Rapport Germaanse Talen Faculteit der Letteren Universiteit Utrecht
Juli 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 2
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Deel I: Algemeen deel 1. 2. 3. 4.
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
Deel II: Facultair deel Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht
Deel III: Opleidingsdeel • • • • •
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Duitse taal en cultuur Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Keltische talen en culturen Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Opleidingsrapport masteropleiding American studies
Bijlagen Bijlage 1: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Domeinspecifiek referentiekader Bijlage 3: Programma’s van de bezoeken van de visitatiecommissie Bijlage 4: Lijst met afkortingen
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 3
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 4
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de kwaliteit van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken instellingen en als basis te dienen voor de accreditatie van de beoordeelde opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU streeft ernaar de opleidingen op een onafhankelijke, objectieve en kritische manier te beoordelen en constructieve en opbouwende kritiek te leveren op basis van een gestandaardiseerde verzameling van kwaliteitscriteria en met oog voor de specifieke omstandigheden waarin een opleiding verkeert. De Visitatiecommissie Germaanse Talen van QANU heeft haar werkzaamheden met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. Wij verwachten dat de overwegingen en de oordelen van de commissie zullen bijdragen aan de verdere verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde opleidingen. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de overige leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid om deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en de medewerkers van de betrokken instellingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 5
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 6
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 7
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 8
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. Germaanse Talen is er daar een van. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op Germaanse talen. Tot dit cluster behoren de vreemdetalenopleidingen Engelse taal en cultuur, Duitse taal en cultuur en Scandinavische talen en culturen, maar ook de opleiding Keltische talen en cultuur, waarin een niet-Germaanse taal centraal staat. Daarnaast omvat het cluster ook opleidingen die niet een taal bestuderen, maar de cultuur, politiek, geschiedenis, enzovoort, van een land waarin de taal gesproken wordt, de zogenaamde Länderstudien. Binnen het visitatiecluster Germaanse talen zijn dat American Studies/Amerikanistiek, Duitslandstudies (bij de ene instelling als opleiding, bij de andere als afstudeerrichting) en Nederlandkunde. Ten slotte omvat het visitatiecluster opleidingen die rijksstalen betreffen: Nederlandse taal en cultuur en Friese taal en cultuur en de daaraan verwante opleidingen Nederlands als tweede taal, Tekst en Communicatie en Redacteur/editor. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Germaanse Talen (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie als die gaan over het facultaire beleid en opgaan voor alle door haar beoordeelde opleidingen. een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel. Uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader, een beschrijving van de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het beoordelingskader van QANU. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde kader, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden.
Betrokken opleidingen De commissie beoordeelde de volgende opleidingen:
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 9
Rijksuniversiteit Groningen (RUG): • American studies (Bachelor) (50623) • Duitse taal en cultuur (Bachelor) (56805) • Engelse taal en cultuur (Bachelor) (56806) • Friese taal en cultuur (Bachelor) (56012) • Nederlandse taal en cultuur (Bachelor) (56804) • Scandinavische talen en culturen (Bachelor) (56807) • American studies (Master) (60623) • Duitse taal en cultuur (Master) (66805) • Engelse taal en cultuur (Master) (66806) • Friese taal en cultuur (Master) (66012) • Nederlandse taal en cultuur (Master) (66804) • Scandinavische talen en culturen (Master) (66807) Universiteit Utrecht (UU): • Duitse taal en cultuur (Bachelor) (56805) • Engelse taal en cultuur (Bachelor) (56806) • Keltische talen en cultuur (Bachelor) (56091) • Nederlandse taal en cultuur (Bachelor) (56804) • American studies (Master) (60623) • Duitse taal en cultuur (Master) (66805) • Engelse taal en cultuur (Master) (66806) • Keltische talen en cultuur (Master) (66091) • Nederlandse taal en cultuur (Master) (66804) Universiteit van Amsterdam (UvA): • Duitse taal en cultuur (Bachelor) (56805) • Engelse taal en cultuur (Bachelor) (56806) • Nederlandse taal en cultuur (Bachelor) (56804) • Scandinavische talen en culturen (Bachelor) (56807) • Duitse taal en cultuur (Master) (66805) • Engelse taal en cultuur (Master) (66806) • Nederlands als tweede taal (Master) (60188) • Nederlandse taal en cultuur (Master) (66804) • Redacteur/editor (Master) (60186) • Scandinavische talen en culturen (Master) (66807) • Tekst en communicatie (Master) (60187) Universiteit Leiden (LEI): • Duitse taal en cultuur (Bachelor) (56805) • Engelse taal en cultuur (Bachelor) (56806) • Nederlandkunde/Dutch studies (Bachelor) (56055) • Nederlandse taal en cultuur (Bachelor) (56804) • Duitse taal en cultuur (Master) (66805) • Engelse taal en cultuur (Master) (66806) • Nederlandkunde/Dutch studies (Master) (66055) • Nederlandse taal en cultuur (Master) (66804) Vrije Universiteit Amsterdam (VUA): • Duitse taal en cultuur (Bachelor) (56805) • Engelse taal en cultuur (Bachelor) (56806)
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 10
• • • •
Nederlandse taal en cultuur (Bachelor) (56804) Duitse taal en cultuur (Master) (66805) English language and culture (Master) (60290) Nederlandse taal en cultuur (Master) (66804)
Radboud Universiteit Nijmegen (RUN): • Duitse taal en cultuur (Bachelor) (56805) • Engelse taal en cultuur (Bachelor) (56806) • Nederlandse taal en cultuur (Bachelor) (56804) • Amerikanistiek (Master) (66056) • Duitse taal en cultuur (Master) (66805) • Duitslandstudies (Master) (66079) • Engelse taal en cultuur (Master) (66806) • Nederlandse taal en cultuur (Master) (66804)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: • mw. prof. dr. M. Spies, emeritus hoogleraar Oudere Nederlandse Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam. Tot de leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • • • •
prof. dr. B. Aarts, hoogleraar Engelse taalkunde, University College London, Verenigd Koninkrijk; prof. dr. P. Aaslestad, hoogleraar Noorse letterkunde, tevens decaan van de historisch-filologische faculteit, Norges Teknisk-Naturvitenskapelige Universitet, Trondheim, Noorwegen; G. Bouwmeester, student Nederlands aan de Universiteit Utrecht*; mw. drs. L. van der Grijspaarde, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR)**; prof. dr. H. Lethen, emeritus hoogleraar nieuwste Duitse literatuur, Universität Rostock, Duitsland; drs. B.J. Nijveld, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR)**; mw. E. Op de Beek, student Nederlands aan de Radboud Universiteit Nijmegen*; prof. dr. P. van de Craen, hoogleraar Nederlandse taalkunde, Vrije Universiteit Brussel, België; dr. M.J.J.M. van de Ven, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR**);
Tijdens de installatievergadering van de commissie werd prof. dr. P. van de Craen gekozen tot vicevoorzitter. Als secretaris van de commissie zijn opgetreden mw. drs. M.M. Snels voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit Utrecht, de Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen en mw. drs. M. Voorthuis voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en de Radboud Universiteit Nijmegen. Drs. S. Looijenga is in de laatste fase van het project opgetreden als projectleider. Allen zijn of waren medewerker van het bureau van de stichting QANU. De heer Lethen heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bij het bezoek aan de Vrije Universiteit is de heer Van de Craen als voorzitter opgetreden. * De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Zij waren in ieder geval niet aanwezig bij bezoeken aan de universiteiten waaraan zij verbonden zijn of waren. De heer Bouwmeester was aanwezig in Leiden, in Nijmegen en bij het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam, mevrouw Op de Beek in Groningen, in Utrecht en bij het bezoek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 11
** Ook de onderwijskundigen hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De heer Van de Ven was aanwezig in Groningen en Nijmegen, mevrouw Van der Grijspaarde in Leiden en bij het bezoek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en de heer Nijveld in Utrecht en bij het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam. De leden van de commissie en de secretarissen hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het QANU-kader, ondertekend. Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is opgenomen in bijlage 1. Voor een aantal opleidingen werd additionele expertise aangetrokken: • • • •
3.
Friese taal en cultuur (RUG): prof. dr. J. Hoekstra van de Christian-Albrechts Universität zu Kiel (Duitsland); American studies/Amerikanistiek (RUG, UU en RUN): prof. dr. Th. D’Haen van de Katholieke Universiteit Leuven (België); Keltische talen en cultuur (UU): prof. dr. J. Leerssen van de Universiteit van Amsterdam; De masterprogramma’s Interculturele communicatie en Vertalen (UU): respectievelijk prof. dr. P. Cuvelier van de Universiteit Antwerpen (België) en prof. dr. M. Steenmeijer van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Werkwijze commissie
Letterenaanpak De faculteiten die in het kader van de Letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de desbetreffende faculteiten om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en om faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende faculteit, waarin de stand van zaken bij die faculteit wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en de consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te verbeteren.
Werkwijze commissie De commissie hield op 17 december 2004 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (opgenomen in bijlage 2) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de commissieleden de te volgen werkwijze door. Het QANU-kader is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie.
De voorbereidingsfase Allereerst hebben de secretarissen de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 12
Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretarissen zich inhoudelijk gaan voorbereiden op de bezoeken. De secretarissen hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en de bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretarissen. De voorzitter compileerde in samenwerking met de secretarissen alle vragen tot een document dat de commissie hanteerde tijdens het visitatiebezoek. Bij de voorbereiding heeft ieder commissielid alle rapporten gelezen. Ook lazen de commissieleden van tevoren ieder drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de voorzitter. Binnen de commissie zijn er afspraken gemaakt over een interne taakverdeling op grond van inhoudelijke expertise. De commissie wenst te benadrukken dat zij in haar geheel verantwoordelijk is voor de oordeelsvorming en het eindrapport. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid.
Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek. Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter, de secretaris en de contactpersoon van de betreffende faculteit/universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (zie bijlage 3). Tijdens het bezoek is gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, de afgestudeerden, de opleidingscommissies en examencommissies en de studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in feite vaak de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en hield zij een spreekuur ten behoeve van studenten of docenten die zich voorafgaand of tijdens het bezoek hadden aangemeld. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken in de slotvergadering definitief vastgesteld op basis van een door de voorzitter, na vergelijking van alle rapporten alsmede van de commentaren daarop van de andere commissieleden, geformuleerd voorstel. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding.
Beslisregels In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en op onderwerpniveau een tweepuntsschaal (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft de standaard beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 13
• •
De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
In de ogen van de commissie kan zij het oordeel ‘voldoende’ toekennen wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt. Het is dan wel noodzakelijk dat er tegenover die kritische opmerkingen ook positieve observaties staan. Omdat de meeste masteropleidingen nog niet of pas recent van start waren gegaan, kon de commissie niet in alle gevallen varen op ervaringen met de programma’s van die opleidingen of oordelen van studenten daarover. Zij koos er in die gevallen voor om plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zo maar een ‘goed’ krijgen. Wanneer de commissie een good practice heeft aangetroffen, luidt het oordeel in principe: ‘goed’. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening gemaakt wordt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Wanneer er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd.
De rapportage De secretarissen hebben, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn, in overeenstemming met de gemaakte taakverdeling, in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter, het studentlid, de onderwijskundige en aan twee andere commissieleden. Tijdens de slotvergadering op 20 februari 2006 zijn de rapporten aan de hele commissie voorgelegd. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, maar wel zijn deze bij de eerste twee onderwerpen Doelstellingen en Programma steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes (Personeel, Voorzieningen, Interne kwaliteitszorg en Resultaten) zijn geen aparte oordelen voor de bachelor- en de masteropleiding geformuleerd. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie evenmin een onderscheid tussen de bachelor- en de masteropleiding gemaakt, in dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen werd, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accordering door de voorzitter zijn het algemeen deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. In mei 2006 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de projectleider. Deze zijn, na overleg met en met instemming van de voorzitter, door de projectleider verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld, waarna in juni 2006 de definitieve versies van de rapporten zijn vastgesteld.
De bezoekprogramma’s De bezoeken hebben plaatsgevonden van februari 2005 tot en met juni 2005. In bijlage 3 zijn de programma’s opgenomen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 14
De bestudering van het materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
Alle scripties die in de zelfstudie worden vermeld (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn Voorlichtingsmateriaal Studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken Stagereglementen/handleidingen Tentamen- en examenreglement Toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.) Recente verslagen van vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, overgangsregelingen College-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) etc. Alumni-enquêtes Medewerkerstevredenheidsonderzoek Verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies Verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad hoc-commissies Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar) Facultaire sociale jaarverslagen
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer de gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was, heeft zij de opleidingen ter plaatse gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren.
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is uit een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). De database bevat gegevens over onder andere instroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988-89 tot en met 2000-01. Omdat de cijfers op identieke wijze zijn bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing omdat ze niet goed toe te delen zijn aan hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft ook kennis genomen van de rendement- en doorstroomcijfers die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren.
Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zoveel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 15
alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen (scripties) per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bezoek afwezig waren hebben van te voren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste vijfentwintig scripties (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren, is ook daar een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken lagen ter inzage.
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend weinig defensief. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorg gedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren. De commissie stelt er prijs op de volgende algemene inhoudelijke bevindingen te rapporteren: Algemeen • Het is de commissie opgevallen, dat de faculteiten die zij heeft bezocht nog steeds geen uniforme module-indeling hebben. Het aantal modules per semester, alsook het aantal punten dat per module wordt toegekend is niet overal gelijk. Ook hanteren niet alle faculteiten niveaukwalificaties, en waar die wel bestaan verschillen ze van elkaar. • Een en ander maakt de onderlinge samenwerking en de studentenmobiliteit er niet gemakkelijker op. • De commissie betreurt het dat structurele samenwerking tussen verwante opleidingen aan de verschillende universiteiten, met uitzondering van Duitse taal en cultuur, nog niet van de grond is gekomen. Zij acht een dergelijke samenwerking noodzakelijk om, in de huidige situatie van teruglopende studentenaantallen en dito financiering, een acceptabel onderwijsaanbod te kunnen handhaven, niet alleen op master- maar ook op bachelorniveau. • Zij pleit ervoor dat belemmeringen voor een dergelijke samenwerking – bijvoorbeeld vigerende financiële berekeningssystemen – worden weggenomen. • Ook structurele samenwerking met buitenlandse universiteiten, zoals de samenwerking tussen de Radboud Universiteit en de Universität Münster, uitmondend in een bi-diplomering, verdient volgens de commissie gestimuleerd te worden. Het is de commissie trouwens opgevallen dat de informatie over en weer met universiteiten in andere landen in de regel lacuneus is en dat de inhoud van de programma’s, de lengte en planning van de modules, het aantal toegekende studiepunten e.d. niet altijd op elkaar afgestemd is. Dat zou moeten verbeteren, wil de samenwerking en uitwisseling van studenten echt van de grond kunnen komen. Goede en tijdige afspraken kunnen hier veel oplossen. • De commissie is bezorgd over de ingewikkelde organisatorische en bureaucratische structuur waarbinnen de hiërarchie en verantwoordelijkheden niet altijd even duidelijk zijn (faculteitsbestuur, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opleidingscoördinatoren, opleidingscommissie, hoogleraar, examencommissie). • De commissie heeft hier en daar vernomen dat de outputfinanciering problemen op kan leveren, omdat die berust op vroegere cohorten en te weinig rekening houdt met een sterke toename van het aantal instromers. Het onderwijs • In het algemeen moet opgemerkt worden, dat in de huidige opzet van het bacheloronderwijs getalenteerde studenten te weinig worden gemotiveerd en uitgedaagd.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 16
• •
•
• •
• • • • •
Het minorenbeleid is hier en daar vooralsnog onbevredigend. Het aanbod is soms kwalitatief te weinig hoogwaardig en vooral te weinig transparant. De commissie heeft geconstateerd dat het idee van een bachelordiploma met een duidelijk civiel effect als eindstation nog nauwelijks leeft. Zij betreurt dat. In dit stadium, zo kort na de invoering van de bachelor-masterstructuur is dit niet vreemd, maar een punt van aandacht dient het bij de opleidingen wel te zijn. Ongetwijfeld mede door de strakke programmering is de animo bij studenten om tijdens de bacheloropleiding een studieperiode in het buitenland door te brengen zeer gering. Goede uitzonderingen daargelaten wordt dit door de meeste opleidingen ook onvoldoende gestimuleerd. Hetzelfde geldt voor het doen van een stage. De commissie vindt dit jammer, omdat beide elementen de aansluiting van de bacheloropleiding bij de arbeidsmarkt zouden bevorderen. Wat de inhoud van het onderwijs betreft is de commissie van mening, dat in de meeste opleidingen de wetenschapstheoretische, vaktheoretische en methodologische vorming, zowel in de bachelor- als in de masterfase, duidelijk te kort schiet. Dit blijkt ook uit veel van de door haar bekeken scripties. Daarnaast is het de commissie opgevallen dat bij de meeste opleidingen de Cultuur en de Cultuurkunde geen of weinig structurele aandacht en theoretische reflectie krijgen. Van een interdisciplinaire aanpak, c.q. de bezinning daarop is, een enkele positieve uitzondering daargelaten, vaak al helemaal geen sprake. In meer positieve zin wil de commissie met kracht pleiten voor de instelling van een randstadopleiding Vertalen (naar het Nederlands, en zowel literair als niet-literair). Ook wil de commissie een lans breken voor meer bachelorstudies waarin kennis van een vreemde taal wordt gecombineerd met één of meerdere andere vakken (bedrijfskunde, rechten etc.). In elk geval zouden er, naar het oordeel van de commissie, meer deeltijdstudies moeten worden ingesteld. Deze zouden ook nadrukkelijker moeten worden geafficheerd en gefaciliteerd, onder meer door colleges in de avonduren te roosteren. Vergroting van het aantal deeltijdstudies heeft een maatschappelijk belang en zou bovendien de rendementscijfers kunnen verbeteren. Ten slotte wil de commissie met enige nadruk vermelden, dat zij alom de wens te horen heeft gekregen dat de doorstroommaster wordt verlengd tot 90 ECTS.
De docentuur • De commissie is bezorgd over de veelal door haar waargenomen vergrijzing, waardoor een goed evenwicht tussen oudere en jongere medewerkers teloor gaat. • Nog bezorgder is de commissie over de (vaak sluipende) vermindering van de hoeveelheid onderzoektijd, waardoor het onderzoekgerelateerde karakter van het universitaire onderwijs verloren dreigt te gaan. Medewerkers in de rang van docent hebben, met name als zij (nog) tijdelijk zijn aangesteld, vaak in het geheel geen onderzoektijd. Hoewel dit conform de UFO-eis is, vindt de commissie dit onaanvaardbaar, óók waar het docenten taalverwerving betreft. Daarnaast geldt voor de overige medewerkers dat de reële onderzoeksruimte binnen de officiële werktijd meestal lager is dan de formele berekening daarvan. • De commissie is van mening dat in sommige gevallen de administratieve systemen gekenmerkt worden door een te onduidelijke taakstelling, waardoor de docenten belast worden met opdrachten die voor het onderwijs en onderzoek niet of weinig relevant zijn. De studenten • De commissie heeft geconstateerd dat de opleidingen moeite hebben met het volgens hen tekort aan kennis van de VWO-instromers. De opleidingen zullen er niet aan kunnen ontkomen bijspijkercursussen te organiseren. De commissie is van oordeel dat de overheid de daartoe benodigde middelen ter beschikking moet stellen. • Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat vrijwel alle studenten bijbaantjes hebben. De commissie pleit voor striktere regels met betrekking tot de deelname aan colleges en extra studiebijeenkomsten en voor, desnoods, een bindend studieadvies. Met name ouderejaarsstudenten lopen studievertraging op doordat zij een omvangrijke bijbaan hebben. Eigenlijk kunnen zij dan ook
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 17
•
deeltijdstudenten worden genoemd. De commissie pleit ervoor, dat zij als zodanig in de berekeningen worden opgenomen. De rendementscijfers zouden er aanzienlijk door kunnen verbeteren. De invulling van de bacheloropleiding is in veel gevallen schools te noemen. Niet voor niets spreken de studenten over leraren en lessen. Voor de gemiddelde student leidt dat tot betere resultaten, maar het gevolg is wel dat de studie voor de meer getalenteerden onder hen soms te weinig uitdaging bevat. De besten onder hen doen niet zelden twee studies tegelijk. De commissie pleit voor een regeling die dat, onder condities, ook formeel mogelijk maakt, qua studiefinanciering richting student en qua verrekening richting opleiding.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 18
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 19
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht 1.
Inleiding
Het bezoek aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht vond plaats van dinsdag 8 tot en met donderdag 10 maart 2005. De opleidingen die de commissie heeft gevisiteerd, zijn: Type opleiding Bachelor
Master
1.1.
Opleidingsnaam (CROHO-nummer) Duitse Taal en Cultuur (56805) Engelse Taal en Cultuur (56806) Keltische Talen en Cultuur (56091) Nederlandse Taal en Cultuur (56804) American Studies (60623) Duitse Taal en Cultuur (66805) Engelse Taal en Cultuur (66806) Keltische Talen en Cultuur (66091) Nederlandse Taal en Cultuur (Master) (66804)
Variant(en): Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd
Structuur en organisatie van de faculteit
De Utrechtse Faculteit der Letteren verzorgt onderwijs en onderzoek op het gebied van de talen en culturen van West- en Zuid-Europa, het Midden-Oosten en het Amerikaanse continent, de geschiedenis, de kunstwetenschappen en de communicatie- en informatiewetenschappen. Het onderwijs is georganiseerd in vijf onderwijsinstituten, die elk meerdere bachelor- en masteropleidingen verzorgen: Nederlands, Geschiedenis, Vreemde talen, Kunstgeschiedenis en Muziekwetenschap en Media en Re/presentatie. Het onderzoek is ondergebracht in twee onderzoekinstituten: het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UiL OTS) en het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). Onderwijsen onderzoekinstituten worden ondersteund door Ondersteuningsteams, die zorgdragen voor de secretariële ondersteuning en het beheer van de financiën van de opleidingen. Uit een evaluatie van de organisatiestructuur (in 1999) bleek dat er geen redenen waren om aan de structuur te tornen. De leiding van de faculteit berust bij de decaan, die wordt bijgestaan door een vice-decaan, een directeur en een studentassessor, die een adviserende rol heeft. Zij vormen samen het faculteitsbestuur en zijn verantwoordelijk voor onderwijs, onderzoek, financiën, personeel, organisatie en huisvesting van de faculteit. Onderwijs en personeel vallen onder de verantwoordelijkheid van de decaan. De vice-decaan heeft onderzoek in zijn portefeuille, de directeur is belast met financiën en organisatie. Het faculteitsbestuur voert een driewekelijks overleg met de directeuren van de onderwijs- en onderzoekinstituten en de coördinator van de opleiding Taal- en cultuurstudies waarin zowel het onderwijsbeleid als de uitvoering daarvan aan de orde komen. In dit directeurenoverleg wordt facultair beleid besproken en adviseren de directeuren het faculteitsbestuur inzake onderwijs, onderzoek, personeel en voorzieningen. Er worden veel zaken geregeld binnen de onderwijsinstituten, de faculteit is van mening dat een sterke centrale aansturing ongewenst is. De dagelijkse leiding van een onderwijsinstituut berust bij de onderwijsdirecteur, die werkzaam is als hoogleraar binnen een van de opleidingen uit het betreffende instituut en door de decaan van de faculteit wordt benoemd voor een periode van drie jaar. De directeur wordt bijgestaan door een instituutsbestuur, waarin naast de directeur een medewerker uit het instituut en een student zitting hebben. Vanwege de grootschaligheid van het Instituut Vreemde Talen (IVT) wordt de directeur IVT bijgestaan door twee
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 20
medewerkers uit het instituut. De onderwijsdirecteur is verantwoordelijk voor de onderwijsprogramma’s, het personeel en de financiën van de opleidingen uit het instituut en legt verantwoording af aan de decaan. Het onderwijs binnen een bachelor- of masteropleiding wordt verzorgd vanuit één of meerdere leerstoelgroepen. De dagelijkse leiding binnen een opleiding is in handen van een opleidingscoördinator, een senior docent-onderzoeker of hoogleraar, afkomstig uit de staf van de opleiding, die namens de directeur zorg draagt voor de uitvoering van het onderwijsprogramma. Voor de advisering over het onderwijsprogramma kent elke opleiding een Opleidingscommissie. Voor aansluitende bachelor- en masteropleidingen zijn vaak gecombineerde Opleidingscommissies ingesteld. Het faculteitsbureau bestaat uit het Facultair Strategisch Programma (FSP), Personeel en Organisatie (P&O), Financieel en Economische Zaken (FEZ) en Onderwijs- en studentzaken (OSZ). OSZ is onder meer verantwoordelijk voor de centrale studieadministratie, roostering en het Studiepunt Letteren, het informatiecentrum voor studenten. Binnen de Universiteit Utrecht is een aantal masteropleidingen ontwikkeld in een samenwerking tussen verschillende faculteiten uit het alfa-gammadomein (Sociale wetenschappen, Rechten, Godgeleerdheid en Wijsbegeerte). Voor elk van deze opleidingen is een van de participerende faculteiten als penvoerder aangewezen door het College van Bestuur. Letteren participeert in negen faculteitsoverstijgende masteropleidingen en is voor zeven ervan aangewezen als penvoerder. Naast de eenjarige masteropleidingen waarop de zelfevaluaties betrekking hebben, biedt de faculteit ook tweejarige masteropleidingen aan: researchmasters en educatieve masterprogramma's. De researchmasters vallen onder de verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten, voor de educatieve masteropleidingen is het IVLOS als penvoerder verantwoordelijk namens de participerende faculteiten. De commissie betreurt het zeer dat er ten tijde van het bezoek aan de faculteit in het door haar gevisiteerde domein, met uitzondering van Nederlandse Taal en Cultuur, geen deeltijdopleidingen werden aangeboden.
1.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleidingen (en enkele masteropleidingen) zijn op 1 september 2002 van start gegaan. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de Universiteit Utrecht een nieuw onderwijsmodel ingevoerd met één jaarrooster (twee semesters die elk zijn opgebouwd uit twee afzonderlijke onderwijsperiodes van tien weken) en een uniforme cursusomvang voor alle cursussen voor bachelor- én doctoraalstudenten van 7,5 ECTS. Studenten hadden tot 1 september 2003 de gelegenheid om het ‘oude’ propedeutisch examen af te leggen. Het cursusaanbod dat specifiek bestemd was voor het vaste gedeelte van de doctoraalopleidingen en specialisaties is geleidelijk afgebouwd. Voor oude doctoraalcursussen werd zoveel mogelijk verwezen naar equivalente cursussen in de corresponderende bachelor- of masteropleidingen. In 2002 werden doctoraalcursussen nog aangeboden wanneer er geen equivalente varianten in de corresponderende bacheloropleiding bestonden. Oude propedeusecursussen werden niet langer aangeboden. In 2003 werd nog maar een beperkt aantal cursussen uit het vaste doctoraal geprogrammeerd. In 2004 worden nog slechts die specialisatiecursussen aangeboden, waarvoor geen equivalenten in de masterfase bestaan. Voorafgaand aan de invoering van de bachelor-masterstructuur, in het cursusjaar 2001-2002, zijn studenten via voorlichtingsbijeenkomsten, brochures, brieven op de hoogte gebracht van de veranderingen die het nieuwe onderwijsmodel met zich mee zou brengen en de consequenties die dat voor hen zou hebben. In het voorjaar van 2002 zijn alle studenten door opleidingen en faculteit aangeschreven en opgeroepen om in overleg met de studieadviseurs, tutoren of opleidingscoördinatoren een gedetailleerde studieplanning te maken voor de daaropvolgende jaren, zodat zij op basis van het nieuwe onderwijsaanbod konden voldoen aan de programmavereisten van de doctoraalopleiding. Studenten die in 2001 met hun doctoraalopleiding zijn begonnen is geadviseerd in te stromen in het tweede jaar van een QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 21
bacheloropleiding en deze opleiding te vervolgen met een masteropleiding. In onder meer de studiegidsen en onderwijs- en examenregelingen zijn alle overgangsregelingen voor doctoraalstudenten beschreven. Bij het maken van de studieplanning kon door studenten gebruik worden gemaakt van de equivalentietabellen in een bijlage van de onderwijs- en examenregeling en de studiegidsen, waarin de relatie tussen cursussen uit het oude en nieuwe systeem werd aangegeven. Voor cursussen die niet meer werden aangeboden, zijn in het collegejaar 2002-2003 bovendien extra herkansingsmogelijkheden georganiseerd. Door de omzetting van oude cursussen van 4 punten naar cursussen van 7,5 ECTS kon het voorkomen dat studenten enkele punten misten. Dit heeft de faculteit opgelost door de omvang van onderdelen die nog moesten worden afgelegd, zoals een stage of scriptie, uit te breiden. Ook konden studenten een extra opdracht maakten als individueel werk. Examencommissies stelden en stellen zich coulant op wanneer een discrepantie ontstaat door de omzetting van oude naar nieuwe studiepunten. Het uitgangspunt van de faculteit is dat studenten niet gedupeerd mogen worden door de overgang naar het nieuwe onderwijsmodel. Volgens de faculteit is dat uitgangspunt gerealiseerd. Doordat alle opleidingen en facultaire onderdelen zich hebben moeten richten op de grootscheepse herstructurering van het onderwijs kregen de overgangsregelingen voor doctoraalstudenten volgens de faculteit niet altijd voldoende aandacht. Ad hoc-oplossingen hebben het echter mogelijk gemaakt dat doctoraalstudenten hun programma konden afronden. Ondanks alle inspanningen om alle studenten te bereiken, blijkt uit enquêtes dat zij het gevoel hadden te weinig op de hoogte te zijn gebracht van de veranderingen. Een reden die de faculteit daarvoor aandraagt is dat veel studenten zich slecht laten informeren. Studenten bezoeken de voorlichtingsbijeenkomsten niet die voor hen worden georganiseerd of maken te weinig gebruik van het e-mailadres waarop zij informatie van de faculteit ontvangen. Inmiddels heeft de faculteit een plan opgesteld om de communicatie met studenten te verbeteren. De faculteit was gedurende het proces van de invoering van de bachelor-masterstructuur voortdurend in verandering. Vanwege vertraging in de besluitvorming zowel op het niveau van het College van Bestuur als op facultair niveau was de benodigde informatie niet altijd tijdig beschikbaar, waardoor studenten in sommige gevallen niet de gewenste helderheid kon worden geboden. Om de invoering van de bachelor-masterstructuur te evalueren – en waar nodig bij te stellen – heeft het bestuur van de faculteit in het najaar van 2002 de volggroep bachelor-masterstructuur ingesteld, die tot taak heeft alle inhoudelijke en organisatorische aspecten van het nieuwe onderwijsconcept te volgen. Signalen en ervaringen vanuit de Opleidingscommissies, studieadviseurs, docenten, studenten en andere betrokkenen worden meegenomen in adviezen voor verbetering. De volggroep, waarin de gehele facultaire gemeenschap vertegenwoordigd is en die in ieder geval in het collegejaar 2004-2005 nog actief is, speelt tevens een rol in de verspreiding van goede voorbeelden en ervaringen binnen de faculteit. De commissie is van mening dat de overgang van de oude naar de nieuwe structuur over het geheel genomen naar behoren is verlopen. Voor zover er, vooral bij de overgang naar de masteropleiding, hobbels waren, konden die door de Bama-volggroep – de instelling waarvan een naar het oordeel van de commissie gelukkig initiatief is geweest – meestal wel gladgestreken worden. Wel is de commissie van mening dat de ingrijpende structuurwijziging -niet alleen programmatisch, maar ook didactisch-, die een aanzienlijk grotere inzet van personeel vereiste dan voordien, een overmatige overbelasting van de wetenschappelijke staf met zich mee heeft gebracht. De commissie is weinig gelukkig met de cursusomvang van 7,5 ECTS, terwijl elders 5 en 10 wordt gehanteerd. Dat bevordert de interuniversitaire samenwerking allerminst.
2.
Het beoordelingskader
2.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 22
De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om universiteitsbreed vorm te geven aan de twee, deels onderscheiden, doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische ‘beroepsvoorbereiding’ anderzijds. De uitgangspunten van de onderwijsstructuur zijn vastgelegd in de universitaire Richtlijn Bachelor-Master, waaraan alle opleidingen in planvorm door een universitaire commissie zijn getoetst. In de bachelorfase staat academische vorming centraal. Studenten verdiepen zich in een bepaald wetenschapsgebied en bereiden zich voor op de keuze voor een verdere (studie)loopbaan. Zij stellen, binnen door de opleiding vastgestelde regels, hun onderwijsprogramma voor een deel zelf samen en kunnen op die manier hun eigen interesses en ambities volgen. De masteropleidingen zijn gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. De faculteit heeft voor elke masteropleiding in het Letterendomein een competentieprofiel opgesteld. Bij veel van de masteropleidingen is bij het opstellen van deze competentieprofielen gedacht vanuit kennis van het beroepsperspectief. Met dit model heeft de faculteit al lange ervaring. Het specialisatiestelsel van de oude doctoraalopleidingen was in hoge mate vergelijkbaar. De commissie heeft waardering voor de creativiteit en voortvarendheid waarmee het faculteitsbestuur de problemen van achterlopende financiering en daardoor bedreigde situatie van de kleine letteren, en de noodzaak tot vernieuwing heeft aangepakt. Zij waarschuwt er echter voor dat de nieuwe opzet niet mag leiden tot schoolsheid en oppervlakkigheid, met name in de bacheloropleiding. Het gevaar is niet denkbeeldig dat talentvolle studenten te weinig uitgedaagd worden. Zij is van mening dat zowel de bachelor- als de masteropleidingen in principe voldoen aan de te stellen eisen. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De commissie is van mening dat de eindkwalificaties aansluiten bij de internationaal geaccepteerde normen. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Academische vorming neemt een belangrijke plaats in, in de bacheloropleidingen. Op universitair niveau is bepaald welke aspecten onderdeel uitmaken van academische vorming. Na de bacheloropleiding hebben studenten de mogelijkheid om in een groot aantal masterprogramma’s in te stromen, afhankelijk van de manier waarop zij de major en profileringsruimte hebben ingevuld. De commissie is van mening dat in de eindtermen van de Bacheloropleidingen te weinig expliciet de nadruk wordt gelegd op metatheoretische vorming én op de noodzaak van aansluiting bij de beroepspraktijk.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 23
2.2.
Programma
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Voor de bachelorcursussen wordt een universitaire niveau-indeling gehanteerd: niveau 1 (inleidend), niveau 2 (verdiepend) en niveau 3 (gevorderd). Voor het behalen van een bachelordiploma moet een student minimaal 45 ECTS op niveau 3 hebben behaald. De cursussen in de masteropleidingen zijn alle van hetzelfde niveau en veronderstellen volgens de faculteit een grote zelfstandigheid van de student. Voor het behalen van een masterdiploma voor een eenjarige masteropleiding moet 60 ECTS op niveau M worden behaald. Het programma van een bacheloropleiding bestaat uit een major (minimaal 90, maximaal 135 ECTS), waarvan maximaal 75 ECTS verplicht is en 60 ECTS uit majorgebonden keuzevakken bestaat. Binnen de major is aandacht (maximaal 30 ECTS) voor vakken die de discipline in een bredere wetenschappelijke of maatschappelijke context plaatsen, academische contextvakken, die per opleiding vastgelegd zijn. De rest van het programma (minimaal 45 ECTS) bestaat uit een profileringsruimte. De masterfase is meer expertisegestuurd en biedt minder keuzevrijheid dan de bachelorfase. Het onderwijs in deze fase wordt aangeboden in de vorm van programma’s: samenhangende pakketten van cursorisch onderwijs en andere onderwijsactiviteiten die een verdere profilering of inkleuring geven aan de discipline. Een masteropleiding kan meerdere masterprogramma’s omvatten, terwijl masterprogramma’s deel kunnen zijn van verschillende masteropleidingen. Globaal bezien bestaat een eenjarige masteropleiding die meerdere masterprogramma’s kent (in het geval van Germaanse Talen gaat het daarbij om de masteropleidingen Engelse Taal en Cultuur en Duitse Taal en Cultuur) uit cursorisch onderwijs (met een omvang van 30 tot 45 ECTS) waarin theoretische verdieping centraal staat en een eindscriptie of thesis. Daarvan is 15 ECTS taaloverstijgend. Een stage, waarin studenten zich oriënteren op de beroepspraktijk, kan onderdeel zijn van het programma. Het principe dat studenten een programma kiezen bestaat al vanaf het midden van de tachtiger jaren. De faculteit heeft ervoor gekozen vanwege efficiencyoverwegingen (de instroom in dit deel van de opleidingen was beperkt) en omdat de programma’s een betere aansluiting op de arbeidsmarkt bieden. De commissie heeft waardering voor de grote keuzevrijheid van de student bij de samenstelling van zijn of haar pakket, maar is tevens van mening dat deze het gevaar inhoudt dat studie te licht wordt. Daar geldt met name in die gevallen waarin studenten twee studies tegelijk doen. De tutoren zullen hier zeer nadrukkelijk op dienen te letten (zie ook onder F 16). Verder vindt de commissie dat er in de bacheloropleidingen te weinig expliciet nadruk wordt gelegd op de theoretische en metatheoretische vorming. De cursussen ATW en, in mindere mate, ALW sluiten te weinig aan bij de eigen vakopleiding. En de wetenschapstheoretische vorming schiet, een enkele uitzondering daargelaten, volstrekt te kort. De koppeling van dit vak met ICT en heuristiek vindt de commissie onzalig. Zij pleit voor een apart algemeen college wetenschapsfilosofie en –theorie, waarvan de inzichten in de afzonderlijke opleidingen expliciet worden geconcretiseerd. Ook is de commissie van mening dat, wederom een enkele uitzondering daargelaten, zowel het doen van een stage als een studieverblijf in het buitenland in de bacheloropleidingen te weinig door de eigen docenten gestimuleerd en gefaciliteerd worden. Wat betreft de masteropleidingen is de commissie van mening dat deze goed lopen. De nieuwe gemeenschappelijke masterprogramma’s zijn indrukwekkend te noemen. Wel is de commissie, met de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 24
faculteit, van mening dat de studieduur van één jaar te kort is, en met name te kort om ook nog een zo wenselijk, en soms verplicht, studieverblijf in het buitenland te realiseren. Daarnaast vindt de commissie eindscripties van 15 ECTS aan de magere kant. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
(Zie ook F 4.) De commissie is van mening dat veel méér dan tot nu toe samenwerking met andere nationale, en waar dienstig ook buitenlandse, universiteiten moet worden nagestreefd wat betreft het collegeaanbod. En dit niet alleen op master- maar ook op bachelorniveau. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Studenten van de bacheloropleidingen stellen hun onderwijsprogramma deels zelf samen binnen door de opleiding vastgestelde regels ten aanzien van samenhang en niveau. Zij kunnen hun profileringsruimte van 45 ECTS invullen op basis van hun interesses of ambities met cursussen uit het gehele Utrechtse onderwijsaanbod, maar ook met cursussen van andere universiteiten. Een student kan binnen de profileringsruimte kiezen voor verbreding, maar ook voor verdieping op het terrein van de major. De opleidingen hebben volgens de faculteit de eindtermen van de bacheloropleiding zo geformuleerd dat het niveau wordt beschreven zonder dat de inhoud precies vastligt. Studenten worden bij het samenstellen van hun studieprogramma begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt volgens de faculteit gegarandeerd door toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. De commissie is van mening dat, gegeven de grote keuzevrijheid zowel in de bachelor- als in de masteropleiding, er streng op gelet moet worden dat de gekozen pakketten geen optelsommen van losse onderdelen worden, maar een duidelijke samenhang blijven vertonen. De commissie betreurt het dat het systeem van tutoren in dit opzicht nog niet optimaal functioneert. Zij hoopt dat hier spoedig verbetering in zal komen. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De faculteit probeert de studeerbaarheid van de programma’s van de bacheloropleidingen te waarborgen door: • Gespreide toetsing, waarbij de norm is dat elke cursus meerdere toetsmomenten kent; • De richtlijn dat elke toets binnen tien werkdagen is nagekeken (tenzij anders met de studenten is afgesproken); • Bindende deadlines voor opdrachten; • De richtlijn dat elke cursus, inclusief toetsing, binnen de periode van een onderwijsblok is afgerond; • Heldere informatie in de studiegids en digitale onderwijscatalogus voor elke cursus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten, de wijze waarop feedback wordt gegeven en de manier waarop docenten bereikbaar zijn. Voor vrijwel elke cursus is een studiehandleiding beschikbaar waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 25
Een student volgt twee cursussen van 7,5 ECTS per onderwijsperiode en wordt geacht 20 uur per week aan een cursus te besteden. De resultaten van de eerstejaarsenquête 2003 tonen aan dat studenten in totaal slechts 26 tot 27 uur per week aan hun studie besteden. De faculteit streeft ernaar dat studenten ten minste 32 uur per week aan hun studie besteden. De commissie heeft de indruk gekregen dat niet alle opleidingen een voldoende zware opleiding aanbieden. Het faculteitsbestuur zou hier nadrukkelijker op moeten letten. De commissie is ingenomen met het voornemen van de faculteit de studenten tot meer uren studie per week te stimuleren. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De bacheloropleidingen van de Utrechtse Letterenfaculteit zijn toegankelijk voor studenten met: • een VWO-diploma; er worden geen nadere eisen gesteld ten aanzien van het profiel of vakkenpakket; • een HBO-propedeuse of HBO-einddiploma van een vergelijkbare opleiding; • een gelijkwaardig diploma; gelijkwaardige buitenlandse diploma’s zijn vastgelegd in de OER van de opleiding. Studenten zonder geldig diploma kunnen een colloquium doctum afleggen. De toegangsvereisten worden bij aanmelding voor een opleiding bij bureau inschrijving van de universiteit gecontroleerd. Om aankomende studenten een zo goed mogelijk beeld van de opleiding te geven besteedt de faculteit in haar voorlichtingsactiviteiten aandacht aan het Utrechtse onderwijsmodel en de bijbehorende didactiek. Ook wordt stilgestaan bij loopbaanperspectieven en de verwachtingen van aankomende studenten ten aanzien van wetenschappelijk onderwijs en studeren in het algemeen. De faculteit heeft verschillende instrumenten ter beschikking om zicht te houden op de aansluiting met de vooropleiding wanneer studenten eenmaal aan de bacheloropleiding zijn begonnen: • De individuele cursusevaluaties die de opleiding zelf organiseert geven inzicht in mogelijke struikelblokken. • Het tutoraat met individuele en groepsbijeenkomsten heeft een belangrijke signaalfunctie. Knelpunten in de programmering worden door tutoren en studieadviseurs voorgelegd aan de opleidingscoördinator en Opleidingscommissie, wat kan leiden tot aanpassingen in het programma of in de begeleiding van studenten. In het tutoraat komen tevens onderwerpen aan de orde die te maken hebben met studiehouding en leermethoden. • De Universiteit Utrecht kent sinds 1999 de Utrechtse studentenmonitor, waarvan de Eerstejaarsenquête deel uitmaakt. Via deze enquête wordt eens per twee jaar onder meer informatie verzameld over het studiekeuzeproces en de aansluiting met de vooropleiding. De informatie die dit oplevert wordt op facultair niveau geanalyseerd en voorgelegd aan de opleidingscoördinatoren en Opleidingscommissies. Om zicht op de aansluiting met de vooropleiding te krijgen heeft de opleiding naast de hierboven genoemde instrumenten bij masteropleidingen ook de volgende instrumenten ter beschikking: • De uitgebreide toelatingsprocedure voor de masteropleidingen geeft garantie voor een goede aansluiting. Studenten die zich aanmelden voor een masteropleiding dienen een aanmeldingsdossier in bij de facultaire mastercoördinator. Nadat de dossiers zijn gecontroleerd op volledigheid worden ze voorgelegd aan de toelatingscommissie van de opleiding, die het dossier bestudeer en met elke student een toelatingsgesprek houdt waarin de ambities van de student worden besproken. Op basis daarvan kan na een positief advies gezamenlijk een studieprogramma worden opgesteld. Overigens is de toelating in veel gevallen een formele kwestie en vindt er geen uitgebreide procedure plaats. • De begeleiding van studenten door een mastercoördinator of tutor heeft een belangrijke signaalfunctie voor eventuele knelpunten. • De masterenquête, als onderdeel van de Utrechtse studentenmonitor, zal in het najaar van 2004 voor het eerst worden verspreid onder alle masterstudenten van de Universiteit Utrecht. In deze enquête zal uitgebreid aandacht worden besteed aan de aansluiting met de vooropleiding. QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 26
•
De studiestakersenquête, die elk onderwijsblok wordt verstuurd naar studenten die hun studie hebben gestaakt, vraagt naar de redenen voor staking. Ook deze gegevens leveren informatie over de aansluiting met de vooropleiding en kunnen aanleiding geven voor aanpassingen.
Omdat slechts enkele masteropleidingen van start waren gegaan op het moment waarop de zelfevaluatie tot stand kwam, kon de faculteit geen concrete informatie over de aansluiting met de vooropleiding geven. De instromende studenten, zowel vanuit VWO en HBO in de bacheloropleidingen, als vanuit de bacheloropleidingen en van elders in de masteropleidingen worden over het algemeen goed opgevangen. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De bacheloropleidingen die de faculteit verzorgt hebben allen een studielast van 180 ECTS, de eenjarige masteropleidingen hebben een studielast van 60 ECTS. De studieduur is in overeenstemming met de officieel vastgestelde termijnen. Wel vindt de commissie, met velen, één jaar voor de masteropleiding te weinig. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De onderwijsvisie van de Universiteit Utrecht is vastgelegd in de Richtlijn uitvoering bachelor-master. In deze visie is het doel van een bacheloropleiding dat studenten zich academisch vormen en een programma volgen dat overeenkomt met hun eigen interesses en ambities. Studenten bepalen daarom binnen bepaalde grenzen hun eigen studieprogramma. In de visie van de universiteit is commitment een centraal begrip: zowel docenten als studenten gaan verplichtingen aan in het onderwijsproces. Docenten worden gehouden aan het verzorgen van (voor zover mogelijk) activerend en kleinschalig onderwijs, studenten verplichten zich tot actieve deelname aan onderwijs en toetsing. Studenten hebben een relatief grote keuzevrijheid, de universiteit stelt daar studiebegeleiding en persoonlijk en kleinschalig onderwijs tegenover. Omdat academische vorming een belangrijke rol speelt in de bachelorfase wordt hieraan gericht aandacht besteed in de cursusbeschrijvingen. In het digitaal portfolio kunnen studenten per cursus bijhouden aan welke aspecten van academische vorming zij hebben gewerkt en kunnen zij reflecteren op hun vaardigheden. Het door hen bereikte niveau kunnen zij illustreren door werkstukken of presentaties in het portfolio op te nemen. De opgenomen werkstukken en de reflectie op de academische vorming kunnen het uitgangspunt vormen voor een gesprek met de tutor. Een student volgt in principe twee cursussen per onderwijsblok. Een cursus in de bachelorfase omvat, voor zover mogelijk, ten minste zes contacturen per week per semester; de overige veertien uur wordt de student geacht te besteden aan zelfstudie of andere studieactiviteiten.
Bovenstaande tabel biedt een globaal overzicht van de studielast van een bacheloropleiding. Omdat studenten een relatief grote keuzevrijheid hebben bij het inrichten van hun programma, kan de faculteit geen uniform schema geven. Het onderwijs binnen de bacheloropleiding is activerend en kleinschalig. Werkgroepen zijn de norm, hoorcolleges voornamelijk flankerend.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 27
Bovenstaande tabel geeft een globaal overzicht van de studielast van een masteropleiding. Kleinschalige werkgroepen zijn de norm, onderwijs wordt waar mogelijk op maat aangeboden. Masteropleidingen met grote studentenaantallen zullen naast werkcolleges in voorkomende gevallen hoorcolleges aanbieden. De didactische uitgangspunten van het College van Bestuur blijken in de praktijk niet altijd realiseerbaar, gezien de omvang van de staf dan wel de studentenpopulatie. Op sommige onderdelen is daarom extensivering noodzakelijk gebleken. De faculteit heeft ervoor gekozen om, wanneer er tot extensivering moest worden overgegaan, dat te doen in het tweede jaar van de bacheloropleiding. Extensivering in de masteropleiding is niet aan de orde geweest Ook de studieportfolio’s functioneren niet overal. De commissie is echter van mening dat dát, waar die naar het oordeel van de betrokkenen niet erg zinvol lijken te zijn, geen bezwaar is. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Een belangrijk element in het didactische concept van de faculteit is de tussentijdse toetsing. Elke cursus in een bacheloropleiding kent in principe meerdere toetsmomenten. Tussentijdse en gevarieerde toetsing leidt er volgens de faculteit toe dat studenten gedurende een cursus geleidelijk een eindresultaat opbouwen. De tussentijdse toetsen dienen om studenten regelmatig te laten studeren en hen gedurende de cursus inzicht te geven in het al bereikte niveau. De toetsing moet voor het einde van de cursus afgerond zijn. Uiterlijk tien werkdagen nadat een schriftelijke opdracht is ingeleverd of een toets is afgelegd, dient de uitslag te worden vastgesteld door de examinator. Voor elke cursus in de bachelorfase zijn 100 cursuspunten te behalen, verdeeld over de verschillende toetsen. In dit systeem kan het aantal herkansingen worden geminimaliseerd. Een student die tussen de 50 en de 56 punten heeft behaald wordt éénmaal in de gelegenheid gesteld door middel van aanvullende toetsing de cursus alsnog succesvol af te ronden. Het eindresultaat voor een cursus wordt zo niet alleen bepaald door de eindtoets. De examencommissie is de instantie die beslissingen neemt in zaken waarin de onderwijs- en examenregeling niet voorziet. De bachelor- en masterexamens zijn geformaliseerd en worden derhalve feitelijk behaald wanneer het laatste onderwijsonderdeel is behaald. De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan alvorens de uitslag van het examen wordt vastgesteld. De vele toetsmomenten en de noodzaak om veelvuldig feedback te geven zorgen voor een hoge belasting van de docenten, terwijl studenten in evaluaties aangeven niet altijd tevreden te zijn over de kwaliteit van de feedback. De faculteit zoekt inmiddels naar een manier om de docentbelasting te verminderen, maar er tegelijkertijd voor te zorgen dat studenten regelmatig studeren en goede feedback krijgen. De volggroep bachelor-master heeft verschillende adviezen uitgebracht aan het faculteitsbestuur om de werkdruk voor docenten te verlagen. Deze adviezen zijn inmiddels geëffectueerd. De commissie is van mening dat de wijze van toetsen en de feedback daarop aan de eisen voldoet.
2.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 28
Stafleden besteden gemiddeld 65% van hun tijd aan onderwijstaken, de resterende 35% is bestemd voor onderzoek. De inhoud van het onderwijs wordt, zeker in de masterfase, sterk bepaald door het onderzoek dat de docenten verrichten. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan een van de onderzoekinstituten. Het onderzoek dat binnen de instituten wordt uitgevoerd, staat volgens de faculteit nationaal en internationaal hoog aangeschreven. Beide instituten hebben volgens de faculteit grote internationale netwerken. De instituten zijn sterk in het verwerven van onderzoeksmiddelen uit de tweedeen derdegeldstroom: bijna 40% van de onderzoekstijd binnen de faculteit wordt uit externe middelen gefinancierd. Het merendeel van de onderzoekers is tevens lid van een landelijke onderzoekschool. Het onderwijs binnen de Utrechtse Faculteit der Letteren wordt grotendeels verzorgd door docent/ onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren en senior docent/onderzoekers spelen in alle opleidingen een belangrijke rol in de ontwikkeling en verzorging van onderwijsprogramma’s van zowel de bachelor- als masteropleidingen. De commissie heeft uit gesprekken begrepen dat de reële onderzoekstijd die de medewerkers tot hun beschikking hebben slechts bij uitzondering overeenkomt met de nominale. Zij betreurt dit en acht dit schadelijk voor het onderwijs. Daarnaast verbaast het de commissie dat de tijd nodig voor bestuur en beheer niet expliciet opgevoerd wordt in de berekeningen. Juist de, met de multi-inzetbaarheid van docenten ook gemulticipleerde, vergaderdruk zou hiertoe aanleiding moeten geven. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderwijsformatie van de Faculteit der Letteren (peildatum: 31 december 2003).
De onderwijsformatie wordt jaarlijks volgens het facultaire onderwijsverdeelmodel aan de opleidingen toegewezen op basis van de gemiddelde hoeveelheid studiepunten die opleidingen gedurende vier voorafgaande jaren hebben gegenereerd en de hoeveelheid doctoraalexamens die zijn afgenomen. In de interne bekostiging is ook de hoeveelheid afgelegde tentamens een factor. Binnen de onderwijsinstituten nemen de directeuren de beslissing over de inzet en de verdeling van de formatie. Het College van Bestuur stelt extra middelen ter beschikking om kleine opleidingen te beschermen. Dat maakt het mogelijk voor elke combinatie van bachelor en doorstroommaster 2,85 fte onderwijsformatie beschikbaar te stellen. Sinds de invoering van het nieuwe onderwijsmodel is de werkdruk van docenten toegenomen. Een deel van die toename vloeit voort uit de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma’s. Maar er zijn ook extra reguliere taken voor docenten bijgekomen: het onderwijs en de begeleiding zijn geïntensiveerd. Het faculteitsbestuur doet er alles aan om het probleem van de werkdruk het hoofd te bieden en maakt daarbij gebruik van de adviezen van de facultaire volggroep, die onder andere heeft voorgesteld om de norm van zes contacturen en drie toetsmomenten niet voor alle cursussen even strikt te handhaven, maar een overwogen verdeling te maken binnen een curriculum, en om tussen de verschillende onderwijsperiodes een onderwijsvrije week te roosteren om studenten en docenten een adempauze te geven. Tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 zijn deze adviezen geëffectueerd.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 29
De faculteit heeft de beschikking over extra middelen van het College van Bestuur, voor een deel om de invoering van de bachelor-masterstructuur te faciliteren (zogenaamde transitiegelden). Ondanks de toegenomen werkdruk waarmee het onderwijzend personeel kampt, is de waardering voor het onderwijs van studenten de afgelopen drie jaar gelijk gebleven, zo blijkt uit diverse onderzoeken onder studenten, zoals de studentenmonitor. In onderstaande tabel wordt de staf-studentratio van de faculteit weergegeven:
De tabel laat zien dat, vanwege de sterk stijgende studentenaantallen, het aantal studenten per fte in de jaren 2002 en 2003 is toegenomen. De faculteit geeft aan dat het niet mogelijk is om de ratio per opleiding weer te geven omdat docenten voor het onderwijs van verschillende opleidingen worden ingezet en zij participeren in interdisciplinaire en interfacultaire programma’s, en omdat ook cursussen deel kunnen uitmaken van verschillende opleidingsprogramma’s. Zo’n 5% van de onderwijsformatie wordt ingezet voor de onderwijsorganisatie (bestuur en directie van onderwijsinstituten en onderwijscoördinatie). Er is 5 fte beschikbaar voor studieadvisering, op basis van een norm van 1 fte per 1000 studenten. Voor de coördinatie van internationalisering en stages is 1,5 fte beschikbaar. Voor onderwijssecretariaten en de studieadministratie wordt 31,6 fte ingezet. De commissie heeft begrepen dat de berekening van de instroom, en daarmee van de financiële middelen waarop een opleiding een beroep kan doen, berust op het aantal behaalde diploma’s van vroegere cohorten en dat het derhalve lang, té lang, duurt voordat een verhoogde instroom ook effectief verrekend wordt. De financiële situatie is daardoor zorgwekkend, de hoeveelheid wetenschappelijk personeel is te gering en de belasting met onderwijs en bestuurstaken, mede door de multi-inzetbaarheid, veel te hoog. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt verschillende functieniveaus binnen de onderwijsorganisatie. De kwaliteitsnormen en de taken die bij de verschillende functies horen, zijn vastgelegd in de regeling WPFLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). In de herziene regeling, die geldt vanaf februari 2004 en die mede is gebaseerd op het nieuwe landelijke functieordeningssysteem, zijn de functienamen omgezet naar de landelijk gehanteerde functienamen. De faculteit garandeert de kwaliteit van docent-onderzoekers door de basiskwalificaties onderwijs en onderzoek (promotie) verplicht te stellen alle medewerkers met een vast dienstverband. Senior docent/onderzoekers en hoogleraren moeten bovendien over de seniorkwalificaties onderwijs en onderzoek beschikken. De seniorkwalificaties worden toegekend door de decaan, die wordt geadviseerd door toetsingscommissies. Bij de werving van nieuw personeel geeft de benoemingsadviescommissie aan in hoeverre de kandidaat al voldoet aan de eisen voor de kwalificaties. Een basiskwalificatie onderwijs wordt toegekend op basis van een onderwijsportfolio. De criteria voor het behalen van de basiskwalificatie zijn vastgelegd in de Facultaire Regeling Basiskwalificatie Onderwijs en hebben betrekking op vakinhoudelijke, didactische, organisatorische en algemene bekwaamheden. De eisen op het terrein van didactische bekwaamheden sluiten aan bij de didactische uitgangspunten van de faculteit. Ook de eisen die gesteld worden voor het behalen van de seniorkwalificatie onderwijs en
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 30
onderzoek zijn in een facultaire regeling vastgelegd. Binnen de faculteit is het universitaire kader verder ingevuld met een eigen loopbaanbeleid. De faculteit biedt voor alle functiecategorieën professionaliseringstrajecten aan. Juniordocenten volgen een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen die maximaal twee jaar duurt en ongeveer 15% van de onderwijstijd beslaat. Zij verzorgen onderwijs onder begeleiding van een persoonlijke tutor. De faculteit investeert in nieuwe onderwijs- en onderzoeksvelden door juniordocent/onderzoekers aan te stellen die voor de helft van hun aanstelling promotieonderzoek doen en voor de andere helft onderwijs verzorgen met als doel de basiskwalificatie te halen. Senior docent/onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT) van de Universiteit Utrecht, gericht op professionalisering en leiderschap. Medewerkers die potentieel geschikt zijn voor bestuurlijke en managementfuncties wordt scholing en training aangeboden. Voor hoogleraren en talentvolle seniordocent/onderzoekers wordt het opleidingstraject Academisch Leiderschap aangeboden. De faculteit streeft ernaar dat minimaal 70% van de medewerkers jaarlijks een Resultaat & Ontwikkelingsgesprek voeren met hun leidinggevende. Hierin wisselen leidinggevende en werknemer hun oordelen uit over de door de medewerker behaalde resultaten en worden afspraken gemaakt over taakstelling en ontwikkeling van de medewerker. Hoogleraren en hoofden van dienst volgen een training voor het voeren van deze Resultaat & Ontwikkelingsgesprekken. Volgens de faculteit zijn Resultaat & Ontwikkelingsgesprekken niet vrijblijvend. De faculteit meldt achter te lopen bij andere faculteiten als het gaat om de verslaglegging van deze gesprekken. Daardoor is niet duidelijk hoeveel gesprekken er worden gevoerd. Volgens de faculteit is de hectiek rond de invoering van de bachelor-masterstructuur een belangrijke reden voor deze achterstand. Zij wil in het komende jaar investeren in een verbetering van de gespreksregistratie en zal daarbij ook aandacht besteden aan de kwaliteit van de verslaglegging. De gemiddelde leeftijd van de wetenschappelijke staf is bijna 50 jaar. Om de vergrijzing van het personeel tegen te gaan wordt gewerkt aan een versnelde uitstroom van medewerkers boven de 57 jaar. De ruimte in de formatie die zo ontstaat, wordt gericht ingezet voor het opleiden van een nieuwe generatie personeel. De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over kwaliteit van docenten. De commissie is onder de indruk van de wijze waarop de faculteit het wetenschappelijke en didactische niveau van de docenten garandeert. Zij is echter ongelukkig met het feit dat niet jaarlijks met alle medewerkers Resultaat & Ontwikkelingsgesprekken worden gevoerd en is van mening dat het faculteitsbestuur erop toe moet zien dat dit wel gebeurt.
2.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De Utrechtse Letterenfaculteit is gehuisvest in de historische binnenstand van Utrecht. In vergelijking met moderne onderwijsruimtes kleven aan oude historische panden nadelen op het gebied van onder meer klimaatbeheersing en inrichting. Er zijn zalen die door onvoldoende isolatie in de zomer erg warm zijn of waar men last heeft van geluidsoverlast. In 2007 start de eerste fase van de verhuizing van de faculteit naar het geheel gerenoveerde Driftcomplex. De verhuizing zal naar verwachting in 2012 afgerond zijn. De faculteit verwacht dat deze problemen dan tot het verleden behoren. Het beleid van de Letterenbibliotheek, met een open opstelling die volgens de faculteit uniek is, is erop gericht om naast een grote gedrukte collectie, ook steeds meer bronnen digitaal aan te bieden. De bibliotheek beschikt over een aantal bijzondere collecties, waaronder kunsthistorische foto- en diatheken, oude en bijzondere drukken, een orgelarchief en een uitgebreide collectie geluidsdragers, video’s, dvd’s, en games. De informatiespecialisten en vakreferenten coördineren, ondersteunen en begeleiden op hun eigen vakgebied facultaire digitaliseringsprojecten. Ook bieden zij bibliotheekinstructies aan als geïntegreerd
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 31
onderdeel van cursussen. In deze instructies wordt in ruime mate aandacht besteed aan het zoeken in databestanden, en aan digitale verwerking van bibliografische gegevens. In de Letterenbibliotheek zijn bijna vijftig ruime werkplekken ingericht die zijn voorzien van pc’s met netwerkaansluiting en die geschikt zijn voor groepswerk en individueel werk. Daarnaast zijn er ruim dertig werkplekken bij de uitleen- en informatiebalies voor literatuuronderzoek en catalogusraadpleging. Bij de verschillende collecties zijn studiewerkplaatsen ingericht voor studenten. Uit de eerstejaarsenquête blijkt dat 82% van de studenten de bibliotheekvoorzieningen zeer positief beoordeelt. De onderwijsruimten zijn geschikt voor het kleinschalige onderwijs dat past bij het didactisch concept voor de bacheloropleidingen. Naast kleine zalen voor werkgroepen is er een klein aantal grote collegezalen voor hoorcolleges. Bij grote opleidingen vormt het aantal beschikbare zalen voor grotere groepen studenten soms een knelpunt. Alle opleidingen hebben de beschikking over een eigen collegezaal, voorzien van een beamer, een computer en diverse audiovisuele middelen. Van alle overige zalen is geregistreerd welke voorzieningen er aanwezig zijn, zodat daar bij de roostering rekening mee gehouden kan worden. De faculteit beschikt voorts over een semi-professioneel theater, multi-mediafaciliteiten, een fonetisch laboratorium en recent vernieuwde multimediale talenpractica ter ondersteuning van verschillende opleidingen. In verschillende computerleerzalen zijn ruim 300 pc’s beschikbaar voor studenten. De computerleerzalen en de multimediale talenpractica zijn in 2003 geheel vernieuwd en beschikken over moderne apparatuur en meubilair dat voldoet aan arbo-eisen. De faculteit zegt te investeren in een voortdurende verhoging van het effectief gebruik en van het vakspecifiek toepassen van ICT in het onderwijs. Het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM), verantwoordelijk voor computer-, netwerk- en programmaondersteuning, verzorgt trainingen voor docenten die gebruik willen maken van een digitale leeromgeving en andere ICT-toepassingen binnen het onderwijs. Het CIM verzorgt ook de computerfaciliteiten voor studenten. Het ICT Centrum biedt ondersteuning op het gebied van ICT in het onderwijs. Het centrum fungeert als stimulator en initiator van ICT in onderwijs en onderzoek en het adviseert de opleidingen over de inzet van een digitale leeromgeving in cursussen, stelt subsidies beschikbaar voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten en verzorgt de voor alle bachelorstudenten verplichte ICT-modules. Deze modules worden aangeboden als geïntegreerd onderdeel van cursussen van de afzonderlijke opleidingen. Het ICT-centrum verzorgt ook een instructie voor het gebruik van het portfolio. Studenten schrijven zich in voor cursussen en toetsen via OSIRIS Online, een universitair volg- en informatiesysteem. Ook studieresultaten en roosters zijn via het systeem in te zien. Het studiepunt verzorgt tijdens de introductieweek voor eerstejaarsstudenten instructies voor het gebruik ervan. De piekperiodes tijdens de cursusinschrijving vormen een knelpunt bij OSIRIS Online. Aan het begin van de inschrijvingsdagen maken daardoor zeer grote groepen studenten tegelijk gebruik van OSIRIS Online, waardoor de server waarop het systeem draait, overbelast kan raken en uit kan vallen. Ruim 80% van de studenten is tevreden over de beschikbare werkplekken. Studenten zijn niet altijd tevreden over de beschikbaarheid van computerwerkplekken. Uit onderzoek van de faculteit blijkt dat er alleen een probleem is tijdens de piekuren tussen half een en half drie. De commissie vertrouwt erop dat met de ingebruikneming van het nieuwe complex de problemen met ICT-werkplekken van de baan zullen zijn. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit is van mening dat de flexibiliteit en keuzevrijheid voor studenten een goede begeleiding noodzakelijk maken. Elke student krijgt daarom aan het begin van het eerste jaar een tutor toegewezen die studenten in individuele en groepsbijeenkomsten begeleidt. Een tutor is altijd een docent die verbonden is aan de major van de studenten. Voor opleidingsinhoudelijke begeleiding is de tutor het eerste
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 32
aanspreekpunt. Tutoren ondersteunen studenten in het maken van studiekeuzen en begeleiden hen bij hun academische vorming. Zij adviseren studenten over de studieloopbaan, studie- en stagemogelijkheden in het buitenland, masteropleidingen of andere vervolgopleidingen. Tutorcoördinatoren dragen zorg voor werving en coaching van tutoren en zorgen voor een goede afstemming met de taken van de studieadviseur. Docenten worden in de gelegenheid gesteld een tutortraining te volgen en kunnen informatie over tutorbegeleiding vinden op een speciale website. Voor meer technische problemen (studiefinanciering, inschrijving) en persoonlijke problemen kunnen studenten een beroep doen op een studieadviseur. Studieadviseurs geven voorlichting over de opleiding aan aanstaande en ingeschreven studenten, organiseren in samenwerking met de opleidingscoördinatoren voorlichtingsbijeenkomsten op momenten dat studenten voor keuzes staan, adviseren studenten in geval van studievertraging of andere knelpunten, en kunnen in voorkomende gevallen doorverwijzen naar studentendecanen of -psychologen. Zij vervullen een onafhankelijke rol in de bemiddeling tussen student en opleiding. 97% van de studenten beoordeelden de service en de bereikbaarheid van de studieadviseurs als goed in de Eerstejaarsenquête 2003. De studieadviseurs zijn goed bereikbaar en hebben ruime spreekuren, waardoor de wachttijden relatief laag zijn. Alleen tijdens de inschrijvingsperioden kunnen de wachttijden voor de studieadviseurs oplopen. Aan het einde van het eerste semester (februari) en aan het einde van het eerste jaar ontvangen studenten een studieadvies van de opleiding. Het advies dat in februari wordt uitgebracht is gebaseerd op het aantal behaalde studiepunten. Ook in de masterfase worden studenten individueel begeleid. Een ruime meerderheid van de eerstejaarsstudenten is tevreden over de tutorbegeleiding, zo blijkt uit de Eerstejaarsenquête 2003. Ofschoon de taakafbakening tussen studieadviseur en tutor helder is, zijn tutoren niet altijd voldoende in staat om inhoudelijke vragen over studieprogramma of exameneisen voldoende te beantwoorden. Een goede afstemming en afbakening van deze taken is daarom een belangrijk aandachtspunt van de faculteit. In dit verband worden op advies van de volggroep bachelor-master onder meer trainingen voor tutoren verzorgd en wordt geïnvesteerd in informatievoorziening aan tutoren. Als begeleidingsinstrument wordt binnen de faculteit het digitaal portfolio gebruikt, dat tijdens de introductieweek door elke student wordt aangemaakt. In het portfolio, dat toegankelijk is voor de tutor, houden studenten een studieplanning bij en reflecteren zij op hun studievoortgang. Het portfolio biedt ook de mogelijkheid om werkstukken en andere documenten op te nemen, om de vorderingen op het gebied van academische vorming te illustreren, en om per cursus bij te houden aan welke aspecten van academische vorming is gewerkt. Het portfolio kan uitgangspunt zijn voor een gesprek met de tutor over de studievoortgang en –planning en vorderingen op het gebied van academische vorming. Het studiepunt Letteren is een centraal informatiecentrum voor studenten, waar zij waar nodig worden doorverwezen naar studieadviseurs, tutoren of andere instanties. Het studiepunt verkoopt readers en studiegidsen en verzorgt de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling. Uit de eerstejaarsenquête 2003 blijkt dat 96% van de studenten de diensten van het studiepunt positief waardeert. De facultaire coördinator internationalisering bereidt contracten voor met internationale zusterinstellingen en draagt studenten voor bij partneruniversiteiten. Voor de inhoudelijke begeleiding van internationale uitwisseling is voor elke opleiding een contactpersoon internationalisering aangewezen. Deze contactpersonen adviseren studenten over de universiteit die een goede aansluiting biedt op hun opleiding en over de cursussen van de partneruniversiteit waarvoor behaalde studiepunten kunnen meetellen voor het behalen van het diploma. De coördinator internationalisering stemt in overleg met contactpersonen van de opleiding de wensen van studenten af op de eisen die opleidingen stellen aan een studieverblijf in het buitenland. De facultaire stagecoördinator adviseert studenten over stagemogelijkheden, sluit stageovereenkomsten af en stemt wensen van opdrachtgevers en docenten op elkaar af. De coördinator werkt aan een digitale stagedatabank.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 33
De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen van mening is dat er voldoende ondersteuning en begeleiding werd geboden. De commissie heeft uit de door haar gevoerde gesprekken begrepen dat de studieadvisering goed functioneert, maar dat dat met het tutorensysteem nog niet overal het geval is. Zij betreurt dit laatste, met name vanwege het belang dat het heeft voor de garantie van samenhangende studiepakketten, en adviseert het faculteitsbestuur erop toe te zien dat dit verbetert.
2.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Kwaliteitszorg vindt binnen de instelling op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de individuele opleiding plaats. Het kader voor de kwaliteitszorg wordt vastgesteld op het facultaire niveau, de uitvoering en opvolging vinden plaats op het niveau van het onderwijsinstituut, onder verantwoordelijkheid van de directeur en de opleidingscoördinator. Voor de periodieke evaluatie van de opleiding kent de faculteit een kwaliteitscyclus. Voor elke opleiding of cluster van opleidingen wordt een kwaliteitsplan opgesteld waarin doelstellingen worden geformuleerd. De faculteit garandeert dat elke opleiding het onderwijs op cursusniveau evalueert. Het streefdoel is dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd. Er bestaat op dit moment nog geen uitgeschreven beleid ten aanzien van kwaliteitsbewaking op curriculumniveau. De feitelijke evaluatie verschilt per opleiding: sommige opleidingen maken gebruik van kwantitatief onderzoek en studentenenquêtes, andere voeren tevens kwalitatief onderzoek uit (zoals panelgesprekken met studenten) en nemen docentenenquêtes af. De opleidingscommissie speelt een belangrijke rol in de advisering aan de opleidingscoördinator en onderwijsdirecteur over de onderwijsprogrammering. De resultaten van evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De Opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen, maar beziet die telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Omdat verschillende enquêtes niet slechts incidenteel worden afgenomen en omdat steeds dezelfde vragenlijst wordt gebruikt, kan volgens de faculteit nauwgezet worden gevolgd hoe de genomen maatregelen in de praktijk door studenten en alumni worden gewaardeerd. De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de invoering van de bachelor-masterstructuur zijn door het College van Bestuur vastgelegd in de Universitaire Richtlijn uitvoering bachelor-master. Om de uitvoering van de richtlijn te kunnen waarborgen heeft de universiteit een interne certificering uitgevoerd. Certificeringsvoorstellen van alle programma’s op zowel bachelor- als masterniveau zijn door een universitaire commissie getoetst aan de universitaire richtlijn. Goedgekeurde programma’s zijn door het College van Bestuur opgenomen in het universitair register van opleidingen. Dit garandeert dat opleidingen bij de start voldoen aan de kwaliteitseisen die het College van Bestuur eraan stelt. De certificeringsvoorstellen van de opleiding worden op dit moment beschouwd als kwaliteitsplan, omdat daarin de basis voor de nieuwe bachelor- en masteropleidingen (doelstellingen, programma, didactische uitgangspunten, toetsing en begeleiding) wordt beschreven. Het Instituut Vreemde Talen heeft in het voorjaar 2003 met een subsidie van het ICT-centrum voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten een digitale cursusevaluatie ontwikkeld. De faculteit onderzoekt of deze digitale evaluatie op grotere schaal kan worden gebruikt. De invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de afgelopen jaren veel beslag gelegd op docenten. Volgens de faculteit bestond de kwaliteitszorg daardoor eerder uit het vinden van ad hoc-oplossingen voor knelpunten dan uit het zorgvuldig uitvoeren van een uitgebalanceerd kwaliteitszorgsysteem. Op het moment dat de onderwijsprogramma’s voldoende zijn uitgekristalliseerd en de invoeringsperikelen zijn verdwenen, zal de faculteit investeren in het opzetten van een nieuw kwaliteitszorgsysteem.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 34
De commissie heeft met instemming begrepen dat de faculteit bij voortduring bezig is de kwaliteitszorg en de daarbij horende controle- en evaluatiesystemen te verbeteren. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van de evaluatieresultaten vindt telkens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. Tijdens de onderwijsprogrammering die jaarlijks in het najaar wordt opgestart, wordt het onderwijsprogramma concreet vormgegeven en vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling en de studiegids. De programma’s en onderwijs- en examenregelingen worden, na instemming van de faculteitsraad, vastgesteld door de decaan van de faculteit. De analyses van de eerstejaars- en derdejaarsenquête leiden regelmatig tot maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het onderwijsproces. Zo is onder meer besloten om op facultair niveau meer te investeren in een periodieke cursus arbeidsmarktoriëntatie voor studenten en is een plan opgesteld met maatregelen om de communicatie tussen studenten en faculteit te verbeteren. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat alumni niet zo tevreden waren over de voorbereiding op de beroepspraktijk en de voorlichting over de arbeidsmarktsituatie, al is het percentage gestegen ten opzichte van voorgaande jaren en ligt het hoger dan het landelijk gemiddelde voor de sector taal en cultuur. Met ingang van 2003 wordt daarom meerdere malen per jaar voor studenten een cursus arbeidsmarktoriëntatie aangeboden en wordt al langere tijd een jaarlijkse bedrijvendag georganiseerd voor en door studenten. De commissie is tevreden over de wijze waarop de resultaten van evaluaties over het algemeen verwerkt worden. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Om gedetailleerdere informatie van studenten te verkrijgen – onder meer als aanvulling op of verheldering van de resultaten van de kwantitatieve studentenmonitor – heeft de faculteit recent een studentenpanel opgericht. Met dit panel, waarin studenten van verschillende opleidingen zijn vertegenwoordigd, wordt tenminste eens per semester gesproken over het onderwijsbeleid, de voorzieningen en de communicatie tussen faculteit en studenten. Op basis daarvan worden verbetermaatregelen genomen. Om de mening van alumni te peilen over het onderwijs en de aandacht voor arbeidsmarkt en om te achterhalen waar afgestudeerden na hun studie terechtkomen, kent de Universiteit Utrecht de Utrechtse arbeidsmarktmonitor. De resultaten worden gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. Ook hebben ze een rol gespeeld bij de vormgeving van bachelor- en masteropleidingen (de meer gerichte aandacht voor academische vorming, de wijze waarop een stage als beroepsvoorbereiding onderdeel kan uitmaken van een opleiding) Sinds 1999 kent de Universiteit Utrecht de studentenmonitor. Onderdeel daarvan zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie van de voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en (in de nabije toekomst) de masterenquête. Met behulp van de monitor volgt de faculteit de studenten uit één cohort gedurende hun studie. Daarmee kan de faculteit niet alleen resultaten van een cohort over meerdere jaren peilen, maar kan zij ook cohorten of opleidingen met elkaar vergelijken. Binnen de Letterenfaculteit worden de resultaten van de enquêtes op facultair niveau geanalyseerd en verspreid onder alle opleidingen. De faculteit kent ook de studiestakersenquête: studenten die hun studie voortijdig beëindigen ontvangen een enquête waarin zij worden bevraagd naar de redenen om de studie te staken en naar hun mening over de wijze waarop de faculteit hen daarin heeft begeleid. De resultaten worden vanaf het cursusjaar 2004-
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 35
2005 door de volggroep bachelor-master geanalyseerd en verspreid binnen de faculteit. Als daar aanleiding toe is, zegt het faculteitsbestuur concrete verbetermaatregelen te zullen nemen. De commissie is tevreden over de mate waarin, naast de staf, ook studenten en alumni betrokken worden bij de inrichting van de opleidingen. De contacten met het beroepenveld zou echter in veel gevallen beter kunnen zijn.
2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De examencommissies zien erop toe dat studenten voldaan hebben aan de eindtermen. Voor de beoordeling van een scriptie wordt, naast de inhoudelijk begeleider, in principe een tweede beoordelaar ingezet om het gewenste eindniveau te waarborgen. Bij de vorige Letterenvisitatie werd het niveau van de opleidingen van de faculteit als voldoende en goed beoordeeld. De faculteit zegt erop toe te hebben gezien dat dit niveau minimaal gehandhaafd zou blijven in de bachelor- en masteropleidingen. Omdat er (zomer 2004) nog geen studenten zijn afgestudeerd in de nieuwe opleidingen gaat de faculteit er vanwege het oordeel in de vorige visitatie vooralsnog vanuit dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde kwalificaties. Pas in een later stadium kan en zal dit daadwerkelijk getoetst worden. Ook over de arbeidsmarktpositie van de afgestudeerde bachelors kan de faculteit nog geen uitspraken te doen. Het is nog niet duidelijk hoe de arbeidsmarkt zal reageren op afgestudeerden met een bachelordiploma. De faculteit verwacht dat de academische vorming, een belangrijke doelstelling van de Utrechtse bacheloropleiding, een rol zal spelen in het type functies dat afgestudeerde bachelors zullen vervullen. De faculteit verwacht dat masterstudenten een soortgelijke positie op de arbeidsmarkt zullen verwerven als afgestudeerden met een doctoraaldiploma. Bij de ontwikkeling van de masteropleidingen heeft de faculteit de nadruk gelegd op competenties van studenten in het licht van beroepsvoorbereiding, ook buiten het wetenschappelijk onderzoek. De faculteit zegt dat er voor zover mogelijk een sterkere relatie is gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor verwacht de faculteit dat de aansluiting met de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. Door de sterkere nadruk binnen de opleidingen op een brede academische vorming verwachting de faculteit dat studenten de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt hoger zullen waarderen. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat 96% van de afgestudeerden die in 2001-2002 een doctoraaldiploma behaalden na een jaar een betaalde baan had. Dit percentage is iets gestegen in vergelijking met de monitor uit 2001 en is gelijk aan het landelijke percentage voor afgestudeerden in de sector taal en cultuur. 40% van de afgestudeerden is na een jaar werkzaam in een functie waarvoor het eigen opleidingsniveau of de eigen opleidingsrichting werden vereist. Deze percentages zijn in vergelijking met voorgaande jaren licht gestegen, maar ze liggen voor Utrecht nog steeds iets lager dan het landelijke gemiddelde in de sector. Uit de monitor bleek ook dat 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over de kwaliteit van het curriculum (voldoende samenhang, voldoende keuzemogelijkheden). Tussen 1998 en 2000 heeft de Utrechtse Letterenfaculteit nadere onderzoeken uitgevoerd naar de arbeidsmarktpositie van alumni vijf jaar na hun afstuderen Meer dan de helft van de afgestudeerden (56%) beoordeelt de aansluiting tussen de opleiding en de functie die zij een jaar na afstuderen vervullen als voldoende tot goed. Het landelijke percentage in dezelfde sector ligt een fractie hoger (58%). De aansluiting op de arbeidsmarkt blijft daarom een punt van aandacht voor de faculteit. Uit de door de commissie bestudeerde scripties blijkt dat de opleidingen uitstekende doctorandi aflevert.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 36
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit hanteert als streefdoel dat de opleidingsrendementen ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen liggen. De meervoudige toetsing en de verhoging van het aantal contacturen hebben onder meer tot doel de rendementen te verhogen. Deze maatregelen hebben tot een verhoogde werkdruk bij docenten geleid, terwijl studenten niet significant meer tijd in hun studie investeerden dan in het verleden het geval was. Studenten beschouwden het systeem in sommige gevallen eerder als “schools” dan als een prikkel om regelmatiger te studeren. Volgens de faculteit hebben de maatregelen op het eerste gezicht een lichte rendementsverbetering tot gevolg gehad: de studiepuntenproductie per student per jaar is toegenomen in vergelijking met de ongedeelde opleidingen. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk wanneer de faculteit meerdere opeenvolgende jaren met elkaar kan vergelijken. De faculteit werkt daarom op dit moment aan vernieuwde curriculuminformatiepakketten (met informatie over instroom, cursus- en opleidingsrendementen). De bachelor-masterstructuur stelt andere eisen aan deze informatiepakketten, die als cijfermatige tegenhanger gelden van de inhoudelijke cursusevaluaties. De resultaten werden in het verleden binnen de Opleidingscommissies besproken en vormden een basis voor verbetermaatregelen. Een onderdeel van de vormgeving van de nieuwe curriculuminformatiepakketten is het formuleren van streefcijfers, waardoor niet alleen verschillende opleidingen, maar ook opeenvolgende jaren van één en dezelfde opleiding met elkaar vergeleken kunnen worden. De nieuwe curriculuminformatiepakketten, met streefcijfers, zullen onderdeel worden van de kwaliteitscyclus van de faculteit. Het formuleren van streefcijfers zal worden voorbereid door de facultaire volggroep bachelormaster, in samenspraak met de opleidingen. In 2005 zullen de pakketten in nieuwe vorm verschijnen. Op dat moment zullen ook streefcijfers voor alle opleidingen worden geformuleerd. Als iedereen is ook de commissie van mening dat de rendementen wel wat beter zouden kunnen zijn. Zij waarschuwt er echter voor dat de zucht tot rendementsverbetering niet mag leiden tot een verlaging van het niveau van de studies.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 37
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 38
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Duitse taal en cultuur Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Duitse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Duitse taal en cultuur 56805 Bachelor WO 180 BA Voltijd Utrecht 31 december 2007
Masteropleiding Duitse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
0.
Duitse taal en cultuur 66805 Master WO 60 MA Voltijd Utrecht 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. De bachelor- en de masteropleiding Duitse taal en cultuur vallen organisatorisch onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Vreemde Talen.
1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. De bacheloropleiding en de masteropleiding Duitse taal en cultuur zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Duitse taal en cultuur (einddatum afbouw: 1 september 2007). De bacheloropleiding is op 1 september 2002 van start gegaan. In overleg met de Examencommissie, de Opleidingscommissie en de studieadviseur heeft de opleiding een overgangsprogramma opgesteld, waarvan een breed opgezet programma van herkansingen gedurende één jaar deel uitmaakte. In het voorjaar van 2004 stonden er nog 34 studenten ingeschreven als doctoraalstudent. De opleiding inventariseert de voortgang van deze studenten regelmatig en heeft met hen afspraken gemaakt over de invulling en planning van de doctoraalscriptie.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 39
De docenten met wie de commissie tijdens het bezoek aan de faculteit sprak zijn gematigd tevreden over de overgang van de ongedeelde opleiding naar de bachelor-masterstructuur, die in hun ogen tot de nodige verwarring leidde. Volgens de studenten verliep de overgang in het algemeen goed en was het eenvoudig om over te stappen van de ongedeelde opleiding naar de bachelor- of masteropleiding. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de overgang van de ongedeelde opleiding naar de bachelormasterstructuur naar tevredenheid verlopen is en niet tot grote problemen heeft geleid.
2.
Het beoordelingskader
2.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor: De doelstelling van de bacheloropleiding Duitse taal en cultuur is het ontwikkelen van kennis, vaardigheid en het vermogen tot kritisch-wetenschappelijke analyse op het gebied van de Duitse taal en cultuur ten dienste van een toekomstige werkkring op academisch niveau. De opleiding wordt gedragen door vier pijlers: de taalverwerving, de taalkunde, de letterkunde en de cultuurkunde. De opleiding hanteert het uitgangspunt dat de Duitse taal, literatuur en cultuur in onderlinge samenhang, interdisciplinair en in maatschappelijke context worden bestudeerd. De eindtermen van de opleiding kunnen als volgt worden weergegeven: de afgestudeerde bachelor Duits: a.
beschikt over een receptieve taalvaardigheid op near native niveau (C2) en over een productieve taalvaardigheid op nagenoeg near native niveau (C1), zowel mondeling als schriftelijk; b. beschikt over kennis van en inzicht in de Duitse taal, haar context en haar geschiedenis; c. heeft kennis van theorieën en methoden met betrekking tot taalstructuur, taalgebruik en taalverwerving (acquistion/Erwerb en learning/Lernen) en is bekend met verschijnselen van taalverandering; d. beschikt over kennis van en inzicht in de Duitse literatuur, haar context en haar geschiedenis; e. is in staat tot zelfstandige oriëntatie op de culturen van de Duitstalige gebieden. De opleiding verzorgt cursussen op drie niveaus: inleidend, verdiepend en gevorderd. Zij heeft voor deze niveaus ook aparte eindkwalificaties opgesteld. De niveaus die worden gebruikt voor het nader specificeren van de eindterm die betrekking heeft op taalvaardigheid zijn ontleend aan het Common European Framework of Reference (CEFR) van de Raad van Europa. Dit kader wordt op dit moment landelijk gehanteerd bij het vaststellen van de minimale taalvaardigheidseisen voor majors in de vreemde talen. De opleiding profileert zich in het bijzonder op de terreinen van vertalen en het onderwijs van Duits als vreemde taal. Zij werkt samen met en onderhoudt contacten met verschillende instellingen en organisaties in het buitenland, waaronder de Ruhr-Universität Bochum, de Universität Bayreuth en de Deutscher Akademischer Austausch Dienst (DAAD). Door die internationale contacten garandeert de opleiding, volgens de zelfstudie, dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen van (buitenlandse) vakgenoten. Als gevolg van het samenwerkingsverband met de universiteit van Bochum kunnen Utrechtse studenten in hun tweede jaar in Bochum studeren. De opleiding is voornemens om met behulp van een internationaal erkende toets (de Zentrale Oberstufenprüfung, afgekort als ZOP) het niveau van taalvaardigheid dat studenten bereiken te bepalen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 40
Het is de bedoeling dat studenten in de nabije toekomst in hun derde studiejaar deze toets op het niveau C2/C1 van het CEFR kunnen afleggen. Master: De masteropleiding Duitse taal en cultuur biedt studenten de mogelijkheid de Duitse taal, literatuur en cultuur in onderlinge samenhang, interdisciplinair en in maatschappelijke context te bestuderen. Het profiel van de masteropleiding wordt gekenmerkt door een wetenschappelijke benadering van specifieke aspecten van de Duitse taal en cultuur, op gebieden die centraal staan in de Utrechtse masterprogramma’s van de vreemde talen: Westerse Literatuur en Cultuur, Vertalen, Taal en Ontwikkeling, Interculturele Communicatie. De algemene doelstelling van de opleiding is studenten te begeleiden bij het bereiken van een niveau van brede en diepgaande kennis van aspecten van de Duitse taal en cultuur, en hen door academische oefening hierin, in staat te stellen die kennis over te dragen aan specifieke doelgroepen. De algemene academische eindtermen van de masteropleiding zijn de volgende: studenten die de masteropleiding Duitse taal en cultuur hebben voltooid: a.
zijn in staat op academisch niveau verslag te doen van resultaten van eigen werkzaamheden op de desbetreffende gebieden (inclusief bibliografisch onderzoek); b. zijn in staat zich op adequate wijze schriftelijk uit te drukken in de taal van de opleiding; c. zijn in staat zelfstandig onderzoek te doen naar talige, literaire en culturele uitingen in de vreemde taal van de opleiding en deze op een relevante wijze te presenteren voor een specifieke doelgroep; d. beschikken over een kritische en onafhankelijke academische houding waardoor zij in staat zijn om kennis uit verschillende bronnen te vergelijken, in interactie te brengen, en zelfstandig tot conclusies te komen. e. zijn in staat analyses te maken van problemen op de desbetreffende gebieden en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen. De vakinhoudelijke eindtermen kunnen als volgt worden weergegeven: studenten die de masteropleiding hebben afgerond: f.
zijn in staat het Duits als vreemde taal (zowel productief als receptief, zowel mondeling als schriftelijk op niveau C2 van het CEFR) zodanig in te zetten dat de in de verschillende masterprogramma’s beschreven doelstellingen worden bereikt; g. beschikken over diepgaande kennis van de theorie van de taalverwerving, de meertaligheid en het leren van het Duits als vreemde taal; h. beschikken over grondige kennis van de theorie van taalstructuur, maar vooral van taalgebruik met betrekking tot het Duits, in het bijzonder van de interculturele communicatie Nederlands-Duits; i. hebben brede bekendheid met en theoretisch gedifferentieerd inzicht in de literatuur van de Duitstalige gebieden, in het bijzonder van de moderne tijd; j. beschikken over gedifferentieerd inzicht in de theorie en geschiedenis van de literaire en culturele uitwisseling tussen de Nederlandstalige en Duitstalige gebieden, in het bijzonder in de vorm van vertaling, alsmede brede professionele scholing in de praktijk ervan. In het kader van het samenwerkingsverband met de universiteit van Bochum kunnen Utrechtse studenten van de masteropleiding een dubbeldiploma behalen. Studenten kiezen als nadere invulling van hun masteropleiding een van de specialisaties die centraal staan in de Utrechtse masterprogramma’s van de vreemde talen: westerse literatuur en cultuur, vertalen, taal en ontwikkeling, interculturele communicatie. De doelstellingen en eindtermen van deze masterprogramma’s zijn de volgende: a. Westerse Literatuur en Cultuur: In het masterprogramma Westerse Literatuur en Cultuur verdiepen de studenten zich in de literatuur van het Duits, in een context van literaire en cultuurhistorische ontwikkelingen in Europa en daarbuiten. De studenten verwerven inzicht in de factoren die de rol van literatuur in het maatschappelijk debat bepalen
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 41
en leren om literaire stromingen en bewegingen te plaatsen in het licht van ontwikkelingen in de cultuur die het nationale perspectief kunnen ontstijgen. Aan de hand van algemeen maatschappelijke stromingen en een actueel cultureel debat wordt de opgedane kennis aangewend in een werkveld waar in specifieke maar ook in brede, algemene zin een beroep zal worden gedaan op de volgende competenties: het bemiddelen tussen culturen (mediation), de reflectie op cultuuruitingen (cultural reflection) en de analyse van de functie van teksten (textual analysis). Teneinde dit doel te bereiken bevat het programma de volgende eindtermen. De afgestudeerden: 1. hebben diepgaande kennis van de belangrijkste aspecten van de literatuur en cultuur van de Duitse taal; 2. zijn in staat de literatuur en cultuur van die taal te plaatsen in het licht van een dynamische interactie tussen meerdere culturen; 3. hebben inzicht in het functioneren van teksten in een literair, cultureel of maatschappelijk veld; 4. zijn in staat om complex, veelzijdig en verscheiden materiaal te ordenen en te doorgronden; 5. zijn in staat zelfstandig onderzoek te doen naar literaire en culturele uitingen in een of meerdere vreemde talen en de resultaten daarvan op een relevante wijze te presenteren voor een specifieke doelgroep; 6. zijn in staat om literaire werken in het licht van een historische, maatschappelijke en algemeen culturele ontwikkeling te plaatsen; 7. hebben inzicht in de mechanismen van overdracht door middel van literaire teksten en kan deze inzetten bij het zelfstandig generen van teksten. b. Vertalen: In het masterprogramma Vertalen leren studenten vertalen, krijgen zij inzicht in vertaalproblematiek en worden zij vertaalwetenschappelijk geschoold in het oplossen van interlinguale communicatieproblemen. Het belangrijkste doel is het bereiken van hoogwaardige, professionele vertaalvaardigheid in en uit de vreemde taal en op academisch niveau conform de hoge eisen die het afnemende veld stelt. Teneinde dit doel te bereiken bevat het programma de volgende eindtermen: De afgestudeerden: 1. beschikken over ruime kennis op het gebied van de vertaalwetenschap, de methoden en technieken van het vertalen, de vaktaal, de tekstanalyse, de terminologie en de interculturele communicatie; 2. zijn in staat deze (boven) genoemde kennis toe te passen en gespecialiseerde (vaktalige of literaire) teksten uit het Nederlands te vertalen in het Duits; 3. beschikken over het vermogen om informatieoverdracht binnen een bepaald vakgebied tussen de taalen cultuurgebieden van het Duits en het Nederlands op gang te brengen, te bevorderen en te stroomlijnen; 4. zijn in staat om binnen een bepaald vakgebied informatieoverdracht vanuit het Nederlands in het Duits en vice versa te bevorderen; 5. beschikken over kennis van de mogelijkheden die automatisering op het terrein van databestanden, vakterminologieën en informatieoverdracht biedt, en over het vermogen om van deze mogelijkheden gebruik te maken; 6. zijn in staat deze (boven) genoemde kennis toe te passen en gespecialiseerde (vaktalige of literaire) teksten uit het Duits in het Nederlands op professioneel niveau te vertalen. c. Taal en Ontwikkeling: In het masterprogramma Taal en Ontwikkeling verdiepen de studenten zich in de ontwikkeling van taal in brede zin, waaronder gestuurde en ongestuurde verwerving, meertaligheid, alsmede aspecten van taalkennis, taalvariatie en taalgebruik. Deze kennis vormt de context voor de bestudering van aspecten van ontwikkeling van het Duits. De studenten verwerven inzicht in de factoren die taalontwikkeling bepalen en sturen, leren om wetenschappelijke theorieën over taalontwikkeling te herkennen en te hanteren, en om aspecten van taalontwikkeling te plaatsen in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen. Daardoor kan
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 42
de student problemen aanpakken en eventueel oplossen op het gebied van het taalonderwijs over de opleidingstaal als moeder-, tweede- of vreemde taal, of op andere wijze bijdragen aan de analyse van processen van taalontwikkeling of situaties van meertaligheid, inclusief taaltechnologische toepassingen. De in het programma opgedane kennis wordt aangewend in een werkveld waar in specifieke maar ook in brede, algemene zin een beroep zal worden gedaan op de volgende competenties: het beschrijven en analyseren van taalontwikkelingsprocessen, het optimaliseren van taalontwikkelingsprocessen, en het hanteren en synthetiseren van diverse theoretische perspectieven op taalontwikkeling en meertaligheid. Teneinde dit doel te bereiken bevat het programma de volgende eindtermen. De afgestudeerden: 1. zijn in staat processen van (gestuurde en ongestuurde) taalontwikkeling en/of situaties van meertaligheid te beschrijven en te analyseren binnen een wetenschappelijk referentiekader; 2. zijn in staat verschillende wetenschappelijke perspectieven op taalontwikkeling, taalonderwijs, en/of meertaligheid te herkennen, te hanteren, en kritisch op deze perspectieven te reflecteren; 3. zijn in staat professionele en maatschappelijke discussies op het gebied van het moderne talenonderwijs, de taalontwikkeling en/of meertaligheid te volgen, en eventueel aan deze discussies bij te dragen; 4. zijn in staat analyses te maken van problemen op het gebied van het vreemdetalenonderwijs of meertaligheid, en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen. d. Interculturele Communicatie: In het masterprogramma Interculturele Communicatie verdiepen de studenten zich in de analyse van grensoverstijgende communicatiestromen in het spanningsveld tussen verschillende culturen en economische systemen. De studenten verwerven inzicht in de communicatie in het Duits, met bedrijven en organisaties in een andere cultuur, met het doel de kwaliteit van de communicatieve inspanningen te vergroten. De in het programma opgedane kennis wordt aangewend in bedrijven en organisaties die in het Duitse taalgebied actief zijn en waar een beroep zal worden gedaan op de volgende competenties: het in kaart kunnen brengen en specifiek kunnen analyseren en optimaliseren van discoursen, het vergelijkend kunnen onderzoeken van uiteenlopende economische en culturele systemen, van beeldvorming en identiteitsvorming. Teneinde dit doel te bereiken bevat het programma de volgende eindtermen. De afgestudeerden: 1. beschikken over een grondige kennis van de culturen van het Duits (de waarden en normen die de communicatieprocessen bepalen) in relatie tot Nederland, met het accent op de cultuurwetenschappelijke en communicatieve aspecten; 2. zijn in staat om deze kennis over te dragen in situaties van intercultureel contact en daarover te adviseren; 3. kunnen interculturele (dus grensoverschrijdende) communicatieprocessen in en met instellingen, organisaties en bedrijven in het taalgebied van studie volgens wetenschappelijke standaarden - ook met het oog op de representatie van kennis in een andere taal en cultuur - documenteren, analyseren en optimaliseren; 4. kunnen economische kennis toepassen op het verbeteren van communicatieprocessen; 5. kunnen als cultureel mediator fungeren. Oordeel: De commissie is van mening dat de bacheloropleiding sterk interdisciplinair van opzet is, met veel aandacht voor vertalen, maar dat de aandacht voor cultuur en geschiedenis wat beperkt blijft. Zij vindt de eindterm die betrekking heeft op taalvaardigheid nogal ambitieus en twijfelt eraan of alle studenten het nagestreefde niveau van taalvaardigheid daadwerkelijk zullen weten te realiseren. Zij is wel van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aansluiten bij de eisen van (buitenlandse) vakgenoten. De eisen die door de beroepspraktijk aan afgestudeerde bachelorstudenten gesteld zullen worden komen in de eindkwalificaties niet expliciet tot uitdrukking, maar de nader uitgewerkte eindtermen
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 43
(voor de verschillende niveaus) maken wel expliciet melding van kennis en vaardigheden die studenten in de beroepspraktijk nodig zullen hebben. Zij is zeer positief over de internationale contacten van de opleiding. De programma’s van de masteropleiding bouwen voort op de ervaringen die eerder waren opgedaan binnen de interdisciplinaire specialisatiestructuur van de faculteit. De algemene academische eindtermen van de masteropleiding verwijzen onder andere naar de vaardigheid om zelfstandig onderzoek te doen naar talige, literaire en culturele uitingen in de vreemde taal van de opleiding. Het onderwijs sluit aan bij het onderzoek van de individuele stafleden, die ook participeren in nationale en internationale netwerken. Studenten hebben de mogelijkheid om tijdens een stage kennis te maken met de eisen van de beroepspraktijk. In alle programma’s is de mogelijkheid tot het volgen van een stage voorzien, in het programma Taal en Ontwikkeling en Interculturele Communicatie is deze zelfs verplicht. In de eindtermen van de programma’s Taal en Ontwikkeling, Interculturele Communicatie en Westerse Literatuur en Cultuur is vastgelegd dat studenten zelfstandig een onderzoek moeten kunnen uitvoeren. Op die manier worden ze ook voorbereid op een wetenschappelijke loopbaan als onderzoeker. In de eindtermen van het programma Vertalen wordt niet expliciet melding gemaakt van het uitvoeren van een onderzoek. De reikwijdte van de doelstellingen van dit programma is erg breed. De doelstellingen van het programma Interculturele Communicatie laten zien dat het programma de nadruk legt op interculturele communicatie in een context met een economische inslag. De commissie acht deze opvatting van interculturele communicatie enigszins beperkt. Zij wil erop wijzen dat er vanuit een breder – Europees of mondiaal – perspectief evengoed gesteld zou kunnen worden dat er tussen het Duits, het Engels en het Nederlands slechts weinig culturele verschillen bestaan. In internationale literatuur terzake komt de constructie van interculturele verschillen en interculturele bruggen veelal in een breder perspectief aan de orde. In de doelstelling en eindtermen van het programma blijft dit perspectief onderbelicht. De eindtermen zijn in de ogen van de commissie wel verdedigbaar voor het domein. Bovendien is het niet geheel duidelijk hoe deze opleiding aansluit bij de arbeidsmarkt. Concluderend is de commissie van oordeel dat de eindtermen van de masterprogramma’s volgen uit een oriëntatie van de opleiding op de actuele ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening en de beroepspraktijk en dat ze goed aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bachelor: Zoals reeds vermeld worden er binnen de bacheloropleidingen die worden verzorgd door de Universiteit Utrecht drie academische niveaus onderscheiden, die oplopen in moeilijkheidsgraad (inleidend, verdiepend en gevorderd). De opleiding heeft voor elk van deze niveaus eindkwalificaties opgesteld. De eindtermen van de bacheloropleiding Duitse taal en cultuur sluiten op de hieronder beschreven wijze aan op de beschrijving van een bacheloropleiding in termen van de Dublin-descriptoren. 1. Kennis en inzicht: De eindtermen van de opleiding verwijzen duidelijk en expliciet naar de kennis van en het inzicht in de verschillende gebieden van de germanistiek die studenten tijdens de opleiding verwerven. 2. Toepassen van kennis en inzicht: De eindtermen van de opleiding bevatten geen expliciete verwijzing naar het toepassen van kennis en inzicht. De nader uitgewerkte eindkwalificaties voor de verschillende niveaus verwijzen wel naar vaardigheden die studenten verwerven. Uit die eindkwalificaties blijkt bijvoorbeeld dat afgestudeerden in staat zijn om de Duitse literatuur in haar culturele context te plaatsen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 44
3. Oordeelsvorming: De eindtermen maken niet expliciet melding van het vermogen om oordelen te vormen. De nader uitgewerkte eindkwalificaties doen dat wel, zij vermelden bijvoorbeeld dat een student die de opleiding heeft voltooid “in staat [is] om kritisch en publieksgericht te reflecteren op het belang van kennis, inzicht en vaardigheden […] binnen het kader van de eigentijdse maatschappelijke en culturele context”. 4. Communicatie: De eindtermen specificeren het niveau van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid (in het Duits) dat studenten zullen bereiken. Uit de nader uitgewerkte eindtermen blijkt dat studenten onder andere in staat zijn “op overtuigende wijze verslag te doen” van het kritisch en analytisch lezen van bronnen. 5. Leervaardigheden: De geformuleerde eindtermen stellen de student in staat die leervaardigheden te verkrijgen om een vervolgstudie te kunnen volgen die een hoog niveau van autonomie vereist. Master: Uit de eindtermen van de masteropleiding en de masterprogramma’s blijkt dat er een duidelijk verschil bestaat tussen het niveau van de bacheloropleiding en de masteropleiding. Er is binnen de masteropleiding sprake van specialisatie en verdieping op een gevorderd niveau, hetgeen blijkt uit formuleringen als: hoog niveau van taalbeheersing, diepgaande kennis, grondige kennis op een bepaald gebied: taal, cultuur, vertaalwetenschap, interculturele communicatieprocessen. Er ligt binnen de masterprogramma’s meer nadruk op kennis en toepassing van theorieën, de oordeelsvorming in een context van sociale en culturele ontwikkelingen en consequenties. Daarnaast wordt er meer en expliciet aandacht geschonken aan onderzoeksvaardigheden. De commissie heeft ook hier de eindtermen van de masterprogramma’s afgezet tegen de Dublindescriptoren en vastgesteld dat de eindtermen in voldoende mate aansluiten op de descriptoren. 1. Kennis en inzicht: A Westerse Literatuur en Cultuur B Vertalen C Taal en Ontwikkeling D Interculturele Communicatie
eindtermen 1, 2, 7 eindtermen 1, 5 te herleiden uit alle eindtermen (niet geëxpliciteerd) eindterm 1
2. Toepassen van kennis en inzicht: A Westerse Literatuur en Cultuur B Vertalen C Taal en Ontwikkeling D Interculturele Communicatie
eindtermen 2, 3, 4, 7 eindtermen 2, 3, 4, 5 eindtermen 1, 2 eindtermen 2, 3, 4, 5
3. Oordeelsvorming: A Westerse Literatuur en Cultuur B Vertalen C Taal en Ontwikkeling D Interculturele Communicatie
eindtermen 5, 6 komt niet tot uiting in eindtermen eindtermen 2, 3, 4 eindtermen 2, 3
4. Communicatie: Alle vier programma’s hanteren de eindtermen dat ‘studenten in staat zijn op academisch niveau verslag te doen van resultaten van eigen werkzaamheden op de genoemde gebieden’ en ‘in staat zijn zich op adequate wijze schriftelijk uit te drukken in de Duitse taal’. 5. Leervaardigheden: De geformuleerde eindtermen impliceren in de ogen van de commissie dat studenten de leervaardigheden verwerven die nodig zijn om een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels autonoom karakter.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 45
Oordeel: De commissie vindt dat de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate aansluiten bij de Dublin-descriptoren. De eindtermen van de masteropleiding bouwen duidelijk voort op die van de bacheloropleiding. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor: Het doel van de bacheloropleiding is om studenten academisch te vormen. De eindtermen van de opleiding verwijzen expliciet naar de verschillende deeldisciplines van de germanistiek. Ze sluiten goed aan op de eisen die vakgenoten stellen aan een opleiding in de germanistiek. De nader uitgewerkte eindkwalificaties brengen tot uitdrukking dat studenten ook meer algemene wetenschappelijke kennis en vaardigheden verwerven, zoals de vaardigheid om kritisch en analytisch primaire en secundaire bronnen te lezen en daarvan verslag te doen en de vaardigheid om een oriënterend onderzoek op het gebied van de Duitse taal en cultuur uit te voeren en daarvan verslag te doen. De bacheloropleiding biedt in elk geval toegang tot de masteropleiding Duitse taal en cultuur met haar vier programma’s, maar ook tot de tweejarige educatieve masteropleiding, vier onderzoeksmasters (Linguistics, Literary Studies, Gender and Etnicity en Medieval Studies) en diverse andere master-opleidingen van de Faculteit der Letteren, zoals Literatuurwetenschap, Taalwetenschap, Middeleeuwse Studies, Renaissance Studies, Comparative Women’s Studies en Journalistiek. Master: Volgens de zelfstudie wordt het profiel van de masterprogramma’s gekenmerkt door een wetenschappelijke benadering van specifieke aspecten van de taal en cultuur binnen de verschillende programma’s. Ook in de doelstellingen van de programma’s wordt het academisch niveau nader gespecificeerd. Het wetenschappelijk karakter van de opleiding komt tot uitdrukking in de eindtermen. De meeste eindtermen bevatten een verwijzing naar het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek en naar het kunnen omgaan met multi- of interdisciplinaire problemen. De eindtermen sluiten goed aan bij de thematiek binnen de terreinen die in de programma’s centraal staan. De masteropleiding is gericht op specialisatie, verdieping en het vergaren van zelfstandige onderzoekservaring en culmineert in het afstudeerproduct. In de zelfstudie wordt expliciet aandacht besteed aan de beroepspraktijk waarvoor de verschillende programma’s opleiden. Er worden in alle gevallen voorbeelden gegeven van functies of beroepen waarin afgestudeerden terecht kunnen komen. De eindtermen van de programma’s verwijzen naar de kennis en vaardigheden die afgestudeerden in de beroepspraktijk nodig hebben. Oordeel: De commissie acht de eindkwalificaties van zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding van voldoende academisch niveau. De eindtermen van de bacheloropleiding verwijzen expliciet naar de wetenschappelijke vaardigheden die studenten verwerven en sluiten aan bij de eisen die de germanistiek stelt. De afgestudeerde bachelorstudent heeft toegang tot diverse masteropleidingen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de eindkwalificaties aansluiten bij functies op academisch bachelorniveau. De eindkwalificaties van de masteropleiding besteden aandacht aan het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft er vertrouwen in dat afgestudeerden beschikken over de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 46
vaardigheden die zij nodig hebben voor een vervolgopleiding (een aio-schap). De mate van aandacht die wordt besteed aan de oriëntatie op de wetenschappelijke beroepspraktijk verschilt per programma. Voor de programma Interculturele Communicatie merkt de commissie op dat voor de verwachte beroepspraktijk een enkele keer te laag gemikt wordt: het functioneren (‘uitvoeren van de praktijk’) in internationale contexten vereist immers niet per se academische interculturele kwalificaties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.
Programma
Zie voor de uitgangspunten van het programma het facultaire deel van dit rapport. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor: Het programma van de bacheloropleiding bestaat uit een major en een profileringsruimte. De major Duitse taal en cultuur omvat 18 cursussen (totaal 135 ECTS), waarvan tenminste 37,5 ECTS op verdiepend niveau (niveau 2) en tenminste 45 ECTS op gevorderd niveau (niveau 3) gevolgd moeten worden. Het verplichte majorgebonden deel bestaat uit acht cursussen (60 ECTS), het majorgebonden keuzedeel omvat vijf cursussen (37,5 ECTS), het contextdeel telt 30 ECTS (15 ECTS voor het verplichte deel en 15 ECTS voor keuzeonderdelen). Voor het eindwerkstuk is 7,5 ECTS gereserveerd. De omvang van de profileringsruimte is 45 ECTS. Het eerste jaar is vooral een kennismaking met de verschillende aspecten van de Duitse taal en cultuur. Het tweede jaar biedt een verdieping en is volgens de studenten zwaarder dan het eerste, vooral omdat het een aantal lastige onderdelen op het gebied van de grammatica bevat. Voor al het onderwijs wordt Duits als voertaal gebruikt. In dat opzicht voldoet de opleiding aan de verwachtingen van de studenten. Het is mogelijk om een stage in het programma op te nemen, maar volgens de studenten stimuleert de opleiding het lopen van een stage niet echt. Studenten kunnen de profileringsruimte geheel naar eigen inzicht invullen met cursussen uit het Utrechtse cursusaanbod en het aanbod van andere instellingen. Studenten hebben voor cursussen aan andere instellingen wel goedkeuring van de examencommissie nodig. Zij kunnen een gedeelte van de profileringsruimte gebruiken om een minor te volgen, een samenhangend pakket met een omvang van 30 ECTS, waarvan tenminste één cursus op een gevorderd niveau (niveau 3) ligt. In de cursusbeschrijvingen van de opleiding wordt steeds expliciet aangegeven welke aspecten van academische vorming aan bod komen. De relatie van het onderwijs met het onderzoek, of het nu gaat om kennis of om methodologische aspecten, komt volgens de opleiding het meest nadrukkelijk naar voren in cursussen op niveau 3. Dat wordt bevestigd door de studenten, die op de hoogte zijn van de betekenis van begrippen als falsifiëren, inductie en deductie. In het algemeen worden in het onderwijs onderwerpen gekozen op het terrein waarop de docent die het onderwijs verzorgt wetenschappelijke expertise bezit. Er wordt in het programma aandacht besteed aan actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. Onderzoeksvaardigheden en -methoden worden in diverse cursussen geoefend. In het eindwerkstuk, dat
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 47
in het Duits geschreven wordt, leggen studenten ten slotte een eigen proeve van bekwaamheid af. De actuele praktijk van relevante beroepen komt in de cursussen echter weinig aan de orde. De opleiding heeft ervoor gekozen om het taalvaardigheidsonderwijs tot op zekere hoogte te integreren in het disciplinair georiënteerde onderwijs. Zij heeft daarvoor de Werkplaats Taalvaardigheid ingericht. De inrichting van het programma is afgestemd op de Werkplaats: een deel van de cursussen uit het verplichte programma staat een deel van hun studiepunten (20%) en een deel van hun contacturen (33%) af aan de Werkplaats Taalvaardigheid. In de Werkplaats voeren studenten onder begeleiding opdrachten uit die door de vakdocenten, in samenwerking met de werkplaatsdocenten, zijn ontwikkeld. De onderdelen Algemene Taalwetenschap en Algemene Literatuurwetenschap zijn goed op het programma afgestemd. Het verplichte deel van het programma bevat geen onderdelen op het terrein van de mediëvistiek. Studenten kunnen zulke onderdelen volgen aan de universiteit in Bochum. De opleiding heeft er bewust voor gekozen om die onderdelen in het keuzeprogramma op te nemen, omdat studenten alleen in dat deel van het programma onderdelen kunnen opnemen die in het buitenland zijn gevolgd. In de oude, ongedeelde opleiding was het buitenlandverblijf nog verplicht. In de bacheloropleiding is dat niet het geval, hoewel de opleiding studenten sterk aanraadt om een deel van hun studie in het buitenland door te brengen en de meeste studenten dat ook daadwerkelijk doen en het ook als nuttig ervaren. Master: De onderzoeksactiviteiten van de docenten vinden hun weerslag in de cursussen die zij verzorgen, waarin recente wetenschappelijke theorieën, zowel algemene als vakspecifieke, aan bod komen. In de beschrijvingen van de cursussen in de studiegids wordt steeds aangegeven welke theorieën, methoden en technieken worden aangeleerd dan wel toegepast. In alle modules wordt aandacht besteed aan actuele theorieën in combinatie met relevante historische, culturele of wetenschapsfilosofische achtergronden. De opleiding beschouwt de gerichtheid op de actualiteit als een van haar sterke punten. In de verschillende onderdelen van de programma’s wordt veel aandacht besteed aan onderzoeksvaardigheden, enerzijds op een theoretische manier, anderzijds door middel van opdrachten, referaten en werkstukken. De opleiding wordt afgesloten met een afstudeerproject met een omvang van 15 ECTS, dat zelfstandig door de student wordt uitgevoerd. De afstudeeropdracht kan aansluiten bij het onderzoek van de docent die als begeleider optreedt. In de gesprekken met de commissie gaven de masterstudenten aan dat zij, met name bij taalkunde, worden betrokken bij het onderzoek van de docenten. Docenten bespreken recente publicaties tijdens de cursussen en interesseren studenten voor deelname aan wetenschappelijke congressen. Ook voor de masteropleiding geldt dat er in het programma weinig aandacht is voor de actuele praktijk van relevante beroepen. In de zelfstudie wordt op verschillende plaatsen gesteld dat de programma’s stages en studie in het buitenland stimuleren. Tijdens de gesprekken met de (doctoraal)studenten bleek echter dat stageplaatsen lastig te vinden zijn en dat veel afhankelijk is van de eigen initiatieven die studenten ontplooien. Voor een stage hoeven studenten geen formeel plan of voorstel in te dienen. Zij maken individuele afspraken over de inhoud van het stageonderzoek en de verdere gang van zaken met de stagecoördinator en de betrokken docent. Vooral het programma Interculturele Communicatie lijkt studenten aan te trekken, volgens de opleiding omdat daarin de wisselwerking tussen Duitsland en Nederland centraal staat. De voertaal in de taaloverstijgende cursussen is Nederlands. De opdrachten die studenten krijgen zijn wel toegespitst op de taal die zij studeren. Volgens de studenten die de commissie sprak hebben de contacten met studenten van andere opleidingen in de masteropleiding een duidelijke meerwaarde. Oordeel: De commissie is van oordeel dat zowel binnen de bacheloropleiding als binnen de masteropleiding de interactie tussen onderwijs en onderzoek op een goede manier gestalte krijgt. Er wordt binnen de programma’s op een goede manier gebruik gemaakt van de onderzoeksactiviteiten en de expertise van de stafleden. Sommige docenten gaven wel aan dat het, gezien het vraaggeoriënteerde curriculum, soms lastig is ruimte te vinden voor het eigen expertisegebied. De actuele ontwikkelingen in de germanistiek en die in de disciplines die centraal staan in de masterprogramma’s komen op een adequate manier aan bod. De
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 48
commissie is wel van oordeel dat de aandacht voor de beroepspraktijk in de programma’s van de opleidingen vergroot zou moeten worden, met name door het nadrukkelijker stimuleren van stages, óók in de bacheloropleiding (waarvan het eindexamen immers ook eindstation kan zijn). Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor: In de zelfstudie presenteert de opleiding een tabel waarin is aangegeven welke eindtermen aan bod komen in de verplichte onderdelen van het programma. Daaruit blijkt dat alle eindtermen in meerdere onderdelen aan de orde worden gesteld. Ook in de majorgebonden keuzeonderdelen komen de vakinhoudelijke eindtermen aan bod, zij het niet voor iedere student op dezelfde manier. De eindtermen zijn zo vastgesteld dat deze flexibiliteit in dit opzicht geen problemen oplevert. Eén van de doelstellingen van het invoeren van de Werkplaats Taalvaardigheid was dat de opleiding een beter instrument wilde om te kunnen bewaken of studenten de eindkwalificaties daadwerkelijk behalen. Master: De masterprogramma’s omvatten steeds zeven onderdelen. De masteropleiding is in sterkere mate expertisegestuurd en kent minder keuzevrijheid dan de bacheloropleiding. Dat geldt met name voor de programma’s Taal en Ontwikkeling en Interculturele Communicatie. De andere twee programma’s bevatten wel keuzevakken, maar het aanbod waaruit studenten kunnen kiezen is beperkt. Het cursorisch onderwijs, waarin het primair gaat om theoretische verdieping, beslaat zo’n 30 tot 45 ECTS. Er is in elk programma sprake van taaloverschrijdende en taalspecifieke cursussen. Voor beide soorten cursussen is 15 ECTS gereserveerd. Studenten kunnen ervoor kiezen een stage in hun programma op te nemen. De opleiding wordt afgesloten met een eindscriptie of masterthesis met een omvang van 15 ECTS (behalve bij het programma Vertalen, waarin 20 ECTS is gereserveerd voor de scriptie). In de zelfstudie geeft de opleiding aan hoe de algemene eindtermen aan de orde komen in de masterprogramma’s. Uit die beschrijving blijkt dat de verschillende programma’s niet in dezelfde mate besteden aan de algemene eindtermen. Zo komt de tweede eindterm (over diepgaande kennis van de theorie van de taalverwerving, de meertaligheid en het leren van het Duits als vreemde taal) het meest expliciet aan bod in het programma Taal en Ontwikkeling en in veel mindere mate in de andere programma’s. De eindtermen van de programma’s komen allemaal aan de orde in de programma’s. In de beschrijvingen van de programma’s wordt expliciet gemaakt hoe de kwalificaties die studenten verwerven verwerkt zijn in het curriculum. De cursusbeschrijvingen bevatten leerdoelen die overwegend in toetsbare termen zijn beschreven. Oordeel: De commissie heeft bewondering voor de manier waarop de faculteitbrede ingrijpende vernieuwingen bij Duitse taal en cultuur hebben geleid tot een aantrekkelijk programma. Wat betreft de bacheloropleiding heeft de commissie vastgesteld dat alle eindtermen in het programma aan de orde worden gesteld en dat ze op een evenwichtige manier over het programma zijn verdeeld. Daardoor is het voor studenten mogelijk om daadwerkelijk de eindkwalificaties van de opleiding te bereiken. De structurele samenwerking met Bochum (waardoor het bijv. mogelijk is mediëvistiek in het programma te realiseren) stemt tot tevredenheid. De commissie is te spreken over het concept van de ‘Werkplaats Taalvaardigheid’, maar heeft begrepen dat aan de realisatie ervan nog wel wat kinderziektes kleven. Ook is zij ingenomen met het interdisciplinaire karakter van de opleiding en de grote nadruk op vertalen, al vindt zij het jammer dat QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 49
meer traditionele componenten verloren dreigen te gaan. Zo vindt zij dat de literatuurgeschiedenis op een te oppervlakkige manier wordt behandeld. Daarnaast is de commissie van mening dat er in het verplichte programma (te) weinig aandacht is voor politiek, economie en geschiedenis. Het programma van de masteropleiding biedt volgens de commissie voldoende theoretische overzichtscursussen. Hoewel wetenschapstheorie niet als apart onderdeel in het programma is opgenomen, heeft de commissie wel de indruk dat het voldoende verweven is in de verschillende cursussen. Het cursusaanbod van het masterprogramma Westerse taal en Cultuur is indrukwekkend, maar de commissie mist een ‘unifying concept’ in het programma. De reikwijdte van de doelstellingen van het masterprogramma Vertalen (zie F 1) staat naar de mening van de commissie enigszins op gespannen voet met de beperkte omvang van het programma. De leerdoelen van de programma’s Interculturele Communicatie en Taal en Ontwikkeling dekken de eindtermen in het algemeen goed. De commissie is enthousiast over het belang dat de opleidingen (en naar uit de gesprekken bleek, ook de studenten zelf) toekennen aan een verblijf in het buitenland en vooral ook over de landelijke samenwerking met de zusterfaculteiten. De commissie spoort de opleidingen aan die samenwerking voort te blijven zetten met het oog op behoud van verdieping in de masterfase en deze ook op bachelorniveau te realiseren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor: Omdat studenten binnen door de opleiding gestelde regels deels een eigen studieprogramma samenstellen en slechts ten dele een uniform programma doorlopen, worden zij volgens de zelfstudie bij het maken van keuzes begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt gegarandeerd door middel van toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. Hierdoor wordt enerzijds samenhang gewaarborgd en anderzijds recht gedaan aan de ambities en belangstelling van een individuele student. In het eerste jaar van de bacheloropleiding wordt een eerste kennismaking verzorgd met de disciplines taalkunde, letterkunde en cultuurkunde en met taalvaardigheid. De Werkplaats Taalvaardigheid vervult een belangrijke rol bij het creëren en bewaken van de samenhang, omdat daarin verschillende disciplines bij elkaar komen. In de volgende jaren wordt voortgebouwd op de kennis en vaardigheden die studenten verworven hebben. Studenten kiezen allemaal een eigen pad, maar door de procedures die de opleiding volgt bij het maken van keuzes vertonen die paden steeds voldoende samenhang. Het docentenoverleg, dat elke maand plaatsvindt, speelt een belangrijke rol bij het bewaken van de samenhang van het programma. De samenhang wordt ook bewaakt in sectieoverleg, in de vergaderingen van de Opleidingscommissie en in het overleg over de Werkplaats Taalvaardigheid. Volgens de docenten met wie de commissie sprak weten zij van elkaar wat ze doen en zijn ze daardoor in staat om ervoor te zorgen dat de inhoud van de cursussen in voldoende mate op elkaar afgestemd is. Master: De masterfase sluit aan op de bachelorfase: de masterprogramma’s vormen een voortzetting en verdieping van de bacheloropleiding, met name op het terrein van de taalverwerving en de onderzoeksvaardigheden. De studenten met wie de commissie sprak karakteriseren de masteropleiding in vergelijking met de bacheloropleiding als specialistischer, van hoger niveau, intensiever en kleinschaliger. Het uitgangspunt voor alle masterprogramma’s is dat de methodes en theorieën waarmee studenten in de algemene, taaloverstijgende cursussen vertrouwd raken, toegepast, maar ook aangevuld en verdiept worden in de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 50
taalspecifieke cursussen. De taaloverschrijdende cursussen vormen het referentiekader voor de taalspecifieke onderdelen die studenten kiezen. Dit geldt het sterkst voor het programma Vertalen. Er zijn duidelijke inhoudelijke verbanden tussen de taaloverschrijdende vakken binnen de programma’s. In het geval van Westerse literatuur en cultuur bijvoorbeeld vertonen de cursussen Literature and Society en Literature across Cultures een duidelijk verband: zij snijden beide “een brede thematiek aan […] waarin kwesties aangaande het interculturele verkeer en maatschappelijke functies van literatuur aan de orde komen”. In het geval van Interculturele communicatie zijn Communication en Cultuurcontact, identiteitsconstructie en ‘mediation’ cursussen “die een brede thematiek aansnijden waarin de kwesties aangaande het interculturele verkeer in samenhang met de vergelijking van economische en culturele structuren aan de orde komen”. De inhoudelijke afstemming van de verplichte taaloverstijgende cursussen is bij dit programma voldoende sterk. In het programma Taal en ontwikkeling is het aanbod thematisch gerangschikt rond vier kernen, taalontwikkeling algemeen, taalonderwijskunde, taalvariatie en meertaligheid, Nederlands als tweede taal, die het programma samenhang verlenen. Het programma streeft naar een grotere methodologische uniformiteit van de taalspecifieke delen. De leerdoelen en de beschrijvingen van de cursussen geven (zij het impliciet) aan om welke competenties het daarbij gaat. De masterstudenten met wie de commissie sprak gaven aan dat de verhouding tussen theorie en literatuur goed is en dat de theorie uit de overzichtscursussen praktisch goed toepasbaar is. De keuzemogelijkheden binnen de masteropleiding zijn beperkt, maar de opleiding probeert wel zo goed mogelijk in te spelen op individuele wensen van studenten. Oordeel: De commissie is van oordeel dat studenten van de bacheloropleiding een programma volgen dat een goede inhoudelijke samenhang heeft. Het verplichte deel van het programma is op een zorgvuldige manier ingericht en biedt een goed overzicht van de disciplines. De commissie prijst de Werkplaats Taalvaardigheid, die een spilfunctie zou moeten vervullen binnen de opleiding. De aansluiting met cursussen die daarop volgen zou daartoe echter verbeterd moeten worden. De procedures die de opleiding hanteert voor het maken van keuzes en het inrichten van studieprogramma’s garanderen dat individuele studenten steeds een samenhangend programma zullen volgen. Zeer te spreken is de commissie over het maandelijkse contact dat de docenten met elkaar hebben, waardoor zij het onderwijs dat zij geven op elkaar kunnen afstemmen. De voordelen die een kleinschalige opleiding biedt worden echter wellicht nog niet voldoende uitgebuit. De commissie is van mening dat de opbouw van de verschillende programma’s van de masteropleiding veel samenhang vertoont en dat er op een goede manier wordt voortgebouwd op eerder (tijdens de bacheloropleiding) verworven kennis en vaardigheden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor: De opleiding heeft een standaardprogramma opgesteld dat studenten als model kunnen gebruiken bij het maken van een planning voor hun studie. Studenten bespreken hun planning met hun tutor of met de studieadviseur. Het cursusaanbod van de opleiding wordt zo goed mogelijk gespreid over de onderwijsperiodes. Door deze maatregelen is het volgens de opleiding mogelijk om studievertraging te voorkomen. De studenten die de commissie tijdens haar bezoek sprak zijn tevreden over de feitelijke studielast. Zij zeggen tussen de 25 en 30 uur per week aan hun studie te besteden. In hun ogen is de opleiding niet te licht. Dat standpunt wordt gedeeld door de docenten, die wel van mening zijn dat de gerealiseerde
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 51
studielast hoger zou mogen zijn en dat het noodzakelijk is erop te letten dat studenten daadwerkelijk voldoende tijd aan hun studie besteden. Er zijn (volgens de docenten bijzonder begaafde) studenten die naast Duits nog een andere opleiding volgen. Daarbij maken ze wel gebruik van de mogelijkheid om bepaalde onderdelen voor beide opleidingen mee te laten tellen. Volgens de docenten bevat het programma geen echte struikelblokken die tot vertraging kunnen leiden. Zij zijn van mening dat het eerste jaar van het programma na de invoering van de bachelor-masterstructuur duidelijk selectiever is geworden en dat in een eerder stadium duidelijk wordt of studenten in staat mogen worden geacht de opleiding succesvol te voltooien. Master: De geprogrammeerde studielast is ook voor de verschillende masterprogramma’s evenwichtig verdeeld. De vier programma’s hebben alle twee instapmomenten. Op het moment dat studenten aan de opleiding beginnen, start ook een verplichte (algemene) cursus. De roostering van de verschillende programma’s wordt afgestemd met de programmacoördinator. De opleiding beoogt daarmee het onderwijs voldoende te spreiden over de week en overlap tussen onderdelen zoveel mogelijk te voorkomen. De programma’s kunnen door een student in hoge mate individueel worden ingevuld. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat in het geval van de bacheloropleiding de gerealiseerde studielast duidelijk lager is dan de geprogrammeerde studielast. Zij is van mening dat het programma van de opleiding relatief licht is. Een belangrijke indicatie daarvoor is in haar ogen dat nogal wat studenten naast Duits een tweede studie volgen. Zij heeft geen aanwijzingen dat het programma struikelblokken bevat of andere factoren die de voortgang van studenten zouden kunnen belemmeren. Ook in het geval van de masteropleiding zijn er geen indicaties dat het programma struikelblokken of andere factoren bevat die tot vertragingen zouden kunnen leiden. De commissie is wel van mening dat één jaar eigenlijk te kort voor een masteropleiding, met name omdat studenten die een eenjarig programma volgen weinig gelegenheid hebben om een stage te lopen of een periode in het buitenland door te brengen. De commissie is van mening dat stages en buitenlandse studieverblijven voor de opleiding van groot belang zijn en zou ze dan ook graag zou willen stimuleren. Zij beveelt de opleiding aan om te onderzoeken of het mogelijk is dat studenten zich reeds tijdens de bacheloropleiding voorbereiden of oriënteren op een stage of een buitenlands studieverblijf tijdens de masteropleiding. Op die manier zou de vertraging die anders voor studenten ontstaat wellicht kunnen worden beperkt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving is opgenomen van de toelatingseisen voor de bacheloropleiding, de voorlichtingsactiviteiten en de instrumenten waarmee de opleiding zicht houdt op de aansluiting. Bachelor: De opleiding is toegankelijk voor studenten met een VWO-diploma, een HBO-propedeuse of een HBOeinddiploma van een vergelijkbare opleiding. Ook een gelijkwaardig buitenlands diploma biedt toegang tot de opleiding. In de Onderwijs- en Examenregeling (OER) is vastgelegd welke diploma’s als gelijkwaardig worden beschouwd. De opleiding heeft vastgesteld dat het niveau waarop studenten die in de opleiding instromen het Duits beheersen in de loop der tijd is gedaald. Mede met het oog op de noodzaak om extra aandacht te besteden aan taalvaardigheid heeft de opleiding de Werkplaats Taalvaardigheid in het leven geroepen. De instroom in de ongedeelde opleiding bedroeg gemiddeld zo’n 15 studenten per jaar. QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 52
Master: De opleiding stelt als ingangseis voor de masterprogramma’s dat studenten een bachelordiploma in één van de Westerse talen hebben behaald. Ook studenten die een bacheloropleiding Taal en Cultuurstudies hebben voltooid en daarbij voldoende taalvaardigheid in één van de Westerse talen hebben verworven en studenten van het University College met een bachelor in de Humanities worden toegelaten tot de opleiding. De specifieke toelatingseisen van de programma’s staan vermeld op de website van de faculteit. Mede om aansluitingsproblemen te voorkomen, heeft de opleiding een heldere toelatingsprocedure ontwikkeld. De studenten moeten aan een toelatingscommissie hun diploma’s van de vooropleiding en de bijbehorende dossiers laten zien. Na de beoordeling daarvan stelt de opleiding aan elke student een individueel traject voor. Bij de besluitvorming over zo’n individueel traject wordt ook de coördinator van het masterprogramma betrokken. Omdat de masterprogramma’s pas kort geleden van start zijn gegaan, is er nog geen informatie over mogelijke aansluitingsproblemen beschikbaar. Studenten met een HBO-achtergrond hebben de mogelijkheid om een schakelprogramma te volgen en op grond daarvan tot de opleiding toegelaten te worden. De inrichting van zo’n programma wordt bepaald door de deficiënties en de plannen van de student. Het bestaat in het algemeen uit een aantal onderdelen op niveau 3 en een bachelorwerkstuk. Oordeel: De commissie is zeer tevreden over de grote mate van individuele begeleiding die een student krijgt bij de samenstelling van zijn of haar studieprogramma. Zij is bovendien van mening dat de bacheloropleiding met het instellen van de Werkplaats Taalvaardigheid goed heeft ingespeeld op de aansluitingsproblemen op het gebied van de taalvaardigheid waarmee studenten geconfronteerd kunnen worden. Uit de gesprekken met de studenten is de commissie gebleken dat de voorlichting een realistisch beeld geeft van de opleiding en dat het programma goed aansluit bij de verwachtingen van studenten. De opvang van de HBO-instromers verloopt echter niet goed. In de gesprekken met studenten van de masteropleiding zijn geen aansluitingsproblemen naar voren gekomen. De masterprogramma’s sluiten volgens de commissie goed aan op de bacheloropleiding. De voorzieningen ten behoeve van instromers zijn goed georganiseerd en ogen overzichtelijk en zakelijk. De informatie op de facultaire website geeft een voldoende getailleerd beeld van de programma’s. Ook de schriftelijke informatie is realistisch en correct. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor: Het programma van de bacheloropleiding Duitse taal en cultuur omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Master: Het programma van de masteropleiding Duitse taal en cultuur omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 53
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie ook het facultaire rapport, waarin de didactische uitgangspunten die de faculteit heeft gekozen en de manier waarop de geprogrammeerde studielast verdeeld is over de verschillende werkvormen (hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie) voor de bachelor- en de masteropleiding wordt beschreven. Bachelor: De zelfstudie van de opleiding bevat een tabel waarin wordt aangegeven hoe de geprogrammeerde studielast is verdeeld over de verschillende werkvormen die de opleiding hanteert. Volgens de studenten met wie de commissie sprak komt de informatie in die tabel goed overeen met de werkelijkheid. Feitelijk volgen studenten, door de kleinschaligheid van de opleiding, helemaal geen hoorcolleges en zijn alle colleges in de praktijk werkcolleges. Ze zijn in het algemeen tevreden over het aantal contacturen. Wel worden die uren soms op ongelukkige wijze geroosterd. In de uren die gereserveerd zijn voor zelfstudie worden ze vooral geacht artikelen te bestuderen. Volgens de docenten is het didactisch concept dat tegelijkertijd met de bachelor-masterstructuur is ingevoerd een duidelijke verbetering. Het zorgt ervoor dat studenten actiever worden, meer uitgedaagd worden, meer gestimuleerd om creatief te zijn. De Werkplaats Taalvaardigheid neemt een belangrijke plaats in in het didactisch concept van de opleiding. De filosofie die ten grondslag ligt aan de Werkplaats is dat studenten zich inhoud eigen maken door middel van taalactiviteiten. Volgens zowel docenten als studenten verloopt de aansluiting van de opdrachten op de inhoud en de afstemming tussen de docenten nog niet optimaal. Dat is voor een deel het gevolg van de manier waarop de Werkplaats georganiseerd is en de rollen en taken van de verschillende docenten die erbij betrokken zijn. Volgens de docenten liep de Werkplaats vooral in het begin nogal stroef, maar is de situatie inmiddels sterk verbeterd. De opleiding is zich zeer bewust van de problemen en spreekt de docenten erop aan. De studenten zijn tevreden over het Werkplaatsconcept. Master: Het centrale uitgangspunt van de masterprogramma’s is dat studenten door de inrichting van het programma geprikkeld worden tot het ontwikkelen van een zo groot mogelijke zelfstandigheid in het academisch denken. De programma’s bestaan geheel uit cursussen op het niveau M, die een grote mate van zelfstandigheid van de student veronderstellen. Binnen de programma’s worden twee intensieve didactische werkvormen gehanteerd, het tutorial en het werkcollege. Waar dat mogelijk is wordt onderwijs op maat aangeboden. Alleen in het geval van programmaonderdelen met relatief grote studentenaantallen worden ook hoorcolleges gegeven. Wanneer een student dat wenst, kan hij een stage lopen. Oordeel: Zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding volgen bij het inrichten en vormgeven van het didactisch concept het facultaire beleid. In de ogen van de commissie hebben beide opleidingen een adequate nadere invulling van dat concept gerealiseerd. De commissie is, met alle betrokkenen, erg positief over de Werkplaats Taalvaardigheid in de bacheloropleiding, die in haar ogen duidelijk in een behoefte voorziet, maar is wel van mening dat de Werkplaats nog niet optimaal functioneert en blijvende aandacht van de opleiding nodig heeft. Het doen van een stage zou naar de mening van de commissie zowel in de bacheloropleiding als op verschillende programma’s van de masteropleiding nadrukkelijker gestimuleerd kunnen worden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 54
Zie ook het facultaire rapport, waarin het beleid met betrekking tot tussentijdse toetsing, het 100cursuspuntensysteem en de implicaties daarvan, worden beschreven. Bachelor: In de studiegids staat per cursus in detail beschreven op welke manier de toetsing is ingericht en welk deel van de 100 punten de verschillende toetsen representeren. De Examencommissie controleert of alle punten die per cursus worden toegekend daadwerkelijk ingevuld zijn. Volgens de docenten is het systeem van wekelijkse tussentoetsen te schools. Het functioneren van het systeem van deeltoetsen is voor een belangrijk deel afhankelijk van het soort toetsen dat gebruikt wordt. Zij ondersteunen het systeem wel, ook omdat de deeltoetsen lijken te leiden tot hogere rendementen op cursusniveau. In de Werkplaats wordt peer assessment als beoordelingsvorm gehanteerd: studenten beoordelen elkaars opdrachten. Die beoordeling is echter nooit bepalend voor het uiteindelijke oordeel. Volgens de docenten is peer assessment een vaardigheid op zich. Het portfolio dat in de gehele instelling is ingevoerd werkt volgens alle betrokkenen nog niet goed. De studenten zien de toegevoegde waarde niet en gebruiken het dan ook niet allemaal. De docenten kijken volgens de studenten alleen of het portfolio bijgehouden wordt, ze beoordelen het niet inhoudelijk. Sommige studenten vullen het daarom maar amper of niet in. Master: De toetsvormen die binnen de masteropleiding worden gehanteerd zijn ook afwisselend en divers. Uit de beschrijvingen van de programma’s blijkt dat er, afhankelijk van de leerdoelen en het aandachtsgebied, verschillende toetsvormen naast elkaar gebruikt worden: schriftelijke en mondelinge tentamens, nota’s, referaten, werkstukken. In de regel is er in de masteropleiding sprake van maximaal twee toetsen per cursusonderdeel. Eén daarvan is altijd het schrijven van een paper. De toetsvormen die worden gebruikt zijn opgenomen in de modulebeschrijvingen op de facultaire website. De vorm van multiple choice-toetsing is volgens de Examencommissie bijna verdwenen. De opleiding streeft naar geïntegreerde inhoudstoetsing, hetgeen inhoudt dat bijvoorbeeld de toetsing van schrijfvaardigheid is geïntegreerd in de inhoudelijke toetsing van de programmaonderdelen. Oordeel: De commissie is van mening dat de toetsing zowel binnen de bacheloropleiding als binnen de masteropleiding goed aansluit bij de leerdoelen en de inhoud van de programmaonderdelen. Zij is positief over het systeem van tussentijdse toetsen en over het gebruik van peer assessment als toetsvorm in de Werkplaats. Ze vindt wel dat de minimale omvang van de masterscriptie (15 ECTS) aan de lage kant is. Zij heeft vastgesteld dat de feedback op de toetsen goed is en tijdig gegeven wordt en dat de organisatie van de toetsing goed geregeld is. In de ogen van de commissie functioneert de Examencommissie goed, maar controleert zij onvoldoende of de gebruikte toetsvormen adequaat zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.3.
Inzet van personeel
Zie voor de facetten die onder dit onderwerp aan de orde komen ook het facultaire rapport.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 55
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/master: De vaste staf van de opleidingen Duitse taal en cultuur bestaat voor het merendeel uit gepromoveerde docent-onderzoekers die zowel een onderwijs- als een onderzoekstaak hebben. Het onderzoek van de staf is ondergebracht in één van de twee onderzoeksinstituten binnen de faculteit, het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) en het Utrechts Instituut voor Linguïstiek (UiL-OTS). De stafleden zijn actief in het wetenschappelijk onderzoek en dragen op die manier bij aan de ontwikkeling van het vakgebied. Verschillende stafleden zijn actief in de redacties van internationale wetenschappelijke reeksen en tijdschriften. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de meeste docenten die onderwijs in het kader van de opleidingen Duitse taal en cultuur verzorgen gepromoveerde docent-onderzoekers zijn actief zijn in het onderzoek en verbonden zijn aan een erkend onderzoeksinstituut. De commissie is daarom van mening dat het onderwijs zowel in de bachelor- als in de masteropleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/master: De omvang en de expertise van de staf garandeert dat het onderwijs in het kader van de opleidingen steeds door gespecialiseerde docenten wordt verzorgd. De staf is de afgelopen jaren weliswaar gekrompen, maar beschikt nog steeds over de voor de programma’s noodzakelijke specialismen. Alleen voor de middeleeuwse taal en cultuur is geen specialist meer aanwezig. De stafleden zijn echter in staat de onderdelen op het gebied van de mediëvistiek op een inleidend en verdiepend niveau te verzorgen. De opleidingen zijn erin geslaagd om de kwaliteit van het onderwijs in de mediëvistiek te garanderen door samen te werken met andere instellingen. Zij zijn wel van mening dat de omvang van de staf niet verder kan worden beperkt en dat op het terrein van de letterkunde de adequate uitvoering van de onderwijstaken in het gedrang dreigt te komen. De werkdruk van de docenten is hoog, de tijd die overblijft voor onderzoek staat onder druk. De opleidingen beschikken door een DAAD-lectoraat over additioneel tijdelijk personeel, dat echter wel kerntaken uitvoert. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleiding en de masteropleiding over voldoende personeel beschikken om het onderwijs op een adequate manier te verzorgen. Zij is te spreken over de regeling die de opleidingen hebben getroffen om de kwaliteit van het onderwijs op het gebied van de mediëvistiek te garanderen. De commissie deelt de zorgen van de opleidingen over de gevolgen van eventuele verdere inkrimping van de staf. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/master: Alle stafleden die onderwijs ten behoeve van de opleidingen verzorgen zijn daartoe inhoudelijk zeer gekwalificeerd en tevens in het bezit van de basiskwalificatie onderwijs. Een deel van de staf beschikt over uitgebreide expertise op didactisch gebied. Deze stafleden hebben een centrale rol gespeeld bij de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 56
ontwikkeling van de specialisaties Westerse Literatuur en Cultuur, Vertalen, Interculturele Communicatie en Taal en Ontwikkeling, die inmiddels zijn omgezet in masterprogramma’s, en, meer recent, van de reeds vermelde Werkplaats Taalvaardigheid met zijn digitale leeromgeving Concourse. Van die didactische expertise is in het bijzonder intensief gebruikt gemaakt bij het ontwikkelen van en het reflecteren op het programma van de bacheloropleiding. De commissie heeft tot haar genoegen vernomen, dat met de invoering van de bachelor-masterstructuur ook de samenwerking tussen de docenten van verschillende disciplines is toegenomen, al bestaan er nog steeds spanningen tussen de taalkundigen en de taalverwervingsdocenten. Ontevreden is de commissie over het feit dat niet met alle stafleden jaarlijks een Resultaat- en Ontwikkelingsgesprek wordt gehouden. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de stafleden goed gekwalificeerd zijn voor de uitvoering van de programma’s van de opleidingen. Door de kleinschaligheid van de opleiding zijn er veel contacten tussen docenten en studenten en is de sfeer informeel. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende
2.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving is opgenomen van de huisvesting en de materiele voorzieningen waar de opleidingen gebruik van kunnen maken. Bachelor/master: Tijdens de gesprekken die de commissie voerde met studenten en docenten is niet gebleken dat er sprake is van belemmeringen of andere factoren die de uitvoering van de programma’s bemoeilijken. Oordeel: De voorzieningen zijn toereikend om de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding te realiseren. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is: voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin het studiebegeleidingsysteem, het tutorsysteem, de studieadvisering en het gebruik van het portfolio worden beschreven. Bachelor/master: Door de kleinschaligheid van de opleiding zijn er veel contacten tussen docenten en studenten en is de sfeer informeel. De studieadviseur is geen docent, waardoor hij een onafhankelijke positie inneemt, hetgeen door studenten gewaardeerd wordt. De tutor neemt twee keer per jaar contact op met de studenten, maar is te allen tijde goed bereikbaar en aanspreekbaar. De precieze afbakening van de taken en verantwoordelijkheden is voor studenten niet geheel duidelijk, maar in de praktijk leidt dat volgens de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 57
studenten nooit tot echte problemen. De docenten zijn positief over de intensivering van het systeem van studiebegeleiding, volgens hen is het een verbetering in vergelijking met de oude situatie voor de invoering van de bachelor-masterstructuur. Volgens de bachelorstudenten is de voorlichting over de mogelijkheden die zij hebben na afronding van hun opleiding beperkt, maar hebben zij wel veel contact met hun tutor over de inhoud van de masteropleiding. Volgens de doctoraal- en de masterstudenten is de scriptiebegeleiding goed. De docenten zijn goed bereikbaar en behulpzaam, de sfeer waarin de scriptie tot stand komt is op een goede manier informeel. Volgens de afspraken die gemaakt worden is een eventuele vertraging bij het schrijven van een scriptie ook de verantwoordelijkheid van de begeleiders. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding goed functioneert. Studenten worden goed begeleid, maar niet teveel bij de hand genomen. Ook over de manier waarop de scriptiebegeleiding is geregeld is de commissie positief. Alleen de begeleiding voor studenten die een stageplek zoeken is voor verbetering vatbaar. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende
2.5.
Interne kwaliteitszorg
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin de opzet en de uitvoering van het facultaire systeem van kwaliteitszorg zijn beschreven. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/master: De opleidingen volgen het facultaire beleid en de richtlijnen voor de evaluatie van het onderwijs. Alle vaste programmaonderdelen worden elk jaar geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluaties worden in de Opleidingscommissie besproken. In de praktijk blijkt dat het aantal studenten dat deelneemt aan de evaluaties te wensen overlaat. Het gebruik van tutors is een belangrijk middel geworden om tijdig mogelijke problemen in de opleiding te signaleren. Oordeel: De commissie heeft de instrumenten die worden gebruikt bij de evaluaties bestudeerd en ook de resultaten van de evaluaties bekeken. Zij heeft vastgesteld dat de respons op evaluaties beperkt is. Zij dringt er bij de opleidingen op aan ervoor te zorgen dat de studenten de formulieren voor de onderwijsevaluaties goed invullen. Wel is de commissie van mening dat gezien de geringe instroom men voorzichtig moet zijn met de interpretatie. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin de algemene uitgangspunten voor het bijstellen van het curriculum op basis van de gehouden evaluaties staan beschreven en waarin ook wordt ingegaan op de rol van de eerste- en derdejaarsenquête en de WO-monitor.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 58
Bachelor/master: Ook bij de opleidingen Duitse taal en cultuur is de bespreking van de evaluatieresultaten in de Opleidingscommissie zo gepland dat de conclusies van die bespreking verwerkt kunnen worden in de programma’s voor het volgende collegejaar. Volgens de zelfstudie heeft de opleidingscommissie herhaaldelijk overleg over knelpunten met betrekking tot het onderwijs. Ook cursusoverstijgende zaken, zoals de academische en taalvaardige progressie hebben permanente aandacht. De studenten met wie de commissie tijdens haar bezoek sprak bevestigden dat de uitkomsten van evaluaties in de meeste gevallen leiden tot concrete verbetermaatregelen. Zij tekenden daarbij wel aan dat de voortvarendheid waarmee maatregelen worden uitgevoerd verschilt per docent en per cursus. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen op een serieuze en gedegen manier de uitkomsten van evaluaties gebruiken om maatregelen op te stellen en uit te voeren die moeten leiden tot het oplossen van gesignaleerde knelpunten en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Zie ook het facultaire rapport, waarin wordt ingegaan op het functioneren van studentenpanels, de arbeidsmarktmonitor, de studentenmonitor en de studiestakersenquête. Bachelor/master: De docenten en studenten zijn via de Opleidingscommissie betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Daarnaast evalueren docenten de cursussen die zij verzorgen in veel gevallen ook zelf. De Opleidingscommissie vergadert in principe zes keer per jaar. Volgens de leden heeft de Opleidingscommissie voldoende invloed, wordt er geluisterd naar de adviezen die zij uitbrengt. Uit de gesprekken die de commissie voerde met studenten bleek dat zij de studentleden van de Opleidingscommissie goed weten te vinden. Volgens de zelfstudies van de opleidingen wordt er, op initiatief van studenten, gewerkt aan de oprichting van een studievereniging. De opleidingen onderhouden geen formele contacten met alumni, maar nodigen hen wel uit voor verschillende activiteiten en vragen hen bij zulke gelegenheden naar ideeën om de eisen van de arbeidsmarkt in de programma’s te integreren. Er wordt aan de oprichting van een alumnivereniging, die in ieder geval voor 2008 (het jaar waarin de germanistiek in Utrecht 100 jaar bestaat) actief moet zijn. De contacten met het beroepenveld zijn evenmin geïnstitutionaliseerd. De opleiding onderhoudt wel informele contacten met alumni die in de beroepspraktijk actief zijn en met stagegevers. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de docenten en de studenten van de bacheloropleiding en de masteropleiding in voldoende mate betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingen. De opleiding zou de aandacht voor alumni en het afnemend beroepenveld moeten vergroten. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 59
2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een overzicht wordt gegeven van de instrumenten die de opleiding in handen heeft om het gerealiseerde niveau te bewaken. Bachelor/master: In de zelfstudies van de opleidingen is nog geen specifieke informatie opgenomen over het gerealiseerde niveau. De eerste bachelorstudenten zijn in september 2001 gestart en de eerste masterstudenten in september 2004. Ten tijde van het bezoek van de commissie aan de faculteit waren er enkele bacheloreindwerkstukken, maar nog geen masterscripties beschikbaar. De commissie baseert haar oordeel over het gerealiseerde niveau daarom voor een belangrijk deel op ‘oude’ doctoraalscripties. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een eindwerkstuk met een omvang van 7,5 ECTS, dat aansluit op een voorbereidende cursus op niveau 3 (eveneens van 7,5 ECTS). Het eindwerkstuk heeft de vorm van bijvoorbeeld een gedegen essay over een taalkundig onderwerp, een geannoteerde vertaling of een essay over het werk van een schrijver of een meer algemeen letterkundig thema. Het bachelorwerkstuk wordt altijd door een tweede beoordelaar getoetst. De eisen die aan vorm, inhoud, begeleiding, evaluatie en beoordeling worden gesteld, zijn vastgelegd in een reglement. De masterscriptie heeft een omvang van minimaal 15 ECTS (20 ECTS bij Vertalen). In de masterscriptie toont de student dat hij de eindkwalificaties op het beoogde niveau beheerst. De masterstudenten die de commissie heeft gesproken hadden het gevoel dat de tijd voor het schrijven van de masterscriptie krap bemeten is. Het is voor masterstudenten ook mogelijk om hun bachelorscriptie uit te breiden tot een masterscriptie. De opleiding benadert het schrijven van de scriptie als een cursus. De student heeft acht weken tot zijn beschikking voor het schrijven van 6000 tot 8000 woorden. Ondanks het feit dat zij er relatief veel tijd aan moeten besteden, zijn de docenten erg positief over de maatregel dat alle scripties door twee docenten beoordeeld worden. In 2002 heeft de opleiding, in aanvulling op de facultaire Arbeidsmarktmonitor, een enquête onder afgestudeerden gehouden met als doel in kaart te brengen waar de afgestudeerden na hun opleiding terecht waren gekomen en wat de beroeps- en stagemogelijkheden voor de toenmalige studenten waren. Volgens de zelfstudie waren de resultaten van de enquête door de lage respons (18,6%) onbevredigend, omdat ze niet significant waren en weinig stagemogelijkheden of andere interessante contacten opleverden. Volgens de alumni met wie de commissie sprak liet de aandacht voor praktische vaardigheden in het oude doctoraalprogramma te wensen over. De opleiding sloot wel goed aan bij de beroepspraktijk waarin de alumni terechtkwamen. In hun ogen zijn zij breed inzetbaar, hebben ze de competenties voor een breed scala aan functies, maar is het tegelijkertijd lastig om een passend functie op het gewenste niveau te vinden. In verschillende gevallen hebben contacten van een docent of met een stagegever ertoe geleid dat afgestudeerden een baan vonden. Toch stimuleerde de opleiding volgens de alumni het volgen van een stage niet echt. Zij hebben de indruk dat er in de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding meer aandacht wordt besteed aan de eisen van de arbeidsmarkt en zijn positief over die ontwikkeling. Zij vinden tegelijkertijd dat de opleiding nog meer aandacht zouden kunnen besteden aan vaardigheden die afgestudeerden nodig hebben op de arbeidsmarkt. Oordeel: De commissie is tevreden over het niveau van de doctoraalscripties die zij bestudeerd heeft. In het algemeen waren die doctoraalscripties van een goed niveau en het oordeel van de commissie komt vrijwel overeen met dat van de opleiding. De werkstukken zijn in goed, tot uitstekend Duits geschreven. Één werkstuk bevatte echter nogal wat spelfouten. De commissie kan nog geen uitspraken doen over het daadwerkelijk gerealiseerde niveau van de masteropleiding, omdat de eerste studenten pas in september
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 60
2004 gestart zijn. De commissie is er, concluderend, van overtuigd dat de opleidingen de randvoorwaarden voor het behalen van de beoogde eindkwalificaties hebben gerealiseerd. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving is opgenomen van het beleid met betrekking tot de rendementen en de maatregelen die in het kader daarvan op facultair niveau genomen worden. Bachelor/master: De rendementsgegevens die de commissie tot haar beschikking had hebben betrekking op de cohorten die zijn gestart in de jaren tot en met 2001-2002. Deze gegevens hebben dus geen betrekking op de bacheloren masteropleiding. Het propedeuserendement na één jaar varieerde in de periode vanaf 1995 van 40% (het cohort 1998-1999) tot 88% (het cohort 2001-2002). Na twee jaar ligt het propedeuserendement tussen 55% (het cohort 1998-1999) en 69% (het cohort 1996-1997). De postpropedeuserendementen liggen in de genoemde periode na drie jaar tussen 0% en 17%, na vier jaar tussen 17% en 38% en na vijf jaar tussen 30% en 50%. Concluderend kan worden gesteld dat de rendementen van de ongedeelde opleiding, op een enkele uitzondering na, laag zijn. Overigens is de omvang van de cohorten beperkt en kan een kleine verschuiving al snel tot grote verschillen in de rendementen leiden. De opleidingen hebben, voor zover de commissie bekend, geen streefcijfers opgesteld. Zij volgen het facultaire beleid, dat als uitgangspunt heeft dat de rendementen van de opleidingen ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen dienen te liggen. Oordeel: De streefcijfers die de opleidingen hanteren zijn gerelateerd aan die van andere relevante opleidingen. De commissie heeft geen concrete gegevens tot haar beschikking om tot een afgewogen oordeel over het onderwijsrendement van de bachelor- en masteropleiding te komen. Zij heeft er, op grond van onder andere haar oordeel over de inhoud en de studeerbaarheid van het programma, de studiebegeleiding en de interne kwaliteitszorg, vertrouwen in dat het rendement van de opleidingen voldoende zal zijn. Zij geeft de opleidingen wel in overweging om streefcijfers voor het onderwijsrendement op te stellen. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 61
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Duitse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Masteropleiding Duitse taal en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 62
Oordeel Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 63
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Engelse taal en cultuur 56806 Bachelor WO 180 BA Voltijd Utrecht 31 december 2007
Masteropleiding Engelse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
0.
Engelse taal en cultuur 66806 Master WO 60 MA Voltijd Utrecht 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. De bachelor- en de masteropleiding Engelse taal en cultuur vallen organisatorisch onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Vreemde Talen.
1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. De bacheloropleiding en de masteropleiding Engelse taal en cultuur zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Engelse taal en cultuur (einddatum afbouw: 1 september 2007). De bacheloropleiding is op 1 september 2002 van start gegaan. Het merendeel (zo’n 80%) van het cohort dat in 2001 aan de ongedeelde opleiding begon, heeft ervoor gekozen om over te stappen naar de bacheloropleiding. In overleg met de Examencommissie, de Opleidingscommissie en de studieadviseur heeft de opleiding een overgangsprogramma opgesteld, waarvan een breed opgezet programma van herkansingen gedurende één jaar deel uitmaakte. De docenten met wie de commissie heeft gesproken, zijn van mening dat de facultaire volggroep bachelor-master, een door het Faculteitsbestuur ingestelde commissie die de taak heeft gekregen het
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 64
invoeringsproces van de bachelor-masterstructuur te evalueren en het bestuur en de onderwijsdirecties te adviseren over eventuele bijstellingen van het didactisch concept op facultair niveau, goed heeft gewerkt. De invoer van de bachelor-masterstructuur is aangegrepen om het onderwijs te vernieuwen. De bacheloropleidingen hadden bij hun invoering in 2002 enkele aanloopproblemen die snel zijn aangepakt. Het vernieuwingsproces is volgens de docenten nog steeds gaande. De docenten zijn zeer te spreken over de nieuwe programma’s, die compacter en intensiever voor studenten zijn geworden. Bachelorstudenten geven aan duidelijk te zijn voorgelicht en door de overstap van het ene naar het andere programma geen studievertraging te hebben opgelopen. Volgens hen zijn de cursussen niet erg veranderd en was het overgangsprogramma goed. Volgens de masterstudenten met wie de commissie heeft gesproken verliep de invoering van de masteropleiding en de overstap van de ongedeelde opleiding naar de masteropleiding nogal rommelig. De ingangseisen voor de masteropleiding en de inhoud van de programma’s werden pas in een laat stadium duidelijk. In overleg met de studieadviseurs konden studenten een persoonlijk studiepad samenstellen. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat overgang van de ongedeelde opleiding naar de bachelormasterstructuur voor studenten geen problemen heeft opgeleverd. Het overgangsprogramma en de voorlichting daarover is adequaat geweest. De overstap van studenten van de oude doctoraalopleiding naar de masteropleiding verliep naar de indruk van de commissie minder gestroomlijnd, met name omdat er pas laat duidelijkheid ontstond over het programma van de masteropleiding. De commissie is wel van mening dat de studenten voldoende zijn voorgelicht en begeleid bij de overstap naar de masteropleiding.
2.
Het beoordelingskader
2.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor: De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur beoogt de studenten academisch te vormen en hen kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen op het domein van de opleiding (de Engelse taal en cultuur, inclusief de Amerikaanse cultuur) zodat zij na voltooiing van de bacheloropleiding toegang hebben tot een masteropleiding en in staat zijn tot adequate beroepsuitoefening op het gebied van de opleiding. De eindtermen van de bachelor verwijzen naar correcte en gevarieerde schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in het Engels op academisch niveau; naar het vergaren van kennis van de belangrijkste werken, perioden, en stromingen uit de Engelstalige letterkunde, mede in relatie tot de algemene literatuurwetenschap; het vergaren van kennis van de taalstructuur van het Engels en van de belangrijkste talige principes die ten grondslag liggen aan het Engels als eerste of tweede taal, mede in relatie tot de algemene taalwetenschap; en ten slotte naar probleemoplossingsvaardigheden en specifiek gebruik van nieuwe media binnen het domein. De opleiding heeft de eindtermen voor taalverwerving, taalkunde en letterkunde nader uitgewerkt. De eindtermen voor taalverwerving zijn uitgedrukt in termen van het Common European Framework of Reference (CEFR, Raad van Europa, Straatsburg 1996). De afgestudeerde beschikt volgens de eindtermen over niveau C1 voor luisteren, spreken, en schrijven en over niveau C2 (‘near native’) voor leesvaardigheid. De eindtermen voor taalkunde geven aan dat afgestudeerden vertrouwd zijn met de algemene principes van taalkundige theorievorming en toepassing daarvan op het Engels en dat zij een globaal inzicht hebben in en vertrouwd zijn met aspecten van taalkundige theorievorming en toegepast onderzoek op de gebieden taalstructuur (fonologie, morfologie, en syntaxis), taalvariatie, taalverandering, historische taalkunde en (eerste- en tweede-) taalverwerving. Daarnaast doen studenten ervaring op met taalkundige onderzoeksvaardigheden en tonen zij taalkundige analysemethoden te kunnen hanteren, taalfeiten te QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 65
kunnen verzamelen en interpreteren en daarvan leesbaar en correct verslag te kunnen doen. Voor letterkunde gelden de volgende eindtermen: afgestudeerden zijn in staat om de Engelstalige letterkunde in haar culturele context te plaatsen, beschikken over elementaire kennis van de inzichten en methoden van de moderne literatuurwetenschap, bezitten een globale kennis van de historische ontwikkeling van de Engelstalige letterkunde en haar culturele context, bezitten een gedegen kennis van specifieke periodes uit de geschiedenis van de Engelstalige letterkunde, zijn in staat om de Engelstalige letterkunde in het Engels zelfstandig te bestuderen, zijn in staat om hun kennis van en inzicht in de Engelstalige letterkunde op adequate wijze over te dragen in het Engels en zijn in staat om primaire en secundaire bronnen kritisch en analytisch te lezen en daarvan op overtuigende wijze verslag te doen. De opleiding stelt in de zelfstudie dat studenten qua kennis, inzicht en vaardigheden op gelijkwaardig niveau kunnen participeren in het Britse en Amerikaanse universitaire onderwijs. Dit blijkt, volgens de opleiding, onder meer uit de resultaten die worden behaald door de zogenaamde Harting-scholars (studenten Engels die een jaar aan een Britse of Ierse universiteit studeren) en door andere uitwisselingsstudenten. Master: De algemene doelstelling van de opleiding Engelse taal en cultuur is studenten te begeleiden bij het bereiken van een niveau van brede en diepgaande kennis van aspecten van de Engelse taal en cultuur en hen, door academische oefening hierin, in staat te stellen die kennis over de dragen aan specifieke doelgroepen. Afgestudeerde masterstudenten kunnen in de ogen van de opleiding op academisch niveau een schakelfunctie vervullen tussen Nederland en de Engelstalige wereld, zowel op wetenschappelijk als op maatschappelijk gebied. De masteropleiding Engelse taal en cultuur in Utrecht onderscheidt zich volgens de zelfstudie van andere opleidingen in Nederland door het accent dat – binnen het terrein van de monodiscipline – wordt gelegd op een duidelijk herkenbaar uitstroomprofiel voor de studenten op zowel klassieke disciplines (taalkunde, historische en moderne letterkunde) als nieuwere disciplines als de vertaalwetenschap en de interculturele communicatie. De masteropleiding Engelse taal en cultuur wordt gekenmerkt door een wetenschappelijke benadering van aspecten van de Engelse taal en cultuur op gebieden die centraal staan in de Utrechtse masterprogramma’s van de vreemde talen: westerse literatuur en cultuur, vertalen, taal en ontwikkeling, interculturele communicatie. a. Westerse literatuur en cultuur In het masterprogramma Westerse literatuur en cultuur verdiepen de studenten zich in de literatuur van de taal die binnen hun opleiding centraal staat, binnen een context van literaire en cultuurhistorische ontwikkelingen in Europa en daarbuiten. De studenten verwerven inzicht in de factoren die de rol van literatuur in het maatschappelijk debat bepalen en leren om literaire stromingen en bewegingen te plaatsen in het licht van ontwikkelingen in de cultuur die het nationale perspectief kunnen ontstijgen. Aan de hand van algemeen maatschappelijke stromingen en een actueel cultureel debat wordt de opgedane kennis aangewend in een werkveld waar in specifieke maar ook in brede, algemene zin een beroep zal worden gedaan op de volgende competenties: het bemiddelen tussen culturen (mediation), de reflectie op cultuuruitingen (cultural reflection) en de analyse van de functie van teksten (textual analysis). b. Vertalen In het masterprogramma Vertalen leren studenten vertalen, krijgen zij inzicht in vertaalproblematiek en worden zij vertaalwetenschappelijk geschoold in het oplossen van interlinguale communicatieproblemen. Het belangrijkste doel is het bereiken van hoogwaardige, professionele vertaalvaardigheid in en uit de vreemde taal op academisch niveau, conform de hoge eisen die het afnemende veld stelt. c. Taal en ontwikkeling In het masterprogramma Taal en ontwikkeling verdiepen de studenten zich in de ontwikkeling van taal in brede zin, waaronder gestuurde en ongestuurde verwerving, meertaligheid, en aspecten van taalkennis, taalvariatie en taalgebruik. Deze kennis vormt de context voor de bestudering van aspecten van de ontwikkeling van het Engels. De studenten verwerven inzicht in de factoren die taalontwikkeling bepalen en sturen en zij leren om wetenschappelijke theorieën over taalontwikkeling te herkennen en te hanteren
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 66
en om aspecten van taalontwikkeling te plaatsen in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen. Daardoor kunnen zij problemen aanpakken en oplossen op het gebied van het taalonderwijs over de opleidingstaal als moeder-, tweede- of vreemde taal of op andere wijze bijdragen aan de analyse van processen van taalontwikkeling of situaties van meertaligheid, inclusief taaltechnologische toepassingen. De in het programma opgedane kennis wordt aangewend in een werkveld waar in specifieke maar ook in brede, algemene zin een beroep zal worden gedaan op de volgende competenties: het beschrijven en analyseren van taalontwikkelingsprocessen, het optimaliseren van taalontwikkelingsprocessen en het hanteren en synthetiseren van diverse theoretische perspectieven op taalontwikkeling en meertaligheid. d. Interculturele communicatie In het masterprogramma Interculturele communicatie verdiepen de studenten zich in de analyse van grensoverstijgende communicatiestromen in het spanningsveld tussen verschillende culturen en economische systemen. Zij verwerven inzicht in de communicatie in een vreemde taal, met bedrijven en organisaties in een andere cultuur, met het doel de kwaliteit van de communicatieve inspanningen te vergroten. De in het programma opgedane kennis wordt aangewend in bedrijven en organisaties die in de genoemde taalgebieden actief zijn. Er zal daarbij een beroep worden gedaan op de volgende competenties: het in kaart kunnen brengen en specifiek kunnen analyseren en optimaliseren van discoursen en het vergelijkend kunnen onderzoeken van uiteenlopende economische en culturele systemen, van beeldvorming en identiteitsvorming. Voor alle afgestudeerden van de masteropleiding Engelse taal en cultuur geldt dat: • zij in staat zijn op academisch niveau verslag te doen van resultaten van eigen werkzaamheden op de genoemde gebieden (inclusief bibliografisch onderzoek); • zij in staat zijn zich op adequate wijze schriftelijk uit te drukken in de Engelse taal. Per masterprogramma zijn de volgende eindtermen geformuleerd: a. Westerse literatuur en cultuur De afgestudeerden: 1. hebben diepgaande kennis van de belangrijkste aspecten van de literatuur en cultuur van de Engelse taal; 2. zijn in staat de literatuur en cultuur van die taal te plaatsen in het licht van een dynamische interactie tussen meerdere culturen; 3. hebben inzicht in het functioneren van teksten in een literair, cultureel of maatschappelijk veld; 4. zijn in staat om complex, veelzijdig en verscheiden materiaal te ordenen en te doorgronden; 5. zijn in staat zelfstandig onderzoek te doen naar literaire en culturele uitingen in een of meerdere vreemde talen en de resultaten daarvan op een relevante wijze te presenteren voor een specifieke doelgroep; 6. zijn in staat om literaire werken in het licht van een historische, maatschappelijke en algemeen culturele ontwikkeling te plaatsen; 7. hebben inzicht in de mechanismen van overdracht door middel van literaire teksten en kunnen deze inzetten bij het zelfstandig generen van teksten. b. Vertalen De afgestudeerden: 1. beschikken over ruime kennis op het gebied van de vertaalwetenschap, de methoden en technieken van het vertalen, de vaktaal, de tekstanalyse, de terminologie en de interculturele communicatie; 2. zijn in staat deze kennis toe te passen en gespecialiseerde (vaktalige of literaire) teksten uit het Nederlands te vertalen in het Engels; 3. beschikken over het vermogen om informatieoverdracht binnen een bepaald vakgebied tussen de taalen cultuurgebieden van het Engels en het Nederlands op gang te brengen, te bevorderen en te stroomlijnen; 4. zijn in staat om binnen een bepaald vakgebied informatieoverdracht vanuit het Nederlands in het Engels en vice versa te bevorderen;
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 67
5. beschikken over kennis van de mogelijkheden die automatisering op het terrein van databestanden, vakterminologieën en informatieoverdracht biedt, en over het vermogen om van deze mogelijkheden gebruik te maken; 6. zijn in staat deze (boven) genoemde kennis toe te passen en gespecialiseerde (vaktalige of literaire) teksten uit het Engels in het Nederlands op professioneel niveau te vertalen. c. Taal en ontwikkeling De afgestudeerden: 1. zijn in staat processen van (gestuurde en ongestuurde) taalontwikkeling en/of situaties van meertaligheid te beschrijven en te analyseren binnen een wetenschappelijk referentiekader; 2. zijn in staat verschillende wetenschappelijke perspectieven op taalontwikkeling, taalonderwijs, en/of meertaligheid te herkennen, te hanteren, en kritisch op deze perspectieven te reflecteren; 3. zijn in staat professionele en maatschappelijke discussies op het gebied van het moderne talenonderwijs, de taalontwikkeling en/of meertaligheid te volgen, en eventueel aan deze discussies bij te dragen; 4. zijn in staat analyses te maken van problemen op het gebied van het vreemde talenonderwijs of meertaligheid, en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen; d. Interculturele communicatie De afgestudeerden: 1. beschikken over een grondige kennis van de culturen van hun taalgebied van studie (de waarden en normen die de communicatieprocessen bepalen) in relatie tot Nederland, met het accent op de cultuurwetenschappelijke en communicatieve aspecten; 2. zijn in staat om deze kennis over te dragen in situaties van intercultureel contact en daarover te adviseren; 3. kunnen interculturele (dus grenzen overschrijdende) communicatieprocessen in en met instellingen, organisaties en bedrijven in het taalgebied van studie volgens wetenschappelijke standaarden - ook met het oog op de representatie van kennis in een andere taal en cultuur - documenteren, analyseren en optimaliseren; 4. kunnen economische kennis toepassen op het verbeteren van communicatieprocessen; 5. kunnen als cultureel mediator fungeren. De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat uitwisselingsprogramma’s in de verschillende deelnemende talen hebben geleerd dat de studenten gemakkelijk de niveaus van gerenommeerde universiteiten elders in Europa kunnen halen. Het programma Interculturele communicatie is uitgenodigd om lid te worden van Eurocampus Intercultural Communication (waar zes Europese universiteiten in participeren). Oordeel: De commissie karakteriseert de bacheloropleiding als traditioneel en aantrekkelijk, met een sterke nadruk op taalbeheersing. Wel is er weinig aandacht voor vakken die specifiek aandacht besteden aan wetenschapsfilosofie en metatheorie. De commissie betreurt dat. In de masteropleiding krijgt de metatheoretische component volgens de docenten meer aandacht. De commissie is desondanks van mening dat de domeinspecifieke eisen van de bachelor aansluiten bij de internationale praktijk en dat ze passen binnen het domeinspecifiek referentiekader. De masterprogramma’s bouwen voort op de ervaringen die eerder waren opgedaan binnen de interdisciplinaire specialisatiestructuur van de faculteit. De algemene academische eindtermen van de masteropleiding verwijzen onder andere naar de vaardigheid om op academisch niveau verslag te doen van resultaten van eigen werkzaamheden op de terreinen die door de programma’s worden bestreken. Het onderwijs sluit aan bij het onderzoek van de individuele stafleden, die ook participeren in nationale en internationale netwerken. Studenten hebben de mogelijkheid om tijdens een stage kennis te maken met de eisen van de beroepspraktijk. In alle programma’s is de mogelijkheid tot het volgen van een stage voorzien, in het programma Taal en ontwikkeling is deze zelfs verplicht. In de eindtermen van de programma’s Taal en ontwikkeling, Interculturele communicatie en Westerse literatuur en cultuur is vastgelegd dat studenten zelfstandig een onderzoek moeten kunnen uitvoeren. Op die manier worden ze
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 68
ook voorbereid op een wetenschappelijke loopbaan als onderzoeker. In de eindtermen van het programma Vertalen wordt niet expliciet melding gemaakt van het uitvoeren van een onderzoek. De doelstellingen van het programma Interculturele Communicatie laten zien dat het programma de nadruk legt op interculturele communicatie in een context met een economische inslag. De commissie acht deze opvatting van interculturele communicatie enigszins beperkt. Zij wil erop wijzen dat er vanuit een breder – Europees of mondiaal – perspectief evengoed gesteld zou kunnen worden dat er tussen het Duits, het Engels en het Nederlands slechts weinig culturele verschillen bestaan. In internationale literatuur terzake komt de constructie van interculturele verschillen en interculturele bruggen in verschillende omstandigheden aan de orde. In de doelstelling en eindtermen van het programma blijft dit perspectief onderbelicht. De doelstellingen van het programma Vertalen zijn wel goed onderscheiden van die van de andere programma’s binnen de masteropleiding Engelse taal en cultuur, maar zelf weinig gedifferentieerd, terwijl er binnen het programma toch wel sprake is van differentiatie. Bij de doelstellingen van de twee andere facultaire masterprogramma’s, Taal en Ontwikkeling, en Westerse Literatuur en Cultuur, heeft de commissie geen extra opmerkingen. Concluderend is de commissie van oordeel dat de eindtermen van de masterprogramma’s volgen uit een oriëntatie van de opleiding op de actuele ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening en de beroepspraktijk en dat ze goed aansluiten bij het domeinspecifiek referentiekader. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bachelor: Binnen de bacheloropleidingen die worden verzorgd door de Universiteit Utrecht worden drie academische niveaus onderscheiden, die oplopen in moeilijkheidsgraad (inleidend, verdiepend en gevorderd). In de opleidingen komen vijf academische vaardigheden aan de orde: academisch denken, werken en handelen, communicatieve vaardigheden, organisatorische vaardigheden, kennis hanteren in een bredere context en hanteren van wetenschappelijk instrumentarium. De eindtermen van de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur sluiten op de hieronder beschreven wijze aan op de beschrijving van een bacheloropleiding in termen van de Dublin-descriptoren. 1. Kennis en inzicht: De eindtermen van de opleiding verwijzen duidelijk en expliciet naar de kennis van en het inzicht in de verschillende deelgebieden van de discipline die studenten tijdens de opleiding verwerven. 2. Toepassen van kennis en inzicht: In de eindtermen is expliciet vastgelegd dat studenten leren problemen binnen het vakgebied te isoleren en expliciet te formuleren en wegen te vinden die leiden tot een oplossing voor de geformuleerde problemen. De eindtermen verwijzen onder andere naar de toepassing van algemene principes van taalkundige theorievorming, het hanteren van analysemethoden, het plaatsen van literatuur in een context et cetera. 3. Oordeelsvorming: De eindtermen maken niet expliciet melding van het vermogen om oordelen te vormen, maar verwijzen wel naar het interpreteren van taalfeiten, 4. Communicatie De eindtermen besteden uitgebreid aandacht aan mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden en het helder kunnen discussiëren (in het Engels). 5. Leervaardigheden De geformuleerde eindtermen stellen de student in staat die leervaardigheden te verkrijgen om een vervolgstudie te kunnen volgen die een hoog niveau van autonomie vereist.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 69
Master: Uit de eindtermen van de masterprogramma’s blijkt dat er een duidelijk verschil bestaat tussen het niveau van de bacheloropleiding en de masteropleiding. Er is binnen de masteropleiding sprake van specialisatie en verdieping op een gevorderd niveau, hetgeen blijkt uit formuleringen als: hoog niveau van taalbeheersing, diepgaande kennis, grondige kennis op een bepaald gebied: taal, cultuur, vertaalwetenschap, interculturele communicatieprocessen. Er ligt binnen de masterprogramma’s meer nadruk op kennis en toepassing van theorieën, de oordeelsvorming in een context van sociale en culturele ontwikkelingen en consequenties. Daarnaast wordt er meer en expliciet aandacht geschonken aan onderzoeksvaardigheden. De commissie heeft ook hier de eindtermen van de masterprogramma’s afgezet tegen de Dublindescriptoren en vastgesteld dat de eindtermen in voldoende mate aansluiten op de descriptoren. 1. Kennis en inzicht A Westerse Literatuur en cultuur B Vertalen C Taal en ontwikkeling D Interculturele communicatie
eindtermen 1, 2, 7 eindtermen 1, 5 te herleiden uit alle eindtermen (niet geëxpliciteerd) eindterm 1
2. Toepassen van kennis en inzicht A Westerse Literatuur en cultuur B Vertalen C Taal en ontwikkeling D Interculturele communicatie
eindtermen 2, 3, 4, 7 eindtermen 2, 3, 4, 5 eindtermen 1, 2 eindtermen 2, 3, 4, 5
3. Oordeelsvorming A Westerse Literatuur en cultuur B Vertalen C Taal en ontwikkeling D Interculturele communicatie
eindtermen 5, 6 komt niet tot uiting in eindtermen eindtermen 2, 3, 4 eindtermen 2, 3
4. Communicatie Alle vier programma’s hanteren de eindtermen dat ‘studenten in staat zijn op academisch niveau verslag te doen van resultaten van eigen werkzaamheden op de genoemde gebieden’ en ‘in staat zijn zich op adequate wijze schriftelijk uit te drukken in de Engelse taal’. 5. Leervaardigheden De geformuleerde eindtermen impliceren in de ogen van de commissie dat studenten de leervaardigheden verwerven die nodig zijn om een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels autonoom karakter. Oordeel: De commissie vindt dat de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate aansluiten bij de Dublin-descriptoren. De eindtermen van de masteropleiding bouwen duidelijk voort op die van de bacheloropleiding. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 70
Bachelor: Het doel van de bacheloropleiding is om studenten academisch te vormen. Ook in de eindtermen van de opleiding wordt expliciet aandacht besteed aan het academisch niveau. Studenten verwerven analyse- en onderzoeksvaardigheden en leren zich op een academisch verantwoorde manier uit te drukken. De eindtermen voor de deeldisciplines taalkunde en letterkunde verwijzen naar de actuele discussies die binnen de Anglistiek worden gevoerd. De bacheloropleiding biedt in elk geval toegang tot de masteropleiding Engelse taal en cultuur met haar vier programma’s, maar ook tot de tweejarige educatieve masteropleiding, vier onderzoeksmasters (Linguistics, Literary Studies, Gender and Etnicity en Medieval Studies) en diverse andere masteropleidingen van de Faculteit der Letteren, zoals Amerikanistiek, Literatuurwetenschap, Taalwetenschap, Middeleeuwse studies, Renaissance studies, Comparative Women’s Studies en Journalistiek. De opleiding verwacht dat studenten die na de bacheloropleiding de arbeidsmarkt betreden terecht zullen komen in functies waarin deskundigheid op het gebied van de Engelse taal en Engelstalige literatuur en cultuur vereist is, zoals uitvoerende functies in werkkringen als het onderwijs, voorlichting/public relations, dienstverlening, sectoren van het internationaal bedrijfsleven, het gespecialiseerd toerisme, de cultuurindustrie (muziek en muziektheater, kunsten), journalistiek en de vertaalwereld. Zij baseert deze verwachting op de ervaringen van studenten die de doctoraalopleiding hebben voltooid. De eindtermen van de opleiding verwijzen naar de kennis en vaardigheden die studenten voor zulke functies nodig hebben. Master: Volgens de zelfstudie wordt het profiel van de masterprogramma’s gekenmerkt door een wetenschappelijke benadering van specifieke aspecten van de taal en cultuur binnen de verschillende programma’s. Ook in de doelstellingen van de programma’s wordt het academisch niveau nader gespecificeerd. Het wetenschappelijk karakter van de opleiding komt tot uitdrukking in de eindtermen. De meeste eindtermen bevatten een verwijzing naar het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek en naar het kunnen omgaan met multi- of interdisciplinaire problemen. De eindtermen sluiten goed aan bij de thematiek binnen de terreinen die in de programma’s centraal staan. De masteropleiding is gericht op specialisatie, verdieping en het vergaren van zelfstandige onderzoekservaring en culmineert in het afstudeerproduct. In de zelfstudie wordt expliciet aandacht besteed aan de beroepspraktijk waarvoor de verschillende programma’s opleiden. Er worden in alle gevallen voorbeelden gegeven van functies of beroepen waarin afgestudeerden terecht kunnen komen. De eindtermen van de programma’s verwijzen naar de kennis en vaardigheden die afgestudeerden in de beroepspraktijk nodig hebben. Oordeel: De commissie acht de eindkwalificaties van zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding van een goed academisch niveau. De eindtermen van de bacheloropleiding verwijzen expliciet naar het academisch niveau dat studenten bereiken en sluiten aan bij de eisen die de Anglistiek stelt. Wel is, als gezegd, de commissie van mening dat meer aandacht voor wetenschapsfilosofie en metatheorie gewenst zou zijn. De afgestudeerde bachelorstudent heeft toegang tot diverse masteropleidingen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de eindkwalificaties aansluiten bij functies op academisch bachelorniveau. De eindkwalificaties van de masteropleiding besteden aandacht aan het zelfstandig verrichten van gemeenschappelijk onderzoek. De commissie heeft er vertrouwen in dat afgestudeerden beschikken over de vaardigheden die zij nodig hebben voor een vervolgopleiding (een aio-schap). De mate van aandacht die wordt besteed aan de oriëntatie op de wetenschappelijke beroepspraktijk verschilt per programma. Voor de programma Interculturele Communicatie merkt de commissie op, dat voor de verwachte beroepspraktijk een enkele keer te laag gemikt wordt: niet alle internationale beroepsperspectieven vereisen immers academische interculturele kwalificaties.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 71
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.2.
Programma
Zie voor de uitgangspunten van het programma het facultaire deel van dit rapport. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor: Het programma van de bacheloropleiding bestaat uit een major en een profileringsruimte. De major Engelse taal en cultuur omvat 18 cursussen (totaal 135 ECTS), waarvan tenminste 37,5 ECTS op verdiepend niveau (niveau 2) en tenminste 45 ECTS op gevorderd niveau (niveau 3) gevolgd moeten worden. Het verplichte majorgebonden deel bestaat uit acht cursussen (60 ECTS), het majorgebonden keuzedeel omvat zes cursussen (45 ECTS), het contextdeel telt 30 ECTS (15 ECTS voor het verplichte deel en 15 ECTS voor keuzeonderdelen). Studenten kunnen de profileringsruimte geheel naar eigen inzicht invullen met cursussen uit het Utrechtse cursusaanbod en het aanbod van andere instellingen. Studenten hebben voor cursussen aan andere instellingen wel goedkeuring van de examencommissie nodig. Zij kunnen een gedeelte van de profileringsruimte gebruiken om een minor te volgen, een samenhangend pakket met een omvang van 30 ECTS, waarvan tenminste één cursus op een gevorderd niveau (niveau 3) ligt. In het eerste jaar volgen studenten vier verplichte majorgebonden cursussen (Written English, Spoken English, Accurate English en Inleiding Middeleeuwen), de verplichte majorgebonden contextvakken (Inleiding Literatuurwetenschap en Inleiding Algemene Taalwetenschap), een academisch contextkeuzevak (bijvoorbeeld Academic Reading) en een majorkeuzevak. Het tweede jaar bestaat uit twee verplichte majorgebonden cursussen (Engelse Literatuur in de 16e en 17e eeuw en De Engelse 18e eeuw), twee majorkeuzevakken, drie cursussen in de profileringsruimte en een academisch contextkeuzevak. Het derde jaar omvat uit twee verplichte majorgebonden cursussen (Engelse taalkunde en Inleiding tweede taalontwikkeling), majorkeuzevakken, drie cursussen in de profileringsruimte en het eindwerkstuk. In de cursusbeschrijvingen van de opleiding wordt steeds expliciet aangegeven welke aspecten van academische vorming aan bod komen. De relatie van het onderwijs met het onderzoek, of het nu gaat om kennis of om methodologische aspecten, komt volgens de opleiding het meest nadrukkelijk naar voren in cursussen op niveau 3. In het algemeen worden in het onderwijs onderwerpen gekozen op het terrein waarop de docent die het onderwijs verzorgt wetenschappelijke expertise bezit. In een aantal cursusbeschrijvingen wordt expliciet aandacht besteed aan wetenschappelijke theorievorming en onderzoekspraktijken, bijvoorbeeld in Engelse Taalkunde, Tweede Taalverwerving en Engelse Letterkunde. Er wordt in het programma ook aandacht besteed aan actuele wetenschappelijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het seminar Optimality Theory waarin recente ontwikkelingen op het gebied van de fonologie en de fonetiek aan bod komen. Onderzoeksvaardigheden en -methoden worden in diverse cursussen geoefend. In het eindwerkstuk, dat in het Engels geschreven wordt, leggen studenten ten slotte een eigen proeve van bekwaamheid af. De actuele praktijk van relevante beroepen komt weinig aan de orde in de cursussen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 72
De docenten met wie de commissie heeft gesproken geven aan dat in de cursussen taalkunde eerder voor een methodische aanpak dan voor een theoretische aanpak wordt gekozen. In deze cursussen wordt getracht theorie en praktijk te combineren. De docenten zijn verder van mening dat de letterkunde een inleidend karakter blijft houden als gevolg van het feit dat de bacheloropleiding slechts drie jaar duurt en studenten in het Studiehuis minder goed voorbereid worden op de studie Engelse taal en cultuur. De chronologische benadering van de literatuur wordt door met name studenten als prettig ervaren. Master: De onderzoeksactiviteiten van de docenten vinden hun weerslag in de cursussen die zij verzorgen, waarin recente wetenschappelijke theorieën, zowel algemene als vakspecifieke, aan bod komen. In de beschrijvingen van de cursussen in de studiegids wordt steeds aangegeven welke theorieën, methoden en technieken worden aangeleerd dan wel toegepast. In alle modules wordt aandacht besteed aan actuele theorieën in combinatie met relevante historische, culturele of wetenschapsfilosofische achtergronden. De opleiding beschouwt de gerichtheid op de actualiteit als een van haar sterke punten. In de verschillende onderdelen van de programma’s wordt veel aandacht besteed aan onderzoeksvaardigheden, enerzijds op een theoretische manier, anderzijds door middel van opdrachten, referaten en werkstukken. De opleiding wordt afgesloten met een afstudeerproject met een omvang van 15 studiepunten, dat zelfstandig door de student wordt uitgevoerd. De afstudeeropdracht kan aansluiten bij het onderzoek van de docent die als begeleider optreedt. Oordeel: Bachelor: Tijdens de gesprekken die de commissie voerde gaven de bachelorstudenten aan dat zij wel onderzoeksvaardigheden leren, zoals het zoeken en ordenen van relevante literatuur, maar dat er in het onderwijs weinig tot geen aandacht wordt besteed aan methodologie. De studenten meldden ook dat zij in het tweede jaar bij Taalkunde in het tweede bachelorjaar wel worden betrokken bij het onderzoek van docenten. Het doen van een stage zou, naar het oordeel van de commissie, nadrukkelijker gestimuleerd moeten worden. Dit vooral gezien het feit dat het bachelorexamen een eindstation kan zijn en de opleiding derhalve ook aan dient te sluiten bij de te verwachten beroepspraktijk. Master: In de gesprekken met de commissie gaven de masterstudenten aan dat zij, met name bij taalkunde, worden betrokken bij het onderzoek van de docenten. Docenten bespreken recente publicaties tijdens de cursussen en interesseren studenten voor deelname aan wetenschappelijke congressen. Ook voor de masteropleiding geldt dat er in het programma weinig aandacht is voor de actuele praktijk van relevante beroepen. In de zelfstudie wordt op verschillende plaatsen gesteld dat de programma’s stages en studie in het buitenland stimuleren. De commissie vond geen bevestiging voor deze stelling in de gesprekken met de (doctoraal)studenten. De commissie betreurt dit, maar volgens de opleiding is één jaar studie daartoe te kort. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor: In de zelfstudie wordt beschreven op welke manier de eindtermen die betrekking hebben op taalvaardigheid, taalkunde en letterkunde in het programma van de bacheloropleiding aan de orde komen. Daaruit blijkt dat de eindtermen op een systematische manier in het programma aan de orde worden QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 73
gesteld. De student verwerft bijvoorbeeld een globale kennis van de historische ontwikkeling van de Engelstalige letterkunde en haar culturele context, omdat alle cursussen historische letterkunde een cultuurhistorische component bevatten waarin daaraan aandacht wordt besteed. Ook in de majorgebonden keuzeonderdelen komen de eindtermen aan bod, zij het niet voor elke student op dezelfde manier. De eindtermen zijn zo opgesteld dat deze flexibiliteit in dit opzicht geen problemen oplevert. Master: De masterprogramma’s omvatten steeds zeven onderdelen. De masteropleiding is in sterkere mate expertisegestuurd en heeft, binnen de gekozen sprecialisatieprogramma’s, minder keuzevrijheid dan de bacheloropleiding. Dat geldt met name voor de programma’s Taal en ontwikkeling en Interculturele communicatie. De andere twee programma’s hebben wel keuzevakken, maar het aanbod waaruit studenten kunnen kiezen is beperkt. Het cursorisch onderwijs, waarin het primair gaat om theoretische verdieping, beslaat zo’n 30 tot 45 ECTS. Er is in elk programma sprake van taaloverschrijdende en taalspecifieke cursussen. Voor beide soorten cursussen is 15 ECTS gereserveerd. Studenten kunnen ervoor kiezen een stage in hun programma op te nemen. De opleiding wordt afgesloten met een eindscriptie of masterthesis met een omvang van 15 ECTS (behalve bij het programma Vertalen, waarin 20 ECTS is gereserveerd voor de scriptie). In de beschrijvingen van de programma’s wordt expliciet gemaakt hoe de kwalificaties die studenten verwerven verwerkt zijn in het curriculum. De cursusbeschrijvingen bevatten leerdoelen die overwegend in toetsbare termen zijn beschreven. De opleiding geeft zelf als pluspunt aan dat een deel van het curriculum ook ingevuld kan worden aan een binnen- of buitenlandse zusterinstelling. Per jaar zijn er 4 à 6 studenten die als Harting-scholar of in het kader van een ander uitwisselingsprogramma naar het buitenland gaan. De studenten met wie de commissie sprak gaven aan dat stages voor met name interculturele communicatie moeilijk te vinden zijn. Voor een stage hoeven studenten geen formeel plan of voorstel in te dienen. Zij maken individuele afspraken over de inhoud van het stageonderzoek en de verdere gang van zaken met de stagecoördinator en de betrokken docent. Oordeel: In het programma van de bacheloropleiding ligt veel nadruk op het verwerven van taalvaardigheid. De commissie waardeert de grote aandacht voor met name de schrijfvaardigheid. Het onderwijs op dit gebied is een goede concretisering van de eindtermen. Het niveau dat wordt bereikt is ook goed. Door de grote aandacht voor de taalverwerving, dreigt echter het gevaar dat het onderwijs in de letterkunde en taalkunde te zeer op een inleidend niveau blijft steken en te weinig diepgang krijgt. Ook het theoretisch niveau van de opleiding zou verbeterd kunnen worden. De hoeveelheid taalkunde in het programma vindt de commissie nogal mager, zeker wat betreft de verplichte cursussen. En wat betreft de letterkunde zou er ten opzichte van de eindtermen een lacune in kennis kunnen ontstaan doordat de cursussen over de 19e en 20e-eeuwse literatuur niet verplicht zijn. In de praktijk blijken echter nagenoeg alle studenten deze cursussen in hun keuzeruimte op te nemen. Disciplinegebonden theorieën worden wel in de contextvakken Algemene Taalwetenschap en Algemene Literatuurwetenschap aan de orde gesteld, maar de commissie heeft niet de indruk dat dit ook geldt voor metatheoretische en wetenschapsfilosofische inzichten. Slechts 10 à 20 % van de studenten volgt een deel van de studie in het buitenland. Studenten zijn niet overtuigd van de toegevoegde waarde van een studieverblijf in het buitenland. De commissie heeft dan ook geen klachten ontvangen over het feit dat er slechts weinig mogelijkheden voor studenten zijn om naar het buitenland te gaan. Zij vindt het buitengewoon te betreuren dat er zowel bij de staf als bij de studenten weinig aandacht is voor een buitenlands studieverblijf. Hetzelfde geldt, als hiervoor onder F 3 vermeld, voor het doen van een stage. Het programma van de masteropleiding biedt volgens de commissie voldoende theoretische overzichtscursussen. Hoewel wetenschapstheorie niet als apart onderdeel in het programma is opgenomen, heeft de commissie van docenten en studenten vernomen dat het voldoende verweven is in de verschillende cursussen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 74
Het cursusaanbod van het masterprogramma Westerse taal en cultuur is indrukwekkend, maar de commissie mist een ‘unifying concept’ in het programma. De reikwijdte van de doelstellingen van het masterprogramma Vertalen staat naar de mening van de commissie enigszins op gespannen voet met de beperkte omvang van het programma. De leerdoelen van de cursussen van het programma Interculturele Communicatie dekken de eindtermen in het algemeen goed. De studenten die de commissie heeft gesproken, zijn echter niet op de hoogte van enige achterliggende filosofie. Bij het programma Taal en Ontwikkeling blijft het onduidelijk in hoeverre er aansluiting wordt gezocht bij de psycho- en neurolinguïstiek. Het blijkt lastig te zijn om binnen het programma van een masteropleiding, die één jaar duurt, een verblijf in het buitenland in te passen. Van de studenten die de commissie heeft gesproken blijkt alleen een aantal doctoraalstudenten enige tijd in het buitenland te hebben gestudeerd. Niettemin vindt de commissie het ook met betrekking tot de masteropleiding buitengewoon te betreuren, dat er zowel bij de staf als bij de studenten weinig aandacht is voor een verblijf in het buitenland of voor het doen van een stage. De commissie is van mening dat stages en buitenlandse studieverblijven voor de opleiding van groot belang zijn en zou ze dan ook graag gestimuleerd willen zien. Zij beveelt de opleiding aan om te onderzoeken of het mogelijk is, dat studenten zich reeds tijdens de bacheloropleiding voorbereiden of oriënteren op een stage of een buitenlands studieverblijf tijdens de masteropleiding. Op die manier zou de vertraging die anders voor studenten ontstaat wellicht kunnen worden beperkt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Zie ook de analyse in het facultaire rapport, waarin beschreven is hoe studenten hun onderwijsprogramma samenstellen. Bachelor: In de zelfstudie legt de opleiding uit dat de opbouw van het programma in niveaus en de daarmee samenhangende ingangseisen per cursus garanderen dat in het programma wordt voortgebouwd op eerder verworven kennis en vaardigheden. Door een bewuste keuze voor werk- en toetsvormen zorgt de opleiding ervoor dat studenten steeds zelfstandiger leren en werken. In de studiegids wordt per cursus expliciet aangegeven welke aspecten van academische vorming aan bod komen. De onderdelen taalkunde (zowel grammatica als theoretische taalkunde), letterkunde (zowel Britse – oudere en nieuwe – als Amerikaanse) en taalvaardigheid lopen als vakspecifieke leerlijnen door het programma. Het taalvaardigheidsprogramma kenmerkt zich door veel aandacht voor verschillende stijl- en teksttypes (onder andere academisch, journalistiek, en creatief schrijven) en door een sterke integratie met aspecten van Engelse taalkunde, letterkunde en cultuur. In het eerste jaar worden drie verplichte cursussen verzorgd die inhoudelijk op elkaar aansluiten. In de eerste cursus ligt de nadruk op schrijfvaardigheid, in de tweede cursus op mondelinge vaardigheid en in de derde cursus op een verdieping van beide vaardigheden in de context van teksten over Engelstalige culturen. In het tweede jaar worden twee optionele cursussen aangeboden die verdere verdieping bieden. Het letterkundeprogramma heeft een chronologische opbouw. De cultuurkundige elementen zijn geïntegreerd in de cursussen op het gebied van de letterkunde, die daardoor onderling sterker met elkaar in verband staan. Het taalkundeprogramma bestaat uit een reeks van drie modules die inhoudelijk op elkaar aansluiten en voortbouwen. De eerste cursus legt de algemene wetenschappelijke basis. In de tweede cursus leren studenten de basisconcepten door middel van een vergelijkende taalkundige studie van het Nederlands en
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 75
het Engels. De derde cursus gaat in op (theorieën over) tweedetaalverwerving en beoogt studenten inzicht te verschaffen in het proces van taalverwerving dat ze tijdens hun studie doorlopen. De bachelorstudenten die de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de opbouw van het programma. Ze geven aan dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn. De cursussen taalvaardigheid en literatuurwetenschap sluiten volgens de studenten goed op elkaar aan en verhouding tussen taal- en letterkundevakken is goed. Studenten geven daarnaast aan dat docenten de verschillende onderdelen onderling goed met elkaar afstemmen en studenten waar nodig doorverwijzen. Master: De masterfase sluit aan op de bachelorfase: de masterprogramma’s vormen een voortzetting en verdieping van de bacheloropleiding, met name op het terrein van de taalverwerving en de onderzoeksvaardigheden. De studenten met wie de commissie sprak karakteriseren de masteropleiding in vergelijking met de bacheloropleiding als specialistischer, van hoger niveau, intensiever en kleinschaliger. Het uitgangspunt voor alle masterprogramma’s is dat de methodes en theorieën waarmee studenten in de algemene, taaloverstijgende cursussen vertrouwd raken, toegepast, maar ook aangevuld en verdiept worden in de taalspecifieke cursussen. De taaloverschrijdende cursussen vormen het referentiekader voor de taalspecifieke onderdelen die studenten kiezen. Dit geldt het sterkst voor het programma Vertalen. Er zijn duidelijke inhoudelijke verbanden tussen de taaloverschrijdende vakken binnen de programma’s. In het geval van Westerse literatuur en cultuur bijvoorbeeld vertonen de cursussen Literature and Society en Literature across Cultures een duidelijk verband: zij snijden beide “een brede thematiek aan […] waarin kwesties aangaande het interculturele verkeer en maatschappelijke functies van literatuur aan de orde komen”. In het geval van Interculturele communicatie zijn Communication en Cultuurcontact, identiteitsconstructie en ‘mediation’ cursussen “die een brede thematiek aansnijden waarin de kwesties aangaande het interculturele verkeer in samenhang met de vergelijking van economische en culturele structuren aan de orde komen”. De inhoudelijke afstemming van de verplichte taaloverstijgende cursussen is bij dit programma voldoende sterk. In het programma Taal en ontwikkeling is het aanbod thematisch gerangschikt rond vier kernen, taalontwikkeling algemeen, taalonderwijskunde, taalvariatie en meertaligheid, Nederlands als tweede taal, die het programma samenhang verlenen. Het programma streeft naar een grotere methodologische uniformiteit van de taalspecifieke delen. De leerdoelen en de beschrijvingen van de cursussen geven (zij het impliciet) aan om welke competenties het daarbij gaat. De masterstudenten met wie de commissie sprak gaven aan dat de verhouding tussen theorie en literatuur goed is en dat de theorie uit de overzichtscursussen praktisch goed toepasbaar is. De keuzemogelijkheden binnen de masteropleiding zijn beperkt, maar de opleiding probeert wel zo goed mogelijk in te spelen op individuele wensen van studenten. Oordeel: Bachelor: Op basis van de beschrijving in de zelfstudie en de positieve opmerkingen van studenten komt de commissie tot het oordeel dat het programma van de bacheloropleiding veel samenhang vertoont. Het programma bouwt op een goede manier voort op eerder verworven kennis en vaardigheden, die inzichtelijk worden door het hanteren van niveaus en het beschrijven van de instroomeisen voor de cursussen. Uit de evaluaties en de oordelen van de studenten blijkt dat het programma geen onnodige overlap of herhalingen kent. De commissie is, met de opleiding, van mening dat de bewuste keuze om de Engelse letterkunde en cultuur chronologisch te benaderen soms op gespannen voet staat met de keuzevrijheid van studenten in de bacheloropleiding. Als gevolg van de chronologische benadering ligt de volgorde van de vakken die studenten zullen kiezen voor een deel reeds vast. De commissie vindt dit echter allerminst bezwaarlijk. Zij acht de gekozen indeling passend voor de opleiding. Ook de studenten zijn van mening zijn dat het programma voldoende keuzemogelijkheden heeft.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 76
Master: De commissie is van mening dat de opbouw van de verschillende masterprogramma’s veel samenhang vertoont en dat er op een goede manier wordt voortgebouwd op eerder (tijdens de bacheloropleiding) verworven kennis en vaardigheden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving is opgenomen van de maatregelen om de studeerbaarheid te borgen. Bachelor: De geprogrammeerde studielast is op een evenwichtige manier verdeeld over het programma. In de zelfstudie schrijft de opleiding dat studenten tijdens de tutorgesprekken geen melding maken van studievertraging bij het volgen van het programma. De opleiding is van mening dat de klachten, die in de eerste jaren dat het bachelorprogramma werd aangeboden door studenten werden geuit, het gevolg waren van kinderziektes. Studeerbaarheid vormt een vast en belangrijk onderwerp van gesprek tijdens de jaarvergaderingen over het nieuwe rooster. De opleiding heeft het uitgangspunt aanvaard dat studenten tenminste 32 uur per week aan hun studie dienen te besteden. Zij is voornemens de studiebelasting scherp te blijven volgen om te achterhalen of dat streefdoel ook wordt gehaald. De bachelorstudenten met wie de commissie heeft gesproken gaven aan gemiddeld 20 à 30 uur per week aan hun studie te besteden. De commissie vindt dit, ook vanwege het intensieve programma, dat veel deeltoetsen en schrijfopdrachten kent, nogal weinig. In de gesprekken met studenten en met de Opleidingscommissie bleek niet dat het programma onnodige struikelblokken bevat of factoren die de voortgang onnodig belemmeren. Master: De geprogrammeerde studielast is ook voor de verschillende masterprogramma’s evenwichtig verdeeld. Alle vier de programma’s hebben twee instapmomenten. Op het moment dat studenten aan de opleiding beginnen, start ook een verplichte (algemene) cursus. De roostering van de verschillende programma’s wordt afgestemd met de programmacoördinator. De opleiding beoogt daarmee het onderwijs voldoende te spreiden over de week en overlap tussen onderdelen zoveel mogelijk te voorkomen. De programma’s kunnen door een student in hoge mate individueel worden ingevuld. Oordeel: Bachelor: De commissie heeft geen aanwijzingen dat het programma van de bacheloropleiding struikelblokken bevat of dat er factoren zijn die de studievoortgang zouden kunnen belemmeren. Het programma oogt in de ogen van de commissie zeer transparant. De commissie heeft vastgesteld dat er geen formeel docentenoverleg plaatsvindt. Hiermee zou de samenhang en studeerbaarheid van met name de bachelor op een goede manier geborgd kunnen worden. Master: Ook in het geval van de masteropleiding zijn er geen indicaties dat het programma struikelblokken of voortgangbelemmerende factoren bevat. De commissie is wel, met de opleiding, van mening dat één jaar eigenlijk te kort is voor een masteropleiding, met name omdat studenten die een eenjarig programma volgen weinig gelegenheid hebben om een stage te lopen of een periode in het buitenland door te brengen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 77
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving is opgenomen van de toelatingseisen voor de bacheloropleiding, de voorlichtingsactiviteiten en de instrumenten waarmee de opleiding zicht houdt op de aansluiting. Bachelor: Naar het oordeel van de docenten hebben de studenten met een VWO-vooropleiding een sterker ontwikkelde spreekvaardigheid en een minder sterk ontwikkelde schrijfvaardigheid dan voorheen het geval was. Op het gebied van de letterkunde is het niveau van de instromende studenten duidelijk minder hoog dan een aantal jaren geleden. De HBO-instroom bestaat meestal uit al wat oudere studenten. Op individueel niveau is er in het algemeen geen sprake van aansluitingsproblemen. Master: De opleiding stelt als ingangseis voor de masterprogramma’s dat studenten een bachelordiploma in één van de Westerse talen hebben behaald. Ook studenten die een bacheloropleiding Taal en Cultuurstudies hebben voltooid en daarbij voldoende taalvaardigheid in één van de Westerse talen hebben verworven en studenten van het University College met een bachelor in de Humanities worden toegelaten tot de opleiding. De specifieke toelatingseisen van de programma’s staan vermeld op de website van de faculteit. Mede om aansluitingsproblemen te voorkomen, heeft de opleiding een heldere toelatingsprocedure ontwikkeld. De studenten moeten aan een toelatingscommissie hun diploma’s van de vooropleiding en de bijbehorende dossiers laten zien. Na de beoordeling daarvan stelt de opleiding aan elke student een individueel traject voor. Bij de besluitvorming over zo’n individueel traject wordt ook de coördinator van het masterprogramma betrokken. Omdat de masterprogramma’s pas kort geleden van start zijn gegaan, is er nog geen informatie over mogelijke aansluitingsproblemen beschikbaar. Oordeel: De commissie is van mening dat de bacheloropleiding voldoende oog heeft voor de aansluiting van het programma op de kwalificaties van de instromende studenten. Uit de gesprekken met de studenten is de commissie gebleken dat de voorlichting een realistisch beeld geeft van de opleiding. Het programma sluit goed aan bij het beeld dat studenten vooraf hadden. In de gesprekken met studenten van de masteropleiding zijn geen aansluitingsproblemen naar voren gekomen. De voorzieningen ten behoeve van instromers zijn volgens de commissie goed georganiseerd en ogen overzichtelijk en zakelijk. De informatie op de facultaire website geeft een voldoende getailleerd beeld van de programma’s. Ook de schriftelijke informatie is realistisch en correct. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor: Het programma van de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Master: Het programma van de masteropleiding Engelse taal en cultuur omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 78
Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie ook het facultaire rapport, waarin de didactische uitgangspunten die de faculteit heeft gekozen en de manier waarop de geprogrammeerde studielast verdeeld is over de verschillende werkvormen (hoorcolleges, werkcolleges en zelfstudie) voor de bachelor- en de masteropleiding wordt beschreven. Bachelor: Het onderwijs dat in het kader van het bachelorprogramma wordt verzorgd is activerend en kleinschalig van aard. De precieze verdeling van de werkvormen verschilt per student en is afhankelijk van de individuele keuzes die hij of zij heeft gemaakt. In onderstaand voorbeeld heeft de student gekozen voor de minimale invulling van 45 ECTS op niveau 3. Studielast bachelor Engelse taal en cultuur Niveau Hoorcolleges Werkcolleges 1 85 uur 375 uur 2 60 uur 500 uur 3 15 uur 200 uur
Zelfstudie 1220 uur 1540 uur 1045 uur
Totaal 1680 uur 2100 uur 1360 uur
ECTS 60 ECTS 75 ECTS 45 ECTS
In de studiegids wordt voor elke cursus aangegeven welke werkvormen er gehanteerd worden. Het grootste deel van de cursussen bestaat uit een combinatie van hoor- en werkcolleges en/of practica. De keuze van de opleiding voor kleinschalig onderwijs in werkcolleges of practica sluit aan bij de doelstelling om studenten zelfstandiger te laten werken en academisch te vormen. Door de keuzeruimte in het programma kunnen studenten een programma volgen dat overeenkomt met hun eigen interessen en ambities. Een deel van de profileringsruimte kan worden benut voor het volgen van een stage. Het eindwerkstuk van de bacheloropleiding sluit inhoudelijk aan op een keuzecursus van niveau 3. De bachelorstudenten die de commissie gesproken heeft, zijn van mening dat het onderwijsprogramma goed is en voldoende variatie vertoont. Het kent geen serieuze struikelblokken. De werkvormen zijn volgens de studenten afwisselend en daadwerkelijk activerend. De schrijfvaardigheid is voor een deel geïntegreerd in het programma en komt bijvoorbeeld in de letterkundeonderdelen aan de orde. Voor nagenoeg elk vak moeten studenten een essay schrijven. Slechts weinig studenten volgen tijdens hun bacheloropleiding een stage. Het programma maakt het wel mogelijk een stage te lopen. De docenten zijn volgens de studenten behulpzaam bij het maken van afspraken over een stageproject, hoewel ook van de studenten een actieve bijdrage wordt verwacht. De gesprekken die de commissie voerde met studenten en docenten bevestigen echter het vermoeden van de commissie dat docenten het volgen van een stage niet expliciet stimuleren. Ook volgen, met uitzondering van de Harting-scholars (die deelnemen aan een prestigieus internationaal uitwisselingsprogramma), slechts weinig studenten een deel van hun opleiding in het buitenland. Studenten zien geen toegevoegde waarde voor hun arbeidsmarktperspectieven. Master: Het centrale uitgangspunt van de masterprogramma’s is dat studenten door de inrichting van het programma geprikkeld worden tot het ontwikkelen van een zo groot mogelijke zelfstandigheid in het academisch denken. De programma’s bestaan geheel uit cursussen op het niveau M, die een grote mate van zelfstandigheid van de student veronderstellen. Binnen de programma’s worden twee intensieve didactische werkvormen gehanteerd, het tutorial en het werkcollege. Waar dat mogelijk is wordt onderwijs op maat aangeboden. Alleen in het geval van programmaonderdelen met relatief grote studentenaantallen worden ook hoorcolleges gegeven. Wanneer een student dat wenst, kan hij een stage lopen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 79
De opleiding Engels bereidt studenten voor op een beroepspraktijk die weliswaar afhankelijk is van het programma dat een student gevolgd heeft, maar volgens de opleiding wel binnen het werkveld van de Anglistiek zal liggen. Alleen de studenten die het programma Interculturele Communicatie hebben gevolgd, lijken vaak buiten het traditionele afzetgebied van de opleiding terecht te zullen komen. De opleiding wordt afgesloten met een masterthesis met een omvang van minimaal 15 studiepunten. De randvoorwaarden daarvoor zijn beschreven in de diverse studiegidsen. De scriptie, die wordt geschreven in de doeltaal, wordt beoordeeld door twee docenten. Oordeel: Zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding volgen bij het inrichten en vormgeven van het didactisch concept het facultaire beleid. In de ogen van de commissie hebben beide opleidingen een goede nadere invulling van dat concept gerealiseerd. Het portfolio, dat studenten in staat stelt om bij te houden aan welke aspecten van academische vorming zij hebben gewerkt en hen de gelegenheid biedt daarop te reflecteren, komt volgens de commissie nog niet goed uit de verf. De commissie is ook van mening dat er meer aandacht zou moeten zijn voor het stimuleren van stages en het verkrijgen van stageplekken. De omvang van de essays of de schrijfopdrachten die studenten tijdens de bacheloropleiding uitvoeren is volgens de commissie te beperkt. Zij is echter wel van mening dat de woordenschat die de studenten tijdens de eerste drie onderdelen van het bachelorprogramma verwerven voldoende groot is. De functie van het eindwerkstuk van de bacheloropleiding als een integratieve proeve van bekwaamheid wordt op een goede manier gewaarborgd, onder meer door de koppeling van het werkstuk aan een cursus van niveau 3 en de heldere regels en richtlijnen. De commissie stelde vast dat de opleidingen Engelse taal en cultuur niet bekend zijn met het principe van een Werkplaats Taalvaardigheid, waarin de opleiding Duits, die de commissie ook beoordeelde, de taal in de praktijk brengt. Studenten Duits ervaren dit als het meest nuttige onderdeel van hun opleiding. De commissie geeft de opleiding Engels in overweging te onderzoeken of het concept ook in het programma kan worden geïntegreerd, waarbij zij zich overigens realiseert dat de opleiding Engels aanzienlijk grootschaliger is dan de opleiding Duits, iets wat het niet eenvoudiger maakt om het idee van Duits over te nemen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende . Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Zie ook het facultaire rapport, waarin het beleid met betrekking tot tussentijdse toetsing, het 100cursuspuntensysteem en de implicaties daarvan, worden beschreven. Bachelor: In de studiegids staat per cursus in detail beschreven op welke manier de toetsing is ingericht en welk deel van de 100 punten de verschillende toetsen representeren. De opleiding heeft besloten om met ingang van het studiejaar 2005-2006 de mogelijkheid af te schaffen om studenten punten toe te kennen voor hun actieve deelname aan cursussen. De toetsvormen die worden gehanteerd zijn afwisselend en divers. Zo wordt gebruik gemaakt van (wekelijkse) schrijfopdrachten, papers, essays, mondelinge proeven van bekwaamheid (interviews, referaten, presentaties), schriftelijke toetsen en openboektentamens. De toetsen sluiten inhoudelijk en qua vorm aan bij de leerdoelen en de inhoud van het programma. De student geeft er – in technische zin – blijk van aan de eindkwalificaties van de opleiding te hebben voldaan wanneer hij een dossier overlegt waaruit blijkt dat hij voldoende studiepunten behaald heeft. In inhoudelijke zin speelt de stafvergadering een belangrijke rol bij het beantwoorden van de vraag of aan de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 80
eindkwalificaties voldaan is. De opleiding wordt afgesloten met een eindwerkstuk, waarin de student blijk dient te geven van zijn kennis en vaardigheden op een breed deel van het programma (kennis, methodologie, taalvaardigheid en dergelijke). Het voorstel voor het werkstuk moet door twee begeleiders worden goedgekeurd. Het eindwerkstuk wordt door twee beoordelaars beoordeeld, bij een cum laudebeoordeling door drie. De Examencommissie controleert of alle punten die per cursus worden toegekend daadwerkelijk ingevuld zijn. De bachelorstudenten met wie de commissie sprak waarderen het systeem van deeltoetsen. De docenten geven aan dat zij, door de termijn waarbinnen zij de tentamens moeten hebben beoordeeld ( 10 werkdagen), bij grote groepen feitelijk gedwongen worden om hun toevlucht te nemen tot multiple choice tentamens. Het grootste deel van de cursussen (zo’n 60%) wordt afgesloten met ten minste een essay en een presentatie. Volgens de docenten was het systeem van deeltoetsen in eerste instantie ‘gekkenwerk’. Er vindt geen formeel overleg plaats over de spreiding van de deeltoetsen. Dat leidt er toe dat de spreiding van de deeltoetsen nog niet optimaal kan worden genoemd. Master: De toetsvormen die binnen de masteropleiding worden gehanteerd zijn ook afwisselend en divers. Uit de beschrijvingen van de programma’s blijkt dat er, afhankelijk van de leerdoelen en het aandachtsgebied, verschillende toetsvormen naast elkaar gebruikt worden: schriftelijke en mondelinge tentamens, nota’s, referaten, werkstukken. In de regel is er in de masteropleiding sprake van maximaal twee toetsen per cursusonderdeel. Eén daarvan is altijd het schrijven van een paper. De toetsvormen die worden gebruikt zijn opgenomen in de modulebeschrijvingen op de facultaire website. De vorm van multiple choice-toetsing is volgens de Examencommissie bijna verdwenen. De opleiding streeft naar geïntegreerde inhoudstoetsing, hetgeen inhoudt dat bijvoorbeeld de toetsing van schrijfvaardigheid is geïntegreerd in de inhoudelijke toetsing van de programmaonderdelen. Oordeel: De commissie is van mening dat de toetsing zowel binnen de bacheloropleiding als binnen de masteropleiding goed aansluit bij de leerdoelen en de inhoud van de programmaonderdelen. Ze vindt wel dat de minimale omvang van de masterscriptie (15 ECTS) wat aan de lage kant is. Zij heeft vastgesteld dat de feedback op de toetsen goed is en tijdig gegeven wordt en dat de organisatie van de toetsing goed geregeld is. In de ogen van de commissie functioneert de Examencommissie goed, maar controleert zij onvoldoende of de gebruikte toetsvormen adequaat zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.3.
Inzet van personeel
Zie voor de facetten die onder dit onderwerp aan de orde komen ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/master: Het grootste deel van de docenten die onderwijs verzorgen ten behoeve van de bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur (15 van de 18) is gepromoveerd en heeft een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Deze docenten zijn actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. Zij maken deel uit van één van de twee onderzoeksinstituten die de faculteit rijk is. Het is binnen de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 81
bacheloropleiding gebruikelijk om gezichtsbepalende onderzoekers in te zetten in alle fasen van het programma, ook in het eerste jaar. Oordeel: De meeste docenten zijn (senior) docent-onderzoeker, actief in het onderzoek en verbonden aan een erkend onderzoeksinstituut. De commissie is daarom van mening dat het onderwijs zowel in de bachelorals in de masteropleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/master: De staf voor de opleidingen Engelse taal en cultuur bestaat uit 2 hoogleraren, 6 senior docentonderzoekers, 3 docent-onderzoekers, 4 docenten en 2 junior-docenten. De docenten met wie de commissie tijdens haar bezoek gesproken heeft ervaren een hoge werkdruk. Ook in de zelfstudies geven de opleidingen aan dat de werkdruk een punt van grote zorg is. De knelpunten worden met name veroorzaakt door de bijdragen die stafleden moeten leveren aan het taalvaardigheidsonderwijs in het kader van de bacheloropleiding Taal- en Cultuurstudies, waarvoor het aantal inschrijvingen kan oplopen tot 175. Daarnaast volgen veel Erasmus-studenten en andere uitwisselingsstudenten cursussen die door de stafleden die verbonden zijn aan de opleidingen Engelse taal en cultuur worden gegeven. De inzet van de staf bij andere opleidingen is tegelijkertijd noodzakelijk om de formatie voor taalvaardigheid te behouden. Studenten zijn overigens van mening dat ze voldoende aandacht van de docenten krijgen. Volgens de opleidingen is in het bijzonder voor de hoogleraren en de uhd’s de combinatie van relatief zware onderwijs- en onderzoekstaken, plus de nodige bestuurlijke en administratieve verplichtingen, zwaar. De belasting van hoogleraren en uhd’s wordt in sommige gevallen verder vergroot als gevolg van het feit dat vacatures die ontstaan wanneer collega’s vertrekken niet onmiddellijk opnieuw worden ingevuld. De docenten met wie de commissie heeft gesproken geven aan dat met name in de eerste helft van het collegejaar de belasting zwaar is, omdat in het eerste semester een grote inbreng van de staf gevraagd wordt ten behoeve van het University College. In deze periode komen de stafleden onvoldoende toe aan het doen van onderzoek. De intensivering van het onderwijs bij de introductie van de bachelormasterstructuur heeft voor een grote opleiding als Engelse taal en cultuur grotere gevolgen voor docenten dan voor kleinere opleidingen. Volgens de faculteit wijzen deze observaties van docenten op onbekendheid met het verrekeningssysteem op basis van studiepuntfinanciering. Juist het verzorgen van cursorisch onderwijs voor studenten van Taal- en Cultuurstudies en het University College maakt het mogelijk de formatie op dat niveau en in deze breedte te handhaven. Oordeel: De commissie is van mening dat de bacheloropleiding en de masteropleiding voldoende menskracht tot hun beschikking hebben om de opleidingsprogramma’s op een adequate manier te verzorgen. De commissie waarschuwt ervoor dat de belasting als gevolg van de dienstverlening aan andere opleidingen niet nog verder moet toenemen. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 82
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving wordt gegeven van de verschillende functieniveaus, de regelingen rondom de basiskwalificatie onderwijs, professionaliseringstrajecten en de gang van zaken rondom de Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken. Bachelor/master: Alle docenten die onderwijs verzorgen in het kader van de opleidingen Engelse taal en cultuur zijn in wetenschappelijk opzicht berekend voor hun taak en bezitten bovendien een basiskwalificatie onderwijs. In de gesprekken die de commissie voerde met studenten kwam naar voren dat de docenten enthousiast zijn en dat dit enthousiasme erg stimulerend werkt op de studenten. Met de docenten Engelse taal en cultuur wordt gemiddeld één keer per jaar een Resultaat- en Ontwikkelingsgesprek gevoerd. De docenten ervaren het als prettig dat zij in dat gesprek hun wensen ten aanzien van carrièreperspectief, ontwikkeling en bijscholing kenbaar kunnen maken. Zij vinden ook dat de resultaten van de geleverde inspanningen nog voor verbetering vatbaar zijn, in het bijzonder op het terrein van de mobiliteit. Oordeel: Op basis van de informatie die de commissie ontving over het facultaire loopbaanbeleid, de professionaliseringstrajecten en het kwaliteitszorgsysteem beoordeelt zij de onderwijskundige kwaliteiten van de docenten als voldoende. Zij stelt wel vast dat er, gezien de doelstellingen van de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding, binnen de staf een inhoudelijke lacune bestaat op het gebied van de syntaxis en fonetiek. De commissie pleit ervoor dat ook docenten enige onderzoekstijd krijgen. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving is opgenomen van de huisvesting en de materiele voorzieningen waar de opleidingen gebruik van kunnen maken. Bachelor/master: Tijdens de gesprekken die de commissie voerde met studenten en docenten is niet gebleken dat er sprake is van belemmeringen of andere factoren die de uitvoering van de programma’s bemoeilijken. Oordeel: De voorzieningen zijn toereikend om de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding te realiseren. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin het studiebegeleidingsysteem, het tutorsysteem, de studieadvisering en het gebruik van het portfolio worden beschreven.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 83
Bachelor/master: Het systeem van studiebegeleiding is voor de bachelorstudenten die de commissie heeft gesproken duidelijk. Studenten blijken zich, wanneer zij vragen hebben, in eerste instantie tot docenten te wenden, waar zij, in hun eigen woorden, ‘altijd terecht kunnen’. In het geval van problemen is de tutor voor studenten het eerste aanspreekpunt. Bij vragen over meer algemene zaken richten studenten zich tot de studieadviseur, die goed benaderbaar en bereikbaar is. Studenten kiezen zelf de begeleider van hun bachelorwerkstuk. In overleg met de begeleider wordt er een schema voor de intensiviteit van de begeleiding vastgesteld. Docenten geven de studieadviseur door hoe de planning van het bachelorwerkstuk eruit ziet, wanneer het begint en welke afspraken er over de begeleiding zijn gemaakt. Indien een student vertraging oploopt in de periode waarin hij aan het eindwerkstuk werkt of zijn werkzaamheden staakt, meldt de begeleider dit aan de studieadviseur, die de student vervolgens uitnodigt voor een gesprek. Studenten van de masteropleiding vinden de begeleiding goed en niet te intensief. Zij weten tot wie ze zich moeten wenden wanneer zij vragen hebben of problemen ondervinden. De informatievoorziening blijkt ook adequaat te zijn geweest; het programma is tijdens de voorlichting duidelijk uiteengezet en voldoet aan de verwachtingen van studenten. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding op maat is. De studenten zijn enthousiast over de docentuur, zij worden naar hun oordeel voldoende begeleid en niet te veel bij de hand genomen. De scriptiebegeleiding zou echter beter kunnen. De informatie en de begeleiding voldoet aan de behoeften van de studenten. Het studentenvolgsysteem is nog niet ingericht op het verwerken van deeltoetsen. Ook de rol van het portfolio komt (nog) niet zo goed uit de verf. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin de opzet en de uitvoering van het facultaire systeem van kwaliteitszorg zijn beschreven. Bachelor/master: De opleidingen Engelse taal en cultuur evalueren hun cursussen digitaal. door de betrokken docent(en) geëvalueerd. De docenten bespreken studenten. In de Opleidingscommissie worden de resultaten van de Opleidingscommissie komt ongeveer één keer per maand bijeen. De instrumenten en de resultaten van de evaluaties bestudeerd.
In principe wordt iedere cursus de evaluatieresultaten met de evaluaties ook besproken. De commissie heeft de evaluatie-
Oordeel: De commissie heeft met instemming geconstateerd dat de opleidingscommissie zich niet alleen bezighoudt met de bespreking van de cursusevaluaties, maar ook met het bewaken van de uitgangspunten van het onderwijs, van het didactisch concept dat wordt gehanteerd. Zij bespreekt bijvoorbeeld ook het beleid en de praktijk van de gespreide toetsing regelmatig. De commissie is tevreden over de mate waarin er naar studenten geluisterd wordt. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 84
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin de algemene uitgangspunten voor het bijstellen van het curriculum op basis van de gehouden evaluaties staan beschreven en waarin ook wordt ingegaan op de rol van de eerste- en derdejaarsenquête en de WO-monitor. Bachelor/master: Ook bij de opleidingen Engelse taal en cultuur is de bespreking van de evaluatieresultaten in de Opleidingscommissie zo gepland dat de conclusies van die bespreking verwerkt kunnen worden in de programma’s voor het volgende collegejaar. De Opleidingscommissie informeert de docenten over de uitkomsten van de bespreking van de evaluaties. Deze hebben de gelegenheid te reageren en, indien nodig, voorstellen te doen voor concrete verbetermaatregelen. De opleidingscoördinator woont in principe de bijeenkomsten van de Opleidingscommissie bij. In de gesprekken met docenten en studenten werd de commissie duidelijk, dat aan de resultaten van de evaluaties daadwerkelijk opvolging wordt gegeven. Ook in de jaarlijkse Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken worden de uitkomsten van de evaluaties aan de orde gesteld. De vorige visitatiecommissie oordeelde destijds positief over de (ongedeelde) opleiding. Aandachtspunten vormden de rendementscijfers (16% na vier jaar en 47% na vijf jaar), het ontbreken van gegevens over kwalificaties en specialisaties van de staf en het onderdeel Taalvaardigheid, dat ondanks de inspanningen van de opleiding een bron van zorg vormde. Op het gebied van rendementsverbetering heeft de opleiding concrete verbetermaatregelen getroffen, zoals het invoeren van meervoudige toetsing en verhoging van het aantal contacturen. De resultaten van de studiestakersenquête hebben niet tot maatregelen geleid. Deze enquête is tot op heden één keer afgenomen. Oordeel: Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Zie ook het facultaire rapport, waarin wordt ingegaan op het functioneren van studentenpanels, de arbeidsmarktmonitor, de studentenmonitor en de studiestakersenquête. Bachelor/master: De studenten zijn via de Opleidingscommissie betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Uit de gesprekken die de commissie voerde met studenten bleek dat zij de studentleden van de Opleidingscommissie goed weten te vinden. De contacten met de achterban van de studentleden verlopen grotendeels via de studievereniging Albion, die een actieve rol speelt in de opleidingen. Het Opleidingsbestuur ondersteunt de activiteiten van de studievereniging zoveel mogelijk. De docenten evalueren en verbeteren hun eigen cursussen en maken daarnaast deel uit van de Opleidingscommissie en de Examencommissie. In de ogen van de docenten functioneert de Opleidingscommissie goed. De commissie heeft, op basis van het materiaal dat zij heeft ingezien en de gesprekken die zij gevoerd heeft, dezelfde conclusie getrokken. Het oordeel van alumni over het onderwijs dat zij gevolgd hebben wordt gepeild via de Utrechtse arbeidsmarktmonitor. De resultaten hebben volgens de opleiding een rol gespeeld bij de vormgeving van bachelor- en masteropleidingen: de aandacht voor academische vorming en voor een stage is
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 85
aangescherpt. De opleidingen hebben geen eigen alumnivereniging. Zij hebben, na een aantal activiteiten in het verleden, de laatste jaren minder initiatieven ontplooid. Zij geven aan dat het mogelijk moet zijn om, in samenwerking met de studievereniging, de alumni meer bij het onderwijs te betrekken. Het werkveld is niet systematisch ingeschakeld bij bijvoorbeeld curriculumontwikkeling of -evaluatie, het is alleen via individuele contacten en stages betrokken bij de opleidingen. Oordeel: Docenten en studenten worden in de ogen van de commissie in voldoende mate betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De alumni en het werkveld zouden meer bij de kwaliteitszorg betrokken kunnen worden. De commissie juicht de voorgenomen intensivering van de activiteiten voor alumni van harte toe. Zij is van mening dat er meer aandacht nodig is voor stages, maar dat individuele contacten niet garant staan voor het actief betrekken van het beroepenveld bij de kwaliteitszorg. Gezien de diversiteit van de beroepspraktijk kan de commissie zich vinden in de vraag van de opleiding of het betrekken van het werkveld bij curriculumontwikkeling en -evaluatie op het niveau van de bacheloropleiding gewenst is. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie ook het facultaire rapport, waarin een overzicht wordt gegeven van de instrumenten die de opleiding in handen heeft om het gerealiseerde niveau te bewaken. Bachelor/master: In de zelfstudies van de opleidingen is nog geen specifieke informatie opgenomen over het gerealiseerde niveau. De eerste bachelorstudenten zijn in september 2001 gestart en de eerste masterstudenten in september 2004. Ten tijde van het bezoek van de commissie aan de faculteit waren er enkele bacheloreindwerkstukken, maar nog geen masterscripties beschikbaar. De commissie baseert haar oordeel over het gerealiseerde niveau daarom voor een belangrijk deel op ‘oude’ doctoraalscripties. De masterstudenten zijn van mening dat het lastig is om op basis van een diploma van de masteropleiding Engelse taal en cultuur een baan te vinden. Enkelen vinden dat zij voor toetreding tot de arbeidsmarkt naast de opleiding Engels nog een ‘vak’, bijvoorbeeld Economie of Recht, moeten leren. Anderen oriënteren zich door middel van een stage op een beroepspraktijk. Enkele studenten hebben de ambitie om na het afronden van hun opleiding aan een promotietraject te beginnen. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een eindwerkstuk met een omvang van 7,5 ECTS, dat aansluit op een voorbereidende cursus op niveau 3 (eveneens van 7,5 ECTS). Het eindwerkstuk heeft de vorm van bijvoorbeeld een gedegen essay over een taalkundig onderwerp, een geannoteerde vertaling of een essay over het werk van een schrijver of een meer algemeen letterkundig thema. Het bachelorwerkstuk wordt altijd door een tweede beoordelaar getoetst. De eisen die aan vorm, inhoud, begeleiding, evaluatie en beoordeling worden gesteld, zijn vastgelegd in een reglement. De masterscriptie heeft een omvang van minimaal 15 ECTS (20 ECTS bij Vertalen). In de masterscriptie toont de student dat hij de eindkwalificaties op het beoogde niveau beheerst. De masterstudenten die de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 86
commissie heeft gesproken hadden het gevoel dat de tijd voor het schrijven van de masterscriptie krap bemeten is. Het is voor masterstudenten ook mogelijk om hun bachelorscriptie uit te breiden tot een masterscriptie. De opleiding benadert het schrijven van de scriptie als een cursus. De student heeft acht weken tot zijn beschikking voor het schrijven van 6000 tot 8000 woorden. Ondanks het feit dat zij er relatief veel tijd aan moeten besteden, zijn de docenten erg positief over de maatregel dat alle scripties door twee docenten beoordeeld worden. De alumni die de commissie heeft gesproken geven aan het lastig is een passende baan te vinden. Oordeel: De commissie is onder de indruk van het niveau van de bacheloreindwerkstukken die zij heeft ingezien. Zij beoordeelde die werkstukken hoger dan de opleiding eerder deed. De commissie kan nog geen uitspraken doen over het daadwerkelijk gerealiseerde niveau van de masteropleiding, omdat de eerste studenten pas in september 2004 gestart zijn. De commissie heeft wel enkele oude doctoraalscripties ingezien. In het algemeen waren die doctoraalscripties van voldoende niveau en het oordeel van de commissie kwam, op een enkele uitzondering na, overeen met dat van de opleiding. De commissie is er, concluderend, van overtuigd dat de opleidingen de randvoorwaarden voor het behalen van de beoogde eindkwalificaties hebben gerealiseerd. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport, waarin een beschrijving is opgenomen van het beleid met betrekking tot de rendementen en de maatregelen die in het kader daarvan op facultair niveau genomen worden. Bachelor/master: De rendementsgegevens die de commissie tot haar beschikking had hebben betrekking op de cohorten die zijn gestart in de jaren tot en met 2002-2003. Deze gegevens hebben dus geen betrekking op de bacheloren masteropleiding. Het propedeuserendement na één jaar varieerde van 25% (het cohort 1993-1994) tot 55% (het cohort 2001-2002). Na twee jaar ligt het propedeuserendement tussen de 47% (het cohort 19941995) en 63% (het cohort 1999-2000). De postpropedeuserendementen liggen na drie jaar tussen de 0% en 5%, na vier jaar tussen de 4% en 20% en na vijf jaar tussen de 31% en 62%. Concluderend kan worden gesteld dat de rendementen van de ongedeelde opleiding laag zijn. De opleidingen hebben, voor zover de commissie bekend, geen streefcijfers opgesteld. Zij volgen het facultaire beleid, dat als uitgangspunt heeft dat de rendementen van de opleidingen ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen dienen te liggen. Oordeel: De streefcijfers die de opleidingen hanteren zijn gerelateerd aan die van andere relevante opleidingen. De commissie heeft geen concrete gegevens tot haar beschikking om tot een afgewogen oordeel over het onderwijsrendement van de bachelor- en masteropleiding te komen. Zij heeft er, op grond van onder andere haar oordeel over de inhoud en de studeerbaarheid van het programma, de studiebegeleiding en de interne kwaliteitszorg, vertrouwen in dat het rendement van de opleidingen voldoende zal zijn. Zij geeft de opleidingen wel in overweging om streefcijfers voor het onderwijsrendement op te stellen. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 87
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Masteropleiding Engelse taal en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 88
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 89
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Keltische talen en cultuur Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Keltische talen en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Keltische talen en cultuur 56091 Bachelor WO 180 BA Voltijd Utrecht 31 december 2007
Masteropleiding Keltische talen en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
0.
Keltische talen en cultuur 66091 Master WO 60 MA Voltijd Utrecht 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. De bachelor- en de masteropleiding Keltische talen en cultuur vallen onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Vreemde Talen.
1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor/master: Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. Het cohort 2001 van de opleiding Keltisch bestond uit 8 studenten. 75% heeft ervoor gekozen om de studie voort te zetten binnen het nieuwe bachelorsysteem. Aan de studenten van dit cohort zullen de eerste bachelordiploma’s worden uitgereikt in september 2004. Volgens de studenten die de commissie gesproken heeft, verliep de overgang naar de nieuwe structuur zonder problemen. Met de invoering van het bachelor-mastersysteem is de belangstelling voor Keltische talen en cultuur aanzienlijk toegenomen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 90
Oordeel: De commissie is van mening dat de opleiding onder moeilijke omstandigheden (problemen rond de opvolging van de hoogleraar (zie onderwerp 3), het feit dat de opleiding de enige opleiding Keltisch in Nederland is en dat Keltisch een moeilijk en klein vak is dat studenten trekt met een specifieke, academisch-wetenschappelijke motivatie (zie F8), de invoering van het bachelor-masterstelsel slagvaardig tegemoet is getreden, onder verstandige gebruikmaking van de mogelijkheden van de Utrechtse facultaire organisatiestructuur. Er zijn de commissie tijdens het bezoek geen problemen gemeld omtrent de invoering van de bachelor-masterstructuur.
2.
Het beoordelingskader
2.1.
Doelstellingen opleiding
De opleiding Keltische talen en cultuur wordt in Nederland alleen aangeboden door de Universiteit Utrecht. De Keltologie is de wetenschappelijke bestudering van de Keltische cultuur en richt zich op de geschiedenis, de materiële cultuur en de letterkundes van de Kelten, zowel in Ierland en Groot-Brittannië als op het vasteland van Europa. Het vakgebied heeft tal van raakvlakken met andere disciplines (taalwetenschap, literatuurwetenschap, mediëvistiek, geschiedenis, kunstwetenschappen, archeologie), en met de meeste daarvan wordt zowel op onderwijs- als op onderzoeksgebied samengewerkt. De opleiding heeft gekozen voor een filologische aanpak, maar zou haar domein graag uitbreiden naar moderne Ierse en Welshe literatuur en cultuur als de personele situatie dit zou toestaan. Traditioneel ligt het zwaartepunt van de opleiding op de middeleeuwse periode en wel op de letterkundes van Ierland en Wales. De opleiding sluit daarmee aan bij de op de middeleeuwen gerichte onderdelen van de faculteit: de medioneerlandistiek, de middeleeuwse geschiedenis, de talen en culturen van de Britse eilanden, en de receptie van de Keltische cultuur in de moderne literaturen van West-Europa. F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De doelstelling van de opleiding staat in de OER omschreven, de eindtermen echter niet. Deze komen wel in de zelfstudie en de studiegids aan bod. Bachelor: Doelstelling De opleiding beoogt de studenten academisch te vormen en hen kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de Keltische talen, zowel in de taalkunde, als in de letter- en cultuurkunde, zodat zij na voltooiing van de bacheloropleiding toegang hebben tot een masteropleiding, en in staat zijn tot adequate beroepsuitoefening op het gebied van de opleiding en op andere terreinen waar academische vaardigheden en inzichten vereist zijn. Eindtermen: In de bacheloropleiding Keltische talen en cultuur ligt de nadruk op de twee hoofdvertegenwoordigers van het Keltisch, het Iers en het Welsh (en met name de Middeleeuwse fasen daarvan, het Oud-Iers en het Middel-Welsh). De eindtermen van de opleiding zijn als volgt samen te vatten: passieve kennis van Oud-Iers en Welsh, actieve kennis van een van de talen op eenvoudig niveau , globale kennis van de overige Keltische talen, kennis van de belangrijkste werken en perioden uit de insulair-Keltische literaturen, inzicht in de QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 91
cultuurhistorische achtergrond van deze literaturen, inzicht in de specifieke problematiek van orale literaturen. De opleiding stelt dat het niveau dat in drie jaar behaald wordt, voldoet aan de internationale eisen omdat Utrechtse derdejaars uitwisselingsstudenten geen aansluitingsproblemen ondervinden. De gasthoogleraar die aan zijn eigen universiteit enkel uitwisselingsstudenten heeft meegemaakt, heeft geen twijfel over het niveau. Master: Doelstelling De opleiding beoogt de studenten gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van Keltische talen en cultuur bij te brengen, en voor te bereiden op de beroepsuitoefening op het gebied van de Keltische talen en cultuur (bijvoorbeeld vakreferent t.b.v. collectievorming van bibliotheken; redacteur bij uitgeverijen van historisch-kritische edities en cultuurhistorische uitgaven; educatieve functies bij musea; cultureel attaché bij ambassades in het betreffende gebied; beleids- en adviesfuncties bij culturele instellingen) en op de opleiding tot onderzoeker op het gebied van Keltische talen en cultuur. In de masteropleiding staat het authentieke corpus van de Keltische talen en de ontsluiting daarvan centraal. De opleiding biedt een cultuurhistorisch overzicht en traint studenten in de wetenschappelijke methoden die nodig zijn voor nadere bestudering van het bronnenmateriaal: de filologie met inbegrip van de vergelijkend-historische taalwetenschap, de literatuurwetenschap en de historische methode. Tevens leert de student zelfstandig en kritisch met de gebruikelijke hulpmiddelen als thesauri, lexica, grammatica’s en specialistische studies om te gaan en de recente resultaten van verwante disciplines te benutten. Al naargelang de variant die de student volgt, krijgt de talige dan wel de literair-historische of cultuurhistorische benadering meer aandacht. Eindtermen De master Keltische talen en cultuur: • heeft algemene kennis van en inzicht in de Keltische talen en cultuur. • beschikt over een solide overzichtskennis van de Keltische talen en cultuur in de Middeleeuwen. • heeft kennis van de bredere wetenschappelijke en wetenschapstheoretische debatten waarbinnen de relevante secundaire literatuur gesitueerd moet worden. • is in staat om op methodische wijze de ontsluiting van een oorspronkelijke, primaire tekst in het OudIers of Middel-Welsh ter hand te nemen, en de cultuurhistorische context van een dergelijke tekst te beschrijven. • is in staat om een literair- of cultuurhistorisch probleem te onderkennen en te analyseren. • is in staat om de daarbij relevante secundaire literatuur te vinden en te gebruiken. • is in staat om een thema uit de Keltische literatuur of cultuur zelfstandig te analyseren, het relevante tekstuele en visuele bronnenmateriaal te verzamelen, dit op zijn merites te beoordelen en in zijn historische context te plaatsen. • is in staat om de vereiste methoden van onderzoek te onderscheiden en zelfstandig te hanteren, en secundaire literatuur kritisch te beoordelen; dit betreft methoden en/of literatuur uit de filologie, vergelijkend-historische taalwetenschap, de letterkunde en de historische wetenschap. • is in staat om de relatie tussen verschillende aspecten van de Keltische cultuur overzichtelijk schriftelijk of mondeling en met behulp van moderne technieken aan niet-deskundigen te presenteren. • beschikt over de vaardigheid om de verworven kennis, vaardigheden en inzichten te kunnen toepassen op academisch niveau, zowel binnen als buiten het terrein van de opleiding. Oordeel: De opleiding Keltische talen en cultuur van de Universiteit Utrecht is in Nederland een unicum. Zij heeft volgens de commissie een prestigieuze traditie en een wereldwijde uitstraling die vooral met de namen van de beroemde geleerden A.G. van Hamel en Maartje Draak is verbonden.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 92
De commissie is van oordeel dat doelstellingen en eindkwalificaties zonder meer aansluiten bij internationale ‘state-of-the art’ in wetenschapsbeoefening, waar zij trouwens zelf mede deel van uitmaakt. De opleiding werkt intensief samen met vakgenoten aan Ierse, Britse (Schotland en Wales) en Franse (Rennes) universiteiten. De doelstellingen en eindkwalificaties volgen dus uit een oriëntatie van de opleiding op de actuele internationale ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening. De eindtermen zijn zowel voor bachelor- als masteropleiding helder gespecificeerd, ambitieus maar haalbaar; een afgestudeerde zal zich met Keltologen wereldwijd kunnen vergelijken. De interdisciplinairfacultaire inbedding in de mediëvistische context is verstandig, mits de generalismes en de vergelijking niet ten koste gaan van het specialisme. De commissie heeft geconstateerd dat veel studenten niet uitsluitend geïnteresseerd zijn in Oud-Welsh en Oud-Iers, maar dat ze zich ook in de moderne talen, literaturen en culturen zouden willen verdiepen. De personele situatie staat een dergelijke uitbreiding van het opleidingsdomein echter vooralsnog niet toe. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De Universiteit Utrecht hanteert bij de modules een niveau-indeling, zie daarvoor het facultaire rapport. Bachelor: De opleiding beargumenteert dat het eindniveau van de bachelorstudent overeenkomt met de kwalificaties zoals ze in de Dublin-descriptoren omschreven worden. In de eindtermen zijn alleen de aspecten Kennis en inzicht en Toepassen kennis en inzicht expliciet zichtbaar. De opleiding omschrijft het taalvaardigheidsniveau van de moderne talen niet in termen van het CEFR. Master: De opleiding beargumenteert dat het eindniveau van de bachelorstudent overeenkomt met de kwalificaties zoals ze in de Dublin-descriptoren omschreven worden. In de eindtermen komen de Dublin-descriptoren als volgt terug (zie boven voor de nummering waarnaar verwezen wordt): • Kennis en inzicht: 1, 2, 3; • Toepassen kennis en inzicht: 4, 5, 7, 8, 10; • Communicatie: 9; • Leervaardigheden: 6. De descriptor Oordeelsvorming is niet vertaald in de eindtermen. Oordeel: De commissie vindt dat de eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding in voldoende mate aansluiten op de Dublin-descriptoren, ook al zijn niet alle descriptoren direct te herleiden. Het taalvaardigheidsniveau is vrij vaag: “actieve kennis van een van de talen op eenvoudig niveau, globale kennis van de overige Keltische talen.” De commissie is van mening dat eindtermen van de masteropleiding voortbouwen op die van de bacheloropleiding. De student breidt in de masteropleiding zijn kennis die in de bacheloropleiding is opgedaan uit en verdiept de in de bacheloropleiding verworven competenties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 93
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijkwaarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor: Studenten die de bacheloropleiding Keltische talen en cultuur hebben afgerond kunnen hun studie voortzetten met een masteropleiding, zowel binnen de Universiteit Utrecht als daarbuiten, aan andere universiteiten en hogescholen in Nederland en in het buitenland. Het bachelordiploma geeft in elk geval toegang tot de Utrechtse masteropleidingen Keltische talen en cultuur, Comparative Women’s Studies, Journalistiek, Middeleeuwse Studies, Literatuurwetenschap en Renaissance Studies en de onderzoeksmasters Gender and Ethnicity, Linguistics en Medieval Studies. Utrechtse alumni worden regelmatig als Ph.D.-student geaccepteerd aan buitenlandse universiteiten. De opleiding heeft nog geen ervaring met het beroepenveld waarin afgestudeerde bachelors terechtkomen, maar op basis van de ervaringen met doctoraalstudenten verwacht de opleiding dat studenten hun kennis op de arbeidsmarkt kunnen inzetten in een breed terrein van functies op het niveau van de bacheloropleiding waarbij hun kennis van een Keltische taal, Ierse of Welshe literatuur en cultuur, alsook hun academische vaardigheden relevant zijn. Master: De wetenschappelijke oriëntatie blijkt uit eindtermen 3 (de student heeft kennis van de bredere wetenschappelijke en wetenschapstheoretische debatten waarbinnen de relevante secundaire literatuur gesitueerd moet worden), 5 (de student is in staat om een literair- of cultuurhistorisch probleem te onderkennen en te analyseren) 7 (de student is in staat om een thema uit de Keltische literatuur of cultuur zelfstandig te analyseren, het relevante tekstuele en visuele bronnenmateriaal (….) op zijn merites te beoordelen …) en 8 (de student is in staat om de vereiste methoden van onderzoek te onderscheiden en zelfstandig te hanteren, en secundaire literatuur kritisch te beoordelen). Wat betreft beoogd eindniveau houdt de opleiding het niveau van de zusterinstellingen in het buitenland, met name Ierland aan. Uit de resultaten van studenten die een half of heel jaar aan een Ierse universiteit studeren, blijkt dat de Utrechtse opleiding studenten van minstens hetzelfde niveau aflevert als haar buitenlandse zusteropleidingen in bijvoorbeeld Ierland, Wales en Bretagne (zie ook F20). Veel van de studenten worden aio in binnen- of buitenland. De aio’s onder de alumni met wie de commissie gesproken heeft vonden de opleiding goed aansluiten op het aio-traject. Oordeel: De doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding zijn een goede afspiegeling van het wetenschappelijk niveau dat de commissie verwacht. De opleiding weet een goed evenwicht te vinden tussen een academische vorming en een voorbereiding op verschillende functies op de arbeidsmarkt. In de eindtermen van de masteropleiding wordt volgens de commissie ruime aandacht besteedt aan het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Afgestudeerden blijken internationaal van meer dan voldoende niveau wanneer zij verder studeren bij vergelijkbare opleidingen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 94
2.2.
Programma
Zie voor facetten 6 tot en met 11 ook het facultaire rapport. Bachelor: Het eerste jaar bestaat uit 15 ECTS cultuur-/letterkunde, 22,5 ECTS taalverwerving (Oud-Iers/MiddelWelsh), 15 ECTS ALW/ATW en 7,5 ECTS academische contextkeuzevakken. Het tweede jaar heeft 22,5 taalverwerving (waarvan 7,5 ECTS modern Keltisch, te weten modern-Iers of modern-Welsh, afhankelijk van de beschikbare docent), 15 ECTS taalkunde, 7,5 ECTS letterkunde, 7,5 ECTS cultuurkunde en 7,5 ECTS academische contextkeuzevakken. Het derde jaar ten slotte bestaat voor 45 ECTS uit profileringsruimte, 7,5 ECTS is bestemd voor een majorkeuzevak en 7,5 ECTS voor het bachelorwerkstuk. Master: De masteropleiding onderscheidt twee varianten: (A) Keltische talen en cultuur, en (B) Keltische literatuur- en cultuurgeschiedenis. Deze laatste nieuwe variant waartoe studenten van zeer verschillende bacheloropleidingen toegelaten worden, is ingesteld omdat de belangstelling onder studenten van buiten de opleiding groeide. De deelnemers aan de masteropleiding waren, in de periode die door de visitatie wordt beoordeeld, alleen afkomstig uit de opleiding Keltisch (oude-stijl doctoraalstudenten of bachelors), en hadden allen een voorkeur voor de A-variant. Tevens was er geen hoogleraar die voor de B- variant ingezet kon worden. De B-variant wordt daarom in het cursusjaar 2004-2005 niet aangeboden. Facetten 4 tot en met 11 hebben daarom wat betreft de masteropleiding alleen betrekking op variant A. Omdat er nog geen bestaande masteropleiding Keltische talen en cultuur was en de masteropleiding dit jaar wordt verzorgd door een gasthoogleraar en een docent in tijdelijke dienst, kan het programma niet anders dan tentatief zijn, in afwachting van de benoeming van de nieuwe hoogleraar. (A) Keltische talen en cultuur Het programma bestaat uit de twee werkcursussen Oud-Iers en Middel-Welsh (samen 15 ECTS), een verplichte keuze uit de werkcursussen paleografie/codicologie/teksteditie (de talige variant) of Middeleeuws Latijn (deze laatste komt voor in het facultaire masteraanbod) (7,5 ECTS), drie cursussen, te kiezen uit het masteraanbod van de faculteit/universiteit dan wel van de zusterinstellingen in binnen- en buitenland waarmee samengewerkt wordt (22,5 ECTS, hiervoor komen ook taalcursussen (het betreft hier niet de taal van de minor die de student heeft gevolgd), korte intensieve cursussen (masterclasses) van gastdocenten of op het individuele studiepad toegespitste privatissima/tutorials in aanmerking) en een scriptie (15 ECTS), waarbij medebegeleiding vanuit een buitenlandse instelling mogelijk is. (B) Keltische literatuur- en cultuurgeschiedenis Het programma bestaat uit een cursus Keltische literatuur of cultuur (7,5 ECTS), een verplichte keuze uit de twee werkcursussen Oud-Iers en Middel-Welsh (7,5 ECTS, de keuze voor één van de taalcursussen is gebaseerd op de keuze van de minor die als ingangseis is gevolgd en bepaalt mede het individuele pad dat de student verder volgt, zie F8), de werkcursus paleografie/codicologie/teksteditie (de filologisch/letterkundige variant) (7,5 ECTS), drie cursussen, te kiezen uit het masteraanbod van de faculteit/universiteit dan wel van de zusterinstellingen in binnen- en buitenland waarmee samengewerkt wordt (22,5 ECTS, hiervoor komen ook taalcursussen (het betreft hier niet de taal van de minor die de student heeft gevolgd), korte intensieve cursussen (masterclasses) van gastdocenten of op het individuele studiepad toegespitste privatissima/tutorials in aanmerking. In minimaal één cursus dient een duidelijk herkenbaar element aanwezig te zijn dat ingaat op de algemene toepasbaarheid van de verworven kennis en inzichten, en de relevantie ervan voor de hedendaagse cultuur (bijvoorbeeld bij Middeleeuwse studies) en een scriptie (15 ECTS), waarbij medebegeleiding vanuit een buitenlandse instelling mogelijk is. Ook is het bij deze variant mogelijk om de masteropleiding af te sluiten met een stage plus stageverslag (bijvoorbeeld bij een museum, bibliotheek of andere culturele instelling).
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 95
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Het is binnen de opleiding gebruikelijk om de docenten in te zetten binnen alle fasen van het programma: vanaf het eerste jaar krijgen de studenten daardoor onderwijs van gezichtbepalende onderzoekers. Bachelor: Twee docenten in de bacheloropleiding zijn gepromoveerd en één is nagenoeg gepromoveerd op een onderwerp uit de Keltische taal of cultuur, en publiceren regelmatig op hun vakgebied. De relatie tussen onderwijs en onderzoek speelt op alle niveaus een rol (met uitzondering van de taalvaardigheidscolleges in de moderne Keltische talen Iers en Welsh). Met name bij de cursussen op niveau 3 die vanaf het tweede jaar worden gegeven komen kennismaking met en toetsing van recente ontwikkelingen in het onderzoek in het vak aan bod. Studenten leren hier de kritische houding alsmede de vaardigheden die nodig zijn voor het vormen van een eigen oordeel, en het rapporteren daarvan aan anderen. De in deze cursussen opgedane ervaring wordt weer gebruikt (en getoetst) in het bacheloreindwerkstuk. Methodologie en wetenschapsfilosofie worden niet als aparte module aangeboden, maar zijn geïntegreerd in de vakspecifieke modules. In het derde jaar is er ruimte voor een studieverblijf in het buitenland en/of het doen van een stage. Master: De masteropleiding wordt in 2004/05 verzorgd door een gasthoogleraar die binnen zijn vakgebied als wetenschappelijk onderzoeker een grote internationale reputatie heeft. Hij wordt geassisteerd door een gepromoveerde docent. Hun deskundigheid maakt het mogelijk dat binnen het onderwijs voortdurend de meest recente inzichten van wetenschappelijk onderzoek en theorievorming aan de orde worden gesteld. Wanneer de staf weer zal bestaan uit een eigen hoogleraar en twee wetenschappelijke medewerkers, zal het domein van de masteropleiding uitgebreid kunnen worden. De opleiding zal dan geleidelijk een meer Utrechts profiel kunnen krijgen. De masteropleiding is zodanig opgezet dat studenten in de diverse onderdelen in aanraking komen met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en de hiermee samenhangende theorievorming. Vooral in de masterfase (maar ook in de bachelorfase) komt methodologie aan de orde. Methodologie en wetenschapsfilosofie worden niet als aparte module aangeboden, maar zijn geïntegreerd in de vakspecifieke modules. Op verschillende manieren worden studenten getraind in het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, resulterend in een afstudeerproject waarmee zij die verworven zelfstandigheid kunnen aantonen. Oordeel: De commissie vindt de interactie in het programma tussen onderwijs en onderzoek uitstekend. Onderzoeksvaardigheden worden in het programma goed getraind. De studenten maken kennis met actueel internationaal academisch onderzoek in het domein van de Keltische talen. De docenten hebben een (in een enkel geval grote) internationale reputatie. In de bachelorfase wordt kennis gemaakt met alle aspecten van de wetenschapsbeoefening, in de masterfase verdiept en specialiseert de student zich en bereid de student zich onder begeleiding voor op een zelfstandige beoefening van de wetenschap. Wel zou er naar het oordeel van de commissie, met name in de bacheloropleiding, wat meer expliciete aandacht gegeven kunnen worden aan wetenschapstheorie. De commissie is verheugd over de mogelijkheid in het programma voor een studieverblijf in het buitenland en/of het doen van een stage. De bachelorscriptie wordt in het Nederlands in het Engels geschreven, de masterscriptie doorgaans in het Engels. Het Engels vormt voor de studenten geen
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 96
probleem. Het Engels van de scripties die de commissie gelezen heeft was van goed niveau. De commissie is verheugd dat de opleiding op deze manier de taalvaardigheid Engels van de studenten bevordert en toetst (zie Domeinspecifiek referentiekader). Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor: De eindkwalificaties zijn vertaald naar leerdoelen van de modules in het programma. In de zelfstudie is een kruistabel opgenomen. Een cursus in een moderne Keltische taal behoort tot de keuzecursussen, daarom komt eindterm b (kennisniveau met betrekking tot een moderne, levende Keltische taal) niet in de kruistabel voor. Veel studenten gaan voor de verwerving van modern Keltisch naar een buitenlandse universiteit. De bacheloropleiding is grotendeels gebaseerd op de doctoraalopleiding Keltisch. Bepaalde vaardigheden, zoals het doen van literatuuronderzoek en het leren schrijven van essays, blijven volgens de opleiding nog onderbelicht. Studenten gingen pas in vakken van niveau 3, dus in het tweede jaar, oefenen met schrijven. Studenten bevestigen dit. Deze vaardigheden krijgen, net als methodologie en bibliotheekvaardigheden in het nu lopende programma extra aandacht. Ondanks het brede aanbod is er niet genoeg tijd om alle aspecten van de Keltische talen en cultuur te behandelen. Zo blijven Schotland, Cornwall en Bretagne onderbelicht. Uit een enquête onder de studenten uit de cohorten 2000-03 is gebleken dat veel studenten daar meer over willen weten. Er zal getracht worden om in het onderwijsprogramma van het cursusjaar 2005-06 een keuzecursus in te voeren waarin aandacht besteed wordt aan deze onderwerpen. De integratie van ICT-basisvaardigheden is wat op de achtergrond geraakt in de colleges. In het programma van het lopende jaar is een begin gemaakt met het wegwerken van deze achterstand. Master: In de zelfstudie maakt de opleiding duidelijk dat de eindtermen zijn vertaald naar programmaonderdelen. Het masteronderwijs wordt in het cursusjaar 2004-05 verzorgd door een gasthoogleraar. Daar zijn specialisatie het Oud-Iers is, wordt in het cursusjaar 2004-05 geen mastercursus Middel-Welsh gegeven. Wat dat betreft is er dus een lacune. Studenten hebben aangegeven dat een aantal van hen wel liever de Bvariant Keltische literatuur- en cultuurgeschiedenis had willen kiezen. Studenten vinden dat het jammer dat er weinig cultuur- en letterkunde in het masterprogramma zit. Er is wel expertise onder de staf om cultuur- en letterkundige scripties te begeleiden. Een verblijf aan een universiteit in een land met een nog tastbaarder Keltisch verleden dan Nederland en een ruime traditie op het gebied van onderwijs en onderzoek in de Keltologie wordt studenten door de opleiding sterk aangeraden aangezien dit bijdraagt aan het vertrouwd raken in het vakgebied. Er zijn genoeg plaatsen voor Nederlandse studenten Keltisch aan buitenlandse universiteiten, Nederlandse studenten Keltisch zijn vanwege hun motivatie ook erg welkom. Studenten gaven aan dat de financiën een drempel vormen om naar het buitenland te gaan. Oordeel: Zowel bachelor- als masterprogramma zijn volgens de commissie een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Binnen de bacheloropleiding wordt enige mogelijkheid tot verdieping geboden, met verdere uitbouw in de masteropleiding.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 97
De programma’s vormen een goede implementatie van de respectievelijke brede doelstellingen. Beide programma’s zijn zeer volledig en geven een evenwichtige gemeenschappelijke basis in de diverse Keltische talen en culturen; beide bieden een goede mix van afdekking en specialisatie. Ook de studenten vinden de combinatie van Oud-Iers en Middel-Welsh in de bacheloropleiding een sterk punt. Hoewel het programma uitstekend van opzet is, weerspiegelt het wel de zeer lacuneuze personele bezetting en de daaruit resulterende verdeling van specialisaties. Zo legt de opleiding in het bachelorprogramma de nadruk op filologie terwijl er onder studenten, en vooral onder potentiële zijinstromers, een duidelijke belangstelling bestaat voor cultuur- en literatuurwetenschap. Aan die belangstelling kan niet worden voldaan. Ook de eigen studenten vinden dat het programma wel voldoende cultuurkunde bevat, maar te weinig letterkunde. De opleiding erkent dit, maar kan dit door de personele situatie vooralsnog niet verhelpen. Wel worden scripties op literair gebied begeleid. Ook zouden de studenten wat meer vertalen in het programma willen zien. De commissie vindt het jammer dat er geen modern Iers en Welsh wordt aangeboden in de bacheloropleiding, maar heeft er begrip voor dat ook dit gezien de personele situatie niet mogelijk is. Schrijfvaardigheid en ICT-vaardigheden krijgen in het huidige bachelorprogramma weinig aandacht. De commissie heeft er echter voldoende vertrouwen in dat deze vaardigheden in de toekomst extra aandacht zullen krijgen. Zorgelijker vindt de commissie het dat het niet mogelijk is om in de masteropleiding zowel Oud-Iers als Middel-Welsh aan te bieden, terwijl die combinatie juist datgene is waar Utrecht op wil bogen. Daarnaast kan ook in de masteropleiding de moderne Ierse en Welshe literatuur niet aan de orde komen, al worden ook hier scripties op dat gebied wel begeleid. De uitzending van masterstudenten naar het buitenland is een goede zaak, want in deze discipline bij uitstek noodzakelijk. Bij de uitzending van studenten naar buitenlandse partnerinstellingen zou de opleiding de mogelijkheid kunnen onderzoeken om niet alleen bestaande interesses te verdiepen, maar ook om eventuele lacunes in de Utrechtse opleiding aan te vullen. Al met al betreurt de commissie het wel dat gewenste vernieuwing en uitbreiding van het programma vooralsnog niet mogelijk is, maar vindt zij aangeboden, traditionele, programma op zichzelf uitstekend. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor: De samenhang in het programma wordt onder meer gewaarborgd door een aantal inleidende cursussen, zoals Introductie Keltisch, in het eerste jaar. In de twee daarop volgende jaren wordt op deze basiscursussen voortgebouwd. Deze basiscursussen brengen de noodzakelijke algemene basiskennis aan op het gebied van de Keltische talen en cultuur en leggen de basis die nodig is voor de vervolgcursussen in de kernvakken Oud-Iers en Middel-Welsh. Door middel van twee academische contextvakken worden de inleidingen in de eigen discipline in een breder wetenschappelijk kader geplaatst. Het bachelorwerkstuk is in principe inhoudelijk gekoppeld aan een cursusmodule op niveau 3. De studenten hebben de commissie tijdens het bezoek geen overlap of onnodige herhalingen gemeld. Wel waren ze van mening dat de cursussen ALW en ATW niet aansluiten bij de opleiding Keltisch, omdat deze twee vakken erg gericht zijn op levende talen in plaats van op dode als het Keltisch. Hierover zijn klachten in de Opleidingscommissie geweest, zie F18. Master: De masteropleiding Keltische talen is zeer kleinschalig. De Keltische talen hebben daarnaast een hoge moeilijkheidsgraad. De kern van het programma wordt gevormd door de cursussen Oudiers en/of Middelwelsh waarin de samenhang met de rest van het programma wordt benadrukt. Daarnaast worden in
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 98
deze cursussen verschillende onderzoeksmethoden en taaleigen onderzoeksaspecten benadrukt. De tutorials bieden de studenten de mogelijkheid daarin een meer individuele weg te zoeken, en hun kennis en inzicht in bepaalde kanten van het onderzoek in de Keltische talen en cultuur uit te breiden (bijvoorbeeld paleografisch of cultuurhistorisch), dan wel voorbereidend werk te doen ten behoeve van het eindwerkstuk. Het is in overleg met de mastercoördinator mogelijk cursussen uit andere Utrechtse masteropleidingen zoals Middeleeuwse Studies of Nederlandse Literatuur in het programma op te nemen. Ook een keuze uit cursussen uit het aanbod van opleidingen buiten Utrecht, in Nederland of daarbuiten, bijvoorbeeld Ierland, is in overleg met de mastercoördinator mogelijk. Oordeel: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. De commissie is van oordeel dat de filologische en cultuurkundige toonzetting een inhoudelijke samenhang aanbrengt in het programma. Verder hoopt de commissie dat er van de kant van de faculteit iets gedaan wordt aan de problemen met ALW en vooral ATW. In het masterprogramma wordt vanuit de inhoudelijk modulen Oudiers en/of Middelwelsh een individueel programma gericht op de eindscriptie gevolgd. De mastercoördinator bewaakt de samenhang van dit programma. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Studenten vinden de studie over het algemeen zwaar. Bachelor: In mei 2004 heeft de opleiding een enquête afgenomen onder de studenten uit cohorten 2000-2003 naar de studeerbaarheid van het onderwijsprogramma (respons 26 studenten.) Uit de resultaten komt naar voren dat na het eerste jaar slechts 5 studenten een achterstand in hun studie ondervonden; na het tweede jaar was er bij geen enkele student Keltisch sprake van een achterstand. Als oorzaak voor de ondervonden achterstand werd in alle gevallen persoonlijke omstandigheden aangegeven. Voor studenten die geen goede talenkennis hebben blijken de vakken Oud-Iers en Middel-Welsh moeilijk, maar de vakken vormen geen echte struikelblokken. Studenten meldden de commissie dat de begeleiding van de bachelorscriptie van 7,5 ECTS goed is, wel is zij zwaarder dan een cursus van 7,5 ECTS. Master: De student moet zich voor de scriptie officieel inschrijven. Voorkomen van studievertraging is de verantwoordelijkheid van de begeleider. Hij dient vertraging te melden bij de studieadviseur die de student oproept voor een gesprek. Oordeel: Keltologie is een lastig vak. De Keltische talen zijn geen schooltaal; ze wijken qua woordenschat, fonesis en grammatica sterk af van de schooltalen waarmee Nederlandse VWO-verlaters vertrouwd zijn. Bovendien moet een opleiding Keltologie de beide grote "takken" van het Keltisch, de Gaelische en de Welshe, bestrijken, die onderling ook weer sterk verschillend zijn. De in die talen geschreven literaturen ten slotte wijken qua poëtica en prosodie ook sterk af de Europese "mainstream". Een en ander betekent dat een opleiding Keltische Talen zware eisen stelt als men taalverwerving en elementaire literatuurhistorische kennis binnen de gegeven curriculaire ruimte behoorlijk wil doceren.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 99
Het programma is dan ook stevig, volgens de commissie eerder zwaar dan licht, maar blijkbaar niet te zwaar. Men gaat uit van zeer gemotiveerde studenten, wat volgens de commissie een juiste aanname is. Het programma volgt het algemene facultaire stramien en hanteert studeerbaarheidsmaatstaven. De kleinschaligheid komt de studeerbaarheid vermoedelijk ten goede. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor: Volgens de docenten met wie de commissie gesproken heeft, hebben instromende studenten uit het VWO geen problemen met de aansluiting. De aansluiting op het HBO is echter wel problematisch. De studie is vaak te pittig voor hen. Studenten van andere opleidingen (vooral Engels en Geschiedenis) maken op grote schaal gebruik van de mogelijkheid in de vorm van een minor met het uitgebreide vakgebied van de Keltistiek kennis te maken. Master: De masteropleiding Keltisch is toegankelijk voor studenten met: • een bacheloropleiding Keltische talen en cultuur; er worden geen nadere eisen gesteld; • een bacheloropleiding Taal- en Cultuurstudies, hoofdrichting Mediëvistiek; een bacheloropleiding Literatuurwetenschap, hoofdrichting Middeleeuwen; een bacheloropleiding Geschiedenis, met hoofdrichting middeleeuwse geschiedenis of een bacheloropleiding in een van de talen, met hoofdrichting Middeleeuwen; bij deze studenten wordt een minor Oud-Iers of Middel-Welsh met een minimum omvang van 30 ECTS verplicht gesteld. De minor die de student heeft behaald, bepaalt het individuele studiepad dat hij/zij in de masteropleiding kan volgen; • een bacheloropleiding van een andere Nederlandse universiteit vergelijkbaar met bovenstaande Utrechtse combinaties; • een gelijkwaardige een bacheloropleiding, behaald in het buitenland, met name een een bacheloropleiding Celtic Studies respectievelijk Irish of Welsh Studies. Gelijkwaardige buitenlandse diploma’s zijn vastgelegd in de OER van de opleiding. Voor de variant (B) Keltische literatuur- en cultuurgeschiedenis geldt in aanvulling hierop de volgende toelatingsvoorwaarde: voldoende kennis van de literatuur, geschiedenis en/of cultuur van de Middeleeuwen. Instroomgegevens: Omdat Keltisch aan de Universiteit Utrecht uniek is in Nederland, trekt de opleiding studenten uit heel Nederland. De belangstelling voor Keltisch neemt toe: per 1-12-2001 waren er 8 doctoraalstudenten, per 1-12-2002 6 doctoraal- en 17 bachelorstudenten en per 1-12-2003 5 doctoraal- en 23 bachelorstudenten. Per 1 september 2004 hadden zich 11 nieuwe eerstejaars ingeschreven. Deze cijfers wijken af van de KUO-cijfers: 9 ingeschreven studenten in 2001/02. De invoering van de bachelor-masterstructuur heeft wat betreft studentenaantallen gunstig uitgepakt voor de opleiding. De bachelorinstroom ligt verrassend hoog.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 100
Oordeel: Keltologie is een klein vak. Zoals soortgelijke kleine vakken trekt het een gering aantal studenten, waarvan de motivatie eerder academisch-wetenschappelijk is dan arbeidsmarktgericht. Om deze kern van specialistische “eigen” studenten trekt zo’n vak zijdelings geïnteresseerde studenten en een zij-instroom of minordeelname vanuit aanpalende disciplines. Voor de Keltologie kan het gaan om vergelijkende taalwetenschappers (Indo-Europeanisten) en, vooral, mediëvisten. Een dergelijke positionering verbreedt het draagvlak en de “nering” maar kan ook onderwijstechnische problemen opleveren. De commissie vindt echter dat de opleiding goed met de diverse instroom van reguliere en minorstudenten omgaat. Gegeven het bijzondere karakter van de opleiding is de instroom relatief hoog te noemen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/master Het bachelorprogramma Keltische talen en cultuur omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Keltische talen en cultuur omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Door de personele onderbezetting is het binnen de bacheloropleiding Keltische talen en culturen niet altijd mogelijk geweest de didactische uitgangspunten in de praktijk te brengen, maar dit is, binnen de beperkingen, wel altijd het streven. Bachelor: Door de grote keuzevrijheid van studenten kan de faculteit geen uniform schema van de studielast en de verdeling hoor-, werkcolleges en zelfstudie per jaar van een bacheloropleiding geven. Het eerste jaar heeft een dusdanige opbouw en samenhang dat studenten een vrij vast stramien van colleges volgen. In de colleges wordt veel beroep gedaan op zelfwerkzaamheid van studenten, vooral bij de colleges waarin een taal moet worden geleerd en bij de seminars. Maar ook bij hoorcolleges dienen studenten zich regelmatig voor te bereiden door stukken te lezen, vragen te beantwoorden of korte stukken te schrijven. Er wordt dus op een actieve manier gedoceerd, waarbij bovendien de kennis, vaardigheden en inzichten zoals beschreven onder de eindtermen mede uitgangspunt zijn voor de manier waarop aan de colleges vorm wordt gegeven. Studenten ervaren dat alle geleerde academische vaardigheden in de bachelorscriptie aan de orde komen; kritisch denken en lezen, verbanden leggen, onderzoek doen, bibliotheekvaardigheden et cetera. Master: De masteropleiding Keltisch is een kleinschalige opleiding waarin het nog mogelijk is om in een meestergezel relatie te studeren. De cursussen worden verzorgd als kleinschalige werkcolleges. De materopleiding vraag daarnaast een grotere zelfstandigheid van de studenten. De mastercoördinator en de begeleider van de eindscriptie begeleidingen de student daarbij.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 101
Oordeel: De commissie is van oordeel dat de studenten, binnen de beperkingen van de personele bezetting, de werkvormen in voldoende mate afstemt op de eisen van de eindkwalificaties. De commissie spreekt haar grote waardering uit voor de inzet van de wetenschappelijke staf in dit opzicht. Dat het didactisch concept, dat op verschillende plaatsen in de universiteit is ontwikkeld, niet in alle opzichten kan worden uitgevoerd (er zouden bijvoorbeeld in de bacheloropleiding wel wat meer werkstukken geschreven kunnen worden), doet niet af aan het gegeven dat de studenten blijkbaar uitstekend worden begeleid, zodat zij een relatief moeilijke opleiding met succes kunnen afronden. Keltische talen en cultuur kan in de betrekkelijk kleinschalige opzet goed tot zijn recht komen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De Examencommissie bestaat uit drie stafleden. Zodra de vacante positie van leerstoelhouder is ingevuld en daarna ook de andere posities structureel zijn bezet zal dit veranderen. Bachelor: De wijze van toetsing verschilt per college en toetsmoment, maar in het algemeen worden er verschillende manieren van toetsing toegepast (bijvoorbeeld schriftelijk werkstuk, opdrachten, referaat; zie ook schematische opbouw van de bacheloropleiding). De wijze van toetsen is mede afhankelijk van het beoogde leerdoel van het college, dat weer is gerelateerd is aan één of meer van de eindtermen van het bachelorprogramma. Studenten worden van tevoren duidelijk over de toetsvormen geïnformeerd, zodat ze tijdig weten waar ze aan toe zijn. Master: Het cursorische gedeelte wordt getoetst door middel van opdrachten, presentaties, (tussentijdse) toetsen en werkstukken. Er wordt nagegaan welke kennis van het vakgebied in het algemeen en van specifieke onderdelen daaruit de student zich heeft eigen gemaakt, en in hoeverre de student in staat is verbanden hiertussen te leggen. Beoordeeld wordt in hoeverre studenten in staat zijn zelfstandig onderzoek te verrichten, en in welke mate zij zich rekenschap geven van de aard van hun verworven deskundigheid, en van de toepasbaarheid daarvan binnen professionele contexten. Oordeel: De commissie heeft de verschillende toetsen bekeken en vindt deze adequaat. De opleiding heeft in het oude doctoraal en de bachelor geen traditie van werkstukken; er is daardoor weinig oefening en toetsing van schrijfvaardigheid (zie ook F5). De commissie heeft er echter voldoende vertrouwen in dat deze vaardigheid en de toetsing ervan in de toekomst extra aandacht krijgt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende
2.3.
Inzet van personeel
Zie hiervoor ook het facultaire rapport.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 102
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/master: De bacheloropleiding wordt verzorgd door drie tijdelijke docenten: twee deeltijders en een gasthoogleraar. Daarvan zijn er twee zijn gepromoveerd en de derde bezig met de afronding van haar proefschrift, alle op een onderwerpen uit het gebied van de Keltische talen en cultuur. Alle drie hebben tevens de nodige onderwijservaring. Voor de masteropleiding wordt, in afwachting van de aanstelling van de nieuwe hoogleraar, de gasthoogleraar ingezet, een professor van de universiteit van Galway met een grote internationale reputatie op het gebied van onderwijs en onderzoek van het vak. Deze wordt bijgestaan door de gepromoveerde docent. Het is binnen de opleiding gebruikelijk om de docenten in te zetten binnen alle fasen van het programma: vanaf het eerste jaar krijgen de studenten daardoor onderwijs van gezichtsbepalende onderzoekers. Hoogleraren van andere opleidingen (Geschiedenis van de Middeleeuwen, Historische Nederlandse Letterkunde voor 1500) zijn betrokken bij de opleiding. Vanwege de sterke oriëntatie van de Utrechtse Keltologie op de Middeleeuwen zijn zij mede verantwoordelijk voor een deel van het Utrechtse programma-aanbod voor studenten Keltisch. Deze hoogleraren hebben overigens ook zitting in de benoemingsadviescommissie voor de nieuwe hoogleraar. Ook andere hoogleraren in aangrenzende vakgebieden zijn bij de opleiding betrokken: Middeleeuws en Humanistisch Latijn, Algemene Literatuurwetenschap, Engelse letterkunde en de Universiteitshoogleraar Letteren. Oordeel:. De commissie is van mening dat het onderwijs wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De studenten worden daarnaast gestimuleerd om een deel van de studie te volgen aan andere universiteiten. De staf van de opleiding vertegenwoordigt, naar het oordeel van de commissie, in voldoende mate het internationale onderzoek. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/master: De opleiding Keltische talen en cultuur geniet een bescherming van 1,55 onderwijs-fte, dit is minder dan de gebruikelijke 3,0 fte. De commissie heeft begrepen dat dit een gevolg is van een compromis tussen Faculteit en College van Bestuur. Het College wilde de opleiding Keltisch namelijk enige tijd geleden opheffen. De Faculteit heeft met het College afgesproken de formatie uit te breiden als de nieuwe hoogleraar benoemd is. Na het emeritaat van de hoogleraar in 2001 is in oktober 2003 het enige andere vaste staflid met pensioen gegaan. Men is bezig met een benoemingsprocedure voor een nieuwe hoogleraar, maar deze was ten tijde van de visitatie nog niet afgerond. Na afronding van deze procedure kan worden geworven voor de andere twee stafvacatures (samen 0,95 fte onderwijstijd). Voor het onderwijs is een tijdelijke oplossing gevonden door gasthoogleraar in te zetten en twee jonge, tijdelijk aangestelde docenten. Oordeel: De commissie is er buitengewoon van onder de indruk dat twee docenten met een tijdelijke deeltijdaanstelling en een gasthoogleraar kans zien om het hoge niveau van de opleiding Keltisch in stand te houden en optimale begeleiding te geven aan relatief veel enthousiaste studenten. De Utrechtse opleiding Keltische talen en cultuur is de enige in Europa buiten Ierland. Zij is van buitengewoon hoog niveau, en als zodanig sinds jaar en dag een parel op de kroon van de Universiteit Utrecht, en dat zou zo moeten blijven.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 103
De commissie constateerde tijdens haar bezoek dat de gegarandeerde 3 fte die elke opleiding kreeg geen betrekking leek te hebben op de opleiding Keltisch, waarvoor volgens haar berekeningen maar 1,55 fte beschikbaar was. De commissie heeft van de faculteit vernomen dat het aantal fte’s zal worden uitgebreid naar een meer acceptabel niveau en dat de benarde personele situatie snel wordt opgelost door de aanstelling van een hoogleraar en een staflid zodat ideeën voor vernieuwing (in de masteropleiding, naast filologie, een literatuurstroom modern Iers en Welsh en aandacht voor meertaligheid) gerealiseerd kunnen worden. Zij heeft de bevestiging gekregen dat de procedure om een nieuwe hoogleraar te benoemen is afgerond, dat de wervingsprocedure voor een universitair docent in het najaar van 2006 zal worden gestart en dat er in het najaar van 2007 een tweede universitair docent aan de staf zal worden toegevoegd. De commissie heeft er alle begrip voor, dat door het gebrek aan personeel in de door haar beoordeelde periode de breedte van het programma beperkt moest blijven. Zo was er weinig cultuur- en letterkunde in het masterprogramma, en konden wensen ten aanzien van programma-uitbreiding niet worden gerealiseerd. De commissie spreekt haar bewondering uit, dat de staf ondanks haar manifeste overbelasting toch ook scripties met cultuur- en letterkundige onderwerpen begeleidt. Zie ook F5 Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/master: De hoogleraar en één van de twee docenten zijn volledig bevoegd, zowel op inhoudelijk als op didactisch terrein. Daarnaast is de tijdelijke aangestelde junior-docent, die al langer aan de bacheloropleiding Keltische talen en cultuur is verbonden, bezig de basiskwalificatie onderwijs te behalen. In wetenschappelijk opzicht hebben ook de twee docenten internationaal een uitstekende naam. Ook de studenten met wie de commissie gesproken heeft, zijn erg te spreken over de inzet en de deskundigheid van de medewerkers. De docenten meldden de commissie dat er, bij ontstentenis van een vaste hoogleraar, geen formele Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken worden gevoerd. Oordeel: In het programma zijn er in de bacheloropleiding lacunes op het gebied van letterkunde (volgens de studenten) en modern Keltisch en in de masteropleiding op het gebied van Middel-Welsh (zie ook F5). Gelet op de scripties (zie F20) meent de commissie echter dat de expertise van het personeel voldoende breed is om de doelstellingen en eindkwalificaties van het programma op uitstekende wijze te kunnen realiseren; de scripties beslaan een brede ‘range’ van onderwerpen en behandelen ook modern Keltische onderwerpen. De commissie vindt het zorgelijk dat er met het personeel nauwelijks of geen Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken worden gevoerd. Gezien het feit dat de medewerkers tijdelijk zijn aangesteld, zijn deze voor hun toekomstige carrière extra van belang. De faculteit heeft de commissie verzekerd hier wat aan te doen. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. De commissie is van mening dat het tekort in personeel in voldoende mate wordt opgevangen door de uitstekende kwaliteit en vooral ook door de grote inzet van de staf.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 104
2.4.
Voorzieningen
Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bachelor/master: Mede dankzij het feit dat de leerstoel Keltisch in Utrecht al meer dan 85 jaar geleden werd ingesteld is de collectie Keltisch van de Letterenbibiotheek één van de beste buiten Ierland. Een apart budget waarborgt de continuïteit van deze rijke collectie, die een zeer goede basis vormt om onderzoek te doen, en die door de beoogde aanschaf van microfilms van belangrijke handschriften alleen maar in belang kan toenemen. Oordeel: De commissie is verheugd dat de collectie microfiches wordt beschermd. Tijdens de gesprekken kwam naar voren dat de reeks Revue Celtique per vergissing bij het grof vuil is gezet. De commissie neemt aan dat dit een incident betreft. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor/master: De studieadviseur is bij Keltisch geen docent. Daardoor heeft deze een onafhankelijke positie. Voor studenten is de afbakening van de taken van de studieadviseur en de tutor niet altijd duidelijk. In de praktijk lost dit zich echter meestal vanzelf op. Studieadviseur en tutor houden bij hoeveel studenten er langs komen en voor welke onderwerpen. De begeleiding is vooral gericht op bachelorstudenten, zij worden intensief gevolgd en bij vertraging opgeroepen voor een gesprek, maar staat ook open voor masterstudenten. De studieadviseurs zijn goed bekend bij de studenten doordat er in het eerste jaar drie keer door hen een voorlichting wordt gegeven. In het eerste jaar worden studenten al geïnformeerd over keuzes in latere stadia van de studie. Door de personele onderbezetting bij de bacheloropleiding Keltische talen en cultuur is het contact tussen studenten en de tutor niet zo intensief geweest als de opleiding wenselijk achtte. Door de kleinschaligheid van de opleiding werd de frequentie van de formele afspraken echter gecompenseerd door contact tijdens cursussen. Waar nodig worden zaken die in tutorgesprekken naar voren komen meegenomen in besprekingen van de opleidingscommissie. In de toekomst zullen algemeen informatieve zaken voor studenten op de website van de opleiding worden vermeld. Bij de toelatingsprocedure aan het begin van de masteropleiding Keltische talen en cultuur wordt uitvoerig overlegd over de inrichting van het studiepad van de individuele student. De breedte van het vak noopt tot een intensieve begeleiding en voorlichting bij de keuze van de student voor zijn specialisme. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan mogelijke aanpassingen in het belang van de aansluiting van het gekozen programma op een eventuele onderzoekersopleiding of de beroepsuitoefening buiten de universiteit. Ook gedurende het verblijf in het buitenland wordt het contact met de studenten onderhouden. Buitenlandse studenten worden op dezelfde manier begeleid. Ter voorbereiding op hun verblijf in Utrecht worden zij goed geïnformeerd over de mogelijkheden. Oordeel: Volgens de studenten met wie de commissie gesproken heeft, is de studiebegeleiding goed, al zijn er soms wat kleine administratieve problemen. De commissie is van oordeel dat de kleinschaligheid van de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 105
opleiding voldoende waarborgt dat de studenten goed begeleid worden; er is intensief contact tussen studenten en docenten. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende
2.5.
Interne kwaliteitszorg
Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. Het Instituut Vreemde Talen heeft in het voorjaar 2003 middels een subsidie van het ICT-centrum voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten een digitale cursusevaluatie ontwikkeld. Deze cursusevaluatie heeft de volgende voordelen: • behartiging van de wensen van de docenten ten aanzien van cursusspecifieke gegevens, • mogelijkheid tot aanpassen van de cursusevaluatie, • toegespitste informatie ten bate van het behalen van de Basis- en Seniorkwalificaties Onderwijs middels resultatenanalyse, • verhoging van de gebruiksvriendelijkheid ten opzichte van de student door verlenging van de beschikbaarheid van de evaluatie en digitale beschikbaarheid, en • aanzienlijke reductie van de kosten van evaluatie. Door de personele vacatures bij de opleiding Keltisch en de tijdelijke invulling van deze posten is de opleidingscoördinator genoodzaakt ook de rol van voorzitter van zowel de Opleidings- als de Examencommissie op zich te nemen. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/master: Met de groei van de opleiding is schriftelijke evalueren zinvol geworden en dus drie jaar geleden ingevoerd. Cursusevaluaties worden eerst in de opleidingscommissie besproken, en daarna eventueel met de betrokken docent. In de opleidingscommissie worden ook voorstellen van de staf voor veranderingen in het programma ter advisering voorgelegd. Zowel student- als docentenleden zijn van mening dat de Opleidingscommissie goed functioneert. Oordeel: De commissie is van mening dat er voldoende en periodiek geëvalueerd wordt. De faculteit is van plan in 2005 voor alle opleidingen toetsbare streefdoelen te formuleren. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor/master: Naar aanleiding van klachten In de OC over het gebrek aan aansluiting tussen ATW/ALW en de opleiding Keltisch is ALW vernieuwd. Doordat het aantal studenten Keltische talen en cultuur sinds de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 106
invoering van de bachelor-masterstructuur explosief is gegroeid, moet de opleiding bij het onderwijsaanbod meer dan in het verleden rekening houden met studenten die niet in de eerste plaats wetenschappelijk georiënteerd zijn. Om die reden is besloten een tweede masterprogramma op te zetten (de B-stroom: Keltische literatuur- en cultuurgeschiedenis, zie onderwerp 2 Programma), waartoe ook studenten met een minor Keltisch toegang hebben. Dit programma gaat in september 2005 van start. Oordeel: De commissie is ervan overtuigd dat de evaluaties tot de nodige verbeteringen leiden. Als er klachten zijn, wordt deze door de opleiding opgepakt. Ook de kleinschaligheid van de opleiding garandeert dat verbeteringen snel kunnen worden doorgevoerd. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/master: Studenten hebben zitting in de opleidingscommissie. De studenten van de opleiding zijn hierin goed vertegenwoordigd. Door de sterke onderlinge contacten tussen de studenten worden de studentleden van de opleidingscommissie goed geïnformeerd over het studieprogramma, waardoor hun inbreng in de vergaderingen van de opleidingscommissie duidelijk aan belang wint. Studenten hebben de commissie verteld dat er goed naar hen wordt geluisterd. Door de kleinschaligheid van de opleiding is het contact tussen studenten en docenten intensief. Ook via andere kanalen dan de Opleidingscommissie kunnen studenten hun mening over de opleiding ventileren. Er is een student betrokken bij de benoeming van de nieuwe hoogleraar. De studieadviseur is altijd aanwezig bij de OC-vergaderingen. De opleiding Keltisch beschikt over zowel een actieve studie- als alumnivereniging. De alumniverenging is een stichting en staat los van de Universiteit Utrecht. Het beroepenveld is vrij divers en wordt niet direct bij de interne kwaliteitszorg betrokken. Oordeel: De commissie is van oordeel dat studenten en medewerkers in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Beide groepen zijn vertegenwoordigd in de relevante gremia. Alumni worden in iets minder mate betrokken bij de kwaliteitszorg maar er is wel een actieve studievereniging die contacten met alumni onderhoudt. Het beroepenveld is niet betrokken, maar de commissie vindt dit gezien de diversiteit ervan begrijpelijk. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende
2.6.
Resultaten
Zie ook het facultaire rapport. F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 107
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid ook F11. Bachelor/master: Uit de resultaten van studenten die een half of heel jaar aan een Ierse universiteit studeren, blijkt dat de Utrechtse opleiding studenten van minstens hetzelfde niveau aflevert als haar buitenlandse zusteropleidingen in bijvoorbeeld Ierland, Wales en Bretagne. De scriptie heeft altijd een tweede beoordelaar. De bachelorscriptie is gekoppeld aan een cursus van niveau 3, de masterscriptie aan een cursus van niveau M. Oordeel: De commissie heeft een doctoraalscriptie, twee bachelorscripties en twee masterscripties gelezen. Ze bestrijken de breedte van het Keltologisch vakgebied: twee Iers, een Welsh, een Welsh/Engels mediëvistisch en één Iers/Germaans vroegmediëvistisch. Het spectrum aan onderwerpen is breed, ook modern Keltische onderwerpen worden in deze scripties behandeld. Dat de opleiding scripties in deze bandbreedte kan genereren is veelzeggend. De commissie is hiervan onder de indruk. De scripties zijn zonder uitzondering van uitstekend niveau. Ze tonen vertrouwdheid met het filologisch handwerk en met de relevante primaire en secundaire bronnen, maar bieden ook ruimte aan meer cultuurhistorische en cultuurkundige beschouwingen. In enkele gevallen werken ze dicht bij de cutting edge van de discipline. De door de begeleiders gegeven cijfers zijn allerminst geflatteerd. Men legt hoge maatstaven aan: in ettelijke gevallen gaf de door de commissie geraadpleegde extern deskundige een hoger cijfer. De scripties die in het Engels zijn geschreven zijn ook qua taalgebruik behoorlijk tot goed. Afgaande op deze scripties is het gerealiseerde niveau zonder meer uitstekend te noemen. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zie ook het facultaire rapport voor dit facet. Deze opleiding levert geen KUO-gegevens op voor de rendementen. Bachelor/master: De slagingspercentages van zowel algemeen inleidende cursussen als specialistische Keltische cursussen ligt tussen de 85 en 100%, zowel in het cursusjaar 2000-2001 als 2003-2004. De rendementsverbetering ligt vooral op het gebied van de studiesnelheid: er zijn nog nauwelijks studenten met studieachterstand. Dat komt waarschijnlijk door een strakker studieschema, de uitbreiding van het aantal toetsmomenten en een verbeterde begeleiding van studenten. Mede door de veranderde opzet van de studie als gevolg van de invoering van de bachelormasterstructuur is het aantal studenten met een achterstand praktisch tot nul gereduceerd. Oordeel: Omdat de commissie niet over rendementsgegevens beschikt , kan zij de rendementen niet beoordelen. Gezien de inzet van de studenten en de kleinschaligheid van de opleiding heeft de commissie er echter alle vertrouwen in dat de rendementen goed zijn. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 108
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Keltische talen en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Excellent Voldoende
Masteropleiding Keltische talen en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 109
Oordeel Goed Goed Goed Excellent Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Excellent Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 110
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Nederlandse taal en cultuur 56804 Bachelor WO 180 BA Voltijd en deeltijd Utrecht 31 december 2007
Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
0.
Nederlandse taal en cultuur 66804 Master WO 60 MA Voltijd en deeltijd Utrecht 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. De bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur vallen onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Nederlands. De dagelijkse leiding van het onderwijsinstituut berust bij de onderwijsdirecteur, deze wordt bijgestaan door een instituutsbestuur, waarin naast de directeur een medewerker uit het instituut en een student zitting hebben. Bij de opleiding Nederlandse taal- en cultuur wordt dit Dagelijks Bestuur bijgestaan door een Uitgebreid Management Team (UMT), waarin naast het bestuur de hoofden van de afdelingen, de studieadviseur en twee studenten zitting hebben. Het UMT komt om de twee maanden bijeen en bespreekt beleidskwesties van iets langere termijn. De onderwijsdirecteur is verantwoordelijk voor de onderwijsprogramma’s, het personeel en de financiën van de opleidingen uit het instituut en legt verantwoording af aan de decaan.
1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor/master: Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 111
De opleiding heeft voor zowel de voltijd- als de deeltijdopleiding een overgangsregeling opgesteld. Alle doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur die ingeschreven waren bij de opleiding op het moment dat de bachelor-masterstructuur werd ingevoerd hebben in juni 2002 een persoonlijke brief ontvangen van de examencommissie met daarin een overzicht van de cursussen en eventuele herkansingen die afgerond moeten worden voor het behalen van het doctoraal- dan wel bachelordiploma. Dit persoonlijke studieprogramma werd aan de student ter accordering voorgelegd. De commissie heeft vastgesteld dat overgang van de ongedeelde opleiding naar de bachelormasterstructuur voor studenten geen problemen heeft opgeleverd. Het overgangsprogramma en de voorlichting daarover is adequaat geweest. De studenten zijn voldoende voorgelicht en persoonlijk begeleid bij de overstap naar de bacheloropleiding. De commissie is er zeer mee ingenomen dat de opleiding de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft aangegrepen voor een grondige vernieuwing van de opleiding en vergroting van de onderlinge samenwerking tussen de verschillende afdelingen. Dit heeft de interne cohesie van de opleiding aanzienlijk versterkt.
2.
Het beoordelingskader
2.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor: De opleiding richt zich op de neerlandistiek in de volle breedte en heeft als doel studenten op te leiden die deskundigheid hebben in de analyse van en omgang met de Nederlandse taal, het Nederlands taalgebruik en de Nederlandse literatuur. De opleiding Nederlands profileert zich door de combinatie van breedte en diepgang in haar programma. Behalve specifieke vakkennis binnen de drie deelgebieden taalkunde, taalbeheersing en letterkunde, bezit de afgestudeerde tevens de kwaliteiten van een generalist, die inzicht heeft in de wijze waarop deze deelgebieden elkaar kunnen steunen en aanvullen en dit ook in het maatschappelijk veld kan duidelijk maken. De studenten wordt een problematiserende attitude bijgebracht die de academische competenties op een zodanig niveau brengt dat zij kunnen instromen in een aansluitende masteropleiding dan wel zich kwalificeren voor een maatschappelijke functie waarin op die competenties een beroep wordt gedaan. De algemene doelstellingen zijn vertaald naar competenties waarover de afgestudeerde bachelor student beschikt. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene competentie en competenties per deelgebied. Onder de algemene competenties vallen: vakkennis binnen de drie deelgebieden (taalkunde, taalbeheersing en letterkunde); vertrouwdheid met methodes en benaderingswijzen van de drie deelgebieden; in staat zijn min of meer zelfstandig een kleinschalig onderzoek te verrichten binnen één van de gebieden van de neerlandistiek; in staat zijn zich in te werken in niet eerder bestudeerde specialisaties en in nieuwe ontwikkelingen van het eigen specialisme; bewustzijn van de eigen capaciteiten en weten wanneer andere deskundigen ingeschakeld dienen te worden. Daarnaast worden competenties geformuleerd voor de deelgebieden: Literatuur, Taalkunde, Taalbeheersing. Voor de letterkunde houden deze competenties globaal in: het verwerven van belezenheid in de Nederlandse literatuur vanaf 1170 gespreid naar genre en periode, kennis van de literair- en cultuurhistorische context van deze werken, van de literaire analysemethoden en van de literairwetenschappelijke kaders, kennis van de geschiedenis van de vakbeoefening, editievaardigheden, onderzoeksvaardigheden, mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden en ICT-vaardigheden. Het vakgebied van de taalbeheersing bestaat uit de deelgebieden conversatieanalyse, tekstlinguïstiek en tekstontwerp. De student kan de kennis van de specifieke onderzoeksmethoden en theoretische kaders QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 112
van deze drie deelgebieden toepassen en kan op basis van die kennis gefundeerde oordelen formuleren over kwaliteit van teksten en gesprekken. Studenten verwerven onderzoeksvaardigheden en schriftelijke en mondelinge taalvaardigheden. De taalkunde brengt vakkennis aan op het gebied van de synchrone en diachrone, algemene en specifieke eigenschappen van de systematiek van het Nederlands en op het gebied van de sociolinguïstiek. De student is vertrouwd met de methodes en benaderingswijzen die tot die vakkennis leiden. De student verwerft inzicht in het onderscheid zowel als de relatie tussen taalgebruik en taalsysteem en in de verhouding tussen universele en specifieke eigenschappen van taal en is op de hoogte van de doelstellingen en problemen van de generatieve syntaxis, de fonologie/morfologie of de semantiek en sociolinguïstiek (in het bijzonder meertaligheid en taalverandering). Volgens de opleidingen komen de behaalde eindkwalificaties overeen met de eisen die binnen de opleidingen elders in het land gesteld worden. Dat blijkt onder meer uit de interuniversitaire contacten: met Nederlandse collega’s wordt samengewerkt binnen diverse onderzoeksverbanden en Utrechtse studenten volgen regelmatig onderwijsonderdelen elders of studenten van andere universiteiten komen cursussen volgen uit de Utrechtse bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. Master: De masteropleiding Nederlandse taal en cultuur heeft als doel de student gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van Nederlandse taal en cultuur, de student voor te bereiden op de beroepsuitoefening op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur en deze op te leiden tot onderzoeker op het gebied van de Nederlandse taalkunde, letterkunde en taalbeheersing. De masteropleiding heeft vier programma’s, te weten Nederlandse Literatuur, Communicatiestudies, Taal en Ontwikkeling en Taalstructuur en Taalvariatie, elk met een eigen invulling van deze doelstellingen die hieronder zijn samengevat. Daarnaast is er de mogelijkheid een masterprogramma Nederlandse taal en cultuur in deeltijd te volgen.
a. het masterprogramma Nederlandse Literatuur
Doelstelling van dit programma is studenten in staat stellen academische kennis en vaardigheden in te zetten ten behoeve van relevante vraagstukken met betrekking tot de Nederlandse literatuur in het maatschappelijke veld. Studenten hebben na voltooiing van de masteropleiding inzicht in relevante literairculturele en literair-sociale ontwikkelingen (zij kunnen deze ontwikkelingen analyseren en benoemen); inzicht in de mogelijke bijdragen aan vraagstukken en behoeften die in het maatschappelijke veld kunnen ontstaan (zij kunnen over deze bijdragen reflecteren in termen van oplossingsstrategieën en/of concrete eindproducten); beschikking over de vakinhoudelijke kennis en vaardigheden die voor het leveren van dergelijke oplossingsstrategieën en/of concrete eindproducten nodig zijn; beschikking over de algemene academische vaardigheden die hun in staat stellen deze wetenschappelijke kennis aan te wenden in situaties van talige en culturele communicatie. Deze doelstelling leidt ertoe dat studenten na voltooiing van de opleiding over de volgende competenties beschikken: - De student beheerst de vaardigheden om (relevante aspecten van) het wetenschappelijke en het maatschappelijke debat over de Nederlandse literatuur te beschrijven en te analyseren, en kan kritisch aan deze debatten deelnemen. - De student beheerst de vaardigheden voor het opzetten, uitvoeren en presenteren van een onderzoek naar overdrachtsmogelijkheden van de Nederlandse literatuur in het brede maatschappelijke veld, en kan daarbij op strategische en kritische wijze gebruik maken van de klassieke én de nieuwe media. - De student kan academische en actueel-maatschappelijke kennis en inzichten over de Nederlandse literatuur benutten voor gerichte overdracht van onderwerpen uit die literatuur naar een pluriform publiek. - De student beschikt over kennis van de Nederlandse literatuur (ca. 1100-heden) in haar nationale en internationale maatschappelijk-culturele context en kan hierop zelfstandig reflecteren.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 113
-
De student heeft kennis van het internationale wetenschappelijke debat over de Nederlandse literatuur in nationale en internationale context, en kan dit debat in verband brengen met actuele maatschappelijke ontwikkelingen.
b. het masterprogramma Communicatiestudies
Het masterprogramma Communicatiestudies richt zich vooral op de verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van de talige communicatie. Daarbij wordt de Nederlandse taal en cultuur als uitgangspunt genomen bij de invulling van het programma. In het programma staat de drieslag analyse, evaluatie, optimalisering van communicatie centraal. De afgestudeerde: - is in staat de resultaten van linguïstisch onderzoek op het terrein van taal, communicatie en cultuur te interpreteren en te beoordelen; - is in staat een praktijkgericht onderzoeksplan te ontwerpen en uit te voeren. In dat plan wordt een specifieke vraag in korte tijd tot een antwoord gebracht; - heeft kennis van de belangrijkste onderzoeksmethoden voor communicatieonderzoek en kan afwegen welke methode voor een bepaalde vraagstelling wel en niet geschikt is; - kan een tekst of discours analyseren en evalueren met het oog op de functionaliteit en correctheid voor een omschreven doelgroep in een concrete situatie; - kan zich zelfstandig verdiepen in relevante theorieën op het terrein van mondelinge en schriftelijke communicatie en heeft zicht op de invloed van de multiculturele samenleving op communicatie; - kan werken met kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden om de functionaliteit van mondelinge en schriftelijke interactieprocessen bij een doelgroep te achterhalen; - kan de normatieve literatuur – te weten raadgevings- en adviesboeken – in het vakgebied kritisch tegen het licht houden; - kan het eigen functioneren als tekstadviseur of communicatietrainer kritisch beoordelen en veranderen; - kan voor verschillende organisatorische contexten een ontwerp maken, waarmee de communicatie beoordeeld en verbeterd wordt; - is in staat onderzoeksresultaten aan betrokkenen overtuigend en met gebruikmaking van verschillende mediale technieken te presenteren; - beschikt over uitstekende schriftelijke en mondelinge (dan wel met behulp van nieuwe media) uitdrukkingsvaardigheden en kan adequaat omgaan met betrokkenen in een communicatieve organisatie.
c. het masterprogramma Taal en Ontwikkeling
De doelstelling van het masterprogramma is studenten zodanig op te leiden dat ze op wetenschappelijk verantwoorde wijze uitspraken kunnen doen over de vier terreinen waarop het onderzoek zich toespitst: taalontwikkeling (van de eerste of tweede taal), taalonderwijskunde (van een vreemde taal), taalvariatie en meertaligheid (variatie in taalgebruik die samenhangt met sociale en individuele verschillen) en Nederlands als tweede taal. De afgestudeerde is in staat om: - processen van (gestuurde en ongestuurde) taalontwikkeling en/of situaties van meertaligheid te beschrijven en te analyseren binnen een wetenschappelijk referentiekader; - verschillende professionele en wetenschappelijke perspectieven op taalontwikkeling, taalonderwijs en/of meertaligheid te herkennen, te hanteren en kritisch op deze perspectieven te reflecteren; - professionele en maatschappelijke discussies op het gebied van het vreemdetalenonderwijs, de taalontwikkeling en/of meertaligheid te volgen en eventueel aan deze discussies bij te dragen; - analyses te maken van problemen op het gebied van vreemdetalenonderwijs of meertaligheid en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen; - op academisch niveau verslag te doen van resultaten van eigen werkzaamheden op de genoemde gebieden (inclusief bibliografisch onderzoek).
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 114
d. het masterprogramma Taalstructuur en Taalvariatie
Het doel van dit programma is kandidaten op te leiden tot Master of Arts in de Nederlandse taal en cultuur met als specialisme taalstructuur en taalvariatie. Het masterprogramma biedt studenten een theoretische en praktische voortzetting en afronding van hun opleiding op het interdisciplinaire onderzoeksgebied Taalwetenschap, in het bijzonder met betrekking tot taalstructuur, taalvariatie en de structuur van het lexicon vanuit een algemeen taalwetenschappelijk perspectief. Studenten die het programma met succes afronden beschikken over de volgende kennis en vaardigheden: - Zij zijn op de hoogte van de gemeenschappelijke structuurkenmerken van talen, van de structuurkenmerken van diverse taalfamilies, en van de wijze waarop talen van de wereld van elkaar verschillen; - Zij zijn in staat kritisch te reflecteren op de resultaten van taalwetenschappelijk onderzoek en deze op waarde te schatten doordat zij op de hoogte zijn van de belangrijkste theoretische en empirische ontwikkelingen op het gebied van de Taalwetenschap en deskundig zijn op het gebied van de meest gangbare onderzoeksmethoden; - Zij zijn in staat vast te stellen voor welke maatschappelijke doelgroepen deze resultaten van belang zijn en vervolgens deze resultaten gericht te communiceren; - Zij zijn in staat taalgegevens te analyseren en te interpreteren conform courante taalwetenschappelijke inzichten. Deze vaardigheden vinden toepassing in alle maatschappelijke domeinen waar de correcte analyse en interpretatie van taalverschijnselen van belang is Oordeel: Bachelor: De commissie is van oordeel dat doelstellingen en eindkwalificaties aansluiten bij nationale en internationale ‘state-of-the art’ in de wetenschapsbeoefening. De doelstellingen en eindkwalificaties volgen uit een oriëntatie van de opleiding op de actuele nationale en internationale ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening. De opleiding heeft voldoende nationale en internationale contacten. De eindtermen sluiten aan bij het door de commissie geformuleerde domeinspecifiek referentiekader. In de doelstellingen en competenties wordt voldoende aandacht besteed aan de neerlandistiek in de volle breedte en de ontwikkeling van een academische attitude. De deelterreinen van de neerlandistiek worden aan het einde van de bacheloropleiding op een adequaat niveau beheerst. Wel is de commissie van mening dat er in een opleiding Nederlandse taal en cultuur meer zelfstandige aandacht zou mogen zijn voor de factor cultuur, zowel op theoretisch als op inhoudelijk terrein (film, beeldende kunst etc.). De commissie heeft begrepen dat de opleiding het hier niet mee eens is, onder andere omdat deze vakken binnen de faculteit al aangeboden worden en omdat studenten zich via de minoren in deze richtingen kunnen profileren. De commissie blijft echter bij haar standpunt. Juist binnen het basisprogramma zouden dergelijke aspecten aan de orde moeten komen om de opleiding up to date en uitdagend te houden. Master: De masterprogramma’s die tot een diploma in de Nederlandse taal en cultuur opleiden hebben algemene doelstellingen waarin een gespecialiseerde kennis van de Nederlandse taal en letterkunde wordt gedefinieerd. Die algemene doelstellingen worden in de competenties die voor ieder van de masterprogramma’s worden beschreven nader uitgewerkt in de richting van het onderzoek en de beroepspraktijk. De mate waarin kwalificatie op het gebied van onderzoek of de beroepspraktijk aan de orde zijn is afhankelijk van het individuele programma. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 115
Oordeel: Bachelor: De opleiding definieert het niveau van de bacheloropleiding in voldoende mate overeenkomstig de Dublin-descriptoren. De Dublin-descriptoren zijn als volgt terug te vinden in de eindtermen: 1. kennis en inzicht: Op alle drie de deelgebieden - literatuur, taalkunde en taalbeheersing - wordt van de student vakkennis gevraagd en vertrouwdheid met de betreffende methodes en benaderingswijzen. Daarnaast moet de student moet zich kunnen inwerken in niet eerder bestudeerde specialisaties en in nieuwe ontwikkelingen binnen het eigen specialisme. 2. toepassen kennis en inzicht: De student wordt geacht min of meer zelfstandig een kleinschalig onderzoek te kunnen verrichten binnen een van de drie deelgebieden. De student moet zijn of haar kennis op alle drie de deelgebieden kunnen toepassen: literaire werken in hun context kunnen plaatsen, op basis van taalkennis verschillende literaire teksten kunnen begrijpen, met behulp van handboeken en wetenschappelijke achtergrondliteratuur literaire werken kunnen plaatsen, literatuurwetenschappelijke en literair-historische principes van theoretische of methodische aard kunnen problematiseren, enzovoort. 3. oordeelsvorming: Binnen de Literatuur moet de student in staat zijn kritisch te oordelen over aard en inrichting van bestaande tekstuitgaven. Binnen de Taalbeheersing wordt van de student verwacht dat hij of zij de verworven kennis op de deelgebieden conversatieanalyse, tekstlinguïstiek en tekstontwerp kan gebruiken om gefundeerd te oordelen over de kwaliteit van teksten en gesprekken. Binnen de Taalkunde ten slotte wordt van de student verwacht dat hij of zij zich deskundig kan uitlaten over zaken als spelling, invloed van vreemde talen, de relatie spreektaal/schrijftaal, en de status en waarde van woordenboeken, en misverstanden en misvattingen op dergelijke terreinen kan aanwijzen. 4. communicatie: Op alle drie de deelgebieden wordt van de student verwacht dat hij of zij mondeling en schriftelijk verslag kan doen van kennis en verworven inzichten. Het publiek wordt hierbij niet nader gespecificeerd in specialisten en/of niet-specialisten. 5. leervaardigheden: De afgestudeerde is zich bewust van de eigen capaciteiten en weet wanneer andere deskundigen ingeschakeld dienen te worden. De student kan handboeken en andere relevante wetenschappelijke achtergrondliteratuur gebruiken. De student kan op een efficiënte manier gebruikmaken van elektronische hulpmiddelen. Master: De eindtermen van de masteropleiding bouwen voort op die van de bacheloropleiding en zijn op het niveau van een masteropleiding geformuleerd: in alle masterprogramma’s is gezocht naar een combinatie van theoretische verdieping en praktische toepassing. Zij zijn erop gericht zodanige kennis, inzichten en vaardigheden bij te brengen, dat de studenten in hun toekomstig beroepsveld of bij voortgezette academische studie in staat zijn hun leerproces zelfstandig vorm te geven. Dit houdt in dat er een sterk accent ligt op de eigen oordeelvorming op basis van wetenschappelijke expertise. Van studenten wordt bovendien verwacht dat zij gespecialiseerde kennis, vaardigheid en inzicht hebben. De opleiding definieert het niveau van de masteropleiding in voldoende mate overeenkomstig de Dublindescriptoren. De Dublin-descriptoren zijn als volgt terug te vinden in de eindtermen: 1. kennis en inzicht: De eindtermen masteropleiding Nederlandse taal en cultuur bouwen voort op de kennis en (academische) vaardigheden die in de bachelorprogramma’s zijn opgebouwd. Er is sprake van specialistische kennis van de Nederlandse taal en cultuur in relatie tot de domeinen die de masterprogramma’s bestrijken. De invullingen vanuit de literatuur, communicatie, taalontwikkeling en taalstructuur bieden een zinvolle verdieping en specialisatie. 2. toepassen kennis en inzicht: Studenten worden bijvoorbeeld (in het geval van het programma Nederlandse Literatuur) geacht het internationale wetenschappelijke debat over de Nederlandse literatuur in nationale en internationale context in verband te kunnen brengen met actuele maatschappelijke ontwikkelingen, of verschillende professionele en wetenschappelijke perspectieven op taalontwikkeling, taalonderwijs en/of
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 116
meertaligheid te herkennen, te hanteren en kritisch op deze perspectieven te reflecteren (in het geval van het programma Taal en ontwikkeling); 3. oordeelsvorming: In de programma’s komt het aspect oordeelsvorming terug in de eindtermen, zoals in het geval van het programma Nederlandse Literatuur (de student beschikt over kennis van de Nederlandse literatuur (ca. 1100-heden) in haar nationale en internationale maatschappelijk-culturele context en kan hierop zelfstandig reflecteren) of in het geval van het programma Communicatiestudies (de student kan een tekst of discours analyseren en evalueren met het oog op de functionaliteit en correctheid voor een omschreven doelgroep in een concrete situatie); 4. communicatie: In de programma’s is aandacht voor communicatieve vaardigheden op masterniveau, zoals in het geval van het programma Nederlandse Literatuur (de student kan academische en actueelmaatschappelijke kennis en inzichten over de Nederlandse literatuur benutten voor gerichte overdracht van onderwerpen uit die literatuur naar een pluriform publiek), het programma Communicatiestudies (de student kan onderzoeksresultaten aan betrokkenen overtuigend en met gebruikmaking van verschillende mediale technieken te presenteren), het programma Taal en Ontwikkeling (de student is in staat op academisch niveau verslag te doen van resultaten van eigen werkzaamheden op de genoemde gebieden, inclusief bibliografisch onderzoek) of het programma Taalstructuur en variatie (de student is in staat vast te stellen voor welke maatschappelijke doelgroepen onderzoeksresultaten van belang zijn en vervolgens deze resultaten gericht te communiceren); 5. leervaardigheden: De masteropleiding is erop gericht zodanige kennis, inzichten en vaardigheden bij te brengen, dat de studenten in hun toekomstig beroepsveld of bij voortgezette academische studie in staat zijn hun leerproces zelfstandig vorm te geven. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor: De bacheloropleiding is niet opgezet met het oog op een specifieke arbeidsmarkt. Studenten die met het bachelordiploma de arbeidsmarkt betreden, zullen terechtkomen in functies waarin deskundigheid op het gebied van taal, tekst en cultuur vereist is, zoals uitgeverijen en communicatiebureaus. Doordat in de eindtermen van de opleiding een sterk accent ligt op algemene academische vaardigheden zoals de toepassing van en reflectie op kennis en inzicht, informatievergaring en –verwerking en communicatieve vaardigheden, bezitten de afgestudeerden volgens de opleiding de flexibiliteit die nodig is om zich voor dergelijke functies te kwalificeren. Het bachelordiploma Nederlandse taal en cultuur geeft toegang tot een aantal masteropleidingen. Binnen de Utrechtse faculteit der letteren zijn dat de eenjarige opleidingen Nederlandse taal en cultuur (de programma’s Nederlandse Literatuur, Taal en Ontwikkeling, Taalstructuur en Taalvariatie, Communicatiestudies), Comparative women’s studies, Journalistiek, Literatuurwetenschap, Middeleeuwse studies, Renaissancestudies, , Taal en Spraaktechnologie; de tweejarige onderzoeksmasters Gender and Etnicity, Linguistics, Literary studies, Medieval Studies, Nederlandse taal en cultuur, en de tweejarige educatieve master Nederlandse taal en cultuur. Over het percentage studenten dat na de bacheloropleiding ofwel kiest voor een masteropleiding ofwel zijn intrede doet op de arbeidsmarkt, kan de opleiding nu nog niets zeggen. Naar verwachting zal de arbeidsmarktmonitor die de loopbaan van alumni in kaart brengt en hun oordeel vraagt over de wijze waarop de universitaire studie hun daarop adequaat heeft voorbereid, ook de bachelors bij het periodieke onderzoek betrekken. Ook de resultaten van de bachelors met een Utrechts diploma Nederlandse taal en
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 117
cultuur binnen Utrechtse, landelijke of internationale masteropleidingen zullen in de toekomst een voorname bron van inzicht in het niveau van de opleiding kunnen bieden. Master: Uit de eindkwalificaties van alle vier de programma’s blijkt dat de opleiding bij de formulering ervan aandacht heeft besteed aan het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek en/of het oplossen van multi- of interdisciplinaire problemen in een beroepspraktijk waarvoor een academische opleiding vereist of dienstig is. Voorbeelden: Nederlandse Literatuur: de afgestudeerde heeft inzicht in de mogelijke bijdragen aan vraagstukken en behoeften die in het maatschappelijke veld kunnen ontstaan; De student beheerst de vaardigheden voor het opzetten, uitvoeren en presenteren van een onderzoek naar overdrachtsmogelijkheden van de Nederlandse literatuur in het brede maatschappelijke veld, en kan daarbij op strategische en kritische wijze gebruik maken van de klassieke én de nieuwe media. Communicatiestudies: De student is in staat een praktijkgericht onderzoeksplan te ontwerpen en uit te voeren. In dat plan wordt een specifieke vraag in korte tijd tot een antwoord gebracht; Taal en Ontwikkeling: De student is in staat analyses te maken van problemen op het gebied van vreemdetalenonderwijs of meertaligheid en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen; Taalstructuur en Taalvariatie: De student is in staat taalgegevens te analyseren en te interpreteren conform courante taalwetenschappelijke inzichten. Alle vier de programma’s leiden op tot een breed scala van beroepen waarvoor een wetenschappelijk masteropleiding op het gebied van de Neerlandistiek vereist is, bijvoorbeeld: Nederlandse Literatuur: functies bij uitgeverijen, journalistieke media, musea; Communicatiestudies: functies in de voorlichting, de interne en externe communicatie van organisaties en beleids- en advieswerk op terreinen als tekstontwerp, reclame, consultancy en trainingen (functies als internetadviseur, eindredacteur, redacteur, tekstontwerper, communicatiedeskundige, of communicatietrainer, zowel bij een overheidsinstelling als in het bedrijfsleven); Taal en Ontwikkeling: functies in de tweede lijn van het onderwijs en bij taal- en scholingscentra; en bij Taalstructuur en Taalvariatie: bereidt primair voor op een werkveld op academisch niveau. Studenten die deze master volgen ontwikkelen een kritische en onafhankelijke academische houding, waardoor zij in staat zijn diverse typen kennis uit verschillende deeldisciplines van de taalwetenschap te vergelijken, in interactie te brengen en zelfstandig tot conclusies te komen. De competenties die helpen bij de latere beroepsuitoefening betreffen state-of-the-art kennis op één of meer onderdelen van taalstructuur (syntaxis, semantiek, fonologie, de structuur van het lexicon) of de taalvariatie, en anderzijds het systematisch verzamelen van gegevens op deze gebieden en de technieken voor het opslaan en ontsluiten daarvan. Oordeel: Bachelor: De commissie vindt de eindtermen van voldoende academisch niveau; het academische gehalte van de opleiding komt in de eindtermen in voldoende mate tot uitdrukking: de bachelorafgestudeerde moet min of meer zelfstandig een kleinschalig onderzoek kunnen verrichten binnen één van de gebieden van de neerlandistiek, van hem/haar wordt verwacht zich bewust te zijn van de eigen capaciteiten en te weten wanneer andere deskundigen ingeschakeld dienen te worden, te beschikken over analytische vaardigheden om verschillende soorten teksten uit verschillende perioden te kunnen interpreteren, literatuurwetenschappelijke en literair-historische principes van theoretische of methodische aard te kunnen problematiseren, in staat te zijn kritisch te oordelen over aard en inrichting van bestaande tekstuitgaven, op wetenschappelijk verantwoorde wijze een grammaticale analyse te kunnen geven van constructies in ouder en modern Nederlands, enz. De afgestudeerde heeft toegang tot een voldoende aantal wetenschappelijke masteropleidingen. Er is (nog) geen arbeidsmarktonderzoek verricht, en het is nog vrij onbekend in welke functies wetenschappelijke bachelors terechtkomen, maar de commissie verwacht dat de eindtermen in voldoende mate aansluiten bij functies op academisch bachelor niveau.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 118
Master: De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn op academisch niveau gedefinieerd. Alle vier de programma’s beogen een academische attitude te ontwikkelen. Het zelfstandig onderzoek uitvoeren vanuit de eisen van het betreffende domein is eveneens duidelijk in de kwalificaties opgenomen. De beroepskwalificaties en het afnemend beroepenveld zijn door de opleiding duidelijk beschreven. De eindkwalificaties sluiten in dat opzicht aan bij de eisen van het beroepen veld en worden realistisch geformuleerd. De eindkwalificaties van het masterprogramma Taal structuur en variatie zijn meer algemeen wetenschappelijk van aard. Dat past bij het betreffende domein. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: voldoende
2.2.
Programma
Bachelor Het cursusaanbod kan jaarlijks wisselen. Het eerste jaar bestaat in 2004-2005 uit zes verplichte cursussen: 15 ECTS taalkunde, 30 ECTS letterkunde (waarvan 7,5 ECTS Middelnederlandse, 7,5 ECTS vroegmoderne en 7,5 ECTS moderne letterkunde en 7,5 ECTS Literaire analyse) en 15 ECTS taalbeheersing. Het tweede jaar bestaat uit 30 ECTS major keuzeruimte (te kiezen uit de casuscursussen), 15 ECTS academische context keuzevakken (te kiezen uit het (facultaire) aanbod) en 15 ECTS verplichte academische contextvakken: Inleiding ALW en ATW. Het derde jaar bestaat uit 45 ECTS profileringsruimte (te kiezen uit onder meer de casuscursussen, het overige facultaire aanbod of na toestemming van de examencommissie het aanbod buiten de Universiteit Utrecht) 7,5 ECTS voorbereiding eindwerkstuk en 7,5 ECTS bacheloreindwerkstuk. Het aanbod van casuscursussen waaruit de student binnen de profileringsruimte onder meer kan kiezen beslaat 10 modules historische letterkunde, 8 modules moderne letterkunde, 12 modules taalbeheersing en 5 modules taalkunde. De student kan in de profileringsruimte kiezen voor een minor. Master De masterprogramma’s omvatten steeds zeven onderdelen. De masteropleiding is in sterkere mate expertisegestuurd en kent minder keuzevrijheid dan de bacheloropleiding. Het cursorisch onderwijs, waarin het primair gaat om theoretische verdieping, beslaat zo’n 30 tot 45 ECTS. Studenten kunnen ervoor kiezen een stage in hun programma op te nemen. De opleiding wordt afgesloten met een masterwerkstuk met een omvang van 15 ECTS. Taal en Ontwikkeling heeft een afstudeerproject van 30 ECTS, waar een stage onderdeel van is.
Nederlandse Literatuur
De studenten kunnen kiezen uit een historisch profiel (1150-1850), een modern profiel (1850-heden) of een algemeen profiel. Er zijn vier cursorische onderdelen (30 ECTS), daarnaast is 15 ECTS bestemd voor de stage/het masterwerkstuk, 7,5 ECTS voor de voorbereiding op het masterwerkstuk en 7,5 ECTS voor vrije ruimte, deze dient wel afgestemd te zijn op het onderwerp van de het masterwerkstuk. Het cursusaanbod bestaat zowel uit cursussen waarin de gehele Nederlandse literatuur aan bod komt, als uit cursussen waarbij (een onderwerp uit) de literatuur uit één periode centraal staat. Ook zijn colleges samen met andere afdelingen ontwikkeld (Grondslagen van de Neerlandistiek: letterkunde, taalkunde en taalbeheersing, Genres en leesgedrag: historische letterkunde en taalbeheersing). In een aantal cursussen ligt het accent op de vertaling van vakkennis naar het brede maatschappelijke veld. Studenten kunnen naast de colleges kiezen voor een tutorial en een individuele opdracht (bijvoorbeeld een literatuurlijst) die kan dienen als voorbereiding op het individuele afstudeerwerkstuk. Het onderwerp van de stage wordt meestal zo gekozen dat er een relatie is met het masterwerkstuk.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 119
Communicatiestudies
Studenten maken een individueel masterplan waarin ze vastleggen welke kant zij binnen het programma op willen en welke toekomst- en beroepsperspectieven centraal zullen staan. Ze kiezen op basis daarvan de onderdelen die ze gaan volgen en een bepaald themaveld: Discourse, Cognitie en Tekstontwerp; Interactie, Organisatie en Interventie; Taal en (Multi)medialiteit; Cultuur, Identiteit en Communicatiemanagement. Studenten kunnen verschillende themavelden met elkaar combineren. Het masterplan wordt bij de toelating tot de masteropleiding met de docent en de mastercoördinator besproken en aan de examencommissie voorgelegd. Het is een contract waar de opleiding en studenten zich aan verbinden. Studenten kiezen in het eerste semester vier cursussen met een totale omvang van 30 ECTS (4 x 7,5 ECTS) uit het beschikbare cursusaanbod. Het is ook mogelijk cursussen van andere instellingen – ook aan een universiteit in het buitenland – in het masterplan op te nemen. De tweede helft van de masteropleiding bestaat uit een individueel afstudeerproject met een omvang van 30 ECTS, bestaande uit een stage (7,5 ECTS), een literatuurstudie (7,5 ECTS) en een scriptie (15 ECTS). Bij dit masterprogramma is er begeleiding door een vaste docent die als tutor optreedt. Over de onderdelen wordt verslag gedaan in het stageverslag en het masterwerkstuk.
Taal en Ontwikkeling
Het programma is thematisch gerangschikt rond vier kernen: taalontwikkeling algemeen, Taalonderwijskunde, taalvariatie en meertaligheid, en Nederlands als tweede taal. Het programma bestaat uit 4 keuzecursussen en een afstudeerproject van 30 ECTS. Het afstudeerproject bestaat voor minstens 7,5 ECTS uit een stage en minstens 15 ECTS uit een scriptie. Ter voorbereiding op de scriptiefase volgen studenten eventueel een werkgroep van 7,5 ECTS. Voor wat betreft de keuzecursussen kunnen studenten kiezen uit achtentwintig cursussen. Dertien van deze cursussen hebben een taaloverstijgend karakter; ze hebben betrekking op algemene en niet aan een specifieke taal gebonden aspecten van taalontwikkeling, talenonderwijs, taalvariatie en meertaligheid. De overige vijftien cursussen zijn taalspecifieke inkleuringen van bovengenoemde gebieden. Taaloverstijgende cursussen hebben alle een omvang van 7,5 ECTS, terwijl taalspecifieke cursussen een omvang hebben van 5 ECTS of 7,5 ECTS.
Taalstructuur en Taalvariatie
Het programma bevat ten minste de volgende onderdelen: twee cursussen op het gebied van taalstructuur (fonologie, lexicale structuur, syntaxis, semantiek), met een gezamenlijke omvang van 15 ECTS, ten minste één cursus op het gebied van de taalvariatie dan wel de taaltypologie (ten minste 7,5 ECTS), een voortgezette cursus op een van de onder 1 en 2 gekozen gebieden (ten minste 7,5 ECTS), een verdiepende werkgroep op een van de onder 1 en 2 gekozen gebieden dan wel een stage, extern bij een instelling, bedrijf of opleidingsinstituut, ofwel binnen de Universiteit Utrecht, bijvoorbeeld binnen het UiL OTS (ten minste 7,5 ECTS) en als afsluiting een scriptie van 22,5 ECTS. Deeltijdprogramma De Universiteit Utrecht is de enige universiteit in Nederland waar de bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur volledig in de avonduren gevolgd kunnen worden. Getalsmatig vormen de deeltijdstudenten een aanzienlijke groep: bijna een kwart van het totale aantal studenten. Inhoudelijk is het deeltijdprogramma gelijk aan het voltijdprogramma, het wijkt af in programmering, didactiek en duur. Deeltijdstudenten volgen maximaal twee avonden college per week (2x3 uur). Zij hebben tevens toegang tot de colleges van de dagopleiding. Er wordt ongeveer veertien uur zelfstudie en collegevoorbereiding gevraagd. In het algemeen volgen deeltijdstudenten één cursus per periode. Het programma van de deeltijdstudenten is dus inhoudelijk gelijk aan dat van de voltijdopleiding, alleen wordt het over meer jaren uitgespreid. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 120
• •
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor: Het onderwijs wordt grotendeels verzorgd door de leden van de vaste staf van de opleiding, die zowel onderwijs als onderzoek in hun takenpakket hebben. In de casuscursussen, die op exemplarische wijze wetenschappelijke vraagstukken uit de verschillende disciplines aan de orde stellen, wordt meestal een relatie gelegd met het onderzoek van de docent. Door de inhoud en het niveau (3) van deze cursussen wordt er aan wetenschappelijke theorievorming en onderzoekspraktijken expliciet aandacht besteed. Met het schrijven van het eindwerkstuk onder individuele begeleiding legt de bachelor ten slotte een eigen proeve van bekwaamheid af op het gebied van onderzoek. Binnen het letterkundeonderwijs is het gebruikelijk dat studenten meewerken aan tekstedities van reeksen als Griffioen, Alfa en Tekst in context, waardoor zij een aantal stadia doorlopen van een editieproces. In de drie verplichte analysecursussen van het eerste jaar krijgen de studenten analysevaardigheden aangeleerd. Methodologie en wetenschapsfilosofie komen aan de orde in het tweede jaar bij de contextcursus Richtingen in Neerlandistisch onderzoek (alleen methodologie) en in het derde jaar bij Taalbeheersing. Studenten bevestigen dat elke cursus, zeker vanaf niveau 3 een onderzoekscomponent heeft. Master: Het onderwijs in de vijf masterprogramma’s wordt volledig verzorgd door docent-onderzoekers, die de resultaten van het actuele wetenschappelijke onderzoek in de discipline inbrengen in de cursussen die zij geven. In de colleges of via andere in de diverse programma’s opgenomen onderwijsvormen wordt samen met de studenten een wetenschappelijk onderzoek verricht, een bepaald onderzoeksgebied bestudeerd of een wetenschappelijk probleem behandeld. De colleges trainen de studenten in het verrichten van onderzoek en het kritisch bezien van eigen en andermans onderzoeksmethoden en -resultaten. In de masteropleiding wordt er voortgebouwd op de academische vaardigheden die in de bacheloropleiding zijn opgebouwd. zowel in het cursorisch onderwijs als in de fase van de scriptie of de stage. Het formuleren van onderzoeksvragen en het zelfstandig uitvoeren van onderzoek worden van meet af aan getraind, evenals de daaraan inherente taken als informatievergaring, -interpretatie en – aanwending. Door de kleinschalige opzet van het onderwijs is er intensieve discussie mogelijk over de theoretische grondslagen van het vak, de implicaties van een bepaalde methodologische aanpak en de specifieke grenzen en mogelijkheden van elk onderzoek. Voortbouwend op de tijdens de bacheloropleiding verworven communicatieve vaardigheden, krijgen de studenten tijdens de colleges oefening in zowel mondelinge als schriftelijke overdracht van kennis en inzicht (referaten, nota’s en andere vormen van (digitale) presentatie). In alle masterprogramma’s wordt er grote waarde aan gehecht over de grenzen van de Neerlandistiek heen te kijken: de studenten dienen immers te gewennen aan het internationale wetenschappelijke discours. Oordeel: Bachelor: De commissie is zeer te spreken over het vak Richtingen in Neerlandistisch onderzoek, waarbij onderzoeksmethoden en –technieken aan de orde worden gesteld en is van mening dat de studenten goed getraind worden in onderzoeksvaardigheden. Zij denkt dat dit de wetenschappelijke vorming van studenten ten goede komt. Daarnaast is zij te spreken over het feit dat bij taalbeheersing validiteit en significantie aan de orde komen. Master: Het programmma van de masteropleiding is volgens de commissie wat betreft wetenschappelijkheid nog wat beter ontwikkeld dan de bacheloropleiding. Studenten worden op een goede manier bij het onderzoek betrokken. Wel vindt de commissie een masterscriptie van 15 ECTS aan de magere kant. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 121
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor: Het eerste jaar begint met drie verplichte analysecursussen Literaire Analyse, Taal, Mens en Maatschappij (taalkundige analyse) en Instrueren en Overtuigen (analysecursus taalbeheersing), waarin analysevaardigheden worden aangeleerd. Naast deze analysecursussen zijn er vijf verplichte thematische cursussen geprogrammeerd waarin elke afdeling aan bod komt. Er zijn drie computercursussen geïntegreerd in de verplichte cursussen van het eerste jaar: Stilis (literaire analyse), Gramma (taalkundige analyse)en Hita (historische taalkunde, ter ondersteuning bij het lezen van oudere teksten.). Hierin worden begrippen en terminologie uit het instrumentarium met voorbeelden gedemonstreerd, aangeleerd en geoefend. In het tweede jaar krijgen de studenten ATW en ALW. Studenten kunnen in het tweede en derde jaar hun majorkeuzeruimte en profileringsruimte invullen met de casuscursussen. Hierbij zijn alle deelgebieden (moderne en historische letterkunde, taalbeheersing, taalkunde), zij het niet in evenredige mate (voor taalkunde heeft de student de keuze uit 5 casuscursussen) bestreken. De opleiding erkent dat door de invoering van de bachelor-masterstructuur de keuzevrijheid voor studenten is beperkt, daartegenover staat dat in het eerste jaar alle subdisciplines zijn vertegenwoordigd. Door bij de keuzecasuscurssusen een keuze van drie van de vier deelgebieden verplicht te stellen, wordt volgens de opleiding zowel breedte als diepte bewerkstelligd. Aan alle subdisciplines wordt recht gedaan en per subdiscipline kan een opklimming in niveau gerealiseerd worden. Op het gebied van de communicatieve vaardigheden wordt al geruime tijd tot tevredenheid gewerkt met een door de afdelingen gezamenlijk vervaardigde handleiding bij het schrijven van nota’s, waarin formele en inhoudelijke eisen duidelijk worden gemaakt. Recentelijk heeft de opleidingscommissie een equivalent voor de mondelinge communicatie opgesteld met richtlijnen voor het houden én beoordelen (ook door de ‘peergroup’) van referaten. In het tweede jaar kiezen studenten twee contextkeuzevakken uit een door de examencommissie Nederlands goedgekeurde lijst. Indien een student een andere contextcursus wil volgen, wordt dit voorgelegd aan de examencommissie. In de profileringsruimte kunnen studenten met toestemming van de examencommissie, modules buiten de Universiteit Utrecht volgen, bijvoorbeeld in het buitenland. Voor de keuze van de casuscursussen geldt een clausulering. Studenten zijn verplicht om op drie van de vier deelgebieden (taalkunde, taalbeheersing, historische literatuur en moderne literatuur) een casuscursus te volgen, maar het wordt aangeraden om casuscursussen te volgen op ieder deelgebied. Zo wordt gegarandeerd dat de studenten binnen elk der deelgebieden een traject volgen dat alle niveaus van de bacheloropleiding omvat. Ter voorbereiding op de arbeidsmarkt kunnen studenten een stage (met een omvang van 15 ECTS) lopen aan een binnenlandse instelling of in het buitenland. Door de invoering van de bachelor-masterstructuur en de ‘verkorting’ van de bacheloropleiding tot drie jaar is er in de bachelor weinig ruimte voor stage. Dat kan alleen nog in de profileringsruimte. Bij de studenten is er ook weinig animo. In de masterprogramma’s is daar wel ruimte voor. Master: In de zelfevaluatie is een analyse opgenomen van de wijze waarop in ieder van de masterprogramma’s de doelstellingen en competenties worden vertaald naar de inhoud van het programma. Er wordt geconstateerd dat de onderscheiden competenties in voldoende mate aan bod zijn gekomen. Het masterprogramma Nederlandse Literatuur beoogt een bijdrage te leveren aan wetenschappelijke discussies over Nederlandse literatuur en cultuur en wetenschappelijke kennis naar het brede maatschappelijke veld kunnen overdragen. Binnen het cursorische gedeelte (30 ECTS) kiest elke student
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 122
in principe twee cursussen met een accent op inhoudelijke verdieping en twee cursussen met als primaire doelstelling de doelgerichte ontwikkeling van een product voor een groter publiek, zoals een website of deel daarvan, een leeseditie of lesmateriaal. Binnen dit onderwijs kunnen de competenties in belangrijke mate worden gerealiseerd. Daarnaast wordt in het programma de Nederlandse literatuur in haar internationale context behandelt. Hierbij krijgen zowel temporele (synchrone, diachrone) als interdisciplinaire aspecten aandacht. Daarbij zal er steeds de vraag betrokken worden naar de mogelijkheden én de beperkingen van de overdracht van wetenschappelijke en literair-culturele kennis met behulp van ICT in relatie tot de ‘klassieke’ (gedrukte) media. De Letterkunde-afdelingen hebben over specifiek letterkundige stages afspraken gemaakt met de Koninklijke Bibliotheek, het Constantijn Huygens-Instituut, de DBNL en diverse uitgeverijen. Het Onderwijsinstituut Nederlands heeft met meerdere vakgroepen neerlandistiek van buitenlandse universiteiten een stage-overeenkomst gesloten. In deze stages leveren de Utrechtse studenten een bijdrage aan het onderwijs bij de betreffende vakgroep, bijvoorbeeld door het geven van conversatie-, grammatica- of meer algemene taalverwervingslessen, of door het bijwerken van een bibliotheek of website. De meeste stages bestaan uit een combinatie van deze taken. Overige afdelingen hebben vergelijkbare afspraken met stageverleners. Het aantal studenten dat een stage in het buitenland volgt is niet groot. De redenen daarvoor zijn (nog) onbekend. Studenten worden gestimuleerd vakken aan andere universiteiten te volgen. In het masterprogramma Communicatiestudies staat de vraag centraal hoe de kwaliteit van teksten en discoursen in relatie tot de eisen vanuit de sociale en institutionele omgeving kan worden geanalyseerd en vergroot. Deze vraag wordt op drie manieren beantwoord: door een theoretische analyse van de manier waarop taalgebruikers communiceren in een communicatieve context; door de analyse van het functioneren van specifieke talige en tekstuele structuren, die de kwaliteit van communicatieve inspanningen vergroten dan wel in de weg staan; door op basis van genoemde analyse en evaluatie voorstellen te formuleren voor het optimaliseren van tekstontwerpen van (schriftelijke en mondelinge) communicatie. Inhoudelijk is dit naar drie themavelden nader uitgewerkt. Deze themavelden zijn: Discourse, Cognitie en Tekstontwerp, Interactie, Organisatie en Interventie, Taal en (Multi)medialiteit. In de cursorische onderdelen leert de student de vraagstelling steeds te relateren aan een adequaat theoretisch perspectief en een gekozen perspectief te operationaliseren in een methodische aanpak. In het aanbod van het cursorisch onderwijs in het masterprogramma Taal en Ontwikkeling komt het wetenschappelijk referentiekader aan bod met betrekking tot de taalontwikkeling, de onderwijskunde bij vreemde talen, en bilingualisme. De studenten leren de (primaire en secundaire) wetenschappelijke literatuur op deze gebieden te lezen, te interpreteren, en in een context te plaatsen. Via de opdrachten in deze cursussen leren zij verschillende professionele en wetenschappelijke perspectieven op het vreemdetalenonderwijs, de taalontwikkeling, en/of bilingualisme te herkennen en te hanteren, kritisch op deze perspectieven te reflecteren en ze in de praktijk in te vullen. Tijdens de stagefase (bij een onderzoeks-, educatieve of maatschappelijke instelling) leert de student analyses te maken van problemen op het gebied van het vreemde-talenonderwijs en/of bilingualisme, en gefundeerde voorstellen te doen ter oplossing van deze problemen Tijdens de scriptiefase leert de student op academisch niveau een verslag te schrijven van resultaten van eigen onderzoek, en daarbij de conventies (binnen het vakgebied) geldend voor academische verslaggeving (inclusief bibliografische verantwoording) te hanteren. Het masterprogramma Taalstructuur en Taalvariatie richt zich op een combinatie van expertise op het gebied van de taalstructuur, de taalvariatie en het systematiseren en toegankelijk maken van taalgegevens, waarbij studenten de mogelijkheid hebben in deze domeinen keuzes te maken. Er is een toegesneden cursusaanbod op alle relevante gebieden van taalstructuur (syntaxis, semantiek, fonologie en lexicale structuren), op het gebied van de taalvariatie (macro-variatie en micro-variatie), en op het gebied van het systematisch opslaan en toegankelijk maken van taalgegevens. Er is specifieke aandacht voor mondelinge en schriftelijke vaardigheden. Studenten kunnen een deel van hun studie in het buitenland volgen, dit wordt ook door de opleiding gestimuleerd. De waardering voor de buitenlandse stages die de studenten Nederlands volgen is hoog en wordt door alle partijen als zinvol ervaren. Het aantal studenten dat voor deze mogelijkheid kiest, is echter
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 123
niet groot (zeven of acht per jaar, waarvan dan nog de helft de opleiding Taal- en Cultuurstudies volgt). Inzicht in de redenen voor deze bescheiden belangstelling is er nog niet. Oordeel: Bachelor: De commissie vindt de opleiding Nederlandse taal en cultuur een levendige opleiding met veel mogelijkheden. De inhoud van het programma is een goede concretisering van de eindkwalificaties. Het programma bevat veel keuzevrijheid, maar de begeleiding van studenten bij hun keuzes waarborgt dat de eindkwalificaties in voldoende mate in het programma van de individuele student aan bod komen De commissie vindt de opzet van het eerste jaar (met de versterking van de onderlinge samenhang door de drie analysecursussen en de koppeling ervan met een algemeen Neerlandistische cursus) interessant. Studenten vinden dat de drie analysecursussen een goede basis voor en introductie tot het vakgebied bieden. Verder heeft de commissie waardering voor de geïntegreerde ICT, het goede en actieve stagebeleid, waar helaas slechts weinig animo voor is. De commissie waardeert het tevens dat de opleiding de studenten tracht te stimuleren een studieperiode in het buitenland door te brengen. Ze betreurt het dat slechts weinig studenten van die mogelijkheid gebruik maken. De commissie heeft begrepen dat de organisatie van het buitenlandverblijf op facultair niveau lastig is, maar zou graag zien dat de opleiding dit blijft stimuleren. Ook heeft zij waardering voor het feit dat de opleiding studenten stimuleert vakken aan andere universiteiten in Nederland te volgen. De commissie vindt de afdeling Taalkunde te zeer louter op de transformationeel-generatieve grammatica georiënteerd is. De geschiedenis van de moedertaal is nauwelijks onderzoeks- en onderwijsterrein. Bij ATW komen studenten echter wel in aanraking met andere richtingen dan de TGG. De commissie heeft begrepen dat de geringe scholing op het gebied van de historische taalkunde vooral lastig is voor de deelname aan de cursussen historische letterkunde (zie ook F6). Zij vindt dit echter geen erg groot bezwaar. Ook heeft de commissie van zowel docenten als studenten te horen gekregen dat de colleges ALW te oppervlakkig gevonden worden en dat met name de colleges ATW te weinig aansluiten bij de eigen opleiding. In beide gevallen, maar vooral bij ALW, is er na kritiek echter wel enige verbetering opgetreden. Aanpassingen blijven lastig, omdat het gaat om vakken buiten de opleiding, die voor meerdere opleidingen gegeven worden. Ten slotte kan worden opgemerkt, dat de commissie heeft begrepen dat de opvatting van het bachelorexamen als eindstation niet erg leeft. Master: Het programma Nederlandse Literatuur is volgens de commissie aantrekkelijk en gevarieerd. De commissie waardeert de aandacht voor de relatie tussen ICT en de klassieke media in de transmissie van literatuur. Ook het programma Taalstructuur en Taalvariatie is naar het oordeel van de commissie een aantrekkelijk programma met een breed en gevarieerd aanbod. In Communicatiestudies is de indeling in vier themavelden volgens de commissie nogal artificieel. Vanwege de overlap met de facultaire masteropleiding Communicatiestudies zou het voor de hand liggen beide studies te combineren. In het programma Taal en Ontwikkeling lijkt door de vele keuzemogelijkheden het wetenschappelijk niveau van de opleiding vooral bepaald te worden door de keuze die de student maakt. De commissie is verheugd dat de opleiding het volgen van een stage in alle vier de programma’s bevordert. Bij Communicatiestudies en Taal en Ontwikkeling is deze stage zelfs verplicht. Zij heeft waardering voor het feit dat de opleiding studenten stimuleert vakken aan andere universiteiten in Nederland te volgen. De programma-inhoud is bij ieder van de programma’s goed aan de eindkwalificaties gerelateerd. Zoals reeds ten aanzien van de bacheloropleiding is opgemerkt, is de organisatie van een studieverblijf in het buitenland, iets wat de opleiding wel tracht te stimuleren, een moeizame aangelegenheid. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 124
De Universiteit Utrecht heeft het moduleaanbod van bachelor- en masteropleiding ingedeeld in vier niveaus, zie hiervoor het facultaire rapport. Bachelor: Het eerste jaar begint met drie verplichte analysecursussen Literaire Analyse, Taal, Mens en Maatschappij (taalkundige analyse) en Instrueren en Overtuigen (analysecursus taalbeheersing), waarin analysevaardigheden worden aangeleerd. Hiermee kunnen de studenten de volgende vijf verplichte cursussen letterkunde, taalkunde en taalbeheersing met vrucht volgen. Deze themacursussen vormen de basis voor de exemplarische en verdiepende casuscursussen van het tweede en derde jaar. Daarnaast is er een college Richtingen in de Neerlandistiek, waarin de samenhang van het vak tot uitdrukking komt. Studenten worden bij het maken van keuzes begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt gegarandeerd door middel van toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. In het tweede jaar kiezen studenten naast de twee verplichte academische contextkeuzevakken, ATW en ALW, er daarnaast twee uit het (facultaire) aanbod. Een lijst van door de examencommissie Nederlands goedgekeurde contextcursussen is opgenomen in de studiegids. Indien een student een andere contextcursus wil volgen, wordt dit voorgelegd aan de examencommissie. In de profileringsruimte kunnen studenten met toestemming van de examencommissie, modules buiten de Universiteit Utrecht volgen, bijvoorbeeld in het buitenland. Op deze manier wordt toegezien op de samenhang in het pakket van de student. Voor de keuze van de casuscursussen geldt een clausulering. Studenten zijn verplicht om op drie van de vier deelgebieden (taalkunde, taalbeheersing, historische literatuur en moderne literatuur) een casuscursus te volgen, maar het wordt aangeraden om casuscursussen te volgen op ieder deelgebied. Zo wordt gegarandeerd dat de studenten binnen elk der deelgebieden een traject volgen dat alle niveaus van de bacheloropleiding omvat. Door de formulering van ingangseisen (die overigens niet altijd geformaliseerd zijn) wordt het niveau bewaakt. De opleiding is van mening dat in het geval van niet geformaliseerde ingangseisen de benodigde voorkennis en vaardigheden voor bepaalde cursussen helderder beschreven dienen te worden, zodat de studenten zich een goed beeld kunnen vormen van het niveau dat van hen wordt verwacht. De keuzevrijheid van de student brengt namelijk met zich mee dat de groepen studenten geenszins homogeen zijn samengesteld: aan één cursus nemen gevorderde en mindergevorderde studenten deel, afkomstig van binnen en buiten de opleiding, die geenszins dezelfde vakspecifieke kennis bezitten of wat betreft academische competenties hetzelfde niveau hebben. Omdat voor alle groepen studenten het onderwijs leerzaam en stimulerend moet zijn en een adequaat niveau dient te worden bereikt, is er in het Onderwijsinstituut een discussie geïnitieerd over differentiatie in de toetsen (in samenwerking met het IVLOS is in 2003 een Instituutsraad over dit thema georganiseerd). Het bachelormodel bemoeilijkt een adequate politiek inzake de ingangseisen. Een stringent beleid met voorgeschreven gevolgde vakonderdelen staat volgens de opleiding haaks op de keuzevrijheid die aan het programma inherent is. Een te open toelatingsbeleid ondermijnt echter de consistentie van de curriculumopbouw per subdiscipline en leidt tot daling van het niveau. De opleiding is daarom van plan de komende tijd meer aandacht te geven aan het beleid rondom de ingangseisen (formulering, handhaving, opties voor de studenten om zich bij te scholen). Soms zijn er aansluitingsproblemen. Zo is de relatie tussen de taalbeheersingscursussen Instrueren en Overtuigen en Tekst en Discourse op een aantal onderdelen nog niet geheel bevredigend: de te prefereren volgorde van de cursussen wijkt in de praktijk vaak af en de theoretische uitgangspunten van beide cursussen sluiten niet alleen binnen de cursussen afzonderlijk, maar ook onderling niet steeds op elkaar aan. Verder is gebleken dat in enkele casuscursussen Moderne Letterkunde de competentie van (een deel van) de studenten om zich (internationale) vakliteratuur eigen te maken, aanvankelijk is overschat: studenten krijgen hierbij nu meer begeleiding van de docenten.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 125
De geringe scholing op het gebied van de historische taalkunde is vooral lastig voor de deelname aan de cursussen historische letterkunde. Binnen de afdeling taalkunde is de geschiedenis van de moedertaal nauwelijks onderzoeks- en onderwijsterrein: studenten met belangstelling voor de diachrone taalkunde kunnen buiten de universiteit van Utrecht programmaonderdelen volgen. De computercursus HITA voorziet enigszins in deze lacune, maar voldoet toch matig: de taalvaardigheid moet meer dan nu geïntegreerd worden in de casuscursussen (ook voor studenten van buiten Nederlands met historische belangstelling). Master: Binnen elk masterprogramma wordt de samenhang gegarandeerd door de aanwezigheid van tutoren, die regelmatig met elke individuele student de samenhang tussen de gekozen cursussen, de stageplaats en het onderwerp van het eindwerkstuk bespreken. Bovendien stelt elke individuele student een intern samenhangend masterplan op, dat in overleg met de tutor tussentijds kan worden bijgesteld. Studenten worden gestimuleerd diverse onderdelen op elkaar af te stemmen. Ondanks de nog maar korte ervaring ziet de opleiding nu al dat het masterplan goed werkt. Voor alle masterprogramma’s geldt dat de combinatie van een cursorisch en een individueel gedeelte een hoge mate van ‘groei’ naar zelfstandig en kritisch wetenschap en toegepaste wetenschap bedrijven impliceert. De inhoudelijke samenhang van de opleiding is binnen de vier masterprogramma’s op uiteenlopende wijze gerealiseerd. Binnen Communicatiestudies en Taal en Ontwikkeling zorgen de themavelden voor een herkenbare samenhang en continuïteit. Binnen het masterprogramma Taalstructuur en Taalvariatie waarborgt de trapsgewijze opbouw met voortgezette en verdiepende cursussen, uitmondend in een scriptie, een verantwoorde curriculumopbouw. Binnen Nederlandse Literatuur komt de samenhang ten eerste voort uit het object: de Nederlandse literatuur. Ten tweede staat in alle cursusonderdelen minimaal een van beide componenten (wetenschappelijke verdieping en overdracht naar het maatschappelijke veld) centraal. Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur is de samenwerking tussen de afdelingen Middeleeuwse, Vroeg-moderne en Moderne letterkunde geïntensiveerd. Dit heeft geresulteerd in de opzet van een aantal gemeenschappelijke cursussen waarbij periodegrenzen worden doorbroken. Een aantal cursussen bestrijkt de gehele periode van de Nederlandse literatuur of grote delen daarvan, wat de gemeenschappelijkheid van object en vraagstellingen onderstreept. Oordeel: Bachelor: De opleiding heeft met de invoering van de bachelor-masterstructuur aanzienlijk meer samenwerking tussen de afdelingen en meer samenhang in het programma tot stand gebracht door modules te ontwerpen waarin afdelingen samenwerken (de zgn. disciplineoverstijgende cursussen: Literaire analyse, Lezen en laten lezen en Richtingen in Neerlandistisch onderzoek) De commissie is hier zeer over te spreken. Ook op andere manieren heeft de opleiding geprobeerd meer samenhang in het programma aan te brengen: niveau-indeling is aangebracht en er is toezicht op de samenhang daar waar studenten zelf programmakeuzes maken. De opleiding erkent dat de samenhang van en aansluiting op sommige onderdelen nog steeds verbetering behoeft. De commissie heeft er daarom vertrouwen in dat de opleiding de aanwezige aansluitingsproblemen tussen modules zal oplossen. Studenten die een module volgen blijken soms een verschillende ingangsniveau hebben. De commissie heeft er ook hier vertrouwen in dat de opleiding dit zal oplossen. Master: De commissie vindt het systeem van tutoren en masterplannen een goede waarborg voor samenhang met behoud van de nodige keuzevrijheid van de student. De programma’s hebben daarnaast een structuur die er voor zorg draagt dat er cursorisch aanbod is waarin verdieping wordt bereikt. Ter voorbereiding op het masterwerkstuk wordt een daarop voorbereidende cursus verzorgd. Ook inhoudelijk is er in ieder van de vier programma’s sprake van goede samenhang. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 126
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor: De studielast is een aandachtspunt van de Opleidingscommissie. Als zij het cursusaanbod in zijn totaliteit bespreekt komt dit aan de orde. In de module-evaluaties worden zwaarte van de cursus en feitelijke studielast altijd bevraagd. Ook de opleiding Nederlands constateert dat studenten minder hard werken dan vereist en veel tijd aan bijbanen besteden. Studenten vinden de studie goed te doen en zeker niet te zwaar. De werkdruk neemt toe met het niveau van de cursussen. Naarmate het niveau van de cursus stijgt wordt ook meer zelfstudie van de student gevraagd. De tutoren en de studieadviseur hebben door hun contacten met individuele studenten eveneens inzicht in eventueel (structureel) belemmerende factoren. Als er door opleidingscommissie, tutoren of studieadviseur moeilijkheden worden gesignaleerd, worden deze, vergezeld van eventuele aanbevelingen, aan de afdelingen voorgelegd. In het huidige programma zijn er volgens de opleiding geen onnodige belemmeringen voor de studievoortgang. Het bacheloreindwerkstuk (7,5 ECTS) wordt goed begeleid en vormt daardoor geen struikelblok. Het bacheloreindwerkstuk vloeit voort uit een cursus van niveau 3. Voordat begonnen kan worden aan dit eindwerkstuk moet de ‘voorbereiding op het eindwerkstuk’ zijn gedaan, waarvan de omvang altijd 7,5 ECTS is. Deze voorbereiding kan een casuscursus zijn waarin het perspectief ontstaat voor het eindwerkstuk of een literatuuronderzoek onder begeleiding van een docent. In elke afdeling is een coördinator voor de eindwerkstukken en voorbereidende trajecten aangesteld. Als het bacheloreindwerkstuk niet met een voldoende is afgerond aan het einde van een blok heeft de student recht op een herkansing mits hij het eindwerkstuk alleen met kleine aanpassingen en zonder begeleiding door een docent binnen twee weken na de uitslag kan repareren. Bij een 4,9 of lager is geen herkansing mogelijk en moet het eindwerkstuk in een volgend blok opnieuw gemaakt worden. Master: Er zijn jaarlijks twee instroommomenten, maar cursussen staan maar eenmaal per jaar in het programma. Volgende de opleiding zou dit voor knelpunten kunnen zorgen. De opleiding heeft voor vrijwel elke cursus een studiehandleiding beschikbaar. Hierin wordt aangegeven hoe de cursus is opgebouwd en wat er van de student wordt verwacht. De opleiding erkent dat een programma met een grote individuele component naast een cursorisch deel goede begeleiding vergt. Het risico van uitloop, met name in het individuele deel, is groot: de studievertraging die studenten van de doctoraalopleiding juist in de scriptiefase vaak opliepen, wil de opleiding vermijden. De volgende maatregelen zijn genomen om studievertraging te voorkomen: • De cursussen zijn in tienweekse perioden gepland en zo opgezet dat ze daadwerkelijk in die tijd kunnen worden afgerond. • De student wordt gestimuleerd het cursorische deel eerst te doen. De ervaring leert dat de individuele onderdelen zo veel aandacht vragen dat nog niet afgerond cursorisch onderwijs in de knel dreigt te komen. • Het individuele afstudeerproject wordt vroegtijdig met de student besproken en gepland; de onderdelen ervan worden op elkaar afgestemd. De student moet een gemotiveerd plan met de tutor bespreken waaruit blijkt hoe hij/zij de het afstudeerwerkstuk/de stage vormgeeft. • Elke student heeft een tutor wiens taak het is om eventuele oorzaken vanuit de aanbodkant te signaleren die de individuele studievoortgang belemmeren. Daarnaast waakt de opleidingscommissie over de studeerbaarheid van de opleiding. • Elke student wordt meteen na de toelating in contact gebracht met de tutor, met wie hij een zogenaamd ‘masterplan’ opstelt; dit wordt samen met de tutor bewaakt en waar nodig geactualiseerd. • Mochten er – met name door onverwachte ontwikkelingen in het individuele project – zich onverhoopt studeerbaarheidsproblemen voordoen, dan zal de tutor, in samenspraak met student en studieleiding – de passende oplossing zoeken.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 127
•
Bij de programma’s Taal en Ontwikkeling en Nederlandse Literatuur zijn er voorbereidende scriptiewerkgroepen ingesteld.
Deeltijdopleiding Met de invoering van de bachelor-masterstructuur zijn problemen op het gebied van de studeerbaarheid van het programma, de keuzemogelijkheden, de contacturen, de toetsing en de didactiek vergroot. Dit blijkt ook uit het rapport van de Commissie Deeltijd en uit de gesprekken met de studenten. Vanaf het tweede studiejaar moet in studieperiode vier een context- of profileringsvak naast een andere cursus geprogrammeerd zijn, wil het programma gerealiseerd kunnen worden. Daardoor bedraagt de studielast voor deeltijders 40 uur per week, gelijk aan die van het voltijdprogramma. Het aantal keuzemogelijkheden voor de deeltijdstudenten is beperkt. Buiten het Onderwijsinstituut Nederlands biedt de universiteit maar weinig vakken aan die ook in de avonduren gevolgd kunnen worden, hetgeen het aanbod aan contextvakken en profileringscursussen aanmerkelijk verkleint. Ook binnen het Onderwijsinstituut kan slechts een deel van het cursusaanbod (mede) geplaatst worden op de twee cursusavonden die voor de deeltijd gereserveerd zijn. Door de openstelling van avondcursussen voor de dagstudenten wordt het potentiële probleem van een te kleine groepsgrootte per cursus gedeeltelijk ondervangen, maar de onderwijsverplichtingen van de docenten zijn ook in de avonduren zodanig, dat een aanbod van veel cursussen op eenzelfde tijdstip feitelijk onmogelijk is. Wekelijks zijn voor de deeltijdopleiding twee maal drie contacturen beschikbaar. Voor een aantal cursussen is dit in vergelijking met de voltijdopleiding te weinig. Uitbreiding van de contacturen naar de tweede avond (althans in de studiejaren en blokken dat dit roostertechnisch mogelijk is), gebeurt wel, maar verdient volgens de opleiding, geen aanbeveling. Het gaat hier volgens de opleiding om een beargumenteerde keuze, gebaseerd op een rapport van de Deeltijdcommissie. Of de invoering van het systeem van tussentoetsen voor de deeltijdstudenten problemen overlevert, is nog niet grondig onderzocht. In het algemeen lijkt het wenselijk ook de deeltijdstudenten tussentijdse toetsingen te geven, waarbij rekening gehouden moet worden met het gegeven dat juist deze groep in hoge mate zelfstandig de distributie van de studietijd dient te kunnen regelen. Collectieve tussentoetsen op een vastgesteld tijdstip buiten de collegetijden leveren de moeilijkheid op, dat studenten dan niet aanwezig kunnen zijn, toetsen binnen collegetijd kosten weer contacturen. Een oplossing voor bovengenoemde problemen zou volgens de opleiding kunnen liggen in een andere, speciaal op de studiesituatie van de deeltijdstudent gerichte didactiek, die tevens rekening houdt met de grote differentiatie in deze groep naar leeftijd, vooropleiding, arbeids- en levenservaring. De mogelijkheden van een deeltijddidactiek binnen een opleiding gaat het instituut onderzoeken. Oordeel: Bachelor: De commissie is, met de studenten, van oordeel dat de studie goed te doen en misschien zelfs wel aan de lichte kant is. Zij is wel van mening dat de studenten te weinig tijd aan hun studie besteden. Zij is verheugd dat de opleiding en de faculteit zich op maatregelen bezinnen. Master: De masteropleiding is zwaarder en intensiever dan de bachelor; studenten moeten alles goed plannen van tevoren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Deeltijdopleiding: De commissie heeft veel waardering voor de deeltijdopleiding in de avonduren, maar heeft geconstateerd dat de staf het vervelend kan vinden om in de avond colleges te verzorgen. De voltijdstudenten vinden het volgen van colleges in de avonduren met deeltijdstudenten over het algemeen geen bezwaar en zelfs van toegevoegde waarde. De studeerbaarheid van de deeltijdopleiding vormt sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur een probleem. De commissie heeft begrepen dat van deetijdstudenten verwacht
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 128
wordt dat er veel tijd aan zelfstudie wordt besteed. De bacheloropleiding was in 2004/2005 beter afgestemd op deeltijders dan de masteropleiding. Al met al is de commissie zeer tevreden over de inrichting van de deeltijdstudie. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor: De opleiding constateert dat er aanmerkelijke aanvangsverschillen in voorkennis zijn bij de studenten Nederlands: er worden geen profieleisen aan de instromende studenten uit het VWO gesteld, maar juist bij deze studenten zijn er grote lacunes in kennis. De oplossing wordt gezocht in een intensieve begeleiding gedurende het eerste jaar om het verschil in ‘bagage’ zo goed mogelijk op te vangen. daarnaast gaan er onder de docenten stemmen op die pleiten voor een bindend studieadvies na het eerste jaar. De opleiding is van mening dat de innovaties in het programma zijn doorgevoerd zonder dat er een helder inzicht is in de competenties van de nieuwe generatie schoolverlaters. Zij erkent dat zij zich tot nu toe nog te weinig heeft gebogen over de consequenties van de recent ingevoerde studiehuisdidactiek. Dit betreft de inhoudelijke kant van de studie (welke profielen brengen deze schoolverlaters mee en voor welke inhouden staan die?) en de meer onderwijskundige vragen (wat is er gerealiseerd op het punt van zelfstandig studeren en in hoeverre doet de opleiding Nederlands daar een beroep op?). In de komende jaren zal dat een punt van aandacht voor de opleiding zijn. De opleiding Nederlands trekt steeds meer studenten Nederlands uit de gebieden extra muros. Het is onduidelijk om hoeveel studenten per jaar het gaat. De opleiding ervaart dat HBO-studenten veel individuele begeleiding vergen. Blijkens de enquêtes van de Studentenmonitor zijn er volgens de studenten geen grote problemen (op de aansluiting wat betreft niveau was dat in 2002 in de categorie ‘slecht/heel slecht’ 0%, wat betreft didactiek 5%, wat betreft aantal uren zelfstudie 10%). Op de vraag of de studie aan de verwachtingen voldoet antwoordt in 2003 59% bevestigend, 14% ontkennend en 27% weet het niet. Het antwoord op deze vraag in 2001 was positiever (respectievelijk 71%, 4% en 25%). Aangetekend moet worden dat er op de meest recente enquête (2003) vanuit Nederlands helaas slechts 22 respondenten waren (in 2001 was dit aantal 55). De studenten met wie de commissie gesproken heeft vonden dat de opleiding aan de verwachting voldeed. Master: Zie voor dit facet ook het facultaire rapport. Omdat de masterprogramma’s pas 1 september 2004 gestart zijn, is nog weinig bekend over de aansluiting. De studenten zeiden dat er in het bachelorprogramma veel voorlichting is over de masterprogramma’s Ook de tutoren geven veel informatie. Dit voldoet. Instroomgegevens: De dalende instroom (van 142 in 1992-1993 tot 100 in 2001-2002) is de opleiding een grote zorg. Deze afnemende belangstelling is een landelijke tendens bij monodisciplinaire talenopleidingen. Oordeel: Bachelor: De commissie heeft geen aantoonbare problemen geconstateerd bij de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding. Met de opleiding is de commissie van mening dat de consequenties voor de aansluiting van de invoering van het studiehuis in het komend jaar punt van aandacht zou moeten zijn. Uit de gesprekken met de studenten is de commissie gebleken dat de voorlichting een realistisch beeld geeft van de opleiding. Het programma sluit goed aan bij het beeld dat studenten vooraf hadden.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 129
Master: In de gesprekken met studenten van de masteropleiding zijn geen aansluitingsproblemen naar voren gekomen. De voorzieningen ten behoeve van instromers zijn volgens de commissie goed georganiseerd en ogen overzichtelijk en zakelijk. De informatie op de facultaire website geeft een voldoende getailleerd beeld van de programma’s. De tutoren vervullen een goede rol in het op de individuele student toesnijden van het programma. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/master Het bachelorprogramma Nederlandse taal en cultuur omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Nederlandse taal en cultuur omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie voor het didactisch concept het facultaire rapport. Bachelor: De opleiding beoogt een goed evenwicht te vinden tussen intensieve begeleiding en zelfstandigheid. Het onderwijs bestaat per cursus doorgaans uit werkcolleges met flankerende hoorcolleges. Als gevolg van de ongunstiger geworden verhouding tussen stafomvang en onderwijstaakomvang is de laatste jaren het aantal deelnemers per werkgroep gemiddeld gestegen van 15 à 20 tot 25. Nieuw in de bacheloropleiding is de veel grotere variatie aan werkvormen binnen de cursussen, die het doel hebben de studenten te activeren. Als voorbeelden noemt de opleiding de cursussen Middelnederlandse Literatuur, en Instrueren en Overtuigen. In de eerste cursus wordt voor een deel gewerkt via een concentrische aanpak: uitgaande van afbeeldingen van pagina's uit handschriften of oude drukken werken de studenten zowel in tweetallen als per werkgroep aan steeds complexere problemen. Per tweetal geven studenten een presentatie over hun werk met een hand-out. Deze hand-outs zijn deel van de stof van het afsluitende open boektentamen. Groepswerk en individueel werk zijn in deze module geïntegreerd, evenals de toetsvormen. In de cursus Instrueren en Overtuigen wordt de stof via één groot project met veelsoortige deeltaken verwerkt. Dit mondt uit in een presentatie waar alle deelnemers plus geïnteresseerden aanwezig zijn. Ook in cursussen met een minder opvallend vernieuwende aanpak wordt ernaar gestreefd door variatie van werkvormen en een regelmatige prestatie- en presentatie-eisen aan de studenten (al dan niet in de vorm van een deeltoets) het leergedrag te verbeteren. Naast de hoor- en werkcolleges zijn in de bacheloropleiding twee andere werkvormen geïntroduceerd: de individuele opdracht en het tutorial. In het tutorial werkt een klein groepje van ongeveer vijf studenten onder lichte begeleiding aan een bepaalde taak, bij een individuele opdracht gaat het om één student. Doordat deze werkvormen in hoofdzaak ingezet worden bij het traject ‘Voorbereiding eindwerkstuk’‘Eindwerkstuk’ heeft de opleiding er nog maar beperkte ervaring mee opgedaan. Uitwisseling van ideeën
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 130
over de formele en inhoudelijke didactische aanpak en zorgvuldige evaluatie zullen in de toekomst voorbeelden van ‘best practice’ moeten aanleveren. In collegeverband wordt gebruik gemaakt van de ICT-applicatie WebC(ourse)T(ools). Studenten kunnen via dit forum met medestudenten en docenten communiceren, ook op tijdstippen die buiten de collegeuren vallen. Men gebruikt WebCT verder om studenten voor aanvang van de cursus een digitale toets te laten maken om hun beginniveau in te schatten. WebCT wordt bovendien gebruikt voor de uitwisseling van documenten, voor het becommentariëren van presentaties, voor het samen schrijven en componeren van webpagina's, voor het feedback geven op tussentoetsen, en voor het per e-mail beantwoorden van vragen die op een discussieforum geplaatst kunnen worden. De ervaringen - zowel van de docenten als de studenten - zijn over het algemeen gunstig, al tekent de opleiding hierbij aan dat de digitale onderwijsvorm enerzijds tijd bespaart, maar anderzijds de docenten ook veel tijd kost. In de nieuwe programmering zijn de cursussen die zich op meerdere terreinen van de neerlandistiek bewegen uitgebreid: studenten leren hierin over de grenzen van de traditionele afdelingsvakken heen kijken. Voorbeelden zijn de Poëtica van Aristoteles tot Heden, de zogenaamde ‘gendercursussen’, Literaire Analyse, Lezen en Laten Lezen en Richtingen in Neerlandistisch Onderzoek. Het aantal contacturen per module varieert van drie tot zes per week, afhankelijk van het vak. Bij een aantal colleges is een aanzienlijke hoeveelheid leestijd (voor primaire en secundaire literatuur) nodig (zelfstudie). Bovendien wordt de student, naarmate de studie vordert, tot groter zelfstandigheid gestimuleerd Naarmate het niveau van de cursus stijgt wordt meer zelfstudie van de student gevraagd. Studenten vinden het jammer dat het aantal contacturen in de loop van de bacheloropleiding afneemt. Docenten beamen dat de bacheloropleiding schoolser is van opzet dan de doctoraalopleiding (tussentoetsen e.d.) , maar vinden dat het voor de gemiddelde student goed werkt. Men erkent dat ervoor gewaakt dient te worden, dat getalenteerde studenten zich uitgedaagd blijven voelen. De studenten hebben de commissie laten weten, dat zij meer contacturen wenselijk vinden. Master: De studieopzet van een cursorisch en een individueel deel van de studie doet volgens de opleiding recht aan de eis van zelfstandig studeren die men van een masteropleiding mag verwachten en biedt tegelijkertijd de mogelijkheid tot goede begeleiding en leerzame en stimulerende contacten met de ‘peergroup’. De masterprogramma’s bouwen wat betreft didactiek voort op de expertise die in de onderzoekscolleges van hetzelfde niveau uit de ongedeelde opleiding is opgedaan. In hoeverre er binnen de masteropleiding aanpassingen nodig zijn, zal de ervaring moeten leren. Er is een grote flexibiliteit in de werkvormen, uitgaande van het principe dat de student in de masterfase een in hoge mate individueel programma doorloopt en op maat gesneden onderwijs dient te krijgen. Daarom kenmerkt ook het cursorisch onderwijs zich door kleinschaligheid en een streven de student te leren een zelfstandige en kritische onderwijsconsument te zijn, die in hoge mate verantwoordelijkheid neemt voor zijn programma en de invulling daarvan. In alle programma’s is er een netwerk van contacten, dat stageplaatsen aanlevert. Wel is, door de gewijzigde studieopzet, nader overleg nodig over de stageomvang: deze kan immers niet meer zijn dan 7,5 ECTS. Eveneens dient volgens de opleiding de verhouding tussen de bachelor- en de masterstage nog helderder beschreven te worden. De colleges worden als stimulerend ervaren. Ook heeft commissie waardering voor het feit dat met het oog op de deeltijdstudenten sommige colleges in de avonduren worden georganiseerd. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 131
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor: Zie ook de facultaire analyse. Als gevolg van de flexibilisering van het onderwijs en de instelling van deeltoetsen heeft de bacheloropleiding Nederlands een groot aantal toetsvormen, die in de cursusbeschrijvingen zijn opgenomen. Toetsing vindt plaats via schriftelijke tentamens (met essayvragen, in de vorm van een multiple choice-tentamen, als open boektentamen of in de vorm van een ‘take home’ toets), mondelinge tentamens, digitale toetsen, het houden van een referaat of een presentatie dan wel het schrijven van een nota. De verhouding tussen deeltoetsen en eindtoetsen loopt in de cursussen sterk uiteen, zowel in formeel opzicht (de puntenverdeling) als in functioneel perspectief. In een aantal gevallen is er sprake van een deeltoets op een relevant moment in de cursus, maar vaak is ook een vorm gekozen waarbij tussen de toetsen een complementaire verhouding bestaat omdat er een beroep wordt gedaan op uiteenlopende vaardigheden in de omgang met de stof (bijvoorbeeld wanneer het schrijven van een nota en/of het houden van een referaat gecombineerd wordt met een schriftelijk tentamen). Het aantal toetsen is eveneens zeer verschillend: in sommige cursussen wordt volstaan met twee of drie toetsmomenten, in andere is er een cumulatie van veel kleine opdrachten, bijvoorbeeld m.b.t. de collegevoorbereiding. Voor ‘aanwezigheid’ en ‘actieve deelname aan het college’ worden soms wel, soms geen cursuspunten toegekend. Er zijn individueel uitgevoerde opdrachten en er wordt in groepjes gewerkt. Het bacheloreindwerkstuk van 7,5 ECTS is het verslag van een wetenschappelijk (deel)onderzoek dat de student zelfstandig heeft uitgevoerd. De vorm van het eindwerkstuk is mede afhankelijk van het soort onderzoek. Meestal heeft het de vorm van een nota, maar het kan ook gaan om een website of een tentoonstelling. De verantwoordelijke afdelingen bepalen in intercollegiale afstemming de aard van de toetsing en de gehanteerde normering De feedback van de toetsing neemt eveneens verschillende vormen aan. Bij schriftelijke tentamens wordt doorgaans een moment van inzage georganiseerd, waar de studenten hun tentamen nalopen onder leiding van een docent die de antwoorden verstrekt en zo nodig de puntentoekenning expliciteert en waar vragen kunnen worden gesteld. Referaten worden meestal onmiddellijk na afloop en met inbreng van de medestudenten beoordeeld. Afhankelijk van de aard van de cursus worden schriftelijke werkstukken ofwel geretourneerd voorzien van schriftelijk (of digitaal) commentaar en explicitering van de beoordeling, ofwel besproken binnen de plenaire werkgroep, ofwel besproken in individueel contact met de docent. In de cursusevaluaties van docenten en studenten zijn de registratie van de toetsresultaten en een evaluatie van de toetsen een vast onderdeel. De grotere variatie in en spreiding van de toetsing wordt in het algemeen als positief ervaren, door docenten – ondanks de toename van de werklast – en studenten. Het positieve oordeel van de studenten betreft vooral de spreiding van de werkzaamheden (67% van de eerstejaarsstudenten in 2002 zegt regelmatig gestudeerd te hebben, 12% vindt dat dit niet het geval is; het universitair gemiddelde bedraagt hier 44% respectievelijk 20%). Maar het antwoord ‘veel geleerd’ van de toetsing ligt in deze eerstejaarsenquête op 55% (universitair gemiddelde 60%), terwijl 12% het met die uitspraak oneens is (universitair gemiddelde 5%). De studenten die bij de zelfevaluatie betrokken waren, signaleerden een verschil tussen de ‘hardere’ eisen van een collectief en uniform tentamen en de beoordeling van nota’s of referaten. De evaluatie van het systeem van toetsing zal de komende tijd aandacht krijgen. De herkansingsregeling is conform de facultaire richtlijn. De examenregeling is vastgelegd in het Onderwijs- en Examenreglement. Het bachelorexamen is een dossierexamen: alle cursussen uit het gevolgde programma moeten met een voldoende resultaat zijn afgesloten. De examencommissie
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 132
controleert of aan alle vereisten is voldaan (inclusief die van het tijdens de studie opgebouwd portfolio) en besluit in bijzondere gevallen welke regeling op basis van de OER getroffen dient te worden. Master: Het masterexamen is een dossierexamen: alle cursussen uit het gevolgde programma moeten met een voldoende resultaat zijn afgesloten. De examencommissie controleert of aan alle vereisten is voldaan en besluit in bijzondere gevallen welke regeling op basis van de OER getroffen dient te worden. De verantwoordelijke docenten van de masterprogramma’s, onder leiding van een mastercoördinator, bepalen in intercollegiale afstemming de aard van de toetsing en de gehanteerde normering. De opzet van de masteropleidingen brengt met zich mee, dat er een ruim arsenaal aan toetsvormen gebruikt wordt: referaten of andere vormen van mondelinge presentatie, kleine en grote nota’s, mondelinge tentamens of onderzoeksopdrachten. Er zijn doorgaans meerdere toetsmomenten per cursus. De feedback vindt zowel individueel (mondeling of schriftelijk) plaats, als tijdens de colleges, waar ook het oordeel van de medestudenten een rol speelt. De stage wordt getoetst door een schriftelijk verslag, dat goedgekeurd is door de stagebegeleider en beoordeeld wordt door een docent van het masterprogramma. In de cursusevaluaties van docenten en studenten vormt een registratie van de toetsresultaten en een evaluatie van de toetsen een vast onderdeel, dat eerst binnen de afdelingen en vervolgens door de Opleidingscommissie wordt beoordeeld en indien nodig van aanbevelingen voorzien aan de astercoördinatoren en/of het bestuur wordt gestuurd. Oordeel: Bachelor: De commissie is te spreken over het bestaan van een digitaal portfolio, maar zij heeft begrepen dat dit nog niet goed werkt en dat niet alle docenten even enthousiast zijn. Vooralsnog wordt de studievoortgang door de tutoren in de gaten gehouden. De commissie merkt op dat dit wellicht voor meer opleidingen geldt. De commissie is positief over de deeltoetsen en over het feit dat de toetsing vaak uit werkstukken bestaat. Studenten zijn tevreden over de feedback die ze daarop krijgen. Master: De masteropleiding heeft een goede variëteit aan toetsvormen. De toetsing vindt systematisch plaats. Met het geheel van toetsen kan goed worden vastgesteld dat de eindkwalificaties zijn gerealiseerd. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende
2.3.
Inzet van personeel
Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/master: Alle docenten, afgezien van een junior-docent, zijn gepromoveerd. Alle docenten zijn verbonden aan een erkende onderzoeksschool en een onderzoeksinstituut/projectgroep (OGC, UiL OTS), behalve de junior-
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 133
docent. De opleiding heeft voor alle vijf subdisciplines te weten Middelnederlandse, Vroegmoderne en Moderne letterkunde, Taalkunde en Taalbeheersing een hoogleraar in dienst, dus elk van deze disciplines is door een leerstoelopdracht gedekt. Het is gebruikelijk binnen de opleiding om docenten in te zetten in alle fases van het programma, vanaf het eerste jaar krijgen studenten dus onderwijs van onderzoekers. Uit de studiegids blijkt dat hoogleraren en uhd's op alle niveau's (1, 2 , 3 en M) worden ingezet. Oordeel: Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/master: De opleiding Nederlands trekt steeds meer studenten Nederlands uit de gebieden extra muros. Deze studenten zijn weliswaar zeer gemotiveerd, maar kosten veel tijd. Het instituut ontvangt op dit moment geen geoormerkte middelen voor deze onderwijsinspanningen. De onderwijscapaciteit van het instituut is echter niet groot genoeg om ze uit eigen middelen te blijven verzorgen. Op dit punt is verheldering van de bekostigingssystematiek nodig; dit zal in het begrotingsoverleg met het faculteitsbestuur aan de orde gesteld worden. Studenten ervaren geen tekorten in de staf. De opleiding en de docenten vinden ook dat er voldoende staf is, behalve bij Taalbeheersing; daar zijn de docenten overbelast. Oordeel: Bachelor/master: Aan de ene kant zorgen de werkzaamheden van docenten buiten het onderwijsinstituut (zie ook F14) ervoor dat de breedte van het personeelsbestand in stand kan worden gehouden, aan de nadere kant zet het de personele middelen onder druk. De commissie is van mening dat de opleiding zowel in de bachelor- als in de masteropleiding over voldoende menskracht beschikt om het programma te kunnen verzorgen. Wel pleit de commissie, met de opleiding, voor een betere berekening van de kosten van het onderwijs aan extra muros-studenten. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/master: Alle subdisciplines zijn in het docentencorps vertegenwoordigd: Taalkunde 5 docenten, Taalbeheersing 12 docenten, Middeleeuwse literatuur 4 docenten, Vroegmoderne literatuur 5 docenten en Moderne literatuur 7 docenten. Deze subdisciplines zijn in een eigen afdeling ondergebracht, geleid door een hoogleraar. Binnen deze subdisciplines is ook weer een grote spreiding van deskundigheid aan te wijzen, zodat uitvoering van het programma gegarandeerd is (een uitzondering vormt de historische taalkunde, zie F5 en F6; ook op het terrein van de jeugdliteratuur is geen specialist aangesteld). De docenten leveren steeds vaker een bijdrage aan groepen studenten buiten de eigen opleiding (zoals Taal- en Cultuurstudies en het University College). Ondank de terugloop van het aantal studenten gedurende het afgelopen decennium kon het personeelsbestand daardoor relatief zodanig op peil blijven, zodat de programmaonderdelen ook daadwerkelijk onderwezen worden door docenten die op het gebied in kwestie deskundig zijn. Een aantal docenten heeft een leergang doorlopen (of is daarmee bezig) binnen het Center of Excellence in University teaching, volgt/volgde andere cursussen op didactisch terrein, of is anderszins actief in (landelijke of internationale) commissies of platforms. Sommige docenten leveren bijdragen aan de jaarlijkse onderwijsconferentie van de Utrechtse universiteit, Onderwijs Meester. Anderen zijn deelnemer aan die conferentie. Een van de docenten heeft zitting in de Universitaire A(dvies) C(ommissie voor de) K(waliteit van het) Onderwijs, die, behalve de conferentie Onderwijs Meester, nog een tweetal jaarlijkse
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 134
onderwijsseminars organiseert en mede zorg draagt voor de jurering van de Utrechtse docentenprijzen (‘docent van het jaar’ en ‘juniordocent van het jaar’). Enkele docenten zijn auteur of co-auteur van studieboeken ten behoeve van het WO (of VWO). Regelmatig wordt door medewerkers van het instituut een gastdocentschap aan buitenlandse universiteiten vervuld. Bij de toekenning van de titel ‘docent van het jaar’ zijn docenten van de opleiding Nederlands herhaaldelijk voor deze titel zijn genomineerd of hebben deze ontvangen. Docenten ervaren dat er sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur minder tijd is voor onderzoek. De intensievere begeleiding van studenten kost veel tijd. Ook zijn docenten meer tijd kwijt aan nakijken (tussentoetsen). Wel doen ze tijdens het nakijken ideeën op voor het college, wat weer voorbereidingstijd scheelt. Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken worden niet jaarlijks gevoerd, maar wel met enige regelmaat. Oordeel: Bachelor/master: De commissie acht het niet aanvaardbaar dat de R&O-gesprekken niet jaarlijks worden gehouden. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende
2.4.
Voorzieningen
Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bachelor/master: Er is geen nadere specifieke informatie over de opleidingen noodzakelijk, naast de beschrijving in het facultaire deel. Oordeel: Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende . F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor/master: Studenten hebben zowel in de bachelor- als in de masteropleiding een tutor. Deze speelt vooral in het eerste jaar van de bacheloropleiding een belangrijke rol. In de masteropleiding begeleidt de tutor de student bij het maken van individuele keuzes binnen het gekozen programma. Op deze manier worden samenhang en studeerbaarheid van het programma bewaakt (zie F6 en F7). Studentleden van de Opleidingscommissie met wie de commissie gesproken heeft waren tevreden over de studiebegeleiding en het tutoraat. Volgens de bachelorstudenten werkt het tutoraat echter niet goed. In veel gevallen wisselt de tutor door de werkdruk die het tutoraat met zich meebrengt gedurende de studie (na het eerste jaar), en zoekt deze dan niet altijd zelf contact met de student. Vaak komen studenten na wisseling van de tutor allen op eigen initiatief weer met hem of haar in contact. Tutorbegeleiding is dus na
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 135
het eerste bachelorjaar wel mogelijk, maar niet vanzelfsprekend. Studenten zeggen veel informatie te krijgen over studeren in het buitenland. Oordeel: Bachelor/master: De commissie is van mening dat het tutorsysteem nog te vaak tekort schiet. De organisatie van een buitenlandverblijf kost volgens de commissie teveel tijd en moet te vroeg van tevoren worden opgestart. Dit is eerder een universitair probleem, dan een probleem van de opleiding Nederlands. De commissie prijst de vele activiteiten die er naast de studie worden georganiseerd. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende
2.5.
Interne kwaliteitszorg
Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/master: De opleiding heeft een uitgereid evaluatiesysteem. Zowel afzonderlijke cursussen als het programma en het totale cursusaanbod worden in de bacheloropleiding en werden in de doctoraalopleiding periodiek geëvalueerd. Cursussen worden na afloop zowel mondeling (in het slotcollege of door zogenaamde studentenpanels) als schriftelijk geëvalueerd. Bij de laatste wordt gebruik gemaakt van gestandaardiseerde vragenlijsten en specifiek op de cursus toegesneden uitvoerigere enquêtes. De uitslagen van de enquêtes worden besproken in de afdelingen en er wordt een docentenevaluatie aan toegevoegd. Beide worden vervolgens voorgelegd aan de opleidingscommissie. Na afloop van elke studieperiode worden in deze commissie deze evaluaties besproken en van kanttekeningen en aanbevelingen voorzien. Daarnaast krijgt de commissie een evaluatieverslag van ‘studentenpanels’ die na elk blok de cursussen evalueren. De opleiding heeft met het evalueren van de masterprogramma’s nog geen ervaring opgedaan. De interne kwaliteitszorg zal er in grote lijnen uitzien zoals hierboven beschreven. Een precieze procedure van evaluatie moet door de Opleidingscommissie nog vastgesteld worden. Ook moeten, gezien het disciplineoverstijgend karakter van de binnen de masteropleiding Nederlandse taal en cultuur opgenomen masterprogramma’s, afspraken gemaakt worden over het bereik van de verantwoordelijkheid van de opleidingscommissie Nederlands. Opgemerkt mag worden dat de evaluatierapporten tevredenheid laten zien. Oordeel: Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor/master: Volgens de opleiding speelt de OC een belangrijke rol bij de kwaliteitszorg. Docenten vinden dat er bij de opleiding een cultuur heerst waarin er wat wordt gedaan met resultaten van evaluaties. Regelmatig worden
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 136
door het Onderwijsinstituut Nederlands via bestuur en/of opleidingscommissie initiatieven genomen met het oog op onderwijsverbetering. Zo is er in 2002 een commissie ingesteld die advies moest uitbrengen over de wijze waarop de bachelor-masterstructuur binnen de deeltijdstudie gestalte moest krijgen. Deze commissie heeft onder meer een aantal enquêtes gehouden (mede onder potentiële deeltijdstudenten) die tot waardevolle conclusies en aanbevelingen hebben geleid. Kleinere projecten die de afgelopen jaren binnen de opleidingscommissie haar beslag hebben gekregen zijn bijvoorbeeld de opzet van een gemeenschappelijk protocol voor het houden en beoordelen van referaten en een adviserende notitie over ‘meeliften met groepswerk’. In de zelfstudie worden naast bovenstaande voorbeelden verschillende voorbeelden genoemd van veranderingen die in cursussen zijn aangebracht naar aanleiding van evaluatie-uitkomsten (veranderingen op het punt van de toetsing, een onduidelijk geformuleerde doelstelling van een college, enz.). Naar aanleiding van klachten over de aansluiting van ATW en ALW (zie F6) heeft de opleiding het mogelijke gedaan deze te verbeteren. De opleidingscommissie is van plan in de toekomst meer aandacht te besteden aan de wijze waarop de voorgestelde verbeteringen in overleg met de afdelingen/cursuscoördinatoren hun beslag krijgen. Zij heeft daarom besloten met ingang van het volgend cursusjaar de evaluatieprocedure te wijzigen in die zin dat een jaarlijks roulerend gedeelte van het cursusaanbod nauwkeuriger gevolgd wordt, waarbij de vraag of en op welke wijze problemen en knelpunten zijn aangepakt een centrale rol speelt. In het cursusjaar 20042005 worden de letterkundecursussen op deze manier geëvalueerd. De visitatiecommissie 1998 was van mening dat in het studieprogramma van de taalkunde de samenhang sterker zou kunnen zijn. Daarnaast zou er zo goed als geen verband zijn tussen taalkunde en taalbeheersing. Dit laatste onderdeel was naar het oordeel van het panel te theoretisch van opzet. Oordeel: Bachelor/master: Het kwaliteitszorgsysteem is cyclisch, evaluatieresultaten leiden tot verbetermaatregelen: studentleden van de OC zeiden serieus genomen te worden. Aangedragen verbeterpunten uit de evaluaties worden verwerkt. De commissie is van mening dat de kritiekpunten van de visitatie 1998 grotendeels zijn weggewerkt. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/master: De opleiding heeft een systeem van medezeggenschap van docenten en studenten ontwikkeld: (iedere werkgroep is vertegenwoordigd in de jaarraad, alle jaren in de Opleidingscommissie enzovoorts). Studenten worden verder betrokken door deelname aan studentenpanels. De opleiding geeft aan dat de bereidwilligheid van de studenten om in deze studentenpanels zitting te nemen gering is. Het volgend cursusjaar zal geëxperimenteerd worden met een systeem waarbij vooraf in elke werkgroep te werven ‘monitoren’ na afloop van de cursus verslag uitbrengen. De studentenvertegenwoordiging binnen de opleidingscommissie speelt bij de interne kwaliteitszorg een actieve rol. Zowel voltijd- als deeltijdstudenten hebben zitting in de Opleidingscommissie. Studenten Nederlands die binnen de Universiteit Utrecht een rol spelen in de medezeggenschap of bestuurlijke processen zijn verenigd in het Studentenplatform van de studievereniging Awater: SpA. Een of twee keer per blok vindt er overleg plaats tussen studenten uit de opleidingscommissie, het studentlid uit het bestuur, de commissaris Onderwijs van Awater en eventuele studenten Nederlands die lid zijn van de Faculteitsraad, de Universiteitsraad, het Faculteitsbestuur, van LinQ (het universitaire orgaan ter
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 137
verbetering en ondersteuning van de medezeggenschap) of wanneer zij deelnemen aan LOCO (Letteren OverlegCoördinatoren). Sinds maart 1998 bestaat er een alumnivereniging van Utrechtse neerlandici, Nedwerk. Er verschijnt onder de naam Nednummer een tijdschrift en er wordt een website onderhouden. Jaarlijks wordt een alumnidag georganiseerd. De alumni-enquêtes leveren informatie over de positie van de afgestudeerden en hun evaluatie van de studie in het licht van de eisen die hun werkkring stelt. Een actiever rol in de kwaliteitszorg speelt de alumnivereniging (nog) niet. Oordeel: Bachelor/master: Studenten en alumni worden op een goede manier bij de kwaliteitszorg betrokken. De Opleidingscommissie heeft veel contact met haar achterban. De commissie heeft verder waardering voor de ingestelde jaarraden. Van het afnemend beroepenveld is onduidelijk hoe en of het bij de kwaliteitszorg wordt betrokken. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende
2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid het facultaire rapport en F11. Bachelor/master: Er zijn altijd twee beoordelaars betrokken bij het bacheloreindwerkstuk en het masterwerkstuk. In het geval een student in aanmerking komt voor een judicium cum laude wordt er een derde beoordelaar ingeschakeld. De opleiding heeft nog te weinig ervaring met bacheloreindwerkstukken en masterwerkstukken om uitspraken te kunnen doen over de redelijkheid van de gestelde eisen en het niveau. Dit laatste moet zich nog uitkristalliseren. De alumni met wie de commissie gesproken heeft vonden dat de opleiding vooral wat betreft de aangeleerde algemene vaardigheden (schrijven, analytisch denken) goed aansloot op de arbeidsmarkt. Wel waren ze van mening dat er meer aandacht moest zijn voor het beroepsperspectief. De opleiding zou de studenten meer op vaardigheden moeten wijzen die nodig zijn voor de arbeidsmarkt. Bovendien zou de opleiding werkgevers beter moeten voorlichten over wat Neerlandici, en meer in het algemeen Letterenstudenten kunnen. Oordeel: Bachelor/master: De commissie heeft 11 doctoraalscripties gelezen. Zij vond deze van een behoorlijk tot hoog wetenschappelijk niveau. De beoordelingen van deze scripties komen min of meer overeen met het oordeel dat de commissie ervoor gegeven zou hebben. De commissie heeft de indruk dat de scripties intensief worden begeleid, wellicht te intensief. Ook vindt zij de gelezen scripties qua opzet erg op elkaar lijken. Bovendien bevatten de scripties vrij weinig eigen analyse en wordt er veel literatuur, voornamelijk van Utrechtse wetenschappers, aangehaald. De commissie beveelt daarom aan de studenten te stimuleren zich ook op literatuur buiten de Universiteit Utrecht te oriënteren. Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 138
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zie ook het facultaire rapport voor dit facet. Bachelor/master: Het propedeuserendement na 1 jaar schommelt tussen de 30% (94/95 en 00/01) en 49% (93/94), na 2 jaar tussen de 71% (90/91) en 44% (96/97) na 3 jaar tussen de 47% (96/97) 72% 990/91). Er is geen duidelijke opwaartse of neerwaartse ontwikkeling. Het propedeuserendement na 3 jaar is in 99/00 wel lager dan in 89/90 (59% t.o.v. 71%). Het postpropedeuserendement schommelt, er is een licht stijgende tendens. Het postpropedeuserendement na 3, 4, 5, 6, 7 en 8 jaar is bij alle laatste gemeten cohorten uiteindelijk hoger dan het eerst gemeten cohort (89/90). Van het cohort 94/95 heeft 91% van de studenten na 8 jaar het doctoraaldiploma behaald. De opleiding geeft aan dat het aantal studiestakers in het eerste jaar– al jaren lang – in absolute zin hoog is: een percentage van 32% (terwijl 3% omzwaait van studierichting). De motieven om met de studie te stoppen zijn volgens de opleiding niet helder te analyseren: welke verwachtingen met de realiteit van de studie hebben gebotst, zal uit de studiestakersenquête moeten blijken. Deeltijd De cursusresultaten van de deeltijdstudenten liggen in het algemeen niet onder het gemiddelde en stijgen daar vaak nog boven uit. Oordeel: Bachelor/master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 139
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 140
Oordeel Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel: Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 141
Opleidingsrapport masteropleiding American studies Administratieve gegevens: Masteropleiding American studies: Naam opleiding: CROHO-nummer Niveau: Oriëntatie: Studielast in ECTS: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
0.
American studies 60623 Master WO 60 MA Voltijd Utrecht 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. De masteropleiding American studies valt organisatorisch onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Vreemde Talen.
1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. De masteropleiding American studies komt voort uit de interdisciplinaire specialisatie waarin docenten uit de studierichtingen Engels, Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Vrouwenstudies en Film- en Televisiewetenschap samenwerken. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is besloten tot instelling van een aparte masteropleiding, onder andere omdat er onder studenten meer vraag was naar multidisciplinaire opleidingen. Een aantal studenten van de oude doctoraalopleiding Engelse Taal en Cultuur is overgestapt naar de masteropleiding American studies. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de faculteit vernomen dat de overgang van de doctoraalopleiding naar de masteropleiding zonder problemen is verlopen. Oordeel: De commissie is van mening dat de overgang van de doctoraalopleiding naar de masteropleiding goed is verlopen. Zij heeft er vertrouwen in dat de studenten die zijn overgestapt van de ongedeelde opleiding naar de masteropleiding adequaat zijn begeleid.
2.
Het beoordelingskader
2.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 142
De masteropleiding American studies richt zich op studenten die deskundigheid willen verwerven op het gebied van de cultuur en de samenleving van de Verenigde Staten vanuit een internationaal vergelijkend perspectief. Volgens de zelfstudie van de opleiding is American studies als interdisciplinaire opleiding nauw verwant aan American studies-programma’s in de Verenigde Staten. Deze programma’s richten zich veelal op de spanning tussen de gedeelde Amerikaanse culturele identiteit en de daarbinnen bestaande multiculturele, sociale, regionale diversiteit en regionale verdeeldheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van inzichten uit disciplines als geschiedenis, letterkunde, popular culture studies en cultural studies, maar steeds vanuit een eigen, interdisciplinaire, invalshoek. Meer dan in de Verenigde Staten is in Europa ook de internationale verspreiding en receptie van de Amerikaanse cultuur een belangrijke onderzoeksvraag. De masteropleiding stelt zich ten doel studenten op te leiden tot academisch geschoolde deskundigen op het gebied van de Amerikaanse cultuur en samenleving. De opleiding richt zich daarbij op: het vraagstuk van de Amerikaanse culturele identiteit en diversiteit; de internationale en meer specifiek transatlantische interacties met de Amerikaanse cultuur en samenleving; • de comparatieve bestudering van de Verenigde Staten. • •
In het programma wordt, vanuit deze doelstelling, veel aandacht besteed aan de debatten over de Amerikaanse cultuur waarin concepten als culturele hiërarchie, culturele nationale identiteit, antiAmerikanisme en globalisering een grote rol spelen (zie verder onderwerp 2: Programma). Afgestudeerden van de masteropleiding American studies: 1. hebben een grondige kennis van de cultuur en samenleving van de Verenigde Staten, van de Amerikaanse geschiedenis en van de belangrijkste culturele en literaire producten en stromingen die Amerika heeft voortgebracht; 2. hebben een gedegen kennis van de specifiek Amerikaanse staatsinrichting, politieke tradities en maatschappelijke debatten, alsmede inzicht in de belangrijkste theorieën over de oorsprong, identiteit en diversiteit van de Amerikaanse cultuur en samenleving; 3. hebben het vermogen de veelvormige – en vaak problematische – politieke en culturele interactie tussen de Verenigde Staten en de rest van de wereld te analyseren en begrippen als amerikanisering, globalisering en anti-Amerikanisme te hanteren en te problematiseren; 4. beschikken over de vaardigheid om vraagstukken van culturele hiërarchie, populaire cultuur, massacultuur, massamedia en de maatschappelijke context van culturele producten te analyseren; 5. beschikken over de vaardigheid om zelfstandig onderzoek te verrichten naar dit deelgebied; 6. hebben het vermogen om op basis van eigen onderzoek tot een zelfstandig oordeel te komen en dit mondeling of schriftelijk over te brengen aan een forum van mededeskundigen of een breder publiek. De opleiding onderhoudt intensieve contacten met collega’s en vakorganisaties in binnen- en buitenland, zoals het Roosevelt Study Center in Middelburg, de Netherlands American Studies Association en een aantal universiteiten in de Verenigde Staten (Florida, New Hampshire, Wyoming). Er zijn uitwisselingsprogramma’s met verschillende Amerikaanse universiteiten, zowel op het gebied van onderwijs als op dat van onderzoek. Utrechtse studenten die hieraan deelnemen behalen in het algemeen goede resultaten op de universiteiten in de Verenigde Staten. De docenten die deelnemen aan de uitwisselingen zijn op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied en volgen deze kritisch. Oordeel: De commissie respecteert de eigen identiteit en het cultureel-literaire profiel van de opleiding en heeft waardering voor de doelstellingen. Zij is van oordeel dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aansluiten bij nationale en internationale ‘state of the art’ in de wetenschapsbeoefening en dat deze volgen uit een oriëntatie op de actuele nationale en internationale ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening. De opleiding heeft voldoende nationale en internationale contacten.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 143
Omdat de opleiding volledige Engelstalig is, leren studenten zich op adequate wijze schriftelijk en mondeling uit te drukken in het Engels. Daarmee is voldaan aan de eis van het domeinspecifieke referentiekader dat studenten in het Engels moeten kunnen communiceren met vakgenoten. Wel is de commissie van mening dat de eindtermen heel breed zijn gedefinieerd en zo’n beetje voor ‘alles’ lijken te dienen (onderzoekscarrière en beroepsuitoefening op alle mogelijke gebieden). Bovendien lijkt de opleiding in inhoudelijk opzicht op twee gedachten te hinken. De studiegids van de opleiding benadrukt dat de opleiding zowel inhoudelijk als methodologisch nauw aansluit bij vergelijkbare opleidingen in de Verenigde Staten. Daarmee wordt de indruk gewekt dat het programma zich ten doel stelt studenten in Utrecht een equivalent te bieden van zo’n Amerikaanse opleiding. Tegelijkertijd stelt de opleiding dat er een eigen comparatistische invulling wordt gegeven aan de studie, waardoor Utrechtse afgestudeerden ideaal voorbereid zouden zijn op functies die verbanden hebben met zowel de Amerikaanse als de Europese cultuur. Deze twee ambities staan in de ogen van de commissie tot op zekere hoogte haaks op elkaar. De opleiding bevestigt de aanwezigheid van deze twee invalshoeken, maar vindt ze goed te beargumenteren en te combineren en acht ze beide waardevol. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Uit het volgende overzicht blijkt dat de Dublin-descriptoren terug te vinden zijn in de eindtermen van de opleiding: • • • • •
kennis en inzicht: eindtermen 1 en 2 toepassen kennis en inzicht: eindtermen 3, 4 en 5 oordeelsvorming: eindterm 6 communicatie: eindterm 6 leervaardigheden: eindterm 5
De eindtermen sluiten volgens de opleiding aan bij de internationale normen, met name bij de normen die worden gehanteerd bij masteropleidingen American studies in de Verenigde Staten. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de eindtermen van de opleiding goed aansluiten bij de internationale normen en met name bij die van de Amerikaanse MA-opleidingen American studies, zowel als bij de beschrijving van een masteropleiding in termen van de Dublin-descriptoren. De descriptor ‘leervaardigheden’ komt in de eindtermen niet expliciet aan de orde, maar de commissie is van mening dat de eis dat studenten moeten beschikken over de vaardigheid om zelfstandig onderzoek te kunnen verrichten impliceert dat de eindtermen aan deze descriptor voldoen. De overige descriptoren komen in de eindtermen op een adequate manier aan bod. De eindtermen zijn op het niveau van een masteropleiding geformuleerd: studenten hebben grondige of gedegen kennis en inzicht; zij moeten complexe problemen kunnen analyseren en complexe begrippen kunnen beschrijven en hanteren. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 144
De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding komt in verschillende eindtermen tot uitdrukking: in eindterm 5 (“zelfstandig onderzoek te verrichten”) en 6 (“op basis van eigen onderzoek tot een zelfstandig oordeel komen”). Studenten worden geacht in staat te zijn om multi- of interdisciplinaire problemen te analyseren (eindtermen 3 en 4). De eindtermen verwijzen expliciet naar de relevante aspecten van het vakgebied van de amerikanistiek (eindtermen 1, 2 en 3). Ze sluiten op een impliciete manier (namelijk door relevante vaardigheden te identificeren) ook aan op de eisen van de beroepspraktijk. De opleiding biedt niet alleen toegang tot een academische beroepspraktijk, maar ook tot het promotietraject. Afgestudeerden kunnen eventueel ook instromen in een tweede masteropleiding American studies aan één van de Amerikaanse partneruniversiteiten. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de eindtermen van een goed academisch niveau zijn, dat ze de wetenschappelijke, zowel als de maatschappelijke oriëntatie van de opleiding goed tot uitdrukking brengen. Wel vraagt de commissie zich af of de grote diversiteit niet leidt tot een te grote heterogeniteit en te weinig diepgang. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: voldoende.
2.2.
Programma
Het programma dat in het studiejaar 2004-2005 werd aangeboden bestond uit drie verplichte cursussen: Introduction to American studies: theories of American culture (7,5 ECTS-punten), Topics in American diversity: ethnic experience in multicultural context (7,5 ECTS-punten) en Immigration and ethnicity in the United States: American studies research seminar (15 ECTS-punten). Daarnaast kozen studenten nog een cursus uit een aanbod van vijf keuzecursussen. Docenten zouden meer diversiteit in het aanbod willen aanbrengen, maar gezien de omvang van de staf en het geringe aantal studenten is dit niet te realiseren. Het programma is zo ingericht dat studenten het tweede semester aan een instelling in de Verenigde Staten kunnen volgen. De opleiding heeft, in samenwerking met een aantal Amerikaanse partnerinstellingen (University of Florida te Gainesville, University of New Hampshire en University of Wyoming), een tweejarig dual degree programma ontwikkeld dat gericht is op studenten die een wetenschappelijke carrière ambiëren of die wetenschappelijke ervaring in het buitenland willen opdoen. Studenten die de Utrechtse opleiding volgen kunnen hierdoor naast het Utrechtse masterdiploma een masterdiploma aan een Amerikaanse instelling behalen. Ze volgen hiertoe een tweede jaar aan één van de drie bovengenoemde partneruniversiteiten. Ze hebben de mogelijkheid om een deel van de cursussen die zij in Utrecht gevolgd hebben mee te laten tellen voor het Amerikaanse diploma, dat daardoor relatief snel behaald kan worden. De MA-thesis of het onderzoeksseminar dat studenten in de Verenigde Staten volgen kan weer meetellen voor het Utrechtse diploma. Studenten blijven het tweede jaar ingeschreven bij de Universiteit Utrecht, waardoor ze geen inschrijfgeld voor de Amerikaanse universiteit hoeven te betalen. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 145
Seminars over kernonderwerpen uit het vakgebied, zoals Immigration and Ethnicity in the United States of American Cultural Influence, worden gegeven door docenten die zelf onderzoek op deze terreinen verrichten, terwijl ook geregeld deskundigen uit eigen land of uit de Verenigde Staten worden uitgenodigd voor gastcolleges of master classes. Op deze manier zorgt de opleiding ervoor dat de interactie tussen het onderwijs en het onderzoek op het terrein van de amerikanistiek gewaarborgd is. De opleiding werkt nauw samen met het Roosevelt Study Center te Middelburg, waarmee onder andere gemeenschappelijke onderzoeksprojecten zijn ontwikkeld. De resultaten van deze projecten worden gebruikt in het onderwijs, met name in de onderzoekseminars. Studenten beaamden tijdens de gesprekken met de commissie dat het onderzoek van de docenten aan bod komt in de verschillende modules, hoewel zij ook meldden dat zij geen duidelijk beeld hebben van wat het onderzoek van sommige docenten precies inhoudt. In het programma komen onderzoeksvaardigheden en wetenschappelijke theorieën in ruime mate aan de orde. Studenten zeggen veel onderzoeksopdrachten te krijgen. Methodologie komt niet als apart vak aan bod, maar is geïntegreerd in het programma. Studenten oefenen zich in het hanteren van algemene onderzoeksparadigma’s en in het zelfstandig formuleren van onderzoeksvragen die ingebed zijn in een bestaande academische discussie, in het verwerven van relevant onderzoeksmateriaal en het ordenen en presenteren ervan volgens een academische conventie. In alle verplichte cursussen worden actuele paradigma’s aan de orde gesteld die binnen American studies worden gehanteerd. Zo wordt ruim aandacht besteed aan de discussie over de samenhang tussen globaliseringsprocessen, culturele uitwisseling en verschijnselen die als amerikanisering of cultureel imperialisme worden aangeduid en aan recente discussies over etniciteit, integratie en assimilatie waarin concepten als pluralisme, multiculturalisme, en post-ethnicity aan de orde worden gesteld. Deze vaardigheden worden verder ontwikkeld tijdens het werk aan de afsluitende master thesis. Onder leiding van een docent verdiepen studenten zich in een specifiek kernonderwerp uit de American studies. Zij komen op basis van een grondige kennis van de literatuur tot een eigen onderzoeksvraagstelling. Het onderzoek wordt al grotendeels zelfstandig verricht, maar bij de ordening van het materiaal en het vast- en bijstellen van de onderzoeksvraag wordt steeds intensieve begeleiding geboden. Studenten krijgen een grondig overzicht van het debat over de multi- en interdisciplinaire aspecten van het vakgebied in de cursus Introduction to American studies. Hierin wordt de discipline van de amerikanistiek nader gedefinieerd. Vooral de integratie van historische en letterkundige methodes en benaderingswijzen komt daarbij aan bod. De studenten met wie de commissie sprak waren erg positief over deze cursus. Studenten verwerven daarnaast inzicht in het specifiek eigen karakter van de onderzoeksmethode van American studies, waarbij het onderscheid tussen American studies en traditionele historische en letterkundige disciplines en innovatieve disciplines als cultural studies aan bod komt. In de vervolgcursussen en in hun eigen onderzoek in het kader van de master thesis krijgen studenten steeds met deze afbakeningsdiscussies tussen de disciplines te maken. Hierdoor leren studenten binnen het programma zich voortdurend te oriënteren op de academische discussies die binnen de discipline worden gevoerd en zijn zij in staat hier zelfstandig een bijdrage aan te leveren. De opleiding onderhoudt nauwe banden met vergelijkbare zusteropleidingen in Nederland, die onder andere verenigd zijn in de Netherlands American Studies Association (NASA). Binnen de NASA wordt geregeld overleg gevoerd over de opzet van de verschillende programma’s en wordt gewerkt aan het formuleren van gemeenschappelijke onderzoeksthema’s. Bovendien wordt actief samengewerkt met verschillende Amerikaanse universiteiten. In het kader van het faculty exchange programme dat de faculteit heeft opgebouwd met de University of California at Los Angeles doceren onder andere specialisten op het gebied van de Amerikaanse geschiedenis in Utrecht. De opleiding maakt intensief gebruik van de distinguished chairs (wisselleerstoelen op het gebied van de Amerikaanse geschiedenis, letterkunde en cultuur) binnen het Fulbright-programma. De bekleders ervan dragen bij aan de vernieuwing van het curriculum en de opbouw van onderzoeksprogramma’s. Door deze leerstoelen kan de opleiding onderwijs aanbieden op gebieden waarop in Nederland geen expertise aanwezig is. Hierdoor krijgen studenten de gelegenheid tot zeer directe interactie met vooraanstaande Amerikaanse docenten. Studenten die het tweede semester in de Verenigde Staten verblijven kunnen in plaats van de afsluitende scriptie een tweede onderzoeksseminar volgen. Voor deze optie is gekozen om beter aan te sluiten bij de
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 146
praktijk aan de Amerikaanse universiteiten waarmee de opleiding uitwisselingsprogramma’s onderhoudt. Bij deze universiteiten is de final thesis binnen het masterprogramma vaak een optie die aan een honors program is gekoppeld. Studenten die kiezen voor deze optie leveren een onderzoeksportfolio in waarin hun werkstukken zijn opgenomen, aangevuld met een afsluitend essay waarin zij reflecteren op de methoden en onderzoekstradities binnen het vak American studies. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er in het programma een goede interactie bestaat tussen onderwijs en onderzoek en dat er veel aandacht is voor recente wetenschappelijke theorieën en voor onderzoeksvaardigheden. Met name heeft de commissie waardering voor de goede contacten met de Amerikaanse partneruniversiteiten. De opleiding richt zich op het aanleren van onderzoeksvaardigheden in de verschillende disciplines die bijdragen aan de amerikanistiek: cultuur en geschiedenis in de breedste zin. Door de inzet van gepromoveerde docenten en toonaangevende gastdocenten uit binnen- en buitenland is het wetenschappelijk niveau van het programma voldoende gewaarborgd. Het cursusaanbod van de opleiding, maar vooral ook de master thesis, vormen een adequate voorbereiding op aio-schap. Anderzijds biedt de stage studenten de mogelijkheid zich actief voor te bereiden op een beroepspraktijk. De commissie vindt een MA-thesis van 15 ECTS wel aan de magere kant. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
In de modules die in het kader van de opleiding worden aangeboden komen politiek, economie, staatsinrichting en (economische) geschiedenis relatief weinig aan bod. De opleiding is zich bewust van deze omissie. Zij heeft primair gekozen voor een cultureel-literaire benadering van het vak. Zij gaat er vanuit dat studenten die worden toegelaten reeds over de noodzakelijke kennis op het gebied van de staatsinrichting beschikken, omdat er daaraan aandacht wordt besteed in de minor American studies, die door de meeste studenten gevolgd is. De studenten hebben overigens wel de mogelijkheid om in hun pakket van keuzevakken in het tweede semester politieke of economische vakken (van het aanbod binnen de Universiteit Utrecht of daarbuiten) op te nemen. De studenten meldden de commissie niet op de hoogte te zijn van de mogelijkheid vakken om buiten de instelling onderwijs te volgen (al zouden zij dat volgens de docenten wel moeten weten). Voor buitenlandse studenten is het niet eenvoudig om onderwijs buiten de instelling te volgen: veel vakken op het gebied van de amerikanistiek die buiten de Universiteit Utrecht worden aangeboden zijn in het Nederlands. Het is vrij gebruikelijk dat studenten in het tweede semester van het programma naar het buitenland gaan. Een op de drie studenten kan op basis van overeenkomsten die de opleiding heeft gesloten naar het buitenland. Daarnaast zijn er universitaire programma’s waar een beroep op kan worden gedaan. Binnen die programma’s zijn vijf plaatsen voor de opleiding gereserveerd. Oordeel: De doelstellingen van de opleiding zijn tamelijk breed geformuleerd. Toch worden de studenten in de ogen van de commissie uiteindelijk opgeleid in een vrij nauwe discipline, voornamelijk een combinatie van cultuur-, geschiedenis- en literatuurstudie. Het aanbod aan verplichte kerncursussen is beperkt. De commissie betreurt het dat de verdere invulling van het programma voor een belangrijk deel bepaald lijkt te worden door de min of meer toevallige aanwezigheid van Fulbright-hoogleraren en tijdelijke staf. Ook betreurt de commissie het, met de studenten die zij heeft gesproken, dat politiek, economie en staatsinrichting in het programma niet aan bod komen, hoewel de eindtermen daar wel melding van maken. De opleiding erkent dat er een voorziening moet worden getroffen voor studenten die niet over voldoende voorkennis van de staatsinrichting beschikken. En van de studenten heeft de commissie QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 147
vernomen dat er op hun verzoek is toegezegd, dat er meer politieke vakken in het programma zullen worden opgenomen. Vanwege de interculturele opzet van het programma suggereert de commissie de opleiding om te onderzoeken of de banden met het masterprogramma interculturele communicatie kunnen worden aangehaald. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De achtergrond van de studenten die aan de opleiding beginnen is divers. Studenten kunnen een vooropleiding in uiteenlopende disciplines hebben gevolgd aan een Nederlandse of een buitenlandse universiteit of, in bepaalde gevallen, ook aan een HBO-instelling. Om te garanderen dat de studenten, ondanks deze verschillende achtergronden, een vergelijkbaar niveau bereiken, heeft de opleiding gekozen voor een relatief strakke opbouw van het programma in het eerste semester. Zij streeft ernaar om op deze manier een hechte band tussen de studenten onderling tot stand te brengen en ook te profiteren van de verschillende in achtergrond. Met het oog daarop bevordert de opleiding het werken in groepsverband binnen de programmaonderdelen. In tegenstelling tot het programma van het eerste semester, dat geheel uit verplichte onderdelen bestaat, heeft het programma van het tweede semester de nodige flexibiliteit. Studenten bouwen voort op de inhoudelijke en methodologische kennis en vaardigheden die ze in het eerste semester hebben verworven. In het tweede semester hebben studenten de mogelijkheid om aan een uitwisselingsprogramma deel te nemen en keuzecursussen te volgen. Voor deze laatste worden geen ingangseisen gesteld. Het enige verplichte onderdeel in het tweede semester is de afsluitende scriptie of thesis. Volgens de studenten met wie de commissie sprak was er geen sprake van overlap of onnodige herhalingen in het programma. Oordeel: De commissie is van mening dat het programma in voldoende mate samenhang vertoont, maar vindt ook dat het goed zou zijn om het programma in sterker mate te schragen door een achterliggende unificerende filosofie of rode draad. Gastdocenten leveren vooral ‘eigen’ onderwerpen aan, goede coördinatie is in dit geval noodzakelijk om de samenhang van het curriculum te bewaken. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Studenten volgen twee cursussen van 7,5 ECTS per onderwijsperiode en worden geacht 20 uur per week aan een cursus te besteden. De geprogrammeerde studielast is evenwichtig verdeeld over het programma, in vier blokken van ieder 15 ECTS per blok. De opleiding heeft erop toegezien dat onderdelen met een onderzoekscomponent geprogrammeerd worden naast cursussen die een overzicht bieden op basis van secundaire literatuur, zodat studenten niet tegelijkertijd aan twee onderzoeksopdrachten werken en er ook een balans bestaat in het soort werkzaamheden dat zij uitvoeren. De studenten worden in het eerste semester intensiever begeleid om eventuele integratieproblemen snel te identificeren en aan te pakken. De verplichte cursussen van dit semester worden bij voorkeur gegeven door de vaste kernstaf van de opleiding. Het programma kent volgens docenten en studenten geen onnodige struikelblokken of factoren die de studievoortgang nodeloos kunnen belemmeren. Dat beeld wordt bevestigd in de gesprekken met de leden van de Opleidingscommissie, die de studielast en de studeerbaarheid van het programma als vaste aandachtspunten op de agenda heeft staan.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 148
Wanneer de studeerbaarheid door doorstroomproblemen (bijvoorbeeld als gevolg van overvolle cursussen) onder druk komt te staan, kan er eventueel gekozen worden voor een tutorial. Voor de MA-thesis is naar keuze 15 of 22,5 ECTS gereserveerd. Op het moment dat de commissie de faculteit bezocht had de opleiding nog geen ervaring met scripties met een omvang van 22,5 ECTS. De scriptie wordt individueel begeleid, maar groepen studenten komen ook periodiek samen om aandacht te besteden aan aspecten die in ieder onderzoek aan de orde kunnen komen en om, in intervisievorm, elkaars vraagstellingen en concepthoofdstukken te bespreken. Oordeel: De commissie heeft van de studenten vernomen dat zij hard moeten werken, maar dat de gerealiseerde studielast goed overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. De studiebegeleiding speelt een grote rol bij het bewaken van de studeerbaarheid van de opleiding. De commissie heeft vastgesteld dat er binnen elk van de cursussen van het programma op wordt toegezien dat de hoeveelheid literatuur die studenten dienen te bestuderen beheersbaar blijft. De commissie vraagt zich wel af of de gesignaleerde diversiteit niet tot problemen zal leiden voor individuele studenten. Het is mogelijk dat de vrijheid die het programma biedt in het tweede semester voor sommige studenten leidt tot een onevenwichtige verdeling van de studietijd over de verschillende soorten activiteiten (overzichtscursussen, onderzoekseminars en het schrijven van de thesis). Zij heeft er echter vertrouwen in dat de studiebegeleiding dit goed in de gaten houdt. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De toelatingseisen die de opleiding hanteert staan omschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Studenten met een bachelordiploma Taal- en Cultuurstudies van de Universiteit Utrecht die als hoofdrichting American studies hebben gevolgd, worden zonder meer toegelaten. Studenten met een bachelordiploma Geschiedenis of Engels van de Universiteit Utrecht worden eveneens zonder verdere voorwaarden toegelaten wanneer zij beschikken over inleidende kennis (op het niveau van een handboek) op het terrein van de Amerikaanse geschiedenis, letterkunde of cultuur. Voor studenten met een andere vooropleiding en studenten die afkomstig zijn van andere Nederlandse of buitenlandse universiteiten of van een HBO-instelling gelden nadere toelatingseisen. Hun verzoek om toelating tot de opleiding wordt voorgelegd aan en getoetst door de toelatingscommissie van de opleiding. Datzelfde geldt voor de dossiers van alle studenten die willen instromen. In het studiejaar 2003-2004 kende de instroom drie hoofdgroepen: bachelorstudenten van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht, vooral met een bachelordiploma Geschiedenis, Engels of Taal- en Cultuurstudies; • studenten met een HBO-bacheloropleiding, vooral op het terrein van de journalistiek; • buitenlandse studenten, veelal afkomstig uit Oost- en Zuid-Europa. •
Alle dossiers van kandidaat-studenten die in de opleiding willen instromen worden beoordeeld door de toelatingscommissie van de opleiding. Vooral in het geval van buitenlandse studenten kijkt deze commissie zeer nauwkeurig naar de vooropleiding. Een aantal studenten is in het recente verleden afgewezen omdat zij over te weinig voorkennis van Amerikaanse geschiedenis, literatuur of samenleving beschikten of omdat de noodzakelijke theoretische en methodologische voorkennis niet bezaten. Studenten die een bacheloropleiding op HBO-niveau hebben afgerond worden voorwaardelijk toegelaten als premasterstudenten en moeten een speciaal samengesteld programma met een omvang van 60 ECTSpunten volgen. Hierin wordt niet alleen aandacht besteed aan de Amerikaanse literatuur, geschiedenis en QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 149
samenleving, maar ook (in cursussen als Historisch Ambacht, waarin studenten de basistechnieken van historisch onderzoek verwerven) aan specifieke academische vaardigheden die in de HBO-opleidingen ontbreken. De instroom in de opleiding is dus divers. De studenten die instromen hebben verschillende verwachtingen en interesses. De studenten met wie de commissie gesproken heeft gaven aan dat ze, ondanks de soms grote verschillen in voorkennis, goed in staat waren het programma te volgen en dat ze, door de verschillende achtergronden, veel van elkaar leren, ook al is het lastig dat de interesses van de studenten niet altijd goed op elkaar aansluiten. De docenten meldden de commissie dat zij de verschillen in achtergrond soms lastig vinden, zeker ook omdat de opleiding slechts een jaar duurt. Het is in hun ogen onvermijdelijk dat niet alleen het beginniveau, maar ook het eindniveau van de studenten variatie vertoont. Het is volgens de opleiding wel zo dat de integratie van de buitenlandse studenten inhoudelijk geen enkel probleem oplevert, dat zij juist een nieuw perspectief aan de discussies toevoegen. In de informatievoorziening besteedt de opleiding gericht aandacht aan elk van de onderscheiden doelgroepen, via internet, door middel van brochures en tijdens de facultaire voorlichtingsdagen. In de voorlichting wordt uitgebreid ingegaan op de beroepsperspectieven van afgestudeerden in de amerikanistiek, al worden de mogelijkheden eerder in algemene termen omschreven. De studenten gaven tijdens de gesprekken met de commissie aan dat zij verwacht hadden meer politieke en economische vakken te krijgen. In de voorlichting was in hun ogen onvoldoende duidelijk gemaakt dat de nadruk in het programma zo sterk op het culturele aspect van de amerikanistiek zou liggen. Instroomgegevens: De instroom lag in het studiejaar 2004-2005 tussen de 10 en de 15. Oordeel: De groep studenten die in de opleiding instroomt is divers. Dit wordt door docenten en studenten wel als een nadeel, maar vooral toch als interessant ervaren. In de praktijk blijkt het weinig problemen op te leveren. De commissie heeft er vertrouwen in dat de opleiding de studenten goed weet op te vangen. De commissie is van mening dat voor buitenlandse studenten realistische selectiecriteria zijn ingebouwd – een vrij hoge TOEFL-score, een zekere relevante voorkennis et cetera. Zij vindt dat de beschrijving van de opleiding in de studiegids een realistisch beeld biedt van de opleiding, in ieder geval voor studenten die een bacheloropleiding aan de Universiteit Utrecht hebben gevolgd en waarschijnlijk ook voor studenten die afkomstig zijn van andere Nederlandse universiteiten. In de voorlichting wordt echter gesproken over een politieke oriëntatie, terwijl die er in werkelijkheid niet blijkt te zijn, omdat de opleiding primair cultureel-literair georiënteerd is. De commissie ontving van studenten klachten over deze tekortkoming in de voorlichting. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Oordeel: Het programma van de masteropleiding American studies omvat 60 ECTS-punten. Daarmee voldoet de opleiding aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie voor dit facet ook het facultaire rapport.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 150
Het onderwijs wordt in principe in kleine werkgroepen gegeven. Studenten volgen tijdens het eerste semester gemiddeld zes uur college per week. In het tweede semester volgen zij twee tot zes uur college, afhankelijk van de keuzeonderdelen. Modules worden in de vorm van een werkcollege of een tutorial gegeven, één van de keuzeonderdelen heeft de vorm van een hoorcollege. De interdisciplinaire benadering van de opleiding komt in verschillende vakken tot uitdrukking. In de cursus Theories of American Culture krijgen studenten een inleiding in de tradities van het vakgebied, waarin specifieke methodologische aspecten aan de orde worden gesteld en geoefend. In de cursus Topics in American Diversity wordt een concreter, meer letterkundig gericht onderwerp uitgediept vanuit een interdisciplinair perspectief waarin vooral de discussies over de Amerikaanse identiteit en multiculturele diversiteit aan de orde komen. In deze module wordt de onderlinge samenhang tussen letterkundige, historische en sociaal-wetenschappelijke bronnen en paradigma’s behandeld. Het onderzoeksseminar dat in de eerste twee blokken van het eerste semester wordt aangeboden is uitdrukkelijk interdisciplinair, wat tot uitdrukking komt in de participatie van docenten van verschillende opleidingen. Hier worden de uitgangspunten die in de inleidende cursussen aan de orde komen op een specifiek kernthema uit de American studies toegepast (bijvoorbeeld Immigration and Ethnicity of American Cultural Influence: Americanization, Globalization and National Identity). Een onderzoeksseminar is een kleine werkgroep waarbij het zwaartepunt ligt op eigen onderzoek en de onderlinge discussie tussen de studenten onder leiding van docenten. In de eerste fase oriënteren studenten zich op de wetenschappelijke status questionis en leren zij in onderlinge discussies wetenschappelijke betogen op dit kernthema op waarde te schatten. Tevens oefenen zij zelfstandig onderzoek op een kleiner deelterrein, waarover ze in het seminar mondeling en schriftelijk rapporteren, en leveren zij commentaar op door anderen geformuleerde vraagstellingen. In de tweede fase van dit seminar volgt een groter eigen onderzoek, waarover in verschillende fasen mondeling en schriftelijk gerapporteerd wordt en dat uitmondt in een afsluitend paper. De opleiding streeft ernaar de vele didactische innovaties uit het vakgebied van American studies over te nemen waar dat zinvol is. Binnen American studies bestaat bijvoorbeeld zeer veel belangstelling voor het gebruik van digitale bronnen, digitale leeromgevingen als WebCT en studentenprojecten waarin deze leermiddelen worden gebruikt. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de werkvormen die de opleiding hanteert goed aansluiten bij het interdisciplinaire karakter van de opleiding. De verhouding tussen contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten is goed en evenwichtig. Voor het onderzoeksportfolio heeft de opleiding een reglement opgesteld dat in de ogen van de commissie de kwaliteit van het portfolio goed waarborgt. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de studiegids staat per module omschreven hoe de toetsing verloopt en wat de weging van de verschillende toetsonderdelen is. Een werkstuk maakt in alle gevallen deel uit van de toetsing, daarnaast kunnen ook deelname aan de cursus, een (take home) tentamen of een referaat meetellen. In de regel is sprake van minimaal twee en meestal drie toetsen per cursusonderdeel. De opleiding heeft bewust gekozen voor een afsluitend werkstuk omdat deze toetsvorm beter geschikt is om analytische vaardigheden, inzicht en taalgebruik te beoordelen. Een schriftelijk tentamen is geschikter om operationele kennis te toetsen en wordt daarom wel als tussentoets gehanteerd. De opleiding kiest daarbij vaak de vorm van een take home tentamen, waarbij studenten enkele dagen de tijd krijgen om het tentamen te maken. Volgens de opleiding krijgen studenten altijd voldoende feedback op ingeleverde opdrachten en werkstukken, onder andere van hun persoonlijke begeleider. Binnen de cursussen wordt deze feedback in
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 151
de regel gegeven in de seminargroepen. Het commentaar op werkstukken wordt volgens de opleiding individueel en schriftelijk (eventueel via WebCT) aan de studenten meegedeeld. De commissie heeft echter van de studenten begrepen dat het door tijdgebrek en overbelasting van docenten regelmatig voorkomt dat de feedback op werkstukken laat wordt gegeven en dat er geen nabespreking van tentamens plaatsvindt. Studenten hebben daardoor in sommige gevallen geen duidelijke beeld van hun prestaties. Docenten bevestigen dat zij studenten meestal niet binnen tien dagen feedback geven omdat zij zwaar belast zijn, maar ze benadrukken dat studenten uiteindelijk toch altijd uitgebreid commentaar krijgen. De student schrijft een afsluitende master thesis onder supervisie van een van de docenten. Een tweede lezer dient als waarborg voor de eindkwalificaties. De master thesis wordt altijd in het Engels geschreven. Zoals vermeld kunnen studenten die in het tweede semester naar de Verenigde Staten gaan afstuderen op basis van een onderzoeksportfolio in plaats van een scriptie. Eén van de redenen om daarvoor te kiezen is dat het in de praktijk lastig is om studenten op afstand te begeleiden bij het schrijven van hun scriptie. Volgens de opleiding komen de eisen die aan het onderzoeksportfolio worden gesteld (en die zijn vastgelegd in een richtlijn) overeen met de eisen die gelden voor de masterscriptie. De examencommissie is inmiddels ingesteld, maar is nog niet actief geweest, omdat er nog geen relevante zaken waren waarover zij zich moest buigen. De opleidingscoördinator is lid van de examencommissie, iets wat het voor studenten lastig maakt om met klachten over de feedback op werkstukken en tentamens naar hem toe te gaan. Oordeel: De commissie vindt dat de toetsing inhoudelijk en qua vorm aansluit bij de leerdoelen en de inhoud van het programma. Zij acht de toetsing consistent: de becijfering van de scripties die zij bestudeerd heeft is adequaat en wijkt niet af van haar eigen oordeel. De commissie is echter wel van mening dat aan de organisatie van de toetsing het nodige schort: zij is bezorgd over het feit dat door overbelasting van docenten de feedback op ingeleverd werk vaak niet op tijd komt en dat er geen systematische nabespreking van tentamens plaatsvindt. De commissie heeft geen onderzoeksportfolio’s kunnen inzien omdat die nog niet beschikbaar waren. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. Oordeel over het onderwerp Programma: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma luidt: voldoende. De commissie is van mening dat er tegen de ene onvoldoende voor facet 11 voldoende positieve kwaliteit aanwezig is om het programma als geheel als voldoende te waarderen.
2.3.
Inzet van personeel
Zie voor de facetten die onder dit onderwerp aan de orde komen ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De opleiding wordt geheel verzorgd door gepromoveerde docent-onderzoekers die actief betrokken zijn bij nationale en internationale onderzoeksprojecten en daarmee een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Een aantal docenten is lid van het onderzoeksinstituut OCG. Alle docenten hebben onderwijservaring opgedaan aan Amerikaanse universiteiten en geruime tijd in de Verenigde Staten doorgebracht voor studie en onderzoek. Studenten krijgen binnen de opleiding
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 152
bovendien onderwijs van vooraanstaande Amerikaanse gastdocenten die zijn geselecteerd op hun enthousiasme voor het geven van vernieuwend onderwijs. Oordeel: De commissie is van mening dat het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Zij betreurt het dat de inbreng op hoogleraarniveau zeer gering is. Zij heeft vastgesteld dat de twee vaste docenten die het programma grotendeels dragen, over goede internationale contacten beschikken. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De opleiding beschikt over een kleine vaste staf. Als gevolg daarvan is de werkdruk voor de stafleden vaak te hoog. De hoge werkdruk hangt voor een deel samen met het feit dat veel docenten aan meerdere opleidingen verbonden zijn en dat voor meerderen van hen de hoofdtaak zelf elders ligt, iets wat ook meer organisatorische taken met zich meebrengt. De opleiding is van mening dat het onderwijs ondanks de hoge werkdruk toch op een goede manier verzorgd wordt. Gastdocenten verlichten de onderwijsbelasting van de stafleden tot op zekere hoogte. Op het moment dat de commissie de faculteit bezocht, was er een vacature voor een hoogleraar. De vrije formatie werd tijdelijk bezet door een gastdocent. Oordeel: De commissie heeft waardering voor de inspanning die door de docenten wordt geleverd, zeker gezien de diversiteit van de instroom. Zij betreurt het dat de beperkte omvang van de staf en de hoge werkdruk van de stafleden gevolgen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en er bijvoorbeeld toe leiden dat de feedback op tentamens en werkstukken vaak te gering is en dat de studenten deze vaak te laat ontvangen. Ook leidt het feit dat de meeste docenten hun hoofdtaak bij andere opleidingen hebben tot te weinig onderlinge contacten en derhalve tot een te geringe interne cohesie van de opleiding. Zij hoopt dat de vacature voor de hoogleraar American studies op korte termijn vervuld wordt. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
In principe voeren de stafleden elk jaar een Resultaat- en Ontwikkelingsgesprek binnen de opleiding waartoe zij oorspronkelijk behoorden (Engels, Geschiedenis) en dus niet binnen de opleiding American studies. Omdat docenten afkomstig zijn uit andere opleidingen en American studies niet hun natuurlijke thuisbasis vormt, hebben ze weinig binding met de opleiding American studies. Er vindt wel met enige regelmaat een docentenoverleg American studies plaats. Vakken die niet verplicht zijn worden vaak verzorgd door gastdocenten. Zowel docenten als studenten beschouwen de aanwezigheid van deze gastdocenten als een verrijking. Oordeel: Het feit dat de opleiding niet over eigen staf beschikt leidt in de ogen van de commissie, in combinatie met de toch al hoge werkdruk, tot een organisatorische overbelasting van de docenten. Een ander gevolg van het ontbreken van een eigen staf is dat er te weinig onderlinge contacten tussen docenten zijn. Doordat de staf afkomstig is uit verschillende disciplines (Geschiedenis, Engelse taal en cultuur) worden de Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken niet binnen de American studies gevoerd, waardoor er wellicht in deze gesprekken te weinig aandacht is voor (inspanningen ten behoeve van) de American studies. Wel heeft de commissie, met de studenten, waardering voor de, ondanks alles, grote inzet van de docenten.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 153
Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. Het tekort aan personeel wordt volgens de commissie voldoende opgevangen door de grote inzet van de twee vastgestelde stafleden.
2.4.
Voorzieningen
Zie voor de facetten die onder dit onderwerp aan de orde komen ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden beschreven. Oordeel: Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De commissie heeft tijdens de gesprekken die zij voerde klachten van studenten ontvangen over de bereikbaarheid van de opleidingscoördinator. Volgens de studenten heeft dit probleem te maken met het feit dat de opleiding American studies niet over een eigen staf beschikt en de docenten die het onderwijs verzorgen in het algemeen meer betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor andere opleidingen voelen. De studenten benadrukten overigens dat, wanneer ze de opleidingscoördinator eenmaal gevonden hadden, hij wel alle tijd voor hen neemt. Uit de gesprekken met studenten heeft de commissie ook begrepen dat buitenlandse studenten soms geconfronteerd worden met praktische problemen (het verkrijgen van collegekaarten, het vinden van huisvesting, de informatievoorziening). Het is voor de commissie niet duidelijk of deze problemen de opleiding of de faculteit (in casu het bureau internationalisering) aan te rekenen zijn. Volgens de opleiding is het erg lastig de gesignaleerde problemen op te lossen, maar wordt wel al het mogelijke gedaan. Zo is de situatie rond de huisvesting recent verbeterd. In het voorlichtingsmateriaal was volgens de studenten niet duidelijk aangegeven dat de nadruk binnen het programma in zo sterke mate op het culturele aspect van de amerikanistiek zou liggen. Oordeel: De commissie betreurt het dat de opleidingscoördinator niet goed bereikbaar is, maar heeft tevens begrepen dat hij wel alle tijd neemt voor studenten die hem weten te bereiken. Zij hoopt dat de opleiding erin slaagt de bereikbaarheid van de opleidingscoördinator te verbeteren. Zij heeft hier vertrouwen in. De commissie vindt dat de informatie die wordt verstrekt over het programma van de opleiding niet geheel voldoet aan de behoeften van de studenten. Zij zou graag zien dat aan studenten een realistischer beeld van de opleiding gegeven wordt. Ook moeten de voorlichting aan, opvang van en voorzieningen voor de buitenlandse studenten aanzienlijk verbeterd worden. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 154
Oordeel over het onderwerp Voorzieningen: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. Weliswaar scoort de opleiding op facet 16 onvoldoende, maar de commissie heeft er voldoende vertrouwen in dat op korte termijn de tekortschietende studiebegeleiding verbeterd zal worden.
2.5.
Interne kwaliteitszorg
Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel regelingen en procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom voor de facetten die onder dit onderwerp aan de orde komen ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De masteropleiding, die in het studiejaar 2004-2005 van start is gegaan, komt voort uit de interdisciplinaire specialisatie waarin docenten uit de studierichtingen Engels, Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Vrouwenstudies en Film- en Televisiewetenschap samenwerken. De onderdelen American studies werden daar periodiek geëvalueerd. Het systeem van interne kwaliteitszorg is binnen de opleiding in het eerste semester van het eerste studiejaar geleidelijk ingevoerd. Die invoering verliep minder voorspoedig dan gewenst vanwege de beperkte omvang van de stad en het feit dat (door het relatief grote aantal buitenlandse studenten) het erg lastig was om studenten te vinden die zitting wilden nemen in de verschillende gremia. De opleiding heeft als beleid dat alle cursussen jaarlijks geëvalueerd worden met behulp van een standaardevaluatieformulier. Daarmee is opleiding ambitieuzer dan de facultaire norm (dat alle cursussen eens per drie jaar geëvalueerd worden) voorschrijft. De opleiding heeft ten behoeve van de evaluaties een protocol opgesteld, waarin de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen (docenten, cursuscoördinatoren, opleidingscoördinator, de Opleidingscommissie en de Examencommissie) zijn vastgelegd en de stappen in de evaluatiecyclus zijn beschreven. De commissie heeft dit protocol kunnen inzien. Problemen en kwesties die ook bij andere opleidingen spelen worden in het overleg van opleidingscoördinatoren aan de orde gesteld. Inmiddels zijn alle verplichte cursussen van het eerste semester schriftelijk geëvalueerd. De resultaten daarvan zijn ter beoordeling voorgelegd aan een student uit de Opleidingscommissie en aan een docent die niet bij het onderwijs betrokken is geweest. De opleiding was voornemens alle cursussen digitaal te evalueren, maar door technische problemen bleek dat niet mogelijk te zijn. In plaats daarvan zijn alle cursussen mondeling geëvalueerd met de studenten. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding in de door haar te beoordelen periode weliswaar nog niet alle cursussen uit het programma had kunnen evalueren en bij de uitvoering van de evaluaties op technische problemen stuitte, maar zij is positief over de voornemens en de ambities van de opleiding en zij heeft er vertrouwen in dat al het onderwijs over enige tijd periodiek zal worden beoordeeld. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In de mondelinge evaluatie van het onderdeel Introduction to American studies hebben studenten kritiek geuit op de handboeken en teksten die gebruikt werden en op de opzet van het vak. Deze kritiek is ook in de Opleidingscommissie aan de orde gesteld. Naar aanleiding van deze evaluatie is onder meer afgesproken
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 155
dat er in de cursus meer aandacht zal worden besteed aan de politieke structuur, de geschiedenis en de staatsinrichting van de Verenigde Staten. Er zal in de toekomst een tweede handboek, waarin meer aandacht is voor deze aspecten, toegevoegd worden aan de leeslijst en er zullen aanvullende colleges georganiseerd worden over deze aspecten. Naar aanleiding van de mondelinge evaluatie van de cursus Immigration and Ethnicity is afgesproken dat er korter aandacht wordt besteed aan de inleesliteratuur zodat er eerder aandacht besteed kan worden aan specifieke case studies. Oordeel: Uit het bovenstaande blijkt dat uitkomsten van de evaluaties die zijn uitgevoerd hebben geleid tot het voornemen om verbeteringen in het programma aan te brengen. De commissie heeft er, op grond van deze voorbeelden, voldoende vertrouwen in dat de opleiding de uitkomsten van de evaluaties zal aanwenden om verbetermaatregelen op te stellen deze maatregelen vervolgens ook in de praktijk zal brengen. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De masteropleiding American studies is in het studiejaar 2004-2005 als zelfstandige opleiding van start gegaan. Op het moment dat de commissie de faculteit bezocht had de Opleidingscommissie nog weinig activiteiten ontplooid. De studenten met wie de commissie gesproken heeft zijn van mening dat de Opleidingscommissie goed naar hen wordt luistert en dat hun commentaar serieus wordt genomen. Door de kleinschaligheid van de opleiding zijn er goede contacten tussen docenten en studenten. De kleinschaligheid vormt tegelijkertijd ook een nadeel, omdat die het lastig maakt om de evaluatie van het onderwijs anoniem te houden. Daar komt bij dat buitenlandse studenten moeilijker te bereiken zijn omdat ze niet vertrouwd zijn met het Nederlandse systeem van Opleidingscommissie. De opleiding organiseert ook periodiek overleg met alle studenten uit het masterprogramma. Zo is in de twee verplichte kerncursussen geregeld met studenten gesproken over de opzet van deze cursussen en over het programma als geheel. Daarnaast is er een zogenaamde focusgroep ingesteld van studenten met wie de docenten minstens twee keer per jaar het gehele cursusaanbod bespreken. Eventuele aanbevelingen die hieruit voortvloeien worden voorgelegd aan de opleidingscoördinator, die verantwoordelijk is voor het effectueren van deze aanbevelingen. De opleiding heeft een studentenvereniging, Utrechtse Studenten Amerikanistiek (USA), en een alumnivereniging: Utrecht American Studies-Network. Er is geregeld overleg tussen de staf en het bestuur van de studentenvereniging. De verenigingen organiseren minimaal een keer per jaar een stage- en beroepenavond, een avond waarop studenten en afgestudeerden over toekomstige mogelijkheden op de arbeidsmarkt spreken en ervaringen uitwisselen. Alumni vertellen op welke manier zij in hun werkkring gebruik maken van de kennis en vaardigheden die zij tijdens hun opleiding hebben verworven. De opleiding streeft ernaar ervaringen van afgestudeerden die onder meer op deze avonden aan de orde komen te gebruiken om verbeteringen in de opleiding aan te brengen. De opleiding onderhoudt geen structurele contacten met het beroepenveld. Zij heeft wel contacten met stagegevers, die inzicht kunnen geven in de vraag of de opleiding voldoende aansluit bij de behoeftes van het afnemend veld. De docent die als stagebegeleider optreedt voert, indien mogelijk, vooraf, tijdens en na de stage overleg met de stageverlenende instelling. In dit overleg komt ook de vraag aan de orde of de kennis en vaardigheden die de student tijdens de opleiding leert, aansluiten bij de behoefte van de betreffende instelling. Ook in het stageverslag dat de student na afloop van de stage maakt komt dit punt aan de orde.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 156
Oordeel: De commissie is van mening dat de opleiding zich erg inspant om studenten, alumni en medewerkers te betrekken bij de kwaliteitszorg. Zij heeft wel vastgesteld dat het afnemend beroepenveld nog niet structureel betrokken wordt bij de kwaliteitszorg, maar dat er wel nogal wat informele contacten zijn. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
2.6.
Resultaten
Zie voor de facetten die onder dit onderwerp aan de orde komen ook het facultaire rapport. F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Omdat er nog afstudeerwerkstukken van studenten van de masteropleiding beschikbaar waren, heeft de commissie een aantal scripties bestudeerd van studenten die de interdisciplinaire specialisatie hebben gevolgd waarin docenten uit de studierichtingen Engels, Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Vrouwenstudies en Film- en Televisiewetenschap samenwerken. De opleiding legt elk jaar een aantal scripties voor aan de jury van de Theodore Roosevelt American History Award. Deze prijs wordt uitgereikt door het Roosevelt Study Center in Middelburg. In de jury hebben docenten uit andere opleidingen en Amerikaanse Fulbright hoogleraren zitting. In 2004 behaalde een Utrechtse student de eerste prijs en ook eerder hebben Utrechtse alumni prijzen gewonnen. Oordeel: Uit de afstudeerscripties die de commissie heeft bestudeerd blijkt dat de afgestudeerden in elk geval de toets der vergelijking met hun Amerikaanse tegenhangers kunnen doorstaan. De beoordelingen komen in hoge mate overeen met die door de commissie. De scripties in kwestie bevestigen in de ogen van de commissie dat de opleiding een gedegen overzicht biedt van het vakgebied. Ook in methodologisch opzicht zijn de scripties op het gewenste niveau. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Er waren op het moment dat de commissie de faculteit bezocht nog geen rendementsgegevens over de opleiding beschikbaar. Ook over de interdisciplinaire specialisatie van de studierichtingen Engels, Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Vrouwenstudies en Film- en Televisiewetenschap (waaruit de opleiding is voortgekomen) is geen separate informatie beschikbaar. De commissie heeft vastgesteld dat de rendementen van de opleiding Engelse Taal en Cultuur vrij laag zijn, maar wil daaruit geen conclusies trekken die betrekking hebben op de masteropleiding American studies. De opleiding heeft, voor zover de commissie bekend, geen streefcijfers opgesteld. Zij volgt het facultaire beleid, dat als uitgangspunt heeft dat het rendement van de opleiding ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen dient te liggen.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 157
Oordeel: De commissie heeft geen concrete gegevens tot haar beschikking om tot een afgewogen oordeel over het onderwijsrendement van de opleiding te komen. Zij heeft er, op grond van onder andere haar oordeel over de inhoud en de studeerbaarheid van het programma, de studiebegeleiding en de interne kwaliteitszorg, vertrouwen in dat het rendement van de masteropleiding voldoende zal zijn. Zij geeft de opleiding wel in overweging om streefcijfers voor het onderwijsrendement op te stellen. Masteropleiding: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 158
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding American studies: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Onvoldoende Goed Onvoldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het eindoordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 159
BIJLAGEN
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 160
Bijlage 1: Curricula vitae van de leden van de commissie mw. prof. dr. M. Spies Marijke Spies (1934) is emeritus hoogleraar Oudere Nederlandse Letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1979 promoveerde zij aan dezelfde universiteit op een proefschrift getiteld Argumentatie of bezieling. Na haar promotie bleef zij werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam en was zij van 1993 tot 1998 bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Rhetorica. In 1994 werd zij hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Spies was van 1991 tot 1996 redacteur bij het NWO-project “De Nederlandse cultuur in Europese context”. Van 1997 tot 1999 was zij president van de International Society for the History of Rhetoric. prof. dr. B. Aarts Bas Aarts (1961) is hoogleraar Engelse Taalkunde aan het University College London (UCL) in het Verenigd Koninkrijk, waar hij sinds 1989 werkzaam is. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht en behaalde een MA en een PhD aan het University College London. Hij is tevens directeur van The Survey of English Usage aan UCL. prof.dr. P. Aaslestad Petter Aaslestad (1953) is hoogleraar Noorse letterkunde aan de Norges Teknisk-Naturvitenskapelige Universitet in Trondheim (Noorwegen). Hij studeerde Scandinavistiek, Frans en Algemene Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Oslo. Van 1979 tot 1992 was hij wetenschappelijk medewerker (later universitair docent) aan het Scandinavisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. In 1990 promoveerde hij in Oslo op een proefschrift over de Noorse 19-eeuwse romanschrijver Jonas Lie. Vanaf 1992 was hij universitair hoofddocent algemeen literatuurwetenschap aan de universiteit van Trondheim en vanaf 1994 is hij hoogleraar Scandinavische letterkunde aan dezelfde universiteit. Aaslestad was decaan van de historisch-filologische faculteit van 1999 tot 2006. Hij is voorzitter en lid geweest van verschillende commissies voor internationale onderwijsevaluaties en is nu lid van het bestuur van de Norwegian Agency for Quality Assurance in Education. G. Bouwmeester BA, studentlid Gerard Bouwmeester (1983) deed een bachelor Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht, waar hij nu een research master doet op het gebied van de medioneerlandistiek. Als onderdeel van deze studie studeerde hij kortere tijd in Florence, Cambridge, Antwerpen en Leiden. Naast zijn studie had hij zitting in de Faculteitsraad van de Faculteit der Letteren en in het dagelijks bestuur van het Instituut Nederlandse taal en cultuur. mw. drs. L. van der Grijspaarde Linda van der Grijspaarde (1971) studeerde Toegepaste Onderwijskunde van 1990 tot 1995 aan de Universiteit Twente. Zij is afgestudeerd op de effecten van het visualiseren van (minimalistische) handleidingen. Tot 1997 werkte zij als onderwijsadviseur bij Teelen Kennismanagement te Enschede. In 1997 werkte zij bij VAPRO-OVP als consultant productontwikkeling waar zij verantwoordelijk was voor de uitvoering van ontwikkelprojecten op het gebied van verschillende producten en diensten. Eind 1997 maakte zij de overstap naar de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar zij in dienst trad als onderwijsadviseur bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van Het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Haar specialisaties zijn onderwijsinnovatie en kwaliteitszorg. In 2002-2003 was zij een jaar werkzaam als beleidsadviseur kwaliteitszorg bij de HBO-raad. Linda is één van de auteurs van het boek ‘Leren (en) doceren in het Hoger Onderwijs’ dat in 2000 verscheen. prof. dr. H. Lethen Helmut Lethen (1939) is emeritus hoogleraar nieuwste Duitse literatuur, Universität Rostock, Duitsland. Lethen studeerde in Bonn, Amsterdam en aan de Freie Universität Berlin literatuurwetenschap en sociologie. Hij promoveerde in 1970 op het proefschrift getiteld Neue Sachlichkeit 1924-1932. Studien zur
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 161
Literatur des Weißen Sozialismus. Van 1971 tot 1976 was hij Assistent aan het Germanisches Seminar van de Freie Universität Berlin. Van 1977 tot 1996 was hij als universitair hoofddocent aan de Universiteit Utrecht verbonden. Zijn recentste publiciaties zijn Cool Conduct. The Culture of Distance in Weimar Germany (UCP 2002) en Der Sound der Väter. Gottfried Benn und seine Zeit (Rowohlt 2006). drs. B.J. Nijveld Berry Nijveld (1967) studeerde Toegepaste Onderwijskunde van 1987 tot 1993 aan de Universiteit Twente. Hij is afgestudeerd op de kenmerken van multimediale zelfinstructiematerialen. Tot 2000 werkte hij als onderwijskundig ontwerper/unitmanager bij Bit-Ic (Cap Gemini). Van 2000 tot 2003 werkte hij bij PriceWaterhouse Coopers als management consultant op het terrein van onderwijsorganisatie en personeelsontwikkeling. In 2003 maakte hij de overstap naar de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij in dienst trad als senior onderwijsadviseur bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van Het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Zijn specialisaties zijn ICT in onderwijs, onderwijsinnovatie en kwaliteitsmanagement. mw. E. A. op de Beek MA, studentlid Esther op de Beek (1979) studeerde Nederlandse taal en cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In haar derde bachelorjaar werd zij verkozen tot student-assessor in het faculteitsbestuur, een functie die zij gedurende twee jaar heeft vervuld. Zij was in deze periode student-assistent van de facultaire studieadviseur en van de opleidingscoördinator van de Nijmeegse letterenopleiding Taal- en Cultuurstudies. In 2003-2004 was zij studentlid in het Disciplineoverleg Letteren en Geesteswetenschappen (DLG) en in 2004-2005 voorzitter van het Landelijk Overleg Studenten Letteren en Geesteswetenschappen. In 2004 behaalde zij cum laude haar Bachelordiploma Nederlandse Taal- en Cultuur, met als specialisatie Moderne Nederlandse Letterkunde. Inmiddels heeft zij ook haar masterdiploma Nederlandse Taal en Cultuur cum laude afgerond middels een literatuurtheoretische en analytische studie van het proza van Cees Nooteboom. Sinds september 2005 is zij werkzaam aan de Radboud Universiteit als studieadviseur en docent van de opleiding Taal- en Cultuurstudies. prof.dr. P. van de Craen, Piet van de Craen (1949) is momenteel als gewoon hoogleraar verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel waar hij algemene taalwetenschap, Nederlandse taalkunde en Pragmatiek doceert. Hij studeerde linguïstiek en neurolinguïstiek. Zijn onderzoeksterrein is meertaligheid en meertalig onderwijs waarbij zowel de strikt taalkundige, de taaldidactische als de neurolinguïstische aspecten ervan aan bod komen. Van de Craen is medeoprichter van de European Language Council en lid van talrijke nationale en internationale commissies en organisaties. dr. M.J.J.M. van de Ven Maarten van de Ven (1957) studeerde Psychologie van 1975-1983 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In 1985 en 1986 was hij onderzoeksassistent aan de Universiteit Utrecht. Daarna heeft hij van 1986 tot 1992 gewerkt voor Courseware Europe bv, waar hij interactieve lesmaterialen ontwierp en ontwikkelde. Van 1992 tot 2001 werkte hij aan de TU Delft, waar hij in 1998 promoveerde op een proefschrift getiteld ‘Instructies bij Computersimulaties in het Technisch Onderwijs’. Sinds 2001 is hij als onderwijsadviseur en afdelingshoofd werkzaam bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van Het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Zijn specialisaties zijn onderwijsinnovatie met ICT en onderwijskwaliteitszorg.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 162
Bijlage 2: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke1 bacheloren masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen de vreemdetalenopleidingen Engelse taal en cultuur, Duitse taal en cultuur en Scandinavische talen en culturen, maar ook de opleiding Keltische talen en cultuur, waarin een niet-Germaanse taal centraal staat. Daarnaast omvat de visitatie ook opleidingen die niet een taal bestuderen maar de cultuur, politiek, geschiedenis, enzovoort, van een land waarin de taal gesproken wordt, de zogenaamde Länderstudien. Binnen het visitatiecluster Germaanse talen zijn dat American Studies/Amerikanistiek, Duitslandstudies (bij de ene instelling als opleiding, bij de andere als afstudeerrrichting) en Nederlandkunde. Ten slotte omvat het visitatiecluster opleidingen die rijksstalen betreffen: Nederlandse taal en cultuur en Friese taal en cultuur en de daaraan verwante opleidingen Nederlands als tweede taal, Tekst en Communicatie en Redacteur/editor. Dit spectrum is dus breed, in de eerste plaats omdat het zowel het Nederlands en het Fries – de rijkstalen – en daaraan verwante opleidingen als vreemde talen omvat, in de tweede plaats omdat het zowel landenstudies als talenstudies omvat. Er is daarom gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en te onderbouwen dat aan de NVAO criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruik gemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA2 en van de VLIR3. Daarnaast is gebruik gemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages4. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties die in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19985 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld6. Dit referentiekader biedt daarvan een domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is gevalideerd en vastgesteld door de commissie in de startvergadering op 17 december 2004. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Germaanse talen beoordeeld wordt breed. Het omvat: 1. vreemdetalenopleidingen; 2. opleidingen die uitgaande van een taal een bepaald land of volk en de cultuur daarvan bestuderen; 3. de opleidingen Fries en Nederlands en aan de laatstgenoemde opleiding verwante opleidingen. 1
Met wetenschappelijk wordt hier bedoeld: onderzoeksgebonden en gericht op kennisvermeerdering en -ontwikkeling. Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002 3 De Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, VLIR, april 2002, blz. 11-14 4 Common European Framework for Languages, http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html 5 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998 6 d.d. 13 februari 2004 2
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 163
Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: 1. taalvaardigheid 2. taalkunde 3. taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek)) 4. letterkunde 5. cultuurkunde 6. geschiedenis 7. vertaalwetenschap 8. wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden 9. algemene wetenschappelijke vorming Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een belangrijke plaats in. Bij opleidingen die uitgaan van een bepaald land of cultuur zal de bestudering en beheersing van de betreffende taal minder centraal staan, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis juist belangrijk is. Voor de derde categorie geldt dat er meer ruimte zal zijn voor bestudering van taal, taalgebruik, literatuur en geschiedenis in het algemeen, omdat er geen aandacht besteed zal hoeven worden aan taalverwerving, aangezien het een rijkstaal betreft. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen/kwalificaties en het programma van de drie categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen/kwalificaties en het programma moeten daarom in dit licht gelezen worden. A. Doelstelling en aard van de opleidingen De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor) dan wel meer specialistisch (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben a) kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de cultuurkunde van het volk dat de taal spreekt dan wel van het land waarin de betreffende taal gesproken wordt, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt kan afhankelijk van de focus van de opleiding verschillen; b) de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bij te brengen; c) de student academisch te vormen. In dit kader is een goede beheersing van het Nederlands van belang;
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 164
d) de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; e) een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; f) een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis. De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. B. Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • Kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, fonetiek, morfologie, semantiek, etc.); • Kennis van de woordenschat; • Kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën. De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • Inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten; • Basale kennis van en inzicht in de belangrijke literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; • Kennis van de belangrijke literaire stromingen en de bijbehorende werken; • Kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context. De eindkwalificaties die betrekking hebben het domein van de cultuur van het land omvatten ten minste: • Brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij waarin de taal wordt gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij op Europees of globaal niveau. De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: • Basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken. Wanneer taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties in termen van argumentatietheorie, retorica, discourse analysis en pragmatiek) onderdeel is van het programma omvatten de kwalificaties ten minste: • Basale kennis van en inzicht in de belangrijke theorieën met betrekking tot taalbeheersing (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken en de toepassing daarvan. De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste:
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 165
• •
Globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek, gekoppeld aan vakinhoud; Kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
Vaardigheden • • • • • •
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; In staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen, eventueel in een andere taal; Taalvaardigheid in de vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, op niveau B1-C27, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding; Effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en ICT (i.v.m. life long learning), bronnen kunnen raadplegen; Beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren). Voor dit laatste kan een goede beheersing van het Engels van belang zijn; Gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers is. Zij verwacht echter dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; • tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid. C. Eindtermen en kwalificaties masteropleiding De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een masteropleiding hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis
7
Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html
for
Languages,
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 166
internet:
• •
• • •
Gedegen, specialistische kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk; Grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, discourse analysis, relatie taal-context) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (Afhankelijke van het specialisme) Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (Afhankelijke van het specialisme) Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (Afhankelijke van het specialisme) Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
Vaardigheden • • • •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; goede taalvaardigheid in het Engels, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk; Actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; Gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; In staat zijn de kennis van de verschillende domeinen – letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – te integreren.
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau - zogenaamde academische beroepen - waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan8. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: • zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; • tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten van de wetenschap9 die zich richt op het object van de studie. D. Inhoud/programma bacheloropleiding In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding (vreemde taal, landenstudie, rijkstaal) een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod te komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in verschillende aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. 8 9
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993 Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 167
De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds enigszins worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het doen van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een oriëntatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E. Inhoud/programma masteropleiding In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een masterscriptie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 168
Bijlage 3: Programma’s van de bezoeken van de commissie Rijksuniversiteit Groningen, 15-18 februari 2005 Dinsdag 15 februari 13.00 – 16.00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie
16.00 – 17.00
Gesprek met de Facultaire Projectgroep Onderwijsvisitatie
17.00 – 17.30
Afdelingsbesturen American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur
17.30 – 18.00
Afdelingsbesturen Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen
19.30
Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Woensdag 16 februari 9.00 – 9.30
Studenten opleidingscommissies American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur
9.30 – 10.00
Studenten opleidingscommissies Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen
10.00 – 10.30
Docenten opleidingscommissies American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur
10.30 – 11.00
Docenten opleidingscommissies Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen
11.00 – 11.15
Pauze
11.15 – 12.00
Studenten American Studies
12.00 – 12.45
Docenten American Studies
12.45 – 13.45
Lunch
13.45 – 14.30
Studenten Duitse taal en cultuur
14.30 – 15.15
Docenten Duitse taal en cultuur
15.15 – 15.30
Pauze
15.30 – 16.15
Studenten Engelse taal en cultuur
16.15 – 17.00
Docenten Engelse taal en cultuur
17.00 – 17.45
Spreekuur
19.00
Diner commissieleden
Donderdag 17 februari 9.00 – 9.45
Studenten Friese taal en cultuur
9.45 – 10.30
Docenten Friese taal en cultuur
10.30 – 10.45
Pauze
10.45 – 11.30
Studenten Nederlandse taal en cultuur
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 169
11.30 – 12.15
Docenten Nederlandse taal en cultuur
12.15 – 13.15
Lunch
13.15 – 14.00
Studenten Scandinavische talen en culturen
14.00 – 14.45
Docenten Scandinavische talen en culturen
14.45 – 15.00
Pauze
15.00 – 16.00
Inzien documenten
16.00 – 17.00
Alumni
17.00 – 17.45
Spreekuur
19.00
Diner commissieleden
Vrijdag 18 februari 9.00 – 9.30
Examencommissies en studieadviseurs American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur
9.30 – 10.00
Examencommissies en studieadviseurs Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen
10.00 – 11.00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
11.00 – 16.00
Opstellen voorlopige bevindingen
16.00 – 16.30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
16.30
Borrel
Universiteit Utrecht, 8-10 maart 2005 Dinsdag 8 maart 9.00 – 12.00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie.
12.00 – 13.00
Lunch
13.00 – 14.00
Decaan, onderwijsdirecteuren, opleidingscoördinatoren, medewerker kwaliteitszorg, opstellers van het zelfevaluatierapport.
14.00 – 14.45
Docenten opleidingscommissies
14.45 – 15.30
Studenten opleidingscommissies
15.30 – 15.45
Pauze
15.45 – 16.30
Examencommissies plus studieadviseurs
16.30 – 17.15
Alumni
19.30
Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Woensdag 9 maart 9.00 – 9.30
Bachelorstudenten Duitse taal en cultuur
9.30 – 10.00
Master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur
10.00 – 10.45
Docenten Duitse taal en cultuur
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 170
10.45 – 11.00
Pauze
11.00 – 11.30
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur
11.30 – 12.00
Master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur
12.00 – 12.45
Docenten Engelse taal en cultuur
12.45 – 13.45
Lunch
13.45 – 14.15
Bachelor-, Master- en doctoraalstudenten Keltische talen en culturen
14.15 – 14.45
Docenten Keltische talen en culturen
14.45 – 15.15
Masterstudenten Amerikanistiek
15.15 – 15.30
pauze
15.30 – 16.00
Docenten Amerikanistiek
16.00 – 17.00
Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort.)
17.00 – 17.45
Spreekuur
19:00
Diner commissieleden
Donderdag 10 maart 9.00 – 9.30
Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur (3 per jaar)
9.30 – 10.00
Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur (6-8)
10.00 – 10.45
Docenten Nederlandse taal en cultuur (vertegenwoordiging alle jaren)
10.45 – 11.00
Pauze
11.00 – 11.30
Programmacoördinatoren
11.30 – 12.30
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren
12.30 – 13.30
Lunch
13.30 – 16.00
Opstellen voorlopige bevindingen
16.00 – 17.00
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17.00
Borrel
Universiteit van Amsterdam, 15-17 maart 2005 Dinsdag 15 maart 9.00 – 12.00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek;
12.00 – 13.00
Lunch
13.00 – 14.00
Decaan, onderwijsdirecteuren, beleidsmedewerker faculteitsbureau
14.00 – 15.00
Voorzitters opleidingscommissies en studenten opleidingscommissies Kwartier alleen met studenten.
15.00 – 15.15
Pauze
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 171
15.15 – 16.15
Examencommissies
16.15 – 17.00
Alumni
19.30
Kennismakingsdiner
Woensdag 16 maart 9.00 – 9.45
Bachelor-, Master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur
9.45 – 10.30
Docenten Duitse taal en cultuur
10.30 – 11.00
Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur
11.00 – 11.15
Pauze
11.15 – 11.45
Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur
11.45 – 12.30
Docenten Nederlandse taal en cultuur
12.30 – 13.30
Lunch
13.30 – 14.00
Masterstudenten NT2, Redacteur/editor, Tekst en communicatie
14.00 – 14.30
Inzien documenten/spreekuur
14.30 – 15.15
Bachelor-, Master- en doctoraalstudenten Scandinavische talen en culturen
15.15 – 16.00
Docenten Scandinavische talen en culturen
16.00 – 16.15
pauze
16.15 – 17.00
Inzien documenten
17.00 – 17.30
Docenten NT2, redacteur/editor, tekst en communicatie
17.30 – 18.00
Inzien documenten
19.00
Diner voor commissieleden, nabespreking, voorlopige conclusies
Donderdag 17 maart 9.00 – 9.30
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur
9.30 – 10.00
Master- en doctoraal studenten Engelse taal en cultuur
10.00 – 10.45
Docenten Engelse taal en cultuur
10.45 – 11.00
Pauze
11.00 – 12.00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren
12.00 – 13.00
Lunch
13.00 – 16.00
Opstellen voorlopige bevindingen
16.00 – 17.00
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17.00
Borrel
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 172
Universiteit Leiden, 4-6 april 2005 Maandag 4 april 9:00 – 12:30
Informele kennismaking met Faculteitsbestuur. Voorbereidende bijeenkomst van de commissie
12.30 – 13.15
Lunch
13.15 – 14.15
De opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsvoorzitters en directeur onderwijs, medewerker kwaliteitszorg
14.15 – 15.00
Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur
15.00 – 15.45
Docenten Duitse taal en cultuur
15.45 – 16.00
Pauze
16.00 – 16.45
Bachelor-, master en doctoraalstudenten Nederlandkunde
16.45 – 17.30
Docenten Nederlandkunde
19.30
Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dinsdag 5 april 9:00 – 9.45
Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur
9.45 – 10.30
Docenten Engelse taal en cultuur
10.30 – 10.45
Pauze
10.45 – 11.30
Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur
11.30 – 12.15
Docenten Nederlandse taal en cultuur
12.15 – 13.15
Lunch
13.15 – 14.00
Docenten opleidingscommissies
14.00 – 14.45
Studenten opleidingcommissies
14.45 – 15.00
Pauze
15.00 – 15.45
Examencommissies en studieadviseurs
15.45 – 16.30
Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort.)
16.30 – 17.15
Alumni
17.15 – 17.45
Eventueel spreekuur
19:00
Diner voor commissieleden
Woensdag 6 april 9.00 – 9.30
Opleidingsvoorzitter Nederlandse taal en cultuur
9.30 – 10.00
Opleidingsvoorzitter Nederlandkunde
10.00 – 10.30
Opleidingsvoorzitter Duitse taal en cultuur
10.30 – 11.00
Opleidingsvoorzitter Engelse taal en cultuur
11.00 – 11.15
Pauze
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 173
11.15 – 12.15
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en facultaire directeur onderwijs
12.15 – 13.00
Lunch
13.00 – 17.00
Opstellen voorlopige bevindingen
17.00 – 17.30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17.30
Borrel
Vrije Universiteit, 18-20 mei 2005 Woensdag 18 mei 12.00 – 12.45
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie
12.45 – 13.15
lunch
13.15 – 15.30
vervolg voorbereidende bijeenkomst
15.30 – 16.30
opstellers van de zelfevaluatierapporten, onderwijsdirecteur, decaan, coördinatoren opleidingen, afdelingshoofd en de medewerker kwaliteitszorg
16.30 – 17.15
Alumni
19.30
Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Donderdag 19 mei 9.00 – 9.45
Docenten Duitse taal en cultuur
9.45 – 10.30
Studenten Duitse taal en cultuur
10.30 – 10.45
Pauze
10.45 – 11.30
Docenten Engelse taal en cultuur
11.30 – 12.00
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur
12.00 – 12.30
Master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur
12.30 – 13.30
Lunch
13.30 – 14.15
Docenten Nederlandse taal en cultuur
14.15 – 14.45
Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur
14.45 – 15.15
Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur
15.15 – 15.30
Pauze
15.30 – 17.00
Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort.)
17.00 – 17.30
Spreekuur (op verzoek)
Vrijdag 20 mei 9.00 – 9.45
Docenten opleidingscommissies Duitse, Engelse en Nederlandse taal en cultuur
9.45 – 10.30
Studenten opleidingscommissies Duitse, Engelse en Nederlandse taal en cultuur
10.30 – 10.45
Pauze
10.45 – 11.15
Examencommissies
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 174
11.15 – 12.15
Afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de onderwijsdirecteur, de decaan, coördinatoren opleidingen, het afdelingshoofd en de medewerker kwaliteitszorg
12.15 – 13.15
Lunch
13.15 – 16.00
Opstellen voorlopige bevindingen
16.00 – 17.00
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17.00
Borrel
Radboud Universiteit, 13-15 juni 2005 Maandag 13 juni 09:00 – 12:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie;
12.00 – 13.00
Lunch
13.00 – 14.00
Decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitters, opleidingscoördinatoren
14.00 – 14.45
Docenten opleidingscommissies
14.45 – 15.30
Studenten opleidingscommissies
15.30 – 15.45
Pauze
15.45 – 16.30
Examencommissies en studieadviseurs
16.30 – 17.15
Alumni
19.30
Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dinsdag 14 juni 09:00 – 09.30
Bachelorstudenten Duitse taal en cultuur (varianten Duits en Duitslandstudies)
09.30 – 10.00
Doctoraal-/masterstudenten Duitse taal en cultuur
10.00 – 10.45
Docenten Duitse taal en cultuur
10.45 – 11.00
Pauze
11.00 – 11.30
Doctoraal-/masterstudenten Duitslandstudies
11.30 – 12.00
Docenten Duitslandstudies
12.00 – 13.00
Lunch
13.00 – 14.00
Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort.)
14.00 – 14.30
Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur
14.30 – 15.00
Doctoraal-/masterstudenten Nederlandse taal en cultuur
15.00 – 15.15
Pauze
15.15 – 16.00
Docenten Nederlandse taal en cultuur
16.00 – 16.30
Doctoraal-/masterstudenten Amerikanistiek
16.30 – 17.00
Docenten Amerikanistiek
17.00 – 17.15
spreekuur
19:00
Diner voor commissieleden
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 175
Woensdag 15 juni 9.00 – 9.30
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur
9.30 – 10.00
Doctoraal-/masterstudenten Engelse taal en cultuur
10.00 – 10.45
Docenten Engelse taal en cultuur
11.45 – 11.00
pauze
11.00 – 12.00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
12.00 – 13.00
Lunch
13.00 – 16.30
Opstellen voorlopige bevindingen
16.30 – 17.00
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17.00
Borrel
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 176
Bijlage 4: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ASN BaMa BSA CB CEFR CROHO COO COWOG DARE ECTS fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KCV K.U. Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER PAO PhD QAA QANU
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Germaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Full-Time Equivalence Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UL) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letteren-bibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Postacademisch onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 177
R&O RU RUG SAO TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, Universiteit Utrecht – pagina 178