Taalwetenschappen Faculteit der Letteren Universiteit Utrecht
November 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 31 00 030 230 31 29
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4.
Facultair deel
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht
Deel III 1. 2.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling van de commissie Werkwijze van de commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
Deel II 1.
5
Opleidingsdeel
Rapport over de bachelor- en de masteropleiding Taalwetenschap Rapport over de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen en de masteropleiding Communicatiestudies
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
7 9 11 15 19
23 25
41 43 71
101 Curricula vitae van de leden van de commissie Domeinspecifiek referentiekader Programma’s van de bezoeken van de commissie Lijst met afkortingen
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
103 105 115 121
3
4
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de kwaliteit van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken instellingen en als basis te dienen voor de accreditatie van de beoordeelde opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU streeft ernaar de opleidingen op een onafhankelijke, objectieve en kritische manier te beoordelen en constructieve en opbouwende kritiek te leveren op basis van een gestandaardiseerde verzameling van kwaliteitscriteria en altijd met een oog voor de specifieke omstandigheden van de opleiding. De Visitatiecommissie Taalwetenschappen van QANU heeft haar werkzaamheden met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelormasterstructuur. Wij verwachten dat de overwegingen en de oordelen van de commissie zullen bijdragen aan de verdere verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde opleidingen. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de overige leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid om deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en de medewerkers van de betrokken instellingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
7
8
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitaties voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters van opleidingen gevormd. Taalwetenschappen is één van die clusters. Tot dit cluster behoren de bachelor- en masteropleidingen Taalwetenschap en verwante opleidingen, zoals Taal- en spraakpathologie, Taal- en spraaktechnologie en Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap, maar ook de bachelor- en masteropleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen en verwante opleidingen, zoals Bedrijfscommunicatie, Communicatiestudies, Documentaire informatiewetenschap, Archiefwetenschap en ICT en vertalen. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Taalwetenschappen (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, de samenstelling en de werkwijze van de
commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake.
• een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten
waarvoor opleidingsoverstijgend beleid is ontwikkeld.
• een opleidingsdeel (III). Per opleiding behandelt de commissie de onderwerpen en facetten uit het
accreditatiekader van de NVAO. In dit deel spreekt zij oordelen uit op onderwerp- en facetniveau. Het bevat regelmatig verwijzingen naar het facultaire deel. Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader, een beschrijving van de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
9
10
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
2.
Taak en samenstelling van de commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het uitvoeren van een visitatie van de opleidingen die deel uitmaken van het cluster Taalwetenschappen op basis van en in overeenstemming met het beoordelingskader van QANU. De commissie kreeg de taak om op basis van door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde kader, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden.
Betrokken opleidingen De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Vrije Universiteit Amsterdam (bezoek op 26 en 27 april 2005): • bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) • bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) • masteropleiding Taalwetenschap (66803) • masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (66826) • masteropleiding ICT en vertalen (60040) Universiteit Utrecht (bezoek op 10 en 11 mei 2005): bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) masteropleiding Taalwetenschap (66803) masteropleiding Communicatiestudies (60308)
• • • •
Radboud Universiteit Nijmegen (bezoek op 24, 25 en 26 mei 2005): bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) masteropleiding Taalwetenschap (66803) masteropleiding Taal- en spraakpathologie (60258) masteropleiding Taal- en spraaktechnologie (60503) masteropleiding Bedrijfscommunicatie (60176)
• • • • • •
Universiteit Leiden (bezoek op 16 en 17 juni 2005): • bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) • bacheloropleiding Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap (50204) • masteropleiding Taalwetenschap (66803) • masteropleiding Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap (60146) Rijksuniversiteit Groningen (bezoek op 28, 29 en 30 juni 2005) • bacheloropleiding Algemene taalwetenschap (50622) • bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) • masteropleiding Algemene taalwetenschap (60622) • masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (66826) • masteropleiding Speech and language pathology (66058) • masteropleiding Toegepaste taalwetenschap (60630)
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
11
Universiteit van Tilburg (bezoek op 15 en 16 september 2005): • bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) • masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (66826) Universiteit van Amsterdam (bezoek op 18, 19 en 20 september 2005): bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) bacheloropleiding Documentaire informatiewetenschap (50010) masteropleiding General Linguistics (60074) masteropleiding Documentaire informatiewetenschap (60180) masteropleiding Archiefwetenschap (60181)
• • • • •
Samenstelling van de commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: • prof. dr. J. De Caluwe, docent Nederlandse Taalkunde, Universiteit Gent, BE. Tot de leden van de commissie werden benoemd: • mw. dr. F. van Beinum, voormalig hoofddocent Fonetische Wetenschappen, Universiteit van
Amsterdam;
• prof. dr. F. Van Eynde, hoogleraar Computerlinguïstiek, Katholieke Universiteit Leuven (België); • drs. T. Joostens, onderwijskundige, verbonden aan het Universitair Onderwijs Centrum
Groningen (UOCG);
• mw. A. van Leijsen, student Communicatie- en informatiewetenschappen, Universiteit van
Tilburg;
• mw. F. van de Nadort, student Bedrijfscommunicatie, Radboud Universiteit Nijmegen; • drs. E. Pols, onderwijskundige, verbonden aan het Universitair Onderwijs Centrum Groningen
(UOCG); • prof. dr. L. Van Waes, hoogleraar Zakelijke en Technische Communicatie, Universiteit
Antwerpen (België);
• prof. dr. G. Vanden Wyngaerd, hoofddocent Taal- en Letterkunde, Katholieke Universiteit
Brussel (België). Drs. S. Looijenga, medewerker van het bureau van QANU, was secretaris van de commissie. Tijdens de startvergadering van de commissie werd de heer Van Eynde gekozen tot vice-voorzitter. De heer Van Waes heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Leiden, mevrouw Van Beinum niet aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De studentleden en de onderwijskundigen hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Mevrouw Van de Nadort was het studentlid van de commissie tijdens de bezoeken aan de Universiteit Utrecht, de Universiteit Leiden, de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam, mevrouw Van Leijsen tijdens de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de Radboud Universiteit Nijmegen en de Rijksuniversiteit Groningen. De heer Joostens nam als onderwijskundige deel aan de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de Universiteit Utrecht, de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam, mevrouw Pols aan de bezoeken aan de Universiteit Leiden, de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Tilburg. Mevrouw Van Beinum heeft zich tijdens het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam terughoudend opgesteld en niet actief deelgenomen aan de gesprekken of aan de beoordeling van de opleidingen. Zij was tot juli 2004 in dienst van de Universiteit van Amsterdam, maar had tijdens de laatste jaren van haar dienstverband een aanstelling met een beperkte omvang (0,2 fte). In die periode hield zij zich alleen nog bezig met het begeleiden van promovendi en het verrichten van onderzoek en was zij in het geheel niet betrokken bij de opleidingen die de commissie beoordeeld heeft. De 12
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
commissie was van mening dat mevrouw Van Beinum in staat was om op een onafhankelijke manier te oordelen over de opleidingen, maar heeft er, om ongewenste complicaties te voorkomen, toch voor gekozen om mevrouw Van Beinum tijdens het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam een andere rol te laten vervullen dan tijdens de overige bezoeken. De commissie heeft gekozen voor deze rol (wel aanwezig zijn tijdens het bezoek, maar niet actief deelnemen aan de gesprekken en de beoordeling van de opleidingen), omdat mevrouw Van Beinum beschikt over inhoudelijke expertise die verder binnen de commissie niet aanwezig is. Mevrouw Pols, die in dienst is van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft deelgenomen aan het bezoek aan deze instelling. Zij is als medewerker van het Universitair Onderwijscentrum Groningen de afgelopen jaren niet betrokken geweest bij de opleidingen die de commissie heeft beoordeeld. De commissie heeft voorafgaand aan haar bezoek met de faculteit overlegd over de deelname van mevrouw Pols. De faculteit deelde de mening van de commissie dat mevrouw Pols in staat was om een onafhankelijk oordeel te vellen over de Groningse opleidingen. De leden van de commissie en de secretaris hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het QANU-kader, ondertekend. Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is opgenomen in bijlage A. Voor een aantal opleidingen heeft de commissie additionele expertise aangetrokken: • voor de bachelor- en de masteropleiding Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap, verzorgd
door de Universiteit Leiden: prof. dr. S. Zimmer, hoogleraar Indogermanistiek en Keltologie aan het Institut für Anglistik, Amerikanistik und Keltologie van de Universität Bonn (Duitsland); • voor de bachelor- en de masteropleiding Documentaire informatiewetenschap en de masteropleiding Archiefwetenschap, verzorgd door de Universiteit van Amsterdam: prof. dr. L. Simons, hoofdbibliothecaris van de Universiteit Antwerpen en hoogleraar boek- en bibliotheekwetenschap aan de universiteiten van Antwerpen en Leuven (België).
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
13
14
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
3.
Werkwijze van de commissie
De Letterenaanpak De faculteiten die in het kader van de Letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies hebben voor een deel informatie aangeleverd die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie die betrekking heeft op het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. De medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de desbetreffende faculteiten om aanvullende informatie te verzamelen, de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses zijn vastgelegd in facultaire rapporten. Deze rapporten zijn voorgelegd aan de faculteiten, die daarmee de gelegenheid kregen om eventuele feitelijke onjuistheden te identificeren, en, nadat de onjuistheden waren gecorrigeerd, aangeboden aan de visitatiecommissies. Door deze werkwijze te hanteren was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en de consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te verbeteren. De werkwijze van de commissie De commissie hield op 22 maart 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werden onder andere het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (opgenomen in bijlage B) en de nadere taakverdeling binnen de commissie besproken en namen de commissieleden de te volgen werkwijze door. Het QANU-kader heeft als leidraad gediend bij het vaststellen van de werkwijze van de commissie. De commissie heeft afspraken gemaakt over een interne taakverdeling op grond van inhoudelijke expertise, maar zij wenst te benadrukken dat zij in haar geheel verantwoordelijk is voor de beoordeling van de opleidingen en voor de verslaglegging van die beoordeling. De voorbereiding op de bezoeken De secretaris van de commissie heeft de zelfevaluatierapporten van de opleidingen gecontroleerd op kwaliteit en volledigheid en, in overleg met de commissie, bepaald of de rapporten gebruikt konden worden in het kader van de voorbereidingen op de visitatiebezoeken. In alle gevallen voldeden de zelfevaluatierapporten aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De commissieleden hebben voorafgaand aan elk bezoek de zelfevaluatierapporten van de te beoordelen opleidingen bestudeerd en op basis daarvan vragen en opmerkingen geformuleerd. De commissieleden hebben daarnaast voorafgaand aan elk bezoek enkele (doctoraal)scripties gelezen die waren geselecteerd door de secretaris. De secretaris heeft steeds de vragen en opmerkingen van de commissieleden bewerkt tot een document dat de commissie tot haar beschikking had tijdens het visitatiebezoek. Op die manier kon de commissie erop toezien dat de punten die aanleiding gaven tot vragen of opmerkingen tijdens de gesprekken ook daadwerkelijk aan de orde werden gesteld. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van elk bezoek heeft de commissie de zelfevaluatierapporten, het document met vragen en opmerkingen en de afstudeerscripties besproken. De bezoeken van de commissie De bezoeken hebben plaatsgevonden van april tot en met september 2005. In bijlage 3 zijn de programma’s van de verschillende bezoeken opgenomen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
15
De secretaris van de commissie heeft steeds, voorafgaand aan elk bezoek, afspraken gemaakt met de contactpersoon van de opleidingen over het programma voor het bezoek. De programma’s van de bezoeken van de commissie zijn opgenomen in bijlage C. De commissie heeft tijdens elk bezoek gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, de afgestudeerden, de Opleidingscommissies en Examencommissies en de studiebegeleiding. Daarnaast heeft zij steeds afzonderlijk gesproken met studenten en docenten van de opleidingen. Verder heeft zij het ter inzage gevraagde materiaal bestudeerd en een spreekuur gehouden ten behoeve van studenten of docenten die zich voor of tijdens het bezoek hadden aangemeld. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van die mondelinge rapportage en voor de beoordeling van de opleidingen. Zij heeft de voorgeschreven checklist als uitgangspunt voor de beoordeling gehanteerd. De bestudering van het materiaal tijdens de bezoeken De commissie heeft tijdens haar bezoeken in alle gevallen het materiaal bestudeerd dat zij vooraf ter inzage had gevraagd. Zij heeft veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie uit de zelfstudie of de gevoerde gesprekken te verifiëren met behulp van dat materiaal. De commissie had de opleidingen gevraagd om de volgende documenten ter beschikking te stellen: • • • • • • • • • • •
alle eindwerkstukken of scripties die in de zelfstudie worden vermeld (ook bachelorscripties); de formulieren die worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de scripties; voorlichtingsmateriaal (folders, brochures); studiemateriaal: verplichte literatuur, handboeken, syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen en stageverslagen; scriptiereglementen, richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen, stagehandleidingen; reglementen met betrekking tot tentamens en examens, toetshandleidingen; toetsmaterialen (opdrachten, tentamens en dergelijke); verslagen van recente vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie; materiaal met betrekking tot de evaluatie van colleges en curricula, studententevredenheidsmonitoren; • alumni-enquêtes; • verslagen of rapporten van relevante ad hoc-commissies; • jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar). In een aantal gevallen heeft de commissie tijdens een bezoek om aanvullende documentatie gevraagd. De opleidingen hebben naar de overtuiging van de commissie al het mogelijk gedaan om de commissie te voorzien van de informatie die zij wilde bestuderen. De beslisregels Het accreditatiestelsel kent een vierpuntsschaal voor de beoordeling van de facetten (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en een tweepuntsschaal voor de beoordeling van de onderwerpen (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft bij het bepalen van haar oordelen voor de facetten de beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • de beoordeling ‘onvoldoende’ geeft aan dat de opleiding niet voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet;
16
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
• de beoordeling ‘voldoende’ geeft aan dat de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit die
gelden voor het desbetreffende facet;
• de beoordeling ‘goed’ geeft aan dat de opleiding aantoonbaar uitstijgt boven het niveau dat wordt
vastgelegd door de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet;
• de beoordeling ‘excellent’ geeft aan dat de opleiding als een voorbeeld van best practice mag worden
beschouwd met betrekking tot het desbetreffende facet. De commissie is van mening dat zij het oordeel ‘voldoende’ voor een facet kan toekennen wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt met betrekking tot dat facet. Het is dan wel noodzakelijk dat er tegenover die kritische opmerkingen ook positieve bevindingen kunnen worden geplaatst. Omdat de meeste masteropleidingen die de commissie heeft beoordeeld nog niet of recent van start waren gegaan op het moment dat de commissie een faculteit bezocht, kon zij haar oordelen niet in alle gevallen baseren op verifieerbare informatie of ervaringen met of oordelen van docenten of studenten. De commissie heeft in die gevallen waarin zij zich voornamelijk moest baseren op voornemens of plannen in principe niet het oordeel ‘goed’ gegeven, omdat zij het uitgangspunt gehanteerd heeft dat er concrete evidentie moet zijn dat een opleiding uitstijgt boven het niveau van basiskwaliteit. De commissie heeft in haar beoordeling de informatie die is opgenomen in de facultaire rapporten meegewogen, maar steeds op het niveau van de opleiding vastgesteld of er wordt voldaan aan de criteria voor basiskwaliteit. De rapporten De commissie heeft ervoor gekozen om gerelateerde bachelor- en masteropleidingen gezamenlijk te beschrijven. Zij heeft bij de behandeling van de facetten die behoren tot de onderwerpen Doelstellingen en Programma steeds expliciet het onderscheid gemaakt tussen bachelor- en masteropleiding. Omdat de informatie met betrekking tot de facetten die vallen onder de overige onderwerpen in de praktijk voor de bachelor- en de gerelateerde masteropleiding dezelfde is, heeft de commissie bij de behandeling van die facetten geen onderscheid gemaakt, tenzij er daarvoor een aanwijsbare reden bestond. In het algemeen verzorgen stafleden met expertise op een bepaald gebied immers onderwijs binnen de bacheloropleiding en de verwante masteropleiding. De voorzieningen waarvan docenten en studenten gebruik kunnen maken zijn evenmin verschillend. Het systeem van kwaliteitszorg wordt niet op het niveau van de opleiding, maar op een hoger aggregatieniveau, in de meeste gevallen op het niveau van de faculteit, vastgelegd. Bij de beoordeling van de facetten die vallen onder het onderwerp Resultaten heeft de commissie evenmin een onderscheid tussen de bachelor- en de masteropleiding gemaakt, in dit geval omdat er voor de nieuwe, gedeelde opleidingen nog nauwelijks (en in meerdere gevallen nog geen) resultaten behaald waren, omdat de opleidingen pas recent of nog niet van start waren gegaan. De oordelen met betrekking tot dit onderwerp zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten die behaald zijn in het kader van de ongedeelde opleiding. De commissie besteedt alleen expliciete aandacht aan deeltijdvarianten van opleidingen wanneer er sprake is van verschillen met of afwijkingen van de voltijdvarianten van die opleidingen. De oordelen die zij uitspreekt hebben in alle gevallen betrekking op alle varianten van de opleidingen. De secretaris van de commissie heeft, op basis van de bevindingen van de commissie tijdens de bezoeken, voor alle opleidingen conceptrapporten opgesteld en die, in overeenstemming met de binnen de commissie gemaakte afspraken, voorafgaand aan de slotvergadering verspreid onder de commissieleden. Tijdens de slotvergadering, die plaatsvond op 3 en 4 juli 2006, heeft de commissie de conceptrapporten en de daarin vervatte oordelen vastgesteld. Nadat de commissie de conceptrapporten tijdens de slotvergadering had vastgesteld, zijn de rapporten naar de faculteiten verstuurd in het kader van de hoor-wederhoorprocedure. De reacties vanuit de faculteiten zijn verwerkt door voorzitter en secretaris. Vragen en opmerkingen die niet redactioneel van aard waren zijn voorgelegd aan de gehele commissies. De definitieve versie van de opleidingsrapporten is vastgesteld in oktober 2006. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
17
De rendementen en de Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft de schrijvers van de zelfevaluatierapporten cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is uit een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUOcijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). De database bevat gegevens over onder andere instroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988-1989 tot en met 2000-2001. Omdat de cijfers op identieke wijze zijn bewerkt, is het mogelijk om opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-OpleidingInstelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing omdat ze niet goed toe te delen zijn aan hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft de KUO-cijfers bestudeerd voor de opleidingen die zij heeft beoordeeld en vastgesteld dat zij met voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. De beschikbare cijfers hebben betrekking op de ongedeelde opleidingen en zijn verouderd. De commissie heeft ook kennis genomen van de rendement- en doorstroomcijfers die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Zij heeft in haar oordelen over de rendementen alle beschikbare gegevens meegewogen, ook de maatregelen die faculteiten of opleidingen hebben genomen om de rendementen te verbeteren. De kwaliteit van de afgestudeerden De commissie heeft de opleidingen gevraagd om zoveel mogelijk informatie (zoals recent onderzoek onder alumni of evaluaties onder het afnemend veld) ter beschikking te stellen die betrekking heeft op de door afgestudeerden behaalde eindkwalificaties. Zij heeft haar oordeel over de kwaliteit van de afgestudeerden mede gebaseerd op die informatie. Zij heeft ook de informatie die naar voren kwam tijdens gesprekken met alumni, studenten en studie- en stagebegeleiders gebruikt om te bepalen of de behaalde eindkwalificaties voldoen aan de eisen die mogen worden gesteld aan afgestudeerden. Ook de kwaliteit van de scripties die de commissieleden voorafgaand aan de bezoeken bestudeerd hebben, speelde een belangrijke rol in de beoordeling van de kwaliteit van de afgestudeerden.
18
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
De commissie heeft de bezoeken aan de instellingen als nuttig, plezierig en leerzaam ervaren. Haar werk werd verlicht en veraangenaamd door het feit dat de bezoeken door de opleidingen in alle gevallen goed voorbereid en verzorgd waren. De gesprekken die zij heeft gevoerd vonden steeds plaats in een positieve, openhartige en constructieve sfeer. De commissie is in de gelegenheid geweest om alle vragen die zij had ook daadwerkelijk te stellen en zij heeft daarmee de zelfevaluatierapporten van de opleidingen op een goede en gedegen manier kunnen verifiëren. De commissie stelt er prijs op de volgende algemene inhoudelijke opmerkingen te maken: • Studielast. De commissie heeft tijdens alle bezoeken gesproken over de feitelijke studielast, de tijd
die studenten daadwerkelijk besteden aan hun opleiding. Zij heeft vastgesteld dat er een systematisch en significant verschil lijkt te bestaan tussen de geplande studielast en de gerealiseerde studielast. Studenten besteden in het algemeen (enkele uitzonderingen daargelaten) geen 40 uur per week aan hun studie, maar eerder zo’n 30 uur. Tijdens verschillende bezoeken werd de commissie erop gewezen dat studenten weliswaar minder dan 40 uur per week studeren, maar tegelijkertijd ook meer dan het voorziene aantal jaren nodig hebben om een opleiding af te ronden, hetgeen zou kunnen betekenen dat de feitelijke studielast voor de opleiding als geheel toch overeenkomt met de geplande studielast. De commissie realiseert zich dat die conclusie juist zou kunnen zijn, maar heeft ook veel studenten gesproken die van mening waren dat de opleiding die zij volgen zeker niet als zwaar kan worden gekarakteriseerd en dat veel onderdelen met goed gevolg kunnen worden afgerond zonder dat zij de daarvoor gereserveerde tijd ook daadwerkelijk nodig hadden. De commissie is bezorgd over het feit dat alle betrokkenen het als een gegeven lijken te beschouwen dat studenten in Nederland minder dan de vereiste tijd aan hun studie besteden, omdat zij nu eenmaal baantjes nodig hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en ook tijd moeten overhouden voor andere activiteiten. • Afstudeerscripties. De commissie heeft ter voorbereiding op haar bezoeken steeds verschillende
afstudeerscripties bestudeerd. Het viel haar daarbij op dat opleidingen slechts in zeer beperkte mate gebruik maken van beoordelingsformulieren voor scripties of op een andere manier de beoordelingen vastleggen. Dit betekent dat het voor de commissie in het algemeen lastig was om te bepalen op grond waarvan een oordeel voor een afstudeerscriptie tot stand was gekomen, welke rol en welk gewicht de verschillende factoren die een rol spelen in het beoordelingsproces (ten opzichte van elkaar) gekregen hadden. De commissie is er een voorstander van dat de beoordeling van scripties (en andere schriftelijke werkstukken) gemotiveerd, geëxpliciteerd en gestandaardiseerd wordt, bijvoorbeeld met behulp van een standaard beoordelingsformulier. • Gebruik van het Engels. Het viel de commissie eveneens op dat bij sommige opleidingen relatief veel
scripties in het Engels worden geschreven, zonder dat studenten daarop voorbereid of daarvoor getraind waren. In verschillende gevallen liet de kwaliteit van het Engels dan ook te wensen over. De commissie is enigszins verbaasd over de vanzelfsprekendheid waarmee sommige opleidingen het Engels gebruiken. Zij heeft vastgesteld dat zo goed als geen enkele opleiding systematisch aandacht besteed aan het verwerven van die vaardigheden in het Engels die studenten nodig hebben voor werkstukken, scripties of artikelen die zijn gericht op een wetenschappelijk publiek. • Bewaking van de kwaliteit van minoren en keuzevakken. De commissie heeft geconstateerd dat studenten
in toenemende mate hun opleidingsprogramma voor een deel zelf samenstellen door minoren, bijvakken of keuzevakken te kiezen uit een aanbod dat speciaal met het oog daarop is samengesteld of dat afkomstig is uit de programma’s van andere opleidingen. Daar komt bij dat er eveneens in toenemende mate onderdelen uit andere programma’s worden opgenomen in de reguliere of verplichte programma’s van opleidingen. Zij is enigszins bezorgd over het feit dat opleidingen vaak geen inzicht hebben in de resultaten van de evaluaties van dergelijke onderdelen en evenmin de beschikking hebben over middelen of instrumenten om de kwaliteit van die onderdelen te
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
19
verbeteren. De commissie is overigens eveneens bezorgd over het feit dat belangrijke delen van de programma’s die studenten volgen niet beoordeeld worden in het kader van de externe kwaliteitszorg. Visitatiecommissies beoordelen in feite alleen de reguliere of verplichte delen van de programma’s en hebben geen inzicht in de (kwaliteit van de) minoren of keuzevakken die studenten volgen. • Studentenaantallen, samenwerking, eigen profiel, Sectorplan. De commissie heeft vast moeten stellen dat de
studentenaantallen van een deel van de opleidingen die zij heeft beoordeeld structureel laag zijn en in enkele gevallen dicht in de buurt komen van de kritische massa die vereist is om een opleiding met een minimum aan kwaliteit te blijven verzorgen. In het bijzonder bij de opleidingen Taalwetenschap staat de omvang van de staf op verschillende plaatsen onder druk als gevolg van bezuinigingen, die vaak rechtstreeks gerelateerd zijn aan studentenaantallen. Het gevolg daarvan is dat het in een aantal gevallen lastig wordt om de expertise in stand te houden die nodig is voor het verzorgen van een kwalitatief aanvaardbaar opleidingsprogramma. Aan de andere kant is de expertise die op de ene plaats ontbreekt soms op een andere plaats wel beschikbaar. De commissie heeft vastgesteld dat de taalwetenschappelijke opleidingen in het algemeen redelijk goed verankerd zijn binnen de eigen faculteiten, maar dat er weinig samenwerking is tussen de verschillende opleidingen op het gebied van de taalwetenschap onderling. Het Sectorplan Letteren, waarin afspraken voor interuniversitaire samenwerking worden vastgelegd, heeft geen betrekking op de taalwetenschap. De commissie is van oordeel dat het nuttig is om te onderzoeken of de uitgangspunten van het Sectorplan ook op de opleidingen op het gebied van de taalwetenschap zouden kunnen worden toegepast. • Interne kwaliteitszorg: In de ogen van de commissie is er, ongetwijfeld mede als gevolg van de invoe-
ring van accreditatie in Nederland, op de meeste faculteiten op een goede en doordachte manier aandacht besteed aan het systeem van interne kwaliteitszorg. Op veel plaatsen wordt gewerkt aan de vernieuwing van het bestaande systeem of aan de ontwikkeling van een nieuw systeem van kwaliteitszorg. De interne kwaliteitszorg wordt op deze manier in toenemende mate geïnternaliseerd, vormt steeds meer een geïntegreerd onderdeel van de opleidingen. De commissie is positief over die ontwikkeling, maar heeft wel opgemerkt dat opleidingen veel aandacht besteden aan de evaluatie van onderdelen van programma’s, maar dat de aandacht voor de evaluatie van programma’s als geheel nog achterblijft. Zij heeft daar begrip voor, omdat de invoering van de programma’s van de bachelor- en de masteropleidingen (ten tijde van haar bezoeken) zeer recent of nog niet voltooid was, maar wijst wel op de noodzaak om de onderdelen ook in samenhang tot elkaar te beoordelen en dus aandacht te besteden aan de evaluatie van curricula als geheel. De commissie heeft tijdens een aantal bezoeken overigens ook vernomen dat de toegenomen aandacht voor kwaliteitszorg een keerzijde heeft en dat er hier en daar een zekere mate van vermoeidheid ontstaat. Zij is van mening dat evaluaties niet moeten verworden tot automatismen, tot verplichte nummers, dat duidelijk moet blijven waarom er geëvalueerd wordt en wat met de resultaten van de evaluaties wordt gedaan. Wanneer dat laatste niet (meer) het geval is, schieten evaluaties hun doel voorbij. • Bewaking van de kwaliteit van de zij-instroom: De commissie heeft gemerkt dat veel van de door haar
beoordeelde opleidingen veel studenten aantrekken die niet rechtstreeks vanuit het VWO of een bacheloropleiding aan dezelfde instelling afkomstig zijn, maar eerst een HBO-opleiding hebben gevolgd of uit het buitenland komen. De commissie heeft tijdens verschillende bezoeken vernomen dat de academische kwalificaties van studenten die afkomstig zijn uit het HBO problematisch kunnen zijn. Opleidingen worstelen soms met de toelating van zulke studenten. Dat geldt in het bijzonder voor opleidingen die zich niet mogen verheugen in een grote belangstelling van studenten. De commissie kreeg soms de indruk dat het motto leek te zijn: “elke student telt”. Dat motto is evenzeer van toepassing op studenten uit het buitenland. Zij heeft geconstateerd dat een aantal opleidingen geen schakelprogramma voor buitenlandse studenten aanbiedt, maar het uitgangspunt hanteert dat eventuele deficiënties tijdens de opleiding moeten worden weggewerkt. Dat betekent niet alleen dat studenten met deficiënties in ieder geval gedurende het eerste deel van hun studie harder moeten werken dan andere studenten, maar ook dat de voorkennis van de studenten die onderwijs volgen niet gelijk is, iets wat ten koste kan gaan van studenten die geen deficiënties hebben. De commissie is van oordeel dat het van belang is dat elke opleiding kwali20
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
tatieve toelatingseisen blijft stellen, zorgvuldig kijkt naar de kennis en vaardigheden van studenten die willen instromen en, wanneer dat noodzakelijk is, extra maatregelen neemt om te verzekeren dat alle groepen studenten uiteindelijk alle eindkwalificaties van de opleiding verwerven. • Academisch gehalte van de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen. De commissie heeft met
genoegen vastgesteld dat het academisch gehalte van de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen in de afgelopen jaren duidelijk is toegenomen. Het onderwijs is in sterkere mate dan in het verleden het geval was gerelateerd aan onderzoek dat binnen het vakgebied wordt uitgevoerd. • Toegenomen aandacht voor de beroepspraktijk: De commissie heeft tot haar genoegen vastgesteld dat er
in de programma’s van de opleidingen die zij heeft beoordeeld in toenemende mate sprake is van aandacht voor de beroepspraktijk. Studenten hebben in steeds meer gevallen de mogelijkheid (en soms de verplichting) om, bijvoorbeeld tijdens een stage, kennis te maken met de wereld waarin zij na hun studie terecht komen. De commissie waardeert het dat ook meer en meer opleidingen op het gebied van de taalwetenschap, waarvoor geldt dat de beroepen of functies waarin afgestudeerden terechtkomen zeer heterogeen zijn, op een serieuze manier aandacht besteden aan de eisen van die beroepspraktijk. • Matrificering van het onderwijs. De commissie heeft geconstateerd dat de matrificering van het
onderwijs op alle door haar bezochte faculteiten in toenemende mate een rol speelt. Dat betekent dat een steeds groter deel van het onderwijs dat verzorgd wordt niet meer heel specifiek gericht is op een duidelijk te identificeren groep studenten, maar wordt aangeboden aan een heterogene groep studenten, afkomstig uit verschillende opleidingen. Het betekent ook dat de groep docenten die het onderwijs binnen een opleiding verzorgt eveneens heterogeen wordt. De commissie heeft begrip voor de overwegingen van de faculteiten om te streven naar onderwijs dat door grotere groepen studenten gevolgd wordt, maar stelt tegelijkertijd vast dat dat uitgangspunt in ieder geval vanuit inhoudelijk perspectief niet alleen maar voordelen oplevert. Het is niet uit te sluiten dat de flexibilisering van het onderwijsaanbod gevolgen heeft voor de samenhang van een opleidingsprogramma of voor de verwerving van vakinhoudelijke vaardigheden. In de ogen van de commissie heeft dit punt blijvende aandacht van de faculteiten en opleidingen nodig. De studenten die een college volgen hebben niet gegarandeerd dezelfde voorkennis en beschikken niet altijd over dezelfde (academische of vakinhoudelijke) vaardigheden. Deze situatie kan gevolgen hebben voor de inhoud en de mate van verdieping van het onderwijs, zoals de commissie tijdens verschillende bezoeken heeft mogen vaststellen. De commissie is van mening dat opleidingen er goed aan doen om duidelijke omschrijvingen op te stellen van de kennis en vaardigheden die vereist zijn voor een bepaald onderdeel en maatregelen treffen die erop gericht zijn om studenten met deficiënties in de gelegenheid te stellen om ontbrekende kennis en vaardigheden te verwerven voordat zij aan een onderdeel beginnen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
21
22
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
23
24
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht
Het bezoek van de commissie Taalwetenschappen aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht vond plaats op 10 en 11 mei 2005. De opleidingen die de commissie beoordeelde zijn: Type opleiding Bachelor Master
1.0.
Opleidingsnaam (CROHO-nummer) Taalwetenschap (56803) Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) Taalwetenschap (66803) Communicatiestudies (60308)
Variant(en) Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd
Structuur en organisatie van de faculteit
De Utrechtse Faculteit der Letteren verzorgt onderwijs en onderzoek op het gebied van de talen en culturen van West- en Zuid-Europa, het Midden-Oosten en het Amerikaanse continent, de geschiedenis, de kunstwetenschappen en de communicatie- en informatiewetenschappen. Het onderwijs is georganiseerd in vijf onderwijsinstituten, die elk meerdere bachelor- en masteropleidingen verzorgen: Nederlands, Geschiedenis, Vreemde talen, Kunstgeschiedenis en Muziekwetenschap en Media en Re/presentatie. Het onderzoek is ondergebracht in twee onderzoekinstituten, het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UiL OTS) en het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). Onderwijs- en onderzoekinstituten worden ondersteund door ondersteuningsteams, die zorgdragen voor de secretariële ondersteuning en het beheer van de financiën. Uit een evaluatie van de organisatiestructuur (in 1999) bleek dat er geen redenen waren om aan de structuur te tornen. De leiding van de faculteit berust bij de decaan, die wordt bijgestaan door een vice-decaan, een directeur en een studentassessor, die een adviserende rol heeft. Zij vormen samen het faculteitsbestuur en zijn verantwoordelijk voor onderwijs, onderzoek, financiën, personeel, organisatie en huisvesting van de faculteit. Onderwijs en personeel vallen onder de verantwoordelijkheid van de decaan. De vicedecaan heeft onderzoek in zijn portefeuille, de directeur is belast met financiën en organisatie. Het faculteitsbestuur voert een driewekelijks overleg met de directeuren van de onderwijs- en onderzoekinstituten en de coördinator van de opleiding Taal- en cultuurstudies waarin zowel het onderwijsbeleid als de uitvoering daarvan aan de orde komen. In dit directeurenoverleg wordt facultair beleid besproken en adviseren de directeuren het faculteitsbestuur inzake onderwijs, onderzoek, personeel en voorzieningen. Er worden veel zaken geregeld binnen de onderwijsinstituten, de faculteit is van mening dat een sterke centrale aansturing ongewenst is. De dagelijkse leiding van een onderwijsinstituut berust bij de onderwijsdirecteur, die werkzaam is als hoogleraar binnen een van de opleidingen uit het betreffende instituut en door de decaan van de faculteit wordt benoemd voor een periode van drie jaar. De directeur wordt bijgestaan door een instituutsbestuur, waarin naast de directeur een medewerker uit het instituut en een student zitting hebben. Vanwege de grootschaligheid van het Instituut Vreemde Talen (IVT) wordt de directeur IVT bijgestaan door twee medewerkers uit het instituut. De onderwijsdirecteur is verantwoordelijk voor de onderwijsprogramma’s, het personeel en de financiën van de opleidingen uit het instituut en legt verantwoording af aan de decaan. Het onderwijs binnen een bachelor- of masteropleiding wordt verzorgd vanuit één of meerdere leerstoelgroepen. De dagelijkse leiding binnen een opleiding is in handen van een opleidingscoördinator, een senior docent-onderzoeker of hoogleraar, afkomstig uit de staf van de opleiding, die namens de directeur zorg draagt voor de uitvoering van het onderwijsprogramma. Voor de advisering over het onderwijsprogramma kent elke opleiding een opleidingscommissie. Voor aansluitende bachelor- en masteropleidingen zijn vaak gecombineerde opleidingscommissies ingesteld.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
25
Het faculteitsbureau bestaat uit het Facultair Strategisch Programma (FSP), Personeel en Organisatie (P&O), Financieel en Economische Zaken (FEZ) en Onderwijs- en studentzaken (OSZ). OSZ is onder meer verantwoordelijk voor de centrale studieadministratie, de roostering en het Studiepunt Letteren, het informatiecentrum voor studenten. Binnen de Universiteit Utrecht is een aantal masteropleidingen ontwikkeld in een samenwerking tussen verschillende faculteiten uit het alfa-gammadomein (Sociale wetenschappen, Rechten, Godgeleerdheid, Wijsbegeerte). Voor elk van deze opleidingen is een van de participerende faculteiten als penvoerder aangewezen door het College van Bestuur. Letteren participeert in negen faculteitsoverstijgende masteropleidingen en is voor zeven ervan aangewezen als penvoerder. Naast de eenjarige masteropleidingen waarop de zelfevaluaties betrekking hebben, biedt de faculteit tweejarige masteropleidingen aan: researchmasters en educatieve masterprogramma’s. De researchmasters vallen onder de verantwoordelijkheid van de onderzoekinstituten, voor de educatieve masteropleidingen is het IVLOS als penvoerder verantwoordelijk namens de participerende faculteiten.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleidingen (en enkele masteropleidingen) zijn op 1 september 2002 van start gegaan. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de UU een nieuw onderwijsmodel ingevoerd met één jaarrooster (twee semesters die elk zijn opgebouwd uit twee afzonderlijke onderwijsperiodes van tien weken) en een uniforme cursusomvang voor alle cursussen voor bachelor- én doctoraalstudenten van 7,5 EC. Studenten hadden tot 1 september 2003 de gelegenheid om het ‘oude’ propedeutisch examen af te leggen. Het cursusaanbod dat specifiek bestemd was voor het vaste gedeelte van de doctoraalopleidingen en specialisaties is geleidelijk afgebouwd. Voor oude doctoraalcursussen werd zoveel mogelijk verwezen naar equivalente cursussen in de corresponderende bachelor- of masteropleidingen. In 2002 werden doctoraalcursussen nog aangeboden wanneer er geen equivalente varianten in de corresponderende bacheloropleiding bestonden. Oude propedeusecursussen werden niet langer aangeboden. In 2003 werd nog maar een beperkt aantal cursussen uit het vaste doctoraal geprogrammeerd. In 2004 worden nog slechts die specialisatiecursussen aangeboden, waarvoor geen equivalenten in de masterfase bestaan. Voorafgaand aan de invoering van de bachelor-masterstructuur, in het cursusjaar 2001-2002, zijn studenten via voorlichtingsbijeenkomsten, brochures, brieven op de hoogte gebracht van de veranderingen die het nieuwe onderwijsmodel met zich mee zou brengen en de consequenties die dat voor hen zou hebben. In het voorjaar van 2002 zijn alle studenten door opleidingen en faculteit aangeschreven en opgeroepen om in overleg met de studieadviseurs, tutoren of opleidingscoördinatoren een gedetailleerde studieplanning te maken voor de daaropvolgende jaren, zodat zij op basis van het nieuwe onderwijsaanbod konden voldoen aan de programmavereisten van de doctoraalopleiding. Studenten die in 2001 met hun doctoraalopleiding zijn begonnen is geadviseerd in te stromen in het tweede jaar van een bacheloropleiding en deze opleiding te vervolgen met een masteropleiding. In onder meer de studiegidsen en de onderwijs- en examenregelingen zijn alle overgangsregelingen voor doctoraalstudenten beschreven. Bij het maken van de studieplanning konden studenten gebruik maken van de equivalentietabellen in een bijlage van de onderwijs- en examenregeling en de studiegidsen, waarin de relatie tussen cursussen uit het oude en nieuwe systeem werd aangegeven. Voor cursussen die niet meer werden aangeboden, zijn in het collegejaar 2002-2003 bovendien extra herkansingsmogelijkheden georganiseerd. Door de omzetting van oude cursussen van 4 punten naar cursussen van 7,5 EC kon het voorkomen dat studenten enkele punten misten. Dit heeft de faculteit opgelost door de omvang van onderdelen die nog moesten worden afgelegd, zoals een stage of scriptie, uit te breiden. Ook konden studenten een extra opdracht maakten als individueel werk. Examencommissies stelden en stellen zich coulant op wanneer een discrepantie ontstaat door de omzetting van oude naar nieuwe studiepunten. Het uitgangspunt van de faculteit is dat studenten niet gedupeerd mogen worden door de overgang naar het nieuwe onderwijsmodel. Volgens de faculteit is dat gerealiseerd. 26
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Doordat alle opleidingen en facultaire onderdelen zich hebben moeten richten op de grootscheepse herstructurering van het onderwijs kregen de overgangsregelingen voor doctoraalstudenten volgens de faculteit niet altijd voldoende aandacht. Ad hoc-oplossingen hebben het echter mogelijk gemaakt dat doctoraalstudenten hun programma konden afronden. Ondanks alle inspanningen om alle studenten te bereiken, blijkt uit enquêtes dat zij het gevoel hadden te weinig op de hoogte te zijn gebracht van de veranderingen. Een reden die de faculteit daarvoor aandraagt is dat veel studenten zich slecht laten informeren. Studenten bezoeken de voorlichtingsbijeenkomsten niet die voor hen worden georganiseerd of maken te weinig gebruik van het emailadres waarop zij informatie van de faculteit ontvangen. Inmiddels heeft de faculteit een plan opgesteld om de communicatie met studenten te verbeteren. De faculteit was gedurende het proces van de invoering van de bachelor-masterstructuur voortdurend in verandering. Vanwege vertraging in de besluitvorming zowel op het niveau van het College van Bestuur als op facultair niveau was de benodigde informatie niet altijd tijdig beschikbaar, waardoor studenten in sommige gevallen niet de gewenste helderheid kon worden geboden. Om de invoering van de bachelor-masterstructuur te evalueren – en waar nodig bij te stellen – heeft het faculteitsbestuur in het najaar van 2002 de volggroep bachelor-masterstructuur ingesteld, die tot taak heeft alle inhoudelijke en organisatorische aspecten van het nieuwe onderwijsconcept te volgen. Signalen en ervaringen vanuit de opleidingscommissies, studieadviseurs, docenten, studenten en andere betrokkenen worden meegenomen in adviezen voor verbetering. De volggroep, waarin de gehele facultaire gemeenschap vertegenwoordigd is en die in het collegejaar 2004-2005 nog actief was, speelt ook een rol in de verspreiding van goede voorbeelden en ervaringen binnen de faculteit.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om universiteitsbreed vorm te geven aan de twee, deels onderscheiden, doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische ‘beroepsvoorbereiding’ anderzijds. De uitgangspunten van de onderwijsstructuur zijn vastgelegd in de universitaire Richtlijn bachelor-master, waaraan alle opleidingen in planvorm door een universitaire commissie zijn getoetst. In de bachelorfase staat academische vorming centraal. Studenten verdiepen zich in een bepaald wetenschapsgebied en bereiden zich voor op de keuze voor een verdere (studie)loopbaan. Zij stellen, binnen door de opleiding vastgestelde regels, hun onderwijsprogramma voor een deel zelf samen en kunnen op die manier hun eigen interesses en ambities volgen. De masteropleidingen zijn gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. De Faculteit heeft voor elke masteropleiding in het Letterendomein een competentieprofiel opgesteld. Bij veel van de masteropleidingen is bij het opstellen van deze competentieprofielen gedacht vanuit kennis van het beroepsperspectief. Met dit model heeft de faculteit al lange ervaring. Het specialisatiestelsel van de oude doctoraalopleidingen was in hoge mate vergelijkbaar. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De facultaire delen van de zelfstudies bevatten geen informatie die betrekking heeft op dit facet.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
27
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Academische vorming neemt een belangrijke plaats in in de bacheloropleidingen. Op universitair niveau is bepaald welke aspecten onderdeel uitmaken van academische vorming. Na de bacheloropleiding hebben studenten de mogelijkheid om in een groot aantal masterprogramma’s in te stromen, afhankelijk van de manier waarop zij de major en de profileringsruimte hebben ingevuld.
1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Voor de bachelorcursussen wordt een universitaire niveau-indeling gehanteerd: niveau 1 (inleidend), niveau 2 (verdiepend) en niveau 3 (gevorderd). Voor het behalen van een bachelordiploma moet een student minimaal 45 EC op niveau 3 hebben behaald. De cursussen in de masteropleidingen zijn alle van hetzelfde niveau en veronderstellen volgens de faculteit een grote zelfstandigheid van de student. Voor het behalen van een masterdiploma van een eenjarige masteropleiding moet 60 EC op niveau M worden behaald. Het programma van een bacheloropleiding bestaat uit een major (minimaal 90, maximaal 135 EC), waarvan maximaal 75 EC verplicht is en 60 EC uit majorgebonden keuzevakken bestaat. Binnen de major is aandacht (maximaal 30 EC) voor vakken die de discipline in een bredere wetenschappelijke of maatschappelijke context plaatsen, academische contextvakken, die per opleiding vastgelegd zijn. De rest van het programma (minimaal 45 EC) bestaat uit een profileringsruimte. De masterfase is meer expertisegestuurd en biedt minder keuzevrijheid dan de bachelorfase. Het onderwijs in deze fase wordt aangeboden in de vorm van programma’s: samenhangende pakketten van cursorisch onderwijs en andere onderwijsactiviteiten die een verdere profilering of inkleuring geven aan de discipline. Een masteropleiding kan meerdere masterprogramma’s omvatten, terwijl masterprogramma’s deel kunnen zijn van verschillende masteropleidingen. Globaal bezien bestaat een eenjarige masteropleiding uit cursorisch onderwijs (met een omvang van 30 tot 45 EC) waarin theoretische verdieping centraal staat en een eindscriptie of thesis. Een stage, waarin studenten zich oriënteren op de beroepspraktijk, kan onderdeel zijn van het programma. Het principe dat studenten een programma kiezen bestaat al vanaf het midden van de tachtiger jaren. De faculteit heeft ervoor gekozen vanwege efficiencyoverwegingen (de instroom in dit deel van de opleidingen was beperkt) en omdat de programma’s een betere aansluiting op de arbeidsmarkt bieden.
28
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De facultaire delen van de zelfstudies bevatten geen informatie die betrekking heeft op dit facet. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Studenten van de bacheloropleidingen stellen hun onderwijsprogramma deels zelf samen binnen door de opleiding vastgestelde regels ten aanzien van samenhang en niveau. Zij kunnen hun profileringsruimte van 45 EC invullen op basis van hun interesses of ambities met cursussen uit het gehele Utrechtse onderwijsaanbod, maar ook met cursussen van andere universiteiten. Een student kan binnen de profileringsruimte kiezen voor verbreding, maar ook voor verdieping op het terrein van de major. De opleidingen hebben volgens de faculteit de eindtermen van de bacheloropleiding zo geformuleerd dat het niveau wordt beschreven zonder dat de inhoud precies vastligt. Studenten van de bacheloropleidingen worden bij het samenstellen van hun studieprogramma begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt volgens de faculteit gegarandeerd door toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De faculteit probeert de studeerbaarheid van de programma’s te waarborgen door: • gespreide toetsing, waarbij de norm is dat elke cursus meerdere toetsmomenten kent; • de richtlijn dat elke toets binnen tien werkdagen is nagekeken (tenzij anders met de studenten is afgesproken); • bindende deadlines voor opdrachten; • de richtlijn dat elke cursus, inclusief toetsing, binnen de periode van een onderwijsblok is afgerond; • heldere informatie in de studiegids en digitale onderwijscatalogus voor elke cursus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten, de wijze waarop feedback wordt gegeven en de manier waarop docenten bereikbaar zijn. Voor vrijwel elke cursus is een studiehandleiding beschikbaar waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht. Een student volgt twee cursussen van 7,5 EC per onderwijsperiode en wordt geacht 20 uur per week aan een cursus te besteden. De resultaten van de eerstejaarsenquête 2003 tonen aan dat studenten in totaal slechts 26 tot 27 uur per week aan hun studie besteden. De faculteit streeft ernaar dat studenten ten minste 32 uur per week aan hun studie besteden. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De bacheloropleidingen van de Utrechtse Letterenfaculteit zijn toegankelijk voor studenten met:
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
29
• een VWO-diploma (er worden geen nadere eisen gesteld aan het profiel of vakkenpakket); • een HBO-propedeuse of HBO-einddiploma van een vergelijkbare opleiding; • een gelijkwaardig diploma (gelijkwaardige buitenlandse diploma’s zijn vastgelegd in de Onderwijs-
en Examenregeling van de opleiding. Studenten zonder geldig diploma kunnen een colloquium doctum afleggen. De toegangsvereisten worden bij aanmelding voor een opleiding bij bureau inschrijving van de universiteit gecontroleerd. Om aankomende studenten een zo goed mogelijk beeld van de opleiding te geven besteedt de faculteit in haar voorlichtingsactiviteiten aandacht aan het Utrechtse onderwijsmodel en de bijbehorende didactiek. Ook wordt stilgestaan bij loopbaanperspectieven en de verwachtingen van aankomende studenten ten aanzien van wetenschappelijk onderwijs en studeren in het algemeen. De faculteit heeft verschillende instrumenten ter beschikking om zicht te houden op de aansluiting met de vooropleiding wanneer studenten eenmaal aan de bacheloropleiding zijn begonnen: • de individuele cursusevaluaties die de opleiding zelf organiseert geven inzicht in mogelijke struikelblokken; • het tutoraat met individuele en groepsbijeenkomsten heeft een belangrijke signaalfunctie. Knelpunten in de programmering worden door tutoren en studieadviseurs voorgelegd aan de opleidingscoördinator en opleidingscommissie, wat kan leiden tot aanpassingen in het programma of in de begeleiding van studenten. In het tutoraat komen tevens onderwerpen aan de orde die te maken hebben met studiehouding en leermethoden; • de Universiteit Utrecht kent sinds 1999 de Utrechtse studentenmonitor, waarvan de Eerstejaarsenquête deel uitmaakt. Via deze enquête wordt eens per twee jaar onder meer informatie verzameld over het studiekeuzeproces en de aansluiting met de vooropleiding. De informatie die dit oplevert wordt op facultair niveau geanalyseerd en voorgelegd aan de opleidingscoördinatoren en opleidingscommissies. Om zicht op de aansluiting met de vooropleiding te krijgen heeft de opleiding naast de hierboven genoemde instrumenten bij masteropleidingen ook de volgende instrumenten ter beschikking: • de uitgebreide toelatingsprocedure voor de masteropleidingen geeft garantie voor een goede aansluiting. Studenten die zich aanmelden voor een masteropleiding dienen een aanmeldingsdossier in bij de facultaire mastercoördinator. Nadat de dossiers zijn gecontroleerd op volledigheid worden ze voorgelegd aan de toelatingscommissie van de opleiding, die het dossier bestudeert en met elke student een toelatingsgesprek houdt waarin de ambities van de student worden besproken. Op basis daarvan kan na een positief advies gezamenlijk een studieprogramma worden opgesteld. Overigens is de toelating in veel gevallen een formele kwestie en vindt er geen uitgebreide procedure plaats; • de begeleiding van studenten door een mastercoördinator of tutor heeft een belangrijke signaalfunctie voor eventuele knelpunten. • de masterenquête, als onderdeel van de Utrechtse studentenmonitor, zal in het najaar van 2004 voor het eerst worden verspreid onder alle masterstudenten van de Universiteit Utrecht. In deze enquête zal uitgebreid aandacht worden besteed aan de aansluiting met de vooropleiding; • de studiestakersenquête, die na elk onderwijsblok wordt verstuurd naar studenten die hun studie hebben gestaakt, vraagt naar de redenen voor staking. Ook deze gegevens leveren informatie over de aansluiting met de vooropleiding en kunnen aanleiding geven voor aanpassingen. Omdat slechts enkele masteropleidingen van start waren gegaan op het moment waarop de zelfevaluatie tot stand kwam, kon de faculteit geen concrete informatie over de aansluiting met de vooropleiding geven. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
30
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
De bacheloropleidingen die de faculteit verzorgt hebben een studielast van 180 EC, de eenjarige masteropleidingen een studielast van 60 EC. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De onderwijsvisie van de Universiteit Utrecht is vastgelegd in de Richtlijn uitvoering bachelor-master. In deze visie is het doel van een bacheloropleiding dat studenten zich academisch vormen en een programma volgen dat overeenkomt met hun eigen interesses en ambities. Studenten bepalen daarom binnen bepaalde grenzen hun eigen studieprogramma. In de visie van de universiteit staat commitment centraal: zowel docenten als studenten gaan verplichtingen aan in het onderwijsproces. Docenten worden gehouden aan het verzorgen van activerend en kleinschalig onderwijs, studenten verplichten zich tot actieve deelname aan onderwijs en toetsing. Studenten hebben een relatief grote keuzevrijheid, de universiteit stelt daar studiebegeleiding en persoonlijk en kleinschalig onderwijs tegenover. Omdat academische vorming een belangrijke rol speelt in de bachelorfase wordt hieraan gericht aandacht besteed in de cursusbeschrijvingen. In het digitaal portfolio kunnen studenten per cursus bijhouden aan welke aspecten van academische vorming zij hebben gewerkt en kunnen zij reflecteren op hun vaardigheden. Het door hen bereikte niveau kunnen zij illustreren door werkstukken of presentaties in het portfolio op te nemen. De opgenomen werkstukken en de reflectie op de academische vorming kunnen het uitgangspunt vormen voor een gesprek met de tutor. Een student volgt in principe twee cursussen per onderwijsblok. Een cursus in de bachelorfase omvat, voor zover mogelijk, ten minste zes contacturen per week per semester; de overige veertien uur wordt de student geacht te besteden aan zelfstudie of andere studieactiviteiten. Gemiddelde studielast bacheloropleidingen Niveau Hoorcolleges Werkcolleges 1 85 uur 375 uur 2 60 uur 500 uur 3 15 uur 300 uur
Zelfstudie 1220 uur 1540 uur 945 uur
Totaal 1680 uur 2100 uur 1260 uur
EC 60 EC 75 EC 45 EC
Bovenstaande tabel biedt een globaal overzicht van de studielast van een bacheloropleiding. Omdat studenten een relatief grote keuzevrijheid hebben bij het inrichten van hun programma, kan de faculteit geen uniform schema geven. Het onderwijs binnen de bacheloropleiding is activerend en kleinschalig. Werkgroepen zijn de norm, hoorcolleges voornamelijk flankerend. Gemiddelde studielast masteropleidingen Niveau Hoorcolleges Werkcolleges M n.v.t. 420 uur
Zelfstudie 1260 uur
Totaal 1680 uur
EC 60 EC
Bovenstaande tabel geeft een globaal overzicht van de studielast van een masteropleiding. Kleinschalige werkgroepen zijn de norm, onderwijs wordt waar mogelijk op maat aangeboden. Masteropleidingen met grote studentenaantallen zullen naast werkcolleges in voorkomende gevallen ook hoorcolleges aanbieden. De didactische uitgangspunten van het College van Bestuur blijken in de praktijk niet altijd realiseerbaar, gezien de omvang van de staf dan wel de studentenpopulatie. Op sommige onderdelen is daarom extensivering noodzakelijk gebleken. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
31
Een belangrijk element in het didactische concept van de faculteit is de tussentijdse toetsing. Elke cursus in een bacheloropleiding kent in principe meerdere toetsmomenten. Tussentijdse en gevarieerde toetsing leidt er volgens de faculteit toe dat studenten gedurende een cursus geleidelijk een eindresultaat opbouwen. De tussentijdse toetsen dienen om studenten regelmatig te laten studeren en hen gedurende de cursus inzicht te geven in het al bereikte niveau. De toetsing moet voor het einde van de cursus afgerond zijn. Uiterlijk tien werkdagen nadat een schriftelijke opdracht is ingeleverd of een toets is afgelegd, dient de uitslag te worden vastgesteld door de examinator. Voor elke cursus in de bachelorfase zijn 100 cursuspunten te behalen, verdeeld over de toetsen. In dit systeem kan het aantal herkansingen worden geminimaliseerd. Een student die tussen de 50 en de 56 punten heeft behaald krijgt éénmaal de gelegenheid om door middel van aanvullende toetsing de cursus alsnog succesvol af te ronden. Het eindresultaat voor een cursus wordt zo niet alleen bepaald door de eindtoets. De Examencommissie is de instantie die beslissingen neemt in zaken waarin de Onderwijs- en Examenregeling niet voorziet. De bachelor- en masterexamens zijn geformaliseerd en worden dus feitelijk behaald wanneer het laatste onderwijsonderdeel is behaald. De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan alvorens de uitslag van het examen wordt vastgesteld. De vele toetsmomenten en de noodzaak om veelvuldig feedback te geven zorgen voor een hoge belasting van de docenten, terwijl studenten in evaluaties aangeven niet altijd tevreden te zijn over de kwaliteit van de feedback. De faculteit zoekt inmiddels naar een manier om de docentbelasting te verminderen, maar er tegelijkertijd voor te zorgen dat studenten regelmatig studeren en goede feedback krijgen. De volggroep bachelor-master heeft verschillende adviezen uitgebracht aan het faculteitsbestuur om de werkdruk voor docenten te verlagen. Deze adviezen zijn inmiddels geëffectueerd.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Stafleden besteden gemiddeld 65% van hun tijd aan onderwijstaken, de resterende 35% is bestemd voor onderzoek. De inhoud van het onderwijs wordt, zeker in de masterfase, sterk bepaald door het onderzoek dat de docenten verrichten. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan een van de onderzoekinstituten. Het onderzoek dat binnen de instituten wordt uitgevoerd, staat volgens de faculteit nationaal en internationaal hoog aangeschreven. Beide instituten hebben volgens de faculteit grote internationale netwerken. De instituten zijn sterk in het verwerven van onderzoeksmiddelen uit de tweede- en derdegeldstroom: bijna 40% van de onderzoekstijd binnen de faculteit wordt uit externe middelen gefinancierd. Het merendeel van de onderzoekers is tevens lid van een landelijke onderzoekschool. Het onderwijs binnen de Utrechtse Faculteit Letteren wordt grotendeels verzorgd door docent/ onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren en senior docent/onderzoekers spelen in alle opleidingen een belangrijke rol in de ontwikkeling en verzorging van onderwijsprogramma’s van zowel de bachelor- als masteropleidingen. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderwijsformatie van de Faculteit der Letteren (peildatum: 31 december 2003).
32
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Inzet personeel bachelor- en masteropleidingen Functie M aantal fte Hoogleraar 34 12,28 Senior docent onderzoeker 36 13,79 Docent onderzoeker 60 25,40 Promovendus 27 2,15 Docent en junior docent 37 12,58 Studentassistent 14 2,90 Overig WP 14 n.v.t. totaal 222 69,10
V aantal 9 14 36 49 49 44 3 204
fte 3,47 4,90 13,01 3,70 14,69 10,79 n.v.t. 50,55
totaal aantal fte 43 15,75 50 18,69 96 38,41 76 5,85 86 27,26 58 13,69 17 n.v.t. 426 119,65
Percentage gepromoveerd 100 98 100 n.v.t. 28 n.v.t. 88
De onderwijsformatie wordt jaarlijks volgens het facultaire verdeelmodel aan de opleidingen toegewezen op basis van de gemiddelde hoeveelheid studiepunten die opleidingen gedurende vier voorafgaande jaren hebben gegenereerd en de hoeveelheid examens die zijn afgenomen. In de bekostiging is ook de hoeveelheid afgelegde tentamens een factor. Binnen de onderwijsinstituten nemen de directeuren de beslissing over de inzet en de verdeling van de formatie. Het College van Bestuur stelt extra middelen ter beschikking om kleine opleidingen te beschermen. Dat maakt het mogelijk voor elke combinatie van bachelor en doorstroommaster 2,85 fte onderwijsformatie beschikbaar te stellen. Sinds de invoering van het nieuwe onderwijsmodel is de werkdruk van docenten toegenomen. Een deel van die toename vloeit voort uit de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma’s. Maar er zijn ook reguliere taken voor docenten bijgekomen: het onderwijs en de begeleiding zijn geïntensiveerd. Het faculteitsbestuur doet er alles aan om het probleem van de werkdruk het hoofd te bieden en maakt daarbij gebruik van de adviezen van de facultaire volggroep, die onder andere heeft voorgesteld om de norm van zes contacturen en drie toetsmomenten niet voor alle cursussen even strikt te handhaven, maar een overwogen verdeling te maken binnen een curriculum, en om tussen de verschillende onderwijsperiodes een onderwijsvrije week te roosteren om studenten en docenten een adempauze te geven. Tijdens de programmering voor het studiejaar 2004-2005 zijn deze adviezen geëffectueerd. De faculteit heeft de beschikking over extra middelen van het College van Bestuur, voor een deel om de invoering van de bachelor-masterstructuur te faciliteren (zogenaamde transitiegelden). Ondanks de toegenomen werkdruk waarmee het onderwijzend personeel kampt, is de waardering voor het onderwijs van studenten de afgelopen drie jaar gelijk gebleven, zo blijkt uit diverse onderzoeken onder studenten, zoals de studentenmonitor. In onderstaande tabel wordt de staf-studentratio van de faculteit weergegeven: Student-docentratio Faculteit der Letteren Jaar Fte onderwijs Ingeschreven studenten 2003 119,65 5204 2002 120,30 4738 2001 121,95 4347
Aantal diploma’s 394 381 377
Studenten per fte onderwijs 43,49 39,38 35,65
Afgestudeerden per fte onderwijs 3,29 3,17 3,09
De tabel laat zien dat, vanwege de sterk stijgende studentenaantallen, het aantal studenten per fte in de jaren 2002 en 2003 is toegenomen. De faculteit geeft aan dat het niet mogelijk is om de ratio per opleiding weer te geven omdat docenten voor het onderwijs van verschillende opleidingen worden ingezet en zij participeren in interdisciplinaire en interfacultaire programma’s, en omdat ook cursussen deel kunnen uitmaken van verschillende opleidingsprogramma’s. Zo’n 5% van de onderwijsformatie wordt ingezet voor de onderwijsorganisatie (bestuur en directie van onderwijsinstituten en onderwijscoördinatie). Er is 5 fte beschikbaar voor studieadvisering, op ba-
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
33
sis van een norm van 1 fte per 1000 studenten. Voor de coördinatie van internationalisering en stages is 1,5 fte beschikbaar. Voor onderwijssecretariaten en de studieadministratie wordt 31,6 fte ingezet. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt verschillende functieniveaus binnen de onderwijsorganisatie. De kwaliteitsnormen en de taken die bij de verschillende functies horen zijn vastgelegd in de regeling WPFLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). In de herziene regeling, die geldt vanaf februari 2004 en die mede is gebaseerd op het nieuwe landelijke functieordeningssysteem, zijn de functienamen omgezet naar de landelijk gehanteerde functienamen. De faculteit garandeert de kwaliteit van docent-onderzoekers door de basiskwalificaties onderwijs en onderzoek (promotie) verplicht te stellen voor alle medewerkers met een vast dienstverband. Senior docent/onderzoekers en hoogleraren moeten bovendien over de seniorkwalificaties onderwijs en onderzoek beschikken. De seniorkwalificaties worden toegekend door de decaan, die wordt geadviseerd door toetsingscommissies. Bij de werving van nieuw personeel geeft de benoemingsadviescommissie aan in hoeverre de kandidaat al voldoet aan de eisen voor de kwalificaties. Een basiskwalificatie onderwijs wordt toegekend op basis van een onderwijsportfolio. De criteria voor het behalen van de basiskwalificatie zijn vastgelegd in de Facultaire Regeling Basiskwalificatie Onderwijs en hebben betrekking op vakinhoudelijke, didactische, organisatorische en algemene bekwaamheden. De eisen op het terrein van didactische bekwaamheden sluiten aan bij de didactische uitgangspunten van de faculteit. Ook de eisen die gesteld worden voor het behalen van de seniorkwalificatie onderwijs en onderzoek zijn in een facultaire regeling vastgelegd. Binnen de faculteit is het universitaire kader verder ingevuld met een eigen loopbaanbeleid. De faculteit biedt voor alle functiecategorieën professionaliseringstrajecten aan. Juniordocenten volgen een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen die maximaal twee jaar duurt en ongeveer 15% van de onderwijstijd beslaat. Zij verzorgen onderwijs onder begeleiding van een persoonlijke tutor. De faculteit investeert in nieuwe onderwijs- en onderzoeksvelden door juniordocent/onderzoekers aan te stellen die voor de helft van hun aanstelling promotieonderzoek doen en voor de andere helft onderwijs verzorgen met als doel de basiskwalificatie te halen. Senior docent/onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT) van de Universiteit Utrecht, gericht op professionalisering en leiderschap. Medewerkers die potentieel geschikt zijn voor bestuurlijke en managementfuncties wordt scholing en training aangeboden. Voor hoogleraren en talentvolle seniordocent/onderzoekers wordt het opleidingstraject Academisch Leiderschap aangeboden. De faculteit streeft ernaar dat minimaal 70% van de medewerkers jaarlijks een R&O-gesprek voeren met hun leidinggevende. Hierin wisselen leidinggevende en werknemer hun oordelen uit over de door de medewerker behaalde resultaten en worden afspraken gemaakt over taakstelling en ontwikkeling van de medewerker. Hoogleraren en hoofden van dienst volgen een training voor het voeren van deze R&O-gesprekken. Volgens de faculteit zijn R&O-gesprekken niet vrijblijvend. De faculteit meldt achter te lopen bij andere faculteiten als het gaat om de verslaglegging van deze gesprekken. Daardoor is niet duidelijk hoeveel gesprekken er worden gevoerd. Volgens de faculteit is de hectiek rond de invoering van de bachelor-masterstructuur een belangrijke reden voor deze achterstand. Zij wil in het komende jaar investeren in een verbetering van de gespreksregistratie en zal daarbij ook aandacht besteden aan de kwaliteit van de verslaglegging. De gemiddelde leeftijd van de wetenschappelijke staf is bijna 50 jaar. Om de vergrijzing van het personeel tegen te gaan wordt gewerkt aan een versnelde uitstroom van medewerkers boven de 57 jaar. De ruimte in de formatie die zo ontstaat, wordt gericht ingezet voor het opleiden van een nieuwe generatie personeel.
34
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over de kwaliteit van docenten.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De Utrechtse letterenfaculteit is gehuisvest in de historische binnenstand van Utrecht. In vergelijking met moderne onderwijsruimtes kleven aan oude historische panden nadelen op het gebied van onder meer klimaatbeheersing en inrichting. Er zijn zalen die door onvoldoende isolatie in de zomer erg warm zijn of waar men last heeft van geluidsoverlast. In de periode 2007-2012 zal de faculteit verhuizen naar het geheel gerenoveerde Driftcomplex. De faculteit verwacht dat deze problemen dan tot het verleden behoren. Het beleid van de Letterenbibliotheek, met een open opstelling die volgens de faculteit uniek is, is erop gericht om naast een grote gedrukte collectie, ook steeds meer bronnen digitaal aan te bieden. De bibliotheek beschikt over een aantal bijzondere collecties, waaronder kunsthistorische foto- en diatheken, oude en bijzondere drukken, een orgelarchief en een uitgebreide collectie geluidsdragers, video’s, dvd’s, en games. De informatiespecialisten en vakreferenten coördineren, ondersteunen en begeleiden op hun eigen vakgebied facultaire digitaliseringsprojecten. Ook bieden zij bibliotheekinstructies aan als geïntegreerd onderdeel van cursussen. In deze instructies wordt in ruime mate aandacht besteed aan het zoeken in databestanden, en aan digitale verwerking van bibliografische gegevens. In de Letterenbibliotheek zijn bijna vijftig ruime werkplekken ingericht die zijn voorzien van pc’s met netwerkaansluiting en die geschikt zijn voor groepswerk en individueel werk. Daarnaast zijn er ruim dertig werkplekken bij de uitleen- en informatiebalies voor literatuuronderzoek en catalogusraadpleging. Bij de verschillende collecties zijn studiewerkplaatsen ingericht voor studenten. Uit de eerstejaarsenquête blijkt dat 82% van de studenten de bibliotheekvoorzieningen zeer positief beoordeelt. De onderwijsruimten zijn geschikt voor het kleinschalige onderwijs dat past bij het didactisch concept voor de bacheloropleidingen. Naast kleine zalen voor werkgroepen is er een klein aantal grote collegezalen voor hoorcolleges. Bij grote opleidingen vormt het aantal beschikbare zalen voor grotere groepen studenten soms een knelpunt. Alle opleidingen hebben de beschikking over een eigen collegezaal, voorzien van een beamer, een computer en diverse audiovisuele middelen. Van alle overige zalen is geregistreerd welke voorzieningen er aanwezig zijn, zodat daar bij de roostering rekening mee gehouden kan worden. De faculteit beschikt voorts over een semi-professioneel theater, multi-media faciliteiten, een fonetisch laboratorium en recent vernieuwde multimediale talenpractica ter ondersteuning van verschillende opleidingen. In verschillende computerleerzalen zijn ruim 300 pc’s beschikbaar voor studenten. De computerleerzalen en de multimediale talenpractica zijn in 2003 geheel vernieuwd en beschikken over moderne apparatuur en meubilair dat voldoet aan arbo-eisen. De faculteit zegt te investeren in een voortdurende verhoging van het effectief gebruik en van het vakspecifiek toepassen van ICT in het onderwijs. Het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM), verantwoordelijk voor computer-, netwerk- en programmaondersteuning, verzorgt trainingen voor docenten die gebruik willen maken van een digitale leeromgeving en andere ICT-toepassingen binnen het onderwijs. Het CIM verzorgt ook de computerfaciliteiten voor studenten. Het ICT Centrum biedt ondersteuning op het gebied van ICT in het onderwijs. Het centrum fungeert als stimulator en initiator van ICT in onderwijs en onderzoek en het adviseert de opleidingen over de inzet van een digitale leeromgeving in cursussen, stelt subsidies beschikbaar voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten en verzorgt de voor alle bachelorstudenten verplichte ICT-modules. Deze modules worden aangeboden als geïntegreerd onderdeel van cursussen van de afzonderlijke opleidingen. Studenten schrijven zich in voor cursussen en toetsen via OSIRIS Online, een universitair volg- en informatiesysteem. Ook studieresultaten en roosters zijn via het systeem in te zien. Het ICT-centrum QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
35
en het studiepunt verzorgen tijdens de introductieweek voor eerstejaarsstudenten instructies voor het gebruik van portfolio. Bij OSIRIS Online vormen de piekperiodes tijdens de cursusinschrijving een knelpunt. Aan het begin van de inschrijvingsdagen maken daardoor zeer grote groepen studenten tegelijk gebruik van OSIRIS Online, waardoor de server waarop het systeem draait, overbelast kan raken en uit kan vallen. Ruim 80% van de studenten is tevreden over de beschikbare werkplekken. Studenten zijn niet altijd tevreden over de beschikbaarheid van computerwerkplekken. Uit onderzoek van de faculteit blijkt dat er alleen een probleem is tijdens de piekuren tussen half een en half drie. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit is van mening dat de flexibiliteit en keuzevrijheid voor studenten een goede begeleiding noodzakelijk maken. Elke student krijgt daarom aan het begin van het eerste jaar een tutor toegewezen die studenten in individuele en groepsbijeenkomsten begeleidt. Een tutor is altijd een docent die verbonden is aan de major van de studenten. Voor opleidingsinhoudelijke begeleiding is de tutor het eerste aanspreekpunt. Tutoren ondersteunen studenten in het maken van studiekeuzen en begeleiden hen bij hun academische vorming. Zij adviseren studenten over de studieloopbaan, studie- en stagemogelijkheden in het buitenland, masteropleidingen of andere vervolgopleidingen. Tutorcoördinatoren dragen zorg voor werving en coaching van tutoren en zorgen voor een goede afstemming met de taken van de studieadviseur. Docenten worden in de gelegenheid gesteld een tutortraining te volgen en kunnen informatie over tutorbegeleiding vinden op een speciale website. Voor meer technische problemen (studiefinanciering, inschrijving) en persoonlijke problemen kunnen studenten een beroep doen op een studieadviseur. Studieadviseurs geven voorlichting over de opleiding aan aanstaande en ingeschreven studenten, organiseren in samenwerking met de opleidingscoördinatoren voorlichtingsbijeenkomsten op momenten dat studenten voor keuzes staan, adviseren studenten in geval van studievertraging of andere knelpunten, en kunnen in voorkomende gevallen doorverwijzen naar studentendecanen of -psychologen. Zij vervullen een onafhankelijke rol in de bemiddeling tussen student en opleiding. 97% van de studenten beoordeelden de service en de bereikbaarheid van de studieadviseurs als goed in de Eerstejaarsenquête 2003. De studieadviseurs zijn goed bereikbaar en hebben ruime spreekuren, waardoor de wachttijden relatief laag zijn. Alleen tijdens de inschrijvingsperioden kunnen de wachttijden voor de studieadviseurs oplopen. Aan het einde van het eerste semester (februari) wordt een advies gegeven op basis van het behaalde aantal studiepunten en aan het einde van het eerste jaar ontvangen studenten een gefundeerd studieadvies van de opleiding. Ook in de masterfase worden studenten individueel begeleid. Een ruime meerderheid van de eerstejaarsstudenten is tevreden over de tutorbegeleiding, zo blijkt uit de Eerstejaarsenquête 2003. Ofschoon de taakafbakening tussen studieadviseur en tutor helder is, zijn tutoren niet altijd voldoende in staat om inhoudelijke vragen over studieprogramma of exameneisen voldoende te beantwoorden. Een goede afstemming en afbakening van deze taken is daarom een belangrijk aandachtspunt van de faculteit. In dit verband worden op advies van de volggroep bachelor-master onder meer trainingen voor tutoren verzorgd en wordt geïnvesteerd in informatievoorziening aan tutoren. Als begeleidingsinstrument wordt binnen de faculteit het digitaal portfolio gebruikt, dat tijdens de introductieweek door elke student wordt aangemaakt. In het portfolio, dat toegankelijk is voor de tutor, houden studenten een studieplanning bij en reflecteren zij op hun studievoortgang. Het biedt ook de mogelijkheid om werkstukken en andere documenten op te nemen, om de vorderingen op het gebied van academische vorming te illustreren, en om per cursus bij te houden aan welke aspecten van academische vorming is gewerkt. Het portfolio kan uitgangspunt zijn voor een gesprek met de tutor over de studievoortgang en -planning en vorderingen op het gebied van academische vorming.
36
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Het studiepunt Letteren is een centraal informatiecentrum voor studenten, waar zij waar nodig worden doorverwezen naar studieadviseurs, tutoren of andere instanties. Het studiepunt verkoopt readers en studiegidsen en verzorgt de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling. Uit de eerstejaarsenquête 2003 blijkt dat 96% van de studenten de diensten van het studiepunt positief waardeert. De facultaire coördinator internationalisering bereidt contracten voor met internationale zusterinstellingen en draagt studenten voor bij partneruniversiteiten. Voor de inhoudelijke begeleiding van internationale uitwisseling is voor elke opleiding een contactpersoon internationalisering aangewezen. Deze contactpersonen adviseren studenten over de universiteit die een goede aansluiting biedt op hun opleiding en over de cursussen van de partneruniversiteit waarvoor behaalde studiepunten kunnen meetellen voor het behalen van het diploma. De coördinator internationalisering stemt in overleg met contactpersonen van de opleiding de wensen van studenten af op de eisen die opleidingen stellen aan een studieverblijf in het buitenland. De facultaire stagecoördinator adviseert studenten over stagemogelijkheden, sluit stageovereenkomsten af en stemt wensen van opdrachtgevers en docenten op elkaar af. De coördinator werkt aan een digitale stagedatabank. De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen van mening is dat er voldoende ondersteuning en begeleiding werd geboden.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Kwaliteitszorg vindt binnen de instelling op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de opleiding plaats. Het kader voor de kwaliteitszorg wordt vastgesteld op het facultaire niveau, de uitvoering en opvolging vinden plaats op het niveau van het onderwijsinstituut, onder verantwoordelijkheid van de directeur en de opleidingscoördinator. Voor de periodieke evaluatie van de opleiding kent de faculteit een kwaliteitscyclus. Voor elke opleiding of cluster van opleidingen wordt een kwaliteitsplan opgesteld waarin doelstellingen worden geformuleerd. De faculteit garandeert dat elke opleiding het onderwijs op cursusniveau evalueert. Het streefdoel is dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd. Er bestaat op dit moment nog geen uitgeschreven beleid ten aanzien van kwaliteitsbewaking op curriculumniveau. De feitelijke evaluatie verschilt per opleiding: sommige opleidingen maken gebruik van kwantitatief onderzoek en studentenenquêtes, andere voeren tevens kwalitatief onderzoek uit (zoals panelgesprekken met studenten) en nemen docentenenquêtes af. De opleidingscommissie speelt een belangrijke rol in de advisering aan de opleidingscoördinator en onderwijsdirecteur over de onderwijsprogrammering. De resultaten van evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De Opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen, maar beziet die telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Omdat verschillende enquêtes niet slechts incidenteel worden afgenomen en omdat steeds dezelfde vragenlijst wordt gebruikt, kan volgens de faculteit nauwgezet worden gevolgd hoe de genomen maatregelen in de praktijk door studenten en alumni worden gewaardeerd. De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de invoering van de bachelor-masterstructuur zijn door het College van Bestuur vastgelegd in de Universitaire Richtlijn uitvoering bachelor-master. Om de uitvoering van de richtlijn te kunnen waarborgen heeft de universiteit een interne certificering uitgevoerd. Certificeringsvoorstellen van alle programma’s op zowel bachelor- als masterniveau zijn door een universitaire commissie getoetst aan de universitaire richtlijn. Goedgekeurde programma’s zijn door het College van Bestuur opgenomen in het universitair register van opleidingen. Dit garandeert dat opleidingen bij de start voldoen aan de kwaliteitseisen die het College van Bestuur eraan stelt. De certificeringsvoorstellen van de opleiding worden op dit moment beschouwd als kwaliteitsplan, omdat daarin de basis voor de nieuwe bachelor- en masteropleidingen (doelstellingen, programma, didactische uitgangspunten, toetsing en begeleiding) wordt beschreven.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
37
Het Instituut Vreemde Talen heeft in het voorjaar 2003 met een subsidie van het ICT-centrum voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten een digitale cursusevaluatie ontwikkeld. De faculteit onderzoekt of deze digitale evaluatie op grotere schaal kan worden gebruikt. De invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de afgelopen jaren veel beslag gelegd op docenten. Volgens de faculteit bestond de kwaliteitszorg daardoor eerder uit het vinden van ad hoc-oplossingen voor knelpunten dan uit het zorgvuldig uitvoeren van een uitgebalanceerd kwaliteitszorgsysteem. Op het moment dat de onderwijsprogramma’s voldoende zijn uitgekristalliseerd en de invoeringsperikelen zijn verdwenen, zal de faculteit investeren in het opzetten van een nieuw kwaliteitszorgsysteem. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van de evaluatieresultaten vindt telkens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. Tijdens de onderwijsprogrammering die jaarlijks in het najaar wordt opgestart, wordt het onderwijsprogramma concreet vormgegeven en vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling en de studiegids. De programma’s en onderwijs- en examenregelingen worden, na instemming van de faculteitsraad, vastgesteld door de decaan van de faculteit. De analyses van de eerstejaars- en derdejaarsenquête leiden regelmatig tot maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het onderwijsproces. Zo is onder meer besloten om op facultair niveau meer te investeren in een periodieke cursus arbeidsmarktoriëntatie voor studenten en is een plan opgesteld met maatregelen om de communicatie tussen studenten en faculteit te verbeteren. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat alumni niet zo tevreden waren over de voorbereiding op de beroepspraktijk en de voorlichting over de arbeidsmarktsituatie, al is het percentage gestegen ten opzichte van voorgaande jaren en ligt het hoger dan het landelijk gemiddelde voor de sector taal en cultuur. Met ingang van 2003 wordt daarom meerdere malen per jaar voor studenten een cursus arbeidsmarktoriëntatie aangeboden en wordt al langere tijd een jaarlijkse bedrijvendag georganiseerd voor en door studenten. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Om gedetailleerdere informatie van studenten te verkrijgen – onder meer als aanvulling op of verheldering van de resultaten van de kwantitatieve studentenmonitor – heeft de faculteit recent een studentenpanel opgericht. Met dit panel, waarin studenten van verschillende opleidingen zijn vertegenwoordigd, wordt tenminste eens per semester gesproken over het onderwijsbeleid, de voorzieningen en de communicatie tussen faculteit en studenten. Op basis daarvan worden verbetermaatregelen genomen. Om de mening van alumni te peilen over het onderwijs en de aandacht voor arbeidsmarkt en om te achterhalen waar afgestudeerden na hun studie terechtkomen, kent de Universiteit Utrecht de Utrechtse arbeidsmarktmonitor. De resultaten worden gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. Ook hebben ze een rol gespeeld bij de vormgeving van bachelor- en masteropleidingen (de meer gerichte aandacht voor academische vorming, de wijze waarop een stage als beroepsvoorbereiding onderdeel kan uitmaken van een opleiding). Sinds 1999 kent de Universiteit Utrecht de studentenmonitor. Onderdeel daarvan zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie van de voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en (in de nabije toekomst) de masterenquête. Met behulp van de monitor volgt de faculteit de studenten uit één cohort gedurende hun studie. Daarmee kan de faculteit niet alleen resultaten van een cohort over meerdere jaren peilen, maar kan zij ook cohorten of opleidingen met elkaar vergelijken. Binnen de 38
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Letterenfaculteit worden de resultaten van de enquêtes op facultair niveau geanalyseerd en verspreid onder alle opleidingen. De faculteit kent ook de studiestakersenquête: studenten die hun studie voortijdig beëindigen ontvangen een enquête waarin zij worden bevraagd naar de redenen om de studie te staken en naar hun mening over de wijze waarop de faculteit hen daarin heeft begeleid. De resultaten worden vanaf het cursusjaar 2004-2005 door de volggroep bachelor-master geanalyseerd en verspreid binnen de faculteit. Als daar aanleiding toe is, zegt het faculteitsbestuur concrete verbetermaatregelen te zullen nemen.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De examencommissies zien erop toe dat studenten voldaan hebben aan de eindtermen. Voor de beoordeling van een scriptie wordt, naast de inhoudelijk begeleider, in principe een tweede beoordelaar ingezet om het gewenste eindniveau te waarborgen. Bij de vorige Letterenvisitatie werd het niveau van de opleidingen van de faculteit als voldoende en goed beoordeeld. De faculteit zegt erop toe te hebben gezien dat dit niveau minimaal gehandhaafd blijft in de bachelor- en masteropleidingen. Pas in een later stadium kan en zal getoetst worden of de gerealiseerde eindkwalificaties daadwerkelijk in overeenstemming zijn met de nagestreefde kwalificaties. Ook over de arbeidsmarktpositie van afgestudeerde bachelors kan de faculteit nog geen uitspraken doen. Het is nog niet duidelijk hoe de arbeidsmarkt zal reageren op afgestudeerden met een bachelordiploma. De faculteit verwacht dat de academische vorming, een belangrijke doelstelling van de Utrechtse bacheloropleiding, een rol zal spelen in het type functies dat afgestudeerde bachelors zullen vervullen. De faculteit verwacht dat masterstudenten een soortgelijke positie op de arbeidsmarkt zullen verwerven als afgestudeerden met een doctoraaldiploma. Bij de ontwikkeling van de masteropleidingen heeft de faculteit de nadruk gelegd op competenties van studenten in het licht van beroepsvoorbereiding, ook buiten het wetenschappelijk onderzoek. De faculteit zegt dat er voor zover mogelijk een sterkere relatie is gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor verwacht de faculteit dat de aansluiting met de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. Door de sterkere nadruk binnen de opleidingen op een brede academische vorming verwachting de faculteit dat studenten de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt hoger zullen waarderen. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat 96% van de afgestudeerden die in 2001-2002 een doctoraaldiploma behaalden na een jaar een betaalde baan had. Dit percentage is iets gestegen in vergelijking met de monitor uit 2001 en is gelijk aan het landelijke percentage voor afgestudeerden in de sector taal en cultuur. 40% van de afgestudeerden is na een jaar werkzaam in een functie waarvoor het eigen opleidingsniveau of de eigen opleidingsrichting werden vereist. Deze percentages zijn in vergelijking met voorgaande jaren licht gestegen, maar ze liggen voor Utrecht nog steeds iets lager dan het landelijke gemiddelde in de sector. Uit de monitor bleek ook dat 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over de kwaliteit van het curriculum (voldoende samenhang, voldoende keuzemogelijkheden). Tussen 1998 en 2000 heeft de Utrechtse Letterenfaculteit nadere onderzoeken uitgevoerd naar de arbeidsmarktpositie van alumni vijf jaar na hun afstuderen Meer dan de helft van de afgestudeerden (56%) beoordeelt de aansluiting tussen de opleiding en de functie die zij een jaar na afstuderen vervullen als voldoende tot goed. Het landelijke percentage in dezelfde sector ligt een fractie hoger (58%). De aansluiting op de arbeidsmarkt blijft daarom een punt van aandacht voor de faculteit.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
39
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit hanteert als streefdoel dat de opleidingsrendementen ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen liggen. De meervoudige toetsing en de verhoging van het aantal contacturen hebben onder meer tot doel de rendementen te verhogen. Deze maatregelen hebben tot een verhoogde werkdruk bij docenten geleid, terwijl studenten niet significant meer tijd in hun studie investeerden dan in het verleden het geval was. Studenten beschouwden het systeem in sommige gevallen eerder als “schools” dan als een prikkel om regelmatiger te studeren. Volgens de faculteit hebben de maatregelen op het eerste gezicht een lichte rendementsverbetering tot gevolg gehad: de studiepuntenproductie per student per jaar is toegenomen in vergelijking met de ongedeelde opleidingen. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk wanneer de faculteit meerdere opeenvolgende jaren met elkaar kan vergelijken. De faculteit werkt daarom op dit moment aan vernieuwde curriculuminformatiepakketten (met informatie over instroom, cursus- en opleidingsrendementen). De bachelor-masterstructuur stelt andere eisen aan deze informatiepakketten, die als cijfermatige tegenhanger gelden van de inhoudelijke cursusevaluaties. De resultaten werden in het verleden binnen de opleidingscommissies besproken en vormden een basis voor verbetermaatregelen. Een onderdeel van de vormgeving van de nieuwe curriculuminformatiepakketten is het formuleren van streefcijfers, waardoor niet alleen verschillende opleidingen, maar ook opeenvolgende jaren van één en dezelfde opleiding met elkaar vergeleken kunnen worden. De nieuwe curriculuminformatiepakketten, met streefcijfers, zullen onderdeel worden van de kwaliteitscyclus van de faculteit. Het formuleren van streefcijfers zal worden voorbereid door de facultaire volggroep bachelor-master, in samenspraak met de opleidingen.
40
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
41
42
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
1.
Rapport over de bachelor- en de masteropleiding Taalwetenschap
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Taalwetenschap Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Taalwetenschap 56803 bachelor WO 180 EC Bachelor voltijd Utrecht 31 december 2007
Masteropleiding Taalwetenschap: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Taalwetenschap 66803 master WO 60 EC Master voltijd Utrecht 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht vond plaats op 10 en 11 mei 2005.
1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie voor dit onderwerp het facultaire rapport. De bachelor- en masteropleiding Taalwetenschap vallen onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Vreemde Talen.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding Taalwetenschap komen beide voort uit de ongedeelde opleiding Taalwetenschap (CROHO-nummer: 6803, einddatum afbouw: 1 september 2007). De bacheloropleiding Taalwetenschap ging van start op 1 september 2002, de masteropleiding op 1 september 2005. Op 1 januari 2004 stonden er nog 70 studenten ingeschreven voor de ongedeelde opleiding. In het facultaire deel van dit rapport is algemene informatie opgenomen over de manier waarop de Faculteit der Letteren de bachelor-masterstructuur ingevoerd heeft en over de overgangsregelingen die zijn opgesteld voor studenten die de ongedeelde doctoraalopleidingen volgden. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de faculteit geen informatie ontvangen die erop wijst dat de overgangsregeling voor de ongedeelde opleiding Taalwetenschap voor problemen heeft gezorgd. Zoals de zelfstudie vermeldt, werd er wellicht niet altijd voldoende aandacht besteed aan de overgangsregelingen, maar werden er wel steeds ad hoc-oplossingen gevonden die studenten in staat stelden hun opleiding af te ronden.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
43
De commissie is gecharmeerd door de consequente manier waarop de faculteit de bachelor-masterstructuur geïmplementeerd heeft. Zij heeft vastgesteld dat een duidelijke en inhoudelijk gemotiveerde cesuur tussen de bachelor- en de masteropleidingen bestaat. De principiële keuze voor een uniforme cursusomvang bevordert de interactie en samenwerking tussen faculteiten. De commissie vindt dat de facultaire volggroep een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de invoering en implementatie van de bachelor-masterstructuur en zij ondersteunt de beslissing om de groep in stand te houden van harte.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport beschrijft de algemene uitgangspunten die de instelling heeft gehanteerd bij het invoeren van de bachelor-masterstructuur. In de bacheloropleidingen die de Universiteit Utrecht aanbiedt staat academische vorming centraal. De masteropleidingen zijn vooral gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. Het facultaire deel vermeldt ook dat de Faculteit der Letteren voor elke masteropleiding in het Letterendomein een competentieprofiel heeft opgesteld. De bacheloropleiding streeft ernaar studenten academisch te vormen en hun kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de Taalwetenschap, zodat zij na het afronden van de bacheloropleiding toegang hebben tot een masteropleiding op het gebied van de taalwetenschap of een verwant gebied en in staat zijn tot adequate beroepsuitoefening in het taalkundig werkveld. De bacheloropleiding Taalwetenschap omvat de vakgebieden Algemene Taalwetenschap en Fonetiek. Studenten die de bacheloropleiding Taalwetenschap hebben afgerond beschikken volgens de zelfstudie over: 1. vaardigheid in het lezen van taalwetenschappelijke teksten in het Nederlands en Engels (of in voorkomende gevallen een andere vreemde taal); 2. het vermogen om wetenschappelijke discussies over taal en/of spraak zowel inhoudelijk als methodisch te kunnen volgen en te beoordelen en kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden; 3. vaardigheid in het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van taal en/of spraak met gebruikmaking van de aangewezen methoden en technieken; 4. het vermogen om de verworven kennis en vaardigheden op de diverse gebieden te integreren en daarover in verschillende, zowel mondelinge als schriftelijke, vormen zowel in het Nederlands als in het Engels te rapporteren. Binnen het traject Algemene Taalwetenschap verwerven de studenten meer in het bijzonder de volgende kennis en vaardigheden: 1. kennis van het grammaticale systeem en de variatie tussen talen, zowel op het gebied van fonologie en syntaxis als van semantiek, en de vaardigheid om op basis van deze kennis taalverschijnselen te analyseren; 2. kennis van de structuur en werking van het taalvermogen, onder andere aan de hand van de wijze waarop taal verworven en verwerkt wordt, mede in relatie tot de neurocognitieve basis van taal, en enige ervaring met de opzet van experimenteel onderzoek op dit gebied; 3. kennis van formele en computationele modellen waarmee taalkennis en -verwerking gerepresenteerd kan worden, en van mogelijke toepassingen van dergelijke modellen in de informatietechnologie; 4. kennis van de sociale en culturele aspecten van taal. 44
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Binnen het traject Fonetiek verwerven de studenten meer in het bijzonder de volgende kennis en vaardigheden: 1. kennis van de akoestische eigenschappen van het spraaksignaal en de technieken waarmee akoestische signalen geanalyseerd en bewerkt kunnen worden; 2. kennis van de eigenschappen van het spraakorgaan en de articulatorische grondslagen van het spraaksignaal; 3. kennis van de mentale processen die ten grondslag liggen aan het produceren en waarnemen van spraak, en van een aantal pathologieën; 4. kennis van formele en computationele modellen waarmee spraakkennis en -verwerking gerepresenteerd kunnen worden, en van mogelijke toepassingen van dergelijke modellen in de informatietechnologie. De masteropleiding bouwt voort op de grondslagen die gelegd zijn in de bacheloropleiding Taalwetenschap. De masteropleiding is erop gericht studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht binnen de domeinen van taalwetenschap bij te brengen – bestudering van menselijke taal en bestudering van de processen van spreken en verstaan – waarmee zij voorbereid worden op de beroepsuitoefening op het gebied van de taalwetenschap of op een opleiding tot onderzoeker in een van de bovengenoemde domeinen. Binnen de masteropleiding Taalwetenschap specialiseren studenten zich in een van de volgende deelgebieden: Taal en Ontwikkeling, Taalstructuur en Taalvariatie, Taal en spraak: Verwerking en Stoornissen, Taal- en Spraaktechnologie. Deze deelgebieden worden aangeboden in de vorm van masterprogramma’s die als het ware horizontaal door de masteropleidingen heenlopen. De opleiding deelt het masterprogramma Taal en ontwikkeling met de masteropleidingen van de moderne vreemde talen en Nederlands en het programma Taalstructuur en taalvariatie met de masteropleiding Nederlands. De eindtermen van de opleiding zijn gespecificeerd op het niveau van de masterprogramma’s. In alle gevallen geldt dat studenten die een masterprogramma succesvol afronden 1. in staat zijn complex, veelzijdig en verscheiden materiaal op het gebied van de taalwetenschap te ordenen, te analyseren en te doorgronden; 2. in staat zijn daarover schriftelijk en mondeling te rapporteren op een wijze die in een wetenschappelijke context gebruikelijk is. De afgestudeerden die het masterprogramma Taal en Ontwikkeling hebben gevolgd: 1. zijn in staat processen van (gestuurde en ongestuurde) taalontwikkeling en/of situaties van meertaligheid te beschrijven en te analyseren binnen een wetenschappelijk referentiekader; 2. zijn in staat verschillende wetenschappelijke perspectieven op taalontwikkeling, taalonderwijs, en/of meertaligheid te herkennen, te hanteren, en kritisch op deze perspectieven te reflecteren; 3. zijn in staat professionele en maatschappelijke discussies op het gebied van het moderne talenonderwijs, de taalontwikkeling en/of meertaligheid te volgen, en aan deze discussies bij te dragen; 4. zijn in staat analyses te maken van problemen op het gebied van het vreemde-talenonderwijs of meertaligheid, en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen. De afgestudeerden die het masterprogramma Taalstructuur en Taalvariatie hebben gevolgd: 1. zijn op de hoogte van de belangrijkste gemeenschappelijke structuurkenmerken van talen, van de structuurkenmerken van diverse taalfamilies, en hebben inzicht in de wijze waarop talen van de wereld van elkaar verschillen; 2. zijn in staat kritisch te reflecteren op de resultaten van taalwetenschappelijk onderzoek en deze op waarde te schatten doordat zij op de hoogte zijn van de belangrijkste theoretische en empirische ontwikkelingen op het gebied van de taalwetenschap en deskundig zijn op het gebied van de meest gangbare onderzoeksmethoden; 3. zijn in staat vast te stellen voor welke maatschappelijke doelgroepen deze resultaten van belang zijn en vervolgens deze resultaten gericht te communiceren; 4. zijn in staat systematisch taalgegevens te exploreren, te analyseren en te interpreteren conform courante taalwetenschappelijke inzichten;
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
45
De afgestudeerden die het masterprogramma Taal en Spraak: Verwerking van Stoornissen hebben gevolgd: 1. zijn op de hoogte van actuele empirische en theoretische ontwikkelingen op dit terrein en zijn ook in staat hierover kritisch te reflecteren, en in voorkomende gevallen maatschappelijk en wetenschappelijk relevante voorstellen voor onderzoek te formuleren; 2. zijn deskundig op het gebied van de gangbare empirische onderzoeksmethoden, kennen de mogelijkheden en onmogelijkheden daarvan, en zijn daardoor in staat om onderzoeksresultaten op waarde te schatten; 3. kunnen zich een gemotiveerd oordeel vormen over de relevantie van taalwetenschappelijke onderzoeksresultaten voor praktische vraagstukken (bijvoorbeeld, in de zorgsector: ontwikkeling van diagnostiek, interventie, en de evaluatie hiervan); 4. kunnen derhalve in staat worden geacht om een bijdrage te leveren aan wetenschappelijk en maatschappelijk gefundeerd onderzoek in een interdisciplinaire setting. De afgestudeerden die het programma Taal- en Spraaktechnologie hebben gevolgd: 1. hebben algemene kennis van en inzicht in taal- en spraaktechnologie; 2. zijn in staat om bij te dragen aan het ontwikkelen van toepassingen op het gebied van taal- en spraaktechnologie, en deze te beoordelen, in het bijzonder op het gebied van mens-machineinteractie; 3. zijn in staat zelfstandig een onderzoeksproject op het terrein van ontwikkeling en evaluatie van taal- en spraaktechnologie op te zetten, uit te voeren en op een relevante wijze te presenteren voor een specifieke doelgroep; 4. zijn is in staat de verworven kennis en vaardigheden in professionele contexten toe te passen. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van haar domeinspecifiek referentiekader en is tot de conclusie gekomen dat die eindtermen in beide gevallen voldoen aan de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding op het terrein van de taalwetenschap. De ‘algemene’ eindtermen van de bacheloropleiding verwijzen naar algemene en academische vaardigheden die horen bij een opleiding in de taalwetenschap. Studenten leren wetenschappelijke artikelen te lezen, zich een oordeel te vormen over relevante theorieën en methoden, een eenvoudig onderzoek op te zetten en uit te voeren en verslag uit te brengen van hun bevindingen. De manier waarop de trajecten Algemene Taalwetenschap en Fonetiek verder zijn ingevuld sluit in voldoende mate aan bij wat vakgenoten in deze disciplines binnen de taalwetenschap als actueel en relevant beschouwen. Zo verwerven studenten die het traject Algemene Taalwetenschap volgen onder andere kennis van het grammaticale systeem en de variatie tussen talen en de vaardigheid om op basis van deze kennis taalverschijnselen te analyseren, kennis van de structuur en de werking van het taalvermogen, onder andere aan de hand van de wijze waarop taal verworven en verwerkt wordt en enige ervaring met de opzet van experimenteel onderzoek op dit gebied en kennis van formele en computationele modellen waarmee taalkennis en -verwerking gerepresenteerd kan worden en van mogelijke toepassingen van dergelijke modellen in de informatietechnologie. Daarmee krijgen zij een goed overzicht van verschillende theoretische en toegepaste benaderingen binnen de algemene taalwetenschap en verwerven ze relevante vaardigheden. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de studenten die het traject Fonetiek volgen. De commissie vindt de keuze om twee trajecten aan te bieden te rechtvaardigen en passen binnen haar referentiekader. De ‘algemene’ eindtermen van de masteropleiding verwijzen eveneens naar algemene en academische vaardigheden die passen bij een opleiding in de taalwetenschap en hebben betrekking op het voorbereiden en uitvoeren van een meer complex onderzoek en het rapporteren over dat onderzoek. De commissie is van mening dat de eindtermen van de masterprogramma’s, die meer specifiek zijn toegesneden op een deelterrein binnen de taalwetenschap, in voldoende mate aansluiten bij actuele discussies binnen die deelterreinen en daarmee voldoen aan de eisen die vakgenoten eraan stellen. De eindtermen van het masterprogramma Taal en Spraak: Verwerking van Stoornissen brengen bijvoorbeeld tot uitdrukking dat studenten die dit programma hebben afgerond op de hoogte zijn van actuele 46
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
empirische en theoretische ontwikkelingen op dit terrein en ook in staat zijn om kritisch te reflecteren op die ontwikkelingen en om in voorkomende gevallen maatschappelijk en wetenschappelijk relevante voorstellen voor onderzoek te formuleren. Verder kunnen deze studenten zich een gemotiveerd oordeel vormen over de relevantie van taalwetenschappelijke onderzoeksresultaten voor praktische vraagstukken, bijvoorbeeld in de zorgsector (ontwikkeling van diagnostiek, interventie, en de evaluatie hiervan). Studenten verwerven dus relevante en actuele kennis en inzichten en leren die toe te passen, niet alleen in een primair wetenschappelijke context, maar ook in de beroepspraktijk. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de andere masterprogramma’s. De commissie is van oordeel dat de keuze van de faculteit om de masteropleiding aan te bieden in de vorm van masterprogramma’s goed passen binnen de cultuur en de traditie van de faculteit en zij vindt dat de eindtermen van de masterprogramma’s ook in inhoudelijke zin voldoen aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De commissie is dan ook van mening dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving: In de zelfstudie laten de opleidingen zien dat de Dublin-descriptoren stuk voor stuk in de programma’s aan de orde komen. De zelfstudies gaan niet expliciet in op de relatie tussen de eindtermen van de opleidingen en de Dublin-descriptoren. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van het niveau van de opleiding. Zij heeft in eerste instantie vastgesteld dat de eindtermen duidelijk tot uitdrukking brengen dat er een verschil in niveau bestaat tussen de opleidingen. Waar studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond bijvoorbeeld beschikken over vaardigheid in het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van taal en/of spraak met gebruikmaking van de aangewezen methoden en technieken, zijn studenten die de masteropleiding hebben voltooid in staat om complex, veelzijdig en verscheiden materiaal op het gebied van de taalwetenschap te ordenen, te analyseren en te doorgronden. Studenten die het traject Fonetiek binnen de bacheloropleiding hebben gevolgd beschikken over kennis van formele en computationele modellen waarmee spraakkennis en -verwerking gerepresenteerd kunnen worden en van mogelijke toepassingen van dergelijke modellen in de informatietechnologie, terwijl studenten die het masterprogramma Taal- en Spraaktechnologie hebben doorlopen in staat zijn om bij te dragen aan het ontwikkelen van toepassingen op het gebied van taal- en spraaktechnologie en deze te beoordelen, in het bijzonder op het gebied van mens-machine-interactie. De commissie heeft vervolgens vastgesteld dat de eindtermen van beide opleidingen verwijzingen bevatten naar de verschillende Dublin-descriptoren. De eindtermen van de trajecten binnen de bacheloropleiding verwijzen naar de kennis die studenten verwerven en naar toepassingen van die kennis. De ‘algemene’ eindtermen van de bacheloropleiding sluiten aan op de descriptoren die betrekking hebben op oordeelsvorming en communicatie. Volgens de commissie brengen de algemene eindtermen ook tot uitdrukking dat studenten leervaardigheden verwerven, al vermelden ze die niet expliciet. Voor de masteropleiding geldt in wezen hetzelfde als voor de bacheloropleiding: de eindtermen van de masterprogramma’s verwijzen naar de kennis die studenten verwerven en naar de vaardigheden om de verworven kennis toe te passen. De ‘algemene’ eindtermen van de masteropleiding sluiten eveneens aan op de descriptoren die betrekking hebben op oordeelsvorming en communicatie. Ook de eindtermen van de masterprogramma’s bevatten overigens duidelijke verwijzingen naar deze descriptoren.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
47
Net als die van de bacheloropleiding bevatten de eindtermen van de masteropleiding geen expliciete vermelding van leervaardigheden die studenten verwerven, maar de commissie is van oordeel dat van studenten die in staat zijn complex, veelzijdig en verscheiden materiaal op het gebied van de taalwetenschap te ordenen, te analyseren en te doorgronden verwacht mag worden dat zij over relevante leervaardigheden beschikken. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving: Studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond hebben volgens de zelfstudie een grondige academische en wetenschappelijke vorming gekregen en zijn goed ingevoerd in de discipline. De bacheloropleiding geeft binnen de Universiteit Utrecht onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Taalwetenschap, met de programma’s Taal en Ontwikkeling, Taalstructuur en Taalvariatie, Taal- en spraaktechnologie, en Taal en Spraak: Verwerking en Stoornissen. Studenten komen bovendien in aanmerking voor de onderzoeksmasters Linguistics: The study of the language faculty, Neuroscience and Cognition (met name het programma Cognitive Neuroscience) en Cognitive Artificial Intelligence. De masteropleiding Taalwetenschap richt zich volgens de zelfstudie op het ontwikkelen van competenties die nodig zijn voor zowel verdere wetenschappelijke vorming als een baan op academisch niveau in het maatschappelijk werkveld van taal en spraak. Dat wil zeggen dat de opleiding enerzijds aandacht besteedt aan het verwerven van een academisch denk- en werkniveau als basis voor het uitvoeren van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, maar anderzijds het oog ook richt op mogelijke toepassingen van deze competenties in de maatschappij. Omdat zij een kritische en onafhankelijke academische houding verwerven, zijn de studenten die de masteropleiding hebben voltooid volgens de zelfstudie in staat om kennis uit verschillende bronnen te vergelijken, in interactie te brengen en zelfstandig tot conclusies te komen. Dat is in de ogen van de opleiding een kenmerk van algemene wetenschappelijke vorming. Daarnaast verwerven studenten, afhankelijk van het masterprogramma dat zij volgen, ook meer specifieke competenties. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de oriëntatie van de opleiding. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen van beide opleidingen het wetenschappelijke karakter ervan in voldoende mate tot uitdrukking brengen. De eindtermen van de bacheloropleiding leggen in de ogen van de commissie voldoende verbanden met de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied van de taalwetenschap in het bijzonder. De eindtermen verwijzen expliciet naar het vermogen om wetenschappelijke discussies te kunnen volgen en beoordelen en kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden en naar de vaardigheid om een wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren. Zoals hierboven (onder F1) al is vastgesteld, brengen de eindtermen voor de twee trajecten het verband met het vakgebied van de taalwetenschap tot uitdrukking.
48
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Ook voor de masteropleiding geldt dat de eindtermen naar het oordeel van de commissie in voldoende mate gerelateerd zijn aan de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied van de taalwetenschap in het bijzonder. De algemene eindtermen die van toepassing zijn op alle programma’s verwijzen expliciet naar de vaardigheden om complex, veelzijdig en verscheiden materiaal te ordenen, te analyseren en te doorgronden en om daarover te rapporteren op een manier die in een wetenschappelijke context gebruikelijk is. Zoals hierboven (onder F1) al is vastgesteld, brengen de eindtermen van de masterprogramma’s het verband met de vakgebieden van de taalwetenschap die daarin aan de orde worden gesteld tot uitdrukking. Studenten die de bacheloropleiding Taalwetenschap hebben afgerond hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Taalwetenschap in het kader waarvan vier masterprogramma’s worden verzorgd en kunnen, na selectie, ook worden toegelaten voor een onderzoeksmaster. Studenten die de masteropleiding hebben afgerond beschikken in de ogen van de commissie over de kennis en de vaardigheden die nodig zijn voor het uitvoeren van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld als assistent in opleiding. De commissie is dan ook van oordeel dat de bacheloropleiding en de masteropleiding voldoen aan de criteria die betrekking hebben op de oriëntatie van de opleidingen. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.2. Programma De opleidingen hebben bij het vormgeven van hun programma’s het universitaire model gevolgd, dat voorschrijft dat bacheloropleidingen primair vraaggestuurd zijn, terwijl masteropleidingen in de eerste plaats expertisegestuurd zijn. Het programma van de bacheloropleiding bestaat uit disciplinegebonden onderdelen, academische contextvakken en een profileringsruimte. Alle onderdelen hebben een omvang van 7,5 EC. Dat geldt niet voor de onderdelen van de masteropleiding: als gevolg van samenwerking in het kader van het Sectorplan Letteren kent het programma van de masteropleiding ook onderdelen met een omvang van 5 EC. Het programma dat in de zelfstudie wordt beschreven en dat werd aangeboden ten tijde van het bezoek van de commissie kende in het eerste jaar twee verplichte onderdelen, vier disciplinegebonden keuzeonderdelen, een keuzeonderdeel in het kader van de academische context en een onderdeel binnen de profileringsruimte. In het tweede jaar volgden studenten zes verplichte disciplinegebonden onderdelen (verschillend per traject), één disciplinegebonden keuzeonderdeel en één keuzeonderdeel in het kader van de academische context. Het programma van het derde jaar bevatte één verplicht disciplinegebonden onderdeel, zes onderdelen in het kader van de profileringsruimte en het eindwerkstuk (waarvoor ook 7,5 EC is gereserveerd). De verplichte onderdelen in het eerste jaar, Wiskundige methoden en Taal en spraaktechnologie, worden door alle studenten gevolgd. De verplichte onderdelen binnen het traject Algemene Taalwetenschap besteden aandacht aan belangrijke deelgebieden van de taalwetenschap (waaronder syntaxis, fonologie/morfologie, semantiek en psycholinguïstiek). De verplichte onderdelen binnen het traject Fonetiek behandelen ondermeer de waarneming van spraak, psycholinguïstiek, spraakakoestiek en signaalwerking, fonetische onderzoeksvaardigheden en methoden van experimenteel onderzoek.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
49
Het programma dat studenten binnen de masteropleiding volgen is afhankelijk van het masterprogramma dat zij gekozen hebben. Binnen het masterprogramma Taal en ontwikkeling volgen studenten vier taaloverstijgende cursussen (te kiezen uit een aanbod van zo’n 20 cursussen), een stage van 7,5 of 15 EC en eventueel een voorbereidende werkgroep van 7,5 EC. Voor de scriptie is minimaal 15 EC gereserveerd. Binnen het programma Taalstructuur en taalvariatie volgen studenten vier of vijf keuzecursussen en eventueel een stage. Voor de scriptie is 22,5 EC gereserveerd. Binnen het programma Taal en spraak: verwerking van stoornissen volgen studenten vijf verplichte onderdelen (waaronder een practicum experimenteel onderzoek en een onderdeel dat gewijd is aan de methoden van experimenteel onderzoek) en eventueel een stage (van 7,5 EC). Voor de scriptie is minimaal 15 EC gereserveerd. Binnen het programma Taal en spraaktechnologie volgen studenten vier verplichte onderdelen, waarin onder andere de grondslagen van het vakgebied worden behandeld en aandacht wordt besteed aan databestanden, één of twee keuzecursussen en eventueel een stage (van 7,5 EC). Voor de scriptie is 15 EC gereserveerd. Het masterprogramma Taal en Ontwikkeling werkt, in het kader van het Sectorplan Letteren, samen met andere instellingen. Het onderwijs in het kader van dit programma wordt gedeeltelijk samen met de Universiteit van Amsterdam aangeboden. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat enige algemene informatie, onder andere over de niveauindeling die binnen de instelling gehanteerd wordt. Het programma van de bacheloropleiding Taalwetenschap weerspiegelt de geschiedenis van de opleiding. De trajecten Algemene Taalwetenschap en Fonetiek waren in het verleden zelfstandige opleidingen waaraan studenten pas begonnen nadat zij een propedeuse in een andere opleiding hadden behaald. De opleiding is inmiddels geen kopstudie meer. De opleiding stond voor de vraag in welke mate zij de ‘oude’ opleidingen moest integreren. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de opleiding bewust gekozen heeft voor het zichtbaar houden van de trajecten en dus voor een beperkte integratie. Ook het feit dat de ongedeelde opleiding een bovenbouwopleiding was is nog steeds duidelijk zichtbaar in het programma, dat zo is opgesteld dat studenten in het tweede jaar kunnen instromen: het eerste jaar bevat vooral keuzeonderdelen en onderdelen die in de academische context thuishoren, pas vanaf het tweede jaar wordt echt aandacht besteed aan de taalwetenschap. De opleiding ontkent niet dat het programma van de eerste twee jaar van de opleiding daarmee een enigszins hybride karakter krijgt. Zij geeft wel aan dat het idee dat studenten in het tweede jaar in de bacheloropleiding kunnen instromen ter discussie staat. Eén van de redenen om dat uitgangspunt te heroverwegen is dat de opleiding het aantal verplichte onderdelen binnen het programma wil vergroten. Volgens de docenten met wie de commissie tijdens haar bezoek sprak, waren zowel studenten als docenten in toenemende mate van mening dat de grote mate van keuzevrijheid in het eerste jaar van het programma niet alleen vreemd (vanuit inhoudelijk perspectief), maar ook niet noodzakelijk was. Volgens de zelfstudie wordt het onderwijs in de bacheloropleiding bijna volledig verzorgd door docent-onderzoekers die de resultaten van hun onderzoek inbrengen in het onderwijs dat zij geven. Met name in vakken op niveau 3 wordt van studenten gevraagd om een wetenschappelijk onderzoek te verrichten, een bepaald onderzoeksgebied te bestuderen of een wetenschappelijk probleem te behandelen. Het gaat hier volgens de zelfstudie binnen het traject Algemene Taalwetenschap met name om de onderdelen Linguistische Argumentatie, Linguistic Issues (een cursus die een perspectief geeft 50
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
op de meest recente theorievorming), Meertaligheid, Psycholinguïstiek, Taalvariatie en Taalverandering en Computationele Grammatica. Binnen het traject Fonetiek gaat het om Klank en Vorm (Fonetiek, Fonologie, Morfologie) en Psycholinguïstiek. In deze onderdelen bekwamen studenten zich in het verrichten van onderzoek en het kritisch bezien van eigen en andermans onderzoek. Het onderwijs in het kader van de masteropleiding Taalwetenschap wordt volledig verzorgd door docent-onderzoekers die de resultaten van het actuele taalwetenschappelijke onderzoek inbrengen in de cursussen die zij geven. Hun deskundigheid maakt het volgens de zelfstudie mogelijk dat binnen het onderwijs de meest recente inzichten van wetenschappelijk onderzoek en theorievorming aan de orde worden gesteld. In de werkcolleges wordt samen met de studenten een wetenschappelijk onderzoek verricht, een bepaald onderzoeksgebied bestudeerd of een wetenschappelijk probleem behandeld, waarbij de nadruk ligt op de behandeling van actuele wetenschappelijke theorieën, nieuwe onderzoeksvragen en -strategieën en mogelijke toepassingen voor het maatschappelijke veld. Op deze manier worden studenten volgens de zelfstudie ook gericht voorbereid op het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek, resulterend in een individueel afstudeerproject. De studenten van de bacheloropleiding met wie de commissie heeft gesproken zijn in het algemeen positief over de keuzevrijheid die zij hebben in het eerste jaar van de opleiding. Zij zien naar eigen zeggen het bos door de bomen, ook door de goede begeleiding die zij krijgen. Zij vinden de cursussen die zij in het eerste jaar volgen onder andere van belang met het oog op de voorkennis die zij nodig hebben om de cursussen van het tweede jaar te kunnen volgen. Ze zijn wel van mening dat de balans tussen theorie en praktijk doorslaat naar de kant van de theorie en zouden graag meer aandacht in het programma willen voor de toepassingsmogelijkheden van de theorieën. Zij waren ook van mening dat er, vanwege de verschillen in voortrajecten van studenten, in bepaalde gevallen meer differentiatie binnen een cursus zou kunnen worden aangebracht. De docenten zijn van mening dat de bacheloropleiding niet opleidt voor een specifieke beroepspraktijk en dat het daardoor lastig is om meer aandacht aan de praktijk te besteden. Inleidende colleges zijn, in overeenstemming met het universitaire model, in principe van niveau 1. Omdat de inleidende colleges in het tweede jaar van het programma voortbouwen op onderdelen die studenten tijdens een propedeuse hebben gevolgd, zijn ze, ondanks dat inleidende karakter, volgens de opleiding toch van niveau 2. Studenten bevestigen dat er tijdens deze colleges veel gediscussieerd wordt, dat ze mede daardoor het niveau van inleidende cursussen overstijgen en dat de niveau-indicatie dus terecht is. De verplichte keuzevakken zijn vakken die studenten verplicht moeten volgen wanneer zij een bepaald traject volgen. Het vak Taal- en Spraaktechnologie is een verplicht onderdeel van het programma vanwege de maatschappelijk relevantie van het onderwerp. Studenten volgen ook verplicht (als academisch contextvak) een onderdeel Algemene Literatuurwetenschap. De docenten geven aan dat stages die studenten in de masteropleiding lopen in veel gevallen onderzoeksstages zijn. Studenten hebben in alle programma’s de mogelijkheid een stage te volgen en zijn daartoe in bepaalde gevallen zelfs verplicht. Het komt regelmatig voor dat een stage wordt gecombineerd met een scriptie. In overeenstemming met het universitaire model is de keuzeruimte binnen de masteropleiding beperkt. Studenten hebben de mogelijkheid om tijdens hun opleiding aan een buitenlandse universiteit te studeren, maar studieverblijven in het buitenland worden volgens de studenten niet echt gestimuleerd. De voertaal in het onderwijs is in principe Nederlands. De commissie vernam dat studenten wel regelmatig literatuur in het Engels krijgen. Tijdens de bacheloropleiding wordt er af en toe een cursus in het Engels gegeven, omdat die cursus wordt verzorgd door een buitenlandse docent of omdat er buitenlandse studenten aan deelnemen. Volgens de docenten wordt het onderwijs in de masteropleiding vaker in het Engels gegeven. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er in de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate aandacht wordt besteed aan de ontwikkelingen binnen de taalwetenschap en aan de uitQANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
51
komsten van onderzoek binnen het vakgebied. Zij heeft de programma’s bestudeerd en vastgesteld dat de brede opzet van in het bijzonder de bacheloropleiding gewaardeerd wordt, ook door de studenten, en dat die opzet niet ten koste gaat van de diepgang van de opleiding. De academische diepgang is duidelijk aanwezig in de programma’s, waarin het verband met het onderzoek dat binnen de discipline wordt uitgevoerd goed tot uitdrukking komt. De keuzes die de faculteit gemaakt heeft op het gebied van de academisering zijn in de ogen van de commissie adequaat en de integratie van academische vaardigheden in de programma’s is geslaagd. Studenten bekwamen zich ook zelf, zeker in het laatste deel van de bacheloropleiding en in de masteropleiding, in het uitvoeren van onderzoek. Op die manier waarborgen de programma’s de verwerving en ontwikkeling van vaardigheden met betrekking tot het onderzoek. De verbanden met de beroepspraktijk zijn binnen verschillende programma’s binnen de masteropleiding voldoende duidelijk aanwezig, het meest expliciet in de stage die in een aantal gevallen verplicht is. De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s van beide opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Ten tijde van haar bezoek was de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding vooral in het eerste jaar van het programma een aantal compromissen had gesloten die de homogeniteit van het programma nadelig beïnvloedden. Het vaste deel van het programma startte pas echt in het tweede jaar. De commissie heeft na haar bezoek vastgesteld dat het programma van de bacheloropleiding met ingang van 1 september 2005 ingrijpend is aangepast en dat de opleiding het uitgangspunt dat het eerste jaar veel keuzevrijheid bevatte om instroom in het tweede jaar mogelijk te maken heeft verlaten. De commissie is niet in de gelegenheid geweest om het herziene programma in detail te bestuderen, maar zij stelt wel vast dat de opleiding met de aanpassingen in het programma een belangrijk deel van de bedenkingen van de commissie bij de eerste twee jaar van het programma van de bacheloropleiding wegneemt. De opleiding is voornemens om de bestaande trajecten Algemene Taalwetenschap en Fonetiek in de nabije toekomst te integreren in één traject, deels vanwege de instroom, deels ook vanuit inhoudelijke overwegingen. De commissie heeft geen uitgewerkte plannen voor de integratie van de trajecten kunnen bestuderen en onthoudt zich dan ook van een oordeel over dit voornemen. Het stelt de commissie teleur dat de opleidingen weinig aandacht besteden en dus ook weinig waarde lijken te hechten aan een studieverblijf in het buitenland. Zij is daarentegen positief over de samenwerking met andere faculteiten, waarvan alle betrokken partijen profijt hebben. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie komt de algemene academische doelstelling van de opleiding in het gehele programma aan de orde. In de meeste onderdelen wordt studenten gevraagd presentaties te verzorgen en papers te schrijven waarin ze op de aangeboden stof reflecteren en die toegankelijk maken voor hun medestudenten. In de inleidende onderdelen maken studenten kennis met de voornaamste aspecten van het vakgebied en krijgen zij het noodzakelijke overzicht van het vak. In de rest van het programma verwerven studenten kennis op een aantal specifieke onderdelen en kennis van relevante methoden en technieken. Uiteindelijk komen studenten in aanraking met de actuele stand van zaken, leren zij eenvoudige onderzoeksvragen te stellen en na te gaan hoe deze benaderd en opgelost kunnen worden. Door de opleiding heen leren studenten de resultaten van hun werkzaamheden te presenteren. De algemene doelstelling van de masteropleiding is dat studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht verwerven binnen de domeinen van de taalwetenschap. Voor de masterprogramma’s is een aantal algemene leerdoelen opgesteld die voorvloeien uit de eindtermen. Die leerdoelen leggen het volgende vast:
52
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
• Studenten verwerven via het cursorisch onderwijs kennis en inzicht van het domein van de taal-
•
• •
•
•
wetenschap dat in het masterprogramma dat ze volgen centraal staat, met name in de verplichte en keuzecursussen aan het begin van het jaar die zijn gericht op algemene vakinhoudelijke competentie. In de vervolgcursussen maken studenten grondig kennis met raakvlakken van taalwetenschappelijke inzichten en met de gehanteerde methoden van onderzoek en de wetenschappelijk dan wel maatschappelijk gefundeerde vraagstukken waarvoor deze relevant zijn. Als voorbereiding op de scriptie leren de studenten om de relevante (primaire en secundaire) wetenschappelijke literatuur te lezen, te interpreteren en in een context te plaatsen. Via opdrachten binnen het cursorisch onderwijs leren de studenten verschillende professionele en wetenschappelijke perspectieven op de genoemde gebieden te herkennen en te hanteren en kritisch op deze perspectieven te reflecteren. Tijdens een stage en het scriptieonderzoek leren de studenten vast te stellen wat onderliggende taalkundige vragen zijn bij een gegeven probleem, taalwetenschappelijk gefundeerde analyses te maken van (wetenschappelijke of maatschappelijke) problemen, en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen. Tijdens de scriptiefase leren studenten op academisch niveau een verslag te schrijven van resultaten van eigen onderzoek en daarbij de conventies die gelden voor academische verslaggeving te hanteren.
Oordeel: De commissie heeft de relatie tussen de doelstellingen en eindtermen enerzijds en het programma van de opleidingen anderzijds bestudeerd en daarbij vastgesteld dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate een concretisering van de doelstelling en de eindtermen vormen. De commissie is van oordeel dat de meer vakspecifieke eindtermen van de bacheloropleiding (vastgelegd voor het traject) op een adequate manier in het programma zijn uitgewerkt. In het geval van het traject Algemene Taalwetenschap verwerven studenten bijvoorbeeld in de verplichte onderdelen Principes van syntactische beschrijving en Linguïstische argumentatie kennis van het grammaticale systeem en de variatie tussen talen en kennis van de structuur en de werking van het taalvermogen. De sociale en culturele aspecten van taal komen onder andere aan de orde in de onderdelen Inleiding sociolinguïstiek en Discourse analyse. Voor alle eindtermen geldt dat ze in meerdere onderdelen van het verplichte programma aan de orde worden gesteld. De commissie heeft vastgesteld dat de meer algemene eindtermen (die vooral betrekking hebben op algemene, academische vaardigheden) ook, mede als gevolg van de keuze voor het didactisch concept (zie hieronder, onder F10), op een adequate manier in het programma aan de orde worden gesteld. De commissie is eveneens van oordeel dat de inhoudelijke eindtermen van de masterprogramma’s die in het kader van de masteropleiding worden aangeboden op een adequate manier in de programma’s zijn uitgewerkt. De eindtermen van het masterprogramma Taal en spraak: verwerking en stoornissen leggen bijvoorbeeld veel nadruk op empirische ontwikkelingen en onderzoeksmethoden. In de onderdelen Practicum experimenteel onderzoek en Methoden van experimenteel onderzoek komen deze aspecten nadrukkelijk aan de orde. Het masterprogramma Taalstructuur en taalvariatie kent vrij veel keuzecursussen, maar door de opbouw van het programma (de cursussen later in het programma bouwen voort op eerder verworven kennis en vaardigheden) wordt volgens de commissie gewaarborgd dat de studenten het niveau dat in de eindtermen wordt vastgelegd ook daadwerkelijk halen. De algemene leerdoelen die voor de programma’s als geheel zijn opgesteld zijn in de ogen van de commissie een adequate en nuttige vertaling van de eindtermen. De commissie is dus van oordeel dat de programma’s adequate concretiseringen zijn van de doelstellingen en eindtermen en dat in het geval van de masteropleiding de algemene leerdoelen in voldoende mate een nadere uitwerking zijn van de eindtermen. Omdat de commissie de programma’s als adequate concretiseringen van de eindkwalificaties beschouwt, is zij ook van oordeel dat de programma’s studenten de mogelijkheid bieden om die kwalificaties tijdens hun studie daadwerkelijk te behalen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
53
Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat enige algemene informatie over de manier waarop studenten van de bacheloropleiding hun programma samenstellen. Omdat de studenten van de bacheloropleiding binnen door de opleiding gestelde regels deels een eigen programma samenstellen en slechts ten dele een uniform programma doorlopen, worden zij bij het maken van keuzes begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt gegarandeerd door middel van toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. Hierdoor wordt enerzijds samenhang gewaarborgd en anderzijds recht gedaan aan de ambities en belangstelling van een individuele student. De afstemming van de onderdelen van het curriculum krijgt binnen het intercollegiale overleg van de docenten de nodige aandacht. Binnen elk van de trajecten zijn de cursussen zodanig opgezet dat overlap en onnodige herhaling zoveel mogelijk vermeden worden. Het bachelorwerkstuk is in principe inhoudelijk gekoppeld aan een college op niveau 3 uit de majorgebonden keuzeruimte. Het is echter ook mogelijk om de vrije keuzeruimte (profileringsruimte) te gebruiken om een bepaald thema te verkennen en vervolgens daarover het bachelorwerkstuk te schrijven. De masterprogramma’s zijn volgens de zelfstudie zo opgebouwd dat studenten gespecialiseerde kennis en inzicht verwerven binnen het domein dat door het programma wordt bestreken (zowel de verplichte als de keuzeonderdelen) en die kennis toepassen en daarop reflecteren in de vervolgcursussen, al dan niet met een praktische component waarin de vaardigheiden verder worden uitgebouwd. Het programma culmineert in de afstudeeropdracht die uitmondt in de masterscriptie, waarin studenten de verschillende competenties bij elkaar brengen. Gedurende het gehele programma wordt er aandacht besteed aan mondelinge en schriftelijke verslaglegging. De afstemming van de programmaonderdelen komt aan de orde in het intercollegiale overleg. De programma’s zijn zo opgezet dat overlap en onnodige herhaling zoveel mogelijk vermeden wordt. In het jaar dat de masteropleiding van start ging hadden programmacommissies de taak om programma’s te evalueren en de samenhang te bewaken. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de samenhang binnen de bacheloropleiding vooral tot stand komt binnen de individuele studiepaden die studenten kiezen. Het verplichte deel van het programma van de major biedt in de ogen van de commissie voor beide trajecten een samenhangende inleiding in het vakgebied. In haar ogen heeft de opleiding in voldoende mate voorzieningen getroffen om te waarborgen dat de keuzes die studenten maken leiden tot een studiepad dat samenhang vertoont en een voldoende niveau heeft, waaronder ‘technische’ maatregelen als het opstellen van toegangseisen en keuzeregels. In de ogen van de commissie is de keuzevrijheid overigens minder groot dan die op het eerste gezicht lijkt, omdat de keuze vaak gereguleerd en beperkt is. Ook voor het programma dat studenten van de masteropleiding volgen geldt dat de samenhang voor een belangrijk deel wordt bepaald door de individuele keuzes van de studenten. Overigens is de keuzevrijheid binnen de masterprogramma’s in het algemeen beperkt. De commissie is van oordeel dat de programma’s die studenten van de masteropleiding kunnen volgen een adequate opbouw kennen, dat in de eerste helft steeds, door middel van cursorisch onderwijs, een theoretische en inhoudelijke basis wordt gelegd voor het afstudeerproject. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op samenhang.
54
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport vermeldt de maatregelen die de faculteit genomen heeft om de studeerbaarheid van de programma’s te waarborgen. De gerealiseerde studielast van de bacheloropleiding valt volgens de zelfstudie binnen de geprogrammeerde studielast. Uit peilingen onder de studenten blijkt dat zij 25 tot 30 uur per week aan hun studie besteden. Het blijft volgens de zelfstudie zorgelijk dat een grotere belasting door de studenten al gauw als een knelpunt wordt ervaren. Een studieweek van 40 uur lijkt moeilijk te realiseren. Er doen zich bij het doorlopen van het programma geen volgordeconflicten voor, omdat de cursussen volgens de zelfstudie zorgvuldig geprogrammeerd zijn. Het programma kent geen echte knelpunten (ook omdat het op grond van eerste ervaringen al enigszins bijgesteld is) en leidt niet tot vertragingen. Omdat de onderdelen in principe ook door studenten van andere opleiding kunnen worden gevolgd, hanteert de opleiding geen strenge ingangseisen. Formeel zijn die eisen gedefinieerd in termen van compententieniveaus en aanbevelingen ten aanzien van voorkennis. In de ervaring van de studenten zijn de verschillen in voorkennis wel eens problematisch. Zij dringen erop aan meer duidelijkheid te verschaffen aan studenten met onvoldoende voorkennis die aan een cursus willen deelnemen. Met uitzondering van het programma Taal en spraaktechnologie kennen de programma’s van de masteropleiding twee instroommomenten. De algemene vakinhoudelijke cursussen kunnen steeds onmiddellijk na een instroommoment gevolgd worden. De rest van het programma is volgens de zelfstudie in voldoende mate gelijkmatig over de blokken verdeeld. De roostering van de cursussen vindt plaats in afstemming met de programmacoördinator, zodat overlap zoveel mogelijk wordt voorkomen en er voldoende spreiding over de week is. Dit is met name relevant voor de programma’s die de masteropleiding deelt met andere masteropleidingen. Omdat de opleiding per september 2004 gestart is, waren er op het moment dat deze zelfevaluatie werd vastgesteld nog geen gegevens beschikbaar die het mogelijk maken uitspraken te doen over de feitelijke studielast. De faculteit heeft echter al ruime ervaring met de planning en roostering van opleidingsoverstijgende cursussen, omdat de doctoraalopleidingen ook gebaseerd waren op het model van de inhoudelijke specialisatie. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat het bestuur van de faculteit van mening is dat de gerealiseerde studielast daadwerkelijk gerelateerd is aan het aantal studiepunten dat door studenten wordt behaald. In de ogen van de faculteit is de manier waarop de studielast voor de verschillende onderdelen is berekend dus wel goed en vraagt de faculteit niet te weinig van de studenten. Het probleem is veeleer dat studenten er bewust voor kiezen om langer dan gepland over hun studie te doen, dat ze het programma niet op de gewenste manier en in het gewenste tempo doorlopen. De studenten zeggen dat ze hard werken en gemotiveerd zijn. Zij ervaren de opleidingen niet als te zwaar. Ze besteden zo’n 30 uur per week aan hun studie. Volgens de studenten van de masteropleiding zorgen de docenten ervoor dat zij veel tijd aan hun studie besteden, onder andere door het afnemen van tussentijdse toetsen. Volgens de docenten zijn de programma’s door de invoering van de bachelor-masterstructuur zwaarder geworden, is het voor studenten niet langer mogelijk drie cursussen tegelijkertijd te volgen. De studenten bevestigden dat de programma’s geen echte struikelblokken kennen. De onderdelen waarmee zij de meeste moeite hebben liggen op het terrein van de statistiek. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in het algemeen voldoende studeerbaar zijn. Zij heeft vastgesteld dat onderdelen waarin statistiek aan de
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
55
orde wordt gesteld door studenten als struikelblokken worden ervaren, maar zij heeft geen aanwijzingen dat deze onderdelen leiden tot een serieuze belemmering van de studievoortgang. Zij heeft wel vastgesteld dat in ieder geval de studenten van de bacheloropleiding per week minder tijd dan voorzien besteden aan hun studie. Naar haar mening is de geprogrammeerde studielast binnen de bacheloropleiding van 7,5 EC voor verschillende onderdelen aan de hoge kant. Overigens realiseert ze zich dat het feit dat studenten minder dan 40 uur per week aan hun studie besteden niet per se betekent dat studenten ook minder tijd dan voorzien nodig hebben om een programmaonderdeel af te ronden. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de studielast. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport besteedt aandacht aan de voorwaarden voor toelating tot de bacheloropleiding die de faculteit hanteert en aan de instrumenten die zicht bieden op de mate waarin de startkwalificaties van studenten aansluiten op de programma’s van de opleidingen. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat het aantal eerstejaarsstudenten ongeveer 10 bedraagt en dat het totale aantal studenten dat de bachelor- of de masteropleiding volgt rond de 40 ligt. Het aantal studenten dat instroomt in het tweede jaar van de bacheloropleiding is beperkt: het gaat volgens de docenten om één of twee per jaar. Studenten worden aangetrokken door het brede, algemene karakter van de bacheloropleiding. Het aantal studenten in de bacheloropleiding dat van plan is ook de masteropleiding te volgen is beperkt. Een groot deel van de studenten is naar eigen zeggen voornemens een andere masteropleiding te gaan volgen. Overigens wijzen de docenten erop dat tot op heden zo’n 75% van de studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond doorstroomden naar de masteropleiding en dat de mobiliteit in de praktijk toch vrij beperkt is gebleven. De volgende groepen studenten hebben toegang tot de masteropleiding: • studenten die binnen de instelling de bacheloropleiding Taalwetenschap of Nederlandse taal en cultuur hebben afgerond en studenten van de bacheloropleidingen Duitse, Engelse, Franse, Italiaanse, Portugese en Spaanse taal en cultuur die het volledige taalkundeprogramma binnen de major van die opleidingen hebben gevolgd alsmede een minor Taalwetenschap of die over equivalente competenties beschikken; • studenten die de bacheloropleiding Taal- en Cultuurstudies hebben gevolgd met als hoofdrichting Taalontwikkeling en Taalvariatie of Taal en Cognitie en studenten die de bacheloropleiding Cognitieve Kunstmatige Intelligentie hebben gevolgd met een minor Taalwetenschap; • studenten met anderszins aantoonbaar voldoende kennis van en belangstelling voor het gebied van de Taalwetenschap, zulks ter beoordeling van de toelatingscommissie; • studenten die in het bezit zijn van een Nederlands of een buitenlands diploma van hoger onderwijs en beschikken over de volgende kennis, inzicht en vaardigheden: kennis op het gebied van de taalwetenschap op het niveau van tenminste vier cursussen (30 EC) op een gebied binnen de taalwetenschap, waarvan minstens een op niveau 3, en daarnaast 30 EC op andere onderdelen van taal en taalgebruik dan wel onderdelen uit een verwant vakgebied ter beoordeling van de toelatingscommissie; inzicht in de wetenschapsbeoefening op het niveau van een voltooide bacheloropleiding; vaardigheid met betrekking tot het Engels op het niveau B2 van het European Framework of Reference van de Raad van Europa. De formele beslissingen over de toelating tot de masteropleiding worden genomen door de toelatingscommissie.
56
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Zoals hierboven reeds werd vermeld, kennen de programma’s van de masteropleiding twee instroommomenten. Die regel geldt niet voor het programma Taal en spraaktechnologie. In de voorlichting over de masteropleidingen (voorlichtingsbijeenkomsten, introductie, website, brochures) probeert de faculteit een zo goed mogelijk beeld te geven van de aard en inhoud van de opleiding en besteedt zij ook aandacht aan de verwachtingen van studenten en hun toekomstperspectieven. Omdat slechts enkele masteropleidingen van start zijn gegaan op het moment waarop de zelfevaluatie tot stand komt, is over de aansluiting met de vooropleiding nog geen concrete informatie te geven. De belangstelling voor de masterprogramma’s varieert: het aantal studenten dat het masterprogramma Taal en ontwikkeling volgt ligt rond de 20, voor de programma’s Taal en spraak en Taal en spraaktechnologie gaat het om zo’n 5 à 6 studenten per jaar. De instroom is voor een deel afkomstig uit het HBO (Logopedie, Lerarenopleiding) en voor een deel uit andere opleidingen binnen de faculteit of de instelling. Volgens de docenten zou een instroom van zo’n 15 à 20 studenten voor elk van de masterprogramma’s ideaal zijn. In de praktijk blijkt de overgang van HBO naar WO vaak moeizaam te verlopen. De docenten zijn zich bewust van het probleem en geven waar mogelijk extra individuele aandacht aan studenten met een HBO-achtergrond. In hun ervaring hebben zulke studenten meer tijd nodig om het eindniveau van de masteropleiding te bereiken dan studenten die een universitaire bacheloropleiding hebben gevolgd. De opleidingen hebben ervoor gekozen de academische vaardigheden hier meer te integreren. De masteropleiding is overigens niet afhankelijk van instroom vanuit het HBO. De docenten van de bachelor- en masteropleiding vinden dat de omvang van de instroom noopt tot nieuwe vormen van samenwerking die eerder binnen de instelling gezocht moet worden (bijvoorbeeld op terreinen als cognitieve en kunstmatige intelligentie of met de medische faculteit) en dat het minder voor de hand ligt om de banden met andere opleidingen Taalwetenschap in het land te versterken. Oordeel: De commissie heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding niet voldoende aansluiten op de startkwalificaties van de instromende studenten. Zij heeft vastgesteld dat de masteropleiding een selectieprocedure hanteert waarin aandacht wordt besteed aan eventuele lacunes in de kennis en de vaardigheden van studenten. Op grond daarvan concludeert zij dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Zij is wel van mening, op grond van de informatie die zij tijdens haar bezoek kreeg, dat er extra aandacht nodig is voor het bewaken van het academisch niveau van de studenten met een HBO-achtergrond. De commissie is zich bewust van het feit dat een systeem met twee instroommomenten in de masteropleiding een aantal evidente voordelen biedt, maar wijst er tegelijkertijd ook op dat een dergelijk systeem ook een hypotheek legt en verplichtingen creëert: het kan noodzakelijk zijn dat bepaalde onderdelen van het programma twee keer per jaar moeten worden verzorgd, bijvoorbeeld omdat studenten die onderdelen afgerond moeten hebben voordat zij andere onderdelen mogen volgen. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving: Het programma van de bacheloropleiding Taalwetenschap omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
57
Het programma van de masteropleiding Taalwetenschap omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat informatie over de onderwijsvisie die de opleiding heeft opgesteld in het kader van de invoering van de bachelor-masterstructuur, waarin commitment een centraal begrip vormt. Dit concept wordt ook gehanteerd door de bacheloropleiding Taalwetenschap. Docenten worden geacht (zoveel mogelijk) activerend en kleinschalig onderwijs te verzorgen, studenten verplichten zich tot actieve deelname aan het onderwijs en de toetsing. Het model gaat ook uit van tussentijdse en gevarieerde toetsing. In elke cursusbeschrijving is vastgelegd wat voor die cursus de leerdoelen op het gebied van de academische vorming zijn en op welke manier daaraan (ook in de toetsing) aandacht wordt besteed. Het bestuur van de faculteit is van mening dat het onderwijs voldoende activerend is wanneer er wekelijks tien contacturen zijn en er daarnaast genoeg andere activiteiten worden georganiseerd. Het gaat ervan uit dat de gerealiseerde studielast hoger zal uitvallen wanneer de opleidingen de lat hoger leggen. Het is van oordeel dat studenten tijdens de bacheloropleiding een academische attitude moeten verwerven. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de omvang van de groepen in de bacheloropleiding in de praktijk varieert van 2 tot 30. De masteropleiding streeft ernaar om studenten te begeleiden bij het zelfstandig verrichten van onderzoek naar aspecten van het vakgebied, om hen te stimuleren tot reflectie over het vakgebied en over hun eigen deskundigheid en om hen te trainen in het presenteren van hun expertise en in het bijzonder van de resultaten van hun eigen onderzoek. Dit didactisch concept is volgens de zelfstudie verweven in de programma’s van de opleiding. De eerste helft van een programma, die steeds gericht is op kennisverwerving en theoretische verdieping en op methoden en technieken van onderzoek, bestaat uit cursorische modules. De tweede helft is gericht op reflectie en praktische toepassing en wordt aangeboden in de vorm van begeleide opdrachten die tot verschillende soorten producten leiden (onderzoeksrapportage, stageverslag, evaluaties van applicaties, masterscripties en eventueel een stage. Oordeel: De commissie is, zoals al eerder opgemerkt, gecharmeerd door de consequente manier waarop de faculteit de bachelor-masterstructuur geïmplementeerd heeft, in het bijzonder binnen de bacheloropleidingen. Zij heeft vastgesteld dat de keuze voor commitment als centraal begrip op zijn minst voor een deel effect heeft en dat studenten zich duidelijk identificeren met de opleiding die zij volgen. Het universitaire didactisch concept dat ook door de bacheloropleiding wordt gehanteerd sluit goed aan bij de doelstellingen en eindtermen van de opleiding, die een grote nadruk leggen op de academische vorming van studenten. De principiële keuze voor kleinschalig en activerend onderwijs past in de ogen van de commissie ook goed bij een opleiding op het gebied van de taalwetenschap en krijgt in de praktijk gestalte. Zij is van mening dat de omvang van de onderwijsgroepen goed is en dat de extensivering waartoe de faculteit moest overgaan voor de bachelor- en masteropleiding in de praktijk mee blijkt te vallen en geen nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook het (minder geprononceerde) didactisch concept van de masteropleiding is in de ogen van de commissie adequaat. De eindtermen van de opleiding brengen tot uitdrukking dat de programma’s vooral gericht zijn op verdere wetenschappelijke vorming, het verdiepen van de reeds verworven 58
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
kennis en het toepassen van die kennis, in laatste instantie in het kader van de masterscriptie. De werkvormen die de opleiding hanteert sluiten in voldoende mate aan bij de eindtermen. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat informatie die betrekking heeft op de beoordeling en toetsing en gaat onder andere in op tussentijdse toetsing. Volgens de zelfstudie worden de vorderingen van de studenten binnen elk onderdeel van het programma van de bacheloropleiding systematisch beoordeeld. De opleiding werkt voor alle onderdelen met minimaal drie toetsen die gespreid worden over de onderwijsperiode. De aantallen toetsen en de gebruikte toetsvormen staan vermeld in de cursusbeschrijving die iedere cursuscoördinator jaarlijks moet aanleveren. Ook voor de toetsing van het cursorische (theoretische) gedeelte van de programma’s van de masteropleiding wordt gebruik gemaakt van gevarieerde toetsvormen, zoals (praktisch of theoretisch gerichte) opdrachten, presentaties, (tussentijdse) toetsen en werkstukken. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is nagegaan of met de programma’s de beoogde eindkwalificaties gerealiseerd konden worden. Het programma en de bijbehorende toetsing zijn zowel door de Opleidingscommissie als door de Examencommissie besproken en goedgekeurd. Wijzigingen in de opzet van (de toetsing van) een programmaonderdeel worden in voorkomende gevallen in de Opleidingscommissie besproken. Daarbij is het uitgangspunt dat het onderdeel ook in gewijzigde vorm de noodzakelijke bijdrage levert aan het behalen van de eindkwalificaties van de opleiding. Tijdens het bezoek van de commissie meldden de docenten dat de opleidingen streven naar een systeem van continuous assessment in plaats van drie toetsmomenten per cursus. In zo’n systeem is feedback van cruciaal belang. De studenten bevestigden tijdens het bezoek van de commissie dat de toetsing gevarieerd is. De docenten maken onder andere gebruik van opdrachten, mid-term toetsen en take home-tentamens. Het relatieve gewicht van de toetsen is bij de studenten bekend, omdat dat steeds duidelijk is aangegeven in de studiehandleidingen. Onvoldoendes voor tussentijdse toetsen kunnen onder voorwaarden gecompenseerd worden, maar de afsluitende toets voor een onderdeel moet in alle gevallen voldoende zijn, daarvoor is geen compensatie mogelijk. De studenten zijn tevreden over de respons en de feedback die zij krijgen. Zij zijn wel van mening dat de groepsopdrachten die zij moeten maken meeliftgedrag in de hand werken. De scripties worden in principe door twee begeleiders beoordeeld. In veel gevallen wordt een derde beoordelaar ingeschakeld wanneer een scriptie kan leiden tot een cum laude-judicium. De procedure die wordt gehanteerd bij het uitvoeren van een onderzoek dat leidt tot een scriptie is dat er eerst een onderzoeksvoorstel wordt opgesteld dat wordt goedgekeurd door beide begeleiders. De dagelijkse begeleiding wordt verzorgd door de eerste begeleider, die ook, wanneer het onderzoek is afgerond en het verslag daarvan, de scriptie, is voltooid, een eerste voorstel voor een oordeel formuleert. De tweede begeleider stemt met dat voorstel in of doet dat niet. In het algemeen wordt er geen schriftelijk verslag gemaakt van de beoordeling van een scriptie. Studenten zijn tevreden over de scriptiebegeleiding, ze melden dat er zich daar geen problemen voordoen. De Examencommissies houden zich bezig met de formele afhandeling van de examens, met het nemen van beslissingen over vrijstellingen en over verzoeken om af te wijken van het onderwijsprogramma en met fraudegevallen. Zij behandelen ook de aanvragen van studenten die in het buitenland willen studeren. De leden van de Examencommissies zijn van mening dat zij op grond van
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
59
hun inhoudelijke expertise goed in staat zijn om te bepalen of een student heeft voldaan aan de eisen die gelden voor het diploma, maar dat die eisen lastig te instrumentaliseren zijn. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen gebruik maken van verschillende toetsvormen die in het algemeen goed aansluiten bij het didactisch concept dat ze hanteren en de gekozen werkvormen. Zij is te spreken over de aandacht en de zorgvuldigheid van de opleidingen voor de toetsing. Zij heeft tijdens haar bezoek verschillende toetsen en opdrachten bekeken en vastgesteld dat die op een adequate manier aansluiten bij de inhoud van de onderdelen waarvoor ze gebruikt worden. De commissie is dan ook van oordeel dat de toetsen in voldoende mate toetsen of studenten de leerdoelen voor een onderdeel hebben bereikt en dat de opleidingen daarmee voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie waardeert het idee van tussentijdse toetsing, maar is wel van oordeel dat de faculteit erop toe dient te zien dat de toetsing niet teveel wordt opgedeeld in kleine componenten. Zij heeft de indruk dat het door het systeem van toetsing en beoordeling dat de faculteit hanteert lastiger geworden is om een onvoldoende voor een cursus te behalen en dat het ook lastiger is geworden om een echt hoog cijfer te behalen. Het systeem heeft in de ogen van de commissie dus een dempend effect op de resultaten, omdat studenten veel opdrachten maken en veel in groepjes werken. Het sluit de mogelijkheid niet uit dat studenten binnen een groep ‘meeliften’, voldoen aan de eisen zonder zelf een evenredige bijdrage te leveren aan de opdrachten, werkstukken et cetera. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma zowel voor de bacheloropleiding Taalwetenschap als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport is algemene informatie opgenomen, onder andere met betrekking tot de verdeling van onderwijs- en onderzoekstijd. Volgens de zelfstudie wordt het onderwijs in de bachelor- en masteropleiding verzorgd door een groep van 22 docenten. Twee van hen zijn niet gepromoveerd. Op één docent na zijn alle docenten lid van het onderzoekinstituut Uil OTS (Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS). Het merendeel van de onderzoekers is ook lid van LOT (de Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap). Vanwege de koppeling tussen onderwijs en onderzoek komt veel van het meest recente onderzoek volgens de zelfstudie in het onderwijs terug, in het verplichte gedeelte, maar ook in de majorgebonden keuzeruimte. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de overgrote meerderheid van de docenten die onderwijs verzorgen binnen de bacheloropleiding en de masteropleiding gepromoveerd is en deel uitmaakt van erkende onderzoekscholen en daarmee onderzoek uitvoert dat regelmatig wordt beoordeeld in het kader van onderzoeksvisitaties. Zij is daarom van oordeel dat het onderwijs binnen beide opleidingen in belangrijke mate wordt verzorgd door onderzoekers waarvan verwacht mag worden dat zij een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. 60
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat relevante algemene informatie, onder andere over het model voor de verdeling van onderwijsformatie dat binnen de faculteit wordt gebruikt. In de zelfstudie wordt vermeld dat het voor de opleidingen niet goed mogelijk is om de precieze omvang van de onderwijsformatie of de exacte staf-studentratio op het niveau van de opleiding aan te geven. De docenten binnen de faculteit worden namelijk ingezet voor het onderwijs van verschillende opleidingen. Zij zijn niet uitsluitend actief binnen één bacheloropleiding en de corresponderende masteropleiding, maar participeren ook in interdisciplinaire en zelfs interfacultaire programma’s. De faculteit streeft ernaar om cursussen te ontwikkelen die passen binnen de programma’s van verschillende opleidingen. De commissie heeft tijdens de gesprekken die zij voerde met docenten en studenten geen informatie ontvangen die erop wijst dat er te weinig personeel beschikbaar is om het onderwijs op een adequate manier en met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Oordeel: De commissie stelt vast dat zij feitelijk weinig informatie tot haar beschikking heeft waarop zij een oordeel over de kwantiteit van het personeel kan baseren, maar realiseert zich tegelijkertijd ook dat het in een faculteit die een matrixstructuur als uitgangspunt neemt, waarbinnen onderwijs in steeds sterkere mate multifunctioneel wordt gemaakt en dus door studenten van verschillende opleidingen wordt gevolgd, steeds lastiger wordt om op het niveau van de opleiding zinvolle en goed onderbouwde uitspraken te doen als antwoord op de vraag of een opleiding voldoende personeel inzet. De commissie heeft, zoals gezegd, geen informatie ontvangen die betekent dat er te weinig personeel wordt ingezet. Zij concludeert op basis van dat gegeven dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over het personeelsbeleid dat binnen de instelling wordt gevoerd, over de manier waarop de basiskwalificatie onderwijs wordt gehanteerd en over de professionaliseringstrajecten die de faculteit aanbiedt. Alle leden van de vaste staf zijn in het bezit van de basiskwalificaties onderwijs en onderzoek, de hoogleraren en de seniordocenten beschikken bovendien over de seniorkwalificaties. Twee docenten van de vaste staf zijn bezig met het verwerven van seniorkwalificaties op het gebied van onderwijs en onderzoek. De hoogleraren en andere seniordocenten zijn bij al het onderwijs betrokken. Er is binnen de staf geen expertise beschikbaar op het terrein van de fonologie, maar dit terrein is binnen de faculteit als geheel en binnen de opleidingen Engels in het bijzonder wel goed vertegenwoordigd, waardoor studenten Taalwetenschap toch in de gelegenheid zijn om zich op dit terrein te bekwamen. De stafleden hebben de vrees uitgesproken dat, na het recente emeritaat van de hoogleraar die gespecialiseerd was op dit terrein, ook de expertise op het gebied van de fonetiek zou kunnen verdwijnen. Het probleem daarbij is dat die niet in vergelijkbare mate aanwezig is binnen andere opleidingen en dat het voor studenten Taalwetenschap dan lastig wordt om zich te verdiepen in de fonetiek. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
61
De alumni met wie de commissie sprak uitten hun waardering voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de docenten en voor hun bereidheid om oplossingen te zoeken voor problemen. Oordeel: De commissie waardeert de onderwijskundige kwalificaties van de stafleden en ook het gevoerde beleid ter bewaking en verbetering van die kwalificaties, waarin het portfolio een belangrijke rol speelt. Zij is positief over het feit dat de faculteit eisen stelt aan nieuwe stafleden die van buiten de instelling afkomstig zijn. De commissie is van mening dat de docenten ook over de noodzakelijke inhoudelijke kwalificaties beschikken om het onderwijs op een goede manier te kunnen verzorgen. De teams van docenten beschikken naar haar oordeel over de expertises en specialisaties die nodig zijn voor de inhoudelijke realisatie van de programma’s. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat er op het gebied van de organisatorische realisatie van de programma’s problemen bestaan. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport besteedt uitgebreid aandacht aan de materiële voorzieningen waarover de opleidingen die de faculteit aanbiedt kunnen beschikken. De zelfstudies van de opleidingen vermelden dat het grote voordelen heeft dat de opleidingen kunnen beschikken over een eigen, “vaste” zaal, die geschikt is voor groepen tot 25 studenten en van alle relevante apparatuur is voorzien. De opleidingen betreuren het dat zij niet over die zaal kunnen beschikken op momenten dat er geen colleges ingeroosterd zijn. Oordeel: De commissie heeft noch uit de zelfstudies noch uit de gesprekken die zij tijdens haar bezoek gevoerd heeft informatie ontvangen die erop duidt dat de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken ontoereikend zijn of tot problemen leiden. Zij is van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport gaat uitgebreid in op de begeleiding van studenten, die in het universitaire onderwijsconcept, dat het begrip commitment als uitgangspunt neemt, een belangrijke plaats inneemt. Het beschrijft onder andere het tutoraat. 62
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Alle eerstejaars studenten van de bacheloropleiding krijgen volgens de zelfstudie voor de duur van de opleiding een tutor toegewezen. In het eerste jaar bespreekt de tutor geregeld de studieplanning en -voortgang met de studenten. In de volgende jaren neemt de frequentie van de contacten af. Dit is deels het gevolg van capaciteitsproblemen, maar deels ook omdat studenten in de later fase van de opleiding minder behoefte aan tutorcontacten hebben. In een discussie in de Opleidingscommissie is gebleken dat de studenten een voortzetting van het tutoraat in deze aangepaste vorm wel op prijs stellen. Studenten hebben geen drempelvrees en stappen gemakkelijk met hun vragen naar hun tutor en naar de andere docenten. De masterprogramma’s kennen een systeem van individuele begeleiding van studenten. In de geplande opzet krijgt elke student een persoonlijke tutor toegewezen. De tutor heeft de taak om samen met de student een individueel studietraject vast te leggen dat een balans laat zien tussen disciplinaire, interdisciplinaire en meer toepassingsgerichte of experimentele componenten, om de student met name te begeleiden bij de niet-cursorische componenten van de opleiding, zoals de stage en scriptie, maar ook bij eventuele wensen ten aanzien van opleidingscomponenten buiten de instelling (binnen- of buitenland) en om de aansluiting tussen de masteropleiding en de latere beroepsuitoefening centraal te stellen bij de keuze van het individuele studietraject en de begeleiding van de niet-cursorische opleidingscomponenten. Oordeel: De commissie is van mening dat het beleid dat de faculteit heeft uitgezet met betrekking tot de begeleiding van studenten adequaat is en op een goede manier invulling geeft aan het begrip ‘commitment’. Zij heeft wel vastgesteld dat de uitvoering van dat beleid nog verbeterd kan worden. Zij kan zich vinden in de keuze van de bacheloropleiding om de contacten met de tutor in de latere fase van de opleiding te reduceren en zij is eveneens positief over de nadere invulling van de begeleiding van studenten van de masteropleiding. Zij is dan ook van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat een beschrijving van het systeem van interne kwaliteitszorg dat binnen de faculteit wordt gehanteerd. Tijdens het bezoek van de commissie werd bevestigd dat het onderwijs binnen de faculteit systematisch wordt geëvalueerd. Dit geldt alleen niet voor onderdelen die individueel worden ingevuld, in het bijzonder de stage en de scriptie. De faculteit bereidt beleid voor om ook deze onderdelen systematisch te evalueren, bijvoorbeeld met behulp van een standaard evaluatieformulier. Het bestuur wijst erop dat er in het studiejaar 2004-2005 pas voor het eerst op grote schaal bachelorwerkstukken en masterscripties worden geschreven. De faculteit is ook nieuw beleid aan het ontwikkelen voor de evaluatie van curricula. Zij is van mening dat de oude instrumenten niet meer voldoen omdat het niet mogelijk is om met behulp daarvan te bepalen of eindkwalificaties daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
63
Er is, in overeenstemming met het instellingsbeleid, één Opleidingscommissie voor de bachelor- en de masteropleiding. Deze Opleidingscommissie sprak in de periode die voorafging aan het bezoek van de commissie onder andere over het programma van het eerste jaar van de bacheloropleiding, het niveau van de cursussen en de plaats van fonetiek binnen de opleidingen (fonetiek wordt geïntegreerd in de andere trajecten, waardoor het aantal trajecten wordt gereduceerd tot vijf). De resultaten van de evaluaties van het onderwijs worden ook in de OC besproken. Volgens de studentleden van de Opleidingscommissie worden problemen die zich voordoen vaak al tijdens de colleges besproken. De zelfstudie vermeldt dat er binnen de faculteit in de eerste jaren na de invoering van de bachelormasterstructuur vooral prioriteit is gegeven aan het evalueren en bijstellen van programma’s op basis van ervaringen van docenten en studenten. Wanneer alle opleidingen volledig hebben gedraaid, zal de faculteit investeren in het opstellen van nieuwe kwaliteitszorg en vormgeving van een kwaliteitszorgsysteem dat past bij de nieuwe onderwijsstructuur. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleidingen zich gecommitteerd hebben aan een systematische benadering van de interne kwaliteitszorg en dat ze de zaken goed onder controle hebben. De commissie heeft tijdens haar bezoek de uitkomsten van evaluaties van het onderwijs kunnen bestuderen en vastgesteld dat het systeem van kwaliteitszorg in de praktijk adequaat functioneert. Zij heeft geconstateerd dat de programmaonderdelen periodiek geëvalueerd worden. Dat geldt nog niet voor het curriculum als geheel. De evaluatie vindt nog niet echt plaats aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie vindt het begrijpelijk dat de faculteit in eerste instantie prioriteit heeft gegeven aan de ontwikkeling en implementatie van de bachelor- en masteropleidingen, die in Utrecht tot ingrijpende veranderingen en vernieuwing hebben geleid. Zij heeft er vertrouwen in dat het systeem van interne kwaliteitszorg dat de faculteit ontwikkelt wel gebruik zal maken van toetsbare streefdoelen. De commissie is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie is van mening dat de opleidingen een instrument nodig hebben om de kwaliteit en de samenhang van individuele trajecten te bewaken. De manier waarop de opleiding Duits gebruik maakt van het portfolio zou daarbij wellicht als voorbeeld kunnen dienen. In de ogen van de commissie heeft de facultaire volggroep bachelor-master een belangrijke en constructieve rol gespeeld bij het verder ontwikkelen en implementeren van het systeem van interne kwaliteitszorg. Zij is dan ook positief over het voornemen van de faculteit om deze groep een meer permanente status te geven. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie heeft de volggroep bachelor-master in het recente verleden een prominente rol gespeeld bij het formuleren en implementeren van maatregelen voor verbetering. De volggroep heeft bijvoorbeeld, op basis van ervaringen en evaluaties, diverse adviezen uitgebracht om de werkdruk voor docenten te verminderen, zoals het advies om de norm van ten minste zes contacturen en drie toetsmomenten niet voor alle cursussen even strikt te handhaven, maar een overwogen verdeling te maken binnen een curriculum. Ook heeft de volggroep geadviseerd om tussen de verschillende onderwijsperiodes een onderwijsvrije week te roosteren om studenten en docenten een adempauze te geven. Deze adviezen zijn door het bestuur van de faculteit overgenomen en tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 geëffectueerd.
64
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
De invoering van de bacheloropleiding heeft volgens de zelfstudie geleid tot een herbezinning op het programma, maar niet tot een echte herschikking. Als gevolg van de nieuwe cesuur tussen bacheloren masteropleiding is een aantal cursussen van niveau 3 die eerder tot het domein van de specialisatie behoorden opgenomen in het programma van de bacheloropleiding. Het zijn met name deze cursussen die nu voorbereiden op het bachelorwerkstuk. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat het systeem van interne kwaliteitszorg binnen de faculteit de afgelopen periode niet optimaal heeft gefunctioneerd omdat de meeste aandacht uit is gegaan naar de invoering van de bachelor- en masteropleidingen. De volggroep bachelor-master heeft in deze periode een bijzonder nuttige functie vervuld door heel gericht maatregelen voor te stellen. De commissie heeft opgemerkt dat de opleidingen in een aantal gevallen wijzigingen in de programma’s hebben doorgevoerd wanneer de uitkomsten van evaluaties daartoe aanleiding gaven. Zij is daarmee van oordeel dat de evaluaties hebben geleid tot aantoonbare verbetermaatregelen. Zij gaat er wel van uit dat het nieuwe systeem van kwaliteitszorg dat binnen de faculteit wordt ontwikkeld zal leiden tot een meer systematische en structurele opvolging van de uitkomsten van evaluaties. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over de betrokkenheid van studenten en alumni bij de interne kwaliteitszorg. Studenten en docenten zijn op de gebruikelijke manieren betrokken bij de interne kwaliteitszorg: als lid van de Opleidingscommissie, via de evaluaties van het onderwijs en het docentenoverleg. Volgens de studentleden van de Opleidingscommissie wordt er serieus rekening gehouden met de adviezen van de commissie. Studenten van de masteropleiding meldden dat zij ook zelf docenten aanspreken wanneer zij van mening zijn dat het onderwijs voor verbetering vatbaar is. In verschillende gevallen heeft dit volgens de studenten geleid tot aanpassingen in de structuur en de inhoud van cursussen. Sinds 2003 heeft de opleiding opnieuw een eigen studievereniging, Babel, met onder andere een eigen website. De vereniging leidt volgens de zelfstudie een bloeiend bestaan. Zij speelt een duidelijke rol bij de introductie van nieuwe studenten en bij de organisatie van andere activiteiten. Er bestaan nauwe contacten tussen de studentenvereniging en de studentleden van de Opleidingscommissie, waardoor studenten nog breder bij de kwaliteitszorg kunnen worden betrokken. Alumni worden op facultair en universitair niveau aangesproken via activiteiten en het universitaire alumniblad. De opleiding heeft na een aantal activiteiten in het verleden de laatste jaren weinig initiatieven op dit terrein ontplooid. De alumni worden niet bij de kwaliteitszorg betrokken. Het werkveld is vooral bij de opleiding betrokken via de stages, maar het wordt niet systematisch ingeschakeld bij bijvoorbeeld de curriculumontwikkeling of -evaluatie. Het is volgens de zelfstudie de vraag of dat, gezien de diversiteit van het afzetgebied, gewenst zou zijn, zeker in de bacheloropleiding. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de docenten en de studenten op de gebruikelijke manier betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft eveneens vastgesteld dat de inbreng van in het bijzonder de alumni en het beroepenveld in de kwaliteitszorg beperkt is. Zij heeft er begrip voor dat die inbreng niet groter is dan zij is: het is in haar ogen, als gevolg van het relatief beperkte aantal studenten en het heterogene beroepenveld, niet realistisch te verwachten dat de genoemde groepen belanghebbenden een grote en systematische inbreng in de kwaliteitszorg zullen hebben. Zij is daarom van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
65
Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat enkele algemene opmerkingen over de resultaten van de opleidingen die door de faculteit worden verzorgd. Op het moment dat de zelfstudie werd afgesloten waren er enkele afgestudeerde bachelorstudenten, maar nog geen afgestudeerde masterstudenten. Over de arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding kunnen dus nog geen uitspraken worden gedaan. De commissie heeft een aantal bachelorwerkstukken kunnen bekijken en heeft daarnaast een aantal scripties van de ongedeelde opleiding bestudeerd. Zij heeft ook gesproken met een aantal afgestudeerden van de ongedeelde opleiding. Een relatief groot deel van de scripties die de commissie bestudeerd heeft was geschreven in het Engels. Volgens de studenten van de masteropleiding beslissen studenten zelf of zij de scriptie in het Engels schrijven, maar lijkt het in de praktijk bijna vanzelfsprekend te zijn dat studenten kiezen voor het Engels. In de ogen van de studenten beheersen zij het Engels voldoende om een scriptie te kunnen schrijven. Verschillende afgestudeerden zijn van mening dat de (ongedeelde) opleiding hen eerder op een wetenschappelijke carrière heeft voorbereid heeft dan op een loopbaan buiten de wetenschap. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding voldoende toegerust waren op een maatschappelijke loopbaan na hun studie, maar dat zij wel vonden dat zij meer op een wetenschappelijke dan op een maatschappelijke carrière waren voorbereid. De commissie heeft de indruk dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding voldoende aandacht besteden aan de eisen van de beroepspraktijk, al heeft zij ook vastgesteld dat de academische vorming binnen de bacheloropleiding een centrale plaats inneemt en de stages in de masteropleiding regelmatig het karakter van onderzoeksstages hebben. De commissie kan zich in het algemeen goed kan vinden in de oordelen voor scripties wanneer die hoog zijn, maar heeft in verschillende gevallen moeite met laag uitgevallen oordelen. Zij is van mening dat scripties die met een 6 worden beoordeeld soms overgewaardeerd worden, dat de voldoende niet echt terecht is. Zij heeft niet kunnen vaststellen hoe de oordelen precies tot stand zijn gekomen, omdat die oordelen niet nader uitgewerkt of gespecificeerd zijn. Zij is van mening dat het goed zou zijn om een systeem voor de bewaking van de kwaliteit van scripties te ontwikkelen waarin de beoordeling van een scriptie nader wordt gespecificeerd, zodat ook buitenstaanders na kunnen gaan hoe een oordeel over een scriptie tot stand is gekomen. Zij heeft begrepen dat er binnen de opleiding inmiddels wordt gesproken over een explicitering van de beoordelingen en over het opstellen van richtlijnen voor de weging van de criteria op grond waarvan een oordeel tot stand komt.
66
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
De commissie heeft vastgesteld dat er weliswaar een aanzienlijk aantal scripties in het Engels wordt geschreven, maar dat de kwaliteit van het Engels in verschillende gevallen te wensen overlaat. Zij is van mening dat de opleidingen aandacht moeten blijven besteden aan de kwaliteit van het Engels in de scripties en dat ook het taalgebruik als zodanig in de beoordeling zou moeten worden betrokken. De commissie was in meerdere gevallen teleurgesteld over de kwaliteit van de bachelorwerkstukken die zij bekeken heeft. Het bachelorwerkstuk is een nieuw onderdeel in de programma’s van de bacheloropleidingen. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verwachtingen en de criteria waaraan zo’n werkstuk moet voldoen nog niet voldoende zijn uitgekristalliseerd. Zij raadt de opleidingen aan beter te expliciteren aan welke eisen een bachelorwerkstuk moet voldoen. Het bestuur van de faculteit bleek overigens het oordeel van de commissie dat de doelstellingen van het bachelorwerkstuk nog niet voldoende gerealiseerd worden te delen en van mening te zijn dat de studenten niet in alle gevallen de meerwaarde van dat werkstuk zien. De commissie heeft er, ook op grond van de uitspraken van het bestuur van de faculteit over de bachelorwerkstukken, vertrouwen in dat het niveau van de scripties die in het kader van de bacheloren de masteropleiding geschreven zullen worden adequaat zal zijn en dat de afgestudeerden van die opleidingen ook voldoende toegerust zullen zijn voor hun verdere loopbaan. Zij is ervan overtuigd dat het bachelorwerkstuk een volwaardig onderdeel van het programma wordt en dat de problemen die zij heeft gesignaleerd zullen worden opgelost, niet in de laatste plaats omdat het bestuur van de faculteit zich bewust is van de problemen en de analyse van de commissie deelt. Zij is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport wordt vermeld dat de faculteit het streefdoel hanteert dat de rendementen van de opleidingen in ieder geval op het landelijk gemiddelde van Letterenopleidingen liggen en dat de tussentijdse toetsing en de verhoging van het aantal contacturen er onder andere toe moeten leiden dat de rendementen van de opleidingen stijgen. Volgens het faculteitsbestuur is de praktijk van het nieuwe didactische concept dat de rendementen van de cursussen een stijgende lijn vertonen, maar de rendementen van de opleidingen nog niet. De zelfstudie bevat een KUO-tabel voor de ongedeelde opleiding, zeer weinig informatie bevat, omdat die opleiding pas vanaf 2000 een eigen propedeuse kende en er geen informatie beschikbaar is die betrekking heeft op de bovenbouwopleiding. Gegevens die betrekking hebben op de bachelor- en de masteropleiding waren op het moment dat de commissie de faculteit bezocht evenmin beschikbaar. Oordeel: De commissie heeft eigenlijk geen feitelijke informatie tot haar beschikking om tot een gefundeerd oordeel over de rendementen van de bachelor- en de masteropleiding te komen. Zij heeft wel vastgesteld dat de faculteit streefcijfers voor de rendementen heeft opgesteld, die in haar ogen realistisch zijn. Zij heeft ook vastgesteld dat de faculteit, in navolging van universitair beleid, het didactisch concept en de inrichting van de leeromgeving heeft aangepast om de rendementen van de opleidingen te verbeteren. Hoewel er nog geen gegevens zijn die het mogelijk maken een oordeel te vellen over de juistheid van de gemaakte keuzes, lijken de rendementen van de cursussen inmiddels een stijgende lijn te vertonen. De commissie beschouwt dat als een eerste indicatie dat de in gang gezette veranderingen het gewenste effect zullen hebben en spreekt op grond daarvan het vertrouwen uit dat de rende-
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
67
menten van de opleidingen zullen voldoen aan de door de faculteit opgestelde streefcijfers, waarmee de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
68
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Taalwetenschap: Onderwerp
Oordeel
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen
Voldoende
2. Niveau
Voldoende
3. Oriëntatie
Voldoende
4. Eisen WO
Voldoende
5. Relatie doelstellingen en programma
Voldoende
6. Samenhang programma
Voldoende
7. Studielast
Voldoende
8. Instroom
Voldoende
9. Duur
Voldoende
10. Afstemming vormgeving en inhoud
Goed
11. Beoordeling en toetsing
Voldoende
12. Eisen WO
Voldoende
13. Kwantiteit personeel
Voldoende
14. Kwaliteit personeel
Goed
15. Materiële voorzieningen
Voldoende
16. Studiebegeleiding
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Voldoende
6. Resultaten
20. Gerealiseerd niveau
Voldoende
21. Onderwijsrendement
Voldoende
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Masteropleiding Taalwetenschap: Onderwerp
Oordeel
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen
Voldoende
2. Niveau
Voldoende
3. Oriëntatie
Voldoende
4. Eisen WO
Voldoende
5. Relatie doelstellingen en programma
Voldoende
6. Samenhang programma
Voldoende
7. Studielast
Voldoende
8. Instroom
Voldoende
9. Duur
Voldoende
10. Afstemming vormgeving en inhoud
Voldoende
11. Beoordeling en toetsing
Voldoende
2. Programma
Voldoende
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
69
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
Voldoende
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO
Voldoende
13. Kwantiteit personeel
Voldoende
14. Kwaliteit personeel
Goed
15. Materiële voorzieningen
Voldoende
16. Studiebegeleiding
Voldoende
17. Evaluatie resultaten
Voldoende
18. Maatregelen tot verbetering
Voldoende
19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende
20. Gerealiseerd niveau
Voldoende
21. Onderwijsrendement
Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding en de masteropleiding Taalwetenschap: De commissie is, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, van mening dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding Taalwetenschap voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
70
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
2.
Rapport over de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen en de masteropleiding Communicatiestudies
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Communicatie- en informatiewetenschappen 56826 bachelor WO 180 EC Bachelor voltijd Utrecht 31 december 2007
Masteropleiding Communicatiestudies Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Communicatiestudies 60308 master WO 60 EC Master voltijd Utrecht 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht vond plaats op 10 en 11 mei 2005.
2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie voor dit onderwerp het facultaire rapport. De bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen valt onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Media en Re/presentatie, de masteropleiding Communicatiestudies onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Nederlands, dat optreedt als penvoerder namens de faculteiten Letteren en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht.
2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen komt voort uit de ongedeelde opleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (CROHO-nummer: 6826; einddatum afbouw: 1 september 2007). Deze ongedeelde opleiding heeft gedurende twee jaar gefunctioneerd. Toen de faculteit in 2002 overschakelde op het bachelor-mastersysteem zijn de studenten van deze cohorten voor de keuze gesteld om over te stappen naar het nieuwe systeem. Studenten die in 2001 met hun doctoraalopleiding begonnen is geadviseerd in te stromen in het tweede jaar van een bacheloropleiding en deze opleiding te vervolgen met een masteropleiding. Van deze mogelijkheid heeft een
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
71
grote meerderheid van de studenten gebruik gemaakt. Op 1 september 2004 stonden er nog 57 studenten ingeschreven voor de ongedeelde opleiding. De masteropleiding Communicatiestudies bouwt voort op de specialisatie Communicatiekunde van de ongedeelde opleiding Nederlandse taal en cultuur en op de ongedeelde opleiding Algemene Sociale Wetenschappen. In het facultaire deel van dit rapport is algemene informatie opgenomen over de manier waarop de Faculteit der Letteren de bachelor-masterstructuur ingevoerd heeft en over de overgangsregelingen die zijn opgesteld voor studenten die de ongedeelde doctoraalopleidingen volgden. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de faculteit geen informatie ontvangen die erop wijst dat de overgangsregeling voor de ongedeelde opleiding Communicatie- en informatiewetenschappen voor problemen heeft gezorgd. Zoals de zelfstudie vermeldt, werd er wellicht niet altijd voldoende aandacht besteed aan de overgangsregelingen, maar werden er wel steeds ad hoc-oplossingen gevonden die studenten in staat stelden hun opleiding af te ronden. De commissie is gecharmeerd door de consequente manier waarop de faculteit de bachelor-masterstructuur geïmplementeerd heeft. Zij heeft vastgesteld dat er sprake is van een duidelijke en inhoudelijk gemotiveerde cesuur tussen de bachelor- en de masteropleidingen. De principiële keuze binnen de instelling voor een uniforme cursusomvang bevordert de interactie en de samenwerking tussen faculteiten. Dat geldt in het bijzonder voor de masteropleiding Communicatiestudies, een samenwerkingsverband tussen de Faculteit der Letteren en de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De commissie is ook van mening dat de facultaire volggroep een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de invoering en implementatie van de bachelor-masterstructuur en zij ondersteunt de beslissing om de groep in stand te houden van harte.
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport beschrijft de algemene uitgangspunten die de instelling heeft gehanteerd bij het invoeren van de bachelor-masterstructuur. In de bacheloropleidingen die de Universiteit Utrecht aanbiedt staat academische vorming centraal. De masteropleidingen zijn vooral gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. Het facultaire deel vermeldt ook dat de Faculteit der Letteren voor elke masteropleiding in het Letterendomein een competentieprofiel heeft opgesteld. De bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen streeft ernaar dat studenten kennis verwerven van theorieën over communicatieve processen ingebed in hun context en in relatie met medium, functie en doelgroep en dat ze de kennis en vaardigheid verwerven om deze processen op een methodologisch zinvolle wijze te bestuderen. De bacheloropleiding is gericht op communiceren met behulp van – in principe alle – media, informatiedragers en tekensystemen die de gebruikers ter beschikking staan. De opleiding onderscheidt zich volgens de zelfstudie van andere opleidingen binnen hetzelfde domein door het gegeven dat studenten diepgaande kennis verwerven zowel op het gebied van communicatie met beeld en geluid als op het gebied van talige communicatie. Volgens de zelfstudie zijn de belangrijkste eindtermen van de opleiding de volgende: 1. De student heeft kennis van en inzicht in de theorieën over de rol van de media in cultuur en samenleving.
72
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
2. De student heeft kennis van en inzicht in de theorieën over de relaties tussen kenmerken van communicatie-uitingen aan de ene kant en vormen van productie dan wel eigenschappen van producenten aan de andere kant. 3. De student heeft kennis van en inzicht in de theorieën over de receptie van representatie- en expressievormen waarvan de (audio-)visuele media gebruik maken met inbegrip van fotografie, film, televisie en digitale technologie. 4. De student heeft kennis van en inzicht in de mogelijkheden, beperkingen en effecten van het gebruik van de belangrijkste communicatiemiddelen (met inbegrip van digitale en multimediale informatiedragers) bij het communiceren van zakelijke en expressieve boodschappen. 5. De student heeft kennis van en inzicht in de historische ontwikkeling van de belangrijkste media en communicatietechnologieën 6. De student heeft inzicht in de samenhang tussen nieuwe technologieën en culturele transformaties, met name wat betreft de sociale en culturele ruimte die door media en communicatiemiddelen ontstaat. 7. De student heeft inzicht in de geschiedenis van de vormen en technieken die bij communicatieprocessen worden gebruikt. 8. De student kan onderzoeksresultaten in de bovenvermelde disciplines opsporen, zowel via traditionele als via gedigitaliseerde systemen, en is in staat deze resultaten kritisch te verwerken en daarover te rapporteren in een verslag. 9. De student is in staat op basis van zijn vertrouwdheid met theorieën over representatie, communicatie en expressie die vanuit verschillende perspectieven (waaronder cultureel, sociologisch, psychologisch, cognitief en gender) ontwikkeld zijn, om debatten op het gebied van Communicatie- en informatiewetenschappen kritisch te volgen en onderzoeksresultaten te beoordelen op de toepassingsmogelijkheden in praktijksituaties. 10. De student is in staat verschillende methoden of technieken toe te passen om wetenschappelijk verantwoord mondeling en schriftelijk te rapporteren over de relaties tussen communicatiedoelstelling, gekozen middelen, doelgroep en situatie van uitingen en/of de productie- of receptieprocessen, eventueel met als doel te komen tot een evaluatie en advies. 11. De student is in staat verschillende methoden of technieken toe te passen om wetenschappelijk verantwoord mondeling en schriftelijk te rapporteren over transformaties binnen het mediaensemble en de gevolgen daarvan voor samenleving en cultuur. 12. De student is op grond van voornoemde kennis, inzicht en praktijkervaring in staat te analyseren welke kenmerken begripsvorming en andere effecten bevorderen of verhinderen bij alle soorten communicatieve processen, van interacties in face-to-face-situaties tot massamediale programma’s en kan op grond daarvan advies uitbrengen. 13. De student is in staat op een deelgebied van Communicatie- en informatiewetenschappen een onderzoeksvoorstel te formuleren en in dat licht een probleemstelling, specifieke onderzoeksvragen, hypothesen en onderzoekmethoden aan elkaar te relateren. Volgens de docenten heeft de bacheloropleiding door de combinatie van taalbeheersing en media een spannende inhoudelijke keuze gemaakt. De docenten zijn van mening dat het proces van integratie van de twee disciplines goed verloopt, maar geven wel aan dat het een intensief traject is dat veel tijd en energie kost, onder andere vanwege de verschillende culturen die in de opleiding bij elkaar worden gebracht. In hun ogen is het proces van integratie nog niet afgelopen, groeit de inhoudelijke samenwerking tussen de disciplines nog steeds. De masteropleiding Communicatiestudies is een interfacultaire opleiding die voorziet in een interdisciplinaire benadering van taal en communicatie. Deze maakt het studenten mogelijk een linguïstische en sociaalwetenschappelijke invalshoek met elkaar te combineren. De opleiding richt zich nadrukkelijk op studenten van verschillende bacheloropleidingen: Communicatie- en informatiewetenschappen, Nederlandse taal en cultuur (studenten die een eindwerkstuk op het gebied van de communicatiekunde hebben geschreven), Algemene Sociale Wetenschappen (specialisatie Communicatie) en Taal- en cultuurstudies (hoofdrichting Communicatiekunde). De masteropleiding Communicatiestudies streeft ernaar om studenten:
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
73
1. gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht vanuit een taalwetenschappelijk en vanuit een sociaalwetenschappelijke perspectief op communicatiestudies bij te brengen, 2. voor te bereiden op de beroepsuitoefening in diverse functies in de voorlichting, de interne en externe communicatie van organisaties en beleids- en advieswerk op terreinen als tekstontwerp, reclame, consultancy en trainingen, 3. voor te bereiden op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van de communicatiestudies. De vraag die centraal staat in de benadering die de opleiding volgt is hoe de kwaliteit van teksten en discoursen in relatie tot de eisen vanuit de sociale en institutionele omgeving kan worden geanalyseerd en vergroot. Deze vraag wordt volgens de zelfstudie beantwoord door een theoretische analyse van de manier waarop actoren hun symbolisch handelen coördineren en door de analyse van het functioneren van specifieke talige en sociale structuren, die de kwaliteit van communicatieve inspanningen vergroten dan wel in de weg staan. Op basis van deze analyse en evaluatie worden vervolgens voorstellen voor het optimaliseren van tekstontwerpen geformuleerd. Deze verschillende benaderingen worden samengevat in de zogenaamde drieslag ‘analyseren, evalueren en optimaliseren’. Deze drieslag is binnen de opleiding voor vier themavelden nader uitgewerkt: Discourse, Cognitie en Tekstontwerp; Interactie, Organisatie en Interventie; Taal en (Multi)medialiteit; Cultuur, Identiteit en Communicatiemanagement. De doelstelling leidt volgens de zelfstudie tot de volgende eindtermen: een student die de masteropleiding Communicatiestudies met succes heeft voltooid: 1. kan zich zelfstandig verdiepen in relevante theorieën op het terrein van mondelinge en schriftelijke communicatie en heeft zicht op de invloed van de multiculturele samenleving op communicatie; 2. kan uit meerdere verwante wetenschapsgebieden de voor de eigen vraagstelling relevante informatie afleiden en met elkaar in verband brengen en behoudt daarbij zicht op de invloed van de samenleving op de wetenschappelijke ontwikkelingen; 3. heeft kennis van de belangrijkste onderzoeksmethoden voor communicatieonderzoek en kan afwegen welke methode voor een bepaalde vraagstelling wel en niet geschikt is; 4. kan werken met kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethodes om de functionaliteit van mondelinge en schriftelijke interactieprocessen bij een doelgroep te achterhalen; 5. is in staat de resultaten van linguïstisch en sociaal wetenschappelijk onderzoek op het terrein van taal, communicatie en cultuur te interpreteren en te beoordelen; 6. is in staat een praktijkgericht onderzoeksplan te ontwerpen en uit te voeren. In dat plan wordt een specifieke vraag in korte tijd tot een antwoord gebracht; 7. kan een tekst of discourse analyseren en evalueren met het oog op de functionaliteit en correctheid voor een omschreven doelgroep in een concrete situatie; 8. kan de normatieve literatuur - raadgevings- en adviesboeken - in het vakgebied kritisch tegen het licht houden; 9. kan voor verschillende organisatorische contexten een ontwerp maken, waarmee de communicatie beoordeeld en verbeterd wordt; 10. kan het eigen functioneren als communicatiedeskundige kritisch beoordelen en veranderen; 11. beschikt over uitstekende schriftelijke en mondelinge (dan wel met behulp van nieuwe media) uitdrukkingsvaardigheden en kan adequaat omgaan met betrokkenen in een communicatieve organisatie; 12. is in staat onderzoeksresultaten aan betrokkenen overtuigend en met gebruikmaking van verschillende mediale technieken te presenteren. De masteropleiding wordt verzorgd door de Faculteit der Letteren en de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Volgens het bestuur van de faculteit komt de structurele samenwerking met andere faculteiten, waaronder de Faculteit der Sociale Wetenschappen, niet voort uit financiële overwegingen, maar uit inhoudelijke, uit de wens om het aanbod en de kwaliteit van de programma’s te vergroten. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van haar domeinspecifiek referentiekader en is tot de conclusie gekomen dat die eindtermen 74
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
in beide gevallen goed aansluiten bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding op het terrein van de communicatie- en informatiewetenschappen c.q. de communicatiestudies. Studenten die de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen hebben afgerond beschikken over relevante kennis en inzicht op het gebied van communicatie en informatie, bijvoorbeeld met betrekking tot de relaties tussen kenmerken van communicatie-uitingen enerzijds en de productie van die uitingen anderzijds, de rol van media in cultuur en samenleving en de mogelijkheden, beperkingen en effecten van het gebruik van de belangrijkste communicatiemiddelen. Studenten raken tijdens hun opleiding vertrouwd met verschillende perspectieven op communicatie en representatie, waaronder sociologische, psychologische en cognitieve. De opleiding kiest voor een profiel waarin (nieuwe) media een belangrijke plaats innemen. Studenten verwerven bijvoorbeeld kennis van en inzicht in de representatie- en expressievormen waarvan media als fotografie, film en televisie gebruik maken en van de manier waarop die vormen worden ontvangen. Zij leren om relevante onderzoeksresultaten op te sporen, om die kritisch te verwerken en om over die verwerking te rapporteren. Zij leren tot slot om een onderzoeksvoorstel te formuleren en om in het kader daarvan een probleemstelling, onderzoeksvragen, hypotheses en methoden met elkaar in verband te brengen. De commissie is van oordeel dat deze eindtermen op een goede manier aansluiten bij de inhoudelijke eisen van vakgenoten. Zij vindt dat de opleiding een profiel gekozen heeft dat duidelijk is en goed past binnen het domeinspecifiek referentiekader. De commissie beschouwt het wel als een gemis dat er in de eindkwalificaties geen aandacht wordt besteed aan kennis van en inzicht in relevante disciplines als economie, management en organisatiekunde. Zij is van mening dat de eindtermen van de opleiding in sterke mate theoretisch georiënteerd zijn en relatief weinig aandacht besteden aan vaardigheden die niet gerelateerd zijn aan het uitvoeren van onderzoek in een wetenschappelijke omgeving. Dat wil overigens niet zeggen dat de eindkwalificaties niet voldoen aan de eisen van de beroepspraktijk, maar dat vaardigheden die in de beroepspraktijk nuttig zijn niet expliciet vermeld worden. De commissie twijfelt er niet aan dat studenten die de universiteit na de bacheloropleiding verlaten beschikken over vaardigheden die nuttig en relevant zijn voor de beroepspraktijk. De doelstelling van de masteropleiding Communicatiestudies legt wel een expliciet verband met de beroepspraktijk. In de eindkwalificaties wordt dat verband verder uitgewerkt. Zo leggen de eindtermen vast dat studenten leren om voor verschillende organisatorische contexten een ontwerp te maken met behulp waarvan de communicatie beoordeeld en verbeterd kan worden. Maar de eindkwalificaties sluiten ook duidelijk en expliciet aan bij de eisen van de wetenschappelijke discipline. Studenten zijn aan het einde van de opleiding bijvoorbeeld in staat om zich zelfstandig te verdiepen in relevante theorieën op het terrein van mondelinge en schriftelijke communicatie en hebben zicht op de invloed van de multiculturele samenleving op communicatie. Zij hebben ook kennis van de belangrijkste onderzoeksmethoden op het terrein van de communicatie. De eindkwalificaties verwijzen expliciet naar algemene vaardigheden als schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden en de vaardigheid om het eigen functioneren kritisch te beoordelen en te veranderen. De commissie is van mening dat de eindkwalificaties van de masteropleiding in inhoudelijke zin iets minder expliciet en goed uitgewerkt zijn dan die van de bacheloropleiding, maar dat dat gemis gecompenseerd wordt door de extra aandacht voor algemene en professionele vaardigheden en dat de eindkwalificaties van de masteropleiding daarom eveneens het predikaat ‘goed’ verdienen. Het verheugt de commissie dat de samenwerking tussen de faculteiten goed verloopt en niet alleen wordt gevoed door overwegingen die te maken hebben met doelmatigheid, maar ook inhoudelijk gemotiveerd is. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
75
Beschrijving: Een student die de bacheloropleiding heeft afgerond beschikt volgens de zelfstudie over zo diepgaande en actuele kennis van de fundamenten van de verbale en non-verbale communicatie, dat hij die kan inzetten om verschillende maatschappelijk relevante communicatieve uitingsvormen in hun context en situatie te analyseren. Het niveau van deze kennis en vaardigheden stemt overeen met wat volgens de Dublin-descriptoren van een afgestudeerde bachelorstudent verwacht mag worden. In de zelfstudie wordt vervolgens, deels aan de hand van de inhoud van het programma, per descriptor nader toegelicht op welke manier de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Zo leren studenten bijvoorbeeld in de onderdelen Media, cultuur en maatschappij en Instrueren en overtuigen en bij het eindwerkstuk hun analytische kennis in te zetten om een communicatieve praktijk (bijvoorbeeld de interne communicatie op een kantoor) of een product (een gemeentelijke website) gefundeerd te beoordelen. In de zelfstudie van de masteropleiding wordt op grond van informatie die vooral betrekking heeft op het programma van de opleiding beargumenteerd dat de opleiding aansluit bij de Dublin-descriptoren. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van het niveau van de opleiding. Zij heeft allereerst vastgesteld dat de eindtermen duidelijk tot uitdrukking brengen dat er een verschil in niveau bestaat tussen de opleidingen. Waar studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond bijvoorbeeld beschikken over kennis van en inzicht in de theorieën over de relaties tussen kenmerken van communicatie-uitingen aan de ene kant en vormen van productie dan wel eigenschappen van producenten aan de andere kant, zijn studenten die de masteropleiding hebben voltooid in staat om zich zelfstandig te verdiepen in relevante theorieën op het terrein van mondelinge en schriftelijke communicatie en hebben zij zicht op de invloed van de multiculturele samenleving op communicatie. Waar studenten van de bacheloropleiding in staat zijn om een onderzoeksvoorstel te formuleren en in dat licht een probleemstelling, specifieke onderzoeksvragen, hypothesen en onderzoekmethoden aan elkaar te relateren, is een student van de masteropleiding in staat om een praktijkgericht onderzoeksplan te ontwerpen en uit te voeren waarin een specifieke vraag in korte tijd wordt beantwoord. De commissie heeft vervolgens vastgesteld dat de eindtermen van beide opleidingen verwijzingen bevatten naar de verschillende Dublin-descriptoren. De eindtermen van de bacheloropleiding verwijzen naar de kennis die studenten verwerven en naar toepassingen van die kennis. Zo verwerven studenten kennis en inzicht in de theorieën over de rol van de media in cultuur en samenleving en zijn zij in staat om te analyseren welke kenmerken begripsvorming en andere effecten bevorderen of verhinderen bij communicatieve processen en kunnen zij op grond van die analyse advies uitbrengen. Ze sluiten ook duidelijk aan op de descriptoren die betrekking hebben op oordeelsvorming en communicatie. De eindtermen verwijzen niet expliciet naar leervaardigheden, maar naar het oordeel van de commissie mag van een student die de eindtermen heeft behaald verwacht worden dat hij de leervaardigheden bezit die nodig zijn voor een vervolgstudie met een hoog niveau van autonomie. De eindtermen van de masteropleiding verwijzen slechts in beperkte mate naar de kennis en de inzichten die studenten verwerven en veel meer naar de vaardigheden om die kennis toe te passen. Zo kunnen studenten werken met kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethodes om de functionaliteit van mondelinge en schriftelijke interactieprocessen te achterhalen. De commissie vindt dat kennis en inzicht niet kunnen worden toegepast wanneer die niet verworven zijn en is dus van oordeel dat de eindtermen impliciet ook verwijzen naar die kennis. De eindtermen verwijzen ook naar het vermogen om oordelen te vormen (een student is in staat de resultaten van linguïstisch en sociaal wetenschappelijk onderzoek te interpreteren en te beoordelen) en naar communicatieve vaardigheden (een student beschikt aan het einde van de opleiding over uitstekende schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden). Ook de eindtermen van de masteropleiding bevatten geen expliciete vermelding van leervaardigheden, maar volgens de commissie mag van een student die de eindtermen heeft behaald verwacht worden dat hij de leervaardigheden bezit die nodig zijn voor een vervolgstudie met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. 76
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving: De bacheloropleiding geeft volgens de zelfstudie toegang tot de masteropleidingen Communicatiestudies, Film- en Televisiewetenschap en Nieuwe media en digitale cultuur en verder in ieder geval ook tot de masteropleidingen Kunstbeleid en -management, Comparative Women’s Studies en de onderzoeksmasters Media Studies, Gender and Etnicity en Linguistics. De zelfstudie toont vooral op basis van de inhoud van het programma aan dat studenten van de bacheloropleiding worden opgeleid voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. De onderzoeksvaardigheden die de student daar verwerft, zijn voor tal van functies van belang, niet alleen voor functies in de wetenschap, maar ook voor functies in de praktijk van film, televisie en nieuwe media. De masteropleiding bereidt studenten volgens de zelfstudie voor op een breed scala van functies op academisch niveau waarin expertise vereist is op het gebied van taal en communicatie. In die functies ligt een zwaar accent op toegepaste onderzoeksvaardigheden. Daarbij kan volgens de zelfstudie met name gedacht worden aan het kunnen formuleren van relevante probleemstellingen, het kunnen expliciteren van een methodiek die in overeenstemming is met praktische randvoorwaarden en het publieksgericht kunnen rapporteren. Deze onderzoeksvaardigheden vormen volgens de zelfstudie dan ook een belangrijk onderdeel van de eindtermen en logischerwijs ook van het programma. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de oriëntatie van de opleiding. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen van beide opleidingen het wetenschappelijke karakter ervan in voldoende mate tot uitdrukking brengen. De eindtermen van de bacheloropleiding leggen in de ogen van de commissie voldoende verbanden met de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied van de communicatie- en informatiewetenschappen in het bijzonder. De eindtermen verwijzen bijvoorbeeld expliciet naar de vaardigheid om onderzoeksresultaten op te sporen en om die kritisch te verwerken en daarover te rapporteren en naar de vaardigheid om een onderzoeksvoorstel te formuleren en in het licht daarvan een probleemstelling, specifieke onderzoeksvragen, hypothesen en onderzoekmethoden aan elkaar te relateren. Zoals hierboven (onder F1) al is vastgesteld, brengen de eindtermen van de opleiding het verband met het vakgebied van de communicatie- en informatiewetenschappen en met de beroepspraktijk ook tot uitdrukking. Ook voor de masteropleiding geldt dat de eindtermen naar het oordeel van de commissie in voldoende mate gerelateerd zijn aan de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied in het bijzonder. De eindtermen verwijzen bijvoorbeeld expliciet naar kennis van de belangrijkste relevante onderzoeksmethoden en naar de vaardigheid om te bepalen welke methode in een bepaalde situatie wel of niet geschikt is. Zoals hierboven (onder F1) al is vastgesteld, brengen de eindtermen van de masteropleiding het verband met het vakgebied tot uitdrukking. Studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond hebben toegang tot de masteropleidingen Communicatiestudies, Film- en Televisiewetenschap en Nieuwe media en digitale cultuur. Studenten die de masteropleiding hebben afgerond beschikken in de ogen van de commissie over de kennis en de vaardigheden die nodig zijn voor het uitvoeren van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, bijQANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
77
voorbeeld als assistent in opleiding. De commissie is dan ook van oordeel dat de bacheloropleiding en de masteropleiding voldoen aan de criteria die betrekking hebben op de oriëntatie van de opleidingen. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding zowel voor de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen als voor de masteropleiding Communicatiestudies luidt: voldoende.
2.2.2. Programma De opleidingen hebben bij het vormgeven van hun programma’s het universitaire model gevolgd, dat voorschrijft dat bacheloropleidingen primair vraaggestuurd zijn, terwijl masteropleidingen in de eerste plaats expertisegestuurd zijn. Zij hebben in een aantal opzichten wel een eigen invulling aan dat model gegeven, die is bepaald door bijvoorbeeld de omvang van de staf die het onderwijs verzorgt. Het programma van de bacheloropleiding bestaat uit disciplinegebonden onderdelen, academische contextvakken en een profileringsruimte. Alle onderdelen hebben een omvang van 7,5 EC. In het eerste jaar volgen studenten zeven verplichte inleidende onderdelen, waaronder een inleiding in de communicatie- en informatiewetenschappen en onderdelen die gewijd zijn aan media, cultuur en maatschappij en aan de geschiedenis van het medialandschap. Het achtste onderdeel is een verplichte academische contextcursus. Het programma van het tweede jaar kent twee verplichte onderdelen (waaronder een academische contextcursus) en zes keuzeonderdelen, waarbij steeds geldt dat studenten een keuze maken uit een beperkt aanbod. Zo kunnen studenten bij één van de majorgebonden keuzeonderdelen kiezen uit twee practica, een practicum video en een practicum nieuwe media. Het programma van het derde jaar omvat één majorgebonden keuzeonderdeel, de profileringsruimte met een omvang van 30 EC en het eindwerkstuk van de bacheloropleiding, waarvoor 7,5 EC is gereserveerd. In het eerste semester van de masteropleiding volgen studenten het cursorische deel van het programma, met daarin vier keuzecursussen (van 7,5 EC). Het tweede semester wordt geheel gevuld door het thematische deel, een masterproject dat een stage kent en uitmondt in de masterscriptie. Studenten kunnen zich toeleggen op één van de vier thema’s binnen het programma (Discourse, cognitie en tekstontwerp, Interactie, organisatie en interventie, Taal en (multi)medialiteit en Cultuur, identiteit en communicatiemanagement) of op een combinatie van de thema’s. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat enige algemene informatie, onder andere over de niveauindeling die binnen de instelling gehanteerd wordt. In het programma van de bacheloropleiding zijn onderzoek en onderwijs volgens de zelfstudie nauw op elkaar betrokken. Omdat de docenten die het nauwst betrokken zijn bij het ontwikkelen en coördineren van het programma onderzoek doen op het terrein van de communicatie- en informatiewetenschappen of op het terrein van de wetenschappen die daarvan het fundament vormen, wordt 78
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
gegarandeerd dat de vraagstellingen en resultaten van het onderzoek terugkomen in het onderwijs. De disciplinegebonden keuzecursussen op niveau 3 zijn er specifiek op gericht om studenten grondig te laten kennismaken met het onderzoek binnen het vakgebied. In deze cursussen worden ondermeer recente artikelen en discussies besproken. Aan het eind van de opleiding schrijven studenten een eindwerkstuk (in de vorm van een nota of artikel), waarin zij individueel en zelfstandig verslag doen van een zelf uitgevoerd onderzoek. Het programma van de bacheloropleiding kent een vaardighedentraject waarin nadrukkelijk aandacht aan onderzoeksvaardigheden wordt besteed. Reeds in het eerste jaar maken studenten kennis met interne en externe bronnenkritiek en andere historiografische technieken bij Media, cultuur en maatschappij en met de principes van het experimenteel design bij Samenhang in tekst en discourse. Tijdens de keuzecursus Methodologie komen de verhouding tussen theorie en methode, het onderzoeksdesign, de status van feiten en van interpretatie en het bereik van resultaten aan de orde. Het verband met de beroepspraktijk komt in een aantal onderdelen erg duidelijk tot uitdrukking, zoals in het practicum waarin studenten een productie maken op het gebied van video dan wel nieuwe media. In de praktijk blijken studenten volgens de zelfstudie in de loop van hun eerste jaar steeds beter te beseffen waar hun belangstelling ligt: bij nieuwe media, communicatiekunde of film en televisie. Deze belangstelling kan zich vertalen in een oriëntatie op een masteropleiding op dit gebied. Omdat de onderdelen die binnen de vier themavelden van de masteropleiding worden aangeboden nauw aansluiten bij lopend onderzoek van de betrokken docenten, wisselt de nadere invulling ervan in principe elk jaar. De onderzoeksvragen en -resultaten die worden behandeld worden consequent verbonden met actuele vraagstukken uit de professionele praktijk. In het studiejaar 2004-2005 werd bijvoorbeeld een cursus aangeboden waarin een model voor de analyse van argumentaties werd getoetst aan een actueel sociaal-maatschappelijk debat en op basis daarvan werd geëvalueerd. In de cursussen werken de studenten aan onderzoeksprojecten, waardoor ze hun onderzoeksvaardigheden verdiepen. Deze benadering vindt een vervolg in het individuele afstudeerproject. De opleiding legt de nadruk op het modelleren en aanpakken van kennis-, ontwerp- en interventievragen met betrekking tot talige communicatieprocessen door het opzetten en uitvoeren van (praktijkgericht) tekst- en communicatieonderzoek. Die keuze is volgens de zelfstudie rechtstreeks gebaseerd op de eisen uit de beroepspraktijk. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat studenten waardering hebben voor het brede en multidisciplinaire karakter van de bacheloropleiding. Zij zijn ook positief over de praktijkgerichtheid van de opleiding en over het feit dat de opleiding zich niet alleen maar richt op teksten. Ze zijn van mening dat er in het programma meer dan voldoende aandacht wordt besteed aan relevante vaardigheden. De studenten waren kritisch over de integratie in onderdelen op het gebied van de methodologie en over de plaats van die onderdelen binnen het programma. Reflectie komt volgens de docenten expliciet aan bod in het onderdeel Communicatie in het academisch domein, waarin studenten gevraagd wordt om werkstukken die zij in een eerdere fase van hun studie geschreven hebben te herschrijven. Ook in verschillende opdrachten wordt van studenten gevraagd te reflecteren op hun activiteiten en vorderingen. Volgens de docenten van de bacheloropleiding heeft het programma zijn definitieve vorm nog niet helemaal gevonden. Er vinden op het niveau van de cursussen nog kleine aanpassingen plaats. De doelstellingen en de eindtermen van de opleiding zijn stabiel, maar de manier waarop die worden omgezet in het programma wordt verder verfijnd en geoptimaliseerd. Het programma besteedt geen aandacht aan management, maar studenten kunnen, wanneer zij dat willen, buiten de faculteit onderdelen op dat terrein volgen als invulling van de profileringsruimte. Met een minor op dit gebied kunnen studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond instromen in de masteropleidingen van de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap, zoals Communicatie, beleid en management. De niveaus van de cursussen zijn volgens de docenten inmiddels ook stabiel. De vaststelling van het niveau is primair gebaseerd op didactische overwegingen. De studenten zijn overigens van mening dat de aanduidingen van het niveau in sommige gevallen te hoog zijn en in een incidenteel geval te laag. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
79
Studenten hebben de mogelijkheid om tijdens hun opleiding aan een buitenlandse universiteit te studeren, maar buitenlandverblijven worden volgens de studenten met wie de commissie heeft gesproken niet echt gestimuleerd en het aantal studenten dat daadwerkelijk een periode in het buitenland doorbrengt is erg beperkt. De studenten van de masteropleiding beginnen al in een vroeg stadium met de voorbereidingen op hun afstudeerproject. Er wordt voor alle studenten een masterplan opgesteld, waarin is vastgelegd welke cursussen zij volgen en wat voor stage zij lopen en waarin ook het onderzoeksplan wordt opgenomen dat resulteert in de scriptie. Bij het opstellen van het jaarlijkse onderwijsprogramma wordt ervoor gezorgd dat de vier themavelden gelijk en voldoende opgenomen worden. Het masterplan moet volgens de opleiding niet worden gezien als een contract, maar als een didactisch model. De opzet en nadere invulling is flexibel, studenten kunnen bijvoorbeeld een stage volgen op een ander moment dan het standaardprogramma aangeeft. De stage kan gekoppeld zijn aan het onderzoek dat leidt tot de scriptie, maar er zijn ook andere inhoudelijke combinaties mogelijk. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er in de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate aandacht wordt besteed aan de ontwikkelingen binnen het vakgebied en aan de uitkomsten van relevant onderzoek. Zij heeft vastgesteld dat de brede opzet van in het bijzonder de bacheloropleiding gewaardeerd wordt, ook door de studenten, en dat die opzet niet ten koste gaat van de diepgang van de opleiding. De academische diepgang is duidelijk aanwezig in de programma’s, waarin het verband met het onderzoek dat binnen de discipline wordt uitgevoerd goed tot uitdrukking komt. De keuzes die de faculteit gemaakt heeft op het gebied van de academisering zijn in de ogen van de commissie adequaat en de integratie van academische vaardigheden in de programma’s is geslaagd. Studenten bekwamen zich ook zelf, zeker in het laatste deel van de bacheloropleiding en in de masteropleiding, in het uitvoeren van onderzoek. Op die manier waarborgen de programma’s volgens de commissie de verwerving en ontwikkeling van vaardigheden met betrekking tot het onderzoek. De verbanden met de beroepspraktijk zijn binnen de masteropleiding voldoende duidelijk aanwezig, het meest expliciet in de stage. De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s van beide opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. De commissie is wel van mening dat er in het programma van de bacheloropleiding op een meer systematische manier aandacht zou moeten worden besteed aan economie en bedrijfskunde. Zij heeft vastgesteld dat de onderdelen op het gebied van de bedrijfscommunicatie te weinig beklijven. Zij is ook van oordeel dat de aandacht voor methodologie in de programma’s zou moeten worden vergroot. Het stelt de commissie teleur dat de opleidingen weinig aandacht besteden en dus ook weinig waarde lijken te hechten aan een studieverblijf in het buitenland. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving: Binnen de negen verplichte onderdelen van het programma, die de kern van de opleiding vormen, komen de doelstellingen van de opleiding volgens de zelfstudie terug. In een tabel wordt voor deze cursussen aangegeven welke thema’s en perspectieven ze bestrijken. Uit het overzicht blijkt dat het programma aandacht besteedt aan alle inhoudelijke thema’s en perspectieven die in de eindkwalificaties genoemd worden. In de twee laatste jaren van de bacheloropleiding kiezen studenten op grond van hun ervaringen en ambities de cursussen die behoren bij een studiepad. De enige beperkingen waarmee zij daarbij rekening moeten houden zijn, naast enkele niveaueisen (een studiepad moet vol-
80
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
doende cursussen van niveau 2 en 3 bevatten), de eventuele bijzondere toelatingseisen die de masteropleidingen stellen. De bacheloropleiding hecht volgens de zelfstudie veel belang aan de methodologische diversiteit in de cursussen en het ontwikkelen van het communicatief vermogen van de studenten. Studenten volgen in het tweede jaar een methodecursus, waarin ze leren hoe ze een onderzoek moeten opzetten en uitvoeren. Vaardigheden in het gebruik van nieuwe media worden geleerd, geoefend en getoetst in een korte verplichte cursus in het begin van het eerste jaar. Communicatieve vaardigheden worden apart aan de orde gesteld in de cursus Communicatie in het academisch domein. In deze cursus herschrijven de studenten, individueel en gezamenlijk, hun eigen werkstukken die ze eerder dat jaar hebben geschreven, maken ze een website waarin een onderwerp op het vakgebied populair-wetenschappelijk gepresenteerd wordt en houden ze een voordracht. Daarnaast zijn er verschillende cursussen in het kader waarvan studenten hun communicatieve vaardigheden ontwikkelen door nota’s en verslagen te schrijven en presentaties te verzorgen. In het individuele eindwerkstuk waarmee de bacheloropleiding wordt afgesloten komen de kennis en vaardigheden geïntegreerd aan de orde. Binnen de masteropleiding staat volgens de zelfstudie de vraag centraal hoe de kwaliteit van teksten en discoursen in relatie tot de eisen vanuit de sociale en institutionele omgeving kan worden geanalyseerd en vergroot. Deze vraag wordt op drie manieren beantwoord: door een theoretische analyse van de manier waarop actoren hun symbolisch handelen coördineren, door een analyse van het functioneren van specifieke talige en sociale structuren die de kwaliteit van communicatieve inspanningen vergroten dan wel in de weg staan en door, op basis van genoemde analyse en evaluatie, voorstellen te doen voor het optimaliseren van tekstontwerpen. De drieslag analyse, evaluatie, optimalisering garandeert een combinatie van theoretische verdieping en praktische toepassing binnen het onderwijsprogramma, wat het studenten mogelijk maakt te voldoen aan de eindtermen van de opleiding. Oordeel: De commissie heeft de relatie tussen de doelstellingen en eindtermen enerzijds en het programma van de opleidingen anderzijds bestudeerd en vastgesteld dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate een concretisering van de doelstelling en de eindtermen vormen. De eindkwalificaties van de bacheloropleiding zijn in ogen van de commissie op een goede manier in het programma uitgewerkt. Zij heeft vastgesteld dat de tabel in de zelfstudie een correcte weergave vormt van de relatie tussen de eindkwalificaties en de inhoud van het programma en concludeert dan ook dat het programma een goede concretisering vormt van de eindkwalificaties. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties van de masteropleiding op een adequate manier in het programma zijn uitgewerkt. Zij heeft al vastgesteld dat die eindkwalificaties iets minder expliciet en goed uitgewerkt zijn dan die van de bacheloropleiding, maar dat dat gemis gecompenseerd wordt door de extra aandacht voor algemene en professionele vaardigheden. Het programma is zo opgezet dat de opleiding niet voorschrijft waarin studenten zich inhoudelijk verdiepen, maar wel garandeert dat studenten algemene en professionele vaardigheden verwerven. De commissie is dus van oordeel dat de programma’s adequate concretiseringen zijn van de doelstellingen en eindtermen en komt op grond daarvan en op grond van haar oordelen over andere relevante aspecten (zoals de studeerbaarheid en het didactisch concept) tot de conclusie dat die programma’s studenten de mogelijkheid bieden om die kwalificaties daadwerkelijk te behalen. De commissie komt voor de bacheloropleiding tot het oordeel ‘goed’ omdat de relatie tussen de eindtermen en het programma daar sterker gestructureerd en geïntegreerd is dan in de masteropleiding. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
81
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat enige algemene informatie over de manier waarop studenten van de bacheloropleiding hun programma samenstellen. De studenten van de bacheloropleiding volgen een programma dat voor een deel (75 EC) bestaat uit verplichte onderdelen. Omdat de studenten van de bacheloropleiding binnen door de opleiding gestelde regels deels een eigen programma samenstellen, worden zij bij het maken van keuzes begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt gegarandeerd door middel van toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. Hierdoor wordt enerzijds samenhang gewaarborgd en anderzijds recht gedaan aan de ambities en belangstelling van een individuele student. De cursussen van niveau 1, 2 en 3 zijn binnen het programma voor het grootste deel in dezelfde volgorde na elkaar geplaatst, waardoor studenten aan de ingangseisen van cursussen op een hoger niveau kunnen voldoen. De cursussen die binnen één discipline vallen zijn volgens de zelfstudie optimaal op elkaar afgestemd. De studenten worden in meerdere cursussen getraind in het schrijven van werkstukken, nota’s, scripties en in het houden van presentaties, maar omdat er in de loop van het programma steeds hogere eisen aan deze communicatieproducten worden gesteld, is er op dit vlak geen sprake van herhaling, maar van progressie. Enkele fundamentele theorieën worden in meerdere cursussen behandeld, maar de invalshoek is in de verschillende cursussen telkens anders. Studenten van de masteropleiding voeren enkele maanden voordat zij met de opleiding beginnen een individueel intakegesprek, dat leidt tot een ‘masterplan’. In dit gesprek wordt reeds van studenten gevraagd om specifieke ideeën te ontwikkelen voor de invulling van de onderdelen van het afstudeerproject. In het masterplan van de student, dat volgens de zelfstudie de samenhang van het programma waarborgt, moeten de verschillende onderdelen op elkaar zijn afgestemd. Volgens de zelfstudie is het een gemotiveerd studieplan dat gebaseerd is op de ambities van de student. Het masterplan omvat een cursorisch en een thematisch deel. In het cursorische deel kiezen studenten vier cursussen met een totale omvang van 30 EC uit het cursusaanbod van de opleiding. Het thematische deel wordt gevormd door een masterproject met een omvang van 30 EC dat bestaat uit een paper met een praktijkgericht onderzoeks- of ontwerpvoorstel, een stage en een onderzoeksopdracht, die uitmondt in een masterwerkstuk. In het afstudeerproject wordt steeds gezocht naar een koppeling tussen het onderwerp van de scriptie en de plaats van de stage. De stageplaats dient een omgeving te zijn waarin de relevantie van het onderwerp van de scriptie actueel wordt. De geëiste relatie tussen de scriptie en de stage staat volgens de zelfstudie garant voor een samenhangend afstudeerproject. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de samenhang binnen de bacheloropleiding vooral tot stand komt binnen de individuele studiepaden die studenten kiezen. Het verplichte deel van het programma van de major biedt in de ogen van de commissie voor beide trajecten een samenhangende inleiding in het vakgebied. In haar ogen hebben de opleidingen in voldoende mate voorzieningen getroffen om te waarborgen dat de keuzes die studenten maken leiden tot een studiepad dat samenhang vertoont en een voldoende niveau heeft, waaronder ‘technische’ maatregelen als het opstellen van toegangseisen en keuzeregels. In de ogen van de commissie is de keuzevrijheid overigens minder groot dan die op het eerste gezicht lijkt, omdat de keuze vaak gereguleerd en beperkt is. Ook voor het programma van de masteropleiding geldt dat de samenhang voor een belangrijk deel wordt bepaald door de individuele keuzes van de studenten. De commissie waardeert de systematische aanpak die de opleiding gekozen heeft voor de invulling van het programma. Zij is ervan overtuigd dat het goed is om reeds in een zeer vroeg stadium afspraken te maken met studenten over de precieze inhoud van het programma dat zij zullen gaan volgen. Zij heeft er vertrouwen in dat deze aanpak garandeert dat de individuele programma’s die studenten doorlopen voldoende inhoudelijke samenhang vertonen.
82
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op samenhang. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport vermeldt de maatregelen die de faculteit genomen heeft om de studeerbaarheid van de programma’s te waarborgen. Volgens de zelfstudie is de gerealiseerde studielast voor studenten van de bacheloropleiding minder dan de geprogrammeerde 20 uur per week per cursus. Dat geldt in het bijzonder voor de eerstejaars studenten. Uit een facultaire enquête blijkt dat zij gemiddeld 23 uur per week studeren. Die informatie wordt bevestigd door de resultaten van een enquête van de opleiding zelf, waaruit ook naar voren komt dat het eerste jaar als relatief licht beschouwd wordt. Dit gegeven was voor de Opleidingscommissie aanleiding om te onderzoeken hoeveel tijd de studenten in één blok precies besteden aan de voorbereiding voor de colleges en het tentamen en het maken van de opdrachten. Uit dat onderzoek blijkt dat studenten naar verhouding minder tijd aan hun studie besteden tijdens de collegeperiodes en meer tijdens de voorbereiding voor het tentamen. De opleiding zal het gegeven dat studenten zich te veel bij het handje genomen voelen ook ter harte nemen. Zij heeft plannen opgesteld die een meer zelfstandige en serieuze studiehouding moeten stimuleren. De zelfstudie vermeldt een aantal factoren die mogelijk de studievoortgang van studenten belemmeren. De opleiding moet woekeren met de plaatsen voor de practica. De practicumruimten zijn relatief duur en vereisen ervaren vakdocenten. Er is een inschrijvingssysteem om de plaatsing voor de practica efficiënt te laten verlopen. Toch komt het wel eens voor dat studenten deze cursus niet op het voorziene moment kunnen volgen. Een tweede belemmerende factor vormen de ingangseisen van de drie masteropleidingen waarnaar de studenten merendeels uitstromen. Deze eisen houden in dat studenten één of meer disciplinegebonden keuzecursussen op het terrein van de discipline verplicht moeten volgen. Dergelijke cursussen zijn soms lastig in te passen in het individuele programma van de student. Ten slotte is er nog het algemene probleem dat soms, als gevolg van de grote studentenaantallen en de beperkte onderwijscapaciteit, niet alle studenten tot een cursus kunnen worden toegelaten. De masteropleiding heeft volgens de zelfstudie verschillende maatregelen genomen om de studeerbaarheid van het programma te waarborgen. De cursussen worden gegeven in perioden van tien weken en zijn zo opgezet dat ze daadwerkelijk in die tijd kunnen worden afgerond. Studenten worden sterk gestimuleerd om het cursorische deel van het programma eerst af te ronden. De ervaring leert dat de individuele onderdelen in het thematische deel zo veel aandacht vragen dat cursorische onderdelen die nog niet zijn afgerond wel eens in de knel kunnen komen. De studenten van de masteropleiding met wie de commissie gesproken heeft lagen bijna allemaal op schema. De invulling van het individuele afstudeerproject wordt in een vroeg stadium met de student besproken en gepland. Elke student heeft een tutor die de taak heeft om factoren te signaleren die de studievoortgang kunnen belemmeren. Daarnaast waakt de Opleidingscommissie over de studeerbaarheid van de opleiding. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat het bestuur van de faculteit van mening is dat de gerealiseerde studielast daadwerkelijk overeenkomt met het aantal studiepunten dat door studenten wordt behaald. In de ogen van het bestuur is de manier waarop de studielast voor de onderdelen is berekend goed en vraagt de faculteit niet te weinig van de studenten. Het probleem is veeleer dat studenten er bewust voor kiezen om langer dan gepland over hun studie te doen, dat ze het programma niet op de gewenste manier en in het gewenste tempo doorlopen. De studenten met wie de commissie sprak meldden dat zij in hun ogen veel tijd aan hun studie besteden.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
83
Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat in ieder geval de studenten van de bacheloropleiding minder tijd aan hun studie besteden dan zij zouden moeten doen. Zij heeft de stellige indruk dat de geprogrammeerde studielast van 7,5 EC voor verschillende onderdelen van de bacheloropleiding aan de hoge kant is, dat studenten onderdelen ook kunnen afronden wanneer zij daar minder tijd aan besteden. Zij deelt de mening van het bestuur van de faculteit op dit punt dus niet. Overigens realiseert zij zich wel dat de opleidingen in een overgangsfase zitten en zich gecommitteerd hebben aan het vergroten van de gerealiseerde studielast. Juist in het geval van de bacheloropleiding is het, echter vanwege de grote aantallen studenten en de beperkte personeelscapaciteit, lastig om alle maatregelen onmiddellijk te implementeren. Zij heeft ook vastgesteld dat de factoren die de studievoortgang mogelijk belemmeren niet van inhoudelijke aard zijn, maar te maken hebben met het feit dat de infrastructuur van de opleiding niet echt berekend is op de grote aantallen studenten. Omdat de programma’s geen inhoudelijke struikelblokken kennen en omdat er binnen de faculteit gekozen is voor een didactisch concept dat moet leiden tot een hogere gerealiseerde studielast (en waar de commissie waardering voor heeft), komt de commissie tot het oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport besteedt aandacht aan de voorwaarden voor toelating tot de bacheloropleiding die de faculteit hanteert en aan de instrumenten die zicht bieden op de mate waarin de startkwalificaties van studenten aansluiten op de programma’s van de opleidingen. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat het aantal studenten dat instroomt in de bacheloropleiding rond de 150 per jaar ligt. Het aantal studenten dat in de loop van de opleiding afhaakt bedraagt zo’n 10% per jaar. Het aantal studenten dat instroomt in de masteropleiding ligt tussen 50 en 60. Tweederde van de instroom is afkomstig uit de bacheloropleidingen Nederlands, Taal- en Cultuurstudies, Communicatieen informatiewetenschappen en Algemene Sociale Wetenschappen. De rest van de instroom is afkomstig uit een andere bacheloropleiding binnen de Faculteit der Letteren of uit het HBO. De opleiding biedt twee premastertrajecten aan, één traject dat leidt tot instroom via Letteren en één traject dat leidt tot instroom via Algemene Sociale Wetenschappen. De toelatingscommissie, die beslist over de toelating tot de opleiding, beoordeelt in de eerste plaats de competenties waarover studenten beschikken en kijkt niet primair naar diploma’s. Volgens de docenten is de overstap van HBO naar WO regelmatig lastig, is er daar sprake van een spanningsveld. Er zijn twee instroommomenten in de masteropleiding, in september en in februari. Het aantal studenten dat in februari aan de opleiding begint ligt rond de 10. De docenten zijn tevreden over het gegeven dat er twee instroommomenten zijn, maar geven wel toe dat dat extra werk met zich meebrengt. Volgens de studenten zijn de ‘leuke’ vakken over het hele jaar verspreid, waardoor zij die niet altijd kunnen volgen in de periode waarin zij dat het liefst zouden willen doen en studievertraging kunnen oplopen wanneer zij die vakken per se willen volgen. In de ogen van de docenten is er hier eerder sprake van een luxeprobleem dan van een echt probleem. Volgens hen is de mogelijkheid om een dubbelprogramma te verzorgen nooit serieus overwogen. Binnen de opleiding wordt gediscussieerd over de vraag of het systeem van de twee instroommomenten moet worden gehandhaafd. Studenten die een opleiding binnen de Faculteit der Letteren hebben gevolgd moeten twee onderdelen uit het programma van de bacheloropleiding Algemene Sociale Wetenschappen hebben afgerond
84
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
voordat zij tot de masteropleiding toegelaten kunnen worden. De docenten zijn zich bewust van het feit dat de studenten van de masteropleiding verschillende methodologische voortrajecten hebben doorlopen. Zij vinden dat een nadeel, maar niet een probleem dat vraagt om een oplossing in de vorm van extra instroomeisen. Zij geven wel aan dat ze in de cursussen extra aandacht besteden aan methodologische kwesties. Het komt niet meer voor dat studenten die een premastertraject doorlopen een vrijstelling krijgen voor statistiek. Oordeel: De commissie heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat het programma van de bacheloropleiding niet voldoende aansluit op de startkwalificaties van de instromende studenten. Zij heeft vastgesteld dat de masteropleiding een selectieprocedure hanteert die erop gericht is om eventuele lacunes in de kennis en de vaardigheden van studenten vast te stellen en dat zij trajecten heeft ingesteld voor het wegwerken van lacunes. De masteropleiding is zich bewust van mogelijke verschillen in methodologische kennis en vaardigheden tussen studenten vanuit Letteren enerzijds en Sociale Wetenschappen anderzijds en heeft een maatregel genomen om deze verschillen op te heffen. De commissie is dan ook van oordeel dat de opleidingen beide voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. De commissie realiseert zich dat een systeem met twee instroommomenten in de masteropleiding een aantal evidente voordelen biedt, maar wijst er tegelijkertijd ook op dat een dergelijk systeem ook een hypotheek legt en verplichtingen creëert tegenover de studenten die gebruik maken van het tweede instroommoment. Zij heeft vastgesteld dat de masteropleiding niet afhankelijk is van instroom vanuit het HBO. Zij heeft ook geconstateerd dat de overgang van HBO naar WO regelmatig moeizaam verloopt en dat er extra aandacht nodig is voor het bewaken van het academisch niveau van de studenten met een HBO-achtergrond. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving: Het programma van de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Communicatiestudies omvat 60 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat informatie over de onderwijsvisie die de opleiding heeft opgesteld in het kader van de invoering van de bachelor-masterstructuur, waarin commitment het centrale begrip vormt. Dit concept wordt ook gehanteerd door de bacheloropleiding Communicatieen informatiewetenschappen. Docenten worden geacht (zoveel mogelijk) activerend en kleinschalig onderwijs te verzorgen, studenten verplichten zich tot actieve deelname aan het onderwijs en de toetsing. Het model gaat ook uit van tussentijdse en gevarieerde toetsing. In elke cursusbeschrijving is
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
85
vastgelegd wat voor die cursus de leerdoelen op het gebied van de academische vorming zijn en op welke manier daaraan (ook in de toetsing) aandacht wordt besteed. Het bestuur van de faculteit is van mening dat 10 uur college per week in principe stimulerend genoeg is, wanneer er tenminste naast de contacturen genoeg andere activiteiten worden georganiseerd. Het gaat ervan uit dat de gerealiseerde studielast hoger zal uitvallen wanneer de opleidingen de lat hoger leggen. Het is van oordeel dat studenten tijdens de bacheloropleiding een academische attitude moeten verwerven. Volgens het bestuur van de faculteit is de praktijk van het nieuwe didactische concept dat de rendementen van de cursussen een stijgende lijn vertonen, maar de rendementen van de opleidingen nog niet. De richtlijnen zijn niet door alle opleidingen op dezelfde manier geïmplementeerd, onder andere omdat de toename van de instroom dat onmogelijk maakt. Dat geldt in het bijzonder voor de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen en Communicatiestudies. Voor deze opleidingen geldt dat het onderwijs in sommige gevallen geëxtensiveerd moest worden, hetgeen inhoudt dat de universitaire richtlijn dat onderwijsgroepen maximaal 25 studenten mogen tellen moet worden losgelaten. De beslissing over extensivering van het onderwijs wordt niet genomen door individuele docenten, maar op een hoger niveau, in overleg tussen het faculteitsbestuur en de leiding van het onderwijsinstituut waar een opleiding onder valt. Binnen de bacheloropleiding zijn twee cursussen echt geëxtensiveerd. Volgens de studenten van de bacheloropleiding volgen zij vooral werkcolleges en wordt het aantal hoorcolleges in de loop van de opleiding steeds lager. De masteropleiding Communicatiestudies is er volgens de zelfstudie vooral op gericht om studenten in staat te stellen om kennis te verwerven van de verschillende benaderingen van taal en communicatie (linguïstisch en sociaal-wetenschappelijk) en deze met elkaar te combineren en om hen te begeleiden bij het zelfstandig verrichten van (praktijkgericht) tekst- en communicatieonderzoek en te stimuleren tot reflectie over het vakgebied en over hun eigen deskundigheid. Dit didactisch concept is verweven in de opleiding. De helft van de opleiding is gericht op kennisverwerving en theoretische verdieping, methoden en technieken van onderzoek en bestaat uit cursorische modules (30 EC). De andere helft van de opleiding (eveneens 30 EC) is gericht op reflectie en praktische toepassing, en wordt aangeboden in de vorm van een stage, literatuurstudie en scriptie. Oordeel: De commissie is, zoals al eerder opgemerkt, gecharmeerd door de consequente manier waarop de faculteit de bachelor-masterstructuur geïmplementeerd heeft, in het bijzonder binnen de bacheloropleidingen. Zij heeft vastgesteld dat keuze voor commitment als centraal begrip op zijn minst voor een deel effect heeft en dat studenten zich identificeren met de opleiding die zij volgen. Het universitaire didactisch concept dat ook door de bacheloropleiding wordt gehanteerd sluit goed aan bij de doelstellingen en eindtermen van de opleiding, die nadruk leggen op de academische vorming van studenten. De commissie is van mening dat de omvang van de onderwijsgroepen goed is en dat de extensivering waartoe de faculteit moest overgaan in ieder geval voor de opleidingen die zij beoordeeld heeft in de praktijk mee blijkt te vallen en geen nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het onderwijs. Ook het (minder geprononceerde) didactisch concept van de masteropleiding is in de ogen van de commissie adequaat. De eindtermen brengen tot uitdrukking dat de opleiding vooral gericht is op verdere wetenschappelijke vorming en op het ontwikkelen van algemene en professionele vaardigheden. De werkvormen die de opleiding hanteert sluiten in de ogen van de commissie in voldoende mate aan bij de eindtermen. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende.
86
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat informatie die betrekking heeft op de beoordeling en toetsing en gaat onder andere in op tussentijdse toetsing. De bacheloropleiding maakt volgens de zelfstudie het meest gebruik van schriftelijke toetsvormen als werkstukken en tentamens. Vooral bij tussentijdse toetsingen in de vorm van een werkstuk is snelle en accurate feedback van groot belang, omdat studenten daardoor op de hoogte raken van de normen die in de cursus gehanteerd worden. Daarom spannen de werkgroepdocenten zich tot het uiterste in om de werkstukken binnen een week nagekeken te hebben. Voor het derde en laatste toetsmoment, of dat nu een werkstuk – meestal het grootste en meest bewerkelijke – of een schriftelijke tentamen is, geldt de afspraak dat het binnen tien werkdagen nagekeken moet zijn. Tijdens het bezoek van de commissie meldden de docenten dat de opleidingen streven naar een systeem van continuous assessment in plaats van drie toetsmomenten per cursus. In zo’n systeem is feedback van nog groter belang. Volgens de studenten van de bacheloropleiding vindt er in de meeste gevallen tussentijdse toetsing plaats en is die ook voldoende gevarieerd. De studenten zijn tevreden over de feedback die zij krijgen op hun werkzaamheden. In een aantal onderdelen geven studenten ook feedback op elkaars prestaties. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een individueel eindwerkstuk van 7,5 EC, waarin studenten zich verder in een onderwerp verdiepen dat aan de orde is geweest in een van de cursussen van niveau 3 die hij heeft gevolgd. Studenten doen verslag van dat onderzoek in de vorm van een nota of een artikel. De invulling van het eindwerkstuk brengt volgens de zelfstudie met zich mee dat er daarin vooral vaardigheden op communicatief en onderzoeksgebied geïntegreerd geoefend worden en dat er dus in het algemeen geen integratie van onderzoeksobjecten uit de verschillende disciplines plaatsvindt. Vooralsnog lukt het als gevolg van capaciteitsproblemen niet altijd om de door de opleiding noodzakelijk geachte begeleiding door twee docenten uit verschillende disciplines te realiseren. Het bachelorwerkstuk moet volgens de studenten eerder worden gezien als een werkstuk waarmee een onderdeel wordt afgesloten. Volgens hen kent dat onderdeel nog weinig structuur, maar is die situatie duidelijk aan het verbeteren. Zo zijn er thema’s voor de werkstukken ingevoerd, is er een handleiding opgesteld en worden er flankerende werkcolleges verzorgd. Volgens de docenten wordt er nog gezocht naar het beste model voor de begeleiding van de werkstukken. Die wordt gecompliceerd door het gegeven dat er twee onderwijsinstituten betrokken zijn bij de begeleiding. De vraag in hoeverre (de begeleiding van) het eindwerkstuk moet worden voorgestructureerd is nog niet afdoende beantwoord. De docenten zijn van mening dat het eindwerkstuk in veel sterkere mate een individuele prestatie is en daardoor niet goed te vergelijken is met de papers die studenten schrijven voor andere onderdelen. In de masteropleiding worden volgens de zelfstudie ook verschillende toetsvormen gebruikt. Enerzijds worden generieke kennis en inzicht op het gebied van de Communicatiestudies getoetst, anderzijds wordt een grote mate van participatie van studenten in de toetsing nagestreefd: studenten kunnen door middel van papers, mini-experimenten of opdrachten op basis van zelf gekozen thema’s en probleemstellingen laten zien dat zij de gewenste kennis en inzicht hebben verworven. Elke cursus kent meerdere toetsmomenten. Studenten krijgen volgens de zelfstudie altijd voldoende feedback op opdrachten en werkstukken. Binnen cursussen vindt deze feedback in de regel plaats binnen de seminargroepen waarin de studenten aan vraagstellingen werken. Commentaar op papers wordt individueel en schriftelijk (vaak elektronisch) aan de studenten meegedeeld. Het masterproject wordt door twee docenten begeleid, die samen het cijfer vaststellen. De eerste begeleider heeft een duidelijker beeld van het proces dat heeft geleid tot de scriptie, de tweede kijkt in de eerste plaats naar het resultaat van dat proces. In veel gevallen wordt een derde beoordelaar ingeschakeld wanneer een scriptie kan leiden tot een cum laude-judicium. In het algemeen wordt er geen schriftelijk verslag gemaakt van de beoordeling van een scriptie. De faculteit is van mening dat het het overwegen waard is om de beoordelingen op een nader vast te stellen manier vast te leggen. De faculteit is van mening dat het op zich geen pro-
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
87
bleem is dat een begeleider van een scriptie tegelijkertijd optreedt als beoordelaar: dat is ook het geval voor andere onderdelen uit het programma. Zij wijst erop dat het in Nederland geen traditie is om een externe beoordelaar in te schakelen. De studenten van de masteropleiding zijn tevreden over de scriptiebegeleiding. De docenten zijn in hun ogen goed benaderbaar en flexibel. Studenten hebben een duidelijk beeld van wat er van hen verwacht wordt. Het Masterplan speelt daarbij in hun ogen een belangrijke en nuttige rol. Het portfolio dat binnen de instelling is ingevoerd is officieel verplicht, maar wordt in de praktijk nog niet verplicht gesteld en volgens de studenten van de bacheloropleiding ook slechts beperkt gebruikt. Zij zijn nog niet overtuigd van de toegevoegde waarde van het portfolio. Ook in de masteropleiding speelt het portfolio nog niet echt een rol. In de ogen van de docenten zijn de rol en de functie van het portfolio niet duidelijk genoeg gespecificeerd. Het bestuur van de faculteit realiseert zich dat het portfolio nog weinig weerklank heeft gevonden, omdat het als schools wordt ervaren en omdat de bijdrage aan de opleiding en de waarde ervan voor de arbeidsmarkt onvoldoende duidelijk is. Het is van mening dat het portfolio in wezen een instrument voor self-monitoring is, maar dat het nog niet op de juiste waarde wordt ingeschat. De Examencommissies houden zich bezig met de formele afhandeling van de examens, met het nemen van beslissingen over vrijstellingen en verzoeken om af te wijken van het onderwijsprogramma en met fraudegevallen. Zij behandelen ook de aanvragen van studenten die in het buitenland willen studeren. De leden van de Examencommissies zijn van mening dat zij op grond van hun inhoudelijke expertise goed in staat zijn om te bepalen of een student heeft voldaan aan de eisen die gelden voor het diploma, maar dat die eisen lastig te instrumentaliseren zijn. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen gebruiken maken van verschillende toetsvormen die in het algemeen goed aansluiten bij het didactisch concept dat ze hanteren en de gekozen werkvormen. Zij is te spreken over de aandacht en de zorgvuldigheid van de opleidingen voor de toetsing. Zij heeft tijdens haar bezoek verschillende toetsen en opdrachten bekeken en vastgesteld dat die op een adequate manier aansluiten bij de inhoud van de onderdelen waarvoor ze gebruikt worden. De commissie is dan ook van oordeel dat de toetsen in voldoende mate toetsen of studenten de leerdoelen voor een onderdeel hebben bereikt en dat de opleidingen daarmee voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Zij waardeert de grote inspanningen van de docenten, die vaak in korte tijd een grote hoeveelheid opdrachten en werkstukken moeten beoordelen en stelt vast dat die waardering wordt gedeeld door de studenten. De commissie waardeert het idee van tussentijdse toetsing, maar is wel van oordeel dat de faculteit erop toe dient te zien dat de toetsing niet teveel wordt opgedeeld in kleine componenten. Zij heeft de indruk dat het door het systeem van toetsing en beoordeling dat de faculteit hanteert lastiger geworden is om een onvoldoende voor een cursus te behalen en dat het ook lastiger is geworden om een echt hoog cijfer te behalen. Het systeem heeft in de ogen van de commissie dus een dempend effect op de resultaten, omdat studenten veel opdrachten maken en veel in groepjes werken. Het sluit de mogelijkheid niet uit dat studenten binnen een groep ‘meeliften’, voldoen aan de eisen zonder zelf een evenredige bijdrage te leveren aan de opdrachten, werkstukken et cetera. De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding nog worstelt met de precieze invulling en vormgeving van het bachelorwerkstuk.. Zij heeft enige twijfels bij de keuzes die de opleiding gemaakt heeft: zij is er niet van overtuigd dat de keuze om het verslag van het onderzoek in de vorm van een nota of een artikel uit te brengen de juiste is en vindt het ook een gemis dat de integratie die in het afsluitende onderdeel van de opleiding plaatsvindt, beperkt blijft. Op grond van bovenstaande overwegingen komt de commissie tot het oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet, maar dat de vorm van het bachelorwerkstuk verder uitgewerkt moet worden.
88
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma zowel voor de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen als voor de masteropleiding Communicatiestudies luidt: voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport is algemene informatie opgenomen, onder andere met betrekking tot de verdeling van onderwijs- en onderzoekstijd. Volgens de zelfstudie wordt het onderwijs ten behoeve van de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen verzorgd door een groep van 37 docenten, waaronder vier hoogleraren (werkzaam op de terreinen Taal en communicatie, Film- en televisiegeschiedenis, Taalbeheersing van het Nederlands en Historische mediavergelijking), vijf senior docent-onderzoekers en twaalf docentonderzoekers. 25 van de 37 docenten verrichten onderzoek binnen één van de onderzoekinstituten van de faculteit, het UiL OTS (Utrecht Institute of Linguistics OTS, daarbinnen de projectgroep Language use) en het OGC (Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur, daarbinnen de projectgroep Cultuurgeschiedenis). De docenten die participeren in een onderzoekinstituut zijn (met één uitzondering) allen gepromoveerd. Het onderwijs ten behoeve van de masteropleiding Communicatiestudies wordt volgens de zelfstudie verzorgd door een groep van 19 docenten, waaronder vijf hoogleraren (werkzaam op de terreinen Sociale wetenschappen, in het bijzonder vraagstukken betreffende communicatie, cognitie en cultuur, Taal en Communicatie, De theorie van argumentatie in relatie tot sociale dynamiek, Algemene sociale wetenschappen en Taalbeheersing van het Nederlands), vier senior docent-onderzoekers en negen docent-onderzoekers. Ten tijde van het bezoek van de commissie aan de faculteit was één van de docenten die verbonden zijn aan de Faculteit der Letteren niet gepromoveerd. Deze docent is inmiddels wel gepromoveerd en, net als de andere docenten die vanuit Letteren onderwijs verzorgen, lid van het facultaire onderzoekinstituut UiL OTS. De docenten die afkomstig zijn uit de Faculteit der Sociale Wetenschappen zijn allen gepromoveerd. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat een ruime meerderheid van de docenten die onderwijs verzorgen binnen de bacheloropleiding gepromoveerd is en deel uitmaakt van facultaire onderzoekinstituten en daarmee onderzoek uitvoert dat regelmatig wordt beoordeeld in het kader van onderzoeksvisitaties. Voor de masteropleiding geldt dit in nog sterkere mate: slechts één van de docenten is niet gepromoveerd en geen lid van een onderzoekinstituut. De commissie is daarom van oordeel dat het onderwijs binnen beide opleidingen in belangrijke mate wordt verzorgd door onderzoekers waarvan verwacht mag worden dat zij een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
89
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat relevante algemene informatie, onder andere over het model voor de verdeling van onderwijsformatie dat binnen de faculteit wordt gebruikt. In de zelfstudie wordt vermeld dat het voor de opleidingen niet goed mogelijk is om de precieze omvang van de onderwijsformatie of de exacte staf-studentratio op het niveau van de opleiding aan te geven. De docenten binnen de faculteit worden namelijk ingezet voor het onderwijs van verschillende opleidingen. Zij zijn niet uitsluitend actief binnen één bacheloropleiding en de corresponderende masteropleiding, maar participeren ook in interdisciplinaire en zelfs interfacultaire programma’s. De faculteit streeft ernaar om cursussen te ontwikkelen die passen binnen de programma’s van verschillende opleidingen. Het bestuur van de faculteit erkent dat de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen en Communicatiestudies duidelijke problemen hebben met de bemensing, die voor een belangrijk deel het gevolg zijn van de financieringssystematiek die op het niveau van de instelling wordt gehanteerd en die ertoe leidt dat faculteiten bij een toename van de instroom de noodzakelijke extra formatie in eerste instantie moeten voorfinancieren. Naar de mening van het bestuur van de faculteit is de rek van het systeem er bijna uit en is de faculteit niet in staat om nogmaals een significante toename van de instroom op te vangen. De opleidingen hebben wel gekeken in hoeverre het aanbod kon worden beperkt, maar worden tegelijkertijd geacht zich te houden aan de richtlijnen van het universitaire model, dat voorschrijft dat onderwijsgroepen niet meer dan 25 studenten mogen tellen. Zij zijn bovendien van mening dat het reduceren van het onderwijsaanbod kan leiden tot een verminderde commitment van de docenten. Volgens de docenten van de bacheloropleiding verzorgen zij gemiddeld zo’n zes contacturen per week. Een deel van het onderwijs dat zij verzorgen maakt ook deel uit van programma’s van andere opleidingen. In zo’n geval kan het gebeuren dat docenten les geven aan 400 tot 450 studenten. De coördinatie van de werkgroepen vindt vooral vooraf plaats. In het geval van het college Media, cultuur en maatschappij werden er in het studiejaar 2004-2005 17 werkgroepen verzorgd. In bepaalde periodes komen de docenten die die werkgroepen verzorgen wekelijks bijeen. Oordeel: De commissie stelt vast dat zij feitelijk weinig informatie tot haar beschikking heeft waarop zij een oordeel over de kwantiteit van het personeel kan baseren, maar realiseert zich tegelijkertijd ook dat het in een faculteit die een matrixstructuur als uitgangspunt neemt., waarbinnen onderwijs in steeds sterkere mate multifunctioneel wordt gemaakt en dus door studenten van verschillende opleidingen wordt gevolgd, steeds lastiger wordt om op het niveau van de opleiding zinvolle en goed onderbouwde uitspraken te doen als antwoord op de vraag of een opleiding voldoende personeel inzet. De commissie heeft met enige bezorgdheid kennis genomen van de problemen met de bemensing waarvoor beide opleidingen staan. Zij is zich bewust van het feit dat er geen eenvoudige oplossingen bestaan voor de gesignaleerde problemen. Zij heeft waardering voor de betrokkenheid en de vindingrijkheid van alle betrokkenen, die er in haar ogen voor zorgen dat de programma’s van de opleidingen toch op een adequate manier worden verzorgd. Zij is op grond daarvan van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet, maar dringt er bij de verantwoordelijke partijen wel op aan om het probleem van de bemensing op een structurele manier aan te pakken. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over het personeelsbeleid dat binnen de instelling wordt gevoerd, over de manier waarop de basiskwalificatie onderwijs wordt gehanteerd en over de professionaliseringstrajecten die de faculteit aanbiedt.
90
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Tijdens haar bezoek aan de faculteit vernam de commissie dat docenten de basiskwalificatie onderwijs verwerven op basis van een IVLOS-cursus, een portfolio, feedback van de begeleider en een sterktezwakteanalyse door een facultaire commissie. De basiskwalificatie onderwijs is een diploma dat wordt ondertekend door de Rector Magnificus van de universiteit. Docenten hebben gemiddeld zo’n twee jaar nodig om te voldoen aan de eisen van de basiskwalificatie. Zij krijgen alleen een vaste aanstelling wanneer zij de basiskwalificatie hebben behaald. Voor de seniorkwalificatie gelden aanvullende eisen op het gebied van onderwijsmanagement, curriculumontwikkeling en -beheer en coördinatie. Dit systeem is zes of zeven jaar geleden binnen de gehele instelling ingevoerd. De zelfstudie vermeldt dat bij een nieuwe en snel groeiende opleiding als Communicatie- en informatiewetenschappen relatief veel juniordocenten nog in opleiding zijn voor de basiskwalificatie onderwijs. In 2004 zijn er binnen het onderwijsinstituut Media en Re/presentatie, dat verantwoordelijk is voor de bacheloropleiding, vier junior docent-onderzoekers aangesteld, die voor de helft van hun werktijd promotieonderzoek uitvoeren en voor de andere helft onderwijs verzorgen met als doel de basiskwalificatie te behalen. Op deze manier investeert de faculteit in docenten die werkzaam zijn binnen nieuwe onderwijs- en onderzoeksterreinen. Oordeel: De commissie waardeert de onderwijskundige kwalificaties van de stafleden en ook het gevoerde beleid ter bewaking en verbetering van die kwalificaties, waarin het portfolio een belangrijke rol speelt. Zij is positief over het feit dat de faculteit eisen stelt aan nieuwe stafleden die van buiten de instelling afkomstig zijn. De commissie is van mening dat de docenten ook over de noodzakelijke inhoudelijke kwalificaties beschikken om het onderwijs op een goede manier te kunnen verzorgen. De teams van docenten beschikken naar haar oordeel over de expertises en specialisaties die nodig zijn voor de inhoudelijke realisatie van de programma’s. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat er op het gebied van de organisatorische realisatie van de programma’s problemen bestaan. De commissie is dan ook van oordeel dat de docenten van de bachelor- en de masteropleiding goed gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van de programma’s. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel zowel voor de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen als voor de masteropleiding Communicatiestudies luidt: voldoende.
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport besteedt uitgebreid aandacht aan de materiële voorzieningen waarover de opleidingen die de faculteit aanbiedt kunnen beschikken. De zelfstudies van de opleidingen bevatten geen aanvullende informatie met betrekking tot de voorzieningen. De studenten zijn in het algemeen positief over WebCT, de elektronische leeromgeving van de Faculteit der Letteren. Dat de Faculteit der Sociale Wetenschappen gebruik maakt van BlackBoard in plaats van WebCT, is volgens de studenten wel een complicerende factor. Het bestuur van de faculteit
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
91
heeft de commissie meegedeeld dat het College van Bestuur op korte termijn een beslissing neemt over het gebruik van één digitale leeromgeving binnen de gehele instelling. Oordeel: De commissie heeft noch uit de zelfstudies noch uit de gesprekken die zij tijdens haar bezoek gevoerd heeft informatie ontvangen die erop duidt dat de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken ontoereikend zijn of tot problemen leiden. Zij is van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport gaat uitgebreid in op de begeleiding van studenten, die in het universitaire onderwijsconcept, dat het begrip commitment als uitgangspunt neemt, een belangrijke plaats inneemt. Het beschrijft onder andere het tutoraat. In de zelfstudie van de masteropleiding wordt vermeld dat de opleiding voornemens is om de plaats en de functie van de stage in het programma te evalueren om te achterhalen of de stage voldoet aan de verwachtingen van de studenten en de stagegevers. Volgens de studenten met wie de commissie sprak zijn de ideeën en plannen voor de begeleiding en het tutoraat goed, maar werken ze in de praktijk nog niet altijd zoals zou moeten. Studenten krijgen tijdens hun bacheloropleiding pas in een later stadium een tutor toegewezen. Op het moment dat de commissie de faculteit bezocht, hadden de eerstejaars studenten nog steeds geen tutor toegewezen gekregen. Studenten die wel een tutor hadden meldden dat het aantal contacten met die tutor beperkt was. Volgens de docenten heeft de opleiding er bewust voor gekozen om, bij wijze van experiment, eerstejaars studenten geen tutor toe te wijzen, onder andere omdat de lijst met studenten vaak nogal vervuild is en ook omdat het programma van het eerste jaar geen keuzemogelijkheden biedt. De docenten zijn er inmiddels van overtuigd dat het experiment als niet geslaagd moet worden beschouwd, omdat de onzekerheid onder eerstejaars studenten zo groot is dat het wel noodzakelijk is dat zij een beroep op een tutor kunnen doen. De docenten hebben de commissie gemeld dat besloten is om op korte termijn alsnog tutors toe te wijzen aan eerstejaars studenten. Volgens de docenten van de bacheloropleiding is het lastig om de informatievoorziening te optimaliseren. De redenen daarvoor zijn praktisch en logistiek: studenten melden zich soms pas in een laat stadium aan voor een cursus, zijn afkomstig van verschillende opleidingen, zijn daardoor niet altijd even goed bereikbaar voor de opleiding. De docenten realiseren zich dat klachten van studenten over de informatievoorziening terecht zijn, maar zijn wel van mening dat er uiteindelijk altijd een oplossing wordt gevonden voor problemen die zich voordoen. Ook de studenten van de masteropleiding krijgen een tutor toegewezen. Zij meldden dat zij aan het begin van hun studie een gesprek met de tutor voerden en dat de contacten daarna nog slechts incidenteel zijn, maar dat de tutor wel steeds op de achtergrond aanwezig is en dat zij er een beroep op kunnen doen wanneer dat noodzakelijk is. De toegevoegde waarde van het tutoraat was voor de meeste studenten niet duidelijk. Zij zijn van mening dat juist eerstejaars studenten er profijt van zouden kunnen hebben. Oordeel: De commissie is van mening dat het beleid dat de faculteit heeft uitgezet met betrekking tot de begeleiding van studenten adequaat is en op een goede manier invulling geeft aan het begrip commitment. Zij
92
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
heeft wel vastgesteld dat de uitvoering van dat beleid nog verbeterd kan worden. Zij kan zich aan de ene kant voorstellen dat de bacheloropleiding besluit om, als experiment, nog geen tutors aan studenten toe te wijzen, maar zij vindt ook dat die oplossing haar doel voorbijschiet en laat zien dat over delen van het beleid nog onvoldoende is nagedacht. Ook de problemen rond de informatievoorziening laten in de ogen van de commissie zien dat het lastig is om de organisatie en infrastructuur rond een interdisciplinaire opleiding op een adequate manier in te richten. Zij heeft gemerkt dat de docenten zich bewust zijn van de problemen en zich inspannen om oplossingen te vinden, maar niet altijd in staat zijn om die oplossingen ook in te voeren. De commissie waardeert het dat de begeleiding zich uitstrekt tot de masteropleiding, maar voor de studenten van die opleiding niet verplichtend is. Zij is van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen zowel voor de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen als voor de masteropleiding Communicatiestudies luidt: voldoende.
2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat een beschrijving van het systeem van interne kwaliteitszorg dat binnen de faculteit wordt gehanteerd. Tijdens het bezoek van de commissie werd bevestigd dat het onderwijs binnen de faculteit systematisch wordt geëvalueerd. Dit geldt alleen niet voor onderdelen die individueel worden ingevuld, in het bijzonder de stage en de scriptie. De faculteit bereidt beleid voor om ook deze onderdelen systematisch te evalueren, bijvoorbeeld met behulp van een standaard evaluatieformulier. Het bestuur wijst erop dat er in het studiejaar 2004-2005 pas voor het eerst op grote schaal bachelorwerkstukken en masterscripties worden geschreven. De faculteit is ook nieuw beleid aan het ontwikkelen voor de evaluatie van curricula. Zij is van mening dat de oude instrumenten niet meer voldoen omdat het niet mogelijk is om met behulp daarvan te bepalen of eindkwalificaties daadwerkelijk gerealiseerd zijn. De opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen en Communicatiestudies kennen beide een eigen Opleidingscommissie. De studentleden van de Opleidingscommissies zijn van mening dat het niet voor de hand ligt om opleidingscommissies te gaan clusteren of op een hoger (opleidingsoverstijgend) niveau in te stellen. De kwaliteit van het onderwijs binnen de bacheloropleiding wordt volgens de zelfstudie op verschillende manieren geëvalueerd. De meest intensieve vorm van evaluatie vindt plaats op het niveau van de cursus. Daarnaast worden er met enige regelmaat programma- en thema-evaluaties uitgevoerd. Alle verplichte cursussen binnen de bacheloropleiding worden ieder jaar geëvalueerd met behulp van standaard evaluatieformulieren. Datzelfde geldt voor niet-verplichte cursussen die door veel studenten worden gevolgd. De formulieren die worden gebruikt voor de evaluatie van het onderwijs worden ofwel tijdens het laatste college ofwel tijdens het tentamen ingevuld. De organisatie van de cursusevaluaties is in handen van de studentleden van de Opleidingscommissie. Aan het eind van elk blok zorgen zij voor de afhandeling van de enquête. Op grond van de kwantitatieve analyse van de antwoorden op de schaalvragen en een inventarisatie van de antwoorden op de open vragen schrijven zij een kort verslag voor de coördinator van de cursus, die een eigen evaluatierapport over de cursus en een reactie op het rapport van de studentleden schrijft. De kwantitatieve QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
93
analyse, het verslag van de studentleden en het verslag en de reactie van de coördinator worden besproken in de Opleidingscommissie. Die gaat in de eerste plaats na of er aspecten zijn die speciale aandacht verdienen, omdat ze bij een eerdere evaluatie als problematisch zijn aangemerkt, omdat ze een lage waardering hebben gekregen (lager dan 3 op een 5-puntsschaal), omdat de waarderingen sterk uiteenlopen (grote spreiding van antwoorden op 5-puntsschaal), of omdat er (blijkens het verslag van de studentleden) in de open vragen over is geklaagd. In de tweede plaats bekijkt de Opleidingscommissie welke voornemens voor verbetering de coördinator beschrijft in zijn of haar evaluatieverslag. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld als de Opleidingscommissie de indruk heeft dat de voorgestelde maatregelen onvoldoende zijn of meer informatie wil over de achtergrond van gesignaleerde problemen, voert de voorzitter van de Opleidingscommissie een gesprek met de betreffende cursuscoördinator. In de afgelopen jaren zijn er diverse bijeenkomsten georganiseerd om het programma van de bacheloropleiding door te lichten. Tijdens deze bijeenkomsten bespraken docenten en studenten welke thema’s en vaardigheden meer dan wel minder in het programma aan de orde zouden moeten komen. Daarnaast organiseert de opleidingscommissie jaarlijks een studiemiddag voor docenten en studenten. De afgelopen jaren is daar gediscussieerd over thema’s als studentactiverend onderwijs, feedback geven en krijgen en samenwerken bij opdrachten. De procedure die wordt gehanteerd voor de masteropleiding lijkt sterk op die voor de bacheloropleiding. De gezamenlijke staf evalueert elk jaar het programma als geheel en formuleert op basis daarvan de plannen voor het volgende studiejaar. Bij de evaluatie wordt volgens de zelfstudie prioriteit gegeven aan de evaluatie van cursussen die in een interfacultaire samenwerking tot stand zijn gekomen en wordt nagegaan in hoeverre de interdisciplinaire doelstellingen gerealiseerd zijn. Ook de samenhang tussen academische en vakspecifieke doelstellingen krijgt in de evaluatie van het onderwijs in de masteropleiding extra aandacht. Volgens de docentleden besteden de Opleidingscommissies de helft van hun tijd aan evaluaties. De commissie heeft van de studentleden vernomen dat de mate waarin opvolging wordt gegeven aan de resultaten van evaluaties voor een deel afhankelijk is van de beschikbare middelen. Volgens de studentleden bedraagt de respons op de evaluaties zo’n 80%. Het systeem van elektronische evaluaties zit nog in de pilotfase, het is binnen de faculteit nog niet algemeen ingevoerd. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleidingen zich gecommitteerd hebben aan een systematische benadering van de interne kwaliteitszorg en dat ze de zaken goed onder controle hebben. De commissie heeft tijdens haar bezoek de uitkomsten van evaluaties van het onderwijs kunnen bestuderen en vastgesteld dat het systeem van kwaliteitszorg in de praktijk adequaat functioneert. Zij heeft geconstateerd dat de programmaonderdelen periodiek geëvalueerd worden en dat er ook, zij het nog niet systematisch, aandacht wordt besteed aan de evaluatie van het curriculum als geheel. De evaluatie vindt plaats aan de hand van toetsbare streefdoelen, zij het dat die niet erg expliciet uitgewerkt zijn: de Opleidingscommissies hanteren het uitgangspunt dat (een aspect van) een onderdeel extra aandacht nodig heeft wanneer de score lager dan 3 op een schaal van 5 bedraagt. De commissie waardeert de grote aandacht voor de kwaliteitszorg en de actieve rol van de Opleidingscommissies. Zij is van mening dat de opleidingen om die redenen voor dit facet het oordeel ‘goed’ verdienen. De commissie heeft vastgesteld dat de faculteit werkt aan een vernieuwd systeem van interne kwaliteitszorg. Zij vindt het begrijpelijk dat de faculteit in eerste instantie prioriteit heeft gegeven aan de ontwikkeling en implementatie van de bachelor- en masteropleidingen, die in Utrecht tot ingrijpende veranderingen en vernieuwing heeft geleid. De commissie is van mening dat de opleidingen een instrument nodig hebben om de kwaliteit en de samenhang van individuele trajecten te bewaken. De manier waarop de opleiding Duits gebruik maakt van het portfolio zou daarbij wellicht als voorbeeld kunnen dienen. In de ogen van de commissie heeft de facultaire volggroep bachelor-master een belangrijke en constructieve rol gespeeld bij het verder ontwikkelen en implementeren van het systeem van interne kwa94
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
liteitszorg. Zij is dan ook positief over het voornemen van de faculteit om deze groep een meer permanente status te geven. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie heeft de volggroep bachelor-master in het recente verleden een prominente rol gespeeld bij het formuleren en implementeren van maatregelen voor verbetering. De volggroep heeft bijvoorbeeld, op basis van ervaringen en evaluaties, diverse adviezen uitgebracht om de werkdruk voor docenten te verminderen, zoals het advies om de norm van ten minste zes contacturen en drie toetsmomenten niet voor alle cursussen even strikt te handhaven, maar een overwogen verdeling te maken binnen een curriculum. Ook heeft de volggroep geadviseerd om tussen de verschillende onderwijsperiodes een onderwijsvrije week te roosteren om studenten en docenten een adempauze te geven. Deze adviezen zijn door het bestuur van de faculteit overgenomen en tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 geëffectueerd. Volgens de zelfstudie leidden de evaluaties van het onderwijs vooral in de eerste twee jaren van het bestaan van de bacheloropleiding nogal eens tot ingrijpende aanpassingen van het programma. In sommige gevallen zijn cursussen compleet vervangen, omdat de inhoud bij nader inzien minder goed bij de doelstellingen bleek te passen. Een andere ingrijpende aanpassing was het samenvoegen van de cursussen Inleiding CIW I (communicatiekunde) en Inleiding CIW 2 (mediastudies). In het verleden verzorgden de onderwijsinstituten Nederland en Media en Re/presentatie een eigen inleiding. Nu wordt er één geïntegreerde inleiding aangeboden waarin docenten van beide instituten samenwerken. De meer recente aanpassingen zijn minder ingrijpend. Naar aanleiding van een programma-evaluatie, in combinatie met cursusevaluaties, is besloten van de cursus Verbeeldingsprincipes een aparte variant voor studenten van de bacheloropleiding te ontwikkelen waarin meer aandacht wordt besteed aan nieuwere media. Andere aanpassingen die voortvloeien uit evaluaties zijn een verzwaring van de theoretische component in het onderdeel Instrueren en overtuigen en een betere dosering van toetsmomenten in de Inleiding CIW. In het eerste jaar dat het masterprogramma Communicatiestudies werd aangeboden, bleek dat de onderlinge afstemming tussen de participerende faculteiten soms te wensen overlaat. Zo was er onduidelijkheid over inschrijfprocedures, roostering, ruimtetoewijzing en de verwerking van uitslagen. De faculteiten hebben maatregelen getroffen om de afstemming te verbeteren. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat het systeem van interne kwaliteitszorg binnen de opleidingen de afgelopen periode goed heeft gefunctioneerd. De opleidingen zijn erin geslaagd om op grond van de uitkomsten van evaluaties zinvolle aanpassingen in de programma’s aan te brengen. De commissie is dus van oordeel dat de evaluaties hebben geleid tot aantoonbare verbetermaatregelen. Ook de volggroep bachelor-master heeft in deze periode een bijzonder nuttige functie vervuld door heel gericht maatregelen voor te stellen op een hoger aggregatieniveau. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
95
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over de betrokkenheid van studenten en alumni bij de interne kwaliteitszorg. Studenten en docenten zijn op de gebruikelijke manieren betrokken bij de interne kwaliteitszorg: als lid van de Opleidingscommissie, via de evaluaties van het onderwijs en het docentenoverleg. De mening van studenten wordt ook gepeild in de studentenmonitor, in het kader waarvan onder andere enquêtes onder eerste- en derdejaars studenten worden gehouden. De samenstelling van de studentgeleding binnen de Opleidingscommissie Communicatiestudies wisselt per instroommoment. De studentleden van de Opleidingscommissies zijn in principe bekend bij de studenten en makkelijk bereikbaar. Hun emailadressen staan op de website en ze maken zichzelf ook bekend tijdens colleges. De studentleden participeren in het Facultair Overlegorgaan (FOO) en voeren ook regelmatig overleg met studentleden van andere Opleidingscommissies binnen de faculteit. Zij zijn van mening dat ze echt invloed uitoefenen binnen de opleidingen, dat er naar hen wordt geluisterd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ze vaak betrokken worden bij de opvolging van de uitkomsten van evaluaties, bij het nemen en uitvoeren van verbetermaatregelen. De studentleden organiseren evaluatiebijeenkomsten en hebben een klachtencoördinator ingesteld. Dit geldt overigens in sterkere mate voor de Opleidingscommissie van Communicatiestudies dan voor die van Communicatie- en informatiewetenschappen, die iets meer gesloten opereert. De alumni worden in het kader van de arbeidsmarktmonitor periodiek ondervraagd over het onderwijs dat zij hebben gevolgd, de aandacht voor arbeidsmarkt en hun eigen positie op de arbeidsmarkt. De resultaten van die monitor worden onder andere gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. Ze hebben ook een rol gespeeld bij de vormgeving van de bachelor- en masteropleidingen. De opleidingen zijn van plan om de afgestudeerden en het beroepenveld in sterkere mate te betrekken bij de interne kwaliteitszorg. Ze willen meer gericht aandacht besteden aan de uitkomsten van de arbeidsmarktmonitor om eventuele fricties tussen de competenties van afgestudeerden en de vraag van de arbeidsmarkt zo snel mogelijk te signaleren en te herstellen. Ze zijn ook van plan om de Utrechtse Communicatiekring, waarin de regionale werkgevers in de communicatiesector zich verenigd hebben, te betrekken bij de evaluatie van het programma en de stage-ervaringen van studenten op een systematische manier te bewaken. Studenten van de masteropleiding worden uitgenodigd om tegen gereduceerd tarief aspirant-lid te worden van deze vereniging, die onder andere lezingen organiseert en studenten een goede mogelijkheid biedt om met toekomstige collega’s in contact te treden. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de docenten en de studenten op de gebruikelijke manier betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft eveneens vastgesteld dat de inbreng van in het bijzonder de alumni en het beroepenveld in de kwaliteitszorg beperkt is, maar dat de opleidingen verschillende voornemens hebben om die inbreng te vergroten. Zij is van oordeel dat het juist bij opleidingen als Communicatie- en informatiewetenschappen en Communicatiestudies van groot belang is om afgestudeerden en beroepenveld een rol te geven bij de invulling en evaluatie van het onderwijs en waardeert de plannen om die rol te versterken. Zij is daarom van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg zowel voor de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen als voor de masteropleiding Communicatiestudies luidt: voldoende.
96
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat enkele algemene opmerkingen over de resultaten van de opleidingen die door de faculteit worden verzorgd. Op het moment dat de zelfstudie werd afgesloten waren er enkele afgestudeerde bachelorstudenten, maar nog geen afgestudeerde masterstudenten. Over de arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden van de bachelor- en de masteropleiding kunnen dus nog geen uitspraken worden gedaan. De commissie heeft een aantal bachelorwerkstukken kunnen bekijken en heeft daarnaast een aantal scripties bestudeerd die in het kader van de ongedeelde opleiding waren geschreven. Zij heeft ook gesproken met een aantal afgestudeerden van de ongedeelde opleiding. Het bestuur van de faculteit vindt dat de doelstellingen van het bachelorwerkstuk nog niet voldoende gerealiseerd worden, dat de studenten niet in alle gevallen de meerwaarde van dat werkstuk zien. Volgens de zelfstudie ligt het voor de hand dat studenten die de masteropleiding hebben afgerond een soortgelijke positie op de arbeidsmarkt zullen verwerven als studenten met een diploma van de doctoraalopleiding. Bij de ontwikkeling van de masteropleidingen heeft de faculteit de nadruk gelegd op competenties van studenten in het licht van de beroepspraktijk en niet alleen aandacht besteed aan kennis en vaardigheden die van belang zijn voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De aansluiting op de arbeidsmarkt zou daardoor beter moeten zijn dan voorheen het geval was. Alumni van de ongedeelde opleiding vinden dat één van de sterke punten van die opleiding was dat studenten hun programma zelf samen kunnen stellen. Zij vinden ook dat het programma te weinig in de context wordt geplaatst van de bedrijven en organisaties waar studenten na hun studie terecht komen. Zij geven overigens ook aan dat die context wel in de vrije ruimte gecreëerd kan worden. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding voldoende toegerust waren op een maatschappelijke loopbaan na hun studie, maar dat zij wel vonden dat de opleiding weinig aandacht besteedde aan de professionele context waarin zij na hun afstuderen terecht kwamen. De commissie heeft de indruk dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding voldoende aandacht besteden aan de eisen van de beroepspraktijk, ook omdat de eisen van de beroepspraktijk een rol hebben gespeeld bij het inrichten van het programma van de masteropleiding. De commissie kan zich in het algemeen goed kan vinden in de oordelen voor scripties wanneer die hoog zijn, maar heeft in verschillende gevallen moeite met laag uitgevallen oordelen. Zij is van mening dat scripties die met een 6 worden beoordeeld soms overgewaardeerd worden, dat de voldoende niet helemaal terecht is. Zij heeft niet kunnen vaststellen hoe de oordelen precies tot stand zijn gekomen, omdat die oordelen niet nader uitgewerkt of gespecificeerd zijn. Zij is van mening dat het goed zou zijn om een systeem voor de bewaking van de kwaliteit van scripties te ontwikkelen waarin de beoordeling van een scriptie nader wordt gespecificeerd, zodat ook buitenstaanders na kunnen gaan hoe een oordeel over een scriptie tot stand is gekomen. De commissie was in een aantal gevallen teleurgesteld over de kwaliteit van de bachelorwerkstukken die zij bekeken heeft. Dat werkstuk is een nieuw onderdeel in de programma’s van de bacheloropleidingen. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verwachtingen en de criteria waaraan het moet voldoen nog niet goed zijn uitgekristalliseerd. Zij raadt de opleidingen aan beter te expliciteren aan welke eisen een bachelorwerkstuk moet voldoen. Het bestuur van de faculteit bleek het oordeel van de commissie te delen en van mening te zijn dat de studenten niet in alle gevallen de meerwaarde van dat werkstuk zien. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
97
De commissie heeft er, ook op grond van de uitspraken van het bestuur van de faculteit over de bachelorwerkstukken, vertrouwen in dat het niveau van de scripties die in het kader van de bacheloren de masteropleiding geschreven zullen worden adequaat zal zijn en dat de afgestudeerden van die opleidingen ook voldoende toegerust zullen zijn voor hun verdere loopbaan. Zij is ervan overtuigd dat het bachelorwerkstuk een volwaardig onderdeel van het programma wordt en dat de problemen die zij heeft gesignaleerd zullen worden opgelost, niet in de laatste plaats omdat het bestuur van de faculteit zich bewust is van de problemen en de analyse van de commissie deelt. Zij is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport wordt vermeld dat de faculteit het streefdoel hanteert dat de rendementen van de opleidingen in ieder geval op het landelijk gemiddelde van Letterenopleidingen liggen en dat de tussentijdse toetsing en de verhoging van het aantal contacturen er onder andere toe moeten leiden dat de rendementen van de opleidingen stijgen. Volgens het bestuur van de faculteit is de praktijk van het nieuwe didactische concept dat de rendementen van de cursussen een stijgende lijn vertonen, maar de rendementen van de opleidingen nog niet. De richtlijnen zijn niet door alle opleidingen op dezelfde manier geïmplementeerd, onder andere omdat de toename van de instroom dat onmogelijk maakt. De zelfstudie bevat een KUO-tabel voor de ongedeelde opleiding, die overigens zeer weinig informatie bevat, omdat de ongedeelde opleiding pas vanaf 2000 een eigen propedeuse kende en er geen informatie beschikbaar is die betrekking heeft op de bovenbouwopleiding. Gegevens die betrekking hebben op de bachelor- en de masteropleiding waren op het moment dat de commissie de faculteit bezocht evenmin beschikbaar. Oordeel: De commissie heeft eigenlijk geen feitelijke informatie tot haar beschikking om tot een gefundeerd oordeel over de rendementen van de bachelor- en de masteropleiding te komen. Zij heeft wel vastgesteld dat de faculteit streefcijfers voor de rendementen heeft opgesteld, die in haar ogen realistisch zijn. Zij heeft ook vastgesteld dat de faculteit, in navolging van universitair beleid, het didactisch concept en de inrichting van de leeromgeving heeft aangepast om de rendementen van de opleidingen te verbeteren. Hoewel er nog geen gegevens zijn die het mogelijk maken een oordeel te vellen over de juistheid van de gemaakte keuzes, lijken de rendementen van de cursussen inmiddels een stijgende lijn te vertonen. De commissie beschouwt dat als een eerste indicatie dat de in gang gezette veranderingen het gewenste effect zullen hebben en spreekt op grond daarvan het vertrouwen uit dat de rendementen van de opleidingen zullen voldoen aan de door de faculteit opgestelde streefcijfers, waarmee de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatiestudies: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten zowel voor de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen als voor de masteropleiding Communicatiestudies luidt: voldoende.
98
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Onderwerp
Oordeel
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen
Goed
2. Niveau
Voldoende
3. Oriëntatie
Voldoende
4. Eisen WO
Voldoende
5. Relatie doelstellingen en programma
Goed
6. Samenhang programma
Voldoende
7. Studielast
Voldoende
8. Instroom
Voldoende
9. Duur
Voldoende
10. Afstemming vormgeving en inhoud
Goed
11. Beoordeling en toetsing
Voldoende
12. Eisen WO
Voldoende
13. Kwantiteit personeel
Voldoende
14. Kwaliteit personeel
Goed
15. Materiële voorzieningen
Voldoende
16. Studiebegeleiding
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Goed Goed Voldoende
6. Resultaten
20. Gerealiseerd niveau
Voldoende
21. Onderwijsrendement
Voldoende
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Masteropleiding Communicatiestudies: Onderwerp
Oordeel
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen
Goed
2. Niveau
Voldoende
3. Oriëntatie
Voldoende
4. Eisen WO
Voldoende
5. Relatie doelstellingen en programma
Voldoende
6. Samenhang programma
Voldoende
7. Studielast
Voldoende
8. Instroom
Voldoende
9. Duur
Voldoende
10. Afstemming vormgeving en inhoud
Voldoende
11. Beoordeling en toetsing
Voldoende
2. Programma
Voldoende
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
99
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
Voldoende
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO
Voldoende
13. Kwantiteit personeel
Voldoende
14. Kwaliteit personeel
Goed
15. Materiële voorzieningen
Voldoende
16. Studiebegeleiding
Voldoende
17. Evaluatie resultaten
Goed
18. Maatregelen tot verbetering
Goed
19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende
20. Gerealiseerd niveau
Voldoende
21. Onderwijsrendement
Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen en de masteropleiding Communicatiestudies: De commissie is, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, van mening dat zowel de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen als de masteropleiding Communicatiestudies voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
100
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
BIJLAGEN
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
101
102
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de commissie Prof. dr. Johan De Caluwe (°1960) is neerlandicus, en sedert 2000 als voltijds docent verbonden aan de Vakgroep Nederlandse Taalkunde van de Universiteit Gent. Voordien werkte hij een aantal jaren als onderzoeker bij het Belgische Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, als (doctor-)assistent bij de Universiteit Gent, en een tweetal jaar ook als Navorser bij het Departement Wetenschap en Innovatie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Binnen de opleidingen Taal- en Letterkunde en Journalistiek aan de Universiteit Gent doceert hij een aantal vakken, zowel op het gebied van de Nederlandse Taalkunde en de Nederlandse Taal- en Tekstvaardigheid, als op het gebied van de Algemene Taalwetenschap. De Caluwe promoveerde op een onderwerp uit de Nederlandse woordvorming (Nederlandse nominale composita in functionalistisch perspectief, Den Haag, SDU, 1991). De woordvorming is een zwaartepunt in zijn onderzoek gebleven, o.a. met diverse artikelen over de polysemie van deverbaal -er. Daarnaast verricht en begeleidt hij onderzoek over lexicale dynamiek, onomasiologie, feminisering/neutralisering van functiebenamingen, taal & ideologie, predicatieverschijnselen in de syntaxis, cognitieve linguïstiek, nationale variatie in het Nederlands, en de verticale stratificatie van het Nederlands in Vlaanderen. Dr. Florien van Beinum (°1939) was tot juli 2004 universitair hoofddocent Fonetische Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Zij studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde. Na haar doctoraal examen, met als bijvakken Fonetiek en Algemene Taalwetenschap, was zij als staflid verbonden aan het Instituut voor Fonetische Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. In 1980 promoveerde zij cum laude op Vowel Contrast Reduction. An Acoustic and Perceptual Study of Dutch Vowels in Various Speech Conditions, als eerste vrouw in Nederland die op een akoestisch-fonetisch onderwerp promoveerde. In haar onderzoek en onderwijs heeft zij zich behalve met algemene aspecten van spraakproductie en spraakperceptie, vooral bezig gehouden met spontane spraak en met spraak van vrouwen versus mannen. De laatste jaren is haar aandacht meer en meer gericht geweest op vroege spraakontwikkeling en spraak(ontwikkelings)pathologie. Zij is nauw betrokken bij internationaal onderzoek op het gebied van doofheid, vroege interventie via cochleaire implantatie en spraakontwikkeling. Van een tiental promotie-onderzoeken was zij supervisor en copromotor. Als gastdocent heeft zij regelmatig colleges gegeven aan de universiteit van Helsinki. Voor deze universiteit heeft zij bovendien in 1999 deel uitgemaakt van het internationale Research Assessment Committee. Prof. dr. Frank Van Eynde (°1957) is hoogleraar aan de Letterenfaculteit van de Universiteit van Leuven. Hij is er hoofd van het Centrum voor Computerlinguïstiek, coördinator van de onderzoekseenheid Nederlandse, Duitse en Computationele Taalkunde en voorzitter van de curriculumcommissie Taalwetenschap. Hij is tevens coördinator van de interfacultaire Engelstalige Master in Language and Speech Technology. Zijn onderzoek betreft vooral de syntaxis en de semantiek van Germaanse en Romaanse talen (Head-driven Phrase Structure Grammar) en de computerlinguistiek. Hij verzorgt onderwijs voor de opleiding Taal- en letterkunde (Bachelor en Master) en voor de interfacultaire opleiding Artificial Intelligence (Master-na-master). Hij was gasthoogleraar in Parijs (1995) en in Lille (2002-2003) en gaf les aan diverse internationale zomerscholen (waaronder ESSLLI, ELSNET en LOT). Hij was tevens lid van de visitatiecommissie voor Kunstmatige Intelligentie (2002-2003). Drs. Theo Joostens (°1944) studeerde psychologie in Groningen. Hij is hoofd van de afdeling “Organisatie van het Onderwijs” van het Universitair Onderwijscentrum Groningen. Eerder was hij waarnemend directeur van de afdeling COWOG (Onderzoek en Ontwikkeling van Hoger Onderwijs) van de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen (nu: Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen). Tot nu toe heeft hij zich vooral beziggehouden met curriculumontwikkeling en onderwijsevaluatie in het Hoger Onderwijs. Hij participeert in het project “Onderwijscompetenties voor docenten in het Wetenschappelijk Onderwijs”. Anoek van Leijsen (°1981) studeerde Marketingcommunicatie, Analyse en Strategie aan de Fontys Hogeschool Communicatie te Eindhoven en Communicatie- en informatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg, met als specialisatie Bedrijfscommunicatie en Digitale Media. Zij werkt sinds oktober 2005 als consultant voor de uitzendorganisatie Kelly Services, waarbij zij verantwoordelijk is QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
103
voor het onderdeel Permanent Placement. Tijdens haar studie aan de Universiteit van Tilburg was zij studentadviseur in het bestuur van de Faculteit Communicatie en Cultuur. Frederiek van de Nadort (°1981) volgde aan de Radboud Universiteit Nijmegen de masteropleidingen Bedrijfswetenschappen (met als specialisatie International Management) en Bedrijfscommunicatie (met als specialisatie Internationale Bedrijfscommunicatie, Frans). Zij werkt sinds juni 2006 als business consultant (trainee) voor Ordina N.V., waar zij zich bezighoudt met het geven van organisatieadviezen aan overheidsorganisaties. Zij was tijdens haar studie lid van de Opleidingscommissie Bedrijfscommunicatie, voorzitter van de studievereniging SVBC Babylon van de opleiding Bedrijfscommunicatie, lid van de Facultaire Studentenraad Letteren en lid van de Commissie Internationalisering. Drs. Liesbeth Pols (°1946) was aanvankelijk werkzaam als bibliothecaris en studeerde later andragologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Sindsdien werkt zij als onderwijskundig onderzoeker/ consultant, aanvankelijk bij het COWOG en later in dienst van het UOCG (Universitair Onderwijscentrum Groningen). Zij hield zich aanvankelijk vooral bezig met de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt. In dat kader ontwikkelde ze voor met name paramedische HBO-opleidingen beroepsprofielen, deed ze in opdracht van RUG-opleidingen onderzoek naar de civiele effecten van die opleidingen en leverde ze in VSNU-verband een bijdrage aan de ontwikkeling van de VSNU-alumnimonitor. Sinds een aantal jaren concentreert zij zich op (assessment van) docentcompetenties en digitale ondersteuning van kwaliteitszorg. Prof. dr. Luuk Van Waes (°1958) is hoogleraar zakelijke en technische communicatie aan de Universiteit Antwerpen (Departement Management, Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen). Hij promoveerde in 1991 aan de Universiteit Twente. Hij verzorgt colleges over bedrijfscommunicatie, technische communicatie en communicatiemanagement op bachelor-, master- en master-na-masterniveau. In zijn onderzoek ligt de nadruk vooral op cognitieve aspecten van schrijfprocessen en op de invloed van digitale media op schriftelijke communicatie, voornamelijk in professionele settings. Sinds 2004 is hij ook coördinator van de Cel voor Innovatie en Kwaliteit van het Onderwijs (CIKO). Prof. dr. Guido Vanden Wyngaerd (°1964) studeerde Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Brussel en de Universitaire Instelling Antwerpen. Na zijn studies werkte hij een jaar als assistent Engelse taalkunde aan de UFSIA (Antwerpen). In 1987 werd hij onderzoeker bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO), verbonden aan de Katholieke Universiteit Brussel. Hij promoveerde in 1990 op het doctoraal proefschrift Prolegomena, dat de syntactische eigenschappen van infinitiefzinnen onderzoekt. Van 1991 tot 2000 was hij als postdoctoraal onderzoeker bij het FWO verbonden aan de Katholieke Universiteit Brussel. Sinds 1994 doceert hij er de cursus Algemene Taalwetenschap. In het academiejaar 1996-1997 was hij bezoeker aan het Holland Institute of Generative Linguistics te Leiden. Tussen 2000 en 2001 coördineerde hij als onderzoeksmedewerker de Vlaamse tak van het SAND-project, een door het Vlaams-Nederlands Comité gefinancierd onderzoeksproject, dat zich tot doel stelt om de syntactische variatie in de Nederlandse dialecten in kaart te brengen. Sinds 2001 is hij als voltijds docent verbonden aan de Katholieke Universiteit Brussel voor de vakgebieden Engelse taalkunde en Algemene Taalwetenschap. Sietze Looijenga (°1963) studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn afstuderen in 1988 vervulde hij verschillende functies binnen diezelfde instelling: hij was van 1989 tot 1993 als onderzoeker in opleiding verbonden aan de vakgroep Nederlands, van 1993 tot 1998 als secretaris-subbeheerder aan de Faculteit der Letteren en van 1998 tot 1999 als coördinator aan de interfacultaire onderzoekschool BCN (Behavioral and Cognitive Neurosciences). In maart 1999 verhuisde hij naar Berlijn en trad hij in dienst van de Freie Universität Berlin als manager van het Thematic Network Project in the area of Languages, een Europees samenwerkingsproject waaraan bijna 100 instellingen uit heel Europa deelnamen. Van november 2001 tot maart 2003 werkte hij in Gent als verantwoordelijke van het ICT-team van het Talencentrum van de Universiteit Gent. Sinds 1 maart 2003 is hij werkzaam als projectleider Kwaliteitszorg, in eerste instantie in dienst van de VSNU, inmiddels van QANU.
104
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is opgesteld ten behoeve van de beoordeling van de wetenschappelijke 1 bacheloren masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die binnen het cluster Taalwetenschappen vallen. Daartoe behoren de opleidingen (Algemene) Taalwetenschap en verwante opleidingen, zoals Taal- en spraaktechnologie, Taal- en spraakpathologie en Vergelijkende Indo-europese taalwetenschap, de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen en verwante opleidingen, zoals Bedrijfscommunicatie, Toegepaste taalwetenschap en ICT en vertalen, en de opleidingen Documentaire informatiewetenschap en Archiefwetenschap. Het spectrum van de opleidingen die door de visitatiecommissie Taalwetenschappen beoordeeld worden is dus breed. De commissie heeft bewust gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar ruimte biedt aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek waarvoor zij gekozen hebben, een eigen profiel te ontwikkelen en eigen accenten te leggen. Het beoordelingskader van QANU dat de commissie heeft gehanteerd, vraagt opleidingen om op basis van de gemaakte keuzes te beargumenteren dat aan de criteria uit het accreditatiekader van de NVAO wordt voldaan. Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie onder andere gebruik gemaakt van de subject benchmark statement die is opgesteld door de Quality Assurance Agency uit het Verenigd Koninkrijk (de QAA) 2, van de Dublin-descriptoren en van de beschrijving van de algemene wetenschappelijke kwalificaties die in het beoordelingskader van QANU is opgenomen. Daarnaast heeft zij gebruik gemaakt van het Visitatierapport Letteren uit 1998 3 en van de voorbereidende tekst die door een aantal facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld 4. Dit referentiekader biedt een nadere uitwerking en invulling van deze documenten, gericht op de te beoordelen opleidingen. Het referentiekader beschrijft welke eisen de commissie stelt aan de doelstellingen en (met name) aan de inhoudelijke, domeinspecifieke eindtermen (of eindkwalificaties) 5 van de opleidingen. Het gaat ook in op de domeinspecifieke eisen die de commissie hanteert voor de inrichting en inhoud van de programma’s van de opleidingen. De opleidingen die in het kader van de visitatie Taalwetenschappen worden beoordeeld richten zich op theoretische en toegepaste aspecten van taal en taalgebruik. De (deel)gebieden die in de opleidingen aan de orde komen behandelen vragen die betrekking hebben op de structuur van talen, hun gemeenschappelijke eigenschappen, de verwerving en het gebruik van taal, de rol van taal in communicatieprocessen, de veranderingen die talen ondergaan et cetera. De methoden, technieken en werkwijzen die binnen de verschillende gebieden worden gebruikt om taal en taalgebruik te interpreteren en te analyseren variëren in sterke mate. Omdat taal een veelheid van functies vervult die vaak onderling verbonden zijn, is het niet goed mogelijk (of wenselijk) om duidelijke of strikte grenzen te trekken tussen de te onderscheiden deelgebieden. Opleidingen kunnen er bewust voor kiezen zich met één deelgebied bezig te houden, maar zij kunnen zich ook in de eerste plaats richten op (de samenhang tussen) verschillende deelgebieden. Die deelgebieden kunnen ook buiten de geesteswetenschappen liggen en deel uitmaken van disciplines als psychologie, sociologie, de medische wetenschappen, economie of bedrijfskunde. Opleidingen zullen in het algemeen primair gericht zijn op de bestudering van de structuur van talen of zij zullen in de eerste plaats aandacht besteden aan aspecten van het gebruik van taal. Een keuze voor één benadering betekent overigens geenszins dat de andere benadering niet aan bod zal komen of geen rol zal spelen. 1
Met wetenschappelijk wordt hier bedoeld: onderzoeksgebonden en gericht op kennisvermeerdering en –ontwikkeling. Subject benchmark statement Linguistics, The Quality Assurance Agency for Higher Education, 2002. 3 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998 4 d.d. 13 februari 2004 5 De commissie beschouwt de termen ‘eindterm’ en ‘eindkwalificatie’ als synoniemen. 2
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
105
In de opleidingen komen verschillende (soms onderling overlappende) deelgebieden van de taalwetenschap met wisselende accenten aan de orde. De volgende opsomming van deelgebieden beoogt niet volledig te zijn. • • • • • • • •
Fonetiek Fonologie Morfologie Syntaxis Semantiek Psycholinguïstiek Taalverwerving Taalonderwijs
• • • • • • • •
Klinische linguïstiek Computationele linguïstiek Toegepaste taalkunde Pragmatiek Discourse analyse Archiefwetenschap Informatiewetenschap Communicatiewetenschap
• • • • • • •
Bedrijfscommunicatie Taal en samenleving Taal en sociale interactie Lexicologie Sociolinguïstiek Historische linguïstiek Taaltypologie
In een opleiding op het gebied van de taalwetenschap staan de beschrijving, de analyse en de vergelijking van de structuur van taal centraal. De opleiding kan primair kiezen voor een theoretische invalshoek of aandacht besteden aan interactionele of cognitieve aspecten van taal en taalgebruik (zoals de opleidingen Taalwetenschap) of juist een descriptieve en comparatieve invalshoek als uitgangspunt nemen (zoals de opleidingen Vergelijkende Indo-europese taalwetenschap). In beide gevallen geldt dat de verschillende niveaus waarin taal kan worden onderscheiden (klanken, woorddelen, woorden, zinnen, teksten) in meer of mindere mate aan de orde komen. In het geval van opleidingen als Taal- en spraakpathologie of Taal- en spraaktechnologie wordt de beschrijving en analyse binnen een breder kader geplaatst. Een opleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschap richt zich in de eerste plaats op de beschrijving en de analyse van de rol en functie van taal en taalgebruik in het communicatieproces. Een opleiding kan daarbij verschillende perspectieven kiezen (bijvoorbeeld taal- of tekstwetenschappelijk, organisatorisch of historisch) en zich in het bijzonder op bepaalde vormen van communicatie richten (zoals communicatie in bedrijven of communicatie met behulp van digitale media). Elke keuze heeft gevolgen voor de methoden en technieken die in een opleiding worden behandeld. In het geval van een opleiding Bedrijfscommunicatie komt de keuze al in de naam van de opleiding tot uitdrukking. Opleidingen op het gebied van de informatiewetenschap en de archiefwetenschap houden zich bezig met het beschrijven en analyseren van verschillende aspecten van informatie in het algemeen en documenten in het bijzonder, zoals het produceren, distribueren en opslaan van informatie, het toegankelijk maken ervan en het achterhalen van specifieke informatie uit bronnen en archieven. Doelstellingen, niveau en oriëntatie van de opleidingen De commissie verwacht in het algemeen dat de doelstellingen van de opleidingen tot uitdrukking brengen dat de opleidingen studenten zowel inhoudelijk (dat wil zeggen: met betrekking tot het vakgebied dat de opleiding bestrijkt) als academisch vormen. Dit betekent dat studenten tijdens de opleiding kennis van en inzicht in het vakgebied verkrijgen en dat ze zowel relevante vakspecifieke als algemene academische vaardigheden verwerven. De opleidingen streven ernaar dat studenten een academische attitude verwerven. Zij leggen daartoe de nadruk op de kenmerken en de waarde van wetenschappelijk onderzoek, op het belang van kennis van en inzicht in theorie en methodologie en op de relativiteit van interpretaties en ze bieden een kader waarbinnen de student de verworven kennis en inzichten op een wetenschappelijk verantwoorde manier leert toe te passen. Een bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. Studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot een masteropleiding.
106
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Een masteropleiding biedt specialisatie en verdieping in een vakgebied of een combinatie van vakgebieden. Studenten die een masteropleiding hebben voltooid beschikken over de kwalificaties om in te stromen in een opleiding die voorbereidt op een promotie. Daarnaast bereiden de opleidingen studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarin de kennis en de vaardigheden die zij tijdens de studie verworven hebben, van nut kunnen zijn. Het gaat daarbij in het algemeen niet zozeer om een voorbereiding op bepaalde, nader te specificeren beroepen of functies, maar veeleer om het verwerven van een academische attitude en academische vaardigheden, in overeenstemming met de verwachtingen die de samenleving in de eerste plaats stelt aan afgestudeerden van de opleidingen die in het kader van de visitatie Taalwetenschappen worden beoordeeld. Dit betekent dat de opleidingen zowel het wetenschappelijke als het maatschappelijke perspectief aan de orde stellen en dus niet alleen aandacht besteden aan actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied, maar ook aan de verwerving van kennis en vaardigheden die studenten na het afronden van hun studie nodig hebben. Eindtermen van de bacheloropleidingen De commissie verwacht dat de eindtermen van de bacheloropleidingen op het gebied van de taalwetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de taalwetenschap in het algemeen, in de deelgebieden van de taalwetenschap die de verschillende niveaus van taal beschrijven en analyseren (fonetiek, fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek) en in een aantal deelgebieden waarbinnen gebruik wordt gemaakt van inzichten uit andere disciplines (zoals de taal- en spraaktechnologie, de taal- en spraakpathologie, de psycholinguïstiek, de neurolinguïstiek, de sociolinguïstiek, de lexicologie); • beschikt over een algemene oriëntatie in de geschiedenis van de (belangrijkste deelgebieden van de) taalwetenschap; • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in relevante methoden en technieken die worden gehanteerd voor de analyse en vergelijking van verschillende soorten van taalgegevens of taaldata. Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond
• is in staat om verworven kennis en inzicht met betrekking tot de deelgebieden die de verschillende • • •
•
niveaus van taal beschrijven toe te passen op taalverschijnselen en is in staat om materiaal uit verschillende talen te analyseren en te vergelijken; is in staat om verschillende soorten taalgegevens op een wetenschappelijk verantwoorde manier te beschrijven, te analyseren en te modelleren; is in staat om een oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de taalwetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; beschikt over het vermogen om wetenschappelijke discussies over taal en/of spraak zowel inhoudelijk als methodisch te volgen en te beoordelen en is in staat om kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden; is in staat om de voor- en nadelen van verschillende theorieën te beargumenteren.
De commissie verwacht dat de eindtermen van de bacheloropleidingen op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
107
Kennis en inzicht: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in verschillende vormen van communicatie (ook communicatie met behulp van digitale media) en informatie (vorm/structuur, functie), in ieder geval in het Nederlands, eventueel ook in een (moderne) vreemde taal; • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de rol van taal en taalgebruik in het communicatieproces in persoonlijke/individuele of maatschappelijke (organisaties, instituties en media) contexten, in de relaties tussen communicatie en informatie en de omgeving waarin die communicatie of informatie functioneert; • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in theorieën of disciplines die het kader kunnen vormen voor relevant onderzoek (zoals discourse analysis, linguïstische pragmatiek, mediatheorie, theorieën over massacommunicatie, intercultural studies, semiotiek). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • is in staat om verworven kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen van communicatie in verschillende omgevingen; • is in staat om communicatie en informatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te beschrijven, te analyseren en te modelleren; • is in staat om een oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; • beschikt over het vermogen om wetenschappelijke discussies over communicatie en informatie zowel inhoudelijk als methodisch te volgen en te beoordelen en is in staat om kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden; • is in staat om de voor- en nadelen van verschillende theorieën te beargumenteren. De commissie verwacht dat de eindtermen van de bacheloropleidingen op het gebied van de documentaire informatiewetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in verschillende aspecten van informatie in het algemeen en documenten in het bijzonder (zoals het verzamelen, het produceren, het verspreiden, het ontsluiten en het bewaren van informatie); • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de rol en functies van informatie en documentatie in de samenleving en van de verschillende relevante organisaties of instituties (bibliotheken, archieven, uitgeverijen); • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in methoden en technieken die gehanteerd worden bij het werken met en bewerken van informatie en documentatie (waaronder methoden en technieken die gebruik maken van informatietechnologie en informatiesystemen). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • is in staat om verworven kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen en aspecten van informatie in verschillende omgevingen;
108
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
• is in staat om informatie en documentatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te
beschrijven, te analyseren en te modelleren;
• is in staat om een globaal oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied
van de documentaire informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan;
• beschikt over het vermogen om wetenschappelijke discussies over informatie en documentatie
zowel inhoudelijk als methodisch te volgen en te beoordelen en is in staat om kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden; • is in staat om de voor- en nadelen van verschillende theorieën te beargumenteren. Verschillende opleidingen (of specialisaties binnen opleidingen) zullen, naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, een eigen profiel kiezen en eigen accenten leggen. Een opleiding of specialisatie op het gebied van de taal- en spraakpathologie zal onder andere aandacht besteden aan: • • • •
de analyse van de biologische, neurologische en psychologische dimensies van taal en spraak; de diagnose van taalstoornissen; het beoordelen van diagnostisch en therapeutisch materiaal op het gebied van taalstoornissen; het ontwikkelen en toetsen van test- en therapiemateriaal voor taalstoornissen.
Een opleiding of specialisatie op het gebied van de taal- en spraaktechnologie zal onder andere aandacht besteden aan: • het verwerken van gesproken of geschreven taal met behulp van daartoe ontworpen software; • het ontwikkelen van toepassingen op het gebied van taal- en spraaktechnologie en het beoordelen
daarvan, in het bijzonder op het gebied van mens-machine-interactie. Een opleiding of specialisatie die zich primair richt op de beschrijving en/of vergelijking van talen of taalgroepen zal onder andere aandacht besteden aan: • het beschrijven en analyseren van de belangrijkste (gemeenschappelijke) structuurkenmerken van
talen en van taalfamilies;
• het beschrijven en analyseren van de manier waarop talen van elkaar verschillen.
Een opleiding of specialisatie op het gebied van de toegepaste taalwetenschap zal onder andere aandacht besteden aan: • het beschrijven en analyseren van processen van taalverwerving en taalontwikkeling en/of situaties
van meertaligheid;
• het herkennen en hanteren van verschillende perspectieven op taalontwikkeling, taalonderwijs
en/of meertaligheid; • het analyseren van problemen op het gebied van het vreemde-talenonderwijs of meertaligheid. Een opleiding of specialisatie op het gebied van de bedrijfscommunicatie zal onder andere aandacht besteden aan: • het ontwerpen van (bijvoorbeeld persuasieve en instructieve) teksten voor gebruik binnen
bedrijven en organisaties; • het ontwikkelen van communicatiebeleid voor bedrijven, het adviseren van bedrijven over beleid op het gebied van communicatie • het opzetten en verzorgen van communicatietrainingen. Een opleiding of specialisatie op het gebied van de archiefwetenschap zal onder andere aandacht besteden aan: QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
109
• de productie, de distributie en het gebruik en het beheer van archieven; • de rol van de moderne informatie- en communicatietechnologie bij het creëren en beheren van
archieven. De commissie verwacht dat de eindtermen van alle bacheloropleidingen die zij beoordeelt impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en communicatieve vaardigheden op een basaal niveau en dat de eindtermen gerelateerd zijn aan de beroepspraktijk. Academische vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond
• beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het
oplossen van problemen op het vakgebied;
• beschikt over een algemeen inzicht in de aard en functie van wetenschapsbeoefening en in de
samenhang van de wetenschappen;
• is in staat om relevante informatie uit verschillende bronnen en deelgebieden te verzamelen en te
interpreteren;
• is in staat om zich een oordeel te vormen dat mede is gebaseerd op een afweging van relevante
sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten;
• is in staat tot reflectie op de eigen verantwoordelijkheid; • is in staat om onder begeleiding zelfstandig te werken en om te functioneren in een teamverband.
Onderzoeksvaardigheden: Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond
• is in staat om onder begeleiding een onderzoek van beperkte omvang op te zetten en uit te voeren
dat een adequate en realistische opzet en planning kent; • beheerst de relevante onderzoeksmethoden en –technieken van het vakgebied passief en een aantal actief. Communicatieve vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond
• is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit
specialisten of niet-specialisten; • is in staat om, mondeling of schriftelijk, helder en duidelijk verslag uit te brengen van een onderzoek van beperkte omvang. Relatie met de beroepspraktijk: De eindkwalificaties van een bacheloropleiding zijn afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld, ook als dat veld divers en heterogeen is. Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond • beschikt over vaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van beroepen of functies waarvoor een wetenschappelijke bacheloropleiding vereist of dienstig is; • is zich bewust van de mogelijke relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke inzichten binnen zijn vakgebied voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften; • heeft zich georiënteerd op een mogelijke toekomstige werkkring op bachelorniveau, bijvoorbeeld in de vorm van een stage of onderzoeksklas.
110
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Eindtermen van de masteropleidingen De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden op een gevorderd niveau die voortbouwen op de kennis en vaardigheden die tijdens de bacheloropleiding zijn verworven. Dit betekent dat de commissie verwacht dat de eindtermen van een masteropleiding inhoudelijk aansluiten bij die van de bacheloropleiding die toegang biedt tot de masteropleiding en tot uitdrukking brengen dat de kennis, inzichten en vaardigheden die studenten verwerven binnen hetzelfde domein sterker gespecialiseerd en/of verdiepend zijn dan in de bacheloropleiding. De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen op het gebied van de taalwetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een masteropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in de taalwetenschap in het algemeen dan wel in één of meer van de deelgebieden binnen de taalwetenschap waarbinnen gebruik wordt gemaakt van inzichten uit andere disciplines (zoals de taal- en spraaktechnologie, de taal- en spraakpathologie, de psycholinguïstiek, de neurolinguïstiek, de sociolinguïstiek, de lexicologie); • beschikt over kennis van en inzicht in relevante geavanceerde methoden en technieken die worden gehanteerd voor de analyse en vergelijking van verschillende soorten van taalgegevens of taaldata. Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een masteropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond • is in staat om verworven gespecialiseerde kennis en inzichten toe te passen op relevante taalverschijnselen; • is in staat om verschillende soorten taalgegevens op een wetenschappelijk verantwoorde manier te analyseren en te modelleren en om op grond daarvan conclusies te trekken over de houdbaarheid van theorieën en methoden; • is in staat om een kritisch en weloverwogen oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de taalwetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; • beschikt over het vermogen om zowel inhoudelijk als methodisch te participeren in wetenschappelijke discussies over taal en/of spraak en is in staat om een afgewogen oordeel te geven over de waarde en de bruikbaarheid van voorgestelde theorieën en methoden; • heeft inzicht in de voor- en nadelen van verschillende theorieën en is in staat om een beredeneerde keuze te maken uit die theorieën. De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een masteropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in verschillende vormen van communicatie (ook communicatie met behulp van digitale media) en informatie (vorm/structuur, functie), in ieder geval in het Nederlands, eventueel ook in een (moderne) vreemde taal; • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in de rol van taal en taalgebruik in het communicatieproces in persoonlijke/individuele of maatschappelijke (organisaties, instituties
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
111
en media) contexten, in de relaties tussen communicatie en informatie en de omgeving waarin die communicatie of informatie functioneert; • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in theorieën of disciplines die het kader kunnen vormen voor relevant onderzoek (zoals discourse analysis, linguïstische pragmatiek, mediatheorie, theorieën over massacommunicatie, intercultural studies, semiotiek). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een masteropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • is in staat om verworven gespecialiseerde kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen van communicatie in verschillende omgevingen; • is in staat om communicatie en informatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te analyseren en te modelleren en om op grond daarvan conclusies te trekken over de houdbaarheid van theorieën en methoden; • is in staat om een kritisch en weloverwogen oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; • beschikt over het vermogen om zowel inhoudelijk als methodisch te participeren in wetenschappelijke discussies over communicatie en informatie en is in staat om een afgewogen oordeel te geven over de waarde en de bruikbaarheid van voorgestelde theorieën en methoden; • heeft inzicht in de voor- en nadelen van verschillende theorieën en is in staat om een beredeneerde keuze te maken uit die theorieën. De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen op het gebied van de documentaire informatiewetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Een student die een masteropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in verschillende aspecten van informatie in het algemeen en documenten in het bijzonder (zoals het verzamelen, het produceren, het verspreiden, het ontsluiten en het bewaren van informatie); • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in de rol en functies van informatie en documentatie in de samenleving en van de verschillende relevante organisaties of instituties (bibliotheken, archieven, uitgeverijen); • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in methoden en technieken die gehanteerd worden bij het werken met en bewerken van informatie en documentatie (waaronder methoden en technieken die gebruik maken van informatietechnologie en informatiesystemen). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een masteropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • is in staat om de verworven gespecialiseerde kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen en aspecten van informatie in verschillende omgevingen; • is in staat om informatie en documentatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te analyseren en te modelleren en om op grond daarvan conclusies te trekken over de houdbaarheid van theorieën en methoden; • is in staat om op een kritisch en weloverwogen oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de documentaire informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan;
112
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
• beschikt over het vermogen om zowel inhoudelijk als methodisch te participeren in weten-
schappelijke discussies over informatie en documentatie en is in staat om een afgewogen oordeel te geven over de waarde en de bruikbaarheid van voorgestelde theorieën en methoden; • heeft inzicht in de voor- en nadelen van verschillende theorieën en is in staat om een beredeneerde keuze te maken uit die theorieën. Verschillende opleidingen (of specialisaties binnen opleidingen) zullen, naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, een eigen profiel kiezen en eigen accenten leggen. De opmerkingen die daarover zijn gemaakt met betrekking tot de bacheloropleidingen zijn ook van toepassing op de masteropleidingen. De commissie verwacht dat de eindtermen van alle masteropleidingen die zij beoordeelt tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en communicatieve vaardigheden op een gevorderd niveau en dat diezelfde eindtermen gerelateerd zijn aan de beroepspraktijk. Academische vaardigheden: Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• beschikt over een verdiept inzicht in de aard en functie van wetenschapsbeoefening en in de
samenhang van de wetenschappen;
• is in staat om problemen op te lossen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere
(of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied;
• is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; • is in staat om oordelen te formuleren op basis van onvolledige of beperkte informatie en daarbij
rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen; • is in staat om de eigen verantwoordelijkheid ter discussie te stellen; • is in staat om zelfstandig te werken en om te functioneren in een multidisciplinair teamverband. Onderzoeksvaardigheden: Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• is in staat om zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren dat voldoet
aan de eisen die gelden binnen het vakgebied en dat een adequate en realistische opzet en planning kent; • beheerst de relevante onderzoeksmethoden en –technieken van het vakgebied actief. Communicatieve vaardigheden: Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• is in staat om conclusies, alsmede de kennis, inzichten, motieven en overwegingen die daaraan ten
grondslag liggen duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek dat bestaat uit specialisten of niet-specialisten; • is in staat om, mondeling of schriftelijk, duidelijk en ondubbelzinnig verslag uit te brengen van een onderzoek waarvan de omvang en complexiteit past bij het niveau van de opleiding. Relatie met de beroepspraktijk: De eindkwalificaties van een masteropleiding zijn afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld, ook als dat veld divers en heterogeen is. Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• beschikt over vaardigheden die nodig zijn om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor
een wetenschappelijke masteropleiding vereist of dienstig is;
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
113
• is in staat om een weloverwogen oordeel te vellen over de mogelijke relevantie en toepasbaarheid
van wetenschappelijke inzichten binnen zijn vakgebied voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften; • heeft zich georiënteerd op een mogelijke toekomstige werkkring op masterniveau, bijvoorbeeld in de vorm van een stage of onderzoeksklas.
114
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bijlage C: Programma’s van de bezoeken van de commissie Vrije Universiteit Amsterdam, dinsdag 26 en woensdag 27 april 2005 Dinsdag 26 april 09:00 – 11:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
11:00 – 12:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
12:00 – 12:45
Lunch
12:45 – 13:15
Studenten ICT en vertalen (ook studenten van de Opleidingscommissie)
13:15 – 14:00
Docenten ICT en vertalen (ook docenten van Opleidings- en Examencommissie)
14:00 – 14:30
Studenten van de Opleidingscommissies CIW
14:30 – 15:00
Docenten van de Opleidingscommissies CIW
15:00 – 15:30
Studenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
15:30 – 16:00
Docenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
16:00 – 16:15
Pauze
16:15 – 16:45
Examencommissie CIW en studieadviseur
16:45 – 17:15
Examencommissie Taalwetenschap en studieadviseur
17:15 – 18:00
Alumni CIW en Taalwetenschap (ieder 2-3)
18:00 – 18:30
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Woensdag 27 april 09:00 – 09:30
Bachelorstudenten CIW (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Masterstudenten en doctoraalstudenten CIW (6-8)
10:00 – 10:45
Docenten CIW (maximaal 10)
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:30
Bachelorstudenten Taalwetenschap (3 per jaar)
11:30 – 12:00
Masterstudenten en doctoraalstudenten Taalwetenschap (6)
12:00 – 12:45
Docenten Taalwetenschap (maximaal 10)
12:45 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:30
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
14:30 – 16.30
Opstellen voorlopige bevindingen.
16:30 – 17:00
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:00 – 18:00
Receptie
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
115
Universiteit Utrecht, dinsdag 10 en woensdag 11 mei 2005 Dinsdag 10 mei 09:00 – 12:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten; nabespreking voorafgaande bezoek
12:00 – 13:00
Lunch
13:00 – 14:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
14:00 – 14:30
Studenten van de Opleidingscommissies CIW en Communicatiestudies
14:30 – 15:00
Docenten van de Opleidingscommissies CIW en Communicatiestudies
15:00 – 15:30
Studenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
15:30 – 16:00
Docenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
16:00 – 16:15
Pauze
16:15 – 16:45
Examencommissies CIW, Communicatiestudies en Taalwetenschap en studieadviseurs
16:45 – 17:30
Alumni CIW, Communicatiestudies en Taalwetenschappen (ieder 2-3)
17:30 – 18:00
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Woensdag 11 mei 09:00 – 09:30
Bachelorstudenten CIW (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Masterstudenten Communicatiestudies en doctoraalstudenten CIW (6-8)
10:00 – 10:45
Docenten CIW (maximaal 10)
10:45 – 11:15
Docenten Communicatiestudies
11:15 – 11:30
Pauze
11:30 – 12:00
Bachelorstudenten Taalwetenschap (3 per jaar)
12:00 – 12:30
Masterstudenten en doctoraalstudenten Taalwetenschap (6)
12:30 – 13:15
Docenten Taalwetenschap (maximaal 10)
13:15 – 14:00
Lunch
14:00 – 15:00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
15:00 – 17:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
17:00 – 17:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:30 – 18:00
Receptie
Radboud Universiteit Nijmegen, dinsdag 24, woensdag 25 en donderdag 26 mei 2005 Dinsdag 24 mei 15:00 – 18:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
116
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Woensdag 25 mei 09:00 – 10:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
10:00 – 10:45
Studenten CIW
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:45
Studenten Taalwetenschap
11:45 – 12:30
Docenten CIW
12:30 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:15
Docenten Taalwetenschap
14:15 – 14:45
Studenten Opleidingscommissies CIW
14:45 – 15:15
Studenten Opleidingscommissies Taalwetenschap
15:15 – 15:30
Pauze
15:30 – 16:00
Docenten Opleidingscommissies CIW
16:00 – 16:30
Docenten Opleidingscommissies Taalwetenschap
16:30 – 17:15
Alumni CIW en Taalwetenschap (ieder 2-3)
17:15 – 17:45
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden
Donderdag 26 mei 09:00 – 09:30
Examencommissie CIW
09:30 – 10:00
Examencommissie Taalwetenschap
10:00 – 11:00
Voorbereiding commissie op gesprek met FB
11:00 – 12:00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
12:00 – 13:00
Lunch
13:00 – 16:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
16:00 – 16:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
16:30 – 17:00
Receptie
Universiteit Leiden, donderdag 16 en vrijdag 17 juni 2005 Donderdag 16 juni 09:00 – 12:00
12:00 – 13:00 13:00 – 14:00 14:00 – 14:30 14:30 – 15:00 15:00 – 15:30 15:30 – 16:00 16:00 – 16:15 16:15 – 16:45 16:45 – 17:30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten; nabespreking voorafgaande bezoek Lunch Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen Studenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap Docenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap Studenten van de Opleidingscommissies VIET Docenten van de Opleidingscommissies VIET Pauze Examencommissies Taalwetenschap en VIET Alumni Taalwetenschap en VIET (ieder 3-4)
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
117
17:30 – 18:00
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Vrijdag 17 juni 09:00 – 09:30
Bachelor- en doctoraalstudenten Taalwetenschap (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Bachelor- en doctoraalstudenten VIET (3 per jaar)
10:00 – 10:45
Docenten Taalwetenschap (maximaal 10)
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:45
Docenten VIET (maximaal 10)
11:45 – 12:15
Voorzitter en coördinator Taalwetenschap
12:15 – 12:45
Voorzitter en coördinator VIET
12:45 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:30
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
14:30 – 17:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
17:00 – 17:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:30 – 18:00
Receptie
Rijksuniversiteit Groningen, dinsdag 28, woensdag 29 en donderdag 30 juni 2005 Dinsdag 28 juni 13:00 – 15:30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten; nabespreking voorafgaande bezoek
15:30 – 16:00
Afdelingsbestuur Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
16:00 – 16:30
Afdelingsbestuur Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
16:30 – 17:00
Studenten Opleidingscommissies Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
17:00 – 17:30
Studenten Opleidingscommissies Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
17:30 – 18:00
Docenten Opleidingscommissies Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, vicedecaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Woensdag 29 juni 09:00 – 09:30
Docenten Opleidingscommissies Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
09:30 – 10:30
Gesprek met de Facultaire Projectgroep Onderwijsvisitatie
10:30 – 10:45
Pauze
10:45 – 11:30
Studenten Algemene taalwetenschap
11:30 – 12:15
Docenten Algemene taalwetenschap
12:15 – 13:00
Lunch
13:00 – 13:45
Studenten Communicatie- en informatiewetenschappen
13:45 – 14:30
Docenten Communicatie- en informatiewetenschappen
14:30 – 15:00
Studenten Speech and language pathology
118
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
15:00 – 15:30
Docenten Speech and language pathology
15:30 – 15:45
Pauze
15:45 – 16:15
Studenten Toegepaste taalwetenschap
16:15 – 16:45
Docenten Toegepaste taalwetenschap
16:45 – 17:45
Alumni
17:45 – 18:15
Spreekuur
Donderdag 30 juni 09:00 – 09:30
Examencommissies en studieadviseurs Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
09:30 – 10:00
Spreekuur (parallel)
09:30 – 10:00
Examencommissies en studieadviseurs Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
10:00 – 10:30
Pauze
10:30 – 11:30
Afsluitend gesprek faculteitsbestuur
11:30 – 15:00
Opstellen voorlopige bevindingen, lunch
15:00 – 15:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
15:30
Receptie
Universiteit van Tilburg, donderdag 15 en vrijdag 16 september 2005 Donderdag 15 september 13:00 – 16:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
16:00 – 17:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
17:00 – 17:45
Alumni CIW
17:45 – 18:15
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Vrijdag 16 september 09:00 – 09:30
Bachelorstudenten CIW (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Masterstudenten en doctoraalstudenten CIW (6-8)
10:00 – 10:45
Docenten CIW (maximaal 10)
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:30
Studenten van de Opleidingscommissies CIW
11:30 – 12:00
Docenten van de Opleidingscommissies CIW
12:00 – 12:30
Examencommissie CIW en studieadviseur
12:30 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:30
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
14:30 – 17.00
Opstellen voorlopige bevindingen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
119
17:00 – 17:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:30 – 18:00
Receptie
Universiteit van Amsterdam, zondag 18, maandag 19 en dinsdag 20 september 2005 Zondag 18 september 16:00 – 19:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
20:00
Diner voor commissieleden
Maandag 19 september 09:00 – 10:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteuren, afdelingsvoorzitters, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinator visitatie
10:00 – 10:45
Studenten Documentaire informatiewetenschap
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:45
Docenten Documentaire informatiewetenschap
11:45 – 12:30
Studenten Taalwetenschap
12:30 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:15
Docenten Taalwetenschap
14:15 – 14:45
Studenten Archiefwetenschap
14:45 – 15:15
Docenten Archiefwetenschap
15:15 – 15:30
Pauze
15:30 – 16:00
Studentleden Opleidingscommissies Documentaire informatiewet. en Archiefwetenschap
16:00 – 16:30
Docentleden Opleidingscommissies Documentaire informatiewet. en Archiefwetenschap
16:30 – 17:15
Alumni
17:15 – 17:45
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan et cetera
Dinsdag 20 september 09:00 – 09:30
Studentleden Opleidingscommissies Taalwetenschap
09:30 – 10:00
Docentleden Opleidingscommissies Taalwetenschap
10:00 – 10:30
Examencommissies Taalwetenschap, Documentaire informatiewet. / Archiefwetenschap
10:30 – 11:00
Voorbereiding commissie op gesprek met Faculteitsbestuur
11:00 – 12:00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren
12:00 – 13:00
Lunch
13:00 – 16:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
16:00 – 16:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
16:30 – 17:00
Receptie
120
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
Bijlage D: Lijst met afkortingen ACV AcVa AIK ALW ASN BaMa BSA CB CEFR CROHO COO COWOG DARE EC fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NWO OCW OCASYS OER PAO PhD QAA QANU R&O RU RUG SAO
Algemeen communicatieve vaardigheden Academische vaardigheden Alfa-informatiekunde Algemene literatuurwetenschappen Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer ondersteund onderwijs Centrum voor Onderzoek en Ontwikkeling van Hoger Onderwijs, nu opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit (conform het European Credit Transfer System) Full-time equivalent Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UL) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Kengetallen Universitair Onderwijs Letterenbibliotheek Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenregeling Postacademisch onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend onderwijs
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht
121
TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
122
Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitaire functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Universiteit Utrecht