, wij zijn gevraagd om, zoals dhr. De Jonge zei, een ‘juridische check’ te doen op het onderzoek. Feitelijk kwam het erop neer om na te gaan of er nog iets anders kon worden gedaan. Als ik in ga op een der laatst gestelde vragen – of is geconstateerd waar die bevoordeling is gevallen – moet ik juridisch erg opletten vanwege de lading achter de vraag. Die lading zou kunnen zijn of iemand ten onrechte voordeel heeft behaald aan zijn transacties. U heeft, goed luisterend naar het betoog van dhr. De Jonge, kunnen opmaken dat dit niet hun conclusie is. Ik spreek hier ook over Deelgebied III waar private partijen, enigszins huiselijk gezegd, geen geld voor hadden en geen zin in hadden vanwege het risico. De eerste vraag voor mij als jurist was wat de bemiddelaar/makelaar zegt. De laatste zegt dat hij de afspraken is nagekomen en dat zeggen de anderen ook. Als dat inderdaad zo is, dan is er juridisch geen enkel probleem. Iemand die zijn afspraken is nagekomen, heeft gedaan wat hij moest doen. Dat klopt ook, want – als gekeken wordt naar het einde van de rit, toen Deelgebied III uiteindelijk wel onderdeel van het geheel bleek te gaan uitmaken – de gronden zijn overgenomen en de professionele partijen, want dat zijn die private partijen, hebben hun akkoord gegeven en hun handtekening gezet. So far so good. Als jurist vraag je je af wat precies de afspraken waren en of die precies zijn nagekomen. Dhr. De Jonge verklaart echter dat de afspraken niet eenduidig waren. Dat is juridisch een relatief moeilijke uitspraak, want dat hoeft partijen niet noodzakelijkerwijs te verwijten te zijn. Dan moet gekeken worden wat er op papier staat en wat niet. Er staat weinig op papier voor Deelgebied III en de vraag is gerechtvaardigd of dat nodig was. Nee, op zich was dat niet nodig, want de private partijen hadden Deelgebied III losgelaten. Zij verklaarden geen geld te hebben en het zich niet te kunnen veroorloven, terwijl iemand anders er het volle risico voor nam. Als iemand vol het risico neemt, kan niet achteraf gezegd worden dat die voor een dubbeltje op de eerste rij wil zitten. Als Deelgebied III namelijk niet tot ontwikkeling zou worden gebracht, zou die partij aan die gronden hebben vastgezeten voor een bedrag dat voor die bemiddelaar minder prettig was. Nu constateert De Jonge ook dat het verschil bij derden zit en niet bij de bemiddelaar. Dat maakt het juridisch nog weer ingewikkelder. De bemiddelaar zegt gedaan te hebben wat was afgesproken. Als je dit op een rijtje zet, kom je snel tot de conclusie – en daartoe zijn wij ook gekomen – dat je juridisch geen poot hebt om op te staan. Nu kun je je afvragen of iedereen de waarheid vertelt. Ook dat heeft De Jonge onderzocht en dan dient getoetst te worden of voordeel is behaald. Op zich maakt dat niet uit, want iedereen hoopt in dit leven om voordeel te behalen en dat is niet onrechtmatig. De vraag is hoe je meer zekerheid kunt krijgen over de intenties van eenieder en hoe dat uiteindelijk is uitgepakt. Dan kun je twee wegen bewandelen die zijn doorgenomen en als puur hypothetische kwesties niet aan de orde zijn.
13
Het eerste is het pad van de civiele procedure waarin je gaat uitzoeken wat er precies is gebeurd. Er bestaat daarvoor in het recht een procedure en dat is het voorlopig getuigenverhoor. Dan kan iedereen die erbij betrokken is onder ede worden gehoord. Het probleem is, zo hebben de privaten geconstateerd, dat niet alles op papier staat en dat bovendien een en ander een aantal jaren geleden heeft plaatsgevonden, namelijk tussen 1999 en 2003. Naar gelang het verloop der jaren zal een en ander niet meer geheel helder voor de geest komen. Of dat nu is omdat mensen een selectief geheugen hebben of anderszins, maakt niet veel uit, want hoe langer je terug gaat, hoe minder je helder krijgt. Het is een prachtig instrument, maar in dit geval, als er al wat mis is, schiet je er weinig mee op. Het kan namelijk zo zijn dat je ervan overtuigd bent dat iets wat een ander doet, onfatsoenlijk is en in strijd met de afspraken, maar dat je aan het eind van het liedje, na een procedure van een paar jaar, te horen krijgt van een rechter dat het helemaal niet onfatsoenlijk was en dat de betreffende tegenpartij zich conform de regels van het recht gehouden heeft aan datgene waar hij toentertijd aan gehouden was. Dat moge raar klinken, maar zo is het nu eenmaal. Dat ligt vaak aan de interpretatie achteraf van welke regels op welke situatie toepasbaar zijn. Het pad van de civiele procedure levert hier weinig op, aldus de conclusie van de privaten aan de hand van het juridisch advies. Een tweede mogelijkheid is de strafrechtelijke kant. Mocht het zo zijn dat iemand zich bevoordeeld heeft en dat zou onrechtmatig zijn – wat hier niet is vastgesteld – kan daarvan aangifte worden gedaan. Dat heet in zo’n geval oplichting, want dan zou er iets anders gedaan zijn dan afgesproken, terwijl dat bovendien wordt bedekt. Echter, ook dit is een onbegaanbaar pad, omdat het hier gaat om een puur civiele afspraak en dan doet de strafrechter er niets mee. In Nederland is het een algemene regel dat geen zaken strafrechtelijk worden uitgezocht die civielrechtelijk slecht zijn afgesproken. Daarbij speelt geheugenverlies mee in verband met het tijdsverloop en bovendien verjaren bepaalde zaken. De feiten waar het nu om gaat lopen tegen die verjaringstermijn aan. Kort samengevat kan het tweede deel van mijn verhaal worden vergeten, maar dit heb ik u wel willen meegeven om te laten zien dat een en ander van alle kanten is bekeken. Het eerste deel sluit aan bij wat de gedeputeerde in zijn inleiding al zei: je denkt in het begin dat er iets mis zou kunnen zijn. Dan ga je het feitelijk en juridisch onderzoeken. Dan ga je na dat als wij er iets mee zouden willen, wat dat zou kunnen zijn. Hoe zou je het kunnen benoemen en welke actie heb je om daar wat mee te doen. Dan kom je al vrij snel tot de conclusie dat er hoogstwaarschijnlijk helemaal niets aan de hand is en dat er wel mensen zijn die in de transacties – en zo zal je naar mijn stellige overtuiging moeten duiden – voordeel hebben gehad, maar niet een voordeel dat hun niet toe zou kunnen komen. Uiteindelijk is binnen vrij korte termijn datgene gelukt wat het uitgangspunt was, namelijk dat de gronden in Deelgebied I en II en uiteindelijk ook in Deelgebied III in handen van de privaten zijn gekomen. De laatste gronden hadden ook niet in hun handen kunnen komen en dan was er een probleem geweest. Je moet ook zo redeneren: heb je nu datgene voor een reëel bedrag gekregen wat je wilde hebben? Als je dat gekregen hebt, zo redeneert de rechter, wat kom je dan bij mij mekkeren? Je zult heel helder moeten maken in het duiden van de feiten dat je wat te mekkeren hebt en als je wat te mekkeren hebt, op welke grond. Dank u wel.”
Dhr. Calon (gedeputeerde) deelt voorts mee dat deze rapportage gisteravond ook aan de vier vertegenwoordigers van de publieke partijen is gegeven. Er is nog over nagedacht, overlegd en de zaak is behandeld in GS. De conclusie van GS is dat het goed is dat dit onderzocht is en dat deze rapportage is uitgebracht. GS zijn het eens met de gedane aanbevelingen, ook met die inzake strakkere afspraken. De leden van de commissie krijgen zo meteen het rapport uitgereikt,
14
alsmede het persbericht van GS hierover. Het rapport is openbaar. Dhr. Calon betwijfelt of met strakkere afspraken de grond goedkoper in handen was gekomen. Strakkere afspraken zouden leiden tot een fiks hogere vergoeding, terwijl het geval nu was dat de centen op waren en de betrokkene de grond voor eigen risico aankocht. Hoe dat precies zou zijn afgelopen, weet niemand. GS kunnen constateren dat voordat de kavels overgedragen zijn van de Grondbank naar de GEMM, kavelrecherche heeft plaatsgevonden. Na de tussenrapportage hebben GS uitermate scherp gecontroleerd of de prijzen waarvoor de kavels werden ingeleverd, wel deugden. Het is ook zo dat de gronden in het noordelijk deel onder de gemiddelde inkoopprijs liggen van het gehele Meerstad-gebied. Als je er op die manier naar kijkt, kan niet worden geconcludeerd dat het daar niet goed is gegaan. De conclusie van GS luidt dan ook dat weliswaar de indruk ontstond dat er iets niet pluis was, maar er valt niets te bewijzen en waarschijnlijk was er ook niets aan de hand. Waarom brengen GS dit allemaal zo uitvoerig in de commissie? Eigenlijk kon worden volstaan met de mededeling dat het onderzoek heeft uitgewezen dat een eventuele onrechtmatigheid bij de verwerving van de kavels niet bewijsbaar was. Vervolgens zou een spervuur van vragen zijn ontstaan gedurende weken en zelfs maanden. Daarom leek het dhr. Calon simpeler en beter voor de omgang met de Staten om alle informatie waarover GS beschikken aan de commissie ter beschikking te stellen. De commissie kan daar dan mee doen wat zij wil. De voorzitter concludeert dat het voorgaande de eerste mededeling was van gedeputeerde Calon. Hij vraagt wat de vergadering hiermee wil. Dhr. Moorlag (PvdA) merkt op niet zozeer de behoefte te hebben om er over te gaan discussiëren. Het zou al snel een discussie worden waarin vanuit de heup wordt geschoten en dat is doorgaans slecht gericht. Hij heeft wel de behoefte om een kort statement af te geven en mogelijk nog een paar vragen te stellen die mogelijk door de deskundigen die nu aanwezig zijn, kunnen worden beantwoord. De voorzitter concludeert dat er meer leden van de commissie van deze mogelijkheid gebruik willen maken. Dhr. Moorlag (PvdA) stelt dat het hem voorkomt dat er transacties zijn gepleegd waar een geurtje aan zit, waarbij de ene partij die geur mogelijk als parfum zal definiëren, maar de andere partij die van rotte vis. Hij heeft uit de toelichting begrepen dat het verschil tussen wat onrechtvaardig en wat onrechtmatig kan zijn, soms heel groot is. Echter dat verschil is nu eenmaal inherent aan ons rechtstelsel. Dat gevoel bekruipt de PvdA-fractie enigszins en dat is haar eerste reactie.
Er zijn hier twee politieke vragen aan de orde. Op de eerste plaats is de vraag gerechtvaardigd of hier sprake was van een redelijkerwijs voorzienbaar risico en wel een redelijkerwijs voorzienbaar risico tussen private partijen en dat is voor volksvertegenwoordigers minder relevant, maar ... was hier ook sprake van een redelijkerwijs voorzienbaar risico voor de publieke partijen die uiteindelijk in de GEMM participeren?
15
De tweede vraag zou dhr. Moorlag graag aan de deskundigen willen voorleggen, alhoewel hierop al min of meer expliciet antwoord is gegeven. De vraag luidt: heeft door de betreffende transacties prijsopdrijving plaatsgevonden op basis waarvan geconstateerd kan worden dat de grondverwerving heeft plaatsgevonden tegen een hogere dan gebruikelijke prijs? Dhr. Zanen (PvhN) begrijpt dat de marktpartijen onderling niet zeker waren van elkaar en dat zij besloten tot uitvoering van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de transacties. Had men verwacht dat het rapport twijfels jegens elkaar zou wegnemen? Was dat de bedoeling? Een vraag voor GS is in hoeverre GS ook vraagtekens zetten bij de betreffende transacties en in hoeverre GS dit onderzoek hebben gevolgd om hun eigen positie ten opzichte van de andere partijen duidelijk te krijgen. Dhr. Zanen beluistert uit de conclusie dat er eigenlijk niets valt te bewijzen en hij vindt dit niet erg positief klinken. Dat kan een wetenschappelijk karakter hebben en in dat geval kan hij er zich wel iets bij voorstellen. Graag hoort dhr. Zanen hoe de marktpartijen en GS nu tegenover elkaar staan. Wordt er uiteindelijk op een leuke manier een mooi project gerealiseerd of zijn er aarzelingen? Dhr. Swagerman (SP) heeft de neiging om te zeggen: waar rook is, is vuur. Hij kan zich niet voorstellen dat deze kwestie niet zijn doorwerking heeft naar de publieke sector. Als dat zo is, hoort hij daarvan graag een bevestiging. Dhr. Calon (gedeputeerde) vraagt hoe dhr. Swagerman dit bedoelt. Dhr. Swagerman (SP) antwoordt dat dit onderzoek van private partijen ook het publieke Deel III raakt, omdat dit betrekking heeft op Meerstad. Ook al is het bedrag niet exact te achterhalen, er is wel een verschil van € 8,3 miljoen tot € 11 miljoen waarin zaken zitten verborgen die niet verklaarbaar zijn. Dhr. Swagerman kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er ergens een bedrag is blijven hangen. Verder wil hij graag weten of de bemiddelaar iets te maken heeft met enige van de derden waar dat geld is blijven steken. Is dat aantoonbaar gemaakt? Is daar onderzoek naar gedaan? Voorts heeft hij begrepen dat verschillende betrokkenen hun privé-administratie wilden laten inzien. Dat is niet gebeurd, omdat men al een bepaalde conclusie had getrokken. Hij vraagt zich af of het niet verstandig is om dit voor de zekerheid wel te laten doen. Dat dient ook de betrokken partijen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt op de eerste plaats dat zijn fractie het hogelijk waardeert dat op deze manier de Staten worden geïnformeerd over dit onderzoek van private partijen. Hij onderschrijft het punt van gedeputeerde Calon dat het ook gaat om good governance van de kant van de provincie. Uit hetgeen nu is gepresenteerd concludeert hij dat er geen conclusie inzake onrechtmatigheid hard te maken is. Maar ook is niet te bewijzen dat er waarschijnlijk niets aan de hand is. Het ruikt, maar hoe het ruikt is niet duidelijk. Dat er eventueel iets aan de strijkstok is blijven hangen, is op zich logisch, want er wordt nu eenmaal gehandeld en er wordt risico genomen. Dat verhaal is duidelijk. Maar hoeveel precies is blijven hangen, is onbekend. Het gaat om negen transacties en van belang is te weten om hoeveel ha het gaat. Ook dat is nu nog niet duidelijk. Dhr. Van der Ploeg kan daarom op dit moment geen harde stelling poneren over dat dit al dan niet stinkt of waar rook is, is vuur. Wat wel
16
van belang is, is de vraag of naar aanleiding van het onderzoek de lucht bij de private partijen nu opgeklaard is. Wellicht weet de gedeputeerde dat. Dhr. Hollenga (CDA) waardeert het dat het College het onderzoeksrapport op deze manier heeft gepresenteerd. Dat is een goede zaak, want het gaat hier om een publiek-private samenwerking. Het lijkt in zijn beleving dat hij een ander verhaal heeft gehoord dan de PvdA-fractie en de SP-fractie, gezien de opmerkingen dat er een geur aan zit. Er is duidelijk aangegeven wat onderzocht moest worden en zowel juridisch als het onderzoek naar de feiten heeft aangetoond dat er geen ongeoorloofde bevoordeling heeft plaatsgevonden. Hoe kun je dan nog over geurtjes praten? Dhr. Hollenga neemt van deze opmerkingen afstand. Dhr. Swagerman (SP) stelt hiertegenover dat duidelijk is aangegeven dat er op een aantal vlakken nog wel degelijk onzekerheid bestaat, omdat er niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat er iets is fout gegaan, maar ook niet dat er iets niet fout is gegaan. Dhr. Hollenga (CDA) vraagt of dhr. Swagerman dan concludeert dat er iets fout is gegaan. Dhr. Swagerman (SP) antwoordt ontkennend. Hij geeft aan dat er onduidelijkheid bestaat en dat het beide kanten op kan gaan. Dat betekent dat waar rook is, ook vuur is en dat er eventueel een geur hangt. Er is geld blijven steken, alleen is onbekend hoeveel. Dat geeft onzekerheid en daarom is het gerechtvaardigd er vraagtekens bij te zetten. Dhr. Neef (VVD) stelt dat als de transacties in de periode tussen september en december zouden hebben plaatsgevonden, de enige geur is die overheerst, de geur is van de suikerfabriek. Dus geen parfum, laat staan rotte vis. Dhr. Neef vindt het heel plezierig dat er een heldere presentatie heeft plaatsgevonden en bedankt het College dat dit hier direct in deze vergadering is gerealiseerd. Het gevoel bij de VVD-fractie overheerst dat daardoor duidelijkheid is gegeven. Dhr. Calon (gedeputeerde) merkt op dat het wel eens vaker gebeurt dat hij het geheel met dhr. Van der Ploeg eens is. Daarentegen was hij verbaasd over het statement van de PvdA, want hij denkt dat goed is uitgelegd hoe het onderzoek is uitgevoerd. Het gaat om negen transacties en het bedrag dat er mee is gemoeid is maximaal het bedrag dat hier is genoemd. Om hoeveel bunders het gaat, is niet bekend, maar het gaat uiteraard om de financiën. Niemand weet of er sprake is van terechte verdiensten voor het lopen van risico of onterechte verdiensten. Wat GS wel weten is dat er op het moment van die transacties geen duidelijkheid was over Deelgebied III. Die duidelijkheid kwam pas later, namelijk in 2003. Er was evenmin een contract. Wat bekend is uit de omgang met de private partijen is dat zij op een gegeven moment geld tekort hadden om die gronden te financieren. Uit het onderzoek kan niet worden geconcludeerd of de betreffende verdiensten nu terecht of niet terecht waren. Dat is waar. Daarom zou de gedeputeerde niet willen spreken over geuren. Hoe is de verhouding tussen publieke en private partijen? Op het gegeven moment waren de publieke partijen in geen enkel opzicht betrokken bij de grondverwerving door de marktpartijen. Laatgenoemde partijen waren binnen de
17
Grondbank druk bezig om gronden aan te kopen. In 1999 waren zij daarmee al begonnen. Uit het rapport blijkt dat AM in 1999 al grond koopt en toen was het POP nog niet eens vastgesteld. Het ontwerp-POP was toen net uit, terwijl het POP pas in 2000 werd vastgesteld. De eerste intentieverklaring inzake Meerstad is pas in 2001 ondertekend. In Nederland is het overal zo dat, als er verwacht wordt dat er ergens ontwikkelingen gaan plaatsvinden, partijen gronden gaan aankopen. Eventuele bevoordeling kan dan terecht of onterecht zijn. Men kan zich ook benadelen, want als er niets gebeurt, heeft men een scheur aan de broek. GS onderschrijven de hoofdlijnen van het rapport. Dat staat ook in het persbericht. De verhoudingen tussen de marktpartijen. Voor zover dhr. Calon dat gisteravond heeft kunnen constateren toen zij aan tafel zaten, waren die goed. Uiteraard is men het wel eens met elkaar oneens, maar voor zover te overzien is, zijn die verhoudingen goed. De risico’s voor de overheid. Er is een grondexploitatie gemaakt, er is een kavelrecherche uitgevoerd en de constatering is dat binnen het beschikbare budget de grond is verworven. Sterker nog, de verwervingskosten aan de noordkant van het Slochterdiep liggen onder het gemiddelde van Meerstad. Ook daarom is er geen reden om te denken dat het daar niet deugt. De vraag of de bemiddelaar een relatie had met derden laat dhr. Calon over aan de deskundigen. Hoe nu verder? Wat GS betreft is het goed dat de marktpartijen zelf dit onderzoek hebben gedaan en dat GS daarover door hen zijn geïnformeerd. Verder kunnen GS goed leven met het uiteindelijke resultaat. GS onderschrijven de conclusies en met name dat er strakkere afspraken moeten worden gemaakt met de nuance dat dit nog geen garantie biedt dat in voorkomende gevallen goedkoper gekocht kan worden. Het kan namelijk naar beide kanten opgaan. Bij strakkere afspraken zal iemand die voor eigen rekening en risico koopt, een hogere vergoeding verlangen. Dhr. De Jonge (onderzoeker) vraagt of de vraag naar een eventuele relatie tussen de bemiddelaar en derden verduidelijkt kan worden. Wordt bedoeld of de bemiddelaar een relatie had met de vier private partijen uit de Grondbank? Of is de vraag of de bemiddelaar een relatie had met derden die grondposities in Deelgebied III hebben ingenomen? Dhr. Swagerman (SP) antwoordt dat hij uit de presentatie heeft begrepen dat de bemiddelaar is aangesteld door de private partijen. Die relatie zal er dus zijn. Aangegeven is dat er geld is blijven hangen bij de bemiddelaar en bij derden. Dus vraagt dhr. Swagerman zich af of er een link zit tussen de bemiddelaar en de derden met betrekking tot de gelden die niet helemaal verklaarbaar zijn.
Dhr. De Jonge (onderzoeker) antwoordt dat dit is onderzocht. Daar waar verbindingen gevonden konden worden, zijn die beschreven. De vraag is niet met ja of nee te beantwoorden, want er zijn een aantal ketens onderzocht waarbij het vermoeden bestond dat er verbindingen waren. Het is onderzocht en geconcludeerd is wat vandaag is gerapporteerd.
18
Dhr. Swagerman (SP) heeft nog een vraag voor dhr. Calon. Er schijnen nog gronden in bezit te zijn in Deelgebied III van partijen voor sociale woningbouw. Klopt dat? Dhr. Calon (gedeputeerde) verklaart dat één der derde partijen een woningbouwcorporatie is uit de Stad. Deze corporatie heeft bezit in Deelgebied III. Dat is een publiek geheim. Dhr. Swagerman (SP) vraagt of de gedeputeerde ook toestemming geeft om die sociale woningbouw daar ook inderdaad neer te zetten. Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat GS slechts gaan tot op het niveau van het masterplan. Bestemmingsplannen behoren aan gemeenten. In het masterplan staan wel targets geformuleerd voor een gemiddelde aan sociale woningbouw. Dhr. Swagerman weet dat als geen ander. Het is wel logisch dat in het centrum en ook een stuk erboven meer sociale woningbouw zal worden gebouwd. De provincie is echter niet gerechtigd om op zo’n detailniveau over een bestemmingsplan te gaan praten. De gevraagde toestemming is dus niet nodig. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt of de gedeputeerde achteraf blij is met de PPSconstructie. Dhr. Calon (gedeputeerde) bedankt de deskundigen heel hartelijk voor hun inbreng en service. Vervolgens gaat hij in op de vraag van dhr. Zanen. Dhr. Calon antwoordt niet alleen achteraf blij met de PPS-constructie te zijn. De eerste was de Blauwe Stad, waar toen nog weinig mensen vertrouwen in hadden. Ook daar zou prijsopdrijving zich voor hebben kunnen doen. Meerstad is de tweede en volgens de mening van deskundigen in den lande is er geen project in Nederland waar zo snel tegen een zo lage grondprijs gronden zijn verworven. Of de gedeputeerde achteraf blij zal zijn met deze PPSconstructie is pas te constateren als het project is afgerond, want dhr. Calon heeft ook geleerd uit de ervaringen met de Blauwe Stad dat er zich altijd problemen kunnen voordoen die dan ook weer gezamenlijk opgelost moeten worden. Die conclusie is dus pas aan het einde van de rit te trekken en de commissie kan er gerust van uitgaan dat deze gedeputeerde dan niet meer in functie zal zijn. De voorzitter concludeert dat dit mededeling nummer 1 was. Deze was wat langer dan gebruikelijk, maar gezien de problematiek was het goed om daar extra tijd aan te besteden. De gedeputeerde had nog een mededeling. Dhr. Calon (gedeputeerde) bevestigt dat en bovendien dat deze de provincie geld kost. Hij bedankt de commissie voor het feit dat er ruimte was voor de eerste mededeling. De tweede mededeling betreft het privé-gebruik van dienstauto’s door gedeputeerden en de CdK. Daarvoor heeft de provincie regels die de Staten hebben gekregen bij brief van 8 april 2005, nr. 2005/701 en zijn afgesproken in het Seniorenconvent. Daar staat in dat als de dienstauto wordt gebruikt voor activiteiten die gelieerd zijn aan de functie, de dienstauto gebruikt kan worden. Voorbeelden: gedeputeerde Bleker kan als secretaris van het CDA de dienstauto gebruiken en als dhr. Calon naar het PvdA-gedeputeerdenoverleg gaat in Utrecht
19
kan hij ook de dienstauto gebruiken. Als hij voor het IPO een conflict moet oplossen tussen regionale omroepen en de provincies, zoals vorig jaar het geval was, kan hij de dienstauto gebruiken. Als dhr. Alders een advies moet geven over horizontaal toezicht, kan hij de dienstauto ook gebruiken. Nu is er veel te doen geweest over nevenfunctie en dienstauto’s. Iedereen heeft dat in de krant kunnen lezen en er is een inspecteur opgestaan die dat heeft onderzocht. De fiscus beschouwt nu het gebruik van de dienstauto voor functies die niet direct q.q. (qualitate qua) zijn, als privégebruik. Dat betekent dat als dhr. Calon een lezing gaat houden over ontwikkelingsplanologie in Rotterdam en gebruik maakt van de dienstauto, het gebruik daarvan als privégebruik wordt beschouwd, want het vloeit niet direct voort uit de functie van gedeputeerde, want het had ook een andere gedeputeerde kunnen zijn en ook had hij dat niet hoeven doen. Dhr. Alders had ook de Commissie Toezicht niet hoeven bezoeken, want het had ook een andere gedeputeerde kunnen zijn. Dat klusje voor het IPO had dhr. Calon niet hoeven doen, want ook iemand anders had dat kunnen doen. De betreffende kilometers zijn dus privé-kilometers. Dat leidt ertoe dat veel gedeputeerden en CdK’s naheffingsaanslagen krijgen voor het privégebruik van de dienstauto. De fiscale grens tussen privé en zakelijk gebruik ligt dus anders dan de grens die binnen deze provincie is getrokken. Overigens geldt dat voor (bijna) alle twaalf provincies. Nu is er landelijk een package deal met de fiscus gesloten onder leiding van de heer Ed Nijpels waarin een aantal dossiers zijn gelicht en gekeken is volgens de fiscale scheidslijn, wat privé en wat als zakelijk wordt beschouwd. Op basis daarvan is over de jaren 2001 t/m 2005 een naheffing opgelegd. Dat betekent een naheffing van € 62.500 voor de CdK die overigens betaald zal worden door BZK maar waarschijnlijk voorgefinancierd zal moeten worden en van € 102.500 voor GS die door de provincie zelf zal moeten worden betaald. Die claim zal moeten worden verwerkt in de Integrale Bijstelling. In GS moet nog worden besproken hoe hiermee om gegaan moet worden. In Zeeland denkt men te gaan procederen. Dhr. Calon is er niet zeker van of dit een verstandige weg is, temeer daar een package deal voor alle provincies is gesloten. GS zullen zich erover beraden en de Staten zullen bij brief worden geïnformeerd. Echter, nu al is duidelijk dat het de provincie € 102.500 zal gaan kosten, vanwege het verschil tussen de fiscale en de provinciale beleidslijn. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of hij goed begrepen heeft dat de fiscus voor privé-kilometers gaat aanslaan en dat de provincie dat moet betalen. Dhr. Calon (gedeputeerde) bevestigt dat dit klopt. De provinciale gedragregels voor het gebruik van de dienstauto zijn ruimer dan de fiscale regels. Dat betekent dat een deel van het gebruik van de dienstauto’s volgens de fiscus privé is, terwijl dat volgens de provinciale regels zakelijk is. Over dat deel zal een naheffingsaanslag worden ontvangen. Daarvan zeggen GS dat de provincie dat moet betalen. Sterker: dat is in heel Nederland de lijn. Dhr. Zanen (PvhN) herinnert zich niet precies wat de afspraak is geweest in het Seniorenconvent, maar bij de zojuist gegeven afspraak zouden mogelijk wel vraagtekens gezet kunnen worden. Dhr. Calon (gedeputeerde) raadt aan de betreffende brief nog eens na te lezen.
20
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat hier sprake is van een aantal juridische kwesties waar hij zijn twijfels bij heeft. Los van de vraag of het Seniorenconvent wel het besluitvormende orgaan is – dat is niet het geval – neemt dhr. Van der Ploeg de mededeling even ter kennisneming aan en hij zal er later op terugkomen als daarvoor aanleiding is. Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat het Seniorenconvent een besluit heeft genomen en hij dacht dat de brief naar de Staten is gegaan, waarna deze voor kennisgeving is aangenomen en het dus beleid is. Er komt dus een vervolg als GS hun standpunt hierover hebben bepaald. Dhr. Calon erkent net als dhr. Van der Ploeg niet thuis te zijn in jurisprudentie en fiscale haarkloverij en evenmin die ambities heeft. De voorzitter stelt voor om verder te gaan met de rondvraag. 7.
Rondvraag
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) heeft een opmerking over Essent. Hij heeft eerder een discussie gehad in een der commissies over de prijsstelling van energie door Essent in relatie tot de winsten. Nu gaan de drie grootste aandeelhouders van Essent pleiten voor het verlagen van de prijzen. De vraag aan het College en ook aan de andere fracties is of zij bereid zijn zich achter dat pleidooi te scharen. Dhr. Van der Ploeg herinnert zich dat toen die discussie werd gevoerd hij het niet met de gedeputeerde eens was. Dhr. Calon (gedeputeerde) twijfelt daar niet aan, want er waren meer momenten waarop zij het niet met elkaar eens waren. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) heeft een tweede vraag. Dat betreft de motie die vorig jaar statenbreed is aangenomen inzake het energiebeleid. Er zou een notitie verschijnen van het College over investeringen in relatie tot energieprojecten. Nu zijn veertien maanden voorbij gegaan en tussentijds klonk wel eens het bericht dat de notitie eraan zou komen, maar hij is nog steeds niet gearriveerd. Dat verbaast dhr. Van der Ploeg en hij wil graag weten hoe het ermee staat. Dhr. Swagerman (SP) heeft begrepen dat in de Randstad de Randstedelijke Rekenkamer bijstand heeft verleend aan de Staten van de respectievelijke provincies als het gaat om de behandeling van een begroting en zij vervolgens ook conclusies en aanbevelingen hebben uitgebracht. Dhr. Swagerman vraagt aan de aanwezige fracties of zij het idee delen dat dit ook hier zinnig zou kunnen zijn en of de Staten de Noordelijke Rekenkamer deze vraag kunnen voorleggen. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) heeft een vraag over het sirenenetwerk en de situatie die door de 25 gemeenten is aangekaart ten aanzien van de besluitvorming van minister Remkes. De vraag is of het niet verstandig zou zijn dat het College zijn steun betuigt ten aanzien van de ongerustheid van de 25 gemeenten richting minister Remkes en om laatstgenoemde op te roepen om toch vooral voortvarend te werken aan een totale dekking van het gebied.
21
Dhr. Calon (gedeputeerde) blijft het antwoord op de laatste vraag schuldig. Dit behoort tot de portefeuille van dhr. Alders. Het zal worden uitgezocht en GS zullen zich beraden of steun kan worden verleend. De notitie. Dit betreft toezegging 1. Daarover heeft de gedeputeerde in de vorige commissie gezegd dat dit niet slechts in de Tweede Kamer terecht zou komen, maar ook de Eerste Kamer moest passeren. Dit betreft de splitsing en de verkoop. Dhr. Calon is het met dhr. Van der Ploeg eens dat de tijd inmiddels is voortgeschreden en dat het einde van de bestuursperiode bijna is bereikt. Dhr. Calon weet eigenlijk op dit moment niet eens of GS in staat zijn om die notitie op te stellen. Natuurlijk zijn GS in staat om een notitie te maken over het dividend dat binnenkomt en welke de grote investeringsprojecten zijn. Dat is allemaal zo uit de begroting te halen. De vraag is eigenlijk wat men kan doen als de aandelen Essent worden verkocht en hoe dit wordt gedaan. Het probleem is voorts dat nog niet bekend is hoe en wat verkocht kan worden. Na gisteren is er weer een dimensie bijgekomen, want op de site van EZ stond dat men van plan is dat de overheid een deel van het net zou kunnen kopen. Dhr. Calon probeert een en ander zo snel mogelijk te doen, maar er dient wel eerst duidelijkheid te komen over wat wel en wat niet kan. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat de motie niet zozeer over Essent ging als wel over de rol van de provincie in relatie tot investeringsprojecten ten aanzien van energie. Er komen wel kleinere projecten langs en op een gegeven moment ontstaat er al een compleet nieuw beleid, terwijl de Staten nog niet eens een notitie hebben kunnen bespreken. Er zijn ook al grotere projecten. De vraag is of je bij die investeringen wel als provincie een rol hebt. Dhr. Calon (gedeputeerde) oppert de mogelijkheid dat hij een en ander niet goed begrijpt. Hij stelt dat het enige project waarbij geanticipeerd is op de revenuen van Essent de N33 is. Dat is expliciet in de voordracht gemeld. Volgens dhr. Calon is er verder geen nieuw beleid ontstaan, behalve de ZZL. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) bedoelt iets anders. Er is een motie aangenomen dat GS een notitie zouden opstellen. GS zouden dat doen. Dat betreft de rol van de provincie bij investeringsprojecten die een relatie in brede zin tot energie hebben. Dat gaat van mestvergisting tot kolenvergassing. Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat hij daarop het antwoord niet weet. Dhr. Gerritsen zal daarover worden geraadpleegd. De tarieven. Dhr. Calon heeft een bericht in de krant gelezen waar hij zeer verbaasd over was, want hij heeft aan tafel gezeten met de andere aandeelhouders van de aandeelhouderscommissie en daar heeft hij niet de indruk gekregen dat gedacht werd aan een prijsverlaging. Nadere informatie leerde dat er nog wel even moet worden nagedacht. Het is over het algemeen zo dat aandeelhoudersvergaderingen goed worden voorbereid door de aandeelhouderscommissie. Er is een presentatie geweest in GS – en die zullen de Staten ook krijgen – over tariefstelling en waarop winst wordt gemaakt. Op dit moment kan dhr. Calon niet zeggen welke positie GS daaromtrent zullen gaan innemen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat uit de krant van vandaag bleek dat de tarieven voor het volgende jaar nog moesten worden vastgesteld. Er is een verhoging van gastarieven.
22
Dhr. Calon (gedeputeerde) licht toe dat dit op de inkoop van grondstoffen slaat. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt zich af wanneer een en ander gaat plaatsvinden en ook of er überhaupt nog een rol is voor de aandeelhouders. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat het in principe mogelijk is om in het kader van het langetermijnbeleid de energieprijzen te verlagen. GS hebben daarover een presentatie gehad en in december zal dat ook aan de orde komen. De vraag is wat de inkoopsprijs is, hoe deze de olieprijs en de gasprijs volgt. Hoe zit de mix van centrales in elkaar en wat is het na-ijleffect en wat is het rendement? De winst wordt in ieder geval gemaakt op de handel en op de levering van energie aan kleinverbruikers, de retail, wordt niet eens winst gemaakt, maar verlies. Het is maar zeer de vraag wat je hier kunt doen. Dhr. Calon heeft zich nog geen uitgekristalliseerd standpunt gevormd over de wens dat de tarieven moeten worden verlaagd. 80% van de tarieven bestaat overigens uit belasting en voorts kan weinig of geen invloed worden uitgeoefend op de grondstoffeninkoop. Dat wordt dus een heel ingewikkelde discussie in een vrije markt. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) concludeert dat PS daarover nog met GS zullen komen te spreken. Dhr. Calon (gedeputeerde) beaamt dat met stelligheid. Dhr. Zanen (PvhN) vraagt wat de gedeputeerde bedoelt met “in een vrije markt”. Dhr. Calon (gedeputeerde) licht toe dat de elektriciteitsmarkt geliberaliseerd is en dat iedereen vrij is in de keuze van de maatschappij om stroom te kopen. De productiebedrijven dienen hun grondstoffen (olie, gas en windstroom) ook vrij in te kopen. Het is een totaal vrije, geliberaliseerde markt. De voorzitter herinnert aan de vraag van dhr. Swagerman over de Rekenkamers die hij ook aan de andere fracties stelde. Hij vraagt of er eerst moet worden nagedacht en/of fractieoverleg moet worden gevoerd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) wijst erop dat er een clubje statenleden de vergadering van de Rekenkamer voorbereid. De voorzitter begrijpt nu dat er een vraag aan de Programmaraad wordt gesteld. De voorzitter van de commissie Bestuur en Financiën zal aan de voorzitter van de Programmaraad vragen of hij dit meeneemt. Eerstgenoemde voorzitter concludeert dat de Rondvraag hiermee is afgerond. 8. a. b.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) Brief van GS van 7 september 2006, nr. 2006-13.208/36/A.20, ABJ, betreffende jaarrekening 2005 en begroting 2007 GR BANN Brief van de commissaris van de Koningin van 20 september 2006, nr. 2006-1584 betreffende informatiepakket m.b.t. concepten Politiewet en Wet op Veiligheidsregio's
23
c.
Brief van GS van 2 oktober 2006, nr. 2006-10.934/39/A.22, CK (bijlage), betreffende rapport effectmeting Groningen Promotie Overleg (GPO)
Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) merkt naar aanleiding van brief b op dat zijn fractie zich ernstig zorgen maakt over de rol van de CdK. Misschien kan de concrete rol van de CdK verduidelijkt worden. Dhr. Calon (gedeputeerde) verontschuldigt dhr. Alders die op dit moment in Den Haag is. Hij stelt voor dat de vraag bij het verslag zal worden beantwoord of dat de vraag doorgeschoven wordt naar de volgende vergadering. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) begrijpt dit. Hij stelde de vraag omdat deze nu eenmaal is geagendeerd. De voorzitter sluit het agendapunt af. Bespreekpunten 9.
Voordracht van 12 september 2006, nr. 2006-13.353, FC, betreffende wijziging Heffingsverordening opcentenheffing motorrijtuigenbelasting (nummer 22/2006)
De voorzitter concludeert dat niemand het woord wenst te voeren over deze voordracht en dat deze als B-stuk doorgeleid kan worden naar de vergadering van Provinciale Staten. 10.
Voordracht van 19 september 2006, nr. 2006-16.104, FC, tot wijziging van de Legesverordening provincie Groningen 1993, de bijlage behorende bij en deel uitmakende van de Legesverordening provincie Groningen 1993 (Tarieventabel 2007) (nummer 24/2006)
Dhr. Lenselink (PvdA) vraagt inzake de knipselkrant of bekend is welke consequenties verbonden zijn aan het besluit om die knipselkrant vanaf 1 januari aanstaande niet meer aan derden te verstrekken. Dhr. Calon (gedeputeerde) denkt dat het voor derden lastig zal zijn. De knipselkrant is een efficiënte manier voor het ontvangen van nieuws. De provincie wil ermee stoppen om deze aan derden te verschaffen vanwege het gedoe met doorbetalingen. Hoe lastig dat wordt ervaren door derden zal aan die derden moeten worden gevraagd. Dhr. Lenselink (PvdA) vraagt wie die derden zijn. Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt dat dit iedereen kan zijn. Als hij de knipselkrant van het ministerie van LNV leest of van het ministerie van VROM is hijzelf ook een derde.
24
De voorzitter concludeert dat het stuk voldoende is behandeld en dat het als Bstuk naar de Staten kan worden verstuurd. 11.
Voordracht van 26 september 2006, nr. 2006-15.686, betreffende controleprotocol t.b.v. de rechtmatigheidtoets 2006 (nummer 27/2006)
De voorzitter herinnert zich nog van vorig jaar dat men zich afvroeg of deze jaarlijks terugkerende voordracht elk jaar behandeld diende te worden. De griffier heeft dat toen uitgezocht en het antwoord van de accountant op die vraag luidde bevestigend. Vandaar dat het stuk weer op de agenda staat. Vervolgens concludeert hij het stuk als B-stuk naar de statenvergadering kan gaan aangezien niemand het woord over de voordracht wenste te voeren. 12.
Voordracht van 19 september 2006, nr. 2006-15.993, LGW, inzake de uitvoering van de Wet inrichting landelijk gebied (nummer 26/2006)
De voorzitter heeft nog een vraag inzake bovengenoemde voordracht die niet op de agenda is geplaatst. De vraag is nog of de voordracht als A-stuk of B-stuk op de agenda van de statenvergadering moet komen. Mw. Deinum (D66) merkt op dat D66 het stuk graag als A-stuk op de agenda van de statenvergadering ziet terugkomen. De voorzitter concludeert dat het stuk als A-stuk op de agenda van de statenvergadering komt. Dhr. Hollenga (CDA) vraagt ter verduidelijking waarom D66 dat wil, aangezien in de commissievergadering ten aanzien van het achterliggende document is afgesproken dat daarover in december in de Staten gesproken zal worden. Het is voor andere partijen wel handig om te weten wat D66 bij de voordracht aan de orde wil hebben, zodat de andere partijen ook kunnen beoordelen of zij het woord over de voordracht willen voeren. Mw. Deinum (D66) licht toe dat het D66 met name gaat om het uitsluiten van art. 8 uit de Verordening van 1998. Dat is door D66 met name aangegeven in de vergadering van de commissie Landschap, Water en Milieu. Dhr. Hollenga (CDA) stelt dat het stuk juist om die reden hier besproken zou worden en is er een brief van het College gekomen. Toen gevraagd werd om het te behandelen stelde de PvdA-fractie dat het niet nodig was, terwijl D66 niets zei. Dhr. Hollenga dacht toen dat het geregeld was. De voorzitter concludeert dat het stuk op verzoek van D66 als A-stuk op de agenda van de Staten komt. Hij begrijpt dat er waarschijnlijk slechts één partij nog over wil spreken. Mw. Deinum (D66) vult aan dat als na fractieberaad blijkt dat bespreking in de Staten niet nodig is, dit zal worden doorgegeven.
25
De voorzitter sluit het agendapunt af. 13.
Brief commissie voor Bestuur en Middelen van Noord-Brabant inzake de splitsingswet energiebedrijven, d.d. 13-10-2006.
De voorzitter geeft dhr. Hollenga hierover het woord. Dhr. Hollenga (CDA) stelt dat de splitsing van energiebedrijven al een aantal keren zijdelings aan de orde is geweest in deze commissie. Er zijn al een keer vragen over gesteld door de CDA-fractie en zijn er reserves geuit of dit wel een goede zaak is. Ook is het College gevraagd of die discussie daar al is gevoerd en of er vanuit het College een standpunt is ingenomen. Tot op heden is dat niet het geval geweest. Er is wel eens gesteld dat bij twijfel niet moet worden ingehaald. Er zijn nog steeds heel veel twijfels en dat is ook de reden dat er althans binnen fracties in de Eerste Kamer veel discussie over is. Nu is er een mogelijkheid om vanuit de provincie invloed uit te oefenen en de vraag ligt voor hoe wij als fracties hier in Groningen tegen het verzoek van de provincie Brabant aankijken. De CDA-fractie stelt voor om zich aan te sluiten bij Brabant en een soortgelijke brief te sturen naar de Eerste Kamer. Het zou kunnen dat er vanuit het College nadere inzichten naar voren komen over de laatste stand van zaken. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat er vanuit verschillende posities naar gekeken kan worden. Vanuit de algemeen politieke visie is de GroenLinksfractie in de Tweede Kamer vóór de splitsing. De rol als aandeelhouder leidt tot een andere kijk op de zaak, waarbij de positie van de GroenLinks-fractie in de Staten van Groningen inhoudt dat de mogelijke splitsing als een te groot potentieel nadeel voor de positie als aandeelhouder wordt gezien. Dat betekent dat de fractie zich kan vinden in een dergelijke brief naar de Eerste Kamer met dien verstande dat mocht het Rijk bereid zijn om de aandelen van het netwerkbedrijf dat na splitsing zou ontstaan, over te nemen van alle kleine aandeelhouders en provincies, de GroenLinks-fractie onder die voorwaarde wel akkoord kan gaan met de splitsing. Zo zal ook worden gecommuniceerd met de fractie in de Eerste Kamer. Dhr. Swagerman (SP) meldt dat de SP-statenfractie de SP-Tweede Kamerfractie volgt die heeft aangegeven tegen splitsing te zijn. Alles wat die richting uitgaat kan de steun van de SP-statenfractie krijgen. Mw. Mansveld (PvdA) stelt dat het procedureel niet mogelijk is om een brief te sturen, want op14 november a.s. wordt het onderwerp al in de Eerste Kamer besproken. Er is tussen de PvdA-fractie uit Groningen en de landelijke fractie op 6 november a.s. overleg. Als wordt voorgesteld om een brief namens de Groninger Staten te versturen, zal mw. Mansveld dat eerst in haar fractie moeten bespreken. Mw. Waal (VVD) heeft begrepen dat het College hier althans tegen splitsing is. Dat werd omschreven als ‘bij twijfel niet inhalen’. Voor de rest sluit mw. Waal zich volledig aan bij de SP-fractie in de Tweede Kamer. Dhr. Zanen (PvhN) is voorstander van het afgeven van een soortgelijk signaal als de Staten van Brabant hebben gedaan.
26
Dhr. Calon (gedeputeerde) memoreert aan de brief van het College d.d. 07-122004. Deze brief staat nog steeds. Het werd samengevat als ‘bij twijfel niet inhalen’. GS vragen zich af of het in andere lidstaten ook gebeurt en als het daar niet gebeurt, is het de vraag of het hier wel moet gebeuren. Voor zover de kennis van GS reikt, is dat niet zo en wordt de splitsing in Engeland weer teruggedraaid. Europa zegt dat het uiteindelijk wel moet gebeuren. Als wordt gesplitst dalen de backing en de ratings in de betreffende bedrijven en de vraag is dan gerechtvaardigd welk effect dit heeft op de investeringscapaciteit voor nieuwe centrales en of energiezuiniger kan worden gefunctioneerd en met alternatieve brandstoffen. Het derde punt is de waarde van de aandelen. Talrijke rapporten beweren dat het meer waard wordt, terwijl evenzo talrijke rapporten het tegendeel beweren. Geschreven is dat de meningen sterk uiteenlopen en zolang er twijfel over is, moet je uitkijken. Onder 4. van de brief staat het punt van de crossborder leases. Ook daarover bestaat nog geen duidelijkheid. De ultieme test is dat je het doet en dan weet je wat er uitkomt. De eigendomsverhoudingen van de netten. Dit punt werd specifiek door dhr. Van der Ploeg aangehaald. Hier verschilt de gedeputeerde enigszins met de mening van dhr. Van der Ploeg. Al zou het zo zijn dat het kabinet de netten volledig zou overnemen, raken de andere punten de aandeelhouders ook. Dhr. Calon laat zich daarom niet alleen leiden door het eigendom van de netwerken voor zijn standpunt over de splitsing. Voorts is het de vraag of een en ander wel conform het Europese recht is. Dhr. Calon weet dat Delta zal gaan procederen als de splitsingswet wordt doorgezet. In de statuten van Essent staat dat een procedure tegen de Staat de goedkeuring behoeft van de aandeelhouders. Dat wil niet automatisch zeggen dat de aandeelhouders tegen het procederen zijn, maar de aandeelhouders willen zelf bepalen of procedures gevoerd moeten worden. Binnen Essent hebben de aandeelhouders zich hierover nog niet uitgesproken. Hoe staan GS er tegenover? Heel aarzelend. De gedeputeerde heeft grote twijfels of de splitsingswet nu wel doorgezet moet worden. Dat is in lijn met de brief van 2004. Er is verder sprake van een rare situatie. De wet is kamerbreed aangenomen, alleen de SP was tegen. Nu is er een nieuwe minister en in het verkiezingsprogramma van het CDA staat dat splitsing niet nodig is, tenzij er geprivatiseerd wordt. Dat betekent dat er niet gesplitst hoeft te worden zolang er niet is geprivatiseerd. Wel is men gebonden aan het feit dat de wet bijna unaniem door de Tweede Kamer is aangenomen en nu bij de Eerste Kamer ligt. Er zijn zeer veel kritische vragen gesteld en op de websites zijn de antwoorden daarop te lezen. Dhr. Calon heeft regelmatig contact met de woordvoerders in de Tweede Kamer. Gistermiddag nog met die van de PvdA. De gedeputeerde is het niet eens met het standpunt van de PvdA in de Tweede Kamer op dit punt, want hij is tegen de splitsing. Vooralsnog lijkt het erop dat de PvdA-fractie in de Eerste Kamer niet enthousiast is over de splitsing. Op 14 november zal een en ander duidelijk worden, want dan wordt het voorstel behandeld. Bij het CDA heeft de woordvoerder in de Tweede Kamer vóór splitsing gestemd en hij heeft vorige week in alle kranten laten weten dat dit een van zijn grootste blunders is geweest. Op 7 november zal er een gesprek plaatsvinden tussen de bedrijven en de minister om te kijken of men tot elkaar kan komen. Dat wordt een replay. Degenen die het dossier goed hebben gevolgd weten dat het compromis dat Gert Jan Lankhorst, de toenmalige DG Energie onder Brinkhorst, heeft opgesteld door Brinkhorst van tafel is geveegd. Dat heeft overigens mede
27
geleid tot het ontslag van Lankhorst die nu baas is van de Gasunie. Dhr. Calon hoopt dat wijsheid hier voorrang krijgt en dat bij twijfel niet wordt ingehaald. In die zin kan de gedeputeerde zich voorstellen dat de Staten de brief van Brabant ondersteunen, maar dat is een kwestie van de Staten zelf. De voorzitter merkt op dat in verband met de tijdsdruk afgesproken kan worden dat de brief volgende week in het Presidium aan de orde komt en dat de fractievoorzitters worden gemachtigd om daar naar bevind van zaken te handelen. Misschien dat daarmee een probleem is te voorkomen. Als men het echt wil, is dat mogelijk een ontsnapping. Mw. Deinum (D66) stelt dat D66 niet tegen splitsing is, maar ook niet tegen de mogelijkheid dat een brief wordt verstuurd. Zij denkt dat er best meer tijd nodig kan blijken te zijn. Dat kan wat haar betreft best in het Presidium worden besproken. Dhr. Hollenga (CDA) verklaart te kunnen leven met het voorstel van de voorzitter. Dat is een goede tussenoplossing. Dhr. Swagerman .(SP) zal volgende week niet aanwezig zijn bij het Presidium, maar zijn mening is bekend en die kan worden toegepast. De voorzitter stelt voor dat zijn voorstel wordt gevolgd en concludeert dat hiermee het punt is afgehandeld. 14.
Sluiting
De voorzitter dankt iedereen voor zijn of haar bijdrage en sluit de vergadering om 19.10 uur.
Toezeggingenlijst commissie B&F (bijgewerkt tot en met commissie van 1 november 2006).
1.
Datum toezegging 15/6/2005 (B&F oud)
Onderwerp
Streefdatum
Het college zal een (vertrouwelijke) notitie maken met bespiegelingen over de
Afhankelijk van besluitvorming Tweede Kamer.
Portefeuillehouder Calon
28
2.
3.
4.
25/02/06
24/05/06
24/05/06
financieringsstrategie en de investeringsstrategie van de Essent aandelen. In deze notitie komt ook de verkoopstrategie van de aandelen aan de orde.
(26/04/06)
Met betrekking tot de gemeentefinanciën zal het college uitzoeken welke risico’s de provincie loopt in het kader van achtervanger (doorwerking financiële risico’s)
Oktober 2006. (26/04/06)
Alders (toezegging)
Blijft staan (26/06/06), (01/11/06).
Musschenga (portefeuille houder)
Het college zal een notitie opstellen met betrekking tot de aandelen van het Waterbedrijf.
Blijft staan (26/06/06), (01/11/06).
Calon (toezegging)
Het college zal de staten op de hoogte houden over de uitkomsten van het symposium over het interactief beleid.
September 2006.
Bleker (portefeuille houder) Alders
Blijft staan (14/06/06), (01/11/06).
(26/06/06), (01/11/06).
5.
20/09/06
Het college zal voor het eind van deze collegeperiode rapporteren op welke manier de contacten met Noord-Duitsland worden geïntensiveerd.
Maart 2007.
Bleker
6.
20/09/06
Op pag. 222 van de begroting staat dat er nog een fors onderhoudsprogramma voor de buitenzijde van het pand St. Jansstraat 4 aan de orde kan komen en dat daarover nadere voorstellen zullen worden gedaan. het college geeft nadere informatie. Wat is de omvang van het programma en wat zijn de kosten die ermee gemoeid zijn en wat behelst dit precies? Welke
Voor de volgende commissievergadering (6 december) zal de informatie beschikbaar zijn (01/11/06)
Calon (toezegging) Musschenga (portefeuillehouder)
voorzieningen en reserves zijn hiervoor gecreëerd of zijn die er niet? 7.
01/11/06
Het college zal de commissie schriftelijk informeren over de wijze waarop de naheffing privégebruik dienstauto (€ 102.500) gefinancierd zal worden.
Calon
8.
01/11/06
Het college zal terugkomen op de vragen die de heer Staghouwer heeft gesteld over de positie van de cdK in de voorgestelde Veiligheidsregio.
Calon (toezegging),
Het college zal zich beraden op de vraag of het college de gemeente steunen in hun oproep aan minister Remkes om voortvarend te werk te gaan aangaande de dekking van het landelijke Sirenenetwerk.
Calon (toezegging),
Het college zal uitzoeken op welke
Calon
9.
10
01/11/06
01/11/06
Alders, (portefeuillehouder)
Alders, (portefeuillehouder)
29
wijze uitvoering is gegeven aan een aangenomen motie m.b.t. het energiebeleid (motie is aangenomen op PS van 5 oktober 2005).
(toezegging), Gerritsen (portefeuillehouder)
In de motie werd Gedeputeerde Staten opgedragen om Provinciale Staten via een notitie te informeren over de mogelijkheden om te komen tot een investeringsfonds om concrete uitvoeringsgerede investeringsprojecten financieel te ondersteunen en in de notitie aan te geven aan welke criteria gedacht kan worden.
30