Rapport Geschiedenis Faculteit der Letteren Universiteit Utrecht
februari 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht
Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Deel I
Algemeen Deel
7
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
9 11 15 21
1. 2. 3. 4.
Deel II
Facultair Deel
31
1. Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht
33
Deel III Opleidingsdeel
53
1. 2. 3. 4. 5.
55 77 93 105 119
Rapport Bachelor en Master Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht Rapport Master Conflict Studies and Human Rights aan de Universiteit Utrecht Rapport Master Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht Rapport Master Middeleeuwse Studies aan de Universiteit Utrecht Rapport Master Renaissance studies aan de Universiteit Utrecht
Bijlagen Bijlage A: Curriculum vitae van de leden van de commissie Bijlage B: Standaardprogramma Bijlage C: Domeinspecifiek referentiekadervisitatie Geschiedenis
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
135 137 141 143
3
4
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Geschiedenis van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling.
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
7
8
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
1.
Inleiding
In de visitatiecommissie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd Geschiedenis vormt één van deze clusters. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op de onderwijsvisitatie Geschiedenis. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Geschiedenis (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: •
• •
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel; uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2003, een beschrijving van de taak, de samenstelling en werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie, zoals boven aangekondigd, kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
9
10
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het beoordelingskader van QANU. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De volgende opleidingen zijn in het kader van de visitatie bezocht: Erasmus Universiteit Rotterdam (26 en 27 april 2005) Geschiedenis (Bachelor) (56034) Maatschappijgeschiedenis (Master) ( 60088) Radboud Universiteit Nijmegen (17 en 18 mei 2005) Geschiedenis (Bachelor) (56034) Geschiedenis (Master) (66034) Rijksuniversiteit Groningen (22,23 en 24 juni 2005) Geschiedenis (Bachelor) (56034) Internationale Organisaties en Internationale Betrekkingen (Bachelor) (50627) Euroculture (Master) (60624) Geschiedenis (Master) (66034) Humanitarian Assistance (Master) (60626) Internationale Organisaties en Internationale Betrekkingen (Master) (60627) Journalistiek (Master) (60628) Middeleeuwse en Renaissance studies (Master) (66067) Universiteit Leiden (19 en 20 april 2005) Geschiedenis (Bachelor 56034) Geschiedenis (Master 56034) Universiteit Utrecht (28,29 en 30 juni 2005) Geschiedenis (Bachelor) (56034) Conflictstudies en Mensenrechten (Master) (60712) Geschiedenis (Master) (66034) Internationale Betrekkingen (Master) (60734) Middeleeuwse studies (Master) (60736) Renaissance studies (Master) (60737) Universiteit van Amsterdam (31 mei en 1 juni 2005) Europese studies (Bachelor) (56051) Geschiedenis (Bachelor) (56034) QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
11
Europese studies (Master) (66051) Geschiedenis (Master) (66034) Vrije Universiteit Amsterdam (7 en 8 juni 2005) Geschiedenis (Bachelor) (56034) Oudheidkunde (Bachelor) (56704) Geschiedenis (Master) (66034) Oudheidkunde (Master) (66074)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: •
prof. dr .F. Wielenga, hoogleraar Nieuwste Geschiedenis, directeur van het Zentrum für Niederlande-Studien, Westfälischen Wilhelms-Universität Münster, Duitsland.
Tot de leden van de commissie werden benoemd: • •
• • •
• •
prof.dr. W. Prevenier, emeritus hoogleraar Hulpwetenschappen en Methodologie van de Geschiedenis, Universiteit Gent; prof.dr. L. Heerma van Voss, senior onderzoeker aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Amsterdam en bijzonder hoogleraar in de Sociaal-Economische Geschiedenis, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht; prof. dr. J. R. Bruijn, emeritus hoogleraar Maritieme Geschiedenis, Universiteit Leiden; prof. dr. F. J.A.M. Meijer, hoogleraar Oude Geschiedenis, Faculteit der Geesteswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam; drs. P. A. J. Caljé, universitair docent vakgroep Geschiedenis, Faculteit der Cultuurwetenschappen, Universiteit Maastricht. Drs. Caljé bekleedt de functie van onderwijskundige in de commissie; dhr. D. de Vries, doctoraal student Geschiedenis aan de Universiteit Leiden; mw. R. Woodall, bachelor student Geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Als projectleider van de commissie is opgetreden mw. dr. L. Kater. Dr. F. Abbate heeft het bezoek aan de Universiteit Utrecht voor zijn rekening genomen. Beiden zijn medewerker van bureau QANU. De heer Meijer heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft vooraf zijn commentaar op de zelfstudie schriftelijk aan de commissie gegeven. De heer Bruijn heeft zich, als emeritus van de Universiteit Leiden, afzijdig gehouden tijdens het bezoek aan en de beraadslagingen bij de beoordeling van de opleiding Geschiedenis aan de Universiteit Leiden. De heer Meijer heeft zich, als hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, afzijdig gehouden tijdens het bezoek aan de beraadslagingen bij de beoordeling van de opleidingen Geschiedenis en Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam. Voor extra expertise op het terrein van Journalistiek (masteropleiding Journalistiek, Rijksuniversiteit Groningen) werd een beroep gedaan op de kennis en ervaring van dr. B. Knapen, oud-journalist en lid van de Raad van Bestuur van PCM uitgevers. De studentleden 12
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De heer de Vries heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam. Mevrouw Woodall heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de Universiteit Leiden, de Radboud Universiteit Nijmegen, de Rijksuniversiteit Groningen, en de Universiteit Utrecht. Beiden hebben niet deelgenomen aan het bezoek aan hun eigen instelling. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het beoordelingskader van QANU, ondertekend. Zie bijlage A voor een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
13
14
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
3.
Werkwijze commissie
Letteren-aanpak De faculteiten die in het kader van de letterenvisitaties zijn bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie beschreven in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben ook een bezoek afgelegd aan de deelnemende instellingen om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende instelling, waarin de stand van zaken bij die instelling wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, die vaststelden of de documenten feitelijke onjuistheden bevatten. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies.
Werkwijze commissie De commissie hield op 11 maart 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werden het domeinspecifieke referentiekader van de commissie en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld, alsmede de werkwijze doorgenomen. De werkwijze zoals voorgeschreven in het beoordelingskader van QANU is leidraad geweest voor de commissie.
De voorbereidingsfase Allereerst hebben de projectleiders de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en projectleiders zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De projectleiders hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de projectleiders. De projectleiders stelden uit alle vragen een document op dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Ieder panellid heeft alle rapporten gelezen en beoordeeld. In de meeste gevallen is er ook vooraf een aantal vragen aan de visitatiecoördinator gestuurd. Dit waren vragen waarvan de commissie verwachtte dat de beantwoording hiervan enige voorbereiding zou vergen. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid.
Het visitatiebezoek De projectleider heeft een basisbezoekprogramma gemaakt voor de (dag)indeling van het visitatiebezoek. Dat bezoekprogramma is in samenspraak tussen de voorzitter, de projectleider en de betrokken visitatiecoördinator aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. De commissie concludeert dat het bezoekschema bij kleine opleidingen er toe leidde dat de comQANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
15
missie vaak meerdere keren met dezelfde personen sprak, maar dan in verschillende hoedanigheden. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, docenten, studenten, afgestudeerden, opleidingscommissies, examencommissies en studiebegeleiding. Daarbij is er, wat docenten en studenten betreft, steeds afzonderlijk gesproken met vertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (of in een enkel geval de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek is materiaal ter inzage gevraagd en bestudeerd en plande de commissie een spreekuur in ten behoeve van spontane aanmeldingen van studenten of docenten. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleiding. Tijdens de bezoeken zijn de voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist is gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken definitief. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: 1 ( =onvoldoende), 2 ( =voldoende), 3 (= goed), (4 = excellent) en op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en eerste indrukken per opleiding.
Tot stand komen van de oordelen De commissie heeft de manier waarop oordelen van de vierpuntsschaal worden geïnterpreteerd en in de praktijk gehanteerd door QANU gevolgd. Dat houdt in: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding, zowel nationaal als internationaal, als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
De commissie heeft bewust gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te differentiëren in de oordelen. Een onvoldoende is gegeven indien de commissie acute beleidsmaatregelen noodzakelijk acht. Een voldoende betekent dat de opleiding voldoet aan de basiskwaliteit. Bij het oordeel goed geeft de commissie niet alleen uiting aan haar positieve waardering, maar wil zij de opleiding ook stimuleren naar een excellent toe te werken. Opmerkingen in het kader van mogelijke verbeteringen of kritische opmerkingen van de commissie moeten bij een score van voldoende of hoger dus worden geïnterpreteerd als een verbetering bovenop de geconstateerde basiskwaliteit en niet als mogelijke verbetering tot het niveau van basiskwaliteit.
De rapportage De projectleider heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, een conceptrapport opgesteld. Dat is in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter en daarna aan de overige 16
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
commissieleden. Tijdens de slotvergadering op 27 en 28 september 2005 zijn de becommentarieerde concepten besproken met de commissie. Steeds zijn in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, waarbij de eerste onderwerpen steeds zijn voorzien van een apart oordeel voor beide opleidingen. Aan de deeltijdopleidingen is, voor zover aangeboden, alleen aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake is van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn de verdere commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van het rapport. Na accorderen door de voorzitter zijn het algemene deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Op 7 december 2005 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de projectleider. Deze zijn verwerkt in het rapport en/of per e-mail afgehandeld.
Bezoekprogramma In Bijlage B is een standaard bezoekprogramma opgenomen. De bezoeken hebben plaatsgevonden in de periode april 2005 tot en met juni 2005
Bestudering materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
Alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn Voorlichtingsmateriaal Studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken Stagereglementen/handleidingen Tentamen- en examenreglement Toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.) Recente verslagen opleidingscommissie, examencommissie, onderwijsjaarverslagen, BaMa overgangsregelingen College-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) etc. Alumni-enquêtes Medewerkers tevredenheidsonderzoek Verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies Verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad-hoc commissies Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar) Facultaire sociale jaarverslagen
Alle opleidingen hebben openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was, heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen hebben naar de mate van hun mogelijkheden de gevraagde informatie verschaft. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
17
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft aan de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988/89 tot en met 2000/01. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het CBS worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. In de KUO-cijfers ontbreekt daarom soms relevante informatie, vooral over aantallen en rendementen in nevenstudies. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennis genomen van de rendement- en doorstroomcijfers, zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren betrokken.
Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd relevante informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumni-onderzoek of onderzoeken naar de positie van afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studiebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft de commissie negen afstudeerverslagen per opleiding per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bepaald bezoek afwezig waren hebben van te voren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door projectleider en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste vijfentwintig afstudeerscripties (drie hoge, drie middel en drie lage waarderingen). In sommige gevallen heeft de commissie slechts doctoraalscripties gezien. Wanneer de commissie twijfelde aan het niveau of de beoordelingswijze heeft zij een aantal scripties extra opgevraagd en gelezen. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken lagen ter inzage tijdens het bezoek van de visitatiecommissie.
Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie is bij haar bezoeken aan elk van de zeven betrokken instellingen gastvrij ontvangen. Alle instellingen hadden de bezoeken zeer zorgvuldig voorbereid en er was sprake van een goede samenwerking, zowel in de voorbereidingsfase als tijdens de bezoeken zelf. De commissie heeft tijdens de bezoeken in een openhartige sfeer met bestuurders, docenten en studenten 18
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
kunnen praten. Mede daardoor kon zij de vragen stellen die zij nodig achtte ter verifiëring van of aanvulling op de zelfevaluatierapporten. In drie gevallen (EUR, VU en RUG) is instellingen verzocht om materiaal na te sturen naar aanleiding van het bezoek. De opleidingen hebben daaraan voldaan. De commissie merkt op dat de verzoeken om extra informatie achteraf direct samenhangen met het accreditatiestelsel. De visitatiecommissie Geschiedenis is bij drie van de zeven bezoeken gestuit op een reorganisatie of op (ver gevorderde) reorganisatieplannen. Hoewel het een gegeven is dat opleidingen zelden of nooit stilstaan (bijvoorbeeld omdat ze geacht worden zichzelf te verbeteren), gaat een reorganisatie veelal gepaard met ingrijpende wijzingen in het studieprogramma. Er wordt gesneden in de formatie van de staf en dat werkt door in de invulling van het programma. Als een opleiding zich midden in een reorganisatieprocedure bevindt of op het punt staat daar aan te beginnen is het voor de visitatiecommissie, ondanks haar positieve oordeel en de vraag achteraf om extra informatie, niet altijd volledig te overzien welke gevolgen dit heeft voor de inhoud en organisatie van de opleiding. Uiteraard probeerden de betrokken opleidingen bij krimpende middelen zo goed mogelijk onderwijs te geven en waar mogelijk van de nood een deugd te maken door verbeteringen door te voeren.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
19
20
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Algemeen De kwaliteit van de geschiedenisopleidingen en de andere gevisiteerde opleidingen in Nederland is zeer behoorlijk. De staf is van een goed niveau, beschikt in veel gevallen over goede internationale contacten, heeft naar het oordeel van de studenten over het algemeen goede didactische kwaliteiten en is meestal zeer toegankelijk als studenten zich met hun noden, problemen en studieplannen melden. De organisatie van het onderwijs, de materiële voorzieningen en de kwaliteitszorg rond de cursussen hebben over het algemeen de volle aandacht van bestuur en docenten. Alle bacheloropleidingen kan men met een gerust hart aan de studenten aanraden en zondermeer aan buitenlandse studenten aanbevelen, mochten er Engelstalige colleges zijn. Bovendien hebben de opleidingen zich als gevolg van de bachelor-masterstructuur over het algemeen succesvol weten te vernieuwen, zodat zij veelal grote stromen studenten trekken en eigenlijk overal een kurk zijn waar de letterenfaculteit op drijft. Bovendien blijkt de geschiedenisopleiding de studenten hoogwaardige academische attitudes bij te brengen die maatschappelijk waardevol zijn.
Omgaan met een veranderende belangstelling voor Geschiedenis De problemen waarmee de studierichtingen Geschiedenis in de afgelopen jaren te maken hadden, en nog steeds te maken hebben, zijn volgens de commissie niet nieuw. Een grote stroom studenten dient zich aan, doordat veel studenten belangstelling hebben voor de studie Geschiedenis. De opleidingen hebben de opdracht van de overheid, die hoger onderwijs voor velen wil stimuleren, om deze stroom te bedienen. Dit gegeven is al een decennium of drie oud. Even lang al weten de opleidingen dat het perspectief van die studenten slechts in zeer beperkte mate kan zijn dat zij één van de twee klassieke beroepen kunnen uitoefenen waartoe de studie Geschiedenis opleidt: docent of onderzoeker. De studierichtingen Geschiedenis maken in de meeste gevallen deel uit van faculteiten Letteren of Geesteswetenschappen. Deze faculteiten moeten een belangrijk deel van hun middelen verdienen door onderwijs te leveren aan veel studenten, en dat geldt dus ook voor hun opleidingen Geschiedenis. Binnen de faculteiten wil men, zo heeft de commissie ervaren, in het algemeen een zo groot mogelijk palet aan vakken handhaven. Daarvoor zijn zowel financiële als inhoudelijke redenen. Overwegend is ongetwijfeld de inhoudelijke overweging dat de betrokken opleidingen en specialismen binnen de Letterenfaculteiten ervaren worden als belangrijke specialismen, die een integraal onderdeel dienen te vormen van het aanbod van de faculteit. De financiële reden is dat ook een kleine studierichting studenten, en dus geld, binnenbrengt. Bovendien zou het voortdurend ontslaan van oud en aannemen van nieuw personeel, dat nodig zou zijn om steeds op de wisseling in studentenbelangstelling te reageren, kostbaar zijn. Inhoudelijk bestaat het besef dat een volwaardige faculteit een breed palet aan disciplines en specialisaties dient te omvatten. Bovendien is een studierichting die vandaag uit de mode is, wellicht de studententrekker van morgen. In het algemeen reageren de faculteiten hierop door disciplines samen te voegen tot grotere eenheden. Had men vroeger aparte studierichtingen Frans, Spaans en Italiaans, met een aparte hoogleraar Franse, Spaanse, en Italiaanse taalkunde, nu de studentenaantallen steeds kleiner zijn geworden zijn deze samengevoegd tot één opleiding Romaanse talen, waardoor men zonodig kan volstaan met één hoogleraar Romaanse taalkunde. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
21
Binnen de opleidingen Geschiedenis is volgens de commissie een vergelijkbare reactie opgetreden. Hier gaat het om specialisaties die meer dan wel minder studenten trekken. Tot op zekere hoogte wordt de personeelsomvang van de specialisaties aan de studentenbelangstelling aangepast. Dat is echter niet altijd aantrekkelijk: ontslagen kosten geld en de staf van een afdeling die weinig studenten trekt, is soms juist zeer succesvol in onderzoek. Het is daarom aantrekkelijker om een deel van de staf van afdelingen die weinig studenten trekt te behouden, en in te zetten voor het onderwijs. Dat kan door een kanteling van de oriëntatie van het onderwijs. Tien jaar geleden was nog een groot deel van het geschiedenisonderwijs ingedeeld in de conventionele hoofdvakken Oudheid, Middeleeuwen, Vroeg-Moderne, Moderne en Sociaal-Economische Geschiedenis, met wat plaatselijke varianten in de periodisering van het moderne tijdvak en aandacht voor vaderlandse geschiedenis. Studenten kregen in de eerste fase van hun studie een introductie in deze hoofdvakken en kozen daaruit een hoofdvak dat ze bleven volgen tot hun afstuderen. Momenteel kiezen veel opleidingen Geschiedenis ervoor om wel met een introductie in deze vakken te beginnen, maar in de loop van de opleiding wordt het aanbod thematisch. Aan cursussen over internationale betrekkingen, de stad of comparatieve geschiedenis kunnen stafleden uit verschillende traditionele hoofdvakken bijdragen. In deze flexibele opzet kan aan veel studentenwensen tegemoet gekomen worden. De commissie tekent aan dat de visitatie wat sommige masters betreft te vroeg kwam, omdat deze nauwelijks of niet van start waren gegaan.
Verscheidene typen masters Binnen en rond de opleiding Geschiedenis hebben zich volgens de commissie tegen bovenstaande achtergrond verschillende typen masters gevormd: 1. masters gericht op betrekkelijk scherp omschreven beroepen (bijvoorbeeld Humanitarian Assistance of Journalistiek in Groningen); 2. masters gericht op ontwikkelingen die in de belangstelling staan (bijvoorbeeld Europese studies in Amsterdam, Internationale Betrekkingen en Internationale Organisaties en Euroculture in Groningen of Internationale Betrekkingen in Utrecht); 3. masters aansluitend bij succesvolle interdisciplinaire activiteiten op onderzoeks- of onderwijsgebied (bijvoorbeeld Middeleeuwse studies en Renaissance studies in Utrecht, Oudheidkunde in Amsterdam); 4. masters die een vierde jaar met academische vaardigheden aanbieden om het niveau van de bachelor te verhogen (bijvoorbeeld de ‘doorstroommasters’ Geschiedenis). De masters gericht op beroepen hebben een programma dat zichtbaar gericht is op de daarmee samenhangende eindtermen. Er is een duidelijk civiel effect en de eerste resultaten lijken op hoge rendementen te wijzen. De masters gericht op ontwikkelingen die (al langere tijd) in de belangstelling staan (Europese studies in Amsterdam, Internationale Organisaties en Internationale Betrekkingen in Groningen of Internationale Betrekkingen in Utrecht) leiden niet direct op tot een bepaald beroep, maar sluiten wel aan bij ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt (2). Deze twee typen masters hebben gemeen dat ze de samenhang van een discipline missen. In zekere zin geldt dat ook voor het derde type master, maar hier is inmiddels een traditie gegroeid van succesvol geschiedenisonderwijs en – onderzoek, waardoor een duidelijk profiel is ontstaan. De laatste categorie opleiding (doorstroommaster Geschiedenis) profiteert nog het meest van een consensus over de aanpak in het vak, de grenzen ervan, bekende en beruchte 22
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
vakgenoten, citeerwijzen, relevante tijdschriften, kortom do’s and don’ts. Een deel van deze gebruiken wordt bewust aangeleerd in het onderwijs, maar een even belangrijk deel wordt impliciet gelaten en pikt de succesvolle student en passant op. De kracht van de consensus van de discipline is zichtbaar in de positie van Maatschappijgeschiedenis in Rotterdam. De studie Maatschappijgeschiedenis is indertijd opgezet als een bewuste afwijking van veel van wat gewone historici bond: andere criteria voor en grenzen van de tijd/hoofdvakken, een groter belang van sociaal-wetenschappelijke theorievorming, meer aandacht voor de grote lijn. Vanaf het eerste begin werd deze nieuwe aanpak echter gehinderd door de traditionele afgrenzing van de deskundigheid van de staf, van bestaande publicatiemogelijkheden en vakliteratuur. Inmiddels richt Maatschappijgeschiedenis zich langzaam weer naar de ‘gewone’ geschiedenis. Hierbij heeft een rol gespeeld dat de Erasmus Universiteit Rotterdam de opleidingsnaam Maatschappijgeschiedenis heeft moeten veranderen in Geschiedenis. In 1997 heeft een herordening plaatsgevonden van het landelijk opleidingsaanbod (commissie Veldhuis) en de lijsten van deze nieuwe, grotendeels geclusterde, opleidingen werden door de universiteiten aangeboden aan de Informatie Beheer Groep (IBG) ter registratie in het CROHO voor het jaar 2000-2001. Zoals gezegd missen de beide eerst genoemde typen masters de bindende kracht die uitgaat van een eigen discipline. Dat is sterker merkbaar naarmate de staf in zo’n master zelf afkomstig is uit onderling sterk verschillende disciplines. In zulke gevallen dient extra zorg besteed te worden aan het aanbieden van theoretische handvatten aan de studenten, dan wel aan cursussen die het de studenten vergemakkelijken om te gaan met de disciplinaire verscheidenheid binnen de master. In het algemeen kiezen de masters die gebaseerd zijn op een beroepsveld (Humanitarian Assistance, Journalistiek, Conflict Studies and Human Rights) veelal de eerste optie. De mogelijkheid om in een speciale cursus om te gaan met interdisciplinariteit wordt onder meer benut door interdisciplinaire masters als Mediëvistiek of Renaissance studies in Utrecht. Als interdisciplinaire opleidingen van geen van deze opties gebruik maken, bestaat het risico dat de master onvoldoende samenhang vertoont. Succesvolle interdisciplinaire activiteiten op onderzoeksgebied vormen een goede basis voor een onderzoeksmaster, maar als er op dat terrein ook een professionele master ontworpen wordt, dient speciale zorg gegeven te worden aan het zichtbaar maken van de veronderstelde maatschappelijke functie van het vakgebied. Gebeurt dat niet, dan loopt de master het risico niet meer te worden dan een reservoir van extra keuzemogelijkheden voor de student en van vakken die de staf niet op andere plaatsen in het programma kwijt kan. Omdat de professionele master Geschiedenis veel weg heeft van het oude doctoraal Geschiedenis, is hier het risico van een onduidelijk maatschappelijk effect minder groot, of misschien alleen maar gemaskeerd. Omdat de opleiding de cohesie van de discipline heeft, springt niet meteen in het oog dat er in feite een tamelijk groot probleem is, namelijk de vraag waartoe deze opleiding in maatschappelijke termen eigenlijk opleidt. De ongetwijfeld culturele en algemene functie van de letterenvakken is groot en de commissie wil opleidingen en studenten geenszins adviseren zich eenzijdig op de ’markt’ te richten. Ze is echter wel van mening dat iedere opleiding de verantwoordelijkheid heeft studenten op gepaste wijze kennis te laten maken met en voor te bereiden op de beroepen die de afgestudeerden uitoefenen. Er lijkt een tendens aanwezig waarbij voor iedere leerstoel aan elke opleiding specialistische masterprogramma’s worden ontwikkeld. Dit is op termijn onhoudbaar en volgens de commissie zowel didactisch onwenselijk als financieel verspillend, als er minder dan 15 studenten zijn ingeschreven. Niet elke universiteit hoeft alles aan te bieden. Samenwerking in het aanbieden van masterprogramma’s om voldoende studenten te trekken is gewenst. Daarom, maar ook om andere redenen, beoordeelt de commissie deze ontwikkeling naar samenwerking en differentiatie uiteindelijk als positief. De oude structuur kon gemakkelijk aanleiding geven tot QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
23
verkokering, zowel in de opleiding als in de kontakten tussen stafleden. Deze verkokering wordt nu doorbroken. De propedeuses zijn veelal logischer van opbouw dan in het verleden, omdat er meer vanuit de opleiding als geheel geredeneerd wordt dan vanuit de ‘belangen’ van hoofdvakken. Dat daarvoor een andere logica, die van de overzichtelijke opbouw vanuit hoofdvakken, aan belang heeft ingeboet, vervult de commissie met enige spijt, maar zij ziet dat als onvermijdelijk.
Rendementen, arbeidsmarktperspectief en internationalisering Voor Geschiedenis ligt het landelijk gemiddelde van het rendement na het eerste jaar van de bacheloropleiding op 66%. De commissie meende in eerste instantie hier de achilleshiel van de opleidingen Geschiedenis ontdekt te hebben. In de loop van het visitatieproces werd het de commissie echter duidelijk dat dat oordeel aanzienlijk gerelativeerd moest worden. Tot de lage rendementscijfers wordt bijgedragen door een aantal factoren dat veelal buiten de macht van de opleidingen ligt. Tot deze factoren behoort het bestaan van spookstudenten. Uit berekeningen aan de universiteit van Amsterdam blijkt dat 10 % van de studenten nauwelijks of geen onderwijs volgt. Kennelijk bestaat er een groep studenten voor wie het ingeschreven staan als student externe voordelen met zich mee brengt (studiefinanciering, OV-jaarkaart). Of die zich met serieuze studieuze bedoelingen inschrijven, maar die bedoelingen zelfs niet beginnen te realiseren. De commissie heeft voldoende aanwijzingen dat dit verschijnsel aan de Universiteit van Amsterdam wellicht meer voorkomt dan elders, maar zich zeker niet tot deze instelling beperkt. Een belangrijk verschijnsel, dat niet geheel buiten de macht van de opleidingen ligt maar door hen niet beheerst wordt, is het arbeidsmarktperspectief van de afgestudeerden. Voor het grootste deel van de studenten leidt de studie Geschiedenis op voor die banen in de maatschappij waar een algemene vorming op academisch niveau gewenst is. Voor de specifiek historische beroepen leraar geschiedenis en historisch onderzoeker bestaan gespecialiseerde masteropleidingen, wat nog eens benadrukt dat de opleidingen in de bachelorfase en de doorstroommaster vrij algemeen zijn. Hierboven is al besproken hoe de opleidingen Geschiedenis met verschillende masters proberen het arbeidsmarktperspectief te verbeteren. Ze moeten daarbij laveren tussen de Scylla van het aantrekkelijke en duidelijke beroepsperspectief waar de arbeidsmarkt echter in feite beperkt is (journalist, wetenschappelijk onderzoeker) en de Charybdis van een beroepsperspectief dat een zekere toespitsing betekent, maar allerminst een zekerheid biedt op de voorbereiding op een specifiek beroep (Internationale Betrekkingen, Europese studies). Voor zover er mogelijkheden bestaan om tussen deze beide klippen te varen, is die koers de afgelopen jaren door de opleidingen geschiedenis gekozen. Voor de overgrote meerderheid van de bijna afgestudeerden geschiedenis betekent dat niet dat hun beroepsperspectief noodzakelijkerwijs slecht is. Verschillende opleidingen volgen hun afgestudeerden en daaruit blijkt dat de afgestudeerde historici doorgaans een baan op academisch niveau vinden, zij het lang niet altijd als eerste baan na hun afstuderen. Het betekent echter wel dat studenten tijdens de studie geen wenkend baanperspectief hebben en dat de arbeidsmarkt maar zelden aan hen trekt. Dit bevordert het studierendement niet. Studenten reageren op dit onduidelijke perspectief geregeld met het volgen van extra studieonderdelen, een handelwijze die de commissie ‘stapelstrategie’ heeft genoemd. Tegenover de kille arbeidsmarkt staat de vertrouwde opleiding, die nog meer interessante en nuttige studieonderdelen aanbiedt. Studenten vinden het een interessante optie om meer dan de verplichte studieonderdelen te volgen en zo hun vakkennis te vergroten. Het is begrijpelijk dat de staf, die inhoudelijk met het vak begaan is, de belangstellende studenten daarin niet ontmoedigt. 24
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Dat past ook in een Nederlandse traditie, waarin lang studeren vrij gewoon was en veel stafleden zelf lang over hun studie gedaan hebben. Des te meer is het te prijzen dat in een deel van de opleidingen zulke studenten er nadrukkelijk op gewezen worden dat zij hun kansen op de arbeidsmarkt ook kunnen schaden door te lang in hun opleiding te blijven hangen. De commissie is van mening dat de opleidingen studenten die de stapelstrategie volgen altijd zouden moeten wijzen op deze schaduwzijde. De verlenging van de studieduur kan ook in verband gebracht worden met het systeem van studiefinanciering. Nederlandse studenten maken niet graag schulden. Liever kiezen zij ervoor hun studie zoveel mogelijk zelf te financieren door het nemen van bijbaantjes. Zo is het fenomeen van de parttime student ontstaan, voor wie de studie maar een beperkt deel van zijn eigenlijke werkzaamheden inneemt. Dat dit gevolgen heeft voor de kwaliteit of het tempo van de studie is evident. Zelfs het uiteindelijke afstuderen kan in gevaar komen als studenten in hun bijbaantje blijven hangen. In veel andere opzichten zetten de opleidingen zich in om efficiënt om te gaan met de talenten van studenten. Meer dan in het verleden onderzoeken de opleidingen vroegtijdig wat voor vlees zij in de kuip hebben. De norm lijkt daarbij een driedeling in het aanbod te worden. Studenten waarvan vast komt te staan dat zij de opleiding niet aankunnen, wordt in een vroeger stadium dan in het verleden geadviseerd om hun heil elders te zoeken. In Leiden en Rotterdam is, en wordt, in het eerste jaar een bindend studieadvies uitgebracht. Andere opleidingen hebben hiervoor niet gekozen. Zij merken doorgaans op dat een bindend studieadvies vooral een verwijzende functie heeft en het studierendement niet verhoogt. De commissie is van mening dat van het bindend studieadvies wellicht geen grote verbetering van het rendement te verwachten is, maar dat het risico dat studenten afgewezen worden, die zonder bindend studieadvies de studie afgemaakt zouden hebben, navenant klein is. Ze onderstreept de signaalfunctie die van het bindende studieadvies (minimaal 40 ECTS) uit gaat. De commissie adviseert opleidingen naast een bindend studieadvies ook een goed studievoortgangssysteem te ontwikkelen. Aan de andere kant van het spectrum wordt aan goede studenten meer dan in het verleden een programma aangeboden waarin het hen mogelijk wordt gemaakt om het studiepad te verzwaren. De commissie juicht deze initiatieven toe. Zij maken de studie aantrekkelijker voor goede studenten en dragen bij aan een goed rendement en, voor zover de extra activiteiten met studiepunten gehonoreerd worden, vergroten zij de kans dat goede studenten vroeg voldoende studiepunten verzamelen en dus van kansen op de arbeidsmarkt gebruik kunnen maken. Tussen deze beide groepen in bevindt zich de meerderheid van ‘gewone’ studenten. De opleidingen hebben ook voor deze groep een aantal maatregelen getroffen om het rendement te verhogen. Tot het pakket van maatregelen behoort strenger toepassen van de regels rond herkansen en doorstromen, het invoeren van mentoren en tutoren, het bieden van veel toetsmomenten, van meer contacturen en van begeleiding bij het schrijven van scripties (scriptieklasjes), en het tot norm maken dat inschrijven voor een cursus ook betekent dat die gevolgd wordt en met een toets wordt afgesloten. De gevisiteerde opleidingen hebben allen een deel van deze maatregelen ingezet, wat een extra belasting van de toch al zwaar belaste staf betekend heeft. Daardoor kan ook geconstateerd worden dat dergelijke maatregelen wel leiden tot een iets beter rendement, maar niet tot een radicale verbetering ervan. Tot de wenselijke vormen van strengheid behoort dat alleen studenten toegelaten worden tot de masteropleiding die het bachelordiploma behaald hebben. De commissie constateerde gevallen waarin het de wens van de opleiding was om dit verplicht te stellen, maar dat instellingsbeleid dit onmogelijk maakte. Door zulk beleid stimuleert de instelling dat bachelorstudenten hun masterstudie aan de eigen instelling voortzetten. Als argument tegen een ‘harde knip’ tussen bachelor en master wordt wel genoemd dat de studenten daardoor studievertraging zouden kunnen oplopen, omdat zij niet altijd meteen na de voltooiing van een bachelor met QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
25
een master kunnen beginnen. De commissie is echter van mening dat de masteropleidingen studenten in deze positie handreikingen moeten bieden om zich alvast op de masteropleiding voor te bereiden. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan leeslijsten of hulp bij zelfstudie. De commissie is van mening dat het veilig stellen van instroom in de eigen master door een ‘zachte knip’ tussen bachelor en master in de context van het bevorderen van studentenmobiliteit niet wenselijk is. De commissie heeft moeten constateren dat de invoering van de bachelor-masterstructuur het in de praktijk vaak moeilijker gemaakt heeft om studieonderdelen aan andere, vooral buitenlandse, universiteiten te volgen en om stage te lopen. De praktijk wijkt af van wat met de verklaring van Bologna werd beoogd. Dit geldt zowel voor de bachelor- als de masteropleidingen. De commissie betreurt dit. Ze beschouwt zowel stage lopen als het volgen van studieonderdelen in het buitenland, als een belangrijke versterking van de positie van studenten op de arbeidsmarkt. De commissie dringt er daarom met klem op aan dat wegen gezocht worden om deze mogelijkheden weer te vergroten. Ook als de opleiding leidt tot een baan in wetenschappelijk onderzoek is een stage aanbevelenswaardig. Er zijn naast de universiteiten zelf een groot aantal wetenschappelijke instellingen waar zo’n stage gelopen kan worden. Studenten doen hier ervaring op met werk, net zoals dat in andere stages het geval is. Bovendien leren zij het onderzoeksklimaat kennen aan een andere instelling dan hun eigen opleiding. De masteropleiding Geschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam heeft op dit gebied een behartigenswaardig initiatief genomen, door het aangaan van convenanten met wetenschappelijke en maatschappelijke instellingen. Het feit dat 80% studenten in niet-historische beroepen terecht komt wordt onvoldoende doordacht. Het nut van de opleiding wordt voor deze studenten uitsluitend in termen van algemene academische vaardigheden, die de student in de loop van zijn studie opbouwt, gedefinieerd. Deze studenten kwamen vooral vanuit een inhoudelijke motivatie op de studie af en niet primair om academische vaardigheden op te doen. Er zit een gevaar in deze legitimatie op grond van algemene academische vaardigheden. De betekenis van de inhoud van het vak wordt zo te kort gedaan Volgens de commissie zouden de opleidingen scherper moeten nadenken over de inhoudelijke betekenis van de studie voor de 80% studenten die niet in een historisch beroep terecht komt. Het zou de positie van geschiedenis in de samenleving versterken als duidelijk werd dat er naast een economische en juridische manier van denken ook een, minstens zo waardevolle, historische manier van denken bestaat. Reflectie op de positie van geschiedenis in de kennissamenleving lijkt hoe dan ook geen luxe.
Nationale profilering en samenwerking In hun presentatie vermelden de opleidingen met meer of minder nadruk specifieke kenmerken die de eigen opleiding onderscheiden van andere Nederlandse opleidingen. De specifieke kenmerken die genoemd worden variëren van de grootstedelijke omgeving (UvA), de kwaliteit van de staf (UL), het aanbieden van geschiedenis van het katholicisme (RUN) tot de theoretische en sociaal-wetenschappelijke invalshoek (EUR) en de kleinschaligheid van de opleidingscultuur (VU). Deze zelfbeelden worden in veel gevallen gedeeld door staf en studenten, en kunnen in die zin als krachtig beschouwd worden. Deze zelfbeelden staan echter een kritische zelfreflectie in de weg en maakt het opleidingen moeilijk om over de eigen grenzen heen te kijken. Deze zelfbeelden of lokale mythes bergen een gevaar in zich. Ze kunnen dienen als excuus voor minder goed lopende zaken (“onze studenten komen nu eenmaal vooral voor het leven in de grote stad”) of als rem op kritische zelfreflectie op basis van feiten (“wij zijn excellent”, “bij ons is het toch kleinschalig en goed”; “wij hebben zo’n theoretisch programma” om 26
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
maar enkele voorbeelden te noemen). Deze mythes functioneren dan als een manier om de buitenwereld op een zekere afstand te houden. Tegelijkertijd constateert de commissie dat de lokale mythes niet terug te vinden zijn in de onderwijsprogramma’s of de kwaliteit van de afstudeerscripties1. In de afgeleverde producten lijken de opleidingen Geschiedenis aanzienlijk op elkaar. De studenten die de commissie gesproken heeft verdedigen over het algemeen sterk de keuze van hun opleiding en zouden dezelfde keuze maken als zij opnieuw moesten kiezen. Tegelijkertijd is duidelijk dat de oorspronkelijke keuze om voor een bepaalde opleidingsplaats te kiezen, gemaakt wordt op gronden die buiten de opleiding liggen (nabijheid tot ouderlijke woning, aanwezigheid van familie en vrienden, aantrekkelijke stad) dan wel op een indruk van de atmosfeer opgedaan tijdens de voorlichting of het contact met de opleiding rond de voorlichting. Over inhoudelijke verschillen tussen de opleidingen weten de studenten op het moment van het kiezen van een initiële opleidingsplaats weinig. Opvallend was hoe weinig argumenten van confessionele voorkeur in dit verband genoemd werden. De commissie sprak enkele studenten die van opleiding veranderd waren, omdat zij gedurende de opleiding ontdekten dat het aanbod elders beter bij hun belangstelling paste. Een dergelijke overstap komt maar zelden voor. Gezien de goede kwaliteit van alle gevisiteerde opleidingen in het cluster geschiedenis is het begrijpelijk dat de studenten weinig tussen de opleidingen kiezen op grond van inhoudelijke overwegingen. Om dezelfde reden is dat ook geen groot bezwaar. Men zal door deze keus nergens zwaar teleurgesteld worden. In dit licht bepleit de commissie dat zoveel mogelijk ruimte geboden wordt aan studenten om hun studie gedeeltelijk elders, zowel in binnen- als buitenland, in te vullen. Een deel van de opleidingen en docenten stimuleert dat al actief, maar dit zou nog algemener kunnen en moeten. Ook in dit verband is het van belang een duidelijke knip te hebben tussen bachelor en master, en studenten niet toe te staan met een masteropleiding te beginnen voordat de bachelor geheel is afgerond. Hoewel veel van de gevisiteerde masters nog heel jong zijn en een afgerond oordeel dus nog niet goed mogelijk is, lijkt zich hier een nationale markt te kunnen ontwikkelen. Het valt de commissie daarbij op dat de instellingen de neiging hebben om een ‘eigen’ master te ontwikkelen. Samenwerking tussen twee of meer opleidingen bij het aanbieden van een master zou in allerlei combinaties goed denkbaar zijn, maar komt niet voor. Ook op het terrein van de onderzoeksmaster – die geen onderdeel van deze visitatie uitmaakt – lijkt zich een trend voor te doen van vermindering van nationaal onderwijsaanbod door landelijke onderzoeksscholen en toename van plaatselijk aanbod. Gezien de geringe verschillen tussen de plaatselijke opleidingen, de kleine aantallen studenten in sommige masters en het belang van inhoudelijke specialisatie in de uitoefening van sommige beroepen, waaronder de wetenschap, vervult deze ontwikkeling de commissie met enige zorg. Het zou de studenten gemakkelijker gemaakt kunnen worden om studieonderdelen elders te volgen, indien de organisatie van het onderwijs (begin- en einddata van blokken, omvang van standaardcursussen in ECTS, vorm van roosters, erkenning van studieonderdelen) meer gelijk zou lopen.
HBO-studenten Er bestaat binnen opleidingen Geschiedenis een twijfelachtige tendens tot het weren van HBO-studenten, onder wie degenen met een HBO-diploma Geschiedenis. Er lijken echter geen termen voor een algehele afwijzing, en zeker niet voor van deze laatste groep. De cijfers geven nauwelijks slechtere resultaten voor HBO-instromers en bij één opleiding was een 1
Doordat bachelor- en masterscripties nog niet in voldoende plaatsen en mate aanwezig zijn, kan deze observatie alleen nog
betrekking hebben op doctoraalscripties.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
27
HBO-instroomster de enige student die tot het Honors Program werd toegelaten. Een algemene maatregel gericht tegen alle HBO-instromers dient vooral het symbolische doel: wij stellen hoge eisen. Wel lijkt het aangewezen tot een goede selectie van deze instromers te komen. Kwaliteitszorg en evaluatie visitatie De commissie is positief over de lopende ontwikkelingen en vorderingen in de kwaliteitszorg. De kwaliteitszorg op vakniveau loopt goed, die op jaarniveau is in ontwikkeling. De kwaliteitszorg op curriculumniveau blijft evenwel achter. Alumnimonitoren worden, als ze er al zijn, vooral als geruststelling en legitimatie en niet als beleidsinstrument gebruikt. Hieruit blijkt dat de overgang van docentgeoriënteerd naar studentengeoriënteerd denken over onderwijs wel duidelijk onderweg is, maar nog beslist niet voltooid is. De wijze van monitoren verschilt per instelling. Het belang van de visitatie is onder meer zelfreflectie in de context van accreditatie. Opleidingen zijn genoodzaakt te reflecteren op het eigen functioneren bij het opstellen van de zelfevaluatie. Een sterk punt van het accreditatiestelsel is volgens de commissie de toetsbaarheid van de claims en de inhoudelijke aansluiting bij het Europese Tuning-project2. Het QANU-kader, aan de hand waarvan de commissie de opleidingen heeft beoordeeld, is voor verbetering vatbaar. Zij baseert zich daarbij op haar eigen ervaringen met het QANU-kader. De commissie heeft het kader als een strak keurslijf ervaren, waardoor er minder ruimte was voor een uitwisseling op niveau over de opleidingen. De veelheid aan facetten leidt soms tot een onsamenhangende en bureaucratische rapportage, die het niet altijd mogelijk maakt om kwaliteiten van opleidingen tot hun recht te laten komen. De commissie verlangde op die momenten naar meer integrale oordelen, die veelzeggender en scherper zijn dan het bureaucratisch jargon. Bovendien kan door de veelheid aan facetten een misleidende indruk van het eindoordeel ontstaan. Sommige opleidingen zullen zich erop voor laten staan dat zij veel scores ‘goed’ hebben, terwijl dat door het ongelijke gewicht van de facetten niet hoeft te betekenen dat het ook een betere opleiding is. De commissie stelt voor het kader aan te passen, zodat meer gewerkt kan worden vanuit een integrale en doordachte visie van de opleiding op: • • • •
Eindtermen voor de inhoud van het vak Eindtermen met betrekking tot academische attitudes Didactisch concept Relatie tussen geschiedenis en samenleving
De commissie acht het vooral belangrijk dat de inhoudelijke aspecten van de opleiding meer tot uiting komen, bijvoorbeeld de reflectie op de betekenis van een vak in de hedendaagse samenleving ten opzichte van andere generalistische vakken, zoals Economie of Rechten. Tevens beveelt de commissie aan om de toetsbaarheid te verscherpen door: • • •
Verfijning rendementsanalyses Inhoudelijke toetsing bachelor– masterthesis door twee docenten Evaluatiesysteem op cursus-, jaar-, en programmaniveau door studenten en alumni waarvan de uitkomsten transparant zijn
2 Het Tuning-project is een Europees project gericht op gemeenschappelijke aspecten in de onderwijsstructuren en de inhoud van Europese opleidingen. In het project is een methodologie ontworpen om verscheidene curricula te begrijpen en
ze te kunnen vergelijken (Tuning Educational Structures in Europe, González en Wagenaar, 2003).
28
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
• • • •
Monitoring plaats historici op arbeidsmarkt Monitoring resultaten Nederlandse studenten in buitenland Monitoring internationalisering Analyse studievertraging
De commissie acht het onnodig om alle facetten op een vier-puntsschaal te moeten beoordelen. Vaak kan een eenvoudig check-systeem worden toegepast: voldoet het of niet? Levert het systeem van monitoring op een betrouwbare manier de resultaten of niet? Vervolgens kan dan een gemotiveerd integraal oordeel over de opleiding als geheel – visie plus resultaten – gegeven worden. Het systeem van monitoring kan volgens de commissie goed door de instelling zelf gecontroleerd worden. Een visitatiecommissie hoeft dan alleen marginaal of steekproefsgewijs te toetsen of de instelling dat goed doet. Vervolgens kan zij zich op opleidingsniveau beperken tot de vraag wat er met de resultaten van de monitoring gedaan is. De inhoudelijke analyse kan beperkt worden tot de beoordeling van de inhoudelijke samenhang in het programma, de visie op het onderwijs en de beoordeling en kwaliteit van de toetsen en scripties. Een dergelijke werkwijze zou ook voor de opleiding zinvoller en transparanter zijn. Het accreditatieproces zou dan beter aansluiten bij de onderwijspraktijk en voor de opleiding een meer inhoudelijke en minder bureaucratische voorbereiding vergen.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
29
30
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
31
32
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht
1.1.
Inleiding
1.1.1. Structuur en organisatie van de faculteit De Utrechtse Faculteit der Letteren verzorgt onderwijs en onderzoek op het gebied van de talen en culturen van West- en Zuid-Europa, het Midden-Oosten en het Amerikaanse continent, de geschiedenis, de kunstwetenschappen en de communicatie- en informatiewetenschappen. Het onderwijs is georganiseerd in vijf onderwijsinstituten, die elk meerdere bachelor- en masteropleidingen verzorgen: Nederlands, Geschiedenis, Vreemde Talen, Kunstgeschiedenis en Muziekwetenschap en Media en Re/presentatie. Het onderzoek is ondergebracht in twee onderzoekinstituten: het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UIL OTS) en het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). Onderwijs- en onderzoekinstituten worden ondersteund door ondersteuningsteams, die zorgdragen voor de secretariële ondersteuning en het beheer van de financiën van de opleidingen. Uit een evaluatie van de organisatiestructuur (in 1999) bleek dat er geen redenen waren om aan de structuur te tornen. De leiding van de faculteit berust bij de decaan, die wordt bijgestaan door een vice-decaan, een directeur en een studentassessor, die een adviserende rol heeft. Zij vormen samen het faculteitsbestuur en zijn verantwoordelijk voor onderwijs, onderzoek, financiën, personeel, organisatie en huisvesting van de faculteit. Onderwijs en personeel vallen onder de verantwoordelijkheid van de decaan. De vice-decaan heeft onderzoek in zijn portefeuille, de directeur is belast met financiën en organisatie. Het faculteitsbestuur voert een driewekelijks overleg met de directeuren van de onderwijs- en onderzoekinstituten en de coördinator van de opleiding Taal- en Cultuurstudies, waarin zowel het onderwijsbeleid als de uitvoering daarvan aan de orde komen. In dit directeurenoverleg wordt facultair beleid besproken en adviseren de directeuren het faculteitsbestuur inzake onderwijs, onderzoek, personeel en voorzieningen. Er worden veel zaken geregeld binnen de onderwijsinstituten, de faculteit is van mening dat een sterke centrale aansturing ongewenst is. De dagelijkse leiding van een onderwijsinstituut berust bij de onderwijsdirecteur, die werkzaam is als hoogleraar binnen een van de opleidingen uit het betreffende instituut en door de decaan van de faculteit wordt benoemd voor een periode van drie jaar. De directeur wordt bijgestaan door een instituutsbestuur, waarin naast de directeur een medewerker uit het instituut en een student zitting hebben. Vanwege de grootschaligheid van het Instituut Vreemde Talen (IVT) wordt de directeur IVT bijgestaan door twee medewerkers uit het instituut. De onderwijsdirecteur is verantwoordelijk voor de onderwijsprogramma’s, het personeel en de financiën van de opleidingen uit het instituut en legt verantwoording af aan de decaan. Het onderwijs binnen een bachelor- of masteropleiding wordt verzorgd vanuit één of meerdere leerstoelgroepen. De dagelijkse leiding binnen een opleiding is in handen van een opleidingscoordinator, een senior docent-onderzoeker of hoogleraar, afkomstig uit de staf van de opleiding, die namens de directeur zorg draagt voor de uitvoering van het onderwijsprogramma. Voor de advisering over het onderwijsprogramma kent elke opleiding een opleidingscommissie. Voor aansluitende bachelor- en masteropleidingen zijn vaak gecombineerde opleidingscommissies ingesteld. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
33
Het faculteitsbureau bestaat uit het Facultair Strategisch Programma (FSP), Personeel en Organisatie (P&O), Financieel en Economische Zaken (FEZ) en Onderwijs- en studentzaken (OSZ). OSZ is onder meer verantwoordelijk voor de centrale studieadministratie, roostering en het Studiepunt Letteren, het informatiecentrum voor studenten. Binnen de Universiteit Utrecht is een aantal masteropleidingen ontwikkeld in samenwerking tussen verschillende faculteiten uit het alfa-gammadomein (Sociale wetenschappen, Rechten, Godgeleerheid, Wijsbegeerte). Voor elk van deze opleidingen is een van de participerende faculteiten als penvoerder aangewezen door het College van Bestuur. Letteren participeert in negen faculteitsoverstijgende masteropleidingen en is voor zeven ervan aangewezen als penvoerder. Naast de eenjarige masteropleidingen, waarop de zelfevaluaties betrekking hebben, biedt de faculteit ook tweejarige masteropleidingen aan: researchmasters en educatieve masterprogramma’s. De researchmasters vallen onder de verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten, voor de educatieve masteropleidingen is het IVLOS als penvoerder verantwoordelijk namens de participerende faculteiten.
1.1.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De bacheloropleidingen (en enkele masteropleidingen) zijn op 1 september 2002 van start gegaan. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de UU een nieuw onderwijsmodel ingevoerd met één jaarrooster (twee semesters die elk zijn opgebouwd uit twee afzonderlijke onderwijsperiodes van tien weken) en een uniforme cursusomvang voor alle cursussen voor bachelor- én doctoraalstudenten van 7,5 ECTS-studiepunten. Studenten hadden tot 1 september 2003 de gelegenheid om het ‘oude’ propedeutisch examen af te leggen. Het cursusaanbod dat specifiek bestemd was voor het vaste gedeelte van de doctoraalopleidingen en specialisaties is geleidelijk afgebouwd. Voor oude doctoraalcursussen werd zoveel mogelijk verwezen naar equivalente cursussen in de corresponderende bachelor- of masteropleidingen. In 2002 werden doctoraalcursussen nog aangeboden, wanneer er geen equivalente varianten in de corresponderende bacheloropleiding bestonden. Oude propedeusecursussen werden niet langer aangeboden. In 2003 werd nog maar een beperkt aantal cursussen uit het vaste doctoraal geprogrammeerd. In 2004 worden nog slechts die specialisatiecursussen aangeboden, waarvoor geen equivalenten in de masterfase bestaan. Voorafgaand aan de invoering van de bachelor-masterstructuur, in het cursusjaar 2001-2002, zijn studenten via voorlichtingsbijeenkomsten, brochures en brieven op de hoogte gebracht van de veranderingen die het nieuwe onderwijsmodel met zich mee zou brengen en de consequenties die dat voor hen zou hebben. In het voorjaar van 2002 zijn alle studenten door opleidingen en de faculteit aangeschreven en opgeroepen om in overleg met de studieadviseurs, tutoren of opleidingscoördinatoren een gedetailleerde studieplanning te maken voor de daaropvolgende jaren, zodat zij op basis van het nieuwe onderwijsaanbod konden voldoen aan de programmavereisten van de doctoraalopleiding. Studenten die in 2001 met hun doctoraalopleiding zijn begonnen is geadviseerd in te stromen in het tweede jaar van een bacheloropleiding en deze opleiding te vervolgen met een masteropleiding.
34
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
In onder meer de studiegidsen en onderwijs- en examenregelingen zijn alle overgangsregelingen voor doctoraalstudenten beschreven. Bij het maken van de studieplanning kon door studenten gebruik worden gemaakt van de equivalentietabellen in een bijlage van de Onderwijs- en Examenregeling en de studiegidsen, waarin de relatie tussen cursussen uit het oude en nieuwe systeem werd aangegeven. Voor cursussen die niet meer werden aangeboden, zijn in het collegejaar 2002-2003 bovendien extra herkansingsmogelijkheden georganiseerd. Door de omzetting van oude cursussen van 4 punten naar cursussen van 7,5 ECTS kon het voorkomen dat studenten enkele punten misten. Dit heeft de faculteit opgelost door de omvang van onderdelen die nog moesten worden afgelegd, zoals een stage of scriptie, uit te breiden. Ook konden studenten een extra opdracht maken als individueel werk. Examencommissies stelden en stellen zich coulant op wanneer een discrepantie ontstaat door de omzetting van oude naar nieuwe studiepunten. Het uitgangspunt van de faculteit is dat studenten niet gedupeerd mogen worden door de overgang naar het nieuwe onderwijsmodel. Volgens de faculteit is dat uitgangspunt gerealiseerd. Doordat alle opleidingen en facultaire onderdelen zich hebben moeten richten op de grootscheepse herstructurering van het onderwijs kregen de overgangsregelingen voor doctoraalstudenten volgens de faculteit niet altijd voldoende aandacht. Ad-hoc oplossingen hebben het echter mogelijk gemaakt dat doctoraalstudenten hun programma konden afronden. Ondanks alle inspanningen om alle studenten te bereiken, blijkt uit enquêtes dat zij het gevoel hadden te weinig op de hoogte te zijn gebracht van de veranderingen. Een reden die de faculteit daarvoor aandraagt, is dat veel studenten zich slecht laten informeren. Studenten bezoeken de voorlichtingsbijeenkomsten niet die voor hen worden georganiseerd of maken te weinig gebruik van het e-mailadres, waarop zij informatie van de faculteit ontvangen. Inmiddels heeft de faculteit een plan opgesteld om de communicatie met studenten te verbeteren. De faculteit was gedurende het proces van de invoering van de bachelor-masterstructuur voortdurend in verandering. Vanwege vertraging in de besluitvorming, zowel op het niveau van het College van Bestuur als op facultair niveau, was de benodigde informatie niet altijd tijdig beschikbaar, waardoor studenten in sommige gevallen niet de gewenste helderheid kon worden geboden. Om de invoering van de bachelor-masterstructuur te evalueren – en waar nodig bij te stellen – heeft het bestuur van de faculteit in het najaar van 2002 de volggroep Bachelor-masterstructuur ingesteld, die tot taak heeft alle inhoudelijke en organisatorische aspecten van het nieuwe onderwijsconcept te volgen. Signalen en ervaringen vanuit de opleidingscommissies, studieadviseurs, docenten, studenten en andere betrokkenen worden meegenomen in adviezen voor verbetering. De volggroep, waarin de gehele facultaire gemeenschap vertegenwoordigd is, en die in ieder geval in het collegejaar 2004-2005 nog actief is, speelt tevens een rol in de verspreiding van goede voorbeelden en ervaringen binnen de faculteit.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
35
De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om universiteitsbreed vorm te geven aan de twee, deels onderscheiden, doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische ‘beroepsvoorbereiding’ anderzijds. De uitgangspunten van de onderwijsstructuur zijn vastgelegd in de universitaire Richtlijn bachelor-master, waaraan alle opleidingen in planvorm door een universitaire commissie zijn getoetst. In de bachelorfase staat academische vorming centraal. Studenten verdiepen zich in een bepaald wetenschapsgebied en bereiden zich voor op de keuze voor een verdere (studie)loopbaan. Zij stellen, binnen door de opleiding vastgestelde regels, hun onderwijsprogramma voor een deel zelf samen en kunnen op die manier hun eigen interesses en ambities volgen. De masteropleidingen zijn gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. De Faculteit heeft voor elke masteropleiding in het Letterendomein een competentieprofiel opgesteld. Bij veel van de masteropleidingen is bij het opstellen van deze competentieprofielen gedacht vanuit kennis van het beroepsperspectief. Met dit model heeft de faculteit al lange ervaring. Het specialisatiestelsel van de oude doctoraalopleidingen was in hoge mate vergelijkbaar.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijkwaarvoor een WO-opleiding vereist of dienstig is.
Academische vorming neemt een belangrijke plaats in in de bacheloropleidingen. Op universitair niveau is bepaald welke aspecten onderdeel uitmaken van academische vorming. Na de bacheloropleiding hebben studenten de mogelijkheid om in een groot aantal masterprogramma’s in te stromen, afhankelijk van de manier waarop zij de major en profileringsruimte hebben ingevuld.
1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
36
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Voor de bachelorcursussen wordt een universitaire niveauindeling gehanteerd: niveau 1 (inleidend), niveau 2 (verdiepend) en niveau 3 (gevorderd). Voor het behalen van een bachelordiploma moet een student minimaal 45 ECTS op niveau 3 hebben behaald. De cursussen in de masteropleidingen zijn allen van hetzelfde niveau en veronderstellen volgens de faculteit een grote zelfstandigheid van de student. Voor het behalen van een masterdiploma van een eenjarige masteropleiding moet 60 ECTS op niveau M worden behaald. Het programma van een bacheloropleiding bestaat uit een major (minimaal 90, maximaal 135 ECTS-studiepunten), waarvan maximaal 75 ECTS verplicht is en 60 ECTS uit majorgebonden keuzevakken bestaat. Binnen de major is aandacht (maximaal 30 ECTS) voor vakken die de discipline in een bredere wetenschappelijke of maatschappelijke context plaatsen, academische contextvakken, die per opleiding vastgelegd zijn. De rest van het programma (minimaal 45 ECTS) bestaat uit een profileringsruimte. De masterfase is meer expertisegestuurd en biedt minder keuzevrijheid dan de bachelorfase. Het onderwijs in deze fase wordt aangeboden in de vorm van programma’s: samenhangende pakketten van cursorisch onderwijs en andere onderwijsactiviteiten die een verdere profilering of inkleuring geven aan de discipline. Een masteropleiding kan meerdere masterprogramma’s omvatten, terwijl masterprogramma’s deel kunnen zijn van verschillende masteropleidingen. Globaal bezien bestaat een eenjarige masteropleiding uit cursorisch onderwijs (met een omvang van 30 tot 45 ECTS) waarin theoretische verdieping centraal staat en een eindscriptie of thesis. Een stage, waarin studenten zich oriënteren op de beroepspraktijk, kan onderdeel zijn van het programma. Het principe dat studenten een programma kiezen bestaat al vanaf het midden van de tachtiger jaren. De faculteit heeft ervoor gekozen vanwege efficiencyoverwegingen (de instroom in dit deel van de opleidingen was beperkt) en omdat de programma’s een betere aansluiting op de arbeidsmarkt bieden.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Studenten stellen hun onderwijsprogramma deels zelf samen binnen door de opleiding vastgestelde regels ten aanzien van samenhang en niveau. Zij kunnen hun profileringsruimte van 45 ECTS invullen op basis van hun interesses of ambities met cursussen uit het gehele Utrechtse onderwijsaanbod, maar ook met cursussen van andere universiteiten. Een student kan binnen de profileringsruimte kiezen voor verbreding, maar ook voor verdieping op het terrein van de major. De opleidingen hebben volgens de faculteit de eindtermen van de bacheloropleiding zo geformuleerd dat het niveau wordt beschreven zonder dat de inhoud precies vastligt. Studenten worden bij het samenstellen van hun studieprogramma begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt volgens de faculteit gegarandeerd door toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
37
F7: Studielast Het programma is studeerbaar, doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De faculteit probeert de studeerbaarheid van de programma’s te waarborgen door: • • • • •
Gespreide toetsing, waarbij de norm is dat elke cursus meerdere toetsmomenten kent; De richtlijn dat elke toets binnen tien werkdagen is nagekeken (tenzij anders met de studenten is afgesproken); Bindende deadlines voor opdrachten; De richtlijn dat elke cursus, inclusief toetsing, binnen de periode van een onderwijsblok is afgerond; Heldere informatie in de studiegids en digitale onderwijscatalogus voor elke cursus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten, de wijze waarop feedback wordt gegeven en de manier waarop docenten bereikbaar zijn.
Voor vrijwel elke cursus is een studiehandleiding beschikbaar, waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht. Een student volgt twee cursussen van 7,5 ECTS per onderwijsperiode en wordt geacht 20 uur per week aan een cursus te besteden. De resultaten van de Eerstejaarsenquête 2003 tonen aan dat studenten in totaal slechts 26 tot 27 uur per week aan hun studie besteden. De faculteit streeft ernaar dat studenten ten minste 32 uur per week aan hun studie besteden.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De bacheloropleidingen van de Utrechtse Letterenfaculteit zijn toegankelijk voor studenten met: • • •
een VWO-diploma; er worden geen nadere eisen gesteld ten aanzien van het profiel of vakkenpakket; een HBO-propedeuse of HBO-einddiploma van een vergelijkbare opleiding; een gelijkwaardig diploma; gelijkwaardige buitenlandse diploma’s zijn vastgelegd in de OER van de opleiding.
Studenten zonder geldig diploma kunnen een colloquium doctum afleggen. De toegangsvereisten worden bij aanmelding voor een opleiding bij bureau inschrijving van de universiteit gecontroleerd. Om aankomende studenten een zo goed mogelijk beeld van de opleiding te geven besteedt de faculteit in haar voorlichtingsactiviteiten aandacht aan het Utrechtse onderwijsmodel en de bijbehorende didactiek. Ook wordt stilgestaan bij loopbaanperspectieven en de verwachtingen van aankomende studenten ten aanzien van wetenschappelijk onderwijs en studeren in het algemeen.
38
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
De faculteit heeft verschillende instrumenten ter beschikking om zicht te houden op de aansluiting met de vooropleiding wanneer studenten eenmaal aan de bacheloropleiding zijn begonnen: • •
•
De individuele cursusevaluaties die de opleiding zelf organiseert geven inzicht in mogelijke struikelblokken. Het tutoraat met individuele en groepsbijeenkomsten heeft een belangrijke signaalfunctie. Knelpunten in de programmering worden door tutoren en studieadviseurs voorgelegd aan de opleidingscoördinator en opleidingscommissie, wat kan leiden tot aanpassingen in het programma of in de begeleiding van studenten. In het tutoraat komen tevens onderwerpen aan de orde die te maken hebben met studiehouding en leermethoden. De Universiteit Utrecht kent sinds 1999 de Utrechtse studentenmonitor, waarvan de eerstejaarsenquête deel uitmaakt. Via deze enquête wordt eens per twee jaar onder meer informatie verzameld over het studiekeuzeproces en de aansluiting met de vooropleiding. De informatie die dit oplevert wordt op facultair niveau geanalyseerd en voorgelegd aan de opleidingscoördinatoren en opleidingscommissies.
Om zicht op de aansluiting met de vooropleiding te krijgen heeft de opleiding naast de hierboven genoemde instrumenten bij masteropleidingen ook de volgende instrumenten ter beschikking: •
• •
•
De uitgebreide toelatingsprocedure voor de masteropleidingen geeft garantie voor een goede aansluiting. Studenten die zich aanmelden voor een masteropleiding dienen een aanmeldingsdossier in bij de facultaire mastercoördinator. Nadat de dossiers zijn gecontroleerd op volledigheid worden ze voorgelegd aan de toelatingscommissie van de opleiding, die het dossier bestudeert en met elke student een toelatingsgesprek houdt waarin de ambities van de student worden besproken. Op basis daarvan kan, na een positief advies, gezamenlijk een studieprogramma worden opgesteld. Overigens is de toelating in veel gevallen een formele kwestie en vindt er geen uitgebreide procedure plaats. De begeleiding van studenten door een mastercoördinator of tutor heeft een belangrijke signaalfunctie voor eventuele knelpunten. De masterenquête, als onderdeel van de Utrechtse studentenmonitor, zal in het najaar van 2004 voor het eerst worden verspreid onder alle masterstudenten van de Universiteit Utrecht. In deze enquête zal uitgebreid aandacht worden besteed aan de aansluiting met de vooropleiding. De studiestakersenquête, die elk onderwijsblok wordt verstuurd naar studenten die hun studie hebben gestaakt, vraagt naar de redenen van staking. Ook deze gegevens leveren informatie over de aansluiting met de vooropleiding en kunnen aanleiding geven voor aanpassingen.
Omdat slechts enkele masteropleidingen van start waren gegaan op het moment waarop de zelfevaluatie tot stand kwam, kon de faculteit geen concrete informatie over de aansluiting met de vooropleiding geven.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De bacheloropleidingen die de faculteit verzorgt hebben allen een studielast van 180 ECTS, de eenjarige masteropleidingen een studielast van 60 ECTS.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
39
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De onderwijsvisie van de Universiteit Utrecht is vastgelegd in de Richtlijn uitvoering bachelor-master. In deze visie is het doel van een bacheloropleiding dat studenten zich academisch vormen en een programma volgen dat overeenkomt met hun eigen interesses en ambities. Studenten bepalen daarom binnen bepaalde grenzen hun eigen studieprogramma. In de visie van de universiteit is commitment een centraal begrip: zowel docenten als studenten gaan verplichtingen aan in het onderwijsproces. Docenten worden gehouden aan het verzorgen van (voor zover mogelijk) activerend en kleinschalig onderwijs, studenten verplichten zich tot actieve deelname aan onderwijs en toetsing. Studenten hebben een relatief grote keuzevrijheid, de universiteit stelt daar studiebegeleiding en persoonlijk en kleinschalig onderwijs tegenover. Omdat academische vorming een belangrijke rol speelt in de bachelorfase wordt hieraan gericht aandacht besteed in de cursusbeschrijvingen. In het digitaal portfolio kunnen studenten per cursus bijhouden aan welke aspecten van academische vorming zij hebben gewerkt en kunnen zij reflecteren op hun vaardigheden. Het door hen bereikte niveau kunnen zij illustreren door werkstukken of presentaties in het portfolio op te nemen. De opgenomen werkstukken en de reflectie op de academische vorming kunnen het uitgangspunt vormen voor een gesprek met de tutor. Een student volgt in principe twee cursussen per onderwijsblok. Een cursus in de bachelorfase omvat, voor zover mogelijk, ten minste zes contacturen per week per semester; de overige veertien uur wordt de student geacht te besteden aan zelfstudie of andere studieactiviteiten. Gemiddelde studielast bacheloropleidingen Niveau Hoorcolleges Werkcolleges 1 85 uur 375 uur 2 60 uur 500 uur 3 15 uur 300 uur
Zelfstudie 1220 uur 1540 uur 945 uur
Totaal 1680 uur 2100 uur 1260 uur
ECTS 60 ECTS 75 ECTS 45 ECTS
Bovenstaande tabel biedt een globaal overzicht van de studielast van een bacheloropleiding. Omdat studenten een relatief grote keuzevrijheid hebben bij het inrichten van hun programma, kan de faculteit geen uniform schema geven. Het onderwijs binnen de bacheloropleiding is activerend en kleinschalig. Werkgroepen zijn de norm, hoorcolleges voornamelijk flankerend. Gemiddelde studielast masteropleidingen Niveau Hoorcolleges Werkcolleges M n.v.t. 420 uur
Zelfstudie 1260 uur
Totaal 1680 uur
ECTS 60 ECTS
Bovenstaande tabel geeft een globaal overzicht van de studielast van een masteropleiding. Kleinschalige werkgroepen zijn de norm, onderwijs wordt waar mogelijk op maat aangeboden. Masteropleidingen met grote studentenaantallen zullen naast werkcolleges in voorkomende gevallen hoorcolleges aanbieden. De didactische uitgangspunten van het College van Bestuur blijken in de praktijk niet altijd realiseerbaar, gezien de omvang van de staf dan wel de studentenpopulatie. Op sommige onderdelen is daarom extensivering noodzakelijk gebleken.
40
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Een belangrijk element in het didactische concept van de faculteit is de tussentijdse toetsing. Elke cursus in een bacheloropleiding kent in principe meerdere toetsmomenten. Tussentijdse en gevarieerde toetsing leidt er volgens de faculteit toe dat studenten gedurende een cursus geleidelijk een eindresultaat opbouwen. De tussentijdse toetsen dienen om studenten regelmatig te laten studeren en hen gedurende de cursus inzicht te geven in het al bereikte niveau. De toetsing moet voor het einde van de cursus afgerond zijn. Uiterlijk tien werkdagen nadat een schriftelijke opdracht is ingeleverd of een toets is afgelegd, dient de uitslag te worden vastgesteld door de examinator. Voor elke cursus in de bachelorfase zijn 100 cursuspunten te behalen, verdeeld over de verschillende toetsen. In dit systeem kan het aantal herkansingen worden geminimaliseerd. Een student die tussen de 50 en de 56 punten heeft behaald wordt éénmaal in de gelegenheid gesteld door middel van aanvullende toetsing de cursus alsnog succesvol af te ronden. Het eindresultaat voor een cursus wordt zo niet alleen bepaald door de eindtoets. De examencommissie is de instantie die beslissingen neemt in zaken, waarin de Onderwijs- en Examenregeling niet voorziet. De bachelor- en masterexamens zijn geformaliseerd en worden derhalve feitelijk behaald wanneer het laatste onderwijsonderdeel is behaald. De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan alvorens de uitslag van het examen wordt vastgesteld. De vele toetsmomenten en de noodzaak om veelvuldig feedback te geven zorgen voor een hoge belasting van de docenten, terwijl studenten in evaluaties aangeven niet altijd tevreden te zijn over de kwaliteit van de feedback. De faculteit zoekt inmiddels naar een manier om de docentbelasting te verminderen, maar er tegelijkertijd voor te zorgen dat studenten regelmatig studeren en goede feedback krijgen. De volggroep Bachelor-master heeft verschillende adviezen uitgebracht aan het faculteitsbestuur om de werkdruk voor docenten te verlagen. Deze adviezen zijn inmiddels geëffectueerd.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Stafleden besteden gemiddeld 65% van hun tijd aan onderwijstaken, de resterende 35% is bestemd voor onderzoek. De inhoud van het onderwijs wordt, zeker in de masterfase, sterk bepaald door het onderzoek dat docenten verrichten. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan een van de onderzoekinstituten. Het onderzoek dat binnen de instituten wordt uitgevoerd, staat volgens de faculteit nationaal en internationaal hoog aangeschreven. Beide instituten hebben volgens de faculteit grote internationale netwerken. De instituten zijn sterk in het verwerven van onderzoeksmiddelen uit de tweede- en derdegeldstroom: bijna 40% van de onderzoekstijd binnen de faculteit wordt uit externe middelen gefinancierd. Het merendeel van de onderzoekers is tevens lid van een landelijke onderzoeksschool.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
41
Het onderwijs binnen de Utrechtse Faculteit Letteren wordt grotendeels verzorgd door docentonderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren en senior docent-onderzoekers spelen in alle opleidingen een belangrijke rol in de ontwikkeling en verzorging van onderwijsprogramma’s van zowel de bachelor- als masteropleidingen.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderwijsformatie van de Faculteit der Letteren (peildatum: 31 december 2003). Inzet personeel Bachelor en Masteropleidingen Functie M V totaal percentage gepromoveerd aantal fte aantal fte aantal fte Hoogleraar 34 12,28 9 3,47 43 15,75 100 Senior Docent Onderzoeker 36 13,79 14 4,90 50 18,69 98 Docent Onderzoeker 60 25,40 36 13,01 96 38,41 100 Promovendus 27 2,15 49 3,70 76 5,85 n.v.t. Docent en junior docent 37 12,58 49 14,69 86 27,26 28 Studentassistent 14 2,90 44 10,79 58 13,69 n.v.t. Overig WP 14 n.v.t. 3 n.v.t 17 n.v.t. 88 totaal 222 69,10 204 50,55 426 119,65
De onderwijsformatie wordt jaarlijks volgens het facultaire onderwijsverdeelmodel aan de opleidingen toegewezen op basis van de gemiddelde hoeveelheid studiepunten die opleidingen gedurende vier voorafgaande jaren hebben gegenereerd en de hoeveelheid doctoraalexamens die zijn afgenomen. In de interne bekostiging is ook de hoeveelheid afgelegde tentamens een factor. Binnen de onderwijsinstituten nemen de directeuren de beslissing over de inzet en de verdeling van de formatie. Het College van Bestuur stelt extra middelen ter beschikking om kleine opleidingen te beschermen. Dat maakt het mogelijk voor elke combinatie van bachelor en doorstroommaster 2,85 fte onderwijsformatie beschikbaar te stellen. Sinds de invoering van het nieuwe onderwijsmodel is de werkdruk van docenten toegenomen. Een deel van die toename vloeit voort uit de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma’s. Maar er zijn ook extra reguliere taken voor docenten bijgekomen: het onderwijs en de begeleiding zijn geïntensiveerd. Het faculteitsbestuur doet er alles aan om het probleem van de werkdruk het hoofd te bieden en maakt daarbij gebruik van de adviezen van de facultaire volggroep, die onder andere heeft voorgesteld om de norm van zes contacturen en drie toetsmomenten niet voor alle cursussen even strikt te handhaven, maar een overwogen verdeling te maken binnen een curriculum, en om tussen de verschillende onderwijsperiodes een onderwijsvrije week te roosteren om studenten en docenten een adempauze te geven. Tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 zijn deze adviezen geëffectueerd. De faculteit heeft de beschikking over extra middelen van het College van Bestuur, voor een deel om de invoering van de bachelor-masterstructuur te faciliteren (zogenaamde ‘transitiegelden’).
42
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Ondanks de toegenomen werkdruk waarmee het onderwijzend personeel kampt, is de waardering voor het onderwijs van studenten de afgelopen drie jaar gelijk gebleven, zo blijkt uit diverse onderzoeken onder studenten, zoals de studentenmonitor. In onderstaande tabel wordt de staf-studentratio van de faculteit weergegeven: Student-docentratio Faculteit der Letteren Jaar Fte Onderwijs Ingeschreven Aantal Studenten per Afgestudeerden per studenten diploma’s fte onderwijs fte onderwijs 2003 119,65 5204 394 43,49 3 2002 120,30 4738 381 39,38 3 2001 121,95 4347 377 35,65 3
De tabel laat zien dat, vanwege de sterk stijgende studentenaantallen, het aantal studenten per fte in de jaren 2002 en 2003 is toegenomen. De faculteit geeft aan dat het niet mogelijk is om de ratio per opleiding weer te geven, omdat docenten voor het onderwijs van verschillende opleidingen worden ingezet en zij participeren in interdisciplinaire en interfacultaire programma’s, en omdat ook cursussen deel kunnen uitmaken van verschillende opleidingsprogramma’s. Zo’n 5% van de onderwijsformatie wordt ingezet voor de onderwijsorganisatie (bestuur en directie van onderwijsinstituten en onderwijscoördinatie). Er is 5 fte beschikbaar voor studieadvisering, op basis van een norm van 1 fte per 1000 studenten. Voor de coördinatie van internationalisering en stages is 1,5 fte beschikbaar. Voor onderwijssecretariaten en de studieadministratie wordt 31,6 fte ingezet.
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt verschillende functieniveaus binnen de onderwijsorganisatie. De kwaliteitsnormen en de taken die bij de verschillende functies horen, zijn vastgelegd in de regeling WP-FLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). In de herziene regeling, die geldt vanaf februari 2004, en die mede is gebaseerd op het nieuwe landelijke functieordeningssysteem, zijn de functienamen omgezet naar de landelijk gehanteerde functienamen. De faculteit garandeert de kwaliteit van docent-onderzoekers door de basiskwalificaties onderwijs en onderzoek (promotie) verplicht te stellen alle medewerkers met een vast dienstverband. Senior docent-onderzoekers en hoogleraren moeten bovendien over de seniorkwalificaties onderwijs en onderzoek beschikken. De seniorkwalificaties worden toegekend door de decaan, die wordt geadviseerd door toetsingscommissies. Bij de werving van nieuw personeel geeft de benoemingsadviescomissie aan in hoeverre de kandidaat al voldoet aan de eisen voor de kwalificaties. Een basiskwalificatie onderwijs wordt toegekend op basis van een onderwijsportfolio. De criteria voor het behalen van de basiskwalificatie zijn vastgelegd in de Facultaire Regeling Basiskwalificatie Onderwijs en hebben betrekking op vakinhoudelijke, didactische, organisatorische en algemene bekwaamheden. De eisen op het terrein van didactische bekwaamheden sluiten aan bij de QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
43
didactische uitgangspunten van de faculteit. Ook de eisen die gesteld worden voor het behalen van de seniorkwalificatie onderwijs en onderzoek zijn in een facultaire regeling vastgelegd. Binnen de faculteit is het universitaire kader verder ingevuld met een eigen loopbaanbeleid. De faculteit biedt voor alle functiecategorieën professionaliseringstrajecten aan. Juniordocenten volgen een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen die maximaal twee jaar duurt en ongeveer 15% van de onderwijstijd beslaat. Zij verzorgen onderwijs onder begeleiding van een persoonlijke tutor. De faculteit investeert in nieuwe onderwijs- en onderzoeksvelden door juniordocent-onderzoekers aan te stellen die voor de helft van hun aanstelling promotieonderzoek doen en voor de andere helft onderwijs verzorgen met als doel de basiskwalificatie te halen. Senior docent-onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT) van de Universiteit Utrecht, gericht op professionalisering en leiderschap. Medewerkers die potentieel geschikt zijn voor bestuurlijke en managementfuncties wordt scholing en training aangeboden. Voor hoogleraren en talentvolle seniordocent-onderzoekers wordt het opleidingstraject Academisch Leiderschap aangeboden. De faculteit streeft ernaar dat minimaal 70% van de medewerkers jaarlijks een R&O-gesprek voeren met hun leidinggevende. Hierin wisselen leidinggevende en werknemer hun oordelen uit over de door de medewerker behaalde resultaten en worden afspraken gemaakt over taakstelling en ontwikkeling van de medewerker. Hoogleraren en hoofden van dienst volgen een training voor het voeren van deze R&O-gesprekken. Volgens de faculteit zijn R&O-gesprekken niet vrijblijvend. De faculteit meldt achter te lopen bij andere faculteiten als het gaat om de verslaglegging van deze gesprekken. Daardoor is niet duidelijk hoeveel gesprekken er worden gevoerd. Volgens de faculteit is de hectiek rond de invoering van de bachelor-masterstructuur een belangrijke reden voor deze achterstand. Zij wil in het komende jaar investeren in een verbetering van de gespreksregistratie en zal daarbij ook aandacht besteden aan de kwaliteit van de verslaglegging. De gemiddelde leeftijd van de wetenschappelijke staf is bijna 50 jaar. Om de vergrijzing van het personeel tegen te gaan wordt gewerkt aan een versnelde uitstroom van medewerkers boven de 57 jaar. De ruimte in de formatie die zo ontstaat, wordt gericht ingezet voor het opleiden van een nieuwe generatie personeel. De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over de kwaliteit van de docenten.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De Utrechtse letterenfaculteit is gehuisvest in de historische binnenstand van Utrecht. In vergelijking met moderne onderwijsruimten kleven aan oude historische panden nadelen op het gebied van onder meer klimaatbeheersing en inrichting. Er zijn zalen die door onvoldoende isolatie in de zomer erg warm zijn of waar men last heeft van geluidsoverlast. In de periode 2007 -2012 zal de faculteit verhuizen naar het geheel gerenoveerde Driftcomplex. De faculteit verwacht dat deze problemen dan tot het verleden behoren. 44
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Het beleid van de Letterenbibliotheek, met een open opstelling die volgens de faculteit uniek is, is erop gericht om naast een grote gedrukte collectie, ook steeds meer bronnen digitaal aan te bieden. De bibliotheek beschikt over een aantal bijzondere collecties, waaronder kunsthistorische foto- en diatheken, oude en bijzondere drukken, een orgelarchief en een uitgebreide collectie geluidsdragers, video’s, dvd’s, en games. De informatiespecialisten en vakreferenten coördineren, ondersteunen en begeleiden op hun eigen vakgebied facultaire digitaliseringsprojecten. Ook bieden zij bibliotheekinstructies aan als geïntegreerd onderdeel van cursussen. In deze instructies wordt in ruime mate aandacht besteed aan het zoeken in databestanden, en aan digitale verwerking van bibliografische gegevens. In de Letterenbibliotheek zijn bijna vijftig ruime werkplekken ingericht voorzien van pc’s met netwerkaansluiting. Zij zijn geschikt voor groepswerk en individueel werk. Daarnaast zijn er ruim dertig werkplekken bij de uitleen- en informatiebalies voor literatuuronderzoek en catalogusraadpleging. Bij de verschillende collecties zijn studiewerkplaatsen ingericht voor studenten. Uit de eerstejaarsenquête blijkt dat 82% van de studenten de bibliotheekvoorzieningen zeer positief beoordeelt. De onderwijsruimten zijn geschikt voor het kleinschalige onderwijs dat past bij het didactisch concept voor de bacheloropleidingen. Naast kleine zalen voor werkgroepen is er een klein aantal grote collegezalen voor hoorcolleges. Bij grote opleidingen vormt het aantal beschikbare zalen voor grotere groepen studenten soms een knelpunt. Alle opleidingen hebben de beschikking over een eigen collegezaal, voorzien van een beamer, een computer en diverse audiovisuele middelen. Van alle overige zalen is geregistreerd welke voorzieningen er aanwezig zijn, zodat daar bij de roostering rekening mee gehouden kan worden. De faculteit beschikt voorts over een semi-professioneel theater, multimedia faciliteiten, een fonetisch laboratorium en recent vernieuwde multimediale talenpractica ter ondersteuning van verschillende opleidingen. In verschillende computerleerzalen zijn ruim 300 pc’s beschikbaar voor studenten. De computerleerzalen en de multimediale talenpractica zijn in 2003 geheel vernieuwd en beschikken over moderne apparatuur en meubilair dat voldoet aan de Arbo-eisen. De faculteit zegt te investeren in een voortdurende verhoging van het effectief gebruik en van het vakspecifiek toepassen van ICT in het onderwijs. Het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM), verantwoordelijk voor computer-, netwerk- en programmaondersteuning, verzorgt trainingen voor docenten die gebruik willen maken van een digitale leeromgeving en andere ICT-toepassingen binnen het onderwijs. Het CIM verzorgt ook de computerfaciliteiten voor studenten. Het ICT-centrum biedt ondersteuning op het gebied van ICT in het onderwijs. Het centrum fungeert als stimulator en initiator van ICT in onderwijs en onderzoek en het adviseert de opleidingen over de inzet van een digitale leeromgeving in cursussen, stelt subsidies beschikbaar voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten en verzorgt de voor alle bachelorstudenten verplichte ICT-modules. Deze modules worden aangeboden als geïntegreerd onderdeel van cursussen van de afzonderlijke opleidingen. Studenten schrijven zich in voor cursussen en toetsen via OSIRIS-Online, een universitair volg- en informatiesysteem. Ook studieresultaten en roosters zijn via het systeem in te zien. Het ICT-centrum en het studiepunt verzorgen tijdens de introductieweek voor eerstejaars studenten instructies voor het gebruik van portfolio. Bij OSIRIS-Online vormen de piekperiodes tijdens de cursusinschrijving een knelpunt. Aan het begin van de inschrijvingsdagen maken daardoor zeer grote groepen studenten tegelijk gebruik van OSIRIS-Online, waardoor de server waarop het systeem draait, overbelast kan raken en uit kan vallen. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
45
Ruim 80% van de studenten is tevreden over de beschikbare werkplekken. Studenten zijn niet altijd tevreden over de beschikbaarheid van computerwerkplekken. Uit onderzoek van de faculteit blijkt dat er alleen een probleem is tijdens de piekuren tussen half één en half drie.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit is van mening dat de flexibiliteit en keuzevrijheid voor studenten een goede begeleiding noodzakelijk maken. Elke student krijgt daarom aan het begin van het eerste jaar een tutor toegewezen die studenten in individuele en groepsbijeenkomsten begeleidt. Een tutor is altijd een docent die verbonden is aan de major van de studenten. Voor opleidingsinhoudelijke begeleiding is de tutor het eerste aanspreekpunt. Tutoren ondersteunen studenten in het maken van studiekeuzen en begeleiden hen bij hun academische vorming. Zij adviseren studenten over de studieloopbaan, studie- en stagemogelijkheden in het buitenland, masteropleidingen of andere vervolgopleidingen. Tutorcoördinatoren dragen zorg voor werving en coaching van tutoren en zorgen voor een goede afstemming met de taken van de studieadviseur. Docenten worden in de gelegenheid gesteld een tutortraining te volgen en kunnen informatie over tutorbegeleiding vinden op een speciale website. Voor meer technische problemen (studiefinanciering, inschrijving) en persoonlijke problemen kunnen studenten een beroep doen op een studieadviseur. Studieadviseurs geven voorlichting over de opleiding aan aanstaande en ingeschreven studenten, organiseren in samenwerking met de opleidingscoördinatoren voorlichtingsbijeenkomsten op momenten dat studenten voor keuzes staan, adviseren studenten in geval van studievertraging of andere knelpunten, en kunnen in voorkomende gevallen doorverwijzen naar studentendecanen of -psychologen. Zij vervullen een onafhankelijke rol in de bemiddeling tussen student en opleiding. 97% van de studenten beoordeelden de service en de bereikbaarheid van de studieadviseurs als goed in de Eerstejaarsenquête 2003. De studieadviseurs zijn goed bereikbaar en hebben ruime spreekuren, waardoor de wachttijden relatief laag zijn. Alleen tijdens de inschrijvingsperioden kunnen de wachttijden voor de studieadviseurs oplopen. Aan het einde van het eerste semester (februari) wordt een advies gegeven op basis van het behaalde aantal studiepunten en aan het einde van het eerste jaar ontvangen studenten een gefundeerd studieadvies van de opleiding. Ook in de masterfase worden studenten individueel begeleid. Een ruime meerderheid van de eerstejaarsstudenten is tevreden over de tutorbegeleiding, zo blijkt uit de Eerstejaarsenquête 2003. Ofschoon de taakafbakening tussen studieadviseur en tutor helder is, zijn tutoren niet altijd voldoende in staat om inhoudelijke vragen over studieprogramma of exameneisen voldoende te beantwoorden. Een goede afstemming en afbakening van deze taken is daarom een belangrijk aandachtspunt van de faculteit. In dit verband worden op advies van de volggroep Bachelor-master onder meer trainingen voor tutoren verzorgd en wordt geïnvesteerd in informatievoorziening aan tutoren. Als begeleidingsinstrument wordt binnen de faculteit het digitaal portfolio gebruikt, dat tijdens de introductieweek door elke student wordt aangemaakt. In het portfolio, dat toegankelijk is voor de tutor, houden studenten een studieplanning bij en reflecteren zij op hun studievoort46
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
gang. Het portfolio biedt ook de mogelijkheid om werkstukken en andere documenten op te nemen, om de vorderingen op het gebied van academische vorming te illustreren, en om per cursus bij te houden aan welke aspecten van academische vorming is gewerkt. Het portfolio kan uitgangspunt zijn voor een gesprek met de tutor over de studievoortgang en –planning en vorderingen op het gebied van academische vorming. Het Studiepunt Letteren is een centraal informatiecentrum voor studenten, waar zij waar nodig worden doorverwezen naar studieadviseurs, tutoren of andere instanties. Het Studiepunt verkoopt readers en studiegidsen en verzorgt de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling. Uit de Eerstejaarsenquête 2003 blijkt dat 96% van de studenten de diensten van het Studiepunt positief waardeert. De facultaire coördinator internationalisering bereidt contracten voor met internationale zusterinstellingen en draagt studenten voor bij partneruniversiteiten. Voor de inhoudelijke begeleiding van internationale uitwisseling is voor elke opleiding een contactpersoon internationalisering aangewezen. Deze contactpersonen adviseren studenten over de universiteit die een goede aansluiting biedt op hun opleiding en over de cursussen van de partneruniversiteit, waarvoor behaalde studiepunten kunnen meetellen voor het behalen van het diploma. De coördinator internationalisering stemt in overleg met contactpersonen van de opleiding de wensen van studenten af op de eisen die opleidingen stellen aan een studieverblijf in het buitenland. De facultaire stagecoördinator adviseert studenten over stagemogelijkheden, sluit stageovereenkomsten af en stemt wensen van opdrachtgevers en docenten op elkaar af. De coördinator werkt aan een digitale stagedatabank. De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen van mening is dat er voldoende ondersteuning en begeleiding werd geboden.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Kwaliteitszorg vindt binnen de instelling op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de individuele opleiding plaats. Het kader voor de kwaliteitszorg wordt vastgesteld op het facultaire niveau, de uitvoering en opvolging vinden plaats op het niveau van het onderwijsinstituut, onder verantwoordelijkheid van de directeur en de opleidingscoördinator. Voor de periodieke evaluatie van de opleiding kent de faculteit een kwaliteitscyclus. Voor elke opleiding of cluster van opleidingen wordt een kwaliteitsplan opgesteld waarin doelstellingen worden geformuleerd. De faculteit garandeert dat elke opleiding het onderwijs op cursusniveau evalueert. Het streefdoel is dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar, wordt geëvalueerd. Er bestaat op dit moment nog geen uitgeschreven beleid ten aanzien van kwaliteitsbewaking op curriculumniveau. De feitelijke evaluatie verschilt per opleiding. Sommige opleidingen maken gebruik van kwantitatief onderzoek en studentenenquêtes, anderen voeren tevens kwalitatief onderzoek uit (zoals panelgesprekken met studenten) en nemen docentenenquêtes af. De opleidingscommissie speelt een belangrijke rol in de advisering aan de opleidingscoördinator en onderwijsdirecteur over de onderwijsprogrammering. De resultaten van evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
47
opleidingscoördinator. De opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen, maar beziet die telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Omdat verschillende enquêtes niet slechts incidenteel worden afgenomen en omdat steeds dezelfde vragenlijst wordt gebruikt, kan volgens de faculteit nauwgezet worden gevolgd hoe de genomen maatregelen in de praktijk door studenten en alumni worden gewaardeerd. De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de invoering van de bachelor-masterstructuur zijn door het College van Bestuur vastgelegd in de Universitaire Richtlijn Uitvoering Bachelormaster. Om de uitvoering van de richtlijn te kunnen waarborgen heeft de universiteit een interne certificering uitgevoerd. Certificeringsvoorstellen van alle programma’s op zowel bachelor- als masterniveau zijn door een universitaire commissie getoetst aan de universitaire richtlijn. Goedgekeurde programma’s zijn door het College van Bestuur opgenomen in het universitair register van opleidingen. Dit garandeert dat opleidingen bij de start voldoen aan de kwaliteitseisen die het College van Bestuur eraan stelt. De certificeringsvoorstellen van de opleiding worden op dit moment beschouwd als kwaliteitsplan, omdat daarin de basis voor de nieuwe bachelor- en masteropleidingen (doelstellingen, programma, didactische uitgangspunten, toetsing en begeleiding) wordt beschreven. Het Instituut Vreemde Talen heeft in het voorjaar 2003 met een subsidie van het ICT-centrum voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten een digitale cursusevaluatie ontwikkeld. De faculteit onderzoekt of deze digitale evaluatie op grotere schaal kan worden gebruikt. De invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de afgelopen jaren veel beslag gelegd op docenten. Volgens de faculteit bestond de kwaliteitszorg daardoor eerder uit het vinden van ad-hoc oplossingen voor knelpunten dan uit het zorgvuldig uitvoeren van een uitgebalanceerd kwaliteitszorgsysteem. Op het moment dat de onderwijsprogramma’s voldoende zijn uitgekristalliseerd en de invoeringsperikelen zijn verdwenen, zal de faculteit investeren in het opzetten van een nieuw kwaliteitszorgsysteem.
F18: Maatregelen ter verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van de evaluatieresultaten vindt telkens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. Tijdens de onderwijsprogrammering, die jaarlijks in het najaar wordt opgestart, wordt het onderwijsprogramma concreet vormgegeven en vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling en de studiegids. De programma’s en onderwijs- en examenregelingen worden, na instemming van de faculteitsraad, vastgesteld door de decaan van de faculteit. De analyses van de eerstejaars- en derdejaarsenquête leiden regelmatig tot maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het onderwijsproces. Zo is onder meer besloten om op facultair niveau meer te investeren in een periodieke cursus arbeidsmarktoriëntatie voor studenten en is een plan opgesteld met maatregelen om de communicatie tussen studenten en faculteit te verbeteren. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat alumni niet zo tevreden waren over de voorbereiding op de beroepspraktijk en de voorlichting over de arbeidsmarktsituatie, al is het percentage gestegen ten opzichte van voorgaande jaren en ligt het hoger dan het landelijk gemiddelde voor 48
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
de sector Taal en Cultuur. Met ingang van 2003 wordt daarom meerdere malen per jaar voor studenten een cursus arbeidsmarktoriëntatie aangeboden en wordt al langere tijd een jaarlijkse bedrijvendag georganiseerd voor en door studenten.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Om gedetailleerdere informatie van studenten te verkrijgen – onder meer als aanvulling op of verheldering van de resultaten van de kwantitatieve studentenmonitor – heeft de faculteit recent een studentenpanel opgericht. Met dit panel, waarin studenten van verschillende opleidingen zijn vertegenwoordigd, wordt tenminste eens per semester gesproken over het onderwijsbeleid, de voorzieningen en de communicatie tussen faculteit en studenten. Op basis daarvan worden verbetermaatregelen genomen. Om de mening van alumni te peilen over het onderwijs en de aandacht voor arbeidsmarkt en om te achterhalen waar afgestudeerden na hun studie terechtkomen, kent de Universiteit Utrecht de Utrechtse arbeidsmarktmonitor. De resultaten worden gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. Ook hebben ze een rol gespeeld bij de vormgeving van bachelor- en masteropleidingen (de gerichtere aandacht voor academische vorming, de wijze waarop een stage als beroepsvoorbereiding onderdeel kan uitmaken van een opleiding). Sinds 1999 kent de Universiteit Utrecht de studentenmonitor. Onderdeel daarvan zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie van de voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en (in de nabije toekomst) de masterenquête. Met behulp van de monitor volgt de faculteit de studenten uit één cohort gedurende hun studie. Daarmee kan de faculteit niet alleen resultaten van een cohort over meerdere jaren peilen, maar kan zij ook cohorten of opleidingen met elkaar vergelijken. Binnen de Letterenfaculteit worden de resultaten van de enquêtes op facultair niveau geanalyseerd en verspreid onder alle opleidingen. De faculteit kent ook de studiestakersenquête. Studenten die hun studie voortijdig beëindigen ontvangen een enquête waarin zij worden bevraagd naar de redenen om de studie te staken en naar hun mening over de wijze waarop de faculteit hen daarin heeft begeleid. De resultaten worden vanaf het cursusjaar 2004-2005 door de volggroep Bachelor-master geanalyseerd en verspreid binnen de faculteit. Als daar aanleiding toe is, zegt het faculteitsbestuur concrete verbetermaatregelen te zullen nemen.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De examencommissies zien erop toe dat studenten voldaan hebben aan de eindtermen. Voor de beoordeling van een scriptie wordt, naast de inhoudelijk begeleider, in principe een tweede beoordelaar ingezet om het gewenste eindniveau te waarborgen. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
49
Bij de vorige Letterenvisitatie werd het niveau van de opleidingen van de faculteit als voldoende en goed beoordeeld. De faculteit zegt erop toe te hebben gezien dat dit niveau minimaal gehandhaafd zou blijven in de bachelor- en masteropleidingen. Omdat er (zomer 2004) nog geen studenten zijn afgestudeerd in de nieuwe opleidingen gaat de faculteit er vanwege het oordeel in de vorige visitatie vooralsnog vanuit dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde kwalificaties. Pas in een later stadium kan en zal dit daadwerkelijk getoetst worden. Ook over de arbeidsmarktpositie van de afgestudeerde bachelors kan de faculteit nog geen uitspraken te doen. Het is nog niet duidelijk hoe de arbeidsmarkt zal reageren op afgestudeerden met een bachelordiploma. De faculteit verwacht dat de academische vorming, een belangrijke doelstelling van de Utrechtse bacheloropleiding, een rol zal spelen in het type functies dat afgestudeerde bachelors zullen vervullen. De faculteit verwacht dat masterstudenten een soortgelijke positie op de arbeidsmarkt zullen verwerven als afgestudeerden met een doctoraaldiploma. Bij de ontwikkeling van de masteropleidingen heeft de faculteit de nadruk gelegd op competenties van studenten in het licht van beroepsvoorbereiding, ook buiten het wetenschappelijk onderzoek. De faculteit zegt dat er voor zover mogelijk een sterkere relatie is gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor verwacht de faculteit dat de aansluiting met de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. Door de sterkere nadruk binnen de opleidingen op een brede academische vorming verwachting de faculteit dat studenten de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt hoger zullen waarderen. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat 96% van de afgestudeerden die in 2001-2002 een doctoraaldiploma behaalden na een jaar een betaalde baan had. Dit percentage is iets gestegen in vergelijking met de monitor uit 2001 en is gelijk aan het landelijke percentage voor afgestudeerden in de sector taal en cultuur. 40% van de afgestudeerden is na een jaar werkzaam in een functie waarvoor het eigen opleidingsniveau of de eigen opleidingsrichting werden vereist. Deze percentages zijn in vergelijking met voorgaande jaren licht gestegen, maar ze liggen voor Utrecht nog steeds iets lager dan het landelijke gemiddelde in de sector. Uit de monitor bleek ook dat 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over de kwaliteit van het curriculum (voldoende samenhang, voldoende keuzemogelijkheden). Tussen 1998 en 2000 heeft de Utrechtse Letterenfaculteit nadere onderzoeken uitgevoerd naar de arbeidsmarktpositie van alumni vijf jaar na hun afstuderen Meer dan de helft van de afgestudeerden (56%) beoordeelt de aansluiting tussen de opleiding en de functie die zij een jaar na afstuderen vervullen als voldoende tot goed. Het landelijke percentage in dezelfde sector ligt een fractie hoger (58%). De aansluiting op de arbeidsmarkt blijft daarom een punt van aandacht voor de faculteit.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit hanteert als streefdoel dat de opleidingsrendementen ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen liggen. De meervoudige toetsing en de verhoging van het aantal contacturen hebben onder meer tot doel de rendementen te verhogen. Deze maatregelen hebben tot een verhoogde werkdruk bij docenten geleid, terwijl studenten niet 50
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
significant meer tijd in hun studie investeerden dan in het verleden het geval was. Studenten beschouwden het systeem in sommige gevallen eerder als ‘schools’ dan als een prikkel om regelmatiger te studeren. Volgens de faculteit hebben de maatregelen op het eerste gezicht een lichte rendementsverbetering tot gevolg gehad. De studiepuntenproductie per student per jaar is toegenomen in vergelijking met de ongedeelde opleidingen. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk, wanneer de faculteit meerdere opeenvolgende jaren met elkaar kan vergelijken. De faculteit werkt daarom op dit moment aan vernieuwde curriculuminformatiepakketten (met informatie over instroom, cursus- en opleidingsrendementen). De bachelor-masterstructuur stelt andere eisen aan deze informatiepakketten, die als cijfermatige tegenhanger gelden van de inhoudelijke cursusevaluaties. De resultaten werden in het verleden binnen de opleidingscommissies besproken en vormden een basis voor verbetermaatregelen. Een onderdeel van de vormgeving van de nieuwe curriculuminformatiepakketten is het formuleren van streefcijfers, waardoor niet alleen verschillende opleidingen, maar ook opeenvolgende jaren van één en dezelfde opleiding met elkaar vergeleken kunnen worden. De nieuwe curriculuminformatiepakketten, met streefcijfers, zullen onderdeel worden van de kwaliteitscyclus van de faculteit. Het formuleren van streefcijfers zal worden voorbereid door de facultaire volggroep Bachelor-master, in samenspraak met de opleidingen. In 2005 zullen de pakketten in nieuwe vorm verschijnen. Op dat moment zullen ook streefcijfers voor alle opleidingen worden geformuleerd.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
51
52
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
DEEL III: OPLEIDINGSDEELl
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
53
54
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
1.
Rapport Bachelor en Master Geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht
Bacheloropleiding Geschiedenis Naam opleiding: Geschiedenis CROHO-nummer: 56034 Niveau: bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: BA Variant(en): voltijd en deeltijd Locatie(s): Utrecht Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Geschiedenis Naam opleiding: Geschiedenis CROHO-nummer: 66034 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): voltijd Locatie(s): Utrecht Einddatum accreditatie: 31 december 2007
De bacheloropleiding kent een deeltijdvariant. Deze studenten volgen, zoals ook in het facultaire deel staat beschreven, het normale dagonderwijs maar dan in een lager tempo. Alleen als er relevante verschillen zijn tussen de voltijd- en deeltijdvariant wordt er in dit deel van het rapport melding van gemaakt. De masteropleiding kent twee instroommomenten, september en februari. Een deeltijdvariant van de masteropleiding is in voorbereiding.
1.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Geschiedenis maken onderdeel uit van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
1.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De commissie heeft tijdens de gesprekken geen noemenswaardige struikelblokken geconstateerd omtrent de invoering van de BaMa-structuur en de afbouw van de ongedeelde opleiding. De invoering van de nieuwe structuur is naar beste mogelijkheden uitgevoerd. De opleidingen zijn per 1 september 2002 van start gegaan.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
55
1.3.
Het beoordelingskader
1.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Kenmerkend voor de bachelor- en masteropleiding Geschiedenis aan de universiteit Utrecht is dat men voor een Angelsaksisch onderwijssysteem gekozen heeft. Typerend hiervoor is dat de stof door middel van relatief veel en kleine vakken aan studenten gedoceerd wordt, er met tutorials wordt gewerkt en dat er een relatief kleine bachelorscriptie wordt geschreven. Het doel van de opleiding is studenten kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de geschiedwetenschap en ze academisch te vormen. In het curriculum is aandacht voor onder andere Economische en Sociale geschiedenis, Politieke Geschiedenis, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen en Geschiedenis van Cultuur, Mentaliteit en Ideeën. Het doel van de opleiding is geoperationaliseerd in eindtermen. Deze houden onder andere in dat studenten die de bachelorleiding hebben afgerond: • • • • • • •
zich een kritische en rationele instelling hebben eigen gemaakt; een brede overzichtskennis van de geschiedenis, met verdiepte kennis van deelperioden en aspecten bezitten; vertrouwd zijn met kritische methoden en technieken, waaronder ook ICT-gerelateerde technieken; concepten en theorieën kunnen herkennen, beoordelen en gebruiken; de bevindingen en eigen onderzoek helder en goed kunnen beargumenteren en mondeling en schriftelijk overdragen; de positie van de geschiedwetenschap in het maatschappelijke en wetenschappelijke krachtenveld kunnen analyseren; in staat zijn de verworven kennis en inzichten breder uit te dragen om zich in het maatschappelijk debat te mengen.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen vergeleken met die uit haar eigen domeinspecifieke referentiekader en komt tot de conclusie dat ze goed overeenkomen. Aan de Universiteit Utrecht heeft men ervoor gekozen een brede en multidisciplinaire bachelor aan te bieden met veel keuzevrijheid voor studenten in de te volgen vakken (zie ook F3). De bacheloropleiding Geschiedenis bestudeert de geschiedenis van de antieke oudheid tot het heden. De commissie oordeelt dat dit een heldere structuur is en op uitstekende wijze alle facetten van het verleden overkoepelt, zodat de studenten aan het eind inderdaad een globaal inzicht hebben verworven in het geheel. Er is sprake van een breed gevarieerd cursusaanbod. De commissie heeft op basis van de doelstellingen en eindtermen vastgesteld dat de bacheloropleiding vakinhoudelijk goed aansluit op de masteropleiding Geschiedenis. De zelfstudie geeft aan dat de opleiding zowel institutionele als individuele contacten onderhoudt met het University College in Utrecht en een aantal opleidingen in het buitenland. De 56
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
commissie stelt op basis van haar eigen internationale kennis en werkervaring vast dat de eindkwalificaties van de opleiding vergelijkbaar zijn met de eisen, zoals die bij andere binnenlandse en buitenlandse opleidingen worden gesteld. Oordeel commissie: goed
F1: Domeinspecifieke eisen master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De masteropleiding bestaat uit drie afzonderlijke masterprogramma’s: • • •
Comparative History Vroeg-Moderne Geschiedenis Moderne Tijden
De zwaartepunten van de drie programma’s verschillen, de programma’s zelf vallen echter wel binnen een breed en samenhangend academisch domein. Volgens de commissie zijn de overeenkomsten tussen de drie programma’s groot. Ze acht het verantwoord om ze binnen één masteropleiding aan te bieden. Het doel van de masteropleiding is bijzondere ontwikkelingen te bestuderen waarmee Europa zich, vooral vanaf de late Middeleeuwen, heeft onderscheiden van andere beschavingen. Het uitgangspunt bij Comparative History is ‘the rise of the West’ voor een vergelijkende geschiedenis op wereldschaal. Tegen deze achtergrond geeft Vroeg-Moderne geschiedenis meer ruimte aan vergelijking met een intra-Europese dimensie (periode 1350 – 1850). Bij Moderne Tijden staat de Europese en Noord-Amerikaanse geschiedenis sinds 1750 centraal, met nadruk op de ontwikkeling van moderne, politieke en sociale stelsels. De doelstellingen van de masteropleiding zijn vertaald in eindkwalificaties. Studenten zijn na het behalen van het masterdiploma onder meer in staat om: • •
• •
uit het gespecialiseerde wetenschappelijk debat vragen en aanknopingspunten voor vergelijkend onderzoek af te leiden, en deze zelfstandig en kritisch uit te werken; een zinvolle vraagstelling over een breed thema te formuleren, daarop een consistent en wetenschappelijk onderbouwd antwoord te geven, en hiervan in goed Nederlands en/of Engels, zowel mondeling als schriftelijk, verslag te doen; grote hoeveelheden complexe informatie van verschillende aard (historisch, literair, visueel) te begrijpen, te verwerken, en voor derden toegankelijk te maken; op basis van theoretische en methodische scholing in de ‘moderne klassieken’ van de geesteswetenschappen een bijdrage te leveren aan maatschappelijke debatten.
De commissie heeft de doelstellingen en eindkwalificaties van de masteropleiding vergeleken met de doelstellingen en eindkwalificaties zoals beschreven in haar eigen domeinspecifieke referentiekader en is van mening dat deze, net als bij de bacheloropleiding, goed overeenkomen.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
57
De masteropleiding bereidt studenten voor op beroepen met een academisch werkniveau. Studenten komen binnen een brede waaier van beroepen terecht. De commissie is er op basis van bovenstaande, en de vergelijkingen die ze zelf heeft uitgevoerd, van overtuigd dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de masteropleiding Geschiedenis goed aansluiten bij de eisen die door buitenlandse vakgenoten gesteld zouden kunnen worden. De opleiding heeft een gangbare brede opbouw met daarbinnen eigen programma’s die thematisch goed op elkaar aansluiten. Oordeel commissie: goed
F2: Niveau De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De bacheloropleiding kent cursussen op niveau 1,2 en 3. Cursussen op niveau 1 zijn inleidend en bieden een brede introductie in het vakgebied. Cursussen op niveau 2 zijn verdiepend en richten zich op deelgebieden terwijl cursussen op niveau 3 gevorderd zijn. Deze cursussen borduren voort op de vaardigheden die op niveau 1 en 2 verworven zijn. Voor een belangrijk deel worden de cursussen van niveau 1 in het eerste jaar gegeven, van niveau 2 in het tweede jaar en van niveau 3 in het derde jaar. Voor het behalen van een bachelordiploma, volgen studenten minimaal 6 cursussen van 7.5 ECTS op niveau 3. Onderzoeksseminars nemen op dit niveau een ruime plaats in. Met de indeling in niveaus wordt gewaarborgd dat studenten voldoende diepgang binnen de bacheloropleiding behalen. De bacheloropleiding geeft voor elk van de Dublin descriptoren helder aan waar ze in het curriculum een plaats hebben gevonden. Kennis en inzicht Tijdens het eerste studiejaar maakt de student kennis met de belangrijkste feiten en ontwikkelingen van de Westerse geschiedenis sinds de Klassieke Oudheid en in eerste aanzet met enkele belangrijke historiografische debatten hieromtrent, op basis van recente handboeken aangevuld met andere secundaire literatuur en geselecteerde bronteksten. In het tweede jaar wordt de student in de twee verplichte contextvakken van de opleiding Geschiedenis geconfronteerd met de geschiedenis van het eigen vakgebied (historiografie) en de discussies over theoretische grondslagen van de discipline. In het tweede en derde jaar verdiept de student zijn kennis over de onderwerpen van de door hem gekozen thema- en casuscursussen en van de thematiek die in de onderzoekseminars aan de orde komt. Toepassen kennis en inzicht Vanaf het eerste jaar wordt de student getraind in het toepassen van de leerstof in de vorm van mondelinge en schriftelijke opdrachten, recensies, essays en werkstukken, waaraan in de loop van de studie steeds hogere eisen worden gesteld. De belangrijkste werkvorm, waarin de nadruk ligt op het toepassen van kennis en inzicht, zijn de drie onderzoekseminars. In Onderzoekseminar I wordt van de student verwacht dat hij een kort werkstuk schrijft op basis van zelfstandig literatuuronderzoek en van kritische analyse en confrontatie van secundaire literatuur. In Onderzoekseminar II laat de student zien dat hij in staat is tot zelfstandige bronnenkritiek en een meer complexe analyse van visies en interpretaties. Voor het succesvol afronden 58
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
van Onderzoekseminar III moet de student in staat zijn om ook zijn licht te laten schijnen over de historiografische dimensie van een bepaald onderzoeksthema en over de methoden en theorieën die daarbinnen een rol spelen. Oordeelsvorming Dit aspect van de academische vorming speelt vanaf het tweede studiejaar een belangrijke rol, vooral in de casuscursussen en de onderzoekseminars. In deze cursussen wordt de student gestimuleerd om bronnen kritisch te bestuderen, feiten en interpretaties scherp te onderscheiden en visies te toetsen aan controleerbare feiten en argumentaties. Ook wordt de student gewezen op het intrinsieke verband tussen interpretatie en vraagstelling en gestimuleerd om uit te vinden hoe het komt dat historici (of de historische bronnen) elkaar soms tegenspreken. In de verschillende cursussen wordt aandacht besteed aan mogelijke actuele implicaties van een historische ontwikkeling en wordt de student gestimuleerd daar op zelfstandige wijze over door te denken. Communicatie Vanaf het eerste jaar wordt de student in de verschillende werkvormen getraind in het mondeling en schriftelijk presenteren van kennis en inzicht. De richtlijnen en beoordelingscriteria worden van tevoren aan de student uitgereikt. Aan het einde van de bacheloropleiding moet de student in staat zijn om, zowel voor vakgenoten als voor een kring van niet-academische geïnteresseerden, een academisch verantwoorde voordracht te houden (al of niet met behulp van technische hulpmiddelen zoals power point) en een betoog te schrijven dat een breed publiek kan boeien, zonder concessies te doen aan inhoudelijke diepgang en de criteria van wetenschappelijk onderzoek. Leervaardigheden In de opbouw van de studie wordt rekening gehouden met een steeds toenemende zelfstandige rol van de student in het eigen onderzoek. Aan het einde van het derde jaar moet hij in staat zijn tot het zelfstandig vinden van relevante bronnen en literatuur, het zelfstandig interpreteren van bronnenmateriaal, het afwegen van visies en het herkennen en beoordelen van methoden en theorieën. De masteropleiding bouwt voort op het eindniveau van de bacheloropleiding. In de tutorials en het masterseminar worden kennis en inzicht toegepast en verdiept en leervaardigheden vergroot. In de masterthesis komen de verschillende vaardigheden en geleerde kennis samen en wordt dit gekoppeld aan de het eigen initiatief en de zelfstandigheid van de student. Studenten verdiepen zich tijdens de masteropleiding in één of meerdere richtingen, waardoor hun kennis en inzicht worden uitgebreid (descriptor 1: kennis en inzicht). Veel aandacht wordt besteed aan de (inter)disciplinaire kaders van wetenschappelijke kennis en aan de wijze waarop verschillende soorten kennis op elkaar kunnen worden betrokken (descriptor 2: toepassen van kennis en inzicht). De student ontwikkelt het vermogen om te reflecteren op de relatie tussen de verschillende disciplines en methodes en ontwikkelt de vaardigheid te reflecteren op de eigen kennis en vaardigheden en die te benoemen. In alle cursussen speelt de afweging van verschillende typen argumenten, over de bredere culturele implicaties van de bestudeerde stof, een centrale rol (descriptor 3: oordeelsvorming). In alle cursussen speelt het mondeling en schriftelijk rapporteren over de eigen resultaten een grote rol. Daarbij wordt aandacht besteed aan de verschillen in de eisen die het communiceren met wetenschappers stelt tegenover het communiceren met ‘leken’ (descriptor 4: communicatie). De masteropleiding wordt afgeQANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
59
sloten met een individueel, zelf op te zetten en uit te voeren onderzoek, waarin de opgedane kennis en vaardigheden uit de opleiding samenkomen (opnieuw descriptor 2 en bovendien descriptor 5: leervaardigheden). Alle in de master aangeboden cursussen zijn van het niveau M. Deze cursussen zijn van een hoger niveau dan in de bachelor en veronderstellen daarnaast ook een grotere zelfstandigheid van de student. Voor het masterdiploma Geschiedenis moet 60 ECTS op niveau M worden behaald. De drie masterprogramma’s (Moderne Tijden, Vroeg-Moderne Geschiedenis en Comparative History) bevatten een inleidende cursus die de ‘state of the art’ in het specifieke veld bespreekt. Studenten dienen daarnaast zelf een mening te vormen over controverses binnen het vakgebied. De commissie heeft echter vastgesteld dat de ingangseisen voor cursussen op een hoger niveau niet altijd even strikt gehandhaafd worden. Het verdient aanbeveling dat dit in de toekomst wel gebeurt, zodat alle studenten in principe hetzelfde aanvangsniveau hebben. De commissie heeft geconcludeerd dat er, zowel in de bachelor als de master, voldoende is nagedacht over het onderwijstraject, waarin studenten de eindkwalificaties moeten behalen. Uit gesprekken met studenten is duidelijk gebleken dat er een stapsgewijze opbouw in moeilijkheid zit tussen de verschillende niveaus (1, 2, 3 of M) waarop cursussen worden gegeven. Bovendien wordt middels evaluaties gecontroleerd of een cursus het bijbehorende niveau heeft. De commissie is eveneens van mening dat de Dublin descriptoren in voldoende mate hun weerslag in het curriculum van de bachelor- en masteropleiding vinden. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist of dienstig is.
De bacheloropleiding Geschiedenis geeft zonder meer toegang tot diverse masterprogramma’s, waaronder Geschiedenis, Antieke Cultuur, Middeleeuwse studies, Renaissance studies, Cultureel Erfgoed, Conflict Studies and Human Rights, Internationale Betrekkingen, Amerikanistiek, Latijns Amerika studies, Comparative Women’s Studies en de onderzoeksmasters Gender and Ethnicity, Historical and Comparative Studies of the Sciences and Humanities, History and Medieval Studies. De commissie heeft zich nog geen goed oordeel kunnen vormen over de aansluiting bij de arbeidsmarkt, omdat hierover nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. In de masterprogramma’s worden studenten getraind om vraagstukken vanuit een academisch perspectief te analyseren. Dit kwalificeert hen voor functies waar een academisch werk en denkniveau voor vereist is. De commissie is dan ook van mening dat de masterprogramma’s Moderne Tijden, Vroeg-Moderne Geschiedenis, en Comparative History een onmiskenbaar wetenschappelijk karakter hebben. Dat het wetenschappelijk denken veel studenten aanspreekt 60
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
volgt uit de gesprekken waaruit bleek dat veel masterstudenten een promotieplaats ambieerden binnen hun specialisme of vakgebied. Er is een zeer beperkt aantal promotieplaatsen. Een groot deel van de afgestudeerden komt dan ook in een ander beroepenveld terecht. Een sterk punt van de opleidingen is volgens de commissie dat recent een aantal contracten is afgesloten met enkele Amerikaanse universiteiten, waarin afspraken zijn gemaakt over omvangrijke studentenuitwisseling in de bachelor- en masterfase. Momenteel worden studenten wel aangemoedigd om naar het buitenland te gaan, maar de facto gaan er uiteindelijk weinig. De commissie heeft vastgesteld dat het onderwerp internationalisering in de bachelorfase bij veel instellingen weinig aandacht krijgt. De opleidingen Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht vormen hierop een positieve uitzondering. Wanneer de overeenkomsten met de Amerikaanse universiteiten inderdaad zo zullen functioneren zoals gepresenteerd door de faculteit zal de Universiteit Utrecht daarmee een voorbeeldfunctie voor internationalisering vervullen. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed Oordeel onderwerp Doelstellingen van de opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen van de opleiding luidt: voldoende.
1.3.2 Programma Bachelor De bacheloropleiding Geschiedenis heeft een totale omvang van 180 ECTS. Naast een uniform, verplicht, gedeelte van maximaal 75 ECTS stellen studenten hun onderwijsprogramma deels zelf samen binnen de door de opleiding gestelde regels ten aanzien van samenhang en niveau. De bachelor bestaat uit een major die verdeeld kan worden in disciplinegebonden vakken (max. 105 ECTS) en academische contextvakken (max. 30 ECTS). Binnen zowel de disciplinegebonden als de academische contextvakken worden verplichte en keuzevakken gegeven. Het overige deel van de bacheloropleiding bestaat uit een profileringsruimte, die studenten op basis van hun interesses en ambities kunnen invullen met cursussen uit het gehele Utrechtse onderwijsaanbod, maar ook met een aanbod van bijvoorbeeld andere universiteiten. Master De drie masterprogramma’s Moderne Tijden, Vroeg-Moderne Geschiedenis en Comparative History zijn gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek, dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. In het laatste geval leert de student de in het masterprogramma verworven kennis en vaardigheden te presenteren aan diverse publiekscategorieën. Globaal gezien bestaat het masterprogramma uit cursorisch onderwijs (waarin de student theoretisch verder gevormd wordt) en een eindscriptie of thesis, waarmee de opleiding afgesloten wordt. Een stage kan onderdeel van het programma uitmaken. De eenjarige masterprogramma’s Moderne Tijden, Vroeg-Moderne Geschiedenis en Comparative History hebben een omvang van 60 ECTS.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
61
Er worden drie verschillende eenjarige masterprogramma’s aangeboden; Moderne Tijden, Vroeg-Moderne Geschiedenis en Comparative History.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
In de bachelorfase geven vooral verplichte onderzoeksseminars I, II en III gestalte aan de wetenschappelijke vorming van studenten. Tijdens deze seminars worden studenten geschoold in onderzoeksvaardigheden aan de hand van bepaalde thema’s, zoals ‘de jaren vijftig’ of ’de stad in de 17de eeuw’. In de onderzoeksseminars II en III sluit het onderwijs aan bij de stand van het onderzoek dat door de docenten zelf wordt uitgevoerd. Hierdoor komen de studenten in aanraking met de recente wetenschappelijke theorieën uit het relevante veld. De toelatingseisen voor deelname aan deze cursussen dienen ter handhaving van de gewenste instroomniveaus. Deze ingangseisen worden echter onvoldoende gecontroleerd. Tijdens de visitatie werd de commissie verzekerd dat dergelijke controle in de toekomst versterkt ter hand zal worden genomen. Ook in de masterprogramma’s Moderne Tijden, Vroeg-Moderne Geschiedenis en Comparative History staat de wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek centraal. Deze wisselwerking krijgt gestalte, doordat bijvoorbeeld elk programma een inleidende cursus kent waarin de laatste stand van zaken wat betreft wetenschappelijk theorieën en gebruikte onderzoeksmethode(n) aan de orde wordt gesteld. Maar daarnaast worden in de masteropleiding ook diverse onderzoeksseminars gegeven waarin de student onder supervisie van de staf een eigen onderzoek opzet. In de masterscriptie (15-22.5 ECTS) kan de student laten zien alle verworven vaardigheden te beheersen. Deze functioneert dan ook als proeve van bekwaamheid. De omvang van de scriptie varieert met de gekozen master; voor de master Moderne Tijden en Vroeg-Moderne Geschiedenis is de omvang 15 ECTS, maar voor de master Comparative History 22.5 ECTS. De opleiding is zich bewust van deze variatie en beschouwt het als een onwenselijk fenomeen. Er wordt gewerkt aan een oplossing waarbij de omvang van de scripties gelijk zal worden getrokken. Volgens de commissie worden studenten vanaf het begin van de bachelor en master in aanraking gebracht met wetenschappelijk onderzoek. De opklimmende niveaus leiden ertoe dat de student aan het einde van de (master)opleiding in staat wordt geacht om een zelfstandig onderzoek uit te voeren en de resultaten hiervan neer te leggen in een scriptie. Tijdens de gesprekken bleek dat dit systeem in de praktijk naar tevredenheid functioneert. Studenten zijn zich goed bewust van dit systeem en er is volgens hen een duidelijk verschil waarneembaar tussen de vier niveaus (1, 2, 3 en M) waarop het onderwijs gegeven wordt. Het wetenschappelijk onderzoek komt met het opklimmen van de onderwijsniveaus steeds nadrukkelijker naar voren. De commissie acht het van belang dat de toezegging van de opleiding dat de ingangseisen ook in praktijk worden gebracht daadwerkelijk wordt nagekomen. 62
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Zoals reeds bij F1 genoemd, maakt de Faculteit der Letteren gebruik van het Angelsaksische onderwijssysteem waarbij gekozen wordt voor het aanbieden van de materie in kleine vakken. De commissie is van mening dat hier een duidelijke keuze is gemaakt voor een bepaalde invalshoek in het geven van onderwijs en was bovendien onder de indruk van de manier waarop de opleidingen vorm hebben gegeven aan dit model. De commissie stelt vast dat Geschiedenis een gevarieerde bacheloropleiding heeft met een duidelijke opbouw waarbij de keuze voor thema-, basis- en onderzoekscolleges breed genoeg is. De eindtermen, zoals reeds onder facet 1 genoemd, zijn vertaald in leerdoelen en vormen de basis van de aangeleerde kennis en vaardigheden. Het eerste jaar van de bachelor wordt gekenmerkt door een vast pakket aan cursussen, waardoor de student kennis maakt met de belangrijkste historische feiten en ontwikkelingen. In het tweede en derde cursusjaar volgt de student zowel verplichte als keuzevakken, waarbij studenten de in het eerste jaar opgedane kennis verder uitdiepen. De commissie is ervan overtuigd dat studenten de eindtermen halen (zie ook facet 20). Desalniettemin is zij tevens van mening dat de manier waarop de eindtermen in het curriculum verweven zijn duidelijker had kunnen worden gemaakt. Het gaat de commissie hier dus niet om de vraag of de eindtermen verweven zijn in het curriculum, maar om de vraag hoe dat concreet op cursusniveau duidelijk wordt. Nadere uitwerking en precisering hiervan is wenselijk, bijvoorbeeld in de vorm van een kruistabel. Net als in de bachelor, worden de eindtermen in de mastercursussen verweven. Brede inleidingen (7,5 ECTS per cursus; de student volgt er minimaal twee) in de specifieke methoden van het vakgebied en verdiepende cursussen op deelaspecten van het vakgebied geven een stand van zaken in onderzoeksvragen en -methoden. De masterthesis (15-22,5 ECTS) is het eindpunt van het curriculum. Net als voor de bachelor geldt ook voor de master dat de manier waarop de eindtermen in de cursussen verwerkt zijn duidelijker gepresenteerd hadden kunnen worden. De commissie is van mening dat het onderwijsprogramma studenten voldoende de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te halen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F6: S amenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
63
De bacheloropleiding heeft een totale omvang 180 ECTS (zie F9), waarvan 135 ECTS in de major en 45 in de vrije profileringsruimte worden aangeboden. Binnen de major volgen studenten (met name in het eerste en tweede jaar) een verplicht gedeelte van maximaal 75 ECTS. Daarbinnen volgen zij twee academische contextvakken, dit zijn cursussen die de discipline in een bredere wetenschappelijke of maatschappelijke context plaatsen. De overige 60 ECTS kiest een student uit vakken die de opleiding aanbiedt in de majorgebonden keuzeruimte. Omdat studenten binnen door de opleiding gestelde regels voor een groot deel een eigen studieprogramma samenstellen, en slechts ten dele een uniform programma doorlopen, worden zij bij het maken van keuzes begeleid door de tutor en de studieadviseur. Het welslagen van deze opzet van het curriculum hangt daarmee sterk af van het goed functioneren van het tutoraat en de studieadviseur. Uit de gesprekken die de commissie met studenten en docenten voerde bleek dat het systeem voldoende werkt. Studenten weten over het algemeen de tutoren te vinden, indien zij vragen hebben over bijvoorbeeld nog te volgen cursussen en de samenhang met eerder gevolgde vakken. Echter, de minder goed presterende studenten maken niet of nauwelijks gebruik van de beschikbare hulp door tutoren. Ook op oproepen van de tutoren aan deze groep studenten, waarin gevraagd wordt contact op te nemen, wordt slecht gereageerd. Studenten worden volgens de commissie in de bachelor breed en multidisciplinair opgeleid. De drie programma’s in de masteropleiding vormen een samenhangend geheel. Door middel van diverse cursussen worden studenten voorbereid op het zelfstandig verrichten van eigen onderzoek, eerst collectief en onder nauw toezicht van de begeleider in het onderzoeksseminar, daarna met een grotere individuele inbreng en verantwoordelijkheid in de masterthesis. De tutorials hebben een omvang van 7.5 ECTS en dienen om studenten te leren structuur en diepgang aan hun eigen onderzoeksinteresses te geven en zo de stap naar zelfstandig onderzoek te bevorderen. Verder wordt een aantal keuzecursussen aangeboden, waarvan de student er 13 volgt (afhankelijk van de gekozen master). Deze cursussen zijn volgens de commissie goed opgebouwd en bieden ruim voldoende keuzeruimte. De commissie had aanvankelijk enige aarzelingen ten aanzien van de relatief grote keuzevrijheid die studenten hebben. Ze was echter positief verrast door het enthousiasme, waarmee zowel docenten als studenten hierover spraken. Tijdens het bezoek bleek dat het risico van ontsporen door een te grote keuzevrijheid wordt beperkt door een tutoraat. Hierbij moet wel gesteld worden dat het minder goed presterende studenten zijn die soms onvoldoende bereikt worden. De commissie beseft dat de opleiding ter zake geen wonderen kan verrichten, maar wijst wel op de noodzaak van een hecht georganiseerd tutoraat. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed
F7: Studielast Het programma is studeerbaar, doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De opleidingen dragen zorg voor de studeerbaarheid van het programma door onder meer gespreide toetsing en de richtlijn dat elke cursus, inclusief toetsing, binnen de periode die ervoor 64
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
staat is afgerond. Om dit te bevorderen heeft iedere cursus meerdere toetsmomenten waardoor studenten regelmatiger zullen moeten studeren. Voorts is voor vrijwel elke cursus een studiehandleiding beschikbaar waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht. Fulltime studenten worden geacht 40 uur per week aan hun opleiding te besteden. In werkelijkheid besteden bachelorstudenten ongeveer 25 uur per week aan hun opleiding. Een masterstudent volgt twee cursussen van 7,5 ECTS per onderwijsperiode en wordt geacht 20 uur per week aan een cursus te besteden. Toch is het tijdens de gesprekken duidelijk geworden dat studenten over het algemeen minder tijd aan hun opleiding besteden (ongeveer 25-30). Desalniettemin lijken, op basis van de gevoerde gesprekken, de eerste studenten met een niet al te grote studievertraging (2 à 3 maanden) af te studeren. De opleiding heeft als streefdoel dat studenten hun opleiding, inclusief thesis, binnen het bestek van de eenjarige opleiding zullen afronden. De commissie is van mening dat zowel de bachelor als de master voldoende studeerbaar is en dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de studielast over het hele jaar. Er zijn geen struikelblokken in het curriculum geconstateerd. Het is tijdens de gesprekken bovendien duidelijk geworden dat veel moeite is gedaan om de studeerbaarheid van de programma’s te optimaliseren. De onderwijscommissie evalueert cursussen regelmatig en er is voldoende contact met studenten om snel op eventuele problemen in te springen. Verder ondersteunt de commissie de meerdere toetsmomenten in een cursus van harte. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De bacheloropleiding Geschiedenis van de Utrechtse Letterenfaculteit is toegankelijk voor studenten met: • • •
een VWO-diploma; een HBO-propedeuse of HBO-einddiploma van een vergelijkbare opleiding; een gelijkwaardig diploma (gelijkwaardige buitenlandse diploma’s zijn vastgelegd in de OER van de opleiding).
Studenten zonder geldig diploma kunnen een colloquium doctum afleggen. De toelatinseisen worden bij aanmelding voor een opleiding bij bureau inschrijving van de universiteit gecontroleerd. Daarnaast hanteert de faculteit verschillende middelen om zicht te houden op de aansluiting met de vooropleiding, wanneer studenten eenmaal aan de bacheloropleiding zijn begonnen. Zoals cursusevaluaties, individuele en groepsbijeenkomsten en tevens de eerstejaarsenquête. Hierdoor is de faculteit op de hoogte van ieder cohort studenten dat jaarlijks aan de opleiding begint. Tijdens de visitatie zijn er geen problemen aan het licht gekomen met betrekking tot de aansluiting op de vervolgopleiding.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
65
In de voorlichting over de masteropleidingen (voorlichtingsbijeenkomsten, introductie, website, brochures) wordt een goed beeld gegeven van de aard en inhoud van de opleiding, de verwachtingen van studenten en hun toekomstperspectieven. Studenten hebben dit in de gesprekken bevestigd. De commissie is voorstander van een ‘harde knip’ tussen de bachelor en master waarbij studenten niet tot de masteropleiding worden toegelaten, voordat ze hun bacheloropleiding hebben afgerond. Uit de gesprekken die de commissie heeft gehouden bleek dat er enige problemen lijken te zijn bij de aansluiting tussen de bachelor- en de masteropleiding. Dit probleem wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt, doordat studenten met een uiteenlopende achtergrond (HBO, verschillende bacheloropleidingen) instromen. Binnen de opleidingscommissie wordt daarom momenteel de discussie gevoerd of er voortaan hogere instroomeisen (bijvoorbeeld verplicht afronden van bepaalde minoren) moeten worden gesteld. Opvallend was de grote instroom van deeltijdstudenten. De commissie verwacht, op basis van informatie uit de studiegids, dat er ook voor hen voldoende keuzemogelijkheden zijn. Ze heeft dit tijdens het bezoek helaas niet kunnen verifiëren, omdat zij geen deeltijdstudenten heeft gesproken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 180 ECTS voor de bachelor en 60 ECTS voor de master en voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bacheloropleidingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De bacheloropleiding kent een relatief grote keuzevrijheid toe aan studenten. Daarbij past een onderwijsmodel, waarin een student binnen bepaalde grenzen zijn of haar eigen studieprogramma bepaalt. Tegenover deze keuzevrijheid stelt de universiteit studiebegeleiding en persoonlijk en kleinschalig onderwijs. De Universiteit Utrecht gaat ervan uit dat zowel docenten als studenten verplichtingen aangaan bij deelname aan een cursus. De docenten worden gehouden aan het verzorgen van (voor zover mogelijk) activerend en kleinschalig onderwijs. Van studenten wordt actieve deelname aan het onderwijs verwacht, dat ze regelmatig studeren en deelnemen aan de verschillende toetsen binnen een cursus.
66
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Het onderwijs is zo opgezet dat in het eerste jaar overwegend hoor- en werkcolleges gegeven worden, waarna de student steeds vaker in kleine groepen les krijgt, waarin een grotere inbreng en zelfstandigheid van de student gevraagd wordt. De kern van het onderwijs in de bacheloropleiding is activerend en kleinschalig. De gekozen onderwijsvorm sluit dus goed aan bij de doelstellingen die bij de fase past waarin de student zich bevindt. Bovendien maakt deze variatie het onderwijsprogramma als geheel aantrekkelijker. De commissie concludeert op basis van de gesprekken dat dit systeem naar tevredenheid functioneert. Ook voor de drie masterprogramma’s bestaat volgens de commissie een duidelijk didactisch concept. De programma’s kennen inhoudelijk een opbouw van introductie naar verdieping, uitwerking en zelfstandig onderzoek. Daarnaast is er sprake van afwisseling in vormgeving; van brede responsiecolleges, via intensief begeleide seminars, tot geïndividualiseerde tutorials en de zelfstandig te schrijven thesis. Dit leidt volgens de commissie tot een goed opgebouwd traject richting zelfstandig onderzoeker. De cursussen binnen de masteropleidingen van de faculteit zijn van hetzelfde niveau. Cursussen op niveau M veronderstellen een grote zelfstandigheid van de student. Er wordt gewerkt in kleine groepen. Masteropleidingen met relatief grote studentenaantallen zullen naast werkcolleges ook hoorcolleges aanbieden. De commissie is van mening dat de opleidingen veel aandacht besteden aan het didactisch concept. Uit gesprekken bleek tevens dat de studenten erg tevreden waren over het Utrechts onderwijssysteem. Een nadeel van een veelheid aan kleine vakken, zoals het onderwijs in Utrecht wordt aangeboden, is dat de studenten nog maar weinig omvangrijke werkstukken kunnen schrijven. Ofschoon de commissie aanvankelijk enige bedenkingen had over de grootte van de geschreven werkstukken, alsmede over de keuzemogelijkheid een bachelorscriptie van 7,5 ECTS te schrijven, is zij overtuigd geraakt dat de implementatie van het Angelsaksisch onderwijssysteem op dusdanig goede wijze heeft plaatsgevonden dat voldoende diepgang gegarandeerd blijft. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het Utrechts onderwijssysteem kent elke cursus meerdere toetsmomenten. Studenten studeren door tussentijdse toetsing regelmatiger en krijgen gedurende de cursus inzicht in het door hen bereikte niveau. De commissie is positief over de mogelijkheid die docenten hebben om eventueel binnen dit systeem tussentijds bij te sturen. Zowel de leerdoelen als de wijze van toetsing worden vooral in de bacheloropleiding op een zeer heldere manier naar studenten gecommuniceerd. Een punt van verbetering is volgens de commissie dat er (kleine) verschillen bestaan in de zwaarte van toetsing (de moeilijkheidsgraad van een toets) tussen cursussen die eenzelfde zwaarte zouden moeten hebben. Dit wordt veroorzaakt, doordat het onderwijs door verschillende docenten wordt verzorgd. Via evaluatieformulieren proberen de opleidingen dit soort verschillen zoveel mogelijk te minimaliseren. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
67
In de masteropleiding vindt toetsing bij de inleidende onderdelen plaats door middel van essays en essaytentamens. De afzonderlijke onderdelen worden getoetst door middel van mondelinge tentamens en literatuurrapportages. In de onderzoeksseminars staan zowel mondelinge als schriftelijke presentaties van het onderzoek centraal. Per cursus wordt bepaald welke leerdoelen worden gerealiseerd, die dan ook hun weerslag vinden in de toetsing. Deze doelstellingen zijn sterk gerelateerd aan het totale programma en de te realiseren eindkwalificaties. Na afloop van een tentamen krijgen studenten feedback op de verschillende afgenomen toetsen, zoals mondelinge en schriftelijke presentaties. Bij schriftelijke essaytentamens wordt studenten de gelegenheid geboden de resultaten in te zien en met de docent te bespreken. De beoordeling van een thesis wordt door een tweede docent geaccordeerd. Het niveau van de thesis zal in hoge mate moeten bewijzen of de student de eindtermen van de opleiding heeft waargemaakt. De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan. Na verwerking kan een student zijn of haar resultaten ook raadplegen via OSIRIS-Online, de webgebaseerde versie van het studievoortgangsysteem. De gespreide toetsing heeft geresulteerd in een actievere deelname van studenten aan cursussen. Deze actievere deelname van studenten wordt verder bevorderd door het aantal herkansingsmogelijkheden te beperken. Door dit onderwijssysteem is de studiepuntproductie per student per jaar toegenomen. De commissie is positief over de regel dat tentamens binnen 10 werkdagen dienen te zijn nagekeken. Gezien de hoge werkdruk voor docenten lijkt het redelijk dat hier soms in beperkte mate van afgeweken kan worden. Dit leidt terecht niet tot klachten van studenten. Het hoge ambitieniveau van de opleidingen blijkt ook nog uit de nakijktermijn van 10 dagen die wordt gehanteerd. De commissie vindt dit een mooi streven, maar meent ook dat deze termijn best iets ruimer zou mogen zijn voor druk bezochte cursussen. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende.
1.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het onderwijs voor beide opleidingen Geschiedenis wordt grotendeels verzorgd door docentonderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren en senior docent-onderzoekers spelen in beide opleidingen een belangrijke rol in de ontwikkeling en verzorging van onderwijsprogramma’s. Alle medewerkers hebben naast onderwijstaken ook 68
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
onderzoekstaken en zijn verbonden aan de betrokken onderzoeksinstituten (Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur, OGC). De commissie heeft zich ervan vergewist dat de staf hoog gekwalificeerd is in alle tijdvakken en dat een aanzienlijk deel van hen een goede internationale reputatie heeft. Zoals hierboven staat aangegeven omvat de onderzoekstaak van docenten gemiddeld 35% van hun tijd. Maar de commissie heeft enige zorgen of dit wel gehaald wordt (zie ook F13). De niet geringe onderwijsdruk is verder toegenomen met het invoeren van meerdere toetsmomenten per cursus. Gezien de goede (onderzoeks)kwaliteiten van de staf zou het volgens de commissie spijtig zijn indien de huidige positie niet gehandhaafd kan blijven. Oordeel commissie: goed
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Door de invoering van een nieuwe onderwijsstructuur, universiteitsbreed, is de werkdruk van de staf ook bij Geschiedenis toegenomen. De ontwikkeling en invoering van nieuwe onderwijsprogramma’s, extra organisatorische werkzaamheden, nieuwe toetsvormen en intensivering van het onderwijs dienen in dit verband te worden genoemd. Tegelijkertijd is de beschikbare formatie voor het geven van onderwijs teruggelopen als gevolg van de diplomafinanciering. De studenteninstroom aan de Faculteit der Letteren daalde van 1503 eerstejaars studenten in 1991 naar 703 eerstejaarsstudenten in 1998. Vanaf 2002 nam het aantal behaalde diploma’s af, terwijl de instroom juist weer toenam tot 1150 eerstejaars in 2003. De verhoogde onderwijsinspanningen lopen dus niet parallel aan de financiering die is gebaseerd op de lage instroom van eind jaren negentig. De Faculteit der Letteren hoopt te bereiken dat in 2007 beiden weer met elkaar in evenwicht zullen zijn. De commissie wil over dit facet enige zorg uitspreken. Thans verkeert de opleiding in een situatie, waarin het goede onderwijs met zeer beperkte middelen gegeven dient te worden. Eén en ander is het resultaat van de recent afgekondigde vacaturestop. Naar verwachting zal de onderwijsfinanciering in 2007 weer gelijk lopen met de huidige studentaantallen. De commissie wijst op de noodzaak dat tot die tijd een andere passende oplossing voor de beperking van de onderwijslast gevonden kan worden. Oordeel commissie: voldoende
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt binnen onderwijs- en onderzoekstaken verschillende functieniveaus, waaraan kwalificaties gekoppeld zijn. Dit is vastgelegd in de regeling WPFLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). Elke faculteit vult het WP-FLOW kader in met een eigen loopbaanbeleid, waarin bijvoorbeeld is opgenomen dat een medewerker bij excellent functioneren en additionele verantwoordelijkheden in aanmerking kan komen voor een uitloopschaal.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
69
De commissie heeft geconstateerd dat er voor alle functies goede professionaliseringstrajecten worden georganiseerd. Juniordocenten volgen bijvoorbeeld een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen. Onder begeleiding van een persoonlijke tutor verrichten junioren gedurende twee jaar onderwijstaken. Aan docent-onderzoekers wordt een intervisietraject aangeboden in samenwerking met de faculteit Sociale Wetenschappen. Senior docent-onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT). De commissie heeft op basis van de zelfstudie en de gevoerde gesprekken geconstateerd dat beide opleidingen het mogelijke doen om het personeel optimaal te kwalificeren voor het programma. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende
1.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire rapport staan de kwaliteit en kwantiteit van de onderwijsruimten en faciliteiten beschreven. Er zijn op dit moment enkele problemen met de beschikbaarheid van de kleinere zalen. De commissie heeft begrepen dat deze problemen na de oplevering van het nieuwe gebouw opgelost moeten zijn. Het uitgangspunt van de Letterenfaculteit is kleinschalig onderwijs aanbieden. Om dit te ondersteunen wordt gebruik gemaakt van verschillende diensten, onder meer het gebruik van ICT en de vakspecifieke toepassing van ICT in de curricula. Het ICT-centrum en het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM) spelen hierin een centrale rol. De commissie heeft tijdens het bezoek toegang gehad tot de IT-systemen van de faculteit en heeft geconstateerd dat dit goed functioneert. De materiële voorzieningen zijn volgens de commissie toereikend om het onderwijsprogramma van beide opleidingen te realiseren. Oordeel commissie: voldoende
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De Letterenopleidingen van de Universiteit profileren zich door de grote keuzevrijheid die studenten hebben bij de invulling van hun studieprogramma in de bachelor. In de masterop70
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
leiding varieert het curriculum van keuzevrijheid tot een verplicht programma. Zo stelt het masterprogramma Moderne Tijden 50,5 ECTS verplicht en Vroeg-Moderne Geschiedenis en Comparative History beiden 30 ECTS. Tutoren en studieadviseurs worden ingezet om de studiebegeleiding te realiseren. Daarnaast kunnen studenten gebruik maken van het Studiepunt Letteren, een centraal informatiecentrum voor studenten. In dit Studiepunt zijn onder andere de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling ondergebracht. Ook de afspraken met de studieadviseurs, de coördinator internationalisering en de stagecoördinator worden via dit Studiepunt gemaakt. Om studenten na hun eerste jaar een indicatie te geven of het verstandig is de opleiding voort te zetten wordt er momenteel aan iedere student een studieadvies gegeven. Dit studieadvies is echter niet bindend. Desondanks volgt de meerderheid van de studenten een eventueel negatief studieadvies op. Er bestaan binnen de faculteit plannen om vanaf 2007 een bindend studieadvies in te voeren, welke de opleidingen de mogelijkheid geeft studenten te weigeren. Het puntenaantal is vastgesteld op 37.5 ECTS. De commissie steunt deze beslissing van de opleiding. Uit de gesprekken concludeert de commissie dat de studenten tevreden zijn over de studiebegeleiding. Er zijn volgens hen voldoende mogelijkheden om over de studie en studievoortgang te praten. Studenten tekenen aan dat het initiatief hiervoor wel van studenten zelf moet komen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
1.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit heeft tot doel gesteld dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar, wordt geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen en beziet deze telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van deze resultaten vindt vervolgens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. Tijdens het visitatiebezoek is de commissie tot de conclusie gekomen dat er goed en vaak geevalueerd wordt. Hierdoor is het behoud van de kwaliteit van beide opleidingen verzekerd. Om de mening van studenten ten aanzien van onderwijsbeleid, voorlichting en voorzieningen te achterhalen, maken beide opleidingen Geschiedenis gebruik van de studentenmonitor. Onderdeel daarvan zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en in de nabije toekomst de masterenquête. Kenmerk van de monitor is dat studenten uit één cohort worden gevolgd gedurende hun studie. In hun eerste jaar worden zij ondervraagd (eerstejaarsenquête) en twee jaar later nogmaals (derdejaarsenquête). Daarmee kunnen niet alleen resultaten van een cohort over meerdere jaren worden gepeild, maar kunnen ook cohorten of opleidingen met elkaar worden vergeleken. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
71
De opleidingscommissie van de bachelor- en masteropleiding Geschiedenis komt maandelijks bijeen. De commissie stelt vast dat de opleidingscommissie goed functioneert en betrokken is bij de voor haar relevante beslissingen die genomen worden. Oordeel commissie: goed
F18: Maatregelen ter verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Binnen de opleidingen Geschiedenis bestaat een levendige discussie over het onderwijs, mede vorm gegeven door de actieve studentenvereniging, de Utrechtse Historisch Studenten Kring (UHSK). Zo zijn er jaarlijkse evaluatiebijeenkomsten in het voorjaar, waar docenten en studenten in debat gaan over het onderwijs. Uit deze bijeenkomsten, uit de voorstellen van de opleidingscommissie en uit de besprekingen in het instituutsbestuur zijn regelmatig verbeteringsvoorstellen voortgekomen (aanpassing van de richtlijnen aangaande intensivering en toetsmomenten; het opstellen van aangepaste richtlijnen per cursustype ter versterking van de samenhang van het curriculum; de integratie van het eindwerkstuk in Onderzoekseminar III). Deze wijzigingen zijn steeds in, voor studenten en docenten toegankelijke, zittingen besproken, zodat ook buiten de kaders van de formele medezeggenschap een basis kon worden gecreëerd. De commissie is dan ook van mening dat een en ander aanduidt dat er veel in het werk wordt gesteld om eventuele drempels weg te nemen en het onderwijs van een zo hoog mogelijk niveau te laten zijn. Hierbij wordt nadrukkelijk de dialoog gezocht met alle bij het onderwijs betrokken groepen. Oordeel commissie: goed
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Het evaluatiesysteem dat in de twee voorgaande facetten is beschreven, maakt duidelijk dat zowel staf als studenten betrokken zijn bij de kwaliteitszorg (opleidingscommissie, evaluatiebijeenkomsten). Binnen de Letterenfaculteit worden de resultaten van de enquêtes op facultair niveau geanalyseerd en verspreid onder alle opleidingen. De commissie is van mening dat de betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de opleidingen Geschiedenis ruim voldoende is. Naast de diverse enquêtes wordt er ook gebruik gemaakt van bijvoorbeeld evaluatiebijeenkomsten, waar docenten en studenten in debat gaan over het onderwijs. De commissie heeft tijdens de visitatie vastgesteld dat het ook voor deze opleidingen niet altijd even eenvoudig is om contact met hun alumni te bewaren. Alumni blijken nu eenmaal niet altijd goed bereikbaar te zijn en regelmatig te verhuizen. Hierdoor is het moeilijk afgestudeerden na hun opleiding op de arbeidsmarkt te blijven volgen. De commissie is desalniettemin van mening dat de opleidingen er zelf ook meer aan zouden kunnen doen, bijvoorbeeld door het organiseren 72
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
van alumnidagen. Zeker omdat hiermee ook het zicht op het beroepenveld verbeterd wordt. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg luidt: voldoende.
1.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
In het cursusjaar 2001 is het eerste cohort bachelorstudenten gestart. Het merendeel van de masteropleidingen is per september 2004 gestart. Gezien de geringe ervaring met de master tot nog toe valt er over het gerealiseerde eindniveau van de drie programma’s in de master nog niet zoveel te zeggen. Tijdens het visitatiebezoek eind juni 2005 waren er nog geen masterscripties beschikbaar. Wel heeft de commissie tijdens de visitatie een aantal bachelorwerkstukken kunnen lezen en beoordelen. De commissie was van oordeel dat het niveau van deze werkstukken goed was. De commissie heeft tevens een aantal doctoraalscripties bekeken en ook deze waren van een goed niveau. Omdat er vanuit de opleidingen tot dusver scripties zijn afgeleverd van goede kwaliteit vindt de commissie het aannemelijk te veronderstellen dat de masterscripties ook van een goed niveau zullen zijn. Oordeel commissie: goed
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
De faculteit hanteert als streefdoel dat de opleidingsrendementen ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen liggen. Het rendement na het eerste jaar van de bacheloropleiding Geschiedenis ligt rond de 60% en zit daarmee ruwweg op het landelijk gemiddelde voor dezelfde opleidingen. Toch wordt er zowel bij de bacheloropleiding als de masteropleiding naar gestreefd om de rendementscijfers te verhogen. De faculteit en de beide opleidingen hebben ervoor gekozen de rendementscijfers te verhogen door het rendement per cursus te verbeteren. Men probeert het cursusrendement te verhogen door middel van meervoudige toetsing binnen een cursus en ook het verhogen van het aantal contacturen per cursus. Daarnaast is het aantal herkansingen terug gebracht naar één. De schatting is dat momenteel ongeveer 80% van de studenten slaagt voor een cursus waaraan zij deelnemen. Als gevolg van deze maatregelen is de studiepuntproductie per student per jaar toegenomen. Globaal genomen kan worden gesteld dat deze veranderingen een rendementsverbetering tot gevolg zouden moeten hebben. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk, wanneer QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
73
meerdere opeenvolgende jaren met elkaar vergeleken kunnen worden. Cijfers van het studierendement na de invoering van bovengenoemde maatregelen ontbreken echter vooralsnog. De opleidingen meldden tevens dat in hun visie de opleidingsbrede rendementscijfers sterk worden verlaagd door studenten die zich weliswaar inschrijven voor een cursus, maar daaraan vervolgens niet deelnemen en deze dus ook niet met goed gevolg afsluiten. De commissie is van oordeel dat de opleiding een duidelijke inspanning levert en geleverd heeft om de rendementen zo hoog mogelijk te laten zijn. Een ander punt dat het onderwijsrendement positief kan beïnvloeden is het introduceren van een bindend studieadvies. Het aantal studiepunten dat een student moet halen voor een positief advies is momenteel nog onderwerp van discussie (zie facet 16). Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resulaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
74
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen voldoende 1. Domeinspecifieke eisen van de opleiding 2. Niveau 3. Oriëntatie 2. Programma voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 3. Inzet van voldoende 12. Eisen WO personeel 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 4. Voorzieningen voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 5. Interne voldoende 17. Evaluatie resultaten kwaliteitszorg 18. Maatregelen ter verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6. Resultaten voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel bachelor goed voldoende goed goed voldoende
Oordeel master goed voldoende goed goed voldoende
goed voldoende voldoende voldoende goed
goed voldoende voldoende voldoende goed
goed goed voldoende goed voldoende
goed goed voldoende goed voldoende
voldoende goed goed
voldoende goed goed
voldoende
voldoende
goed voldoende
goed voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
75
76
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
2.
Rapport Master Conflict Studies and Human Rights aan de Universiteit Utrecht
Masteropleiding Conflict Studies and Human Rights Naam opleiding: Conflict Studies and Human Rights CROHO-nummer: 60712 Niveau: master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): voltijd Locatie(s): Utrecht Einddatum accreditatie: 31 december 2007
2.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Conflict Studies and Human Rights is onderdeel van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
2.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De commissie heeft tijdens de gesprekken geen noemenswaardige struikelblokken geconstateerd omtrent de invoering van de BaMa-structuur en de afbouw van de ongedeelde opleiding. De invoering van de nieuwe structuur is naar beste mogelijkheden uitgevoerd.. De opleiding is per 1 september 2004 van start gegaan.
2.3.
Het beoordelingskader
2.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De masteropleiding Conflict Studies and Human Rights richt zich op de analyse, de beheersing en de oplossing van hedendaagse conflicten. De nadruk wordt gelegd op de kritische analyse van de oorzaken, de dynamiek en de gevolgen van internationale en binnenstatelijke gewelddadige conflicten. In de opleiding staat een multidisciplinaire bestudering van conflicttheorieën, in combinatie met onderzoek naar en analyse van casestudies van specifieke hedendaagse conflicten, centraal. De studenten worden geschoold in het analyseren van conflicten en mensenrechtenschendingen, alsook in het toepassen van deze kennis bij de beheersing en oplossing van conflicten, bij QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
77
het formuleren van beleid voor vredesopbouw en bij de uitvoering van aan conflicten gerelateerde programma’s. Naast deze academische doelstellingen, heeft de masteropleiding ook tot doel studenten op te leiden voor een eventuele toekomstige loopbaan bij het groeiende aantal gespecialiseerde instellingen, zoals NGO’s en multilaterale organisaties als de NAVO, OSCE en EU, die zich bezighouden met de beheersing en oplossing van conflicten, rehabilitatie, mensenrechten en vredesopbouw. Conflict Studies is een relatief jong onderzoeksgebied. Het is ontstaan in reactie op een nieuw conflictpatroon dat zich, sinds het eind van de twintigste eeuw, aftekent. In de afgelopen decennia is een toenemend aantal sociale wetenschappers uit verschillende disciplines zich gaan bezighouden met onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van hedendaagse conflicten. Er bestaat tot nu toe geen eenheid in onderzoeksmethoden en verklaringsmodellen die bij de bestudering van gewelddadige conflicten worden gehanteerd. Verschillende disciplines leveren een bijdrage aan het vakgebied. In dit veld wil de masteropleiding Conflict Studies and Human Rights een multidisciplinaire positie innemen en de diverse disciplinaire benaderingen van de analyse van hedendaagse conflicten integreren. De opleiding heeft een aantal eindtermen geformuleerd. Studenten die de opleiding met succes hebben afgerond beschikken over: • •
•
•
• • •
een grondige kennis van de theoretische benaderingen van hedendaagse conflicten en de daarmee samenhangende mensenrechtenkwesties; een grondige kennis van de internationale beleidspraktijken ten aanzien van hedendaagse conflicten en mensenrechten, en inzicht in de politieke contexten waarin deze worden gehanteerd; de vaardigheid om het vraagstuk van gewelddadige conflicten en mensenrechten te overdenken vanuit een multi-level perspectief, waarin de configuratie van relaties tussen identiteitsgroepen, elites, staten, regio’s en de internationale arena wordt blootgelegd; het vermogen een multi-level, multi-actor en longitudinaal standpunt in te nemen ten aanzien van conflicten en zaken in verband te brengen met andere kennisdomeinen en/of praktijken; het vermogen ‘conflict-mapping’-technieken toe te passen; het vermogen om over eerder genoemde kwesties schriftelijke en mondelinge presentaties te geven; de vaardigheid om kwalitatief empirisch onderzoek te verrichten voor een masterscriptie, of praktijkervaring op te doen tijdens een stage bij een organisatie die actief is op het gebied van vrede en conflicten, uitmondend in een schriftelijke rapportage over deze ervaring.
De commissie is van mening dat er goed is nagedacht over de doelstellingen van de opleiding en dat de eindtermen goed zijn geformuleerd. Conflict Studies and Human Rights is in Nederland een unieke opleiding. Zij heeft een duidelijk multidisciplinair karakter. Docenten zijn bijvoorbeeld afkomstig uit diverse disciplines, zoals rechten, antropologie, politicologie of niet-Westerse sociologie. Uit de zelfstudie blijkt dat de opleiding banden heeft met het Centrum voor Conflictstudies en met binnen en buitenlandse instituten, voor onderwijs in en onderzoek naar vrede en veiligheid, zoals het Institute of Social Studies, het Centre for Latin American Research and Documentation, het Clingendael-Instituut, het Europese netwerk voor Peace and Conflict Studies (Humanitarian Net) en diverse universiteiten in Latijns-Amerika, Sri Lanka en de 78
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Verenigde Staten. De commissie is van oordeel dat de opleiding een sterke internationale orientatie kent. Oordeel commissie: goed
F2: Niveau De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De masterstudent wordt gedurende de opleiding geschoold in vakspecifieke kennis. Daarnaast wordt gewerkt aan een uitbreiding en verdieping van de academische vorming. Studenten verdiepen zich tijdens de masteropleiding in één of meerdere disciplines, waardoor hun kennis en inzicht worden uitgebreid (descriptor 1: kennis en inzicht). Veel aandacht wordt besteed aan de (inter)disciplinaire kaders van wetenschappelijke kennis en aan de wijze waarop verschillende soorten kennis op elkaar kunnen worden betrokken (descriptor 2: toepassen van kennis en inzicht). De student ontwikkelt het vermogen om te reflecteren op de relatie tussen de verschillende disciplines en methodes en ontwikkelt de vaardigheid te reflecteren op de eigen kennis en vaardigheden en deze te benoemen. In alle cursussen speelt de afweging van verschillende typen argumenten over de bredere culturele implicaties van de bestudeerde stof een centrale rol (descriptor 3: oordeelsvorming). In alle cursussen speelt het mondeling en schriftelijk rapporteren over de eigen resultaten een grote rol. Daarbij wordt aandacht besteed aan de verschillen in de eisen die het communiceren met wetenschappers stelt tegenover het communiceren met een meer algemeen publiek (descriptor 4: communicatie). De masteropleiding wordt afgesloten met een individueel, zelf op te zetten en uit te voeren onderzoek, waarin de opgedane kennis en vaardigheden uit de opleiding samenkomen (opnieuw descriptor 2 en bovendien descriptor 5: leervaardigheden). Alle in de master aangeboden cursussen zijn van het niveau M. Deze cursussen zijn van een hoger niveau dan de cursussen die in de bacheloropleidingen worden gegeven en veronderstellen daarnaast ook een grotere zelfstandigheid van de student. Voor het masterdiploma Conflict Studies and Human Rights moet 60 ECTS op niveau M worden behaald. De mate van zelfstandigheid die van studenten gevraagd wordt loopt tijdens het jaar op. De opleiding bestaat uit drie fasen die in de zelfstudie als volgt worden gespecificeerd. De eerste fase van het programma bestaat uit drie verplichte cursussen, waarin de belangrijkste aspecten van hedendaagse gewelddadige conflicten worden behandeld: conflictanalyse, de beleidspraktijk ten aanzien van conflicten en mensenrechten. In deze fase worden de studenten intensief begeleid en schrijven ze een aantal korte papers. In de tweede fase volgen de studenten de cursus Research Design (blok 1 en 2). In deze cursus worden de studenten begeleid om de vaardigheden en kennis die zij in deel 1 hebben opgedaan te vertalen naar een weloverwogen en uitvoerbaar onderzoeks-stagevoorstel. Tijdens fase 3 leren studenten om de door hen verworven vaardigheden en kennis aan te wenden bij hun individuele onderzoeks- of stageproject en bij het schrijven van hun scriptie. De commissie heeft geconcludeerd dat de Dublin descriptoren in voldoende mate hun weerslag hebben gevonden in het curriculum van de opleiding. Toch is zij ook van mening dat de opleiding duidelijker had kunnen maken hoe de Dublin descriptoren op cursusniveau hun QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
79
implementatie hebben gekregen. Het gaat er de commissie dus niet om of de Dublin descriptoren hun weergave in de opleiding hebben gevonden, maar om een nadere verduidelijking van de manier waarop. Oordeel commissie: voldoende F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist of dienstig is.
De opleiding bereidt studenten voor op een professionele loopbaan. Studenten leren conflicten en de mensenrechtenschendingen die daarmee gepaard gaan te analyseren. Naast een theoretische basis voor de analyse van hedendaagse conflicten, leren studenten ook praktische vaardigheden om theorie en praktijk met elkaar te verbinden en beleidsinterventies kritisch te beoordelen. Deze combinatie van theorie en praktijk is vereist voor de verschillende terreinen van conflictanalyse, zoals de journalistiek, de overheid, de ambtenarij, wetenschappelijk onderzoek, Non-Gouvernementele Organisaties, het bedrijfsleven, internationale organisaties, internationale betrekkingen, ontwikkelingssamenwerking en veiligheid. De commissie stelt dat er in de opleiding ruim voldoende aandacht is voor wetenschappelijk onderzoek en het multidisciplinair oplossen van problemen. De verschillende achtergronden van de docenten dragen hier op een positieve manier aan bij. Studenten worden getraind in een ‘multi-level’-analyse van conflicten en leren hoe zij hun vaardigheden en kennis moeten aanwenden bij het beheersen en oplossen van conflicten, bij het formuleren van beleid voor vredesopbouw en bij het uitvoeren van aan conflicten gerelateerde projecten. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen van de opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstelling van de opleiding luidt: voldoende.
2.3.2. Programma De masteropleiding is gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek, dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. Globaal gezien bestaat de masteropleiding uit cursorisch onderwijs (waarin de student theoretisch verder gevormd wordt) en een eindscriptie of thesis waarmee de opleiding afgesloten wordt. Een stage kan onderdeel van de opleiding uitmaken.
80
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Conflict Studies and Human Rights is een multidisciplinaire masteropleiding, waarin het theoretisch onderwijs is gekoppeld aan specifieke casestudies. De kerncursussen van het studieprogramma zijn erop gericht studenten een gedegen inzicht te verschaffen in de theoretische grondslagen van conflictstudies en mensenrechten. Daarmee worden hen de noodzakelijke basisvaardigheden bijgebracht om ten slotte het onderzoek te verrichten dat uitmondt in een masterscriptie. Recente wetenschappelijke literatuur wordt gebruikt om studenten kennis te laten maken met het theoretische en actuele debat, zoals de discursieve benadering van conflicten, het ‘Greed versus Grievance’-debat, of het ‘Do-no-harm’-principe bij humanitaire interventies. Vervolgens worden zij geacht deze paradigma’s en debatten te gebruiken als ‘sensitiverende’ theorieën, die als richtsnoer kunnen dienen bij de opzet van hun eigen onderzoeksprojecten. In de opleiding worden studenten geschoold in het sociaal-wetenschappelijke onderzoek. Dit komt naar voren in de manier van lesgeven en de inhoud van het cursusmateriaal. Zo vormt de cursus ‘Research Design, Methodology, and Data Analysis’ in feite de hoeksteen van het studieprogramma; aangezien studenten in deze cursus niet alleen kennismaken met technieken voor gegevensverzameling en het ontwerpproces van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, maar ook de verbanden tussen theorie, bewijsmateriaal en praktijk diepgaand en gedetailleerd bestuderen. Afgestudeerden in deze masteropleiding kunnen werk vinden bij instanties als Amnesty International, het Internationaal Tribunaal en ambassades. De commissie is positief over de aandacht die de opleiding heeft voor recente ontwikkelingen in de wetenschap, zoals het gebruik van recente theorieën en actuele debatten. Zij is ook enthousiast over het gebruik van interactieve opdrachten in de opleiding (bv. simulaties van actuele vredesprocessen, rollenspellen etcetera). Daarnaast worden er vakspecialisten uitgenodigd als gastdocent (bijvoorbeeld medewerkers van het IKV, Ministerie van Buitenlandse Zaken, ICG etcetera). Oordeel commissie: goed
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
In de eerste twee blokken volgen studenten drie kerncursussen die gericht zijn op conflictanalyse (The Analysis of Contemporary Violent Conflict), beleidsanalyse (Conflict Policies & Politics) en mensenrechten (Political Economy of Human Rights). Deze cursussen verschaffen QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
81
de studenten een gedegen, multidisciplinaire ondergrond in het vakgebied Conflict Studies and Human Rights. In blok 2 beginnen studenten met de voorbereidingen voor hun scriptie of stage (Research Design, Methodology, and Data Analysis). In deze periode schrijven zij een voorstel voor hun onderzoek of stageplaats en regelen de praktische zaken. Ook verrichten de studenten literatuuronderzoek. Tijdens deze voorbereidende fase worden de studenten intensief begeleid door stafleden van het Centrum voor Conflictstudies. De voorbereidende fase mondt uit in een schriftelijk plan dat wordt gepresenteerd tijdens een masterclass met andere studenten. Dit plan moet zijn goedgekeurd door de staf van het Centrum voor Conflictstudies. Het werkplan van onderzoeksstudenten bevat een analyse van de relevante achtergrondliteratuur, de onderzoeksmethodologie en een planning van het veldwerk/de onderzoeksactiviteiten. Het werkplan van studenten die hebben gekozen voor een stageplaats, bevat een beschrijving van de organisatie in kwestie en een nadere beschouwing van de theorie (i.e. een literatuuroverzicht) met betrekking tot de vraagstukken, waarmee de student zich tijdens de stage zal bezighouden. Studenten die het onderzoekspad volgen worden geacht een scriptie te schrijven van ongeveer 25.000 woorden. De scriptie dient een theoretisch hoofdstuk te bevatten, een beschrijving van de methodologie die is gebruikt en een presentatie en bespreking van de belangrijkste resultaten van het onderzoek. Beide trajecten (onderzoek en stageplaats) hebben een omvang variërend van 22.5 tot 30 ECTS. Gezien het belang van stages is de commissie van mening dat de opleiding zich sterker dan tot nog toe dient te bekommeren om stageplaatsen en –coördinatie. De opleiding kent een Angelsaksisch onderwijssysteem. Dit houdt in dat de stof aangeboden wordt in relatief veel kleine vakken. De commissie was onder de indruk van de manier waarop bij deze opleiding uitvoering werd gegeven aan dit onderwijssysteem. Een voorbeeld hiervan is dat studenten enerzijds maximaal 3000 woorden voor een werkstuk mogen gebruiken, maar dat ze anderzijds wel veel werkstukken moeten schrijven. Hierdoor doen de studenten voldoende schrijfervaring op, voordat zij aan hun scriptie beginnen. Tegelijkertijd heeft de commissie vastgesteld dat Conflict Studies and Human Rights een multidisciplinair, maar ook afgebakend vakgebied is is. Deze afbakening maakt het mogelijk dat studenten de eindtermen in 1 jaar halen. De commissie heeft vastgesteld dat de eindtermen, zoals reeds onder facet 1 genoemd, zijn vertaald in leerdoelen en de basis vormen van het curriculum. Het is in de ogen van commissie spijtig dat er in de zelfstudie geen tabel is bijgevoegd waaruit blijkt welke (academische) vaardigheden in de diverse cursussen aan bod komen. De commissie heeft geconcludeerd dat de opleiding voldoende naar de eindkwalificaties toewerkt.
Oordeel commissie: voldoende
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het programma bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat drie verplichte cursussen waarin de belangrijkste aspecten van hedendaagse gewelddadige conflicten worden behandeld: conflictanalyse, beleidspraktijk, mensenrechten. In het tweede deel leren studenten hoe zij de door hen verworven kennis en vaardigheden kunnen toepassen in hun eigen onderzoeks- en/of stageprojecten. De cursus Research Design in blok 1 en 2 helpt studenten om hun theoretische kennis te vertalen in een gedegen en haalbaar onderzoeks- en/of stagevoorstel.
82
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
De commissie heeft geconstateerd dat een aantal maatregelen is genomen om de samenhang in het programma te waarborgen: 1. Het programma begint met een kick-off week waarin de colleges een eerste geïntegreerde introductie bieden tot het vakgebied en waarin de diverse onderdelen van het programma en hun onderlinge samenhang worden besproken. 2. De kerncursussen zijn expliciet aan elkaar gekoppeld (zowel in inhoudelijke als in organisatorische zin: conflict mapping, interactie, casestudies, cursusliteratuur, deadlines, opdrachten). 3. De staf van het programma komt regelmatig bijeen om de voortgang te bespreken. 4. Gedurende de afgelopen jaren heeft de staf gezamenlijk een multidisciplinair, multi-level analytisch framework ontwikkeld waarop de masteropleiding is gebaseerd. De commissie is van mening dat de uiteindelijk gerealiseerde samenhang goed is. Niettemin ziet zij ook mogelijkheden voor verdere verbetering. De opleiding is zelf eveneens van mening dat de samenhang verbeterd kan worden; men lijkt probleembewust en reageert snel om eventuele minpunten te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is dat tijdens de gesprekken is gebleken dat de studenten meer cohesie willen zien tussen het eerste en tweede blok. De opleiding heeft dit ondervangen door volgend jaar het curriculum anders aan te bieden; het vak Qualitative Methodology, Research Design and Data Analysis wordt bijvoorbeeld gedurende zowel het eerste als het tweede blok gegeven in plaats van uitsluitend in het tweede blok. Oordeel commissie: voldoende
F7: Studielast Het programma is studeerbaar, doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Volgens de zelfstudie is de studeerbaarheid van het programma gewaarborgd door onder meer: gespreide toetsing, bindende deadlines voor opdrachten en heldere informatie in de studiegids en de digitale onderwijscatalogus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten en de wijze waarop docenten beschikbaar zijn.
De commissie heeft geconstateerd dat voor vrijwel elke cursus een studiehandleiding beschikbaar is, waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht. Uit in de zelfstudie gepresenteerd cijfermateriaal blijkt dat bovenstaande maatregelen hebben geleid tot een kleine toename in de hoeveelheid studiepunten die per student in een jaar behaald worden. Het is de commissie opgevallen dat de studenten door de staf goed aangespoord worden om na 1 jaar de opleiding af te ronden. Wel bleek de studiedruk soms behoorlijk hoog te zijn en te vragen om een nauwkeurige planning van de studie. Studenten worden daarom aangespoord in een vroegtijdig stadium na te denken over bijvoorbeeld hun scriptieonderwerp. Door de commissie zijn geen struikelblokken geconstateerd die belemmerend kunnen werken voor de studievoortgang. Hierdoor zal de doorstroom van studenten zo hoog liggen als maximaal van deze opleiding verwacht mag worden. Oordeel commissie: goed
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
83
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De opleiding kent een selectieve toelating. Afgelopen jaar hebben 146 studenten zich aangemeld, waarvan er 25 zijn toegelaten. De selectie voor toelating tot de opleiding vindt plaats op basis van het vakkenpakket dat een student heeft gehad, de affiniteit die een student heeft met het vakgebied (bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk) en schriftelijke weergegeven motivatie. Er worden alleen studenten toegelaten die de hele master willen voltooien; studenten die alleen geinteresseerd zijn in het volgen van een bijvak worden geweerd. Verzoeken voor toelating tot de opleiding worden voorgelegd aan de toelatingscommissie. De toelatingscommissie houdt met elke student een toelatingsgesprek, waarin de ambities van de student worden besproken. Op basis daarvan kan na een positief advies gezamenlijk een studieprogramma worden opgesteld. Ongeveer 50% van de studenten komt uit het buitenland. Deze studenten moeten zowel hun diploma’s als hun vakkenpakket overleggen om toegelaten te worden tot deze masteropleiding. De voertaal van deze opleiding is Engels, zodat buitenlandse studenten geen problemen met taal ondervinden. De Nederlandse studenten stromen in via onder andere de bachelor Geschiedenis, Sociale Wetenschappen en Antropologie. De samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse studenten verloopt uitstekend. Volgens de commissie is er sprake van een beredeneerde en inhoudelijke selectie van studenten. De opleiding is, gezien het aantal vooraanmeldingen, duidelijk in staat om te groeien, maar dit is alleen mogelijk indien er meer personeel aangesteld wordt. Oordeel commissie: goed
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 60 ECTS voor de master en voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van een masteropleiding. Oordeel commissie: voldoende
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het onderwijsprogramma wordt gekenmerkt door een interactieve manier van lesgeven (in groepen van maximaal 40 studenten), waardoor studenten worden gestimuleerd actief deel te nemen aan groepsdiscussies en een kritische houding leren ontwikkelen. De interactieve manier van lesgeven wordt weerspiegeld in de beoordeling van studenten. In blok 1 houden zij één mondelinge presentatie en schrijven zij drie korte beschouwende papers (schriftelijke feedback binnen 10 werkdagen) en twee langere papers (schriftelijke feedback binnen 15 werkdagen). 84
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
In de tweede helft van het jaar moeten studenten de kennis en vaardigheden die zij zich hebben eigen gemaakt gaan toepassen bij het schrijven van een afgewogen onderzoeks- of stagevoorstel, bij de uitvoering van hun onderzoek of stage en uiteindelijk bij hun scriptie. Voordat studenten beginnen aan hun onderzoek of stage dient het geschreven voorstel hierdoor te zijn goedgekeurd door een stafmedewerker van de opleiding. Door gebruik te maken van casestudy-analyses en conflict mapping wordt studenten voortdurend gevraagd een relatie te leggen tussen theorie en praktijk. De commissie heeft het studieprogramma van de masteropleiding bestudeerd en komt tot de conclusie dat er voldoende samenhang is tussen het didactisch concept van de opleiding, de doelstellingen en de werkvormen. De studenten volgen 320 uur werkcollege en verrichten 1360 uur zelfstudie. Ofschoon de commissie van mening is dat er duidelijk sprake is van een onderwijsconcept is de opleiding nog zoekende naar de juiste verhouding in studietijd tussen de diverse studieonderdelen, zoals stage en eindscriptie. Oordeel commissie: voldoende
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de cursussen worden studenten hoofdzakelijk beoordeeld op basis van schriftelijke opdrachten. Deze bestaan uit 1) tussentijdse ‘reflection papers’ (1200 woorden, schriftelijke feedback binnen 10 werkdagen) en 2) een afsluitend paper (3000 woorden, schriftelijke feedback binnen 15 werkdagen). De ‘reflection papers’ dienen ter recapitulatie van de inhoud van (een deel van) de verplichte stof en de presentaties en discussies tijdens werkgroepen. De voorwaarden waaraan studenten moeten voldoen om een toets of tentamen te halen worden ruim voor de examendatum bekend gemaakt. Er zijn hierover geen klachten van studenten vernomen. De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan, alvorens de uitslag van het examen wordt vastgesteld. De examencommissie is tevens de instantie die beslissingen neemt in zaken waarin de Onderwijs- en Examenregeling niet voorziet. De commissie heeft vastgesteld dat de toetsingen een adequate manier vormen om te testen of de studenten de leerdoelen hebben bereikt. De commissie kon zich goed vinden in de becijfering van de oude doctoraalscripties die zij heeft gelezen. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de master luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
85
2.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het facultaire onderwijs wordt grotendeels verzorgd door docent-onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren en senior docent-onderzoekers spelen in beide opleidingen een belangrijke rol in de ontwikkeling en verzorging van onderwijsprogramma’s. Alle medewerkers hebben naast onderwijstaken ook onderzoekstaken en zijn verbonden aan de betrokken onderzoeksinstituten. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan één van de twee onderzoeksinstituten binnen de faculteit: het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UIL OTS) en het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). De commissie heeft zich ervan vergewist dat de staf van Conflict Studies hoog gekwalificeerd is. Zoals hierboven staat aangegeven omvat de onderzoekstaak van docenten gemiddeld 35% van hun tijd. Gezien de hoge onderwijsdruk (zie ook F13) heeft de commissie wel enige zorgen of dit ook werkelijk gehaald kan worden. Oordeel commissie: goed
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Door een universiteitsbrede invoering van de nieuwe onderwijsstructuur is ook de werkdruk van de staf bij Conflict Studies toegenomen. Er moesten namelijk nieuwe onderwijsprogramma’s ontwikkeld worden, waar ook extra organisatorische werkzaamheden bij kwamen kijken. Daarnaast zijn het onderwijs en de studiebegeleiding geïntensiveerd, tegelijkertijd is de beschikbare formatie voor het geven van onderwijs teruggelopen als gevolg van de diplomafinanciering. De studenteninstroom van de Faculteit der Letteren daalde van 1503 eerstejaarsstudenten in 1991 naar 703 eerstejaarsstudenten in 1998. Vanaf 2002 nam het aantal behaalde diploma’s af, terwijl de instroom juist weer toenam tot 1150 eerstejaars in 2003. De verhoogde onderwijsinspanningen lopen dus niet parallel aan de financiering die is gebaseerd op de lage instroom van eind jaren negentig. De Faculteit der Letteren hoopt te bereiken dat in 2007 beide weer met elkaar in evenwicht zullen zijn. De commissie wil over dit facet enige zorg uitspreken. Het aantal studenten dat Conflict Studies studeert is in korte tijd sterk toegenomen. Daarom zijn er extra taken voor de docenten bijgekomen: het onderwijs en de studiebegeleiding zijn geïntensiveerd. De opleiding ervaart een grote behoefte aan extra personeel, maar ziet daartoe vanwege de vacaturestop geen mogelijkheden. Oordeel commissie: voldoende
86
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt binnen onderwijs- en onderzoekstaken verschillende functieniveaus, waaraan kwalificaties gekoppeld zijn. Dit is vastgelegd in de regeling WPFLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). Elke faculteit vult het WP-FLOW kader in met een eigen loopbaanbeleid, waarin bijvoorbeeld is opgenomen dat een medewerker bij excellent functioneren en additionele verantwoordelijkheden in aanmerking kan komen voor een uitloopschaal. De commissie heeft vastgesteld dat binnen de opleiding zeer diverse kennis aanwezig is die de opleiding inderdaad in staat stelt een multidisciplinaire benadering van conflicten aan de studenten aan te bieden. Uit de gesprekken is verder naar voren gekomen dat er bij deze opleiding goed is nagedacht over het onderwijssysteem. Het is dus duidelijk dat er veel in het werk wordt gesteld om het personeel optimaal te kwalificeren voor het programma. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van Personeel luidt: voldoende.
2.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire rapport staan de kwaliteit en kwantiteit van de onderwijsruimten en faciliteiten beschreven. Er zijn op dit moment enkele problemen met de beschikbaarheid van de kleinere zalen. De commissie heeft begrepen dat deze problemen na de oplevering van het nieuwe gebouw opgelost moeten zijn. Het uitgangspunt van de Letterenfaculteit is kleinschalig onderwijs aanbieden. Om dit te ondersteunen wordt gebruik gemaakt van verschillende diensten, onder meer het gebruik van ICT en de vakspecifieke toepassing van ICT in de curricula. Het ICT-centrum en het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM) spelen hierin een centrale rol. De commissie heeft tijdens het bezoek toegang gehad tot de IT-systemen van de facultei en heeft geconstateerd dat dit goed functioneert. De materiële voorzieningen zijn volgens de commissie toereikend om het onderwijsprogramma van de opleiding te realiseren. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
87
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Tutoren en studieadviseurs worden ingezet om de studiebegeleiding te realiseren. Daarnaast kunnen studenten gebruik maken van het Studiepunt Letteren, een centraal informatiecentrum voor studenten. In dit steunpunt zijn onder andere de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling ondergebracht. Ook de afspraken met de studieadviseurs, de coördinator internationalisering en de stagecoördinator worden via dit steunpunt gemaakt. Voor studenten die een vak in het buitenland of een stage willen volgen zijn facultaire coördinatoren aangesteld. Het initiatief voor het uitvoeren van een stage moet wel van de student zelf uitkomen, de stafmedewerkers verlenen hierbij hulp en zijn graag bereid hun contacten in het veld aan te spreken. De opleiding Conflict Studies moedigt studenten zoveel mogelijk aan om de opleiding na 1 jaar af te ronden. Dit laatste gebeurt,, doordat de opleiding aan studenten vraagt in een vroeg stadium een planning voor hun afstuderen te maken en op papier te zetten. Verbetering verdient de betrokkenheid van de opleiding bij het aanbieden van stages (zie F5).
Opvallend is dat studenten zeer enthousiast zijn over de begeleiding die zij ontvangen van de docenten. Dit gold vooral voor scriptiebegeleiding die er op gericht is binnen de gestelde termijn een resultaat te bereiken van wetenschappelijk goed niveau te bereiken met als motto ‘Focus and Feasability’. De studenten zijn over het algemeen positief over hun kansen op de arbeidsmarkt. De staf van de opleiding helpt hen bij de oriëntatie op de arbeidsmarkt. De commissie is van oordeel dat, onder andere vanwege de kleinschaligheid en een goed functionerend tutorsysteem, er sprake is van een zeer gedegen studiebegeleiding. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
2.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De opleiding heeft als doel dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen en beziet deze telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van deze resultaten vindt vervolgens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering.
88
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
De opleiding werkt samen met het Centrum voor Conflictstudies. Uit de zelfstudie blijkt dat het aanbod van keuzecursussen dat het Centrum voor Conflictstudies aanbiedt in studentenevaluaties positief beoordeeld wordt. Om de mening van studenten ten aanzien van onderwijsbeleid, voorlichting en voorzieningen te achterhalen, maken beide opleidingen gebruik van de studentenmonitor. Onderdeel daarvan zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en in de nabije toekomst de masterenquête. Kenmerk van de monitor is dat studenten uit één cohort worden gevolgd gedurende hun studie. In hun eerste jaar worden zij ondervraagd (eerstejaar-senquête) en twee jaar later nogmaals (derdejaar-senquête). Daarmee kunnen niet alleen resultaten van een cohort over meerdere jaren worden gepeild, maar kunnen ook cohorten of opleidingen met elkaar worden vergeleken. Tijdens het visitatiebezoek is de commissie tot de conclusie gekomen dat er bij de opleiding Conflict Studies and Human Rights voldoende geëvalueerd en gereflecteerd wordt op het aangeboden cursuspakket, maar ook op de inhoud van de aangeboden cursussen. De opleiding lijkt in staat om snel en adequaat eventuele struikelblokken het hoofd te kunnen bieden. In het algemeen vinden studenten dat er goed naar hen geluisterd wordt. Hierdoor is het behoud van kwaliteit van de opleiding verzekerd. Oordeel commissie: goed
F18: Maatregelen ter verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De commissie heeft geconstateerd dat de uitkomsten van de evaluaties door de opleiding zeer serieus worden genomen en dat er snel en doeltreffend op in wordt gesprongen. Een voorbeeld hiervan is het door studenten ervaren gebrek aan samenhang tussen blok 1 en blok 2. De opleiding heeft hierop het curriculum aangepast, zodat de samenhang tussen beide blokken verhoogd wordt. De commissie heeft vastgesteld dat er binnen de opleiding slechts één cursus is waar de studenten kritiek op hadden. De opleiding is zich van dit probleem bewust en heeft deze kritiek ter harte genomen. Daarnaast is uit inzage in de evaluaties gebleken dat er sprake is van kleine niveauverschillen tussen de cursussen. Deze verschillen ontstaan doordat bij de cursussen verschillende docenten betrokken zijn. De opleiding spant zich in om deze kleine verschillen weg te werken. De commissie is dan ook van mening dat één en ander aanduidt dat er veel in het werk wordt gesteld om eventuele drempels weg te nemen en het onderwijs van een zo hoog mogelijk niveau te laten zijn. Oordeel commissie: goed
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
89
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Het evaluatiesysteem dat in de twee voorgaande facetten is beschreven maakt duidelijk dat zowel staf als studenten betrokken zijn bij de kwaliteitszorg (opleidingscommissie, evaluatiebijeenkomsten). Binnen de Letterenfaculteit worden de resultaten van de enquêtes op facultair niveau geanalyseerd en verspreid onder alle opleidingen. De commissie is van mening dat de betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de opleiding Conflict Studies ruim voldoende is. Naast de diverse enquêtes wordt er ook gebruik gemaakt van bijvoorbeeld evaluatiebijeenkomsten, waar docenten en studenten in debat gaan over het onderwijs. De commissie heeft tijdens de visitatie vastgesteld dat het ook voor deze opleiding niet altijd even eenvoudig is om contact met hun alumni te bewaren. Alumni blijken nu eenmaal niet altijd goed bereikbaar te zijn en regelmatig te verhuizen. Hierdoor is het moeilijk afgestudeerden na hun opleiding op de arbeidsmarkt te blijven volgen. Dit probleem geldt echter in nog veel sterkere mate voor de toekomstige alumni van Conflict Studies and Human Rights, omdat zij vaak in het buitenland werkzaam zijn. Hierdoor is het moeilijk afgestudeerden op de arbeidsmarkt te blijven volgen. De commissie is toch van mening dat de opleiding, bijvoorbeeld door het organiseren van alumnidagen, ter zake actief dient te worden. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg luidt: voldoende.
2.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bij de ontwikkeling van éénjarige masteropleidingen heeft de Utrechtse Letterenfaculteit nadruk gelegd op het verwerven van competenties door studenten in het licht van beroepsvoorbereiding. Dit geldt ook voor competenties buiten het wetenschappelijk onderzoek. Voor zover mogelijk –dat kan per vakgebied verschillen- is een nadrukkelijkere relatie gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor mag verwacht worden dat de aansluiting met de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. Dat de afgestudeerden de eindkwalificaties hebben verworven die overeenkomen met de beoogde eindkwalificaties blijkt in de eerste plaats uit het feit dat studenten slagen voor toetsen en uiteindelijk afstuderen. De examencommissies zien erop toe dat studenten voldoende studieresultaten hebben behaald en voldaan hebben aan de eindtermen. Voor de beoordeling van een scriptie wordt, naast de inhoudelijk begeleider, in principe een tweede beoordelaar ingezet om het gewenste eindniveau te waarborgen. 90
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Op het moment van visiteren, eind juni 2005, waren er nog geen masterscripties beschikbaar. De reden hiervoor is dat de masteropleiding pas in 2004 gestart is. Wel heeft de commissie een aantal scripties gelezen van studenten die afgestudeerd zijn bij de voorloper van deze opleiding. De commissie was over het algemeen zeer te spreken over het gerealiseerde niveau van deze scripties en heeft op basis daarvan vertrouwen dat hetzelfde niveau ook in de nieuwe opleiding gerealiseerd kan worden. Oordeel commissie: goed
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
De faculteit heeft ervoor gekozen de rendementscijfers te verhogen door het rendement per cursus te verbeteren. Men probeert het cursusrendement te verhogen door middel van meervoudige toetsing binnen een cursus en ook het verhogen van het aantal contacturen per cursus. Daarnaast is het aantal herkansingen terug gebracht naar 1, waarbij een student een goede reden moet hebben om hiervoor in aanmerking te komen. Als gevolg van deze maatregelen is de studiepuntproductie per student per jaar toegenomen. Globaal genomen kan worden gesteld dat deze veranderingen een rendementsverbetering tot gevolg zouden moeten hebben. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk, wanneer meerdere opeenvolgende jaren met elkaar vergeleken kunnen worden. Cijfers van het studierendement na de invoering van bovengenoemde maatregelen ontbreken echter vooralsnog. De opleiding meldt tevens dat de opleidingsbrede rendementscijfers sterk worden verlaagd door studenten die zich weliswaar inschrijven voor een cursus, maar vervolgens geen verdere actie ondernemen om die cursus met goed gevolg af te sluiten. De commissie is van oordeel dat de opleiding Conflict Studies een duidelijke inspanning levert en geleverd heeft om de rendementen zo hoog mogelijk te laten zijn. Op het moment van visitatie waren dat jaar 25 studenten ingestroomd. Hiervan zijn 3 studenten voortijdig met de opleiding gestopt en naar verwachting zullen 22 studenten binnen de termijn van 1 jaar afstuderen. Dit betekent dat de opleiding een onderwijsrendement heeft van ongeveer 88%. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
91
Onderwerp Oordeel Facet 1. Doelstellingen voldoende 1. Domeinspecifieke eisen van de opleiding 2. Niveau 3. Oriëntatie 2. Programma voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 3. Inzet van voldoende 12. Eisen WO personeel 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 4. Voorzieningen voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 5. Interne voldoende 17. Evaluatie resultaten kwaliteitszorg 18. Maatregelen ter verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel goed voldoende voldoende goed voldoende
6. Resultaten
goed goed
voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
voldoende goed goed voldoende voldoende goed goed voldoende goed voldoende goed goed goed voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. De opleiding voldoet op alle onderwerpen aan de basiskwaliteit.
92
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
3.
Rapport Master Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht
Masteropleiding Internationale Betrekkingen Naam opleiding: Internationale Betrekkingen CROHO-nummer: 60734 Niveau: master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): voltijd Locatie(s): Utrecht Einddatum accreditatie: 31 december 2007
3.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Internationale Betrekkingen maakt deel uit van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
3.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
In de overgang naar de masteropleiding zijn er wat problemen geweest, maar deze zijn met vereende krachten door de opleiding opgelost. De opleiding is op 1 september 2004 van start gegaan.
3.3.
Het beoordelingskader
3.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De masteropleiding Internationale Betrekkingen beoogt studenten op te leiden tot kritische deskundigen op het terrein van de internationale betrekkingen. Studenten worden geacht hun kennis toe te passen in een academische en professionele context. De opleiding richt zich op de historische ontwikkeling van de wereldgemeenschap en het internationale statenstelsel, met name in de negentiende en twintigste eeuw. Specifieke deelaspecten hiervan zijn kolonialisme, dekolonisatie, ontwikkelingssamenwerking, regionale integratie en het buitenlands beleid van afzonderlijke landen. De opleiding profileert zich zowel in binnen- als buitenland door zich te richten op een historische benadering, op historische achtergronden en lange termijnperspectieven. Hierdoor zijn QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
93
studenten in staat om na te denken over actuele internationale vraagstukken. De opleiding sluit wat het politicologische en op de actualiteit gerichte karakter aan bij verwante opleidingen. De opleiding heeft een aantal eindtermen geformuleerd. Zo zijn studenten die de opleiding met succes hebben afgerond onder meer: • •
• •
in staat theorieën en methoden kritisch te beschouwen, te operationaliseren en toe te passen in concreet onderzoek; in het bezit van een gevorderde kennis van de ontwikkeling van de wereldgemeenschap en het internationale statensysteem, van de kernthema’s en gangbare theorieën in het vakgebied, alsmede meer uitgebreide kennis van één of meer deelspecialismen; in staat om wetenschappelijke problemen op het aandachtsgebied te onderkennen; in staat om internationaal-politieke problemen in hun historisch perspectief te plaatsen en om te zetten in een wetenschappelijk verantwoorde, historisch georiënteerde vraagstelling.
De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen zoals beschreven in de zelfstudie vergeleken met de doelstellingen en eindtermen uit haar eigen domeinspecifieke referentiekader en komt tot de conclusie dat beide goed zijn geformuleerd. De commissie is van mening dat de opleiding zich in voldoende mate kan meten met vergelijkbare opleidingen in een internationale context. Oordeel commissie: goed
F2: Niveau De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
In de master wordt voortgebouwd op kennis en inzicht van de negentiende en twintigsteeeuwse geschiedenis, zoals die is opgedaan tijdens de bacheloropleiding Geschiedenis (of een vergelijkbare vooropleiding). In de opleiding staan de theoretische en historiografische aspecten centraal. Studenten werken in groepen, leren hun resultaten te presenteren en hierover te communiceren. In het onderzoeksseminar en in het afstudeerproject leren studenten op zelfstandige wijze vragen te formuleren en een gekwalificeerde eindscriptie te maken. Hierdoor, maar ook door het maken van schriftelijke verslagen tijdens de cursussen leren studenten om onderzoeksresultaten schriftelijk te rapporteren. De commissie is van oordeel dat de Dublin-descriptoren door de opleiding niet duidelijk zijn vertaald naar de eigen opleiding. Dit wordt althans in de zelfstudie niet zichtbaar, maar de commissie concludeert op basis van de gesprekken dat ze impliciet wel aanwezig zijn. Oordeel commissie: voldoende
94
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist of dienstig is.
De opleiding biedt inzicht in de lange termijnontwikkelingen die aan contemporaine internationale vraagstukken ten grondslag liggen. Hierover nadenken, discussiëren en verslag doen staat centraal in de opleiding. De opleiding bereidt studenten voor op een verscheidenheid aan academische beroepen, zoals beleidsmedewerker bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, ministerie van Defensie, internationale afdelingen van andere departementen, de Europese Unie, de Verenigde Naties, de NAVO, maar ook maatschappelijke en kerkelijke organisaties, zoals NOVIB, Amnesty International of politieke partijen en vakbonden. Andere mogelijkheden zijn: journalist of documentalist bij de media. Studenten met onderzoekskwaliteiten kunnen verder gaan met onderzoek op het gebied van de internationale betrekkingen in zowel binnen- als buitenland. Volgens de commissie zijn de eindtermen van de opleiding van voldoende academisch en wetenschappelijk niveau. Ze is enthousiast over het goede stagenetwerk dat de opleiding onderhoudt, onder andere met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen van de opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen van de opleiding luidt: voldoende.
3.3.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De commissie heeft geconstateerd dat het docententeam voldoende deskundigheid heeft om het interdisciplinaire karakter van de opleiding te waarborgen. Er wordt gebruik gemaakt van recente ontwikkelingen en inzichten in het vakgebied. Studenten worden voldoende getraind in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, waarbij nieuwe ontwikkelingen, onderzoekstechnieken en theorieën aan de orde komen. Het programma sluit goed aan bij de interdisciplinaire vaardigheden in de opleiding. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
95
De commissie heeft het studieprogramma van de opleiding bestudeerd en concludeert dat er voldoende interactie is tussen onderwijs en onderzoek in de opleiding en dat er ook voldoende gebruik wordt gemaakt van recente wetenschappelijke theorieën Oordeel commissie: voldoende
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
In drie verdiepingscursussen ligt het accent op het verwerven van inzicht en kennis van de geschiedenis van de internationale betrekkingen, het bijbehorende begrippenapparaat en de theorievorming. Mondelinge en schriftelijke vaardigheden komen in alle cursussen aan bod. In twee modulen wordt ervaring opgedaan met onderzoek. Deze ervaringen worden toegepast in het afstudeerproject. Voor studenten die geïnteresseerd zijn in de praktische toepassing van de verworven kennis bestaat de mogelijkheid om stage te lopen. De inhoud van het onderwijsprogramma is geënt op de doelstellingen (zie F1). De doelstellingen kunnen volgens de commissie echter nog beter uitgewerkt worden. Ze zouden dan explicieter in het programma tot uitdrukking komen. De commissie adviseert de opleiding om dit punt op te pakken. Oordeel commissie: voldoende
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Centraal in de opleiding staat het brede thema van de ontwikkeling van de wereldgemeenschap en het internationale statenstelsel. Studenten kunnen ervoor kiezen deelaspecten van deze ontwikkelingen nader te bestuderen, zonder dat er een overlap is tussen de verschillende subthema’s. In het afstudeerproject vindt nog verdere specialisatie plaats. Er bestaan in de opleiding voldoende mogelijkheden voor studenten om ervaring op te doen met het doen van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek. De commissie is positief over de verplichte introductiecursus in de opleiding. Dit versterkt de oriëntatie van de opleiding. De opleiding biedt voldoende ruimte voor diepgang en opleidingsseminars. Studenten bekritiseerden in de gesprekken het gebrek aan steun voor het kiezen van een samenhangend pakket. De opleiding heeft verbetering op dit punt beloofd, bijvoorbeeld door meer contactmomenten te creëren. De commissie is van mening dat er in het programma voldoende wordt voortgebouwd op de kennis en vaardigheden die zijn opgedaan in de vooropleiding. Er is sprake van een inhoudelijk samenhangend programma. Oordeel commissie: voldoende
96
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F7: Studielast Het programma is studeerbaar, doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Studenten vertonen een zeer uiteenlopende belangstelling met betrekking tot de keuze voor de deelaspecten van de internationale betrekkingen. De opleiding wil hier zoveel mogelijk aan tegemoet komen door de volgorde van de vijf cursusmogelijkheden variabel te houden. Per cursus is er een studiehandleiding waarin staat aangegeven hoe de cursus is opgebouwd en welke eisen aan de studenten worden gesteld. Volgens de zelfstudie is de studeerbaarheid van het programma gewaarborgd door een aantal factoren, onder meer: gespreide toetsing, bindende deadlines voor opdrachten en heldere informatie in de studiegids en de digitale onderwijscatalogus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten en de wijze waarop docenten bereikbaar zijn. Uit de eerstejaarsenquête van 2003 blijkt dat studenten in totaal gemiddeld zo’n 26 uur per week aan hun studie besteden. De opleiding streeft ernaar om dit te verhogen naar gemiddeld 30 uur per week. De commissie acht de studielast evenwichtig verdeeld over het programma. Uit de gesprekken bleek dat een stage bijna onvermijdelijk tot studievertraging leidt. Oordeel commissie: voldoende
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bij het vervaardigen van de zelfstudie was nog nauwelijks informatie bekend over de aansluiting bij de vooropleiding(en). De opleiding hoopt dat hierin binnenkort verbetering komt, onder meer door: individuele cursusevaluaties, uitgebreide toelatingsprocedures, begeleiding, de masterenquête en de studiestakersenquête. Door informatiebijeenkomsten probeert de opleiding voorlichting (onder meer met betrekking tot toegangsvereisten) te geven over de manier waarop een optimale aansluiting tot stand kan komen. De aansluiting en de bijbehorende toegangsvereisten zullen in de komende periode worden geëvalueerd. Studenten gaven in de gesprekken aan dat ze soms problemen hadden ervaren met het lage niveau van mede-studenten, waardoor het tempo omlaag ging. De commissie is van mening dat de instroom te groot is en niet selectief genoeg. De opleiding erkent dit probleem. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
97
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van masteropleidingen. Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De opleiding is niet geënt op een uitgesproken didactisch concept. De zelfstudie geeft aan dat studenten actief participeren in kleine werkgroepen. Hierdoor wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van de zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid van de studenten. Studenten volgen twee cursussen per onderwijsblok. De opleiding bestaat uit 320 uur werkcollege en 1360 zelfstudie. De commissie heeft het studieprogramma van de opleiding bestudeerd en concludeert dat er voldoende afstemming is tussen vormgeving en inhoud. Oordeel commissie: voldoende
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Er bestaan verschillende toetsingsmomenten in de cursussen, meestal gaat het om een mondelinge presentatie, een paper en een schriftelijk tentamen. Uitzondering hierop vormt het Rapportagepracticum waarin het analyserend vermogen en de schrijfvaardigheid van studenten wordt getoetst door het schrijven van meerdere (kleine) werkstukken. De commissie is positief over de gespreide toetsing. Uit de gesprekken bleek dat dit heeft geleid tot een actievere deelname van studenten aan de cursussen. In het onderzoeksseminar worden vooral de mondelinge en schriftelijke presentatie getoetst. Bij de scriptie wordt gekeken naar de manier waarop het materiaal zelfstandig is verzameld en verwerkt (redactie, taalvaardigheid, en theoretische positionering en inzicht). Uitwisseling binnen het docententeam en het toevoegen van een tweede lezer/beoordelaar dragen bij aan de uniformiteit en consistentie van de toetsing en beoordeling. De commissie heeft tijdens haar bezoek inzage gehad in een aantal toetsen en heeft geconstateerd dat de toetsing adequaat en didactisch verantwoord is. De toetsing voldoet ruim aan de vereiste criteria. Er wordt voldoende naar kennis en inzicht gevraagd. De door de commissie gelezen en beoordeelde scripties waren goed van commentaar voorzien. 98
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
3.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het onderwijs van de opleiding wordt voor verzorgd door docent-onderzoekers die bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan één van de twee onderzoeksinstituten binnen de faculteit: het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UIL OTS) en het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). De commissie is van mening dat er sprake is van een duidelijk geprofileerde staf. Het onderzoek van de staf staat op de verschillende deelgebieden van Internationale Betrekkingen goed aangeschreven. Er kan zonder meer gesproken worden van een sterke afdeling met een florerend (inter)nationaal onderzoeksnetwerk. Oordeel commissie: goed
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Door de invoering van de nieuwe onderwijsstructuur is de werkdruk van de staf toegenomen. Er moesten namelijk nieuwe onderwijsprogramma’s ontwikkeld worden, waar ook extra organisatorische werkzaamheden bij kwamen kijken. Daarnaast zijn het onderwijs en de studiebegeleiding geïntensiveerd, tegelijkertijd is de beschikbare formatie voor het geven van onderwijs teruggelopen als gevolg van de diplomafinanciering. De studenteninstroom van de Faculteit der Letteren daalde van 1503 eerstejaars studenten in 1991 naar 703 eerstejaars studenten in 1998. Vanaf 2002 nam het aantal behaalde diploma’s af, terwijl de instroom juist weer toenam tot 1150 eerstejaars in 2003. De verhoogde onderwijsinspanningen lopen dus niet parallel aan de financiering die is gebaseerd op de lage instroom van eind jaren negentig. De Faculteit der Letteren hoopt te bereiken dat in 2007 beide weer met elkaar in evenwicht zullen zijn. De commissie is van mening dat er net voldoende personeel in wordt gezet om de opleiding goed te kunnen organiseren. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
99
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt binnen onderwijs- en onderzoekstaken verschillende functieniveaus, waaraan kwalificaties gekoppeld zijn. Dit is vastgelegd in de regeling WPFLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). Elke faculteit vult het WP-FLOW kader in met een eigen loopbaanbeleid, waarin bijvoorbeeld is opgenomen dat een medewerker bij excellent functioneren en additionele verantwoordelijkheden in aanmerking kan komen voor een uitloopschaal. De commissie heeft geconstateerd dat er voor alle functies goede professionaliseringstrajecten worden georganiseerd. Juniordocenten volgen bijvoorbeeld een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen. Onder begeleiding van een persoonlijke tutor verrichten junioren gedurende twee jaar onderwijstaken. Aan docent-onderzoekers wordt een intervisietraject aangeboden in samenwerking met de faculteit Sociale Wetenschappen. Senior docent-onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT). Een aantal van de stafleden is gezichtsbepalend op het terrein van de Internationale Betrekkingen. Ondanks de zware onderwijsbelasting van de docenten wordt er volgens de commissie toch een goed programma aangeboden. Het programma wordt door studenten positief beoordeeld en daarmee levert de staf een behoorlijke prestatie. Er is volgens de commissie goed nagedacht over het onderwijssysteem en de manier waarop het personeel gekwalificeerd kan worden voor het uitvoeren van de onderwijsprogramma’s. De commissie is ervan overtuigd dat de docenten bij de opleiding Internationale Betrekkingen goed gekwalificeerd zijn voor het verzorgen van het onderwijs. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van Personeel luidt: voldoende.
3.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Het uitgangspunt van de Letterenfaculteit is kleinschalig onderwijs aanbieden. Om dit te realiseren wordt gebruik gemaakt van verschillende diensten, onder meer het gebruik van ICT en de vakspecifieke toepassing van ICT in de curricula. Het ICT-centrum en het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM) spelen hierin een centrale rol. De onderwijsruimten zijn geschikt voor het kleinschalige onderwijs. Naast kleine zalen voor werkgroepen zijn er grote zalen voor hoorcolleges. 100
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Op basis van de informatie uit de zelfstudie en de gesprekken tijdens de visitatie is de commissie van mening dat de materiële voorzieningen voldoende zijn. Oordeel commissie: voldoende
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Tutoren en studieadviseurs worden ingezet om de studiebegeleiding te realiseren. Daarnaast kunnen studenten gebruik maken van het Studiepunt Letteren, een centraal informatiecentrum voor studenten. In dit steunpunt zijn onder andere de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling ondergebracht. Ook de afspraken met de studieadviseurs, de coördinator internationalisering en de stagecoördinator worden via dit steunpunt gemaakt. Tijdens de visitatie is het de commissie gebleken dat de communicatie tussen studieadviseur en de opleiding voor verbetering vatbaar is. Zij acht betere afspraken tussen beide gewenst. In de gesprekken heeft de commissie geconstateerd dat er sprake is van een reactieve studiebegeleiding. Studenten zouden naar het oordeel van de commissie actiever gecoacht mogen worden in het maken van hun studiekeuzes. Tevens raadt de commissie de opleiding aan om sneller te reageren op problemen van studenten met een vertraging in de studievoortgang. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
3.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Kwaliteitszorg vindt op verschillende niveaus binnen de instelling plaats. Op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de opleiding. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is binnen de Universiteit Utrecht een interne certificering in het systeem van kwaliteitszorg uitgevoerd. Certificeringsvoorstellen van alle programma’s, op zowel bachelor- als masterniveau, zijn door een universitaire commissie getoetst aan de richtlijn. Goedgekeurde programma’s zijn door het College van Bestuur opgenomen in het universitair register van opleidingen. Dit garandeert dat opleidingen bij de start voldoen aan de kwaliteitseisen die het College van Bestuur eraan stelt. De faculteit heeft als streefdoel dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De opleidingscommissie beQANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
101
oordeelt individuele cursussen, maar beziet die telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van deze resultaten vindt vervolgens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. Enkele studenten bekritiseerden tijdens het visitatiebezoek het onderwijsevaluatiesysteem. Voor hen is niet helder wat er gebeurt met de verschillende cursusevaluaties. De commissie adviseert de opleiding om hierin verbetering aan te brengen en het evaluatiesysteem transparanter te maken. Toch functioneert het systeem wel in voldoende mate om een reactie van studenten te krijgen. Oordeel commissie: voldoende
F18: Maatregelen ter verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Sinds de invoering van de nieuwe onderwijsstructuur is er door het bestuur van de faculteit een commissie ingesteld die tot taak heeft gekregen het invoeringsproces te evalueren en het bestuur en de onderwijsdirecties te adviseren over bijstelling van het didactisch concept op facultair niveau. Deze volggroep Bachelor-master maakt bij de evaluatie gebruik van input vanuit opleidingen, van studenten en van cijfermatige gegevens. Tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 zijn deze adviezen door het faculteitsbestuur geëffectueerd. Dit systeem is van recente datum en kan vooralsnog niet goed beoordeeld worden. De commissie ziet vooralsnog geen reden om aan het systeem te twijfelen. De commissie heeft verder geen maatregelen ter verbetering gesignaleerd. De commissie stelt echter dat ze dit nog niet goed kan beoordelen, omdat de master pas kort draait. De commissie ziet vooralsnog echter geen reden om te twijfelen aan het beschreven systeem. Oordeel commissie: voldoende
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De Universiteit Utrecht maakt sinds 1999 gebruik van een studentenmonitor om de meningen van studenten ten aanzien van het onderwijsbeleid, voorlichting en de voorzieningen te inventariseren. Dit wordt gedaan aan de hand van de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie van de voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en de masterenquête. Door middel van dit systeem worden studenten uit één cohort gevolgd gedurende hun studie. Naast de studentenmonitor organiseert de faculteit een studentenpanel, waarin studenten van verschillende opleidingen zijn vertegenwoordigd. Verbetermaatregelen worden mede op basis hiervan in gang gezet. De faculteit kent ook een studiestakersenquête, waarin wordt gevraagd naar de reden van het voortijdig beëindigen van de studie en de manier waarop de faculteit daarin heeft begeleid. De mening van alumni wordt geïnventariseerd door middel van arbeidsmarktmonitor. De 102
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
resultaten daarvan worden gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. De masteropleiding Internationale Betrekkingen heeft nog geen gestructureerde relatie met alumni en het beroepenveld. Er zijn bijeenkomsten waar alumni vertellen over hun studie en ervaringen op de arbeidsmarkt. De commissie juicht dat toe en adviseert de opleiding om een eigen alumnivereniging op te zetten. De commissie is op basis van bovenstaande informatie, en de gesprekken die ze heeft gevoerd, van mening dat de staf en studenten goed bij de opleiding zijn betrokken. De contacten met de alumni zouden, zoals ook in de zelfstudie is aangegeven, verbeterd kunnen worden evenals de relatie met het beroepenveld. De commissie is positief over het goede stagenetwerk van de opleiding (zie F3). Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg luidt: voldoende.
3.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bij de ontwikkeling van éénjarige masteropleidingen heeft de Utrechtse Letterenfaculteit de nadruk gelegd op competenties van studenten in het licht van beroepsvoorbereiding, ook buiten het wetenschappelijk onderzoek. Voor zover mogelijk –dit kan per vakgebied verschillen- is een nadrukkelijkere relatie gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor mag verwacht worden dat de aansluiting op de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. De commissie heeft een aantal scripties ingezien en beoordeeld. De commissie onderschrijft de wijze van beoordeling van de scripties door de staf. Oordeel commissie: goed
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit hanteert als streefdoel dat de opleidingsrendementen ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen ligt. De meervoudige toetsing en verhoging van het aantal contacturen per cursus hebben onder meer tot doel de opleidingsrendementen binnen de faculteit te verhogen. Globaal genomen kan worden gesteld dat deze veranderingen op het eerste gezicht een lichte rendementsverbetering tot gevolg hebben gehad: de studiepuntenproductie per student per jaar is toegenomen in vergelijking met de ongedeelde opleidingen. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
103
Er zijn nog geen rendementsgegevens beschikbaar over de masteropleiding Internationale Betrekkingen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen ter verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel goed voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende voldoende goed goed voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende goed
goed voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
104
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
4.
Rapport Master Middeleeuwse studies aan de Universiteit Utrecht
Masteropleiding Middeleeuwse studies Naam opleiding: Middeleeuwse studies CROHO-nummer: 60736 Niveau: master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): voltijd Locatie(s): Utrecht Einddatum accreditatie: 31 december 2007
4.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Middeleeuwse studies aan de Universiteit Utrecht maakt deel uit van de Faculteit der Letteren. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
4.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De commissie heeft tijdens de gesprekken geen noemenswaardige struikelblokken geconstateerd omtrent de invoering van de BaMa-structuur en de afbouw van de ongedeelde opleiding. De invoering van de nieuwe structuur is naar beste mogelijkheden uitgevoerd. De opleiding is per 1 september 2004 van start gegaan.
4.3.
Het beoordelingskader
4.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De opleiding Middeleeuwse studies heeft tot doel het materiële en geestelijke leven te bestuderen van de samenlevingen in Europa in de periode 500-1500. Dat betekent dat verschillende wetenschappelijke disciplines in de opleiding zijn vertegenwoordigd en samenwerken, zoals kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, geschiedenis en muziekwetenschap. Studenten worden enerzijds bekend gemaakt met de vragen, thema’s en methoden van diverse disciplines, en verwerven anderzijds gedegen expertise in één of enkele van die disciplines. Belangrijke aandacht gaat daarbij uit naar de relaties tussen het wetenschappelijk beeld van de Middeleeuwen, het in de samenleving vigerende beeld van de Middeleeuwen en de omstandigheden die deze beelden in verleden en heden hebben doen ontstaan. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
105
Het doel van de opleiding is mediëvisten af te leveren die op basis van hun wetenschappelijke habitus en kennis bij kunnen dragen aan het productief maken van wetenschappelijke, medievistische kennis in niet wetenschappelijke contexten. De opleiding heeft een aantal eindtermen geformuleerd. Zo beschikken studenten die de opleiding met succes afronden onder meer over: A1 een breed overzicht van de geschiedenis en cultuur van de Middeleeuwse samenleving; A2 inzicht in de samenhang van maatschappelijke ontwikkelingen in die periode en de manier waarop deze weerspiegeld worden in de bronnen; A3 de vaardigheid bronnen voor de Middeleeuwse studies te vinden en deze kritisch te interpreteren; A4 inzicht in de manier waarop het wetenschappelijke beeld van de Middeleeuwen tot stand is gekomen; A5 in staat om zich de vragen, thema’s en vaardigheden van één of meer disciplines dusdanig eigen te maken, dat onderzoeksresultaten voldoen aan de kwaliteitseisen die beoefenaren van die (sub)disciplines stellen; A6 het vermogen om helder te spreken en leesbaar te schrijven over het eigen onderzoek, zowel voor vakgenoten als voor een breder publiek. De commissie heeft de doelstellingen en eindkwalificaties van de masteropleiding vergeleken met de doelstellingen en eindkwalificaties, zoals beschreven in haar eigen domeinspecifieke referentiekader en is van mening dat deze goed overeenkomen. De commissie is van oordeel dat de opleiding goed nagedacht heeft over het domein van de opleiding en daar ook op een goede manier vorm aan geeft. Er wordt goed aan internationalisering gewerkt. Zo komen er regelmatig buitenlandse gastdocenten één of meerdere colleges geven. Momenteel zijn er gesprekken gaande om tot een structurele samenwerking te komen met de universiteiten van Bamberg, Paderborn en Oslo. Volgens de commissie sluit de opleiding aan bij vergelijkbare opleidingen in het buitenland. Oordeel commissie: goed
F2: Niveau De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De masteropleiding bouwt voort op de kennis die is opgedaan in één van de bacheloropleidingen binnen de Geesteswetenschappen. De onderzoekscolleges op het terrein van de mediëvistiek staan centraal. Studenten verdiepen zich vervolgens in één of meer disciplines, waardoor kennis en inzicht worden uitgebreid. De commissie heeft de eindtermen die de studenten Middeleeuwse studies zich eigen hebben gemaakt, na het behalen van hun masterdiploma, vergeleken met de eindtermen voor masteropleidingen zoals geformuleerd in de Dublin descriptoren. Ze concludeert dat er een grote overeenkomst is tussen de eindtermen van de opleiding en de Dublin descriptoren voor masteropleidingen. Het beste kan deze gelijkenis als volgt worden weergegeven: Kennis en inzicht: A1, A2, A4, A5 106
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Toepassen van kennis en inzicht: A2, A3, A4 Oordeelsvorming: A3, A5 Communicatie: A6 Leervaardigheden: A3, A5 De aanduidingen A1, A2 etc hebben betrekking op de eindtermen van de opleiding, zoals reeds opgesomd onder facet 1. De commissie is van oordeel dat de eindtermen van de opleiding en de Dublin descriptoren voldoende overeenkomen. Oordeel commissie: voldoende
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist of dienstig is.
De masteropleiding Middeleeuwse studies biedt studenten de mogelijkheid zich te ontwikkelen tot veelzijdige en kritische academici. Ze beschikken over een goed ontwikkeld historisch besef en zijn vertrouwd met de internationale ontwikkelingen in het vakgebied. Het programma bevat zowel disciplinaire als interdisciplinaire componenten. Studenten leren volgens de commissie op deze manier om kritisch na te denken over de verhouding tussen deze componenten. De opleiding bereidt studenten daarmee voor op carrières waar een academisch denk- en werkniveau wordt verwacht, in omgevingen als musea, uitgeverijen, archieven of culturele beleidsinstellingen. Daarnaast biedt het wetenschappelijk onderzoek ook een loopbaanperspectief voor studenten.
Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen van de opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Dooelstellingen van de opleiding luidt: voldoende.
4.3.2. Programma Studenten kunnen kiezen voor een overwegend multidisciplinair profiel of een monodisciplinair profiel. Bij het monodisciplinaire profiel staat bestudering van de Middeleeuwen centraal, waarbij het accent voornamelijk ligt op een diepteverkenning van één discipline (literatuurwetenschap, de talen, geschiedenis, kunstgeschiedenis of muziekgeschiedenis). Het monodisciplinaire traject wordt voorlopig alleen voor de richting Geschiedenis aangeboden. De student kiest 6 modules Middeleeuwen uit het masteraanbod van de opleiding Geschiedenis, waaronder minimaal 1 onderzoekscollege van 15 ECTS. Er worden in ruime mate ook tutorials op historisch gebied aangeboden, QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
107
zodat de keuze ruimer is dan alleen de colleges die in een bepaald jaar gegeven worden. Het multidisciplinaire traject geeft de mogelijkheid van een brede bestudering van de Middeleeuwse cultuurproducten. Te denken valt aan archiefdocumenten, traktaten, historiografische werken, letterkunde, muziek, beeldende kunst en rchitectuur. In het multidisciplinaire traject werken alle disciplines samen - ook Geschiedenis doet hier weer mee - en is het aanbod groter en gevarieerder. De student kiest de zes Middeleeuwen-modules uit het masteraanbod van de opleidingen Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Muziekwetenschap, Laatlatijn, Frans, Duits, Nederlands, Engels, Italiaans, Spaans en Literatuurwetenschap. De enige nadere voorwaarde is dat studenten niet meer dan drie modules uit één discipline mogen kiezen. Wie drie modules Nederlands doet, kiest daarnaast bijvoorbeeld een vak van Geschiedenis en twee van Engels. De student kan zelf een thematisch accent in het programma aanbrengen door bijvoorbeeld een college over Middeleeuwse machtspolitiek of koningschap bij Geschiedenis te combineren met een letterkundevak over Karel de Grote of Koning Arthur. Het programma van de éénjarige masteropleiding Middeleeuwse studies kent: • • •
onderzoekscolleges; vier seminars en/of tutorials van 7.5 ECTS elk; een scriptie of stage van 15 ECTS.
Afhankelijk van het gekozen traject (mono- of multidisciplinair) zijn bepaalde vakken verplicht.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bij Middeleeuwse studies is, mede door de geringe instroom en het grote aantal betrokken stafleden, sprake van een intensieve begeleiding van de studenten. Voor de student betekent dit dat er sprake is van een ’luxe’ situatie. Het onderwijs in deze masteropleiding wordt verzorgd door gepromoveerde docenten die in hun onderwijs zoveel mogelijk de relatie met hun eigen lopende onderzoek leggen. De commissie heeft vastgesteld dat het interdisciplinaire karakter goed uit de verf komt en dat er sprake is van intensieve samenwerking over de grenzen van de verschillende opleidingen heen. Vanuit studentenperspectief zijn de onderzoekscolleges bedoeld om de deelnemers inzicht te bieden in en ervaring te laten opdoen met de meest recente benaderingen op het terrein van Middeleeuwse studies. De mondelinge en schriftelijke verwerkingsopdrachten, die onderdeel zijn van alle studieonderdelen, zijn vanzelfsprekende mogelijkheden om een grotere communicatieve vaardigheid met betrekking tot het specialisme te ontwikkelen. Bij het schrijven van de scriptie tonen studenten of ze in staat zijn zelfstandig deel te nemen aan de productie van wetenschappelijke kennis. Oordeel commissie: goed 108
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De faculteit Letteren maakt gebruik van het Angelsaksische onderwijssysteem, waarbij gekozen wordt voor het aanbieden van het onderwijs in kleine vakken. De commissie is van mening dat hier een duidelijke keuze is gemaakt voor een bepaalde invalshoek in het geven van onderwijs en was bovendien onder de indruk van de manier waarop de opleidingen vorm hebben gegeven aan dit model. De eindtermen van deze masteropleiding zijn in de mastercursussen verweven. Het programma bestaat uit drie delen: (a) de onderzoekscolleges, (b) de keuzeonderdelen, (c) de scriptie en/of stage. De onderzoekscolleges zijn bedoeld om de studenten, na de bachelor, een breder overzicht te bieden van de geschiedenis en cultuur van de Middeleeuwse samenleving. De cursussen bieden de methodologische diepgang en de confrontatie met actuele wetenschappelijke problemen die daarvoor noodzakelijk zijn. Ze zijn dus het gemeenschappelijke fundament van de masteropleiding. Dit jaar is per student, in samenspraak met de tutoren, vastgesteld welke colleges zouden gelden als onderzoekscollege. Het plan is om vanaf volgend studiejaar State of the art: Medieval studies en Medieval written culture voor alle studenten verplicht te stellen. De masterthesis is het eindpunt van het curriculum. De commissie heeft vastgesteld dat de eindtermen, zoals reeds onder facet 1 genoemd, zijn vertaald in leerdoelen en de basis vormen van het curriculum. Desalniettemin is zij tevens van mening dat de manier waarop de eindtermen in het curriculum verweven zijn duidelijker had kunnen worden gemaakt. Het gaat de commissie hier dus niet om de vraag of de eindtermen verweven zijn in het curriculum, maar om de vraag hoe dat concreet op cursusniveau duidelijk wordt. Nadere uitwerking en precisering hiervan is wenselijk, bijvoorbeeld in de vorm van een kruistabel. De commissie heeft geconcludeerd dat in de opleiding voldoende naar de eindkwalificaties wordt toegewerkt. Oordeel commissie: voldoende
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De opleiding biedt de mogelijkheid om een individueel programma samen te stellen, toegesneden op de ambities van de student. Het is de commissie daarbij opgevallen dat er een betrekkelijk grote diversiteit is in een zeer behoorlijk aanbod van cursussen. Om samenhang te garanderen in alle individuele programma’s wordt bij aanmelding voor de opleiding aan elke student een (docent)tutor toegewezen, die met de student diens voorkennis en specifieke belangstelling bespreekt. Op grond daarvan wordt in overleg met de student een individueel programma samengesteld. Daarbij bewaakt de tutor de interdisciplinariteit, de diepgang en de samenhang van de vakkencombinatie.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
109
Uit de gesprekken tijdens de visitatie concludeert de commissie dat er sprake is van goed contact tussen student en tutor, zodat er geen problemen ontstaan in de samenhang van het gekozen vakkenpakket. De commissie is echter wel van mening dat, om studenten voor aanvang van de studie een beter beeld van de opleiding te geven, de ruime keuzemogelijkheden en de multidisciplinariteit van de opleiding nog duidelijker naar voren zouden kunnen worden gebracht. De commissie ondersteunt nadrukkelijk de invoering van de verplichte studieonderdelen state of the art ‘Medieval Studies’ en ‘Medieval written Culture’, omdat daardoor de diverse onderdelen van het onderwijsprogramma in een sterkere samenhang worden gebracht. Oordeel commissie: goed
F7: Studielast Het programma is studeerbaar, doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De studielast is goed verdeeld over de duur van de opleiding. Per onderwijsblok worden twee cursussen gevolgd van in totaal 15 ECTS. Er zijn twee instroommomenten in het programma (september en februari). Het vakkenaanbod is zo opgebouwd dat voor beide instroommomenten geldt dat een goede studieopbouw mogelijk is. Volgens de zelfstudie is de studeerbaarheid van het programma gewaarborgd door een aantal factoren, onder meer gespreide toetsing, bindende deadlines voor opdrachten en heldere informatie in de studiegids en de digitale onderwijscatalogus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten en de wijze waarop docenten bereikbaar zijn. Na visitatie van de opleiding concludeert de commissie dat het programma goed functioneert en er weinig is dat studenten zou kunnen verhinderen om binnen de beoogde termijn af te studeren. Er zijn dan ook geen struikelblokken geconstateerd. Oordeel commissie: voldoende
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De masteropleiding is toegankelijk voor studenten met een bachelordiploma Taal- en Cultuurstudies (hoofdrichting Middeleeuwen), of een bachelordiploma in een van de talen, Literatuurwetenschap, Geschiedenis, Kunstgeschiedenis of Muziekwetenschap met een duidelijk accent op Middeleeuwen. In de voorlichting over de masteropleidingen (voorlichtingsbijeenkomsten, introductie, website, brochures) wordt volgens de commissie een goed beeld gegeven van de aard en inhoud van de opleiding en van de instroomeisen. Dit beeld werd door de studenten bevestigd. De commissie stelt dat studenten goed worden geselecteerd, voordat ze aan de masteropleiding beginnen. Echter, gezien het gegeven dat er slechts 5 à 7 studenten per jaar instromen is er 110
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
tevens sprake van een zeer kleinschalige opleiding. Ofschoon het tevens een gespecialiseerde opleiding betreft valt er wellicht toch enige winst in de instroom te behalen door een betere profilering en voorlichting naar (bachelor)studenten toe, waarbij ook aan samenwerking met andere universiteiten gedacht moet worden. De opleiding heeft aangegeven een kleine stijging in de instroom te verwachten. Oordeel commissie: voldoende
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 60 ECTS voor de master en voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van een masteropleiding. Oordeel commissie: voldoende
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Studenten hebben de mogelijkheid om de precieze inhoud van het programma dusdanig vorm te geven dat het in belangrijke mate tegemoet komt aan hun eigen interesses en ambities. Kleinschalige werkgroepen zijn de norm, en onderwijs wordt waar mogelijk op maat aangeboden. De cursussen waaruit de studenten kunnen kiezen kennen allen echter een eigen vorm en er is geen sprake van een duidelijke visie op de gemeenschappelijk gekozen onderwijsvorm. De didactiek van de opleiding is erop gericht studenten in staat te stellen kennis op te doen van het interdisciplinaire vakgebied als geheel en van disciplinaire onderdelen hieruit. Daarnaast worden studenten begeleid bij het zelfstandig verrichten van onderzoek naar aspecten van dit vakgebied, gestimuleerd tot reflectie op het vakgebied en hun eigen deskundigheid en worden ze getraind in het presenteren van hun expertise. In het bijzonder in het presenteren van de resultaten van hun eigen onderzoek, conform de eisen die de beroepspraktijk aan dergelijke presentaties stelt. Het programma van de opleiding kent volgens de commissie een duidelijke opbouw waarbij de kennis die de student heeft opgedaan in de bacheloropleiding uitgebreid wordt en er geleidelijk ook steeds meer zelfstandigheid wordt verwacht bij het oplossen van vraagstukken. De masteropleiding Middeleeuwse studies bestaat uit drie componenten: • •
•
een wetenschappelijk, methodologisch fundament van 15 ECTS; een verdiepend en individualiserend gedeelte van 30 ECTS. Dit bouwt de wetenschappelijke kennis verder uit en legt verbindingen tussen wetenschapsbeoefening en maatschappelijke toepassing daarvan; een scriptie waarin de student toont zelfstandig een bijdrage te kunnen leveren aan de wetenschapsbeoefening.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
111
Uit de gesprekken die de commissie heeft gehouden kwam duidelijk naar voren dat de studenten erg tevreden en enthousiast zijn over het onderwijs dat zij kunnen volgen. De cursussen binnen de masteropleidingen van de faculteit zijn allen van hetzelfde niveau (niveau M). Oordeel commissie: voldoende
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In het Utrechts onderwijssysteem kent elke cursus meerdere toetsmomenten. Studenten studeren door tussentijdse toetsing regelmatiger en krijgen gedurende de cursus inzicht in het door hun bereikte niveau. De commissie is positief over de mogelijkheid voor docenten binnen dit systeem om tussentijds eventueel bij te sturen. In de opleiding Middeleeuwse studies worden individuele onderdelen en tutorials getoetst via individuele opdrachten. Deze kunnen variëren van onderzoeksrapportages, stageverslagen en mondelinge toetsing op basis van leeslijsten tot werkstukken, tentoonstellingsbijdragen of andere producten van een afsluitend project. Feedback op de toetsresultaten vindt plaats in de vorm van gecorrigeerde toetsen of een mondelinge nabespreking. Werkstukken en nota’s worden doorgaans individueel met studenten doorgenomen. Nadat een toets is afgenomen wordt het resultaat binnen 10 dagen bekend gemaakt (tenzij anders met de studenten afgesproken). De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan alvorens de uitslag van het examen wordt vastgesteld. De examencommissie is tevens de instantie die beslissingen neemt in zaken, waarin de Onderwijs- en Examenregeling niet voorziet. De commissie heeft vastgesteld dat de toetsingen een goede en adequate manier vormen om te testen of de studenten de leerdoelen van de opleiding hebben bereikt. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de master luidt: voldoende.
4.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het onderwijs voor beide opleidingen wordt grotendeels verzorgd door docent-onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren en senior docent112
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
onderzoekers spelen in beide opleidingen een belangrijke rol in de ontwikkeling en verzorging van onderwijsprogramma’s. Alle medewerkers hebben naast onderwijstaken ook onderzoekstaken en zijn verbonden aan de betrokken onderzoeksinstituten. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan één van de twee onderzoeksinstituten binnen de faculteit: het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UILOTS) en het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). De commissie heeft zich ervan vergewist dat de staf hoog gekwalificeerd is. Zoals hierboven staat aangegeven omvat de onderzoekstaak van docenten gemiddeld 35% van hun tijd. Bij enkele andere opleidingen van de Universiteit Utrecht die de commissie heeft beoordeeld rezen twijfels of de norm van 35% ook gehaald kan worden. Bij de master Middeleeuwse studies is er echter sprake van dusdanig kleine studentaantallen dat het voor de commissie niet duidelijk is in welke mate deze zorg ook voor deze opleiding van toepassing is. Oordeel commissie: goed
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Door de invoering van een nieuwe onderwijsstructuur is de werkdruk van de staf faculteitsbreed toegenomen. Er moesten namelijk nieuwe onderwijsprogramma’s ontwikkeld worden, waar ook extra organisatorische werkzaamheden bij kwamen kijken. Daarnaast zijn het onderwijs en de studiebegeleiding geïntensiveerd, tegelijkertijd is de beschikbare formatie voor het geven van onderwijs teruggelopen als gevolg van de diplomafinanciering. De studenteninstroom van de Faculteit der Letteren daalde van 1503 eerstejaars studenten in 1991 naar 703 eerstejaars studenten in 1998. Vanaf 2002 nam het aantal behaalde diploma’s af, terwijl de instroom juist weer toenam tot 1150 eerstejaars in 2003. De verhoogde onderwijsinspanningen lopen dus niet parallel aan de financiering, die is gebaseerd op de lage instroom van eind jaren negentig. De Faculteit der Letteren hoopt te bereiken dat in 2007 beide weer met elkaar in evenwicht zullen zijn. Uit de gesprekken is gebleken dat er voldoende docenten aanwezig zijn voor de relatief kleine populatie studenten. De werkgroepen zijn vaak klein (2 á 3 studenten), maar dat is ook de opzet van het niet-cursorische onderwijs. Oordeel commissie: goed F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt binnen onderwijs- en onderzoekstaken verschillende functieniveaus, waaraan kwalificaties gekoppeld zijn. Dit is vastgelegd in de regeling WPFLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). Elke faculteit vult het WP-FLOW kader in met een eigen loopbaanbeleid, waarin bijvoorbeeld is opgenomen dat een medewerker bij excellent functioneren en additionele verantwoordelijkheden in aanmerking kan komen voor een uitloopschaal. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
113
De commissie heeft geconstateerd dat er voor alle functies binnen de opleiding goede professionaliseringstrajecten worden georganiseerd. Juniordocenten volgen bijvoorbeeld een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen. Onder begeleiding van een persoonlijke tutor verrichten junioren gedurende twee jaar onderwijstaken. Aan docent-onderzoekers wordt een intervisietraject aangeboden in samenwerking met de faculteit Sociale Wetenschappen. Senior docent-onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT). Uit de gesprekken is duidelijk naar voren gekomen dat er bij Middeleeuwse studies goed is nagedacht over het onderwijssysteem. Het is dus duidelijk dat er veel in het werk wordt gesteld om het personeel optimaal te kwalificeren voor het programma. De specialisaties in het docententeam van Middeleeuwse studies zijn zeer breed, waardoor verschillende facetten van het vakgebied multidisciplinair benaderd kunnen worden. Daarnaast zijn de docenten ruim voldoende ervaren. De staf staat internationaal over het algemeen goed aangeschreven. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van Personeel luidt: voldoende.
4.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire rapport staan de kwaliteit en kwantiteit van de onderwijsruimten en faciliteiten beschreven. Er zijn op dit moment enkele problemen met de beschikbaarheid van de kleinere zalen. De commissie heeft begrepen dat deze problemen na de oplevering van het nieuwe gebouw opgelost moeten zijn. Het uitgangspunt van de Letterenfaculteit is kleinschalig onderwijs aanbieden. Om dit te ondersteunen wordt gebruik gemaakt van verschillende diensten, onder meer het gebruik van ICT en de vakspecifieke toepassing van ICT in de curricula. Het ICT-centrum en het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM) spelen hierin een centrale rol. De commissie heeft tijdens het bezoek toegang gehad tot de IT-systemen van de faculteit en heeft geconstateerd dat dit goed functioneert. Op basis van de gesprekken tijdens de visitatie en de informatie uit de zelfstudie concludeert de commissie dat de voorzieningen toereikend zijn om het onderwijsprogramma van de opleiding te realiseren. Oordeel commissie: voldoende
114
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Tutoren en studieadviseurs worden ingezet om de studiebegeleiding te realiseren. Daarnaast kunnen studenten gebruik maken van het Studiepunt Letteren, een centraal informatiecentrum voor studenten. In dit steunpunt zijn onder andere de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling ondergebracht. Ook de afspraken met de studieadviseurs, de coördinator internationalisering en de stagecoördinator worden via dit steunpunt gemaakt. Voor studenten die een vak in het buitenland of een stage willen volgen zijn facultaire coördinatoren aangesteld. Het is de commissie duidelijk geworden dat zowel de tutoren als de studieadviseurs naar beste mogelijkheden hun taak uitvoeren. De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding goed is, onder andere vanwege de kleinschaligheid bij Middeleeuwse studies en een goed functionerend tutor systeem. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
4.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De opleiding heeft als doel dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen en beziet deze telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van deze resultaten vindt vervolgens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. Tijdens het visitatiebezoek is de commissie tot de conclusie gekomen dat er bij Middeleeuwse studies voldoende geëvalueerd en gereflecteerd wordt op het aangeboden cursuspakket, maar ook op de inhoud van aangeboden cursussen. Hierdoor is het behoud van kwaliteit van de opleiding verzekerd. De commissie stelt dat de opleidingscommissie goed functioneert en betrokken is bij de voor haar relevante beslissingen die genomen worden Oordeel commissie: voldoende
F18: Maatregelen ter verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
115
Sinds de invoering van de nieuwe onderwijsstructuur is er door het bestuur van de faculteit een commissie ingesteld die tot taak heeft gekregen het invoeringsproces te evalueren en het bestuur en de onderwijsdirecties te adviseren over bijstelling van het didactisch concept op facultair niveau. Deze volggroep Bachelor-master maakt bij de evaluatie gebruik van input vanuit opleidingen, van studenten en van cijfermatige gegevens. Tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 zijn deze adviezen door het faculteitsbestuur geëffectueerd. Dit systeem is van recente datum en kan vooralsnog niet goed beoordeeld worden. De commissie ziet vooralsnog geen reden om aan het systeem te twijfelen. De commissie heeft verder geen maatregelen ter verbetering gesignaleerd. De commissie stelt echter dat ze dit nog niet goed kan beoordelen, omdat de master pas sinds korte tijd draait. De commissie ziet vooralsnog echter geen aanleiding om te twijfelen aan het beschreven systeem. Oordeel commissie: voldoende
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De Universiteit Utrecht maakt sinds 1999 gebruik van een studentenmonitor om de meningen van studenten ten aanzien van het onderwijsbeleid, voorlichting en de voorzieningen te inventariseren. Dit wordt gedaan aan de hand van de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie van de voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en de masterenquête. Door middel van dit systeem worden studenten uit één cohort gevolgd gedurende hun studie. Naast de studentenmonitor organiseert de faculteit een studentenpanel, waarin studenten van verschillende opleidingen zijn vertegenwoordigd. Verbetermaatregelen worden mede op basis hiervan in gang gezet. De faculteit kent ook een studiestakersenquête, waarin wordt gevraagd naar de reden van het voortijdig beëindigen van de studie en de manier waarop de faculteit daarin heeft begeleid. De mening van alumni wordt geïnventariseerd door middel van arbeidsmarktmonitor. De resultaten daarvan worden gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. De kleinschaligheid van Middeleeuwse studies maakt het mogelijk om studenten (en medewerkers) actief te betrekken bij de opleiding. De commissie is van mening dat de betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de opleiding ruim voldoende is. Wel vindt de commissie dat de opleiding meer zou kunnen doen om alumni en het beroepenveld buiten de wetenschap beter bij de opleiding te betrekken. Oordeel commissie: voldoende Oordeel op onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg luidt: voldoende.
116
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
4.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bij de ontwikkeling van éénjarige masteropleidingen heeft de Utrechtse Letterenfaculteit nadruk gelegd op het verwerven van competenties door studenten in het licht van beroepsvoorbereiding. Dit geldt ook voor competenties buiten het wetenschappelijk onderzoek. Voor zover mogelijk –dat kan per vakgebied verschillen- is een nadrukkelijkere relatie gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor mag verwacht worden dat de aansluiting op de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. Voor de master Middeleeuwse studies geldt in het bijzonder dat relatief veel gastdocenten een college over hun specifieke vakgebied en onderzoek komen uiteenzetten. Positief is ook de internationale oriëntatie. Hierdoor is er sprake van een extra binding met het wetenschappelijke werkveld. De commissie heeft vastgesteld voor de masteropleiding Middeleeuwse studies dat er een duidelijke binding is met het wetenschappelijke veld, die de academische vorming van studenten alleen maar ten goede zal komen. De scripties die door de commissie zijn gelezen waren allen van een zeer goed niveau. Er was sprake van gedegen onderzoeken, waarvan de resultaten op een duidelijke manier schriftelijk werden gepresenteerd. De commissie kon zich uitstekend vinden in de beoordelingen van de scripties. Oordeel commissie: goed
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
De faculteit heeft ervoor gekozen de rendementscijfers te verhogen door het rendement per cursus te verbeteren. Men probeert het cursusrendement te verhogen door middel van meervoudige toetsing binnen een cursus en ook het verhogen van het aantal contacturen per cursus. Daarnaast is het aantal herkansingen terug gebracht naar 1 waarbij een student een goede reden moet hebben om hiervoor in aanmerking te komen. Als gevolg van deze maatregelen is de studiepuntproductie per student per jaar toegenomen. Globaal genomen kan worden gesteld dat deze veranderingen een rendementsverbetering tot gevolg zouden moeten hebben. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk, wanneer meerdere opeenvolgende jaren met elkaar vergeleken kunnen worden. Cijfers van het studierendement na de invoering van bovengenoemde maatregelen ontbreken echter vooralsnog. Op basis van de gesprekken die de commissie gevoerd heeft, is daarnaast duidelijk geworden dat het rendement van het eerste jaar van de masteropleiding Middeleeuwse studies (per september ’05) waarschijnlijk rond de 60% zal liggen.De commissie is van oordeel dat Middeleeuwse studies een duidelijke inspanning levert en geleverd heeft om de rendementen zo hoog mogelijk te laten zijn. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
117
Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen ter verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel goed voldoende voldoende goed voldoende goed voldoende voldoende voldoende voldoende goed goed goed goed voldoende goed voldoende voldoende voldoende goed voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
118
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
5.
Rapport Master Renaissance studies aan de Universiteit Utrecht
Masteropleiding Renaissance studies Naam opleiding: Renaissance studies CROHO-nummer: 60737 Niveau: master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): voltijd Locatie(s): Utrecht Einddatum accreditatie: 31 december 2007
5.1.
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Renaissance studies maakt deel uit van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
5.2.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De commissie heeft tijdens de gesprekken geen noemenswaardige struikelblokken geconstateerd omtrent de invoering van de BaMa-structuur en de afbouw van de ongedeelde opleiding. De invoering van de nieuwe structuur is naar beste mogelijkheden uitgevoerd. De opleiding is per 1 september 2004 van start gegaan.
5.3.
Het beoordelingskader
5.3.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De masteropleiding Renaissance studies is een interdisciplinaire opleiding en betreft een samenwerkingsverband van vier faculteiten van de Universiteit Utrecht, te weten Letteren, Wijsbegeerte, Godgeleerdheid en Natuur- en Sterrenkunde. De opleiding richt zich op het domein van de Europese cultuurgeschiedenis, in het bijzonder de periode van de Renaissance. Binnen de opleiding wordt deze periode chronologisch, geografisch en disciplinair in brede zin opgevat. Het betreft de Europese cultuurgeschiedenis tussen circa 1350 en 1750, waarbij vele uitingen van deze cultuur in een discipline-overschrijdend en internationaal perspectief aan de orde worden gesteld. Dit betekent dat binnen deze QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
119
opleiding diverse academische vakgebieden vertegenwoordigd zijn en samenwerken, zoals de kunstgeschiedenis, de literatuurgeschiedenis, de geschiedenis van de wijsbegeerte, de wetenschapsgeschiedenis, etc. Tevens wordt hierbij een internationaal, Europees perspectief gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat binnen de opleiding diverse talen en culturen vertegenwoordigd zijn en samenwerken, bijvoorbeeld de Nederlandse taal en cultuur, de Italiaanse taal en cultuur, de Engelse taal en cultuur, etc. Binnen dit academisch domein profileert de masteropleiding Renaissance studies zich als een interdisciplinaire opleiding, die zich ten doel stelt studenten kennis te laten verwerven van de cultuur van de Europese Renaissance en hen erin te trainen deze kennis in een professionele context toe te passen. Uit de zelfstudie is gebleken dat de opleiding zich duidelijk positioneert en tevens onderscheidt ten opzichte van binnen- en buitenlandse opleidingen, zoals de masteropleiding Middeleeuwse en Renaissance studies (Groningen) en de masteropleiding Medieval and Renaissance Studies (Leuven). De doelstelling van de opleiding is geoperationaliseerd in een aantal eindtermen. Deze eindtermen zijn aan de hand van de Dublin-descriptoren weergegeven, onder meer: Kennis en inzicht • •
de student heeft algemene kennis van en inzicht in de cultuur van de Europese Renaissance; de student beschikt over gedegen kennis van specifieke aspecten van de cultuur van de Europese Renaissance.
Toepassen kennis en inzicht •
de student is in staat verbanden te leggen tussen verschillende cultuuruitingen van de Europese Renaissance (o.a. wijsbegeerte, beeldende kunsten, letterkunde, muziek) en deze te beoordelen, mede in het licht van de wetenschappelijke discussie hierover.
Oordeelsvorming • •
de student is in staat bestaande inzichten met betrekking tot specifieke aspecten van de cultuur van de Europese Renaissance te toetsen en te beoordelen; de student beschikt over historisch besef en heeft inzicht in internationale verhoudingen.
Communicatie •
de student heeft inzicht in diens gedurende de opleiding verworven kennis en vaardigheden en is in staat deze deskundigheid in professionele contexten toe te passen, zowel aan vakgenoten als aan een ander publiek.
Leervaardigheden •
120
de student is in staat zelfstandig een project op het terrein van de cultuur van de Europese Renaissance op te zetten, uit te voeren en op een relevante wijze te presenteren voor een specifieke doelgroep. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
De profilering van de opleiding sluit aan bij de internationale praktijk binnen Europa en de Verenigde Staten. IJkpunten hiervoor zijn de onderzoeksscholen (Huizinga Instituut voor Cultuurgeschiedenis, Warburg Institute in London en Centre d’ études de la Renaissance in Tours) en de vakverenigingen (Renaissance Society of America en de Association d’Etudes sur la Renaissance, l’Humanisme et la Réforme). De commissie is van oordeel dat de opleiding goed nagedacht heeft over het domein van de opleiding en daar ook op een goede manier vorm aan geeft. De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen, zoals beschreven in de zelfstudie vergeleken met de doelstellingen en eindtermen uit haar eigen domeinspecifieke referentiekader en komt tot de conclusie dat beide goed zijn geformuleerd. De commissie is van mening dat de opleiding zich nadrukkelijk kan meten met vergelijkbare opleidingen in een internationale context. Oordeel commissie: goed
F2: Niveau De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De masteropleiding Renaissance studies bouwt voort op de eindtermen die worden gerealiseerd in een aantal bacheloropleidingen binnen de Geesteswetenschappen. De kennis en vaardigheden die in deze opleidingen door de student zijn verworven worden verder ontwikkeld en verdiept. De commissie concludeert dat de Dublin descriptoren duidelijk en goed in het curriculum zijn geïncorporeerd. Hierbij ligt de nadruk op: a. het verruimen en toepassen van kennis en inzicht, waarbij de student diepgaande kennis en inzicht verwerft op enkele specifieke deelterreinen van het academisch domein. Daarbij wordt de student getraind in het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar bepaalde aspecten van de cultuur van de Renaissance. b. het toepassen kennis en inzicht, waarbij de student het vermogen ontwikkelt de hoofddiscipline te relateren aan verwante disciplines binnen het algemene domein van de cultuur van de Europese Renaissance. c. oordeelsvorming, waarbij de student het vermogen ontwikkelt te reflecteren op de relaties tussen de verschillende disciplines waarin zij of hij zich in de loop van de opleiding (verder) bekwaamt. d. communicatie, waarbij de student het vermogen ontwikkelt de in de loop van de opleiding verworven kennis en vaardigheden op het gebied van de cultuur van de Europese Renaissance te presenteren aan verschillende publiekscategorieën, die overeenkomen met hetgeen in de beroepspraktijk gebruikelijk is. Dit leerdoel staat centraal in de specifiek hiertoe ontwikkelde module Renaissance in Praktijk. e. leervaardigheden, waarbij de student zich het vermogen eigen maakt aansluitend wetenschappelijk onderwijs te volgen dat gericht is op de opleiding van onderzoekers (Research masteropleiding en PhD-opleidingen), zowel in Nederland als daarbuiten. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
121
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist of dienstig is.
De masteropleiding Renaissance studies beoogt studenten te trainen om zelfstandig onderzoek te verrichten naar een specifiek aspect van het academisch domein en hen tevens te leren de kennis en vaardigheden praktisch toe te passen en te presenteren in relevante professionele contexten. Daarmee biedt de opleiding studenten een adequate toegang tot vervolgperspectieven, zowel binnen de wetenschapsbeoefening als binnen de relevante beroepssectoren. De commissie is in het bijzonder te spreken over het feit dat deze opleiding een eigen tutorial arbeidsmarkt heeft, waardoor afgestudeerden goed voorbereid worden op de start van hun carrière na het afronden van hun opleiding. De commissie heeft echter niet voldoende inzicht gekregen in welke mate het wetenschappelijke karakter van de opleiding gewaarborgd blijft. Het niveau van de doctoraalscripties geeft de commissie weliswaar geen aanleiding om aan dat niveau te twijfelen in de toekomst, maar zij is wel van mening dat de doelstellingen van de opleiding hier duidelijker geformuleerd kunnen worden. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen van de opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen van de opleiding luidt: voldoende.
5.3.2 Programma De masteropleiding is gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek, dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. Globaal gezien bestaat een masteropleiding uit cursorisch onderwijs (waarin de student theoretisch verder gevormd wordt) en een eindscriptie of thesis, waarmee de opleiding afgesloten wordt. Een stage kan onderdeel van de opleiding uitmaken. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
122
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
De cursussen van de opleiding Renaissance studies worden verzorgd door een team van docenten die, deels in gezamenlijkheid deels zelfstandig, dit onderwijs verzorgen. Alle docenten zijn binnen hun vakgebied actief als wetenschappelijk onderzoeker. Door hun binding met het wetenschappelijk onderzoek zijn zij goed in staat de meest recente (wetenschappelijke) bevindingen in hun onderwijs te gebruiken. Studenten komen in aanraking met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en de daarmee samenhangende theorievorming. In de programmaonderdelen Tutorial Renaissance Studies en Eindproject Renaissance studies worden studenten onder begeleiding van hun tutor getraind recente inzichten te beoordelen en toe te passen. De commissie stelt vast dat de studenten door hun kleine aantallen en het grote aanbod van docenten in een goede positie verkeren. Tijdens de gesprekken die de commissie heeft gevoerd bleek dan ook dat de studenten erg tevreden waren over het onderwijs. Wel dient daarbij goed in het oog te worden gehouden dat de stages en eventuele stageverslagen ook voldoen aan de wetenschappelijke eisen van de master. De commissie heeft evenwel vastgesteld dat de staf van de opleiding zich daar bewust van is. Oordeel commissie: goed
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De faculteit Letteren maakt gebruik van het Angelsaksische onderwijssysteem, waarbij gekozen wordt voor het aanbieden van het onderwijs in kleine vakken. De commissie is van mening dat hier een duidelijke keuze is gemaakt voor een bepaalde invalshoek in het geven van onderwijs en was bovendien onder de indruk van de manier waarop de opleidingen vorm hebben gegeven aan dit model. De masteropleiding Renaissance studies is opgebouwd uit een aantal modules die telkens gekoppeld zijn aan de eindtermen van het programma. Er zijn bijvoorbeeld twee verplichte modules, waarin studenten de cultuur van de Renaissance in een interdisciplinair en internationaal verband bestuderen. Daarnaast zijn er twee keuzemodules, waarin studenten in aansluiting op hun bacheloropleiding een specifiek aspect van de cultuur van de Renaissance nader bestuderen en ook een niet-cursosorische module, waarin studenten onder persoonlijke begeleiding van hun tutor leren hun verworven kennis en vaardigheden te ordenen, evalueren en productief te maken. De opleiding wordt afgesloten met een afstudeerscriptie. De commissie is van mening dat er duidelijk naar de doelstellingen en eindtermen van de studie toegewerkt wordt. De domeinspecifieke eisen zijn op een verzorgde manier in het curriculum verwerkt. In de zelfstudie wordt daarnaast een duidelijk overzicht gegeven van de vaardigheden die in betreffende cursussen aangeleerd/verder ontwikkeld worden. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
123
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het programma van de masteropleiding Renaissance studies biedt een uitstekende combinatie van disciplinaire en interdisciplinaire componenten. De eerste helft van de opleiding is gericht op kennisverwerving en theoretische verdieping. De tweede helft is gericht op reflectie en praktische toepassing. Deze beide componenten zijn volgens de commissie goed opgebouwd en leveren voldoende samenhang in het programma. Studenten worden erin getraind de diverse invalshoeken van de opleiding kritisch te benaderen en deze in de relevante historische en internationale verhoudingen te beschouwen. Tevens leren ze hun deskundigheid praktisch toe te passen, in diverse professionele contexten. Ze worden begeleid in het effectief presenteren van hun kennis, zowel aan deskundigen als aan een breed publiek. Het presenteren van informatie aan specifieke doelgroepen wordt met name onderwezen in de cursus Renaissance in de Praktijk. De opleiding wordt afgesloten met het Eindproject Renaissance studies, waarin studenten onderzoek doen naar een specifiek aspect van het vakgebied en leren de resultaten van dit onderzoek te presenteren op een wijze die aansluit bij de eisen van de beroepspraktijk waarop de student zich richt. Oordeel commissie: voldoende
F7: Studielast Het programma is studeerbaar, doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Volgens de zelfstudie is de studeerbaarheid van het programma gewaarborgd door onder meer: gespreide toetsing, bindende deadlines voor opdrachten en heldere informatie in de studiegids en de digitale onderwijscatalogus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten en de wijze waarop docenten bereikbaar zijn. De masteropleiding Renaissance studies kent een systeem van individuele begeleiding van studenten. Elke student krijgt bij aanvang van de studie een persoonlijke tutor toegewezen. Deze legt onder meer samen met de student het studietraject vast, waarin een balans bestaat tussen disciplinaire en interdisciplinaire componenten. Na visitatie van de opleiding concludeert de commissie dat het programma goed functioneert en er weinig is dat studenten zou kunnen verhinderen om binnen de beoogde termijn af te studeren. Er zijn met andere woorden dan ook geen struikelblokken geconstateerd. Oordeel commissie: goed
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De masteropleiding Renaissance studies is toegankelijk voor studenten die aantoonbaar beschikken over kennis van een relevant wetenschapsterrein op het niveau van een afgesloten 124
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
bacheloropleiding en die tenminste een goede passieve beheersing van het Nederlands hebben. Onder ’relevant wetenschapsterrein’ wordt verstaan alle disciplines op het gebied van de geesteswetenschappen (wijsbegeerte, godgeleerdheid, letteren) en aangrenzende vakgebieden (waaronder Liberal Arts opleidingen) die een historische component met een omvang van minimaal 15 ECTS kennen. De commissie heeft kennisgenomen van de diverse manieren waarop voorlichting wordt gegeven en stelt dat dit adequaat gebeurt. Dit is door de studenten bevestigd tijdens het visitatiebezoek. De commissie is van oordeel dat studenten goed geselecteerd worden, voordat ze aan de masteropleiding beginnen. Er zijn goede regels om te bepalen of een student toegelaten mag worden of niet. De commissie stelt vast dat er geen formele knelpunten zijn. Echter, gezien het gegeven dat er slechts 5 à 7 studenten per jaar instromen is er tevens sprake van een kleinschalige opleiding. De commissie is van mening dat, ook door een zeer gespecialiseerde opleiding als Renaissance studies, enige vergroting van de instroom is te bereiken door een betere profilering en voorlichting naar (bachelor)studenten toe, waarbij ook aan samenwerking met andere universiteiten gedacht moet worden. Oordeel commissie: voldoende
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van masteropleidingen. Oordeel commissie: voldoende
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De masteropleiding Renaissance studies is een interdisciplinaire opleiding waarin studenten kennis verwerven van de cultuur van de Europese Renaissance en waarin zij leren deze kennis in een professionele context toe te passen. In lijn hiermee is de didactiek van de opleiding er op gericht om: a. studenten in staat te stellen kennis op te doen van het interdisciplinaire vakgebied als geheel en van disciplinaire onderdelen hieruit; b. hen te begeleiden bij het zelfstandig verrichten van onderzoek naar aspecten van dit vakgebied; c. hen te stimuleren tot reflectie over het vakgebied en over hun eigen deskundigheid; d. hen te trainen in het presenteren van hun expertise en in het bijzonder van de resultaten van hun eigen onderzoek, en wel conform de eisen die de beroepspraktijk aan dergelijke presentaties stelt.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
125
Dit didactisch concept is verweven in het programma van de opleiding. De ene helft van de opleiding is gericht op kennisverwerving en theoretische verdieping en bestaat uit cursorische modules (30 ECTS). De andere helft van de opleiding (eveneens 30 ECTS) is gericht op reflectie en praktische toepassing, en wordt aangeboden in de vorm van begeleide opdrachten die tot verschillende soorten producten kunnen leiden (onderzoeksrapportages, stageverslag of presentaties tijdens excursies). Een stage kan van deze praktische component van de opleiding deel uitmaken. De commissie heeft het studieprogramma van de masteropleiding bestudeerd en komt tot de conclusie dat er voldoende samenhang is tussen het didactisch concept van de opleiding, de doelstellingen en de werkvormen. De studenten volgen 320 uur werkcollege en verrichten 1360 uur zelfstudie. De commissie vindt dat er duidelijk sprake is van een didactisch concept dat tot uiting komt in het overkoepelend interdisciplinaire karakter van de eerste helft van het programma. De tweede helft van het programma is sterk maatschappelijk georiënteerd en kan als goede basis dienen voor een functie in de voorlichting of bijvoorbeeld in een museum. Oordeel commissie: goed
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Toetsing van het cursorische (theoretische) gedeelte heeft steeds plaats aan de hand van een gevarieerd toetsingsinstrumentarium dat bestaat uit opdrachten, presentaties, (tussentijdse) toetsen en werkstukken. Studenten krijgen feedback op gemaakte werkstukken en krijgen de gelegenheid hun toetsresultaten met de docent te bespreken. Het praktische gedeelte van de opleiding is geheel vormgegeven in een programma van individuele begeleiding door een tutor. De commissie is opgetogen over de brede waaier aan vormen van toetsing en over de diepgang van deze toetsing. De toetsing heeft plaats aan de hand van individuele opdrachten, die kunnen variëren van onderzoeksrapportages, stageverslagen en mondelinge toetsing op basis van leeslijsten tot werkstukken, tentoonstellingsbijdragen of andere producten van een afsluitend project. De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan alvorens de uitslag van het examen vast te stellen. De examencommissie is tevens de instantie die beslissingen neemt in zaken, waarin de Onderwijs- en Examenregeling niet voorziet. De commissie heeft vastgesteld dat de toetsingen, zowel voor het theoretische als het praktische gedeelte, een adequate manier vormen om te testen of de studenten de leerdoelen hebben bereikt. De toetsingen sluiten goed aan op de intensieve scriptiebegeleiding. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
126
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
5.3.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het onderwijs van de opleiding wordt voor een groot deel verzorgd door docent-onderzoekers die bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan één van de twee onderzoeksinstituten binnen de faculteit: het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UIL OTS) en het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). De commissie is van mening dat er sprake is van een duidelijk geprofileerde staf. Het onderzoek van de staf staat op de verschillende deelgebieden van Renaissance studies goed aangeschreven. Tijdens de gesprekken werd de commissie getroffen door het enthousiasme en zelfvertrouwen van de staf. Docenten zijn goed in staat hun vakkennis over te brengen op studenten en hen methodologisch wegwijs te maken in hun vakgebied. Oordeel commissie: goed
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De zelfstudie geeft aan dat door de invoering van de nieuwe onderwijsstructuur de werkdruk van de staf universiteitsbreed is toegenomen. Er moesten namelijk nieuwe onderwijsprogramma’s ontwikkeld worden, waar ook extra organisatorische werkzaamheden bij kwamen kijken. Daarnaast zijn het onderwijs en de studiebegeleiding geïntensiveerd, tegelijkertijd is de beschikbare formatie voor het geven van onderwijs teruggelopen als gevolg van de diplomafinanciering. De studenteninstroom van de Faculteit der Letteren daalde van 1503 eerstejaars studenten in 1991 naar 703 eerstejaars studenten in 1998. Vanaf 2002 nam het aantal behaalde diploma’s af, terwijl de instroom juist weer toenam tot 1150 eerstejaars in 2003. De verhoogde onderwijsinspanningen lopen dus niet parallel aan de financiering die is gebaseerd op de lage instroom van eind jaren negentig. De Faculteit der Letteren hoopt te bereiken dat in 2007 beide weer met elkaar in evenwicht zullen zijn. Uit de gesprekken is gebleken dat er voldoende docenten aanwezig zijn voor de relatief kleine populatie studenten. De werkgroepen zijn vaak klein (2 á 3 studenten), maar dat is ook de opzet van het niet-cursorische onderwijs. De commissie is van mening dat er voldoende personeel in wordt gezet om de opleiding goed te kunnen organiseren. Dit wordt mede gerealiseerd, omdat er veel docenten meewerken vanuit andere opleidingen. Oordeel commissie: goed
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
127
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt binnen onderwijs- en onderzoekstaken verschillende functieniveaus, waaraan kwalificaties gekoppeld zijn. Dit is vastgelegd in de regeling WPFLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). Elke faculteit vult het WP-FLOW kader in met een eigen loopbaanbeleid, waarin bijvoorbeeld is opgenomen dat een medewerker bij excellent functioneren en additionele verantwoordelijkheden in aanmerking kan komen voor een uitloopschaal. De commissie heeft geconstateerd dat er binnen de opleiding voor alle functies goede professionaliseringstrajecten worden georganiseerd. Juniordocenten volgen bijvoorbeeld een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen. Onder begeleiding van een persoonlijke tutor verrichten junioren gedurende twee jaar onderwijstaken. Aan docent-onderzoekers wordt een intervisietraject aangeboden in samenwerking met de faculteit Sociale Wetenschappen. Senior docent-onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT). Uit de gesprekken is duidelijk naar voren gekomen dat er bij deze opleiding goed is nagedacht over het onderwijssysteem. Het is duidelijk dat er veel in het werk wordt gesteld om het personeel optimaal te kwalificeren voor het programma. De specialisaties in het docententeam van Renaissance studies zijn zeer breed, waardoor verschillende facetten van het vakgebied multidisciplinair benaderd kunnen worden. Daarnaast zijn de docenten voldoende ervaren. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van Personeel luidt: voldoende.
5.3.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Het uitgangspunt van de Letterenfaculteit is kleinschalig onderwijs aanbieden. Om dit te ondersteunen wordt gebruik gemaakt van verschillende diensten, onder meer het gebruik van ICT en de vakspecifieke toepassing van ICT in de curricula. Het ICT-centrum en het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM) spelen hierin een centrale rol. De onderwijsruimten zijn geschikt voor het kleinschalige onderwijs. Naast kleine zalen voor werkgroepen zijn er grote zalen voor hoorcolleges. Op basis van de informatie uit de zelfstudie en de gesprekken tijdens de visitatie is de commissie van mening dat de materiële voorzieningen voldoende zijn. Oordeel commissie: voldoende
128
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Tutoren en studieadviseurs worden ingezet om de studiebegeleiding te realiseren. Daarnaast kunnen studenten gebruik maken van het Studiepunt Letteren, een centraal informatiecentrum voor studenten. In dit steunpunt zijn onder andere de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling ondergebracht. Ook de afspraken met de studieadviseurs, de coördinator internationalisering en de stagecoördinator worden via dit steunpunt gemaakt. Voor studenten die een vak in het buitenland of een stage willen volgen zijn facultaire coördinatoren aangesteld. Het is de commissie duidelijk geworden dat zowel de tutoren als de studieadviseurs naar beste mogelijkheden hun taak uitvoeren. Echter, het is de commissie ook gebleken dat de communicatie tussen de studieadviseur en de opleiding niet altijd even goed verloopt. Betere afspraken tussen beide zijn dan ook gewenst. De commissie is van oordeel dat, onder andere vanwege de kleinschaligheid van Renaissance studies en een goed functionerend tutor systeem, er sprake is van een zeer gedegen studiebegeleiding. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
5.3.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Kwaliteitszorg vindt op verschillende niveaus binnen de instelling plaats. Op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de opleiding. De opleiding heeft als doel dat elke cursus periodiek, maar ten minste eens per drie jaar wordt geëvalueerd. De resultaten van deze evaluaties worden besproken in de opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen en beziet deze telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van deze resultaten vindt vervolgens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. De kleine omvang van de studentenpopulatie maakt het mogelijk zeer flexibel te reageren op voorstellen ter verbetering van het onderwijs. De commissie heeft geconstateerd dat dat ook gebeurt. Hierdoor is het behoud van kwaliteit van de opleiding verzekerd. De commissie stelt dat de opleidingscommissie goed functioneert en betrokken is bij het nemen van relevante beslissingen. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
129
F18: Maatregelen ter verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Sinds de invoering van de nieuwe onderwijsstructuur is er door het bestuur van de faculteit een commissie ingesteld die tot taak heeft gekregen het invoeringsproces te evalueren en het bestuur en de onderwijsdirecties te adviseren over bijstelling van het didactisch concept op facultair niveau. Deze volggroep Bachelor-master maakt bij de evaluatie gebruik van input vanuit opleidingen, van studenten en van cijfermatige gegevens. Tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 zijn deze adviezen door het faculteitsbestuur geëffectueerd. Dit systeem is van recente datum en kan vooralsnog niet goed beoordeeld worden. De commissie ziet vooralsnog geen reden om aan het systeem te twijfelen. De master draait pas kort, wat het moeilijk maakt de werking van het systeem te beoordelen. De commissie ziet vooralsnog echter geen reden om te twijfelen aan der werking ervan. Blijkens een tijdens de visitatie meer dan eens aangehaald voorbeeld kan een verbetering door de kleinschaligheid van de opleiding zelfs nog tijdens een lopende cursus doorgevoerd worden Oordeel commissie: voldoende
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De Universiteit Utrecht maakt sinds 1999 gebruik van een studentenmonitor om de meningen van studenten ten aanzien van het onderwijsbeleid, voorlichting en de voorzieningen te inventariseren. Dit wordt gedaan aan de hand van de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie van de voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en de masterenquête. Door middel van dit systeem worden studenten uit één cohort gevolgd gedurende hun gehele studie. Naast de studentenmonitor organiseert de faculteit een studentenpanel, waarin studenten van verschillende opleidingen zijn vertegenwoordigd. Verbetermaatregelen worden mede op basis hiervan in gang gezet. De faculteit kent ook een studiestakersenquête, waarin wordt gevraagd naar de reden van het voortijdig beëindigen van de studie en de manier waarop de faculteit daarin heeft begeleid. De mening van alumni wordt geïnventariseerd door middel van arbeidsmarktmonitor. De resultaten daarvan worden gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. De kleinschaligheid van Renaissance studies maakt het mogelijk om studenten (en medewerkers) actief te betrekken bij de opleiding. In het kader van de module Tutorial Renaissance Studies worden op individuele basis contacten tussen studenten en het beroepenveld gelegd. In de module Renaissance in praktijk maken de studenten kennis met de academische beroepsuitoefening van de Renaissance studies, tijdens een verblijf aan de Nederlandse Instituten te Florence en te Rome. Tevens is de opleiding voornemens in de loop van het jaar 2004-2005 een klankbordgroep te formeren met vertegenwoordigers uit het beroepenveld. Doel hiervan is de aansluiting tussen opleiding en beroepenveld te optimaliseren, contacten tussen studenten en hun beoogde beroepsomgeving te vergemakkelijken, en de 130
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
opleiding te laten beoordelen vanuit het perspectief van het beroepsveld. Daarnaast is de opleiding bezig een alumni-netwerk op te zetten. De commissie is daarom van mening dat de betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de opleiding goed is. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne Kwaliteitszorg luidt: voldoende.
5.3.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bij de ontwikkeling van eenjarige masteropleidingen heeft de Utrechtse Letterenfaculteit nadruk gelegd op het verwerven van competenties door studenten in het licht van beroepsvoorbereiding. Dit geldt ook voor competenties buiten het wetenschappelijk onderzoek. Voor zover mogelijk –dat kan per vakgebied verschillen- is een nadrukkelijkere relatie gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor mag verwacht worden dat de aansluiting met de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. Voor de master Renaissance studies geldt in het bijzonder dat relatief veel gastdocenten een college over hun specifieke vakgebied en onderzoek komen vertellen. Hierdoor is er sprake van een extra binding met het wetenschappelijke werkveld.
De commissie heeft vastgesteld dat er op het moment van visitatie nog geen eindscripties beschikbaar waren. De reden hiervoor is dat de masteropleidng pas in 2004 gestart is. Wel heeft de commissie een aantal scripties gelezen van studenten die afgestudeerden bij de voorloper van deze opleiding. De commissie was over het algemeen zeer te spreken over het gerealiseerde niveau van deze scripties en heeft er dus alle vertrouwen in dat hetzelfde niveau ook in de nieuwe opleiding gerealiseerd kan worden. Oordeel commissie: goed
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit hanteert als streefdoel dat het opleidingsrendement ten minste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen ligt. Men probeert het cursusrendement te verhogen door middel van meervoudige toetsing binnen een cursus en ook het verhogen van het aantal contacturen per cursus. Daarnaast is het aantal herkansingen terug gebracht naar één.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
131
Als gevolg van deze maatregelen is de studiepuntproductie per student per jaar toegenomen. Globaal genomen kan worden gesteld dat deze veranderingen een rendementsverbetering tot gevolg zouden moeten hebben. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk, wanneer meerdere opeenvolgende jaren met elkaar vergeleken kunnen worden. Cijfers van het studierendement na de invoering van bovengenoemde maatregelen ontbreken echter vooralsnog. Er zijn nog geen rendementsgegevens beschikbaar over de masteropleiding Renaissance studies. De kleine schaal van de opleiding maakt volgens de commissie een hoog rendement mogelijk. De commissie is van oordeel dat de opleiding een duidelijke inspanning levert en geleverd heeft om de rendementen zo hoog mogelijk te laten zijn. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
132
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet voldoende 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie voldoende 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing voldoende 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel voldoende 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding voldoende 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen ter verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld voldoende 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel goed voldoende voldoende goed voldoende voldoende goed voldoende voldoende goed goed goed goed goed voldoende goed voldoende voldoende goed
goed voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
133
134
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
BIJLAGEN
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
135
136
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Bijlage A: Curriculum vitae van de leden van de commissie Friso Wielenga (1956) (voorzitter) Prof. dr. Friso Wielenga (1956) studeerde Geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en aan de universiteit van Bonn. Hij promoveerde in 1989 aan de VU, doceerde vervolgens Internationale Betrekkingen aan de Rijksuniversiteit Groningen en vanaf 1990 Politieke Geschiedenis in Utrecht. Vanaf 1992 was hij bijzonder hoogleraar voor Moderne Duitse Geschiedenis en Nederlands-Duitse betrekkingen aan de RUG (tot 1997) en in Utrecht (19971999). Sinds 1999 is hij directeur van het Zentrum für Niederlande-Studien der Westfälischen Wilhelms-Universität Münster. Hij was o.m. bestuurslid van het Genootschap NederlandDuitsland en van de Stichting ter Bevordering van Duitslandstudiën in Nederland. Thans is hij lid van de stuurgroep Nederlands-Duitse Conferentie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Van 2001-2005 was hij voorts Beauftragter des Landes Nordrhein-Westfalen (NRW) für die Pflege und Förderung der Beziehungen zwischen den Universitäten in NRW und in den Beneluxstaaten. Hij publiceerde o.m. West-Duitsland: partner uit noodzaak. Nederland en de Bondsrepubliek 1949-1955, Utrecht 1989; Schaduwen van de Duitse geschiedenis. De omgang met het nazi- en DDR-verleden in de Bondsrepubliek Duitsland, Amsterdam 1993 (Duitse vertaling verscheen in 1995); Van vijand tot bondgenoot. Nederland en Duitsland sinds 1945, Amsterdam 1999 (Duitse vertaling verscheen in 2000); samen met Ilona Taute (red.), Länderbericht Niederlande. Geschichte -Wirtschaft - Gesellschaft, Bonn 2003. In 2006 verschijnt van zijn hand de monografie Geschichte der Niederlande. Politik und politische Kultur im 20. Jahrhundert.
Jaap R. Bruijn (1938) Prof.dr. J.R. Bruijn studeerde van 1956 tot 1964 Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden en promoveerde aldaar in 1970 op een studie over de Nederlandse marine in de eerste helft van de achttiende eeuw. In 1971 was hij gastdocent voor Modern European History aan de University of Western Australia te Perth. In 1977 werd hij tot lector in de Zeegeschiedenis benoemd aan de Universiteit te Leiden, en in 1980 tot hoogleraar. Zijn onderzoek richtte zich op de geschiedenis van de marine, de walvisvaart en de VOC, met name op de sociaal-economische facettten en strekte zich uit over de 16de tot en met de 20ste eeuw. Hij begeleidde tot nu toe 47 promovendi/ae naar het doctoraat. Hij ging in 2003 met emeritaat. Hij vervulde bestuursfuncties binnen de opleiding Geschiedenis, alsmede bij de Faculteit der Letteren in Leiden en in diverse landelijke organisaties.
Pieter Caljé (1952) Drs. Pieter Caljé studeerde in Groningen Geschiedenis, alsmede Filosofie en Literatuur-wetenschap. Na zijn studie was hij van 1980 tot 1989 als docent verbonden aan de opleiding Geschiedenis van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij was daar tevens studiecoördinator en studiebegeleider. Toen de studierichting Cultuur- en Wetenschapsstudies in 1991 aan de Universiteit Maastricht van start ging, verhuisde Caljé van Groningen naar Maastricht. Aldaar raakte hij betrokken bij een groot aantal opleidingen. Naast Cultuur- en Wetenschapsstudies participeerde hij bijvoorbeeld ook intensief in het metajuridisch onderwijs van de Rechtenfaculteit. In totaal doceerde hij aan vijftien opleidingen in vijf faculteiten aan deze universiteit. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
137
Binnen de Faculteit der Cultuurwetenschappen hielp hij de specialisatie Politieke Cultuur en de nieuwe studierichting European Studies mede opzetten. Ook was hij twee jaar voorzitter van de opleidingscommissie Cultuur- en Wetenschapsstudies. Per 1 oktober 2005 zal hij aantreden als onderwijsdirecteur van de opleiding Cultuurwetenschappen. Caljé was vele jaren bestuurslid van de Vereniging voor de Geschiedenis van de Twintigste Eeuw en redacteur van het blad van die vereniging, De Nieuwste Tijd. Samen met J.C. den Hollander publiceerde hij De Nieuwste Tijd, dat in 2005 zijn zevende druk beleefde. Na 1991 publiceerde hij vooral over universiteiten en studenten Geschiedenis. Hij richtte zich daarbij op verschillende universiteiten, als die van Groningen, Delft en Maastricht. Samen met Jo Wachelder schreef hij onder andere een geschiedenis over de Faculteit der Cultuurwetenschappen. In zijn werk staat steeds de gedachte centraal dat de universiteit en het studentenleven wel van de samenleving afgezonderde werelden lijken, maar dat zij er in feite ten nauwste mee verweven zijn. Over dit thema hoopt hij begin 2006 een proefschrift te verdedigen dat de geschiedenis van de Groningse studenten en de Groningse universiteit in de negentiende eeuw in hun relatie tot de samenleving als onderwerp heeft.
Lex Heerma van Voss (1955) Prof. dr. Lex Heerma van Voss studeerde Geschiedenis in Utrecht en Parijs. In 1991 promoveerde hij aan de Universiteit Utrecht cum laude op een proefschrift over de economische gevolgen van de invoering van de achturige werkdag in Nederland. Hij doceerde Geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit Leiden en Algemene Letteren aan de Universiteit Utrecht. Sinds 1994 is hij als senior onderzoeker verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op de kusten van de Noordzee in de Vroeg-Moderne periode, de bestaansstrategieën van Nederlandse arbeiders en de internationale vergelijking van arbeid en arbeidsomstandigheden, onder meer van textielarbeiders en havenwerkers. Hij is bestuurslid van het N.W. Posthumus-Instituut, de onderzoeksschool voor economische en sociale geschiedenis. Sinds 2000 bekleedt hij een bijzondere leerstoel in de Geschiedenis van Arbeid en Arbeidsverhoudingen aan de Universiteit Utrecht.
Fik J.A.M. Meijer (1942) Prof.dr. Fik Meijer studeerde van 1960 tot 1967 Klassieke Letteren aan de Universiteit van Leiden, met als hoofdvak Oude Geschiedenis en als bijvakken Latijn en Klassieke Archeologie. Hij promoveerde in 1973 op een proefschrift getiteld De politieke en sociaal-economische achtergronden van de Catilinarische samenzwering. Van 1966 tot 1974 was hij leraar Klassieke Talen aan het Bonaventura Lyceum in Leiden en van 1974 tot 1980 docent Oude Geschiedenis aan het Nutsseminarium te Amsterdam voor de Nieuwe Lerarenopleiding en de opleiding MO Geschiedenis. Vanaf 1980 is hij verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, momenteel als hoogleraar Oude Geschiedenis. Fik Meijer heeft zich gespecialiseerd in de Geschiedenis van de Late Romeinse Republiek en de Maritieme Geschiedenis van de Klassieke Oudheid. Over beide aandachtsvelden heeft hij uitgebreid gepubliceerd in vaktijdschriften. De laatste jaren heeft hij zich toegelegd op het schrijven van boeken voor een breder publiek.
138
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Walter Prevenier (1934) (vice-voorzitter) Prof. dr. Walter Prevenier doctoreerde aan de Rijksuniversiteit Gent in 1962, en studeerde verder aan de Sorbonne en de Ecole des Chartes in Parijs. Hij doceerde van 1965 tot 1999 aan de Universiteiten van Gent en Brussel in de Sociale Geschiedenis van de Middeleeuwen en in de Hulpwetenschappen (Paleografie en Diplomatiek), evenals een cursus Inleiding tot de Historische Kritiek. Hij was gasthoogleraar aan de universiteiten van Utrecht (1968), Univ. of California te Berkeley (1983 en 2004), Rutgersin New Brunswick (1987 en 1989), Univ. of Pennsylvania te Philadelphia (1989), Columbia University te New York (1993, 2001 en 2002), College of William and Mary, Virginia (1999-2000), University of Princeton (2000). Hij verbleef als onderzoeker (member) aan het Institute for Advanced Study te Princeton (1996 en 1999). Hij was secretaris van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (Brussel) van 1983 tot 1999, en secretaris en voorzitter van de Commission Internationale de Diplomatique van 1990 tot 2001. Hij was directeur van het project ‘Interuniversitaire Attractie-pool’ over ‘Urban Society in the Late Middle Ages’ (1990 tot 2001). Hij publiceerde De Bourgondische Nederlanden (Antwerpen, 1983), Les Pays-Bas bourguignons (Paris, 1983), The Burgundian Netherlands (Cambridge Univ. Press, 1985) ; De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid. 1384 - 1530 (Amsterdam, 1997, herdruk 2000) ; Uit goede bron. Introductie tot de historische kritiek (Leuven - Amersfoort, 2000, zevende dr.); Le prince et le peuple. Images de la société du temps des ducs de Bourgogne, 1384-1530 (Anvers, 1998); The Promised Lands : the Low Countries under Burgundian Rule, 1369-1530 (Philadelphia, Univ. of Pennsylvania Press, 1999; [in samenwerking met M. Howell:], From Reliable Sources (Ithaca, Cornell University Press, 2001); Werkstatt des Historikers. Eine Einführung in die historischen Methoden, Köln - Weimar – Wien, Böhlau Verlag, 2004. Hij is lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van Wetenschappen te Brussel, van de Academia Europaea te Cambridge (UK), Corresponding Fellow van de Medieval Academy of America te Cambridge, Mass. lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam, Corresponding Fellow van de Royal Historical Society te London.
Dick de Vries (1983) Dick de Vries studeert Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, met als specialisatie Geschiedenis van de Moderne Tijd. Momenteel is hij bezig met de afronding van zijn studie. Het afgelopen academische jaar participeerde hij in de Honours Class ‘Europe and the Islam’ van de opleiding Geschiedenis. In het academische jaar 2003-2004 was hij student-lid van de Faculteitsraad Letteren van de Universiteit Leiden. Vanaf 2004 tot heden is hij student-lid van de Universiteitsraad van de Universiteit Leiden.
Ragna Woodall (1983) Ragna Woodall studeert Geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In de eindfase van haar bachelor heeft zij zich gespecialiseerd in Niet-Westerse Geschiedenis en Environmental History. In de academische jaren 2003-2004 en 2004-2005 was zij respectievelijk lid van opleidingscommissie Geschiedenis en het Dagelijks Bestuur van de opleiding. Vanaf september 2005 zal zij lid zijn van de Facultaire Studentenraad Letteren.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
139
Loes Kater (1971) Dr. L. Kater is als projectleider werkzaam bij QANU. Ze studeerde Gezondheidswetenschappen aan de Universiteit Maastricht en Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam. In 2002 promoveerde ze aan de Universiteit Maastricht op een proefschrift over medisch-ethische en gezondheidsrechtelijke kwesties rond het levenseinde. Vervolgens heeft ze als post-doc onderzoeker aan de Universiteit Twente gewerkt aan een normatief beleidskader voor ontwikkelingen in de genetica en biotechnologie.
140
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Bijlage B: Standaard programma Bezoek aan de instelling ... met de opleidingen ... . Dag 1 09:00–12:00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten
12.00-13.00 13.00-13.45
Lunch Decaan, opleidingsdirecteur, opleidingsvoorzitters, medewerkers kwaliteitszorg, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
13.45-14.30 14.30-15.15
Docenten van de opleidingscommissie A en B Studenten van de opleidingscommissies A en B Pauze Examencommissies A en B + studieadviseur Alumni (ieder 2-3) (master en doctoraal) Eventueel spreekuur
15.30-16.15 16.15-17.00 17.00 19.30
Dag 2 09.00-09.30 09.30-10.00 10.30-11.15 11.30-12.00 12.00-12.30 13.30-14.15 14.15–15.15 15.15-17.00 17.00-17.30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur en coördinator beoordeling
Bachelorstudenten B (3 per jaar) Masterstudenten en doctoraalstudenten B (6-8) Docenten B (vertegenwoordiging ieder jaar) Pauze Bachelorstudenten A Masterstudenten en doctoraalstudenten A Lunch Docenten A Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur Opstellen voorlopige bevindingen. Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
141
142
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Bijlage C: Domeinspecifiek referentiekader visitatie Geschiedenis 1.
Inleiding
Dit referentiekader is bedoeld voor de bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland, die in het kader van de visitatie Geschiedenis worden beoordeeld. In tegenstelling tot sommige andere disciplines is de manier waarop Geschiedenis wordt gestructureerd en onderwezen verschillend binnen de diverse Europese landen3. Het opstellen van één kerncurriculum, zo bleek in het Tuning-project, is dan ook niet mogelijk4. Daarbij komt dat geschiedenisstudenten vaak cursussen volgen in andere (gerelateerde) vakgebieden zoals kunstgeschiedenis, archeologie of aardrijkskunde. Dit heeft tot gevolg dat bij Geschiedenis verschillende kerncurricula mogelijk zijn. Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de eigen invalshoek keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Bij het opstellen van dit referentiekader is gebruik gemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, namelijk QAA5 en VLIR6. Het voorliggende referentiekader is bovendien mede gebaseerd op de VLIR-visitatie Geschiedenis in 2003, de History Subject Area Group (Tuning-project Groningen) en History van de Quality Assurance Agency for Higher Education (UK). In het navolgende wordt allereerst ingegaan op de doelstellingen die door de opleiding bereikt moeten worden, met name de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Aansluitend worden in de domeinspecifieke eisen de inrichting en inhoud van het programma besproken.
2.
Doelstellingen en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingingen die in de visitatie Geschiedenis worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel meer specialistisch (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan, waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn in praktijk kunnen worden gebracht. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen, die in de visitatie Geschiedenis worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie dienen te zijn gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. 3
Zie, speciaal voor geschiedenis, een vergelijking van vijf Europese programma’s in het TEEP-project (Transnational European Evaluation Project) uitgevoerd door de European Network for Quality Assurance in Higher Education (ENQA). http://www.enqa.net/files/TEEPmethod.pdf 4 Tuning-project (Tuning Educational Structures in Europe) geleid door de Rijksuniversiteit Groningen. Het Tuning-project beoogt meer Europese afstemming in het hoger onderwijs en is geïnitieerd naar aanleiding van de verklaring van Bologna uit 1999. 5 ‘History’ van de Quality Assurance Agency for Higher Education, (2000). 6 De onderwijsvisitatie Geschiedenis van de Vlaams Interuniversitaire Raad (p. 17-20), (2004).
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
143
Eén van de doelen van de bacheloropleiding is de student zodanig op te leiden dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de (research) master geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kan uitvoeren. In principe houdt dit een dusdanig niveau in, dat de afgestudeerde master zelfstandig een proefschrift kan schrijven, al zal in de praktijk de master die doorstroomt in een promotietraject, vaak ook nog aanvullend of specifiek onderwijs volgen alvorens zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te kunnen voeren. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Geschiedenis beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: 1. Kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding. Dat houdt in het aanleren van kennis over de mondiale historische ontwikkelingen, in het bijzonder in Europa en Nederland; 2. De student zodanig te vormen dat hij zich in woord en geschrift goed op academisch niveau kan uitdrukken; 3. De student vertrouwd te maken met de waarde van de wetenschappelijke benadering, waar inzicht in theorie en methodologie en een optiek van relativiteit van interpretaties een wezenlijk onderdeel van uitmaken; 4. Een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen op verschillende soorten historische bronnen en literatuur; 5. Een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis en inzicht, waarbij het accent verschuift van breedte in de bachelor naar diepte in de master. De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied. Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijken. Dit heeft dan noodzakelijkerwijs gevolgen voor de mate van diepgang.
3.
Eindtermen en kwalificaties van de bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Geschiedenis beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie en de eigen invalshoek keuzes maken en accenten leggen. Kennis • • • • • • 144
Kennis van en inzicht in historische epochen van de oudheid tot en met het heden en in de voornaamste ontwikkelingen in de geschiedwetenschap en historiografie; Kennis van en inzicht in de eigentijdse ontwikkelingen vanuit een historisch perspectief; Kennis van theoretische en wetenschapsfilosofische achtergronden van geschiedkundig onderzoek; Besef van historische contexten; Vermogen tot oordeelsvorming over historische processen en hun doorwerking in de eigen tijd; Basale kennis van interdisciplinaire werkwijzen. QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Vaardigheden • • • • • • •
In staat tot analyse van wetenschappelijke teksten en tot schriftelijke en mondelinge rapportage daarover; In staat tot snel verzamelen, selecteren en organiseren van secundaire literatuur en primaire bronnen en hiermee zelfstandig kunnen werken; In staat tot het schrijven van een werkstuk volgens de eisen van de wetenschappelijke discipline; Het beheersen van voor het vakgebied relevante ICT-vaardigheden; In staat om historische vraagstukken historiografisch te beoordelen; Het beschikken over flexibiliteit om de historische kennis en historische vaardigheden te integreren in een niet (strikt-)historisch beroep; In staat tot zelfstandige oriëntatie op voor historici relevante beroepssectoren.
Academische attitude • • •
Blijk geven van het vermogen tot oordeelsvorming op het vakgebied mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten; Blijk geven van het vermogen tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid; Respect tonen voor de meningen van anderen.
Afstemming op de arbeidsmarkt Uit de opleiding blijkt dat de eindkwalificaties afgestemd zijn op de eisen van de arbeidsmarkt. De bacheloropleidingen binnen het domein Geschiedenis zijn vanuit beroepsperspectief overwegend generalistische opleidingen, die hun waarde op de arbeidsmarkt ontlenen aan de academische vorming en vaardigheden die boven omschreven zijn.
4.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat kennis en vaardigheden betreft voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing, afhankelijk van de keuze voor één of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in één van de opleidingen die in het kader van de visitatie Geschiedenis worden beoordeeld, dienen over de volgende kennis en vaardigheden beschikken. Opleidingen kunnen hierin naar de aard van het object van studie en naar de aard van de eigen invalshoek keuzes maken en accenten leggen. Kennis •
• •
Kennis van en het vermogen tot actieve deelname aan de wetenschappelijke activiteiten van de discipline, in het bijzonder op het gebied van de gevolgde specialisatie. Dit impliceert voldoende kennis en inzicht voor het zelfstandig opzetten en uitvoeren van historisch onderzoek; Grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën en de kernbegrippen, de onderzoeksmethoden en –technieken; Kennis van de complexiteit en diversiteit van het verleden en het vermogen om deze kennis bij de beoordeling van eigen en ander onderzoek toe te passen.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
145
Vaardigheden •
Het beschikken over technische en theoretische vaardigheden om op een zelfstandige en wetenschappelijke wijze historische bronnen en literatuur te verzamelen, te analyseren en te beoordelen met als doel op een creatieve wijze verklarende of inzichtelijke werkhypothesen te formuleren en te toetsen en daarmee een bijdrage te leveren aan het geschiedwetenschappelijke debat; Het beschikken over mondelinge en schriftelijke vaardigheden om de historische kennis en de resultaten van (eigen) wetenschappelijk onderzoek op een heldere en boeiende wijze kenbaar te maken aan zowel vakgenoten als het bredere publiek; In staat tot omgaan met divers en weerbarstig bronnenmateriaal.
•
•
Academische attitude •
Bereid en in staat tot om bij de oordeelsvorming over en analyse van complexe vraagstukken op het eigen vakgebied rekening te houden met sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten; Bereid en in staat tot reflectie op methodische, historische en ethisch-maatschappelijke aspecten van de betrokken wetenschap7; Reflectie op morele vraagstukken, verband houdend met het eigen vakgebied.
• •
Afstemming op de arbeidsmarkt Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om academische beroepen of functies te kunnen vervullen, waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan, waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, bereidheid om nieuw en/of onontgonnen terrein te betreden en het dragen van verantwoordelijkheid samengaan8.
5.
Inhoud/programma bacheloropleiding
Tijdens de bacheloropleiding dienen studenten te worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en in het schrijven van wetenschappelijke teksten. De verantwoordelijken voor de opleiding bezinnen zich op de toenemende noodzaak van kennis van de Engelse taal in het (geven van) onderwijs en in de wetenschappelijke communicatie. In de bacheloropleiding wordt aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een bachelorscriptie of een vergelijkbare opdracht. 7
(Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
8
(Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
146
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
6.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in één of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. In multidisciplinaire opleidingen wordt ruim aandacht besteed aan de integratie van de verschillende disciplines. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het vakgebied. In de masteropleiding wordt aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied. De verantwoordelijken voor de opleiding bezinnen zich op de toenemende noodzaak van kennis van de Engelse taal in het (geven van) onderwijs en in de wetenschappelijke communicatie. Uit de wijze van presentatie van de masteropleiding blijkt dat de opleiding zich er rekenschap van geeft welke andere masteropleidingen er op het eigen en verwante gebieden bestaan en wat de plaats van de aangeboden masteropleiding daarbinnen is.
QANU / Onderwijsvisitatie Geschiedenis, Universiteit Utrecht
147