Kunst en Cultuur Faculteit der Letteren Faculteit der Kunsten Universiteit Leiden
December 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
2
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4.
Algemeen Deel
5
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
6 7 12 17
Deel II 1.
Facultair deel
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden
Deel III 1. 2. 3. 4.
4
Opleidingsdeel
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Kunstgeschiedenis Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Literatuurwetenschap Opleidingsrapport masteropleiding Boek en digitale media Opleidingsrapport masteropleiding Photographic Studies
25 26
44 45 67 91 106
Bijlagen
124
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Bijlage C: Programma’s van de bezoeken van de visitatiecommissie Bijalge D: Lijst met afkortingen
125 127 133 137
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
3
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Kunst en Cultuur van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
4
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
5
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. Kunst en Cultuur is er daar een van. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op het domein Kunst en Cultuur. Hieronder vallen Kunstgeschiedenis, Literatuurwetenschap, Algemene cultuurwetenschappen, Taal- en cultuurstudies, studies op het gebied van Cultureel erfgoed en studies op het gebied van één of meerdere (nieuwe) media zoals film, televisie, theater, dramaturgie, muziek, journalistiek. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Kunst en Cultuur (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
Een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. Een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie als die gaan over het facultaire beleid en opgaan voor alle door haar bezochte opleidingen. Een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding(en) behandelt de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel; uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2003, een beschrijving van de taak, de samenstelling en werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie, zoals hierboven aangekondigd, kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
6
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-protocol. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aangeleverde informatie en door middel van ter plaatse gevoerde gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie bezocht de volgende opleidingen: Erasmus Universiteit: • • •
Algemene cultuurwetenschappen (Bachelor) (56823) Kunst- en cultuurwetenschappen (Master) (60087) Media en journalistiek (Master) (60089)
Radboud Universiteit Nijmegen: • • • • • •
Algemene cultuurwetenschappen (Bachelor) (56823) Kunstgeschiedenis (Bachelor) (56824) Taal- en cultuurstudies (Bachelor) (56801) Algemene cultuurwetenschappen (Master) (66823) Kunstgeschiedenis (Master) (66824) Literatuurwetenschap (Master) (66802)
Open Universiteit Nederland: • •
Algemene cultuurwetenschappen (Bachelor) (56823) Algemene cultuurwetenschappen (Master (66823)
Rijksuniversiteit Groningen: • • • •
Kunsten, cultuur en media (Bachelor) (50629) Kunstgeschiedenis (Bachelor) (56824) Kunsten, cultuur en media (Master) (60629) Kunstgeschiedenis (Master) (66824)
Universiteit Leiden: • • • • • •
Kunstgeschiedenis (Bachelor) (56824) Literatuurwetenschap (Bachelor) (56802) Boek en digitale media (Master) (60138) Kunstgeschiedenis (Master) (66824) Literatuurwetenschap (Master) (66802) Photographic Studies (Master) (60140)
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
7
Universiteit Maastricht: • • • • •
Cultuurwetenschappen (Bachelor) (50004) Cultuurbeleid, -behoud, en -beheer (Master) (60114) Cultuur- en wetenschapsstudies (Master) (60116) European Studies on Society, Science and Technology (Master) (60002) Mediacultuur (Master) (60113)
Vrije Universiteit Amsterdam: • • • • • • • •
Algemene cultuurwetenschappen (Bachelor) (56823) Kunstgeschiedenis (Bachelor) (56824) Literatuurwetenschap (Bachelor) (56802) Algemene cultuurwetenschappen (Master) (66823) Kunstgeschiedenis (Master) (66824) Literatuurwetenschap (Master) (66802) Museumconservator (Master) (60037) Erfgoedstudies (Master) (60808)
Universiteit Utrecht: • • • • • • • • • • • • • • • •
Kunstgeschiedenis (Bachelor) (56824) Literatuurwetenschap (Bachelor) (56802) Muziekwetenschap (Bachelor) (56700) Taal- en cultuurstudies (Bachelor) (56801) Theater-, film- en televisiewetenschap (Bachelor) (50001) Antieke cultuur (Master) (60714) Cultureel erfgoed (Master) (60739)) Film- en televisiewetenschap (Master) (56702) Kunstbeleid en -management (Master) (66715) Kunstgeschiedenis (Master) (66824) Literatuurwetenschap (Master) (66802) Muziekwetenschap (Master) (66700) Nieuwe media en digitale cultuur (Master) (60718) Theaterdramaturgie (Master) (60717) Theaterwetenschap (Master) (60716) Vrouwenstudies (Master) (60719)
Universiteit van Amsterdam: • • • • • • • • • • •
Algemene cultuurwetenschappen (Bachelor) (56823) Kunstgeschiedenis (Bachelor) (56824) Literatuurwetenschap (Bachelor) (56802) Media en cultuur (Bachelor) (50906) Muziekwetenschap (Bachelor) (56700) Theaterwetenschap (Bachelor) (56702) Algemene cultuurwetenschappen (Master) (66823) Cultureel erfgoed (Master) (60283) Journalistiek en media (Master) (60191) Kunstgeschiedenis (Master) (66824) Literatuurwetenschap (Master) (66802)
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
8
• • • • • •
Media en cultuur (Master) (60190) Museumconservator (Master) (60037) Muziekwetenschap (Master) (66700) Preservation and Presentation (Master) (60192) Dramaturgie (Master) (60193) Theaterwetenschap (Master) (60716)
Universiteit van Tilburg: • •
Algemene cultuurwetenschappen (Bachelor) (56823) Algemene cultuurwetenschappen (Master (66823)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: •
prof. dr. R. (René) Boomkens, hoogleraar in de sociale en cultuurfilosofie van de Rijksuniversiteit Groningen.
Tot de leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • • • • •
prof. dr. W. (William) Uricchio, hoogleraar Comparative Media Studies, Massachusetts Institute of Technology, Cambridge, Verenigde Staten; prof. dr. E. (Liesbet) A. van Zoonen, hoogleraar Media en populaire cultuur, Universiteit van Amsterdam; prof. dr. H. (Rik) van Gorp, emeritus hoogleraar Literatuurwetenschap, Katholieke Universiteit Leuven, België; prof. dr. A. (Arnout) Balis, professor Kunstgeschiedenis, Vrije Universiteit Brussel, België; prof. dr. E. (Evert) van Uitert, emeritus hoogleraar Kunstgeschiedenis, Universiteit van Amsterdam; drs. C. (Cor) Geljon, voormalig vakdidacticus Nederlands en Culturele kunstzinnige vorming, Vrije Universiteit Amsterdam; dr. W. (Wim) van Os, onderwijskundige, Onderwijscentrum Vrije Universiteit Amsterdam; mw. I. (Inge) Geijteman, student Algemene literatuurwetenschap, Universiteit Leiden; dhr. M. (Michiel) Kunnen, student Muziekwetenschap, Universiteit Utrecht; dhr. W. (Werend) Vrijlandt, student Muziekwetenschap, Universiteit van Amsterdam.
Als secretaris van de commissie zijn opgetreden: mw. drs. I. (Isabella) M.M.J. van Ophem voor de bezoeken aan de Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht, Radboud Universiteit Nijmegen, Universiteit Maastricht, Universiteit van Tilburg, Vrije Universiteit Amsterdam en de heer dr. N. (Noël) P. Vergunst voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Utrecht, Open Universiteit Nederland en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Beiden zijn medewerker van het bureau QANU. Door vertrek van de heer Vergunst naar een andere werkgever halverwege het proces, zijn de rapporten van de RUG en OU geschreven door de heer N.F.S. (Nik) Heerens, de rapporten van de EUR en UU door mw. drs. T. (Titia) Buising en de rapporten van de VU en UvA door mw. mr. A. (Annetje) E.L. Keller en drs. J. (Judith) Metz. Alle leden van de commissie en de secretarissen hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend. De leden van de commissie hebben niet deelgenomen aan de bezoeken en beoordeling van opleidingen waar zij bij betrokken zijn of waren. De heer Boomkens is als hoogleraar verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. De heer Boomkens heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen en Vrije Universiteit van
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
9
Amsterdam Bij beide bezoeken heeft mevrouw Van Zoonen (vice-voorzitter van de commissie) opgetreden als voorzitter. De onderwijskundigen hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken; de heer Geljon was aanwezig bij de Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit van Tilburg en de Open Universiteit Nederland; de heer Van Os bij de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Maastricht en de Radboud Universiteit Nijmegen. De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De verdeling is zo gemaakt dat zij niet aanwezig waren bij de universiteiten waar zij aan verbonden zijn. Mevrouw Geijteman was aanwezig bij de Radboud Universiteit en Universiteit Utrecht, de heer Kunnen was aanwezig bij de Universiteit Leiden en Universiteit van Amsterdam en de heer Vrijlandt was aanwezig bij de Rijksuniversiteit Groningen, Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit Maastricht, Universiteit van Tilburg, Open Universiteit Nederland en Vrije Universiteit. De twee kunsthistorici hebben de bezoeken onderling verdeeld. De heer Balis was aanwezig bij de Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam. De heer Van Uitert was aanwezig bij de Universiteit Utrecht, Radboud Universiteit Nijmegen, Rijksuniversiteit Groningen, Open Universiteit Nederland en de Vrije Universiteit Amsterdam. De heer Uricchio is als hoogleraar verbonden aan de Universiteit Utrecht. De heer Uricchio was niet aanwezig bij de bezoeken aan de Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit van Tilburg, de Universiteit Maastricht, de Rijksuniversiteit Groningen en de Open Universiteit Nederland. Dit is deels ingegeven door zijn betrokkenheid bij diverse universiteiten en deels door zijn onderwijsverplichtingen aan de MIT. Mevrouw Van Zoonen is als hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Mevrouw Van Zoonen was niet aanwezig bij de bezoeken aan de Open Universiteit Nederland en de Universiteit van Amsterdam. Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is als bijlage A opgenomen. Voor een aantal opleidingen werd extra expertise aangetrokken: •
•
•
•
•
Masteropleiding Boek en digitale media (UL): prof. dr. L. (Ludo) Simons, emeritus-hoogleraar Boek- en bibliotheekwetenschap verbonden aan de Universiteit Antwerpen en de Katholieke Universiteit Leuven, voorheen hoofdbibliothecaris van de Universiteit Antwerpen en op dit moment tevens voorzitter van het Plantin Genootschap, Hoger instituut voor grafische kunsten in Antwerpen. Masteropleidingen Cultureel erfgoed (UvA), Ergoedstudies (VU) en Museumconservator (UvA en VU): mw. dr. E.S. (Els) van Eijck van Heslinga, algemeen directeur van het universitair Bestuursbureau van de Universiteit Leiden. Daarvoor was zij werkzaam als universitair docent Maritieme geschiedenis in Leiden, als plaatsvervangend directeur van het Scheepvaartmuseum en van de Koninklijke Bibliotheek. Bacheloropleiding Theaterwetenschap (UvA), masteropleidingen Theaterwetenschap (UvA en UU), Dramaturgie (UvA) en Theaterdramaturgie (UU): prof. dr. L. (Luk) van den Dries, hoogleraar Theaterwetenschap aan de Universiteit Antwerpen en lector aan de afdeling Scenografie van de Posthogeschool voor Podiumkunsten. Masteropleidingen Cultuurbeleid, -behoud en -beheer (UM), Cultureel erfgoed (UU) en Kunstbeleiden management (UU): dr. R. (Riemer) R. Knoop, archeoloog, werkzaam als adviseur bij Gordion Cultureel Advies en onder meer tot eind 2005 voorzitter van de Commissie Musea van de Raad voor Cultuur. Master Photographic Studies (UL): prof. dr. J. (Jan) Baetens, hoogleraar Literatuurwetenschap met als bijzonder onderzoekstopic ‘Photography: Medium Theory and Word and Image Studies’, verbonden aan de Faculteit der Letteren, Katholieke Universiteit Leuven.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
10
•
Voor de beoordeling van de opleidingen van de OU werd een expert op het gebied van afstandsonderwijs om advies gevraagd; dit betrof prof. dr. J. (Jef) Moonen, emeritus-hoogleraar Toegepaste onderwijskunde verbonden aan de Universiteit Twente.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
11
3.
Werkwijze commissie
Letterenaanpak De faculteiten die in het kader van de letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfevaluatie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de deelnemende instellingen om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende instelling, waarin de stand van zaken bij die instelling wordt beschreven. Voor de Open Universiteit Nederland is het facultaire deel in het opleidingrapport geïntegreerd, aangezien de faculteit uitsluitend opleidingen binnen het cluster Kunst en Cultuur aanbiedt. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te realiseren. Werkwijze commissie De commissie hield op 20 mei 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (zie bijlage B) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de leden de werkwijze door. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst hebben de secretarissen de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretarissen zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De secretarissen hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretarissen. De voorzitter compileerde in samenwerking met de secretarissen alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder commissielid alle rapporten las en beoordeelde, zijn er per opleiding ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ aangewezen die in eerste instantie verantwoordelijk waren voor behandeling tijdens het bezoek, de beoordeling en argumentatie. Ook lazen de commissieleden van tevoren drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de secretaris in overleg met de voorzitter. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid. Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek. Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter, secretaris en de contactpersoon van de betreffende faculteit/universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (zie bijlage C). Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, Opleidingscommissies, Examencommissies en QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
12
studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (soms in feite van de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en hield de commissie spreekuur ten behoeve van spontane aanmeldingen van studenten of docenten. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken definitief. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Extra bezoeken Een delegatie van de commissie heeft in de periode januari-april 2006 vier aanvullende bezoeken betreffende specifieke opleidingen afgelegd. De redenen voor deze aanvullende bezoeken zijn uiteenlopend en staan vermeld in de betreffende opleidingsrapporten. Een overzicht van de aanvullende bezoeken is opgenomen in bijlage C. Beslisregels In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Omdat de meeste masterprogramma’s nog niet draaien, of pas recent van start zijn gegaan, kon de commissie niet geheel varen op ervaring met het programma of oordelen van studenten. Zij koos er daarom voor de plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zo maar een goed krijgen. Wanneer de commissie een good practice heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe: goed. Wanneer er binnen een facet zowel een kanttekening gemaakt wordt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Wanneer er verwezen wordt naar het facultaire rapport, telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. De rapportage De secretarissen hebben, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter en de aangewezen ‘eerste en tweede
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
13
verantwoordelijken’ voor de betreffende opleiding en tijdens de slotvergadering op 25 en 26 mei 2006 aan de hele commissie. Steeds zijn in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding(en) beschreven voor zover deze voortkomen uit dezelfde ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen wordt, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accorderen door de voorzitter zijn het algemeen deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Eind september 2006 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld. Bezoekprogramma In bijlage C zijn de data en programma’s van de bezoeken opgenomen. De bezoeken hebben plaatsgevonden van juni 2005 tot en met december 2005. Bestuderen materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
Alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn Voorlichtingsmateriaal Studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken Stagereglementen/handleidingen Tentamen- en examenreglement Toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.) Recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelormasterovergangsregelingen College-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) et cetera Alumni-enquêtes Medewerkerstevredenheidsonderzoek Verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies Verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad-hoccommissies Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar) Facultaire sociale jaarverslagen
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was, heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
14
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft aan de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988-1989 tot en met 2000-2001. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het CBS worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken (met uitzondering van de Open Universiteit Nederland). Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving EerstejaarsOpleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren betrokken. Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid gemiddeld drie afstudeerverslagen per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bepaald bezoek afwezig waren hebben in een aantal gevallen van te voren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren is daar ook een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen om inzage te krijgen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De commissie heeft deze uitsluitend van de Open Universiteit Nederland ontvangen. Bij de overige universiteiten lagen de 25 meest recente werkstukken ter inzage zonder beoordelingsformulieren. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft de diverse bezoeken in het algemeen als uiterst nuttig, informatief en plezierig ervaren. Vrijwel zonder uitzondering leken faculteiten en opleidingen goed voorbereid op de visitatie, wat tot uitdrukking kwam in de voorzieningen ten behoeve van de commissieleden, het aangeleverde materiaal (scripties, opleidingsplannen, syllabi en handboeken, verslagen met betrekking tot de kwaliteitszorg, reglementen, stageverslagen, et cetera) en de ondersteuning van de kant van de faculteiten. Wanneer cruciale gegevens ontbraken, wat een enkele keer voorkwam, werden zulke lacunes op verzoek van de commissie steeds snel verholpen. In de meeste gevallen waren de gesprekken met de diverse geledingen die bij de opleidingen betrokken zijn, zeer informatief en verliepen zij in een open en spontane atmosfeer (voor zover daarvan bij bezoeken als deze sprake kan zijn). Toch wil de commissie bij een aantal aspecten van de bezoeken in het kader van dit visitatieproces enkele kanttekeningen plaatsen: •
Hoewel de bezoeken, zoals gezegd, heel goed zijn verlopen, vraagt de commissie zich af of het grote aantal te beoordelen opleidingen het risico van fouten en verwarring niet al te zeer in de hand werkt. Niet alleen zag de commissie zich met name bij de grotere faculteiten geconfronteerd met een grote
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
15
verscheidenheid aan opleidingen die in korte tijd beoordeeld moesten worden, maar ook was de tijdsspanne tussen de eerste en de laatste visitatie erg groot, wat een grote wissel trok op het oordeelsvermogen van de commissieleden. Ten slotte leidde de verscheidenheid van de te beoordelen opleidingen tot een zeer brede domeinbeschrijving, waardoor het domeinspecifiek referentiekader soms lastig te hanteren was. De commissie heeft deze diversificatie en differentiatie van opleidingen binnen dit cluster ten slotte als een positieve uitdaging opgepakt en getracht deze zo constructief mogelijk te beoordelen. •
Zoals al opgemerkt waren de betrokken faculteiten en opleidingen in het algemeen goed voorbereid op de bezoeken en werd uitstekend samengewerkt met de commissie. In een enkel geval was duidelijk dat faculteiten zich zelfs hadden voorbereid middels het organiseren van één of meerdere ‘proefvisitaties’. Hoewel de commissie begrijpt dat men zich terdege wenst voor te bereiden en de bezoeken uiterst serieus neemt, simpelweg omdat er veel van het verloop van de bezoeken afhangt, viel het soms op dat het ‘trainen’ van de diverse geledingen in het tegemoet treden van de commissie de spontaneïteit van het proces niet noodzakelijk ten goede kwam. In diverse gevallen viel op dat regelmatig dezelfde personen (zowel staf als studenten) op grond van diverse rollen in de gesprekken terugkeerden.
•
Het viel de commissie op dat diverse faculteitsbesturen zich kritisch wensten uit te spreken over het QANU-protocol, het tijdstip van de visitatie en de communicatie tussen de bij het visitatieproces betrokken partijen. Overigens gold voor alle faculteiten dat men (achteraf) desondanks uiterst tevreden was over het verloop van de bezoeken. Een ander punt wat de commissie betreurt, maar waar zij verder geen invloed op kan uitoefenen, is het feit dat de onderzoeksmasters niet bij deze beoordeling konden worden betrokken. Net als reguliere masters, doorstroommasters, duale masters of educatieve masters dienen volgens de commissie toch ook de research- of onderzoeksmasters tot het onderwijsaanbod van de bezochte faculteiten te worden gerekend. Bovendien bieden juist de onderzoeksmasters het beste uitzicht op de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek dat bij de bezochte instellingen wordt verricht en op de wijze waarop het eigen onderzoek in het onderwijs wordt ingezet. Daarnaast bleken nog enkele andere voor de opleidingen belangrijke activiteiten niet of moeilijk in het kader van de NVAO te plaatsen en te beoordelen, zoals internationaliseringsactiviteiten en samenwerking met andere universitaire instellingen. De commissie doet de aanbeveling deze in het NVAO-kader een plaats te geven.
•
De commissie had enige moeite met de verschillende manieren waarop faculteiten hun zelfstudies redactioneel hadden opgezet. Sommige faculteiten lieten algemene informatie de faculteit betreffende voortdurend terugkeren in de afzonderlijke zelfstudies van de opleidingen, wat ten koste ging van de opleidingsspecifieke informatie.
•
Het gegeven dat de commissie een groot aantal opleidingen moest beoordelen die nog niet of nauwelijks van start waren gegaan, betekende dat in veel gevallen veel vereiste gegevens simpelweg niet aanwezig waren.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
16
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
De commissie heeft er behoefte aan om, ter afsluiting van haar visitatie, verslag te doen van een aantal waarnemingen met betrekking tot enkele kwesties die het niveau van de afzonderlijke opleidingen te buiten gaan, maar die volgens de commissie wel repercussies (kunnen) hebben voor het functioneren van de opleidingen. Opmerkingen met betrekking tot de faculteiten in het algemeen •
De overgang van ongedeelde opleidingen naar de bachelor-masterstructuur was in volle gang tijdens de bezoeken van de commissie. De commissie constateerde dat de meeste faculteiten en opleidingen erg veel energie en werkkracht investeerden in die overgang, en stelde vast dat deze extra belasting in vele gevallen nog maar net kon worden opgebracht zonder ten koste te gaan van het reguliere werk van de staf. Dit viel des te meer op doordat deze overgangssituatie geen uitzonderingstoestand was (of althans niet als zodanig werd ervaren), maar onderdeel was (of zo werd ervaren) van een welhaast permanente stroom van inhoudelijke en institutionele hervormingen en aanpassingen waarmee men de laatste jaren te maken heeft. Dit betrof niet alleen het onderwijsbeleid, maar evenzeer het onderzoeksbeleid en niet in de laatste plaats ook de veranderingen op het terrein van accreditatie en kwaliteitsbeoordeling van onderwijs en onderzoek zelf, alsmede het internationaliseringsproces waarop steeds meer nadruk is komen te liggen.
•
De problematische financiële situatie waarin diverse letterenfaculteiten zich bevinden en de daarmee samenhangende reorganisaties en ombuigingen waren een terugkerend thema bij de bezoeken van de commissie. De commissie wil zich op dit punt geen enkel oordeel permitteren, maar wel tot uitdrukking brengen dat de financiële problematiek de bewegingsruimte van faculteiten en opleidingen op het gebied van hun onderwijsbeleid duidelijk negatief beïnvloedt.
•
Zoals ook gememoreerd onder ‘Bevindingen met betrekking tot de visitatie’ had het tijdstip van de bezoeken door de visitatiecommissie duidelijk gevolgen voor de aard en inhoud van het beoordelingsproces. De commissie diende een oordeel uit te spreken over de (nieuwe) bachelor- en masteropleidingen, maar diende dat te doen op basis van gegevens die voor een belangrijk deel betrekking hadden op de oude ongedeelde opleidingen. In een aantal gevallen was sprake van een duidelijke continuïteit tussen de oude en de nieuwe situatie, in andere gevallen was sprake van een duidelijk vaststelbare vooruitgang of verbetering, in heel veel gevallen echter ontbraken de gegevens om de nieuwe situatie goed naar waarde te kunnen schatten. Dat betrof vanzelfsprekend vooral de beoordeling van de rendementen van de nieuwe opleidingen, meer in het bijzonder de (veelheid aan) nieuwe masters.
•
Opvallend was de grote nadruk die door diverse faculteiten werd gelegd op het ontwikkelen van een uniforme kwaliteitszorg en van een uitgewerkt uniform onderwijsconcept. Dit bleek enerzijds een stimulans voor de inventiviteit om verbeteringen aan te brengen op het gebied van onderwijsbegeleiding, kwaliteitscontrole en aandacht voor vaardigheden en studeerbaarheid, anderzijds viel op dat de facultaire implementatie van een en ander geen gelijke tred hield met de realisatie ervan op de ‘werkvloer’. Veel studenten bleken vaak nauwelijks op de hoogte van het onderwijsconcept waarbinnen zij werkten, veel stafleden relativeerden de praktische betekenis ervan.
Opmerkingen met betrekking tot het onderwijs van de opleidingen •
In veel gevallen viel het de commissie op dat de cesuur tussen de bachelor- en de masteropleidingen nog onduidelijk ontwikkeld was, zowel wat de aard van de beide opleidingsniveaus betreft, als wat de overgang van bachelor- naar masterniveau aangaat. In diverse gevallen waren de programma’s van masteropleidingen nog te veel geconcipieerd als een simpele voortzetting van het bachelorprogramma op een iets hoger niveau. Een apart probleem lijkt zich te kunnen gaan voordoen waar ‘algemene’
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
17
bacheloropleidingen gevolgd worden door én een zogeheten doorstroommaster én enkele gespecialiseerde masters, waaraan extra toegangseisen worden gesteld. Juist deze doorstroommasters lopen het risico te weinig specialisatiemogelijkheden te bieden, wat ook gevolgen kan hebben voor het arbeidsmarktperspectief van de studenten van deze opleidingen. Daarnaast lijken diverse faculteiten nog te worstelen met de hardheid van de cesuur tussen bachelor en master, hoewel de algemene tendens hier lijkt te zijn de ‘overgangsfase’ zo veel mogelijk te beperken. •
Heel algemeen is de worsteling van opleidingen en faculteiten met aard en niveau van de bachelorscriptie. Stijl, academisch niveau en beheersing van onderwerp en methodologie blijken bij zeer veel bachelorscripties problematisch, en opleidingen erkennen zonder uitzondering dat het moeite kost duidelijke en werkbare criteria te ontwikkelen om een eindproduct na een academische studie van drie jaar goed te kunnen beoordelen en op waarde te kunnen schatten. De commissie merkt op dat opleidingen ook aandacht moeten besteden aan het studenten leren een bachelorthese te schrijven door middel van een uitgewerkt pad daar naar toe.
•
In veel gevallen lijken de eenjarige masteropleidingen te kort om ruimte te bieden voor de specialisaties waartoe zij zijn ontworpen. Vaak wordt geworsteld met de verhouding tussen broodnodige inhoudelijke verdieping en specialisatie enerzijds, onderzoekspractica en stagemogelijkheden anderzijds, die vaak weer onmisbaar zijn voor een goede voorbereiding op de beroepspraktijk. De beslissing om de stage bijvoorbeeld naar de bachelor te verplaatsen, lijkt in veel gevallen uit nood geboren, want ‘komt dan te vroeg’. De duale masters zijn in dit perspectief zeer interessant.
•
Een specifiek Nederlands probleem van ook de letterenopleidingen lijkt het lage rendement te zijn. Een revolutionaire verbetering daarvan is op grond van de (soms ingrijpende) maatregelen niet te verwachten. Bij de klassieke disciplines heeft de commissie minder urgentie geconstateerd om de strijd ter verbetering van de studierendementen aan te gaan. Een andere kant van dit verhaal is dat studenten compleet resistent lijken te zijn voor de getroffen maatregelen. Wel valt op dat de studielast van met name de propedeusefase en de bacheloropleiding door veel studenten als licht wordt ervaren, terwijl dat voor veel masteropleidingen vaak andersom ligt.
•
Een apart vraagstuk wordt gevormd door de verhouding tussen ‘klassieke’, disciplinaire opleidingen en nieuwe, interdisciplinaire opleidingen waarvan de programma’s deels overlappen. Daar waar sommige faculteiten hun ‘disciplinegerichte’ profiel benadrukken, terwijl andere juist de nadruk leggen op versterking van interdisciplinaire opleidingen, geldt in het algemeen dat alle faculteiten te maken hebben met een mix van beide varianten. Het risico van ‘kannibaliserende’ effecten van de uitbouw van nieuwe (door sommigen als ‘modieus’ omschreven) opleidingen op de instroom bij klassieke (door sommigen als ‘saai’ ervaren), disciplinaire opleidingen is duidelijk aanwezig. Daar waar beide typen opleidingen het resultaat zijn van actieve samenwerking tussen de diverse stafleden en opleidingsdirecties, lijkt dit effect het minst aanwezig. Wel plaatst de soms explosieve groei van sommige nieuwe opleidingen de opleidingen en faculteiten voor onverwachte problemen. Bij enkele ‘klassieke’, disciplinaire opleidingen lijkt op hun beurt het gevoel van urgentie te ontbreken om de eigen opleiding op de nieuwe situatie af te stemmen.
•
Met vooral de Examencommissies van de meeste opleidingen is uitgebreid gesproken over de problematiek van fraude en plagiaat, die met name onder invloed van internet overal is toegenomen. De meeste faculteiten en opleidingen waren zich bewust van het feit dat het hier een serieuze aangelegenheid betrof en hadden in vele gevallen dan ook de nodige maatregelen genomen, zowel op het terrein van controle als op dat van preventie en voorlichting, bij andere instellingen werden zulke maatregelen voorbereid. Voorlichting is daarbij volgens de commissie van het grootste belang, vooral omdat veel studenten zich onvoldoende of niet bewust zijn van het feit dat zij zich met ‘plak- en knipwerk’ via internet al snel schuldig maken aan fraude in academische zin, of aan plagiaat. De commissie is zelf ook op een enkel voorbeeld daarvan gestuit.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
18
•
De ontwikkeling van duale masteropleidingen werd door de commissie over het algemeen gezien als een belangrijke en vernieuwende wijze om een wetenschappelijke opleiding op een zo vruchtbaar mogelijke manier aan te doen sluiten op een soms zeer gespecialiseerde beroepspraktijk. Risico van duale masters is dat de inbreng van praktijkdocenten weinig feedback op de ontwikkeling van de wetenschappelijke theorievorming oplevert.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
19
5.
Algemene bevindingen per cluster opleidingen
Algemene cultuurwetenschappen en Media-opleidingen In de diverse Kunst- en cultuuropleidingen van de faculteiten Letteren en Geesteswetenschappen zijn in de laatste jaren diverse vernieuwingen in de curricula ingevoerd om de veranderingen in het culturele veld te incorporeren en de tanende studentenbelangstelling voor de Geesteswetenschappen te keren. Bij het merendeel van de bezochte instellingen moeten vooral de opleidingen Algemene cultuurwetenschappen en de meeste opleidingen op het gebied van media en journalistiek zo begrepen worden. De commissie trof bij het overgrote deel van deze opleidingen een relatief jonge staf aan die zeer betrokken is bij de wetenschappelijke ontwikkelingen en sterk georiënteerd is op de kwaliteit van hun onderwijs. De opleidingen die onder deze noemer Algemene cultuurwetenschappen vallen zijn de volgende: Universiteit RUG
Bachelor Kunsten, cultuur en media
Master Kunsten, cultuur en media
RU
Algemene cultuurwetenschappen Taal- en cultuurstudies Algemene cultuurwetenschappen Algemene cultuurwetenschappen Algemene cultuurwetenschappen Algemene cultuurwetenschappen Algemene cultuurwetenschappen Taal- en cultuurstudies Cultuurwetenschappen
Algemene cultuurwetenschappen
UvA VU UvT OU EUR UU UM
Algemene cultuurwetenschappen Algemene cultuurwetenschappen Algemene cultuurwetenschappen Algemene cultuurwetenschappen Kunst- en cultuurwetenschappen
Deze opleidingen mogen grotendeels dezelfde naam dragen, onderling zijn er duidelijke verschillen wat betreft de inhoudelijke focus. In de opleidingen in Groningen, Nijmegen, Maastricht, en aan de Vrije Universiteit en een deel van de UvA staan de kunsten en kunstuitingen voorop, te weten beeldende kunst, muziek, literatuur, theater, film en digitale media. De kunsten worden in vergelijkend en interdisciplinair perspectief bestudeerd, waarbij enerzijds de gebruikelijke disciplines en methodologieën van de geesteswetenschappen sterk aanwezig zijn, en anderzijds de invloed van de internationale cultural studies beweging onmiskenbaar is. Binnen deze gemeenschappelijkheid leggen de opleidingen verschillende accenten, of zijn van plan deze te ontwikkelen: zo benadrukt de UvA met name het Europese cultuurhistorische perspectief in haar bachelor- en masteropleiding; gaat het bij de VU in de bachelor om de relatie tussen woord en beeld en zal de master zich meer op intermedialiteit gaan toeleggen; en heeft Nijmegen zich voorgenomen zich in de masteropleiding te profileren op het thema cultureel geheugen. De Open Universiteit Nederland heeft de focus meer gericht op cultuurgeschiedenis. Opgemerkt zij dat kunstgeschiedenis wel een van de vier kerndisciplines vormt. De Rotterdamse en Tilburgse opleidingen, alsmede een deel van de opleidingen aan de UvA onderscheiden zich van de andere door de nadruk te leggen op de verschillende sociale en economische processen rond kunst- en cultuur, en veel minder aandacht te geven aan de kunstuitingen zelf. ACW in Rotterdam is daar het meest uitgesproken in en stelt in haar zelfstudie: “Bij het bestuderen van deze kunstwereld is de aard van de culturele producten ondergeschikt” (Zelfevaluatie 2004, BA ACW). Tilburg profileert zich door haar expertise met betrekking tot de economische en sociale verhoudingen in het culturele veld, en meer in het algemeen door haar nadruk op processen van cultuurparticipatie. De bacheloropleidingen Taal- en cultuurstudies van de RU en UU berteffen brede interdisciplinaire opleidingsprogramma’s, waarbij de student zelf een focus kan leggen op een of meerdere disciplines binnen de Taal- en cultuurstudies.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
20
De opleidingen die onder de thematiek Media vallen zijn de volgende: Universiteit UU
Bachelor Theater, film- en tv-wetenschap
UvA
Media en cultuur
UM EU
Master Film- en tv-wetenschap Nieuwe media en digitale cultuur Media en cultuur Journalistiek en media Mediacultuur Media en journalistiek
In Groningen bestaat een bachelor- en masteropleiding getiteld Kunst, cultuur en media, maar daar worden onder ‘media’ de diverse dragers van kunst en cultuur verstaan, en niet – zoals in de andere opleidingen – de communicatiemedia. De commissie heeft bij het bezoek geconstateerd dat de titel van deze opleiding verwarrend voor studenten is, zeker in vergelijking met de andere opleidingen die ‘media’ in de titel dragen. De gevisiteerde opleidingen op het gebied van media en journalistiek onderscheiden zich tot op zekere hoogte inhoudelijk van elkaar. De meest algemene opleidingen worden aangeboden door de UU en de UvA die beide een bacheloropleiding op dit terrein aanbieden (respectievelijk Theater, film- en tvwetenschap, en Media en cultuur) en een bijbehorende doorstroommaster. De opleidingen zien elkaar ook als ‘zuster’opleidingen. Beide bacheloropleidingen bieden een brede introductie in mediumtypen (theater, film, televisie, digitale media), hun tekstuele en genrekenmerken, en de sociale en culturele context waarin ze geproduceerd en geconsumeerd worden. Ook de doorstroommasters onderscheiden zich weinig van elkaar. 1 In de selectieve masteropleidingen heeft de commissie drie zwaartepunten aangetroffen, te weten journalistiek, media en cultuur, en nieuwe media. De masteropleidingen Journalistiek en media (UvA) en Media en journalistiek (EU) hebben een duidelijk verschillende focus; de UvA-opleiding is sterk georiënteerd op de traditionele dagblad- en televisiejournalistiek, terwijl de Rotterdamse opleiding twee brede programma’s herbergt, Media en maatschappij, waarin het functioneren van de journalistiek een belangrijke plaats inneemt, en Media als culturele industrie. De Utrechtse master Nieuwe media en digitale cultuur, en de Maastrichtse master Mediacultuur hebben gemeenschappelijke aandacht voor ‘games’ en nieuwe vormen van communicatie die door digitalisering ontstaan zijn. Literatuurwetenschap Met de invoering van het bachelor-mastersysteem heeft zich in de opleidingen Literatuurwetenschap aan de Nederlandse universiteiten een duidelijke ontwikkeling voorgedaan. Mede op grond van de globaal genomen beperkte instroom van studenten heeft een aantal universiteiten ervoor geopteerd geen afzonderlijke opleiding meer aan te bieden, maar een aantal onderdelen van het vakgebied te integreren in ‘bredere’ opleidingen van het type Algemene cultuurwetenschappen. In Nijmegen (RU) wordt wel de mogelijkheid geboden om een master Literatuurwetenschap te volgen (zie hieronder). In vier universiteiten met een sterke letterencomponent (VU, UvA, UL en UU) wordt de opleiding nog apart aangeboden. Overigens zijn ook hier bepaalde bachelorprogramma’s zo opgebouwd dat studenten na een andere propedeuse (bijvoorbeeld in een van de talen) nog kunnen instromen in het tweede jaar. De vier genoemde bachelorprogramma’s besteden alle, naast de colleges in academische en onderzoeksvaardigheden, zowel aandacht aan de literatuurgeschiedenis, als aan de literaire theorie en de tekstanalyse. Problematisch zijn hier en daar wel de kennis van de canon (waar het laatste jaar verbetering is aangebracht) en van twee vreemde talen (Duits, en in mindere mate Frans, lijken het slachtoffer te zijn van de sterke dominantie van het Engels). De voorbereiding op de beroepspraktijk is aanwezig via zelfgekozen minors, keuzevakken en stage, maar gezien de opmerkelijke motivatie van de studenten – dat viel tijdens de meeste visitaties op – is het beëindigen van de studie na drie jaar hoogst uitzonderlijk. Wat de accenten betreft, Leiden en de UvA hebben via verbredingsmodules hun programma’s en 1 Het onderdeel ‘Theater’ dat in de Utrechtse bachelor nog een plaats heeft, maakt geen deel uit van de Utrechtse doorstroommaster Film en televisiewetenschap. ‘Theater’ is in andere masters ter plaatse opgenomen. QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
21
doelstellingen wat duidelijker op intermedialiteit en interdisciplinariteit gericht, terwijl aan de VU, naast samenwerking met ACW (onder meer film), de opleiding in de Faculteit der Letteren een centralere positie lijkt in te nemen. In Utrecht, waar het programma het sterkst literair-historisch is uitgebouwd, kan de student dan weer via een grotere profileringsruimte de eigen interesses maximaal benutten. In de masterprogramma’s zijn de accenten het duidelijkst via trajecten of specialisaties. De UU, VU en ook de RU gaan het verst in de ‘toegepaste’ richting (literaire socialisatie, literatuureducatie, tijdschriftenwezen, uitgeverijen), soms gekoppeld aan een stage, en werken, zij het nog te sporadisch, op dit terrein ook samen. De UvA en UL zijn beide, de ene wat theoretischer dan de andere, op cultuurtheorie en intermedialiteit geöriënteerd en laten toe dat hun studenten elkaars colleges volgen. De mogelijkheid om aan de RU, zonder dat er een bachelor Literatuurwetenschap bestaat, toch een master Literatuurwetenschap te volgen is gebaseerd op één inleidende cursus van 5 ECTS-studiepunten en twee bachelorminoren (met gezamenlijke omvang van 40 ECTS-studiepunten) binnen het domein van de literatuurwetenschap of via een gelijkwaardig schakelprogramma. Het aanlooptraject zit goed in elkaar en lijkt een oplossing te bieden voor de recrutering van studenten Literatuurwetenschap op masterniveau. Aan de andere universiteiten is, zoals gezegd, (vaak heel bewust, en niet louter om redenen van studentenaantallen) geopteerd voor een min of meer substantieel pakket literatuurwetenschappelijke vakken binnen een breder, meestal interdisciplinair programma, zoals Algemene cultuurwetenschappen (UvT, UM en OU) of Kunsten, cultuur en media (RUG). Een mastervervolgstudie aan een andere universiteit middels een schakelprogramma LW lijkt niet denkbeeldig. Bij Kunsten, cultuur en media (RUG) is gebleken dat afgestudeerde bachelorstudenten met literatuur-, theater- of filmwetenschappen als hoofdrichting zonder aanvullende eisen door kunnen stromen in een masteropleiding op die gespecialiseerde gebieden elders in het land. Ten slotte nog een bedenking met betrekking tot de instroom. In enkele zelfstudies werd erop gewezen dat voor studenten Literatuurwetenschap geen doorstroom mogelijk is naar de lerarenopleiding. Dit zou, gezien de inhoud van het gevolgde bachelorprogramma, eventueel met supplementaire eisen, verholpen moeten worden. Het zou niet alleen meer kansen bieden voor LW-afgestudeerden op de arbeidsmarkt, maar tevens, in een tijd van ontlezing, de aansluiting van de opleiding met het VWO bevorderen. Kunstgeschiedenis Binnen het cluster Kunst en Cultuur nemen de klassieke kunsthistorische opleidingen aan de twee universiteiten in Amsterdam en de universiteiten van Groningen, Leiden en Nijmegen een aparte plaats in. In de opleiding Algemene cultuurwetenschappen van de OUNL vormt kunstgeschiedenis een van de hoofdbestanddelen van het curriculum. Het accent hierbij ligt op de periode vanaf de renaissance. De kunsthistorische opleidingen presenteren zich nadrukkelijk als een historische monodiscipline. Hoewel ook musicologen, theater- en literatuurwetenschappers zich met de geschiedenis van hun kunsten bezighouden, hebben zij de aanduiding geschiedenis al jaren geleden uit hun naam geschrapt. Deze positie brengt met zich mee dat de opleidingen in hun bachelorprogramma vasthouden aan een breed, chronologisch overzicht van architectuur en beeldende kunst van grofweg de klassieke oudheid tot heden. Behalve aan stijlkritiek en iconografie wordt aandacht besteed aan de materiaaltechnische karakteristieken van kunstwerken en aan de politieke en de sociaal-economische context, bijvoorbeeld waar het de rol van opdrachtgevers, publiek en critici betreft, aan receptiegeschiedenis, kunsttheorie en historiografie. Het brede aanbod in de bachelorfase wordt gevolgd door een verdieping in de masterfase die, wat de doorstroommaster betreft, algemeen wordt beschouwd als een vierde bachelorjaar. Echter, het breed introducerende overzicht valt in de beschikbare tijd moeilijk, op een aanvaardbaar wetenschappelijk niveau en verzorgd door gespecialiseerde kunsthistorici, te realiseren. In de meeste gevallen proberen de kunsthistorische opleidingen zo veel mogelijk vrije ruimte voor kunsthistorische onderwerpen te bestemmen; en waar het verplichte onderdelen betreft – te denken valt niet alleen aan allerlei cursussen om de studievaardigheid te verbeteren, maar ook aan wetenschapsfilosofie – deze een zo kunsthistorisch mogelijke invulling te geven. Voorts maakt men in de bachelorprogramma’s, zeker in het eerste jaar, veel gebruik van hoorcolleges. Voor tijdrovende stages is weinig of geen ruimte en aan de bachelorscriptie kunnen slechts bescheiden eisen worden gesteld. Over de masterfase zijn nog te weinig gegevens bekend
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
22
om een gedegen oordeel te kunnen geven. Beroepsgerichte varianten worden voor meer dan een jaar geprogrammeerd om scriptie en stage een serieus onderdeel van de opleiding te laten zijn. Naast overeenkomsten kennen de kunsthistorische opleidingen verschillen door de verdeling van gespecialiseerde leerstoelen. Zo is er vanouds een leerstoel kunstnijverheid in Leiden en bezit Utrecht een leerstoel iconologie. Leerstoelen voor moderne kunst bestaan aan de UvA, de VU en aan de Leidse universiteit. De kunstgeschiedenis van de middeleeuwen beschikt over leerstoelen in Nijmegen, de UvA en thans nog in Utrecht. Leerstoelen in de architectuurgeschiedenis zijn gevestigd aan de UvA en de VU, aan de Groningse en Utrechtse universiteit. In Utrecht is een hoogleraar voor de relaties ItaliaanseNederlandse kunst aangesteld, die tevens directeur is van het interuniversitaire Kunsthistorisch Instituut in Florence. Ook in Groningen ligt een accent op de kunstgeschiedenis van Italië. De Leidse universiteit heeft sinds 2005 een masteropleiding Photographic Studies (bij de Faculteit der Kunsten), die haar oorsprong vindt in de opleiding Kunstgeschiedenis, die zich al decennialang sterk maakte voor het onderwijs en onderzoek in de fotografie(geschiedenis). Verschillende hoogleraren zijn, net als verschillende stafleden, ook betrokken bij multidisciplinaire opleidingen als erfgoedstudies. Echter, het benoemingsbeleid, dat niet zelden door bezuinigingen is ingegeven, vormt bij een aantal opleidingen een onzekere factor. Museumconservator De Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit verzekerden zich van de medewerking van belangrijke stedelijke musea om tot een tweejarige master museumconservator te komen. De nadruk ligt daarbij op de kunstmusea. Na een strenge selectie worden circa tien bachelors per jaar toegelaten. De stage neemt in deze opleiding een belangrijke plaats in. Daarvoor wordt een beroep gedaan op de staven van de meewerkende musea. Antieke cultuur Antieke cultuur is een volstrekt unieke Utrechtse opleiding die in feite thuishoort bij de afdeling Cultuurgeschiedenis. Er is sprake van een brede opleiding waarin behalve geschiedenis en kunstgeschiedenis tot en met de vroegchristelijke kunst, ook ruime aandacht wordt besteed aan literatuur in brede zin en klassieke archeologie. Excursies, waaraan het doen en presenteren van onderzoek is gekoppeld, vormen een waardevol onderdeel van de opleiding. Cultureel erfgoed Er functioneren sinds kort masteropleidingen Erfgoedstudies aan de beide universiteiten in Amsterdam en aan de universiteit van Utrecht, die nog bezig zijn hun vorm te vinden. Ook de Maastrichtse master Cultuur: beleid, behoud en beheer houdt zich bezig met deze thematiek. Daarnaast bestaan verwante studies aan de universiteiten van Groningen, Delft en Wageningen die door deze commissie niet zijn gevisiteerd. Het gaat om een conglomeraat van sterk uiteenlopende disciplines; van cultuurhistorische, natuurwetenschappelijke, juridische, economische, politieke, tot technische disciplines, dat nergens in volle omvang kan worden aangeboden. Aan de basis van erfgoedstudies staat de grondige herstructurering van het archeologische bestel als gevolg van internationale afspraken en het nationale ‘Belverdere’-beleid (door vier ministeries ondersteund) dat erfgoed in de plannen voor de toekomst wil meenemen. In de praktijk betreft het ons nationale erfgoed, waartoe overigens steeds meer objecten gerekend worden. De diverse masteropleidingen zijn op zoek naar een theoretische fundering van erfgoedstudies om meer samenhang te kunnen scheppen. Een van de kernvragen is het vinden van een evenwicht tussen restauratie, behoud en hergebruik van erfgoed enerzijds en de eisen die de modernisering stelt anderzijds. De diversiteit van het domein noodzaakt tot het aangaan van samenwerkingsverbanden en afstemming van studieprogramma’s, ook al omdat studenten instromen met ongelijksoortige vooropleidingen. Er is relatief veel tijd nodig om verschillen in kennis weg te werken. Dat is des te meer nodig omdat de opleidingen
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
23
geënt zijn op het Nederlandse arbeidsveld met een eigen regelgeving. Het is daarom verheugend dat zich ook studenten aanmelden die al in het veld werkzaam zijn. De VU-opleiding (2003) is voortgekomen uit de studies Archeologie en Architectuurgeschiedenis. Er ligt een nadruk op cultuurhistorische waarden in het landschap: architectuur en stedenbouw. De opleiding aan de UvA is begonnen in 2004-2005 en is voortgekomen uit Culturele studies, later omgedoopt tot Cultuurwetenschappen. Men onderscheidt twee trajecten: erfgoed- en museumstudies. Het laatste eenjarige traject staat naast een opleiding tot museumconservator die twee jaar duurt. Er heeft een afstemming plaatsgevonden met de Erfgoedopleiding aan de Universiteit Utrecht, die eveneens cultuurhistorisch is gericht. De Utrechtse studie heet Cultureel erfgoed en komt voort uit Cultuureducatie. Er wordt weinig aandacht geschonken aan politieke en sociologische ingangshoeken. In al deze opleidingen tracht men een zo effectief mogelijk studieaanbod te realiseren en zich te richten op de veelvormige beroepspraktijk. Theaterwetenschap, Dramaturgie Op verschillende universiteiten is theaterwetenschap een aspect van een bredere opleiding, maar een complete studie theaterwetenschap of theaterdramaturgie wordt alleen aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Utrecht aangeboden. Bij theaterwetenschap richt de aandacht zich met name op het fundamentele onderzoek, de (theater)dramaturgie richt zich vooral op de theaterpraktijk. De opleidingen in Amsterdam en Utrecht zijn enigszins vergelijkbaar, maar leggen verschillende accenten. In Amsterdam ligt vanouds de nadruk op het traditionele domein van drama en theater. In Utrecht wordt daarnaast veel aandacht besteed aan mediavergelijking en intermedialiteit, met als zwaartepunt het gebruik van nieuwe media in het theater. Bovendien heeft de theaterdans een vaste plaats in het programma. De UvA heeft een bacheloropleiding Theaterwetenschap. De drie zwaartepunten in het bachelorprogramma zijn theatergeschiedenis, theatertheorie en drama- en voorstellingsanalyse. In de aansluitmaster Theaterwetenschap kunnen de studenten zich in een van deze drie specialiseren. De UU heeft een bacheloropleiding Theater-, film, en televisiewetenschap. Deze richt zich op een breed scala van objecten op het terrein van theater en audiovisuele media, dus ook op spelshows, websites en computergames. In de masterfase wordt theater het voornaamste studieobject, maar intermedialiteit blijft een belangrijk facet in de opleiding. De masteropleiding Dramaturgie in Amsterdam en Theaterdramaturgie in Utrecht stellen zich ten doel de studenten de kennis en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen tot een zelfstandige beroepsuitoefening in het theater op academisch niveau. Beide opleidingen bevatten dan ook relatief veel beroepsvoorbereidende elementen, maar in de uitwerking zijn duidelijke verschillen. In Utrecht vindt de opleiding plaats in nauwe samenwerking met de Hogeschool voor de Kunsten (HKU). Docenten van de HKU en de universiteit verzorgen in koppels de werkgroepen. Het zwaartepunt aan de duale opleiding aan de UvA ligt bij de intensieve samenwerking met de toneelmakers, vertalers, schrijvers, regisseurs en acteurs, en vooral dramaturgen. De plaats van de opleiding Theaterdramaturgie van de UU wordt op dit moment heroverwogen. Muziekwetenschap De Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Utrecht bieden een bachelor- en masteropleiding Muziekwetenschap aan. Het gaat in beide gevallen om een brede opleiding met sterke nadruk op de geschiedenis van de westerse muziek. Amsterdam besteedt daarbij meer aandacht aan etnomusicologie, terwijl in Utrecht extra nadruk wordt gelegd op de historische muziekwetenschap. Voor beide opleidingen geldt dat er relatief weinig aanacht wordt besteed aan popmuziek en jazz. De opleidingen zijn zich bewust van deze lacune. Wat betreft de instroom volstaat een VWO-diploma. In de praktijk is dit echter niet voldoende: kennis van muziektheorie blijkt een vereiste om succesvol te participeren in de opleiding.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
24
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
25
1. Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden Het bezoek van de commissie Kunst en Cultuur aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden vond plaats op 30 juni en 1 juli 2005. De opleidingen die de commissie beoordeelde zijn: Type opleiding Bachelor Master
1.0.
Opleidingsnaam (CROHO-nummer) Kunstgeschiedenis (56824) Literatuurwetenschap (56802) Kunstgeschiedenis (66824) Literatuurwetenschap (66802) Boek en digitale media (60138) Photopraphic Studies (60140)
Variant(en) Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit der Letteren tekent voor vrijwel de helft van alle Leidse opleidingen. De faculteit biedt 26 bacheloropleidingen en 28 doorstroommasters aan. De Faculteit der Letteren noemt zichzelf een brede faculteit omdat zij een groot aantal hoofd- en subdisciplines doceert, een groot aantal regio’s tot haar aandachtsgebied rekent en een diversiteit en variëteit aan talige en culturele verschijnselen uit het heden en het verleden bestudeert en onderwijst. De Leidse letterenfaculteit vindt dat zij een bijzondere positie inneemt omdat zij: • • •
een wetenschappelijke context kan bieden voor comparatief onderzoek en onderwijs; een context kan bieden voor vernieuwend fundamenteel en theoretisch onderzoek vanuit kennis over zoveel diverse talen en culturen; unica doceert.
Aan het hoofd van de facultaire organisatie staat het faculteitsbestuur, dat bestaat uit vier leden: de decaan, de directeur onderwijs, de directeur bedrijfsvoering en de studentassessor. Het faculteitsbestuur wordt ondersteund door de afdelingen van het faculteitsbureau. Er is een faculteitsraad van negen medewerkers en negen studenten. De directeur onderwijs speelde een belangrijke rol in het streven van de faculteit om, naar aanleiding van een aanbeveling van de vorige visitatiecommissie, de afstand tussen het centrale en het decentrale niveau binnen de faculteit te verkleinen en de samenwerking en solidariteit tussen de verschillende sectoren binnen de faculteit te versterken. Het aanstellen van de directeur onderwijs paste in het beleid van de faculteit om het bestuur te professionaliseren en het onderwijs meer centraal aan te sturen. In het kader daarvan zijn de contacten tussen het centrale en het decentrale niveau geïntensiveerd. Per 1 januari 2004 is het aantal bestuurlijke eenheden op het gebied van het onderwijs verlaagd van tweeëntwintig naar twaalf: er zijn nu, naast zeven zelfstandige opleidingen, vijf onderwijsinstituten. De besturen van de onderwijsinstituten zijn samengesteld uit de voorzitters van de tot het instituut behorende opleidingen, plus één tot het instituut behorende student. De zelfstandige opleidingen hebben een eigen opleidingsbestuur. Elke opleiding heeft een opleidingsraad waarin alle docenten zitting hebben en die vooral een adviserende rol heeft. Daarnaast hebben de studentleden uit de opleidingscommissie een adviserende stem. De opleidingsraad wordt over een aantal zaken gehoord door het opleidingsbestuur respectievelijk de opleidingsvoorzitter. Tenslotte heeft elk onderwijsinstituut een instituutsraad, die paritair is samengesteld. Elke opleiding wordt daarin vertegenwoordigd door een docent, een student en een lid van het ondersteunend personeel. Verwante bachelor-, master- en doctoraalopleidingen hebben gemeenschappelijke opleidings- en examencommissies. De faculteit kent daarnaast toelatingscommissies, die beslissen over de toelating van studenten die een masteropleiding willen volgen, maar niet een bacheloropleiding hebben gevolgd die automatisch toegang verleent tot die master. Vanwege de geringe QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
26
omvang van de opleidingen heeft de faculteit gekozen voor een personele unie met de Examencommissies. Het faculteitsbestuur laat zich adviseren door drie vaste facultaire adviescommissies die ook de faculteitsraad adviseren. De commissie Onderwijs geeft gevraagd en ongevraagd advies omtrent de lopende bestuurlijke onderwijsagenda en kan ook zelf beleidssuggesties aandragen. Daartoe vergadert zij eenmaal per maand, een week voor de faculteitsraadsvergadering, in aanwezigheid van de directeur onderwijs, de assessor en de ICLON-contactpersoon voor de faculteit. De leden – vijf personeelsleden (voor twee jaar) en vier studenten (voor een jaar) – worden zo geselecteerd dat ze een afspiegeling vormen van de breedte van de faculteit.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De invoering van de bachelor-masterstructuur is aan de Leidse universiteit per jaar gegaan. Het proces is nu halverwege: 1 september 2002 1 december 2003 1 september 2004 1 september 2005 1 september 2010
instroom doctoraalopleidingen beëindigd, start van het bachelor-masterstelsel de Faculteit der Letteren telt nog 1.647 ingeschreven doctoraalstudenten van de doctoraalprogramma’s wordt alleen het vierde jaar nog verzorgd het reguliere doctoraalonderwijs wordt beëindigd; vertraagde doctoraalstudenten kunnen verder studeren aan de hand van omzettingstabellen vanuit de bachelormasterprogramma’s en/of maatwerk definitieve beëindiging doctoraalopleidingen: het is niet langer mogelijk om doctoraal examen af te leggen en het bijbehorende diploma te verwerven
De aanbevelingen uit het rapport Optimalisering zijn opgesteld met het nieuwe bachelor-masterstelsel in gedachten. Belangrijk (én al ingevoerd) zijn hierbij de faculteitsbrede onderwijsdoelen op bachelorniveau voor algemene academische vaardigheden en de invoering van leerlijnen; de semesterindeling; studievoortgangscontrole en -begeleiding. Ook van belang bij de invoering van de bachelormasterstructuur is de Leidse abstracte structuur 100-600, waarbij voor iedere cursus is aangegeven op welk niveau het vak gegeven wordt en dus dat elk programma een samenhangende opbouw heeft naar moeilijkheidsgraad.
1.2.
Het beoordelingskader
De Universiteit Leiden heeft met haar kaderdocument Leids Universitair Register van Opleidingen – kortweg ‘Leids Register’ – de algemene, universiteitbrede kaders en kwaliteitskenmerken vastgesteld waarbinnen faculteiten en opleidingen hun onderwijsbeleid kunnen vormgeven. Elke Leidse bachelor- en masteropleiding wordt aan deze kaders getoetst alvorens opgenomen te worden in het Leids register en te worden aangemeld bij het CROHO. Het kader bevat richtlijnen voor de toetsing van de opleidingen en voorwaarden voor opname in het centrale register. In het Leids Register is onder andere de abstracte structuur 100-600 uitgewerkt en geconcretiseerd. Die structuur moet worden gezien als een soort van classificatiesysteem waarmee het niveau van de cursussen voor studenten duidelijk wordt gemaakt. De praktische evaluatie van het systeem is voorzien voor 2007. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Optimalisering heeft de faculteit een facultair kader voor de bachelor opgesteld dat drie leidende principes heeft: 1. Elke student moet binnen zijn hoofdvak ‘naar het front van de wetenschap’ gebracht worden. Vakinhoudelijke en algemeen academische vorming moet gewaarborgd en in het onderwijsprogramma aantoonbaar aanwezig zijn. Dit is uitgewerkt door elke opleiding te vragen haar onderwijsprogramma vorm te geven aan de hand van een facultair ‘format’, waarin opzet, doelstellingen en programma op systematische wijze zijn beschreven. QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
27
2. Elke student dient gestimuleerd te worden over de muren van zijn eigen vakgebied heen te kijken. Om versnippering van kleine keuzevakjes te voorkomen, is in elk bachelorprogramma naast 140 studiepunten hoofdvakonderwijs ook 40 studiepunten voor substantiële bijvakken van 20 of desgewenst 40 punten per stuk ingeruimd. 3. Het onderwijssysteem dient zowel in organisatorisch als in financieel opzicht efficiënt te worden opgezet. Dit is onder meer uitgewerkt in een facultair uniforme omvang van vakonderdelen in 4 (bachelor) of 5 (master) studiepunten of een veelvoud daarvan, zodat de organisatie van gezamenlijk onderwijs over opleidingsmuren heen (het zogenoemde ‘aanschuifonderwijs’) zo goed mogelijk ondersteund wordt. De Leidse universiteit hanteert een eigen methode voor niveaubewaking, die volgens de facultaire zelfstudie vergeleken kan worden met de Dublin-descriptoren: de zogenaamde ‘abstracte structuur 100600’ bepaalt dat bacheloropleidingen eindtermen hanteren op het niveau 100 tot 400 en dat de eindtermen van masteropleidingen zich op niveau 500 en 600 bevinden. Volgens het beleid van de instelling dient elk opleidingsprogramma een minimum aantal studiepunten op de voor de opleiding relevante niveaus te bevatten. In de onderwijsdoelen van elke opleiding wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen taalvaardigheid (indien van toepassing), disciplinair onderwijs en algemene academische vaardigheden. De opleidingen schrijven de onderwijsdoelen uit in het facultair vastgesteld bachelor- en masterformat. De eindkwalificaties worden voor elke opleiding vermeld onder de eerste vier vragen (algemene doelstelling; disciplinaire doelstellingen; algemene academische vaardigheden en – indien van toepassing – taalvaardigheidsdoelstellingen). De algemene academische vaardigheden liggen facultair vast. Bij dit format hoort een invulschema waarin de opbouw van het programma per semester en per vak beschreven staat; en waarin per vak wordt gespecificeerd: de naam van het vak, het aantal studiepunten, het niveau in termen van de abstracte structuur 100-600, de (sub)discipline waartoe het vak gerekend wordt, de algemene academische vaardigheden die geïntegreerd in het vakonderwijs aan bod komen, indien van toepassing: de taalvaardigheden (eventueel geïntegreerd met het vakonderwijs) die aan bod komen en de werkvormen en toetsvormen die worden gebruikt. Het Faculteitsbestuur beoordeelt, op basis van een advies van de facultaire onderwijscommissie, of de opleidingen de formats op de juiste wijze hebben ingevuld. Voor de bachelors zijn deze schema’s steeds toegevoegd aan de zelfevaluaties, voor de masters zijn ze nog in ontwikkeling. Vanaf september 2005 worden ook alle cursussen beschreven op basis van een uniform sjabloon waarin ook de leerdoelen van het vak opgenomen zijn.
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit heeft eindkwalificaties (de minimale leerdoelen van de bachelor) voor algemene academische vaardigheden faculteitsbreed vastgesteld (zie Facultair Kader voor de bacheloropleiding): A. Elementaire onderzoeksvaardigheden, waaronder heuristische vaardigheden De afgestudeerde kan: 1. vakwetenschappelijke literatuur verzamelen en selecteren met behulp van traditionele en moderne technieken; 2. deze analyseren en een oordeel geven over kwaliteit en betrouwbaarheid; 3. op basis hiervan een goed afgebakende probleemstelling formuleren; 4. een onderzoek van beperkte omvang opzetten en uitvoeren met inachtneming van de voor het vakgebied relevante methoden en technieken; 5. op basis daarvan een beargumenteerde conclusie formuleren; 6. ook buiten zijn eigen vakgebied gebruikmaken van zijn verworven onderzoeksvaardigheden.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
28
B. Schriftelijke presentatievaardigheden De afgestudeerde kan: 1. onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteenzetten en 2. een antwoord formuleren op vragen betreffende (een onderwerp in) het vakgebied • • • •
in de vorm van een heldere en goed opgebouwde schriftelijke presentatie; overeenkomend met de criteria die het vakgebied daaraan stelt; met gebruikmaking van relevante illustratie- of multimediale technieken; die gericht is op een specifieke doelgroep.
C. Mondelinge presentatievaardigheden De afgestudeerde kan: 1. onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteenzetten; 2. een antwoord formuleren op vragen betreffende die (een onderwerp in) het vakgebied • • • •
in de vorm van een heldere en goed opgebouwde mondelinge presentatie; overeenkomend met de criteria die het vakgebied daaraan stelt; met gebruikmaking van moderne presentatietechnieken; die gericht is op een specifieke doelgroep;
3. actief deelnemen aan een vakinhoudelijke discussie. D. Samenwerkingsvaardigheden De afgestudeerde kan: 1. constructieve kritiek geven en ontvangen en gegronde kritiek verwerken tot een herziening van het eigen standpunt; 2. samenwerken in groepen van verschillende omvang; 3. sociaal-communicatief optreden in werk- en overlegsituaties; 4. zich houden aan overeengekomen planningen en prioriteringen. E. ICT-vaardigheden De afgestudeerde kan: 1. werken met het op de faculteit gebruikte computerbesturingssysteem en met de voor zijn vakgebied relevante hard- en software; 2. werken met de meest gangbare webbrowsers en e-mailprogramma’s. De faculteit heeft in haar Strategisch Plan aangegeven dat zij niet alleen aandacht wil geven aan traditionele vaardigheden, zoals verschillende schriftelijke en mondelinge vaardigheden, argumentatieve en debatteervaardigheden en onderzoeksvaardigheden, maar ook aan allerlei elementaire en diepgravender ICT-vaardigheden. Dit is terug te vinden in bovenstaande eindtermen. De faculteit heeft nog geen vergelijkbare eindtermen voor masteropleidingen opgesteld. De zelfstudie schrijft dat aansluiting op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst, omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Hetzelfde geldt volgens de faculteit voor de aansluiting op de eisen van de arbeidsmarkt, die niet eenduidig is. Het ‘impliciete gevoelen’ dat verankerd is in de vakcompetentie van de wetenschappelijke staf en dat geformuleerd wordt door de opleidingsraad speelt een dominante rol. De faculteit besteedt echter wel expliciet aandacht aan arbeidsmarktontwikkelingen en de marktpositie van afgestudeerden.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
29
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Volgens de facultaire zelfstudie heeft de faculteit met de abstracte structuur 100-600 en de geformuleerde academische vaardigheden een methode voor niveaubewaking die kan worden vergeleken met de Dublindescriptoren. De academische vaardigheden differentiëren niet expliciet naar niveau (bachelor of master) en kunnen daarom alleen in combinatie met de abstracte structuur worden gebruikt. Het onderscheid moet gezocht worden in de mate van beheersing. Volgens de faculteit is de ontwikkeling van een niveauinschaling voor de academische vaardigheden nog een desideratum. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
In de faculteit geeft iedere WO-bachelor de kwalificatie voor toegang tot ten minste één aansluitende master. Omdat er nog nauwelijks afgestudeerde bachelors zijn, is er volgens de faculteit nog weinig te zeggen over hun arbeidsmarktperspectief. Omdat er nog geen facultaire eindtermen zijn voor de master, is niet te onderbouwen dat de student in staat is onder begeleiding wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De faculteit zegt dat er nog nauwelijks zicht is op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerde WO-masters, maar verwijst ook niet naar de arbeidsmarktpositie van haar alumni. Kritische reflectie en zelfstandige studiehouding worden als kern van het facultaire beleid genoemd. Of de disciplinaire eindkwalificaties voldoende wetenschappelijk zijn, moet uit de zelfstudierapporten van de opleidingen blijken. De eindkwalificaties van de facultaire academische vaardigheden hebben in ieder geval veel aandacht voor onderzoeksvaardigheden.
1.2.2. Programma De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van 20 c.q. één bijvak van 40 ECTS-studiepunten in de bacheloropleidingen. Facultaire onderwijsopzet in schema: bijvak 20stp
bijvak 20stp
hoofdvak 60 stp
hoofdvak 40 stp
BA1
BA2
propedeuse
hoofdvak
hoofdvak
hoofdvak 40 stp
60 stp
60 stp
BA3
MA1
(MA2)
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
30
Iedere student heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen, aan de hand van drie hoofdsoorten: 1. Intern bijvak: niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak (maximaal één bijvak van 20 ECTSstudiepunten). 2. Facultair bijvak (dat kunnen ook bijvakken zijn van andere faculteiten die door Letteren als zodanig zijn beoordeeld en geaccepteerd): de faculteit heeft er zestig, ze vallen uiteen in de volgende categorieën: a.
Elke opleiding verzorgt een Opleidingsbijvak waarin de student in 20 studiepunten een introductie krijgt in het betreffende vakgebied. In de regel is dit ‘aanschuifonderwijs’. b. Er zijn circa 25 Spectrumbijvakken van 20 studiepunten per stuk, waarin docenten van verschillende opleidingen onder aansturing van een bijvakcoördinator een vakoverstijgend onderwerp uitdiepen. Voorbeelden zijn ‘Wetenschapsgeschiedenis’ en ‘Boek en uitgeverij’. c. Er zijn sinds 2001 vier PraktijkStudies van 40 studiepunten per stuk: Journalistiek & nieuwe media, Europese Unie studies, Management en Digitale letteren. Deze PraktijkStudies worden grotendeels verzorgd door speciaal hiertoe aangestelde docenten. d. Er zijn enkele Colloquia: onder leiding van een of twee docenten wordt in een aantal intensieve vakken een onderwerp uitgediept. Voorbeelden zijn ‘Systemen en memen’ en ‘Filosofie en literatuurkritiek’. 3. Individueel of maatwerkbijvak van 20 studiepunten: zelf samen te stellen uit onderwijs binnen of buiten de faculteit, mits het aan bepaalde – door de examencommissie te toetsen – minimumeisen voldoet: het moet interne samenhang bezitten en afsluiten met een onderdeel van minimaal 4 studiepunten op minimaal 300-niveau. Hieronder kan een stage of in het buitenland gevolgd onderwijs worden geprogrammeerd. De evaluatie van het bijvakstelsel staat gepland voor 2006. Het bijvakkensysteem is faculteitsbreed op een uniforme wijze met de hoofdvakprogramma’s vervlochten: steeds 8 studiepunten (een of twee vakken) in het eerste, en 12 studiepunten (een, twee of drie vakken) in het tweede semester. Deze regel – waaraan strak de hand gehouden wordt – moet voorkomen dat de student met piekbelastingen te maken krijgt. Ten slotte is veel aandacht besteed aan de roostering. Studenten die een eenmaal begonnen bijvak om welke reden dan ook niet afmaken, hebben nog een kans om de reeds behaalde studiepunten te kunnen benutten: ze kunnen ze opnemen in een maatwerkbijvak, waarbij (een) reeds gevolgde vak(ken) in een zinvolle samenhang met nog te volgen onderdelen moet(en) worden geplaatst. Alle bijvakken zullen regelmatig worden geëvalueerd volgens het reguliere evaluatieprotocol. Daarnaast is de faculteit van plan al het onderwijs aan een midterm-review te onderwerpen. Naast de hierboven beschreven facultaire indeling in hoofd- en bijvakken kent de universiteit Leiden nog een ander universiteitsbreed model van major/minor-combinatiestudies. Daarbij combineren studenten één major van 128 studiepunten met één minor van 52 punten. Het gaat om vaste combinaties, die door de opleidingen zijn ontwikkeld, door de betrokken faculteitsbesturen zijn ingediend en door het College van Bestuur zijn vastgesteld. De letterenopleidingen Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Taalwetenschap, Literatuurwetenschap, Talen en culturen van Zuid-Oost Azië en Duitse taal en cultuur participeren in dit systeem. In hun respectieve zelfstudies worden dit nader aan de orde gesteld. Op een tweetal essentiële punten wijkt het universitaire model af van dat van de faculteit der Letteren. Waar het bijvakkensysteem pas in het tweede bachelorjaar begint, start de major/minor-combinatie vanaf het eerste jaar. De student legt zich dus al bij aanvang van de studie vast op deze keuze. Daaruit volgt dat hem of haar geen andere keuzemogelijkheden meer resten.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
31
Universitaire major/minor-combinatiestudies in schema: minor 12 stp
major 48 stp
1e jaar
minor 20stp
minor 20stp
major 40 stp
major 40 stp
2e jaar
3e jaar
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Volgens het Leids Register – en de faculteit heeft dat verder uitgewerkt – moeten onderzoeksvaardigheden zo veel mogelijk geïntegreerd met het disciplinaire onderwijs worden verworven. De faculteit heeft daarom algemeen geldende eindtermen voor onderzoeksvaardigheden opgesteld die iedere opleiding moet laten terugkomen in de programma’s. Uit de invulschema’s van de opleidingen blijkt in welke disciplinaire cursussen deze vaardigheden aan bod komen. Volgens de zelfstudie verwerven studenten kennis aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek omdat een groot deel van de docenten actief onderzoeker is. De faculteit beschrijft het voornemen in de nabije toekomst de integratie van onderzoek en onderwijs verder te versterken. In de bachelor wil zij versterking van de algehele programmasamenhang, duidelijker accentuering van de wetenschapstheoretische onderbouwing van het programma en zijn onderdelen, versterking daarin van de leerlijnen heuristische en onderzoeksvaardigheden en schriftelijke presentatie. In de master verbetering van de scriptiebegeleiding en de constructie van een doorlopende, op onderzoek geënte weg van (research)master naar PhD-opleiding. Op de vraag of relevante beroepen aan de orde komen in het programma schrijft de faculteit dat zij door middel van vakoverschrijdende colleges en de Praktijkstudies meer aandacht heeft gecreëerd voor andere beroepen dan onderzoeker en onderwijzer. Het zijn wel bijvakken. Onder sterke punten schrijft de faculteit echter dat de Leidse opleidingen een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt zijn zowel op het gebied van onderwijs, onderzoek, overheid en bedrijfsleven en dat de oriëntatie op de arbeidsmarkt al in de bachelorfase begint. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De eindkwalificaties op het gebied van taalvaardigheid en algemene academische vaardigheden zijn voor ieder programma verwerkt in de bachelor- en masterformats. Daar is te lezen hoe ze vertaald zijn naar de QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
32
programma’s: waar wordt er aandacht aan besteed, op welk niveau, in welke wetenschappelijke (sub)disciplines. Vanaf september 2005 is tevens een uniforme vakbeschrijving verplicht, waarin de leerdoelen van een vak vermeld zullen staan. Voor de facultaire bijvakprogramma’s van 20 of 40 studiepunten geldt hetzelfde, hiervoor bestaat een bijvakformat. Het bijvakkensysteem biedt de mogelijkheid voor een ‘flexibel programma’. Elke student is vrij om binnen de spelregels van het bijvakkensysteem bijvakken te kiezen. Over het individuele of maatwerkbijvak beslist de examencommissie; zij toetst volgens richtlijnen uit het facultair kader voor de bacheloropleiding. Over een de samenstelling van een intern bijvak beslist de examencommissie van de opleiding van de student; voor een facultair bijvak is geen specifieke goedkeuring vereist vanwege de generieke regeling. In de facultair uniforme vakevaluaties komt de vraag naar concretisering van eindkwalificaties indirect aan de orde in vraag 2 en 10. Voorts wordt het onderwerp bevraagd in de alumni-enquêtes en in de nog te ontwikkelen exit-vragenlijst. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid berust volgens de opleiding onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma. In de nabije toekomst wil de faculteit de onderwijskundige en didactische kanten van het onderwijs optimaliseren aan de hand van de beleidspunten van de commissie Optimalisering. De punten die nog aandacht vereisen zijn: vakbeschrijvingen vervolledigen, programma’s doorlichten op interne consistentie, studeerbaarheid en aantrekkelijkheid, mogelijkheden voor scholing en wederzijdse coaching van docenten (‘peer-coaching’) verruimen, digitale ondersteuning van het onderwijs intensiveren (Blackboard, Ellips, Digibeeld), doelstellingen van het tweedetaalverwervingsonderwijs faculteitsbreed beschrijven in termen van het Europees referentiekader en aandacht opvoeren voor professionele toetsing van zowel taalverwerving als vakinhoudelijke en disciplinaire studieonderdelen. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De commissie Optimalisering heeft een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. De volgende maatregelen zijn inmiddels ingevoerd: •
• • • •
uniforme universitaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings)perioden (twee semesters, elk bestaande uit een onderwijsperiode van vijftien weken en een toetsperiode van vijf weken direct volgend op de onderwijsperiode. De toetsperiode bestaat uit een tentamenperiode van drie weken en een herkansingsperiode van een week voorafgegaan door een voorbereidingsweek); aanwijzingen voor het spreiden van de studielast (veertig uur zo goed evenredig mogelijk verdeeld, vakken altijd bachelor 4 over master 5 ECTS-studiepunten of een veelvoud daarvan, bijvakslots); vaststellen van toets- en herkansingstijdstippen; detecteren van te grote afwijkingen in toetsresultaten; volgen van de studievoortgang van de afzonderlijke studenten (Leids studiesysteem met bindend studieadvies).
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
33
Het totale aantal studenten binnen de faculteit was in 1997-1998 3.318, daalde naar 2.968 in 1999-2000 en steeg weer naar 3.333 in 2003-2004. De instroom steeg van 671 in 1997-1998 naar 915 in 2003-2004 en bedraagt momenteel circa 900 op een totaal van omstreeks 3.400 studenten. De toelatingseisen voor de bachelor zijn helder, namelijk VWO-diploma. Voor GLTC is één klassieke taal nodig. Er zijn universitaire toelatingsprocedures voor de masters: iedere student heeft een bewijs van toelating nodig van het faculteitsbestuur. Voor studenten met een andere bachelor dan de eigen of van sectorplanopleidingen wordt het dossier bestudeerd door de toelatingscommissie. Alle opleidingen hebben in de OER staan welke bachelors rechtstreeks toegang hebben. HBO-doorstromers en studenten uit het buitenland moeten aanvraag doen bij de toelatingscommissie; zij krijgen in principe toegang tot de bachelor met vrijstellingen. De faculteit heeft gewerkt aan het vergroten van haar marktaandeel door inhoudelijke verbreding van het onderwijsaanbod (ook aandacht voor andere beroepen dan docent en onderzoeker via bijvakken) en door het aanboren van nieuwe doelgroepen (A la Carte, contractonderwijs et cetera). Hiervoor heeft zij speciale instroomeisen en voorlichting opgezet. Om de aansluitingsproblemen vanuit het VWO zo veel mogelijk te beperken, heeft de Universiteit Leiden een aansluitingsprogramma VWO-WO ontwikkeld. Verschillende opleidingen doen hieraan mee: gastlessen, aansluitingsmodules, proefstuderen, lapptop-project, pre-university college et cetera. Daarnaast zijn er bijeenkomsten gericht op scholieren en aankomende studenten, zoals de Taalkundeolympiade. Activiteiten op het gebied van werving en voorlichting wordt uitgevoerd door de afdeling Communicatie (2,9 fte), in nauwe samenwerking met de afdeling Internationalisering, Communicatie en Studenten (ICS) van het universiteitsbureau. Verder drie ‘studentambassadeurs’ (studenten die een jaar een kleine facultaire aanstelling krijgen om voorlichting te geven op landelijke beurzen en op scholen), websites voor aanstaande studenten en een Engelstalige mastersite. Voor de universiteit als geheel en voor elke opleiding afzonderlijk zijn er informatieve studiebrochures. Verder zijn er vier universitaire brochures speciaal gericht op de vier profielen binnen het nieuwe VWO en facultaire informatiebrochures voor ‘Studeren à la carte’ en ‘Anders studeren’ (HOVO). Volgens de zelfstudie wil de faculteit in de nabije toekomst de aandacht voor de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen vergroten, zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed over het voetlicht gebracht wordt. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
• • •
Alle bacheloropleidingen duren drie jaar en tellen 180 studiepunten; daarvan zijn in het tweede en derde jaar 2 x 20 studiepunten gereserveerd als bijvakruimte. Vrijwel alle gewone masteropleidingen duren één jaar en tellen 60 studiepunten. De drie talen en culturen masteropleidingen van respectievelijk China, Japan en Korea duren twee jaar en tellen 120 studiepunten.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Volgens het Strategisch Plan streeft de faculteit naar een verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. Dat wil het faculteitsbestuur bereiken door het gebruik van actieve werkvormen, zoals probleem- en opdrachtgestuurd onderwijs, projectonderwijs en computerondersteund onderwijs, die een centrale plaats in alle opleidingen
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
34
moeten krijgen. Het bestuur wil ook nagaan welke mogelijkheden elektronische leeromgevingen in dit verband bieden. De commissie Optimalisering formuleerde het als volgt (Aanbeveling 1): “De door de opleiding gekozen werkvormen maken gebruik van middelen om studenten te activeren en te inspireren tot zelfstandige en kritische reflectie. Betreft het hoorcolleges, dan gaat de activerende impuls uit van de wijze van presentatie van de docent; betreft het werkcolleges, dan gaat de activerende impuls ook uit van individuele en groepsopdrachten, referaten, discussie, e.d.. In principe zijn alle werkvormen zo ingericht dat zij voorbereiding (en verwerkingstijd achteraf) vergen, óók de hoorcolleges. In de voor elk vak verplichte vakbeschrijving (‘course description’, zie Aanbeveling 8) wordt aangegeven welke tijd in het weekrooster beschikbaar is voor zelfstudie en wat globaal van de student in die tijd wordt verwacht.” De faculteit heeft als richtlijn dat het optimale aantal contacturen voor een letterenopleiding rond de 350 per jaar ligt. Voor de talen en culturenopleidingen ligt dit aantal rond of (ruim) boven de 400 uur per jaar, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de onderwezen taal. Het gaat hier steeds om een gemiddelde over de hele opleiding; in de propedeuse ligt dit aantal hoger, in het laatste jaar lager. De contacturen moeten zo gelijkmatig mogelijk over de semesters en over de week gespreid worden om te voorkomen dat er piekbelastingen optreden. De relatief kleine schaalgrootte van de afzonderlijke opleidingen leidt vaak automatisch tot onderwijs in een intensief contact tussen docent en student. De stagekwaliteit wordt volgens de zelfstudie gewaarborgd door de regeling stage bijvak uit het bachelorkader. De omvang ligt vast, altijd wordt de opdracht, het leerdoel, de aard en de omvang van de begeleiding vastgelegd en goedgekeurd door stageorganisatie, stagedocent en examencommissie. Er is een facultaire stagecoördinator. Afstudeerwerken van de bachelor worden door één en van de master door twee docenten beoordeeld. Facultair is vastgelegd dat een bachelorscriptie minimaal 12 ECTS-studiepunten telt en een masterscriptie minimaal 20. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De faculteit hanteert vaste procedures om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren: • • • •
de te bereiken eindkwalificaties zijn beschreven in de bachelor- en masterformats; daar is ook aangegeven op welke manier deze vertaald zijn in het onderwijsprogramma; in de vakbeschrijvingen wordt beschreven welke leerdoelen er in dat vak bereikt dienen te worden, en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en); de kwaliteit van de toetsing is onderdeel van de vaste vragenlijst voor programmaevaluatie.
De niveauopbouw is in alle programma’s gewaarborgd via de abstracte 100-600 structuur. Elke bachelorstudent in de faculteit heeft ten minste 20 studiepunten op het niveau 400 gevolgd. Voor de masterstudent is dat ten minste 20 punten op niveau 600. De faculteit heeft nog geen geïmplementeerd systeem voor de waarborging van de consistentie in de beoordeling en toetsing. De facultaire werkgroep ‘taaltoetsing’ onderzoekt of het CEFR als leidraad voor toetsing van de bereikte taalvaardigheid kan worden gebruikt. Bij gebleken succes zullen vergelijkbare methoden van consistente toetsing worden ontwikkeld voor disciplinaire vakken. Voorts wil de faculteit de aandacht van docenten in de komende periode onder meer via een breed georganiseerde studiemiddag richten op toetsdidactiek ter voorbereiding op verdere nascholing. Elke opleiding heeft een examencommissie, waarvan de bevoegdheden wettelijk zijn vastgelegd en die binnen de faculteit is verankerd in het faculteitsreglement. De faculteit kent nog geen facultaire richtlijn voor de examencommissie. Elke examencommissie heeft tot nu toe een eigen regeling, die per opleiding verschilt. De ontwikkeling van een facultair modelreglement is in voorbereiding. De examencommissie is
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
35
verantwoordelijk voor alle toetsen en examens die binnen de opleiding worden afgenomen. Verder is er een facultaire examencommissie voor de bijvakken ingesteld, die verantwoordelijkheid draagt voor de examens die worden afgenomen in het kader van opleidingsoverschrijdende bijvakken. Afstudeerwerken van zowel de bachelor als de master worden door twee docenten beoordeeld.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Volgens de zelfstudie wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoekstaak hebben. Het taalvaardigheidsonderwijs wordt meestal verzorgd door docenten zonder onderzoeksaanstelling. Het merendeel van de docenten is gepromoveerd: 100% van de HL, 100% van de UHD, 94% van de UD en 18% van de docenten. Het Leids Register schrijft voor dat studenten geconfronteerd moeten worden met rolmodellen. Dit uitgangspunt komt volgens de faculteit onder druk te staan in de nieuwe structuur, vooral door de invoering van onderzoeksmasters. Medewerkers binnen de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis besteden gemiddeld 30% van hun tijd aan onderzoek, voor medewerkers in de sector niet-Westen is dat 42%. Elke medewerker met een onderzoekstaak participeert in een (of meer) van de facultaire onderzoeksinstituten. Dat zijn: • • • •
Pallas: voor kunsthistorische en letterkundige studies vooral met betrekking tot Europa en Noord- en Latijns-Amerika; LUCL (Leiden University Centre for Linguistics) voor het taalkundig onderzoek binnen de faculteit; Onderzoeksinstituut voor Aziatische, Afrikaanse en Amerindische Studies CNWS: voor onderzoek met betrekking tot het Niet-Westen; Instituut voor Geschiedenis: voor historisch onderzoek.
Volgens de facultaire zelfstudie blijkt uit recente onderzoeksvisitaties dat de faculteit over het geheel genomen beschikt over een in wetenschappelijk opzicht kwalitatief sterke staf. De onderzoeksinstituten hebben onder andere als taak de onderzoekers uit verschillende opleidingen en disciplines bij elkaar te brengen om zo het opleidingsoverschrijdende en vooral regio-overschrijdende comparatieve en interdisciplinaire onderzoek te stimuleren. Daarnaast stimuleert de faculteit dat over de grenzen van de onderzoeksinstituten wordt samengewerkt, om op die manier vernieuwend en grensverleggend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van de NWO-vernieuwingsimpuls – een extra stimulans te geven. De onderzoeksinstituten hebben een belangrijke rol gespeeld bij het vormgeven van de onderzoeksmasters en zijn betrokken bij het opzetten van een Graduate School waarin deze zullen worden ondergebracht. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Vanuit het universitaire budget worden aan de faculteiten middelen ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten heen zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. De faculteit kent een intern allocatiemodel voor de opleidingseenheden waarin onderscheid gemaakt wordt tussen de opleidingen in de sector niet-Westen en in de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis. De tweedeling komt voort uit het gegeven dat voor de ‘unica’ in het verleden van overheidswege geoormerkte budgetten ter beschikking zijn gesteld die thans integraal deel uitmaken van de bekostiging van de Universiteit Leiden.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
36
De faculteit wijst op de problematiek van bezuinigingen en vergrijzing. Zij voert een actief beleid voor vervroegde pensionering en probeert te komen tot verjonging door nieuwe medewerkers aan te stellen bij opleidingen die niet in formatie achteruit hoeven te gaan. Het verdeelmodel binnen de faculteit ziet er als volgt uit: •
•
voor de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis is de formatie gebaseerd op een normprofiel voor de bacheloropleidingen, dat binnenkort wordt uitgebreid met een model voor de masteropleidingen. Belangrijke parameters in het model zijn aantallen eerstejaars, diploma’s en aantallen promoties. Bovendien is een minimumbezetting vastgesteld: voor de combinatie van een bachelor- en een masteropleiding mag die niet kleiner zijn dan 3 fte. voor de sector niet-Westen geldt een basisformatie waar bovenop op grond van aantallen eerstejaars en rendementen extra formatie wordt toegekend; ook in het niet-Westen wordt voor promoties formatie toegekend.
Het is de bedoeling om de komende jaren te komen tot één bekostigingsmodel voor de beide sectoren (met een specifieke oormerking van de extra gelden voor het niet-Westen). Er waren in het recente verleden 22,97 (in 2003), 20,83 (in 2002) en 19,29 (in 2001) studenten per fte onderwijs. Voor het Westen ligt dat cijfer hoger (30,7 studenten per fte in 2003) dan voor het niet-Westen (10,98 studenten). De faculteit kent sinds 1998 professionele studiecoördinatoren (in 2001 7,8 fte voor de gehele faculteit), die in korte tijd centrale figuren zijn geworden. Voor beleidsondersteuning op het gebied van onderwijs en onderzoek heeft de faculteit 4,8 fte ter beschikking, voor internationalisering nog eens 2 fte. De faculteit streeft ernaar dat 25% van de hoogleraren en UHD’s vrouw is. Op 1 december 2003 waren tien van de 49 hoogleraren binnen de faculteit vrouw. Bij de UHD’s ging het om zes van de 29. De Universiteit Leiden werkt mee aan de totstandkoming van afspraken in het kader van het Sectorplan Letteren. Dit betekent voor de ‘kleine letteren’ dat voor de masteropleidingen expertise op nationaal niveau kan worden benut en voor de ‘unica’ dat samenwerking met masteropleidingen in Europa leidt tot een benutting van meer expertise dan alleen in Leiden mogelijk is. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie vermeldt dat de faculteit bezig is een nieuwe sollicitatieprocedure te ontwikkelen voor UHD’s en UD’s waarin meer oog zal zijn voor de didactische kwaliteiten van de kandidaten, die bijvoorbeeld kunnen blijken tijdens een proefcollege. Voor hoogleraren maken een assessment van managementvaardigheden en een proefcollege reeds deel uit van de procedure. Het systeem van ‘universitaire functieordening’ (UFO) is in de faculteit ingevoerd met speciale aandacht voor onderwijscompetenties. Er worden regelmatig facultaire onderwijsmiddagen worden georganiseerd (twee maal in 2002, drie maal in 2004) met thema’s als ‘Invoering BA/MA’, ‘Onderwijsoptimalisering en activerend onderwijs’, ‘Visitatie en kwaliteitszorg’, ‘Taalvaardigheidsonderwijs via het Europees Referentiekader (CEF)’. De deelname aan deze middagen is behoorlijk. De faculteit beschikt ook over een budget voor scholing. In de nabije toekomst wil de faculteit verhoogde aandacht geven aan de ondersteuning van het docentencorps. Didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
37
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Volgens de faculteit zijn er maar net voldoende onderwijsruimten en laat de verdeling van grote en kleine zalen te wensen over. Niet overal staat al een beamer en computer. De faculteit is bezig aan een inhaalslag en heeft een medewerker aangesteld om het probleem in kaart te brengen. De faculteit kent geen centrale roostering: elke opleiding stelt een eigen rooster op en vraagt de afdeling Zalenbeheer op grond daarvan om zaalruimte. Deze werkwijze heeft gevolgen voor het bijvakonderwijs: zij impliceert dat er geen garantie te geven is dat elke hoofdvakstudent elk facultair bijvak zonder roosterconflicten kan volgen. Dat geldt met name voor de opleidingsbijvakken, die voor het grootste deel bestaan uit aanschuifonderwijs. Voor de bijvakken die geen aanschuifonderwijs kennen – een enkel Opleidingsbijvak, de meeste Spectrumbijvakken, de PraktijkStudies en de Colloquia – zijn aparte plekken in het rooster gereserveerd. Op die tijdstippen mag er alleen bijvakonderwijs en geen hoofdvakonderwijs geroosterd worden. Zo is het voor elke Letterenstudent in ieder geval mogelijk om zonder roosterproblemen een Spectrumbijvak, PraktijkStudie of Colloquium te volgen. De Universitaire Bibliotheek is dichtbij. Bovendien herbergt de stad Leiden belangrijke musea en collecties waar studenten terechtkunnen. De faculteit heeft een eigen afdeling ICT, een eigen netwerk en computerzalen met 96 werkplekken voor onderwijs en studie die alleen toegankelijk zijn voor Letterenstudenten. Daarnaast kunnen ze ook van universitaire computervoorzieningen gebruikmaken. De subafdeling ICT&Onderwijs initieert en begeleidt projecten op het gebied van digitale ondersteuning van onderwijsprogramma’s. De speerpunten liggen nu bij het gebruik van Blackboard en bij taalvaardigheidsonderwijs (het programma Hologram, dat onder andere voor Frans en Italiaans wordt gebruikt, en het project Ellips, waarin ook RUG, RUN, UU en UvT participeren). Er is ook aandacht voor de digitalisering van beeldmateriaal en van audio- en videomateriaal. De practicaruimten in het Talencentrum voldoen aan moderne eisen. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit heeft sinds 1998 een stelsel van studiecoördinatoren. Deze personen verrichten taken op het gebied van studieadvisering, maar ook van onderwijscoördinatie (roosters, studiegids, advisering inzake onderwijsprogrammering). Ze zijn in dienst van de faculteit en voor een bepaalde hoeveelheid fte toegewezen aan opleidingen en instituten. De functies hebben minimaal een omvang van 0,5 fte, waardoor de meeste studiecoördinatoren voor twee of drie verwante opleidingen werken. De studiecoördinatoren overleggen maandelijks onder leiding van de directeur onderwijs. Het stelsel is begin 2001 positief geëvalueerd op basis van vragenlijstonderzoek onder studenten, opleidingsbesturen, opleidingscommissies, examencommissies, secretariaten en de coördinatoren zelf. In het kader van het Leids Studiesysteem worden studenten in het eerste bachelorjaar (propedeuse) opgenomen in mentorgroepen. Bij het begin van hun studie voeren zij een kennismakingsgesprek met de studiecoördinator of een docent, waarna zij onder de hoede komen van een docentmentor. In het eerste jaar wordt tweemaal een advies uitgebracht over de kansen van de student om de opleiding succesvol af te ronden. Aan het einde van het eerste jaar wordt – onder verantwoordelijkheid van de examencommissie – een advies met een bindend karakter uitgebracht: een student moet minimaal 30 ECTS-studiepunten hebben behaald om verder te mogen gaan met zijn studie. Met ingang van 1 september 2005 wordt dit aantal opgehoogd naar 40 met de verplichting de propedeuse binnen twee jaar te halen. In het Strategisch Plan wordt beschreven dat er meer begeleiding in de doctoraalfase nodig is (scriptie, aanspreken bij achterblijvende studievoortgang, informatie over voorzieningen en mogelijkheden). De
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
38
komende twee jaar gaat de faculteit, met steun van het College van Bestuur, meer investeren in het begeleiden van ouderejaars studenten. Sinds begin 2004 beschikt de faculteit over een afdeling Studentzaken (hoofd Studentzaken 1 fte), waarin zowel het nieuwe Studiepunt (2 fte), het reeds bestaande Loopbaancentrum (2 fte) als de coördinator voor het à la carte- en contractonderwijs (0,6 fte) zijn ondergebracht. Het Loopbaancentrum is in 2003 positief geëvalueerd door studenten, studiecoördinatoren en werkgevers en daarna opgenomen in de facultaire organisatie. Studenten krijgen tweemaal per jaar een overzicht van de studievoortgang uit het studie-informatiesysteem ISIS/S&S. Een groeiend aantal opleidingen gebruikt U-Twist voor inschrijving en uitslag van tentamens.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit is bezig met de ontwikkeling van een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, dat betrekking heeft op drie niveaus. De implementatie van het volledige systeem zal in de tweede helft van 2005 plaatsvinden. Verschillende elementen worden al langere tijd gebruikt binnen de faculteit, maar worden geactualiseerd en geïntegreerd in het nieuwe systeem. Het gehele systeem zal beschreven worden in een facultair kwaliteitshandboek. 1. Op studentenniveau: onderwijsevaluaties: In 2003 heeft de faculteit een nieuw evaluatieprotocol voor het onderwijs ingevoerd, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen vakevaluaties en programmaevaluaties. In het protocol staan de aandachtspunten die de faculteit heeft vastgesteld voor zowel de evaluatie van afzonderlijke vakken als van samenhangende programma’s. De opleidingen kunnen hieraan zelf desgewenst aandachtspunten toevoegen. Voor groepen van meer dan vijftien studenten worden vragenlijsten gebruikt met een vijfpuntsschaal die door het ICLON ontworpen zijn. Voor kleinere groepen wordt de kwalitatieve methode gebruikt (bijvoorbeeld een discussiebijeenkomst met een notulist). Deze vormen van evaluatie zijn niet altijd goed vergelijkbaar. Het is de taak van de Opleidingscommissie de resultaten in de juiste context te plaatsen. De faculteit overweegt om per 1 september 2005 exitvragenlijsten of curriculumevaluaties in te voeren als aanvulling op de bestaande vak- en programmaevaluaties. Het is facultair beleid dat van een nieuwe opleiding alle vakken uit een studiejaar geëvalueerd worden. Na deze ‘nulmeting’ kan de opleiding desgewenst overstappen op een frequentie van eens per drie jaar. De opleidingscommissie stelt daarvoor een evaluatiekalender op, waarin uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met factoren die het wenselijk maken dat een vak vaker dan eens per drie jaar geëvalueerd wordt (bijvoorbeeld nieuwe docenten, gewijzigd onderwijsmateriaal, nieuwe werkvormen et cetera). De programmaevaluatie dient in alle gevallen jaarlijks te worden afgenomen. Voor de vakevaluatie zijn de punten die bevraagd worden: mate van interessantheid van het vak; kwaliteit van de informatievoorziening bij aanvang; reële studielast ten opzichte van het aantal studiepunten; moeilijkheidsgraad; mate van gerealiseerde voorbereiding van contacturen; stimulering van het kritisch denkvermogen; stimulering van zelfstandige, actieve inzet; kwaliteit van het studiemateriaal; geschiktheid van de gebruikte werkvormen; interne samenhang van het onderwijs; effectiviteit van digitale leeromgeving en/of COO-toepassingen; aansluiting bij het studieprogramma totnogtoe; didactische kwaliteit van de docent(en). Voor de jaarlijkse programmaevaluatie (van hoofd- en bijvakken) zijn de punten die bevraagd worden: tevredenheid over de algemene studievordering; toename zelfstandige studiehouding; reële totale studielast ten opzichte van het aantal studiepunten; samenhang tussen de onderdelen van het programma; toename beheersing van algemene academische vaardigheden; toetsing (met eventuele specificatie van vakken);
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
39
studielastspreiding; eventuele studievertraging; in geval van propedeuse: zinvolheid propedeusementoraat; studiecoördinator (hoofdvakprogramma) of organisatie (bijvakprogramma). De faculteit overweegt om per 1 september 2005 bij kleine opleidingen exit-vragenlijsten in te voeren als een aanvulling op de bestaande onderwijsevaluaties. De Opleidingscommissie maakt elk half jaar evaluatierapporten die naar de betrokken leerstoelhouders, het opleidings- of instituutsbestuur en het faculteitsbestuur worden gestuurd. Deze beoordelen de rapportages elk naar de verantwoordelijkheden die ze dragen en gaan na of de evaluatieresultaten beantwoorden aan de streefdoelen (lager dan een 3 op vijfpuntsschaal). Zo niet, dan wordt er een verbetermaatregel in gang gezet, bijvoorbeeld via een gesprek met een docent over zijn onderwijs, een aanpassing van het onderwijsprogramma, het opheffen van roosterconflicten, et cetera. In het jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprek komen de onderwijsevaluaties ter sprake en controleert het faculteitsbestuur of de noodzakelijke follow-up heeft plaatsgevonden. 2. Op personeelsniveau: Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken: Functioneringsgesprekken vinden in principe elk jaar plaats en worden gepland en gevoerd door de direct leidinggevende. Voor docenten, UD’s en UHD’s is dat de leerstoelhouder. Bij de leerstoelhouders worden de functioneringsgesprekken sinds 2000 gevoerd door de decaan. De functioneringsgesprekken worden vervangen door Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken, waarin medewerkers op alle onderdelen van hun functioneren beoordeeld worden aan de hand van een vierpuntsschaal. Deze gesprekken zullen een duidelijke relatie hebben met de onderwijsevaluaties. In die gesprekken worden resultaatgerichte afspraken gemaakt over de loopbaanontwikkeling. Leidinggevenden krijgen een training in het voeren van deze gesprekken, ook medewerkers hebben de mogelijkheid een training te volgen. 3. Op bestuurlijk niveau via meerjarenbeleidsgesprekken: Sinds 2001 voert het faculteitsbestuur jaarlijks meerjarenbeleidsgesprekken met de opleidingen/onderwijsinstituten. In het kader van die gesprekken maken opleidingen eens per drie jaar een meerjarig profileringsplan. De afspraken die gemaakt worden, worden vastgelegd in een convenant, dat tijdens het volgende meerjarenbeleidsgesprek wordt besproken om na te gaan of de overeengekomen afspraken daadwerkelijk zijn opgevolgd. Met betrekking tot het onderwijs komen in elk geval de volgende onderwerpen aan de orde: • • • • • • •
instroom; rendementen; voortgang implementatie bachelor-masterstelsel; vak- en programmaevaluaties; contractonderwijs; internationalisering; ICT & Onderwijs.
Indien de resultaten van een opleiding in ernstige mate afwijken van het facultaire beleid worden daarover afspraken gemaakt voor het komend jaar. Er wordt ook aandacht besteed aan de beschikbaarheid van adequate onderwijsruimten, de inrichting ervan en de benodigde apparatuur, en aan personeelszaken. Als uit onderwijsevaluaties of langs een andere weg is gebleken dat een bepaalde medewerker (in het onderwijs of anderzins) niet goed functioneert, wordt dit functioneren in een vertrouwelijk gedeelte van het gesprek – dat alleen met de verantwoordelijke opleidingsvoorzitter plaatsvindt – aan de orde gesteld. Een belangrijk punt is ook het vaststellen van de indicatieve formatie: de hoeveelheid wetenschappelijk personeel waarop een opleiding recht heeft. Die indicatieve formatie ligt niet bij voorbaat geheel vast, wanneer er daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld wanneer de instroom sterk gestegen is, stelt het faculteitsbestuur extra formatie beschikbaar voor opleidingen. De Universiteit Leiden heeft onlangs een traject ingezet om universiteitsbreed te komen tot een cyclisch kwaliteitszorgsysteem dat is toegesneden op het nieuwe accreditatiestelsel. De faculteiten is gevraagd de verschillende onderdelen waarmee de onderwijskwaliteit wordt gestimuleerd en bewaakt, onder te brengen in een handboek, dat op hoofdlijnen het NVAO-kader volgt. De Faculteit der Letteren is bezig om dit
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
40
kwaliteitshandboek vorm te geven en kan daarbij gebruikmaken van verschillende elementen die in de afgelopen periode ontwikkeld en ingevoerd zijn. Met het expliciet benoemen van streefdoelen per opleiding is inmiddels een begin gemaakt, onder meer voor de onderwijsrendementen en in de convenanten bij het MJG. Bij de uitwerking van het kwaliteitshandboek zullen voor meer onderwerpen toetsbare streefdoelen worden opgesteld. In de nabije toekomst wil de faculteit het stelsel van kwaliteitszorg verfijnen en aanvullen. De cyclus van onderwijsevaluatie, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd. De universiteit wil naast de zesjarige cyclus van externe beoordelingen een driejaarlijkse midterm-review. De faculteit beoogt de League of European Research intensive Universities in de organisatie daarvan te betrekken, zodat de faculteit haar kwaliteit kan afmeten aan die van verwante en vergelijkbare Europese partnerinstellingen. Als zwakke punten vermeldt de facultaire zelfstudie: • • •
met behulp van actielijsten wordt weliswaar gepoogd alle meerjarenbeleidsgesprekken van tijdige follow-up te voorzien, maar deze komt in sommige gevallen later dan wenselijk is; hoewel de verwerking van de informatiestroom afkomstig uit de evaluatieprocedures adequaat geregeld is, ontbreekt het vooralsnog aan een geautomatiseerd informatiesysteem, terwijl de handmatige verwerking tijdrovend is; de facultaire informatiesystemen zijn nog niet altijd even goed toegespitst op de informatiebehoefte van de NVAO.
De faculteit heeft een begin gemaakt met het ontwikkelen van een kwaliteitsnormeringssysteem voor het taalvaardigheidsonderwijs op basis van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Voor het disciplinaire onderwijs wil Leiden een faculteitsbrede tussentijdse beoordeling (midterm review) invoeren in het kader waarvan de diverse belanghebbenden (stakeholders) van het facultaire onderwijs geraadpleegd worden. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Uit de beschrijving onder het vorige facet blijkt dat het systeem van interne kwaliteitszorg zo is opgezet dat uitkomsten van evaluaties ook daadwerkelijk kunnen leiden tot het constateren van tekortkomingen en vervolgens tot het formuleren van concrete verbeterpunten en dat systematisch wordt nagegaan of deze verbeterpunten zijn gerealiseerd. De vorige visitatiecommissie stelde op facultair niveau de volgende zwakke punten vast: • • • • • •
een te grote autonomie van de vakgroepen c.q. opleidingen; de afstand tussen het faculteitsbestuur en de facultaire gemeenschap; gebrekkige onderlinge samenwerking tussen de opleidingen; het personeelsbeleid, in het bijzonder de geringe stimulans ten aanzien van de onderwijskwaliteitsbewaking; het ontbreken van solidariteit en samenwerking tussen Westen en niet-Westen; ondermaatse computerfaciliteiten voor studenten.
De faculteit heeft naar aanleiding van deze kritiek een adviescommissie ingesteld die de opdracht kreeg na te gaan welke verbeteringen op het gebied van ‘Optimalisering van onderwijsvormen en onderwijsproces’ faculteitsbreed zouden moeten worden nagestreefd. Het bestuur van de faculteit heeft de aanbevelingen van deze commissie overgenomen en omgezet in concrete maatregelen. Het aanstellen van een directeur onderwijs, die fungeert als verbindingsofficier tussen faculteit en opleidingen, moest leiden tot een grotere mate van samenwerking en solidariteit binnen de faculteit. Ook het instellen van onderwijs- en
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
41
onderzoeksinstituten had als doel het verkleinen van de functionele afstanden binnen de faculteit. Het door de vorige visitatiecommissie geconstateerde gebrek aan samenwerking tussen Westen en niet-Westen is aangepakt door een aantal opleidingsoverschrijdende initiatieven, zoals een achttal onderzoeksmasters. De faculteit heeft het voeren van functioneringsgesprekken geïntensiveerd, heeft plannen uitgewerkt voor R&O-gesprekken en is van plan deze gesprekken een structurele plaats te geven in het systeem van interne kwaliteitszorg. Er is verder geïnvesteerd in computerfaciliteiten. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Over de manier waarop medewerkers en studenten bij de interne kwaliteitszorg betrokken zijn, is hierboven (onder F17) reeds het een en ander gezegd. Medewerkers en studenten zijn bovendien via de Opleidingscommissies actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De faculteit betrekt alumni bij de interne kwaliteitszorg met behulp van arbeidsmarktonderzoek. Sinds 2000 wordt dat in samenwerking met het ICLON systematisch gedaan voor alle opleidingen. Dit betekent dat een zelfde vragenlijststramien wordt gebruikt voor cyclisch terugkerend onderzoek onder alumni. De resultaten worden uitgewerkt in rapportages gericht op verschillende doelgroepen (studenten, ouders, afgestudeerden, faculteitsbestuur, Loopbaancentrum et cetera). De contacten met het afnemend beroepenveld worden in de eerste plaats onderhouden vanuit het Loopbaancentrum, dat via stages en arbeidsmarktvoorlichting geregeld feedback krijgt over de kwaliteiten van de Leidse letterenalumni. Informatie die van belang kan zijn voor de afzonderlijke opleidingen wordt vanuit het Loopbaancentrum doorgegeven. Daarnaast zijn er diverse contacten met het afnemend beroepenveld die rechtstreeks vanuit de opleidingen en hun staf onderhouden worden.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Er zijn nog geen bachelor- of masterstudenten in de faculteit afgestudeerd. Met betrekking tot het doctoraalonderwijs van de afgelopen jaren kan geconcludeerd worden dat afgestudeerde letterenstudenten breed inzetbaar zijn. Alumnionderzoek wijst uit dat 20% in het onderwijs terechtkomt. Daarnaast komen afgestudeerden terecht in de journalistiek, bij de overheid, in het bedrijfsleven en in de wetenschap. Uit alumnionderzoek blijkt dat afgestudeerden vooral gebruikmaken van hun academische vaardigheden en aan tijdens de studie opgedane werkervaring en bestuurservaring een grote waarde toeschrijven. Vaardigheden waar tijdens de studie te weinig aandacht aan was besteed waren het toepassen van onderzoeksvaardigheden in een ander kennisdomein, sociaal-communicatieve vaardigheden, kunnen omgaan met andere culturen, plannen en organiseren, computervaardigheden, initiatief nemen en reflectie op eigen handelen. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Er zijn van de beoordeelde bachelor- en masteropleidingen nog geen rendementsgegevens beschikbaar. Onderstaande informatie is daarom gebaseerd op de rendementen van de doctoraalopleidingen. De onderwijsrendementen voor de propedeuse zijn rond de 60% na drie jaar. Voor de postpropedeuse is het rendement na vijf jaar rond de 25% en na zeven jaar tussen de 55 en 61%. De verschillen tussen de
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
42
opleidingen zijn groot. Met ingang van 1 september 2005 voert de Universiteit Leiden de regel in dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Voor de bacheloropleidingen wordt gestreefd naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleidingen wordt gestreefd naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. In het Strategisch Plan staat: “Concreet stelt de faculteit zich ten doel dat de uitval van studenten in 2005 niet groter is dan 10 procent van de doctoraalinstroom (…) en dat het propedeuserendement ten minste op hetzelfde niveau komt als in het door het College van Bestuur vastgestelde allocatiemodel BIM gehanteerde streefcijfers.” Er is in de afgelopen tijd het een en ander gedaan om de rendementen omhoog te brengen. In 1996 werd het bindend studieadvies (BSA) ingevoerd. Studenten die na één jaar minder dan de helft van het aantal studiepunten hadden behaald kregen een negatief studieadvies. Sinds 1996 zijn de rendementen na één jaar gemiddeld iets gestegen, maar die winst gaat in de jaren daarop weer verloren: de rendementen na drie jaar blijven nagenoeg gelijk. De rendementen van de postpropedeuse zijn sinds de invoering van het BSA nauwelijks gestegen. Een analyse van de rendementen en de uitval wees op twee belangrijke drempels: •
•
‘zwemmen’: ter bestrijding daarvan hebben opbouw en leerlijnen een prominentere plaats gekregen, is de keuzeruimte ingeperkt tot 40 ECTS-studiepunten en evenredig verdeeld over het tweede en derde jaar, is er een intensievere begeleiding bij invullen van keuzeruimte en is er extra ruimte om ouderejaarsstudenten naar de eindstreep te begeleiden ‘writers block’: ter bestrijding daarvan wordt er meer aandacht besteed aan de leerlijn van de schriftelijke vaardigheden, wordt het bachelorwerkstuk gekoppeld aan een derdejaars werkcollege en worden ‘scriptieseminars’ gestimuleerd.
De faculteit neemt zich voor met het oog op de verhoging van de rendementen – naast de verhoging van de norm voor het bindend studieadvies van 30 ECTS-studiepunten naar 40 ECTS-studiepunten – in de komende jaren extra aandacht uit te laten gaan naar de begeleiding van studenten in de hogere studiejaren en naar de selectie van studenten voor bachelor- en vooral masteropleidingen. De faculteit start, met ondersteuning van universitaire vernieuwingsgelden, een project rendementsverbetering, in het kader waarvan onderwijsinstituten en opleidingen voorstellen kunnen indienen voor maatregelen die moeten leiden tot systematische rendementsverbetering. Hierin passen plannen voor meer specifieke of intensieve vormen van studiebegeleiding, alsook voor verbetering van het schrijfonderwijs, voor scriptieseminars en voor het inrichten van speciaal op individuele studie (scriptieschrijven) gerichte werkomgevingen. Ook de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen, verdient verdere aandacht zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed over het voetlicht gebracht wordt. Via het Loopbaancentrum blijkt dat stagebieders en bedrijven over het algemeen tevreden zijn over de kwaliteit van de Leidse studenten en afgestudeerden.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
43
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
44
1.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Kunstgeschiedenis
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk
Kunstgeschiedenis (56824) Bachelor WO 180 Voltijd en deeltijd Leiden 31 december 2007 Nee
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot Beoordeling bijzonder kwaliteitskenmerk
Kunstgeschiedenis (66824) Master WO 60 Voltijd en deeltijd Leiden 31 december 2007 Nee
De bachelor- en masteropleiding kennen een voltijd- en een deeltijdvariant. Het deeltijdprogramma van de bacheloropleiding wordt in de avonduren aangeboden en heeft een studieduur van vierenhalf jaar in plaats van drie jaar. De master kent uitsluitend dagonderwijs; dit betekent dat de voltijd- en deeltijdstudenten van de master dezelfde colleges volgen, maar deeltijdstudenten deze over een langere periode, te weten anderhalf jaar, verspreiden. Inhoudelijk is er geen essentieel verschil tussen het voltijd- en deeltijdprogramma. Daar waar verschillen bestaan tussen de voltijd- en deeltijdvariant, worden deze in de tekst vermeld.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
45
1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. De bachelor en master Kunstgeschiedenis vormen binnen de faculteit zelfstandige opleidingen. Deze vallen niet onder een onderwijsinstituut. Het faculteitsbestuur zal op basis van een evaluatie nadere keuzes maken over structuurindeling van de faculteit.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport, waarin wordt beschreven hoe in Leiden de nieuwe bachelor-masterstructuur het oude systeem er per jaar ‘uit drukt’. De bachelor en master Kunstgeschiedenis zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Kunstgeschiedenis. Per 1 september 2002 is de instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding afgesloten. Vanaf 1 september 2005 biedt de opleiding geen voltijds doctoraalonderwijs meer aan en vanaf 1 september 2007 stopt ook het doctoraalonderwijs voor de deeltijdstudenten. Studenten die zich voor 1 september 2002 hebben ingeschreven, kunnen indien zij geen vertraging oplopen de studie via de oude structuur afronden. In het OER is voor vertraagde studenten een overgangsregeling opgenomen. De ongedeelde opleiding had op 1 december 2003 nog 161 ingeschreven doctoraalstudenten. De opleiding heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om onderwijsdoelstellingen en -aanbod inhoudelijk te vernieuwen (zie hiervoor F1). Het naast elkaar bestaan van het doctoraalonderwijs en de (ontwikkeling van) de nieuwe bachelor- en masteropleiding was complex, maar heeft tot veel positieve veranderingen geleid, aldus de staf. De commissie heeft van doctoraalstudenten begrepen dat hen de mogelijkheid wordt geboden om aan te schuiven bij bachelorcolleges. Dit geldt eveneens voor deeltijdstudenten. Het bacheloronderwijs wordt zowel overdag als ’s avonds verzorgd. Specifieke bijvakken worden voor deeltijders echter niet altijd in de avonduren gegeven. De master zal alleen uit dagonderwijs bestaan. Hoewel er relatief nog veel doctoraalstudenten zijn, levert de overgang volgens het faculteitsbestuur geen problemen op. Studenten beamen dit, maar geven aan dat de voorlichting over met name de master erg laat beschikbaar was. De informatie was in sommige gevallen te globaal en te weinig praktisch. De opleiding stelt zich volgens de studenten bij de overgang flexibel op: bij problemen worden praktische oplossingen gezocht. De commissie is van mening dat de afbouw van de ongedeelde opleiding zonder grote problemen voor de studenten verloopt. De opleiding had meer aandacht kunnen besteden aan tijdige voorlichting. De commissie complimenteert de opleiding met de vernieuwende invulling van de bachelor en master ten opzichte van de ongedeelde doctoraalopleiding en beseft dat de ontwikkeling hiervan een zware wissel heeft getrokken op de staf.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De doelstelling en eindtermen van de bachelor en master Kunstgeschiedenis zijn gegeven in het voor de opleiding Kunstgeschiedenis ingevulde facultaire bachelor- en masterformat. In de zelfstudie heeft de opleiding de volgende algemene en opleidingsspecifieke eindtermen voor de bachelor opgenomen. Bachelors Kunstgeschiedenis: QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
46
1. hebben kennis van en inzicht in de geschiedenis van de kunstproductie in het westerse cultuurgebied en de methoden en theorievorming van de kunstgeschiedenis; 2. hebben globale kennis van en inzicht in de kunstproductie en het kunstbegrip van niet-westerse regio’s; 3. zijn in staat vorm, functie en inhoud, materiaal en techniek van artefacten binnen relevante contexten (in westen en niet-westen) te beschrijven, te analyseren en te verklaren; 4. zijn in staat zelfstandig een onderzoek op te zetten en daarvan mondeling en schriftelijk verslag te doen op de voor het vakgebied geëigende methode; 5. zijn in staat vorm, functie en inhoud van artefacten binnen relevante contexten te herkennen (in westen en niet-westen), in de tijd te plaatsen en te interpreteren; 6. zijn in staat analytisch te kijken naar artefacten en die wetenschappelijk te beschrijven; 7. hebben algemene kennis van en inzicht in technische en materiële aspecten van de kunstproductie en de geschiedenis daarvan; 8. hebben kennis van en inzicht in de methoden en theorievorming van de kunstgeschiedenis; 9. zijn in staat te reflecteren op de maatschappelijke relevantie van het vakgebied; 10. zijn in staat zelfstandig te werken met het kunsthistorisch apparaat, zoals bibliotheken, foto- en diacollecties, archieven, geautomatiseerde informatiesystemen en andere relevante documentatiemiddelen (bibliografieën, lexica, enzovoort); 11. zijn in staat om, uitgaande van een concrete onderzoeksvraag, zelfstandig een onderzoek op te zetten en uit te voeren en de resultaten hiervan helder en beargumenteerd, mondeling en schriftelijk uiteen te zetten en te verdedigen. De eenjarige master Kunstgeschiedenis in Leiden concentreert zich op een aantal centrale terreinen in de Westerse en Aziatische Kunstgeschiedenis: de beeldende kunst van de late middeleeuwen en de renaissance, de moderne beeldende kunst, westerse architectuur en kunstnijverheid, de kunst en materiële cultuur van Zuid- en Oost-Azië, en de vergelijkende westerse en niet-westerse kunstgeschiedenis. Studenten worden opgeleid met het doel zich te specialiseren op een van deze vakgebieden. In de zelfstudie heeft de opleiding voor de master Kunstgeschiedenis de volgende eindtermen opgenomen. Aan het eind van de opleiding heeft de student: 1. gedegen kennis van en inzicht in de inhoud van het vakgebied naar keuze en in de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken en de ontwikkeling van het vakgebied; 2. inzicht in de maatschappelijke relevantie van het vakgebied; 3. zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen identificeren en verzamelen met behulp van traditionele en moderne technieken (heuristische vaardigheden); 4. onder deskundige begeleiding vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen bestuderen en deze kunnen beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid; 5. onder deskundige begeleiding een heldere en beargumenteerde probleemstelling kunnen formuleren en deze kunnen herleiden tot overzichtelijke en hanteerbare deelproblemen; 6. onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen kunnen zetten in een mondeling en schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied daaraan stelt; 7. onder deskundige begeleiding een onderzoeksproject kunnen opzetten en uitvoeren. Bij de vormgeving van de bachelor- en masteropleiding heeft de opleiding gebruikgemaakt van adviezen van een Profielcommissie Leidse Opleiding Kunstgeschiedenis en de Inspectie van het Onderwijs. Mede naar aanleiding van deze adviezen is bij de invulling van de bachelor- en masteropleiding de focus gelegd op methodische en theoretische verdieping van het vakgebied. Bij de ongedeelde opleiding stond een meer objectgerichte aanpak centraal. De opleiding heeft bij deze nieuwe invulling van de opleidingen bewust gezocht naar een niche binnen de Kunstgeschiedenis en daarbij gebruikgemaakt van de kwaliteiten en mogelijkheden die de inbedding in de brede faculteit biedt. Zo heeft Leiden gekozen voor Kunstgeschiedenis in mondiaal perspectief, met grote expertise op Aziatisch gebied en vormen ‘grote collecties’ een profielpunt, mogelijk gemaakt door de samenwerking met instituten die grote collecties bezitten, zoals de Rijksmusea.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
47
De commissie is van mening dat de doelstellingen voor de bachelor en master na een oriëntatie op de actualiteit van het vakgebied bij de invoering van de bachelor- en masterstructuur helder beschreven zijn. De opleiding heeft met de eindtermen van de bachelor- en masteropleiding volgens de commissie gekozen voor een typisch Leids profiel van Kunstgeschiedenis, met een versterkte inzet op theoretische en methodische verdieping van het vakgebied en hierbij goed gebruikgemaakt van de mogelijkheden die de brede faculteit biedt, zoals de focus op het gebied van vergelijkende Westerse en Aziatische kunstgeschiedenis. De commissie heeft de eindtermen vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader en concludeert op basis hiervan dat de eindtermen aansluiten bij de (inter)nationale state of the art in wetenschapsbeoefening. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De faculteit hanteert een niveau-indeling voor de cursussen van 100 tot en met 600, geënt op het Angelsaksische onderwijs. Ook de bachelor en master Kunstgeschiedenis hebben hun cursussen volgens dit systeem ingedeeld. Het verschil in niveau van de bachelor en master komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat bachelors over ‘globale’ en ‘algemene’ kennis van en inzicht in bepaalde onderwerpen beschikken en masters bijvoorbeeld over ‘gedegen’ kennis van en inzicht in het vakgebied beschikken. De commissie heeft gekeken of de eindtermen van de bacheloropleiding gerelateerd zijn aan de Dublindescriptoren (zie voor de nummerverwijzing F1). Kennis en inzicht In eindtermen 1, 2, 7, 8 wordt aandacht besteed aan het verwerven van kennis en inzicht in het vakgebied, zoals omschreven in deze Dublin-descriptor. Toepassen van kennis en inzicht Het toepassen van kennis en inzicht wordt geëxpliciteerd in onder meer eindtermen 3, 6 en 11. Oordeelsvorming Eindtermen 9 en 11 besteden aandacht aan het verzamelen en interpreteren van relevante gegevens met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op maatschappelijke relevantie van het vakgebied. Daarnaast wordt binnen de eindtermen van de academische vaardigheden (zie facultair rapport) aandacht besteed aan verzamelen, analyseren en beoordelen van vakwetenschappelijke literatuur. Ook het geven en ontvangen van kritiek en het op basis daarvan tot een herziening van het eigen standpunt komen, maakt deel uit van de eindtermen voor academische vaardigheden. Communicatie In de eindtermen voor academische vaardigheden wordt expliciet aandacht besteed aan schriftelijke en mondelinge vaardigheden waaronder: a) een antwoord formuleren op vragen betreffende het vakgebied voor een specifieke doelgroep en b) actief deelnemen aan vakinhoudelijke discussie. Leervaardigheden In de eindtermen wordt niet geëxpliciteerd dat een bachelor Kunstgeschiedenis de leervaardigheden bezit om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan. De commissie is echter van mening dat de eindtermen voldoende garanderen dat de afgestudeerde beschikt over leervaardigheden die nodig zijn voor een masteropleiding. De commissie heeft eveneens gekeken of de eindtermen van de masteropleiding gerelateerd zijn aan de Dublin-descriptoren (zie voor de nummerverwijzing F1).
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
48
Kennis en inzicht Eindtermen 1 en 2 bestrijken de kennis en inzicht die op masterniveau worden verwacht. Toepassen van kennis en inzicht Het toepassen van kennis, inzicht en probleemoplossend vermogen komt tot uiting in eindtermen 3 tot en met 7 waarin de vaardigheden worden beschreven die een afgestudeerde masterstudent bezit. Eindterm 6 van de algemene academische onderzoeksvaardigheden (zie facultair rapport) besteedt aandacht aan het ook buiten het eigen vakgebied gebruik kunnen maken van de verworven onderzoeksvaardigheden. Dit sluit aan bij deze Dublin-descriptor, die stelt dat de afgestudeerde masterstudent ook in staat is kennis toe te passen in een bredere context. Oordeelsvorming Het formuleren van oordelen die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis is neergelegd in de facultair vastgelegde eindtermen voor academische vaardigheden. Communicatie Eindterm 6 stelt dat masters helder en beargumenteerd onderzoeksresultaten uiteen kunnen zetten in een mondeling of schriftelijk verslag. Verder stellen de eindtermen betreffende de academische vaardigheden de master in staat om conclusies duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van (niet-) specialisten. Leervaardigheden Het 600-niveau, dat de masters bezitten, wordt getoetst door middel van een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek, waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd. Dit niveau kwalificeert afgestudeerde masters voor de start van een promotietraject of een andere vervolgopleiding dan wel een beroep met een grotendeels zelfgestuurd, autonoom karakter. De commissie concludeert dat de eindtermen van de bachelor en master voldoende zijn gerelateerd aan het niveau van een bachelor en master zoals dat in de Dublin-descriptoren is gegeven. De eindtermen van de master bouwen voort op die van de bachelor. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de bachelor over globale kennis en de master over gedegen kennis van het vakgebied beschikt. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Academische onderzoeksvaardigheden nemen in de eindtermen van de bachelor een belangrijke plaats in, met name eindtermen 4, 8 en 11 besteden hier aandacht aan. Daarnaast besteden de facultaire academische eindkwalificaties ruim aandacht aan onderzoeksvaardigheden (zie het facultaire deel). De afgestudeerde bachelor Kunstgeschiedenis kan drempelloos instromen in de masteropleiding Kunstgeschiedenis. Dit is vastgelegd in de OER (art. 4.11). De staf verwacht dat het bachelorexamen Kunstgeschiedenis geen toegang biedt tot een andere masteropleiding dan de vakspecifieke. Na selectie hebben studenten ook toegang tot onderzoeksmasters, waaronder in ieder geval de Leidse researchmaster Art Histories in a Comparative Perspective.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
49
Er zijn nog geen afgestudeerde bachelors die de arbeidsmarkt hebben betreden. De staf heeft gemerkt dat in bepaalde vakgebieden waar de diversiteit aan banen groot is, bijvoorbeeld de museumwereld, diverse functies op het ‘middenkaderniveau’ beschikbaar zijn. De staf duidt dit ook wel aan als ‘culturele catering’ (u vraagt, wij draaien). Deze banen zijn vooral interessant voor bachelors die niet naar de wetenschappelijke top streven. Toch verwacht de opleiding dat de meeste bachelorstudenten zullen doorstromen naar een master. Afgestudeerde masterstudenten beschikken naar verwachting van de staf over vergelijkbare arbeidsmarktkwalificaties als de doctoraalalumni. Deze komen terecht in een grote verscheidenheid aan functies waar de studie niet direct op is gericht. De commissie heeft met enkele doctoraalalumni van de opleiding Kunstgeschiedenis gesproken en heeft van hen vernomen dat zij over voldoende kwalificaties beschikken om goed te kunnen functioneren in functies op academisch niveau. Alumni die de commissie heeft gesproken hadden onder meer promotieplannen of waren werkzaam als conservator in een museum. In de eindtermen van de master is vastgelegd dat de afgestudeerde de kwalificaties heeft om onder deskundige begeleiding een wetenschappelijk onderzoek te kunnen opzetten en uitvoeren en verslag te doen van de onderzoeksresultaten. De omschrijving van het 600-niveau (zie facet 2) geeft aan dat de afgestudeerde master in staat is actuele wetenschappelijke publicaties te lezen en een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek kan leveren waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd. Het bovenstaande overwegende concludeert de commissie dat de doelstellingen van de bachelor en de master voldoende zijn ontleend aan de eisen van de wetenschappelijke discipline. Vereiste kennis, inzicht en wetenschappelijke attitude zijn van voldoende academisch niveau. De commissie waardeert het feit dat de opleiding Kunstgeschiedenis ook een perspectief voor de afgestudeerde bachelor biedt die de arbeidsmarkt wil betreden. De commissie verwacht op basis van de eindtermen dat de perspectieven van de afgestudeerde masters inderdaad overeenkomen met de afgestudeerde doctoraalstudenten. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.2. Programma Zie ook het facultaire rapport waarin een beschrijving wordt gegeven van de facultaire indeling in hoofden bijvakken en het universiteitsbrede model van major- en minorcombinaties. Het programma van de bachelor bestaat uit een hoofdvak-bijvakstructuur (140 respectievelijk 40 studiepunten) of een major-minorstructuur (128 respectievelijk 52 studiepunten). In de hoofdvakbijvakstructuur bestaat het eerste jaar uit twee basiscursussen met een introducerend karakter en daarnaast disciplinaire blokken met een accent op de specifieke aanpak en karakteristiek van de betreffende discipline. Het tweede en derde jaar bestaat uit studieonderdelen waarin de samenhang van de verschillende disciplines wordt benadrukt. De bachelor wordt afgesloten met een bachelorwerkstuk van 12 ECTS-studiepunten. De vaste major-minorstructuur wordt toegelicht bij facet 5. Het programma van de master bestaat globaal uit twee onderdelen. In het eerste semester volgen studenten een intensief onderwijsprogramma, bestaande uit drie werkcolleges van elk 10 ECTSstudiepunten: de masterclass, het literatuurseminar en het onderzoeksseminar. In het tweede semester volgen studenten een individueel studieprogramma bepaald door de keuze van hun afstudeeronderwerp. Naast de scriptie van 20 ECTS-studiepunten, bestaat het tweede trimester uit een Literatuurtentamen van 5 ECTS-studiepunten en een praktische component van 5 ECTS-studiepunten. QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
50
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Uit het invulschema van het bachelorformat herleidt de commissie dat algemeen en specifiek kunsthistorische onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de bachelor worden opgebouwd. Deze komen in het eerste jaar bijvoorbeeld in Basiscursus I en Basisblok II aan de orde; in het tweede jaar in de Werkcolleges en de Praktijkopdracht museum; en in het derde jaar in de Projectgroep en het bachelorwerkstuk van 12 ECTS-studiepunten. Studenten worden volgens de zelfstudie in de loop van de opleiding in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de docenten. Bachelorstudenten die de commissie heeft gesproken geven aan dat in de eerste twee jaren van de bachelor weinig relatie wordt gelegd met het eigen onderzoek van docenten. Studenten zouden meer betrokkenheid bij (delen van het) onderzoek van docenten ook in de eerste twee jaar van de bachelor waarderen. Dit gebeurt volgens hen wel in het derde jaar van de bachelor, vooral tijdens het schrijven van de scriptie. Desgevraagd geven docenten aan dat er een spanningsveld bestaat tussen een samenhangend programma en presentatie van eigen onderzoek. De Themavakken in het tweede bachelorjaar bieden volgens hen echter voldoende ruimte om ook eigen onderzoek te presenteren. Uit het bachelorprogramma blijkt volgens de commissie dat studenten op diverse manieren kennismaken met wetenschappelijke ontwikkelingen in het vak, bijvoorbeeld door onderwijs in actuele onderzoeksvragen in de disciplinaire blokken. Deze worden verzorgd door (externe) onderzoekers en aio’s die zijn betrokken bij de opleiding Kunstgeschiedenis. De bacheloropleiding biedt ruimte voor oriëntatie op een bepaald beroep. Studenten kunnen 20 of 40 studiepunten besteden aan bijvoorbeeld één van de Praktijkstudies, het bijvak Didactiek of een stagebijvak. Uit alumnionderzoek, gehouden in 2000 en 2004, blijkt dat studenten de arbeidsmarkt- en praktijkgerichtheid van de opleiding echter voor verbetering vatbaar achten. In de master zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht: in het literatuurseminar worden theorie, methoden en histografie van het gekozen traject (visueel, materieel of niet-Westen) ingeleid; het onderzoeksseminar is bedoeld als introductie op het doen van onderzoek op masterniveau en in de masterclass onderzoekt de student manieren waarop vorm, functie en inhoud in verschillende perioden, culturen en kunsthistorische disciplines op elkaar inwerken. In het onderzoeksseminar staat het selecteren en kritisch gebruiken van verschillende soorten bronnen centraal en wordt geoefend met het formuleren van vraagstellingen en faseren van een onderzoeksproject. De master wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten. Op basis van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het programma van de bachelor en de master aansluit bij actuele wetenschappelijke theorieën en ontwikkelingen en dat studenten voldoende vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek kunnen opdoen. De commissie betreurt het feit dat de interactie van bachelorstudenten met de wetenschapsontwikkeling van eigen docenten onder druk staat door het strak vormgegeven bachelorprogramma. Het masterprogramma biedt studenten voldoende interactie met kennis- en wetenschapsontwikkeling van de docenten. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
51
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Zoals in het facultaire rapport staat beschreven, zijn de Leidse bachelors vormgegeven aan de hand van een model van leerlijnen. Algemene, disciplinaire en academische aspecten zijn gekoppeld aan verschillende cursussen in het curriculum. Vaardigheden komen zo veel mogelijk geïntegreerd in de disciplinaire vakken aan bod. Het bachelorformat voor Kunstgeschiedenis laat zien hoe de eindtermen zijn verweven in de verschillende onderdelen van het bachelorprogramma. Per cursus wordt aangegeven welke aspecten op welk niveau (100-400) voor dat onderdeel gelden. Per niveau (zie facultaire rapport) wordt aangegeven hoe getoetst wordt of het niveau is behaald, waarmee de leerdoelen eveneens toetsbaar zijn geformuleerd. Er wordt naar gestreefd de leerdoelen per cursus per september 2005 in uniforme vakbeschrijvingen beschikbaar te hebben. De bachelor kent in het eerste jaar twee basiscursussen met een introducerend karakter en daarnaast disciplinaire blokken met een accent op de specifieke aanpak en karakteristiek van de betreffende discipline, bijvoorbeeld Oude beeldende kunst/Prent- en tekenkunst, Moderne beeldende kunst/Fotografie, Architectuur/Bouwhistorie. Het tweede en derde jaar bestaat uit studieonderdelen waarin de samenhang van de verschillende disciplines wordt benadrukt. Voorbeelden van deze vakken zijn Kunstwetenschap I en II, Themacollege I en II en Iconografie I en II. Met de nieuwe invulling van de bachelor heeft de opleiding een groot aantal specialismen gereduceerd tot de twee hoofdrichtingen: Visuele kunsten en Materiële cultuur. In de laatste twee jaar wordt dit onderscheid geïntroduceerd. Studenten kiezen in het tweede jaar een werkcollege Visuele kunsten of Materiële cultuur. Visuele kunsten omvat de disciplines Schilder- en beeldhouwkunst, Grafische kunsten, Fotografie en Nieuwe media. Materiële cultuur omvat de disciplines Architectuur & bouwhistorie en Kunstnijverheid & industriële vormgeving en kan worden omschreven met de term ‘wooncultuur’. Aan de kunst en materiële cultuur van het niet-westen wordt in een specifiek propedeuseonderdeel aandacht besteed: ‘Introductie in andere culturen’. De component ‘Andere culturen’ wordt in het tweede en derde jaar vanuit vergelijkend perspectief geïntegreerd in verschillende onderdelen van het hoofdvakprogramma. Vanaf september 2003 biedt Kunstgeschiedenis, in samenwerking met de Faculteit der Kunsten, twee major-minorcombinaties aan: ‘Kunstgeschiedenis-Vormgeving’ en ‘Kunstgeschiedenis-Grafiek en grafische vormgeving’. Deze combinatiestudies geven studenten de kans om de theoretische en de historische kennis die ze in het majorprogramma Kunstgeschiedenis opdoen, te verbreden met een kunstenminor. Studenten die hiervoor kiezen, combineren vanaf hun eerste jaar colleges Kunstgeschiedenis in Leiden met onderwijs aan de Koninklijke Academie in Den Haag. In het eerste jaar volgen studenten 12 ECTS-studiepunten aan de academie, in het tweede jaar 20 ECTS-studiepunten en in het derde jaar 20 ECTS-studiepunten. De minor beslaat dus in totaal 52 van de 180 studiepunten in het bachelorprogramma. Op het moment dat de commissie de opleiding bezocht, volgden vijf studenten deze major-minorcombinatie. De minor is volgens de studenten die de commissie heeft gesproken duidelijk vormgegeven en bevalt hen goed. De minor waarin materialen en technieken en artistieke vraagstukken uit de praktijk aan bod komen, sluit volgens hen goed aan bij de kunsthistorische major. Er is geen sprake van overlap. Naast de vaste major-minorcombinatie is het ook mogelijk enkele bijvakken aan de Academie in Den Haag te volgen. Deze worden voor deeltijdstudenten ook in de avonduren aangeboden. Studenten en docenten evalueren de mogelijkheden die de samenwerking met de academie in Den Haag biedt als zeer positief. De staf van Kunstgeschiedenis geeft aan dat het hun verantwoordelijkheid is om het academisch karakter van de minor te bewaken en een relatie te blijven leggen met de academische vaardigheden binnen de major. Studenten die niet voor een major-minorcombinatie kiezen, volgen het facultaire systeem van een hoofdvak (140 ECTS-studiepunten) en bijvakken (40 ECTS-studiepunten), waarvan minstens 20 ECTSQANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
52
studiepunten buiten de eigen hoofdrichting moet worden gevolgd. De bijvakruimte kan worden ingevuld met bijvoorbeeld een stage of één van de ‘Praktijkstudies Letteren’. Daarnaast worden ‘opleidingsbijvakken’, (interdisciplinaire) ‘spectrumbijvakken’ en ‘colloquia’ aangeboden. Deze worden toegelicht in het facultaire deel. Bij Kunstgeschiedenis is het een traditie om stage te lopen. De staf stimuleert dit door bijvoorbeeld advertenties voor stages op het prikbord te hangen. Het blijkt dat door de invoering van de bachelor-masterstructuur en het strakker vormgegeven programma het lastiger is om een stage binnen het programma te passen. Uit het invulschema voor Kunstgeschiedenis van het masterformat herleidt de commissie in welke cursus aan welke onderwijsdoelen aandacht wordt besteed. De commissie merkt op dat volgens het invulschema in de zelfstudie alle cursussen van de master (maximaal) een 500 niveau hebben. Deze onderwijsdoelen zijn algemeen geformuleerd, bijvoorbeeld ‘kennis en inzicht’, ‘bronnenkritiek’, of ‘methodische reflectie’. De leerdoelen per cursus zullen per september 2005 nader geëxpliciteerd worden. Nu volstaat de opleiding met een beschrijving van de inhoud van de cursus. Bij facet 4 is al aangegeven wat in de masterclass, het literatuurseminar en het onderzoeksseminar aan bod komt. In de praktische component kan de student bijvoorbeeld deelnemen aan een onderzoeks- of tentoonstellingsproject of een keuzevak volgen bij een andere opleiding. De bedoeling is dat de student kennismaakt met de beroepspraktijk op het gebied van zijn of haar gebleken belangstelling. De scriptie vormt de afsluitende proeve van bekwaamheid waarin de student demonstreert over de eindkwalificaties te beschikken zoals deze zijn beschreven bij facet 1. De commissie heeft aan de hand van het ingevulde bachelor- en masterformat en de beschrijvingen van de cursussen getoetst of de programmaonderdelen van de bachelor en master de eindtermen dekken. Het ingevulde bachelor- respectievelijk masterformat maakt inzichtelijk dat in het bachelor- en masterprogramma aan alle onderwijsdoelen voldoende aandacht wordt besteedt. De commissie is van mening dat de inhoud van de cursussen een goede concretisering vormen van de disciplinaire en academische eindtermen zoals deze bij facet 1 zijn beschreven. Het bevreemdt de commissie dat er geen programmaonderdelen in de master op 600-niveau zijn; ten minste de masterscriptie zou dit niveau moeten halen. De commissie waardeert de samenwerking en de inhoudelijke afstemming met de Koninklijke Academie in Den Haag als zeer positief en vindt het om die reden jammer dat nog relatief weinig studenten hiervan gebruikmaken. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Zie ook het facultaire rapport waarin de uitgangspunten rondom doorlopende leerlijnen van vakspecifieke kennis en academische vaardigheden zijn opgenomen. De bachelor Kunstgeschiedenis is opgebouwd langs disciplinaire leerlijnen. De student wordt in drie jaar van niveau 100 naar 400 gebracht. Met de niveau-indeling zijn ook de ingangseisen wat betreft het niveau gedefinieerd. In de studiegids zijn per cursusonderdeel eveneens instapeisen geformuleerd in termen van cursussen die met goed gevolgd moeten zijn afgelegd alvorens aan het betreffende onderdeel mag worden begonnen. Via een systeem van inleidende en vervolgcursussen wordt inhoudelijke samenhang in het programma aangebracht. Bij facet 4 en 5 is een beschrijving van de programmaopbouw gegeven. Inleidende cursussen zijn bijvoorbeeld Basisblok I en II; deze hebben een introducerend, algemeen kunsthistorisch karakter met duidelijke nadruk op kritische reflectie, methodiek en een grote component vaardighedenonderwijs. Ook in de disciplinaire blokken worden algemene academische vaardigheden geïntegreerd. In het tweede jaar bouwen het Werkcollege (keuze uit Visuele kunsten of Materiële cultuur) en de Excursiewerkgroep voort op de algemeen academische en specifiek kunsthistorische vaardigheden uit het propedeusejaar en verdiepen deze. In het derde jaar zijn het vooral de Projectgroep en de Scriptie die deze lijn voortzetten en afsluiten. In het bachelorformat Kunstgeschiedenis wordt per cursus het niveau, disciplinegebied en vaardigheden uiteengezet.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
53
De commissie heeft de studenten gevraagd naar de afstemming tussen Basisblokken I en II. Studenten geven aan dat deze door de verschillen in opzet goed op elkaar aansluiten. Basisblok I biedt hoor- en werkcolleges over de basiskennis en Basisblok II is meer gericht op academische vaardigheden en databasegebruik. De master leidt de student van een 400 naar een 600 niveau. In de master kiest de student voor een visueel, materieel of niet-Westen traject. Het literatuurseminar is, zoals eerder beschreven, bedoeld als inleiding in de theorie, methode en historiografie van het gekozen traject. Het onderzoekseminar is bedoeld als introductie op het doen van onderzoek op masterniveau. De masterclass sluit methodisch gezien nauw aan bij het literatuurseminar. Studenten maken in dit onderdeel ook kennis met door studenten van andere trajecten gekozen onderzoeksvelden. De comparatieve aanpak staat hierin centraal. Het programma van de bachelor en master vertoont volgens de commissie een sterke inhoudelijke samenhang. De nieuwe programma’s zijn opgebouwd vanuit een aantal duidelijke uitgangspunten, zoals ook vermeld bij facet 5. Ze kennen een methodologisch en historiografisch reflexief karakter en een component gericht op de vergelijking tussen westerse en niet-westerse kunst. Het programma bestudeert het individuele kunstwerk en ook het materiële kunstobject in brede zin in zijn oorspronkelijke context van artistieke productie en receptie. De commissie is van mening dat de niveau-indeling van de cursussen zorgdraagt voor een duidelijke voortgang binnen de bachelor en master. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De commissie Optimalisering heeft een aantal aanbevelingen gedaan ter verbetering van de studeerbaarheid, zoals de uniforme facultaire jaarindeling en het spreiden van de studielast. Zie hiervoor het facultaire rapport. Deze aanbevelingen zijn geïmplementeerd voor de bachelor Kunstgeschiedenis. Uit de programmabeschrijving van de bachelor blijkt een evenwichtig verdeelde studielast. Bachelorstudenten merken op dat een bijvak bij andere Talen en culturenopleidingen vanwege het aspect ‘verwerving van een vreemde taal’ over het algemeen veel tijd kost en soms ten koste gaat van het hoofdvak Kunstgeschiedenis. Deeltijdstudenten geven aan dat het soms lastig is een specifiek bijvak te volgen omdat niet alle bijvakken ook in de avonduren worden aangeboden. Verder bevat het programma geen struikelblokken. De ingangseisen en randvoorwaarden rondom de bijvakken zijn voor de studenten helder. Uit de evaluatie van het eerste jaar van de bachelor (2002-2003) blijkt dat de studie voldoet aan de verwachtingen van de studenten. De beschrijving van het masterprogramma laat ook een evenwichtig verdeelde studielast zien. De contacturen met de opleiding vinden in het eerste trimester plaats. Het tweede trimester bestaat uit tutorials en het schrijven van de scriptie. Aangezien de master per 2005-2006 start, zijn er nog geen gegevens beschikbaar uit cursus- of programmaevaluaties omtrent de studielast. De commissie heeft uit de gesprekken met studenten geen problemen vernomen rondom struikelblokken, onnodige overlap of vertragende factoren in het masterprogramma. De commissie trekt uit bovenstaande gegevens de conclusie dat de studeerbaarheid en de studielast van de opleidingen aan de voorwaarden voldoen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
54
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
In het facultaire deel worden de toelatingseisen, het aansluitbeleid en voorlichtingsactiviteiten beschreven. Eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO kan in het bachelorprogramma Kunstgeschiedenis instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een VWO-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. Van studenten begreep de commissie dat ook Duitse en Franse studieteksten in de opleiding worden gebruikt. Deze zijn meestal niet verplicht, maar de staf stimuleert studenten wel deze te lezen. Docenten gaan ervan uit dat studenten over voldoende leesvaardigheden beschikken en bieden in sommige gevallen bij problemen ook een keuze voor een Engelstalige studietekst. Een academisch bachelordiploma Kunstgeschiedenis geeft toegang tot het masterprogramma Kunstgeschiedenis. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. Deze toelatingscommissie vormt een personele unie met de examencommissie. De bacheloropleiding Kunstgeschiedenis kent een heterogene studentenpopulatie: veel ‘oudere’ studenten volgen de opleiding, vooral in de deeltijdvariant. In het eerste jaar van de bachelor zijn de deeltijd- en voltijdopleiding geheel gescheiden. In het tweede en derde jaar wordt bij enkele kleine vakken het onderwijs in de deeltijd- en voltijdvariant gezamenlijk aangeboden. Studenten geven aan dat er verschil bestaat tussen de twee groepen studenten, maar dat dit in hun ogen geen bezwaar vormt. De commissie concludeert dat de toelatingsvereisten voor de bachelor en de master in orde zijn en instromende studenten over het algemeen geen problemen ondervinden met de aansluiting. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept.
Zoals in het facultaire deel beschreven staat, streeft de faculteit naar verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. De bachelor en master Kunstgeschiedenis beogen studenten via activerend onderwijs te stimuleren zowel vakkennis als algemene
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
55
academische vaardigheden te verwerven. De bachelor past afwisselende werkvormen toe. In het eerste jaar past de opleiding voornamelijk hoorcolleges toe om een nieuw kennisgebied open te leggen. In dit eerste jaar van de bacheloropleiding volgen studenten 38 ECTS-studiepunten hoorcollege en 22 ECTSstudiepunten werkgroepen. In het tweede en derde jaar wordt steeds meer gebruikgemaakt van werkcolleges waarin de reeds verworven basiskennis kan worden toegepast en verdiept. In het tweede jaar betreft dat 20 ECTS-studiepunten hoorcollege, 20 ECTS-studiepunten werkgroepen en 20 ECTSstudiepunten bijvakken. In het derde jaar zijn er 10 ECTS-studiepunten ingeroosterd voor hoorcolleges, 14 ECTS-studiepunten voor werkgroepen, 4 ECTS-studiepunten voor zelfstudie, 20 ECTS-studiepunten voor bijvakken en 12 ECTS-studiepunten voor de scriptie. Voltijdstudenten van de bachelor geven aan dat zowel de hoorcolleges als de werkcolleges ook echt activerend zijn. Onder hoorcolleges worden bijvoorbeeld ook responsiecolleges verstaan waarin studenten hun vragen kunnen stellen. Tijdens werkcolleges is er interactie tussen docent en studenten en tussen studenten onderling. Deeltijdstudenten geven aan dat de hoorcolleges niet erg activerend zijn, maar vinden dat niet erg. De werkcolleges zijn wel activerend, daarin wordt bijvoorbeeld van studenten gevraagd een korte presentatie te houden en werkstukken te maken. In de masterfase kiezen studenten bij aanvang voor een specialisatie. De aangewezen werkvorm voor inhoudelijke en methodologische verdieping is volgens de opleiding het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. De werkcolleges nemen 30 ECTSstudiepunten in beslag, zelfstudie 5 ECTS-studiepunten, het keuzeonderdeel dat kan bestaan uit een werkcollege of stage 5 ECTS-studiepunten en de scriptie, zoals gezegd, 20 ECTS-studiepunten. Het onderwijs in de master Kunstgeschiedenis wordt in het Engels aangeboden. De masterscriptie mag zowel in het Engels als in het Nederlands geschreven worden. In het eerste bachelorjaar hebben studenten drie dagen per week twee uur hoorcollege en twee uur werkcollege (totaal twaalf uur per week). Studenten geven aan dat naarmate de studie vordert de contacturen minder worden. Het totale aantal contacturen in de bachelor en master ligt voor de deeltijdopleiding aanzienlijk lager dan voor de voltijdopleiding: deeltijdstudenten volgen twee avonden per week onderwijs. Uit de gesprekken met voltijd- en deeltijdstudenten heeft de commissie kunnen opmaken dat het aantal contacturen toereikend is. Bij F5 is al gesproken over de mogelijkheid een minor of bijvak aan de Koninklijke Academie in Den Haag te volgen. Studenten geven aan dat er een groot verschil bestaat in werkvormen tussen de academie en de universiteit. Volgens hen wordt in Den Haag vooral op het proces gelet (ook bij de beoordeling) en is het bij de Universiteit Leiden vooral het resultaat, bijvoorbeeld de beoordeling van een toets of werkstuk, dat telt. Studenten zijn op de hoogte van internationaliseringsmogelijkheden binnen de bachelor en laten de commissie weten dat de staf hen ook aanraadt een deel van de studie in het buitenland te volgen. Binnen de bachelor en master Kunstgeschiedenis wordt nog maar mondjesmaat gewerkt met ICT en Blackboard in het onderwijs. Op het moment dat de commissie een bezoek bracht, kende Kunstgeschiedenis slechts twee cursussen waarin gebruik werd gemaakt van Blackboard. Docenten geven aan dat de staf lange tijd aarzelend is geweest met het gebruik van Blackboard omdat grote bestanden met beeldmateriaal hierop vastliepen en vraagstukken rond beeldrecht nog niet beantwoord waren. Inmiddels is op dit punt voortgang geboekt. De staf is bezig met de ontwikkeling van een digitale beeldbank. Deze kan door docenten en studenten gevuld worden. Ook staf van opleidingen buiten Kunstgeschiedenis kan hieraan een bijdrage leveren, bijvoorbeeld Sinologie of Japanologie. Docenten verwachten dat gebruik van Blackboard ook een extra werkbelasting met zich meebrengt. Studenten betreuren het feit dat er weinig gebruik wordt gemaakt van Blackboard, zij wijten dit inderdaad aan technische problemen die er zijn geweest, maar ook de onbekendheid van de staf met het gebruik hiervan. In het bijzonder voor de deeltijdstudenten zou intensiever gebruik van Blackboard een uitkomst betekenen. Aangezien zij minder contacturen hebben en vaak alleen ’s avonds naar de universiteit toe kunnen, zouden zij via Blackboard op eenvoudige wijze contact kunnen houden met docenten en medestudenten en de digitale leeromgeving kunnen gebruiken om informatie op te halen en te bezorgen.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
56
De commissie komt tot de conclusie dat het didactische concept in het programma wordt gerealiseerd. De didactische werkvormen sluiten aan bij de doelstellingen van de opleidingen. De commissie raadt de staf van Kunstgeschiedenis aan meer te investeren in het gebruik van ICT en Blackboard in het onderwijs en indien nodig op dit punt ook bijscholing te nemen (zie ook F14). De ontwikkelingen rondom de digitale beeldbank vindt de commissie veelbelovend. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Het niveau van kennis en vaardigheden wordt per onderdeel getoetst. De bacheloropleiding maakt hierbij gebruik van diverse toetsvormen. Deze staan in het bachelorformat per cursus omschreven en bestaan in het eerste jaar met name uit werkstukken en enkele mondelinge presentaties of referaten. Het tweede jaar kent naast genoemde toetsvormen ook een take-home tentamen en schriftelijke tentamens met essayvragen en met korte open vragen. In het derde jaar zijn de toetsvormen het meest divers en bestaan uit mondelinge presentaties of referaten, werkstukken, tentamens met essayvragen, een mondeling literatuurtentamen en een afsluitende scriptie. De commissie oordeelt dat diversiteit in de toetsvormen en opbouw hiervan over de verschillende bachelorjaren past bij opbouw in leerdoelen en inhoud van het programma die hiervoor zijn beschreven. Zowel de academische vaardigheden als vakinhoudelijke kennis en inzicht worden hiermee getoetst. De bachelor- en masterscripties worden door twee lezers beoordeeld. Om de kwaliteit van de scripties te bewaken wordt in onderling overleg het eindcijfer voor de scriptie vastgesteld. Indien dit tot problemen leidt wordt de scriptie aan de examencommissie voorgelegd. De feedback op de scriptie wordt meestal mondeling aan de student meegedeeld, al maken sommige docenten een verslag van hun beoordeling voor de student. De commissie vindt de organisatie van toetsing en de herkansingsregelingen zoals omschreven in de zelfstudie helder en voldoende. Ook van de studenten heeft zij hierover geen klachten vernomen. De toetsdata zijn zo veel mogelijk vooraf vastgesteld en volgen aansluitend op de eerstejaars colleges van het blok en voor de collegereeks in de regel in de maanden januari, juni en augustus. Hiermee beoogt de opleiding voldoende voorbereidingstijd voor de toetsen te reserveren in het onderwijsprogramma. Wat betreft de herkansingen sluit Kunstgeschiedenis aan bij het facultaire beleid. Eerstejaars mogen schriftelijke tentamens drie maal in anderhalf jaar afleggen. Herkansingen vinden merendeels plaats in de tweede helft van januari en augustus. Individuele toetsingen en examens kunnen tijdens de collegeweken plaatsvinden. Het tentamenrooster wordt bekend gemaakt via de website en hangt op het prikbord van de opleiding. De student heeft altijd het recht om zijn tentamen in te zien en dat met de docent te bespreken. Volgens de regel wordt de uitslag binnen vijftien dagen voor schriftelijke tentamens en twintig dagen voor werkstukken bekend gemaakt. Het studiecoördinaat en uiteindelijk de examencommissie houden hierop toezicht. De commissie heeft gesproken met de leden van de examencommissie over onder meer de bewaking van de toetsing en het beleid rondom fraude. De examencommissie is bevoegd tot het afnemen van examens, houdt toezicht op de coördinatie en de organisatie rond de toetsingen en heeft als taak om het niveau van de tentamens te bewaken. De coördinator van het programmaonderdeel bewaakt de consistentie van de toetscriteria en houdt hierover contact met de examencommissie. De opleiding beschikt over computerprogramma’s om fraude te detecteren. De examencommissie heeft enkele fraudegevallen voorgelegd gekregen. Afhankelijk van de ernst van de fraude zijn meer of minder strenge maatregelen genomen.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
57
Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De stafleden die zijn betrokken bij het disciplinaire onderwijs zijn merendeels gepromoveerd. De opleidingen hebben de beschikking over vier hoogleraren, negen universitair docenten en acht docenten. Zes docenten zijn niet gepromoveerd. Deze docenten hebben geen onderzoekstaak. Dit is in verhouding tot zusteropleidingen in het land een hoog aantal. Leerstoelhouders zijn betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. Per 1 september 2006 hebben vijf stafleden een aanstelling als docent, waarvan één gepromoveerd is. Hierdoor is het aantal ongepromoveerde docenten gedaald naar vier. De fte-inzet voor ‘docent’ is gedaald van 2.98 fte (ten tijde van de zelfstudie) naar 1.83 fte. Verder zijn er nu vijf hoogleraren, een UHD een twaalf UD’s. De veranderde situatie heeft de commissie tijdens de hoorwederhoor procedure vernomen. Het oordeel van de commissie is echter gebaseerd op de situatie ten tijde van het bezoek, aangezien de commissie bovenstaande informatie niet heeft kunnen verifiëren. Stafleden bij Kunstgeschiedenis besteden gemiddeld 66% aan onderwijstaken, 30% aan onderzoekstaken en 4% aan bestuurstaken. Zie hiervoor ook het facultaire rapport. De commissie is van mening dat de opleiding voldoet aan de basisvoorwaarden voor de wetenschappelijke eisen die aan het personeel worden gesteld, maar vindt dat de staf op dit punt nog wel een kwaliteitsslag kan maken. Zij heeft vernomen dat het de bedoeling van de opleiding is intensief te werken aan een grotere onderzoeksinzet van de docenten die nu weinig bij onderzoek betrokken zijn. De commissie ondersteunt dit van harte. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Zie voor de universitaire en facultaire verdeelsystematiek (bekostigingsmodellen) en het personeelsbeleid het facultaire rapport. De werkelijke formatie voor onderwijs betrof op 1 december 2003 9,11 fte. Het aantal studenten per onderwijs-fte bedraagt 34,48 (gebaseerd op de indicatieve formatie in 2002-2003). Kunstgeschiedenis beschikt over een professionele studiecoördinator die voor 0,64 fte van de aanstelling aan de opleiding is toegewezen en over een eigen secretariaat (1,1 fte). Stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie zijn ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
58
De zelfstudie maakt inzichtelijk dat er in de periode 1998-2002 is bezuinigd op het personeel van de opleiding Kunstgeschiedenis. Sinds 2002 is weer sprake van uitbreiding van het wetenschappelijk personeel, mede ingegeven door groeiende instroom van studenten. De commissie heeft van de staf vernomen dat zij de werkdruk als hoog ervaren. Het nieuwe bachelorprogramma kent veel werkcolleges en de ontwikkeling van de nieuwe onderwijsvormen is belastend geweest. Parttime docenten besteden vaak meer tijd aan onderwijs dan waarvoor zij betaald worden en docent-onderzoekers geven aan dat het onderwijs vaak ten koste gaat van onderzoek. De commissie erkent de hoge werkdruk van de staf, maar is tevens van mening dat er geen objectief criterium is vast te stellen voor het benodigde aantal stafleden. Zij heeft van docenten het signaal ontvangen dat zij zich zorgen maken over de verdeling van de capaciteit over de verschillende opleidingen. Hoewel het zeer te waarderen is dat in een brede faculteit als de Leidse ook veel kleine letterenopleidingen worden aangeboden, zou de commissie het betreuren als dit ten koste gaat van de grote opleidingen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Uit de eerste lichting vakevaluaties blijkt tevredenheid over de docenten. Zij worden door de studenten als voldoende tot goed gekwalificeerd. Dit correspondeert met het beeld dat de commissie ontving van de studenten die zij heeft gesproken. In 2000 en 2003 zijn twee nieuwe hoogleraren aangesteld waardoor de opleidingen in staat waren versterkt in te zetten op methodologische vernieuwing en verbreding en theoretische reflectie op het vak. Hierdoor konden ook nieuwe specialismen in het programma worden aangeboden (onder andere comparatieve kunstgeschiedenis). De commissie heeft de doelstellingen van de opleiding vergeleken met de specialisaties van de staf en trekt hieruit de conclusie dat het team breed genoeg is om het programma te verzorgen. Uit de zelfstudie vernam de commissie dat de opleiding indien nodig aanspraak maakt op het facultaire scholingsbudget. De commissie adviseert dit budget in te zetten voor scholing van docenten in ICTonderwijs en Blackboardvaardigheden om het gebruik van de digitale leeromgeving verder te stimuleren (zie ook F10). De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding werkt aan kwaliteitsverbetering en internationalisering van het docentencorps. Zij waardeert het streven van de staf om de lat zeer hoog te leggen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.4. Voorzieningen Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zie het facultaire rapport voor een beschrijving van de materiële voorzieningen op faculteitsniveau.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
59
De commissie heeft uit de gesprekken begrepen dat de zaalcapaciteit die nodig is voor het geven van het onderwijs een probleem vormt. Er zijn te weinig middelgrote zalen beschikbaar. Daarnaast zijn de audiovisuele voorzieningen ontoereikend. Dia-apparatuur laat te wensen over: projectoren zijn niet meer in de zalen aanwezig of zijn vaak kapot. Ook zijn te weinig beamers beschikbaar. De commissie acht dit problematisch, omdat projectie van visueel materiaal essentieel is voor een bachelor en master Kunstgeschiedenis. Dit vormt een bron van ongenoegen bij staf en studenten. Zoals ook al aangegeven bij F10 zou de commissie graag zien dat het gebruik van ICT en Blackboard in het onderwijs toeneemt. Ze raadt aan de voorzieningen voor de implementatie hiervan te optimaliseren. In de zomer van 2006 heeft de opleiding in het centrale gebouw van de letterenfaculteit drie nieuwe middelgrote zalen tot haar beschikking gekregen, alle voorzien van een beamer. Alle docenten zijn overgestapt op het gebruik van digitale beelden. Hierdoor wordt het beroep op de (verouderde) diaapparatuur minder. De opleiding is daarnaast, zoals ook aangegeven bij facet 10, bezig met het digitaliseren van beschikbaar materiaal. De opleiding heeft naast de facultair beschikbare beamers, de beschikking over twee eigen beamers. Deze verandering in de situatie heeft de commissie tijdens de hoorwederhoor procedure vernomen. Het oordeel van de commissie is echter gebaseerd op de situatie ten tijde van het bezoek, aangezien de commissie bovenstaande informatie niet heeft kunnen verifiëren. De commissie heeft vernomen dat het faculteitsbestuur de klachten rondom de materiële voorzieningen serieus heeft opgepakt en het aantal beamers inmiddels is vermeerderd. Ondanks deze eerste verbeteringen kan de commissie de materiële voorzieningen nog niet als toereikend beoordelen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Zie het facultaire deel voor een beschrijving van het centrale beleid rondom studiebegeleiding, mentoraat en het bindend studieadvies. Het bindend studieadvies geldt alleen voor voltijdstudenten. De bachelor en master Kunstgeschiedenis beschikken zoals gezegd over een professionele studiecoördinator (0,64 fte). Eerstejaarsstudenten worden op individuele basis (verplicht) geadviseerd. De studiecoördinator geeft adviezen over de inrichting van het studieprogramma, de studiebegeleiding en het bindend studieadvies. De voltijdstudenten uiten zich positief over de studiecoördinator. Er is vanuit de studiecoördinator veel aandacht geweest voor de invoering van de bachelor-masterstructuur. Voor de deeltijdstudenten is er een eigen contactpersoon bij het studiecoördinaat beschikbaar. Dit werkt volgens de deeltijdstudenten die de commissie heeft gesproken erg goed. Studenten geven aan dat zij snel een antwoord krijgen op hun vragen. Studenten van de bachelor Kunstgeschiedenis krijgen in het eerste jaar een docent- en een studentmentor toegewezen. Docenten van de werkgroep Referaat en werkstuk treden op als docentmentor. Daarnaast wordt in het eerste jaar een aantal mentoraatbijeenkomsten ingeroosterd. De studentmentoren begeleiden eerstejaarstudenten bij hun kennismaking met de verschillende aspecten van het studeren. Hiervoor worden – naar behoefte – bijeenkomsten gepland. Het is de studenten helder dat de mentoren er zijn. Zij kunnen naast de bijeenkomsten altijd individueel contact opnemen met deze begeleiders indien zij daar behoefte aan hebben. Dit is volgens de studenten die de commissie heeft gesproken niet zo vaak het geval. Deeltijdstudenten krijgen geen mentor toegewezen en zijn daarover tevreden. De commissie is van mening dat de opleiding veel aandacht besteedt aan studiebegeleiding. De mentoren en studiecoördinator spelen een belangrijke rol bij het adviseren van studenten en het volgen van hun voortgang. De studenten gehoord hebbende oordeelt de commissie dat deze begeleiding ook goed aansluit
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
60
bij de behoefte van studenten. Ook voor de deeltijdstudenten is een speciale voorziening getroffen wat betreft de begeleiding en informatie. Deze functioneert naar wens van de deeltijdstudenten. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Gezien het feit dat de opleiding maatregelen treft om de materiële voorzieningen op het niveau van de vereiste basiskwaliteit te trekken en de studiebegeleiding en informatievoorzieningen aan studenten goed zijn vormgegeven met het oog op studievoortgang en de behoefte van studenten, concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
In het facultaire rapport staat de drieslag van het facultaire kwaliteitszorgsysteem beschreven: de onderwijsevaluaties, de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en de meerjarenbeleidsgesprekken. De opleidingscommissie voert de vak- en programmaevaluaties volgens schema uit. Per 1 september 2004 zijn over de eerste twee bachelorjaren vak- en programmaevaluaties beschikbaar. De programmaevaluaties worden bij Kunstgeschiedenis per semester gehouden. De vakevaluaties worden uitgevoerd aan de hand van kwalitatieve vragenlijsten. Over elke cursus wordt onder leiding van de Opleidingscommissie een evaluatiegesprek met studenten gevoerd. De uitkomsten hiervan worden besproken in de Opleidingscommissie, en in de verschillende secties. Kunstgeschiedenis is een opleiding met relatief veel studenten. Studenten van de opleidingscommissie vergelijken de opleidingscommissie daarom ook wel met een ‘evaluatiefabriek’. De opleiding is bezig met het opstellen van toetsbare streefdoelen voor de verschillende aspecten uit de onderwijsevaluatie. Ten tijde van het opstellen van de zelfstudie werd het systeem van Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken geïmplementeerd. De jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken resulteren in een convenant waarin de afspraken over de verschillende bestuurlijke en inhoudelijke elementen voor komend jaar in de vorm van afspraken en toetsbare streefdoelen worden vastgelegd. De opleiding wordt volgens de commissie periodiek zeer zorgvuldig geëvalueerd. De opleiding heeft hiervoor voldoende instrumenten. De commissie is enthousiast over het functioneren van de opleidingscommissie. Uit de gesprekken met studenten en docenten van de opleidingscommissie werd duidelijk dat zij haar taak zeer serieus en uitvoerig opvat. Er vindt een goede terugkoppeling van de evaluatieresultaten naar de betrokken gremia binnen de faculteit plaats. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
61
De opleidingen voeren de onderwijsevaluaties uit volgens het facultaire evaluatieprotocol (zie F17 facultair rapport). De opleidingscommissie evalueert vervolgens vak- en semesterevaluaties die bij F17 staan beschreven en geeft haar opmerkingen door aan de voorzitter van de opleiding. Daarnaast worden evaluatierapportages verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het opleidingsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders ten aanzien van de interne kwaliteitszorg en te treffen verbetermaatregelen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het opleidingsbestuur is onderwerp van gesprek in de eerder genoemde jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. Eén keer per jaar worden alle cursussen door de staf van Kunstgeschiedenis gezamenlijk geëvalueerd. De opmerkingen van de opleidingscommissie worden hierbij meegenomen. De commissie begreep uit de gesprekken met studenten en docenten van de opleidingscommissie dat op basis hiervan concrete verbetermaatregelen zijn getroffen. Zo kwam bijvoorbeeld uit de vakevaluatie Themacollege 1 naar voren dat het vak naar het oordeel van de studenten door te veel verschillende docenten werd verzorgd, zodat verbrokkeling en overlap dreigden. Het aantal docenten is vervolgens teruggebracht tot drie. Uit de programmaevaluatie over het eerste bachelorjaar kwam naar voren dat studenten het aantal te vervaardigen werkstukken in de propedeuse te groot vonden. Het bleek mogelijk om een aantal werkstukken te vervangen door andere vormen van toetsing, zonder dat de leerlijn schriftelijke vaardigheden in gevaar komt. Volgens de alumni die de commissie heeft gesproken, zou het beter zijn onderzoeksmethoden al vanaf het eerste jaar aan te bieden. Dit is in het nieuwe bachelorprogramma ook het geval. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Medewerkers en studenten worden via de opleidingscommissie bij kwaliteitszorg van het onderwijs betrokken. Ook een afvaardiging van de deeltijdstudenten heeft zitting in de opleidingscommissie. De opleidingscommissie houdt zich vooral met het programma bezig (uitvoering, opbouw, evaluatie, et cetera). Uit de gesprekken met studenten en docenten heeft de commissie de indruk gekregen dat de opleidingscommissie goed functioneert (zie ook F17). De studenten uit de opleidingscommissie gaan regelmatig met elkaar en hun achterban in overleg. Vanuit dit studentenoverleg worden punten ingebracht in de opleidingcommissie. De voorzitter van de opleidingscommissie neemt hiertoe contact op met de studentvertegenwoordiging. Eenmaal per zes jaar wordt een alumnionderzoek gehouden. Uit het verslag van de laatste twee arbeidsmarktonderzoeken onder Letterenalumni (over de periode 1994-1999 en 2000-2003) blijkt een relatief hoge respons van alumni Kunstgeschiedenis (78 respectievelijk 61). Alumni die de commissie heeft gesproken geven aan dat zij het prettig vinden dat de vakgroep Kunstgeschiedenis in Leiden klein is, waardoor zijn nog steeds persoonlijk contact onderhouden met de stafleden met wie zij affiniteit hebben. Daarnaast is er ook een kunsthistorische alumnivereniging. Via het loopbaancentrum of informele contacten wordt feedback verkregen van het beroepenveld. De opleidingen maken gebruik van het alumninetwerk en de museumwereld, de media, overheid en onderzoeksinstellingen voor participatie binnen het onderwijs en uitwisseling van studenten en docenten. Hoewel dit kan leiden tot kwaliteitsverbetering van het onderwijs, is het beroepsveld voor zover de commissie kan beoordelen niet systematisch betrokken bij de kwaliteitszorg.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
62
Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid het facultaire rapport en F11. Zie voor de beschrijving en eisen van het afstudeerprogramma F5. Op het moment dat de commissie de opleiding bezocht, bevond de eerste lichting bachelors zich in de eindfase van de bacheloropleiding; hierdoor waren tijdens het bezoek nog geen bachelorwerkstukken of masterscripties beschikbaar. De commissie baseert haar oordeel over het gerealiseerde niveau op de oude doctoraalscripties. De commissie heeft een aantal scripties geselecteerd van uiteenlopende onderwerpen en becijfering. Op basis van deze scripties komt zij tot de conclusie dat de scripties van een zeer goed niveau zijn en de becijfering voldoende overeenkomt met haar eigen oordeel. Uit de al eerder genoemde arbeidsmarktonderzoeken blijkt dat de afgestudeerden goed voorbereid zijn om zich te positioneren binnen het beroepenveld. Met name de schriftelijke taalvaardigheden onderscheiden de alumni van Kunstgeschiedenis van collega’s uit andere disciplines. Daarnaast noemen de alumni het opdoen van onderzoeksvaardigheden, vakinhoudelijke kennis en analytische vaardigheden als sterkste punten van hun opleiding. De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de bachelor- en de masteropleiding als goed. Zij onderbouwt dit oordeel met het feit dat het gerealiseerde niveau in de doctoraalscripties van uitstekende kwaliteit is en de arbeidsmarktonderzoeken laten zien dat afgestudeerden zich goed kunnen positioneren binnen het beroepenveld. De commissie redeneert dat gezien het feit dat onder meer de docenten, scriptiebegeleiders en de hoofdlijnen van het programma dezelfde zijn, het gerealiseerd eindniveau van de gedeelde opleidingen eveneens goed is. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
In het facultaire rapport staan de regelingen en afspraken over streefcijfers, bindend studieadvies en het opsporen van vertraagde doctoraalstudenten nader omschreven. Er zijn nog geen rendementsgegevens van het bachelor- en masterprogramma beschikbaar. Gestreefd wordt naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleiding streeft men naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
63
In vergelijking met de doctoraalrendementen van Kunstgeschiedenis zijn de streefcijfers ambitieus. De lage doctoraalrendementen werden gedeeltelijk verklaard door het feit dat de opleiding een divers publiek trekt, waaronder – vooral in de deeltijdopleiding – relatief veel oudere studenten die geen bijzondere haast maakten met afstuderen. De intensieve begeleiding bij het nieuwe bachelorprogramma laat al de eerste resultaten zien. Het eerste bachelorjaar kende een rendement van 62% na een jaar. Dit is aanzienlijk hoger dan de oude propedeuserendementen van de 30 à 40% na een jaar. De staf verwacht dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot een snellere doorstroming zal leiden. De eerste indicaties over het rendement van de bachelor bevestigen deze indruk. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
64
Samenvatting oordelen Bachelor: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Goed Goed Voldoende Voldoende
Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over opleiding voldoende is.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
65
Master: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Goed Goed Voldoende Voldoende
Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over opleiding voldoende is.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
66
2.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Literatuurwetenschap
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot
Literatuurwetenschap (56802) Bachelor WO 180 Voltijd Leiden 31 december 2007
Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot
2.0.
Literatuurwetenschap (66802) Master WO 60 Voltijd Leiden 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
In het facultaire rapport wordt een overzicht gegeven van de facultaire organisatie en de onderwijsinstituten. Om de bestuurs- en beheerslast op faculteitsniveau te verminderen is een indeling in onderwijsinstituten gemaakt. De bachelor- en masteropleiding Literatuurwetenschap maken sinds 1 januari 2004 deel uit van het onderwijsinstituut Gerard Tuning, samen met de opleidingen Franse taal en cultuur, Italiaanse taal en cultuur, Talen en culturen van Latijns-Amerika en Taalwetenschap. De opleidingsvoorzitter van Literatuurwetenschap maakt deel uit van het bestuur van het Onderwijsinstituut. Voor de opleiding Literatuurwetenschap betekende deze herstructurering een toename van de bestuurlijke last. In de talen- en culturenopleidingen is bij de invoering van de bachelor-masterstructuur het aandeel literatuurwetenschap sterk gereduceerd. De indeling van Literatuurwetenschap bij het onderwijsinstituut Gerard Tuning is naar de mening van de commissie dan ook niet vanzelfsprekend. Er zijn minstens zoveel inhoudelijke raakvlakken met bijvoorbeeld Kunstgeschiedenis.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
67
Het faculteitsbestuur zal op basis van een evaluatie nadere keuzes maken over structuurindeling van de opleidingen. De commissie heeft vertrouwen in de ingeslagen weg van herinrichting van de faculteit. De belofte van het nieuwe concept heeft zich in de praktijk in haar ogen echter nog niet bewezen. De vorige visitatiecommissie constateerde verkokering binnen de staf van Literatuurwetenschap. De opleiding is mede naar aanleiding daarvan actief bezig geweest met het bouwen van bruggen met andere opleidingen. Deze multidisciplinaire aanzetten zijn echter niet goed van de grond gekomen en bleven eenmalig. Er is nog geen sprake van gestructureerde samenwerking met andere disciplines. De commissie is van mening dat de opleiding een wat bijzondere positie als eenling blijft innemen. Zo heeft de commissie vernomen dat studenten en docenten Literatuurwetenschap zich als ‘het paradepaardje’ van de faculteit beschouwen en studenten zich niet thuis voelen bij andere opleidingen. De commissie proeft bij Literatuurwetenschap onderhuidse wrevel over de nieuwe organisatiestructuur en het feit dat de faculteit de samenwerkingsinitiatieven die de opleiding initieert, onvoldoende steunt. De commissie waarschuwt de opleiding voor een isolement. Ook in verband met aansluitingsproblematiek binnen en tussen curricula is het onwenselijk een eilandpositie in te nemen. De commissie adviseert multidisciplinaire samenwerkingsinitiatieven ook op facultair niveau bestuurlijk te ondersteunen.
2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport waarin wordt beschreven hoe in Leiden de nieuwe bachelor-masterstructuur, het oude systeem er per jaar ‘uit drukt’. De bachelor en master Literatuurwetenschap zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Literatuurwetenschap. Per 1 september 2002 is de instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding afgesloten. Vanaf 1 september 2005 biedt de opleiding geen doctoraalonderwijs meer aan. Studenten die zich voor 1 september 2002 hebben ingeschreven, kunnen indien zij geen vertraging oplopen de studie via de oude structuur afronden. In het OER is voor vertraagde studenten een overgangsregeling opgenomen. De ongedeelde opleiding had op 1 december 2003 nog achttien ingeschreven doctoraalstudenten. Per 1 september 2004 is alleen het laatste doctoraaljaar van de ongedeelde opleiding nog operationeel. De opleiding biedt doctoraalstudenten de mogelijkheid om aan te schuiven bij bachelorcolleges. Ook kunnen deze studenten gebruik maken van zogeheten tutorials. Dit zijn wekelijkse zeer intensieve kleinschalige werkcolleges (twee à drie studenten) van hoog niveau, waarin zelfstandig te bestuderen teksten onder begeleiding van een docent worden behandeld. De commissie heeft van de studenten en docenten met wie zij heeft gesproken geen problemen rondom de overgang naar de bachelor-masterstructuur vernomen. De informatievoorziening hieromtrent is adequaat gebleken. De master heeft op het moment dat de commissie een bezoek brengt aan de opleiding (juni 2005) pas twee inschrijvingen, dit wordt mede veroorzaakt door de late openstelling van inschrijving voor de master. De afbouw van de ongedeelde opleiding verloopt volgens de commissie zonder problemen voor de studenten. De commissie is onder de indruk van de extra aandacht die aan de doctoraalstudenten geschonken wordt in de vorm van tutorials.
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
68
Literatuurwetenschap maakt voor het formuleren van de doelstellingen gebruik van de facultaire bacheloren masterformats. Deze worden verder toegelicht in facultaire rapport. Hierin worden ook de faculteitsbreed vastgestelde minimale leerdoelen van de bachelor voor algemene academische vaardigheden uiteengezet. De faculteit heeft gekozen voor specialistische en niet voor brede bachelors. Docenten geven aan dat de specialistische invulling van de bachelor haaks staat op het idee van de Literatuurwetenschappers. Zij zouden graag een brede bachelor zien. Hiertoe zijn initiatieven genomen met onder meer Kunstgeschiedenis en Niet-westerse talen en culturen. Deze zijn echter, mede door weinig bestuurlijke steun, niet van de grond gekomen. De bacheloropleiding legt de focus op vier componenten, te weten twee gebieden die gewoonlijk binnen de literatuurwetenschap worden onderscheiden: de theoretische literatuurwetenschap en de vergelijkende literatuurwetenschap en twee thema’s die in de Leidse bacheloropleiding centraal staan: interculturaliteit en intermedialiteit. In de zelfstudie zijn de ingevulde schema’s van het facultaire bachelor- en masterformat voor Literatuurwetenschap opgenomen. Onderstaande algemene en disciplinaire eindtermen zijn hieruit afkomstig. Bachelors Literatuurwetenschap: 1. zijn bekend met de grondslagen van de literatuurwetenschap, bezitten een algemene oriëntatie op het verschijnsel literatuur als onderdeel van een breed cultureel domein; 2. hebben behalve algemene kennis op het gebied van de Vergelijkende en Theoretische literatuurwetenschap, meer specifiek gerichte kennis op het gebied van literatuur in relatie tot andere media, en literatuur vanuit een intercultureel perspectief; 3. beheersen tekstanalytische vaardigheden; 4. bezitten voldoende disciplinaire kennis en praktische en academische vaardigheden om toegang te krijgen tot mastersopleidingen Literatuurwetenschap alsmede algemenere masters waarin Literatuurwetenschap is opgenomen en eventueel, onder condities zoals specifieke minors, ook tot mastersopleidingen op het gebied van een specifieke letterkunde; 5. bezitten voldoende disciplinaire kennis en specifieke en algemeen academische vaardigheden om in aanmerking te komen voor banen in de uitgevers- en museumwereld en bij cultureel maatschappelijke organisaties. 6. hebben kennis van de belangrijkste literaire benaderingen; 7. hebben kennis van de verschillende visies op woord-beeld verschillen en overeenkomsten; 8. hebben analytisch inzicht in de aard en werking van literaire teksten; 9. hebben globale kennis van de Westerse literatuurgeschiedenis van de klassieke oudheid tot heden; 10. hebben bijzondere kennis van de literatuurgeschiedenis van de nieuwste tijd (negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw); 11. hebben globale kennis van enkele belangrijke literaire werken/stromingen uit Afrika, Azië of LatijnsAmerika; 12. hebben kennis van de verschillen tussen orale culturen en schrijfculturen; 13. beschikken over kennis van, en vertrouwdheid met, de discussies over literatuur en interculturaliteit, opdat de afgestudeerde studenten begrippen als hybriditeit, transnationalisme, globalisering, kolonialisme en postkolonialisme als kritisch perspectief op de traditionele omgang met literatuur kunnen hanteren. Zie voor de eindtermen op het gebied van academische vaardigheden het facultaire rapport. De master Literatuurwetenschap beoogt een verdieping van de vier componenten van de bacheloropleiding Literatuurwetenschap. Dit betreft allereerst de twee gebieden die gewoonlijk binnen de literatuurwetenschap worden onderscheiden: de theoretische literatuurwetenschap en de vergelijkende literatuurwetenschap. Daarnaast zal ook verdieping geboden worden op de twee thema’s die in de Leidse bacheloropleiding centraal staan: interculturaliteit en intermedialiteit.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
69
Afgestudeerden masters Literatuurwetenschap hebben kennis van en inzicht in: 1. de inhoud van het vakgebied en de kernbegrippen, de onderzoeksmethoden en ontwikkeling van het vakgebied; 2. de belangrijkste literaire stromingen, met name die van de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw. Afgestudeerden master Literatuurwetenschap kunnen: 1. zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur bestuderen; 2. vakwetenschappelijke literatuur beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid; 3. zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur verzamelen met behulp van traditionele en moderne technieken; 4. kritische analyse van literaire teksten uitvoeren; 5. onder deskundige begeleiding een heldere probleemstelling formuleren en deze operationaliseren; 6. mondeling dan wel schriftelijk verslag doen van onderzoeksresultaten. De doelstellingen van de bachelor en master komen volgens de opleiding in grote lijnen overeen met die van gerespecteerde Comparative Literature programma’s, zoals die van UC Berkeley, Columbia University, Stanford University en Princeton University. Het profiel van de bachelor en master onderscheidt zich zowel nationaal als internationaal door de aandacht voor interculturaliteit en intermedialiteit. De Universiteit van Amsterdam, waarmee binnen de masteropleiding wordt samengewerkt, richt zich als enige andere Nederlandse universiteit op deze thema’s. De opleiding is van mening dat er geen directe relatie is tussen de opleiding en een bepaalde beroepspraktijk; bachelor- en masteralumni zullen naar verwachting van de opleiding net als doctoraal alumni in allerlei functies op de arbeidsmarkt terechtkomen. De commissie oordeelt dat de bachelor- en masteropleiding een duidelijke profiel hebben met een mooie focus op intermedialiteit en interculturaliteit. De doelstellingen en eindkwalificaties sluiten aan bij het domeinspecifiek referentiekader dat de commissie voor deze visitatie hanteert. Er zijn geen gegevens beschikbaar over internationale benchmarks op dit terrein. Getuige de overeenstemming van de doelstellingen met gerespecteerde Comparative Literature programma’s zijn de doelstellingen vanuit een internationale oriëntatie opgesteld. De commissie vind het jammer dat de opleiding in de zelfstudie en de gesprekken een weinig concreet beeld over de aansluiting van met name de bachelors bij de (wetenschappelijke) beroepspraktijk schetst, terwijl in de doelstellingen (zie doelstelling 5 van de bachelor) een heldere oriëntatie op de beroepspraktijk wordt gegeven. Uit alumni- en arbeidsmarktonderzoeken, gehouden onder doctoraalalumni, blijkt dat men over het algemeen tevreden is over de opleiding. De commissie merkt wel op dat deze meting slechts drie (alumni uit 1994-1999) en twee (alumni uit 2000-2003) respondenten betreft. De commissie mist in de doelstellingen van de bachelor aandacht voor het actief of passief beheersen van een of meerdere vreemde talen. In het programma (zie facet 5) neemt actieve beheersing van een vreemde taal op hoog niveau echter een belangrijke plaats in. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat bij de vergelijkende literatuurwetenschap de nadrukt ligt op negentiende en twintigste eeuw. Historische kennis van de oudere perioden wordt slecht in grote lijnen bijgebracht. De commissie constateert dat kennis van de literatuurgeschiedenis van voor de negentiende eeuw in de eindtermen van de bachelor onderbelicht is. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
70
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De faculteit hanteert een niveau-indeling (van 100 tot 600), geënt op het Angelsaksische onderwijs. Zie het facultaire rapport voor een nadere toelichting van deze indeling. Ook de bachelor en master Literatuurwetenschap hebben hun cursussen volgens dit systeem ingedeeld. De commissie heeft de eindtermen van de bacheloropleiding gerelateerd aan de Dublin-descriptoren (zie voor de nummerverwijzing F1). Kennis en inzicht In de eindtermen van de bachelor Literatuurwetenschap wordt ruim aandacht besteed aan het verwerven van kennis en inzicht in het vakgebied zoals omschreven in deze Dublin-descriptor, zie hiervoor eindtermen 1 en 2 en 6 tot en met 13. Toepassen van kennis en inzicht De eindtermen 3, 5, 8 en 13 omvatten het kunnen analyseren (3 en 8), een professionele attitude (5) en het hanteren van begrippen (13), waarmee aan de Dublin-descriptor toepassen van kennis en inzicht voldoende aandacht wordt besteed. Oordeelsvorming De vereisten van deze descriptor zijn in het bijzonder neergelegd in eindterm 13, die noteert dat de student een kritisch perspectief op traditionele omgang met literatuur moet kunnen tonen. Daarnaast wordt binnen de eindtermen van de academische vaardigheden (zie facultair rapport) aandacht besteed aan verzamelen, analyseren en beoordelen van vakwetenschappelijke literatuur. Ook het geven en ontvangen van kritiek en op basis daarvan tot een herziening van het eigen standpunt komen, maakt deel uit van de eindtermen voor academische vaardigheden. Communicatie In de eindtermen voor academische vaardigheden wordt expliciet aandacht besteed aan schriftelijke en mondelinge vaardigheden waaronder: a) een antwoord formuleren op vragen betreffende het vakgebied voor een specifieke doelgroep en b) actief deelnemen aan vakinhoudelijke discussie. Het overbrengen van informatie, ideeën en oplossingen aan een publiek van (niet-)specialisten wordt in de specifieke opleidingseindtermen verder niet geëxpliciteerd, maar kan afgeleid worden uit eindterm 5: de bachelor beschikt over voldoende vaardigheden om in aanmerking te komen voor banen in de uitgevers- en museumwereld en bij cultureel maatschappelijke organisaties. Leervaardigheden De eindtermen, met name de academische, zijn voldoende gericht op leervaardigheden. In eindterm 4 wordt aangegeven dat de student voldoende disciplinaire kennis en praktische en academische vaardigheden heeft verworven om toegang te krijgen tot een vervolgstudie, te weten een masteropleiding. De commissie heeft de eindtermen van de masteropleiding gerelateerd aan de Dublin-descriptoren (zie voor de nummerverwijzing F1) voor een master. Kennis en inzicht De eindtermen van de master beantwoorden aan de omschrijving van deze descriptor. De master beoogt de kennis en het inzicht van de bachelor te verdiepen en biedt een basis om een originele bijdrage te leveren aan onderzoek. Dit komt tot uitdrukking in de beschrijving van de eindtermen 1 en 2. Toepassen van kennis en inzicht De eindtermen 3 tot en met 8 zijn gericht op het toepassen van opgedane kennis van en inzicht. Studenten kunnen een probleemstelling formuleren en operationaliseren en schriftelijk verslag doen van de onderzoeksresultaten. Eindterm 6 van de algemene academische onderzoeksvaardigheden (zie facultair rapport) besteedt aandacht aan het ook buiten het eigen vakgebied kunnen gebruiken van de verworven
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
71
onderzoeksvaardigheden. Dit komt tegemoet aan deze Dublin-descriptor, die stelt dat de master ook in staat is kennis toe te passen in een bredere context. Oordeelsvorming Het formuleren van oordelen die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis zijn, zoals omschreven bij de bachelor, neergelegd in de facultair vastgelegde eindtermen voor academische vaardigheden. Communicatie Eindterm 8 stelt dat masters mondeling dan wel schriftelijk verslag kunnen doen van onderzoeksresultaten. Ook de facultair vastgelegde academische eindtermen besteden hier aandacht aan. Leervaardigheden Het 600-niveau dat de masters bezitten, wordt getoetst door middel van een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek, waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd. Masters zijn daarmee gekwalificeerd voor de start van een promotietraject of een andere vervolgopleiding dan wel voor een beroep met een grotendeels zelfgestuurd, autonoom karakter. De commissie is, gezien het bovenstaande, van oordeel dat de eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoende aansluiten bij de Dublin-descriptoren. De eindtermen van de master bouwen voort op die van de bachelor. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De doelstellingen van de bachelor zijn ontleend vanuit de eisen van de wetenschappelijke discipline: aan kennis van en inzicht in de literatuurwetenschappelijke discipline wordt getuige bijvoorbeeld de eindtermen 6 tot en met 8 die zijn gericht op de theoretische literatuurwetenschap en eindtermen 9 tot en met 13 die zijn gericht op de vergelijkende literatuurwetenschap, veel aandacht besteed. Onderzoeksvaardigheden zijn vastgelegd in de facultaire eindtermen. Zie hiervoor het facultaire rapport. De bachelors bezitten voldoende disciplinaire kennis en praktische en academische vaardigheden om toegang te krijgen tot diverse masteropleidingen (doelstelling 4) en om in aanmerking te komen voor banen in de uitgevers- en museumwereld en bij cultureel maatschappelijke organisaties (doelstelling 5). In de OER staat omschreven (art. 4.11) dat de afgeronde bachelor drempelloos toegang biedt tot de master Literatuurwetenschap van de Universiteit Leiden. De zelfstudie meldt dat dit naar verwachting ook geldt voor masters Literatuurwetenschap elders in binnen- en buitenland. Daarnaast hebben afgestudeerde bachelors van de opleiding na selectie toegang tot onderzoeksmasters op het gebied van de literatuurwetenschap in Leiden of elders. De opleiding heeft nog geen ervaringen met het beroepenveld waarin afgestudeerden terechtkomen, maar verwacht dat bachelors in aanmerking komen voor dezelfde functies die de doctoraalalumni tot nu toe vervullen, zij het op een iets lager niveau. In de eindtermen van de master is vastgelegd dat de afgestudeerde de kwalificaties heeft om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen en verslag te doen van de onderzoeksresultaten.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
72
Over het arbeidsmarktperspectief van de master zijn nog geen gegevens beschikbaar. De opleiding verwacht dat deze vergelijkbaar zal zijn met die van de huidige doctorandi. Deze komen merendeels terecht in een grote verscheidenheid aan functies waar de studie niet direct op gericht is, zoals banen in de journalistieke wereld, de uitgeverswereld, en de wereld van cultuurmanagement. Een aantal doctoraalalumni heeft een aio-plaats verworven, zowel in Leiden als ook bij andere universiteiten. De commissie oordeelt dat de doelstellingen van de bachelor en de master voldoende zijn ontleend vanuit de eisen van de (internationale) wetenschappelijke discipline. Vereiste kennis en inzicht en wetenschappelijke attitude zijn van ruim voldoende academisch niveau. De commissie is van mening dat er een zeer sterke oriëntatie is op het academisch beroepsperspectief voor die studenten die een wetenschappelijke carrière binnen de universiteit ambiëren. Uit de gesprekken die de commissie met de staf heeft gevoerd blijkt een vrijblijvende oriëntatie op het bredere arbeidsmarktperspectief buiten de academie. De commissie is van mening dat de opleiding zich te gemakkelijk neerlegt bij de huidige onduidelijkheid van het arbeidsmarktperspectief van met name de bachelors. “Functies op een iets lager niveau dan de oude doctoraalfuncties”, vindt de commissie onhelder. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.2. Programma Het bachelorprogramma kent één traject met daarbinnen keuzeruimte (20 studiepunten vreemde taalverwerving in het eerste jaar en 40 studiepunten bijvakruimte in het tweede en derde jaar) Vakken die het eerste jaar worden aangeboden betreffen: Academische vaardigheden (4 studiepunten), Inleiding literatuurwetenschap (8 studiepunten), Inleiding vergelijkende literatuurwetenschap (8 studiepunten), Tekstanalyse (8 studiepunten), Wereldliteratuur (4 studiepunten), Basisbegrippen culturele vakken (4 studiepunten), Leeslijst propedeuse (4 studiepunten) en Taalverwerving vreemde taal (20 studiepunten). Het tweede jaar bestaat uit een vast programma van 40 studiepunten en bijvakruimte van 20 studiepunten. De ‘vaste’ vakken betreffen: Literatuur en film (8 studiepunten), Interculturele literatuurwetenschap I (8 studiepunten), Letterkunde vreemde taal (4 studiepunten), Literatuurbenaderingen (8 studiepunten), Stromingen I (8 studiepunten), Leeslijst tweede jaar (4 studiepunten). In het derde jaar zijn de vakken Retorica (4 studiepunten) en Stromingen II (8 studiepunten) verplicht en volgt de student wederom een keuzebijvak van 20 studiepunten. De student heeft verder de keuze uit een van de drie volgende combinaties (16 studiepunten): a. Intermediale literatuurwetenschap II en Interculturele literatuurwetenschap II; b. Interculturele literatuurwetenschap II en Leestentamen intermediale literatuurwetenschap; of c. Intermediale literatuurwetenschap II en Leestentamen interculturele literatuurwetenschap. Tot slot schrijft de student het afsluitende bachelorwerkstuk van 12 studiepunten. Het masterprogramma bestaat uit vier cursussen van elk 10 studentpunten en een scriptie van 20 studiepunten. Voor de vier cursussen kunnen studenten kiezen uit een aanbod van tien cursussen, die voor een deel ook door de Universiteit van Amsterdam worden aangeboden. Er zijn geen vastliggende trajecten in de master, maar door de keuzemogelijkheden kunnen studenten zich specialiseren in de theoretische dan wel vergelijkende literatuurwetenschap. Binnen deze twee richtingen kan gekozen worden voor en interculturele of een intermediale benadering. De hoofdthema’s zijn ieder jaar hetzelfde, maar de inhoudelijke invulling van de colleges is elk jaar een andere. In de praktijk volgen studenten het QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
73
eerste trimester drie cursussen en in het tweede semester wordt naast een cursus de scriptie geschreven. De master kent twee instroommomenten: 1 september en 1 februari. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Zie ook het facultaire rapport waarin een beschrijving wordt gegeven van de facultaire indeling in hoofden bijvakken en het universiteitsbrede model van major- en minorcombinaties. Onderzoeksvaardigheden moeten volgens het Leids Register (zie facultaire deel) zo veel mogelijk in het disciplinaire onderwijs worden verworven. Het eerste bachelorjaar kent in het eerste semester een apart vak ‘academische vaardigheden’. De opleiding stelt dat alle docenten op de hoogte van de inhoud van dit college zijn, opdat de getrainde vaardigheden in alle andere colleges verder worden ontwikkeld. Vervolgens worden studenten in het tweede en derde jaar van het programma in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld bij de verdiepende vakken op het gebied van Interculturele en Intermediale literatuurwetenschap, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten. Studenten bevestigen dit beeld. Zij geven aan dat er tijdens de colleges regelmatig over het onderzoek van de docenten wordt gesproken. Deze onderzoeksgerichte leerlijn resulteert in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, waarin studenten een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening van het onderzoek tentoon spreiden. In de bijvakruimte kan een student zich via een van de PraktijkStudies (zie het facultaire deel) of een stagebijvak oriënteren op een bepaald beroep. Alle docenten van de vaste staf zijn gepromoveerd en verbonden aan het Leidse onderzoeksinstituut Pallas of aan het CNWS (School of Asian, Arfican, or American Studies). Doordat grote delen van het bachelorprogramma vastliggen, is het voor docenten steeds moeilijker gebleken om eigen onderzoek met het onderwijs te verbinden en studenten een ‘kijkje in eigen keuken te geven’. Een andere oorzaak hiervan is volgens de docenten gelegen in het feit dat de onderwijslast is toegenomen, wat vraagt om meer standaardisering. De opleiding geeft aan dat alle onderdelen van het mastercurriculum onderzoeksgericht zijn, waardoor de interactie tussen het onderwijs en onderzoek gegarandeerd is. In de master wordt de onderzoeksleerlijn uit de bachelor voortgezet en loopt deze uit in de masterscriptie van 20 studiepunten. Ook in de master wordt het onderwijs uitsluitend gegeven door gepromoveerde docenten. De colleges sluiten nauw aan op de specialismen die in de staf zijn vertegenwoordigd. Alumni geven aan dat de meeste afgestudeerde literatuurwetenschappers werkzaam zijn in een redactiefunctie. Academische schrijfvaardigheden werden in het oude programma als een gemis ervaren. In het nieuwe bachelor- en masterprogramma is ruim aandacht voor schrijfvaardigheden. De commissie concludeert op basis van het ingevulde bachelorformat dat elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse in diverse cursussen opgebouwd worden. Deze voorzetting van deze onderzoekslijn in alle onderdelen van de master en uitmondend in de scriptie, garandeert de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek in de master. Het programma van de bachelor en master sluit aan bij actuele (wetenschappelijke) ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van interculturaliteit en intermedialiteit. Hoewel docenten aangeven minder dan vroeger hun onderzoek bij het onderwijs te kunnen betrekken, stelt de commissie mede op basis van de gesprekken met studenten vast dat het onderzoek in voldoende mate in de colleges van de bachelor en master aan bod komt en kennisontwikkeling in goede interactie met het wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt. De commissie is van mening dat door de hoge academische kwaliteit van de staf (zie ook F12)
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
74
de interactie tussen het onderwijs en onderzoek mede is geborgd. De commissie constateert op basis van de gesprekken dat deze praktijk- of stagebijvakken erg leven onder de bachelorstudenten noch dat de actuele praktijk van de relevante beroepen buiten die van wetenschappelijk onderzoeker, op een andere manier aan de orde komt binnen de opleiding. De academische beroepspraktijk komt daarentegen zeer goed in de opleiding aan de orde. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
In Leiden zijn de bachelors vormgegeven aan de hand van een model van leerlijnen. Algemene, disciplinaire en academische aspecten zijn gekoppeld aan de verschillende cursussen in het curriculum. Vaardigheden komen zo veel mogelijk geïntegreerd in de disciplinaire vakken aan bod. Zie hiervoor ook het facultaire rapport. In het ingevulde format voor de bachelor Literatuurwetenschap is door middel van een kruistabel inzichtelijk gemaakt hoe disciplinaire en academische leerdoelen zijn verweven in de verschillende onderdelen van het bachelorprogramma. Per cursus wordt aangegeven welke aspecten op welk niveau (100-400) voor dat onderdeel gelden. Hieruit blijkt dat de eindkwalificaties volledig zijn vertaald naar de programmaonderdelen. Per september 2005 zullen de leerdoelen in uniforme vakbeschrijvingen per cursus beschikbaar zijn. Het eerste jaar van de bachelor biedt volgens studenten een degelijke theoretische basis, vooral door de vergelijkende literatuurwetenschap en de basis literatuurwetenschapvakken. Literatuurtheorie komt heel ruim aan bod. Studenten vinden in het programma te weinig ruimte om voldoende historische kennis op te doen. Zowel docenten als studenten geven in de gesprekken met de commissie aan dat de verwerving van een vreemde taal bij een andere opleiding voor problemen zorgt. Roostertechnisch passen uitsluitend de talen Engels en Frans in het programma. Bij de taal Engels vindt er voldoende inhoudelijke afstemming plaats met Literatuurwetenschap, maar dit is volgens de studenten bij de andere talen niet het geval. Studenten worden in de bachelor door de docenten geadviseerd om een taal te kiezen die ze snel kunnen leren op hoog niveau. De meeste studenten kiezen om de genoemde redenen voor Engels. Voor studenten is het doel van het taalonderwijs Engels niet duidelijk. Enerzijds is hun Engels op VWO-niveau goed genoeg voor de studie Literatuurwetenschap en anderzijds er in het programma weer niet genoeg ruimte om Engels op een werkelijk hoog niveau te beheersen. Studenten blijken op dit gebied ook vertraging op te lopen, omdat zij zich niet de volledige tijd op de vreemde taal kunnen richten. Door de geconstateerde problemen heeft de opleiding met het Talencentrum voor volgend jaar een oplossing gezocht in het splitsen van de zeven blokjes van dit onderdeel over het eerste en tweede bachelorjaar. De opleiding kent een major-minorvariant, waarbij de studenten de major literatuurwetenschap kunnen combineren met een minor wijsbegeerte. De minor bestaat uit 52 studiepunten, waarvan 12 in het eerste en tweemaal 20 het tweede en het derde jaar worden gevolgd. Studenten die deze variant volgen, hebben geen bijvakruimte. Studenten die deze variant niet volgen kiezen voor een hoofdvak, waarbij in het tweede en derde bachelorjaar samen 40 studiepunten voor bijvakken beschikbaar is (zie facultair rapport). Daarvan moeten minstens 20 studiepunten buiten de eigen hoofdvakstudie gevolgd worden. De majorminorindeling (universitair) versus de hoofdvak-bijvakindeling (facultair) is voor studenten, met name Engelse, verwarrend. De opleidingscommissie Literatuurwetenschap is kritisch geweest over het feit dat de major-minor- en hoofdvakken-bijvakkenstructuur naast elkaar bleven bestaan. Er kleven ook nadelen aan het bijvakkensysteem, aldus de opleidingscommissie. Het aanbod van bijvakken, bijvoorbeeld de spectrumbijvakken (zie facultaire deel) is enorm groot, waardoor voldoende instroom niet meer gegarandeerd kan worden. In de hoor- en wederhoor heeft de commissie vernomen dat zowel de faculteit als het College van Bestuur de problemen inmiddels erkent. Het College heeft besloten over te gaan tot QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
75
een universitair minorsysteem, waarmee het hierboven beschreven major-minorsysteem vervalt. Alle opleidingen maken daarbij 30 studiepunten minorruimte vrij. Studenten kunnen hun minor nu zowel binnen als buiten hun eigen faculteit kiezen. Aangezien de commissie deze informatie niet meer heeft kunnen verifiëren baseert zij haar oordeel op de situatie zoals die was ten tijde van het visitatiebezoek. Er is een mogelijkheid om in de bijvakruimte stage te lopen, dit wordt facultair gefaciliteerd. Om verschillende redenen stimuleert de opleiding een stage niet: er is weinig tijd voor in het programma en de meeste studenten hebben ambities om verder te gaan in het onderzoek. Door de keuze voor intermedialiteit en interculturaliteit als speerpunten, in plaats van bijvoorbeeld vakken als jeugdliteratuur of uitgeverij, zijn er als vanzelfsprekend minder stagemogelijkheden. De studenten die de commissie heeft gesproken waarderen het dat de opleiding weinig op de arbeidsmarkt is gericht. Zij vinden de Praktijkstudies te praktijkgericht. Studeren in het buitenland is evenmin een traditie binnen Literatuurwetenschap. De opleidingscommissie geeft aan dat er steeds meer belangstelling komt voor internationalisering, maar de nieuwe bachelor-masterstructuur minder kansen biedt, aangezien het verplicht deel van het programma vastligt. De master is evenals de bachelor opgebouwd volgens het leerlijnen model; via het ingevulde masterformat wordt aangegeven welke aspecten van de eindtermen in de verschillende cursussen aan bod komen en op welk niveau. Deze onderwijsdoelen zijn algemeen geformuleerd en hebben geen betrekking op een disciplinespecifiek gebied (een doel luidt bijvoorbeeld: ‘kennis en kritische begrippen’, waarbij niet staat aangegeven welke kennis en welke kritische begrippen). Net als bij de bachelor dienen de leerdoelen nog verder uitgewerkt te worden per programmaonderdeel. Er lagen concrete plannen deze per september 2005 gereed te hebben. Op basis van het invulschema van de master en de cursusbeschrijvingen op internet concludeert de commissie dat het programma een adequate concretisering van de eindtermen biedt. Het masterprogramma wordt afgesloten met een scriptie (master thesis) waarin de resultaten uit het eigen onderzoek worden verwerkt. De scriptie, die in het Engels wordt geschreven, heeft een omvang van maximaal 17.000 woorden. De scriptie wordt beoordeeld door de verantwoordelijke docent en een tweede lezer. De samenwerking met de Universiteit van Amsterdam is voortgekomen uit de wens een breed programma aan te kunnen bieden ondanks weinig formatie. Er bestaat onderling grote affiniteit met elkaars profiel. De samenwerking met de UvA wordt inhoudelijk gewaardeerd door studenten, maar de afstand wordt door sommigen als probleem ervaren. De samenwerking binnen de master met de Universiteit van Amsterdam wordt door de commissie als ‘gouden greep’ gewaardeerd om studenten een breed aanbod te kunnen bieden overeenkomstig de eindtermen zoals beschreven bij facet 1. De commissie is op basis van het ingevulde bachelor- en masterformat voor Literatuurwetenschappen en de diverse cursusbeschrijvingen van oordeel dat de eindtermen volledig zijn doorvertaald naar het programma van de bachelor respectievelijk de master. De commissie is het met de docenten en studenten eens dat het onderdeel taalvaardigheid vreemde taal in het eerste jaar van de bachelor een dermate groot deel in beslag neemt dat de balans in relatie tot het hoofdvak Literatuurwetenschap enigszins is verstoord. De commissie heeft voor nu vertrouwen in het nieuwe programma met het Talencentrum waarbij de studielast over twee semesters van het eerste en tweede jaar wordt verspreid, waardoor studenten in het eerste jaar meer tijd kunnen besteden aan literatuurwetenschappelijke vakken. De commissie zou de opleiding een andere, meer zinvolle invulling van het programma onderdeel tweede taalverwerving in overweging willen geven, bijvoorbeeld aandacht voor passieve verwerving van meerdere talen. Deze ontbreekt nu in het programma. Studenten en docenten hebben in de gesprekken met de commissie aangegeven dat passieve beheersing van meerdere moderne talen door hen gewaardeerd zou worden. De commissie is van mening dat het bachelorprogramma voldoende ruimte biedt om een stage te lopen of een deel van de studie in het buitenland te volgen. De opleiding zou beide echter meer moeten stimuleren, met name doordat een stage- of buitenlandverblijf geen onderdeel uitmaakt van de master. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
76
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De bachelor kent vakspecifieke leerlijnen die de student in drie jaar tijd van niveau 100 naar 400 brengen. De ingangseisen zijn geformuleerd in termen van succesvolle afsluiting van een cursus op een niveau lager. De opbouw van de bachelor kent vier principes: a) eerst een globaal historisch overzicht voor meer theoretische perspectieven aan bod komen; b) training in academische vaardigheden vanaf het begin; c) tekstanalytische vaardigheden zijn onontbeerlijk voor het lezen van primaire en secundaire literatuur; en d) de nieuwe ‘perspectieven’ interculturaliteit en intermedialiteit zijn de weerslag van de meeste actuele wetenschappelijke discussies. Vanwege principe b) en c) is in het eerste bachelorjaar sprake van een cursus academische vaardigheden en tekstanalyse. De relatie met actuele wetenschappelijke discussie (d) krijgt na een brede inleiding in de algemene aspecten, geleidelijk aan een groter gewicht als profilering binnen de bachelor. In het bachelorformat Literatuurwetenschap wordt per cursus het niveau, het disciplinegebied en de vaardigheden waar aandacht aan wordt besteed aangegeven. Dit maakt de opbouw en samenhang van het programma inzichtelijk. Door de niveau-indeling en geformuleerde voorkenniseisen wordt duidelijk dat op verworven kennis en vaardigheden wordt voorgebouwd. Op basis van het bachelorformat, de cursusbeschrijvingen en de gesprekken met de studenten constateert de commissie geen onnodige overlap of herhaling. Uit de gesprekken met de bachelorstudenten blijkt er een kloof tussen de vakken Literatuurwetenschap en bijvakken. Studenten van Literatuurwetenschap geven aan dat er binnen de opleiding een totaal andere houding heerst en wordt gewaardeerd (actief, kleine groepen, kritisch) dan bij de bijvakken. Verder is de samenhang met het hoofdvak Tweede taalverwerving in het eerste jaar, met uitzondering van de taal Engels, onvoldoende (zie F5). De commissie is van mening de bijvakken in het tweede en derde jaar en met name het hoofdvak Tweede taalverwerving in het eerste jaar meer in samenhang kunnen worden gebracht met Literatuurwetenschap. In de master wordt de student ook via een systeem van vakspecifieke leerlijnen van het 400 naar het 600 niveau gebracht. In het door de opleiding ingevulde masterformat maakt de opleiding voor elke cursus inzichtelijk aan welke leerdoelen aandacht wordt besteed en op welk niveau dat gebeurt (500 of 600). De cursussen in het eerste semester hebben een 500-niveau en in het tweede semester een 600-niveau. Bij de samenstelling van het vakkenaanbod van de master wordt erop gelet dat de volgende gebieden gedekt zijn: de theoretische en de vergelijkende literatuurwetenschap. Binnen beide gebieden is er een keuze uit vakken met een interculturele of een intermediale benadering. Studenten kunnen in hun collegekeuze een accent op één van beide gebieden leggen. Voor het studiejaar 2004-2005 is in het eerste semester de cursus ‘The Function of Irony’ verplicht. In het studieprogramma van 2005-2006 is de cursus niet langer verplicht. De commissie oordeelt dat de samenhang binnen de bachelor en master voor zover het Literatuurwetenschap betreft sterk is. De samenhang met andere disciplines is minder sterk. De commissie vindt het een minpunt dat het volgen van bijvakken als hinderlijk wordt ervaren. Door de niveau-indeling (100-600) wordt een duidelijke voortbouw binnen de bachelor en de master bewerkstelligd. De niveaus worden door studenten als abstract ervaren. De opleiding geeft aan dat dit ook primair bedoeld is voor de opbouw in het programma en verder niet aan studenten wordt uitgelegd. Tot slot adviseert de commissie meer samenhang in te bouwen rondom het gebruik van handboeken in plaats van syllabi. De handboeken kunnen als rode draad door de opleiding gebruikt worden. In verschillende colleges kan hiernaar worden terugverwezen. Studenten geven aan dat binnen de opleiding het boek van Korsten een dergelijke rol speelt. Door het gebruik van readers is naar hun mening een ruimer blikveld mogelijk, wat als positief wordt ervaren. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
77
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De commissie Optimalisering heeft een aantal aanbevelingen gedaan ter verbetering van de studeerbaarheid, zoals de uniforme facultaire jaarindeling en het spreiden van de studielast. Zie hiervoor het facultaire rapport. In het programma van de bachelor zijn de aanbevelingen van de commissie Optimalisering geïmplementeerd. Uit de vakevaluaties van de bachelorpropedeuse 2002-2003 blijkt niet dat de studenten problemen hebben met het studietempo in het eerste bachelorjaar. Zoals al eerder ter sprake kwam, geven studenten in de gesprekken met de commissie aan dat Tweede taalverwerving (zie ook F5) in het eerste jaar een struikelblok vormt. Hiervoor zijn maatregelen getroffen. Over het algemeen is het geprogrammeerde verplichte programma van Literatuurwetenschap volgens de studenten goed te volgen. Uit de programmabeschrijving van de master blijkt dat de geprogrammeerde studielast voldoende evenwichtig over de opleiding is verspreid. Uit de gesprekken met studenten van de ongedeelde opleiding zijn geen struikelblokken of factoren die de studievoortgang vertragen aan het licht gekomen. Aangezien de master per 2005-2006 start, zijn er nog geen gegevens beschikbaar uit cursus- of programmaevaluaties omtrent de studielast. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Zie ook het facultaire rapport met daarin een beschrijving van de toelatingseisen, het aansluitbeleid en voorlichtingsactiviteiten. De opleiding Literatuurwetenschap kent net als elke opleiding binnen de faculteit een toelatingscommissie, die belast is met het uitvoeren van de toelatingsprocedure voor de bachelor- en masteropleiding. Deze vormt een personele unie met de examencommissie. De toelatingscommissie bekijkt voor de masteropleiding welke vrijstellingen c.q. deficiënties een instromende student heeft en beslist hier formeel over. Voor bachelorstudenten geldt dat het verlenen van vrijstellingen formeel het terrein van de examencommissie is. De leden van de examencommissie geven aan dat er steeds meer toetsmomenten op hun bordje worden gelegd. Zij vragen zich af hoelang dit nog goed gaat. Aankomende studenten die in het bezit zijn van een VWO- of HBO-(propedeuse)diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO, kunnen in het bachelorprogramma Literatuurwetenschap instromen. Er wordt geen aanvullende vakspecifieke voorkennis of taalvaardigheid verondersteld. De huidige studenteninstroom van het VWO heeft volgens de opleiding minder literaire bagage dan zij tot nu toe gewend was. Zij heeft daar op ingespeeld door het programma in het eerste bachelorjaar aan te passen. Studenten worden het eerste jaar meer ondergedompeld in de literatuur. Het tweede jaar is meer theoretisch van aard. In de voorlichting sluit de opleiding onder meer aan bij het Lapptopproject (zie facultair rapport). Dit heeft geen studenten opgeleverd, maar de docenten zien de activiteiten die worden ontplooid binnen het Lapptopproject (acht keer twee uur specifieke colleges) wel als winst voor het vak. Studenten die in het bezit zijn van een academisch bachelordiploma Literatuurwetenschap kunnen instromen in het masterprogramma Literatuurwetenschap. Bij min of meer verwante bachelordiploma’s beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
78
vooraanmeldingen voor de master Literatuurwetenschap waren op het moment dat de commissie haar bezoek bracht, zeer laag (twee inschrijvingen). Volgens de opleiding is dit mede een gevolg van zeer late openstelling van de inschrijfmogelijkheid voor de master. Doordat in de andere talen- en culturenbachelors van de Universiteit Leiden geen vak Algemene literatuurwetenschap is opgenomen, verwacht de opleiding op termijn een daling van de instroom van studenten die op die manier met Literatuurwetenschap in aanraking komen. Indien bij de heroverweging van de bachelors het vak Algemene literatuurwetenschap een plaats krijgt in de bijvakruimte, verwacht de opleiding een stijging van de instroom. Buitenlandse studenten die willen instromen in de master, maar deficiënties kennen, kunnen geen vakken uit de bachelor volgen omdat deze in het Nederlands gegeven worden. Literatuurwetenschap heeft één keer een schakelprogramma gemaakt voor een instromende student met een HBO-propedeuse. Deze student heeft de studie echter niet afgemaakt. De commissie constateert dat de opleiding de juiste vereisten hanteert voor de instroom in de bacheloren masteropleiding. De opleiding sluit actief aan bij het universitaire en facultaire voorlichtingsbeleid. De master Literatuurwetenschap sluit aan bij de voorafgaande bacheloropleiding. Voor de instroom van studenten met een bachelor in een taal- en cultuuropleiding geldt dat zij moeten aantonen over voldoende kennis van en inzicht in de literatuurwetenschap te beschikken, aangezien het vak algemene literatuurwetenschap geen deel uitmaakt van deze bacheloropleidingen. De commissie is van mening dat de bacheloropleiding met de aanpassing van het eerstejaarsprogramma goed heeft ingespeeld op de ‘nieuwe’ (VWO-) instroom. Qua vaardigheden sluit het programma goed aan op de kwalificaties die van instromende studenten verwacht mogen worden. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het bachelorprogramma Literatuurwetenschap omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Literatuurwetenschap omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie ook het facultaire rapport, waarin is beschreven op welke wijze de faculteit verbetering en modernisering van het onderwijsproces nastreeft, in het bijzonder met betrekking tot de gekozen werkvormen. Zoals facultair bepaald, zijn ook bachelor en master Literatuurwetenschap academisch van inslag en stellen zich ten doel studenten in woord en daad naar het front van de wetenschap te brengen. Hier geldt een didactisch concept waarbij studenten via activerend en vernieuwend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op de combinatie van vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. In het ingevulde bachelorformat voor Literatuurwetenschap worden per cursus de werk- en toetsvormen beschreven. Deze informatie is als bijlage bij de zelfstudie gevoegd. De beschrijving in de zelfstudie echter QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
79
komt niet helemaal overeen met de informatie in het bachelorformat. De commissie heeft de laatste aangehouden. Hieruit blijkt dat de opleiding gebruikmaakt van afwisselende werkvormen in de bachelor: hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie. In het eerste jaar bestaan twee cursussen uit een combinatie van hoor- en werkcolleges (16 studiepunten); twee cursussen uit alleen werkcolleges (12 studiepunten) en twee cursussen uit alleen hoorcolleges (8 studiepunten). De boekenlijst ‘primaire literatuur’ bestaat uit de werkvorm zelfstudie (4 studiepunten) en de werkvorm bij ‘Taalverwerving tweede taal’ (20 studiepunten) is afhankelijk van de gekozen taal. In het tweede jaar bestaan twee cursussen uit een combinatie van hoor- en werkcolleges (16 studiepunten), twee cursussen uit alleen werkcolleges (16 studiepunten), verder bestaat de boekenlijst ‘secundaire literatuur’ uit zelfstudie (4 studiepunten) en betreffen de overige 20 studiepunten bijvakruimte. Het derde bachelorjaar bestaat uit vier verplichte cursussen, waarvan één zowel hoor- als werkcolleges heeft (8 studiepunten) en de andere uitsluitend uit werkcolleges (20 studiepunten) bestaan. Daarnaast is er voor 20 studiepunten bijvakruimte geprogrammeerd en wordt het eindwerkstuk van de bachelor geschreven (zelfstudie, 12 studiepunten). Het eindwerkstuk dient om aan te tonen dat de student nagenoeg zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kan verrichten en de bevindingen helder kan verwoorden. Concluderend kan gesteld worden dat het aantal hoorcolleges in de loop van de bachelor afneemt en het aantal werkcolleges toeneemt. De werkcolleges bestaan uit kleinschalig onderwijs met intensieve interactie tussen docent en medestudenten. De hoorcolleges gebruikt de opleiding om een nieuw kennisgebied open te leggen en de werkcolleges om reeds verworven basiskennis toe te passen en te verdiepen. Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat binnen de kleine groepen waarin college wordt gegeven een actieve en kritische houding wordt verwacht. Vanaf het eerste college worden studenten gevraagd om kritisch te reflecteren op literatuur. Ook in de hoorcolleges blijft interactie tussen student en docent mogelijk. Studenten vinden de werkvormen goed bevallen. Er wordt een groot beroep gedaan op de eigen actieve houding. Studenten vinden de boekenlijsten in het eerste en tweede jaar zwaar. De master is gericht op verdieping van de vier thema’s van de bachelor. Studenten specialiseren zich door middel van een keuze uit de aangeboden werkcolleges. Onafhankelijk van de keuze bestaan de cursussen uit kleinschalige werkcolleges met opdrachten en presentaties (40 studiepunten). De overige 20 studiepunten worden besteed aan de scriptie (zelfstudie). De werkcolleges sluiten aan bij het didactisch concept van activerend onderwijs en verdere verdieping in de masterfase. In de masterscriptie moeten studenten de resultaten uit het eigen onderzoek verwerken. De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoende gebruikmaakt van afwisselende werkvormen. De programmering waarbij het aantal hoorcolleges afneemt en het aantal werkcolleges toeneemt, komt overeen met het didactisch concept om studenten via activerend onderwijs naar het front van de wetenschap te brengen. De commissie waardeert de kritische en actieve houding die van studenten wordt gevraagd, maar vraagt ook aandacht voor studenten die misschien wat minder snel hun zegje doen en waarschuwt voor de zogenoemde free riders. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire rapport wordt het toetsingsbeleid van de faculteit beschreven. Deze hanteert vaste procedures om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren, met name via het bachelor- en masterformat.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
80
In het bachelorformat worden het niveau (100-400), het aantal studiepunten, de (sub)disciplines, academische vaardigheden en de gehanteerde werkvorm(en) en de toetsvorm per cursus aangegeven. Voor de bachelor betreffen de toetsvormen werkstukken, (take-home) tentamens en mondelinge presentaties. De profielcolleges, die betrekking hebben op de thema’s intermediaal en intercultureel, worden afgesloten met werkstukken, zodat een student de behandelde materie kan uitdiepen. De student kan op deze manier ‘proeven’ hoe het is om de focus te richten op een specifieke onderzoeksvraag. Colleges die sterker een algemeen theoretische en historische kennis en inzicht tot doel hebben, kennen een (take-home) tentamen als toetsvorm, bijvoorbeeld de vakken ‘Inleiding literatuurwetenschap’ of ‘Literatuurbenaderingen’. De centrale rol die het vak ‘Tekstanalyse’ in het programma inneemt wordt benadrukt door het gegeven dat studenten hiervoor zowel een tentamen als werkstuk moeten maken. De beide leeslijsten (in het eerste en tweede jaar) worden door een mondelinge presentatie getoetst. Ook zijn studenten verplicht schriftelijke discussievragen aan te leveren voor de presentaties van medestudenten. De studenten bevestigen dat het eerste en tweede jaar een aantal tentamens kent. Zij waarderen schrijftoetsen meer. De toetscriteria zijn op basis van de cursus Academische vaardigheden geëxpliciteerd en vastgelegd in een ‘protocol’. In de zelfstudie geeft de opleiding aan dat de intercollegiale afstemming in de wandelgangen geschiedt, en niet volgens een standaardprocedure. Op die manier worden ook werkstukken van studenten besproken. In de master moeten studenten tijdens de cursussen opdrachten maken en presentaties houden. Alle cursussen worden afgesloten met een paper. Schriftelijke toetsen zijn op de eerste plaats gericht op het toetsen van inzicht, en toepassing en uitvoering van vaardigheden. Bij de beoordeling van papers wordt ook gelet op in hoeverre studenten zelfstandig onderzoek verricht hebben. In de scriptie moeten resultaten van eigen onderzoek worden verwerkt. De scriptie wordt beoordeeld door de verantwoordelijke docent en een tweede lezer. De tweede lezer ondervraagt de student, waarna in overleg met de eerste begeleider het cijfer wordt bepaald. De examencommissie Literatuurwetenschap heeft fraude onder studenten nooit aan de hand gehad. De opleiding besteed binnen de cursus academische vaardigheden in het eerste jaar veel aandacht aan wetenschappelijke normen. Verder acht de opleiding door het intensieve persoonlijke contact tussen studenten en docenten, fraude niet goed mogelijk. Wanneer een student met een eigen samenstelling van een bijvak komt (individueel of maatwerkbijvak) toetst de examencommissie het voorstel van de student op niveau en op de samenhang met het programma. De examencommissie kan een dergelijk bijvak weigeren, bijvoorbeeld als studenten door de verschillende bijvakken geen samenhangend programma meer volgen. Deze procedure geldt niet voor de bijvakken die facultair zijn vastgesteld. De docenten kijken werkstukken van de bachelor en de master over het algemeen binnen een week na en geven studenten feedback. Naast het cijfer krijgt een student een gedegen toelichting en als de student er prijs op stelt, is er ook ruimte voor een mondelinge nabespreking. In geval van een onvoldoende kan hij of zij op basis hiervan een verbeterde versie inleveren. De uitslag van toetsen wordt binnen de gestelde termijn van twee weken bekend gemaakt. Een schriftelijk (take-home) tentamen kent minstens één herkansing in hetzelfde studiejaar. De examencommissie speelt een rol wanneer studenten ontevreden zijn met hun beoordeling. Deze ‘controleert’ in dergelijke gevallen het oordeel van de betreffende docent. De gekozen toetsvormen zijn volgens de commissie goed beargumenteerd en passend bij het onderwijs. De organisatie van de toetsing en rol en taak van de examencommissie vindt de commissie goed in orde. De commissie is niet zo gecharmeerd van de intercollegiale afstemming in de wandelgangen, zonder enige standaardprocedure. Echter gezien het feit dat studenten aangegeven dat helder is wat van hen wordt verwacht en de toetscriteria zijn vastgelegd in een protocol, acht de commissie dit onderdeel voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
81
Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Alle leden van de vaste staf zijn gepromoveerd en maken deel uit van het Leidse onderzoekinstituut Pallas of van de onderzoeksschool CNWS (School of Asian, African, and American Studies). Er zijn één hoogleraar (0,66 fte), drie UD’s (1,53 fte) en één postdoc (0,66 fte) beschikbaar voor het onderwijs (peildatum december 2003). De hoogleraar is betrokken bij het onderwijs in alle jaren. Stafleden bij Literatuurwetenschap besteden gemiddeld 66% aan onderwijstaken, 30% aan onderzoekstaken en 4% aan bestuurstaken. Zie hiervoor ook het facultaire rapport. Volgens de opleiding hebben de docenten Literatuurwetenschap een hoge onderzoeksproductiviteit. Zij zijn in staat geweest veel te publiceren, wat een positieve weerslag heeft op de kwaliteit van het onderwijs. De studenten zijn zeer enthousiast over de nauwe betrokkenheid van de docenten. De commissie is van oordeel dat Literatuurwetenschap een sterke wetenschappelijke staf heeft. De commissie heeft in de gesprekken met docenten en studenten veel enthousiasme voor onderzoek en onderwijs ervaren. Docenten vervullen een duidelijk wetenschappelijk rolmodel voor de studenten. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Zie voor de universitaire en facultaire verdeelsystematiek (bekostigingsmodellen) en het personeelsbeleid het facultaire rapport. De werkelijke formatie voor onderwijs betrof op 1 december 2003 2,85 fte. De opleiding geeft hierbij aan dat de feitelijk formatie kleiner is omdat één van de drie UD’s geen onderwijs bij Literatuurwetenschap verzorgt. Het aantal studenten per fte-onderwijs bedraagt 9,97 (gebaseerd op de indicatieve formatie in 2002-2003). Docenten geven aan dat onder meer door het onderwijs dat voor andere opleidingen wordt verzorgd (bijvoorbeeld retorica) en extra inspanningen zoals de tutorials, de feitelijke onderwijsbelasting zwaarder is. De onderwijsbelasting zal nu de master in 2005-2006 begint, hoger worden. Literatuurwetenschap beschikt sinds 1998 over een professionele studiecoördinator die voor 0,14 fte van de aanstelling aan de opleiding is toegewezen. Met ingang van 1 januari 2004 maakt het voormalige opleidingssecretariaat (0,3 fte) deel uit van het secretariaat van het Gerard Tuninginstituut. Stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie zijn ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
82
Literatuurwetenschap kent een kleine staf, die volgens de commissie kwantitatief voldoende is om een kwalitatief goed programma te verzorgen. Als zwak punt kwam uit de gesprekken met de commissie naar voren dat er weinig doorstroommogelijkheden zijn voor het personeel. De commissie waardeert de pogingen van de staf om interdisciplinaire initiatieven en dwarsverbanden aan te gaan, maar ziet hierin ook een mogelijke zware belasting. In de master kan dankzij de samenwerking met de Universiteit van Amsterdam het aanbod breed gehouden worden. De commissie juicht dit van harte toe. De kleine aanstelling van de studiecoördinator is op dit moment niet toereikend. Deze formatie wordt echter per volgend jaar uitgebreid (zie ook F16). Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In de vakevaluaties is een vraag opgenomen over de waardering voor de docent. In de eerste reeks bachelorevaluaties worden de docenten overwegend als enthousiasmerend en didactisch sterk beoordeeld; ze kunnen (theoretische) materie helder over het voetlicht brengen. De studenten die de commissie heeft gesproken zijn erg tevreden over de didactische kwaliteiten van de staf. De opleiding maakt indien nodig aanspraak op het facultaire scholingsbudget. Uit de gesprekken met de docenten bleek dat zij, door scholing en ervaring, voldoende zijn toegerust om een deel van de master in het Engels te verzorgen. De opleiding geeft aan dat haar medewerkers vooral gespecialiseerd zijn op het gebied van Nederlandse, Engelse, Amerikaanse, Duitse en Franse literatuur. Het wordt als een gemis ervaren dat er geen expertise op het gebied van Spaans, Italiaans, of Portugees is. De commissie sluit zich hierbij aan. Op basis van een vergelijking tussen de doelstellingen van de opleiding en de specialisaties van het personeel concludeert de commissie dat het docententeam, ondanks het gemis van expertise op het gebied van Spaanse, Italiaanse en Portugese Literatuur, voldoende breed is om het programma te verzorgen. Zoals bij F5 is aangegeven voorziet de samenwerking met de Universiteit van Amsterdam in de mogelijkheid een breed cursusaanbod in de master te bewerkstelligen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zie het facultaire rapport voor een beschrijving van de materiële voorzieningen op faculteitsniveau. De commissie is van mening dat de voorzieningen over het algemeen voldoende zijn om het onderwijs te verzorgen. Het aantal zalen dat is uitgerust met beamers en overheadprojectoren kan verbeterd. Op facultair niveau is dit opgepakt en is men bezig met een inhaalslag. Het aantal beamers is reeds
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
83
vermeerderd. Uit de evaluaties en gesprekken met studenten en docenten zijn geen knelpunten op het gebied van de materiële voorzieningen aan het licht gekomen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt de begeleiding door mentoren in het kader van het Leidse Studiesysteem, het bindend studieadvies, het facultaire stelsel van studiecoördinatoren en afdeling Studentzaken toegelicht. De bachelor en master Literatuurwetenschap beschikken samen over 0,14 fte studiecoördinator (samen met Talen en culturen van Latijns-Amerika en Talen en culturen van Indiaans-Amerika 1,0 fte). Bij de bachelor worden mentoren uit het tweede of derde bachelorjaar ingezet die eerstejaars bachelors, in overleg met de docent, begeleiden bij het werken aan de leeslijst. Bachelor- en masterstudenten geven aan dat de studiecoördinator moeilijk te benaderen is. De begeleiding loopt veelal via de docenten. Studenten kloppen makkelijk bij docenten aan voor begeleiding en zijn hier erg tevreden over. De individuele monitoring is formeel de taak van de studiecoördinator. Studenten krijgen na het eerste jaar een bindend studieadvies. De scriptiebegeleiding is in de bachelor sterk gestructureerd. De commissie heeft vernomen dat de informatie over mogelijke stages en loopbaanperspectieven onderbelicht is. De opleiding ondervraagt studenten naar de tevredenheid over het studiecoördinaat en de informatievoorziening per vak in respectievelijk de programma- en vakevaluaties. De eerste resultaten duiden erop dat studenten hierover tevreden zijn. De studiecoördinator heeft een zeer beperkte aanstelling voor Literatuurwetenschap. Het merendeel van de studenten is ook niet goed op de hoogte van de studiecoördinator en het studentenvolgsysteem. De opleiding heeft dit probleem gesignaleerd en opgepakt. Binnenkort komt er een aparte studiecoördinator voor Literatuurwetenschap. De commissie heeft er vertrouwen in dat bij uitbreiding van de formatie van de studiecoördinator voor Literatuurwetenschap, deze problemen ondervangen worden. De commissie is zeer positief over de begeleidingsrol die docenten binnen de bachelor en master vervullen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.5. Interne kwaliteitszorg Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
In het facultaire rapport staat de drieslag van het facultaire kwaliteitszorgsysteem beschreven: te weten de onderwijsevaluaties, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en de meerjarenbeleidsgesprekken.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
84
De onderwijsevaluaties worden volgens het facultaire protocol uitgevoerd. Zie hiervoor het facultaire rapport. Daarnaast hanteert de opleiding eigen evaluaties. De vakevaluaties worden door de opleidingscommissie Literatuurwetenschap volgens schema uitgevoerd. De opleiding voert in alle bachelorjaren een programmaevaluatie uit, dit is alleen het eerste jaar achterwege gebleven. Naar aanleiding van de positieve evaluaties van het eerste semester is binnen de Opleidingscommissie gesproken over een andere manier van evalueren met het oog op het geven van meer inhoudelijke feedback. Er zijn nog geen toetsbare streefdoelen voor de beoogde resultaten van onderwijsproces opgesteld, maar hier wordt wel aan gewerkt. Met de docenten van de opleiding worden R&O-gesprekken gehouden. Het ligt in de lijn ook op dit gebied toetsbare streefdoelen op te nemen. Uit de meerjarengesprekken, die jaarlijks met het faculteitsbestuur worden gevoerd, vloeien naar mening van de opleiding te weinig concrete maatregelen voort. De bachelor en master Literatuurwetenschap zijn kleine opleidingen, waarvan de opleidingsvoorzitter zitting heeft in het instituutsbestuur. De problemen die de opleidingscommissie signaleert worden besproken in de instituutsraad. Tot voor kort participeerden alle stafleden en aio’s in de opleidingscommissie van Literatuurwetenschap. De staf zag hierin duidelijke voordelen, maar studenten bleken het lastig te vinden om met zo een grote groep te spreken. Naar aanleiding hiervan is het aandeel docenten in de opleidingscommissie verkleind. Ter vervanging organiseert de staf lunches waarin met alle stafleden over het programma wordt gesproken. De commissie stelt vast dat het onderwijsproces periodiek wordt geëvalueerd. De opleiding heeft hiervoor voldoende instrumenten. De opleidingscommissie functioneert goed; de evaluaties worden ieder semester zeer uitvoerig besproken. Een aandachtspunt betreft het opstellen van toetsbare streefdoelen op de verschillende gebieden van de kwaliteitszorg. Er is tot nu toe geen systeem om toe te zien op de kwaliteit van de cursussen van de UvA die binnen de master Literatuurwetenschap worden aangeboden. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en in de verschillende secties. De uitkomsten worden ook ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het onderwijsinstituutsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Zo is onlangs bij het college tekstanalyse, mede op basis van evaluaties, gekozen voor een aanpak waarbij niet de theorie over narratologie en poëzieanalyse het speerpunt vormt, maar primaire teksten. Het beleid van de leerstoelhouders wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. De opleiding is in de visitatie van 1998 positief beoordeeld. Doelstellingen en staf werden als goed beoordeeld; programma, studeerbaarheid, afgestudeerden en examens als voldoende; en de scripties als onvoldoende/voldoende, door hun sterk wisselende kwaliteit. De opleiding heeft de aanbeveling van de vorige visitatiecommissie opgepakt door de procedure rondom de scripties aan te scherpen en deze altijd door een tweede lezer te laten beoordelen. De commissie constateert dat het kwaliteitszorgsysteem cyclisch is en de verantwoordelijkheden helder zijn vastgelegd. De inrichting van het systeem maakt dat de uitkomsten van evaluaties ook daadwerkelijk
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
85
kunnen leiden tot het constateren en formuleren van concrete verbeterpunten. Vervolgens wordt systematisch gekeken of de verbeterpunten ook zijn gerealiseerd. De commissie stelt vast dat evaluatieresultaten binnen de opleiding hebben geleid tot concrete verbeteringen. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Via de opleidingscommissie zijn studenten en medewerkers betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Het contact tussen de opleidingscommissie en de opleidingsvoorzitter verloopt goed. De leden van de opleidingscommissie (studenten en medewerkers) geven aan dat er goed naar hun mening wordt geluisterd. Een keer per zes jaar wordt een alumnionderzoek gehouden. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de reguliere evaluatie van het onderwijsprogramma. Er is een facultaire alumnivereniging. De alumni Literatuurwetenschap die de commissie heeft gesproken, voelen zich daarmee niet verbonden. Wel voelen ze zich met de opleiding verbonden, die een aantal alumni via mailings op de hoogte houdt van recente ontwikkelingen. Uit de gesprekken met docenten en alumni blijkt dat docenten ook na de studie contact houden met de afgestudeerden. Docenten betreuren het dat er nog geen tijd geweest is voor het opzetten van een structureel alumnibeleid. Aangegeven wordt dat de opleiding dit volgend collegejaar wil gaan oppakken. Het contact met het afnemend beroepenveld verloopt via het Loopbaancentrum of informele contacten. Het beroepenveld wordt niet op systematische wijze betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de opleiding als positief. De opleiding heeft een actieve en adequaat functionerende opleidingscommissie. De alumni en het afnemend beroepenveld worden in mindere, maar wel voldoende mate betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Het beleid rondom alumni zou consequenter kunnen worden ingezet. Het initiatief voor het opzetten van structureel alumnibeleid ondersteunt de commissie van harte. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid het facultaire rapport en F11. Zie voor de beschrijving en eisen van het afstudeerprogramma F5. Op het moment dat de commissie de opleiding bezocht, was de eerste lichting bachelors in de eindfase van hun studie. De commissie baseert haar oordeel over het gerealiseerde niveau om die reden op de oude
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
86
doctoraalscripties. De scripties die zij heeft gelezen zijn goed van niveau en de beoordeling is overeenkomstig die van de commissie. Bij een enkele scriptie was de commissie van mening dat het methodologisch kader onhelder was. Uit alumni- en arbeidsmarktonderzoeken blijkt dat men ruim voldoende tevreden is over de eindkwalificaties van doctoraalstudenten. De studenten die de commissie heeft gesproken zijn erg enthousiast over het hoge gerealiseerde niveau van de opleiding. Zij verwachten wel een baan op academisch niveau te vinden, maar waarschijnlijk niet in het vakgebied. De commissie heeft met drie alumni van de oude doctoraalopleiding gesproken. De geluiden over het arbeidsmarktperspectief verschillen. Het viel de commissie op dat zij allen een andere studie voor of na Literatuurwetenschap hebben gedaan. Volgens de alumni ligt in de opleiding weinig nadruk op beroepsperspectief en is de aansluiting met de arbeidsmarkt afhankelijk van de door de student gemaakte keuzes. De commissie is van oordeel dat de nagestreefde eindkwalificaties worden behaald. Het toetsbeleid en de eisen aan het bacheloreindwerkstuk en de masterscriptie vormen hiervoor een goede waarborging. De scripties die de commissie heeft gelezen bevestigen dit. Het niveau wordt door de ingebouwde zekerheden als een tweede beoordelaar en de examencommissie voldoende bewaakt. De commissie adviseert de opleiding meer aandacht te besteden aan positionering van de afgestudeerden binnen het domein waarvoor zij zijn opgeleid. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
In het facultaire rapport staan de regelingen en afspraken over streefcijfers, bindend studieadvies en het opsporen van vertraagde doctoraalstudenten nader omschreven. Er zijn nog geen rendementcijfers van het bachelorprogramma beschikbaar. De opleiding streeft naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. In het licht van de gangbare doctoraalrendementen is dat ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. Het rendement van de bachelor lag in het eerste jaar op 29%. Op basis van dit lage rendement is de opleiding aangepast. Studenten kregen volgens de opleiding ‘een theoretische schok’ in het eerste jaar na het VWO (zie ook F8). De opleiding heeft deze verdieping uitgesteld naar het tweede jaar en in plaats daarvan worden studenten het eerste jaar ondergedompeld in de literatuur door middel van een uitgebreide leeslijst. Docenten verwachten hierdoor een verhoging van dit rendement. In de oude opleiding was het rendement hoger. Ook van het masterprogramma zijn nog geen rendementcijfers beschikbaar. De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. De commissie beoordeelt de streefcijfers als ambitieus, mede gezien het feit dat ervaringen met het bindend studieadvies geen drastische verbetering van de rendementen toont. De commissie kan nog geen oordeel uitspreken over de gerealiseerde rendementen van de bachelor- en de masteropleiding. Op basis van de maatregelen die de opleiding heeft getroffen bij de vormgeving van de bachelor en de master, zoals bijvoorbeeld een strakker vormgegeven programma, beoordeelt de commissie dit facet als voldoende. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
87
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten bachelor- en masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
88
Samenvatting oordelen Bachelor: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
89
Master: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
90
3.
Opleidingsrapport masteropleiding Boek en digitale media
Administratieve gegevens Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot 3.0.
Boek en digitale media (60138) Master WO 60 Voltijd Leiden 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport voor een overzicht van de facultaire organisatie en de onderwijsinstituten. Om de bestuurs- en beheerslast op faculteitsniveau te verminderen is een indeling in onderwijsinstituten gemaakt. De master Boek en digitale media, kortweg ook wel Book and byte genaamd, is organisatorisch ondergebracht bij de opleiding Engels. De opleiding Engelse taal en cultuur is een afzonderlijke opleiding en valt niet onder een onderwijsinstituut. De inbedding van de master bij de opleiding Engels lijkt de commissie persoonsgebonden. De commissie vindt dit geen reden om een bij uitstek interdisciplinaire studie bij een vakgebied onder te brengen. Het feit dat de master organisatorisch ressorteert onder Engelse taal en cultuur maakt dat Boek en digitale media nog weinig eigen gezicht heeft. De master wordt binnen de faculteit om beheerstechnische redenen geen ‘opleiding’ genoemd. De commissie betreurt het feit dat dit de herkenbaarheid en zichtbaarheid van de master niet vergroot. Vooraf De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de opleiding een aantal onvolledigheden in de formulering van doelstellingen en eindtermen vastgesteld die verband houden met de nieuw verworven zelfstandigheid van de opleiding. Het wetenschappelijk personeel van de master moest, naar indruk van de commissie, nog wennen aan de nieuwe verantwoordelijkheden voor de formele kant van de opleiding. De commissie heeft de opleiding in staat gesteld in de periode na het visitatiebezoek op een aantal punten verbeteringen aan te brengen. Daar waar dit het geval is, wordt hier in de tekst aandacht aan besteed.
3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport, waarin wordt beschreven hoe in Leiden de nieuwe bachelor-masterstructuur, het oude systeem er per jaar ‘uit drukt’. De master Boek en digitale media is per 1 september 2004 gestart. De opleiding is voortgekomen uit een afstudeerrichting van de ongedeelde opleiding Engelse taal en cultuur. Zie voor een beschrijving van de afbouw van de ongedeelde doctoraalopleiding Engels, het rapport over de bachelor en master Engelse taal en cultuur. Ook de afstudeerrichting Boekwetenschap van de opleiding Nederlandse taal en cultuur (zie
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
91
rapport bachelor en master Nederlandse taal en cultuur) wordt in de opleiding Boek en digitale media voortgezet. De commissie heeft voor studenten geen problemen geconstateerd rondom de overgang van de oude naar de nieuwe situatie. De afbouw van de oude opleidingen is niet van toepassing voor de beoordeling van deze master. Zie hiervoor de rapporten Engelse en Nederlandse taal en cultuur.
3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De master maakt voor het formuleren van de doelstellingen gebruik van het facultaire masterformat. Deze wordt toegelicht in facultaire rapport. De eindkwalificaties voor algemene academische vaardigheden zijn faculteitsbreed vastgesteld en zijn opgenomen in het facultaire deel van dit rapport. Op het moment dat de commissie een bezoek bracht aan de opleiding kwamen de domeinspecifieke eisen onvoldoende tot uitdrukking in de doelstellingen zoals die op papier stonden. Uit de gesprekken met de staf van de opleiding bleek dat de gedachtevorming rondom de doelstellingen nog geen formele weerslag had gekregen. De commissie heeft de opleiding verzocht deze domeinspecifieke oriëntatie alsnog in de eindkwalificaties te formaliseren. Onderstaande doelstelling en eindtermen zijn hiervan de resultante. Doelstelling De opleiding heeft ten doel de student in staat te stellen de kennis, vaardigheden en houding te verwerven die nodig zijn om na het behalen van het masterdiploma met succes betrekkingen te vervullen waarvoor een gevorderde academische opleiding op het gebied van de boekwetenschap in de breedste zin nodig is of dienstig kan zijn. Afgestudeerd in Boek en digitale media heeft de student goede kennis en begrip van de specifieke eigenschappen van de verschillende historische media voor tekstoverdracht en de betekenis daarvan voor het culturele, socio-economische en commerciële verkeer in de samenleving. Hij beschikt daarbij over vaardigheden op het gebied van onderzoek, analyse, verslaglegging, tekstverrijking, en vermarkting, die hem in staat stellen op het gebied van de (geschiedenis van de) kennisoverdracht in praktische zin werkzaam te zijn, in het bijzonder in de wereld van het boek, drukwerk, internet en cultureel erfgoed. Eindtermen Een ieder die met succes de masteropleiding Boek en digitale media heeft voltooid, dient: a.
een zodanig inzicht in de resultaten, begrippen en methoden van het vakgebied of een gedeelte daarvan te hebben dat men in staat is aan de hand van vakliteratuur de meest actuele problemen en vraagstellingen van het vakgebied te onderkennen en er een beargumenteerd oordeel over te vormen; b. in staat te zijn om een uitgebreid, correct, beargumenteerd en kritisch verslag te doen van de stand van zaken betreffende onderwerpen binnen één of meer deelgebieden van de wetenschap van het boek en de digitale media en uit deze bevindingen verantwoorde conclusies te trekken; c. over een zodanige kennis en vaardigheden met betrekking tot het vakgebied te beschikken dat men in staat geacht kan worden deze toe te passen in de uitoefening van maatschappelijke betrekkingen waarvoor een wetenschappelijke opleiding op masterniveau nodig is of dienstig kan zijn, in het bijzonder in de wereld van (de geschiedenis van) het boek en ander drukwerk, internet en cultureel erfgoed. Daarbij gaat het om goede kennis en begrip van de specifieke eigenschappen van de verschillende historische media voor tekstoverdracht en de betekenis daarvan voor het culturele, socio-economische en commerciële verkeer in de samenleving, en om vaardigheden op het gebied van onderzoek, tekstverrijking, en vermarkting; d. inzicht te hebben in de aard en functie van de wetenschapsbeoefening.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
92
De inhoud van de master is in nauwe samenwerking met de beroepspraktijk opgesteld, onder meer met de Koninklijke Bibliotheek (KB) en de uitgeverijbranche. Tevens zal door de branche invulling gegeven worden aan een gesponsorde leerstoel. De oude doctoraalspecialisatie Boekwetenschap heeft altijd veel uitwisselingstudenten getrokken, waaruit mag blijken dat deze het vertrouwen van zusterprogramma’s in het buitenland geniet. De commissie heeft de eindtermen van de masteropleiding vergeleken met domeinspecifiek referentiekader en is van mening dat deze hierbij aansluiten. Op basis van de gesprekken was de commissie al tot het oordeel gekomen dat de beoogde eindkwalificaties aansluiten bij de state of the art in wetenschapsbeoefening op dit gebied. De opleiding heeft deze op een adequate wijze na het bezoek van de commissie geformaliseerd. De commissie waardeert de manier waarop de doelstelling en eindtermen volgen uit de oriëntatie op en met de beroepspraktijk zoals de Koninklijke Bibliotheek en uitgeverijen. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De faculteit hanteert een niveau indeling voor de masters (van 400 tot 600), geënt op het Angelsaksische onderwijs. Zie het facultaire rapport voor een nadere toelichting van deze indeling. Ook de master Boek en digitale media heeft zijn cursussen volgens dit systeem ingedeeld. Het eerste semester kent cursussen op niveau 500 en het tweede semester op niveau 600. De commissie heeft de doelstellingen gelegd langs de Dublin-descriptoren als algemeen internationaal geaccepteerde beschrijving van een master. Zie voor de omschrijving van de doelstelling en eindtermen F1. Kennis en inzicht De doelstelling en eindtermen van de master beantwoorden aan de omschrijving van deze descriptor. De niveau-indeling expliciteert dat de kennis en het inzicht van de bachelor worden overtroffen. Kennis en inzicht komen tot uitdrukking is eindtermen a, c en d. Deze bieden studenten een basis om originele bijdragen te leveren aan het ontwikkelen of toepassen van ideeën. De master is niet specifiek op het ontwikkelen of toepassen van ideeën in onderzoeksverband gericht. Toepassen van kennis en inzicht Deze descriptor wordt met name gedekt door eindterm c. De student beschikt over een zodanige kennis en vaardigheden dat hij of zij deze kan toepassen in de uitoefening van maatschappelijke betrekkingen waarvoor een wetenschappelijke opleiding op masterniveau nodig is of dienstig kan zijn. Oordeelsvorming In staat zijn oordelen te formuleren op basis van onvolledige informatie en daarbij rekening houdend met maatschappelijke verantwoordelijkheden, komt tot uitdrukking in eindterm a. Studenten hebben een zodanig inzicht dat zij in staat zijn de actuele vraagstukken en problemen te onderkennen en er een beargumenteerd oordeel over te vormen. Daarnaast is het formuleren van oordelen vastgelegd in de facultaire eindtermen voor academische vaardigheden die zijn beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Communicatie In de eindkwalificaties voor academische vaardigheden die faculteitsbreed zijn vastgesteld (zie facultaire rapport), wordt aandacht besteed aan schriftelijke en mondelinge vaardigheden waaronder: a) een antwoord formuleren op vragen betreffende het vakgebied voor een specifieke doelgroep en b) actief deelnemen aan vakinhoudelijke discussie. Zie hiervoor het facultaire deel. Het overbrengen van informatie, ideeën en oplossingen aan een publiek van (niet)specialisten wordt in de specifieke opleidingsdoelen verder niet geëxpliciteerd, maar kan herleidt worden uit onderdeel b (kritisch verslag doen) en c (voldoende vaardigheden om een academische maatschappelijke betrekking uit te oefenen).
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
93
Leervaardigheden Masters zijn gekwalificeerd een promotietraject te beginnen of een andere vervolgopleiding te volgen dan wel beroep met een grotendeels zelfgestuurd, autonoom karakter te gaan uitoefenen. Dit is verwoord in eindterm c. Gezien bovenstaande uiteenzetting is de commissie van oordeel dat de eindtermen van de master voldoende aansluiten op de Dublin-descriptoren. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
In de doelstelling van de master is opgenomen dat de afgestudeerde met succes betrekkingen kan vervullen waarvoor een gevorderde academische opleiding op het gebied van de boekwetenschap in de breedste zin nodig is of dienstig kan zijn. De toetsing van het 600-niveau bestaat uit een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek. Bij het opstellen van de doelstellingen en het programma is en wordt nauw samengewerkt met het bedrijfsleven, de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en de Universiteitsbibliotheek Leiden. De commissie is van mening dat de eindtermen voldoende aandacht besteden aan wetenschappelijke vorming. Zowel de kennis en het inzicht die de studenten opdoen is van academisch niveau als ook de wetenschappelijke attitude en vaardigheden, zoals bijvoorbeeld blijkt uit eindterm d. ‘studenten hebben inzicht in de aard en functie van de wetenschapsbeoefening’. De doelstelling en eindtermen sluiten volgens de commissie aan bij eisen die vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening daaraan gesteld worden. De commissie is van mening dat de eindkwalificaties die worden bereikt, sterk zijn ontleend uit de relevante praktijk van het toekomstig beroepsveld. Dit wordt onder meer geëxpliciteerd in eindterm c. waarin staat omschreven dat studenten over zodanige kennis en vaardigheden beschikken dat zij deze kunnen toepassen in de uitoefening van maatschappelijke betrekkingen. Het feit dat studenten gemakkelijk stageplaatsen verwerven ondersteunt dit oordeel. De commissie vindt deze oriëntatie op het beroepsveld een sterk punt van de opleiding. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding luidt: voldoende.
3.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
94
• •
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Uit het voor de opleiding ingevulde masterformat concludeert de commissie dat in alle curriculumonderdelen specifiek aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten waarin de studenten verslag doen van hun eigen onderzoek. De vaste staf die het onderwijs verzorgt, is gepromoveerd en verricht naast de onderwijstaken ook onderzoek. Stafleden zijn verbonden aan het onderzoeksinstituut Pallas. Het masterprogramma richt zich op boekwetenschappelijke onderzoeksgebieden, die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Het masterprogramma bereidt studenten voor op wetenschappelijk vervolgonderwijs en een wetenschappelijke loopbaan. Het programma wordt aangeboden in samenwerking met de Leidse Universiteitsbibliotheek, de Koninklijke Bibliotheek, Digitaal Erfgoed Nederland en de uitgeverijwereld. De actuele praktijk van relevante beroepen komt in het programma aan de orde, mede doordat een deel van het onderwijs wordt verzorgd door medewerkers van de genoemde instellingen. De opleiding voorziet in de mogelijkheid dat studenten, als uitvloeisel van de nauwe samenwerking met het beroepsveld, een onderzoeksstage van zes maanden bij een selecte groep potentiële werkgevers volgen. De commissie oordeelt op basis van de documenten die zij heeft ingezien en de gesprekken die zij heeft gevoerd dat de kennisontwikkeling door studenten op een goede wijze in interactie met het wetenschappelijk onderzoek en de actuele praktijk van relevante beroepen plaatsvindt. Het programma is in intensieve samenwerking met onder meer de Koninklijke Bibliotheek ontwikkeld. Op basis van de cursusbeschrijvingen en de gesprekken met docenten en studenten stelt de commissie vast dat docenten onderzoeks(resultaten) bij het onderwijs betrekken. In het bijzonder sluiten keuzevakcursussen in het bijzonder nauw aan bij het onderzoeksterrein van de betreffende docenten. Door de relatie met het onderzoek heeft het programma voldoende verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. Verwerving van academische onderzoekvaardigheden vormt een belangrijk onderdeel van de master. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het programma beslaat twee semesters waarin studenten zeven cursussen volgen (40 studiepunten) en een masterscriptie schrijven (20 studiepunten). Binnen de opleiding zijn er vier specialisatiemogelijkheden, te weten handschrift, gedrukt boek, bibliotheekwezen en digitale media/uitgeverij. Geen van de studenten heeft de digitale kant als major gekozen. Wel hebben vijf van de zeven studenten deze als minor gekozen. De cursussen omvatten 5 studiepunten, met uitzondering van The History of the Book 1 (10 studiepunten). In het eerste semester wordt een basis gelegd met drie verplichte cursussen (The History and Theory of Information Transmission, History of the Book 1 en Digital Media) en kan de student zichverdiepen en/of verbreden door uit vier keuzecursussen er twee te kiezen (The Book in the Islamic Tradition, The Manuscript Book in the West, Databases and Web Programming, en The Library). In het tweede semester kiest de student twee cursussen uit een aanbod van drie (History of the Book 2, Digital Access to Cultural Heritage en Publishing Studies). Aansluitend aan een van deze twee verdiepende cursussen wordt de scriptie geschreven. De opleiding noemt het vak waarbij de scriptie wordt geschreven de major of eerste specialisatie en het andere vak dat wordt gekozen de minor of tweede specialisatie.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
95
Een stage of verblijf in het buitenland van maximaal een half jaar wordt door de opleiding gefaciliteerd als mogelijke uitbreiding bovenop het masterprogramma van één jaar. Twee van de zeven studenten hebben hiervan in 2004-2005 gebruikgemaakt. Bij de overige studenten paste dit ofwel door een beperkte verblijfsduur in Nederland of vanwege studiefinancieringredenen niet in hun studieprogramma. De vraag naar stagiaires in dit domein is echter heel groot. De opleiding heeft goede ervaringen met het bezoeken van een congres in het buitenland met de studenten. Alumni van de oude boekwetenschappelijke specialisaties geven aan dat zij aandacht voor onderzoeksmethodieken en statistiek bij de opleiding Engelse taal en cultuur hebben gemist en nieuwe ontwikkelingen rondom kennis- en contentmanagementsystemen. Studenten geven aan dat de doelstellingen in het eerste semester voor hen duidelijker zijn dan in het tweede semester. Dit hangt samen met het feit dat de tentamens in het eerste semester vastliggen en de presentaties in het tweede semester later gepland worden. Getuige het invulschema van het masterformat besteedt de opleiding in elk curriculumonderdeel aandacht aan alle zes academische onderwijsdoelen, te weten kennis en inzicht, schriftelijk helder en beargumenteerd een gegeven probleemstelling uitwerken, heuristische vaardigheden, zelfstandig bestuderen van wetenschappelijke literatuur, zelfstandige kritische verwerking van de stof, en mondeling presenteren. De onderzoekslijn mondt uit in de masterscriptie van 20 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. De commissie heeft na het bezoek, tegelijk met de ontvangst van de doelstelling en eindtermen van de master, ook de leerdoelen per studieonderdeel ontvangen. Deze waren op het moment van het bezoek van de commissie aan de Universiteit Leiden nog niet op papier gezet. Uit de programmabeschrijvingen in de studiegids kon de commissie echter al voldoende opmaken dat de inhoud van het programma een goede concretisering was van wat de staf van de opleiding beoogde te bereiken. De geformaliseerde eindtermen van de opleiding en leerdoelen per cursus bevestigen het beeld dat eindkwalificaties volledig zijn doorvertaald naar de leerdoelen van het programma. Uit de gesprekken is de commissie duidelijk geworden dat binnen de opleiding ruwweg 15% van de tijd wordt besteed aan ‘handschrift’, 50 % aan ‘het gedrukte boek’ en 35 % aan ‘digitale media’. De grootste nadruk binnen de opleiding ligt dus, ook historisch gezien, op het gedrukte boek. De commissie constateert dat slechts één vak op het gebied van digitale media verplicht is gesteld. De commissie is van mening dat de opleiding gezien haar naam en eindkwalificaties meer aandacht zou moeten besteden aan digitale media. Indien studenten de digitale vakken kiezen, doen zij volgens de commissie wel voldoende kennis en vaardigheden in de digitale media op. In bijvoorbeeld het vak Digital Media moeten zij zelf een programma ontwikkelen. De commissie beoordeelt dit facet als voldoende omdat de eindkwalificaties op adequate wijze zijn doorvertaald in de leerdoelen per cursus en het programma studenten de mogelijkheid biedt de eindkwalificaties te bereiken. Meer aandacht voor digitale media is echter gewenst. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In de master wordt de student van het eindniveau van de bachelor (400) naar het eindniveau van de master (600) gebracht. De cursussen in het eerste semester hebben een 500-niveau en bieden een overzicht over het gehele vakgebied. Van de verplichte cursussen biedt ‘History and Theory of Information Transmission’ de historische en theoretische onderbouwing voor het hele programma. Daaraan parallel lopen ‘History of the Book I’ en ‘Digital Media’, die met een combinatie van theorie, geschiedenis en praktijk de gehele periode van de tekstoverdracht door middel van het geschreven woord omvatten. In het tweede semester hebben de cursussen een 600-niveau en bieden de keuzecursussen een verdiepende uitbreiding, als voorbereiding op de in het tweede semester te maken keuze voor eerste en
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
96
tweede specialisatie. De scriptie sluit aan op de eerste specialisatie. Uit de gesprekken met studenten blijkt geen hinderlijke overlap of onnodige herhaling in het programma te zitten. Uit het ingevulde masterformat blijkt dat alle onderwijsdoelen in alle cursussen zijn verweven. De commissie zet zijn vraagtekens bij de manier waarop de onderwijsdoelen volgens het masterformat in alle cursussen op nagenoeg gelijke wijze vertegenwoordigd zijn. Zij heeft de indruk dat dit genuanceerder ligt dan in het ingevulde masterformat is aangegeven. Ook zijn de specialisaties binnen het programma niet consequent geformuleerd in de verschillende bronnen die de commissie heeft ingezien. De commissie twijfelt niet aan de samenhang van het programma an sich, maar verzoekt de opleiding evenals bij facet 5 dit ook in de formele documenten eenduidig vast te leggen. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De commissie Optimalisering heeft een aantal aanbevelingen gedaan ter verbetering van de studeerbaarheid, zoals de uniforme facultaire jaarindeling en het spreiden van de studielast. Zie hiervoor het facultaire rapport. Uit de programmabeschrijving van de master blijkt dat de geprogrammeerde studielast bij Boek en digitale media evenwichtig over de opleiding verspreid is. Aangezien de master onlangs is gestart, zijn er nog geen resultaten over de studielast uit onderwijs- of curriculumevaluaties bekend. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat het studieprogramma in het eerste semester erg intensief is. In het twee semester staat de scriptie centraal. Er is volgens de studenten voldoende tijd om te doen wat van hen verwacht wordt. De commissie is van oordeel dat het programma intensief is en de studenten tevreden zijn over de studielast. Er zit veel druk achter de scriptie vanwege het feit dat een groot deel van de studenten afkomstig is uit het buitenland en in verband met visa of een studiebeurs de opleiding binnen het jaar moeten hebben afgerond. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Toelating tot de master kan slechts verkregen worden door middel van een toelatingsbewijs. Studenten in het bezit van een academisch bachelordiploma kunnen toegang vragen tot het masterprogramma Boek en digitale media. Bij verwante academische en beroepsgerichte bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. In de OER van de opleiding is de procedure rondom het verkrijgen van een toelatingsbewijs opgenomen. Tevens zijn hierbij de eisen opgenomen die aan de toelating worden gesteld. Samengevat moeten studenten kennis hebben van de belangrijkste culturele en historische ontwikkelingen in Europa, inzicht hebben in de aard en functie van de wetenschapsbeoefening, academische, ICT- en bibliotheekvaardigheden op bachelorniveau bezitten en de Engelse taal actief en passief voldoende beheersen (minimaal ILTS score 7 of TOEFL resultaat 600/250) bezitten. Studenten kunnen een bewijs tot toelating ontvangen door een voldoende gemotiveerd verzoek tot toelating te schrijven, waaruit blijkt dat zij aan de eisen voldoen en de bewijsdocumenten mee te sturen. Probleemgevallen, de motivatie van de aankomende student vormt dan meestal het struikelblok, worden in de commissie van toelating besproken. De toelatingscommissie neemt het uiteindelijke besluit over toelating. Doordat de studiecoördinator tevens ambtelijk secretaris is van de toelatingscommissie, kan deze gerichte aanwijzingen geven bij het doorspreken van het studieplan van de student.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
97
Voor het studiejaar 2005-2006 hebben 27 studenten zich voor de master aangemeld. Hiervan werden twintig studenten toegelaten. Omdat er voor de opleiding geen studenten met doorstroomrecht zijn, heeft de toelatingscommissie van de faculteit meer tijd gekregen om te beoordelen of de aspirant-studenten aan de toelatingscriteria voldoen. De opleiding hoeft zich niet strikt aan de facultair vastgestelde reactietermijn van tien werkdagen te houden, maar krijgt de ruimte om in één zitting de dossiers van de studenten te beoordelen. Studenten die de commissie heeft gesproken ondervinden geen problemen met de aansluiting. Hoewel de selectieprocedure een aantal randvoorwaarden stelt aan de instroom, blijft het lastig om goed op het beginniveau van de verschillende bachelors in te spelen, bijvoorbeeld op de verschillen in kennis en vaardigheden op het gebied van codicologie. De commissie is van mening dat de masteropleiding een zorgvuldige toelatingsprocedure hanteert. De instroomprognoses zijn goed. Met de instroom van twintig studenten per jaar is de opleiding in omvang de op drie na grootste master van de faculteit. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het masterprogramma omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie ook het facultaire rapport, waarin wordt beschreven op welke wijze de faculteit verbetering en modernisering van het onderwijsproces nastreeft, in het bijzonder met betrekking tot de gekozen werkvormen. Ook voor de master Boek en digitale media geldt een didactisch concept, waarbij studenten via activerend en vernieuwend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op de combinatie van vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. In het masterformat zijn de werkvormen beschreven. In de master worden 5 studiepunten besteed aan seminars, 35 studiepunten aan werkcolleges en 20 studiepunten aan de scriptie. Het werkcollege bestaat uit kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. Dit sluit aan bij het genoemde studentactiverende didactisch concept. De scriptie als integratieve proeve van bekwaamheid sluit aan bij de eerste specialisatie. In de OER staat duidelijk aangegeven aan welke eisen de scriptie moet voldoen. Ook vermeldt deze de begeleidings- en beoordelingsprocedure. De commissie beoordeelt deze als goed. Studenten zijn van mening dat het eenjarige programma te kort is om ook daadwerkelijk praktische vaardigheden op het gebied van met name digitale media op te doen. Wel biedt het programma voldoende basis om aan IT-specialisten te kunnen overbrengen wat zij van hen wensen. De commissie vindt dit in lijn met de doelstellingen van het programma.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
98
De commissie is van mening dat de gekozen werkvormen passen bij het didactische concept en aard van de opleiding. De onderwijsvormen die samen met de Koninklijke Bibliotheek en de Universiteitsbibliotheek Leiden worden verzorgd, sluiten aan bij de doelstellingen van de master. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het facultaire rapport wordt het toetsingsbeleid van de faculteit beschreven. Deze hanteert via het masterformat vaste procedures om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren. De toetsvormen in de zelfstudie zijn per curriculumonderdeel van de masteropleiding geëxpliciteerd. In het eerste semester bestaat de toetsing per vak voor minimaal 30% uit opdrachten en voor minimaal 50% uit een afsluitend tentamen (of werkstuk bij het vak The Library). In het tweede semester wordt uit de drie aangeboden cursussen één major en één minor gekozen. De toetsvorm hierbij bestaat voor 25% uit een mondelinge presentatie en voor 75% uit een afsluitend werkstuk indien het vak als minor wordt gevolgd, dan wel de scriptie indien het vak als major wordt gevolgd. De commissie heeft geconstateerd dat de examencommissie voldoende toeziet op de correcte naleving van het examenreglement. Docenten overleggen regelmatig over de studievoorgang en studieresultaten. De eindscriptie wordt door minimaal twee docenten beoordeeld. Studenten kunnen beoordeelde toetsen inzien en gemotiveerde uitleg te vragen over de gegeven beoordeling. Gelegenheid tot inzage en uitleg wordt gegeven ruim vóór een eventueel herkansingsmoment. Elk onderdeel kan ten minste éénmaal op vergelijkbare wijze als de eerste toets worden herkanst. De toetsperiodes zijn dermate ruim (één maand) dat herkansingen binnen het semester kunnen worden afgelegd waarin het desbetreffende onderdeel wordt aangeboden. Gezien de beperkte tijd waarbinnen de verschillende toetsen moeten worden afgelegd – uitloop na één jaar is voor buitenlandse studenten vaak een probleem – kan de examencommissie gemotiveerde vervangende regelingen treffen. Studenttevredenheid over toetsing wordt bevraagd in de programmaevaluatie. Hiervan zijn nog geen resultaten beschikbaar. De examencommissie heeft een fraudereglement opgesteld. Ook speelt de examencommissie een grote rol in de goedkeuring van keuzevakken buiten de vastgestelde mogelijke bijvakken. De commissie heeft een aantal toetsen ingezien en is van mening dat deze aansluiten bij de collegestof en voorgeschreven literatuur. De commissie beoordeelt de aard van de toetsen (tentamen, werkstuk, mondeling) als erg traditioneel voor een opleiding als Boek en digitale media. De opleiding geeft studenten voldoende en tijdige feedback. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
99
3.2.3. Inzet van personeel Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De opleiding heeft drie stafleden (een UHD en twee UD’s) die voor 66% van hun tijd inzetbaar zijn voor het onderwijs. Zij zijn formeel in dienst bij de opleiding Engelse taal en cultuur of Nederlandse taal en cultuur. In de komende periode zullen nieuwe afspraken worden gemaakt over de organisatorische onderbrenging van de formatie. De drie stafleden zijn gepromoveerd en maken deel uit van het onderzoeksinstituut Pallas. Tevens worden onderdelen van het curriculum verzorgd door medewerkers van de instellingen waarmee het onderwijsaanbod in samenspraak tot stand is gekomen, waaronder de Koninklijke Bibliotheek en Universiteitsbibliotheek Leiden. Naast de vaste staf zijn er twee extern gefinancierde leerstoelen voor bijzonder hoogleraren. Een van deze leerstoelen was ten tijde van het visitatiebezoek nog niet bezet. De staf voorziet echter een spoedige bezetting van deze leerstoel. Inmiddels is gebleken dat de leerstoel inderdaad bezet is. Daarnaast heeft de opleiding per februari 2006 een derde hoogleraar (Digitale mediastudies) aangesteld voor 0.5 fte. De commissie is van oordeel dat de docenten gezien hun onderzoeksactiviteiten voldoende bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied en daarnaast een sterke binding hebben met de uitgeverij- en bibliotheekwereld. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Zie voor de universitaire en facultaire verdeelsystematiek (bekostigingsmodellen) en het personeelsbeleid het facultaire rapport. Zoals genoemd bij facet 12 beschikt de opleiding over één UHD (0,66 fte) en twee UD’s (1,32 fte). Daarnaast zijn er twee bijzondere leerstoelen, waarvan één nog niet is bezet. Een 0,5 fte hoogleraar op het gebied van Digitale media en de moderne uitgeverijpraktijk wordt geworven. De opleiding kende in het eerste jaar zeven studenten. De opleiding stelt een maximale instroom van twintig studenten als norm. De opleiding kan beschikken over de professionele studiecoördinator van de opleiding Engelse taal en cultuur (zie verder onder facet 16). De opleiding kan gebruikmaken van het secretariaat Engelse taal en cultuur. Volgens de studenten die de commissie heeft gesproken levert dit wel enige spanning op omdat het secretariaat en de studiecoördinator de taken moeten verdelen tussen de opleiding en studenten van Engelse taal- en letterkunde en de studenten van Boek en digitale media. Stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie zijn ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum. De commissie is van oordeel dat op dit moment de kwantiteit van de staf voldoende is. Aanstelling van de bijzonder hoogleraar zal de werkdruk van de huidige staf verlichten. Bij toename van het aantal studenten van acht naar twintig voorziet de commissie een piek in de personeelsbelasting bij het begeleiden en beoordelen van de scripties (scriptieseminar, eerste en tweede lezer) in de zomermaanden. Begeleidingsen secretariaatstaken zijn nog ondergebracht bij Engelse taal en cultuur. De commissie heeft de indruk dat bij groei van de master (extra) capaciteit nodig is voor deze onderwijsondersteunende taken, mede ter bevordering van de eigen identiteit van de opleiding. De commissie acht de staf in staat deze ‘kinderziektes’ die voortkomen uit de nieuwe zelfstandige positie van de master, op te lossen.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
100
Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Zie voor de universitaire en facultaire verdeelsystematiek (bekostigingsmodellen) en het personeelsbeleid het facultaire rapport. De bij het onderwijs betrokken docenten vertegenwoordigen een ruime verscheidenheid aan specialisaties. De specialisaties zijn mede door de inzet van medewerkers van de Leidse Universiteitsbibliotheek en Koninklijke Bibliotheek voldoende breed om het programma te verzorgen. De commissie is van mening dat de onderwijskundige kwaliteiten van de docenten voldoende zijn; zij heeft van studenten vernomen dat de docenten goed lesgeven en goed bereikbaar zijn. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de masteropleiding luidt: voldoende.
3.2.4. Voorzieningen Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zie het facultaire rapport voor een beschrijving van de materiele voorzieningen op faculteitsniveau. De opleiding verzorgt haar onderwijs voor het grootste deel in de gebouwen waarin ook de Press Room van Academic Press Leiden is gehuisvest. Hierin bevinden zich een kleine handbibliotheek; een drukpers met losse loden letters; en DTP of Electronic Pre-Press faciliteiten. Ook de Universiteitsbibliotheek met de collectie handschriften en oude drukken en de Bibliotheca Thysiana, een in zeventiende-eeuwse staat verkerende privébibliotheek, bevinden zich in de omgeving van de onderwijsruimten. Op korte afstand bevinden zich bovendien de collecties van de Koninklijke Bibliotheek en die van de Koninklijke Vereniging voor het Boekenvak (KVB) in de UB van Amsterdam. De opleiding blijft voor wat betreft de ICT-voorzieningen nog achter de feiten aanlopen. Zo wordt de sluiting van de zaal met Macintosh-computers betreurd. Deze zijn beter toegerust voor het specialistische werk dat de opleiding Boek en digitale media vraagt. Met de nodige improvisatie wordt nu gebruikgemaakt van Windows-computers. De commissie is van mening dat de opleiding kan profiteren van de relevante voorzieningen zoals de Press Room van Academic Press Leiden, de Leidse bijzondere collecties en de Bibliotheca Thysiana. Dit maakt de opleiding uniek. Er zijn voldoende onderwijsruimten beschikbaar. Gezien het karakter van de opleiding en meer specifiek de digitale component, zal een steeds groter beroep worden gedaan op ICTvoorzieningen. Deze zijn voor verbetering vatbaar. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
101
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt het Leids Studiesysteem en het facultaire stelsel van studiecoördinatoren en afdeling Studentzaken toegelicht. Studenten kunnen voor de studiebegeleiding een beroep doen op de studiecoördinator van de opleiding Engelse taal en Cultuur. Uit de gesprekken met studenten blijkt dit in de praktijk lastig te zijn. Studenten zijn erg tevreden over de persoonlijke begeleiding door de docenten. De commissie voorziet hier echter een probleem indien de instroom in de master groter wordt. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de masteropleiding luidt: voldoende.
3.2.5. Interne kwaliteitszorg Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
In het facultaire rapport staat de drieslag van het facultaire kwaliteitszorgsysteem beschrevenen: te weten de onderwijsevaluaties, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en de meerjarenbeleidsgesprekken. De onderwijsevaluaties worden volgens het facultaire protocol uitgevoerd. Zie hiervoor het facultaire rapport. Voor cursussen die minder dan vijftien studenten tellen, worden onder leiding van de opleidingscommissie evaluatiegesprekken gevoerd aan de hand van kwalitatieve vragenlijsten. Grotere cursussen worden via schriftelijke, grotendeels kwantitatieve, vragenlijsten geëvalueerd. De opleidingscommissie is laat geformeerd en op het moment van het visitatiebezoek pas één keer bijeengekomen. De communicatie tussen de reguliere masterstudenten en de studenten van de opleidingscommissie verloopt goed; alle studenten kennen elkaar. Er blijken nog een paar opstartproblemen, zo wisten oude doctoraalstudenten in een boekwetenschappelijke specialisatie bijvoorbeeld niet van het bestaan van de nieuwe opleidingscommissie af. De opleidingscommissie organiseert lunchmeetings met docenten en studenten waarin over evaluatie en kwaliteitsverbetering van de cursussen wordt gesproken. Zij voert vak- en programmaevaluaties volgens het facultaire schema uit. Met het faculteitsbestuur zullen, zoals in de faculteit gebruikelijk is, toetsbare streefdoelen voor de verschillende aspecten uit de onderwijsevaluatie opgesteld worden. Het meerjarenbeleidsgesprek vindt in eerste instantie in combinatie met de opleiding Engelse taal en cultuur plaats. De staf is voornemens de resultaten hiervan in een convenant te laten landen. Dit convenant legt de afspraken over de verschillende bestuurlijke en inhoudelijke elementen voor komend jaar in de vorm van toetsbare streefdoelen vast. De commissie stelt vast dat de opleiding periodiek wordt geëvalueerd. De streefcijfers voor de te bereiken kwaliteit zijn in de maak. De evaluaties worden zorgvuldig uitgevoerd en nabesproken. De opleidingscommissie is zeer betrokken bij de kwaliteit van de opleiding en de door haar georganiseerde lunchmeetings werken goed.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
102
Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en in de verschillende secties. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het opleidingsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het opleidingsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. Op basis van de evaluaties van het eerste masterjaar is de opleidingscommissie voornemens concrete verbetermaatregelen te adviseren. De commissie heeft vernomen dat op basis van de eerste evaluaties meer gastdocenten zullen worden uitgenodigd en in het tweede semester meer afstemming zal worden gerealiseerd tussen de major- en minorcursus. Gezien het feit dat Boek en digitale media een nieuwe master betreft, zijn er geen specifieke aanbevelingen van vorige visitatiecommissies beschikbaar. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Medewerkers en studenten zijn via de opleidingscommissie betrokken bij de kwaliteitszorg. De opleidingscommissie richt zich op de ontwikkeling en verbetering van het onderwijsprogramma (uitvoering, opbouw, evaluatie, et cetera). De master kent nog geen eigen alumni, gezien het feit dat de opleiding in september 2004 is gestart. Alumni van oude boekwetenschappelijke specialisaties worden via mailing op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen binnen de opleiding. Ook worden zij soms gevraagd gastcolleges te verzorgen. Het afnemend beroepenveld, zoals de Koninklijke Bibliotheek, is zeer betrokken bij zowel de vormgeving, uitvoering als ook de evaluatie van de opleiding. De commissie acht de betrokkenheid van medewerkers, studenten en alumni bij de kwaliteitszorg goed. Zij is zeer onder de indruk van de betrokkenheid van het beroepenveld. Dit is een sterk punt van de opleiding. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
103
3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid het facultaire rapport en F11. Zie voor de beschrijving en eisen van het afstudeerprogramma F5. Over de gerealiseerde eindkwalificaties van de masteropleiding is bij afwezigheid van afgestudeerden nog niets te zeggen. Er is geen afzonderlijk onderzoek gedaan onder de alumni van de boekwetenschappelijke afstudeerrichtingen. Deze alumni zijn bevraagd in de arbeidsmarktonderzoeken van de opleidingen Engelse taal en cultuur en Nederlandse taal en cultuur. Hieruit blijkt tevredenheid over de eindkwalificaties van doctoraalstudenten. De alumni die de commissie heeft gesproken zijn afgestudeerd in Engelse taal en cultuur, met een boekwetenschappelijke specialisatie. De commissie heeft van hen vernomen dat de opleiding nauw aansluit bij hun huidige werkzaamheden. Op basis van de scripties die de commissie heeft gelezen van oude doctoraalstudenten in de boekwetenschappelijke afstudeervariant, oordeelt de commissie dat het gerealiseerde niveau voldoende is. De punten die voor de scripties werden toegekend weerspiegelden exact de appreciatie van de commissie en waren alle voldoende tot goed. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
In het facultaire rapport staan de regelingen en afspraken over streefcijfers nader omschreven. Op het moment dat de commissie de master bezoekt (einde van het collegejaar 2004-2005) zijn er nog geen scripties afgerond. Gezien de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met de studenten over afronding van de scriptie, is zij zeer optimistisch over het rendement. Nagenoeg alle studenten verwachten de scriptie in de zomermaanden af te ronden. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
104
Samenvatting oordelen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed
Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
105
4.
Opleidingsrapport masteropleiding Photographic Studies
Administratieve gegevens Masteropleiding Naam van de opleiding/CROHOnummer Het niveau resp. de oriëntatie van de opleiding Studielast in ECTS Varianten (voltijd, deeltijd en/of duaal) De locaties waar de opleiding wordt aangeboden Geaccrediteerd tot
Photographic Studies (60140) Master WO 60 Voltijd Leiden 31 december 2007
Vooraf De master Photographic Studies is per 1 september 2005 gestart bij de Faculteit der Kunsten van de Universiteit Leiden. Daarvoor betrof de opleiding een specialisatie van de ongedeelde opleiding Kunstgeschiedenis van de Faculteit der Letteren. Door de overgang van de ene naar de andere faculteit heeft de beoordeling een ander proces dan gebruikelijk gekend. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie Kunst en Cultuur aan de Universiteit Leiden eind juni/begin juli 2005 viel de master Photographic Studies nog onder de Faculteit der Letteren. Door een misverstand is voorafgaand aan dat bezoek geen zelfstudie voor de master Photographic Studies geschreven. De commissie heeft in het kader van de beoordeling van de master Kunstgeschiedenis tijdens dat bezoek wel met studenten, docenten en alumni van (de voorloper van) de master Photographic Studies gesproken. De toenmalige verantwoordelijke examen- en opleidingscommissie betroffen die van Kunstgeschiedenis. Na het bezoek van de visitatiecommissie aan de Faculteit der Letteren heeft het bestuur van de Faculteit der Kunsten alsnog een volwaardige zelfstudie geschreven en heeft een delegatie van de commissie Kunst en Cultuur (op 13 februari 2006) een verkort visitatiebezoek gebracht aan de Faculteit der Kunsten. Zij heeft daarbij gesproken met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, de opleidings- en examencommissie, enkele docenten, studenten, en een alumna van de master. Er is geen facultair rapport opgesteld voor de Faculteit der Kunsten, omdat de Faculteit der Kunsten veelal gebruikmaakt of een vervolg geeft aan het door de Faculteit der Letteren ingezette beleid. In dat geval wordt verwezen naar het facultaire deel, betreffende de Faculteit der Letteren. Facultair beleid van de Faculteit der Kunsten is opgenomen in het C-deel van de rapportage. 4.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit der Kunsten is eind 2001 opgericht en betreft een samenwerkingsverband tussen de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, het Koninklijk Conservatorium (samen de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans te Den Haag) en de Universiteit Leiden. De faculteit streeft naar een samengaan van kunsten en wetenschappen en speelt in op de behoefte aan mensen die bruggen kunnen bouwen tussen de verschillende disciplines. Studenten van de Leidse universiteit kunnen bij de Faculteit der Kunsten theoretisch en praktisch kunstvakonderwijs volgen. De faculteit heeft hiervoor keuze- en bijvakprogramma’s ontwikkeld en een aantal minorprogramma’s, die samen met een aantal bestaande hoofdvakken zes major-minorcombinaties vormen, zoals ‘Kunstgeschiedenis-Grafiek en
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
106
grafische technieken’ en ‘Archeologie-Beeldregistratie’. Jaarlijks volgen ongeveer driehonderd studenten deze keuze- en bijvakken en zijn er ongeveer 25 studenten die tegelijkertijd twee studies volgen. De Faculteit der Kunsten participeert in docARTES, waarin een doctoraatstraject is opgezet voor musici. DocARTES beoogt dé Graduate School voor promoties in de kunsten te worden. De master Photographic Studies is de eerste zelfstandige opleiding binnen de faculteit. De faculteit levert verder een bijdrage aan de tweejarige master Media Technology van de Universiteit Leiden (faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen) en ontwikkelt twee nieuwe masters: Teaching in Arts; en Kunst en wetenschap. Het faculteitsbestuur bestaat uit de decaan (i.e. de directeur van het Koninklijk Conservatorium), de directeur bedrijfsvoering, het studentbestuurslid, en twee overige leden: de directeur van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en een Leidse hoogleraar. Het faculteitsbestuur wordt ondersteund door het faculteitsbureau. Een strategisch plan voor de faculteit wordt opgesteld. De facultaire commissie Onderwijs draagt zorg voor de kwaliteit en evaluatie van het facultaire onderwijsaanbod en bestaat uit drie docenten en twee studenten afkomstig uit universiteit en hogeschool. De master heeft een eigen opleidingsbestuur, opleidingscommissie, examencommissie en toelatingscommissie.
4.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport waarin wordt beschreven hoe in Leiden de nieuwe bachelor-masterstructuur, het oude systeem er per jaar ‘uit drukt’. De master Photographic Studie is per 1 september 2005 gestart en is voorgekomen uit de ongedeelde opleiding Kunstgeschiedenis en Archeologie. Het betreft een voortzetting van een bestaande specialisatie. Zie voor een beschrijving van de afbouw van de ongedeelde doctoraalopleiding Kunstgeschiedenis en Archeologie, het rapport over de bachelor en master Kunstgeschiedenis. Hierin concludeert de commissie dat de afbouw van de ongedeelde opleiding Kunstgeschiedenis zonder grote problemen voor de studenten verloopt. De voorlichting over de master Photographic Studies is in 2005-2006 verbeterd. De opleiding doet mee aan reguliere voorlichtingsactiviteiten via de masterbeurs, masterbrochure en mastersite.
4.2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De opleiding maakt voor het formuleren van de doelstellingen gebruik van het masterformat van de Faculteit der Letteren. Deze wordt toegelicht in het facultaire rapport. Het voor de opleiding Photographic Studies ingevulde schema van dit masterformat is opgenomen in de zelfstudie. Hierin zijn de onderstaande doelstelling en eindtermen geformuleerd. Doelstelling De eenjarige masteropleiding Photographic Studies beoogt studenten een brede wetenschappelijke en maatschappelijke oriëntatie te geven op de fotografie. De afgestudeerde master dient in de maatschappij op academisch niveau te kunnen functioneren. De groeiende arbeidsmarkt vraagt om maatwerk en professioneel opgeleiden die vertrouwd zijn met de beoefening van hun vak op kritisch-wetenschappelijk niveau.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
107
Eindtermen Aan het einde van de opleiding heeft de student: 1.a. 1.b. 1.c.
algemene kennis van, inzicht in en het vermogen te reflecteren op de uitgangspunten en principes van de fotografie als onderdeel van de kunstgeschiedenis, visuele cultuur en mediawetenschappen; algemene kennis van en inzicht in technische en materiele aspecten van de fotografie en de geschiedenis daarvan; kennis van en inzicht in de geschiedenis van het denken over het vakgebied en de hieruit voortgekomen benaderingen. De afgestudeerde kan deze methoden en theorieën hanteren en toetsen en het eigen onderzoek methodisch positioneren.
De student beschikt aan het einde van de opleiding over de volgende algemene vaardigheden: 2.a. 2.b. 2.c. 2.d. 2.f. 2.g. 2.h. 2.i. 2.j.
visueel analyseren en wetenschappelijk beschrijven van artefacten, in het bijzonder: fotografische beeldtaal; vergelijken van artefacten met behulp van wetenschappelijke analyses en beschrijvingen; zelfstandig werken met het kunst- en fotohistorische apparaat; zelfstandig wetenschappelijk bestuderen en interpreteren van artefacten met behulp van relevante bronnen en vakliteratuur; zelfstandig wetenschappelijk bestuderen en interpreteren van relevante bronnen en vakliteratuur en kritisch reflecteren op de hierin neergelegde kennis en inzichten, die zijn gesteld voor het vak in relevante talen; zelfstandig formuleren van een heldere en beargumenteerde onderzoeksvraag; zelfstandig, zie het onder supervisie, opzetten en uitvoeren van een onderzoeksproject; helder en beargumenteerd schriftelijk en mondeling onderzoeksresultaten uiteenzetten; praktische ervaring en kunnen omgaan met fotografie, zowel analoog als digitaal.
De student beschikt aan het einde van de opleiding over de volgende academische vaardigheden: 3.a. 3.b. 3.c.
inzicht in de wijze waarop wetenschappelijke kennis wordt verkregen, kennis van de meest recente vorderingen in ten minste een deel van het vakgebied en vaardigheden om zelfstandig op basis van verworven inzichten de vorderingen in het vakgebied bij te houden; vaardigheden in de wetenschappelijke onderzoeksmethode van het wetenschapsdomein: beheerst de vereiste stappen in de wijze van wetenschapsbeoefening en toepassing van een relevante wetenschappelijke methode; academische vaardigheden, zoals het analyseren van complexe problemen, het kritisch evalueren van wetenschappelijke publicaties, het uitvoeren van en schriftelijk verslag leggen van theoretisch en empirisch onderzoek, het mondeling presenteren van onderzoek, het extraheren en formuleren van probleemstellingen en het genereren van nieuwe gezichtspunten op bestaande discussies.
De faculteit beoogt vorm en inhoud te geven aan de integratie van onderzoek en onderwijs in de context van de combinatie van kunst en cultuur. Faculteit en opleiding werken aan de uitbouw van de nationale en internationale contacten die er al zijn. De faculteit is partner in het International Photography Research Network (IPRN), waarin bijvoorbeeld ook de University of Sunderland, Universität Essen, de KU Leuven en University of Jyväksylä participeren. De commissie heeft de eindtermen van de masteropleiding bestudeerd in het licht van het domeinspecifiek referentiekader. Zij is van mening dat de eindtermen hier adequaat bij aansluiten. De eindtermen zijn helder en specifiek geformuleerd en voldoen aan de eisen die aan eindtermen van een opleiding waarin de wetenschappelijk bestudering van de fotografie centraal staat, worden gesteld. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
108
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De Universiteit Leiden hanteert een niveau-indeling voor de masters (van 500 tot 600), geënt op het Angelsaksische onderwijs. Zie het facultaire rapport voor een nadere toelichting van deze indeling. De master Photographic Studies sluit aan bij deze indeling. De master omvat vier cursussen op niveau 400, een keuzeonderdeel op niveau 400 of 500 en het afstudeerproject/scriptie op niveau 600. De commissie heeft de doelstelling en eindtermen gelegd langs de Dublin-descriptoren als algemeen internationaal geaccepteerde beschrijving van een master. Zie voor de verwijzing naar de doelstelling F1. Kennis en inzicht Eindtermen 1a tot en met 1c besteden aandacht aan kennis en inzicht die de afgestudeerde master bezit. Toepassen van kennis en inzicht Aan het toepassen van kennis en inzicht op masterniveau wordt in verschillende eindtermen aandacht besteed. De academische vaardigheden, zoals het analyseren van complexe problemen of het extraheren en formuleren van probleemstellingen, worden beschreven in eindterm 3c. Met eindterm 3b kan worden vastgesteld dat de student leert opgedane kennis en analysemethoden van het vakgebied toe te passen. Oordeelsvorming Het kritisch evalueren van publicaties, het genereren van nieuwe gezichtspunten op basis van bestaande discussies (beide 3c) zijn voorbeelden waarmee aangetoond wordt dat studenten in staat zijn oordelen te formuleren op basis van onvolledige informatie. Het vermogen tot reflectie op de cultureelmaatschappelijke plaats van de fotografie, met andere woorden de maatschappelijke relevantie van het vakgebied (onder 1a), drukt uit dat studenten rekening kunnen houden met maatschappelijke verantwoordelijkheden. Communicatie Eindterm 2g omschrijft dat een student helder en beargumenteerd mondeling en schriftelijk onderzoeksresultaten uiteen kan zetten en deze kan beargumenteren. Ook de eindtermen onder 3c besteden aandacht aan schriftelijke en mondelinge vaardigheden. In eindterm 3b wordt geëxpliciteerd dat de afgestudeerde master een eigen onderzoek moet kunnen verdedigen. Leervaardigheden In de doelstelling staat verwoord dat de afgestudeerde master in de maatschappij op academisch niveau dient te kunnen functioneren. De kennis en inzicht en academische vaardigheden waarover de academische master beschikt veronderstellen dat deze over voldoende leervaardigheden beschikt om een grotendeels zelfgestuurde vervolgstudie aan te kunnen gaan. Gezien bovenstaande uiteenzetting is de commissie van oordeel dat de eindtermen van de master aansluiten bij de internationaal erkende beschrijving van een master volgens de Dublin-descriptoren. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
109
De doelstelling en eindtermen besteden ruim aandacht aan onderzoeksgerichte kennis, inzicht, vaardigheden en houding die van de afgestudeerde masters wordt verwacht. Op 600-niveau wordt een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek verwacht. Hiermee heeft master de kwalificaties om (zelfstandig) wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De opleiding beoogt masters af te leveren die later als onderzoekers en promovendi het wetenschapsgebied in de breedte en de diepte doen groeien. Er is nog geen systematisch arbeidsmarkt onderzoek gehouden onder alumni van de master Photographic Studies. Alumni van de oude ongedeeld specialisatie van Kunstgeschiedenis zijn op academisch niveau werkzaam aan diverse instellingen, zoals vooraanstaande Nederlandse foto-instituten, universiteiten en andere instellingen (onder andere FOAM, Rijksmuseum Amsterdam, ICN, Museum Schiedam, Fotomuseum Rotterdam, Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam en Universiteit Leiden). Op grond van het feit dat de doelstellingen van de master niet veel afwijken van het oude doctoraalprogramma, verwacht de opleiding dat deze arbeidsmarktperspectieven ook voor afgestudeerde masters gelden. De commissie vindt de eindtermen, gezien de ruime aandacht voor het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek en algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming, voldoende zijn ontleend aan de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding luidt: voldoende.
4.2.2. Programma Het programma bestaat uit twee semesters. Het eerste semester kent een vast programma dat methodologisch en historiografisch reflexief is. In het eerste semester volgen studenten drie cursussen van elk 10 ECTS-studiepunten, te weten de masterclass, het literatuurseminar en de praktische component. Het tweede trimester laat ruimte voor individuele specialisatie van de student en biedt een oriëntatie op de beroepspraktijk. In het tweede semester is het onderzoeksseminar (5 ECTS-studiepunten), de vrije keuzeruimte (10 ECTS-studiepunten) en het afstudeerproject/de scriptie (15 ECTS-studiepunten) geprogrammeerd. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Het voor de master Photographic Studies ingevulde masterformat toont aan dat in het onderwijs bij de diverse cursussen aandacht wordt besteed aan de diverse onderwijsdoelen op het gebied van wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden, zoals bronnenkritiek en methodische reflectie. Alle onderdelen van de master zijn onderzoeksgericht, dit blijkt bijvoorbeeld uit de verbanden die in de masterclass en het literatuurseminar worden gelegd met de wetenschappelijke theorieën op dit gebied. Dit betreffen onder meer de geschiedenis en geschiedschrijving van de fotografie en theorie en methoden van onderzoek van de fotografie. In het onderzoeksseminar krijgen studenten inzicht in nieuwe methoden op het gebied van visueel analyseren van foto’s als onderdeel van de beeldcultuur. De onderzoekslijn wordt
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
110
afgesloten met een masterscriptie van 15 studiepunten die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Het disciplinaire onderwijs wordt gegeven door gepromoveerde medewerkers en/of (gast)docenten die deskundig zijn op een specifiek onderdeel. Studenten worden betrokken bij het onderzoek van docenten, bijvoorbeeld bij de publicaties in het kader van het lexicon van de Geschiedenis van de Nederlandse fotografie. De commissie is van mening dat de specialisaties van de staf aansluiten op de onderzoeksgebieden waar de master zich op richt. Studenten worden gestimuleerd hun afstudeerproject zodanig te kiezen dat het aansluit bij het onderzoek van een van de docenten. Relevante beroepen voor de afgestudeerde masters Photographic Studies zijn, volgens de staf, wetenschappelijk onderzoek en andere functies zoals fotohistoricus, conservator, criticus, beeldbemiddelaar, redacteur of tentoonstellingsmaker. In het programma kunnen studenten de vrije keuzeruimte van 10 ECTS-studiepunten gebruiken om bijvakken de kiezen die specifiek voorbereiden op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld een stage bij een culturele instelling of bedrijf. Voor studenten is er een bepaald stageaanbod beschikbaar. De opleiding onderhoudt contacten met werkgevers uit de kunst- en cultuursector, zoals het fotomuseum Den Haag en het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam, waar al diverse studenten stages hebben gelopen. Daarnaast worden studenten betrokken bij de organisatie van bijvoorbeeld een congres of symposium. In 2004 organiseerden studenten in het Gemeentemuseum in Den Haag het symposium Ethiek in de persfotografie. Studenten van de master die de commissie heeft gesproken geven aan dat zij in een vroegtijdig stadium worden gestimuleerd over de stage na te denken. Persoonlijke interesses worden besproken met de docenten. Docenten bemiddelen indien blijkt dat de student buiten het beschikbare aanbod van stageplaatsen een stage wil lopen. Op basis van het programma dat de commissie heeft bestudeerd en de gesprekken met de staf en studenten, oordeelt de commissie dat kennisontwikkeling van studenten in interactie met het wetenschappelijk onderzoek en de actuele praktijk van relevante beroepen plaatsvindt. Zo worden studenten enerzijds betrokken bij wetenschappelijk onderzoek van docenten en bestaat het programma anderzijds voor een deel uit praktische componenten waarin studenten vaardigheden leren die in de latere beroepspraktijk van toepassing kunnen komen. In het programma komt de wetenschappelijke oriëntatie van de master voldoende tot uitdrukking: er worden verbanden gelegd met actuele wetenschappelijke theorieën en er wordt voldoende aandacht besteed aan de ontwikkeling van wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden in het literatuurseminar, het onderzoeksseminar en de scriptie. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De masterclass heeft als onderwerp de Geschiedenis van de fotografie en is bedoeld als inleiding op de geschiedenis en de geschiedschrijving van de fotografie. Het literatuurseminar behandelt de theorie en methoden van onderzoek van de fotografie en biedt een introductie op het doen van onderzoek op masterniveau. Het selecteren en kritisch gebruiken van verschillende soorten bronnen staat centraal. In de praktische component, genaamd Curatorial Training Program, leren studenten omgaan met en doen inzicht op in analoge en digitale fotografische technieken. Zij doen ervaring op met presentatie van materiaal in zowel de museale als de openbare ruimte. Het onderzoeksseminar heeft als titel ‘De context van de gepubliceerde foto’s’ en biedt studenten inzicht in nieuwe methoden op het gebied van visueel analyseren van foto’s als onderdeel van de beeldcultuur. Een ander doel van dit seminar is het bevorderen van grensoverschrijdend denken met behulp van relevante literatuur. De vrije keuzeruimte wordt in overleg met de scriptiebegeleider ingevuld en is heeft onder meer als doel een eerste kennismaking met de beroepspraktijk. Studenten kunnen deze invullen met een praktische component zoals deelnemen aan een QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
111
bestaand onderzoeks- of tentoonstellingsproject of met een keuzevak of steunvak bij een andere opleiding of universiteit. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat de meeste studenten deze keuzeruimte invullen met een stage. Studenten gaven aan dat er zoveel aardige mogelijkheden waren om de keuzeruimte in te vullen, zoals een keuzevak of het project, dat zij deze buiten het (formele) masterprogramma als aanvulling kiezen. Het afstudeerproject bestaat uit het schrijven van een scriptie. Met de scriptiebegeleider worden onderwerp, vraagstelling en werkwijze afgesproken. De opleiding beoogt per september 2006 uniforme vakbeschrijvingen beschikbaar te hebben, waarin leerdoelen, herleidbaar tot de eindkwalificaties, in detail worden geëxpliciteerd. Op basis van de beschrijving van de cursussen concludeert de commissie dat de inhoud en de opbouw van het programma doeltreffend zijn om de eindtermen van de master te behalen. In het invulschema van het masterformat is aangegeven op welke plaats in het programma aandacht wordt besteed aan het verwerven van de onderwijsdoelen. In alle werkcolleges en ook bij het uitvoeren van het afstudeerproject is het verwerven van kennis en inzicht van belang. De methodische reflectie komt vooral aan bod in de drie werkgroepen. Het tweede semester richt zich in het bijzonder op bronnenkritiek. De masterclass, het onderzoeksseminar en de scriptie dragen bij aan de heuristieke vaardigheden van de studenten. De commissie merkt aanvullend op dat de keuzeruimte feitelijk geen echte keuzeruimte betreft, omdat studenten deze nagenoeg altijd invullen met een stage. Gezien het feit dat de eindkwalificaties van de master zowel een wetenschappelijke als artistieke benadering van de fotografie omvat, is de commissie van mening dat een praktijkgerichte component een voorwaarde voor het programma vormt. Dit is nu op adequate wijze in het programma verweven en voldoet daarmee aan de basiskwaliteit. De commissie geeft de opleiding in overweging de praktijkgerichte component uit te bouwen en te onderzoeken of een duale master van anderhalf jaar tot de mogelijkheden behoort. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In de master wordt de student van het eindniveau van de bachelor (400) naar het eindniveau van de master (600) gebracht. De master omvat vier cursussen op niveau 400, een keuzeonderdeel op niveau 400 of 500 en het afstudeerproject/scriptie op niveau 600. Het bevreemdt de commissie dat de master voor het grootste deel uit niveau 400-cursussen bestaat, terwijl dit cursussen zijn van de hoogte categorie in de bachelor. Het is mogelijk dat de student geen niveau 500-cursussen tijdens de master volgt. De overstap naar de scriptie op niveau 600 lijkt de commissie in dat geval groot. De commissie heeft de inhoud van de modules bestudeerd, en concludeert dat deze wel degelijk elementen op 500-niveau bevatten. Zij raadt de opleiding aan de indeling zoals deze nu op papier gegeven is, te heroverwegen. Uit het ingevulde masterformat blijkt dat de onderwijsdoelen in verschillende cursussen zijn verweven en op elkaar voortbouwen. De twee eerste cursussen (masterclass en literatuurseminar) betreffen een introductie. Het onderzoeksseminar sluit methodisch gezien aan bij de opzet van het literatuurseminar. De inhoudelijke samenhang wordt gegeven door de specialisatie op het terrein van de fotografie. De inhoud van het onderwijs is verder bij F5 beschreven. In het tweede trimester kunnen studenten met het keuzevak en de keuze voor het afstudeerproject samenhang aanbrengen in hun individuele programma. De individuele programma’s worden bewaakt door individuele en groepsgesprekken van de docenten. De studiecoördinator overlegt met de studenten over hun voorgenomen planning, die ook in het stafoverleg aan de orde komt. De commissie is van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend studieprogramma volgen, waarin op verworven kennis en vaardigheden wordt voortgebouwd. De commissie raadt de opleiding aan in de uniforme vakbeschrijvingen die per september 2006 beschikbaar zijn, ook de leerlijnen op het gebied
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
112
van kennis en inzicht en onderzoeksvaardigheden, zoals ook beschreven in F4, te expliciteren zodat de samenhang tussen de verschillende onderwijsonderdelen nog duidelijker wordt. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
In de zelfstudie staat aangegeven dat de programmering en zwaarte van de onderdelen nog niet optimaal zijn verdeeld over de onderdelen van de opleiding. Het programma zal naar aanleiding daarvan herschikt worden. Om de studeerbaarheid te bewaken, controleert de staf of de toetsmomenten uit diverse colleges voldoende gespreid zijn. Studenten die de commissie tijdens het eerste bezoek heeft gesproken geven aan dat de nieuwe masteropleiding enkele belemmerende factoren kende die te maken hadden met het feit dat het een nieuw gestarte master betreft. Een voorbeeld dat studenten hierbij noemden was dat zij laat geïnformeerd werden over het onderwijs aan de kunstacademie in Den Haag, waardoor sommige vakken al ‘vol’ zaten en zij die niet meer konden volgen. Studenten die de commissie tijdens het tweede bezoek heeft gesproken geven aan dat inmiddels veel verbeterd is. Zij hebben tijdig een collegekaart van de kunstacademie in Den Haag gekregen, waardoor zij gebruik kunnen maken van alle onderwijsvoorzieningen die daar worden aangeboden. Een aantal studenten verlengt hun stage omdat zij door de stage-instelling gevraagd worden langer te blijven. De commissie heeft niet de indruk dat de stage feitelijk een belemmerende werking heeft op de studievoortgang. Studenten grijpen hun kans verdere ervaring op te doen bij de stage-instelling en stoppen in dat geval even met de masteropleiding. De commissie heeft van studenten begrepen dat de gerealiseerde studielast overeenkomstig de geprogrammeerde studielast is. Studenten ervaren het programma als zwaar, hun persoonlijke situatie oefent daar mede invloed op uit. De commissie is van mening dat de masteropleiding ondanks enkele aanloopproblemen voldoende studeerbaar is en de studielast overeenkomt met wat van een masteropleiding verwacht wordt. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De master Photographic Studies kent een toelatingsprocedure. Studenten in het bezit van een bachelordiploma kunnen toegang vragen voor de master. De master is in het bijzonder gericht op instroom van afgestudeerde WO-bachelors Kunstgeschiedenis of verwante studieprogramma’s en voor afgestudeerden uit het kunstvakonderwijs. De toelatingscommissie bepaalt of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De studiegids geeft aan dat van aanstaande studenten wordt verwacht dat zij inzicht hebben in het medium, zelf ervaring hebben met fotograferen en op een wetenschappelijke wijze met informatie om kunnen gaan. De veronderstelde kwalificaties komen overeen met de eindkwalificaties van een bacheloropleiding van de Universiteit Leiden. Voor de toelatingsprocedure moeten kandidaten een motivatiebrief, een schriftelijk werkstuk en een concrete (virtuele) tentoonstellingsopdracht aanleveren. De
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
113
toelatingscommissie selecteert studenten op basis van dit materiaal, een presentatie van de tentoonstelling en een gesprek. Docenten van de opleiding beogen via de zware selectieprocedure, waarbij de studenten onder meer op basis van een omvangrijke reader een schriftelijk werkstuk moeten maken, verschillen in achtergrond zo veel mogelijk gelijk te trekken. Studenten bevestigen dat de toelatingsprocedure feitelijk een premastertraject is, waarin zowel wetenschappelijke theorieën, analyse- en schrijfvaardigheden op een hoger niveau worden getrokken. HBO-studenten die de commissie heeft gesproken geven aan dat zij de eerste paar maanden van de masteropleiding harder moeten werken om zich de academische vaardigheden eigen te maken. De begincursussen van de master sluiten daar naar hun mening goed op aan door de opbouw ten aanzien van het verwerven van analytische vaardigheden op masterniveau. Voor het studiejaar 2005-2006 hebben zich negentien studenten voor de toelatingsprocedure aangemeld en zijn negen studenten tot de master toegelaten. De faculteit streeft naar een instroom van vijftien tot twintig studenten per jaar. In de jaren daaraan voorafgaand participeerden twaalf tot vijftien studenten in de specialisatie Fotografie van de opleiding Kunstgeschiedenis. De opleiding heeft de ambitie om ook buitenlandse studenten te werven en vertaalt haar voorlichtingsmateriaal daarvoor in het Engels. Indien niet-Nederlandstalige studenten worden toegelaten, zal zij het programma in het Engels aanbieden. Er zijn diverse wervings- en voorlichtingsbijeenkomsten voor aankomende studenten, zoals het Studiefestival, de Open Dag en de masterdagen. De Open Dag wordt in samenwerking met het Koninklijk Conservatorium en de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag georganiseerd. Daarnaast wordt via diverse kanalen, zoals de website, de studiegids (digitaal en gedrukt), een studiebrochure en de facultaire nieuwsbrief, informatie geboden over de opleiding en loopbaanperspectieven na de master. Nieuws over de opleiding verschijnt ook in het gemeenschappelijk, tweemaandelijks mededelingenblad De nieuwe K van het Koninklijk Conservatorium, de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en de Faculteit der Kunsten. De commissie vindt de selectieprocedure goed passen bij de doelstelling en eindkwalificaties van de master. Zij is van mening dat deze adequaat functioneert en een schakelprogramma vervangt. De onderwijsonderdelen sluiten goed aan bij de diverse achtergronden van de instromende studenten. De commissie heeft ondanks de diversiteit van de instroom, niet vernomen dat bepaalde studenten daadwerkelijk problemen ondervinden met de aansluiting op de vooropleiding. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het masterprogramma omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept van de master beoogt studenten via activerend onderwijs te stimuleren om zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke onderzoeksvaardigheden. De master is gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping. Hierbij past kleinschalig onderwijs en actief bezig zijn met de aanwezige Leidse collecties. De opleiding heeft om die reden het werkcollege gekozen als voornaamste werkvorm, waarbij intensief contact bestaat tussen student en docent. QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
114
Het voor de opleiding ingevulde masterformat geeft een beschrijving van de werkvormen van de diverse cursussen. De masterclass, het literatuurseminar en het onderzoeksseminar kennen het werkcollege als werkvorm. De opleiding maakt gebruik van Blackboard ter ondersteuning van de werkcolleges. De praktische component bestaat uit diverse praktijklessen, groeps- en individuele besprekingen van artikelen en tentoonstellingsbezoek. Naast de domeinspecifieke kennis en inzicht en de academische vaardigheden richt het programma zich ook op de artistieke ontwikkeling van de student. In de werkvormen wordt aandacht besteed aan praktische ervaring, bijvoorbeeld met de praktijk van de fotografische productie of het maken van tentoonstellingen. De scriptie heeft individuele begeleiding als werkvorm. De keuzeruimte kan divers worden ingevuld, maar wordt in de regel ingevuld met een stage. Een door de student opgesteld stageplan moet door de examencommissie vooraf worden goedgekeurd. De stage brengt de student in contact met de beroepspraktijk. Een nevendoelstelling van de stage is dat deze studenten dient te brengen tot een onderzoek(sonderwerp) voor hun afstudeerproject. Zoals genoemd bij F4 zijn er stageplaatsen beschikbaar, onder meer bij Nederlandse foto-instellingen. Studenten gaan ook zelf op zoek naar stagemogelijkheden, bijvoorbeeld bij uitgeverijen of musea. Docenten ondersteunen dit op een adequate wijze. Op basis van de beschrijving van de werkvormen in de zelfstudie en de gesprekken hierover met de staf en studenten van de masteropleiding, is de commissie van mening dat de werkcolleges, de individuele begeleiding en de stage, de student in staat stellen de leerdoelen van de opleiding te bereiken. Deze werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept van activerend onderwijs. Dit didactisch concept is in lijn met de doelstelling om studenten op te leiden tot professionals die in de maatschappij op academisch niveau kunnen functioneren. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De staf van de opleiding bewaakt en controleert de relatie tussen de toetsing en het behalen van de beoogde eindkwalificaties met name via het ingevulde masterformat, waarin leerdoelen, werkvormen en toetsvormen worden geëxpliciteerd. De uniforme vakbeschrijvingen, die zoals gezegd, per september 2006 gereed moeten zijn, zullen het verband tussen leerdoelen en toetsing verder verduidelijken. In het masterformat zijn de toetsvormen per onderdeel aangegeven. De masterclass wordt bijvoorbeeld getoetst door middel van een individueel mondeling en schriftelijk verslag van de bestudeerde teksten in de vorm van tekstanalyses en essays. Het literatuurseminar kent als toetsvorm enkele tussentijdse kritische beschouwingen en/of samenvattingen en een afsluitend artikel. De praktische component wordt getoetst aan de hand van een portfolio, een uitgewerkt projectvoorstel en enkele artikelen. De stage wordt afgesloten met een verslag dat door de interne en externe begeleider wordt beoordeeld. Het niveau van het afstudeerproject wordt bewaakt door een begeleider en mede beoordeeld door een tweede docent. De studenten ontvangen aan het begin van het studiejaar een rooster waarop alle inlevermomenten van werkstukken et cetera staan vermeld. Zij hebben altijd het recht om schriftelijke werkstukken in te zien en te bespreken met de docent. De examencommissie houdt toezicht op de coördinatie en organisatie rond de toetsing en bewaakt het niveau. De zelfstudie geeft aan dat cijfers binnen de gestelde termijn van twintig dagen moeten worden bekend gemaakt. Studenten kunnen uitslagen van de tentamens en werkstukken inzien op U-twist (digitaal) en vinden op het prikbord. De commissie heeft van studenten geen klachten vernomen over de mate van feedback, nakijktermijn of organisatie van de toetsing. De commissie heeft enkele toetsen en beoordelingen ingezien en is van mening dat deze op voldoende wijze toetsen wat getoetst moet worden. De toetsvormen zijn gevarieerd en naar oordeel van de
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
115
commissie passend bij het didactisch concept van activerend onderwijs en de doelstellingen van het betreffende onderdeel. De commissie vindt de organisatie van de toetsing adequaat. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de masteropleiding luidt: voldoende.
4.2.3. Inzet van personeel Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De onderwijsformatie voor de master Photographic Studies bestaat uit twee UD’s (0,65 fte) en twee docenten (0,39 fte). De opleiding heeft één UD in dienst (0,5 fte) en huurt de andere in van de opleiding Kunstgeschiedenis (0,15 fte). Eén docent wordt eveneens ingehuurd van de opleiding Kunstgeschiedenis (0,15 fte) en de andere docent van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (0,24 fte). Daarnaast geeft een Magnum-fotograaf onderwijs als gastdocent. De opleiding streeft er naar om per 1 februari 2006 een bijzonder hoogleraar Fotografie (0,2 fte) te benoemen. De hoogleraar op het gebied van Moderne Beeldende Kunsten aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden, met fotografie in haar leeropdracht, vervult nu een rol op afstand. Zij heeft de inrichting van de nieuwe master gestimuleerd en is betrokken geweest bij de totstandkoming van de master. Van de huidige staf is 62% gepromoveerd. De twee UD’s zijn lid van de landelijke onderzoeksschool Kunstgeschiedenis. Eén UD is ook lid van het onderzoeksinstituut Pallas van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. De andere UD is eveneens lid van de werkgroep Visuele cultuur van het Huizinga Instituut. Een van de twee docenten is producent van nationale en internationale tentoonstellingen, films en mediaprojecten en verricht onderzoek op dit gebied. De (artistieke) onderzoeksexpertise van de gastdocent(en) is volgens de opleiding gezichtbepalend binnen het domein van deze master. De gastdocent-fotograaf is gehonoreerd met twee eredoctoraten en heeft gastdocentschappen vervuld aan vooraanstaande universiteiten, zoals Berkeley, Chicago en Harvard. Het onderzoeksprogramma van de faculteit zal zich gaan richten op de naoorlogse fotografie, maar is nog in ontwikkeling. De Faculteit der Kunsten is medeoprichter van het International Photography Research Network (IPRN), waarin afstemming plaatsvindt over het fotografisch onderzoek op academisch en artistiek terrein. Stafleden hebben ook onderzoekscontacten met de afdeling Kunstwetenschappen van de KU Leuven. Binnen de discipline bevinden zich nog weinig gepromoveerden. De docentonderzoekers hebben contact met de professionele (onderzoeks)praktijk waarvoor wordt opgeleid. Studenten worden betrokken bij deze praktijk door bijvoorbeeld studenten in te zetten bij de organisatie van symposia, het onderzoek voor de tentoonstellingen en de bijbehorende catalogi die de staf in samenwerking met het Leids Prentenkabinet produceert. De commissie is van oordeel dat de docenten bijdragen bij aan ontwikkeling van het wetenschappelijk vakgebied en daarnaast een sterke binding hebben met de praktijk van de fotografie. De commissie vindt de wetenschappelijke eisen die aan het personeel worden gesteld mede voldoende omdat een hoogleraar Kunstgeschiedenis van de Faculteit der Letteren bij de ontwikkeling van de master is betrokken. De
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
116
commissie heeft vernomen dat de procedure voor de benoeming van de bijzonder hoogleraar ver gevorderd is. Zij ondersteunt een snelle aanstelling. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De masteropleiding beschikt over 1,04 fte onderwijsformatie. Dit is exclusief de gastdocent en de bijzonder hoogleraar (0,2 fte) die wordt geworven. Gezien het kleine aantal studenten (negen in 20052006, maximaal twintig) betreft dit ruim voldoende wetenschappelijke staf om de opleiding te verzorgen. De norm voor ‘kostendekkendheid’ van de opleiding is door de faculteit gelegd op zeventien instromende studenten. Docenten geven aan geen ‘last’ te ondervinden van deze financiële logica op faculteitsniveau. Naast het wetenschappelijk personeel beschikt de master over een professionele studiecoördinator (0,2 fte). De studiecoördinator verzorgt ook de stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie. Het secretariaat van het faculteitsbureau ondersteunt het onderwijs en de studievoortgangsadministratie. De commissie is van oordeel dat op dit punt de kwantiteit van de wetenschappelijke en onderwijsondersteunende staf voldoende is. De aanstelling van de bijzonder hoogleraar zal dit nog verbeteren. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Studenten die de commissie heeft gesproken zijn enthousiast over de kwaliteit van docenten. Een van de docenten van de master heeft in 2006 de prijs voor beste docent van de Universiteit van Leiden ontvangen. De commissie heeft de inhoudelijke expertise van de docenten bestudeerd en is op basis hiervan van mening dat het personeel voldoende gekwalificeerd is voor de inhoudelijke realisatie van het programma. De opleiding maakt volgens de commissie gebruik van goed gekwalificeerde gastdocenten. De commissie is van mening dat het personeel ruim voldoet aan de eisen die gesteld worden aan hun kwalificaties om het programma uit te voeren en de doelstellingen van de master te bereiken. Zij raadt de opleiding aan in het kader van het personeelsbeleid ook meer systematisch de (onderwijs)kwaliteiten van de docenten te bewaken. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de masteropleiding luidt: voldoende.
4.2.4. Voorzieningen Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
117
De opleiding maakt gebruik van de collegezalen Lipsius-gebouw en WSD-complex en van studiezalen met computerfaciliteiten in de Universiteitsbibliotheek, het studiecentrum Plexius en het Kamerlingh Onnes Gebouw. Voor de master wordt met name gebruikgemaakt van de collecties van de Universiteitbibliotheek en de bibliotheek van de opleiding Kunstgeschiedenis en het Prentenkabinet. Deze bevinden zich allen op loopafstand van het faculteitsbureau, waar de opleiding is gevestigd. De Blackboard-voorzieningen worden ondersteund door de ICT-afdeling van de letterenfaculteit. Voor het praktijkdeel van de opleiding, het Curatorial Training Program, maakt de opleiding gebruik van de voorzieningen van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Studenten kunnen daar bijvoorbeeld gebruikmaken van een donkere kamer. Studenten die de commissie heeft gesproken geven aan dat de huisvesting en voorzieningen adequaat geregeld zijn. De afstand tussen Den Haag en Leiden lijkt geen belemmering te vormen. De commissie is van mening dat de materiële voorzieningen toereikend zijn om zowel de theoretische als praktische component van het masterprogramma te realiseren. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel wordt het Leidse Studiesysteem van studiebegeleiding toegelicht. Studenten van de Faculteit der Kunsten kunnen gebruikmaken van de universitaire diensten van de studentendecanen en psychologen. De begeleiding bij de selectieprocedure is gericht op optimalisering van de match tussen student en opleiding, zodat de kans dat studenten hun studie succesvol afronden zo groot mogelijk is. Tijdens de studie verzorgen de docenten de inhoudelijke begeleiding. Daarnaast adviseert en begeleidt de studiecoördinator, die eveneens een kleine aanstelling heeft als studieadviseur, studenten over hun studievoortgang. De staf kent door de kleine omvang van de opleiding alle studenten persoonlijk. Studenten geven aan dat docenten toegankelijk zijn voor begeleiding en deze begeleiding ook op zich nemen. Vertraging in studievoortgang wordt door de docent of studiecoördinator snel gesignaleerd. Het onderwijssecretariaat en hoofd Communicatie lichten studenten voor over het onderwijsprogramma, onderwijs- en tentamenrooster en beheren het voortgangsregistratiesysteem. De commissie is van mening dat door het intensieve contact tussen studenten en docenten de studiebegeleiding op maat is en aansluit bij de behoefte van de studenten. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de masteropleiding luidt: voldoende.
4.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
118
De commissie heeft vastgesteld dat systematische interne kwaliteitszorg binnen de Faculteit der Kunsten nog in de kinderschoenen staat. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat het een jonge faculteit betreft en de master recentelijk bij de faculteit van start is gegaan. In de zelfstudie geeft de opleiding een overzicht van de wijze waarop zij de kwaliteitszorg zal gaan vormgeven. De Universiteit Leiden werkt aan een universiteitsbreed systeem van kwaliteitszorg. Het facultaire kwaliteitszorgsysteem zal daarbij aansluiten. Het facultaire systeem zal gaan bestaan uit onderwijsevaluaties, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en meerjarenbeleidsgesprekken, naar analogie van de kwaliteitszorgsysteem bij de Faculteit der Letteren, zie hiervoor het facultaire rapport van de letterenfaculteit. De opleidingscommissie voert hierbij de onderwijsevaluaties uit. De decaan voert de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken met het personeel. Het faculteitsbestuur zal in dit kader jaarlijks een gesprek voeren met het opleidingsbestuur over de ontwikkelingen bij de opleiding. Uit de gesprekken met studenten bleek dat er nog geen evaluatieformulieren of een meer kwalitatieve evaluatiesystematiek wordt gehanteerd. Docenten en studenten spreken onderling regelmatig over de kwaliteit van de opleiding. Studenten gaven aan dat zij door docenten worden uitgenodigd mee te denken over het programma en mogelijke verbeteringen daarvan. Zij hebben het gevoel dat zij actief worden betrokken bij hoe de opleiding in elkaar steekt en daarmee de opleiding mede vorm hebben gegeven. De nieuwe opleidingscommissie was op het moment dat de visitatiecommissie het tweede bezoek bracht aan Photographic Studies eenmaal bijeen geweest. Tijdens de bijeenkomst worden eventuele problemen gesignaleerd en mogelijke oplossingen besproken. Zij richt zich daarbij onder meer op de samenhang van het curriculum als geheel, de kwaliteit van afzonderlijke onderwijsonderdelen, de opbouw van de vakken en de organisatie van het onderwijs. Zij heeft een adviserende taak aan het opleidingsbestuur. De opleidingscommissie heeft zich tijdens de eerste bijeenkomst gebogen over met welke systematiek het onderwijs periodiek geëvalueerd kan worden. De commissie is van mening dat informeel door studenten veel feedback is gegeven over de opleiding. In die zin vindt er wel periodieke evaluatie plaats, maar is deze niet gesystematiseerd. De streefdoelen zijn niet geëxpliciteerd of meetbaar gemaakt, maar de commissie is van mening dat de staf deze bij het opstellen van het programma impliciet voor ogen heeft gehad. Zij ondersteunt het voornemen van het opleidingsbestuur en de opleidingscommissie om zo spoedig mogelijk de interne kwaliteitszorg handen en voeten te geven. Hierbij zullen eveneens toetsbare criteria moeten worden geformuleerd aan de hand waarvan de opleiding vast kan stellen of de beoogde resultaten worden behaald. Gezien het feit dat de master pas gestart is bij de Faculteit der Kunsten en de wijze waarop de plannen rondom periodieke evaluatie zijn beschreven en verwoordt tijdens de gesprekken met de commissie, heeft de commissie er vertrouwen in dat evaluatie van de resultaten op korte termijn periodiek en systematisch zal worden vormgegeven. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De faculteit is voornemens om de uitkomsten van de nog te ontwikkelen evaluaties (zie F17) te bespreken in de opleidingscommissie en terug te koppelen naar de docenten. Eveneens zal terugkoppeling naar de voorzitter van de opleiding, de leidinggevende hoogleraar, het opleidingsbestuur en het faculteitsbestuur plaatsvinden. De laatste drie partijen gaan na of de rapportage aanleiding geeft tot vervolgacties. De opleidingscommissie, met daarin een vertegenwoordiging van studenten en docenten, heeft hierbij een adviserende rol naar het opleidingsbestuur.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
119
Studenten geven aan dat de omgang met docenten heel informeel is. Indien zij opmerkingen hebben over het onderwijsprogramma wordt hier snel aan gewerkt. Door de overgang van de opleiding van een specialisatie binnen Kunstgeschiedenis naar een zelfstandige master binnen een nieuwe faculteit is er wat betreft het onderwijs en de organisatie veel in beweging. Studenten worden actief betrokken bij deze veranderingen en hun feedback wordt direct opgepakt, aldus de studenten die de commissie heeft gesproken. Gezien het feit dat studenten het gevoel hebben mede vormgever te zijn van de opleiding, is de commissie ervan overtuigd dat hun evaluatieve feedback de basis vormt voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan een betere opleiding. Als voorbeeld hiervan geven studenten aan dat mede op basis van hun feedback voor volgend studiejaar een andere studiepuntenverdeling van de eerste drie theorievakken en een bloksgewijze programmering zal worden ingevoerd. Dit voorstel is besproken in de opleidingscommissie en vastgesteld in het opleidingsbestuur. De commissie stelt vast dat ten aanzien van de verbetering van de kwaliteit van de opleiding veel in beweging is. De opleiding stelt zich hierbij flexibel op en probeert geconstateerde problemen zo snel mogelijk op te lossen. De uitkomsten van de weliswaar informele evaluaties vormen op zinvolle wijze de basis voor een aantal getroffen maatregelen die bijdragen aan de verbetering van het programma. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Via de opleidingscommissie zijn medewerkers en studenten betrokken bij de kwaliteitszorg. De opleidingscommissie telt twee studentleden en twee docentleden. De studiecoördinator is adviserend lid. De opleidingscommissie kan advies uitbrengen over allerlei zaken die betrekking hebben op het onderwijs, zoals de uitvoering, opbouw en evaluatie. De opleiding beoogt contact te houden met de alumni, maar er bestaat nog geen formeel netwerk. Omdat het tot nu toe een kleine groep afgestudeerden betreft, zijn er verschillende informele contacten tussen staf en alumni. Met het beroepenveld wordt op diverse manieren in het onderwijs samengewerkt, bijvoorbeeld door de inzet van praktijkdeskundigen in het onderwijs. Daarnaast wordt een stichting opgericht om contact te houden met het beroepenveld, innoverend onderzoek te stimuleren en de opleiding via externe relaties financieel of anderszins te steunen. De commissie is van mening dat studenten en medewerkers op adequate wijze via de opleidingscommissie bij de kwaliteitszorg worden betrokken. Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat medewerkers en studenten direct en op informele wijze bij veranderingen in de onderwijsomgeving worden betrokken. Zie hiervoor F17 en F18. Het beroepenveld is via de inzet van professionals in en bij de opleiding betrokken bij de (verbetering van de) onderwijskwaliteit. De plannen die er zijn rondom het formaliseren van de contacten met de alumni en het beroepenveld ondersteunt de commissie van harte. De commissie oordeelt dat de opleiding op actieve en enthousiaste wijze de medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld goed bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding betrekt. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
120
4.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De master kent nog geen afgestudeerden. Verwacht wordt dat de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met het gerealiseerde niveau van de (ongedeelde) opleiding Kunstgeschiedenis. De commissie kwam op basis van de gelezen doctoraalscripties van Kunstgeschiedenis tot de conclusie dat deze in overeenstemming zijn met het nagestreefde niveau. Docenten van de master Photographic Studies hanteren voor de afstudeerwerkstukken van Photographic Studies dezelfde normen als voor afstudeerwerkstukken van de master Kunstgeschiedenis. Er is een duidelijke regeling rond de masterscriptie van Photographic Studies opgesteld. Hierin zijn onder andere de criteria, eisen aan omvang, taal, begeleiding en beoordeling vastgesteld. Alumnionderzoek onder afgestudeerden van de opleiding Kunstgeschiedenis laat zien dat deze goed voorbereid zijn om zich te positioneren binnen het beroepenveld. Zij noemen daarin onderzoeksvaardigheden, vakinhoudelijke kennis en analytische vaardigheden als sterkste punten van hun opleiding. De commissie verwacht dat dit minstens zozeer zal gelden voor de alumni van de master Photographic Studies, aangezien het toekomstig beroepenveld veel aandacht krijgt in de opleiding. De masteropleiding leidt op tot een wetenschappelijke functie binnen het beroepenveld; hierbij heeft zij bijvoorbeeld voor ogen een fotohistoricus, (gespecialiseerd) conservator, criticus, beeldbemiddelaar, redacteur of tentoonstellingsmaker. Studenten en alumni van de master Photographic Studies die de commissie heeft gesproken willen de wetenschappelijk-beschouwelijke en de artistiek-visuele kwalificaties in hun toekomstig beroep combineren. Zij geven aan dat in hun ogen meer ervaring binnen het beroepenveld nodig is om bijvoorbeeld als curator te kunnen worden aangesteld. Op basis van het niveau van de doctoraalscripties, de eisen die worden gesteld aan het afstudeerwerkstuk en gegevens van alumni, heeft de commissie er vertrouwen in dat de gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de beoogde eindkwalificaties en afgestudeerden zich goed in het beoogde beroepenveld kunnen positioneren. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
KUO-cijfers worden niet gegenereerd voor specialisaties binnen doctoraalprogramma’s. De commissie kan daarom niet op basis van cijfermatig materiaal voor dit specialisatietraject een uitspraak doen over de onderwijsrendementen. De commissie verwacht dat de cijfers niet ver afwijken van de rendementcijfers van de master Kunstgeschiedenis en voorlopers daarvan. De rendementcijfers van de ongedeelde opleiding Kunstgeschiedenis zijn laag. Evenals bij Kunstgeschiedenis kent de master Photographic Studies relatief veel oudere studenten die hun studie over een langere periode dan één jaar spreiden, omdat ze studie doorgaans combineren met werk en gezin. Uit het gesprek met de staf en bestuur van de opleiding blijkt dat de nieuwe master Photographic Studies relatief weinig uitvallers kent. De drie cohorten die zijn gestart, kennen maar een paar uitvallers. Het blijkt dat persoonlijke omstandigheden of een baan naast de studie, reden zijn tot uitval. Door de strenge selectieprocedure voor toelating tot de master heeft uitval tot nu toe nooit te maken gehad met een verkeerde keuze of zwaarte/inhoud van het onderwijsprogramma. Voor het carrièreperspectief of persoonlijk belang van studenten is het behalen van het masterdiploma veelal niet zo relevant. Het blijkt dat de meeste studenten langer over hun studie doen omdat zij meer vakken willen volgen of langer stage lopen. Docenten stimuleren de masterstudenten sterk om het diploma wel te behalen. QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
121
Bij de masteropleiding Kunstgeschiedenis streeft men naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. Het beleid rondom het onderwijsrendement van Photographic Studies is nog niet geëxpliciteerd. De commissie oordeelt dat het rendement voldoet aan de basiskwaliteit aangezien de opleiding weinig uitval kent en de meeste studieonderdelen met goed gevolg en binnen de tijd die ervoor staat worden afgerond. Oordeel: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
122
Samenvatting oordelen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie Voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel Voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding Voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed
Voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
123
BIJLAGEN
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
124
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Arnout Balis (1952) Prof.dr. Arnout Balis is hoofddocent Kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel, België. Hij doceert schilderkunst en beeldende kunsten van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden, met een focus op stijl, iconografie en techniek. Zijn bijzondere specialiteit is de Vlaamse schilderkunst van de 16e en de 17e eeuw, en meer in het bijzonder het werk van Rubens. Hij maakt deel uit van het redactiebureau van het Corpus Rubenianum Ludwig Burchard. Hij doceert eveneens aan de Universiteit Antwerpen alwaar hij betrokken is bij onderzoek op het gebied van Cultuur- en stadsgeschiedenis. René Boomkens (1954) (voorzitter) Prof.dr. René Boomkens is hoogleraar in de Sociale en cultuurfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft Filosofie gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft gedoceerd aan de Hogeschool van Amsterdam en de Haagse Hogeschool. Hij heeft onderzoek verricht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en de Rijksuniversiteit Groningen. Van 1998 tot 2002 was hij bijzonder hoogleraar popmuziek aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 2006 is hij lid van de Raad van Cultuur. Inge Geijteman (1981) Inge Geijteman studeert Algemene literatuurwetenschap aan de Universiteit Leiden. Daar heeft zij zitting genomen in diverse facultaire commissies, is zij vice-voorzitter geweest van de Faculteitsraad, en lid van de Universiteitsraad. In 2004-2005 was zij student-lid van het dagelijks bestuur van de Faculteit der Letteren. Momenteel is zij werkzaam op het faculteitsbureau. Naast Algemene literatuurwetenschap studeert zij ook Afrikanistiek en voor het scriptieonderzoek voor beide opleidingen heeft zij in Ghana vijf maanden veldwerk verricht. In december hoopt zij beide studies af te ronden. Cor Geljon (1937) Drs. Cor Geljon studeerde Nederlands en Theaterwetenschap aan de Universiteit Leiden. Hij was tot 2002 als vakdidacticus Nederlands en Culturele kunstzinnige vorming en onderzoeker literatuurdidactiek verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Sindsdien is hij als adviseur, bestuurslid en auteur betrokken bij verschillende projecten op het gebied van de cultuureducatie. Rik van Gorp (1935) Prof.dr. Rik van Gorp is emeritushoogleraar Literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit te Leuven, België. Hij heeft er Germaanse Filologie en Thomistische Wijsbegeerte gestudeerd en doceerde in de Algemene en vergelijkende literatuurwetenschap aan de Katholieke Universiteit Leuven en de Katholieke Universiteit Brussel. Hij was tevens gastdocent aan de University of Pennsylvania en aan University College London. Zijn onderzoek richtte zich vooral op literaire terminologie, de studie van populaire genres (schelmenroman, gothic novel) en de vertaaltheorie. Hij was van 1998 tot 2004 lid van de Raad van Cultuur, van de Raad van de Kunsten en van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Michiel Kunnen (1982) Michiel Kunnen studeerde Muziekwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Hij maakte gedurende zijn opleiding deel uit van verschillende raden en besturen. Zo was hij lid van de Opleidingscommissie, was hij student-lid in het bestuur van het instituut Kunstgeschiedenis en Muziekwetenschap en zat hij in de faculteitsraad Letteren. De afgelopen twee jaar was hij studentassessor in het bestuur van de Letterenfaculteit. Vanaf 2004 maakte hij deel uit van de Jury Docentenprijs en de Advies Commissie voor Kwaliteit van Onderwijs van de Universiteit Utrecht. In zijn opleiding richtte hij zich niet alleen op Muziekwetenschap, maar ook op Bestuurskunde, Filosofie en Geschiedenis. Isabella van Ophem (1974) Drs. Isabella van Ophem is als projectleider werkzaam bij QANU. Zij heeft Onderwijskunde gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Zij heeft aan dezelfde universiteit vanaf 1998 diverse functies bekleed, onder meer op het gebied van kwaliteitszorg, docentenprofessionalisering, samenwerking tussen de Hogeschool en Universiteit van Amsterdam en als projectmedewerker bij het bestuurssecretariaat van het College van Bestuur. Vanuit de Universiteit van Amsterdam is zij gedetacheerd aan QANU.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
125
Willem van Os (1947) Dr. Willem van Os is coördinator van de taakgroep Onderwijsevaluatie & Kwaliteitszorg van het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij studeerde Psychologie aan de Vrije Universiteit, en promoveerde in 1999 op een proefschrift over de bruikbaarheid en effectiviteit van studentenoordelen over het onderwijs. Naast onderwijsevaluatie en kwaliteitszorg houdt hij zich bezig met de problematiek rond toetsen en beoordelen. Momenteel verricht hij onderzoek naar de effecten van de invoering van een assessment voor instromende masterstudenten vanuit het HBO, en naar het nut en de kwaliteit van ranglijsten zoals die in de Keuzegids Hoger Onderwijs en de Elsevier Enquête. Evert van Uitert (1936) Prof.dr. Evert van Uitert is emeritushoogleraar Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was voor en tijdens zijn kunsthistorische studie aan de Universiteit van Utrecht (1961-1967) werkzaam als leraar tekenen en kunstgeschiedenis in het middelbaar onderwijs en bij diverse hogere kunstopleidingen. Al tijdens zijn studie kwam hij in dienst van het Kunsthistorisch Instituut in Utrecht. Hij promoveerde in 1983 met lof aan de Universiteit van Amsterdam op een dissertatie met de titel Vincent van Gogh in creative competition. Four essays from Simiolus. In 1985 werd hij aan de UvA benoemd als hoogleraar kunstgeschiedenis van de nieuwste tijd. De laatste jaren voor zijn pensionering in 2001 was hij voorzitter van de Afdeling Kunst & Cultuur van de Faculteit Geesteswetenschappen (UvA). Hij schreef voor kranten, weekbladen, tijdschriften en catalogi en was jarenlang redactielid en auteur van Kunstschrift voortgekomen uit Openbaar Kunstbezit. William Uricchio (1952) Prof.dr. William Uricchio is hoogleraar Comparative Media Studies en directeur van Comparative Media Studies aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in Cambridge, Verenigde Staten. Hij is eveneens hoogleraar Comperative Media History aan de Universiteit Utrecht en is als gasthoogleraar betrokken bij Stockholm University, de Freie Universität Berlin en Philips Universität Marburg. Hij heeft onderzoeksonderscheidingen ontvangen van Guggenheim, Fulbright, and Humboldt. Zijn onderzoek heeft betrekking op de transformatie van mediatechnologieën in culturele praktijken, in het bijzonder hun rol in de (re)constructie van representaties, kennis en publiek. Noël Vergunst (1969) Dr. Noël Vergunst is als projectleider werkzaam geweest bij QANU. Hij studeerde Politicologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 2004 promoveerde hij aan de Vrije Universiteit Amsterdam op een proefschrift over de invloed van politiek-economische systemen op het sociaal-economisch beleid. Als postdoc-onderzoeker aan dezelfde universiteit heeft hij onderzoek verricht naar de invloed van Europese integratie op de zelfstandigheid van staten. Sinds 1 mei 2006 werkt hij als adviseur kwaliteitszorg bij het IOWO aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Werend Vrijlandt (1978) Werend Vrijlandt, BA, heeft Muziekwetenschap gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens zijn studie was hij lid van de Opleidingscommissie en functioneerde daarnaast als vice-voorzitter en voorzitter in de Facultaire Studentraad van Geesteswetenschappen. Hij liep stage bij Opera Rotterdam en spitste zijn scriptie toe op in het Nederlands vertaalde opera’s. Hij zingt in verschillende (semi-) professionele operaproducties en per 1 mei 2006 zet hij zijn studie voort. Liesbet van Zoonen (1959) (vice-voorzitter) Prof.dr. Liesbet van Zoonen is hoogleraar Media en populaire cultuur aan de Universiteit van Amsterdam, en voorzitter van de Afdeling Communicatiewetenschap aldaar. Ze is eveneens hoogleraar Mediastudies aan de Universiteit van Oslo. Haar werk heeft betrekking op de interactie tussen populaire cultuur, burgerschap en identiteit, waaronder genderidentiteit. Ze is onder andere lid van de Raad van Toezicht van het Nederlands Openlucht Museum in Arnhem.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
126
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke 2 bacheloren masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Kunst en Cultuur beoordeeld worden. Opleidingen op gebied van Kunst en Cultuur gaan over de bestudering van een of meerdere verschijningsvormen van kunsten, zoals binnen de literatuur, journalistiek, beeldkunsten, muziek, film, televisie, theater, nieuwe media en de relaties hiertussen. De bestudering van kunsten is multi- of interdisciplinair van aard en maakt gebruik van meer dan één van de volgende perspectieven: historisch perspectief, esthetisch perspectief, filosofisch perspectief (vraagstukken van ethische, methodologische en wetenschapsfilosofische aard), maatschappijwetenschappelijk perspectief (vraagstukken van politieke, juridische, economische en sociale aard) en organisatorisch perspectief (de productie, distributie en consumptie van de brede waaier van kunst- en cultuuruitingen). Onder deze visitatie vallen de opleidingen met als primair aandachtspunt cultuur (zoals Algemene cultuurwetenschappen, Antieke cultuur, Cultureel erfgoed, Cultuurbeleid); opleidingen met kunst als studieobject (zoals Kunstgeschiedenis, Kunstwetenschappen, Kunstbeleid en management); opleidingen gericht op media en cultuur (zoals Media en cultuur, Media en journalistiek) alsmede opleidingen gericht op één of meer specifieke media in relatie tot cultuur (zoals Film- en televisiewetenschap, Theaterwetenschap, Literatuurwetenschap, Muziekwetenschap). Dit spectrum is breed, omdat: • • • • • •
sommige opleidingen zich uitstrekken over de algemene gebieden van kunst en cultuur en andere zich concentreren op een bepaalde praktijk zoals literatuur, film, muziek, journalistiek, theater, televisie, nieuwe media; sommige opleidingen een significante historische component bevatten, terwijl andere eigentijdse ontwikkelingen benadrukken; opleidingen aan zeer diverse aspecten van kunst en cultuur aandacht besteden, zoals management- en beleidstoepassingen, sociaal gebruik en/of symbolische, esthetische of affectieve mogelijkheden; praktische of technische aspecten; sommige opleidingen zich concentreren op specifieke media en/of culturele en esthetische systemen (bijvoorbeeld, drukmedia, film, televisie, radio, populaire muziek of nieuwe vormen van digitale communicatie); sommige opleidingen vormen van materiële cultuur en dagelijkse culturele praktijken (bijvoorbeeld populaire culturele vormen en praktijken; culturele instellingen zoals galerijen, musea en theaters; uitgeverij) onderzoeken; sommige opleidingen zich hoofdzakelijk concentreren op professionele praktijken en hun bijbehorende creatieve, zakelijke, intellectuele en/of technische vaardigheden, terwijl andere geen rechtstreekse relatie bieden met de media of culturele praktijk. Er is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANUreferentiekader vraagt van de opleidingen om bij die keuzes heldere doelstellingen te formuleren, en te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan.
2 Met wetenschappelijk wordt hier bedoeld onderzoeksgebonden en gericht op kennisvermeerdering en – ontwikkeling. QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
127
Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van de Qualitity Assurance Agency 3 uit Groot-Brittannië. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 1998 4 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld 5 . Dit referentiekader biedt daarvan een domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is vastgesteld door de visitatiecommissie Kunst en cultuur en wordt voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Kunst en Cultuur beoordeeld wordt breed. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
cultuurkunde literatuurwetenschap kunstgeschiedenis filosofie theater-, film- en/of televisiewetenschap, dramaturgie muziekwetenschap sociologie en/of psychologie wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden algemene wetenschappelijke vorming
Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. De algemene opleidingen kunst- en cultuurwetenschappen bestuderen kunst en cultuur in een brede zin, veelal vanuit een interdisciplinaire benadering waarin opleidingen een bepaalde keuze maken voor bijvoorbeeld een meer historische, maatschappelijke of economische invalshoek. Bestudering van een of meer verschillende kunstdisciplines, zoals literatuurwetenschap, muziekwetenschap, televisiewetenschap, theaterwetenschap, dramaturgie, journalistiek en media kan een onderdeel vormen. Vrouwenstudies bestudeert vanuit culturele, maar ook sociale, economische en politieke invalshoeken op academische wijze processen van in- en buitensluiting van vrouwen en sekseverhoudingen in verschillende contexten. Opleidingen op het gebied van museumstudies/conservator bieden inzicht in de geschiedenis en theorievorming van het verzamelen, handelen en presenteren van kunst, kennis van materialen en technieken en van theorievorming rondom conserveren en restaureren. De opleidingen kunstgeschiedenis bestuderen de productie, circulatie en receptie van betekenissen en waarden in de geschiedenis van de kunsten. Zij onderzoeken de manier waarop deze zijn overgebracht door artefacten en de manier waarop deze artefacten werkelijk zijn gebruikt. Studenten richten zich enerzijds op materiële verschijningen van artefacten en anderzijds op de bestudering van immateriële, abstracte of generalistische studieonderwerpen. De opleidingen literatuurwetenschap leiden studenten op tot breed georiënteerde letterkundigen met kennis van literatuur in al haar aspecten. Opleidingen bieden inzicht in actuele internationale literatuurwetenschappelijke vraagstukken, literatuurgeschiedenis en literatuurtheorie in internationaal perspectief en in relatie tot theorieën uit (enkele) verwante disciplines als taalkunde, cultuurwetenschap, 3 Subject benchmark statement Communication, media, film and cultural studies; Subject benchmark statement History of art, architecture and design; Subject benchmark statement Art and design; Subject benchmark statement Music, Subject benchmark statement Dance, drama and performance, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002. 4 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998. 5 D.d. 13 februari 2004.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
128
cultuurgeschiedenis. Daarnaast biedt de opleiding bekendheid met plaats en waarde van literaire teksten en van de literaire cultuur in de huidige samenleving en/of in relatie tot verschillende media. Kunst- en cultuuropleidingen met betrekking tot een meer specifiek object (media, journalistiek, film, theater, dramaturgie, tv en muziek) richten zich op de sociale, culturele, politieke, economische en/of esthetische aspecten van het object van studie. Deze opleidingen bieden vanuit een culturele invalshoek, inzicht in ofwel een breed scala aan objecten op het gebied van media en kunsten dan wel meer specialistisch inzicht in bepaalde media. De opleidingen maken naast methoden die zijn ontwikkeld binnen het vakgebied ook gebruik van methoden, kennis en inzichten uit hulpdisciplines als sociologie, geschiedenis, psychologie en filosofie. De opleidingen muziekwetenschap bestuderen op academische wijze de westerse en/of niet westerse muziek en haar context. Centraal staan historische, culturele, wetenschappelijke en technische perspectieven waarmee repertoires, creatie, betekenis, overdracht en ontvangst bestudeerd worden. Opleidingen bieden studenten kennis en inzicht in de geschiedenis van de muziek, de theoretische muziekwetenschap en muziektheorie en -terminologie en toepassing daarvan. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen/kwalificaties en het programma van de verschillende categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen/kwalificaties en het programma moeten daarom in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Kunst en Cultuur worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel specialistischer (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Kunst en Cultuur worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Kunst en Cultuur beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: a. b. c. d. e. f. g. h. i.
kennis van en inzicht te bieden in algemene kunst- en cultuurwetenschappelijke theorievorming en methoden; kennis van en inzicht te bieden in specifieke verdieping ten aanzien van het vakgebied en object van studie; kennis van en inzicht te bieden in (actuele) vraagstukken in het vakgebied en dat de student hiertoe een beargumenteerd standpunt kan bepalen; bekendheid met enkele wezenlijke gebieden van lopend onderzoek in het object van studie; dat de student concepten en waarden op het gebied van studie kan hanteren en onderscheiden en debatten op dat gebied kan aangaan, inclusief de bewustheid dat kennis beperkingen kent; de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen op het betreffende wetenschapsgebied; integratie van de verschillende disciplines bij multi- en interdisciplinaire opleidingen te bevorderen; een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
129
De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied. Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Kunst en Cultuur beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis
• • •
Beheersing van de grondbeginselen van de kerndisciplines van de betreffende studie en een algemeen inzicht in de methodologie in de bestudeerde discipline(s); verdiepte kennis van een deelgebied van de betreffende studie; kennis van wetenschapsfilosofische achtergronden van het wetenschappelijk onderzoek op het bestudeerde terrein.
Vaardigheden • • • • •
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen, eventueel in een andere taal; effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en ICT-bronnen (in verband met life long learning) kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren). Voor dit laatste kan een goede beheersing van het Engels van belang zijn; gegevens (historische, literatuur-, cultuur-, muziek-, televisie-, film-, theaterwetenschappelijk en/of van gekozen hulpdisciplines) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers is. Zij verwacht echter dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Kunst en Cultuur beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
130
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Kunst en Cultuur worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis • • •
Kennis van en het vermogen tot actieve deelname aan de wetenschappelijke activiteiten van de discipline, in het bijzonder op het gebied van de gevolgde specialisatie. Dit impliceert voldoende kennis en inzicht voor het zelfstandig opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek; grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën en de kernbegrippen, de onderzoeksmethoden en -technieken; kennis van de complexiteit en diversiteit van het vakgebied en het vermogen om deze kennis bij de beoordeling van eigen en ander onderzoek toe te passen.
Vaardigheden • • • •
In staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van het betreffende vakgebied, zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (historische, literatuur-, cultuur-, muziek-, televisie-, film-, theaterwetenschappelijk en/of van gekozen hulpdisciplines) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende bestudeerde domeinen te integreren.
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau – zogenaamde academische beroepen – waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Kunst en Cultuur beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan 6 . Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: • •
6
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten van de wetenschap die zich richt op het object van de studie.
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
131
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding een of meerdere domeinen (cultuurkunde, geschiedenis, literatuurwetenschap, kunst, media) aan bod komen. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen komt voldoende synergie tot stand. In de multi- of interdisciplinaire bachelors krijgt de integratie van disciplines aandacht. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multi- of interdisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden, zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een masterscriptie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
132
Bijlage C: Programma’s van de bezoeken van de visitatiecommissie Bezoekdata visitatiecommissie Installatievergadering Universiteit Leiden Radboud Universiteit Universiteit Maastricht Universiteit Utrecht Universiteit van Tilburg Erasmus Universiteit Rotterdam Vrije Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Open Universiteit Nederland Universiteit van Amsterdam Slotvergadering
20 mei 2005 30 juni en 1 juli 2005 13, 14 en 15 september 2005 26 en 27 september 2005 10, 11, 12 en 13 oktober 2005 25 en 26 oktober 2005 27 en 28 oktober 2005 7, 8 en 9 november 2005 1 en 2 december 2005 6 en 7 december 2005 15, 16 en 19, 20 december 2005 25 en 26 mei 2006
Aanvullende bezoeken met een delegatie van de commissie Universiteit Utrecht, masteropleiding Kunstbeleid en -management Universiteit Leiden, masteropleiding Photographic Studies Vrije Universiteit Amsterdam, masteropleiding Algemene cultuurwetenschappen Radboud Universiteit, bacheloropleiding Taal- en cultuurstudies
24 januari 2006 13 februari 2006 1 maart 2006 21 maart 2006
Standaardprogramma bij twee opleidingen Dag 1 11.30-14.45
14.45-15.30 15.30-16.15 16.15-17.00 17.00 19.30 Dag 2 09:00-09.45 09.45-10.30 10.30-10.45 10.45-11.15 11.15-11.45 11.45-12.15 12.15-13.15 13.15-14.15 14.15-17.00 17.00-17.30
voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten. Inclusief lunch de opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsdirecteur, medewerker kwaliteitszorg studenten Opleidingscommissies docenten Opleidingscommissies eventueel spreekuur diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur en coördinator beoordeling Examencommissie(s) alumni pauze bachelorstudenten master- en doctoraalstudenten docenten lunch afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur opstellen voorlopige bevindingen mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
133
Standaardprogramma bij vijf opleidingen Dag 1 09:00–12:00 12.00-13.00 13.00-13.45 13.45-14.30 14.30-15.15 14.30-15.15 15.30-16.15 16.15-16.45 16.45-17.30 19.30 Dag 2 09.00-09.30 09.30-10.00 10.00-10.45 11.00-11.30 11.30-12.00 12.00-12.45 12.45-13.45 13.45-14.45 14.45-17.00 17.00-17.30
voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten lunch opleidingsdirecteuren, medewerkers kwaliteitszorg, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen studenten en docenten van de Opleidingscommissies Examencommissies parallel eventueel spreekuur pauze alumni masterstudenten en doctoraalstudenten master 3 docenten master 3 diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur en coördinator beoordeling bachelorstudenten bachelor 1 masterstudenten en doctoraalstudenten master 1 docenten bachelor 1 en master 1 Pauze bachelorstudenten bachelor 2 masterstudenten en doctoraalstudenten master 2 docenten bachelor en master 2 lunch afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteuren opstellen voorlopige bevindingen mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
Standaardprogramma bij zeven opleidingen Dag 1 11.30-14.45
14.45-15.30 15.30-16.15 16.15-17.00 17.00 19.30 Dag 2 09:00-09.45 09.45-10.30 10.30-10.45 10.45-11.15
voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten. Inclusief lunch De opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsdirecteur, medewerker kwaliteitszorg studenten Opleidingscommissies docenten Opleidingscommissies eventueel spreekuur diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur en coördinator beoordeling Examencommissies alumni pauze bachelorstudenten bachelor 1
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
134
11.15-11.45 11.45-12.15 12.15-13.15 13.15-13.45 13.45-14.15 14.15-15.00 15.00-15.15 15.15-15.45 15.45-16.15 16.15-17.00
master- en doctoraalstudenten master 1 docenten bachelor 1 en master 1 lunch bachelorstudenten bachelor 2 master- en doctoraalstudenten master 2 docenten bachelor en master 2 pauze bachelorstudenten bachelor 3 master- en doctoraalstudenten master 3 docenten bachelor en master 3
19:00
diner voor commissieleden, nabespreking, voorlopige conclusies
Dag 3 09.30-10.00 10.00-10.45 10.45-11.00 11.00-12.00 12.00-13.00 13.00-16.00 16.00-17.00
master- en doctoraalstudenten master 4 docenten master 4 pauze afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur lunch opstellen voorlopige bevindingen mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
Standaardprogramma bij zestien opleidingen Dag 1 9.00-12.00
12.00-13.00 13.00-13.45 13.45-14.15 14.15-14.45 14.45-15.00 15.00-15.30 15.30-16.00 16.00-16.30 16.30-17.00 19.30 Dag 2 9.00-9.30 9.30-10.00 10.00-10.30 10.30-10.45 10.45-11.15 11.15-11.45
voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten lunch de opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsdirecteur, medewerker kwaliteitszorg studenten Opleidingscommissie van 8 opleidingen (bij elkaar passende bachelors en masters) docenten Opleidingscommissie van 8 opleidingen (bij elkaar passende bachelors en masters) pauze studenten Opleidingscommissie van 8 opleidingen (bij elkaar passende bachelors en masters) docenten Opleidingscommissie van 8 opleidingen (bij elkaar passende bachelors en masters) Examencommissie van 8 opleidingen (bij elkaar passende bachelors en masters) Examencommissie van 8 opleidingen (bij elkaar passende bachelors en masters) diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur en coördinator beoordeling. bachelorstudenten bachelor 1 master- en doctoraalstudenten master 1 docenten bachelor 1 en master 1 pauze bachelorstudenten bachelor 2 master- en doctoraalstudenten master 2
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
135
11.45-12.15 12.15-13.15 13.15-13.45 13.45-14.15 14.15-14.45 14.45-15.00 15.00-15.30 15.30-16.00 16.00-16.15 16.15-16.45 16.45-17.15 17.15-17.45 19.15 Dag 3 09.00-09.30 09.30-10.00 10.00-10.30 10.30-10.45 10.45-11.15 11.15-11.45 11.45-12.15 12.15-13.15 13.15-13.45 13.45-14.15 14.15-14.45 14.45-15.00 15.00-15.30 15.30-16.00 16.00-16.30 16.30-17.00 17.00-17.30 19.15 Dag 4 09.00-09.30 09.30-10.00 10.00-10.15 10.15-10.45 10.45-11.15 11.15- 11.30 11.30-12.30 12.30-13.30 13.30-16.30 16.30-17.00
docenten bachelor 2 en master 2 lunch bachelorstudenten bachelor 3 master- en doctoraalstudenten master 3 docenten bachelor en master 3 pauze master- en doctoraalstudenten master 4 docenten master 4 pauze alumni van 5 opleidingen (in elkaars verlengde liggende bachelors en masters) alumni van 5 opleidingen (in elkaars verlengde liggende bachelors en masters) alumni van 6 opleidingen (in elkaars verlengde liggende bachelors en masters) diner voor commissieleden, nabespreking, voorlopige conclusies
bachelorstudenten bachelor 5 master- en doctoraalstudenten master 5 docenten bachelor 5 en master 5 pauze master- en doctoraalstudenten master 6 docenten master 6 master- en doctoraalstudenten master 8 lunch docenten master 8 master- en doctoraalstudenten master 9 docenten master 9 pauze master- en doctoraalstudenten master 10 docenten master 10 master- en doctoraalstudenten master 11 docenten master 11 spreekuur diner voor commissieleden, nabespreking, voorlopige conclusies bachelorstudenten bachelor 12 docenten bachelor 12 pauze master- en doctoraalstudenten master 13 docenten master 13 pauze / voorbereiding afsluitend gesprek afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren lunch opstellen voorlopige bevindingen mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
136
Bijlage D: Lijst met afkortingen A-deel ALW ASN BaMa BSA CB CEFR CROHO COO ECTS Fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KUO MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER OUNL PhD QAA QANU R&O RU RUG SAO TISVU UD UFO UHD UL UM UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Kunst en Cultuur gelijk Algemene Literatuurwetenschappen Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs European Credit Transfer System Full-Time Equivalence Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UU) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL/RU) Kengetallen Universitair Onderwijs wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Open Universiteit Nederland Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs Tentamen Informatiesysteem VU Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden Universiteit Maastricht Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrum Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Kunst en Cultuur, Faculteit der Letteren en Faculteit der Kunsten, Universiteit Leiden
137