UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP GESCHIEDENIS
“Het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden menigvuldig, de perykelen groot.” OORZAKELIJKE OMSTANDIGHEDEN VAN OVERSPEL IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN GEDURENDE DE 17DE -18DE EEUW. DEEL I
Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis door STÉPHANIE BILLIAU Studentennummer: 20051788 Academiejaar 2009-2010 Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen: Dra. Maja Mechant Dra. Sarah Van Bouchaute
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2009-2010 Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie Ondergetekende, Stéphanie Billiau afgestudeerd als Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 20092010 en auteur van de scriptie met als titel: “Het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden menigvuldig, de perykelen groot.” OORZAKELIJKE OMSTANDIGHEDEN VAN OVERSPEL IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN DE DE GEDURENDE DE 17 -18 EEUW. verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: x de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar). Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen. Gent, 4 augustus 2010 (datum)
Stéphanie Billiau (handtekening)
Woord vooraf
WOORD VOORAF Deze masterproef is het resultaat van één jaar intensief historisch onderzoek en was niet tot stand gekomen zonder de medewerking van diverse personen. Hen allen met naam vernoemen is helaas onmogelijk, maar mijn dankbaarheid is er niet minder om. In de eerste plaats wil ik mijn promotor professor dr. Isabelle Devos oprecht bedanken voor het advies waarmee ze mij gedurende het afgelopen jaar bijstond. Haar deur stond steeds open om mij te helpen met aanwijzingen en kritische bemerkingen. Eveneens wil ik mijn dank richten tot het personeel van de vele bibliotheken en archiefinstellingen waar ik het afgelopen jaar heel wat uren heb doorgebracht. De stapels boeken en bronnen die ze mij aanreikten, alsook hun advies waren van onschatbare waarde. Verder wil ik ook volgende personen oprecht danken: Hans Storme, Ludo Vandamme, Heidi Deneweth en prof. dr. Jos Monballyu voor hun advies, Barbara Ruelens voor het aanreiken van de door haar getranscribeerde volksboeken, alsook Saskia De Schepper en Laurent Inghelbrecht voor hun hulp bij het transcriberen en interpreteren van de procesdossiers. Mijn bijzondere dank gaat ook uit naar Nico G. Dumalin, archivaris in opleiding, die een aardig stukje van zijn tijd opofferde om mij te helpen transcriberen en de GTB voorstelde voor een correct begrip van de historische woordenschat uit mijn bronnen. Ik had deze onderneming niet tot een goed einde kunnen brengen zonder de nooit aflatende steun van vrienden en familie. Hun geduld, alsook hun taalkundig en stilistisch advies, waren een grote hulp. Ik denk in het bijzonder aan mijn medestudenten, ouders, grootouders en zuskotgenote. Ten slotte dank ik ook Vincent, mijn vriend. Het was ongetwijfeld niet makkelijk om na lange werkdagen telkens opnieuw te luisteren naar frustraties over verloren geraakte boeken of paleografische probleempjes. Zijn voortdurende steun en vertrouwen gaven mij keer op keer de moed om door te gaan.
1
Inhoudsopgave
INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF
1
INHOUDSOPGAVE
2
LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN
6
OPGAVE VAN BRONNEN EN LITERATUUR
9
1 Onuitgegeven bronnen
9
1.1 Openbare bibliotheek Brugge – Biekorf
9
1.2 Rijksarchief Brugge
9
1.3 Stadsarchief Brugge: oud archief
11
1.4 Stadsarchief Gent
12
1.5 Universiteitsbibliotheek Gent
12
1.6 Universiteitsbibliotheek Leuven
14
2 Uitgegeven bronnen
15
2.1 Volksboeken
15
2.2 Andere
16
3 Bibliografie
16
OVERZICHT AFBEELDINGEN EN TABELLEN
27
INLEIDING
28
HOOFDSTUK 1: DEFINIERING, STATUS QUAESTIONIS EN PROBLEEMSTELLING
31
1 Definiëring
31
1.1 Het huwelijk in de zeventiende en achttiende eeuw
31
1.2 Overspel
33
1.2.1 Definiëring
33
1.2.2 Overspel in de zeventiende en achttiende eeuw
34
2
Inhoudsopgave 2 Status quaestionis
36
3 Probleemstelling
37
HOOFDSTUK 2: POPULAIR DRUKWERK
41
1 Volksboeken als bron
44
1.1 Begripsomschrijving
44
1.2 Historiografie van de bron
46
1.3 Selectie van het bronnenmateriaal
48
1.4 Voor- en nadelen van de bron
50
2 Almanakken als bron
52
2.1 Begripsomschrijving
52
2.2 Historiografie van de bron
55
2.3 Selectie van het bronnenmateriaal
55
2.4 Voor- en nadelen van de bron
57
3 Methodologie
59
4 Populair drukwerk en overspel
62
4.1 Huwelijk en seksualiteit
62
4.2 Definiëring van overspel
65
4.3 Oorzaken van overspel in de geselecteerde bronnen
76
4.3.1 Welke waren de oorzaken van overspel?
76
A Mannelijke afwezigheid
76
B Spijs en drank
78
C Vrouwelijke schoonheid
82
D Leeftijdsverschil
87
E Andere oorzaken
89
4.3.2 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht?
93
5 Besluit
100
HOOFDSTUK 3 : BRONNEN UIT DE PASTORALE PRAXIS
104
1 Preekboeken en catechismuscommentaren als bron
105
3
Inhoudsopgave 1.1 Begripsomschrijving
105
1.2 Historiografie van de bron
108
1.3 Selectie en verwerking van het bronnenmateriaal
108
1.4 Voor- en nadelen van de bron
112
2 Bronnen uit de pastorale praxis en overspel
115
2.1 Huwelijk en seksualiteit
115
2.2 Definiëring van overspel
117
2.3 Oorzaken van overspel
122
2.3.1 Welke zijn de oorzaken van overspel die door geestelijken werden benoemd?
122
A Oorzaken m.b.t. de zintuigen
122
B Ongeloof en slecht voorbeeld van de ouders
127
C De duivel
129
D Andere oorzaken
130
2.3.2 Welke zijn de retorische middelen die de auteurs aanwendden?
133
2.3.3 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht?
135
2.3.4 Was er een evolutie doorheen de tijd m.b.t. de aangeduide oorzaken?
137
3 Besluit
138
HOOFDSTUK 4: PROCESSEN EN COLLOCATIES
140
1 Processen en collocaties: algemeen
142
1.1 Processen
142
1.1.1 Wereldlijke rechtbank: bevoegdheden, procedures en samenstelling
142
A Algemeen
142
B Brugse Vrije
146
C Brugge
147
D Gent
147
1.1.2 Overspel voor de wereldlijke rechtbank
148
1.1.3 Kerkelijke rechtbank: de Brugse officialiteit
150
A Algemeen
150
B Overspel
151
1.2 Collocaties
152
1.2.1 Algemeen
152
4
Inhoudsopgave 1.2.2 Opsluiting op verzoek omwille van overspel 2 Proces- en collocatiedossiers als bron
153 156
2.1 Historiografie van de bron
156
2.2 Selectie van het bronnenmateriaal
158
2.2.1 Procesdossiers
158
2.2.2 Collocatiedossiers
161
2.3 Methodologie
162
3 Proces- en collocatiedossiers en overspel
164
3.1 Algemeen overzicht van de genoemde oorzaken
164
3.2 Uitdieping van de genoemde oorzaken
168
3.2.1 Dronkenschap
168
3.2.2 Huiselijk geweld
172
3.2.3 Geldelijke motivatie: verkwisting, armoede en spaarzaamheid
174
3.2.4 Afwezigheid van de partner
177
3.2.5 Andere oorzaken
180
3.2.6 Verzachtende omstandigheden
182
3.3 De rol van enkele betrokken partijen van naderbij bekeken
186
3.3.1 Dienstmeiden
186
3.3.2 Soldaten
188
3.3.3 Buren
189
3.3.4 Priesters
191
3.3.5 Herbergiers
193
4 Besluit
195
HOOFDSTUK 5: BESLUIT
197
5
Gebruikte afkortingen
LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN ABA
Aartsbisschoppelijk archief
ARAB
Algemeen rijksarchief te Brussel
BS BV
Burgemeesters en schepenen van de kasselrij van het Brugse Vrije
BVOP
Verzameling „Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels‟ uit het Rijksarchief te Brugge.
ca.
Cahier
CB
Centrale bibliotheek
CNN
Cent nouvelles nouvelles. Populaire collectie verhalen ontstaan aan het hof van Filips de Goede tussen 14561461.
DBNL
Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, online raadpleegbaar via
fo.
Folio
GTB
De geïntegreerde taalbank: het historische woordenboek van het Nederlands op internet. Bestaande uit het Oudnederlands (ONW), Vroegmiddelnederlands (VMNW), Middelnederlandsch [sic] woordenboek (MNW) en het woordenboek der Nederlandsche [sic] taal (WNT). Online raadpleegbaar via .
INV
Inventaris. Dhr. Maurice Vandermaesen, afdelingshoofd van het RAB, stelt dat de inventarisreferenties in het RAB die met INV starten, de inventarissen zijn met wetenschappelijke inleiding en plaats- en persoonsnaamindexen.
KUL
Katholieke universiteit Leuven
6
Gebruikte afkortingen MS
Maurits Sabbebibliotheek (bibliotheek van de faculteit godgeleerdheid universiteit Leuven)
OA
Oud archief
OBB
Openbare bibliotheek Brugge – hoofdbibliotheek Biekorf
RAB
Rijksarchief Brugge
r.
Recto
reg.
Register
Repertorium
BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inleidende studie van uitgegeven predikatieboeken uit de 17de en de 18de eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper en Mechelen). Leuven, s.n., 1982, 4 delen.
SAB
Stadsarchief Brugge
SAG
Stadsarchief Gent
STCV
Short title catalogus Vlaanderen, online raadpleegbaar via < http://www.stcv.be/ned/frame.html>
TBO
Toegang in beperkte oplage in het archief. Volgens Dhr. Maurice Vandermaesen, afdelingshoofd van het RAB, kan een toegang in beperkte oplage worden gedefinieerd als een inventaris zonder wetenschappelijke inleiding en persoons- en plaatsnaamindex, die zodoende niet voor ruime publicatie in aanmerking kwam.
UBG
Universiteitsbibliotheek Gent
UG
Universiteit Gent
v.
Verso
VD
Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14de editie (2005), Van Dale lexicografie bv, Utrecht-
7
Gebruikte afkortingen Antwerpen, zoeksoftware C-Content bv, ‟s-Hertogenbosch. VDF
Van Dale Frans-Nederlands, versie 2.0 (2002), Van Dale lexicografie bv, Utrecht-Antwerpen, zoeksoftware CContent, Rosmalen.
VUB
Vrije Universiteit Brussel
8
Opgave van bronnen en literatuur
OPGAVE VAN BRONNEN EN LITERATUUR 1 Onuitgegeven bronnen 1.1 Openbare bibliotheek Brugge – Biekorf Historisch fonds: handschriften en oude drukken -
-
4/682 o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.C.C.LXXI. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1771. o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.DCC.LXXIII. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1773. o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXIX onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1779. o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC. LXXX. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1780. o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXI. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1781. 4/683 o Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1782. o Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.L.XXXIII. onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1783. o Vermaekelyken almanak voor het schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1784.
1.2 Rijksarchief Brugge1 Nr. 621-630: Registers van ondervragingen en confrontaties van de beschuldigden, gevolgd door de arresten van de magistraat (“criminele examinatieboeken”) van de stad Brugge (periode 1608-1695, 10 registers). -
Nr. 622: 1608 Nr. 624: 1633-1637
Nr. 631-644: Informatieboeken van burgemeesters en schepenen (“criminele vervolghen”) van de stad Brugge (periode 1696-1771, 14 registers). -
Nr. 633: 1700-1713 Nr. 634: 1713-1720 Nr. 640: 1742-1745
1
Voor de wereldlijke processtukken van de stad Brugge in het RAB gebaseerd op TBO 119: Inventaris van de verzameling stad Brugge.
9
Opgave van bronnen en literatuur -
Nr. 641: 1746-1753 Nr. 642: 1753-1759 Nr. 643: 1759-1763 Nr. 644: 1763-1771
Nr. 645-660: Registers van beschuldigden en ondervragingen van de beschuldigde (“behelsende de tychten en de interrogatien, mitsgaeders, vonnissen der plichtighe”) van de stad Brugge (periode 1776-1791, 16 registers). -
Nr. 646: 1777 Nr. 647: 1778 Nr. 657: 1788 Nr. 658: 1789 Nr. 659: 1790-1791
Nr. 662-688: Registers van “criminele informatien” van de stad Brugge (periode 1594-1697, 17 registers). -
Nr. 666: 1632-1637
Nr. 689-710: Registers van criminele informatie “criminele vervolghen” van de stad Brugge (periode 1698-1766, 22 registers). -
Nr. 707: 1752-1755
Nr. 711-724: Registers van instructies, verklaringen van getuigen “crimineel der stad Brugge, behelsende de wettelijke informatien door de officie genomen op de claechten van heer burgemeester van de commune, over den heere” van de stad Brugge (periode 1776-1789, 14 registers). -
Nr. 718: 1783
Verzameling „Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels‟. -
Nr. 209: 1722 Nr. 3057: 1732 Nr. 3196: 1762 Nr. 3919: 1676 Nr. 5725: 1718 Nr. 6227: 1743 Nr. 7206: 1674 Nr. 10291: 1741 Nr. 10314: 1645 Nr. 10818: 1668 Nr. 14010: 1779 Nr. 15826: 1775 Nr. 15828: 1725
10
Opgave van bronnen en literatuur -
Nr. 18615: 1691 Nr. 22572: 1723
1.3 Stadsarchief Brugge: oud archief2 Nr. 188: Criminele informatiën 17de-18de eeuw: eigenlijke informatiën of onderzoeken en verhoren in criminele zaken, benevens stukken m.b.t. de criminele rechtspraak. -
Bundel 1774-1775
Nr. 192: Verluydboeken: registers met bekentenissen (“verl(u)yden”) van de misdadigers die werden voorgelezen in de vierschaar en de vonnissen daarop uitgesproken (periode 16111795). -
Reg. 1611-1676 Reg. 1677-1727
Nr. 197: Archief van de tuchthuizen (234 registers) 3 -
Nr. 99: Tuchtelingen van het rasphuis – lijsten: register van de resoluties over de opname van tuchtelingen in het mannentuchthuis, 1739-1795 (1 reg.). Nr. 115-128: Tuchtelingen van het rasphuis – veroordelingen en ontslagen: dossiers betreffende veroordelingen tot het tuchthuis te Brugge of in het provinciaal correctiehuis te Gent, en eventuele gratieverleningen (14 bundels). o Nr. 118: 1777-1778 o Nr. 120: 1780 o Nr. 125: 1788
Nr. 542: Almanakken (periode 1712-1958, 346 delen) -
VAN BRUGGE (L.). Almanack ofte sterreraedinge voor het schrikkeljaer Ons Heeren Jesus Christi M.D.CC.LXIV. Brugge, bij Jan Baptiste Macqué, 1764. DON STIVELIO. Almanak voor het schrickeljaer Ons Heere Jesus Christi MDCC LXIV. Brugge, bij Martinus de Sloovere, 1764. Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801. Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802.
2
VANDEWALLE (A.). Beknopte inventaris van het stadsarchief van Brugge. Brugge, Gemeentebestuur, 1979, 266p. (reeks: Brugse geschiedbronnen 8). 3 VANDEWALLE (A.). Inventaris van het archief van de Brugse tuchthuizen. In: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis, vol.113 (1976), p.259-285.
11
Opgave van bronnen en literatuur 1.4 Stadsarchief Gent4 Reeks 213: Processen (periode 1549-1795, 331 bundels). De bundels bevatten diverse losse bescheiden i.v.m. de criminele rechtspraak, o.a. minuten van verhoren, onderzoeken, processen-verbaal enz. -
Nr. 197A: 1755 Nr. 197B: 1755 Nr. 198A: 1757 Nr. 199: 1759 Nr. 203: 1762 Nr. 207: 1763 Nr. 210: 1764 Nr. 211: 1764 Nr.251: 1775 Nr. 253: 1775 Nr. 254: 1776 Nr. 258: 1776 Nr. 259: 1777 Nr. 260: 1777 Nr. 263: 1777 Nr. 266: 1778 Nr. 271: 1779 Nr. 272: 1779 Nr. 277: 1780 Nr. 281: 1781 Nr. 282: 1781 Nr. 294A: 1784
Reeks 328: Collocaties (periode 1585-1795, 15 bundels). De bundels bevatten rekwesten aan de schepenen, ook vanwege vreemde steden, om de plaatsing te bekomen van krankzinnigen en andere onder curatele geplaatsten. Met enige akten waarbij het ontslag uit diverse instellingen of decollocatie wordt toegestaan. -
Nr. 1: 1585-1730 Nr. 3: 1753-1760 Nr. 4A: 1761-1768 Nr. 9: 1775 Nr. 12: 1782-1783
1.5 Universiteitsbibliotheek Gent Erfgoedcollectie: Almanakken (1509 titels) 5. 4
DECAVELE (J.) en VANNIEUWENHUYSE (J.). Archiefgids deel 1 : Oud archief. Gent, stadsbestuur Gent, 1983, 271p.
12
Opgave van bronnen en literatuur -
-
-
-
-
UBG BIB.G.000653: VAN WAEREGEM (J.). Den onvervalschten Vlaemschen tydwyzer, dat is eenen oprechten almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi M.D.CC.LXXV. Gent, bij de weduwe van Jan Meyer, 1775. UBG BIB.G.ALM. 000183: DROLIGENDIEF (H.). Den oprechten Vlaemschen almanach voor ‟t jaer Ons Heere Jesu Christi M.DCC.LXXVIII. Gent, bij Philippe Gimblet, 1778. UBG BIB.174P088: VAN DEN LANDE (L.). Nieuwen Brugschen almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi 1797. Brugge, bij Petrus Parain, 1797. UBG BIB.G.ALM.000006: MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx, 1798. UBG BIB.G.ALM.000140: VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten Gendschen almanach voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet, 1798. UBG BIB.G.020837: Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801.
Erfgoedcollectie: Accroissementen of aanwinsten (BIB.ACC.); Bellettrie (BIB.BL); Gandavensia, Gentenaars of Gentse drukken en werken (BIB.G.); werken opgesteld volgens het magazijnstelsel (BIB); fonds Heremans (BIB.HER); handschriften (BHSL.HS). -
-
BIB.ACC.001634: DE CERIZIERS (R.). Het leven van de heylighe Nederlantsche Susanna ofte Genoveva. Antwerpen, bij Petrus Josephus Rymers, 1770. BIB.BL.007638/1: De historie van Virgilius: zyn leven, dood en wonderlyke werken, die hij deed door de konst der nigromantie. Amsterdam, bij S. en W. Koene, ca.1800. BIB.G.050000/3/4: STALLAERT (K.). Van den VII vroeden van binnen Rome: een dichtwerk der XIVe eeuw. Gent, Siffer, 1889, 182p. BIB.ACC.037779: De historie van den koninglyken propheet David, van zyn leven, victorien en wondere werken. Gent, bij J. Begyn, 1759. BIB.ACC.033861: LOYS (F.). Den nieuwen spiegel der jongheyd, of gulden A.B.C., voor de leerzugtige jongheyd. Gent, bij Judocus Begyn, 1772. BIB.ACC.025492: BACKX (R.) Sermoonen op ieder sondagh van het geheele jaer. Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1709. BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St. Truyden, bij Joannes Bernardus Smits, 1789-1790 (7 delen) (UBG: vol. 1,3,4 en 5) BIB.G1671 en BIB.G6469: VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1712-1729 (7 delen). BIB.116G002: DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 17881794 (13 delen).
5
VANDENHOLE (F.). Inventaris van almanakken en kalenders. Gent, Rijksuniversiteit te Gent centrale bibliotheek, 1979, 188p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 8 maart 2010.
13
Opgave van bronnen en literatuur -
-
-
BIB.ACC.006760: BLOEMERT (A.A.). Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en deftige predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t geheel jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688. BIB.HER.000996: TAULERUS (J.). Gheestelycke sermoonen op alle de sondaghen ende heylighdaghen van het gheheel iaer. Antwerpen, bij Joannes Baptist Verdussen, 1685. BHSL.HS.1321 en BHSL.HS.1321/MICRO: Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het kerkelijk jaar (manuscript). 17de-18de eeuw, 275p., 12°. BHSL.HS.3748: Nederlandse sermoenen gepredikt te Gent van 1757-1786 (manuscript). 18de eeuw, 85p., 8°. BIB.ACC.000643: VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716 (5 delen).
1.6 Universiteitsbibliotheek Leuven Oude en kostbare werken: algemene collectie in gesloten magazijn. -
-
-
RA21489 1-3: BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743 (3 delen). 7A2821 1-3: BACKX (R.). Vervolgh der sermoonen. Op de sondaeghen van het jaer. Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1712 (3 delen). 7A3969 1-2: MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765 (2 delen). 7A3970 1-3: MASSEMIN (P.). Sermoenen op de sondagen. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765 (3 delen). 7A3968 1-2: MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765 (2 delen). RA2889 1-8: HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni ofte catholyke onderwyzingen op den Mechelschen catechimus. Mechelen, bij P.J. Hanicq, 1785-1794 (8 delen). 7A2661 (vol.2 en 5 ontbreken): VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1765-1768 (5 delen).
Maurits Sabbebibliotheek, faculteit godgeleerdheid. -
251.951 VALC Serm (vol.1-4): VALCKE (P.F.). Sermoenen op de sondagen en feestdagen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1784-1786 (7 delen).
14
Opgave van bronnen en literatuur 2 Uitgegeven bronnen 2.1 Volksboeken BELLEMANS (A.T.W.)(ed.). Tondalus‟ visioen. Antwerpen, Nederlandsche boekhandel, 1945, 96p. (reeks: Klassieke galerij, 17). BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.) (eds.). Sibilla, een zestiende-eeuwse Karelroman in proza. Muiderberg, Coutinho, 1988, 102p. BRAEKMAN (W.)(ed.). Dat bedroch der vrouwen: tot een onderwijs ende exempel van allen mannen ionck ende out, om dat si sullen weten, hoe bruesch, hoe bedriechlijk dat die vrouwen zijn. Brugge, Marc Van de Wiele, 1983, s.p. (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 1). BRAEKMAN (W.)(ed.). Der vrouwen natuere ende complexie. Sint-Niklaas, Danthe, 1980, s.p. (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 1). BRAEKMAN (W.)(ed.). Int paradijs van Venus: dye amoureuse vraghen der liefden, ende noch meer ander vraghen van Venus discipulen, ghemaect bi eenen eedelen ionckheere ende een eedel ioncffrouwe. Sint-Niklaas, Danthe, 1981, s.p. (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 4). BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien. Sint-Niklaas, Danthe, 1980, s.p. (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 2). DE KEYSER (P.) (ed.). De borchgravinne van Vergi. Antwerpen, N.V. de Nederlandsche boekhandel, 1943, 91p. (reeks: Klassieke galerij, 10). De vrouwenpeerle, ofte dryvoudige historie van Helena de Verduldighe, Griseldis de Saeghtmoedige, Florentina de Getrouwe. Bussum, Van Dishoeck, 1910, 54p. DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel, 1950, XXIVp. + 31p. Den dobbelen zielentroost ende vaderlyke leeringe. Oudenaarde, Petrus Joannes Vereecken, 1776. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 12 april 2010. Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, 108p. KOK (C.)(ed.). Buevijne van Austoen. Amsterdam, instituut voor neerlandistiek, 1976, s.p. LECOUTERE (C.P.F.) en DE VREESE (W.L.)(eds.). Een schoon historie van Turias ende Floreta, seer ghenuechlijk om lesen. Leiden, Brill, 1904, 84p. SCHMIDT (E.W.). Een schoone historie van Valentijn en Oursson. Antwerpen, L.J. Janssens en zonen, 1924, 180p.
15
Opgave van bronnen en literatuur Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Utrecht, HES publishers, 1977. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 16 maart 2010. 2.2 Andere „Casti Connubii, encyclical of pope Pius XI on Christian marriage, given at Rome 31/12/1931.‟ In: , geraadpleegd op 19 juli 2010. „Database akten West-Vlaanderen.‟ In: , geraadpleegd op 24 mei 2010. GREY (D.S.). Samuel Pepys online, Cambridge, 2002-2008. In: < http://www.pepys.info/ index.html>, geraadpleegd op 24 juli 2010. MONBALLYU (J.)(ed.). Philips Wielant, Corte instructie in materien criminele (1515-1516). In: , geraadpleegd op 19 juli 2010. 3 Bibliografie „Oproep tot huwelijkstrouw.‟ In: De Standaard online, , geraadpleegd op 1 maart 2010. „Pastoor Bloemert en zijn broodkantoor‟ (geen auteur vernoemd). In: , geraadpleegd op 14 april 2010 APPELS (W.). De bestraffing van de buitenechtelijke geslachtsbetrekkingen gedurende de nieuwe tijd. In: Jura falconis, jaargang 9 (1972-1973), p.78 -100. ATSMA (A.J.). The Theoi project: Greek mythology. In: en , geraadpleegd op 17 mei 2010. BEAUTHIER (R.). La repression de l‟adultère en France du 16ième au 18ième siècle: de quelques lectures de l‟histoire. Gent, Story-scientia, 1990, 318p. BEEK (H.H.). Waanzin in de middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke. Hoofddorp, De toorts, 1969, 327p. BERCKMOES (R.). Bijdrage tot de studie van de almanak. In: Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, Gent, jaargang 23 (1968), p.217-247. BERCKMOES (R.). Nederlandstalige Gentse almanakken 1670-1800. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1968, 204p. (promotor: J. Vandenhove).
16
Opgave van bronnen en literatuur BERNOS (M.)(ed.). Sexualité et religions. Paris, Le Cerf, 1988, 304p. Beschrijving STCV van het preekboek van Taulerus „Gheestelycke sermoonen‟ (c:stcv:6841771). In: , geraadpleegd op 14 april 2010. BILLIAU (S.). Het huwelijk als „soete minne‟? Overspel onder invloed van de godsdienstperikelen in de Zuidelijke Nederlanden en zuidelijk Europa tijdens de 16 de-17de eeuw. Een historiografisch overzicht. Gent, (onuitgegeven bachelorpaper UG), 2009, 32p. (begeleiders: I. Devos i.s.m. A.-L. Van Bruaene en M. Mechant). BOCHER (S.). Opsluiting op verzoek te Brugge in de 18 de eeuw (1740-1789). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1988, s.p. (promotor: M. Baelde). BOEKENOOGEN (G.J.). Een en ander over de lectuur van het Vlaamsche volk voor Conscience. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse academie voor taalen letterkunde, 1912, Gent, uitgeverij A. Siffer, p.687-690. BOEKENOOGEN (G.J.). De Nederlandsche volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, jaargang 3 (1905), p.107-142. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 17 november 2009. BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inleidende studie van uitgegeven predikatieboeken uit de 17de en de 18de eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper en Mechelen). Leuven, s.n., 1982, 4 volumes. BUIJNSTERS-SMETS (L.). Jan Massys, een Antwerps schilder uit de zestiende eeuw. Zwolle, Waanders uitgevers, 1995, 272p. BUNTINX (J.). Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen. Brussel, s.n., 19641979, 9 volumes. CALLEBERT (P.). Het thema van liefde en huwelijk en aanverwante aspecten in volksboeken in de nieuwe tijd. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004, 103p. (promotor: J. Verberckmoes). CARLIER (J.). Discoursanalytische en mentaliteitshistorische benadering van seksualiteitsbeleving in het interbellum. Fragmentarische geschiedenissen op basis van strafdossiers van zedenzaken in het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen (1920-1940). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 2003, 2 volumes (promotor: G. Deneckere). CHARTIER (R.)(ed.). Les usages de l‟imprimé (XVe-XIXe siècle). Paris, Fayard, 1987, 446p.
17
Opgave van bronnen en literatuur CLOET (M.)(ed.). Het bisdom Brugge (1559-1984). Brugge, West-Vlaams verbond voor kringen voor heemkunde, 1985, 585p. CLOET (M.). Karel-Filips de Rodoan en het bisdom Brugge tijdens zijn episcopaat (16021616). Brussel, Paleis der academiën, 1970, 370p. COIGNEAU (D.). Versdialogen uit die historie van Buevijne van Austoen. Gent, Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine, 1975, p.59-74. (overdruk uit: Jaarboek 1975, deel 1, XXV, van de Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine te Gent). COONTZ (S.). Marriage, a history: how love conquered marriage. New York, Penguin books, 2005, 432p. CRAWFORD (K.). European sexualities, 1400-1800. Cambridge, Cambridge university press, 2007, 246p. CREMERS (J.). Het intieme leven van het adellijke gezin Merode en Hadamar. De persoonlijke briefwisseling van Jean-Philippe-Eugène de Merode en Charlotte NassauHadamar. Leuven, Acco, 2004, 116p. (reeks: Emoties, geschiedenis, 2). CUPPERS (A.J.). Gudrun: een oude roman van vrouwentrouw. Leuven, Davidsfonds, 1939, 171p. (reeks: Volksboeken Davidsfonds, 286). Database verhandelingen moderne geschiedenis KUL. In: , geraadpleegd op 5 mei 2010. DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, uitgeverij E. Veys, 1971-1972, 2 volumes. DE KONINCK (C.). Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen. Antwerpen, Maklu, 1997, 485p. DE LA MONTAGNE (V.A.). Gecensureerde volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, vol. 4 (1906), p.278. DE MEYERE (V.). De Vlaamsche volksboeken. In: Bibliotheekgids, vol. 12 (1933), p.25-42. DE SCHEPPER (S.). Overspel en concubinaat in Gent tijdens de 17de en 18de eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 2007, 221p. (promotor: I. Devos). DE SMET (J.). Het Brugse Vrije en zijn archief. In: Vlaamse stam, jaargang 4 (1968), vol.6, p.433-444.
18
Opgave van bronnen en literatuur DE SMET (J.). Te Brugge rond 1760. In: ‟t Beertje – volkskundige almanak, jaargang 21 (1959), p.38-53. DE VRIENDT (G.). Overspel in de Zuidelijke Nederlanden van de 16 de tot de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004, 215p. (promotor: F. Vanhemelryck). DEBAENE (L.). De Nederlandse Volksboeken: ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antwerpen, De Vlijt, 1951, 358p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 20 november 2009. DECAVELE (J.) en VANNIEUWENHUYSE (J.). Archiefgids deel 1: Oud archief. Gent, stadsbestuur Gent, 1983, 271p. DECOCK (M.). Inhoudsanalyse van 18 de-eeuwse Brugse almanakken: schets van de geografische horizon. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, 3 volumes (promotor: W. Brulez). DELUMEAU (J.). Le péché et la peur: la culpabilisation en Occident (XII e-XVIIIe siècles). Paris, Fayard, 741p. DENEWETH (H.). De criminaliteit als bron voor sociale geschiedenis te Brugge gedurende de eerste helft van de 17de eeuw: de rol van vrouwen in misdaad en samenleving. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, 2 volumes (promotor: W. Brulez). DEPRAETERE (L.). Brugse almanakken (1683-1850). Antwerpen, Centrum voor studie en documentatie, 1979, 445p. (reeks: Nederlandse volkskundige bibliografie, systematische registers op tijdschriften, reekswerken en gelegenheidsuitgaven, deel XXX). DESCHAMPHELEIRE (N.). Veelderhande gheneuchlijcke dichten, tafel spelen ende refereynen (Antwerpen, 1600), fo.H1r.-fo.I8v. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1981, 2 volumes (promotor: D. Coigneau). DIEDERIKS (H.) en ROODENBRUG (H.). Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden. Hilversum, uitgeverij Verloren, 1991, 137p. DOPICO BLACK (G.). Perfect wives, other women. Adultery and inquisition in early modern Spain. Durham and London, Duke university press, 2001, 307p. DUPONT-BOUCHAT (M.-S.) en ROUSSEAUX (X.)(eds.). Crimes, pouvoirs et sociétés (1400-1800). Anciens Pays-Bas et principauté de Liège. Kortrijk-Heule, UGA, 2001, 316p.
19
Opgave van bronnen en literatuur EEMANS (M.). Het Nederlandse volksboek. In: Hamer-Vlaanderen (uitgegeven door de Germaansche werkgemeenschap Vlaanderen), jaargang 2 (1944), nr.1, p.12-13. ELEGEERT (J.). De humorenleer in de middeleeuwen. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1999, 184p. (promotor: L. Milis). FABER (S.). Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek. Muiderberg, Dick Coutinho, 1989, 115p. FRANSSEN (P.). Dat bedroch der vrouwen, een onderzoek naar de functie van een 16 de eeuwse verhalenbundel. Deel I in Spektator, jaargang 12 (1983), vol.4, p.270-289 en deel II in Spektator, jaargang 13 (1983-1984), vol.3, p.167-181. FREDERIKS (J.G.) en VAN DEN BRANDEN (F.J.). Biographisch woordenboek der Noorden Zuidnederlandsche letterkunde. Amsterdam, L.J. Veen, 1888-1891, 918p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 6 mei 2010. „Geautomatiseerde toegangen van het Stadsarchief te Brugge.‟ In: , geraadpleegd op 26 mei 2010. HAMBURGER (L.). Contemplating adultery: the secret life of a Victorian woman. New York, Random House, 1991, 314p. HEBBERECHT (P.). De verpaarsing van de criminaliteitsbestrijding in België. Kritische opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit. Brussel, VUB Press, 2008, 291p. HEESTERMANS (H.)(ed.). Opstellen door vrienden en vakgenoten aangeboden aan dr. C.H.A. Kruyskamp. ‟s-Gravenhage, Martinus-Nijhoff, 1977, 240p. HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia press, 2005, 416p. HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.)(eds.). Soete minne en helsche boosheit. Seksuele voorstellingen in Nederland, 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, 285p. HELMERS (D.). Gescheurde bedden. Oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam, 1753-1810. Hilversum, Verloren, 2002, 426p. HUYS (E.). De kriminaliteit in het Brugse Vrije in de tweede helft van de XVIII e eeuw op grond van de crimboeken. Brussel (onuitgegeven licentiaatsverhandeling VUB), 1976, 231p. (promotor: J. Craeybekx).
20
Opgave van bronnen en literatuur HUYS (M.). De criminaliteit te Brugge (1770-1790). Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1979, 140p. (promotor: J. Buntinx). INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Inventaris van de verzameling procesbundels van het Brugse Vrije: een juridische bron voor de geschiedenis van landbouw en platteland in de 17de en 18de eeuw. Ichtegem, s.n., 2004, 2 volumes. JANSEN-SIEBEN (R.). Review: Der vrouwen natuere ende complexie. In: Spiegel der letteren - tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor literatuurwetenschappen, jaargang 25 (1983), nr.1, p.54-55. „Johann Tauler‟. In: Encyclopædia Britannica Online , geraadpleegd op 14 april 2010. KRUYSKAMP (C.). Een onbekende verhalenbundel van 1543. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, vol.78 (1961), p.161-167. KRUYSKAMP (C.). Nederlandsche volksboeken. Leiden, Burgersdijk en Niemans, 1942, 56p. (reeks: In den Houttuyn, episoden uit de geschiedenis en het leven van het Nederlandse volk, 2). LE GOFF (J.) en SCHMITT (J.-C.)(eds.). Le charivari. Paris, Ecole des hautes études en sciences sociales, 1981, 444p. LEROUGE (J.). De preken van E.H. Jozef Van Dale (1716-1781), stichter van de Broeders Van Dale te Kortrijk. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1982, 2 volumes (promotor: niet vermeld). LIS (C.). en SOLY (H.). Te gek om los te lopen? Collocatie in de 18 de eeuw. Turnhout, Brepols, 1990, 242p. LOTT (J.). Johannes Tauler. In: Biographisch-Bibliographisches Kirchenlexicon, 1992, band III, kol.589-593. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 6 mei 2010. LYNN (J.A.). Women, armies and warfare in early modern Europe. Cambridge, Cambridge university press, 2008, 239p. MAES (L.T.). Vijf eeuwen stedelijk strafrecht: bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden. Antwerpen, De Sikkel, 1947, 830p. MAHY (F.). De Brugse tuchthuizen in de 17 de en 18de eeuw: een onderzoek naar hun maatschappelijke funktie. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1982, 2 volumes
21
Opgave van bronnen en literatuur (promotor: W. Brulez). Online raadpleegbaar: geraadpleegd op 12 maart 2010. MARIVOET (L.). Het uiterlijk als venster op de innerlijke mens. Een studie aan de hand van Nederlandstalige volksboeken 17 de-18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2005, 129p. (promotor: J. Verberckmoes). MARTIN (L.). Alcohol, sex and gender in late medieval and early modern Europe. Basingstoke, Palgrave, 2001, 200p. MEDER (T.). Hoofsheid is een ernstig spel. Amsterdam, Querido, 1988, 160p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 16 maart 2010. MELCHIOR-BONNET (S.) en DE TOCQUEVILLE (A.). Histoire de l‟adultère. La tentation extra-conjugale de l‟Antiquité à nos jours. Paris, La Martinière, 1999, 215p. MILIS (L.)(ed.). De heidense middeleeuwen. Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1991, 183p. MOIJSON (L.). Het ideale huwelijk en gezin volgens predikanten en moralisten van de 17 de en 18de eeuw in de Mechelse kerkprovincie. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1997, 227p. (promotor: M. Cloet). MONBALLYU (J.). Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgisch strafrecht 14002000. Leuven, Acco, 2006, 382p. MONE (F.J.). Übersicht der niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit. Amsterdam, Rodopi, 1970, 405p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 20 november 2009. MORTIER (M.). Het wereldbeeld van de Gentse almanakken 17 de-18de eeuw. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jaargang 10 (1984), vol.35, p.267-290. PLEIJ (H.), GELDERBLOM (A.), MUSSCHOOT (A.)(eds.). Het gevleugelde woord: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam, Bakker, 2007, 863p. PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 634p. PUT (E.)(ed.). Geloven in het verleden. Studies over het godsdienstig leven in de Vroegmoderne Tijd aangeboden aan Michel Cloet. Leuven, Universitaire pers, 1996, 480p.
22
Opgave van bronnen en literatuur ROBBERECHTS (C.). en DEGRYSE (K.). Une vie de famille dans la noblesse anversoise, les lettres de D.G. Merlijn, 1728-1742. In: Lias - sources and documents relating to the early modern history of ideas, jaargang 14 (1987), vol.2, p.157-228. ROETS (A.-M.). Vrouwen en criminaliteit: Gent in de achttiende eeuw. In: Tijdschrift voor geschiedenis, jaargang 95 (1982), nr.3, p.363-378. ROTSAERT (K.). Tussen Eva en Maria. De vrouw volgens de predikanten van de 17 de en 18de eeuw. Aartrijke, uitgeverij Decock, 1992, 212p. RUELENS (B.). De vrouw in drie Middelnederlandse traktaten uit de vroege 16de eeuw. Dat bedroch der vrouwen. Der vrouwen natuere ende complexie. Int paradijs van Venus. Inhoud en analyse van drie thema‟s. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2003, 139p. (promotor: J. Goossens). SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Elke dag wijzer: Brugse almanakken van de 16de tot de 19de eeuw. Brugge, Openbare bibliotheek, 2006, 48p. SALMAN (J.). Populaire leesstof in de 17de-eeuwse almanakken. „ Van sodanige almanacken, die gevult zijn met ergerlijcke bijvoegselen en oncuyse en onstigtelijcke grillen.‟ In: Literatuur, vol.10 (1993), p.74-80. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 24 augustus 2009. SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als handelswaar en lectuur. Leiden, s.n., 1997, 600p. SCHOTTE (B.). Bestrijding van “quat gedragh” te Brugge in de 18de eeuw (1724-1774). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1982, 2 volumes (promotor: W. Brulez). SPIERENBURG (P.). Criminele geschiedenis – een literatuuroverzicht. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jaargang 7 (1981), nr.23, p.251-264. SPIERENBURG (P.). De verbroken betovering. Mentaliteit en cultuur in preïndustrieel Europa. Hilversum, Verloren, 1998, 407p. STALLAERT (K.-F.). Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgse oorkonden. Leiden, Brill, s.d., 3 volumes). STORME (H.). Huwelijksmoraal en lekenmentaliteit in de preken van Joannes Verslype (1656-1735). In: De Leiegouw, jaargang 28 (1986), nr. 3-4, p.373-382.
23
Opgave van bronnen en literatuur STORME (H.). „Die trouwen wilt voorsichtelijck.‟ Predikanten en moralisten over de voorbereiding op het huwelijk in de Vlaamse bisdommen (17 de-18de eeuw). Leuven, Universitaire pers, 1992, 428p. STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1989, p. 90-109 (overdruk uit: Archief- en bibliotheekwezen in België, extra nr.35, 1988; reeks: Historica Lovaniensia, 220). STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse kerkprovincie. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1985, p.29-49 (overdruk uit: Documentatieblad werkgroep 18de eeuw, 17). STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17 de en 18de eeuw. Brussel, Archief- en bibliotheekwezen in België, 1991, 293p. (reeks: Archief- en bibliotheekwezen in België, extranummer 40). STREUVELS (S.). De schone en stichtende historie van Genoveva van Brabant. Amsterdam, L.J. Veen, 1919-1920, 2 volumes. THERRY (M.). Volksboeken in het onderwijs. Een lijst van verboden boeken van de Brugse bisschop Antoon Triest uit 1621. In: Handelingen voor het genootschap voor geschiedenis, vol.120 (1983), p. 23-226. THEWISSEN (H.). De Limburgse jonkheid: jongerencultuur vanaf de late middeleeuwen in een Europese context. Amsterdam (doctoraal proefschrift universiteit Amsterdam), 2005, 279p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 20 maart 2010. UYTTERHOEVEN (L.). Enkele aspecten van het provinciaal correctiehuis van Gent (17731794). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1989, 323p. VAN BORK (G.J.) en VERKRUIJSSE (P.J.)(eds.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van de middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. De Haan, Weesp, 1985, 670p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 28 april 2010. VAN CRAEN (W.). De prijs van de passie: trouw aan ontrouw. Leuven, Van Halewyck, 2002, 260p. VAN DER HEIJDEN (M.). Huwelijk in Holland. Stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht 1550-1700. Amsterdam, uitgeverij Bert Bakker, 1998, 367p.
24
Opgave van bronnen en literatuur VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken. Brussel, De Burcht S.V., 1944, 213p. (reeks: Volkserf, 1). VAN HEURCK (E.H.). Voyage autour de ma bibliothèque. Livres populaires et livres d‟école flamands in -4°. Antwerpen, s.n., 1927, 139p. VAN HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18 de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1993, 135p. (promotor: M. Cloet). VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.)(eds.). Voortschrijdend procesrecht: een historische verkenning. Leuven, Universitaire pers, 2001, 299p. VAN WAEIJENBERGE (F.). Collocatie te Gent, 1750-1779. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1994, 244p. (promotor: H. Soly). VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief. Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1986, 245p. VANDENHOLE (F.). Inventaris van almanakken en kalenders. Gent, Rijksuniversiteit te Gent centrale bibliotheek, 1979, 188p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 8 maart 2010. VANDERHAEGHEN (F.). Bibliographie Gantoise. Recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand (1483-1850). Gent, imprimerie Eug. Vanderhaeghen, 1858-1869, 7 volumes. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 4 mei 2010. VANDEWALLE (A.). Beknopte inventaris van het stadsarchief van Brugge. Brugge, Gemeentebestuur, 1979, 266p. (reeks: Brugse geschiedbronnen, 8). VANDEWALLE (A.). Inventaris van het archief van de Brugse tuchthuizen. In: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis, vol.113 (1976), p.259-285. VANHEMELRYCK (F.). Geschiedenis van de instellingen van de Nieuwe Tijd. Leuven, Acco, 2002, 206p. VANHEMELRYCK (F.). Misdaad en straf. Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit. Voordracht gehouden te Utrecht op 4 november 1977, p.178. In: , geraadpleegd op 25 juni 2010. VEREECKEN (K.) en XANTIPPE. Minnaressen. Leuven, Davidsfonds, 2008, 207p.
25
Opgave van bronnen en literatuur VEREEKEN (A.). Eerloze vrouwen of standvastige vrouwen? Genderaspecten in Nederlandstalige volksboeken, 17de en 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2002, 117p. (promotor: J. Verberckmoes). VERKEIN (L.). Wat zijn volksboeken? In: Debat (drukkerij Mereaux), jaargang 1 (1946), nr. 1, p.158-166. VERKRUIJSSE (P.J.). Overleden. In: Elektronisch tijdschrift voor neerlandistiek, online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 18 mei 2010. VERMEIR (R.)(ed.). Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem, Van In, 2008, 317p. „Voorschriften bij het uitgeven van geschiedkundige teksten.‟ In: , geraadpleegd op 30 juni 2010. „Waarom gaat de ene mens vreemd en de ander niet?‟ In: De Standaard online , geraadpleegd op 16 mei 2010. WALCH (A.). Histoire de l‟adultère, XVI e-XIXe siècle. Paris, Perrin, 2009, 404p. WARZEE (A.). Recherches bibliographiques sur les almanachs belges. Brussel, J.M. Heberlé, 1852, 180p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 3 mei 2010. WAUTERS (W.). De duivel in Nederlandse volksboeken uit de eerste helft van de 16de eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1963, 200p. (promotor: prof. Vandenhoute). ZECH-DU BIEZ (G.). Les almanachs belges. Braine-Le-Comte, Zech, 1902, 512p.
26
Overzicht afbeeldingen en tabellen
OVERZICHT AFBEELDINGEN EN TABELLEN Afbeeldingen 1- Afbeelding 1 (titelblad): „David en Batseba‟ door Jan Massys (1562) – info in bijlage 1.1 (p.4-5) 2- Afbeelding 2 (p.71): Titelpagina van „Dat bedroch der vrouwen‟ 3- Afbeelding 3 (p.190): „pasquille‟ uit SAG, reeks 213, nr.260 (1777)
Tabellen 1- Tabel 1 (p.66): Volksboeken ingedeeld volgens verhaalmotief 2- Tabel 2 (p.140): Overzicht procesdossiers 3- Tabel 3 (p.141): Overzicht collocatiedossiers 4- Tabel 4 (p.159): Overzicht processen Brugse Vrije
27
Inleiding
INLEIDING Mijn ambitie om een onderzoek te voeren naar de oorzaken van overspeligheid in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 17 de en 18de eeuw ontsproot reeds in het academiejaar 2008-2009 toen aan tien studenten werd gevraagd een onderwerp te kiezen voor hun bachelorpaper. Het algemene thema waarbinnen de historiografische studies dienden te kaderen, liet heel wat mogelijkheden: „In goede en kwade dagen. Huwelijksleven en gezinsorganisatie tijdens de Vroegmoderne Tijd‟. Overspel mag dan een controversieel onderwerp zijn, het boeide mij meteen. Ik wilde wel eens nagaan of hetgeen zo vaak weerklinkt tijdens alledaagse gesprekken ook effectief klopt en in de goeie oude tijd de trouwbeloftes die zo velen uitspraken nauwgezet werden nageleefd. Mijn bachelorpaper toonde aan dat ook in de Vroegmoderne Tijd overspel geen uitzonderlijk verschijnsel was en de juridische aspecten ervan reeds veelvuldig onderzocht waren. Ik wilde echter nog een stapje verder gaan in het uitpluizen van de bedgeheimen van onze voorouders en besloot een poging te ondernemen om de oorzakelijke context van hun overspel na te gaan. Dat het onderwerp ook de dag van vandaag leeft, bewijzen diverse artikels en boeken die het overspel belichten en dit binnen heel wat diverse maatschappelijke contexten 6. Mijn aanvankelijke vrees voor een tekort aan bronnenmateriaal bleek ongegrond. Prof. Devos reikte mij verscheidene onderzoekspistes aan die inhoudelijk heel wat bruikbaar materiaal bevatten.
De
selectie
van
dit
bronnenmateriaal,
bestaande
uit
preekboeken,
catechismuscommentaren, almanakken, volksboeken, proces- en collocatiedossiers, alsook de methodologie die ik toepaste, wordt per bronnengroep verder toegelicht. De enorme diversiteit aan bronnen zorgde af en toe voor wat chaos. Desondanks ben ik ervan overtuigd dat net deze verscheidenheid een meerwaarde verschaft aan dit onderzoek. Verschillende bronnen leverden verschillende antwoorden op mijn onderzoeksvragen op, maar de comparatieve blik bracht ook verscheidene gelijkenissen aan het licht. De tijdsdruk in combinatie met de veelheid aan bronnenmateriaal, zorgde ervoor dat niet overal even diepgaand onderzoek kon worden verricht. Op bepaalde punten is verder onderzoek nog zeker mogelijk én wenselijk. Biechtboeken en moraaltheologische traktaten bieden zeker en vast 6
„Waarom gaat de ene mens vreemd en de ander niet?‟ In: De Standaard online, , geraadpleegd op 16 mei 2010. „Oproep tot huwelijkstrouw.‟ In: De Standaard online, , geraadpleegd op 1 maart 2010. VEREECKEN (K.) en XANTIPPE. Minnaressen. Leuven, Davidsfonds, 2008, 207p. VAN CRAEN (W.). De prijs van de passie: trouw aan ontrouw. Leuven, Van Halewyck, 2002, 260p. WALCH (A.). Histoire de l‟adultère, XVIe-XIXe siècle. Paris, Perrin, 2009, 404p.
28
Inleiding mogelijkheden, alsook verder onderzoek naar populair drukwerk en juridische bronnen aangezien tijdsdruk mij verplichtte een selectie te maken. Onder meer liederen en toneelstukken, alsook procesdossiers uit andere geografische entiteiten zijn op vlak van oorzakelijkheid van overspel nog braakliggend terrein. Ik hoop dan ook via deze studie een aanzet te vormen tot verder onderzoek. Om de lezer wegwijs te maken in de diversiteit die deze thesis eigen is door de variatie aan bronnen, zal ik binnen deze inleiding overlopen welke de verschillende elementen zijn die binnen mijn studie aan bod komen. Eerst en vooral geef ik in een eerste hoofdstuk een algemeen overzicht van het huwelijk en het overspel in de Vroegmoderne Tijd. De band tussen de visie op het huwelijk en het overspel is immers onmiskenbaar. Binnen dit eerste hoofdstuk wordt ook de stand van het historisch onderzoek betreffende overspel besproken. Dit deel is voornamelijk gebaseerd op mijn bachelorpaper 7. De probleemstelling die ik uit de vaststellingen aangaande de stand van het onderzoek ontwikkelde, wordt hier ook uiteengezet. In hoofdstuk twee onderzoek ik de oorzaken van echtelijke ontrouw a.d.h.v. populair drukwerk. De negentien volksboeken en zeventien almanakken die ik binnen dit hoofdstuk bespreek, worden eerst gedefinieerd, alsook hun voor- en nadelen toegelicht in het kader van dit onderwerp. De interpretatie van verhaalmotieven is immers ambigue. Ik ga ook in op het publiek dat in aanraking kwam met deze werken omdat dit belangrijke implicaties heeft indien men de reikwijdte van de mentaliteit aangaande de beweegredenen tot overspeligheid die deze bronnen poneren, wil nagaan. In het tweede deel van dit hoofdstuk worden de onderzoeksvragen dan concreet beantwoord en gecontextualiseerd. Welke waren de oorzaken van het overspel? Kwam de dubbele standaard tot uiting? Ook de visie binnen het populair drukwerk betreffende huwelijk en seksualiteit en de verhaallijnen waarbinnen het overspel in de bronnen aan bod kwam, worden kort even geëxpliciteerd. In het volgende hoofdstuk wordt de tweede bronnencategorie behandeld die eerder tot het normatieve spectrum behoort: de bronnen uit de pastorale praktijk. Wederom ga ik in het eerste onderdeel van dit hoofdstuk in op de algemeenheden van de bronnen, evenals op de historiografie en de representativiteit ervan. Niet alle mogelijke bronnen uit de pastorale 7
BILLIAU (S.). Het huwelijk als „soete minne‟? Overspel onder invloed van de godsdienstperikelen in de Zuidelijke Nederlanden en zuidelijk Europa tijdens de 16de-17de eeuw. Een historiografisch overzicht. Gent, (onuitgegeven bachelorpaper UG), 2009, 32p. (begeleiders: I. Devos i.s.m. A.-L. Van Bruaene en M. Mechant). Deze paper bevindt zich niet in de UBG, maar stel ik graag ter beschikking.
29
Inleiding praktijk heb ik benut. Ik selecteerde elf preekboeken, drie catechismuscommentaren en twee handschriften op basis van onder meer hun inhoud, beschikbaarheid en populariteit. De biechtboeken, die beslist bruikbaar zijn in deze context, liet ik buiten beschouwing gezien ik het Latijn niet machtig ben. De visie op huwelijk en seksualiteit wordt wederom behandeld alvorens de onderzoeksvragen uitgebreid te beantwoorden. De klerikale visie op overspel behoefde in tegenstelling tot de andere bronnen ook een bespreking van de definiëring van overspel. Achtereenvolgens ga ik na welke de oorzaken zijn die de predikanten aanhaalden, welke retorische middelen zij hiertoe aanwendden, of zij de dubbele standaard navolgden en er een verschil doorheen de tijd kan worden vastgesteld. Hoofdstuk vier is gewijd aan een bronnencategorie die ik als praktijkgericht omschrijf: 100 proces- en collocatiedossiers, allen uit Gent, Brugge en het Brugse Vrije, waarvan het merendeel 18de-eeuws. Aan de hand van deze bronnen probeer ik een beeld te schetsen van de oorzakelijke context waarin echtelijke ontrouw door zowel overspeligen als minnaars, herbergiers, buren en priesters werd gesitueerd. De indeling van dit hoofdstuk is vrij gelijklopend met de twee voorgaande hoofdstukken en na een algemeen deel waarin de bronnen en onder meer hun historiografie, selectie en gebruik worden toegelicht, komt de eigenlijke onderzoeksproblematiek aan bod: welke waren de oorzakelijke omstandigheden waarin het overspel plaatsgreep of waarin men de betichten alvast verdacht van hun echtelijke staat te buiten te zijn gegaan? Ook enkele meer indirecte factoren worden behandeld. In een laatste deel van dit hoofdstuk worden deze oorzaken in een bredere context geplaatst door de rol van enkele betrokken partijen van naderbij te bekijken. Als vijfde en laatste hoofdstuk bevat deze studie een besluit waarin de onderzoeksresultaten uit de voorgaande hoofdstukken worden samengebracht. Zo wordt een algemeen overzicht van de oorzakelijke omstandigheden van overspel in de 17de en 18de eeuw binnen de Zuidelijke Nederlanden gegeven en getracht een comparatief overzicht te bekomen. Zijn de oorzaken die binnen de bronnen naar voor werden geschoven dezelfde? Kwam de dubbele standaard in elk type bron naar voor aangaande het onstaan van overspel?
30
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
HOOFDSTUK 1: DEFINIERING, STATUS QUAESTIONIS EN PROBLEEMSTELLING 1 Definiëring Vooraleer ik dieper inga op mijn onderzoek naar de oorzakelijke omstandigheden van overspeligheid in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 17de en 18de eeuw, geef ik binnen dit algemeen hoofdstuk een overzicht van het huwelijk en het overspel. Overspel staat immers niet op zich, maar vormt een inbreuk op het huwelijkssacrament. 1.1 Het huwelijk in de zeventiende en achttiende eeuw Het hedendaags huwelijk is een vormgebonden overeenkomst waardoor twee individuen, al dan niet verschillend van geslacht, toetreden tot een wettelijke instelling en op die manier een formeel bekrachtigde leefgemeenschap gaan vormen. Bij velen bestaat de opvatting dat het huwelijk zoals we het nu kennen, een oeroude instelling is, maar dit overzicht toont aan dat enige nuancering van deze visie vereist is. Om een kort maar helder inzicht te verwerven in de veranderingen aangaande de huwelijkssluiting binnen het privaatrecht, is het werk van rechtshistoricus Dirk Heirbaut een goed vertrekpunt 8. Ik zal hier echter niet dieper op ingaan, aangezien het voor mijn onderzoek weinig belang heeft te weten aan welke vormvereisten een geldig huwelijk diende te voldoen. Van veel groter belang is de visie op het huwelijk doorheen de Vroegmoderne Tijd. Het vele onderzoekswerk dat op dit vlak werd verricht door historicus Chris Vandenbroeke vormde voor mij een bruikbaar uitgangspunt. Een eerste belangrijke gedachte die door Vandenbroeke werd aangehaald is dat, zeker in de elitaire middens en de middenklassen, de partnerkeuze niet zozeer gebaseerd was op liefde en affectie, maar dat een huwelijk veeleer werd gezien als het sluiten van een koopmanschap 9. Deze stelling vormde tevens de kern van het in 2005 verschenen boek van de Amerikaanse historica Stephanie Coontz10. Ook zij toonde, door in vogelvlucht over de geschiedenis van het huwelijk heen te gaan, dat hoewel liefde geen recente uitvinding is, het niettemin toch maar sinds enkele eeuwen geleden is dat men ook ging huwen omwille van hartstocht. Zowel Coontz als Vandenbroeke zijn duidelijke 8
HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia press, 2005, 416p. VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief. Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1986, p.20-21. 10 COONTZ ( S.). Marriage, a history: how love conquered marriage. New York, Penguin Books, 2005, 432p. 9
31
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling voorstanders van de visie dat men vanaf de sedentarisatie tot ongeveer 200 jaar terug in het merendeel van de gevallen in het huwelijksbootje stapte om politieke en economische redenen. Vandenbroeke voegde hieraan toe dat de vele opgedrongen verbintenissen die hierdoor tot stand kwamen een dubbele moraal veroorzaakten met maîtresses en prostituees die de gefrustreerde mannen dienden op te fleuren11. Vrouwen die zich door deze huwelijken genoodzaakt zagen onder meer genegenheid buiten hun eigen huwelijksbootje te zoeken, werden door hem evenwel buiten beschouwing gelaten. Het verband tussen dergelijke huwelijken en het voorkomen van overspeligheid, is niettemin duidelijk. Een tweede relevante opmerking die binnen het werk van Vandenbroeke naar voor werd geschoven, is dat globaal genomen 85 tot 90% van de bevolking zich tijdens hun leven minstens eenmaal lieten huwen. Huwelijkssluiting was dus de meest gebruikelijke optie en ook tweede huwelijken vormden tot circa 1850 een courant verschijnsel. Dit laatste was voornamelijk een gevolg van de enorme impact van sterfgevallen. Zowat de helft van de huwelijken werd immers binnen de vijftien jaar beëindigd door het overlijden van één van de partners12. Een derde en laatste opmerking die volgens mij binnen de huwelijkscontext van belang is met het oog op overspeligheid, is het kerkelijk monopolie over het huwelijk. De echtverbinding kon binnen de katholieke visie worden samengevat in drie woorden: sacrament, trouw en kinderen. Door het huwelijk een sacramentele status toe te kennen, werd het onverbreekbaar. Wie eenmaal was gehuwd, kon slechts opnieuw met iemand anders geslachtelijke gemeenschap hebben of gaan samenwonen indien zijn of haar partner overleed. Een scheiding van tafel en bed of verlating omwille van huiselijk geweld of overspel, was geen rechtvaardiging om zich met een nieuwe partner te verbinden. De basis van deze vigerende kerkelijke wetgeving werd in de 4 de-5de eeuw gelegd door de kerkvader Augustinus. De concilies van Lateranen (1215) en Trente (1563) zorgden voor een verdere veralgemening en stiptere naleving. De katholieke voorschriften herleidden de geslachtsdaad tot een zuiver zakelijke gebeurtenis die met liefde en genot niks te maken had. Seksuele omgang was binnen deze opvatting een exclusief voorrecht voor gehuwden, maar had dan ook slechts één doel: kinderen verwekken en deze christelijk opvoeden. Pas in 1930 wijzigde deze visie toen paus
11 12
VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.22. VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.38-39 en p.43.
32
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling Pius XI de encycliek Casti Connubii uitvaardigde en de koppeling tussen seks en voortplanting doorbrak13. 1.2 Overspel 1.2.1 Definiëring Nu in de huidige maatschappij huwen niet langer de norm is, wordt overspel ook ruimer gedefinieerd dan fysieke huwelijksontrouw. Van Dale omschrijft overspel als geslachtsgemeenschap van iemand met een vaste relatie met een andere persoon dan de vaste partner 14. Het onderzoek naar de vroegmoderne definiëring van overspel is daarentegen problematisch. Zo treffen we reeds een vermelding van overspel aan bij Filips Wielant in de 16 de eeuw, hoewel hij het binnen zijn rechtskundig traktaat had over adulterien. Een begripsbepaling gaf hij echter niet15. De Franse criminologe en rechtskundige Régine Beauthier stelde dit probleem aangaande definiëring eveneens vast. 16de- en 17de-eeuwse rechtsgeleerden zoals Jean Papon en Joost de Damhouder behandelden dan wel overspeligheid en de bestraffing ervan, een omschrijving gaven zij niet. Pas vanaf eind 18 de eeuw werden definiëringen ook effectief neergepend16. Algemeen wordt binnen het huidig onderzoek aangenomen dat overspel in de 17de- en 18de eeuw kan worden omschreven als fysieke huwelijksontrouw. Deze definiëring heb ik binnen dit onderzoek eveneens gebruikt. De overspelers en overspeelsters die ik binnen deze studie aldus benoem, zijn allen gehuwde mannen en vrouwen die werden beschuldigd van een actieve seksuele relatie met iemand anders dan de wettelijke echtgeno(o)t(e). Het hoofdstuk m.b.t. de bronnen uit de pastorale praktijk vormt hierop een uitzondering. Naast deze engere definitie van overspel, bleek dat de clerus ook een veel ruimere omschrijving van echtelijke ontrouw hanteerde en onder de term overspel ook heel wat andere ontuchtige praktijken 13
VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p. 55-59. Over de sacramentalisering van het huwelijk en de rol van diverse theologen hierbij, zie ook het onderdeel „Het huwelijk als sacrament‟ in: VAN DER HEIJDEN (M.). Huwelijk in Holland. Stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht 1550-1700. Amsterdam, uitgeverij Bert Bakker, 1998, p.3034. „Casti Connubii, encyclical of pope Pius XI on Christian marriage, given at Rome 31/12/1931.‟ In: , geraadpleegd op 19 juli 2010. 14 Overspel, in: Groot Woordenboek Van De Nederlandse Taal, 14 de editie, 2005, ‟s Hertogenbosch, zoeksoftware. 15 MONBALLYU (J.)(ed.). Philips Wielant, Corte instructie in materien criminele (1515-1516), cap. 90 „van adulterien‟. In: , geraadpleegd op 19 juli 2010. 16 BEAUTHIER (R.). La repression de l‟adultère en France du 16ième au 18ième siècle: de quelques lectures de l‟histoire. Gent, Story-scientia, 1990, p.25-28.
33
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling begreep. Zo werden voorhuwelijkse seksuele betrekkingen en onaanvaardbare seksuele handelingen binnen het eigen huwelijksbed eveneens onder het verbod op overspel geplaatst. Klerikale bronnen waren bovendien van oordeel dat de seksuele relatie niet actief diende te zijn bij overspel. Het volstond zich als gehuwde in te beelden geslachtelijke betrekkingen te hebben met een ander om zich aan overspel te bezondigen.
1.2.2 Overspel in de zeventiende en achttiende eeuw Overspel doorheen de geschiedenis werd volgens het overzichtswerk van de Franse kunsthistorica‟s Aude De Tocqueville en Sabine Melchior-Bonnet gevormd door twee normatieve discours: het religieuze en het juridische. Beide discours vertoonden volgens hen een
zekere
stabiliteit.
Het
overspel
raakte
immers
de
sociale
orde
waardoor
overheidsinstellingen er zich ook om bekommerden en als inbreuk op het huwelijkssacrament behoorde het overspel eveneens tot de kerkelijke sfeer. De Amerikaanse historica Katherine Crawford bevestigde in haar werk betreffende de Europese seksualiteit in de periode 14001800 dat seksuele handelingen niet op zich staan. Seksuele daden zoals overspel zijn steeds ingebed binnen structuren van betekenisgeving zoals huwelijk, religie, wetenschap en recht 17. Bovenstaande visies bekrachtigden het belang van contextualiseren, hetgeen ik doorheen deze scriptie in belangrijke mate trachtte na te volgen. Volgens Vandenbroeke werd in de loop van de Vroegmoderne Tijd de bestaande gedragscode vervangen door een maatschappijbeeld waarin de disciplinering van de bevolking primeerde. De toegenomen controle op seksualiteit en dalende tolerantiedrempel hingen hiermee tevens samen. Beauthier stelde vast dat deze expansie van strengheid m.b.t. overspeligheid ook in Frankrijk vanaf de 16 de eeuw de kop opstak. Beide onderzoekers kaderden deze veranderingen binnen de contrareformatorische gebeurtenissen. Vandenbroeke merkte op dat de katholieke kerk een immens culpabilisatieproces op gang bracht, waardoor seks onomwonden naar de taboesfeer werd verbannen. Over de rol van de Reformatie en Contrareformatie als aanzet tot een nieuwe huwelijksmoraal is niettemin wat discussie, maar voor velen leidt het geen twijfel dat de clerus zijn greep op de gelovigen poogde te versterken. Of de bevolking zich effectief ook ging gedragen zoals voorgeschreven, is niet eenduidig. De
17
MELCHIOR-BONNET (S.) et DE TOCQUEVILLE (A.). Histoire de l‟adultère. La tentation extra-conjugale de l‟Antiquité à nos jours. Paris, La Martinière, 1999, s.p. „introduction‟. CRAWFORD (K.). European sexualities, 1400-1800. Cambridge, Cambridge university press, 2007, p.189.
34
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling beperkingen van het bronnenmateriaal, zoals het dark number binnen de procesdossiers en dekanale visitatieverslagen, vormen hierbij een belangrijk punt 18. In de Vroegmoderne Tijd werd duidelijk ook met twee maten en gewichten gemeten als het op overspel aankwam. Dit wordt in de literatuur omschreven als de dubbele standaard. De Duitse neerlandica Maria-Theresia Leuker en de Nederlandse historicus en socioloog Herman Roodenburg definieerden dit als volgt in hun bijdrage aan een boek over seksuele voorstellingen in Nederland: “de overtuiging dat het een man mag worden vergeven als hij voor of buiten zijn huwelijk seksuele relaties aangaat, maar dat het als een ernstige misstap moet worden beschouwd als een vrouw zich hieraan waagt”. Dat deze dubbele standaard ook tot uiting kwam binnen de rechterlijke bestraffingen, bleek uit diverse onderzoeken 19. Zowel Leuker en Roodenburg als Crawford verklaarden deze dubbele standaard doordat overspel volgens hen in de Vroegmoderne Tijd samenhing met noties van eer en bezit en begrippen zoals eer, schande, schaamte en mannelijkheid bepaalden hoe iemand zich binnen zijn gender diende te gedragen. De rol van de notie bezit was bovendien tweeledig. Enerzijds werden de buitenechtelijke avonturen van een vrouw als problematisch gezien, aangezien op die manier onwettige kinderen aan de haal konden gaan met een deel van de erfenis. Anderzijds werd de vrouwelijke kuisheid mogelijks nog als mannelijk bezit begrepen. Ook de visie op mannelijkheid en vrouwelijkheid speelde een belangrijke rol. Vrouwen werden in navolging van de leer van de Romeinse arts Galenus beschouwd als seksueel onverzadigbaar. Had een vrouw eenmaal van de overspelige lusten geproefd, dan zou ze alle beheersing verliezen. Wilde een vrouw haar reputatie en de eer van haar echtgenoot bewaren, dan deed ze dit best door schaamte te tonen. Een vrouw moest als het ware een toonbeeld van deugdzaamheid zijn, hetgeen wordt bevestigd door mijn analyse van preek- en volksboeken. Een man daarentegen kon via zijn seksuele veroveringen zijn mannelijkheid bewijzen 20.
18
VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.73-90. BEAUTHIER (R.). Op.cit., p.61. VERMEIR (R.)(ed.). Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem, Van In, 2008, p.222-224. 19 Onder meer: DE VRIENDT (G.). Overspel in de Zuidelijke Nederlanden van de 16de tot de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004, p.101-103 (promotor: F. Vanhemelryck). MAES (L.T.). Vijf eeuwen stedelijk strafrecht: bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden. Antwerpen, De Sikkel, 1947, p.228-232. 20 LEUKER (M.) en ROODENBURG (H.). „Die dan hare weyven laten afweyen‟. Overspel, eer en schande in de zeventiende eeuw. In: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.) (eds.). Soete minne en helsche boosheit. Seksuele voorstellingen in Nederland, 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, p.64-70. CRAWFORD (K.). Op.cit., p.147-151.
35
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling 2 Status quaestionis De toenemende interesse van historici voor de diverse aspecten van het intieme leven in het verleden, is ongetwijfeld één van de belangrijke tendenzen binnen de historiografie van de voorbije decennia. Door de ontwikkeling van de histoire des mentalités hebben verschillende historici onderzoek gedaan naar onderwerpen die hen voorheen niet hadden bekoord zoals liefde en seksualiteit en samen met het aanboren van nieuwe onderwerpen werden ook nieuwe bronsoorten aangesproken. Uit onderstaand overzicht blijkt bijvoorbeeld dat onderzoek aan de hand van literaire werken en egodocumenten niet langer werd geschuwd om het leven van de gewone man en vrouw bloot te leggen21. Door het beschikbare bronnenmateriaal is tot op heden het onderzoek naar overspeligheid in de Zuidelijke Nederlanden voornamelijk beperkt gebleven tot het macrohistorisch niveau. Op juridisch vlak werd reeds heel wat onderzoek verricht naar vooral de bestraffing en dit zowel in de praktijk d.m.v. kerkelijke en wereldlijke processen, als op theoretisch vlak d.m.v. rechtskundige traktaten, ordonnanties en moraaltheologische geschriften. Zowel de kerkelijke als wereldlijke wetgeving, evenals de uitgesproken veroordelingen en het profiel van de beklaagden, zijn zodoende gekend. Vele van deze onderzoeken worden in het hoofdstuk over proces- en collocatiedossiers aangehaald en werden gevoerd door historici. Er verschenen echter ook een aantal artikels van auteurs uit de rechts- en criminologische praktijk. Zo publiceerde W. Appels in de jaren ‟70 een artikel betreffende de bestraffing van buitenechtelijke geslachtsbetrekkingen in de Nieuwe Tijd in het tijdschrift Jura falconis op basis van louter wetgevende bronnen. Opvallend is dat hij a.d.h.v. dit bronnenmateriaal vaststelde dat de dubbele standaard niet tot uiting kwam. Hij wees er echter meteen op dat het bronnenmateriaal waarmee hij werkte, niet volstond om definitieve conclusies hieromtrent te formuleren22. Naast de talrijke studies over ontrouw die gepubliceerd werden binnen de historischjuridische sfeer, verschenen er echter ook enkel werken die dit specifiek gedrag doorheen de geschiedenis toelichtten vanuit de cultuurhistorische invalshoek. Het merendeel van deze studies werd echter gevoerd voor gebieden buiten de Zuidelijke Nederlanden. De meeste van deze werken zijn gebaseerd op literaire of picturale bronnen en egodocumenten. Voor Spanje 21
ROBBERECHTS (C.). en DEGRYSE (K.). Une vie de famille dans la noblesse anversoise, les lettres de D.G. Merlijn, 1728-1742. In: Lias - sources and documents relating to the early modern history of ideas. Amsterdam, Holland university press, jaargang 14 (1987), vol.2, p.157. 22 APPELS (W.). De bestraffing van de buitenechtelijke geslachtsbetrekkingen gedurende de nieuwe tijd. In: Jura falconis, jaargang 9 (1972-1973), p.78-100.
36
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling is het werk van Georgina Dopico Black het vermelden waard. Zij formuleerde binnen haar werk een literair inzicht over overspel in vroegmodern Spanje op basis van een gedragsboek en twee toneelstukken23. Het reeds vernoemde werk van Leuker en Roodenburg situeert zich eveneens binnen deze onderzoekstraditie. In hun studie over de Noordelijke Nederlanden maakten zij naast enkele 17de-eeuwse kluchten ook gebruik van verscheidene moraalschriften en enkele antropologische studies. Egodocumenten vormden eveneens het onderwerp van onderzoek over huwelijksontrouw. De studie van Lotte Hamburger is in dit opzicht een bruikbaar voorbeeld, hoewel haar onderzoek zich toespitste op het 19 de-eeuwse Engeland. A.d.h.v. brieven geschreven door Sarah Austin schiep zij een beeld van de gevoelens die met overspeligheid gepaard gingen in het Victoriaanse Engeland 24. Een gekend dagboek dat in deze context ook zeker bruikbaar is, is dat van de 17de-eeuwse Engelsman Samuel Pepys 25. Hij beschreef onder meer zijn overspel met de dienstmeid en hoe hij zijn echtgenote ervan verdacht hem te bedriegen met haar dansleraar. Niettegenstaande er dus reeds heel wat onderzoek is verricht betreffende overspel in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 17de en 18de eeuw, is het duidelijk dat er aspecten zijn die verder onderzoek vereisen. Over de oorzakelijke omstandigheden van het overspel is tot op heden weinig verschenen. Bovendien blijken er nog diverse onderzoeksmogelijkheden met behulp van verscheidene kwalitatieve bronnen, zoals kluchten, moraliserende traktaten, dagboeken en klerikale geschriften, beschikbaar. Mijn thesis is op deze vaststelling gebaseerd. 3 Probleemstelling Voortbouwend op bovenstaande vaststellingen aangaande het historiografisch overzicht van onderzoek naar overspeligheid, besloot ik in samenspraak met prof. Devos binnen mijn thesis onderzoek te verrichten naar de oorzakelijke omstandigheden van buitenechtelijke relaties in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 17 de en 18de eeuw. Voor dit onderzoek heb ik me mede laten inspireren door het boek „De verbroken betovering‟ van de Nederlandse geschiedkundige en historisch criminoloog Pieter Spierenburg, dat is te plaatsen binnen de mentaliteitsgeschiedenis en een synthese wil bieden van alle onderwerpen die tot de mentale leefwereld en het gevoelsleven kunnen worden gerekend. Spierenburg definieerde 23
DOPICO BLACK (G.). Perfect wives, other women. Adultery and inquisition in early modern Spain. Durham and London , Duke university press, 2001, 307p. 24 HAMBURGER (L.). Contemplating adultery: the secret life of a Victorian woman. New York, Random House, 1991, 314p. 25 GREY (D.S.), Samuel Pepys online, Cambridge, 2002-2008. In: < http://www.pepys.info/index.html>, geraadpleegd op 24 juli 2010.
37
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling mentaliteiten als “verwijzend naar een wereldbeeld, opvattingen en culturele gebruiken als naar persoonlijkheid, gevoelens en emoties”. Hij wees er de lezer bovendien op dat de mentaliteitshistorische ontwikkelingen in verband dienen te worden gebracht met andere maatschappelijke processen en ingebed zijn in het sociale leven. De onderzoeker moet noodzakelijkerwijs het denken en voelen van de historische actoren reconstrueren via de uitingsvormen ervan. Wanneer iemand immers een idee of emotie neerpent, is dit reeds een uiting. Directe toegang tot de gedachtengengang van onze voorouder is logischerwijs niet meer mogelijk26. Ik ben dus op zoek gegaan naar bronnen waarin mogelijke uitingen van de mentaliteit aangaande de oorzaken van overspel te vinden waren. Van Dale omschrijft een oorzaak als datgene wat noodzakelijk een zeker gevolg met zich meebrengt, voor zover iets anders dit niet belet. Ik ging binnen drie diverse bronnencategorieën op zoek naar elementen die overspel tot gevolg hadden. De term noodzakelijkerwijs heb ik hier niet in rekening gebracht. Het betreft immers redenen die mensen aanhaalden om overspel te verklaren, maar die bij andere personen niet noodzakelijk hetzelfde gevolg zouden bewerkstelligen. Wanneer een predikant immers tijdens zijn homilie de parochianen vermaant geen “oneerlijcke boecken, onsuyvere schriften” te lezen omdat dit tot overspelige relaties aanzette, betekent dit niet dat eenieder meteen de gelezen woorden omzette in daden. De term oorzaak staat in nauw verband met het begrip motief of beweegreden. Deze drie begrippen heb ik ook ruim geïnterpreteerd. Zo heb ik bij het populair drukwerk elementen aangehaald die oorzakelijk op onrechtstreekse wijze met buitenhuwelijkse betrekkingen in verband werden gebracht. Mijn probleemstelling heb ik als volgt omschreven: “ Binnen dit onderzoek ben ik op zoek gegaan naar de elementen die door diverse partijen werden aangebracht aangaande de mogelijke oorzaken of redenen voor hun overspel of dat van één of meerdere andere personen. Deze partijen zijn de auteurs van populair drukwerk en bronnen uit de pastorale praktijk, alsook de verhoorden binnen proces- en collocatiedossiers. Ook de elementen die binnen de oorzakelijke context van overspel werden genoemd, maar door de bronnen niet direct als oorzaak geduid, werden binnen deze studie benoemd. Op deze manier heb ik getracht de mentaliteit betreffende de oorzakelijke omstandigheden van fysieke huwelijksontrouw te reconstrueren.”
26
SPIERENBURG (P.). De verbroken betovering. Mentaliteit en cultuur in preïndustrieel Europa. Hilversum, Verloren, 1998, p.7-13.
38
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling De eerste bron waar ik mij op baseerde, is het populair drukwerk, bestaande uit negentien volksboeken en zeventien almanakken. De volgende bronnencategorie wordt gevormd door bronnen uit de pastorale praktijk, met name elf preekboeken, drie catechismuscommentaren en twee geschreven preekbundels. De derde en laatste bronnencategorie bestaat uit 100 bronnen
komende
uit
de
rechtskundige
praktijk:
88
procesdossiers
en
twaalf
collocatiedossiers. De eerste twee bronnencategorieën behoren tot de normerende instellingen. Zowel de auteurs van populair drukwerk als de clerus vormden immers een maatschappelijk belangrijke groep wiens werken veelvuldig gelezen, maar voornamelijk overvloedig gehoord werden. Op die manier creëerden zij dus mee de maatschappelijke mentaliteit die heerste aangaande overspel. De proces- en collocatiedossiers daarentegen weerspiegelden veeleer de praktijkgerichte kant van het overspel en boden een inzicht in de oorzaken aangegeven door mensen die effectief in hun dagdagelijkse realiteit met het overspel te maken hadden gekregen of hier op zijn minst van werden verdacht. De toelichting bij deze bronnen werd hier erg summier weergegeven. Een veel uitgebreidere toelichting per bron wordt binnen mijn thesis besproken binnen ieder hoofdstuk. Aanvankelijk heb ik getracht een tweede bron die een directe toegang gaf tot de praktijk van het overspel te gebruiken, namelijk egodocumenten. Dit bleek echter voor de door mij onderzochte periode en gezien mijn probleemstelling niet mogelijk. Door de geringe alfabetisering kwamen dagboeken en brieven slechts voor in de hogere klassen, dus spitste ik mij toe op adellijke archieven. Na grondig opzoekingswerk kwam ik tot de vaststelling dat er slechts één mogelijke bron bruikbaar was, namelijk het familiearchief de Merode-Westerlo. Het boek van Jolien Cremers over het intieme leven van Jean Filip de Merode (1674-1732) en Charlotte Nassau-Hadamar (1704-1740) bracht mij op dit spoor. Uit hun persoonlijke briefwisselingen bleek immers dat de graaf zijn passie voor vrouwelijk schoon niet onder stoelen of banken stopte en zijn echtgenote ervan verdacht hem te bedriegen met markies de Prié. Deze archiefstukken, die zich bevinden in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, zijn helaas enkel raadpleegbaar mits toestemming van prins Baudouin de Merode 27. Gezien het tijdsbestek van mijn onderzoek, de gevoeligheid van mijn onderwerp alsook het feit dat ik
27
CREMERS (J.). Het intieme leven van het adellijke gezin Merode en Hadamar. De persoonlijke briefwisseling van Jean-Philippe-Eugène de Merode en Charlotte Nassau-Hadamar. Leuven, Acco, 2004, p.45 en p.49-51 (reeks : Emoties, geschiedenis, 2). ARAB familiearchief de Merode-Westerlo: LA51/X, LA51/XI en LA51/XIV: registers met minuten van uitgaande brieven van Jean-Philippe-Eugène de Merode, zowel van zakelijke als persoonlijke aard (1720, 1721-22 en 1724-26).
39
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling slechts enkele van deze egodocumenten kon terugvinden, heb ik deze onderzoekspiste laten varen en mij verder toegelegd op mijn overige drie bronnen.
40
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
HOOFDSTUK 2: POPULAIR DRUKWERK Een eerste groep bronnen die ik onderzocht, kan worden geplaatst onder de noemer populair drukwerk. Deze bronnen bleken reeds veelvuldig onderzocht te zijn als uiting van de volkse cultuur. Net als de in de volgende hoofdstukken besproken bronnen uit de pastorale en rechterlijke praktijk bieden ze de mogelijkheid een blik te werpen op de mentaliteitshistorische aspecten van overspeligheid. De preekboeken en catechismuscommentaren maken het mogelijk in zekere mate te achterhalen wat aan het volk werd verkondigd door de clerus. Onderzoek van de populaire literatuur maakt het dan weer mogelijk te reconstrueren welke verhalen en erin vervatte didactische lessen werden gelezen, gehoord en onderwezen. In wat volgt zal ik twee types populair drukwerk onderscheiden, met name de volksboeken en almanakken. Binnen de stukken aangaande hun definiëring, historiografische toelichting en selectie zal ik deze categorieën afzonderlijk behandelen. Bij het onderzoek naar overspeligheid wordt het populair drukwerk wel als één geheel besproken. Ook bij de methodologie werd geen onderscheid gemaakt gezien de overeenkomsten. Bij mijn opzoekingswerk aangaande de definiëring van het begrip volksboek bleek het dichotomisch denken volk-elite erg scherp gesteld. De Antwerpse filoloog Luc Debaene stelde - in navolging van diverse andere onderzoekers - dat deze boeken niet voor en door het volk zijn geproduceerd, maar dat ze door hen werden overgenomen omdat de hogere klassen ze niet langer waardeerden28. Jeroen Salman haalde in de inleiding op zijn studie over Nederlandse almanakken in de 17 de eeuw aan dat deze tweedeling niet zo strikt mag worden gehanteerd. Hij wijst het bestaan van een aparte categorie volksliteratuur dan ook af 29. De Franse historicus Roger Chartier kwam eveneens tot de vaststelling dat dezelfde boeken vaak in het bezit waren van verscheidene sociale groepen en dat elke groep zich op zijn manier teksten toe-eigende en er betekenis aan gaf. Er moest volgens hem opnieuw aandacht komen voor de complexiteit van het bronnenmateriaal 30. De kritiek op het concept volksliteratuur nam dus toe. In plaats daarvan werden termen zoals populaire literatuur gebruikt die bovendien zeer ruim werden gedefinieerd. Salmans oordeel hierover is dat bij onderzoek naar drukwerk dat lang als volks werd bestempeld, dwingende vooronderstellingen over histo28
DEBAENE (L.). De Nederlandse Volksboeken: ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antwerpen, De Vlijt, 1951, p.19-23. Online raadpleegbaar via de DBNL: , geraadpleegd op 20 november 2009. 29 SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als handelswaar en lectuur. Leiden, s.n., 1997, p.18-19. 30 CHARTIER (R.)(ed.). Les usages de l‟imprimé (XVe-XIXe siècle). Paris, Fayard, 1987, p.8-11.
41
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk rische wortels, literaire waarde, sociologische connotaties en inhoudelijke kenmerken van drukwerk moeten worden overboord gegooid. In plaats hiervan moet de onderzoeker openstaan voor variaties in samenstelling van leespubliek en een meer dynamische inhoudelijke interpretatie. Hij pleitte dan ook voor het gebruik van de term populair drukwerk omdat deze omschrijving neutraler en dus bruikbaarder is. Hij definieerde het als volgt: “Onder populair drukwerk wordt het volgende verstaan: drukwerk dat zich niet bij voorbaat richt op een afgebakende sociale of professionele doelgroep, zowel fictie als nonfictie omvat, gedrukt is in de volkstaal, geproduceerd is met lage kosten (…) en daarom relatief laag geprijsd is, inhoudelijk een breed publiek beoogt en een grote oplage kent.”31 Ook ikzelf koos ervoor in navolging van Salmans uiteenzetting dit hoofdstuk de titel populair drukwerk te geven en zo duidelijk te maken dat het om een bronnencategorie gaat die vele ladingen dekt. In zekere zin zouden ook de preekboeken en catechismuscommentaren tot het populair drukwerk kunnen worden gerekend aangezien zij aan de meeste van bovenstaande criteria lijken te voldoen. Niettemin heb ik hen in een afzonderlijke categorie onderverdeeld. In hun voorwoord lieten de meeste geestelijken wel weten dat hun werk bedoeld was voor zowel clerici als leken, maar in de praktijk werd hun pennenvrucht vooral aangekocht door deze eerste doelgroep. Het was slechts door tussenkomst van een priester of catechist dat de bevolking met hun inhoud in aanraking kwam. Mijn bronnenbestand populair drukwerk wordt zodoende gevormd door enerzijds negentien volksboeken en anderzijds zeventien almanakken. De volksboeken kunnen gezien hun continuïteit en gebrekkige bewaring vaak niet eenduidig gedateerd worden. Van velen is echter wel bekend dat ze eeuwenlang circuleerden en grotendeels hun vorm en inhoud behielden. Ook in hoofdstuk drie aangaande bronnen uit de pastorale praxis blijkt dat preekboeken en catechismuscommentaren vaak langdurig in omloop waren en diverse herdrukken kenden. Literatuuronderzoek wees uit dat bepaalde volks- en preekboeken soms zelfs tot ver in de moderne tijd doorleefden. Zo bracht Stijn Streuvels in 1919 nog een herwerkte uitgave op de markt van het volksboek Genoveva van Brabant waarvan de eerste Nederlandstalige versie werd gedrukt te Ieper in 1645 32. Bijgevolg vormen volksboeken net als preekboeken en catechismuscommentaren een homogene groep bronnen die kunnen
31
SALMAN (J.). Op. cit., p.19-20. STREUVELS (S.). De schone en stichtende historie van Genoveva van Brabant. Amsterdam, L.J. Veen, 19191920, 2 volumes. VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken. Brussel, De Burcht S.V., 1944, p.125-126 (reeks: Volkserf, 1). 32
42
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk geplaatst worden binnen het kader van de 17de- en 18de-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Almanakken daarentegen werden slechts gedurende één jaar gebruikt en evolueerden inhoudelijk aan een veel sneller tempo. Voor mijn onderzoek bleken enkel de almanakken uit de tweede helft van de 18de eeuw bruikbaar en mijn selectie omvat zeventien almanakken die allen gedrukt werden te Gent of Brugge in de periode 1764 - 1802. Het almanakkenonderzoek werd tot deze twee Zuid-Nederlandse steden beperkt omwille van praktische redenen en stemt grotendeels overeen met de geografische afbakening van mijn procesdossiers. Daarenboven wees mijn analyse uit dat dit aandeel van mijn bronnenbestand voor de hoofdvraag van dit onderzoek niet echt concrete antwoorden bevatte. Wel boden deze almanakken mogelijkheden om het breder mentaalhistorisch kader te schetsen waarin ik de antwoorden aangetroffen in volksboeken kon plaatsen.
43
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk 1 Volksboeken als bron 1.1 Begripsomschrijving Een eerste aanknopingspunt met deze bron vond ik in het werk van Emile Van Heurck, die door prof. Paul De Keyser in 1943 als folklorist-verzamelaar werd getypeerd. Van Heurck zag deze boeken als de getuigen van “den volkschen letterkundigen smaak van het verleden” die in “hun argelooze ongekunsteldheid nog het best de mentaliteit van ons vroeger volk” weerspiegelden. Van Heurck definieerde de volksboeken als uitgaven voor het volk die gekenmerkt werden door een bepaald formaat, weinig verzorgde druk, slecht papier en primitieve houtsnedes, naderhand aangevuld door “boeken … die van ouder tot ouder onder het volk hebben geleefd en, de eeuwen door, door honderduizenden [sic] zijn bemind en gelezen”. In deze volkspsychologische omschrijving behoorden dus niet enkel de ridderromans tot de volksboeken, maar ook onder meer kluchtboeken, droomboeken en almanakken33. Deze definiëring werd door Debaene omschreven als erg ruim. Hij plaatste hiertegenover de volksboeken in engere zin, m.n. een boek dat door zijn afkomst behoorde tot de cultuur van een hogere sociale stand, maar door wijzigingen in sociale en geestelijke structuur afdaalde naar de lagere klassen die het overnamen als exponent van de elitecultuur. De volksboeken in de engste zin waren de prozaromans34. Ook de Nederlandse taalkundige Cornelis Kruyskamp deelde de mogelijke definiëringen op die manier in en verbond deze met de invullingen die aan het woord volks kunnen worden gegeven. Voor hem was het volksboek in engere opvatting zelfs dubbel “gesunkenes Kulturgut” omdat het afdaalde vanuit de hoogste klassen naar de burgerij en na de 16 de eeuw wederom een trapje lager zakte tot bij het lagere volk35. Vele andere auteurs boden evenzeer een blik op hun omschrijving van deze bron, onder meer Boekenoogen, Verkein, De Meyere en Eemans36. Hun visies kunnen allen worden teruggebracht tot bovenstaande definiëringen. Diverse auteurs wezen ook op de grote verscheidenheid van de boeken – onder andere in oorsprong, inhoud en populariteit - zelfs
33
VAN HEURCK (E.H.). Op. cit., p.IX en p.XIII-XVI. DEBAENE (L.). Op. cit., p.20-23. 35 KRUYSKAMP (C.). Nederlandsche volksboeken. Leiden, Burgersdijk en Niemans, 1942, p.8-9 (reeks: In den Houttuyn, episoden uit de geschiedenis en het leven van het Nederlandse volk, 2). 36 BOEKENOOGEN (G.J.). De Nederlandsche volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, jaargang 3 (1905), p.107-142. Online raadpleegbaar via DBNL: , geraadpleegd op 17 november 2009. DE MEYERE (V.). De Vlaamsche volksboeken. In: Bibliotheekgids, vol.12 (1933), p.25-42. EEMANS (M.). Het Nederlandse volksboek. In: Hamer-Vlaanderen (uitgegeven door de Germaansche werkgemeenschap Vlaanderen), jaargang 2 (1944), nr.1, p.12-13. VERKEIN (L.). Wat zijn volksboeken? In: Debat (drukkerij Mereaux), jaargang 1 (1946), nr.1, p.158-166. 34
44
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk indien men de term volksboek hanteerde in zijn engere vorm. Vaak werden dan ook verdere onderverdelingen aangebracht en selecties gemaakt voor onderzoek37. Van de 16de tot het midden van de 19de eeuw brachten drukkers uit voornamelijk Antwerpen, Gent en Brugge ontelbare volksboeken in onze contreien in omloop38. De verspreiding van de boeken gebeurde voornamelijk door rondreizende venters en marktkramers en tevens door winkelhoudende drukkers39. Het begin van de 16de eeuw werd vooral gekenmerkt door de productie van prozaromans gelezen door de burgerij. Omstreeks 1540 stelde Debaene een keerpunt vast omdat vanaf toen geen nieuwe verhalen meer werden geschreven in de Nederlanden. Vanaf circa 1600 verschenen boeken die meer en meer neigden naar echte volksboeken aangezien de uitgaven minder verzorgd werden en het lezerspubliek verschoof naar de lagere klassen en plattelandslieden. Bovendien begon men de boeken ook in het onderwijs te gebruiken. Dit leidde ertoe dat begin 17 de eeuw door clerici lijsten werden uitgebracht met verboden of te herwerken boeken40. Zo verscheen in 1621 een lijst van volksboeken die door de Brugse bisschop Antoon Triest werden getypeerd als “ijdele ongestichtige fabels” en zodoende ongeschikt voor het onderwijs41. Dergelijke lijsten bevatten vaak volksboeken die ik voor dit onderzoek selecteerde. Deze boeken werden immers na herwerking en goedkeuring terug op de markt gebracht 42. Bij toeval ontdekte ik dat Joannes Verslype (1656-1735), auteur van een door mij onderzocht preekboek, actief was binnen de volksboekencensuur 43. Ook een tweede door mij onderzochte predikant kon ik hiermee in verband brengen. Petrus Verheyen (1701-1777) vervulde immers een tijdlang de taak van librorum censor of boekenkeurder 44. Deze voorbeelden tonen duidelijk aan dat de 37
Reeds in 1838 maakt de Duitse onderzoeker Mone een bibliografisch overzicht van de Nederlandse volksliteratuur waarin hij een gedetailleerde categorisering maakte. MONE (F.J.). Übersicht der niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit. Amsterdam, Rodopi, 1970, 405p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 20 november 2009. DEBAENE (L.). Op.cit., p.9 en p.22. 38 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.2-3 en p.9. 39 KRUYSKAMP (C.). Op.cit., p.42. 40 DEBAENE (L.). Op.cit., p.319-324. GELDHOF (J.). Het schoolboek. In: CLOET (M.)(ed.). Het bisdom Brugge (1559-1984). Brugge, West-Vlaams verbond voor kringen voor heemkunde, 1985, p.249-253. 41 GTB-WNT: ongestichtig = niet braaf. THERRY (M.). Volksboeken in het onderwijs. Een lijst van verboden boeken van de Brugse bisschop Antoon Triest uit 1621. In: Handelingen voor het genootschap voor geschiedenis, vol. 120 (1983), p.223-226. 42 Zie bijvoorbeeld ook de vondst in het ABA Mechelen van een los blaadje met aantekeningen in een handschrift van begin 17de eeuw over te verbieden boeken. DE LA MONTAGNE (V.A.). Gecensureerde volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, vol.4 (1906), p.278. 43 VAN HEURCK (E.H.). Voyage autour de ma bibliothèque. Livres populaires et livres d‟école flamands in -4°. Antwerpen, s.n., 1927, p.8. 44 VAN HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1993, p.14 (promotor: M. Cloet). Voor een gedetailleerde uiteenzetting over het begrip librorum censor, zie: DE KONINCK (C.). Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen. Antwerpen, Maklu, 1997, p.61-62.
45
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Kerk greep wilde verkrijgen op het volk en hen een bepaald normen- en waardenstelsel poogde op te dringen. In de loop van de 18 de eeuw taande het gebruik van de volksboeken in de ghemeyne scholen, maar slechts omstreeks het midden van de 19de eeuw zag men voorgoed van hun gebruik af. Bovendien dient te worden opgemerkt dat de censuur zeker niet allesomvattend was en in vele boeken duiken passages op die tegen de christelijke moraal indruisen, wat ik gezien mijn onderwerp doorheen mijn onderzoek vele malen heb kunnen vaststellen45. Maar niet enkel de Kerk vormde de drijvende kracht achter deze censuurmaatregelen! Zo protesteerden de 16 de-eeuwse humanisten Vives en Erasmus reeds tegen het gebruik van lichtzinnige verhalen die meer kwaad dan goed verrichtten in de opvoeding46. De invloed van de volksboeken ging bovendien verder dan gebruik in zowel huis- als publiek onderwijs. Niet alleen werden de boeken gelezen en voorgelezen, maar vele motieven en personages werden daarenboven aan deze verhalen onttrokken en op allerlei wijzen gereproduceerd in de iconografie, toneelstukken en liederen. Kruyskamp durfde zelfs te stellen dat moderne propaganda-acties jaloers konden zijn op dergelijke resultaten47! Uit punt 1.4 betreffende de voor- en nadelen van de bron blijkt weliswaar dat het nagaan van de invloed van deze boeken niet eenvoudig is, maar een zekere inwerking kan niet ontkend worden gezien de veelvuldige herdrukken in grote oplages en de omvangrijke censuurmaatregelen. 1.2 Historiografie van de bron De belangstelling voor de volksboeken is hoofdzakelijk terug te brengen tot de romantiek. Reeds in het begin van de 19 de eeuw verschenen in Duitsland, Frankrijk, Nederland en Vlaanderen heel wat overzichten. Niettemin stelde Debaene vast dat omstreeks het midden van de 20ste eeuw nog geen definitieve studie over het genre in zijn geheel verschenen was, alsook dat een volledige bibliografie van alle bekende drukken ontbrak. Aan dit laatste tekort 45
VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken, p.2-8. PLEIJ (H.), GELDERBLOM (A.), MUSSCHOOT (A.)(eds.). Het gevleugelde woord: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam, Bakker, 2007, p.498. BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.)(eds.). Sibilla, een zestiende-eeuwse Karelroman in proza. Muiderberg, Dick Coutinho, 1988, p.23-24. 47 Belangrijk is op te merken dat Kruyskamp dit neerschreef in 1941 en dus binnen de context van het nazisme en stalinisme. KRUYSKAMP (C.). Op.cit., p.42-45. De afbeelding op mijn titelblad is hiervan een goed voorbeeld. Dit schilderij beeldt het verhaal van David en Betsabee af, een thema dat diverse malen in het oeuvre van onder meer Jan Massys opduikt. BUIJNSTERS-SMETS (L.). Jan Massys, een Antwerps schilder uit de zestiende eeuw. Zwolle, Waanders uitgevers, 1995, p.50 en p.82-85 (schilderijen nrs. cat.22 en 39). Zie bijlage 1.1. 46
46
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk probeerde hij zelf tegemoet te komen door de Nederlandse prozaromans gedrukt tussen 1475 en 1540 te catalogiseren. Hij constateerde dat beperkingen in tijd en ruimte noodzakelijk zijn en dat het begrip volksboeken te ruim is om als geheel te worden behandeld in één studie 48. Belangrijk is op te merken dat het onderzoek dat gebeurde eind 19 de eeuw en gedurende de eerste helft van de 20 ste eeuw vooral moet worden gezien in het kader van de Vlaamse beweging. Zo gaf de Nederlandse taal- en letterkundige Gerrit Boekenoogen een voordracht over volksboeken in 1912 naar aanleiding van het Conscience-feest waarin hij sprak over hetgeen “het volk dan wel las voordat Conscience het zijn schoone verhalen heeft geschonken?” en constateerde dat het Vlaamse volk tot in de 19 de eeuw bleef vasthouden aan deze weliswaar sterk verouderde volksliteratuur49. Ook het artikel van Marc Eemans kan in deze traditie worden gesitueerd. In het eerste deel van zijn artikel kwam duidelijk de nostalgie naar voor om het verlies van deze “leerschool van levenswijsheid en volksche filosofie” en hij zag de volksboeken als dé bron van het vroegere volksleven: “Als volkskundig materiaal heeft het volksboek ons uiterst belangrijke inlichtingen gebracht omtrent den aard en de gewoonten van onze voorouders. Dank zij deze volksliteratuur, heeft de volkskunde de geestelijke waarden der volkspsyche kunnen doorgronden. (…). Beter nog dan uit de veelvuldige gebruiksvoorwerpen (…), kunnen we ons uit den rijken schat der oude volksboeken een juist beeld ophangen van hetgeen het leven onzer voorouders mag geweest zijn, (…).”50 Van Heurck kan tevens perfect in deze traditie worden geplaatst, zoals bleek aan het begin van dit hoofdstuk51. Het onderzoek tot op heden bleef voornamelijk beperkt tot catalogiseren en beschrijven binnen de linguïstiek, terwijl op inhoudelijk vlak er nog maar weinig onderzoek werd verricht. De laatste jaren valt hier wel een kentering op te merken dankzij universitaire scriptieonderzoeken. Volksboeken werden geselecteerd en onderzocht op welbepaalde thema‟s zoals gender, dood, duivel, liefde en uiterlijk 52. Ook mijn thesisonderzoek kan 48
DEBAENE (L.). Op.cit., p.7-9. BOEKENOOGEN (G.J.). Een en ander over de lectuur van het Vlaamsche volk voor Conscience. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse academie voor taal- en letterkunde, 1912, Gent, uitgeverij A. Siffer, p.687-690. 50 EEMANS (M.). Loc.cit. 51 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.X. 52 Zie database verhandelingen moderne geschiedenis KUL (vooral onder promotorschap van J. Verberckmoes) : , geraadpleegd op 5 mei 2010. Voor UG slechts één voorbeeld uit 1963: WAUTERS (W.). De duivel in Nederlandse 49
47
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk worden geplaatst in deze stroming. Volgens Annelies Vereeken is tot 2002 ook altijd onderzoek gebeurd per genre terwijl Chartier nochtans kon vaststellen dat er overlappingen bestaan en het dus interessant is over deze afbakeningen heen te kijken 53. 1.3 Selectie van het bronnenmateriaal Ik koos ervoor om binnen dit deel van mijn onderzoek te opteren voor een genreoverschrijdend bronnenbestand in navolging van Vereeken. Zodoende werkte ik met de bredere invulling van het begrip volksboek en nam ik heel wat verschillende types boeken door: ridderverhalen, moraliserende voorschriften in verhaalvorm, meer medisch gerichte traktaten, heiligenlevens, hoofse liefdesverhalen, boeken specifiek gericht op het onderwijs … Uiteraard kon ik wegens tijdsgebrek niet alle werken zelf doornemen. De catalogussen samengesteld door Van Heurck en Debaene vormden mijn leidraad bij de vorming van mijn bronnenbestand, maar werden aangevuld door volksboeken die ik op het spoor kwam dankzij thesissen, boeken en artikels. Ook trof ik soms eerder toevallig een volksboek over echtelijke ontrouw aan die mij nuttig leek omdat afzonderlijke verhalen bijwijlen samen zijn ingebonden. Alle volksboeken werden geselecteerd op inhoud en van het merendeel zijn drukken gekend uit de 17de - 18de eeuw. Niet voor alle werken is dit het geval, maar dit betekent niet dat het boek in de door mij onderzochte periode niet werd gelezen. De bewaring van dergelijke documenten is vaak selectief en onvolledig gekend waardoor nooit met zekerheid kan worden gesteld wanneer een boek voor het eerst werd gedrukt en wanneer het uit de drukkerscatalogussen verdween. Zo is van de nochtans populaire novellebundel Dat bedroch der vrouwen slechts één volledig exemplaar gekend. Er zijn bewijzen dat er diverse andere uitgaves hebben bestaan maar toevallig is daarvan geen exemplaar bewaard 54. Van zijn tegenhanger Dat bedroch der mannen is ook maar één onvolledig exemplaar gekend 55. De gebrekkige bewaring staat in schril contrast met de enorme populariteit van sommige volksboeken. Uit het register van de Gentse drukker Bernard Poelman blijkt bijvoorbeeld dat
volksboeken uit de eerste helft van de 16de eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1963, 200p. (promotor: prof. Vandenhoute). 53 VEREEKEN (A.). Eerloze vrouwen of standvastige vrouwen? Genderaspecten in Nederlandstalige volksboeken, 17de en 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2002, p.20 (promotor: J. Verberckmoes). 54 BRAEKMAN (W.L.). Dat bedroch der vrouwen, naar het unieke, volledige exemplaar van de Utrechtse druk van Jan Bernts van circa 1532. Brugge, uitgeverij Marc Van de Wiele, 1983, p.10-12. (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 1). 55 KRUYSKAMP (C.). Een onbekende verhalenbundel van 1543. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, vol.78 (1961), p.161-167.
48
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk hij tussen 1786 en 1797 maar liefst 23.000 exemplaren van Den dobbelen zielentroost op de markt bracht56. Uiteindelijk behield ik na selectie nog negentien Nederlandstalige volksboeken. Elf daarvan zijn volgens Debaene volksboeken in de engste zin van het woord. Hij omschrijft deze prozaromans als volgt: “Fictieve wereldlijke verhalen, hoofdzakelijk in proza geschreven, deels gebaseerd op oudere ridderwereld en –literatuur, deels behorend tot de laatmiddeleeuwse maatschappij, aanvankelijk vooral voor een burgerlijk publiek bestemd (en gedrukt), later geleidelijk meer en meer tot gezonken cultuurgoed vervallend.”
De acht overige werken die ik selecteerde voor dit onderzoek zijn eveneens volksboeken, maar dan veel ruimer omschreven. Het gaat onder meer om een novellebundel en enkele moraliserende schoolboeken57.
Uit bijlage 2.1 blijkt dat ik voor dit onderzoek vaak niet de originele bronnen heb geraadpleegd, maar heb gewerkt met de voornamelijk 20 ste-eeuwse drukken en transcripties, weliswaar zo vaak als mogelijk gebaseerd op een 17 de- of 18de-eeuwse uitgave. Dit is deels te wijten aan de tijdslimiet, maar ook aan de beperkingen opgelegd door het bronnenmateriaal. Zo zijn de originelen vaak moeilijk toegankelijk voor thesisonderzoek aangezien ze zich in privébezit bevinden of bewaard worden in een buitenlandse bibliotheek. De transcripties zijn veel makkelijker te consulteren en bieden het voordeel dat zij vaak het werk contextualiseren, alsook de betekenis van woorden en grammaticale constructies toelichten. Sommige exemplaren die ik in mijn bronnenbestand opnam zijn gebaseerd op een NoordNederlandse druk, hoewel van de meesten is geweten dat er ook exemplaren werden gedrukt in de Zuidelijke Nederlanden. Dit vormt op zich niet echt een probleem aangezien uit het thesisonderzoek van Vereeken bleek dat er haast geen verschillen bestaan tussen de nu nog beschikbare uitgaves uit het huidig Vlaanderen en Nederland 58. Bovendien ontstonden de 56
VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.9. Voor het uitgegeven drukkersregister van Poelman: VANDERHAEGHEN (F.). Bibliographie Gantoise. Recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand (14831850), Gent, imprimerie Eug. Vanderhaeghen, 1858-1869, vol.4, p.343-345. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 4 mei 2010. 57 DEBAENE (L.). Op.cit., p.23 en p.357-358. Zie bijlage 2.1 voor de onderverdeling. 58 Samenvatting verhandeling Vereeken: , geraadpleegd op 4 mei 2010.
49
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk meeste volksboeken in Vlaanderen en verspreidden ze zich over het volledig Nederlands taalgebied, waar ze gedurende eeuwen werden herdrukt59. Debaene merkte reeds in 1951 op dat een beperking tot “Vlaamsche volksboeken”, zoals gemaakt door Van Heurck, geen enkele zin heeft omdat de meesten ontstonden in de tijd waarin de Nederlanden nog één geheel vormden60. 1.4 Voor- en nadelen van de bron Uit het historiografisch overzicht van de volksboeken bleek dat vroegere onderzoekers ze vaak als een ideale bron aanzagen om het leven van onze voorouders na te gaan. Eemans is hiervan een duidelijk voorbeeld. Er bestaan echter nog heel wat andere visies over de mogelijke relatie tussen literatuur en realiteit en Eemans‟ standpunt blijkt te simplistisch. Volksboeken kunnen weliswaar mogelijk indirecte verwijzingen naar de historische mentaliteit bevatten, een directe toegang tot de volkse leefwereld zijn ze alvast niet. Vooraleerst bevatten volksboeken vaak een duidelijke moralisering en het didactisch karakter of de aanwezigheid van zedenlessen werd door vele onderzoeken benadrukt61. Zo stelde Philippe Callebert binnen zijn scriptie aangaande liefde en huwelijk in de volksboeken vast, dat vele volksboeken sterk vrouwonvriendelijk waren en de lezer wilden waarschuwen. Her en der laste men in het verhaal een boodschap in waarin de vrouw als onbetrouwbaar en onstandvastig werd afgeschilderd62. Ook in de door mij geselecteerde boeken duiken deze boodschappen soms op, bijvoorbeeld in Buevijne van Austoen. “Boven al moeten hem wachten die vrouwen te seer te minnen aengesien dat sy nyet so sterc en sijn van complexien als die mannen ende so coemter meer quats af gelijc hier voertijts in veel historien gelesen wort. (…). Terechte sprac Salomon vanden quaden
59
KRUYSKAMP (C.). Nederlandsche volksboeken, p.38. DEBAENE (L.). Op.cit., p.9. 61 MARIVOET (L.). Het uiterlijk als venster op de innerlijke mens. Een studie aan de hand van Nederlandstalige volksboeken 17de-18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2005, 129p. (promotor: J. Verberckmoes). Samenvatting geraadpleegd op , op 6 oktober 2009. RUELENS (B.). De vrouw in drie Middelnederlandse traktaten uit de vroege 16de eeuw. Dat bedroch der vrouwen. Der vrouwen natuere ende complexie. Int paradijs van Venus. Inhoud en analyse van drie thema‟s. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2003, p.32 (promotor: J. Goossens). 62 CALLEBERT (P.). Het thema van liefde en huwelijk en aanverwante aspecten in volksboeken in de nieuwe tijd. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004, p.87-88 (promotor: J. Verberckmoes). 60
50
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk ongetemden wijven segghende. Daer en is gheen gramscap boven de gramscap der vrouwen beter eest te wonen met leewen. ende draken dan met eenre quaden vrouwen etceters (…).”63 Maar de interpretatie van de verhaalmotieven is niet eenduidig. Vaak brengt een diepgaand onderzoek aan het licht dat er een zekere dubbelzinnigheid in vele volksboeken schuilde. Zo leek de fragmentair bewaarde novellebundel Dat bedroch der mannen bedoeld te zijn om vrouwen te attenderen op listige mannen en een tegengewicht te vormen voor de eerder vrouwonvriendelijke verhalen. Het nawoord geeft echter aan dat een dergelijke aanbeveling met een korrel zout diende te worden genomen en getrouwde vrouwen kregen te horen dat ze in deze bundel eveneens kunnen leren hoe ze discreet overspel moeten plegen. Enerzijds liet de uitgever van het boek hier wellicht doorschemeren zich bewust te zijn van de dubbelzinnige aanbevelingen van het boek. Anderzijds dienen de commerciële motieven natuurlijk ook in acht te worden genomen. Het hoofse liefdesverhaal De borchgravinne van Vergi is eveneens een treffend voorbeeld van dergelijke ambiguïteit aangezien de Middelnederlandse bewerkingen van dit oorspronkelijk gruwelijk verhaal een handleiding voor potentieel overspeligen maakten64. Interpreteren met welk doel voor ogen een boek werd gepubliceerd is dus complex. De receptie van de volksboeken door het publiek blijkt zo niet nog minder duidelijk aangezien in de meeste volksboeken geen directe uitspraken hierover te vinden zijn. Piet Franssen vertrok uit de gedachte dat als er volgens veel lezers of luisteraars een grote discrepantie bestaat tussen de gewenste maatschappelijke situatie en de feitelijke realiteit, een tekst aangaande die problematiek kan bijdragen aan een maatschappelijk veranderingsproces. Het effect van de tekst wordt zodoende door heel wat factoren beïnvloed: tijd en ruimte waarin de tekst ontstaat en wordt gelezen, de oplage en verspreiding, de inhoud van het boek … Bij de bepaling van het effect van de teksten op het lees- of luisterpubliek gaat het dus om het leggen van hypothetische relaties tussen deze feiten via interpretatie. Dat het nagaan welke invloed een bepaalde tekst uitoefende op het publiek uiterst moeilijk is, bewees Franssen zelf door zijn eigen onderzoeksvraag niet te beantwoorden. Hij kwam niet verder dan het schetsen van de
63
GTB-MNW: zich wachten = zich hoeden, waakzaam zijn voor. GTB-MNW: complexie = term uit de humoresleer, temperament, het lichaamsgestel vnl. ten opzichte van zijn invloed op het karakter. GTB-VMNW: gramscap = (uiting van) woede, toorn. KOK (C.). Buevijne van Austoen. Amsterdam, instituut voor neerlandistiek, 1976, p.2. Naar het exemplaar van de Antwerpse druk van Jan van Doesborch, 1504. 64 PLEIJ (H.), GELDERBLOM (A.), MUSSCHOOT (A.)(eds.). Op.cit., p.497-498 en p.520-521.
51
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk socio-economische context waarin Dat bedroch der vrouwen ontstond en over de invloed van het boek werd geen woord gerept65. De bemerkingen die bij de almanakken betreffende alfabetisering worden gemaakt, kunnen natuurlijk ook worden toegepast in het kader van de volksboeken. Er dient wel te worden opgemerkt dat de volksboeken door hun gebruik in het onderwijs en het feit dat ze worden voorgelezen of uitgebeeld, in mindere mate dan de almanakken afhankelijk zijn van de alfabetisatie. 2 Almanakken als bron 2.1 Begripsomschrijving Het woord almanak komt in alle West-Europese talen voor en vele onderzoekers gaan er van uit dat de term almanach door de Arabieren vanaf de 13de eeuw in Europa werd geintroduceerd. Het zou toen de betekenis hebben gehad van een tabel waarin de bewegingen van de zon en maan schematisch werden weergegeven. De ontwikkeling van de gedrukte almanak in Europa kan grosso modo in drie fases worden opgedeeld: vanaf eind 15 de eeuw bevatte de almanak naast een kalender eveneens tijdrekenkundige, astronomische en medische informatie, vanaf de 16de eeuw nam het belang van astrologische voorspellingen (de prognosticatie) toe en gedurende de 17 de eeuw werd de inhoud van de almanak verrijkt met allerhande praktische informatie en vermaak. Salman definieerde de almanak binnen zijn onderzoek als volgt: “Drukwerk dat als vaste basis een kalender heeft, maar daarnaast altijd aanvullende teksten van informatieve en/of moreel-instructieve en/of diverterende aard bevat.” Deze definiëring is nauw verwant met de multifunctionaliteit die Salman aan de almanak toeschreef:
informatief-oriënterend,
opvoedkundig-instructief
(zowel
in
medisch,
godsdienstig, politiek als sociaal opzicht) en ontspannend. Hij wees er op dat elke tekst meerdere functies tezelfdertijd kon vervullen. Zo hadden bijvoorbeeld ook de astrologische en populair-medische stukken een element van verstrooiing in zich66.
65
FRANSSEN (P.). Dat bedroch der vrouwen, een onderzoek naar de functie van een 16e eeuwse verhalenbundel II. In: Spektator, jaargang 13 (1983), vol.3, p.167-177. 66 SALMAN (J.). Op.cit., p.13-15 en p.369-371.
52
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Diegenen die verantwoordelijk waren voor de inhoud van de almanak zijn onder te brengen in drie categorieën. Ten eerste was er een berekenaar die de tijdrekenkundige en astronomischastrologische inhoud verzorgde. Ten tweede was er een samensteller die de kalender, prognosticatie, praktische informatie en andere teksten tot één geheel omvormde. Soms was er sprake van een auteur die teksten voor de almanak schreef of wiens bestaande teksten in de almanak werden opgenomen67. Deze drie personen zijn niet altijd gekend en indien op het titelblad van de almanak een naam voorkomt, is ook vaak niet duidelijk welke functie(s) deze persoon op zich had genomen. Volgende gegevens kunnen wel steeds worden teruggevonden indien het titelblad van de almanak bewaard is gebleven: de naam van de drukker, de stad en vaak ook de straat waarin het drukkersatelier gevestigd was en het richtjaar. Dit richtjaar of bestemmingsjaar is het jaar waarin de almanak diende te worden gebruikt. Salman nam aan dat de almanak werd gedrukt in het jaar voorafgaand aan het richtjaar 68. Net zoals de volksboeken, preekboeken en catechismuscommentaren worden ook in de almanakken goedkeuringen aangetroffen, wat er op duidt dat ook dit genre aan censuur was onderworpen. Zo werd op 25 juni 1729 binnen de Oostenrijkse Nederlanden een edict uitgevaardigd dat een beslissende rol toekende aan wereldlijke censors en waarin werd vastgelegd dat onder meer catechismussen, schoolboeken, rechtskundige boeken en almanakken van een octrooi moesten worden voorzien. In het kader van haar licentiaatsonderzoek betreffende Brugse almanakken leidde Marleen Decock hieruit af dat de visering van deze werken laat vermoeden dat ze onder brede bevolkingslagen verspreid waren69. Drie groepen zorgden voor de verspreiding en verkoop van de almanakken: gevestigde boekverkopers, institutionele distributeurs (gildes bijvoorbeeld) en ambulante handelaars. Vooral deze laatste groep, hoofdzakelijk bestaande uit marktkramers en venters die van deur tot deur gingen, speelde een belangrijke rol en werd door de overheden onderworpen aan strenge reguleringen. Zo dienden marktkramers in de 17 de eeuw een koninklijk octrooi aan te vragen voor de almanakkenverkoop70.
67
SALMAN (J.). De geschiedenis van de almanak: een inleiding. In: SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Elke dag wijzer: Brugse almanakken van de 16de tot de 19de eeuw. Brugge, Openbare bibliotheek, 2006, p.6. 68 SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, p.33-34. 69 DECOCK (M.). Inhoudsanalyse van 18de eeuwse Brugse almanakken: schets van de geografische horizon. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, p. 13-16 (promotor: W. Brulez), p.13-16. 70 SALMAN (J.). De geschiedenis van de almanak: een inleiding. In: SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Op.cit., p.8-9.
53
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Gezien het feit dat mijn bronnenbestand is samengesteld uit almanakken die allen werden gedrukt te Gent of Brugge, zal ik mij in wat volgt inzake verspreiding, consumptie en inhoud op deze twee steden concentreren. Marijke Mortier trof voor haar licentiaatsonderzoek betreffende Gent in totaal 532 volksalmanakken aan gepubliceerd tijdens de 16de, 17de en 18de eeuw. Maar liefst 70% daarvan verscheen in de 18de eeuw en vooral naar het einde toe kende het genre een echte boom. Over de oplages is echter weinig gekend 71. De Gentse universitaire hoofdbibliothecaris Ferdinand Vanderhaeghen (1830-1913) vermeldde in zijn Bibliographie Gantoise een almanak uit 1665 waarvan de auteur van de prognosticatie aangaf dat de almanak van het voorgaande jaar een oplage had gekend van 2000 exemplaren. Verder maakte Vanderhaeghen voor de 18de eeuw slechts melding van één oplagecijfer, namelijk dat de Gentse drukker Bernard Poelman in 1791 6000 almanakken drukte72. Mortier stelde vast dat gegevens over de prijs van almanakken eveneens dun gezaaid zijn. Uit 17 de-eeuwse stadsrekeningen en een nota uit 1780 leidde ze af dat de reële kost om een almanak aan te kopen naar het einde van de 18 de eeuw toe gevoelig was gedaald. Maar dat een toenemend aantal personen in de mogelijkheid kwam een almanak aan te kopen, is niet de enige factor die van belang is in het onderzoek naar de verspreiding ervan. Wie kon ze immers lezen? In de loop van de 17 de en 18de eeuw nam de alfabetiseringsgraad weliswaar toe, maar het percentage geletterden bleef laag. Onderzoek van de Gentse historici Chris Vandenbroeke en Jan Art toonde aan dat in 1785 de gemiddelde graad van alfabetisering voor mannen 60.9% bedroeg in Gent en 45.5% op het omliggende platteland. Voor vrouwen lagen deze cijfers een stuk lager, respectievelijk 40.8% en 18.3%. Mortier meende uit deze gegevens te kunnen afleiden dat de gebruikers van de almanak eind 18de eeuw vooral in de meer gegoede klassen te vinden waren. De alfabetiseringsgraad in Brugge was min of meer gelijklopend en blijkt eveneens in grote mate sociaal gedetermineerd te zijn. Overeenstemmend met Mortier was Decock eveneens van oordeel dat het lezerspubliek van de 18de-eeuwse Brugse almanakken voornamelijk te situeren was binnen de bourgeoisie-, middenstand- en ambachtskring73. Zowel uit onderzoeken gevoerd voor Gent als Brugge kwam naar voor dat er gedurende de 17de en 18de eeuw op inhoudelijk vlak een belangrijke verschuiving optrad. Mortiers onderzoek toonde aan dat er vanaf 1700 een voortdurende uitbreiding was van het aantal 71
MORTIER (M.). Het wereldbeeld van de Gentse almanakken 17de-18de eeuw. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jaargang 10 (1984), vol.35, p.269. 72 VANDERHAEGHEN (F.). Op. cit., vol.2, p.237-238 en vol.4, p.344. 73 MORTIER (M.). Op.cit., p.270. DECOCK (M.). Op.cit., p.16-18.
54
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk onderwerpen. Het procentuele aandeel van de kalender en de praktische informatie bleef tussen 1650 en 1800 grotendeels onveranderd. De omvang van de prognosticatie en de historische informatie daarentegen verminderde sterk, terwijl de fictie, actuele informatie en restcategorie een steeds grotere plaats innamen. Inhoud en stijl diversifieerden dus en de nadruk kwam te liggen op nut en vermaak 74. 2.2 Historiografie van de bron Roger Berckmoes stelde in 1968 vast dat de studie van de almanak in Vlaanderen helaas nog in haar aanvangsstadium verkeerde. Voor België beschikte men tot dan toe slechts over twee sterk verouderde bibliografieën, met name de werken van Warzée (1852) en Zech-Du Biez (1902)75. Voor verder onderzoek was het dan ook noodzakelijk een nieuwe exhaustieve bibliografie op te stellen en in afwachting van dit enorme werk adviseerde Berckmoes om regionale bibliografieën op touw te zetten. Zelf nam hij deze taak op zich voor de Gentse almanakken uit de periode 1670-1800 in het kader van zijn licentiaatsverhandeling 76. Dit onderzoek behelsde eveneens een inhoudsanalyse van deze almanakken en Berckmoes‟ oproep kreeg gevolg onder de vorm van verscheidene licentiaatsverhandelingen, telkens gericht op de almanakproductie in een welbepaalde stad en periode 77. Ook Salman poogde de hiaten op te vullen met betrekking tot het onderzoek van de almanak als mentaalhistorische graadmeter, weliswaar voor de Republiek. Hij betreurde net zoals Berckmoes het feit dat onderzoek deze bron lange tijd links liet liggen, terwijl buitenlandse studies reeds de mogelijkheden voor mentaliteitsgeschiedenis hadden aangetoond 78. 2.3 Selectie van het bronnenmateriaal Naar aanleiding van de begripsomschrijving van de almanak beschreef ik reeds dat in de loop van de door mij bestudeerde periode het accent binnen het genre verschoof. Zo stelde Ludwine Depraetere vast dat in de Brugse almanakken vanaf de tweede helft van de 18 de 74
MORTIER (M.).Op.cit., p.271-280. WARZEE (A.). Recherches bibliographiques sur les almanachs belges. Brussel, J.M. Heberlé, 1852, 180p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 3 mei 2010. ZECH-DU BIEZ (G.). Les almanachs belges. Braine-Le-Comte, Zech, 1902, 512p. 76 BERCKMOES (R.). Bijdrage tot de studie van de almanak. In: Kultureel jaarboek voor de provincie OostVlaanderen, Gent, jaargang 23 (1968), p.217. BERCKMOES (R.). Nederlandstalige Gentse almanakken 16701800. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1968, 204p (promotor: J. Vandenhove). 77 Aan diverse universiteiten werden scripties gemaakt m.b.t. almanakken, maar enkel diegene die voor mijn onderzoek van toepassing waren, zijn in bibliografie opgenomen. Heel wat anderen kunnen worden teruggevonden in de online catalogussen van universitaire bibliotheken. 78 SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, p.15. 75
55
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk eeuw het volkse element erg belangrijk werd, waardoor het aandeel binnen deze almanakken van de anekdotes, kluchtige volksvertellingen, liederen en moraliserende artikels toenam. De algemene gegevens bleven behouden, maar kregen enerzijds minder aandacht en wijzigden anderzijds ook inhoudelijk. Zo kregen de prognosticaties vaak het karakter van een zedenpreek waarin op kernachtige wijze ondeugden werden gehekeld. Tijdens de Franse tijd bleven de belangrijkste almanakgegevens het volksverhaal en de volkspoëzie 79. Ook voor Gent werd een gelijklopende evolutie opgemerkt. Naast inhoudelijke veranderingen wijzigde de populariteit van het genre ook in belangrijke mate gedurende de 18de eeuw. In Brugge werden bijvoorbeeld vanaf 1535 prognosticaties samengesteld, maar pas naar het einde van de 17de eeuw toe werden ze ook effectief in Brugge gedrukt. De 18de eeuw werd volgens de Brugse bibliothecaris Ludo Vandamme gekenmerkt door wildgroei80. Gent kende eveneens vanaf 1650 een toenemend aantal drukken en een exponentiële groei naar het eind van de 18de eeuw toe81. De twee bovenstaande tendensen vormden de basis van de beperking in tijd van mijn bronnenbestand82. Geografisch gezien heb ik me eveneens aan welbepaalde criteria onderworpen en enkel de almanakken weerhouden die gedurende de tweede helft van de 18de eeuw werden gedrukt in Gent of Brugge. Dit bleek een bruikbare beperking aangezien ik me om praktische redenen eveneens voornamelijk op deze twee steden had geconcentreerd voor de procesdossiers. De almanakken in bijlage staan gerangschikt volgens jaartal en vormen slechts een deel van wat ik heb doorgenomen omdat de bronnen die inhoudelijk geen bijdrage konden leveren aan mijn onderzoek niet werden opgenomen. Ik kwam deze inhoudelijk bruikbare almanakken allen op het spoor door externe hulp, met name door de inhoudsanalyses in bovengenoemde artikels en thesissen, alsook door de bereidwillige hulp van Ludo Vandamme die me wees op de eigenheid van een reeks kluchtige volksalmanakken waarvoor een zekere Loterius de Snaek verantwoordelijk was. Ik heb me eveneens beperkt tot de door Salman gedefinieerde jaaralmanak en specifieke genres zoals liefdesalmanakken, kluchtalmanakken en liedjesboeken in de vorm van een almanak komen hier niet aan bod. Niettemin bieden zij mogelijkheden voor verder onderzoek. 79
DEPRAETERE (L.). Brugse almanakken (1683-1850). Antwerpen, Centrum voor studie en documentatie, 1979, p.XVI-XXV (reeks: Nederlandse volkskundige bibliografie, systematische registers op tijdschriften, reekswerken en gelegenheidsuitgaven, deel XXX). 80 VANDAMME (L.). Almanakken in Brugge. In: SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Op.cit., p.1821. 81 MORTIER (M.). Op.cit., p.269. 82 Bijlage nr.2.2.
56
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk In totaal heb ik zeventien almanakken weerhouden, allen met bestemmingsjaar uit de periode 1764-1802. Het betreft dertien almanakken gedrukt te Brugge (1764-1802) en vier almanakken gedrukt te Gent (1775-1798). Van deze dertien Brugse almanakken behoren er acht tot de reeks kluchtige volksalmanakken toegeschreven aan Loterius de Snaek, één kluchtige volksalmanak wordt toegeschreven aan Don Stivelio en de vier overige behoren tot de categorie ernstige volksalmanakken. De vier Gentse almanakken behoren eveneens tot deze laatste categorie. Bovenstaande indeling is gebaseerd op werk van Depraetere die stelde dat ernstige volksalmanakken voornamelijk praktisch van aard zijn terwijl bij de kluchtige het diverterende primeert 83. 2.4 Voor- en nadelen van de bron Diverse onderzoekers pleitten voor het gebruik van dit populair drukwerk als bron voor de volksmentaliteit. Zo stelde de Brugse schepen voor cultuur en onderwijs Yves Roose dat de collectie almanakken waarover de openbare bibliotheek beschikt, toelaat om binnen te kijken in het leven van de gewone man aangezien ze de lectuur vormden van Jan en alleman 84. Maar dit blijkt niet onproblematisch indien de aan dit stuk voorafgaande bemerkingen betreffende alfabetisering en koopkracht in acht worden genomen. Bovendien zijn de bemerkingen die werden gemaakt bij de volksboeken aangaande de interpretatie van verhaalmotieven eveneens van toepassing. Indien de restricties opgelegd door het bronnenmateriaal echter in rekening worden gebracht, blijkt de almanak een erg waardevolle bron te zijn. Salman pleitte dan ook voor het gebruik van een nauwgezette methodologische aanpak die toelaat via populair drukwerk een historische mentaliteit te reconstrueren. Enerzijds kunnen almanakken worden gebruikt in het onderzoek naar taal- en letterkundige tradities. Anderzijds kan er binnen het onderzoek ook meer gekeken worden naar de betekenis van de teksten voor de almanak zelf en de mentaliteit die uit de diverterende leesstof van de almanak spreekt 85. Mortier had deze laatste visie reeds in 1984 verkondigd in het artikel geschreven naar aanleiding van haar licentiaatsonderzoek over het wereldbeeld van de Gentse almanakken. Zij werkte vanuit het idee dat via een thematische inhoudsanalyse van de fictionele wereld van de almanak het mogelijk is de visie 83
DEPRAETERE (L.). Op.cit., p.IX-X. SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Op.cit., p.2. 85 SALMAN (J.). Populaire leesstof in de 17de-eeuwse almanakken. „ Van sodanige almanacken, die gevult zijn met ergerlijcke bijvoegselen en oncuyse en onstigtelijcke grillen.‟ In: Literatuur, vol.10 (1993), p.79-80. Online raadpleegbaar : , geraadpleegd op 24 augustus 2009. Zie ook onder punt 3 betreffende methodologie. 84
57
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk van de lezer op een bepaalde sociale realiteit te achterhalen. Deze stelling houdt in dat deze fictionele wereld op de lezer een compensatorisch of bevestigend effect had en dat het geschetste wereldbeeld ofwel aan de historische werkelijkheid beantwoordde of aan de indruk die men van deze realiteit had. De waarden in de almanak zouden op die manier aanwijzingen kunnen geven over de waarden van het lezerspubliek 86. Zowel Salman als Mortier onderzochten op die manier de vroegmoderne huwelijksmoraal.
86
MORTIER (M.). Op.cit., p.280.
58
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk 3 Methodologie De gevolgde werkwijze om het bronnenmateriaal te onderzoeken is dezelfde als bij de andere bronnen en is geïnspireerd op de methode die gevolgd werd door de Franse mentaliteitshistoricus Jean Delumeau. In zijn studie uit 1983 over „Le péché et la peur‟ steunde hij in zijn analyse van het pastoraat in belangrijke mate op citaten genomen uit gedrukte preekbundels. De Leuvense historicus Hans Storme noemde dit de impressionistische werkwijze87. Deze methode werd door mij overgenomen en bleek eveneens toepasbaar op mijn overig bronnenmateriaal. Bedoeling is de lezer een zo nauwkeurig mogelijk beeld te geven van wat de 17de en 18de-eeuwse mensen lazen of hoorden van deze gedrukte verhalen, preken, prognosticaties, liederen, traktaten… en op die manier de mentaliteit te reconstrueren die in deze werken naar voor komt. Deze werkwijze biedt het voordeel volgens Storme dat goedgekozen citaten niet enkel voor afwisseling en illustratie zorgen, maar ook toelaten aan de lezer om rechtstreeks kennis te maken met de toon en stijl die toen werden gehanteerd. Het gaat dus om een kwalitatieve analysestrategie die bovendien ook in de mate van het mogelijke comparatief is opgevat. Ik koos voor citaten die naar mijn mening representatief zijn voor het bredere geheel en dit steeds na het doornemen van het volledige boek of boekdeel waarin het citaat voorkomt. Ook heb ik waar mogelijk onderzoeken geraadpleegd die mij informatie konden geven over de bredere context van het werk. Ik heb getracht mijn subjectieve inbreng minimaal te houden, maar ze blijft niettemin aanwezig aangezien ik de fragmenten heb geselecteerd, geïnterpreteerd en met elkaar verbonden binnen het denkkader dat ik vormde door literatuuren bronnenonderzoek. De geciteerde passages heb ik in extenso overgenomen en aan de spelling
en
leestekens
werd
niks
gewijzigd,
behalve
de
koppeltekens
en
het
hoofdlettergebruik 88. Ook de eventuele spellingsfouten die door de auteur of drukker werden gemaakt, bleven behouden. De leestekens werden integraal overgenomen, alsook de schuine strepen die in de originele tekst de functie vervullen van een komma. De koppeltekens die her en der opduiken, zowel in de regel als op het einde, werden echter niet overgenomen om het onderscheid met de door mij aangebrachte koppeltekens duidelijk te maken aangezien de 87
DELUMEAU (J.). Le péché et la peur: la culpabilisation en Occident (XII e-XVIIIe siècles). Paris, Fayard, 741p. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17 de en 18de eeuw. Brussel, Archief- en bibliotheekwezen in België, 1991, p.132 (reeks: Archief- en bibliotheekwezen in België, extranummer 40). 88 Deze methodologie is van toepassing op de citaten uit het populair drukwerk. Citaten uit andere bronnen zijn onderhevig aan de methodologie van deze bron zoals beschreven in het desbetreffende hoofdstuk. De methodologie i.v.m. de GTB paste ik op al mijn bronnen toe.
59
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk regellengte niet dezelfde is. De (…) zijn door mij aangebracht en duiden erop dat ik een deel van het citaat wegliet om praktische redenen. Hierbij heb ik echter steeds getracht de betekenis van het citaat niet in het gedrang te brengen. Ik heb bij de citaten komende uit almanakken soms geen paginanummer in voetnoot kunnen opnemen om de eenvoudige reden dat deze almanakken niet of slechts gedeeltelijk gepagineerd zijn. Om aan dit ongemak tegemoet te komen, heb ik in voetnoot steeds de titel opgenomen van de rubriek waaruit het citaat afkomstig is. Een goed begrip van de geselecteerde citaten is essentieel. Zodoende heb ik in voetnoot de woorden met hun betekenis opgenomen die noodzakelijk zijn om de passage binnen de context correct te interpreteren. De betekenissen zijn afkomstig uit de Geïntegreerde Taalbank (GTB) waarin het Nederlands vanaf de vroegste overlevering tot het heden is opgenomen en die bestaat uit verscheidene wetenschappelijke woordenboeken, zoals het Oud-, Vroegmiddelen Middelnederlands woordenboek en het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Dit project werd opgestart door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, is voor iedereen digitaal raadpleegbaar en zodoende erg gebruiksvriendelijk. De woorden in voetnoot wijken vaak in zekere mate af van de woorden in het citaat omdat ik diende rekening te houden met lokale schrijfwijzes. Ook nam ik in voetnoot slechts de betekenis op die binnen de context van het citaat van toepassing is. Indien meerdere betekenissen binnen het citaat mogelijk waren, heb ik deze gescheiden door een puntkomma vermeld. Bovendien heb ik de woorden slechts eenmaal opgenomen. Indien een woord ook in andere citaten in dezelfde betekenis voorkomt, dient te worden gekeken naar de voorgaande betekenis. Indien de betekenis afwijkt, wordt het woord wel opnieuw in voetnoot uiteengezet. Indien een woord niet in de GTB voorkwam of de uiteenzetting binnen de GTB tekortschoot, werd dit aangevuld met de digitale versie van het Van Dale woordenboek89. Salman merkte in zijn werk op dat aan een optimaal gebruik van populair drukwerk als mentaliteitshistorische bron een aantal voorwaarden zijn verbonden. Ten eerste moet de economische en sociale reikwijdte van het product worden vastgesteld. Verder moet de informatie niet enkel tekstkritisch worden beoordeeld, maar steeds worden gerelateerd aan het discours waarbinnen deze informatie functioneerde. Ten slotte moet ook in de mate van het mogelijke het effectieve gebruik gereconstrueerd worden. Slechts op die manier kan volgens
89
, geraadpleegd op 19 juli 2010. Groot Woordenboek Van De Nederlandse Taal, 14de editie, 2005, ‟s Hertogenbosch, zoeksoftware.
60
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk hem het populaire drukwerk bijdragen aan een beter begrip van de mentale leefwereld in de historische samenleving 90. Ik heb getracht waar mogelijk met deze opmerkingen rekening te houden binnen mijn onderzoek en dit niet enkel voor volksboeken en almanakken, maar voor alle drie mijn bronnencategorieën. Om de socio-economische reikwijdte en het effectieve gebruik van de bronnen na te gaan, was ik weliswaar genoodzaakt mij te baseren op voorgaande onderzoeken. Het inleidend hoofdstuk over het kerkelijke en wereldlijke discours aangaande huwelijk en overspel, alsook de uiteenzettingen hieromtrent per bronnencategorie, voorafgaand aan het eigenlijk onderzoek, schreef ik met Salmans bemerkingen voor ogen.
90
SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, p.373.
61
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk 4 Populair drukwerk en overspel 4.1 Huwelijk en seksualiteit Uit Mortiers onderzoek van de Gentse almanakken na 1750 bleek dat het wel en wee binnen het huwelijk een geliefkoosd onderwerp was van de toegenomen fictieliteratuur in de almanakken. Op een totaal van 221 verhalen uit almanakken die door haar werden onderzocht, waren er 39 waarin minstens één keer naar de huwelijkssituatie werd verwezen. Uit deze verhalen bleek vooral dat problematische huwelijken de meeste aandacht kregen. Slechts af en toe werd de lof van een liefdevol huwelijk bezongen 91. Dit beeld duikt eveneens op in mijn bronnenbestand aangezien dronkenschap, bazige vrouwen, ontrouw, partnergeweld … veelvuldig voorkomen. Een Gentse almanak uit 1798 bood hiervoor volgende verklaring: “Geen koorn zonder kaf, geen huysken zonder kruysken”92. Ook in een Brugse almanak uit 1797 kwam de idee naar voor dat het op het eind van de 18de eeuw slecht gesteld was met de huwelijkse zeden. “Den houwelyken staet, is tegenwoordig eenen benauwelyken staet, want het vrouwvlok [sic] is nu veel swakker, (…). Als‟er nu 10 houwelyken zyn, zyn‟er wel 6 vuyl bruyten, want zy zyn vol oneerlyke driften, en daerom is de weireld nu vol droefheyd, ellende, haet ende nyd; (…). En ‟t is waer dat alle eerlyke blydschap en vriendschap van de weireld zedert 20 à 30 jaeren is heel verkert en verergerd, en zoo wel de dogters als de jongmans zyn vol onkuysheyd, dertelheyd en ydel hooveerdye, (…).”93 Maar de aandacht voor onenigheid tussen man en vrouw in de volkse almanakken moet vooral worden gezien in relatie tot het commerciële doel van deze almanakken. Samenstellers en drukkers van dergelijke almanakken wilden immers in de eerste plaats hoge verkoopcijfers halen. Om dit doel te bereiken moest de almanak de lezer vermaken en verhalen, moppen en liederen over ontucht droegen hier in belangrijke mate toe bij 94. Een bondig voorbeeld hiervan trof ik reeds aan in de oudste door mij geselecteerde almanak.
91
MORTIER (M.). Op.cit., p.280-284. UBG BIB.G.ALM.000006, MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx, 1798. Citaat uit: De dagelykschen weer-voorzegger voor‟t tegenwoordig jaer in de regering van Jupiter, maand aprilis. 93 GTB-MNW: hovaerde = hoogmoed. UBG BIB.174P088: VAN DEN LANDE (L.). Nieuwen Brugschen almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi 1797. Brugge, bij Petrus Parain, 1797. Citaat uit: Reflexie over den houwelyken staet, tot leeringe en recreatie der jonkheyd. 94 Zie 2.1 op p.52-55. 92
62
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk “Een stercke memorie. In een geselschap wierden verscheyde gasten gepresen om hunne stercke memorie, elck stoften om het langste herdencken by te brengen, waer op eenen, eergierig wesende, riep, my gedenckt noch wel, dat ick mijn vader met mijn moeder sag trouwen, hier op seyde iemant van de maets, soo waert gy dan voor desen een bastaert.” 95 Uit het voorgaande deel van dit hoofdstuk bleek dat de visies die binnen deze teksten worden weerspiegeld zeker kunnen bijdragen aan de reconstructie van de mentaliteit aangaande deze zonden. Het door mij onderzochte drukwerk toont duidelijk aan dat overspel niet getolereerd werd, hoewel het vaak in een geridiculiseerde context werd verhaald. Onderstaande citaten beamen dit: “Geen grooter luk in‟t houwe‟lyk dan, d‟eenstemmigheyd van vrouw en man.”96 “‟t En is niet genoeg met trouwen, ider moet de zyne houwen, die hier in een mislag doet, heeft berouw en tegenspoed.”97 Ook uit volksboeken die ik analyseerde komt naar voor dat echtelijke trouw hoog in het vaandel werd gedragen. Dit werd vooral benadrukt in relatie tot de ideale echtgenote. De meeste dergelijke verhalen typeerden de ideale huysvrouwe als onderdanig, volgzaam en trouw tegenover haar man. De vrouwelijke hoofdpersonages in De vrouwenpeerle sloten hierbij perfect aan, alsook de beeldvorming van de vrouw binnen de verhalen geconstrueerd rond de beproevingen waaraan vrouwen door jaloerse echtgenoten of afgewezen minnaars werden onderworpen. Deze verhalen stelden deze ideale vrouw voor als de heldin van het verhaal. De berusting in haar lot, alsook het vertrouwen dat ze in God stelt, werden omschreven als tekenen van kracht. Dit komt bijvoorbeeld duidelijk naar voor binnen volgend fragment waarin Genoveva weerstaat aan Golo‟s avances: “(…), om ulieden hier mede een kleyn voorbeelt voor oogen te stellen van den grouwelyken stryt, in den welken onse onnoosele Genoveva, op den selven tyt, in haer eygen
95
GTB-MNW: memorie = geheugen, herinneringsvermogen. GTB-WNT: stoffen = roemen, pochen. GTBWNT: eergierig = eerzuchtig, begerig naar eer. GTB-MNW: maet = gezel, makker. SAB, nr.542, DON STIVELIO, Almanak voor het schrickeljaer Ons Heere Jesus Christi MDCC LXIV. Brugge, bij Martinus de Sloovere, 1764. Citaat uit: Prognosticatie (kluchtige voorvallen). 96 GTB-WNT: eenstemmigheid = overeenstemming, harmonie. GTB-WNT: mislag = voorkomend waar men het begrip nederlaag of iets dergelijks verwacht. OBB, historisch fonds 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXIX onder den naem van verrezen snaek. Brugge, gedrukt bij Cornelis de Moor, 1779, p.75. 97 UBG BIB.G.000653, VAN WAEREGEM (J.). Den onvervalschten Vlaemschen tydwyzer, dat is eenen oprechten almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi M.D.CC.LXXV. Gent, bij de weduwe van Jan Meyer, 1775. Citaat uit: Prognosticatie van de maand julius.
63
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk paleys tegen den ongetrouwigen Golo, veel kloekmoedelyker heeft gevochten, dan haren edelhertigen man Sifridus in de platte campagne, tegen de krachtmogenden Sarazynschen konink Abdirama.”98 In het eschatologisch visioen van Tondalus ging men nog een stap verder in het prijzen van liefdevolle huwelijken. Tijdens zijn tocht doorheen het vagevuur komt Tondalus in het huis van koning Tormachus waar diens broer koning Donatus eerst op een troon is gezeten en vervolgens tot zijn navel in het vuur staat. De engel die Tondalus op zijn tocht vergezelt, verklaart het gebeuren als volgt: “ Dingel seide: « Alle daghe » moeti dit doeghen de conijnc, drie hueren lanc, ende dan rust hi hem. xxi. hueren. » (…) « Omme dat hi besmette thelighe » sacrament vanden uwelicke, so ghedooght hi » pine der viers toter naffelen, (…).»” Vervolgens ontmoet Tondalus mannen en vrouwen die al zingend in witte klederen in een gelukzalige status verkeren en “alle ontsteken van minnen in Christume”. De engel verklaart dat het hier om mannen en vrouwen gaat die hun goederen met de armen deelden, christelijke kerken stichtten en het huwelijkssacrament eerbiedigden. “Doe sprac dinghele: « Der » gheenre, die waren in gherechten huwelicke, » mannen ende wiven, ende dat niet en besmetten, » ender hare getroude bedden wel hilden ende hem » wachten vanden ongheorloofden overspele; (…).” De meest lovenswaardige status is volgens dit visioen echter niet het huwelijk, maar die waarin de maagden verkeren. “Doe seide dinghele tote Tondaluse: « Dit sijn de ghene, die in suver»heden leefden inder weerelt, in haren tijt, ende » daden dat si sculdich waren te doene naer den » vleessche in wetteliken huwelike, ende leefden » altoos in suverheden in Gods dienste, (…)».” 99 Dit aanbevelen van de maagdelijke status komt eveneens in de almanakken voor, weliswaar binnen een minder verheven contextualisering. In de Snaek-almanak voor het jaar 1773 is in 98
GTB – MNW: onnosel = onschuldig, niet tot kwaaddoen in staat, onzondig; zachtaardig, zachtmoedig. GTBWNT: campagne = de tijd gedurende dewelke een leger te velde staat (oorspr. steeds slechts een gedeelte van het jaar); veldtocht. GTB-WNT: kloekmoedig = op een wijze die blijk geeft van zedelijke of geestelijke kracht. UBG BIB.ACC.001634, DE CERIZIERS (R.). Het leven van de heylighe Nederlantsche Susanna ofte Genoveva. Antwerpen, bij Petrus Josephus Rymers, 1770, p.23-24. 99 GTB-MNW: minne = liefde tot Christus. BELLEMANS (A.T.W.)(ed.). Tondalus‟ visioen. Antwerpen, Nederlandsche boekhandel, 1945, p.73 (vers 1519-1524), p.74-75 (vers 1560-1561 en 1568-1572) en p.78 (vers 1651-1656) (reeks: Klassieke galerij, 17).
64
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Het begin der weerwijzinge van de maand mei een lied opgenomen, bestaande uit een Gezang en een Tegenzang. Het eerste deel omvat vijf strofes waarin een vrouw haar beklag doet over het feit dat ze maar niet getrouwd raakt. Ze bezingt in dit deel dan ook de lof van het liefdevolle huwelijk. “I. Liefde overwind de dood, s‟ is snel, getrouw, opregt en veylig, sy is in houwelyk groot, zingt, ‟t houw‟lyck met liefde is heylig: is man en vrouw malkaer getrouw, noyt smaekt men daer smert, pyn oft rouw: (…). II. Ach waer ik dog getrouwt, ‟t waer al myn wensch, myn lust en leven, (…).” In de laatste twee strofes van het gezang weerklinkt weliswaar een andere toon en wordt gezongen dat huwen met haast en spoed “Immers noyt, oft zelden is goed”. In de tegenzang bestaande uit zeven strofes wordt aan de lezer of toehoorder het vervolg van het verhaal verteld en blijkt dat eenmaal gehuwd, het mooie liedje uit was. De vrouw beklaagt zich dan ook dat ze de mooie praatjes had geloofd en zingt dat ze beter maagd was gebleven. “VI. Had ik jonge maegd gebleven, „k waer de schoonste bloem van „ land, „ kzou nu in vryheyd leven; maer nu ben ik overmand: (…).” Het lied geeft aan zijn publiek dan ook een duidelijke boodschap mee: “VII. Luystert toe gy jonge dieren, zoo gy zyt van mynen aert, wilt uw jonkheyd beter vieren, eer dat hy nog erger vaert: trouwen dat zyn teirlingsmeten, die het raed die wint den prys; dog den besten raekt bescheten, hierom swigt u, zyt gy wys.” 100 4.2 Definiëring van overspel Woordelijke definiëringen van overspeligheid trof ik in het populair drukwerk niet aan. Om na te gaan hoe het overspel werd begrepen doorheen deze bronnencategorie, diende ik te bepalen binnen welke ruimere contextualisering het thema aan bod kwam. Hierom zal ik binnen dit onderdeel beschrijven in welke situaties echtelijke ontrouw ter sprake kwam en in welk daglicht het doorheen deze verhalen werd geplaatst. Onderstaande tabel biedt een overzicht van de verhaalmotieven die ik onderscheidde. Verhaalmotief wordt hier door mij 100
GTB-WNT: smerte = smart, pijn. GTB-MNW: lust = verlangen, begeerte. GTB-WNT: overmannen = overwonnen, hier wellicht in de context van overmacht van een man op een vrouw. GTB-WNT: teerling = dobbelsteen. GTB-WNT: zwichten = zijn weerstand opgeven. OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.DCC.LXXIII. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1773, p.69-70 en p.74-75. Citaten uit: Het begin der weerwijzinge (vijf liederen: I gezang, II tegenzang). DEPRAETERE (L.). Op.cit., p.344 (nr. 2908).
65
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk opgevat als zijnde een onderwerp met gemeenschappelijke basis dat in afzonderlijke boeken telkens een specifieke uitwerking krijgt. Met de motivatie voor overspel van de betrokken partijen in het verhaal is er zodoende geen rechtstreeks verband. Bovendien zijn in deze tabel enkel de volksboeken opgenomen waaruit een min of meer eenduidig verhaalmotief kon worden gedistilleerd. Verhaalmotief
Aantal Volksboeken waarin dit motief voorkomt
Volksboeken waarin een 5 man overspel pleegt
Tondalus‟ visioen, Turias en Floreta, Virgilius, Dobbelen zielentroost, Dat bedroch der vrouwen
Volksboeken waarin een 6 vrouw overspel pleegt
Dat bedroch der vrouwen, broeder Russche, Virgilius, Buevijne van Austoen, Historie van David, Zeven wijze mannen van Romen
Volksboeken waarin de trouw van de echtgenote wordt getest / waarin de vrouw onterecht van overspel wordt beticht Volksboeken waarin de trouw van de echtgenoot wordt getest / waarin de man onterecht van overspel wordt beticht Volksboeken waarin een gehuwde vrouw wraak neemt op een ongehuwde man die niet op haar overspelige avances wil ingaan Volksboeken waarin een ongehuwde man wraak neemt op een gehuwde vrouw die niet op zijn avances wil ingaan Volksboeken waarin clerici bijdragen tot het overspel
5
Susanna ofte Genoveva, Valentijn en Oursson, Vrouwenpeerle, Sibilla, Frederick van Jenuen
0
/
2
Zeven wijze mannen van Romen, Borggravinne van Vergi
3
Susanna ofte Genoveva, Valentijn en Oursson, Sibilla
3
Broeder Russche, Zeven wijze mannen van Romen, Valentijn en Oursson Tabel 1: volksboeken ingedeeld volgens verhaalmotief
66
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Een eerste repetitief verhaalmotief is datgene van de vrouw wiens trouw door haar echtgenoot op de proef wordt gesteld. Een volksboek waarin dit thema centraal staat, is De vrouwenpeerle. Dit boek is samengesteld uit drie verhalen die oorspronkelijk afzonderlijk gedrukt werden101. Helena de Verduldighe, Griseldis de Saeghtmoedige en Florentina de Getrouwe worden alle drie aan beproevingen onderworpen, maar blinken uit in deugd en lijdzaamheid. Het verhaal van Florentina sluit het nauwst aan bij het thema van overspeligheid aangezien haar man Alexander tijdens een kruistocht gevangen werd genomen door de sultan die mannen op haar afstuurt om haar te verleiden. Florentina had haar echtgenoot bij zijn vertrek een hemd geschonken dat wit zou blijven zolang ze hem trouw bleef. Ook wanneer de sultans mannen haar laten kiezen tussen het verlies van haar eer of het doden van haar man, zwicht ze niet. “Ick hoore wel/ het moet aen mijnen man sijn leven kosten/ oft aen my mijnen eere. Soo dan ick wil hier in mijn eer verbeyden/ ende geven ‟t Godt op/ want als het hem belieft/ sal het wel beteren. Het is oock beter eenen mensch vertorent dat Godt: het is beter een lijf verloren dan een ziele.” Na het vertrek van de dienaars van de sultan, vermomt Florentina zich als pelgrim en trekt naar het oosten om Alexander te bevrijden. Ze slaagt in haar opzet zonder haar identiteit bekend te maken. Bij hun terugkeer wordt een feestmaal ingericht en beschuldigt haar schoonbroer Florentina van overspel gedurende haar lange afwezigheid. Uiteindelijk bekent ze dat zij de pelgrim was en bewijst zo haar trouw. Het boek is dan ook opgesteld als een voorbeeld voor alle vrouwen, zo blijkt uit de slotrede: “Ghy vrouwen die dit boeck leest/ oft sult hooren lesen: weest eerbaer/ heusch/ en goet/ soo sult gy saligh wesen.”102 Ik vermeld hier ook het verhaal van Gudrun, hoewel het niet in mijn bronnenbestand is opgenomen doordat er geen link is met overspel. Dit volksboek is echter tevens een treffend voor-
101
DEBAENE (L.). Op.cit., p.235-236. GTB-MNW: verduldich = lijdzaam, zachtmoedig. GTB-MNW: verbeyen = iemand smeken of door gebeden iets verwerven. GTB-VMNW: vertornen = boos doen worden, toorn opwekken. GTB-WNT: heusch = wellevend, beleefd. GTB-VMNW: salighe = iemand die het eeuwig heil deelachtig is; iemand die een godvruchtig leven leidt. De vrouwenpeerle, ofte dryvoudige historie van Helena de Verduldighe, Griseldis de Saeghtmoedige, Florentina de Getrouwe. Bussum, Van Dishoeck, 1910, p.46 en p.54. 102
67
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk beeld van vrouwentrouw aangezien Gudrun loyaal blijft aan haar verloofde, ondanks de kwellingen waaraan ze door andere jaloerse mannen wordt onderworpen103. Een verhaalmotief dat vaak samen met dit eerste motief voorkomt, is datgene waarbij de vrouw onterecht van overspel wordt beschuldigd, meestal door een afgewezen minnaar. De boeken uit mijn bronnenselectie waarin dit motief centraal staat, zijn Susanna ofte Genoveva, Valentijn en Oursson, Sibilla en Frederick van Jenuen. De drie eerste prozaromans zijn min of meer gelijklopend. Telkens gaat het om een hooggeplaatste zwangere dame die door de tussenkomst van een vertrouweling van haar echtgenoot, ten onrechte van ontrouw wordt beschuldigd en hierom verbannen. Opvallend in het verhaal van Valentijn en Oursson is bovendien dat deze verrader oorspronkelijk een aartsbisschop was, maar na censuur ridder werd 104. De dame in deze verhalen wordt ook steeds voorgesteld als de ideale echtgenote. “Koning Pepijn van Frankrijk had eene zuster geheeten Belesante, en die zeer schoon en wel geleerd was: zij werd door eenieder geprezen en bemind om haar deugdzaam en godvruchtig leven. En het gebeurde dat haar goede naam en faam (…) ook ter oore kwam van Alexander die toen keizer was van Griekenland.”105 Het verhaal van de Genuese koopman Frederick kent een afwijkend verloop op dit thema. De koopman Ambrosius gelooft dat zijn echtgenote hem trouw blijft tijdens zijn vele handelsreizen en wedt hierover met Jan. Wanneer blijkt dat de echtgenote weerstaat aan Jans avances, bedenkt deze een list om alsnog zijn gelijk te halen. De vrouw wordt hierdoor van overspel beticht en vlucht, verkleed als koopman Frederick, naar Turkije. Vele jaren nadien kan ze wraak nemen op Jan en schenkt Ambrosius vergeving voor zijn ongeloof. Alle verhalen waarin de voornoemde verhaalmotieven centraal stonden, worden ook gekenmerkt door een goede afloop. Bovendien blijkt dit verhaalmotief ook op te duiken in ander populair drukwerk. Door toeval ontdekte ik dat een Brugse almanak uit 1806 een uitgebreid verhaal bevat over de graaf van Orval en zijn echtgenote Elmira106. Dit verhaal stemt in grote mate overeen met het verloop van de drie eerstgenoemde prozaromans. De almanak viel echter buiten het tijdsbestek van mijn scriptie en werd dus niet in mijn bronnenbestand opgenomen. 103
CUPPERS (A.J.). Gudrun: een oude roman van vrouwentrouw. Leuven, Davidsfonds, 1939, 171p. (reeks: Volksboeken Davidsfonds, 286). 104 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.24-27. 105 SCHMIDT (E.W.). Een schoone historie van Valentijn en Oursson. Antwerpen, L.J. Janssens en zonen, 1924, p.9. 106 OBB, historisch fonds, 8/505, Nieuwen almanach voor het jaer M.D.CCC.VI. benevens het bezonderste van den politieken staet van het departement der Leye, Brugge, weduwe de Moor en zoon, 1806, p.15-28 (getiteld: De lasteraers ontdekt.).
68
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Belangrijk in het kader van dit verhaalmotief is op te merken dat ik ook twee volksverhalen aantrof waarin een ongehuwd mannelijk personage niet wil ingaan op de avances van een gehuwde vrouw en het slachtoffer wordt van haar onterechte beschuldigingen. Het gaat om De borchgravinne van Vergi en Een schoone en genoegelyke historie van de zeven wijzen van Romen. In dit eerste hoofse liefdesverhaal wil een hertogin de minnaar van de lagergeplaatste burggravin inpalmen. Wanneer deze ridder zijn hoofse liefde trouw blijft, bedenkt de hertogin een list waardoor zowel de ridder als de burggravin zelfmoord plegen. Wanneer de hertog dit ontdekt, splijt hij eigenhandig de schedel van zijn verraderlijke vrouw. Opvallend in dit verhaal is dat de buitenechtelijke relatie tussen de burggravin en de ridder geïdealiseerd wordt. Dit dient volgens de Nederlandse letterkundige Theo Meder te worden gezien binnen de ontstaanscontext van het verhaal in de hoofse minneliteratuur. De auteur past zich perfect aan de regels van het hoofse minnespel aan, waardoor de overspelige aard van de relatie wordt verbloemd en over de echtgenoot van de burggravin zoveel mogelijk gezwegen 107. Het tweede volksboek gaat over een Romeinse keizerin die probeert haar stiefzoon te verleiden en hem uit wraak voor zijn afwijzing beschuldigt van aanranding. Gedurende de zeven dagen voorafgaand aan zijn executie rept de zoon geen woord. De zeven wijzen die hem hadden opgevoed, vertellen elk een verhaal waarin de verraderlijke aard van vrouwen centraal staat. Op haar beurt vertelt de keizerin telkens een verhaal waaruit de onbetrouwbaarheid van het mannelijk geslacht blijkt. Wanneer de zoon uiteindelijk na zeven dagen terug spreekt, komt het verraad van de keizerin aan het licht en wordt zij levend verbrand. Een derde verhaalmotief dat herhaaldelijk opduikt in volksboeken waarin overspel een rol speelt, is bewijsvoering. Ten eerste waren een aantal van de hierboven genoemde volksboeken bedoeld als bewijs voor het ideale gedrag van een gehuwde vrouw. Volksboeken waarin een man onterecht van overspel wordt beschuldigd of door zijn echtgenote aan een reeks beproevingen wordt onderworpen om zijn trouw te testen, heb ik niet aangetroffen. Ook in de almanakken duikt dit beeld van de ideale vrouw op. Zo is in Den oprechten vlaemschen almanach voor ‟t jaer 1778 die werd gedrukt te Gent een verhaal opgenomen dat tot doel had een spiegel te zijn voor alle gehuwde vrouwen. Soldaten nemen in dit verhaal een mooie pasgehuwde vrouw gevangen. De gezagvoerder is echter zo onder de indruk van haar trouw
107
MEDER (T.). Hoofsheid is een ernstig spel. Amsterdam, Querido, 1988, p.154. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 16 maart 2010.
69
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk dat “in hem alle onkuysche gedachten verdweenen” en hij het echtpaar vrijlaat 108. Ten tweede bleken echter de meeste verhalen uit mijn bronnenbestand geconstrueerd te zijn rond een bewijsvoering die tot doel heeft aan te tonen dat ofwel mannen ofwel vrouwen niet te vertrouwen zijn. Ook in de twee voornoemde volksboeken waarin gehuwde vrouwen op wraak belust zijn na afwijzing, komt dit voor. Het merendeel van de verhalen was er dus op gericht hard te maken dat vrouwen een bedrieglijke aard hebben en mannen om hun vinger winden. Ook binnen de boeken die niet in bovenstaande tabel zijn opgenomen was het voornamelijk de schuld van een vrouw indien het gezinsleven spaak liep. De titel en eerste zinnen van de novellebundel Dat bedroch der vrouwen maken de lezer meteen duidelijk wat de lezer aan dit verhaal zal hebben: “Dat bedroch der vrouwen. Tot een onderwijs ende exempel van allen mannen ionck ende out, om dat si sullen weten, hoe bruesch, hoe valsch, hoe bedriechlijk dat die vrouwen zijn. (I). Vander vrouwen bedroch. (…) Dat gi mannen ende ionghe gesellen/ leert nu met dit weten dat bedroch der vrouwen/ om u te wachten daer voor. Dat ghi vrouwen ende maechden/ hier moechdi leeren loosheyt ende bedroch hanteren.”109
108
UBG BIB.G.ALM. 000183, DROLIGENDIEF (H.). Den oprechten Vlaemschen almanach voor ‟t jaer Ons Heere Jesu Christi M.DCC.LXXVIII. Gent, bij Philippe Gimblet, 1778. Citaat uit: Historien tot spiegel van alle getrouwde vrouwen. 109 GTB-WNT: wachten = binnen deze context in de betekenis van waken, zich hoeden voor gevaar of verleiding. GTB-MNW: broosc = breekbaar; zwak van kracht, licht verleidbaar. GTB: moechdi = vervoeging van het werkwoord mogen. GTB-WNT: loosheid = kent diverse toepassingen, onder meer onbetrouwbaarheid, listigheid, schranderheid. Dient wellicht in deze context in negatieve zin begrepen te worden.
70
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
Afbeelding 2: Titelpagina Dat bedroch der vrouwen
Het laatste deel van dit citaat is van groot belang. Niet enkel wil de auteur aan alle mannen tonen dat vrouwen doortrapt zijn, bovendien waarschuwt hij ervoor dat vrouwen in dit boek kunnen lezen hoe ze dergelijk bedrog kunnen plegen110. Opvallend binnen deze bundel is het elfde verhaal waarin Virgilius centraal staat die “metter nigromancien” diverse wonderen bewerkstelligt. Zo maakt hij voor de Romeinen een metalen leeuw, in wiens muil men zijn hand dient te steken, zodat ze over “cort recht sonder lange te dingen” konden beschikken. Indien de persoon meineed pleegt, verliest hij zijn hand. Virgilius vermoedt dat zijn vrouw overspelig is geweest en onderwerpt haar hierom aan deze proef. Samen met haar “boel”, wie
110
Zie opmerking onder 1.4 van dit hoofdstuk over de ambiguïteit van verhaalmotieven, p.50-52.
71
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk ze had opgedragen zich “in sotscleederen” te kleden, verschijnt ze voor de leeuw en ze zweert er het volgende: “(…) datse metten man daer si mede beclaget was/ niet meer te doen en hadde/ dan met dien sot die daer stonde/ (…)” Uiteraard komt haar hand ongeschonden uit de leeuw en Virgilius is zo kwaad dat hij het beeld stukslaat 111. Uit het volksboek De historie van Virgilius blijkt echter dat Virgilius zelf ook niet om een scheve schaats verlegen zit. Het verhaal beschrijft hoe hij zijn echtgenote haat sinds ze hem te slim af was met de leeuw en hij hierna “boeleerde met des soudaans dochter”. “Ende hy deede zoo veel dat hy daer by kwam/ ende datze hem conzenteerde tot zyne wille, (…).”112 Over Virgilius‟ eigen overspel wordt geen woord gerept in Dat bedroch der vrouwen, gezien het verhaalmotief van de bundel. Het thema van vrouwelijke overspeligheid wordt binnen vele verhalen ook vaak dikker in de verf gezet, waardoor ik eerst de indruk kreeg dat vooral vrouwen zich aan buitenechtelijke avonturen bezondigen. Uit het antwoord op de onderzoeksvraag i.v.m. de dubbele standaard zal echter blijken dat dit beeld slechts schijn is, gelet op het feit dat het vrouwelijk overspel vaak extra wordt benadrukt. Bovenstaande tabel toont aan dat er kwantitatief geen groot verschil is tussen overspeelsters en overspelers. Dat het verhaalmotief van „dé bedrieglijke vrouw‟ onder de bevolking wel degelijk leefde, bewijzen enkele processen. Zo vermeldt de schepenbank van het Brugse Vrije in 1722 dat het “inde macht vande vrauwspersoonen” ligt om de “eerlickste ende treffelickste, sonderlinghe ghetrouwde, manspersoonen infaem te maecken en te beswaeren met het onderhoudt van kinderen”113. Ook in de getuigenis van de echtgenoot van Cecilia Heeghens, die zowel van
111
GTB-MNW: nigromancie = zwarte kunst, geestenbezwering, toverij. Boel: zie volgende voetnoot boeleeren. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.XXXIII - p.XXXVII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 112 GTB-MNW: soudaan, soudaen = vorst , heerser, in oosterse landen. GTB-WNT: boeleeren = eene vrijage hebben, oudtijds nog wel zonder ongunstige bedoeling, doch later altijd in afkeurende zin, van verboden omgang tusschen (gehuwde of ongehuwde) mannen en vrouwen: in ontucht, in overspel leven; doch minder sterk dan hoereeren. GTB-MNW: consenteren= toestemmen in iets, het inwilligen. GTB-WNT: wille = het verlangen naar, de aandrift tot het hebben van gemeenschap, tot het verrichten der geslachtsdaad. UBG, BIB.BL.007638/1, De historie van Virgilius: zyn leven, dood en wonderlyke werken, die hij deed door de konst der nigromantie. Amsterdam, bij S. en W. Koene, ca.1800, p.17. 113 RAB, BVOP, nr.209, fiche 7 (1722).
72
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk overspel als diefstal beschuldigd wordt door de Gentse schepen van de Keure, komt het thema aan bod. Frappant is dat hij het thema niet volgt en het opneemt voor zijn echtgenote. “(…) dat het nochtans zou kunnen gebeuren dat gelijck de vrauwen regulierlijck van eene listighen aard en hun ontuchtigh spel menighmael sodanig weten te bedekken, dat het selfs voor een man den welcke van het opgaen tot den ondergang der zon en menighmael tot laat in de nacht genoodtzakt is van huys te wesen en sijn styl te doen,(…)”.114 Een laatste verhaalmotief dat ik in het populair drukwerk aantrof is datgene waarbij clerici bij het overspel betrokken zijn. De grootste rol is hierbij weggelegd voor een priester in het verhaal van Broeder Russche. De avonturen die Russche beleeft, kunnen in drie groepen ondergebracht worden. Als duivel in mensengedaante wordt hij eerst naar een Saksisch klooster gestuurd waar hij de monniken tot gulzigheid en onkuisheid aanzet. In gedaante van een knecht treedt hij vervolgens in dienst bij een boer, wiens echtgenote met de “prochiaen van den dorpe” overspelige betrekkingen onderhoudt en hij betrapt hen driemaal. In het derde deel van het verhaal vertoeft Russche aan het Engelse hof. Opvallend is dat in het tweede deel van het verhaal Russche optreedt als zedenmeester tegenover de onkuise priester en de overspelige boerin. “Dit spite Russche dat die pape soe goeden dage had metten wive vanden lantman daer om wilde hi den pape wat veruaren sonder hem te quetsen aen sinen liue want dye abt hem dat verboden had (…).”115 Ook in andere verhalen gaat de clerus niet vrijuit. Zo behandelt de vierde wijze in De historie van de zeven wijzen van Romen het verhaal “van een vrouw die een paap wou lief hebben”. Deze vrouw is gehuwd met een veel oudere man en verkiest een priester als minnaar omdat ze hem acht eervoller en trouwer te zijn. “(…): Neen moeder ‟t en komt zoo niet, want had ik een ridder of ander welgeboren man lief, die zoude myn haast zat wezen, en als hy my had, zoude hy my dan beschamen, en daarna dan versmaden, maar zoo is ‟t van den priester niet, want hy zal zyn eer zoo wel
114
SAG, reeks 213, nr.266, fiche 27 (1778). GTB-MNW: prochiaen = parochiepriester. GTB-MNW: pape = priester. De versie van Debaene bevat een verklarende woordenlijst: veruaren = schrik aanjagen. DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel, 1950, p.X-XI en p.XXI-XXII, citaat p.22. 115
73
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk bewaren als de myne, en de geestelyke persoonen bewyzen meer trouw tot haar boel dan een wereldlyke.”116 Dergelijke verhalen over priesters die het celibaat aan hun laars lappen, waren natuurlijk een doorn in het oog van de clerus. Hun censuurmaatregelen zullen zeker en vast dergelijke verhalen hebben laten verbieden of zuiveren. Ik vermeldde binnen deze context reeds het verhaal van Valentijn en Oursson waarin het oorspronkelijk de aartsbisschop was die keizerin Belesante van overspel beschuldigde nadat ze zijn onkuise verzoeken had afgewimpeld. Van Heurck merkte op dat door censuur verscheidene hoofdstukken uit het verhaal werden geschrapt en de aartsbisschop vervangen door een ridder117. Onderstaande bemerkingen hebben geen betrekking meer tot verhaalmotieven zoals door mij gedefinieerd. Het betreft visies op overspeligheid die ik in populair drukwerk aantrof en die niet meteen thuishoren bij een antwoord op één van de onderzoeksvragen. Ze zijn volgens mij wel noodzakelijk om hier te vermelden, omdat ze toelaten een vollediger beeld te schetsen van de toenmalige mentaliteit over ontrouw. Het boek Int paradijs van Venus, opgebouwd uit een vraag- en antwoordspel aangaande de liefde, bevat enkele dergelijke aandachtspunten. De jonkvrouw stelt volgende vraag aan de jongeman: “Oft ghy in een vremt landt soudt reysen/ daer ghy een iaer soudt blivern/ ende ghi moost u lief achter laten ende ghi bleeft u lief alden tijt goet ende getrou/ maer sy gheraecte bi crancker avontueren ende ongeval by eenen monick/ paep/ oft ander man om sinen wille te doen waer af si haer namaels seer bedroefde/ ende bitterlick screyende badt om verghiffenis als ghi thuys quaemt haddi haer liever te vinden in desen staet/ oft doet.” Opmerkelijk is hier dat de jonkvrouw vermeldt dat het overspel van een vrouw ook kan gebeuren met een monnik of priester. De jongeman antwoordt dat hij zijn echtgenote nog liever dood aantreft dan haar te vergeven, ondanks haar oprecht berouw. Hij is van oordeel dat haar dood hem zou toelaten haar en hetgeen ze deed, te vergeten. Enkele vragen verder blijkt dat de man eveneens van oordeel is dat zijn echtgenote hem steeds trouw zou moeten blijven, zelfs indien hij impotent zou worden.
116
GTB-WNT: zat = door voortdurend ondervonden last of moeite, meer dan genoeg hebben van iets, men heeft ergens zijn bekomst van, men is het beu. GTB-WNT: versmaden = met woorden of daden in eer, waardigheid aantasten, smalend spreken over. Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, p.50. 117 VAN HEURCK (E.H.). Op. cit., p.24-27.
74
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk “Oft ghi een vrouwe lief hadt/ ende ghi wel wist dat ghi nemmermeer comen en sout tot uwen propoost soudi te vreden zijn dat een ander sinen wille daer af crighen soude. [antwoord:] Neen ic so langhe als ic leve/ want mijn liefde (die goet/ ghestadich/ ende ghetrou is) moet so langhe dueren.”118 Dit boek vormt een link met een ander soort bron die ik hanteerde: de preekboeken en catechismuscommentaren. Volgens professor Willy Braekman, onderzoeker van de middeleeuwse artesliteratuur en drijvende kracht achter twee reeksen facsimile-uitgaven van Nederlandse volksboeken, behoort Int paradijs van Venus immers tot de minnecatechese. Dit genre vormt volgens hem een overgangsvorm tussen enerzijds een literair minnedicht en anderzijds een gezelschapsspel dat als ontspanning in zowel sociale bovenlagen als burgerlijke kringen gekend was119. Net als de catechismus is dit boek opgesteld volgens vraag en antwoord en wil het de lezer of toehoorder onderwijzen, weliswaar over de liefde en niet over de christelijke levenswijze. Ook in almanakken trof ik een visie betreffende echtelijke ontrouw aan die het vermelden waard is. Loterius de Snaeck geeft volgend versje mee aan zijn publiek, waaruit blijkt dat het volgens hem beter is dat je partner overspelig is en je het niet weet, dan dat je niet wordt bedrogen, maar iedereen gelooft dat het wel zo is. “‟t Is beter onbekent twee hoorens op het hoofd, als dat men geen en heeft, daer ‟t idereen gelooft.”120 De stelling dat het beter is dergelijke zonden stil te houden, komt eveneens voor in de 22 ste novelle van Dat bedroch der vrouwen, waarin een koopman uit Henegouwen tijdens zijn afwezigheid telkens door zijn echtgenote wordt bedrogen. De neef van de koopman vertelt dit en de koopman besluit zijn echtgenote te betrappen. Zij komt dit echter te weten en zet zowel haar echtgenoot als diens neef voor schut. De auteur voegt hierom op het einde volgende raadgeving toe: 118
GTB-WNT: krank = zwak; ongelukkig, ellendig. GTB-MNW: wille = „enen sinen wille doen‟ betekent lijfsgemeenschap met iemand hebben. GTB-WNT: propoost = voornemen, wil. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie in bijlage van Int paradijs van Venus, p.VIII en p.XI (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 119 Het betreft de reeksen Zeldzame Volksboeken uit de Nederlanden en Vroege Volksboeken uit de Nederlanden. (Bron: elektronisch tijdschrift voor neerlandistiek , geraadpleegd op 18 mei 2010.) BRAEKMAN (W.)(ed.). Int paradijs van Venus. Sint-Niklaas, Danthe, 1981, p.10 (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 4). 120 OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1784, p.91. Voor de symboliek omtrent de hoorendrager, zie: LEUKER (M.) en ROODENBURG (H.). Loc.cit.
75
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk “(…) /ende si leefden van doe voort aen en peys ende vrede/ ende die beclappaert wert altijt gehaet. Dus al weet ofte siet yemant wat/ swijget stille/ ende laet gods water over gods lant gaen./ so en hebdi gheenen ondanck.”121 4.3 Oorzaken van overspel in de geselecteerde bronnen 4.3.1 Welke waren de oorzaken van overspel? Dit is de hoofdvraag die ik mij stelde tijdens mijn onderzoek en hierom wordt deze vraag exhaustief beantwoordt. De vijfdelige typestructuur creëerde ik zelf om de oorzaken die binnen de bronnen aan bod kwamen op overzichtelijke wijze te representeren. Deze indeling is gebaseerd op enerzijds mijn interpretatie van het populair drukwerk en anderzijds op de bewoordingen en indelingen uit de bronnen zelf. De volgorde waarin de oorzaken aan bod komen, is geen aanduiding voor de volgorde van belang of aantal woorden die binnen het genre aan een bepaald motief wordt gewijd. Hiervoor zou een veel uitgebreider en nog diepgaander onderzoek op basis van een andere methodologie dienen te worden gevolgd.
A Mannelijke afwezigheid Een eerste oorzaak die uit de bronnen naar voor komt, is de afwezigheid van de echtgenoot. Vaak gaat het binnen deze context om kooplieden die omwille van hun beroep lange tijd van huis zijn en wiens echtgenotes hierom overspelig zijn. In het verhaal van Frederick van Jenuen sluiten enkele kooplieden een weddenschap over de trouw van hun echtgenotes. Aangezien ze er hun echtgenotes van verdenken overspelig te zijn tijdens hun afwezigheid, achtten sommigen onder hen het zelfs toegelaten om tijdens hun verre reizen zelf ook vreemd te gaan. Ook in de volksboeken die expliciet tot doel hebben aan te tonen dat vrouwen liegen en bedriegen, komt deze motivatie verscheidene malen aan bod. Zo vertelt de derde meester in De historie van de zeven wijzen van Romen het verhaal van een koopman die gehuwd was met een schone jonge vrouw. De koopman had een ekster die het overspel van de vrouw meedeelde telkens hij terugkwam van reis. Dankzij een list is de vrouw de ekster echter te slim af, waardoor de man de vogel doodt122. Uit het bovengemelde citaat op p.73, komende uit een proces van 1778, blijkt dat mannen er zich wel degelijk van bewust zijn dat vrouwen
121
GTB-MNW: beclappen = kwaad van iemand spreken. GTB-MNW: ondanc = het tegenovergestelde van dank. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.LXXIV (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 122 Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, p.38-43.
76
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk zich tijdens hun afwezigheid omwille van beroepsredenen wel eens durven bezondigen aan “ontuchtigh spel”. Ook verscheidene novelles uit de bundel Dat bedroch der vrouwen vermelden echtgenotes die een scheve schaats rijden tijdens de afwezigheid van hun man en enkele processen vermeld in hoofdstuk vier tonen aan dat dergelijk overspel niet enkel in fictieve context plaatsgrijpt. Uit dit volksboek blijkt tevens dat niet enkel kooplieden op handelsreis het slachtoffer worden van hun overspelige echtgenote, wat het geval is bijvoorbeeld in de 22 ste novelle, maar bijvoorbeeld ook een edelman uit Artesië die op bedevaart trekt. “So gevielt ter wijlen dat deze ridder uiten lande was/ en om dat zijn wijf die schone ioncfrouwe alleen sliep/ so quam op een tijt bi haer een ionck edel mand vrijen om bi te slapen/ ende hi begheerde te wesen die stadthouder van haren man den welcken si na veel vloeckens consenteerde.” De boodschap is dan ook duidelijk: “Ende hadde mij here by huys gebleven die vrouwe en waer bi aventueren in dat misval niet gecomen/ want van haer noyt gehoort en was dan duecht ende eerbaerts. Nu neemt exempel bi dit. Want tis een gemeenseggen: Verre van huys/ nabi zijnder schaden.” 123 Maar de koopman hoeft lang niet altijd verre reizen te ondernemen om door zijn vrouw te worden bedrogen. Het achttiende verhaal is hiervan een goed voorbeeld. De vrouw van een vermaarde koopman uit “Danswick in Pruyssen” grijpt haar kans terwijl haar echtgenoot na het avondmaal “een jupen bierken” gaat drinken in de herberg. Wanneer haar man ‟s nachts thuiskomt, verbergt ze haar minnaar in een andere kamer en wanneer haar echtgenoot slaapt, gaat ze wederom bij haar minnaar liggen. ‟s Ochtends vertelt ze haar man dat ze op het toilet in slaap was gevallen en wanneer hij naar de mis gaat, gaat ze “weder boven by haren nieuwen lief”124. Niet alle echtgenotes maken echter van de afwezigheid van hun man gebruik om overspel te plegen. Tijdens de afwezigheid van hun echtgenoot worden zij soms ook het slachtoffer van onterechte beschuldigingen omdat ze weerstaan aan verleidingspogingen. Dit verhaalmotief 123
GTB-WNT: vrijen = dingen naar; het hof maken. GTB-MNW: slapen (bi) = slapen bij, ook van man en vrouw. GTB-MNW: vloeken = verwensen, uitschelden. GTB-WNT: consenteeren = toestemming geven; verzoek inwilligen. GTB-MNW: misval = ongeval, droevig geval, tegenspoed. GTB-MNW: gemeen = gemeenschappelijk, algemeen. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.XXII en p.XXV (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 124 Het woord jupen vond ik niet terug. Ik vermoed dat het binnen deze context duidt op een inhoudsmaat.
77
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk werd reeds uitgebreid besproken op p.68. Anderzijds blijken echtgenotes somtijds niet te kunnen weerstaan aan de avances van een andere man, hoewel zij in dit geval ook niet de volledige schuld dragen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij David en Betsabee. Terwijl Betsabees echtgenoot ten strijde trekt, pleegt zij overspel met koning David, maar het boek laat voldoende blijken dat het initiatief op geen enkele manier van haar uitging. David deinst er zelfs niet voor terug om de echtgenoot van Betsabee te laten omkomen in het strijdgewoel, zodat hij met haar kan huwen.
B Spijs en drank Een tweede oorzaak van overspeligheid wordt binnen zowel de volksboeken als almanakken gezocht in het nuttigen van spijs en drank. Ook in het volgend hoofdstuk aangaande bronnen uit de pastorale praktijk, komt naar voor dat drank en voedsel een vaak aangehaalde context is waarbinnen ontucht plaatsvindt. Zo bezingt Loterius de Snaek eerst de lof van wijn in 1771, maar in zijn tegenzang blijkt wijn naast de genoemde positieve effecten ook heel wat nadelige gevolgen te hebben. Men verliest er zijn redelijkheid door en ze zet jong en oud ertoe aan elkaar lief te hebben. “I. Door den wyn verliest men reden, en men doet het lichaem quad, (…). II. Gy en moet den wyn niet prysen, die de wyste heeft verblind, uyt den wyn veel quad kan rysen, dat m‟in ander drank niet vind; hy verleyt ‟s mensch hert en zinnen, s‟is een pyl voor Venus zoon, die zelf oud en jong doet minnen, lof doet zingen voor haer throon.” 125 Tot dezelfde denkwijze behoort ook volgende spreuk uit een almanak uit 1801 die zoete wijn vergelijkt met de ogen van een vrouw en ze beiden een bedrieglijke aard toekent. “De vrouweoogen en den zoeten wyn, de bedriegelykste der wereld zyn.” 126 De almanak uit 1798 waarin De aerdige comedie van Urbanus en Isabelle is opgenomen, die eveneens wordt besproken n.a.v. de onderzoeksvraag over de dubbele standaard, geeft aan de lezer de boodschap mee dat dronkenschap vooral kwalijke effecten heeft op gehuwden en leidt tot verkwisting. Er wordt in dit gedicht echter niet rechtsreeks over ontucht gesproken.
125
OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.C.C.LXXI. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1771, p.91. De zoon van Venus is de god Eros, ook Amor of Cupido genoemd (bron: ATSMA (A.J.). The Theoi project: Greek mythology. In: , geraadpleegd op 17 mei 2010). 126 UBG, BIB.G.020837, Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801, p.21.
78
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk “De dronkenschap is altyd quad, meest in den houwelyken staet; want als wanneer een satte beest, op een verloren maendag feest, de winst van heel de week verteert en soo menigen keer op smeert, daer by de heel week met syn vrouw en kinderen op leven zou: och wat ydel sinnen dan, maekt d‟ydel bors aen vrouw en man. Daerom versint, eer gy begint; maer principalyk als gy mint: want haestigen spoet is nergens goet als daer men vlooyen vangen moet.”127 Net zoals in de preekboeken, werd ook in de almanak tot uiting gebracht dat de herberg een oord van verderf is waar “meyskens van plaisier” worden gevonden “die zullen helpen drinken”128. Ook de moraliserende volksboeken sluiten zich hierbij aan, zoals Den nieuwen spiegel der jongheyd. Het gedicht getiteld “herberge” heeft het over “hellekoten” en het omvangrijke gedicht dat de dronkenschap behandelt, bevat volgende versregels: “(…)Wanneer dat hun eygen kind/ zoo het bier en wyn bemind. Niet alleen dat zy door listen/ hun goed stelen en verkwisten/ maer om dat zy door den drank agterlaeten grooten stank: dikwils hoererye bedryven/ zonder reden/ vegten/ kyven/ (…). Daerom moet men d‟herberg vlieden/ zoo veel als het kan geschieden/ (…) want kwalijk een enkel woord/ word‟er daer van deugd gehoord/ (…). Maer voor de getrouwde lieden/ wat zond moet „er niet geschieden/ als den man verteirt het goed/ ja zijn eygen vleesch en bloed?”129
127
GTB-MNW: verloren maendach (kijken onder het lemma „verloren‟) = een voor het werk of nuttige bezigheid verloren in vermaken doorgebrachte maandag. Kan duiden op de maandag na Driekoningen en de maandag na Beloken Pasen. GTB-WNT: opsmeren = verbrassen, opmaken van geld en goed. UBG, BIB.G.ALM.000140, VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten Gendschen almanach voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet, 1798. Citaat na de Aerdige comedie van Urbanus en Isabelle. 128 UBG, BIB.G.ALM.000006, MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx, 1798. Citaat uit: Aerdig en bevallig gezang (stemme: logt op cath‟rinjen.) 129 GTB-WNT: kijven = ruzie maken, schreeuwend en scheldend twist maken; op onhebbelijke wijze uitvaren; berispende woorden uiten. GTB-MNW: vlieden = ontvluchten, ontwijken. GTB-WNT: kwalijk = nauwelijks, onvoldoende. UBG, BIB.ACC.033861, LOYS (F.). Den nieuwen spiegel der jongheyd, of gulden A.B.C., voor de leerzugtige jongheyd. Gent, bij Judocus Begyn, 1772, p. 31 (dronkenschap) en p.42-43 (herberge).
79
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Een tegenovergestelde visie op de relatie tussen liefde en dronkenschap klinkt uit een Brugse almanak uit 1764. De auteur heeft het over een man die niets meer van de liefde wil weten omdat ze volgens hem enkel maar “lyden, als droefheyd, smerten en pyn” met zich meebrengt. Hij keert zich bijgevolg van Venus af en richt zich tot de god van de wijn en het plezier, Bacchus. In deze visie houdt dronkenschap dus de liefde in de hand en dit in tegenstelling tot wat Snaek in 1771 zal beweren (cfr. supra). “Heeft liefde zoo veel vermogen op ‟t mannelyk gemoed, of kan de reden gedoogen al wat men uyt liefde doet; neen, neen, ik wil myn zinnen af wenden al van het minnen, ik zal met Bachus beginnen, want Venus is al te verwoed. (…). Nu heb ik door Bachus mamme gekregen de overhand, en gebluscht Venus vlamme, hoe snel die oyt heeft gebrand, wel aen dan al gy verliefde ik raede u zoo ‟t u beliefde, of Cupido u eens doorgriefde houd de liefde ook zoo in den band.”130 Binnen de almanakken wordt dus de nadruk gelegd op de dronkenschap als oorzaak van overspeligheid. De volksboeken daarentegen plaatsen overspelige relaties ook binnen de context van het samen nuttigen van spijs én drank. Zo wordt binnen het verhaal van Broeder Russche beschreven hoe de overspelige boerin en haar minnaar-priester zich te goed doen aan wijn en vele lekkernijen, terwijl zij haar echtgenoot slechts een schamele maaltijd voorschotelt. “Ende alsser die prochiaen was dan maectmen si goede chiere. Men dranc de wijn, dan adtmen ghebraden hoenderkens ende ander leckernie ende als haer man op den middach vanden velde quam soe gafse hem botermelc ende gastspec ende si hielt haer sieckelic.” 131 Ook in Dat bedroch der vrouwen speelt zich een gelijkaardig tafereel af in de zestiende novelle. Een koopman uit Tours nodigt een aantal vrienden en de pastoor uit om bij hem thuis val te komen eten. Zijn echtgenote stuurt de val echter naar haar minnaar, een monnik, met wie ze diezelfde avond heeft afgesproken. Ze overtuigt haar buurvrouw om tijdens de nacht haar plaats in te nemen in het echtelijk bed en trekt naar het klooster, waar ze samen met de monnik eet en drinkt. 130
Bacchus: ATSMA (A.J.). The Theoi project: Greek mythology. In: , geraadpleegd op 17 mei 2010. GTB-MNW: mamme = vrouwenborst. GTB-WNT: rede = het menselijk denkvermogen. GTB-WNT: doorgrieven = doorboren met wapenen; groot leed aandoen. SAB, nr. 542, VAN BRUGGE (L.). Almanack ofte sterreraedinge voor het schrikkeljaer Ons Heeren Jesus Christi M.D.CC.LXIV. Brugge, bij Jan Baptiste Macqué, 1764. Citaat uit: Prognosticatie van de maand maerte. 131 GTB-MNW: chiere = pracht, heerlijkheid. GTB-WNT: botermelk = karnemelk. GTB-MNW: siekelijc = sukkelend, ziekachtig. DEBAENE (L.) (ed.). Op.cit., p.22, gastspecc = garstig spec (GTB-WNT: garstig = kwalijk riekend en bedorven van smaak).
80
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk “Ende doen ginck die goede vrouwe nae den grauwen broeders clooster . om te helpen eten den goeden val metten monick so si hem ontboden had/ ende haren aflaet te halen/ so si plach te doen. Ende maecte daer zeer goet chyer ende dranc den wijn metten monick.” 132 In de tweede en de achttiende novelle beperken de minnaar en de ontrouwe echtgenote zich tot het drinken van wijn tijdens hun overspelige afspraak. De eerder vermelde echtgenote van de koopman uit Danswick en haar minnaar voeren elkaar bijvoorbeeld op liefelijke wijze dronken vooraleer ze seksuele betrekkingen hebben. “Ende si droncken vanden wijn/ ende brochten malcanderen een lieflijck droncken/ so dat Venus kinderkens toe behoort. Ende gingen doe te samen slapen daer si hem leyden in haer vier armkens/ zeer begeerlijc lesende die bloemkens der natueren inden soeten rosegaert.”133 Ten slotte vermeld ik nog het volksboek Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen waarin het gedicht “Van Bacchus alder dronckaerts Godt die menigh mensch maect tot een sot.” is opgenomen. Het gedicht behoort tot de drinkliteratuur en is opgesteld als parodie op een mandement. Bacchus roept allen op om hem te dienen en spiegelt zijn volgelingen hun toekomst voor. Deze toekomst wordt als positief omschreven, maar in feite waarschuwt de dichter hier onder meer tegen moreel verval, verlies van materiële welstand en lichamelijke aftakeling. In dit gedicht wordt vermeld dat dronkenschap kan leiden tot onreine praatjes (“onreyns te klappen”) en onkuisheid (“oncuysch begheeren”), maar evenzeer tot impotentie (“daer toe gheen macht”) 134. “Een ydele borse eenen vollen // krop, Hersseloose zinnen, eenen dollen // kop, Veel fantasyen, een corte ghedachte, Beuende leden, berooft van crachte, Een plomp verstant, een kranc gesichte Veel ydel gheclaps, sonder gewichte, 132
GTB-WNT: val = vis van de familie der vallen, vb. meerval en sidderval. VD: grauwe broeders = franciscanen. GTB-MNW: aflaet = kwijtschelding van zonden, in het bijzonder kwijtschelding van kerkelijke straffen door de kerkelijke overheid verleent. GTB-WNT: plachten = plegen. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.LII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 133 GTB-WNT: rozengaard = figuurlijk, doelend op een lusthof. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.LVIII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 134 GTB-MNW: tafelspel = een vertoning aan tafel, ook tot vermaak van gasten. DESCHAMPHELEIRE (N.). Veelderhande gheneuchlijcke dichten, tafel spelen ende refereynen (Antwerpen, 1600), fo.H1r.-fo.I8v. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1981, vol.1, p.LXXII-LXXVI (promotor: D. Coigneau).
81
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Oncuysch begheeren, daer toe gheen macht, Om veel onreyns te klappen bracht,(…).”135
C Vrouwelijke schoonheid Vrouwelijke schoonheid blijkt eveneens een vaak vernoemde oorzaak van overspeligheid te zijn. Vele volksboeken en almanakken waarschuwden het mannelijk geslacht er dan ook voor zich hier niet door te laten misleiden. In het volgend hoofdstuk zal bovendien duidelijk worden dat ook predikanten met de beschuldigende vinger naar vrouwen wezen die te veel aandacht besteedden aan hun uiterlijk en almanakken bevatten teksten met een erg gelijkaardige boodschap. De Snaek-almanak voor 1782 bijvoorbeeld maande in haar “aenmerkinge” op de maand december vrouwen aan hun “muts” niet af te zetten tijdens de misviering om “zottigheden” uit de kerk te bannen136. Een Gentse almanak uit 1798 sloot zich hierbij aan: “In de kerke weest aendachtig, in uw kleeding niet te prachtig: (…)”137. De algemene visie over schoonheid, die kan worden afgeleid uit de almanakken, blijkt voornamelijk negatief. Zo schotelde de Snaek-almanak uit 1780 haar lezers een raadsel voor waarin gevraagd werd wat schoonheid is. Het antwoord spreekt voor zich: “Een aerdig bedrog, een geluk voor een korten tyd, een verzlingende blom, een vleesch geluk, een menschelyke begeirlykheyd.”138 Diezelfde almanak droeg haar voorzegginge voor de maand januari op aan “alle opgeblaeze hoogmoedige zotten en zotinnen”. Als aparte categorie binnen deze groep mensen onderscheidde de auteur “‟t vrouwe volk”, waarover hij het volgende meedeelde: “Andere, bezonder ‟t vrouwe volk, willen uytschynen in kleedinge, al wierd het keelgat toegeknopt; een boerinne meyssen wilt geen boerin zyn, om dat zy door de splete van eene deur heeft hooren fransch spreken: (…) zy moeten gepalleert, gefriseert en gecoestert zyn, al 135
GTB-WNT: krop (een volle krop) = in toepassing op dronken lieden. GTB-MNW: plomp = dom, onkundig verstand. Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Utrecht, HES publishers, 1977, p.177. 136 OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1782, p.100-102. 137 UBG, BIB.G.ALM.000140, VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten Gendschen almanach voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet, 1798. Citaat uit: Een ander kluchtige historie. 138 GTB-WNT: aardig = binnen deze context in ironische opvatting, om iets voor te stellen als onaangenaam. GTB-WNT: verslingen = verslinden. GTB-WNT: blom = bloem; mogelijks in deze context het zinnebeeld van het zwakke en kortstondige of als figuurlijk in toepassing op hetgeen fraai is. OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC.LXXX. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1780. Citaat uit: maerte (raedzel).
82
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk zoud‟er den vierkantigen boer honderdmal onderloopen, zy steken hunnen gethorende bollen omhoog, en agten hunne gebeurs als hunne schoen lappen, (…).”139 De Snaek-almanakken uit het einde van de achttiende eeuw bevatten haast allen dergelijke negatieve uitlatingen over schoonheid. In 1779 waarschuwde Snaek wederom zijn publiek voor de “joffer” die haar haren krult om jonge minnaars in haar “minnenet” te lokken. Maar ook de overige Brugse almanakken gaven vaak een ongezouten mening over dit fenomeen. De reeds eerder vermelde almanak uit 1797 verbond de smakeloze vrouwelijke klederdracht met de “benauwelyken staet” van het huwelijk en de vele toenmalige onkuisheden. De auteur keek met nostalgische blik naar de vroegere kledij en beklaagde dat vrouwen zich eind 18 de eeuw menigmaal in de schulden staken om “klodden en vodden”. “(…), de dogters vercierden hun hoofd met kroontjens en kranskens, (…) zy waeren gekleed met baey en lynwaed, het welke zy schoon wisten te beryden met streepkens en alderleye figuren, en dat met kleyen kost, en zy waeren dan veel schoonder en gezonder als nu, met al de klodden en vodden die het vrouwevolk tegenwoordig draegt, van alle coulueren van zitjens en katoenen, die zy haelen by een winkelier en dat op 1 schelling te weke, en als zy komen te trouwen dan moet het nog betael worden, (…).”140 Gentse almanakken uit diezelfde periode schotelden hun publiek eenzelfde discours voor. De nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaar 1798 bijvoorbeeld bevat een lied waarin jongelingen worden gewaarschuwd voor jonge meisjes, getooid met linten en “een charmant hoedjen op hunnen bol”. Het lied behelst een uitvoerige omschrijving van hetgeen deze jonge meisjes deden met hun uiterlijk, alsook welke kledij ze droegen, en de tekst raadt jongemannen dan ook aan een meisje te kiezen niet op basis van haar schoonheid, maar omwille van haar deugdzaamheid. De Brugse Nieuwen almanach voor het jaar 1802 gaf een identieke boodschap mee en wees de lezer erop dat men bij het uitkiezen van een echtgenote beter let op een “goede caractère” omdat “de schoonheyd en het geld en maeken de
139
GTB-MNW: palleren = optooien, opsmukken. VD: friseren = doen krullen van het haar. GTB-MNW: onderlopen = op elkander inlopen. GTB-MNW: bolle = alles wat een bolvormige gedaante heeft, hier duidend op de borsten. OBB, Ibidem, p.87-88. 140 GTB-WNT: klodde = vod, lor; waardeloos voorwerp. GTB-WNT: baai = benaming van een grove stof, op molton gelijkend flanel. GTB-WNT: lijnwaad = linnen. GTB-MNW: bereiden = gereed maken, verzorgen. UBG, BIB.174P088, VAN DEN LANDE (L.). Nieuwen Brugschen almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi 1797. Brugge, bij Petrus Parain, 1797. Citaat uit: Reflexie over den houwelyken staet, tot leeringe en recreatie der jonkheyd.
83
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk huysvrouwe niet”. Huwelijken gesloten op basis van schoonheid zakten volgens deze tekst dan ook algauw door het ijs141. Almanakken waren duidelijk van oordeel dat vrouwelijke schoonheid gevaarlijk is voor mannen. Immers, “Een‟schoone meyd die trekt een man, meer als een touwtje trekken kan”142. Ook de volksboeken zagen in vrouwelijke schoonheid een mogelijke aanleiding tot ontucht en dus mogelijk overspelige betrekkingen. In het verhaal over koning David werd benadrukt dat zijn begeerte aanwakkerde door Betsabees schoonheid die hij doorheen het raam zag toen ze zich aan het wassen was 143. Ook Virgilius bleek niet bestand tegen de schoonheid van de “soudaens dochter”, hoewel hij haar zelf nog nooit had gezien en over haar schoonheid enkel had horen vertellen. “D[ik]wils hoorde Virgilius vertellen van des soudaens dogter/ ende van haer schoonheid/ zoo begost hy op haer te verlieven/ al en had hy haer nooit gezien.”144 In Dat bedroch der vrouwen werd veelvuldig benadrukt dat schoonheid bedrieglijk is en mooie vrouwen mannen in het verderf stortten. Reeds in de proloog werden door de auteur enkele autoriteiten aangehaald die deze opvatting deelden en op beeldende wijze verwoordden. Het meest treffende voorbeeld is datgene van de filosoof Secundus: “Een schoon vrouwe/ is een schoon huys getimmert op een schijthuys/ ten ware datse verchiert is met duechden/ dan ist een costelick gulden vadt/ daer in dat rustet dat geloove/ die hope/ ende die liefde.” Ook Jheronymus waarschuwde voor de ellende die een schoone echtgenote kan veroorzaken. Een mooie vrouw wordt immers door velen begeerd en dus “ist minder armoede te hebben een leelic wijf/ dan en schoon wijf te bewaren” 145. De novelles zelf benadrukten ook vaak dat het bedrog werd gepleegd door of met een mooie vrouw. Dit is onder meer het geval in de tweede novelle waarin een “zeer schoon wijf” haar rijke echtgenoot ontrouw is. Andere
141
Zie bijlage 2.4 voor deze teksten. UBG, BIB.G.020837, Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801, p.19. 143 Zie ook de onderzoeksvraag betreffende de dubbele standaard (p.94-95) en bijlage 2.6. 144 GTB-MNW: soudaen = vorst in oosterse landen. GTB-MNW: verlieven = verliefd worden op. UBG, BIB.BL.007638/1, De historie van Virgilius: zyn leven, dood en wonderlyke werken, die hij deed door de konst der nigromantie. Amsterdam, bij S. en W. Koene, ca.1800, p.17. De [] zijn ingevoegd aangezien de letters op deze plaats vervaagd zijn. 145 GTB-WNT: schijthuis = toilet, al dan niet in een afzonderlijk gebouwtje. GTB-MNW: ware = indien. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.IV en p.VI (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 142
84
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk verhalen hebben het eveneens over een “schoon ionck wijf” en “schoon lustighe ionghe vrouwe”146. Zelfs de halfgod Hercules bleek niet opgewassen tegen de beeldschone Jole. “Op ten tijt versloech Hercules den coning Pricus die veel dochteren hadde/ daer een onder was boven die andere n die schoonste/ daer hi af bemutst ende verlieft was/ ende die gheeten was Jole/(…). Ende Hercules dede Jole bewaren met .XIJ. mannen/ dat si hem niet ontgaen en soude. Ende Hercules begeerde dat si zijn wijf wilde zij/ dat si ten laetsten consenteerde/ ende Hercules sliep bi haer/ ende hi hanteerde zij minne so lange met haer/ dat hy zj wijf Dianyra vergat.”147 Hier en daar werd in de volksboeken eveneens verwezen naar de kledij van ontrouwe vrouwen. In Buevijne van Austoen kleedt de gehuwde gravin zich zo pompeus dat hertog Doyoen meteen voor haar bezwijkt. De auteur van het volksboek greep deze passage aan om een aanklacht in het verhaal in te voegen tegen vrouwen die zich op dergelijke wijze kleedden en hierdoor onkuisheid veroorzaakten. “Die valsche gravinne sijn huys/ // vrouwe heeft haer ooc so si alder cyer // lijcste mochte met veel camerieren ende // ander edel vrouwen toeghemaect soe // rijckelic datse bat sceen te wezen Parys // amye de schone Helene oft Pollexena // (…) // en vertoonde haer noyt soe costelijkck // ghecyert den keyser Sigismundo als // dese gravinne haer nv vercyert heeft. Dwelc lasen den goeden grauen haren // man tot groten verdriete quam. want // by haer schoonheyt ende groter wtne // mender pompuesheit werdt si begra // cijt van den hertoge Doyoen (…).” “O ghy // vrouwen die v so wtwendelijc ende ont // scamelic vertoont den mannen te behagen // ende verwectse tot oncuysheit. hoe swaer // lijken ende strangelijken suldijer om ge/ // pinicht werden” 148
146
RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, verhaal 4 (p.XVII, XIX), verhaal 18 (p.LVI). Andere voorbeelden: verhaal 8 (p.XXVII), verhaal 6 (p.XXI), verhaal 20 (p.LXIV). 147 GTB-WNT: bemutsen = verliefd worden. GTB-WNT: bewaren = beschermen, toezicht houden. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.XLVI-L (citaat p.XLVIII). Verhaal 21 behandelt eveneens dit verhaal: “die vroome en starcke man Hercules was verlieft ende verwonnen in al zj crachten door amoureusheit van een ionghe maecht die schoone Jole (…).” (citaat p.LXVIII-LXIX). De spatie [andere n] en eventuele overige fouten in de letterzetting werden behouden. 148 GTB-MNW: cameriere = kamervrouw, aan de dienst van een vorstelijke dame verbonden. GTB-WNT: pompeusheid = prachtlievendheid. GTB-WNT: strangelijk = gestreng. De tekst werd integraal overgenomen uit de transliteratie. De // staan op de plekken waar in de originele druk de regel eindigt. KOK (C.)(ed.). Buevijne van Austoen. Amsterdam, instituut voor neerlandistiek, 1976, p.4-5 (vers 4-15 en 22-25).
85
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Ook de priester met wie de overspelige boerin in het verhaal over Russche te doen heeft, beklaagt zich erover dat vrouwen zich zo verfraaien en hiermee zowel priesters als andere mannen verleiden. “Want si en weten wat draghen al ist ter oneeren Hem dunct schoon voert gedaen sal half vercocht sijn. Si dragen haer riemen die met goude doervlocht zijn Die meyskens van horen segghen si leeren Tpater noster moet quicken, thals-cleet moet net gewrocht zijn. Daermen den hals ende die borstkens uut kiken mach Elc doet hem selven die comt int versiken ach.”149 De Gentse historicus Chris Vandenbroeke wees er op dat deze waarschuwingen tegen vrouwelijke schoonheid ook dienen te worden gezien binnen het bredere kader van de partnerkeuze. Vooral mannen werden geacht niet te huwen met een sociaal minderwaardige wederhelft. Fysieke en affectieve overwegingen waren zodoende niet gewenst en men wilde de mannenharten, binnen de door mannen gedomineerde samenleving, dan ook tegen dergelijke dwaasheden beschermen. Vandenbroeke voegde hieraan toe dat het overgrote deel van de auteurs mannen waren. Ook dit lag mee aan de basis van het viseren van vrouwelijk schoon150. Schoonheid werd in het populair drukwerk echter niet steeds in een negatieve context geplaatst als het op overspel aankwam. In de verhalen waarin echtgenotes op hun trouw werden getest en vaak zware beproevingen moesten doorstaan nadat zij onterecht van overspel werden beschuldigd, werd eveneens menigmaal benadrukt dat de vrouw in kwestie mooi was. Deze schoonheid werd echter altijd verbonden met andere goede eigenschappen, zoals deugdzaamheid en ijver. Genoveva is hiervan een uitstekend voorbeeld. In het eerste hoofdstuk benadrukte de auteur dat God haar als voorbeeld van alle “schoonigheden (…) hadde gestelt, om in haer een glinsterken zijnder schoonheyt, een ieder voor oogen te stellen”. Hij merkte bovendien op dat Genoveva geen gebruik maakte van hulpmiddelen om zich op te maken. “Ik segge nog eens, (…), dat zy niet besorgt en was om hare schoonheyt met bedriegende lyfverwen en blanketselen te verschoonen; maer dat het eenig ende egtige 149
Riemen = gordels. Tpater noster moet quicken = het bovenste deel van de ruggewervel moet schudden. Thalscleet = schouderbedekking. Versiken= gevaar. Doet…ach= lette op. Verklaringen van de woorden afkomstig uit de transcriptie: DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel, 1950, p.28. 150 VANDENBROEKE (C.).Op.cit., p.18-19.
86
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk vermillioen haerder wangen, hare maegdelyke seegbaerheyt was: en dat hare onbevleckte onnooselheyt haer voor blancketsel, en haer onberispelijk leven haer voor alle welriekende parfumenten dienden: (…). Godt den Heere hadde haer met alle de naturelijke giften overvloedelijk begaeft: (…).”151 Ook binnen de almanak werd schoonheid soms in positieve context verhaald. Het eerder vermelde verhaal in Den oprechten vlaemschen almanach voor ‟t jaer 1778 dat tot doel had een spiegel te zijn voor gehuwde vrouwen, is hiervan een goed voorbeeld. De pasgehuwde vrouw die door een groep “roekeloose soldaeten (…) met geweld uyt haer huys getrokken” werd, werd immers als “een schoone vrouwe” omschreven. De gezagvoeder was dermate onder de indruk van deze “zeldzame schoonheyd”, alsook van haar smeekbede tot Maria om haar “ongeschend” terug naar haar echtgenoot te brengen, dat hij deze wens vervulde. 152
D Leeftijdsverschil Een vierde oorzaak voor overspeligheid die ik enkel in de volksboeken aantrof, is het te grote leeftijdsverschil tussen man en vrouw. Slechts uitzonderlijk werd echter woordelijk gezegd dat er een rechtstreeks verband is tussen de ontrouw en het leeftijdsverschil. Niettemin duidt het gegeven dat in volksboeken veelvuldig werd verwezen naar overspel binnen dergelijke relaties erop dat er een verband werd gezien tussen deze twee feiten. Nergens deelde men ook mee hoe groot het leeftijdsverschil tussen de partners was. Wel ging het steeds om een oudere man wiens jonge mooie echtgenote overspel pleegde met een man uit haar leeftijdscategorie. Vandenbroeke merkte op dat de vrouw een ondergeschikte positie bekleedde op de huwelijksmarkt en dat dit bijvoorbeeld tot uiting kwam in het feit dat oudere mannen, vaak weduwnaars, zich makkelijker met een jonge bruid konden verbinden. Het omgekeerde was veel moeilijker. Wel werd er dikwijls op dergelijke huwelijken gereageerd, onder meer door het houden van charivari153. Deze vormen van protest konden erg uiteenlopende vormen aannemen en werden om diverse redenen georganiseerd. Ook overspel kon aanleiding geven tot een charivari, iets wat reeds in de oudheid voorkwam, maar de voornaamste oorzaak was een
151
GTB-WNT: verwen = verven. GTB-WNT: blanketten = de huid blank maken d.m.v. blanketsel. GTB-WNT: vermiljoen = helderrode kleurstof afkomstig van de scharlakenworm. GTB-WNT: zeegbaarheid = zedigheid. UBG, BIB.ACC.001634, DE CERIZIERS (R.). Het leven van de heylighe Nederlantsche Susanna ofte Genoveva. Antwerpen, bij Petrus Josephus Rymers, 1770, p.6-7. 152 UBG, BIB.G.ALM. 000183: DROLIGENDIEF (H.). Den oprechten Vlaemschen almanach voor ‟t jaer Ons Heere Jesu Christi M.DCC.LXXVIII. Gent, bij Philippe Gimblet, 1778. Citaat uit: Historien tot spiegel van alle getrouwde vrouwen. 153 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.42-43.
87
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk huwelijk waarbij de ongelijkheid in rijkdom of leeftijd te groot was154. Ook in een almanak trof ik een fragment aan, binnen de context van de tekst uitgesproken door een vrouw, dat deze visie staaft. “Elk ontvouwt zyn mans gebreken, maer „k hebbe ook wat dat my rouwt, want een oud wyf word versteken, die een jongen snotbaert trouwt; (…).”155 Opmerkelijk is dat ik in de almanakken geen enkel fragment bemerkte dat er mogelijks op duidde dat een te groot leeftijdsverschil overspel in de hand kon werken. Zowel Dat bedroch der vrouwen als De historie van de zeven wijzen van Romen, beiden gekenmerkt door hun gecompileerde aard, bevatten verhalen waarin de jongere echtgenote seksuele bevrediging zoekt buiten het huwelijksbed. Het reeds vernoemde verhaal in De historie van de zeven wijzen van Romen is één van de weinige waarin het overspel ook expliciet om deze reden werd gemotiveerd. De wijze vertelt over een oude rechtvaardige ridder die, na lange tijd ongehuwd te zijn geweest, op aandringen van zijn “vrienden en magen” huwde met de knappe en rijke dochter van de provoost van Rome. Na enige tijd gehuwd te zijn, verklaart de vrouw aan haar moeder dat zij graag overspel wilde plegen met een priester omdat ze genoeg heeft van haar oude echtgenoot. “(…): Lieve dochter! hoe behaagt u het huwelyk? Zy zeide: kwalyk. Gy hebt my een ouden man gegeven, ik woude dat gy het ve[rg]eten had, ik heb zoo grooten geneugte met hem te eeten en te slapen, als met een varken: daarom kan ic ‟t niet langer verdragen, ik moet een ander liefhebben.”156 Andere verhalen uit deze twee volksboeken behandelden eveneens het overspel binnen huwelijken gesloten tussen oudere mannen en jongere vrouwen. Dit was bijvoorbeeld het geval in het verhaal van de tweede wijze en in de vierde, 14 de, 18de en 20ste novelle van Dat bedroch. Nergens werd echter nog, zoals in bovenstaand verhaal, het leeftijdsverschil als rechtstreekse oorzaak benoemd. In het boek Buevijne van Austoen wordt de knappe en jonge vrouw van de oude graaf Gwydo stapelverliefd op de jonge en sterke hertog Doyoen. Voor 154
LE GOFF (J.) en SCHMITT (J.-C.)(eds.). Le charivari. Paris, Ecole des hautes études en sciences sociales, 1981, p.9, p.35, p.48 en p.123-129. 155 GTB-MNW: versteken = verstoten; verachten. OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1782, p.82. 156 GTB-WNT: geneugte = voldoening, genoegen. Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, p.49-50. De [] heb ik ingevoegd aangezien de letters op deze plaats vervaagd zijn.
88
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk deze romance blijkt ze erg veel over te hebben en ze laat Doyoen haar man doden tijdens de jacht. De hertog is echter nog niet overtuigd en vreest de wraak van haar zoon Buevijne. De gravin onderneemt diverse pogingen om haar zoon te laten ombrengen, maar zonder succes. Ook dit verhaal benadrukte het leeftijdsverschil, hoewel het nergens uitdrukkelijk als oorzaak van de gebeurtenissen vernoemd werd.
E Andere oorzaken Een laatste groep oorzaken heb ik samengevoegd onder deze restcategorie om twee redenen. Ten eerste kwamen deze oorzaken vaak slechts in één of twee bronnen voor. Ten tweede werd een deel van deze oorzaken niet rechtstreeks in verband gebracht met het overspel. Soms verwees men in de bronnen binnen de context van huwelijksontrouw eenvoudigweg naar deze feiten. Ze vormen dus geen oorzaken in de strikte zin van het woord, maar de bronnen brachten hen er wel mee in verband. Hierdoor behoren zij tot de categorie onrechtstreekse oorzaken. Indien de hier vermelde oorzaak tot deze laatste categorie behoort, heb ik dit steeds vermeld. Een eerste oorzaak die ik in slechts één volksboek aantrof, is het verband tussen overspel en de humoresleer. Niet toevallig vond ik deze verklaring terug in het volksboek Der vrouwen natuere ende complexie, een medisch handboek over vrouwen dat is opgebouwd rond deze humorale pathologie. De humoresleer of viervochtenleer werd in embryonale vorm geformuleerd door de Griekse arts Hippocrates (ca.460 - ca.377 v.C.) en later aangevuld door Galenus (ca.130 - ca.200). Ze stelt dat in de mens vier humores of levenssappen aanwezig zijn: slijm, bloed, zwarte en gele gal. De vier sappen verhouden zich binnen elke mens anders. Telkens overheerst één sap en hierdoor kan men vier temperamenten onderscheiden. Indien de vier humores in evenwicht zijn, is het individu gezond. Is er echter een teveel of een tekort, dan ontstaat er een dyskrasis en wordt de persoon ziek 157. Der vrouwen natuere ende complexie onderscheidde op basis van deze leer twee soorten vrouwen: diegenen die “van natueren heet zijn ende gheerne bi slapen” en de vrouwen die “van natueren cout zijn ende niet gheern bi slapen”. “Bi slapen” dient hier te worden begrepen als geslachtsgemeenschap
157
CHARON (V.). De kennis van de kruiden. In: MILIS (L.)(ed.). De heidense middeleeuwen. Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome, 1991, p.121. ELEGEERT (J.). De humorenleer in de middeleeuwen. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1999, p.7 (promotor: L. Milis).
89
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk hebben met iemand 158. De vrouwen die tot de eerste categorie behoren, hebben volgende specifieke kenmerken: “(…) hebbende cleyn bursten/ ende redelicke vol ende hert. Die wel gebaert ende ghehaert is op die gewonlike plaetsen Die dat hair hart hebben ende ooc scherp/ opt hooft dat hayr croes ende cort. Die stout is in haer tonge/ ende in haer spreken heeft een subtijl stemme ende hooch ludende/ int heerte hoverdich. Tot eenen anderen wreet/ ende nietveel goedertieren/ ende seer curiael ende loslijc int ontfangen ende int doen tot eenen anderen persone/ ende bisonder totten vrienden/ van goeder verwen int aensicht/ ende inden lichamen meer mager dan vet sulcke een vrowe begeert alltijt te converseeren metten man/ ende selden kan si haer begeerte vervullen.” Bovendien vermeldt het boek dat dit type vrouwen graag zingt, wandelt en vrolijk is en ze zich graag optutten. Dit laatste idee sluit aan bij wat ik reeds eerder in dit hoofdstuk vermeldde aangaande vrouwelijke schoonheid. “Groote ghenuechte heeft si inchierheyden [sic]/ prooperheyt/ in schoone clederen/ in gouwen ringhen/ in riemen/ in iuwelen ende voort in ander schone dingen/ als sise vercrijghen mach.” 159 Doordat zij dus veel meer dan de andere categorie vrouwen verlangen geslachtsgemeenschap te hebben met een man, maar zelden erin slagen in hun begeerte te voldoen, kan worden verwacht dat men het waarschijnlijker achtte dat een warme vrouw overspel zou plegen dan een koude vrouw. Er wordt in het boek echter nergens melding van gemaakt en ook in het andere populair drukwerk dat ik doornam, wordt nergens verwezen naar deze leer. Het betreft dus een onrechtstreekse oorzaak. Een tweede onrechtstreekse oorzaak die met deze eerste in verband kan worden gebracht, vond ik eveneens terug in het verhaal van Sibilla. De dwerg die bij de koningin in bed kruipt, en er zo voor zorgt dat ze onterecht door haar echtgenoot wordt verbannen, lijdt aan hereos. Deze ziekte kan veroorzaakt worden door een teveel aan melancholische humor of door verbranding of bederf van de vier humores en wordt gekenmerkt door een hevig en irrationeel
158
GTB-MNW: slapen = geslachtsomgang hebben. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Der vrouwen natuere ende complexie in bijlage, p.III en p.V (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 159 GTB-MNW: croes = krullend. GTB-MNW: goedertieren = goedaardig zijn. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Der vrouwen natuere ende complexie in bijlage, p.III – IV (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman).
90
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk verlangen om zich te verenigen met zijn geliefde. Indien de zieke niet aan dit verlangen kan voldoen, leidt dit tot waanzin, zelfmoord of de dood160. “Ende als hi haer een langhe wijle besien hadde, seyde hy: „ter goeder hueren waer hi gheboren die sinen wille van u verwerven mochte,‟ ende ghinck haer noch naerder, segghende: „ick moet u cussen, al soude ick daerom sterven.‟”161 De derde en laatste indirecte oorzaak die slechts in één volksboek en sporadisch in enkele almanakteksten werd aangeraakt, is de kracht van vrouwelijke woorden. In de proloog van Dat bedroch zijn hierover enkele waarschuwingen opgenomen. Ecclesiasticus waarschuwt de lezer voor de “schoone en soete woorden van de vrouwen” en voor het bedrog “in haer conversacien”. Ook wordt gewaarschuwd voor de onoprechte tranen die al eens vloeien indien een vrouw iets wil bekomen en haar andere “conste”, zoals de “minlijcke amoreusen woordekens”, niet werken162. Almanakken bespraken dit vaak samen met andere vrouwelijke ondeugden zoals de dronkenschap en het zich opmaken. Een Brugse almanak uit 1802 waarschuwde de lezer voor vrouwen die anderen willen verblinden en leugens op de mouw spelden. “Op de vrouwen‟ uw‟ betrouwen, en stelt nooyt met vasten zin, door hun vleyen, zy verleyen, zoo het was van den begin.”163 Opvallend is dat in diezelfde almanak enkele pagina‟s verder een tekst is opgenomen die het voor “het gemak der spraeke” van vrouwen opnam. Deze tekst stelde haar lezers het volgende voor: “(…); laet ze klappen zoo veel zy willen. (…); als de vrouwen door slaep of ander beletzel wat gezwegen hebben, laet ze hunnen agterstelsel inhaelen, en vry uytbollen ‟t gene
160
BEEK (H.H.). Waanzin in de middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke. Hoofddorp, De toorts, 1969, p.98 en p.108-109. BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.)(eds.). Sibilla. Muiderberg, Coutinho, 1988, p.87-88. 161 Woorden in de transcriptie verklaart: hueren = uur, sinen wille verwerven = naar bed gaan, mochte = zou kunnen, naerder = dichterbij. BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.)(eds.). Sibilla, p.47 (vers 4043). 162 RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, prologhe, citaten p.I, VI, VII en VIII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 163 SAB, nr.542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802, p.28.
91
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk hun te bang op ‟t herte ligt. Die geene vaste ooren heeft mag niet trouwen [meerdere spaties] daer vrouwen zyn, zyn woorden &c. &c.”164 Hetgeen wel in direct verband met overspel werd gebracht, is geld. Zo vermeldt de priester in het volksboek over Russche in zijn monoloog dat vrouwen worden verblind door de rijkdom van priesters en kooplieden en de ontucht hierdoor goed gedijt. “Menich man soude sijn wijf moeten verifieren alleen houden daer ander nae practisieren met ghiften bloot als papen ende cooplieden, haer gelt is root dat die vrouwen verblint daer leyt den cloot(…) wat willen wijt dan den papen ende mans toe keeren die vrouwen sijn te cope, si willen ontknocht sijn”165 Mijn bronnenbestand bevat nog twee andere volksboeken waarin wordt vermeld dat vrouwen zich door geld laten verleiden. Het overspel wordt echter niet steeds voltrokken. De zesde wijze uit het verhaal van de zeven wijzen van Rome vertelt aan de keizer hoe een zeer oude ridder gehuwd was met een jonge vrouw. Drie jonge ridders laten zich door haar verleiden en zijn ieder bereidt 100 gulden te betalen om de nacht met haar door te brengen. Zij laat haar echtgenoot echter de ridders ombrengen zodat ze over het geld kan beschikken. In het verhaal over Frederick van Jenuen wordt Jan van Florens in zijn list geholpen door een oude vrouw die eveneens verblind is door geld. Jan had haar eerst wijn geschonken en beloofde haar 600 gulden als ze hem kon helpen om Ambrosius‟s vrouw van overspel te betichten. Uit het zesde voorbeeld van de keizerin in het verhaal van de zeven wijzen blijkt wel dat geld ook sommige mannen niet onberoerd laat. De koning uit dit verhaal was zo “opdragende van aangezicht en lelyk van form, dat hem alle vrouwen versmaden”. Hij draagt zijn rentmeester op een vrouw te zoeken die bereid is in ruil voor goud in zijn armen te slapen. De rentmeester is dermate door het geld verblind dat hij zijn eigen vrouw gebiedt de opdracht te vervullen, hoewel ze hem duidelijk maakt een dergelijke zonde niet te willen begaan 166. Wel moet hier worden
164
GTB-MNW: achterstel = achterstal. GTB-WNT: uitbollen = zonder nadenken zeggen, eruit flappen. SAB, nr. 542, ibidem, p.32. 165 Woorden in de transcriptie verklaart: verifieren = fierheid, trots, versieren, practisieren = listig dingen, daer leyt den cloot = daar gaat het om, toe keeren = toeschrijven, verwijten, ontknocht = vrij. GTB-MNW: root = van de kleur van goud. DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche, p.27-28. 166 GTB-MNW: versmaden = verwerpen; minachten. Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, p.75-82 (verhaal van de zesde wijze) en p.70-74 (zesde verhaal van de
92
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk opgemerkt dat de keizerin die dit verhaal vertelt, tot doel heeft de keizer van mannelijk bedrog te overtuigen. De wijzen uit dit verhaal beogen net het tegenovergestelde. Huwelijksontrouw werd net zoals in de preekboeken ook in enkele volksboeken met de duivel in verband gebracht. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan is het volksboek over de duivel in mensengedaante, Russche. In de proloog wordt reeds gezegd dat de duivel voortdurend probeert mensen “te tempteren ende in sonden te doen vallen”. Tijdens het eerste deel van het verhaal wordt duidelijk gezegd dat het zijn schuld is dat de kloosterbroeders in zonde leven. Russche kreeg immers opdracht van de “princen der duvelen”: Beelphegor, prins van de gulzigheid, Belzebub, prins van de nijd en Asmodeus, prins van de onkuisheid. Deze meesters laten hem geselen omdat hij zijn opdracht in het klooster niet kon afwerken en sturen hem er hierna terug op uit om mensen tot zonde aan te zetten. Russche treedt hierop in dienst bij een boer en overspelige boerin167. Ook de moeder van Buevijne blijkt door een duivelse liefde tot overspel en moord te worden gedreven. “(…) van een// re vrouwen waer op dat mijne hysto/ // rie beginnen sal die so seer metter duvel// scherliefden ontsteken was datse haren// man dede vermoorden vanden ghenen die// se beminde ende haer eyghen kint wilde// se doen verdrincken.” 168
4.3.2 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht? Het thesisonderzoek van Vereeken op basis van opvoedkundige boeken, liedboeken en kluchten toonde aan dat de vele allusies op de zwakheid en de verleidingskracht van vrouwen niet mogen leiden tot het besluit dat dergelijk populair drukwerk vrouwonvriendelijk is. Haar onderzoek zette mij ertoe aan ook binnen mijn bronnenselectie – die slechts twee werken met haar gemeen heeft- na te gaan of de dubbele standaard voorkomt. Kan er een onderscheid worden bemerkt tussen mannen en vrouwen in de motivaties voor overspel? Werd een bepaald geslacht als voornaamste oorzaak geduid voor ontrouw? Uit de tabel op p.66 blijkt dat er op kwantitatief gebied alvast geen groot verschil is tussen mannelijke en vrouwelijke overspeligen. De indruk die echter wordt gewekt bij het doornemen van het populair drukwerk is dat vrouwen listig en onbetrouwbaar zijn en zodoende overspel veroorzaken. Dit blijkt vooral uit volksboeken waarin de moraliserende koningin). BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien. Sint-Niklaas, Danthe, 1980, p.25 (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 2). 167 DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche, p.2, 4, 20 en 21. 168 KOK (C.)(ed.). Buevijne van Austoen, p.2 (vers 14-18).
93
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk bedoeling centraal staat, zoals onder meer Dat bedroch der vrouwen, Den nieuwen spiegel der jongheyd en Veelderhande geneuchlijke dichten. “Van de jongheyd moet men schouwen het gezelschap van de vrouwen/ want door vrouwkens ligt en fijn veel kinders bedorven zijn. (…) En door hun onreyne praet zijn zy oorzaek van veel kwaed. (…) Met hun loopen nae den dans/ word haest een gepluymden gans. (…) ” “Nog met dogters, nog met vrouwen, zal jongmans gezelschap houwen, die zyn eerbaer in den schyn, konnen wezen vol fenyn. (…) Ik en wil hier niet verhaelen, hun bedrog, listen en kwaelen, waer door menig eerbaer hert, tot den grond geschonden werd.” 169 Bovendien wordt vaak benadrukt dat als een man overspelig is, typische vrouwelijke eigenschappen aan de basis liggen van zijn slippertje. In de proloog van Dat bedroch der vrouwen brengt de auteur heel wat autoriteiten te berde om zijn punt te staven. “Jheronymus seyt van den vrouwen. Scrivende tot Occeanus. Die vrouwe is die duere ende inganck des duyvels/ den wech der boosheyt/ ende een schadelijck geslacht/ den ghenen die met vrouwen inwoonen/ want die begeerlicheyt der vrouwen/ maect weeck ende sacht/ ende temmet die yseren herten.(…).” 170 Enkele verhalen tonen ook aan dat vrouwen soms verregaande stappen ondernemen om hun overspelige doel te bereiken. Dit bleek reeds duidelijk uit hetgeen de voornoemde gehuwde hertogin bewerkstelligde om de minnaar van de burggravin van Vergi voor zich te winnen en in het boek over Buevijne. In dit laatste verhaal wordt de gehuwde gravin van Austoen verliefd op hertog Doyoen. Door deze vurige romance is er voor graaf Gwydo geen plaats meer en de gravin zet haar minnaar er dan ook toe aan om de graaf uit de weg te ruimen. “Die gravinne sey//de. dat ghi minen man den ouden gry // saert vermoorden wilt. als icken v senden // sal in enige bosscagyo oft ander plaetsen // die ic v met letteren wel doen weten sal // alst tijt in saysoen wezen sal. Doyoen aen // hoorende die grote valsheyt vander vrouw/ //wen heeft hem verscrict ende in twijfel // ghewoest wat hi doen wilde maer niet/ te
169
GTB-MNW: schouwen = schuwen, zich hoeden voor. GTB-WNT: haast = spoedig, op korte tijd. GTBMNW: fenijn = vergif, zedelijk kwaad. UBG, BIB.ACC.033861, LOYS (F.). Den nieuwen spiegel der jongheyd, of gulden A.B.C., p.109 en p.39. 170 RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.II (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman).
94
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk min. die vermalendiden brant der gro/ // ter oncuysheit daer hi mede ontsteken // was om die vrouwe beloeft te voldoene tgene dat/ //se van hem begheert hadde.”171
Wie tussen de regels door leest en zonder een bevooroordeelde blik de teksten analyseert, zal echter bemerken dat de oorzaak van vrouwelijk overspel niet steeds bij de vrouw zelf moet worden gezocht. Het volgende hoofdstuk toont aan dat voor de predikanten het verhaal van koning David al een geliefkoosd onderwerp was om erop te wijzen dat niemand mag denken dat hij of zij zich nooit aan overspel zou bezondigen. Ook het volksboek over deze Bijbelse koning was in de Zuidelijke Nederlanden populair, daar het volgens Van Heurck meer dan 250 jaar als schoolboek in omloop was 172. Onderstaand fragment maakt duidelijk dat het David was die zijn koningsambt aanwendde en het initiatief nam. Nergens wordt de indruk gewekt dat Betsabee enige schuld trof. Het enige wat blijkt, is dat zij geen bezwaren maakte tegenover de vorst. “En terwyl dat deze dingen gedaen wierden, zoo is het geschied dat David opstond van zyn bedde naer den middag, en wandelde boven op den zolder van het huys des konings, en hy heeft eene vrouwe gezien haer zelven wasschende, regt tegen over van zynen zolder, en het was eene zeer schoone vrouwe. Hierom heeft den koning uytgezonden en vernomen wat vrouwe dat het was: en hem is wederom gebotschapt , dat zy was Bethsabee, de dogter van Eliam, ende huysvrouwe van Urias den Hethiter. Dan heeft David boden uytgezonden, en heeft haer doen haelen. De welcke, als zy by hem gekomen was, zoo heeft hy by haer geslapen,(…).” Betsabee laat David hierna weten dat ze zwanger is, waarop David nog poogt via een list de soldaat Urias bij haar te doen slapen. Maar als dit plan mislukt, geeft hij het bevel Urias ten strijde te sturen waar de kans het grootst is te sneuvelen. Davids plan lukt en op zijn initiatief huwen ze: “zoo heeft David gezonden en haer in zyn huys doen leyden, en zy is zyne huysvrouwe geworden” 173. Maar het bronnenbestand levert het bewijs dat er naast ontrouwe vrouwen evengoed overspelige mannen voorkomen. In de prozaroman Frederick van Jenuen blijkt zelfs dat een 171
GTB-MNW: bosschage (ook bosscalie, busscaelge) = bos, woud. GTB-MNW: lettere = brief. GTB-VMNW: vermaledijde = vervloekte. KOK (C.)(ed.). Buevijne van Austoen, p.5. De tekst werd integraal overgenomen uit de transliteratie. De // staan op de plekken waar in de originele druk de regel eindigt. 172 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.97-99. 173 UBG, BIB.ACC.037779, De historie van den koninglyken propheet David, van zyn leven, victorien en wondere werken. Gent, bij J. Begyn, 1759, p.53-55. Zie ook bijlage 2.6.
95
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk deel van het mannelijk gezelschap geneigd is overspel te plegen omdat ze er hun echtgenotes van verdenken hetzelfde te doen tijdens hun afwezigheid. “Doen seyde Borchaert van Vrancrijc. Wie weet wat si bedriuen si zijn lustich ende vol weelden ende si en doen gheenen arbeyt ende daer om mochten si wel boeleren met anderen mans daer wi seer luttel af weten souden want wy dicwil langen tijt van hen lieden zijn/aldus so mochten si wel een broot leenen doer den heymeliken honger. Doen seyde Ian van Florencen/wi zijn al sotten dat wi onse vrouwen veel ende wel betrouwen want der vrouwen hert en is gheen steen/het is alte wel te vermorwen want der vrouwen natuere wanckelbaer ende ongestadich is. ende wi reysen in reghen ende in wint ouer zee ende ouer zant ende oec ouer lant ons leuen ter auentueren stellende. Ende onse vrouwen eten ende drincken vanden besten sonder sorge ende sonder arbeyt/ende oec by auentueren met goede gesellen. Aldus so waert minen raet dat wi elc oec een schoon vrou gecregen ende daer mede elc op een bisonder camer om oec wat genuechten te hebben want onse vrouwen te huys en sullen daer niet af weten.”174
Overspelige mannen zijn onder meer Turias, Virgilius en koning Donatus. Prins Turias trotseert in het eerste deel van het boek een hele reeks obstakels om uiteindelijk met zijn geliefde Floreta te huwen, maar dat weerhoudt hem er niet van zijn huwelijkstrouw te schenden. Turias trekt ten strijde, raakt verwond en wordt door de keizerin en haar dochter Exceleonesa verzorgd. Hij wordt verliefd op Exceleonesa, pleegt overspel en belooft haar altijd trouw te zullen blijven. Welke belofte hij natuurlijk niet nakomt, gezien het feit dat hij terugkeert naar Floreta. “Als dan Turias bi Exceleonesa met zommige vrouwen was, bestont hi secreteliken haer van liefden te versoecken, (…) haer bi eede gelovende altijt getrouwe te sine, dwelcke hi haer namaels qualijc gehouden heeft. (…) is Exceleonesa gegaen onder den roselaer by Turias, daer hi sinen wil met haer gedaen heeft.”175
174
GTB-MNW: luttel = klein van aantal, weinig. GTB-WNT: heimelijk = verborgen, verscholen. GTB-MNW: vermorwen = week maken, vertederen. BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien, p.21. 175 GTB-MNW: qualijc = slecht, niet zoals gedacht. GTB-MNW: roselare = rozenstruik. LECOUTERE (C.P.F.) en DE VREESE (W.L.) (eds.). Een schoon historie van Turias ende Floreta, seer ghenuechlijk om lesen. Leiden, Brill, 1904, p.45-57.
96
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Opvallend binnen deze context is bovendien dat in Dat bedroch der vrouwen, naast het feit dat over Virgilius eigen overspel geen woord wordt gerept, de schuld van Hercules‟ ontrouw aan de vrouw met wie hij overspel pleegt, wordt toegekend. De oorzaak van het overspel wordt op geen enkel moment in het verhaal bij hemzelf gelegd, hoewel het uit de tekst erg duidelijk is dat het initiatief wel degelijk van Hercules uitging. “Ende Hercules dede Jole bewaren met .XIJ. mannen/ dat si hem niet ontgaen en soude. Ende Hercules begeerde dat si zijn wijf wilde zij/ dat si ten laetsten consenteerde/ ende Hercules sliep bi haer/ ende hi hanteerde zij minne so lange met haer/ dat hi zj wijf Dianyra vergat.” De slachtofferrol waarin Hercules wordt geplaatst, wordt aan het einde van de novelle nogmaals geëxpliciteerd. “Also is die vroome Hercules so deerlijck bedroghen/ nochtans sonder wetenheyt der vrouwen/ al wast dattet der vrouwen schult was.”176 Bovendien bevat een deel van de onderzochte volksboeken en almanakteksten ook voorbeelden van deugdzame en trouwe echtgenotes. Vrouwelijkheid en bedrog gaan binnen deze bronnen zodoende niet steeds hand in hand, evenmin als mannelijkheid en goedheid. Mortier haalde reeds aan dat de almanak de vrouw het liefst typeerde als een bespottelijk en hatelijk figuur. Het zwakke geslacht werd binnen een groot gamma aan verhalen, liederen en spreuken afgeschilderd als kwaadstokend, bemoeiziek en inferieur. Het onderzoek dat ik voerde kan deze visie beamen, maar bovendien ook nuanceren. Vrouwen vormden inderdaad vaak het onderwerp van spot en werden als quade wijven omschreven. Volgende spreuken afkomstig uit de “prognosticatie of dagelijksche weerzegginge, voor het tegenwoordig jaer 1801” spreken voor zich. “Een ligte vrouw is meer te shuyen, als stormwinden en hagelbuyen.” “Het weer nu stuer, dan is het zoet, zoo is doorgaens een vrouw gemoet.” “Oude, ryke, en gierige wyven, leven om te klaegen en te kyven.” In diezelfde prognosticatie werd in de maand juli met een beschuldigende vinger gewezen in de richting van gehuwde vrouwen die kinderen van hun minnaar als wettig laten uitschijnen. 176
GTB-WNT: deerlijk = op een deerniswekkende, jammerlijke wijze. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.XLVIII en p.XLIX-L (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman).
97
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk “(…), my dunkt dat deze maend zig dit jaer slegt gedraegt, men ziet hem aen als den besten, maer hy is nu eene die weynig zegt en veele doet gelyk men ziet van sommige getrouwde vrouwen de welke in schyn hunnen mans beminnen, maer ook niet laeten in hunnen absentie van te kokkeren en dan durven zy nog zeggen: Men ziet‟er veel voor vaders aen, die op geen honderd voet den zoon in t‟bloed bestaen.”177 Een almanak uit 1764 toonde daarenboven geen begrip voor de wet van de Sparten die een boete toekende aan mannen “die een quad wijf getrouwt hadden”. De almanak is immers van oordeel dat er geen “swaerder kruys” om dragen is voor een man dan zijn ganse leven opgescheept te zitten met een boosaardige vrouw178. Bovendien is het in de almanak ook de vrouw die overspel pleegde in het lied Air du valet uit 1802. Dit lied sluit inhoudelijk aan bij de novelles uit Dat bedroch, omdat de echtgenoot jaloers is op zijn vrouw en hun knecht Nicolas. Hij vermoedt dat ze overspelig zijn en betrapt hen zelfs samen in bed, maar telkens weet de vrouw een uitvlucht te verzinnen. De integrale tekst van dit almanaklied is opgenomen in bijlage 2.5. Een lied in een Brugse almanak voor het jaar 1783 sluit eveneens hierbij aan. Het wordt gezongen door een koetsier die mannen wil waarschuwen en neergeschreven om de “lieve snaeken (…) een schrik van liefde te doen krygen”. Het lied hekelt vrouwen die ‟s morgens reeds vroeg naar de kroeg lopen om jenever te drinken en zich dan beklagen over de slechte eigenschappen van hun echtgenoot 179. In de meeste almanakteksten werden vrouwen dus als het zwakke geslacht getypeerd. De almanakcitaten die zich negatief uitspraken over praatzieke en opgedirkte vrouwen bevestigen deze typering. Maar zoals ik reeds aanhaalde, dient
het
karakteriseren van de almanak als
vrouwonvriendelijk genuanceerd te worden. Wie meerdere almanakken doorneemt, merkt al vlug dat mannen niet altijd vrijuit gaan. In de Oprechten Gendschen almanach voor het jaar 1798 is bijvoorbeeld een verhaal opgenomen onder de vorm een Aerdige comedie van Urbanus en Isabelle. De bedelaar Urbanus smeekt Isabelle om een aalmoes aangezien hij door “moetwilligheyd” en “oneerlyk mallen” onderaan de maatschappelijke ladder verzeilde. 177
GTB-MNW: stuer = ongevoelig, hardvochtig. GTB-WNT: kokkeren = kan ofwel in verband worden gebracht met koken, ofwel staat het in verband met een geluid dat door diverse vogels wordt gemaaakt. UBG, BIB.G.020837, Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801, p.8, p.23 en p.19. 178 SAB, nr. 542, VAN BRUGGE (L.). Almanack ofte sterreraedinge voor het schrikkeljaer Ons Heeren Jesus Christi M.D.CC.LXIV. Brugge, bij Jan Baptiste Macqué, 1764. Citaat uit: maerte. 179 Zie bijlage 2.3. OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.L.XXXIII. onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1783, p.108-112.
98
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Tijdens hun conversatie blijkt dat Urbanus haar gewezen echtgenoot is, waarop Isabelle als volgt reageert: “Opsnapper van myn goed, bederver van uw vrouw. Verlaeter van uw huys, ja schender van u trouw, meyneedigen tyran, ô schandvlek aller mannen, wat doet gy deugniet hier? Gy zyt door ‟t recht verbannen. (…)Wat leed ik in die tyd, al lydeloos verdriet, (…). Gy stiet my met de voet; gy waert vast alle dagen: jae gansche weken lang, by de een of ander hoer, en bragt het alles door hebt gy myn peirelsnoer, myn keetens van myn hals, en al niet gaen verkoopen?” Urbanus had sinds drie jaar zijn vrouw en twee kinderen verlaten en alle huwelijksgoederen verkocht om zich te kunnen vermaken in bordelen. Nu hij terug opduikt, wil Isabelle eerst met hem niks meer te maken hebben. “En nu gy nergens kond een rust of schuylplaets vinde, nu komt gy wederom, en noemt my uw beminde, en durft u geylen mond om my te kussen bien, noch vuyl van ‟t hoeren kwyl: ô neen, ‟t zal noyt geschien: (…).” Uiteindelijk zwicht ze toch voor zijn woorden van spijt en verzoent zich met hem: “Myn lief ik meyn het niet, myn praet is veynsery, u misdaet is vergeven.” 180 Ook uit één van de Brugse kluchtige volksalmanakken uit de reeks van Loterius de Snaek blijkt dat het dichotomisch denken niet zo rigide was. De aenmerkinge op de maanden blijken een afwisseling te zijn van kwade mannen en vrouwen. In februari blijken goede huisvrouwen inderdaad dun gezaaid te zijn: “Hy mag zig gelukkig houwen, die gevallen is dit lot, van een goede vrouw te trouwen: want ‟t is meest al hutzepot, snoeper muylen dronke luyten, die hun mans gebreken uytten en bringen tot arremoê, die vind men veel meer als goê.” In de maand april klinkt echter net het tegenovergestelde verhaal: “Daer en is geen man op d‟aerde, die zyn vrouwtjen geirn ziet: want zy zyn al boos van aerde, en met regt al vrouw verdriet, (…).”181
180
GTB-WNT: opsnapper = verkwister. UBG, BIB.G.ALM.000140, VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten Gendschen almanach voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet, 1798. Citaten uit: Aerdige comedie van Urbanus en Isabelle. 181 OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1782, p.78-79 en p.83-84.
99
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk De meest recente almanak uit mijn selectie gaat het verst in het bijstellen van het dichotomisch denken over mannen en vrouwen. De weerzegginge op de maand februari start nochtans met het hekelen van vrouwen die het nodig achten zich elke maand “een nieuw modekleed” aan te schaffen met bijpassende “handschoenen, waeyers, moffels, linten of bloemen”. Dergelijke vrouwen vertoeven bovendien liever in de “comedie”, op een bal of in hun bed dan dat ze werken. Hierop volgt een opmerkelijk fragment waarin de schuld voor deze vrouwelijke gebreken bij de echtgenoot wordt gelegd. “(…); denkt wat den man met zulk een huysgekwel of modepoppe moet uytstaen; doch de faute valt ook dikwils op de mans; zommige zyn met haer al te zot, andere geeven hun te veel toe, eenen derden is vol jaloursheyd, ‟t gene ook het ongelukigste is.”182 De almanakken bevatten duidelijk voor elk wat wils. Dit kan uiteraard in verband worden gebracht met de commerciële doeleindes van de samensteller en drukker. De almanak diende immers in de eerste plaats verkocht te worden en deze volksalmanakken waren gericht op een breed publiek. 5 Besluit Populair drukwerk, volksboek, prozaroman, almanak … Uit het eerste deel van mijn onderzoek bleken dit allen termen die niet éénduidig te definiëren zijn en waar een uitgebreide onderzoekstraditie achter schuilgaat. Lange tijd werden deze bronnen getypeerd als een directe toegangspoort tot de mentaliteit van “ons vroeger volk”. Onderzoek wees echter uit dat het genre door heel wat restricties wordt gekenmerkt. Zo kunnen de verhaalmotieven niet eenduidig geïnterpreteerd worden en zowel de bedoeling(en) die de auteur met het verhaal had als de receptie door het publiek blijken niet makkelijk te achterhalen. Bovendien dient ook rekening te worden gehouden met de toenmalige alfabetisering en koopkracht. Niettemin bepleitten diverse onderzoekers, waaronder de Nederlander Jeroen Salman, het gebruik van deze bron binnen het mentaliteitshistorisch onderzoek indien men deze restricties in acht neemt. Hierom ben ik eerst uitgebreid ingegaan op bovenstaande bemerkingen, weliswaar gebaseerd op reeds gedane vaststellingen. Uit deze onderzoeken bleek dat het populair drukwerk voor mij een bruikbare bron was om na te gaan welke oorzaken men aan overspeligheid toekende. Het geschetste wereldbeeld beantwoordde 182
GTB-MNW: moffel = bonten handschoen. SAB, nr. 542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802, p.12. Zie bijlage 2.4.
100
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk binnen deze visie immers ofwel aan de historische werkelijkheid of aan de indruk die het lezerspubliek van deze realiteit had. De antwoorden op twee bovenstaande onderzoeksvragen tonen aan dat volksboeken vaak explicieter ingingen op overspeligheid en de mogelijke oorzaken. Almanakken waren inhoudelijk heel wat gediversifieerder en dienden in enkele zinnen een idee te poneren dat binnen een volksverhaal op een veel diepgaandere manier kon worden verteld. Een novellebundel als Dat bedroch der vrouwen bood aan de auteur maar liefst 79 pagina‟s om de bedrieglijke inborst van vrouwen te verkondigen. In de almanak diende het idee van vrouwelijke schuld in allerhande onkuisheden in heel wat minder woorden te worden verhaald. De auteurs in de almanakken haalden de noodzaak alles op bondige wijze te vertellen zelf ook vaak aan in hun teksten. “Neemt agt bidde ik u, op deze korte maer bondige woorden.” “Hier moet ik wederom sluyten; want ik hoore den drukker geduerig roepen, kort af, kort af; want ik beminne de kortheyd” 183 Volksboeken vormden dus voor mij een bruikbaardere bron om de oorzakelijkheid van overspel na te gaan. De almanakken waren niettemin een interessante aanvulling aangezien zij de mentaliteit die in de volksboeken werd geuit vaak bevestigden en vervolledigden. Een goed voorbeeld hiervan zijn de waarschuwingen omtrent vrouwelijke schoonheid. Over het gevaar van mannelijke afwezigheid werd in de almanakken dan weer geen woord gerept. Wel dien ik hier op te merken dat haast alle geselecteerde volksboeken het expliciet over overspel hebben. Slechts Der vrouwen natuere ende complexie, Den nieuwen spiegel der jongheyd en Veelderhande geneuchlijcke dichten verwijzen op indirecte manier naar echtelijke ontrouw. De almanakken doen net het omgekeerde aangezien het genre vooral op onrechtstreekse manier naar overspel verwijst. Soms worden wel eens woorden als “onkuysheyd” of “hoererij” vermeld, maar de almanakken laten vooral toe een blik te werpen op de meer algemene mentaliteit over bijvoorbeeld dronkenschap, schoonheid, huwelijk of jongeren.
183
OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC.LXXX. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1780. Citaat 1 op p.97: mey. toegevoegt aen alle verliefde zotten en zottinnen. en citaat 2 op p.112: october. toepast aen alle dansers, baletmeesters, en cabriolmakers.
101
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Almanakken hadden heel wat te vertellen over de kwalijke gevolgen van alcoholische dranken. Slechts één almanak liet een positieve noot klinken over Bacchus. Alle overige teksten bespraken immers de negatieve gevolgen van dronkenschap, onder meer als oorzaak van ontucht. Volksboeken beklemtoonden eveneens dit aspect van drankgebruik. Van een overspelige echtgenote uit Danswick en haar minnaar werd zelfs expliciet gezegd dat ze elkaar eerst “lieflijck droncken” voerden. De volksboeken gingen echter nog een stap verder dan de almanakken en plaatsten het overspel af en toe binnen de context van het samen nuttigen van alcoholische dranken én een heerlijk maal. Beide vormen van populair drukwerk lieten geen kans onbenut om mannen te waarschuwen voor het gevaar van vrouwelijke schoonheid. Bovendien waren de twee de genres van oordeel dat vrouwen zich met opzet verfraaiden om zo mannen in hun “minnenet” te lokken. Wel lieten zowel de almanakken als de volksboeken schoonheid ook her en der opduiken binnen een positieve context. Beide genres deden dit binnen de verhalen waarin de ideale vrouw voorop stond. Naast hun schoonheid werden mannen binnen het populair drukwerk bovendien nog gewaarschuwd voor een andere negatieve vrouwelijke eigenschap, hun “schoone en soete woorden”. Één almanak zag er geen graten in en stelde echtgenoten voor hun eega‟s te laten praten. Almanakken bleken in tegenstelling tot de volksboeken geen kwaadn te zien in mannelijke afwezigheid of huwelijken tussen oudere mannen en jongere vrouwen. Slechts één almanak verwees naar de tegenstand die een oudere vrouw kreeg indien ze huwde met een “jongen snotbaert”, iets waar dan weer in geen enkel volksboek naar werd verwezen. Volksboeken boden daarentegen heel wat voorbeelden van jonge echtgenotes die hun oudere man bedrogen met een jonge minnaar. Het omgekeerde kwam in deze boeken niet voor. Ook kooplieden die vaak van huis waren en door hun echtgenotes werden bedrogen, kwamen in de almanakken niet aan bod. Overspel onder invloed van geld of de duivel of waarin een geestelijke betrokken was, kwam eveneens alleen in enkele volksboeken ter sprake. De dubbele standaard kwam in beide genres voor, hoewel het dichotomisch denken zowel in volksboeken als in almanakken genuanceerd werd. Volksboeken zetten vrouwelijk overspel vaak extra in de verf en ook de almanakken benadrukten frequent dat vrouwen nu eenmaal het zwakke geslacht vormden. Niettemin doken in de volksboeken ook overspelige mannen op – zoals Turias en Virgilius- of mannen – zoals David en de door geld verblinde rentmeester in Rome - die een gehuwde vrouw aanzetten tot ontucht. Het feit dat de lezer de indruk krijgt dat
102
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk het vooral vrouwen zijn die overspel plegen en het overspel van zowel zichzelf als van mannen veroorzaken, komt vooral doordat deze onderwerpen vaak het onderwerp van het verhaal vormden. Wanneer Turias Floreta bedriegt, vormt dit slechts een klein onderdeel van het veel bredere verhaal waarin Turias‟ avonturen centraal staan. Anderzijds werd de vrouw niet steeds als een bedrieglijk wezen voorgesteld. In enkele volksboeken stond immers een ideale vrouw centraal die niet zwichtte voor een listige man. Ook de almanakken bleken niet éénduidig vrouwonvriendelijk en mannen lang niet altijd immuun voor ontrouw. Één almanak stelde zelfs dat het de schuld van de man was indien zijn vrouw gebreken vertoonde.
103
HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
HOOFDSTUK 3 : BRONNEN UIT DE PASTORALE PRAXIS Een andere bronnencategorie die ik hanteerde om de motivatie - in ruime zin - tot overspeligheid na te gaan, wordt gevormd door de preekboeken en catechismuscommentaren. Naast de volksboeken en almanakken bieden zij een interessante invalshoek om de ideologie aangaande overspel na te gaan, maar dan nu vanuit kerkelijk standpunt. De Kerk vormde immers binnen de door mij onderzochte periode in onze contreien een invloedrijke macht. Meneer pastoor had heel wat meer toehoorders voor zijn zondagspreek dan nu het geval is en de kerkelijke invloed op de samenleving was eveneens een flink stuk groter. Predikanten behoorden tijdens de Vroegmoderne Tijd dan ook tot de gezaghebbende opiniemakers 184. Dit betekent evenwel niet dat wat vanop de kansel werd gepredikt door iedereen werd geloofd of nageleefd! Niettemin vormen de bronnen uit de pastorale praktijk een belangrijk middel om inzicht te verwerven in de visie van de clerus op overspeligheid. Welke waren de oorzaken voor ontrouw die de Kerk aanhaalde? Werden deze oorzaken allen even sterk veroordeeld? Kwam de dubbele standaard naar voor en in welke mate? Welke elementen werden naar voor geschoven om de aangehaalde oorzaken kracht bij te zetten? Wijzigde de visie van de onderzochte auteurs doorheen de 17de en 18de eeuw? Vooraleer over te gaan tot de inhoudelijke analyse van deze bronnencategorie betreffende mijn onderzoeksvragen, zal ik eerst ingaan op de algemene kenmerken van deze bron, alsook de historiografie en representativiteit ervan belichten. Mijn totale bronnenbestand voor dit hoofdstuk bestaat uit zestien werken: elf preekboeken, drie catechismuscommentaren en twee handgeschreven preekbundels. Het overgrote deel van deze bronnen werd gedrukt of neergepend tijdens de 18de eeuw en was bestemd voor stadspredikatie. Slechts twee preekboeken werden in de 17 de eeuw gedrukt, hoewel dient te worden bemerkt dat sommige preken gepubliceerd in de 18 de eeuw, reeds in de 17de eeuw werden uitgesproken. De elf preekboeken, samen goed voor maar liefst 36 boekdelen, zijn geschreven door zeven predikanten. De drie catechismuscommentaren, bestaande uit 18 volumes, zijn elk geschreven door een andere auteur en de twee geselecteerde manuscripten ten slotte anoniem. De verdere indeling van dit bronnenbestand wordt uitgebreid toegelicht onder 1.3 en in bijlage 3.1. Bijlage 3.2 geeft een beknopte biografische achtergrond van de bestudeerde auteurs.
184
STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.124.
104
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis 1 Preekboeken en catechismuscommentaren als bron 1.1 Begripsomschrijving De begripsomschrijvingen van de bronnen ontleen ik grotendeels aan de Leuvense historicus Hans Storme die kan worden beschouwd als een pionier in België op het vlak van onderzoek a.d.h.v. dit type bron. Hij definieert preekboeken als gedrukte verzamelingen van al dan niet kant-en-klare preken geschreven door meestal succesrijke predikanten, die werden uitgegeven ten behoeve van de minder welsprekende ambtgenoten en ook wel voor „de vrome leek‟ 185. Dit werd bijvoorbeeld verwoord in een approbatie voorafgaande aan één van de vele preekboeken van de Antwerpse plebaan Rumoldus Backx: “Om welcke reden sullen de selve Sermoonen seer profijtelijck in‟t licht comen; niet alleen tot gerief van pastoors, ende andere die last hebben van het woordt Godts te vercondigen; maer oock tot stichtinge van alle christi geloovigen, naementlijck die de ghelegentheyt niet en hebben om het woordt Godts uyt den mont van de predicanten t‟ontfangen.”186 Van Dale omschrijft de preek als een rede die op de kansel voor een vergaderde gemeente gehouden wordt ter godsdienstige onderwijzing, vermaning of vertroosting (synoniem: kanselrede, homilie, sermoen). In rooms-katholieke betekenis beduidt een preek ook een toelichting op de Schriftlezingen tijdens de eucharistieviering, gehouden door de priester of diaken187. De preekboeken waren er in de eerste plaats op gericht de handelingen van het gelovige volk te sturen volgens de christelijke leer. Het concilie van Trente (1545-1563) sprak zich in algemene bewoordingen uit over de inhoud en de vorm van de preek. Het sermoen moest de gelovigen alles bijbrengen wat nuttig was om hun zielenheil veilig te stellen, aan hun niveau worden aangepast en in de volkstaal worden uitgesproken188. Niettemin domineerde in de 17de –eeuwse sermoenbundels nog het Latijn. Redenen hiervoor waren onder meer het internationaal en compact karakter van de taal. De latere vooruitgang van de volkstaal was te wijten aan 185
STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse kerkprovincie. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1985, p.30 (overdruk uit: Documentatieblad werkgroep 18de eeuw, 17). 186 GTB-WNT: sermoen = preek. UBG, BIB.ACC.025492, BACKX (R.) Sermoonen op ieder sondagh van het geheele jaer. Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1709, s.p. (approbatie voorafgaand aan de preken). 187 Preek, in: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14de editie, 2005, ‟s Hertogenbosch, zoeksoftware. 188 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inleidende studie van uitgegeven predikatieboeken uit de 17de en de 18de eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper en Mechelen). Leuven, s.n., 1982, vol.1, p.27.
105
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis een achteruitgang van de kennis van het Latijn bij de clerus en de stijgende vraag naar lectuur in de volkstaal, mede o.i.v. de toenemende alfabetisering 189. Om het zielenheil van de parochianen te garanderen moesten de deugden die ze dienden na te volgen, alsook de ondeugden die ze moesten ontwijken, uitvoerig worden besproken190. Die “christelijke leeringe” werd hen eveneens bijgebracht in het godsdienstonderricht met behulp van catechismusboeken. Op deze boeken verschenen uitgebreide commentaren, bedoeld als handboek voor de priester, schoolmeester of ouder die instond voor de christelijke opvoeding 191. Uit het scriptieonderzoek van Jan Lerouge betreffende de preken van Jozef Van Dale (1716-1781) is tevens gebleken dat predikanten voor het opstellen van hun sermoenen de catechismus raadpleegden en er zinsnedes aan ontleenden192. De catechismus en –commentaren bleken dus heel wat informatie te bevatten aangaande de christelijke huwelijksmoraal, maar om inhoudelijke redenen werden enkel de catechismuscommentaren als bron weerhouden 193. Zij zijn namelijk veel uitgebreider en geven meer informatie dan de beknopte catechismussen. De gehanteerde bronnen hebben diverse gemeenschappelijke kenmerken, maar het belangrijkste binnen het kader van dit onderzoek, is dat ze allen bestemd waren voor de pastorale praxis en dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de moraaltheologische traktaten. Het gaat om retorische teksten die de uitdrukkelijke bedoeling hadden mensen ertoe aan te zetten te leven volgens de standpunten van het katholieke geloof194. Zij zijn dus relevant om na te gaan wat de mensen te horen kregen over een bepaald onderwerp en sluiten op die manier dichter aan bij de concrete realiteit 195. De drie redenen voor hun selectie waren bijgevolg hun goede bewaring, algemene verspreiding en inhoudelijke waarde. Storme besprak nog een ander type bron uit de pastorale praktijk die ook voor mijn onderzoek wellicht bruikbare elementen inhield, met name de biechtboeken. Deze waren bedoeld als handleiding voor de biechtvader en bevatten volgens Storme het meeste details over wat al 189
Zie ook punt 1.3 op p.109 met bijhorende voetnoot nr.206. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.46-50. 190 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, vol.1, p.24. 191 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse kerkprovincie, p.31. 192 LEROUGE (J.). De preken van E.H. Jozef Van Dale (1716-1781), stichter van de Broeders Van Dale te Kortrijk. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1982, 2 volumes (promotor: niet vermeld). VAN HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18 de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1993, p.13-14 (promotor: M. Cloet). 193 De drie door mij geselecteerde werken behoren volgens het onderzoek van Van Hooydonck tot de in die periode meest succesvolle catchismuscommentaren (Van HOOYDONCK (I.). Loc. cit.). 194 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.130-131. 195 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse kerkprovincie, p.30.
106
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis dan niet was toegelaten binnen het huwelijk. In de preken en catecheselessen kon niet alles aan bod kon komen door de delicaatheid van het onderwerp196. Predikanten haalden soms zelf aan dat ze niet wilden uitweiden over de zonde van onkuisheid, wellicht om mensen niet op gedachten te brengen. Rumoldus Backx wist dit treffend te verwoorden in één van zijn vele sermoenen die handelen over het zesde en negende gebod: “Ick sal het evenwel cort maecken, en d‟oneerbaerheydt van de saeck met eerbaere woorden soodaenighlyck trachten voor te houden, dat en die daer in plichtigh zyn, conne eenighsins kennisse en schrick hebben van hun misdaedt; en die onnoosel zyn, geen reden en sullen hebben van verergernisse.”197 Andere clerici haalden dan weer aan dat veel zonde voortkomt uit onwetendheid – zelfs de duivel verkoos zwijgzaamheid zodat mensen bleven zondigen in hun onwetendheid - en dat om die reden de prediker zich geroepen voelde erover te spreken. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de 18de-eeuwse Antwerpse kanunnik Petrus Verheyen in zijn omvangrijke catechismuscommentaar Zielespys ofte christelyke leeringe. “Het waer te wenschen, dat wy zelfs van de onkuysheyd in‟t gemeyn en van deszelfs soorten niet en moesten spreken. Maer dit en mag niet zyn, alzoo‟er vele door onwetendheyd hier zondigen, indifferentelyk versscheyde soorten van onkuysheyd bedryven, en zoo verloren gaen, om dat s‟er hen niet behoorlyk van beschuldigen. (…) Den duyvel wenschte wel, dat‟er nooyt een woord wierd van gesproken, (…) om onder dezen dekmantel vele door onwetendheyd, oft klyachtinge van die zonde, in de zelve te houden.”198 Niettemin bleef het volgens Storme zo dat er altijd in gesluierde bewoordingen werd gesproken over seksualiteit door zowel predikanten als catechisten. De biechtboeken bleken jammer genoeg allen in het Latijn te zijn opgesteld, een taal die ik niet machtig ben, maar bieden dus zeker mogelijkheden voor verder onderzoek.
196
Ibidem, p.32 GTB-WNT: onnozel = vrij van schuld; nog geen besef van goed en kwaad hebben, onschuldig. CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.328. 198 GTB-WNT: kleinachting = geringschatting, onderschatting. CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.254. 197
107
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis 1.2 Historiografie van de bron In 1989 pleitte Storme voor een opwaardering van deze bron omdat het bronnentype in ons land omzeggens onbenut was gebleven, hoewel onterecht. In de ons omringende landen werd deze categorie bronnenmateriaal immers al een stuk eerder succesvol aangeboord199. Als aanzet tot verder onderzoek maakte hij met Nicole Bostyn en op aanraden van prof. Michel Cloet als licentiaatsverhandeling een repertorium en inleidende studie van de uitgegeven predikatieboeken uit de 17de en 18de eeuw voor de bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper en Mechelen200. Hun initiatief wierp vruchten af want er volgden heel wat thesissen die gebruik maakten van dit type bron. Ze vormden voor mij een nuttig instrument om inhoudelijk inzicht te verwerven in de massa beschikbare preekboeken uit de Vroegmoderne Tijd201. Zoals uit de titels in mijn bibliografie blijkt, bleef het onderzoek niet beperkt tot gedrukte sermoenbundels, maar werden de poorten ook geopend voor onderzoek van de aanverwante genres komende uit de pastorale praxis zoals religieuze schoolboeken en andere moraliserende geschriften. Enkele van deze schoolboeken werden in mijn bronnenbestand populair drukwerk opgenomen, bijvoorbeeld De dobbelen zielentroost. Ook Storme heeft verscheidene van deze bronnencategorieën uitgebreid geanalyseerd in verscheidene publicaties, vnl. op vlak van huwelijksmoraal202. Dit thesishoofdstuk bouwt verder op deze onderzoeken. 1.3 Selectie en verwerking van het bronnenmateriaal Hierboven haalde ik aan dat deze categorie bronnen een erg ruime verspreiding kende tijdens de Vroegmoderne Tijd en er door het veelvuldig herdrukken in vrij grote oplages een aanzienlijk deel bewaard bleef. Het belang van de preken en het godsdienstonderricht was toen veel groter, zelfs in die mate dat Storme de preek als een massamedium van de Nieuwe 199
STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1989, p.90-109 (overdruk uit: Archiefen bibliotheekwezen in België, extra nr.35, 1988; reeks: Historica Lovaniensia , 220). 200 STORME (H.) en BOSTYN (N.). Repertorium, 4 volumes. 201 Voor mijn onderzoek bleken vooral volgende studies bruikbaar: MOIJSON (L.). Het ideale huwelijk en gezin volgens predikanten en moralisten van de 17de en 18de eeuw in de Mechelse kerkprovincie. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1997, 227p. (promotor: M. Cloet). ROTSAERT (K.) Tussen Eva en Maria. De vrouw volgens de predikanten van de 17de en 18de eeuw. Aartrijke, uitgeverij Decock, 1992, 212p. VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., 135p. 202 In mijn bibliografie is een deel hiervan opgenomen. Vb: STORME (H.). „Die trouwen wilt voorsichtelijck.‟ Predikanten en moralisten over de voorbereiding op het huwelijk in de Vlaamse bisdommen (17de-18de eeuw). Leuven, Universitaire pers, 1992, 428p.
108
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis Tijd beschouwt203. Ik diende dus een selectie te maken van de preekboeken en catechismuscommentaren die ik wilde inkijken en wellicht bruikbare informatie zouden bevatten betreffende overspel. Op aanwijzingen van Storme ging ik van start door uit zijn repertorium een preekbundel te selecteren die de tien geboden als organisatieprincipe had. Het zesde gebod – “Ghy en sult gheen overspel doen.”- alsook het negende gebod – “Gy en sult uws naestens huysvrouwe niet begheeren.”- kunnen immers in verband worden gebracht met echtelijke ontrouw204. Hij stelde uit zijn eigen onderzoekservaringen tevens vast dat het voor mijn onderzoek niet nodig zou zijn veel verschillende bronnen van dit genre ter hand te nemen en uit mijn onderzoeksresultaten is gebleken dat Storme niet overdreven heeft door te stellen dat het een repetitief genre betreft. Ook de eerder genoemde thesissen brachten me op het spoor van inhoudelijk bruikbare edities 205. Bij het samenstellen van mijn bronnenbestand heb ik getracht een evenwicht te behouden in tijd en plaats, maar door de boom van het genre in de volkstaal tijdens de 18 de eeuw, zijn deze toch sterker vertegenwoordigd in mijn selectie. In de 17 de eeuw was het Latijn immers nog binnen het genre de dominerende taal en pas in de 18de eeuw werden veel sermoenen in de volkstaal op de markt gebracht206. Hierdoor bevat mijn bronnenbestand met bronnen uit de pastorale praxis slechts twee preekboeken die gedrukt werden in de 17 de eeuw. Hierbij moet wel worden bemerkt dat enkele auteurs hun preken reeds uitspraken in de 17 de eeuw, maar ze pas na hun dood op druk werden gesteld. Niettemin blijft het zo dat het overgrote deel van mijn selectie gedrukt en voornamelijk uitgesproken werd doorheen de 18de eeuw. Opmerkelijk is dat heel wat van de auteurs van populaire sermonaria uit de 18 de eeuw actief waren binnen een gebied dat nagenoeg samenvalt met de huidige provincie WestVlaanderen207. Niettemin was er ook buitenlands materiaal in omloop 208. Om aan dit aandeel preekboeken niet voorbij te gaan in mijn selectie, koos ik ervoor twee buitenlandse preekbundels op te nemen, m.n. de Christelijke sermoenen van de Noord-Hollander Augustini
203
STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven, p.89-91. 204 GTB-VMNW: begheren = willen, verlangen, wensen, hier specifiek m.b.t. iets dat zondig is. UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.252-253. 205 Zie noot 201. 206 Het Latijn was de taal van 74,3% van de preekboeken in de periode 1600-1650. Na 1750 verscheen nog slechts één Latijns preekboek. Na 1750 is 72% van de preekboeken geschreven in het Nederlands en 26% in het Frans. STORME (H.). Op. cit, p.95. BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, vol.1, p.159-160. 207 STORME (H.). Die trouwen wilt voorsichtelijck, p.29. 208 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.44-45.
109
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis Bloemert en de Gheestelycke sermoonen van de Duitser Joannes Taulerus209. De grote uitstraling van de Franse predikatie is vertegenwoordigd door de preekbundel van Petrus Valcke die op zijn titelblad aangaf dat zijn sermoenen zijn “getrokken uyt de vermaerdste Fransche en andere predikanten (…)”210. Ook de enorme populariteit van bepaalde auteurs speelde een rol en ging ik na door de in het repertorium opgenomen frequentielijsten. Verdere toelichting hierbij is opgenomen in het bronnenoverzicht van dit hoofdstuk dat als bijlage 3.1 kan worden gevonden op p.31. Helaas speelde de beschikbaarheid van sommige werken me soms wat parten. Zo kon Fransiscus Costerus, die nochtans met kop en schouders boven de overige predikanten uitsteekt in de 17 de-eeuwse frequentielijst en bovendien in het Nederlands publiceerde, niet aan mijn bronnenbestand worden toegevoegd211. Zijn preekbundels zijn momenteel niet raadpleegbaar omdat zij worden gedigitaliseerd door Google Books. Ten slotte heb ik mijn bronnenbestand vervolledigd met twee manuscripten die zich bevinden in de Gentse universiteitsbibliotheek 212. Het gaat hier aldus niet om gedrukte preekboeken in de enge zin van het woord zoals geponeerd door Storme, maar om sermoenen neergepend door geestelijken. Deze preken werden door de auteurs wellicht gebruikt als richtlijn voor hun kanselrede en opgesteld met behulp van preekboeken213. Jammer genoeg is voor geen één van beiden de auteur gekend. Wel staan er op de preken van één van de twee manuscripten jaartallen op de preken die wellicht aanduiden in welke jaren ze werden uitgesproken214. Zij werden door mij aan het bronnenbestand toegevoegd om na te gaan in welke mate de „uitgesproken‟ preken overeenstemmen met de gedrukte preekboeken. De universiteitsbibliotheek beschikt weliswaar over vele dergelijke manuscripten maar omwille van de tijdslimiet en het feit dat ze veelal geen index hebben, heb ik deze twee eerder toevallig aan mijn selectie toegevoegd als „interessant zijsprongetje‟. Bovendien zijn deze handgeschreven preekvoorbereidingen vaak nog terra incognita en een uitgebreid onderzoek naar dit type
209
Zie bijlage 3.1. KUL MS, 251.951 VALC serm (vol.1-4), VALCKE (P.F.). Sermoenen op de sondagen en feestdagen. Brugge, bij Joseph de Busscher, 1789, deel 1, s.p. (titelblad). 211 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, 1982, vol.1, p.151 en p.153-154. 212 UBG, BHSL.HS.1321, Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het kerkelijk jaar (manuscript). 17dede 18 eeuw, 275p., 12°. UBG, BHSL.HS.3748, Nederlandse sermoenen gepredikt te Gent van 1757-1786 (manuscript). 18de eeuw, 85p., 8°. 213 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.107-114. 214 In de catalogus van de UBG wordt voor manuscript HS 3748 vermeld dat het sermoenen betreft die te Gent werden gepredikt tussen 1757 en 1786. Deze sermoenen zijn ingedeeld in twee bundels. Op de afzonderlijke preken staan effectief jaartallen vermeld, maar deze wijken sporadisch af van dit tijdsinterval. Zo is in bundel twee een preek te vinden die gedateerd is met het jaartal 1732. 210
110
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis preek was zodoende binnen het kader van deze studie niet aan de orde215. Enkele andere ingekeken handschriften bevatten op het eerste zich geen sermoenen over onkuisheid en waren dus in het kader van mijn onderzoek niet bruikbaar. Zodoende bestaat het leeuwendeel van de bronnen uit gedrukte preekbundels. Deze vervulden bovendien de functie van inspiratiebron voor de clerus en hebben hierdoor een veel grotere representatieve waarde. De bronnen selecteren, opsporen en doornemen is één zaak, maar hoe dan de bronnen interpreteren en de onderzoeksresultaten weergeven? Bij het interpreteren van de bron moest rekening worden gehouden met een aantal factoren die consequenties inhielden voor de gestelde onderzoeksvragen. Het genre bestaat immers uit teksten die erop gericht zijn de gelovigen te onderwijzen over de christelijke leer en hen ervan te overtuigen deze levenswijze na te volgen. Als aldus het doel en de overtuiging van de prediker of onderwijzer worden nagegaan, is er geen probleem, maar als er wordt gezocht naar inzichten betreffende de realiteit duiken er wel interpretatieproblemen op 216. Dit aspect wordt uitgebreider besproken onder punt 1.4 aangaande de voor- en nadelen van dit type bron. Op de vraag hoe de onderzoeksresultaten weer te geven, bleek het vele verdienstelijke werk geleverd door mijn voorgangers een antwoord te kunnen bieden. Zij maakten in hun onderzoek allemaal gebruik van wat door Storme werd betiteld als impressionistische werkwijze217. Ik heb deze methodiek ook toegepast op de volksboeken, almanakken, processen- en collocaties. De basis van deze methode bij de bronnen komende uit de pastorale praktijk is dat door het citeren de lezer een vrij correct beeld heeft van wat op de kansel werd verkondigd of tijdens het godsdienstonderricht werd onderwezen. Ik heb gekozen voor citaten die naar mijn mening representatief zijn voor de opvatting van de auteur zoals die doorheen het sermoen, catecheseles of commentaar naar voor wordt gebracht en dit steeds na het doornemen van de bredere reeks lessen of preken waarin het citaat voorkomt. Als het gaat om een mening waarvan ik denk dat ze in zekere mate afwijkt van de overige stukken die ik van die auteur heb onderzocht, heb ik dit vermeld. De praktische werkwijze voor het weergeven van de citaten bleef ongewijzigd in vergelijking met voorgaand hoofdstuk. De (…) zijn ook hier door mij aangebracht en duiden erop dat een deel van het citaat werd weggelaten om
215
Diverse auteurs haalden de heersende chaos binnen de inventarisatie en het onderzoek van de geschreven preken aan. (o.a: STORME (H.). Op.cit., p.104. ANDRIESSEN (S.-J.). Pastoor Gyseleers-Thys en zijn handschriftelijke prekenverzameling. In: PUT (E.)(ed.). Geloven in het verleden. Studies over het godsdienstig leven in de Vroegmoderne Tijd aangeboden aan Michel Cloet. Leuven, Unversitaire pers, 1996, p.459.) 216 VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.17. 217 STORME (H.). Op.cit., p.132.
111
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis praktische redenen. Opnieuw heb ik steeds getracht de inhoud van de zin en de mening van de auteur niet in het gedrang te brengen. 1.4 Voor- en nadelen van de bron Zoals hierboven reeds aangehaald werd, is de vraag naar de representativiteit van preekboeken complex. Wat ons is overgeleverd in geschreven vorm is slechts een fractie van wat er effectief vanop de kansel werd gepredikt. Hiertegenover kan wel worden gesteld dat uit onderzoek bleek dat vele pastoors de preekbundels die circuleerden veelvuldig gebruikten. De manier waarop ze werden gebruikt laat natuurlijk heel wat variaties toe, maar belangrijk is dat ze effectief de functie van inspiratiebron vervulden. Eveneens belangrijk is op te merken dat de gedrukte preekboeken voornamelijk de stadspredikatie weerspiegelen. De stadspredikatie verschilde zowel op inhoudelijk als vormelijk vlak van de plattelandspreken218. Om ook de plattelandspredikatie in mijn onderzoek te belichten, heb ik één van de zeldzame preekboeken opgenomen waarin expliciet wordt vermeld in de titel en het voorwoord dat ze werden geschreven voor landslieden, meerbepaald de Sermoonen op de sondaghen en feestdaghen van Petrus Franciscus Valcke, pastoor van Rumbeke in het bisdom Brugge. In het voorwoord dat hij richt tot de lezer staat het volgende neergeschreven: “Ik heb ook met voordagt myne sermoenen opgesteld voor de landslieden, die, by gebrek van geleerdheyd, in staet niet zyn, om veel vrugt te doen met hooge en wel opgepronkte sermoenen. Ten anderen, schoon‟er in ons Nederland veele Vlaemsche sermoenen zyn, zy zyn gemeenlyk al te lang, en schynen beter te dienen voor de stedelieden als voor de landslieden: zeer weynig zyn‟er, die in onze taele met voordagt voor de landslieden gemaekt zyn.”219 De preken zoals uitgeschreven in de preekbundels zijn dus zeker niet allen effectief uitgesproken. Voor enkele auteurs zoals Rumoldus Backx en Petrus Massemin bestaat die zekerheid wel, omdat hun sermoenen gedateerd zijn en van velen bekend is waar ze werden uitgesproken. Bovendien verschenen hun preekboeken pas na hun dood en werden ze samengesteld op basis van de door hen eigenhandig neergepende voorbereidingen. Maar zelfs
218
STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven, p.96-99. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.114. 219 GTB-WNT: voordacht = met het oogmerk op, volgens een vooropgezet plan. GTB-WNT: vrucht doen = nut, voordeel opleveren. GTB-WNT: opgepronkt = overdadig opgesierd, hier m.b.t woorden en geschriften. KUL MS, 251.951 VALC serm (vol.1-4), VALCKE (P.F.). Op.cit., deel 1, s.p. (Citaat uit: den autheur tot den lezer).
112
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis in deze gevallen is het denkbaar dat ze op de preekstoel in zekere mate van hun tekst hebben afgeweken. Heel wat factoren die niet aan de tekst gebonden zijn, zoals intonatie en mimiek, ontglippen ons. Kort gezegd komt het er volgens Gerrit Zieleman, geciteerd door Storme, op neer dat de preken een speculum praedicationis vormen en de overeenkomst tussen de preekboeken en de levende predikatie beperkt is tot de fatische taallaag (d.i. het woordenmateriaal) 220. De concrete historische werkelijkheid ontsnapt ons dus voor een groot stuk. Een tweede bemerking die in acht moet worden genomen bij het gebruik van deze bron is de daadwerkelijke invloed die de predikant had op zijn toehoorders. De meningen van historici hieromtrent lopen sterk uiteen. De preekboeken behoren immers tot de normatieve bronnencategorie die voor de ene onderzoeker enkel een ideaalbeeld kan weergeven en voor de ander een daadwerkelijke afspiegeling is van de realiteit. Storme volgde in dit opzicht de visie van de Nederlandse mentaliteitshistoricus Willem Frijhoff die een tussenpositie innam en ik ben geneigd hem hierin te volgen. Frijhoff stelde in het kader van publieke beschavingsoffensieven dat normatieve bronnen getuigen zijn van een sociale politiek gevoerd door personen of instanties die over bepaalde vormen van macht beschikken. Bovendien geven deze bronnen informatie over de gedragsvormen die worden bestreden 221. Ook met betrekking tot predikatieliteratuur en de ermee verwante bronnen kan deze visie worden doorgetrokken. Ze zijn normatief van aard en getuigen van de morele machtspolitiek gevoerd door de clerus. Het discours dat in deze bronnen wordt geuit, maakte dus deel uit van de historische werkelijkheid en dit is niet minder boeiend dan de feitelijke historische praktijk. De vraag naar representatie van preekboeken is, gezien de bovenstaande bemerkingen, complex. Maar ook voor het gebruik van de catechismussen en de commentaren erop, gelden deze opmerkingen. Ook zij zijn immers samengesteld uit geschreven richtlijnen die door de priester, onderwijzer of ouder werden omgezet in mondelinge bewoordingen. Alle bovengenoemde restricties moeten zeker in rekening worden gebracht, maar mogen niet leiden tot immobilisme, aldus Storme. Ondanks de beperkingen geeft dit type bron een gevarieerd en betrouwbaar beeld van wat de kerkgangers in de 17 de en 18de eeuw te horen kregen in de kerk en de catecheseles. Zij vormen aldus een waardevolle bron voor zuiver religieuze thema‟s, maar daarnaast hebben ze ook op andere vlakken aan onderzoekers heel 220
STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.101-103 en p.116-117. STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven, p.107. 221
113
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis wat te bieden en kunnen ze een licht werpen op diverse aspecten van het dagelijks leven. Pastoors en anderen die poogden de mensen christelijke waarden bij te brengen, spraken per slot van rekening over heel uiteenlopende zaken222. We kunnen uit het voorgaande besluiten dat preken en preekboeken, alsook catechismussen en –commentaren, behoren tot een waardevol genre bronnen om mentaliteitsgeschiedenis te bestuderen. Dit geldt echter enkel wanneer er rekening wordt gehouden met de restricties opgelegd door de aard van de bron. Zo kunnen zij een mogelijke invalshoek vormen om de mentaliteit van de clerus te reconstrueren en bijvoorbeeld hun opvattingen aangaande aanleidingen en motivaties tot overspel te onderzoeken. Ze laten ons echter niet toe om uitspraken te doen over de impact van deze opvattingen op de toehoorders en weerspiegelen dus zeker niet de opvattingen van de mensen zelf, alsook niet hun reëel historisch gedrag!
222
STORME (H.). Op.cit., p.103-106.
114
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis 2 Bronnen uit de pastorale praxis en overspel In het bovenstaande onderdeel heb ik reeds uitvoerig mijn methodologie en bronnenselectie toegelicht. De tabel in bijlage 3.1 geeft bovendien een overzicht van het definitieve bronnenbestand dat ik gebruikte om mijn onderzoeksvragen te beantwoorden. Alvorens deze concreet te stellen en te beantwoorden onder punt 2.3, zal ik eerst een summier beeld proberen te scheppen van de katholieke visie op het huwelijk en de seksualiteit in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 17de en 18de eeuw. Voor dit onderdeel heb ik mij gebaseerd op een artikel van Storme met betrekking tot dit thema omwille van de overeenstemming in bronnenselectie tussen zijn artikel en mijn thesis 223. Onder punt 2.2 volgt een toelichting met betrekking tot de definiëring van overspel binnen mijn bronnenbestand. 2.1 Huwelijk en seksualiteit De wortels van de opvattingen aangaande huwelijk en seksualiteit binnen het katholiek geloof zijn te vinden in de ontwikkelingen gedurende de eerste eeuwen van het christendom. Het eindpunt van dit proces is te vinden in de leer van de kerkvader Augustinus (354-430), wiens ideeën over de huwelijksmoraal tot in de 18 de eeuw overheersten224. Ook binnen het huwelijksbed bleek lang niet alles toegelaten. De Antwerpse plebaan Rumoldus Backx wist dit treffend te verwoorden in zijn zesde sermoen aangaande het zesde en negende gebod: “Omdat in Godts sesde gebodt, ( … ), geseyt wort: buyten houwelyck en doet geen oncuysheyt: soude misschien iemant, dit qualijck verstaende, sigh laeten voorstaen, dat in het houwelijck d‟oncuysheydt niet verboden en is:
en dat aen getrouwde persoonen, mits
blyvende binnen de paelen van getrouwigheydt, dat is, die niet te buyten gaende met andere persoonen, alles is geoorloft en toegelaeten. Maer dit soude een grove en seer schadelijcke dolingh zyn.”225
223
STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse kerkprovincie, p.29-49. Wie een algemene uiteenzetting zoekt aangaande het katholiek discours over seksualiteit en huwelijk vanaf Trente, kan terecht bij de Franse historicus Marcel Bernos: BERNOS (M.). Le concile de Trente et la sexualité. La doctrine et sa postérité. In: BERNOS (M.)(ed.). Sexualité et religions. Paris, Le Cerf, 1988, p.217-237. 224 STORME (H.). Op.cit., p.29. 225 GTB-WNT: (zich laten) voorstaan = zich voor ogen of de geest laten staan, zich inbeelden. GTB-MNW: pael = regel, vastgestelde verordening waarbuiten men niet mag gaan. GTB-WNT: oorloven = toestaan. GTB-WNT: grof = groot. GTB-WNT: doling = onjuiste opvatting, inzonderheid m.b.t. geloofszaken, zelden in de zin van vergissing. CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.388.
115
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis Uit het eerste hoofdstuk betreffende het huwelijk in de Vroegmoderne Tijd bleek reeds dat het huwelijk volgens de katholieke kerk in drie woorden omschreven kon worden: sacrament, getrouwheid en kinderen. Deze samenvatting kwam dan ook geregeld ter sprake in de preken. De Haarlemse jezuïet Augustini Alsteni Bloemert verkondigde het volgende naar aanleiding van een sermoen over de bruiloft te Cana: “Ten sesten, hier uit zoo spruit een drievoudigh goet des huwelyks; getrouwigheidt, kinders ende het sacrament. Getrouwigheidt is met gheen vreemdt bedt besmedt te worden, kinders, datze opgevoedt worden tot de glorie Godts. Het sacrament, datze onscheyelyck by een blyven.”226 Ook in de catechismuscommentaren werd deze visie verwoord en uitgebreid uiteengezet. Een goed voorbeeld hiervan is te lezen in de Zielespys ofte christelijke leeringe geschreven door de Antwerpse priester Petrus Verheyen. Hij beantwoordde op exhaustieve wijze de vraag “Welke zyn de goederen des houweyks?” 227 Doorheen de 17de en 18de eeuw kon de katholieke visie op menselijke seksualiteit als negatief worden bestempeld. De omschrijvingen die werden gebruikt, liegen er niet om: “vuyligheyt bedryven”, “stinkende genegentheden” en “beestachtige driften”. Seksuele betrekkingen tussen man en vrouw waren bijgevolg enkel toegelaten met het oog op het verwekken van een kind en elke vorm van contraceptie werd scherp vermaand. In dezelfde lijn lag ook de stelselmatige culpabilisering van elk streven naar bevrediging of genot. Van enige erkenning van seksualiteit als onderdeel van de huwelijkse liefde was dus in de predikatie geen sprake. In de 18de-eeuwse catechismuscommentaren van Verheyen en Joannes Huleu klonk echter wel al een positiever geluid. Huleu stelde als tweede zonde die gehuwden in het “gebruyk des houwelyks” konden bedrijven, dat het om een dagelijkse zonde ging indien men enkel gemeenschap met elkaar had omwille van het vermaak en men geen enkele van de drie huwelijksgoederen voor ogen hield. Maar hieraan voorafgaand bemerkte hij wel dat
226
GTB-MNW: goet = het goede, te begrijpen als een zegen door God gezonden. UBG, BIB.ACC.006760, BLOEMERT (A. A.). Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en deftige predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t geheel jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688, p.15. 227 CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1767, deel 4, p.455-458.
116
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis geslachtsgemeenschap tussen gehuwden een geoorloofd middel was om de liefde tussen de gehuwden te onderhouden of te herstellen228. Hij formuleerde dit als volgt: “Aengezien deze liefde der getrouwde tot malkanderen eene strenge pligt is, mogen zy de middelen gebruyken die de zelve bequaem zyn te vermeerderen en aentevoeden, ofte erstellen als zy verflouwt ofte gebroken is: eenen van deze middels is het gebruyk des houwelyks, (…).”229 Om de gelovigen ertoe aan te zetten de huwelijkse kuisheid te bewaren, werden diverse argumentatiestrategieën en retorische middelen ingezet. Zo valt het op dat elke auteur gebruik maakte van het autoriteitsprincipe en zijn argumentatie staaft met behulp van gezaghebbende geschriften en kerkvaders. Het dreigmiddel dat het frequentst voorkwam, bestond erin het afwijkend gedrag als zonde te definiëren, maar ook de duivel werd soms ten tonele gevoerd 230. 2.2 Definiëring van overspel Uit het door mij samengestelde en onderzochte bronnenbestand komende uit de pastorale praktijk, blijkt dat de term overspel vele ladingen dekte. De meest courante omschrijvingen zullen hier a.d.h.v. citaten worden uiteengezet, alsook de visies betreffende overspel die niet rechtstreeks behoren tot één van de onderzoeksvragen aangaande oorzakelijkheid. Niettemin zijn deze laatste visies wel van belang om het antwoord op de onderzoeksvragen te kaderen. De meest voor de hand liggende definiëring van overspel was natuurlijk als een gehuwde man of vrouw seksuele betrekkingen had met iemand anders dan de eigen partner. Backx – die binnen dit type overspel dan nog eens drie subtypes onderscheidde - bracht dit als volgt onder woorden: “Het overspel dan, het welcke eerst ende principaelijck in Godts sesde gebodt verboden wort, is een schendingh van de wettige trouwe, en van het echtebedde, ‟t zy van sijn eygen, ‟t zy van een anders. En dese schendingh can in dryderleyde manieren geschieden. Eerst als eenen getrouwden man sondight met een ongetrouwde vrouwpersoon; ten tweede als eenen ongetrouwden manspersoon sondight met een getrouwde vrouwe; ten derde als eenen getrouwden man sondight met een ander getrouwde vrouwe.” 228
GTB-WNT: genegenheid = de hoedanigheid tot een handeling genegen te zijn, lust. STORME (H.). Op.cit., p.35-37 en p.41. 229 CB KUL, RA2889 1-8, HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni ofte catholyke onderwyzingen op den Mechelschen catechismus. Mechelen, bij P.J. Hanicq, 1794, deel 5, p.211. 230 STORME (H.). Op.cit., p.42-43.
117
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis Bovendien was volgens Backx het ene subtype een zwaardere zonde dan het andere. De derde soort – “dobbel overspel” – was in deze visie de ergste zonde. Bovendien was het overspel van een vrouw zwaarder dan dat begaan door een man en dit om diverse redenen: een overspelige vrouw bracht meer schande aan vrienden en familie, ze veroorzaakte ook meer schade, onder meer omdat de onwettige vrucht steelt van de wettige erfgenamen en uit haar overspel volgden ook meer “swaerigheden en ongevallen”231. Om dit laatste punt te staven haalde Backx een verhaal aan dat hij toeschreef aan de 14 de-eeuwse Duitse mysticus Taulerus, wiens preekboeken in deze streken tot in de 18de eeuw succes kenden232. Dit verhaal over twee burgers en een overspelige vrouw kwam inderdaad ook voor in Taulerus‟ preekboek uitgegeven in 1685 dat ik als bron selecteerde. Dit staaft de eerder aangehaalde visie over preekboeken als inspiratiebron, namelijk dat priesters de gedrukte preekboeken zowel vormelijk als inhoudelijke gebruikten als richtlijn voor het opstellen van hun eigen kanselredes233. Ook de Brugse aartsdiaken Petrus Massemin hanteerde deze engere omschrijving van overspel doorheen diverse van zijn sermoenen: “(…); want het overspel is eene zonde van onzuiverheid, die bedreven word tusschen twee perzoonen, waer van zoo d‟een als d‟ander, of ten minsten een der zelve getrouwt is: (…)”234 Naast deze enge omschrijving werd in diverse bronnen overspel ook veel ruimer gedefinieerd. Volgens deze interpretaties behelsde overspel veel meer dan het huwelijksbed te buiten gaan. In de 17de les van het derde deel “uytlegghende het sesde ghebodt des Heeren van het overspel, ende onkuyscheydt” van de catholycken pedagoge becommentarieerde Petrus Vandenbossche uitvoerig dat het zesde gebod veel meer verbood en het begrip overspel zodoende veel meer ladingen dekte dan huwelijksontrouw. “Ten eersten, uytdruckelijck ende principaelijck het overspel. Ten tweeden, alle soorten van onsuyverheyt, oft vleeschelijcke sonden, door woorde ende wercken, het sy met
231
CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.310-313. 232 Zie 3.1 (p.33). 233 UBG, BIB.HER.000996, TAULERUS (J.). Gheestelycke sermoonen op alle de sondaghen ende heylighdaghen van het gheheel iaer. Antwerpen, bij Joannes Baptist Verdussen, 1685, p.19-20. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.114. 234 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.334-335.
118
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis ons selven, het sy met andere. Ten derden, alle oorsaecken, die ons tot onsuyverheyt trecken.”235 Ook Petrus Verheyen lichtte in zijn catechismuscommentaar toe dat het zesde gebod diende te worden begrepen als een verbod op alle zeven zonden van onkuisheid - waarvan het overspel in strikte zin van het woord er slechts één was - en dus ook zonden als verkrachting en schaking behoorden236. In deze visie kan eveneens de opmerking worden geplaatst die Massemin maakte. Hij stelde – zoals al onder het voorgaande punt werd geponeerd – dat de liefde tussen gehuwden om zuiver te zijn bepaalde grenzen niet mocht overschrijden. Het was ontoelaatbaar dat een man zijn vrouw meer liefhad dan hij God beminde en bijgevolg waren echtgenoten die hun vrouw te “dertel beminnen” overspeligen237. Wat zeker dient te worden vermeld in deze context is het volksboek over koningin Sibilla. Karel de Grote kon immers volgens de auteurs van de transcriptie uit 1988 worden gezien als zijn eigen echtbreker. Zij baseerden zich hiervoor op de toenmalige christelijke huwelijksmoraal. Karel had immers op het tijdstip dat hij de dwerg in het bed van zijn vrouw aantrof niets te zoeken in de slaapkamer. Het was dan ook niet de echtelijke liefde die hem naar het bed dreef, maar de liefde voor het vlees, amor. “ (…), so langhe slapende dat scoon dach was totdat de coninc met sijn heeren uuter kercken quam, die alleen in der coninghinnen camer gheghaen is tot neven der coninginnen in ‟t bedde, die hi uut liefden begeerde te sien, want hi haer seer beminde.”
238
Maar als overspel dan zo ruim kon worden opgevat, wat was dan het verschil tussen het zesde en negende gebod? Backx erkende dat deze twee geboden in belangrijke mate overeenkwamen, maar zag niettemin een essentieel verschil. “(…), als verbiedende de selve sonde, d‟een uytwendigh met het werck, d‟ander inwendigh met den wille, (…).”239
235
GTB-WNT: principaallijk = voornamelijk. UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.344. 236 CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.248. 237 GTB-WNT: dartel = op weelderige, wulpse wijze; op uitgelaten wijze. CB KUL, 7A3969 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 2, p.367. 238 BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.)(eds.). Sibilla. Muiderberg, Coutinho, 1988, p.49 (vers 81-85) en p.87-88.
119
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis Hij was dus van oordeel dat het zesde gebod het daadwerkelijk uitvoeren van de zonde verbood, terwijl het negende gebod het had over de innerlijke gedachtes en begeertes met betrekking tot onkuisheid. De op de volgende pagina uiteengezette visie van Verheyen betreffende onkuise gedachtes sluit hierbij aan. Naast de bovengenoemde enge en ruime begripsbepaling van overspeligheid komt er in de bronnen nog een derde definiëring voor, al gaat het weliswaar om een uitzondering. Het betreft het geestelijke overspel. In de catechismuscommentaren haalden bijvoorbeeld Verheyen en Huleu dit type overspel aan, maar ook in de preekboeken kwam deze visie voor, bijvoorbeeld bij Petrus Valcke 240. Huleu formuleerde het als volgt: “Het is doodzonde van zig eenen anderen persoon intebeelden als den genen met den welken men getrouwt is, en met welken het werk des houwelyks word voltrokken: dit is een geestelyk overspel.”241 Verheyen benadrukte dat vele gehuwden zich hieraan onbewust bezondigen. “(…), en zoo wie in syne vrouw, oft man eene andere persoon zig inbeeld, doet overspel; en gelyk den H. Augustinus zegt, hy is eenen overspeélder van syne eyge vrouwe, (…). Het zelve is van de vrouwe. Het is grootelyks te vreezen, dat‟er vele van de getrouwde zulken overspeélders zyn, en dit zonder consciëntie daer in te maeken, en dat sy zoo gerust nae de helle gaen.” 242 Het was binnen deze opvatting dus zelfs niet noodzakelijk om effectief seksuele betrekkingen te hebben met een persoon, het volstond dat de overspelige zich het feit inbeeldde om schuldig te zijn. Hiermee hangt ook de visie van Joannes Verslype samen. Zijn 35 ste sermoen was volledig gewijd aan de “oneerlijcke gepeysen”. Hij was ervan overtuigd dat iedereen soms werd overvallen door dergelijke ontuchtige gedachtes. Deze invallende gedachten werden reeds omgezet in een doodzonde als ze vrijwillig waren en men bijvoorbeeld de plekken opzocht waar deze gedachten werden opgewekt, ook als men verder geen enkele 239
CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.310. 240 VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.107. 241 CB KUL, RA2889 1-8, HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni ofte catholyke onderwyzingen op den Mechelschen catechismus. Mechelen, bij P.J. Hanicq, 1794, deel 5, p.212. 242 GTB-WNT: consciëntie = het besef, kennis van goed en kwaad. CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.256.
120
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis begeerte had om deze gedachte werkelijk uit te voeren. Hij staafde zijn visie door middel van het gebod ingesteld door Christus: “Maer Jesus Christus, (…), en heeft niet alleen uytwendighe wercken, maer oock de inwendige gepeysen verboden.(…) uyt het herte komen quade gepeysen, en van daer voorts doodtslaegen, overspelen, hoereryen, dieveryen, valsche getuygenissen, blasphemien en soovoorts.”243 Een constante die doorheen alle geconsulteerde bronnen terugkeerde, was de nadruk die werd gelegd op de gewichtigheid van deze zonde. Daarnaast werd tevens de nadruk gelegd op het feit dat deze zonde door velen bedreven werd en iedereen ermee in aanraking kwam. Hoewel de auteurs het vaak in gesluierde bewoordingen over onkuisheden hadden, slaagden Massemin en De Vloo erin dit op een erg beeldende manier te verwoorden. “De onkuisschaerts mogen met regt vergeleken worden by die zwarte tortzen, die van pek en zulfer gemaekt zyn, die van wat wind zy ook mogen gedreven en gejaegt worden, noit uitgebluscht worden, zoo lang als‟er hun over is het minste voedzel van vlamme.” “Dit geschied, om dat den geest der onkuisheid is in het midden van hun. (…): dien onzuiveren geest is als eene kobbespinne, die in het midden van haere webbe zit, en die haeren roof, een arm vliegsken, zegge ik, aldaer op het aldersterkste gevangen houd, zonder hope, van daer uit te konnen geraeken.”244 Verder had Massemin het nog over het feit dat de onkuisheid, afgezien van doodslag, de gevaarlijkste zonde was die daarenboven veelvuldig herhaald werd en waaruit menige andere zonden voortkwamen. Deze blik op de onkuisheid kwam bijvoorbeeld ook aan bod bij Ignatius De Vloo. Hij benadrukte bovendien dat de onkuisheid samen met de ketterij behoorde tot de meest besmettelijke koortsen van de ziel245.
243
GTB-WNT: uitwendig = tegenover het geestelijke geplaatst (in dit citaat de inwendige gepeysen), het lichamelijke, zintuiglijke. GTB-VMNW: blasphemie = godslastering. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.480-492. 244 GTB-WNT: tortse = toorts, tot verlichting diendend voorwerp. GTB-WNT: pek = een kleverige stof uit naaldbomen verkregen; licht ontbrandbare zelfstandigheid. GTB-MNW: zulfer = zwavel. GTB-WNT: kobbe = spin, uit verkorting van spinnnekobbe. CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.320 en p.323. 245 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1791, deel 7, p.158-160.
121
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis 2.3 Oorzaken van overspel Enkele van de door mij gestelde onderzoeksvragen werden reeds kort geponeerd, maar zullen in wat volgt één voor één worden besproken volgens een vast stramien. Vooraleerst zal de specifieke onderzoeksvraag worden gesteld en gecontextualiseerd, waarna ik zal toelichten welke antwoorden - of aanduidingen die wijzen in een bepaalde richting – ik heb aangetroffen in het door mij samengestelde bronnenbestand.
2.3.1 Welke zijn de oorzaken van overspel die door geestelijken werden benoemd? Dit is de hoofdonderzoeksvraag die ik mij stelde bij het onderzoeken van de bronnen uit de pastorale praktijk. Hierom wordt deze vraag exhaustief beantwoord. De vierledige typestructuur heb ik gecreëerd om de oorzaken en motivaties uit de bronnen overzichtelijker te kunnen bespreken en is gebaseerd op enerzijds de interpretatie van de bronnen en anderzijds op de bewoordingen en indelingen die de auteurs zelf maakten. Het onderstaande antwoord op de vraag biedt zodoende een samenvattend overzicht van de motieven en oorzaken van overspel gebaseerd op mijn bronnenselectie en beschouw ik als representatief voor de visie van de clerus op buitenechtelijke relaties in de 17 de- en 18de-eeuwse Zuidelijke Nederlanden. De volgorde waarin de hoofdoorzaken en hun onderliggende indelingen aan bod komen, is geen aanduiding voor de orde van belang of hoeveelheid woorden die door de auteurs aan een oorzaak werden gewijd. Hiervoor zou een diepgaander onderzoek op basis van een andere methodologie dienen te worden gevolgd 246.
A Oorzaken m.b.t. de zintuigen Een eerste mogelijke oorzaak voor overspel waarop door vele auteurs sterk de nadruk werd gelegd, is deze met betrekking tot de zintuiglijke waarnemingen in hun meest diverse vormen. Eén van de twee anonieme sermoenbundels vatte deze visie treffend samen. “(…) en daerom moeten wij dagelijks met een naukeurig ondersoeck onse sinnen oversien. Ten eersten wij moeten ondersoeken ons verstant waer mede dat het sig het meeste besig houd. (…) . Ten tweeden van de inwendige moeten wij gaen tot de uytwendige sinnen
246
Zo zou het onder meer noodzakelijk zijn alle preekboeken van een welbepaalde auteur te analyseren om een beeld te kunnen geven van de hoeveelheid woorden die hij aan een specifiek onderwerp besteedde. Een aanzet tot een dergelijke meer kwantitatieve methodologie werd reeds gegeven door Van Hooydonck in haar scriptie betreffende de 10 geboden in de predikatieliteratuur (zie bibliografie).
122
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis gelijk voor eerst tot onse oogen, (…). En gelijk dese kennisse van onse oogen ons noetsaekelijk is, soo is ook die van onse andere sinnen (…).” In deze preek besprak de auteur dat het volk zowel op zijn hoede behoorde te zijn voor zijn in- als uitwendige zintuigen. Verbeeldingen konden tot zonde brengen, maar ook voor de ogen, oren en mond diende men behoedzaam te zijn. De ogen keken naar ongelijke personen en vormden hierom de vensters waardoor de onzuivere gedachten binnenkwamen, de oren moest men sluiten voor ontuchtige praatjes en liederen die zowel door anderen als door de eigen tong werden gevormd en de mond wilde zich maar al te graag vullen met een overdaad aan spijs en drank. De auteur was duidelijk voorstander van een ruime definitie voor het zintuiglijke aangezien hij zijn toehoorders ook waarschuwde voor de misbruiken waartoe onze handen en voeten aanzetten247. In andere preekboeken en catechismuscommentaren werden de zintuiglijke oorzaken dan weer afzonderlijk besproken. Zo wijdde De Vloo een volledig sermoen aan de zonde van “onkuyssche woorden” waarin hij stelde dat deze de goede zeden ondermijnden. Harten werden door obscene woorden met begeerte vervuld en men ging verlangen naar zaken die men voorheen niet kende. Bovendien waren deze woorden gevaarlijker omdat velen er geen kwaad in zagen248. Onder meer Backx249 en Verheyen250 duidden doorheen hun bundels de oneerlijke en ontuchtige woorden aan als één der oorzaken van de zonden tegen het zesde en negende gebod, maar de meest beeldende waarschuwing aangaande dit topic is te vinden bij Massemin. “Den H. Chrysostomus zegt, dat de keele van diergelyke menschen met regt gezeit mag worden een open graf, (…), dat zoo veel te meer stinkt, als eene rotte ziele meer stinkt, (…): boozen mensch, is‟t dat gy vol stank en vuiligheid zyn wilt, stopt ten minsten het graf van
247
GTB-MNW: sinne = zintuigen, zin. UBG, BHSL.HS.1321, Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het kerkelijk jaar (manuscript). 17de-18de eeuw, 12°, fo.109v.-111v. 248 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1790, deel 5, p.203-216. 249 Bijvoorbeeld: “ (…) het gene den geest des waerheyts door Paulus heeft geschreven tot die van Corinthus: (…), onbetaemelycke woorden bederven de goede manieren.” CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.365. 250 Bijvoorbeeld: “ Ja ook zegt den catechismus, oneerlyke woorden zangen etc. Men mag zeggen, dat oneerlyke woorden zyn het beginsel van alle onkuysheyd.” CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.255.
123
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis uwen mond, om den stank bij u te houden, en een ander niet te hinderen: maer neen, hun graf moet openstaen, een ander moet‟er besmet van worden; (…).”251 De Snaek-almanak uit 1781 vergeleek eveneens de mond van verdorven jongelingen met een open graf. De context waarin deze vergelijking werd gemaakt is ongeveer gelijkaardig. De almanaktekst klaagde aan dat velen bier- en wijnhuizen beminden boven de goede zeden en ze bloedverwanten van Bacchus wilden zijn. Hun mond kon worden vergeleken met een open graf aangezien ze anderen wijsmaakten op korte tijd een dozijn pinten te kunnen drinken “zonder grimmen” en hiermee ook anderen in het verderf stortten252. Een andere zintuiglijke waarneming die vaak met de vinger werd gewezen betreffende onkuisheden in het algemeen en overspel specifiek en samenhangt met het horen van oneerlijke woorden, was het lezen van oneerlijke boeken. De predikanten knoopten hiermee hun visies aan bij wat in het voorgaande hoofdstuk over klerikale censuur in de volksboeken werd geschreven. Wie oneerlijke boeken las of op schrift stelde, beging bovendien een nog zwaardere zonde dan wie de woorden enkel uitsprak. Geschreven of gedrukte ontuchtigheden waren immers niet langer vluchtig. Backx beklemtoonde dit laatste in het vierde deel van zijn vierde sermoen aangaande het zesde en negende gebod: “4. Zyn d‟oneerlijcke woorden soo schaedelijck en mishaegen die soo seer aen Godt, wat sullen wy seggen van oneerlijck boecken, onsuyvere schriften, ongeschickte liedekens, (…). D‟onsuyvere woorden gaen noch voorby, (…) worden van sommige met‟er tijdt vergeten: maer dat geschreven oft gedruckt is, dat blijft dueren: (…): dat can altydt ingesien en gelesen worden. De tongh en spreckt maer somtyts, het papier spreckt altijdt.”253 De ogen werden naast het lezen van boeken nog omwille van andere redenen als een onderdeel van de oorzakelijkheid voor overspel aangeduid. Enerzijds attendeerden de auteurs hun publiek erop dat zij hun blik beter niet lieten vallen op onkuise beelden en schilderijen. Deze visie werd zowel verwoord in de preekboeken door bijvoorbeeld Massemin 254, als in de 251
CB KUL, 7A3969 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 2, p.315-316. 252 GTB-WNT: grimmen = het gelaat vertrekken, grijnzen. OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXI. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1781, p.113-114. 253 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.369. 254 “Niet is‟er gemeender als vuile, of dobbelzinnige woorden te klappen, (…); niet gemeender, als oneerbaeae [sic] schilderien in de huizen, bloote borsten op de straeten en kerken, (…).” CB KUL, 7A3970 1-3, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de sondagen. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.193-194.
124
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis catechismuscommentaar van Vandenbossche 255. Priester Joannes Verslype gaf zijn toehoorders het volgende mee, alvorens in zijn sermoen over de oorsprong “van de sonde van onsuyverheyt” over te gaan tot het verhaal van een jongeman die door het zien van een schilderij betreffende het overspel van de god Jupiter zich eveneens aan deze zonde schuldig had gemaakt: “3.Wat sal ick hier gaen seggen van de onsuyver beelden en schilderyen, de welcke sommmige op pretext van de konste ofte cieraet van hun saletten of lusthoven voor de oogen van ieder een uytstellen, sonder eens aen te sien hoe schadelijck dat dese beelden zyn aen de eerbaerheyt en aen de goede manieren, hoe sy onbetaemelijcke verbeeldingen in‟t verstant printen en de herten van de aensienders voorders tot oneerbaerheyt ontsteken.” 256 Anderzijds wezen de auteurs vaak met een vermanende vinger in de richting van de vele vrouwen die te veel aandacht spendeerden aan hun uiterlijk. Backx vond dit aspect van dermate groot belang dat hij er maar liefst vijf sermoenen aan besteedde: twee aan “het lichtveerdig çieraet der cleederen” en drie aan “het naeckt gecleedt gaen der vrouwpersoonen”257. Het volgend citaat, dat werd gestaafd met behulp van de kerkvader Tertullianus, verwoordde kernachtig zijn visie alvorens hij overging tot een gedetailleerde uiteenzetting: “1. Den overdaedt in cleederen is grooter sonde als eenighe meynen, door dien hij verweckt tot onkuysheydt.(…). 1. (…) Gelijck het gulde calf, (…), is gegoten geweest van de goude pendanten der vrouwen en dochteren: alsoo (seght eenen sekeren schryver) wort seer lichtelijck, jae door een seker naturelijck gevolgh uyt de hooveerdige cieraeten gegenereert en voortsgebrocht het calf van oncuysheydt.”258 Diverse plaatsen van onkuisheid moesten worden gemeden. Dit waren meestal de plekken die geassocieerd werden met zintuiglijke waarnemingen die tot onkuis gedrag aanzetten, zoals het overdadig nuttigen van spijs en drank in herbergen en brandewijnkoten of het dansen en
255
UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft Christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.350. 256 GTB-WNT: pretext = schijnbare reden, voorwendsel. GTB-WNT: konst = kunst. GTB-WNT: salet= ontvangkamer, salon. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.471-472. 257 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, s.p., lyste der sermoonen. 258 GTB-WNT: pendant = hanger, inzonderheid een sieraad van metaal of edelgesteente. GTB-WNT: hovaardig = luisterrijk, prachtig. CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.422-424.
125
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis zingen tot in de vroege uurtjes. Onder andere Petrus Massemin sprak zich uit over de plekken van onkuisheid die men uit de weg moest gaan. “Hier onder verstaen ik, ten eersten, alle de dansscholen, (…): men maekt aldaer kennisse met malkander, tusschen het danssen, de onzuivere oogen vliegen op malkander, de onzuivere begeerten worden ontsteken, (…), het welk de eersten trap is tot de onkuisheid.(…). Het zelve moet ook met proportie gezeid worden van verscheide kaffehuizen en brandewynkoten, (…). Diergelyke plaetzen zyn ook vele herbergen, alwaer men zoude zeggen dat den weerd en de weerdinne nog al eenigzins schynen godvreezende te zyn, en die, (…), geen zwaerigheid vinden, om eene kamer te geven aen twee ongelyke persoonen, die zy wel weten niet zeer pluis te zyn.”259 Volgens Van Hooydonck dient de term dansschool hier niet letterlijk te worden begrepen, maar duidde ze wellicht op de ontmoetingsplaatsen waar danspartijen werden gehouden, zoals de herberg260. Massemin oordeelde dat al deze plekken samen een vlek op het christelijk geloof warenn en het daar was dat “de huwelyken besmet en onteert worden” en “dat‟er overspelen zonder einde bedreyen worden”261. Meerdere auteurs spraken zich in deze context dan ook vermanend uit over dergelijke gevaarlijke ontspanning. Verheyen stelde in zijn catechismuscommentaar dat aan de christenen onderwezen moest worden dat als mogelijke remedie tegen de onkuisheid, men ten eerste het lichaam moet onthouden van overdaad. “De onkuysheyd is de eerstgeboôrne dochter der gulzigheyd, zoo in eten, als in drincken.” Als tweede remedie stelde de catechismus volgens hem dat men het gezelschap van ongelijke personen moet schuwen262. Hij somde hier onder meer de “labaeyen”, “kwanselbieren” en “spinningen” op263. Ook almanakken kenden het dansen soms een negatieve connotatie toe. 259
GTB-WNT: proportie = evenredigheid. CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.279-280. 260 Van Hooydonck kon niet achterhalen wat Massemin bedoelde met de term dansscholen. Zij haalde aan dat dit wellicht de ontmoetingsplaatsen waren waar ook werd gedanst, zoals herbergen. Uit een 18 de-eeuwse ordonnantie van Karel 3 blijkt immers dat er veel in herbergen werd gedanst. VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.103-104. De GTB-WNT geeft aan dat een school ook een plaats of toestand is waarin gelegenheid is iets te leren of zich eigen te maken, zonder gedachte aan een geregelde leergang. 261 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.282-283. 262 CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.267-268. 263 De Leuvense moraaltheoloog Pauwels beschreef en bestreed in een traktaat uit 1749 deze praktijken. Onder „kwanselbier‟ wordt het bier verstaan dat de jonkheid opeiste wanneer één van hen huwde en dat door hen werd opgedronken in een gezamenlijk gelag. (p.95). Onder „spinningen‟ werden de samenkomsten begrepen in de vooravond van jonge dochters en gehuwde vrouwen om samen werkzaamheden te verrichten. Op het einde van deze avonden kwamen er echter ook heel wat mannen af en er werd er gedanst, gezongen en intiem met elkaar omgegaan.(p.56). Ook de „labbaeyen‟ moeten in deze context worden geplaatst aangezien ze begrepen kunnen
126
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis De Snaek-almanak uit 1780 wijdde er zelfs een volledige tekst aan waarin werd aangebracht dat het enkel negatieve gevolgen teweegbracht zoals “zottigheyd”, “oorlog” en “dwaesheyd”264. Backx somde dan weer op welke onkuise zonden allemaal ontsproten aan het overmatig drankgebruik binnen de drie sermoenen die hij specifiek aan dronkenschap spendeerde 265. Ook Valcke bestemde een sermoen aan zatlapperij en alle zonden die eruit voortkwamen. Hij verwees naar de benamingen die diverse heiligen toekenden aan de dronkenschap en noemde het “de moeder der boosheyd” en “den vonk der onkuyscheyd”. Verder gaf hij ook een opsomming van alle zonden die uit dergelijke alcoholmisbruik voortkwamen. “Daer zyn geene zonden zoo schroomelyk of zoo verfoeyelyk, die uyt de dronkenschap niet voortkomen; vloeken, zweren, lasteren en blasphemeere; tuysschen, vegten, overspel en hoererye bedryven is gemeyn aen de dronkaerds. Zy overtreden alle goddelyke en menschelyke wetten; (…).”266
B Ongeloof en slecht voorbeeld van de ouders Een tweede oorzaak van overspel die her en der werd genoemd, is het feit dat mensen de christelijke levenswijze niet of slechts deels volgden. Zo schreef Massemin dat de oorzaak van de meeste zonden kon worden gezocht in het feit dat vele mensen niet langer de mis bijwoonden en ook niet oprecht gingen biechten. Bovendien voegde hij bij dit punt toe dat vele ouders zo het slechte voorbeeld gaven aan hun kinderen 267. Ook de standpunten van de Duitse mysticus Joannes Taulerus sloten hierbij in zekere mate aan. Hij stelde vast dat niemand zonder zonde was. Er waren priesters die het celibaat aan hun laars lapten en wereldlijke rechters die overspel pleegden. De remedie lag voor hem in het schuwen van
worden als samenkomsten van de jeugd in de herberg tijdens de kerkdiensten.(p80). THEWISSEN (H.). De Limburgse jonkheid: jongerencultuur vanaf de late middeleeuwen in een Europese context. Amsterdam (doctoraal proefschrift universiteit Amsterdam), 2005, 279p. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 20 maart 2010. 264 OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC.LXXX. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1780, p.111-112. 265 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, s.p., lyste der sermoonen. 266 GTB-MNW: tuyschen = dobbelen; bedriegen, beetnemen. GTB-WNT: gemeen = gemeenschappelijk; de gewone gang van zaken. UBG, BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St. Truyden, bij Joannes Bernardus Smits, 1789-1790, p.220-221. 267 CB KUL, 7A3970 1-3, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de sondagen. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.191.
127
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis overdadig eten en drinken, maar bovenal in de Heilige Schrift
268
. Bloemert bevond zich
eveneens op deze lijn aangezien hij de volgende “behulpzelen” noemde om het huwelijkssacrament te onderhouden: “Ten eersten, het gebedt. (…). Ten tweeden, moet volgen vasten, ofte soberheidt van spys ende drank (…). Ten derden, zorgh te nauste te draeghen om t‟ontgaen de perikelen. Deze zyn te vinden in aenzien ende familiere t‟zaemenspreeken van ongelyke persoonen: (…).”269 In de preekbundel van Valcke werd de hierboven aangehaalde visie van Massemin uitvoerig uiteengezet. Valcke stelde vast dat een slechte jeugd en ontoereikende voorbereiding op het huwelijk de voedingsbodem vormden voor minderwaardige huwelijken waarin men bijvoorbeeld overspel pleegde. Vervolgens kwamen uit deze slechte huwelijken slechte kinderen voort die in de voetsporen van hun ouders traden. Het was in deze opvatting dan ook noodzakelijk dat men huwde met de juiste christelijke ingesteldheid en zodoende “Jesus tot uwe bruyloft genood”. “De eerste reden, waerom dat‟er zoo weynig gelukkige houwelyken gevonden worden,(…), om dat zy hun tot dit H. Sacrament niet wel bereyden: (…). Sy worden vermaledyd in hunne kinderen; (…) sy worden aen hunne ouders gelyk, en dikwils overtreffen sy hun in de boosheyd; want sy zien geene goede voorbeelden; (…). De tweede oorzaeke waerom dat‟er zoo veele ongelukkige houwelyken gevonden worden onder de Christenen, is, om dat‟er zoo veel zyn die de gratie van het H. Sacrament niet tragten zorgvuldig te bewaeren.”270 Een Brugse volksalmanak uit 1781 die ik in het voorgaande hoofdstuk hanteerde, sprak deze visie van Valcke tegen en was van oordeel dat vele ouders hun kinderen wel degelijk het goede voorbeeld gaven.
268
UBG, BIB.HER.000996, TAULERUS (J.). Gheestelycke sermoonen op alle de sondaghen ende heylighdaghen van het gheheel iaer. Antwerpen, bij Joannes Baptist Verdussen, 1685, p.17-22. 269 GTB-WNT: perikel = dreigend gevaar. UBG, BIB.ACC.006760, BLOEMERT (A.A.). Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en deftige predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t geheel jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688, p.24. 270 GTB-WNT: vermaledijd = vervloekt, door God verdoemd. KUL MS, 251.951 VALC serm (vol.1-4), VALCKE (P.F.). Sermoenen op de sondagen en feestdagen. Brugge, bij Joseph de Busscher, 1784, deel 1, p. 161-165.
128
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis “Aen alle laetdunkende en buytenspoorige jonkheyd. (…). Al hoe wel het veeltyds aen de ouders niet en lyd, midts zy hunne kinderen in de deugd gestaedig voortgaen, en vermaeningen de alderkragtigste geven.”271 Ook in de catechismuscommentaar trof ik het onchristelijk leven aan als oorzaak voor echtelijke ontrouw, m.n. in de Catholycke onderwijzinge van Huleu die werd gedrukt op het einde van de 18de eeuw. Naast het onder meer ontwijken van kwade gezelschappen en het mijden van plekken waar oneerlijke liederen werden gezongen, diende men volgens Huleu ook te vasten indien men het zesde gebod wilde eerbiedigen. Daarnaast stelde hij dat het gebed en al hetgeen de mens tot God keerde, ook gebruikt moest worden als hulp om zich niet te bezondigen aan overspel272.
C De duivel Eén van de oorzaken die slechts zijdelings werd aangehaald, is de verantwoordelijkheid van de duivel. De predikant die met betrekking hiertoe een duidelijke uitleg gaf door middel van de parabel van de akker, was priester De Vloo. Hij verklaarde dat op elk tarweveld onkruid voorkwam en niemands hart dus vrij was van de drie begeerlijkheden waaruit alle zonden voortkwamen. De begeerlijkheid van het vlees was verantwoordelijk voor de braspartijen en het overspel en was er gekomen door “den vyand van den mensch, den duyvel”. Maar de mensheid ging niet vrijuit, aangezien ze lag te slapen toen de duivel het onkruid zaaide en ze eigenlijk moesten waken over zichzelf en elkaar. De Vloo veronderstelde dat zedenschennis voorkwam wanneer een man niet goed op zijn vrouw lette of een moeder niet naging of haar kind op tijd en stond bad. De duivel was dus slechts deels verantwoordelijk voor alle zonden waarvan het overspel er één was en het was aan het volk zelf om op te passen. “Ziet, den duyvel waekt en loopt altyd rond als eenen briesschende leeuw, om te zien, wie hy kan verslinden; (…). En van waer komt dan al dat onkruyd in uw hert? Den vyand heeft het daer in gezaeyd; ja, maer door uwe schuld; gy sliept terwyl gy moeste waeken.”273
271
GTB-WNT: laatdunkend = verwaand, een hoge dunk van zichzelf hebben. OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXI. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1781, p.113-115. 272 CB KUL, RA2889 1-8, HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni ofte catholyke onderwyzingen op den Mechelschen catechismus. Mechelen, bij P.J. Hanicq, 1793, deel 4, p.78-84. 273 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1789, deel 2, p.15-28 (citaat p.28).
129
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis In andere boeken werd aan de onkuisheid een specifieke duivel toegekend, Asmodeus. Onder meer Verslype voerde Asmodeus ten tonele in het kader van zijn vijfde sermoen “van de sonde van onsuyverheyt” waarin hij besprak welke bijzondere heerschappij deze duivel over o.a. de overspeligen had en de enorme moeilijkheid die zij ervaarden om van deze zonde af te stappen274. Ook Backx noemde reeds in de 17de eeuw Asmodeus in dezelfde preek waarin hij de drie soorten begeerlijkheid uiteenzette waaruit zondigheid voortkwam. Opvallend is bovendien dat hij stelde dat men binnen het huwelijk meerdere personen diende te mijden, m.n. Venus, Bacchus en Asmodeus, en dat de kwade begeerlijkheid die vele zonden veroorzaakte, was ontstaan door de erfzonde. Dit laatste idee kwam echter ook bij andere predikanten voor. Het 18de – eeuwse anonieme manuscript met sermoenen bevestigt dat de gedrukte preekbundels een grote overeenstemming vertoonden met de neergepende preken. Het manuscript bevat een preek over de zonden in het algemeen die wordt gedateerd in 1776 en waarvan de inhoud grotendeels overeenkomt met de inhoud van de laatstgenoemde preek van De Vloo. Daarnaast stemde de preek ook met de voorgaande genoemde oorzaken in: huizen waar overdadig werd gedronken, moesten worden gemeden, alsook oneerlijke discoursen, misleidende boeken en theaters275. Huwelijksontrouw werd, zoals uit hoofdstuk twee bleek, niet enkel door de clerus in verband gebracht met de duivel. De volksboeken kenden de duivel in zijn diverse gedaantes evenzeer. Het volksboek over Russche, het hulpje van de duivels, is hiervan het meest toepasselijke voorbeeld. “Daer nae quam Asmodeus die prince groot / prince der luxurien sonden bloot/ dat icse in oncuysheden soude doen sneuen/ endi bi vroukens soude doen rusten met soeten aencleven.”276
D Andere oorzaken Een andere oorzaak die binnen deze bronnencategorie sporadisch opdook, is ledigheid of luiheid. Vandenbossche noemde deze beweegreden in een opsomming van de oorzaken van zonden tegen het zesde gebod. 274
UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.506-520. 275 UBG, BHSL.HS.3748, Nederlandse sermoenen gepredikt te Gent van 1757-1786 (manuscript). 18de eeuw, pak 1, fo.57r.-59v. 276 GTB-WNT: luxurie = onkuisheid. DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel, 1950, p.18.
130
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis “V. Welcke sijn de oorsaecken, die ons tot de onsuyverheyt trecken? A. Oneerlijcke persoonen, ende plaetsen: curieuse ooghen: overvloedigheyt, ende lichtveerdigheyt in kleederen: het aensicht blanketten: maecken, koopen, ende bewaeren oneerlijcke schilderijen: dichten, schrijven, oft liedekens, oneerelijcke cautenantien, ende dansen, lichtveerdighe manieren, ende aenraekingen: ledigheydt, dronkenschap, ende gulsigheyt: ende dierghelijkcke.”277 Eén van de neergeschreven preken gaf een uitvoerige uiteenzetting hieromtrent. Deze preek beschreef hoe koning David tot overspel was gekomen omdat hij door ledigheid tot ontuchtige begeertes werd aangezet. De auteur van deze preek oordeelde dat David zijn ogen nooit op Betsabee had laten vallen en dus nooit tot overspel was gekomen, indien hij zich had toegelegd op arbeid i.p.v. op “ledig wandelen”278. Andere visies met betrekking tot oorzaken van onkuisheid staan in verband met menselijke zwakte. Zo besprak Verslype in zijn 38 ste sermoen – het sesde van de sonde van onsuyverheyt – dat deze zonde ongeneeslijk leek te zijn en wel om volgende reden: “Wat is dit te verwonderen, geconsidereert de uytterste kranckheyt en boose genegentheydt van den mensch tot de sonde, oock selfs al is‟t dat hy sijn selven niet vrywilligh in de occasien en smyt?”279 Ook De Vloo liet in zijn sermonarium horen dat de mens maar beter oppast voor zijn eigen krankheid en broosheid en slechts een zwak wezen is. “De vreeze van uw eygene krankheyd en broosheyd. (…) . Van u zelven, gy zyt eenen niet, een broos riet, een vat van alle krankheyd en ellende; mistrouwd dan altyd van u zelven; en betrouwd altyd en in alles op Godt, (…).”280 Massemin vulde deze visie verder aan door te stellen dat “onkuisschaerts” nog een slag erger waren dan andere zondaars, aangezien ze zichzelf en andere trachtten wijs te maken dat hun 277
GTB-WNT: blanketten = de huid blank maken d.m.v. blanketsel. GTB-MNW: couten = babbelen, keuvelen. GTB-WNT: lichtvaardigheid = onbedachtzaamheid, onbezonnenheid. GTB-WNT: ledigheid = de toestand van niet door verplichte bezigheden in beslag genomen te zijn, met ongunstige bijgedachte binnen deze context. UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.350. 278 UBG, BHSL.HS.1321, Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het kerkelijk jaar (manuscript). 17dede 18 eeuw, 12°, fo.7r.-12v. 279 GTB-WNT: krankheid = zwakheid, inzonderheid in zedelijk opzicht. GTB-WNT: genegenheid = de hoedanigheid van tot een handeling genegen te zijn. GTB-WNT: occasie = mogelijkheid, omstandigheid geschikt voor een bepaald doel. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.522523. 280 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1791, deel 8, p.337.
131
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis scheve schaats geen zonde was, net omdat ze uit menselijke krankheid voortsproot en God daarom medelijden had met hen281. Een andere vroegmoderne visie die ook in deze bronnen kon worden gedetecteerd, is de humoresleer. Deze visie op het menselijk lichaam werd door verscheidene clerici aangehaald als het op zondigen aankwam en ook een reeds eerder vernoemd volksboek vermeldde de humoresleer als mogelijke oorzaak van vrouwelijk overspel. Onder meer predikant Backx was ervan overtuigd dat “melaetsheydt van de ziele (die de sonde is)” op velerlei vlakken overeenkwam met de lichamelijke kwalen, bijvoorbeeld in oorzakelijkheid. Lichamelijke ziekte werd veroorzaakt door de “overtollige hitten, die het onsuyver bloedt, en de scherpe, soutevochten oft humeuren des lichaems” ontstaken. De melaatsheid van de ziel werd zodoende ook veroorzaakt door de hitte van de begeerlijkheid 282. Ook De Vloo deelde deze visie en was ervan overtuigd dat onkuisheid één van “de koortsen der ziele” was. “Alle menschen zyn met die koortsen besmet, den eenen meer en den anderen min; want niemand is zonder quade passien en driften, het zyn overblyfselen van de zonde van Adam: (…). De koortse neemt doorgaens haeren oorsprong uyt quade humeuren, die zyn en worden vergaedert in‟s menschens lichaem, door den overvloed of ongezondheyd van spys of drank.”283 Andere oorzaken die doorheen vele preken naar voor werden geschoven, hadden te maken met zinnelijkheid en werden vaak aangehaald in het kader van de zintuiglijke oorzaken van overspel. Begrippen die in deze context genoemd werden, waren wulpsheid, zinnelijke lust en vleselijke begeerte. Jezuïet Bloemert verbond dit op zijn beurt met een andere vaak genoemde oorzaak, nl. de overdaad aan spijs en drank. “De vleeschelyke bekoringhe heeft zyn wortel ook in overdaet van spys ende drank: want als de natuur ontfanghen heeft dat genoch is tot voedtzel, de rest verandert in materie van aenteelinghe, hier van komt dertelheidt des vleesch.”284
281
CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.259-260. 282 GTB-WNT: humeur = vocht, sap in het menselijk lichaam. UBG, BIB.ACC.025492, BACKX (R.) Sermoonen op ieder sondagh van het geheele jaer. Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1709, p.610-611. 283 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1791, deel 7, p.158-159. 284 GTB-WNT: aanteling = aankweking, door telen vermeerderen. GTB-WNT: dartelheid = weelderigheid, wulpsheid. UBG, BIB.ACC.006760, BLOEMERT (A. A.). Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en deftige predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t geheel jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688, p.24.
132
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis 2.3.2 Welke zijn de retorische middelen die de auteurs aanwendden? Zoals ik al kort aanhaalde naar aanleiding van het kerkelijke huwelijksdiscours, werden verscheidene argumentatiemethodes en retorische middelen aangewend om het gelovige volk ervan te overtuigen dat ze hun huwelijkse kuisheid dienden te bewaren. Een eerste retorische strategie die ieder van de door mij onderzochte auteurs toepaste, is het autoriteitsprincipe. Geen enkele predikant liet zijn kans onbenut om de gelovigen te overstelpen met apostolische citaten of argumentaties van gezaghebbende kerkvaders. De kerkvader die in de door mij bestudeerde periode het vaakst werd genoemd, is ongetwijfeld Augustinus (354-430). Bepaalde preekpassages puilden werkelijk uit van de autoriteiten. Zo haalde Verslype in zijn Historie en overeenkominge der vier evangelien werkelijk alles uit de kast om zijn visie betreffende onkuise gedachtes te bewijzen. Hij citeerde achtereenvolgens H. Hieronymus, David, H. Joannes Damascenus, H. Gregorius, H. Bernardus, de Heilige Schrift en de apostel Jacobus. 285 Predikanten gebruikten ook graag voorbeelden om hun punt te verduidelijken. Het vaakst aangehaalde voorbeeld i.v.m. overspel was ongetwijfeld het verhaal van David 286. Vooral in de context van de zintuiglijke oorzaak betreffende de ogen, was het verhaal van de Bijbelse vorst en Betsabee een geliefkoosd onderwerp287. Deze casus vormde een dankbaar onderwerp om aan te tonen dat niemand mocht denken dat deze zonde op hem of haar geen vat zou kunnen krijgen, aangezien zelfs deze vrome vorst eraan ten prooi viel. “Colommen bezwyken, alderheyligste menschen vallen. (…). Ziet David, dien man na Gods hert, hoe leelyk hy gestronkelt heeft. (…) Het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden menigvuldig, de perykelen groot, daer is niet veel noodig, om ons van groote heyligen, groote zondaers te maeken, (…).”288 Naast kerkelijke voorbeelden, waarvan David er één is, maakten sommige priesters ook gebruik van wereldlijke voorbeelden. Zo gaf Verslype in één van zijn vele sermoenen over de onkuisheid een opsomming van gekende overspeligen om aan te tonen dat deze zonde een ware plaag is. Na enkele Bijbelse voorbeelden van onkuise liefde, zoals Salomon die “door 285
UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.489-492. 286 Zie ook hoofdstuk 2, p.45. 287 Bijvoorbeeld: CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.360-361. 288 GTB-MNW: colomme = zuil, paal. GTB-WNT: stronkelen = struikelen, binnen dit citaat in figuurlijk verband. UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1790, deel 6, p.7.
133
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis de onsuyver liefde der vrouwen” in afgoderij verviel, noemde hij onder meer Anna Boleyn en Maarten Luther289. Krasse uitspraken doken vaak op in deze bronnen, maar men mag zich niet laten misleiden, aangezien ze vooral bedoeld waren om de aandacht van de toehoorders te trekken en te behouden290. Daarnaast is ook voorzichtigheid aangewezen als het op de vaak voorkomende negatieve zedenschetsen aankomt. “O ik vreeze! Dat‟er al veel zyn, die, in de plaetse van Jesus tot hunne bruyloft te nooden, gelyk die van Cana gedaen hebben, hem veel eer verdreven, en den duyvel in syne plaetse genood hebben! (…) O grooten Godt! Hoe veel trouwen‟er zoo niet gelyk de heydenen! Hoe veel trouwen‟er niet uyt enkel gierigheyd, en enkelyk om het geld en het goed?”291 Predikanten hadden ook tot doel het voorgestelde herkenbaar te maken en maakten hiervoor gbruik van onder meer uitvergroting 292. Vooral Massemin blinkt hierin uit, door het in zijn preek voor te stellen alsof haast iedereen die huwt enkel oog heeft voor de ontuchtige aspecten. “Maer wat zouden wy hier al niet konnen zeggen, dat de schaemte ons doet zwygen, tegen die Chrstenen zelve, dat nauwelykx weten, met wat inzigt dat zy het huwelyk moeten aengaen, om christelyk aentegaen: zy peizen nauwelykx op iet anders, als op het vlees, (…). Zy komen met de vreeze des Heeren niet, om het zelve te ontfangen, maer met de liefde van de vuile Venus.”293 “ (…), wat moeten onder ons zoo vele gemeene menschen, zoo vele volkryke huisgezinnen verwagten, waer onder niet een overspel, maer by duizende bedreven worden? (…) O! Men zoude hedendaegs ook wel met den treurenden Jeremias mogen zeggen: (a) Adulteris repleta est terra. De aerde is vervult met overspeelders.”294
289
UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.510. 290 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.134. 291 UBG, BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St. Truyden, bij Joannes Bernardus Smits, 1789, deel 1, p.153-154. 292 STORME (H.). Op.cit., p.142 en p.147 (punt III). 293 GTB-MNW: Venus = de heidense godin der natuurlijke of seksuele liefde. CB KUL, 7A3969 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 2, p.363. 294 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 2, p.10-11.
134
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis De historicus Storme haalde al aan dat gedurende de 17 de en 18de eeuw de eenzijdige gerichtheid op het zondige één van de opvallendste eigenschappen was van de predikatie 295. Dit werd ook sterk tot uiting gebracht in de sermoenen en catechismuscommentaren betreffende overspeligheid, waarin iedere auteur de alomtegenwoordigheid en de verachtelijke aard van deze zonde beklemtoonde. Verslype staafde dit punt bijvoorbeeld door te verwijzen naar het berouw dat David had: “In het 6. gebodt, (…), wort de sonde van overspel seer wel ten hoofde gestelt, overmits dat in haer meer leelijckheyt bevonden wort, dan in d‟andere, (…). De penitentie, den angst en de benouwtheden van David thoonen oock genoegh voor wat een grouwelycke sonde dat het overspel alsdan wiert gehouden, (…).”296 De nadruk op de zwaarte van deze zonde diende dan ook voornamelijk te worden gezien in de enerzijds repressieve en anderzijds preventieve functie die de predikatie had 297.
2.3.3 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht? Na onderzoek kan ik besluiten dat de dubbele standaard zeker tot uiting werd gebracht binnen deze bronnen inzake de ernst van de overtreding. De ergste vorm van overspel werd immers gepleegd door een gehuwde vrouw. Backx‟ visie hieromtrent werd reeds onder punt 2.2 toegelicht en staafde het beeld dat vrouwelijk overspel erger was en bijgevolg zwaarder diende te worden bestraft. Maar als het op toewijzen van schuld aankwam, waren de predikanten veel minder eenduidig. Hoewel op het eerste zicht zou kunnen worden gedacht dat vooral met een beschuldigende vinger in de richting van de vrouw werd gewezen, blijkt uit de bronnen dat zowel mannen als vrouwen ervan werden beschuldigd hun eigen overspel of dat van een ander te veroorzaken. Een beeld dat sporadisch binnen de bronnen terugkeerde, is dat van de vrouwelijke verleidster. Predikanten stelden vrouwen verantwoordelijk voor wie door haar aantrekkingskracht tot onkuisheid werd gebracht en zondigde 298. De meest duidelijke voorstander van deze visie is Backx, aangezien hij in de lijn van de apostelen voornamelijk
295
STORME (H.). Op.cit., p.134-135 en p.138. GTB-WNT: penitentie = berouw, boetedoening. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.493-494. 297 STORME (H.).Op.cit., p.140. 298 ROTSAERT (K.) Op.cit., p.99-100. 296
135
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis vrouwen aanmaande zich zedig te kleden299. Maar vrouwen waren lang niet de enige schuldigen. De echtgenoot werd immers ook schuldig bevonden in bepaalde gevallen omdat hij geacht werd het goede voorbeeld te geven en zichzelf en zijn vrouw in toom te houden. De argumenten waarmee de predikanten hun miskenning van vrouwen bekrachtigden, waren dat zij van nature uit zwakker waren en zij veel minder dan mannen weerstand konden bieden aan passionele driften. Hoewel de 17 de-eeuwse predikanten zoals Backx dit iets explicieter stelden, zoals bleek uit het onderzoek van Rotsaert, kwam dit beeld ook nog in de 18 de eeuw aan bod300. “(…), omdat de man als het hooft van de vrouwe gemeynelyck met meer verstant, wysheyt, en sterckheyt begaeft is, ende soo meer behoort de deught te oeffenen, de sonde te schouwen, sijne passien te temmen, sijne geyle lusten, en ongeregelde driften in den toom ende onder het gebiedt van de reden te houden, omde vrouwe, die den apostel Petrus een crancker vaetien noemt, met goet exempel voor te gaen, ende eerst te doen het gene hy wilt dat sijne vrouwe naervolge.”301 Belangrijk is vast te stellen dat in deze bronnen het niet louter vrouwen waren die al eens een scheve schaats reden. Heel wat predikanten bespraken zowel mannen als vrouwen die hun heil zochten buiten het echtelijk bed en zij wezen lang niet enkel schaars geklede vrouwen aan als oorzaak hiervan. In zijn preek over de dronkenschap richtte Valcke zich bijvoorbeeld specifiek tot dronken echtgenoten die hun vrouw en kinderen bedrogen, het huishoudelijk geld verkwistten en zich bezondigden aan huiselijk geweld 302. Massemin daarentegen wees met een vermanende vinger in de richting van vrouwen die weigerden onderdanig te zijn aan hun man en stelt dat sommige vrouwen een pak slaag uitlokten door de ontucht die ze bedreven. “Fy, zulke vrouwen, die hunne mans geduerig beknyzen, die liever eene blauwe ooge waegen zouden, als eerst te zwygen, die een hoofd als eenen steen hebben, die alles verzuipen
299
CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.405-406. 300 ROTSAERT (K.) Op.cit., p.132-134. 301 GTB-WNT: exempel = voorbeeld. GTB-MNW: vat = naam van het menselijk lichaam, vnl. als bewaarplaats van de ziel. CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.311. 302 UBG, BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St. Truyden, bij Joannes Bernardus Smits, 1789-1790, deel 4, p.220-221.
136
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis wat den man kan winnen, die van hunnen man van de eene na de andere klappeie gaen klaegen enz.”303 In een ander sermoen “op de zonde van onzuiverheid” keerde Massemin zich dan weer specifiek tegen ontuchtige mannen die de verleidersrol op zich namen. “(…), zy laeten niet na van tegen hun beter weten en conscientie, aen zommige kranke en ligtgeloovige vrouwspersoonen wystemaken, dat het gene waer toe zy hun verzoeken, geene doodzonde is, ja dat zy alle quad op hun nemen, waer door dat‟er vele jammerlyk verleid worden; (…).”304 Uit dit summiere overzicht komt dus duidelijk naar voor dat hoewel de dubbele standaard expliciet werd geponeerd en het vrouwelijk overspel als een nog zwaardere zonde werd gezien door de clerus, dit veel minder eenduidig was aangaande de schuld en oorzaken voor ontrouw.
2.3.4 Was er een evolutie doorheen de tijd m.b.t. de aangeduide oorzaken? Deze vraag lijkt reeds beantwoord te zijn alvorens de bronnen in te kijken, indien men de stelling van Storme aanneemt die schreef dat er een grote continuïteit was op inhoudelijk vlak en de hoofdthema‟s constant bleven. Hij meende te mogen vaststellen dat de veranderingen zich voornamelijk beperkten tot de vormgeving en inkleding van de onderwerpen. Volgens hem werden de meeste 17de- en 18de- eeuwse sermoenen dan ook gekenmerkt door een tijdloos karakter en gingen de preekboeken hierom vaak eeuwenlang mee 305. Het leek mij aldus een interessante invalshoek om deze stelling te toetsen aan het discours dat werd gevoerd m.b.t. de oorzakelijkheid van overspel. Uit mijn analyse kwam duidelijk naar voor dat de hoofdthema‟s inderdaad constant bleven. Doorheen de gehele periode keerden dezelfde visies betreffende de oorzaken van overspel terug. Ook de retorische strategieën en gendergerelateerde invalshoek bleven grotendeels ongewijzigd. Hier en daar trof ik wel stellingen aan die een iets radicalere of net minder uitgesproken visie vertegenwoordigden, zoals de nuanceringen in de catechismuscommentaren van Huleu en Verheyen naar het einde van de 18 de eeuw toe m.b.t. de positievere 303
GTB-WNT: beknijzen = in de gaten hebben. GTB-WNT: klappei = min of meer smadelijke naam voor een praatzieke vrouw, kwaadspreekster. CB KUL, 7A3969 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.235 304 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.762 [sic: de zeven is een drukfout, het echte paginanummer is 262]. 305 STORME (H.). Op.cit., p.99-101
137
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis waardering van seksualiteit binnen het huwelijk in bepaalde omstandigheden 306. Een duidelijke evolutie doorheen de tijd kon ik hieruit echter niet afleiden. Bovendien dient in rekening te worden genomen dat de auteurs vaak geïnspireerd werden door elkanders sermonaria en gedachtegoed. Het voorbeeld van het verhaal dat werd toegeschreven aan de 14de-eeuwse predikant Taulerus en opnieuw opdook in de preekbundel van Backx in nagenoeg dezelfde bewoording, is hiervan een duidelijk bewijs 307. 3 Besluit De preekboeken en catechismuscommentaren bleken een uiterst interessante invalshoek te vormen binnen het kader van mijn onderzoek naar de oorzakelijke omstandigheden van buitenechtelijke betrekkingen in de Vroegmoderne Tijd. De verdienstelijke studies van onder meer Storme maakten er mij bewust van dat niettegenstaande deze bronnencategorie onderhevig is aan enkele fundamentele beperkingen, ze de onderzoeker toelaat een blik te werpen op de visies die door de clerus werden geponeerd vanop de kansel en in de catechismusles. Het bronnenonderzoek dat ik heb gevoerd was beperkt omwille van de tijdslimiet, alsook omwille van het feit dat deze bronnen slechts een onderdeel vormen van een veel uitgebreider bronnenpakket dat ik voor deze studie heb geselecteerd. Definitieve resultaten voorleggen lijkt mij hier aldus niet op zijn plaats. Wel blijkt dat Storme inderdaad niet overdreven heeft door het bronnentype als “erg repetitief” te bestempelen en het geschetste beeld aangaande de moraliteit met betrekking tot oorzakelijkheid van overspel, niet meer ingrijpend zal wijzigen. De geschiedenis van de katholieke predikatie werd immers gekenmerkt door een grote continuïteit op inhoudelijk vlak. 308 Wellicht zal een diepgaander en meer uitgebreide analyse, mogelijk aangevuld met catechismussen en biechtboeken, het door mij geschetste beeld aldus kunnen aanvullen en nuanceren voor de 17de en 18de eeuw, maar geen verregaande veranderingen opleveren. De katholieke visie op huwelijk en seksualiteit bleek erg pessimistisch en dat veroorzaakte dus mede een uitvoerige veroordeling van de ontucht in het algemeen en de overspeligheid specifiek. Overspel kon niet worden goedgepraat, in geen enkele vorm en onder geen enkele voorwaarde. De oorzaken die de clerus aangaf, waren daarenboven van velerlei aard. Heel 306
Zie punt 2.1 (p.115-117). Zie p.118. 308 STORME (H.). Op.cit., p.99. 307
138
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis wat oorzaken werden verbonden met de zintuigen en zodoende werden zaken zoals het dragen van ontuchtige kledij, het drinken van alcoholische dranken of het lezen van slechte boeken scherp vermaand. Al wat de zwakke mens kon prikkelen in zijn vleselijke begeertes en een mogelijke aanzet tot overspel kon vormen, diende te worden gemeden. De visie dat uit overspelige huwelijken wederom ontuchtige kinderen zouden voortkomen, werd eveneens geponeerd en ook de duivel werd deels verantwoordelijk gesteld. Het volk werd geacht oprecht te geloven en te leven zoals de “christelijke leeringe” het voorschreef. Op het vlak van retoriek viel de voorkeur op die auteurs gaven aan het verwijzen naar autoriteiten. De kerkvader Augustinus genoot duidelijk de voorkeur. Andere retorische middelen die vooral werden aangewend, waren het geven van voorbeelden zoals dat van koning David en het in de verf zetten van de ernst van de zonde en de mate waarin ze voorkwam. De genderinvalshoek bleek niet zo eenduidig als ik eerst meende. Het overspel gepleegd door een gehuwde vrouw was een grotere zonde dan het overspel van een gehuwde man, maar zowel mannen als vrouwen werden door de predikanten met de vinger gewezen.
139
HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
HOOFDSTUK 4: PROCESSEN EN COLLOCATIES Voorgaande hoofdstukken hebben getracht een beeld te scheppen van de ideologie aangaande motivatie tot overspel zoals die naar voor kwam uit de bronnen geproduceerd door normerende instanties. Enerzijds de Kerk en anderzijds de auteurs van populair drukwerk kunnen worden gezien als instellingen die de mentaliteiten binnen de vroegmoderne maatschappij mee creëerden. Binnen dit hoofdstuk werd de focus verlegd van de ideologische zijde van het spectrum naar de praktijkgerichte zijde. De procesdossiers die ik hiervoor aanwendde werden reeds veelvuldig onderzocht, weliswaar vooral op kwantitatieve wijze en met andere onderzoeksvragen in het achterhoofd. Niettemin bleken zij een goede invalshoek te vormen om wat dieper in te gaan op de motiveringen van de overspeligen, zelfs indien enkele restricties in acht werden genomen. Bovendien ging het bij processen en collocaties niet enkel om de beklaagde(n). Ook de visies op het overspel geuit door de andere betrokken partijen zoals buren, ouders, partners en priesters leverden waardevolle informatie op over de maatschappelijke context waarin het dossier zich afspeelde. In tegenstelling tot de hoofdstukken m.b.t. populair drukwerk en bronnen uit de pastorale praktijk diende ik mij bij deze bronnen meer te beperken en dit zowel binnen de geografische als historische context. Om praktische redenen zag ik mij genoodzaakt drie groepen procesdossiers te selecteren, aangevuld met enkele collocatiedossiers. Onder punt 2.2 wordt deze selectie verder toegelicht. Mijn totale bronnenbestand voor dit hoofdstuk wordt gevormd door 100 gerechtelijke bronnen: 88 procesdossiers en 12 collocatiedossiers. In de procesdossiers komen 56 overspeelsters en 49 overspelers voor. De collocatiedossiers bevatten de gegevens van 5 overspeelsters en 9 overspelers. Ik beschik op die manier over de gegevens van 61 overspelige vrouwen en 58 overspelige mannen, wat overeenstemt met respectievelijk 51,3% en 48,7% van mijn totaal aantal overspeligen. De twee onderstaande tabellen geven de verdere indeling van het bronnenbestand weer. Gent
Brugge
Brugse Vrije
Totaal
33
Totaal
40 Totaal
15
Overspelers
15
Overspelers
23 Overspelers
11
Overspeelsters
24
Overspeelsters
36 Overspeelsters
6
de
de
de
17 eeuw
0
17 eeuw (1618-1672)
10 17 eeuw (1645-1691)
5
18de eeuw (1755-1784)
33
18de eeuw (1707-1790)
30 18de eeuw (1718-1779)
10
Tabel 2: Overzicht procesdossiers
140
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Gent
Brugge
Totaal
7
Totaal
5
Overspelers
5
Overspelers
4
Overspeelsters
2
Overspeelsters
3
17de eeuw
0
17de eeuw
0
18de eeuw (1721-1783)
7
18de eeuw (1769-1788)
5
Tabel 3: Overzicht collocatiedossiers
In het eerste deel van dit hoofdstuk ga ik dieper in op de proces- en collocatiedossiers in het algemeen en bespreek ik op beknopte wijze de bevoegdheden, procedures en samenstelling bij de wereldlijke en kerkelijke rechtbanken, alsook hun houding tegenover overspeligheid. Dit is naar mijn mening van belang om een correcte interpretatie van de motivaties tot overspel te kunnen geven binnen het bronnenbestand, alsook om deze te kunnen kaderen binnen de bredere strafrechtelijke context. In een tweede deel bespreek ik net zoals in de voorgaande hoofdstukken het gebruik van dit bronnentype en bespreek ik achtereenvolgens de historiografie, selectie van het bronnenmateriaal en de gehanteerde methodologie. In het derde onderdeel van dit hoofdstuk behandel ik de onderzoeksvraag aangaande motivatie tot overspel. Eerst schets ik een algemeen overzicht en vervolgens worden de meest genoemde motivaties verder uitgediept en gecontextualiseerd binnen de toenmalige maatschappij. Niet enkel de visies op beweegredenen tot overspel zoals geformuleerd door de overspeligen zelf komen binnen dit onderdeel aan bod. Onder meer de getuigenverhoren en collocatieverzoeken binnen proces- en collocatiedossiers boden immers de mogelijkheid dieper in te gaan op het blikveld van de omgeving. Buren, priesters, ouders, werkgevers…bleken eveneens graag hun ongezouten mening te geven over bijvoorbeeld “hoe een man (…) tot sijn confuys, hielt met sijn maerte huys”309.
309
Lied in bijlage (thesis deel II, p.81-84): RAB, nr.641, fo.253v.-256v., fiche 21 (1753).
141
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 1 Processen en collocaties: algemeen 1.1 Processen
1.1.1 Wereldlijke rechtbank: bevoegdheden, procedures en samenstelling
A Algemeen Laurent Inghelbrecht, die als vrijwilliger verbonden is aan het Rijksarchief te Brugge en mee verantwoordelijk voor de ontsluiting van de processen van het Brugse Vrije, haalde aan dat er heel wat onduidelijkheden aangaande de vroegmoderne gerechtelijke instellingen bestaan. Onderzoekers zijn immers aangewezen op de fragmentarisch bewaarde documenten en bovendien verliepen processen op uiteenlopende manieren 310. Ook Jos Monballyu, rechtshistoricus aan de Leuvense universiteit, merkt op dat het crimineel proces geen uniforme wettelijke regeling kende. Het gevolg hiervan was dat elke Vlaamse rechtbank tot het einde van de 18 de eeuw zijn eigen styl crimineel had. Niettemin vertoonde het vroegmoderne strafrecht volgens hem toch reeds een zekere eenheid dankzij de talrijke rechtsgeleerden die het strafprocesrecht bestudeerden en baseerden op het Romeins-canoniek recht311. Uit hetgeen bovenstaande auteurs opmerkten, kan worden afgeleid dat het niet mogelijk is om één algemeen schema te schetsen van het verloop van een crimineel proces. Onderstaande uiteenzetting beoogt dan ook louter een idee te geven van het mogelijke procesverloop en bevat enkele algemeenheden die door de auteurs werden aangehaald, zowel binnen hun onderzoek van de strafrechtelijke praktijk a.d.h.v. procesdossiers als binnen hun studie van normatieve traktaten geschreven door vroegmoderne rechtsgeleerden. Het strafrechtelijk apparaat in de Zuidelijke Nederlanden tussen de 15de en 18de eeuw werd nog niet getypeerd door wat wij nu definiëren als scheiding der machten. Hetgeen wij momenteel onder rechtspraak, bestuur en wetgeving verstaan, zat toen nog verstrengeld en de instellingen uit die periode waren tezelfdertijd voor deze drie aspecten bevoegd. Bovendien werden de competenties van de diverse gerechtelijke instellingen nooit nauwkeurig vastgelegd. Volgens Monballyu werd de Vroegmoderne Tijd dan ook gekenmerkt door een 310
INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Inventaris van de verzameling procesbundels van het Brugse Vrije: een juridische bron voor de geschiedenis van landbouw en platteland in de 17 de en 18de eeuw. Ichtegem, s.n., 2004, vol.1, p.11, 17 en 24. 311 MONBALLYU (J.). De hoofdlijnen van de criminele strafprocedure in het graafschap Vlaanderen (16 de tot de 18 eeuw). In: VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.)(eds.). Voortschrijdend procesrecht: een historische verkenning. Leuven, Universitaire pers, 2001, p.69-70.
142
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties wildgroei van juridische apparaten met overlappende en concurrerende bevoegdheden. De wereldlijke rechtspraak werd gevormd door enerzijds de ordinaire rechtbanken, die kennisnamen van de misdrijven binnen hun rechtsgebied, en anderzijds de extraordinaire rechtbanken, die exclusief bevoegd waren voor welbepaalde misdrijven, gebieden en personen. Zo konden hoge edellieden binnen de Zuidelijke Nederlanden enkel vervolgd worden door de Grote Raad van Mechelen 312. Naast deze wereldlijke strafrechtspraak kwamen ook nog kerkelijke rechtbanken voor binnen onze contreien. Ratione personae waren zij bevoegd voor de misdrijven gepleegd door geestelijken, ratione materiae voor alle inbreuken op de kerkelijke discipline, zowel gepleegd door geestelijken als door leken. Ook inbreuken op de huwelijkswetgeving zoals overspel vielen dus onder hun bevoegdheid. In de loop van de 16 de tot de 18de eeuw werd deze kerkelijke jurisdictie sterk ingeperkt. Meer en meer trokken de wereldlijke rechtbanken de inbreuken door
leken naar
zich toe en dit
veroorzaakte dan
ook heel wat
bevoegdheidsconflicten. De door mij onderzochte procesdossiers voor Gent, Brugge en het Brugse Vrije behoren tot het ordinair of gewoon wereldlijk strafrecht dat in onze gewesten uitgeoefend werd door enerzijds schepenbanken, territoriaal bevoegd voor een stad, heerlijkheid of kasselrij, en anderzijds leenhoven, bevoegd voor een kleiner gebied. Beiden waren van oudsher samengesteld uit personen die door de vorst of plaatselijke heer uit de hogere klassen waren aangeduid en meestal werden zij jaarlijks vernieuwd. De schepenen, die als rechters optraden, werden bijgestaan door lokale gerechtsofficieren die de vorst vertegenwoordigden en de titel van baljuw, schout, amman of meier droegen. Zij waren binnen de rechtspraak belast met het opsporen en vervolgen van misdrijven en het (doen) uitvoeren van vonnissen. Bij de grotere schepenbanken waren meerdere gerechtsofficieren werkzaam, ieder met een afzonderlijke taak belast. Zij oefenden naast hun gerechtelijke taken ook administratieve en politionele taken uit. De schepenen en vorstelijke officieren werden in hun gerechtelijke taken bijgestaan door onder meer griffiers, deurwaarders, beulen, chirurgijnen en taalmannen, later procureurs en advocaten genoemd. De griffiers waren onder andere belast met het schrijven van dagvaardingen, optekenen van getuigenverklaringen en de controle over de procesdossiers 313.
312
MONBALLYU (J.). Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgisch strafrecht 1400-2000. Leuven, Acco, 2006, p.70-71 en p.75. 313 MONBALLYU (J.). Op.cit., p.71-72 en p.76-77. VAN HEMELRYCK (F.). Geschiedenis van de instellingen van de Nieuwe Tijd. Leuven, Acco, 2002, p.125-129 en p.133.
143
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties In vele grote schepenbanken was er een indeling in camere en vierschaar. Deze indeling gold onder meer voor de rechtspraak en leidde tot volgende bevoegdheidsverdeling. De vierschaar was de oudste volledige schepenbank, voorgezeten door de hoogste plaatselijke gerechtsofficier, en hield zich bezig met de belangrijkste strafrechtelijke en burgerlijke geschillen. Strafrechtelijk betekende dit de gevallen die aanleiding gaven tot een dood- of lijstraf. De camere was de recentere afdeling van de schepenbank, bestaande uit de burgemeester en enkele schepenen. Lichte misdrijven werden door hen behandeld. Frequent voorkomende rechtshandelingen, zoals een getuigenverhoor, werden vaak overgelaten aan een delegatie van twee tot vier schepenen314. De getuigenverhoren die ik doornam, vermelden bovenaan het document meestal twee schepenen. Alle door mij geselecteerde processen vallen onder de categorie strafvorderlijke procedure. Binnen deze procedure werd de strafvordering uitgeoefend door een onafhankelijk gerechtsofficier. Aangezien mijn procesdossiers allen zaken bevatten die vervolgd werden door de stedelijke schepenbank - Gentse Keure of Brugse vierschaar – of de schepenbanken van de kasselrij van het Brugse Vrije, betrof het meestal de baljuw. Hij kon de strafvordering op twee manieren uitoefenen: civilijck of criminelijck. De civiele procesgang werd gevolgd bij misdrijven die met een civiele straf, zoals een geldboete, erestraf of korte verbanning, werden vervolgd. Deze procesgang volgde de gewone rechtsgang zoals gebruikelijk in burgerlijke zaken. De criminele procesgang werd toegepast op capitale crimen, zijnde misdrijven die bestraft werden met een zware lijfstraf of doodstraf. Aangezien het bij vele zaken niet duidelijk was welke straf zou volgen, was het uiteindelijk de schepenbank zelf die oordeelde welke rechtsgang ze toepaste315. In strafzaken was het de regel dat de rechter van de woonplaats van de betichte bevoegd was. Vanaf het einde van de middeleeuwen kreeg echter de rechtbank van de plaats van het misdrijf in toenemende mate voorrang. Bovendien gold ook vaak dat de rechtbank van de plek waar de betichte werd opgepakt, bevoegd was. Krachtens de verordening van 1570 gold deze laatste regel in principe voor alle zware misdrijven316. De criminele strafprocesgang in het graafschap Vlaanderen verliep volgens een specifieke procedure die, hoewel ze niet volledig wettelijk was geregeld, toch een zekere eenheid vertoonde. Deze procesgang onderscheidde zich van de civiele procesgang door zijn geheime 314
VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.124-125. MONBALLYU (J.). De hoofdlijnen van de criminele strafprocedure in het graafschap Vlaanderen (16 de tot de 18 eeuw). In: VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.)(eds.). Op.cit., p.64 en p.67-69. 316 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.139. 315
144
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties en inquisitoire aard. Het crimineel strafproces bestond uit vijf kernmomenten: de informatie preparatoire of het gerechtelijk vooronderzoek, de examinatie of ondervraging van de verdachte, het enkwest of eigenlijke onderzoek, het scherp examen of ondervraging onder tortuur en ten slotte het eindvonnis en de uitvoering ervan. De derde en vierde fase werden in sommige processen deels of helemaal overgeslagen. Het gerecht kon op heel wat diverse manieren kennis krijgen van een misdrijf. Op rekest van de bevoegde gerechtsofficier werd dan een vooronderzoek gestart, uitgevoerd door een delegatie van de bevoegde rechtbank. Het verhoren van getuigen binnen het vooronderzoek kon zowel plaatsvinden binnen de rechtbank als erbuiten. Elke getuige werd wel afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de verdachte gehoord. Tijdens deze fase van het onderzoek gebeurde dit verhoor veelal informeel en dus zonder vragenlijsten. In tegenstelling tot de dag van vandaag zocht men tijdens het vooronderzoek enkel bezwaren die voldoende waren om iemand aan te houden of te dagvaarden. Om tijd te winnen gaven de meeste schepenbanken echter wel volledige bewijskracht aan deze getuigenissen en werd zo het enkwest vermeden of sterk beperkt. De fase die hierop volgde, was de ondervraging van de verdachte of examinatie. Hierom werd de verdachte eerst gedagvaard of aangehouden. Om de ondervraging zo efficiënt mogelijk te laten gebeuren, werd door de gerechtsofficier eerst een vragenlijst of tichten opgesteld. De ondervraging vond plaats achter gesloten deuren en werd uitgevoerd door twee rechterscommissarissen, eventueel in aanwezigheid van de vervolgende gerechtsofficier. Tijdens de ondervraging kon de verdachte zich niet laten bijstaan door een advocaat of procureur. De antwoorden werden zorgvuldig opgetekend en aan de verdachte voorgelezen zodat hij/zij opmerkingen kon maken. Vervolgens ondertekende de verdachte het proces-verbaal. De ondervraging kon zo vaak worden herhaald als men nodig achtte. Indien de verdachte aangehouden bleef, werd de criminele procedure verder gevolgd. Indien dit niet het geval was, werd de zaak civilijck afgehandeld. Zoals reeds aangehaald werd, was in vele zaken het enkwest of eigenlijke onderzoek en de ondervraging onder tortuur niet aan de orde. Enkel indien de bewijzen verzameld tijdens het vooronderzoek niet voldoende bleken om een oordeel te vellen, volgde een enkwest bestaande uit diverse fasen. Ten slotte werd het eindvonnis in aanwezigheid van de betichte in het openbaar uitgesproken. Indien hij/zij veroordeeld werd, hield dit ook het betalen van de gerechtskosten in. Tegen dit eindvonnis in criminele zaken was geen beroep - appel of reformatie genoemd - mogelijk. De
145
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties strafuitvoering werd overgelaten aan de gerechtsofficier. Enkel dood- of lijfstraffen waren voorbehouden aan de beul317.
B Brugse Vrije De kasselrij van het Vrije bestond uit het plattelandsgebied rond de stad Brugge en was op bestuurlijk en gerechtelijk vlak ingedeeld in drie delen: platteland, appendanten of plattelandsheerlijkheden en contribuanten, allen op hun beurt ingedeeld in ambachten. Binnen de kasselrij lagen hierdoor steden en gebieden die volledig of deels instonden voor hun eigen bestuur en wetgeving 318. Over het platteland, ingedeeld in drie kwartieren, had het Vrije volledige gerechtelijke en toezichthoudende bevoegdheid. De plattelandsheerlijkheden, zoals Sijsele en Maldegem, beschikten daarentegen over een eigen heerlijke schepenbank, bevoegd voor burgerlijke jurisdictie en soms voor de lage en middelbare rechtspraak 319. De contribuanten, zoals Kaprijke en het Proossche van Sint-Donaas, waren bestuurlijk en rechterlijk volledig onafhankelijk. Op kasselrijniveau werd het Vrije bestuurd door één hoogbaljuw, vier burgemeesters en minimaal 27 schepenen, bijgestaan door administratief en gerechtelijk personeel. Deze vrije schepenen werden voor het eerst in 1094 vermeld en het kasselrijbestuur was gevestigd in de stad Brugge. Zoals reeds aangestipt, werd de strafvordering binnen de kasselrij uitgeoefend door de hoogbaljuw, die de rol van openbare aanklager vervulde. De hoogbaljuw van het Vrije was tevens hoogbaljuw van de stad Brugge. Zijn taak bestond er onder andere in de misdadigers voor de schepenbank te brengen en het door hen uitgesproken vonnis uit te voeren. De schepenen van het Vrije hadden zowel politieke, bestuurlijke als rechterlijke bevoegdheden. Hun rechterlijke bevoegdheid betrof zowel de burgerlijke als strafrechtelijke zaken. Op het niveau van het ambacht was de leiding in handen van de berijder, een dienstman van de (hoog)baljuw die verantwoordelijk was voor de openbare orde, boetes uitdeelde en overtreders voor de bevoegde schepenbank bracht. De 317
MONBALLYU (J.). De hoofdlijnen van de criminele strafprocedure in het graafschap Vlaanderen (16 de tot 18 eeuw). In: VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.) (eds.). Op.cit., p.63-108. Voor verdere lectuur aangaande het onderscheid tussen de civiele en de criminele strafrechtspleging, alsook aangaande het onderscheid tussen de ordinaire en de extraordinaire strafrechtspleging binnen de criminele processen, verwijs ik naar volgend artikel: MONBALLYU (J.). Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en extraordinaire strafrechtspleging in het Vlaamse recht van de 16 de eeuw. In: DIEDERIKS (H.) en ROODENBRUG (H.). Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden. Hilversum, uitgeverij Verloren, 1991, p.120-132. 318 Voor een volledige opsomming van de gebieden die behoren tot het Vrije en hun onderverdelingen: DE SMET (J.). Het Brugse Vrije en zijn archief. In: Vlaamse stam, jaargang 4 (1968), vol.6, p.433-444. 319 De hogere justitie bevatte de volledige rechterlijke macht, dus inclusief grote misdrijven zoals moord en geweldpleging. De middelbare justitie gaf enkel het recht kleinere straffen op te leggen zoals verbanning, boete of schandestraf. De lagere justitie was uitsluitend van burgerlijke aard en beperkt tot het opleggen van boetes. In: VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.136. de
146
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties ambachten waren op hun beurt onderverdeeld in parochies met aan het hoofd een hoofdman, aangesteld door de schepenen van het Vrije. De hoofdman en de pastoor waren de centrale figuren op parochiaal niveau 320. Ook in de door mij geselecteerde processen werden de berijders, hoofdmannen en priesters gehoord als getuigen, wat hun belang op onderliggend niveau binnen de kasselrij van het Vrije onderstreepte.
C Brugge De stad Brugge verkreeg haar eerste stadsrechten door de verlening van een keure in 1127. Hoewel deze keure niet bewaard bleef, toonde de Belgische mediëvist François-Louis Ganshof aan dat Brugge sinds dat jaar wellicht over een grafelijke schepenbank beschikte. De stad Brugge diversifieerde zich op die manier van de kasselrij van het Brugse Vrije en vormde vanaf toen een onafhankelijke entiteit. Een halve eeuw later werd aan Brugge een tweede keure verleend, waarin expliciet dertien schepenen of scabini werden vermeld. Na 1302 werd de samenstelling van de schepenbank democratischer door het toelaten van ambachtslieden. Brugge beschikte over twee schepenbanken. Aan het hoofd van de eerste stond de burgemeester van de schepenen en de leiding van de tweede was in handen van de burgemeester van der commune. De schepenen namen zoals elders diverse taken op zich, waaronder het bestuur, financieel beheer en rechtspraak binnen de stad. De rechtbank van de schepenen werd de vierschaar genoemd. Ze waren verantwoordelijk voor de strafrechtelijke en burgerlijke gedingen - samen rechtspraak op tegenspraak genoemd - alsook voor de willige rechtspraak, en werden bijgestaan in hun taken door een ambtenarenkorps. Belangrijk hierbinnen waren de stadspensionarissen, juridisch geschoolde raadslieden die bij verscheidene gelegenheden de taak van griffier waarnamen 321.
D Gent Sinds de akte van Senlis (1301) werd de stad Gent bestuurd door twee schepenbanken van elk dertien schepenen: de schepenbank van de Keure en de schepenbank van Gedele, met elk dertien schepenen. De ordonnantie die Karel V in 1540 aan Gent oplegde als straf voor haar rebellie, de Concessio Carolina, betekende zowel in organisatie als op vlak van bevoegd320
INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Op.cit., vol.1, p.11-13 en p.15. HUYS (E.). Kasselrij van het Brugse Vrije (ca.1000-1795). In: PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p.461-478. 321 MERTENS (J.). Bestuursinstellingen van de stad Brugge (1127-1795) en HUYS (E.).Kasselrij van het Brugse Vrije (ca.1000-1795). In: PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). Op.cit., p.323-332 en p.461.
147
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties heden een cesuur. Voortaan konden enkel de vorst of zijn vertegenwoordigers de jaarlijkse vernieuwing van de schepenbank doorvoeren. Vanaf de 17de eeuw vertoonden de schepenbanken in hun samenstelling dan ook meer en meer het beeld van een adellijke coterie, aldus de gewezen Gentse stadsarchivaris Johan Decavele. Bovendien gebeurde de vernieuwing in de 18de eeuw ook veel onregelmatiger. De schepenbank van de Keure verenigde zoals elders in de Zuidelijke Nederlanden de wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke macht. Binnen het kader van mijn onderzoek is enkel de rechterlijke bevoegdheid van belang en deze was zeer uitgebreid. Ze omvatte zowel de hoge als de lage rechtspraak en dit in zowel criminele als burgerlijke zaken. Deze processen kwamen voor ofwel in camere (niet-openbare zitting), ofwel in vierscaere (plechtige openbare zitting). Ook de vrijwillige rechtspraak, waarbij de schepenbank rechtszekerheid bezorgde aan zij die er om vroegen en betaalden, behoorde tot 1680 tot haar takenpakket. Bij de uitvoering van hun taken bedienden de schepenen zich van een ambtenarenkader, bestaande uit onder meer pensionarissen en secretarissen. In Gent beschikte de vorst over drie vorstelijke vertegenwoordigers, die allen ook een gerechtelijke functie vervulden. De hoogbaljuw fungeerde theoretisch gezien als openbaar ministerie en vervolgde dus, net zoals binnen de kasselrij van het Vrije, in naam van het openbaar gezag. Gezien zijn veelvuldige bezigheden werd deze taak in de praktijk doorgeschoven naar de onderbaljuw en beide baljuws werden bijgestaan door één of meerdere procureurs. De derde vorstelijke officier was de amman. Samen met de schepenen daagde hij in Gent de verdachten voor de rechtbank, maar enkel in civiele zaken. Net zoals binnen de kasselrij van het Brugse Vrije bevonden zich ook binnen de grenzen van de stad Gent een reeks kleinere geënclaveerde heerlijkheden en rechtsgebieden, zoals de afhankelijkheden van de Oudburg die het gezag voerden over het platteland rond de stad Gent. Elk beschikten zij over een eigen schepenbank die er verantwoordelijk was voor het bestuur en de rechtspraak322.
1.1.2 Overspel voor de wereldlijke rechtbank De schepenen waren ratione materiae bevoegd voor alle burgerlijke en strafrechtelijke geschillen, tenzij ze voorbehouden waren aan een andere rechtbank. De bestraffing van echtelijke ontrouw behoorde dus tot hun strafrechtelijke bevoegdheid en werd gecategoriseerd onder misdrijven tegen de openbare zedelijkheid en de orde der familie323.
322
DECAVELE (J.). Bestuursinstellingen van de stad Gent (eind 11de eeuw-1795). In: PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). Op.cit., p.277-322. 323 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.137.
148
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Saskia De Schepper stelde in haar thesisonderzoek omtrent overspel en concubinaat vast dat het overgrote deel van de beklaagden voor de Gentse Keure in de tweede helft van de 18 de eeuw vrouwen waren. De beschuldigden bleken voornamelijk werkzaam in de textielnijverheid, dienstensector, handel of leger. De gehoorde betrokkenen waren hoofdzakelijk bedrogen partners, minnaars en minnaressen, herbergiers, familieleden, werkgevers en vroedvrouwen. Gevangenisstraffen waren het populairst, variërend van één dag tot zes jaar, en recidivisme bleek bij overspel geen uitzondering. Ook Bernard Schotte verrichte voor de 18de eeuw onderzoek naar onder meer overspel voor de wereldlijke rechtbank en dit binnen het kader van zijn licentiaatsverhandeling over quat gedragh te Brugge in de periode 1724-1774. Hij stelde net als De Schepper vast dat slechts een miniem aantal ontuchtigen afkomstig was uit de hogere of middenklasse. Ook de Brugse beschuldigden behoorden voornamelijk tot de lagere klassen en waren werkzaam in de textielsector en als dienstmeid. Schotte constateerde bovendien dat één op vijf ontuchtigen een zwervend bestaan leidde en getypeerd werd als vagebond. Uit zijn onderzoek bleek net als bij De Schepper dat de meerderheid van de vervolgde ontuchtigen vrouwen waren. Tegen minstens 60% van de Brugse ontuchtigen werd een gerechtelijk onderzoek ingesteld a.d.h.v. „indirecte‟ aanleidingen, zoals een onwettig kind. Één op drie ontuchtigen werd vervolgd door de tussenkomst van een familielid. Ook vervolgingen voor andere delicten, bijvoorbeeld geweldpleging, brachten soms vervolgingen inzake ontucht met zich mee 324. Naast Schotte en De Schepper gaven ook diverse andere studies het overwicht van de vrouwelijke vervolgden op het gebied van overspeligheid aan in de vroegmoderne periode en dit ondanks het feit dat uit de bronnen bleek dat in het algemeen vrouwen minder misdaden op hun naam hadden. Vrouwen werden echter voornamelijk vervolgd voor misdaden tegen de morele integriteit, zoals overspel of prostitutie, terwijl mannen voor bijna 80% van de vervolgde vermogensdelicten verantwoordelijk waren325. Ook in het Brugse Vrije bleken de zedendelicten veelvuldig voor te komen en voornamelijk vrouwen als schuldige te hebben, althans gedurende de eerste helft van de 17de eeuw en op basis van de crimboucken van het
324
SCHOTTE (B.). Bestrijding van “quat gedragh” te Brugge in de 18de eeuw (1724-1774). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1982, p.273-274 en p.276-277 (promotor: W. Brulez). DE SCHEPPER (S.). Overspel en concubinaat in Gent tijdens de 17de en 18de eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 2007, p.74-75 (promotor: I. Devos). 325 HUYS (M.). De criminaliteit te Brugge (1770-1790). Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1979, p. 74 (promotor: J. Buntinx). DENEWETH (H.). De criminaliteit als bron voor sociale geschiedenis te Brugge gedurende de eerste helft van de 17de eeuw: de rol van vrouwen in misdaad en samenleving. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, vol.1, p.150 (promotor: W. Brulez).
149
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Vrije326. De studie van deze bron voor de tweede helft van de 18 de eeuw door Erik Huys sloot zich hierbij aan327. Deze registers bevatten de ondervraging van de beschuldigden door de schepenen van het Vrije, alsook de uitspraken, eventuele akten van beschuldiging en gratieverzoeken328. Mijn bronnenbestand, bestaande uit procesdossiers van enkele wereldlijke rechtbanken, m.n. de Gentse Keure, de Brugse schepenbank en de wereldlijke rechtbanken van het Brugse Vrije, is zoals bovenstaande onderzoeken niet gebaseerd op het geslacht van de beschuldigde of vervolgde. Omwille van mijn onderzoeksvraag heb ik het bronnenbestand ingedeeld volgens het geslacht van de overspelige betrokkene. Mijn cijfers bevestigen wel het beeld van een overwegend vrouwelijke overspeligheid, hoewel het verschil miniem is: 56 overspeelsters en 49 overspelers.
1.1.3 Kerkelijke rechtbank: de Brugse officialiteit
A Algemeen Van de vijftien processen betreffende overspel die ik selecteerde uit de verzameling van het Brugse Vrije, bleken er drie behandeld te zijn geweest door de officialiteit van het bisdom Brugge. Dit kerkelijk gerechtshof werd ingesteld kort na de oprichting van het bisdom in 1559. Voorheen bestond er in Brugge wel een afdeling van de officialiteit van Doornik. Ratione personae was de officiaal bevoegd voor geestelijken. Ratione materiae maakte zijn bevoegdheid gedurende de Vroegmoderne Tijd een belangrijke evolutie mee. De staat trok meer en meer de macht naar zich toe en dit resulteerde in enerzijds een steeds toenemende uitbreiding van het forum mixtum en anderzijds werden steeds meer zaken aan zijn bevoegdheid onttrokken ten voordele van de wereldlijke rechtbanken. Enkel binnen het civiele huwelijksrecht kon de officialiteit haar monopolie behouden tot eind 18 de eeuw (vb. scheidingen van tafel en bed en nietigverklaringen). Hun bevoegdheid op strafrechtelijk vlak bestond uit enerzijds religieuze misdrijven, zoals bijvoorbeeld godslastering en bijgelovige praktijken, en anderzijds seksuele misdrijven en overtredingen op de huwelijkswetgeving,
326
DENEWETH (H.). Op.cit., vol.1, p.245 en p.250-251. HUYS (E.). De kriminaliteit in het Brugse Vrije in de tweede helft van de XVIIIe eeuw op grond van de crimboeken. Brussel (onuitgegeven licentiaatsverhandeling VUB), 1976, p.107 (promotor: J. Craeybekx). 328 VANHEMELRYCK (F.). Misdaad en straf. Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit. Voordracht gehouden te Utrecht op 4 november 1977, p.178. In: , geraadpleegd op 25 juni 2010. 327
150
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties onder meer schakingen, overspel en ongeldige huwelijken. De officialiteiten legden gewoonlijk geldboetes of religieuze straffen op. Slechts uitzonderlijk werden ere-, lijf- of vrijheidsstraffen uitgesproken en veroordelingen tot dood- of verminkingstraf kwamen niet voor329. De officialiteit bestond uit een officiaal, een aantal assessoren, een promotor, een advocaatfiscaal, een zegelaar, een griffier, een notaris en een aantal deurwaarders. De partijen werden bijgestaan door advocaten en procureurs. De officiaal, een geestelijke met een diploma in de beide rechten, trad op als alleensprekende rechter, maar kon zich wel laten adviseren door een aantal assessoren. Één of twee promotoren en een advocaat-fiscaal namen de rol van openbaar ministerie waar330. Een onderzoek werd ingesteld nadat de officiaal van een inbreuk op de hoogte was gesteld of wanneer een leek een zaak aanhangig maakte door beroep te doen op een procureur of advocaat. Hierop volgde een procedure met dagingen, onderzoek en ondervragingen van getuigen, waarop de officiaal ten slotte het vonnis uitsprak en deed volbrengen331.
B Overspel Het overspel behoorde tot de overtredingen van de seksuele moraal en huwelijkswetgeving en ressorteerde strafrechtelijk onder de officiaal. Het behoorde echter eveneens tot het forum mixtum waardoor het ook door wereldlijke rechters werd vervolgd 332. Het gebeurde dan ook wel dat bijvoorbeeld een overspelige terechtstond zowel voor de wereldlijke rechter als voor het geestelijk hof. De veroordeling door de eerste instantie gaf vaak een mildere straf dan de officialiteit 333. Het overzichtswerk van Jozef De Brouwer biedt een overzicht van de kerkelijke rechtspraak in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Concrete studies over de Brugse officialiteit in de 17de en 18de eeuw heb ik niet aangetroffen, mede door het ontbreken van bronnen. Slechts voor het begin van de 17 de eeuw verscheen een artikel van 329
VAN HEMELRYCK (F.). Geschiedenis van de instellingen van de Nieuwe Tijd, p.163. VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.156-157. 331 DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, Veys, 1972, vol.1, p.75-87. De gevolgde procedure zat heel wat complexer ineen dan hier door mij wordt beschreven. Maar omdat de procedure niet zozeer van toepassing is voor een goed begrip van de motivaties tot overspel en ik bovendien slechts drie dossiers van de officialiteit in mijn bronnenbestand heb opgenomen, doordat die „toevalligerwijs‟ in het fonds van het Brugse Vrije zijn terechtgekomen, verwijs ik de lezer verder naar het uitgebreide werk van Jozef De Brouwer. 332 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.162-163. 333 DE BROUWER (J.). Op.cit., vol.1, p.10-11. 330
151
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Michel Cloet dat een licht werpt op de officialiteit te Brugge a.d.h.v. een register met uitspraken van de officiaal tussen 1 januari 1602 en 5 juni 1610. 45 van de 56 overtredingen bleken verband te houden met de seksuele- en huwelijksmoraal, waarvan 8 wegens overspeligheid. Deze gevallen toonden tevens dat ook te Brugge streng werd opgetreden tegen buitenechtelijke seksuele verkering, hoewel de opgelegde straffen nogal durfden verschillen. Zo werd Joannes Van Damme in 1608 gedurende zes weken in het klooster van de minderbroeders opgesloten en diende hij gedurende zes andere weken te vasten op water en brood. Bovendien moest hij blootsvoets op bedevaart naar Halle en Scherpenheuvel en een boete betalen ten behoeve van de armen. Een man die enkel verdacht werd van overspel komt er met een veel mildere straf vanaf in 1607. Hij werd veroordeeld tot biechten en het betalen van een boete334. Heidi Deneweth vergeleek in haar licentiaatsonderzoek de 17 de-eeuwse Brugse zedendelicten voor de wereldlijke rechtbank met de doctoraatsverhandeling van Marc Therry over de religieuze beleving bij leken in het 17de-eeuwse bisdom Brugge. Zij leidde uit de cijfers af dat veel meer mannelijke beschuldigden voor de officiaal verschenen inzake zedendelicten, terwijl voor de Brugse schepenbank vooral vrouwen gedaagd werden. Deneweth verklaarde dit door de bevoegdheden van de officiaal inzake huwelijksmoraal en het feit dat vrouwen de officialiteit verkozen. Ook Cloet stelde voor het begin van de 17 de eeuw vast dat vooral vrouwen een zaak aanhangig maakten voor de kerkelijke rechtbank en mannen hierdoor vaak beschuldigd werden335. 1.2 Collocaties
1.2.1 Algemeen Reeds vanaf de 16de eeuw werden mensen sporadisch in een klooster of openbare inrichting geplaatst omdat ze volgens hun familie een ongeregeld leven leidden. Sommigen werden als krankzinnig omschreven, maar meestal hadden de personen die op verzoek werden opgesloten slecht gedrag vertoond. Naast ontuchtige jongeren, dronkenlappen en gewelddadige echtgenoten of echtgenotes werden dus eveneens overspelige mannen en vrouwen naar het tuchthuis gebracht. In de loop van de 18 de eeuw nam het fenomeen steeds grotere proporties aan en een
334
DE BROUWER (J.). Op.cit., vol.1, p.298-301. CLOET (M.). Karel-Filips de Rodoan en het bisdom Brugge tijdens zijn episcopaat (1602-1616). Brussel, Paleis der academiën, 1970, p.226-238. 335 DENEWETH (H.). Op.cit., vol.1, p.149-150 en vol.2, bijlage nr.90 op p.237.
152
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties toenemend aantal verzoeken was afkomstig uit de lagere klassen. Zowel in Gent als Brugge kon een spectaculaire stijging van het aantal collocaties worden vastgesteld in de jaren 1770 en 1780336. Volgens Catharina Lis en Hugo Soly, beiden historici verbonden aan de Vrije universiteit Brussel, wees dit er op dat de informele sociale verhoudingen verzwakten en de tussenkomst van buurtbewoners minder vaak soelaas bood dan voorheen 337. Om een familielid te kunnen opsluiten, moest men zich tot de schepenen van de stad richten. In Gent werden enkel schriftelijke verzoeken geaccepteerd. In Brugge daarentegen kon een verzoek ook mondeling gebeuren. Het spreekt voor zich dat ik mij binnen mijn onderzoek louter heb gebaseerd op schriftelijke dossiers, bestaande uit onder meer aanvragen van familieleden en verhoren van de ontuchtige. Een verzoek tot opsluiting gaf altijd aanleiding tot een officieel onderzoek. Na ontvangst van de aanvraag werden twee schepenen aangeduid om de suppliant(en) te ondervragen en indien nodig informatie in te winnen bij geprivilegieerde getuigen. Indien er een vermoeden was dat er strafbare feiten waren gepleegd, werd ook de vertegenwoordiger van het centraal gezag uitgestuurd. Na dit onderzoek besloten de schepenen dan of de aanvraag werd ingewilligd, waar de persoon diende te worden opgesloten, gedurende welke tijd en op wiens kosten. Te Brugge werd de persoon wiens gedrag gewraakt werd zelf aan het woord gelaten. In Gent werd normaliter over het lot van de ontuchtige beslist zonder dat die de mogelijkheid kreeg zich te verdedigen338. Op dit laatste punt trof ik in mijn dossiers één uitzondering aan. Pieternelle Lepoutre werd in 1775 verhoord door de schepenen van de Gentse Keure en dit n.a.v. het verzoek tot collocatie vanwege haar oom omwille van haar “sleght en de quade gedragh”339.
1.2.2 Opsluiting op verzoek omwille van overspel Françoise Mahy merkte in haar proefschrift over de Brugse tuchthuizen in de 17 de en 18de eeuw op dat motivaties tot collocatie vaak meervoudig zijn. Dikwijls werd iemand opgesloten
336
LIS (C.). en SOLY (H.). Te gek om los te lopen? Collocatie in de 18 de eeuw. Turnhout, Brepols, 1990, p.20. Ibidem, p.135-136. Op de plaatsen van opsluiting bij collocatieverzoeken gericht aan de schepenen van Gent en Brugge, alsook op de praktische werking van deze instellingen zal ik binnen het kader van deze studie niet verder ingaan. Hiervoor verwijs ik de lezer verder naar het reeds eerder vermelde werk van Lis en Soly, alsook naar volgende thesissen: F. VAN WAEIJENBERGE, L. UYTTERHOEVEN, S. BOCHER en F. MAHY (zie bibliografie voor de volledige referentie). 338 In Brugge verkozen tussen 1740 en 1789 40% van de supplianten de mogelijkheid een mondeling verzoek te formuleren. LIS (C.) en SOLY (H.). Op.cit., p.9-10 en p.14-16. 339 SAG, reeks 328, nr.9, fiche 6 (1775). 337
153
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties omwille van een geheel van feiten340. Zo gingen overspel, dronkenschap en geweldpleging vaak hand in hand. Ook verkwisting, werkschuwheid en het niet eerbiedigen van het ouderlijk gezag werden veelvuldig vernoemd. Anderzijds werd de reden waarom tot opsluiting werd verzocht niet steeds gespecificeerd. Ook Fréderic Van Waijenberghe bemerkte dit in zijn licentiaatsverhandeling over collocaties te Gent in de periode 1750-1779. Hij stelde bovendien vast dat vage formuleringen zoals „kwaad gedrag‟ en „debauchen‟ schering en inslag waren, net zoals het gebruik van het containerbegrip „ongeregeld leven‟341. Bovenstaande vaststellingen, alsook het feit dat Saskia De Schepper tijdens haar onderzoek waarnam dat opsluiting op verzoek omwille van overspel en concubinaat slechts een fractie van de dossiers uitmaakten, zorgt ervoor dat het opsporen van overspeligen binnen collocatiedossiers niet van een leien dakje verloopt. Lis en Soly stelden m.b.v. voorgaande onderzoeken vast dat in Vlaanderen vooral mannen werden gecolloqueerd: te Brugge vertegenwoordigden zij 60% van het aantal opgeslotenen en te Gent 55%342. Van Waeijenberge constateerde in zijn studie zelfs nog een iets hoger cijfer, 64% mannelijke gecolloqueerden343. De Schepper verkreeg echter tijdens haar scriptieonderzoek naar overspel en concubinaat een tegengesteld resultaat: 67% van de gecolloqueerden waren vrouwen. Dit verschil dient wellicht verklaard te worden door de familiale bezorgdheid om de eer van jonge dochters en gehuwde vrouwen. Mannen werden vaak om andere redenen gecolloqueerd, m.n. omwille van dronkenschap en agressiviteit 344. Mahy kwam tot ongeveer eenzelfde vaststelling in haar proefschrift. Zij besloot dat voor het Brugse mannentuchthuis het gesanctioneerde gedrag zich concentreerde rond de familie- en arbeidsmoraal, terwijl in het vrouwentuchthuis prostitutie en dronkenschap de voornaamste redenen tot opsluiting waren. Ze concludeerde uit deze redenen van opname dat het tuchthuis een „ethisch statuut‟ had dat niet zozeer gericht was op bestraffing van feiten, maar wel op bestraffing van moreel gedrag 345. Uit mijn bescheiden onderzoek naar collocatiedossiers te Gent en Brugge blijkt bovendien dat meer mannen dan vrouwen kunnen worden getypeerd als overspelig. Omwille van mijn onderzoeksvraag heb ik het bronnenbestand niet ingedeeld 340
MAHY (F.). De Brugse tuchthuizen in de 17de en 18de eeuw: een onderzoek naar hun maatschappelijke funktie. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1982, p.100 (promotor W. Brulez). Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 12 maart 2010. 341 VAN WAEIJENBERGE (F.). Collocatie te Gent, 1750-1779. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1994, p.131-140 (promotor: H. Soly). 342 LIS (C.). en SOLY (H.). Op.cit., p.20. 343 VAN WAEIJENBERGE (F.). Op.cit., p.35. 344 DE SCHEPPER (S.). Op.cit., p.80. 345 MAHY (F.). Op.cit., p.202-203.
154
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties volgens het geslacht van de gecolloqueerde, zoals bovenstaande auteurs deden, maar heb ik een indeling gemaakt naar het geslacht van de overspelige betrokkene. Zo worden de Gentse schepenen in 1720 verzocht tot de collocatie van Isabelle Baillu omdat zij als ongehuwde vrouw seksuele betrekkingen zou hebben gehad met een gehuwde man. De zaak werd hierom onder de noemer overspel geplaatst, maar Isabelle behoort niet tot mijn selectie „overspeligen‟. Het dossier behoort niettemin tot mijn bronnenbestand aangezien er melding wordt gemaakt van een overspelige echtgenoot346. Door deze indeling bekwam ik 9 overspelers tegenover slechts 5 overspeelsters. Ook het aantal overspelige mannen en vrouwen binnen de processen bereikte ik door deze indeling.
346
SAG, reeks 328, nr.1, fiche 1 (1720).
155
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 2 Proces- en collocatiedossiers als bron Het is niet mijn bedoeling hier een uitvoerig historiografisch overzicht te geven van het onderzoek naar criminaliteit. Volledigheidshalve schets ik niettemin een summier overzicht. Vervolgens ga ik uitgebreid in op de bronnen die ik selecteerde, de selectiemethode en de onderzoeksmethodologie. De beperkingen van het bronnenmateriaal zoals deze doorheen de criminaliteitsgeschiedenis bleken, worden ook binnen dit onderdeel aangehaald. In tegenstelling tot de voorgaande hoofdstukken behandelde ik dit laatste echter niet apart, gezien de samenhang met de andere aspecten. 2.1 Historiografie van de bron De bijdrages van Fernand Vanhemelryck, Pieter Spierenburg en Xavier Rousseaux vormden een goed vertrekpunt voor een historiografisch overzicht van de crimininele geschiedenis. Deze onderzoekers wezen erop dat vóór de jaren ‟60 er bijna louter aandacht werd besteed aan spectaculaire misdadigheid. Een halve eeuw terug echter nam de interesse voor criminaliteitsgeschiedenis plots een hoge vlucht met pioniers geïnspireerd door onder meer het boek „Surveiller et punir‟ van de Franse historicus Michel Foucault. Vanhemelrycks doctoraatsonderzoek, verdedigd in 1968, over de criminaliteit binnen de ammanie Brussel is voor België het eerste in een lange reeks. Bijdrages verschenen zowel over geografische en tijdsbepaalde ruimtes als over specifieke onderwerpen 347. Het boek van de Nederlandse historici Gert Hekma en Herman Roodenburg over de criminalisering van seksuele voorstellingen in Nederland (1300-1850) is hiervan een goed voorbeeld 348. Ook de licentiaats- en doctoraatsstudies haalden inspiratie binnen het nieuwe onderzoeksveld. Heel wat van deze werken komen in dit hoofdstuk aan bod, zoals onder andere dat van Anne-Marie Roets. In een artikel over vrouwen en criminaliteit in het 18 de-eeuwse Gent dat in 1982 verscheen n.a.v. haar licentiaatsverhandeling, bemerkte Roets dat diverse historici het belang van criminaliteitsonderzoek hadden ingezien omdat misdaad als sociaal gedrag werd erkend. Een crimineel feit moest worden geplaatst binnen een complex kader waarin zowel sociaal-
347
VANHEMELRYCK (F.). Misdaad en straf, p.178. ROUSSEAUX (X.). L‟histoire du crime et de la justice criminelle dans l‟espace du Benelux (XIVème-XVIIIème s.). In: DUPONT-BOUCHAT (M.-S.) en ROUSSEAUX (X.)(eds.). Crimes, pouvoirs et sociétés (1400-1800). Anciens Pays-Bas et principauté de Liège. Kortrijk-Heule, UGA, 2001, p.21-24. SPIERENBURG (P.). Criminele geschiedenis – een literatuuroverzicht. In: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jaargang 7 (1981), nr.23, p.251-264. 348 HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.) (eds.). Ibidem.
156
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties economische, politieke als cultureel-mentale factoren een rol speelden349. Het is dus van het allergrootste belang als onderzoeker oog te hebben voor dit „square of crime‟ en te beseffen dat een crimineel feit niet op zichzelf staat. Zowel misdaad als misdaadcontrole worden gevormd door constitutieve elementen - dader(s), slachtoffer(s), overheids- en maatschappelijke instanties – waarvan de onderlinge relaties dit sociaal fenomeen mee bepalen. Daarenboven dient dit alles te worden gezien binnen een bredere structurele context bestaande uit de economische productiewijze, de civiele maatschappij en een geïntegreerd staatsconcept – en een concrete geografische en tijdsgebonden omgeving. Bepaalde onderzoekers merkten op dat handelingen enkel crimineel worden door de reactie van een strafwetgever en criminaliteit dus een constructie is waarin de bovenstaande elementen, relaties en context een fundamentele rol spelen. Zo stelde de Nederlandse criminoloog Willem Bonger dat de oorzaken van overspel dienden te worden gezocht binnen de maatschappelijke structuur die in bepaalde gevallen specifieke vormen van seksuele bevrediging criminaliseert350. Met het bovenstaande in gedachten is het eveneens van het allergrootste belang vast te stellen dat mijn bronnen allen een uiting zijn van veroordeelde criminaliteit. Dit heeft enkele belangrijke repercussies. Vooraleerst dient het belang van de productiecontext van de bron in rekening te worden gebracht. Zoals reeds aangehaald, waren vooral mannen geneigd naar de wereldlijke rechtbank te stappen om hun overspelige dochter of echtgenote te laten straffen en aanmanen tot een zedige levenswijze. Ook de samenstelling en repressieve prioriteiten van de rechtbank dienen in het achterhoofd te worden gehouden, alsook het feit dat het om processtukken gaat waar allen een bepaald doel vooropstelden. Beklaagden zullen hun eigen gedrag proberen te verschonen, bedrogen echtgenoten en ouders hun eer willen redden en schepenen, baljuws en geestelijken de openbare orde en moraliteit wensen te bewaren. Bovendien is het verslag van een verhoor een schriftelijke neerslag en geen directe weergave van wat getuigen bijvoorbeeld vertelden. De geschiedkundige Lynn Martin merkte in navolging van Thomas Kuehn op binnen zijn studie over alcoholconsumptie doorheen de geschiedenis, dat een gerechtelijke getuigenis niet kan worden gebruikt om een narratief te construeren. De getuigenis is immers geen weergave van de realiteit, maar daarentegen 349
ROETS (A.-M.). Vrouwen en criminaliteit: Gent in de achttiende eeuw. In: Tijdschrift voor geschiedenis, jaargang 95 (1982), nr.3, p.363. 350 Visie aangebracht in de lessenreeks Historische criminologie, gedoceerd door prof. P. Hebberecht aan de UG in het academiejaar 2009-2010, alsook toegelicht in volgend boek: HEBBERECHT (P.). De verpaarsing van de criminaliteitsbestrijding in België. Kritische opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit. Brussel, VUB Press, 2008, p.36, p.44 en p.89-95.
157
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties bedoeld om een proces te winnen. Niettemin vormt het procesdossier een weergave van een bepaalde opvatting over de beschreven feiten351. Historica Julie Carlier toonde via haar licentiaatsverhandeling aan dat binnen een gerechtelijk discours meerdere stemmen gehoord kunnen worden, onder meer de directe stem van de ondervraagde via de indirecte weergave door de autoriteiten. Dankzij een discoursanalyse kunnen op deze manier dus mentaliteiten worden achterhaald352. Van Hemelryck benadrukte in deze visie dus terecht dat de studie van criminaliteit van belang is voor de mentaliteitsgeschiedenis en het mogelijk is aan de hand van criminele geschiedenis de evolutie van normen en waarden binnen de samenleving na te gaan353. Mijn onderzoek heeft zich wegens zijn diversiteit niet specifiek toegepast op een discoursanalytische werkwijze. Niettemin meen ik te mogen stellen dat via de methode van het veelvuldig citeren ik hiertoe een aanzet geef en de bronnen op die manier een toegang vormen om de mentaliteit aangaande motivaties tot ontrouw te duiden. 2.2 Selectie van het bronnenmateriaal 2.2.1 Procesdossiers Voor de procesdossiers van het Brugse Vrije stelde Laurent Inghelbrecht mij zijn inventaris ter beschikking in Acces-bestand. De gegevens en korte inhoud van deze processen zijn eveneens online raadpleegbaar via de Database akten West-Vlaanderen354. Deze site is weliswaar meer geschikt voor genealogisch onderzoek aangezien de dossiers enkel per naam kunnen
worden
doorzocht.
Het
Acces-bestand
daarentegen
bleek
heel
wat
gebruiksvriendelijker voor mijn onderzoek en leverde vijftien bruikbare processen op. De gegevens van de procesdossiers die reeds ingevoerd zijn, werden samengesteld door Inghelbrecht i.s.m. Annemarie Van Basselaere. De processen zijn allen afkomstig uit de verzameling Brugse Vrije – ongeordend - procesbundels. Het merendeel hiervan werd effectief door de schepenbank van het Vrije behandeld, maar daarnaast bevat de verzameling ook heel wat zaken die behandeld werden door andere rechtbanken. Deze laatste groep bestaat uit o.a. processen gevoerd door ondergeschikte en onafhankelijke vierscharen en de 351
MARTIN (L.). Alcohol, sex and gender in late medieval and early modern Europe. Basingstoke, Palgrave, 2001, p.14-15. 352 CARLIER (J.). Discoursanalytische en mentaliteitshistorische benadering van seksualiteitsbeleving in het interbellum. Fragmentarische geschiedenissen op basis van strafdossiers van zedenzaken in het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen (1920-1940). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 2003, vol.1, p.128 (promotor: G. Deneckere). 353 VANHEMELRYCK (F.). Op.cit., p.206. 354 „Database akten West-Vlaanderen‟. In: , geraadpleegd op 24 mei 2010.
158
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties officialiteit en bevat tevens stukken van instellingen waar het verband met het Brugse Vrije niet duidelijk is. Onderstaande tabel geeft de herkomst van mijn dossiers uit deze verzameling weer. Behandelende rechtbank355
Aantal Fichenummers (bijlage 4.2)
Schepenbank Brugse Vrije
8
2, 5, 6, 7, 10, 11, 13, 15
Officialiteit bisdom Brugge
3
3, 4, 12
Raad van Vlaanderen
1
9
Vierschaar ambacht Kortemark
1
1
Rechtbank van de heerlijkheid van het Proossche
1
8
Niet gekend
1
14
Tabel 4: Overzicht processen Brugse Vrije
Bovendien dient opgemerkt te worden dat de verzameling procesbundels van het Vrije slechts deels ontsloten is via deze databank. Toen ik mijn dossiers selecteerde eind november 2009 stond de teller op 23.019 ingevoerde bundels 356. Op 1 juni 2010 deelde Dhr. Inghelbrecht mij mee dat er ondertussen reeds 27.800 werden geopend. Ernstige schattingen betreffende het aantal dossiers zijn er niet, maar hij vermoedt dat de verzameling in grootteorde 100.000 procesbundels bevat. Voor de procesdossiers van zowel Brugge als Gent heb ik mij geconcentreerd op de criminele rechtspraak. De burgerlijke rechtspraak voor de stad Brugge (SAB, reeks 179) is dan wel volledig digitaal ontsloten via het archiefbeheersysteem Marcus, maar tot op heden zijn de 150.455 procesdossiers enkel ingevoerd met jaartal en familienaam van beide partijen. De inhoudelijke ontsluiting werd pas onlangs gestart en omvat nu iets meer dan 9000 processen357. Binnen deze laatste groep trof ik in december 2009 slechts één dossier aan over overspel, m.n. nr. 13/485 waarin een gehuwde man een contract afsloot met de meid om
355
Voor informatie omtrent de behandelende rechtbanken: voor de officialiteit zie p.150-152, voor de schepenbank van het Vrije zie p.146-147 en voor de vierschaar van Kortemark en de heerlijkheid van het Proosche, zie p.146-147 en fiches 1 en 8 in bijlage 4.2. Extra informatie over de Raad van Vlaanderen werd niet ingevoegd omdat dit slechts één procesdossier betreft. Ik verwijs de lezer hiervoor door naar: VAN PETEGHEM (P.). Raad van Vlaanderen. In: PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). Op.cit., p.131-156; en BUNTINX (J.). Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen. Brussel, s.n., 1964-1979, 9 volumes. 356 Database akten West-Vlaanderen: , geraadpleegd op 24 mei 2010. INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Op.cit., vol.1, p.9. De Acces-databank die ik hanteerde, werd mij door Laurent Inghelbrecht gemaild op 8 november 2009. 357 „Geautomatiseerde toegangen van het Stadsarchief te Brugge.‟ In: , geraadpleegd op 26 mei 2010. Vermelding van 4200 processen ingevoerd. Archivaris Jan D‟Hondt liet mij op 28 mei 2010 weten dat reeds 9000 burgerlijke processen inhoudelijk ontsloten werden.
159
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties samen in overspel te leven. Maar omdat dit proces gevoerd werd in 1561, bleek het niet bruikbaar in het kader van mijn onderzoek. Indien de inhoudelijke ontsluiting is afgerond, zullen wellicht ook binnen de civiele rechtspraak enkele bruikbare dossiers opduiken voor onderzoek naar overspeligheid. Bovendien beschikt het Brugse stadsarchief over heel wat meer documenten aangaande de burgerlijke rechtspraak, onder meer de civiele en wettelijke informatiën die verhoren in burgerlijke zaken bevatten. De strafrechtelijke zaken zullen niettemin het merendeel van de zaken aangaande overspel omvatten, aangezien de burgerlijke vooral betrekking hadden op schuldvorderingen, schadeclaims, geschillen inzake voogdij … Bovenstaand proces uit 1561 behoort tot de burgerlijke rechtspraak gezien er onenigheid is ontstaan tussen de partijen die het notarieel contract hadden gesloten 358. Voor de stad Brugge selecteerde ik 40 criminele processen, voor Gent 33. Uit praktische overwegingen gebeurde deze selectie op basis van voorgaand onderzoek. Voor Brugge heb ik mij gebaseerd op de verhandelingen van Bernard Schotte, Martine Huys, Marleen Mullie, Erik Van Keirsbilck en Heidi Deneweth. Allen bestudeerden zij de criminaliteit of een aspect hiervan binnen Brugge en dit binnen een welbepaalde periode van de 17 de en 18de eeuw. Dit bronnenbestand vulde ik aan met de verluydboeken (SAB, reeks 192), maar dit enkel voor de periode tot 1727. De registers voor het overig deel van de 18 de eeuw waren helaas inhoudelijk nog niet ontsloten toen ik mijn bronnenonderzoek voerde. De Brugse stadsarchivaris Jan D‟Hondt stuurde mij onlangs de ruwe versie op van de inhoudelijke ontsluiting voor het register 1727-1788. Bij het doorzoeken van dit voorlopig bestand trof ik 22 zaken aan waarin overspel wordt vermeld. Vele betichten blijken reeds in mijn bronnenbestand opgenomen door één of meerdere processtukken uit het RAB die ik selecteerde a.d.h.v. bovengemelde scripties. Hun verluyden werden wegens tijdsgebrek echter niet meer doorgenomen, maar de verwijzing werd in voetnoot op de fiche vermeld. De verluyden tot 1727 werden wel opgenomen en zodoende werd de bronverwijzing bovenaan de fiche vermeld. De criminele processen voor de stad Gent selecteerde ik eveneens op basis van voorgaand onderzoek, m.n. het thesisonderzoek gevoerd door Saskia De Schepper aangaande overspel en concubinaat te Gent. Zij baseerde zich op het onderzoek van Roets die in haar doctoraat over misdaad te Gent zes steekproeven nam uit reeks 213 van het Gentse stadsarchief: 1620-1626, 1650-1656, 1680-1686, 1715-1724, 1755-1764 en 1775-1784. Op basis van deze steekproeven bekwam De Schepper slechts resultaten voor de laatste twee periodes. In totaal trof
358
SAB, reeks 179, nr.13/485.
160
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties zij 52 procesdossiers betreffende overspeligheid en concubinaat die door de Gentse Keure werden behandeld. 33 hiervan bleken na onderzoek bruikbaar in het kader van mijn onderzoek en vormen zodoende het onderdeel van mijn bronnenselectie voor de stad Gent. Overspel werd naast de wereldlijke rechtbanken ook door de officialiteiten behandeld, zoals blijkt uit de drie procesdossiers uit het fonds van het Brugse Vrije. Ook De Schepper baseerde zich voor haar thesis op bronnen van de officialiteit en dit op basis van het werk van De Brouwer. Deze bron liet ik echter buiten beschouwing om zowel praktische als inhoudelijke redenen. Vooraleerst bleken zowel in Gent als Brugge de archieven van de officialiteit erg omvangrijk en niet makkelijk te doorzoeken. De Schepper bleek voor haar onderzoek naar bestraffing e.d. voldoende te hebben met de samengevatte informatie uit het werk van De Brouwer359. Voor onderzoek naar motivatie volstond dit echter niet. De meeste zaken waren bovendien in het Latijn opgesteld, een taal die ik niet machtig ben.
2.2.2 Collocatiedossiers Naast 88 procesdossiers bestaat mijn bronnenbestand voor dit hoofdstuk eveneens uit 12 collocatiedossiers: zeven uit het Gentse en vijf uit het Brugse stadsarchief. Aangezien ik mij voor de Gentse procesdossiers heb gebaseerd op de thesis van De Schepper, ben ik voor de collocatiedossiers van Gent eveneens van haar studie uitgegaan. Op basis van steekproeven selecteerde zij negen collocatiedossiers over overspel en concubinaat. Zeven hiervan bleken ook voor mijn analyse bruikbaar en zijn gedateerd tussen 1721 en 1783. Dit kleine aantal is het gevolg van enerzijds het gebruik van steekproeven en anderzijds van het minieme aantal dossiers voor de 17de eeuw. De Gentse collocatiedossiers voor de periode 1585-1730 vullen één doos, terwijl het overige deel van de 18 de eeuw tot 1788 maar liefst vijftien dozen in beslag neemt. De Schepper stelde bij haar onderzoek ook vast dat opsluitingen op verzoek omwille van overspel en concubinaat slechts een fractie van de dossiers uitmaken 360. De vijf Brugse collocatiedossiers zijn eveneens gedateerd in de 18 de eeuw (1769-1788) en werden geselecteerd op basis van voorgaand thesisonderzoek, nl. de studie van Mahy.
359 360
DE SCHEPPER (S.). Op.cit., vol.1, p.28. DE SCHEPPER (S.). Op.cit., vol.1, p.11 en p.76.
161
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 2.3 Methodologie Naar analogie met de voorgaande twee hoofdstukken werkte ik ook in dit hoofdstuk over proces- en collocatiedossiers met de impressionistische werkwijze en citeerde ik zodoende veelvuldig. Opnieuw heb ik getracht een zekere representativiteit na te streven in de keuze van de citaten door steeds het volledige procesdossier door te nemen, alsook de overige beschikbare stukken en algemene achtergrond van de rechtspraak m.b.t. overspel, alvorens de citaten te selecteren. Diverse dossiers doken zowel op in de bronnen van het RAB als in het SAB. Enkele personen kwamen bovendien zowel in Gent als in Brugge voor binnen de dossiers. Dit is bijvoorbeeld het geval met Marie Farasin en Carel De Rudder 361. De enige uitzondering op het onderzoek van overige beschikbare stukken zijn de verluyden van de processen vanaf 1727 om de redenen vermeld bij de selectie van de Brugse procesdossiers. De methode die ik binnen dit hoofdstuk volgde, maar in uitbreiding binnen dit volledige onderzoek, kan ook nog op een andere manier worden gedefinieerd, hetgeen Frits van den Brink en Veronique Verhaar record linkage hebben genoemd. Deze methode staat tegenover de systematische bestudering van slechts één categorie van bronnen. De record linkage heeft als voordeel dat de oorzaken van overspel vanuit meerdere gezichtshoeken bekeken worden. Brink en Verhaar zijn daarnaast van oordeel dat een dergelijke methodiek bij onderwerpen zoals overspel, waarbij vele juridische en sociale aspecten een invloed hebben, tot interessante resultaten kan leiden362. De praktische werkwijze om de citaten weer te geven bleef ongewijzigd, met dien verstande dat het in voorgaande hoofdstukken, met uitzondering van twee manuscripten, om passages ging uit gedrukte bronnen en het in dit hoofdstuk citaten betreft uit handschriften. In de mate van het mogelijke heb ik getracht de transcriptieregels zoals voorgeschreven door de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis na te leven en dit zowel binnen de citaten in de tekst als in zinsnedes opgenomen in de korte inhoud van de dossiers in bijlage. Zodoende loste ik de afkortingen geruisloos op, tenzij ze dubbelzinnig begrepen konden worden. In dit geval plaatste ik de opgeloste stukken tussen vierkante haakjes. Het hoofdlettergebruik en de
361
RAB, nr. 644, fo.102r.-106v., fiche 29 ( 1764). SAG, reeks 213, nr.210, fiche 10 (1764). BRINK (F.) en VERHAAR (V.). De bemoeienissen van stad en Kerk met overspel in het achttiende-eeuwse Amsterdam. In: FABER (S.). Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek. Dick Coutinho, Muiderberg, 1989, p.64. 362
162
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties interpunctie werden conform de regels aangepast aan het hedendaags gebruik, alsook om de leesbaarheid van de tekst te bevorderen363.
363
„Voorschriften bij het uitgeven van geschiedkundige teksten.‟ In: , geraadpleegd op 30 juni 2010.
163
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 3 Proces- en collocatiedossiers en overspel In tegenstelling tot de twee voorgaande hoofdstukken koos ik ervoor om bij deze bron mijn hoofdstuk anders in te delen. Gezien de aard van de bron kon ik niet dieper ingaan op de visie op huwelijk en seksualiteit zoals die binnen de proces- en collocatiedossiers naar voor kwam. Dergelijke elementen kwamen nu eenmaal binnen gerechtelijke dossiers niet voor, evenals de definiëring van overspeligheid. In wat volgt schets ik hierom eerst een beknopt algemeen overzicht van de motivaties tot overspel zoals die binnen het bronnenbestand naar tot uiting komen. Ook de elementen die binnen andere hoofdstukken binnen een apart onderdeel werden toegelicht, zoals het eventuele onderscheid tussen mannen en vrouwen of de mogelijke evolutie doorheen de tijd, worden onder dit eerste punt besproken. Het antwoord op deze laatste onderzoeksvragen vereist immers geen uitvoerige uiteenzetting en nagaan welke retorische middelen werden aangewend, is voor deze bron niet aan de orde. Onder 3.2 bespreek ik de genoemde motivaties dan één voor één op een veel uitgebreidere manier a.d.h.v. diverse voorbeelden. Bovendien contextualiseer ik deze oorzaken met behulp van literatuur. Ten slotte richt ik mij in het laatste onderdeel van dit hoofdstuk nog eens specifiek op de betrokkenheid van enkele vaak vermelde personen. Het gaat om individuen wiens relatie tot de overspeligen binnen de bron enkel gebaseerd is op het overspel. Partners, kinderen en ouders laat ik hier dus buiten beschouwing. Enkele categorieën blijken meer dan andere bij deze zaken te zijn betrokken (vb. dienstmeisjes en priesters) of door de gerechtelijke instanties te worden gehoord (vb. herbergiers). Slechts in enkele uitzonderlijke gevallen gaven zij hun visie op de oorzaken van het overspel, bijvoorbeeld wanneer het om een gehuwde overspelige dienstmeid ging. Niettemin leek het mij, gezien hun relatief groot aandeel binnen de bronnen, van belang hun betrokkenheid toe te lichten en op die manier de overspeligheid beter te kunnen contextualiseren. 3.1 Algemeen overzicht van de genoemde oorzaken Wat eerst en vooral dient te worden opgemerkt, is dat in een groot deel van de proces- en collocatiedossiers de motivatie vaak helemaal niet of op onrechtstreekse wijze werd aangehaald. De ondervragers bleken enkel bekommerd om het overspel in se en de verstoring van de publieke en morele orde die ermee samenhing Enkel indien de oorzaak van het overspel ook diezelfde orde aan het wankelen bracht, werd tijdens de ondervragingen dieper ingegaan op de oorzaak. Dit was voornamelijk het geval bij dronkenschap, verkwisting en huiselijk geweld, de drie meest voorkomende oorzaken die tevens door velen in één adem
164
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties genoemd werden. Zowel mannen als vrouwen bleken door overvloedig drankgebruik wel eens te vergeten dat ze gehuwd waren en waren bovendien bereid hun bezittingen of die van hun ouders of partner te verpanden om toch maar een glaasje jenever te kunnen kopen. Vele buitenechtelijke relaties vonden ook hun oorsprong in de herberg of “een brandewijn huijseken” en herbergiers werden hierom vaak als getuigen gehoord. Beschonken overspeligen bleken tevens vaak hun partner een pak rammel te geven en de bronnen tonen duidelijk aan dat ook vrouwen hun echtgenoot wel eens te lijf durfden gaan. Het waren echter lang niet altijd de dronken, gewelddadige of geld verkwistende mannen en vrouwen die één of meerdere slippertjes maakten. Velen haalden aan dat ze door het kwalijke of agressieve gedrag van hun levensgezel, hun huwelijk op de klippen zagen lopen en hierom troost of hulp zochten bij een andere partner. Een andere motivatie die vaak opdook, is dat men dacht dat zijn of haar partner overleden was. Soldaten en schippers kwamen in dergelijke zaken veel aan bod, maar andere personen eveneens. Ook mannen en vrouwen die alleen kwamen te staan omdat hun partner opgesloten werd in de gevangenis of het tuchthuis of omdat hun partner van hen was weggegaan, haalden aan dat ze om deze reden een relatie aanknoopten met iemand anders. Gescheiden mannen of vrouwen doken eveneens geregeld in dergelijke dossiers op. Soldaten werden er daarnaast van verdacht betrokken partij te zijn binnen buitenechtelijke relaties. Erg vaak werd aan van overspel betichte echtgenotes immers ten laste gelegd dat zij met soldaten verkeerden. De restcategorie oorzaken bevat ten slotte een gediversifieerd pakket motivaties tot overspel, die slechts één of hooguit twee keer werden genoemd. Soms gaven overspeligen of overige betrokkenen naast het volgens hen oorzakelijk aspect van de ontrouw ook motivaties op die ik heb gecategoriseerd onder de noemer verzachtende omstandigheden. Dit zijn elementen die niet rechtsreeks overspeligheid veroorzaken, maar die men het wel waard vond om te vernoemen. Het betreft aspecten waarvan men vond dat ze op een bepaalde wijze het begane overspel vergoelijken. Zo rechtvaardigden enkele mannen en vrouwen hun ontrouw door het feit dat hun partner eveneens zijn of haar huwelijkse staat te buiten ging. Anderen vonden het dan weer het vermelden waard dat ook andere personen het zesde gebod niet naleefden en Isabelle Goossens achtte het noodzakelijk aan de schepenen te melden dat haar bedrogen echtgenoot een bastaard is364. De door mij gecreëerde categorie verzachtende omstandigheden is niet exhaustief. Wat men immers ter motivatie aanhaalde,
364
SAG, reeks 213, nr.211, fiche 11 (1764).
165
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties zoals een dronken echtgenoot of doodgewaande echtgenote, noemde men immers ook met het oog op het goedpraten van het begane overspel. Bepaalde categorieën mensen doken ook vaker op in de proces- en collocatiedossiers. Dé categorie bij uitstek werd gevormd door de dienstmeiden. Het cliché van de kat bij de melk te plaatsen leek bij overspel wel enigszins te kloppen aangezien vele gehuwde mannen aanpapten met het inwonende dienstmeisje. Daarnaast konden dienstmeiden ook nog op andere wijzen in de bronnen voorkomen. Verlaten vrouwen dienden immers zelf geld in het laatje te brengen en hierom boden ze hun diensten als meid aan. En wat de dienstmeiden zijn voor de gehuwde mannen, bleken soldaten te zijn voor vrouwen. Het belang van het sociaal leven en dus van de buren kwam eveneens ter sprake binnen dit hoofdstuk, alsook de regulerende kracht van de priesters. In voorgaande twee hoofdstukken ben ik nagegaan of de dubbele standaard tot uiting kwam. Om de continuïteit enigszins te behouden, was ik eveneens binnen dit hoofdstuk van plan na te gaan of er een onderscheid in oorzakelijkheid kan worden opgemerkt. Al gauw bleek echter dat een apart onderdeel hieraan wijden overbodig was. Het antwoord op de vraag of de dubbele standaard naar voor kwam en er dus een onderscheid was tussen de motivaties van overspelers en overspeelsters, is immers relatief eenvoudig: neen. Onderstaande uitdieping per motivatie kan dit bevestigen. Zowel mannen als vrouwen gaven dezelfde oorzaken voor hun overspelige gedrag of dat van hun partner en ook de genoemde verzachtende omstandigheden bleken bij beide seksen aan bod te komen. Een kwantitatieve studie zou wellicht her en der dit antwoord wat kunnen nuanceren, hoewel de algemene conclusie dezelfde zal blijven. Zowel mannen als vrouwen weten hun overspel aan de dronken uitspattingen van hun partner en zowel mannen als vrouwen bleken de slagen die hun man of vrouw uitdeelde soms niet langer te dulden. Bovendien vond ik het bronnenbestand uit dit hoofdstuk te klein om een kwantitatieve studie aangaande oorzakelijkheid van overspel te voeren. 100 dossiers is natuurlijk niet weinig, maar heel wat van deze dossiers bleken slechts bitter weinig informatie aan te reiken betreffende mijn onderzoeksvraag. Ook een onderscheid tussen de twee types bronnen die ik voor dit hoofdstuk hanteerde, heb ik niet vastgesteld. Het kleine aandeel van de collocatiedossiers binnen mijn totale bronnenpakket zal hiertoe wellicht hebben bijgedragen, maar mijn algemene indruk is desalniettemin dat de genoemde oorzakelijke omstandigheden vrij gelijklopend waren: dronkenschap, verkwisting, bordeelbezoek en huiselijke agressie.
166
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Een derde en laatste onderscheid dat ik heb getracht vast te stellen, is dat doorheen de tijd. Maar net zoals bij het onderzoek naar de dubbele standaard en het verschil tussen de twee bronnentypes, speelde ook hier het bronnenmateriaal me parten. Slechts vijftien procesdossiers dateren uit de 17de eeuw en bovendien zijn ze allen afkomstig uit Brugge en het Brugse Vrije. De overige 73 processen en alle collocatiedossiers zijn 18 de-eeuws. Daarenboven bleek dat de meeste van mijn 17 de-eeuwse processen beknopter zijn opgesteld en aangaande motivaties weinig informatie bevatten. Opnieuw bleek een vergelijking dus niet echt verantwoord te zijn. Mijn algemene indruk na dit bronnenonderzoek is echter dat de 17 deeeuwse overspeligen geen omstandigheden aanhaalden voor het overspel die niet in de 18deeeuwse bronnen voorkwamen. Ook enkele 17de-eeuwse mannen waren overspelig met een dienstmeisje, Jehan Garrewij zei in 1618 dat zijn echtgenote “van quadt ende ongoddelick leven” was en Adriaene Sneepaert beweerde in 1637 dat ze dacht dat haar man als schipper was omgekomen.
167
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 3.2 Uitdieping van de genoemde oorzaken 3.2.1 Dronkenschap: “maer eens bij voorval in den dranck met hem vleeschelick gemeyns gehadt heeft” Hoewel ik geen kwantitatief onderzoek verrichtte naar de oorzaken van overspel, meen ik na het doornemen van mijn 100 proces- en collocatiedossiers toch te mogen stellen dat drankgebruik en –misbruik, tot de vaakst vermelde oorzaken van buitenechtelijke relaties behoorden. Het oorzakelijk verband tussen overspeligheid en dronkenschap was bovendien tweeledig. Enerzijds kwam naar voor dat zowel mannen als vrouwen met wat glaasjes te veel op het niet zo nauw namen met de huwelijksbeloftes. Zo bekende François Morel dat hij in 1757 de dienstmeid Catherine Waldack zwanger maakte en dit overspel plaatsvond in een dronken bui op Vastenavond. “(…) Catherine Waldack met de welcke hij te buyten gaende sijnen echten staet, hij soodaenigh heeft gebouleert ende vleeschelijck geconverseert dat hij de selve heeft gheimpregneert van kinde (…). Seght op het 18e artikel dat sulckx een overspel is ende dat sulckx is ghebeurt in eene dronckenschap op Vastenhaven.”365 Joannes Rogge, “logisthuys haudende op de Yperstraete” in Gent, getuigde dat in 1775 Anne Marie Simons gedurende een maand in zijn herberg verbleef en ze in dronken toestand eveneens met andere mannen verkeerde. “(…) verclaerende voorts dat gedurende dien de selve ten menighe stonden teenemael bedranckt ende inden nacht ten thien ende elf uren thuys gecomen ende door manspersoonen tot aende deure gebracht wiert (…).”366 Marie Anne Van Cotthem is tevens een goed voorbeeld van overspeligheid als resultante van dronkenschap. Omdat haar echtgenoot veroordeeld werd tot zes jaar opsluiting in het tuchthuis, trok Marie in 1784 terug bij haar ouders in. Ze gedroeg er zich echter op onbetamelijke wijze en verkocht zowel bezittingen van haar ouders als haar eigen trouwring om te kunnen drinken. In de herberg maakte ze zich ook schuldig aan overspel.
365 366
SAG, reeks 213, nr.198A en nr.253, fiche 3 (1757 en 1775). SAG, reeks 213, nr.258, fiche 18 (1776).
168
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties “Bekent den 2e artikel haer in den dranck te hebben gedebaucheert ende ook vleeschelijck te hebben geconverseert met drij à vier manspersoonen in d‟herberge „Het ossenhooft‟, maer dat het al liber persoonen hebben geweest.” Haar dronkenschap verbloemde ze ook niet. “Seght op den 8e artikel (…) dat sij heeft gelogeert bij twee oude vrauwspersoonen woonende op Bachterleije, met de welcke sij somwijlen soo danigh brandewijn heeft gedroncken dat sij elckanderen niet en sagen van sattigheyt.”367 In datzelfde jaar werd Marie Caroline De Rocke gedagvaard te Gent. Ze ontkende overspelig te zijn geweest, maar gaf toe wel niet met zekerheid te kunnen zeggen wat er was gebeurd aangezien ze te veel had gedronken. “(…) in de herberge de Katte omtrent de Chartreusen, van daer teenemael bedranckt sijnde is gegaen met eenen schipper, naer sijn schip, liggende in de Lieve alwaer sij den geheelen nacht is verbleven, niet wetende door haere dronkenschap, wat haer aldaer is weder vaeren.” Uit haar getuigenis bleek dat ze wel besefte dat ze aan alcohol was verslaafd en haar man haar tevergeefs probeerde te corrigeren. “Seght op den 16e artikel dat als wanneer haeren man haer heeft vooren gehouden de naedeelige gevolgen, die door haere dronkenschappen moesten resulteren, seggende dat sij hem ende haer selve daer doore soude geruineert hebben, sij daer op heeft geantwoort dat sij sulks wel wilde gelooven, dat sij haer soude hebben trachtten te beteren, doch dat sij den drank niet en heeft konnen laeten, dat sij gelijk van duyvel bij de kele genomen was die haer continuelijk tamteerde.” 368 Een lichtelijk ander verhaal is dat van Adriaen Caveel die niet zijn overspel motiveerde door dronkenschap, maar wel het gevonden bewijsmateriaal op die manier trachtte te rechtvaardigen. In 1774 werd Adriaen te Brugge van overspel beticht. De zaak kwam aan het licht door een brief die hij aan zijn minnares schreef en waarin hij haar liefkozend aansprak en
367
GTB-WNT: gedebaucheerd = voltooid deelwoord van debaucheren; liederlijk, ontuchtig. GTB-MNW: converseren = omgaan, verkeren. WNT-GTB: vleeschelijk converseren = omschrijving van de geslachtsdaad. SAG, reeks 213, nr.294A, fiche 29 (1784). 368 GTB-WNT: continuelijk = voortdurend, ononderbroken. GTB-WNT: Tenteeren, tempteeren = beproeven, kwellen. SAG, reeks 213, nr.294A, fiche 33 (1784).
169
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties meldde dat hij van haar een kind wilde. Adriaen ontkende effectief overspel te hebben begaan en stelde dat hij in een dronken bui de brief had geschreven. “(…) dat hij met de selve Ludovica Cuvelier heeft gebouleert ende familiariteyt gehadt ende dat sulx niet als misstants blijckt uit den brief ontlanghs aen haer door hem geschrevenen ende ondertekend, ende naer voorlesinghe alwaer hij de selve meermaels tractiert van lief ende liefste, Jan selfs soo vernoemt dat hij uyt sijne wercken aen haer een kindt wenscht binnen het jaer (…). Seght alle het selve te bekennen maer dat hij desen brief hebbende geschreven hij droncken was ende hem selven noghtere gecommen sijnde, heeft weghgeworpen, (…). Seght dat hij beter bij drancke sijnde als nughtere brieven can schrijven (…).”369 Anderzijds bestond het oorzakelijk verband tussen echtelijke ontrouw en dronkenschap ook op een andere manier. In de bronnen trof ik soms getuigenissen aan waarin de man of vrouw van een drankverslaafde partner zich aan overspel bezondigde en de dronkenschap van de ander als oorzaak aanduidde. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Jan De Boijsere die zijn vrouw verliet en met een ander optrok omwille van het drankmisbruik en het kwade gezelschap waarin zijn eega vertoefde. Niettemin dient in deze zaak vermeld te worden dat Jan de hand ook in eigen boezem stak door toe te geven dat hij zelf “somtijts bij drancke” was. “Seght dat sijne huysvrouwe seer dickwils haer in den dranck vergeet ende als dan woorden maekt, uytscheldende den comparant voor eenen dief ende moordenaer. (…) sulckx gedaen t‟ hebben uyt desespoir omdat hij dikwils door de quade compagnien die sijne vrouwe frequenteerde, in gevaer is geweest van sijn leven te verliesen, draeghende sijn hooft lickteeckens van de slaghen van deghen, die hij t‟haerder occasie heeft ontfanghen, ende bovendien dat sij dickwils bij drancke was.”370 Ook Michiel De Wilde is hiervan een treffend voorbeeld. Hij werd in 1777 gedagvaard omwille van overspel met Rosalie, “verlaeten huysvrouwe van Antonius Claeysen”. Naast het overspel legde de rechtbank hem ten laste dat “hij hem oock dickwils in den dranck vergeet”, maar hij ontkende. Naar zijn mening was de dronkenschap van zijn gecolloqueerde
369
GTB-MNW: misstant = dat wat misstaat of ontsiert. GTB-WNT: tracteeren, traktieren = met betrekking tot een persoon in de betekenis van bejegenen, behandelen. GTB-WNT: werken = in toepassing op de geslachtsdaad, kinderen verwekken. Zijn werk doen betekent copuleren. SAB, nr.188, bundel 1774-75, fiche 30. 370 GTB-WNT: bij drank zijn, zich in de drank vergeten = dronken zijn. RAB, nr.643, fo.182v.-183r., fiche 28 (1762).
170
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties echtgenote de oorzaak van hun voormalige echtelijke twisten en dus van zijn onwettige relatie. “Dat hij met sijne vrouwe langhe tijt in twist ende tweedraght geleeft heeft, tot dat sij om haere dronckenschap in het spinhuys gestelt is geworden. Heeft bekent maer seght dat sijne vrouwe daer van meest de oorsaecke geweest is.” Zijn minnares, de gehuwde Rosalie, bekende dan weer eveneens door dronkenschap tot overspel te zijn gekomen. Met haar getuigenis sloot ze echter aan bij het eerstgenoemde oorzakelijke verband aangezien ze samen met Michiel iets ging drinken en met hem overspelige seksuele betrekkingen had onder invloed van alcohol. “Heeft geantwoordt dat zij noyt met hem en heeft gecohabiteert ende maer eens bij voorval in den dranck met hem vleeschelick gemeyns gehadt heeft.”371 Bovenstaande voorbeelden laten vermoeden dat er toch in zekere mate een verband aanwezig was tussen dronkenschap en overspel. Maar de aard van dit verband was niet zo eenvoudig. Martin haalde in zijn studie over „alcohol, sex and gender‟ aan dat alcoholconsumptie in de Vroegmoderne Tijd voornamelijk een sociale activiteit betrof die sociale cohesie bevorderde. Overmatig drankgebruik kon echter ook antisociale handelingen veroorzaken, zoals overspel of geweld. De precieze mechanismes waren volgens hem niet duidelijk, maar hij stipuleerde wel dat er een culturele constructie bestond, m.n. de opvatting dat alcohol een invloed had op onder meer seksuele handelingen. De ideeën omtrent dronkenschap, zoals die tot uiting werden gebracht in de preek- en volksboeken aangaande de relatie tussen overspel en alcohol, kaderen hier zeker in. Volgens zijn visie zou deze culturele constructie het gedrag beïnvloedden. Martin wees er ook op dat recente studies aantoonden dat er geen fysische correlatie bestond tussen alcohol en seksualiteit. De relatie tussen alcoholconsumptie en seksueel gedrag zouden binnen deze perceptie dan ook enkel sociaal, cultureel en psychologisch zijn en de relatie tussen overspeligheid en herbergen zou in de eerste plaats gebaseerd zijn op aangeleerd gedrag372.
371
GTB-WNT: spinhuis = tuchthuis waar de gevangenen moesten spinnen, tuchthuis voor vrouwen. GTB-WNT: bij voorval = op een keer, bij zekere gelegendheid. GTB-WNT: cohabitereeren = samenwonen gezien de context van het citaat, kan echter eveneens het hebben van geslachtelijke gemeenschap betekenen. RAB, nr.646, ca.6 fo.21-23 en fo.28-31, fiche 31 (1777). 372 MARTIN (L.). Op.cit., p.5-6, p.38-39 en p.95.
171
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 3.2.2 Huiselijk geweld: “omdat sij daegelijks soo vele slaegen kreeg met haeren man.” Enkele overspeligen haalden aan dat zij hun huishouden in de steek lieten en er met een ander vandoor gingen omwille van het gewelddadige gedrag van hun partner. Opvallend is dat in dergelijke gevallen de weggetrokken partner veelal ontkende overspel te hebben gepleegd. In een aantal gevallen namen weggetrokken echtgenotes hun kinderen mee, maar dit was niet altijd zo. Het Brugse procesdossier van Elisabeth Craght is hiervan een goed voorbeeld aangezien zij zowel haar gewelddadige echtgenoot als hun vier kinderen in de steek liet en ervandoor ging met Maerten Jansse, haar lutherse minnaar. De schuld van dit alles legde ze volledig bij de brutaliteit en agressiviteit van haar man. “Seght haeren man ende kinderen aldus verlaeten te hebben ter oorsaecke van de brutaele ende boosaerdige wijse waer mede haeren man haar daegelijckse behandelde, dat alle haere gebeuren konnen getuygen dat het met hem niet verder meer lijdelijck en was. (…), maer dat Jansse haer heeft gevolght uyt medelijden omdat sij daegelijks soo vele slaegen kreeg met haeren man.”373 Ook het spreekwoord „de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet‟ lijkt in bepaalde processen waarin onder andere huiselijk geweld en dronkenschap een rol spelen van toepassing. Jan Carlier verliet zijn echtgenote Marie Peul en gaf haar de schuld van hun twist. “Seght dat sijne vrauwe van hem teenemael jaloers is ende dat hij uyt die reden menigmael van haer heeft willen afscheyden (…) ende ontkent alle quat tractement.” Hij gaf toe dat ze enkele keren ruzie hadden gemaakt, maar bleef gedurende opeenvolgende vragen ontkennen dat hij haar zwaar zou hebben mishandeld. Hij werd er onder andere van verdacht haar een tijd terug te hebben aangevallen met een bijl. Volgens hem diende hem niks ten laste te worden gelegd, maar zijn vrouw. “Seght dat sijne vrauwe hem selfs quaelijck tracteert, slaet ende smijt, ende dat alle t‟gonnen hem alhier te laste wort geleyt aen sijne vrauwe voor betightinge sou moeten dienen.” Marie Van Peul werd ook beticht van bordeel te houden en het dus aanzetten tot ontucht, aangezien dit bordeel ten dienste stond “van alle jonckheden ende getrauwde mans-
373
GTB-WNT: lijdelijk = zodanig dat men het kan verdragen, te dulden. RAB, nr.659, ca.9 fo.17-18, fiche 40 (1790).
172
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties persoonen”. Ze ontkende dit echter en zei dat als er overlast was, de schuld hiervan lag bij haar dronken echtgenoot374. Een gelijkaardig procesverloop trof ik aan in het dossier ten laste van Jacobus Gillijn. Deze man werd ervan beticht zijn echtgenote te slaan, geld te verkwisten en verkering te hebben met ontuchtige vrouwen. Uit de gewelddadige handelingen die hem werden toegeschreven, blijkt dat Jacobus wellicht geen doetje was. “(…), met de suppliante bij wie hij gewoonen heeft vijf kinderen, soo qualijck heeft geleeft, de selve sonder de minste reden menighmael, soo bij daegen als ontijden, geslagen hebbende met stocken ende vuysten tot den loopenden bloede, de selve verdreyght hebbende met eenen haemer ende mes, (…) onmenschelijck is slaegende soo blauwe ooghen als onder de voeten, alle in overgroote brutaliteyt ende met gevaerlijcke dreygementen als vooren soodanig dat de suppliante met haer kinderen alle momenten in groot dangier is van een ongeluck te becomen (…)”375 Eveneens omwille van onder meer huiselijk geweld verzocht Johannes Oosterlinck de schepenbank om zijn zoon Louis te colloqueren. Louis verpandde zijn bezittingen, vertoefde bij ondeugende vrouwen in plaats van bij zijn echtgenote en kinderen en agresseerde zijn gezin376. Bovenstaande gevallen toonden ook aan dat geweld binnen de familiale omgeving niet steeds als directe oorzaak van het overspel werd geduid. Wel wezen deze casussen erop dat overspel al eens geschiedde binnen een gewelddadige context. Hoewel dus niet steeds expliciet werd vermeld dat dit geweld het overspel veroorzaakte, meen ik door de veelvuldige casussen toch te mogen besluiten dat geweld al eens mee aan de basis lag van spaak gelopen huwelijken. Natuurlijk dient ook de mogelijkheid in rekening te worden gebracht dat de partner net bij het ontdekken van echtelijke ontrouw zijn of haar eega een pak rammel gaf. Dergelijk voorval greep bijvoorbeeld plaats te Brugge in 1753. Een gehuwde man ontdekte dat zijn vrouw bij een andere gehuwde man was ingetrokken en viel hen beiden zowel fysiek als woordelijk aan.
374
GTB-MNW: qualike = slecht, niet zoals het behoort. RAB, nr.647, ca.6 fo.11-13, ca.8 fo.7-19 en RAB, nr.657, ca.5 fo.24-26, fiche 33 (1778-1788). 375 GTB-WNT: suppliant = iemand die bij een autoriteit een verzoek indient, verzoeker. GTB-WNT: verdreigen = het voornemen kenbaar maken iemand leed, geweld aan te doen. GTB-WNT: onder den voet = personen of zaken versmaden of onderdanig maken. GTB-WNT: dangier = gevaar. SAG, reeks 213, nr.259, fiche 19 (1777). 376 SAG, reeks 328, nr.4A, fiche 5 (1762).
173
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties “[antwoord van Carel Hebberecht, overspelige:] Seght dat Penninck naer sijne vrauwe niet en vraeghde nemaer schreeuwende „canaillie‟, haere slaende ende smijtende waer op hij die spreckt van tafel springende eene vleye namp ende die voor hem houdende sonder hem t‟ hebben daer mede willen slaen.”377 Niet enkel binnen het huwelijk kwam bovendien geweld voor. Ook binnen buitenechtelijke relaties liep het al eens fout. Zo getuigde Joanne Cornelis aan de schepenen over Jan Fiart, de gewelddadige minnaar van haar zus Jacoba, en vroeg ze hen het huwelijk van haar zus te redden. De schuld van dit overspel legde Joanne volledig bij Jan die haar zus bedreigde, mishandelde en bovendien wijsmaakte dat haar wettige echtgenoot gestorven was op zee. “(…) van daer voorewaerts altijd met haer is blijven aenhouden, den volkomen meester in het huys heeft gespeelt, sig selven sonder wercken ofte iet het minste te doen door haere suster volkomentlijck heeft doen onderhouden, (…) sij allesints betraght heeft haer van hem te separeren, het welcke sij noyt en heeft konnen doen, mits hij haer ten alle kanten is komen soucken ende vervolgen ende haer t‟elcken heeft verdreyght ofte doot te slaegen, (…), dat hij haer soodanig geslaegen ende geschonden heeft, dat haere oogen buyten haer hooft stonden, ende dat sij geenen mensch meer en geleeck, (…)”.378 Belangrijk is vast te stellen dat niet enkel mannen van partnergeweld werden beschuldigd. Zo werd de schepenbank door Anne Catherine Visch‟ echtgenoot verzocht om haar collocatie aangezien ze volgens hem dronk, met andere mannen verkeerde en hem agresseerde. Haar dronkenschap alsook het slaan gaf ze toe, hoewel ze stelde dat het bij dit laatste louter om zelfverdediging ging. “12. Dat als sij bedranckt thuys comt, haeren man slaeght ende crabbelt in het aensicht. Seght op den 12e artikel dat als haeren man haer slaet, sij haer verweert.”379
3.2.3 Geldelijke motivatie: verkwisting, armoede en spaarzaamheid Uit de geciteerde casussen m.b.t. dronkenschap en huiselijk geweld kwam reeds tot uiting dat dergelijke gevallen vaak ook verkwisting met zich meebrachten en dit mede als oorzaak van 377
GTB-WNT: canaille = in toepassing op zowel mannelijk als vrouwelijk persoon om een gemeen persoon, ellendeling aan te duiden. In VD staat dat canaille in het bijzonder kan duiden op een gemeen vrouwspersoon. Vleye = werd niet in een woordenboek terug gevonden. Duidt volgens de Acces-databank van Inghelbrecht op een lange stok om het koren te dorsen („vlegel‟). RAB, nr.641, fo.252r.-253v., fiche 20 (1753). 378 GTB-WNT: separeeren = zich van elkaar verwijderen, zich afscheiden. RAB, nr.718, ca.12 fo.3-5, fiche 35 (1783). 379 SAG, reeks 213, nr.203, fiche 7 (1762).
174
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties overspelige relaties werd geduid. Verkwisting of geldnood kon immers aanleiding geven tot het verlaten van de partner. Dit was bijvoorbeeld het geval in Brugge begin 18 de eeuw in de zaak van Marie Goossens. Zij verliet haar man en, in tegenstelling tot Elisabeth Craght, nam zij haar kinderen met zich mee. De schuld van haar vertrek legde ze bij de schulden van haar echtgenoot en samen met Mattheus Smolders, die haar beloofd had te dienen als knecht, kwam ze naar Brugge. Ze ontkende evenwel van met hem in overspel leven. “Seght met de zelfve Smolders noyt getrauwt gheweest te sijn, maer dat hij is gheweest haeren knecht. (…) dat sij dickwils haer klachte aen hem dede over haere voornoemde zoone ende haeren man te vooren weduwaer van twee voornoemde vrauwen, beswaert met veel schulden, dat sij soo neerstigh was om sijn schulden te betaelen, (…)”.380 Theresia Mepen daarentegen gaf wel toe overspelig te zijn geweest en ook zij nam haar twee kinderen met zich mee. Hoewel ze eerst beweerde geen motivatie te kunnen geven voor haar overspel, vertelde ze verder in het verhoor dat haar man twee jaar afwezig was geweest en ze uiteen gingen omwille van armoede. “Gevraeght wat reden sij heeft gehadt met een getrauwt manspersoon weg te loopen, (…). Seght geene redenen dan of te konnen seggen, maer dat sij alle beede haere kinderen met haer heeft medegeleyt.(…) Seght dat sij weynig ofte geene neiringe en heeft gehadt in d‟Engelsche vlagge, waer om haeren man uyt aermoede van haer is weggegaen, gelijck sij om de selve redenen oock vertrocken is naer Gend.”381 Dezelfde opmerking als bij dronkenschap en huiselijk geweld is ook hier van toepassing. Diverse casussen tonen aan dat verkwisting of armoede niet altijd als rechtstreekse oorzaak van echtelijke ontrouw werd aangewezen en de bronnen het oorzakelijk verband ook lang niet altijd vermeldden. Wel stipten zij vaak aan dat overspel plaatsvond binnen gezinnen waar ofwel de man ofwel de vrouw het huishoudelijk geld verspilde aan herberg- of bordeelbezoekjes en hierdoor de andere gezinsleden hulpbehoevend maakte. Geldnood veroorzaakte in deze gevallen het overspel niet, maar zorgde er weliswaar vaak voor dat het aan het licht kwam. Claire De Buck vroeg de schepenen om haar echtgenoot Anthonie Van De Walle op te sluiten. Volgens haar getuigenis verkocht hij andermans goederen om zijn bordeelbezoeken te bekostigen382. De echtgenote van Carel Mortier getuigde eveneens voor de schepenbank te
380
GTB-MNW: beswaeren = bezwaren, belasten. RAB, nr.633, fo.23r.-24r., fiche 11 (1707). GTB- MNW: neringe = middelen van bestaan. RAB,nr.657, ca.5 fo.24-26, fiche 33 (1788). 382 SAG, reeks 328, nr.3, fiche 3 (1755). 381
175
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Gent dat zij haar man wilde laten opsluiten in het tuchthuis aangezien hij zijn loon verdronk en met andere vrouwen omging. Zijn broer Egidius staafde deze getuigenis en beklemtoonde de armoede waarin Carel zijn gezin bracht. “(…) ende van sijne daegelijcksche dronckenschap waer doore hij sijne vrauwe ende kinderen heeft gebracht tot de uyterste armoede ende dat hij oock te ledigh is te werken, ende daerenboven sijne geseyde vrouwe noch qualijck tracteert om gelt te becommen om te drincken, (…)”.383 Net zoals bij dronkenschap en huiselijk geweld, tonen de bronnen tevens aan dat binnen het kader van ontrouw ook vrouwen heel wat geld verbrasten. De reeds eerder genoemde drankverslaafde en ontrouwe Anne Catherine Visch past binnen dit plaatje, evenals de aantijgingen van de Gentse Keure aan Magdalena Neetesonne en Livina Hoste. Deze laatste vrouw werd reeds herhaaldelijk opgesloten, maar telkens geslaakt. De schepenen tilden er zwaar aan dat zij op die manier haar vier kinderen niet kon onderhouden en hen het slechte voorbeeld gaf. Haar verzorgende taak als moeder was immers de reden waarom zij in het verleden tweemaal was vrijgelaten. “Dat sij het gelt dat haeren man van sijn gewin haer geeft om eten te coppen verdrinckt. (…) Seght op den 5e artikel dat als sij geen geldt en hadde haere kleederen in den bergh van bermhertigheyt heeft gedraghen ende het geldt verdroncken.”384 “6. Dat sij tot den dranck daer en boven vercoght heeft hunnen ijseren pot daer in sij moesten koken. Bekent den 6e artikel.”385 “(…) wederom heeft ernomen haere aude debauchen ende excessen in den drank, tot soo verre dat sij verscheyde daeghen ende nachten met manspersoonen heeft gebouleert, ende alsoo niet alleene haere substantie ende degonnen van haere kinderen verthairt, maer oock door haere sattigheyt groot schandael geeft aen de selve haere kinderen (…)”.386 Een reden om het echtelijk bed te buiten te gaan die ik slechts eenmaal aantrof, is die van spaarzaamheid. Jacobus Verwee was wettelijk gescheiden en werd vervolgd omdat hij een 383
GTB-WNT: ledig = niet werkende, in dit citaat wellicht met de ongunstige bijgedachte dat men zijn tijd verluiert. SAG, reeks 213, nr.199, fiche 4 (1759). 384 GTB-WNT: berg van barmhartigheid = is de Zuid-Nederlandse naam voor de bank van leening [sic]. Anne Catherine Visch: SAG, reeks 213, nr.203, fiche 7 (1762). 385 Magdalene Pieternelle Neetesonne: SAG, reeks 213, nr.259, fiche 21 (1777). 386 GTB-WNT = substantie = datgene waarvan men leeft, goed vermogen. Livina Hoste: SAG, reeks 328, nr.12, fiche 7 (1783).
176
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties onwettig kind had verwekt bij Rosa Deurwaert en met haar onder één dak woonde. Zowel Rosa als Jacobus motiveerden hun overspelige relatie door te stellen dat zij samen op spaarzame wijze voor hun onwettige kind wilden zorgen. “[Rosa:] (…) heeft gecohabiteert onder een dack om alsoo met meerdere gespaersaemheyt te samen te leven ende hun kind te konnen onderhouden, buyten welcke middel sij sulckx absolutelijck niet en souden konnen alleene doen. [Jacobus:] (…) ende tot beteren onderstant van het selve kind dat sij sedert een jaer erwaerts te saemen hebben gewoont in een huys, sonder opmaeken tot het publiq schandael ende met eenig insight om hun last alsoo te beter te konnen draegen.”387 Hoewel dit niet expliciet werd vermeld in het procesdossier, kan ook de overspelige relatie tussen Thérèse Herman en Frans Haeck op deze manier worden begrepen. Thérèse vertelde dat haar man haar had weggejaagd en zij nu met Frans in concubinaat leefde “omdat hij voor haer en de andere kinderen den cost won.” 388 3.2.4 Afwezigheid van de partner: “waertoe sij daegelijck occasien soude hebben mits haeren man werckt buyten huyse.” Een vierde motivatie die veelvuldig werd vernoemd, is de afwezigheid van de partner. Deze absentie kon heel wat diverse vormen aannemen. Vooraleerst vertelden velen dat ze dachten dat hun partner overleden was. Enkelen bleken hiervan zelfs valse documenten te bezitten. Daarnaast beweerden verscheidene overspeligen dat ze wettelijk gescheiden waren. Nog anderen waren door hun beroep vaak van huis weg of er eenvoudigweg vandoor. Één iets hadden ze allen gemeen: ze motiveerden hun overspel, ofwel deels, ofwel volledig, door de afwezigheid van hun echtgenoot of echtgenote. De Nederlandse historica Dini Helmers toonde aan dat ook in het 18de-eeuwse Amsterdam velen hun gezin verlieten en dit een mogelijke aanleiding was om een scheidingsaanvraag in te dienen389. Een eerste categorie overspeligen dacht dus dat zijn of haar partner niet meer in leven was. Vaak beweerde men dit te hebben gehoord van iemand anders. Dit is onder andere het geval
387
GTB-WNT: onderstand = ondersteuning, hulp. GTB-WNT: opmaken = aanzetten tot. RAB, nr.718, ca.13 fo.11-12, fiche 34 (1783). 388 RAB, nr.641, fo.236r.-239v., fiche 17 (1752). 389 HELMERS (D.). Gescheurde bedden. Oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam, 1753-1810. Hilversum, Verloren, 2002, p.246.
177
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties bij enkele schippers. Adriaene Sneepaert beweerde op 30 september 1637 dat ze er door een horlogemaker van was overtuigd dat haar man als matroos was omgekomen op een schip. “(…) zegt dat Jan Isenbaert ooc was een boidsghezelle dewelcke op de Hollanders als hunnen admirael Pier Heyn doodt gheschoten wiert leden ontrent zes jaeren, zegt verstaen t‟hebben van zeker horlogemaker, ghenaemt Jan van Andwerpen, die plachte te wercken in wijnckelken op de burch ende alsdaer mede was, dat Jan Isenbaert als dan zeere ghequetst was ende van de quetsuren starf op het schip ende dat hij het doode lichaem hadde helpen overboort smijten, (…)”.390 Ook Pieter De Smet gaf te kennen dat zijn echtgenote gestorven was. Hij zou aan Agnes, zijn minnares en zelf een gehuwde vrouw, een valse brief hebben getoond die zijn verhaal bevestigde. De priester zou Agnes naderhand hebben meegedeeld dat Pieters vrouw wel nog in leven was. Agnes bleek weinig inventief en gebruikte dezelfde smoes aangezien zij ook ten stelligste beweerde dat haar man gestorven was 391. Opvallend is dat de zaken waarbij het overspel door het overlijden van de partner werden gemotiveerd, allen afkomstig zijn uit de wereldlijke processen van de stad Brugge. Het reeds vermelde overspel van Jacoba Cornelis, waarbij diens zus haar beklag deed aan de schepenen over Jacoba‟s gewelddadige minnaar, past eveneens binnen dit rijtje. Deze minnaar zou Jacoba ervan hebben overtuigd dat haar echtgenoot, een matroos, gestorven was. “(…) ende op sijne gedeurige persuatien dat haeren man doot was, met haer heeft geleeft als gehuwde lieden, soo verre selfst dat haeren man gedeurende den tijd van drije jaeren ofte daer omtrent absent sijnde geweest, (…)”.392 Caroline Strauw maakte als echtgenote van een soldaat eveneens gebruik van deze motivatie en beweerde gehoord te hebben dat haar man gestorven was, waarop ze een relatie aanknoopte met sergeant Tecké393. Diverse overspeligen werden binnen hun dossiers als “gedivorceerde” man of vrouw getypeerd. Ik trof binnen mijn bronnenbestand vier dergelijke zaken aan, twee uit de
390
GTB-WNT: bootsgezel = matroos. GTB-WNT: plachten = plegen, zich met iets bezighouden. RAB, nr.624, fo.159r.-fo.162r., fiche 7 (1637). 391 RAB, nr.640, fo.26r., fiche 16 (1742). 392 GTB-WNT: persuasie = de handeling of daad van iemand tot iets te overtuigen, overreding. RAB, nr.718, ca.12 fo.3-5, fiche 35 (1783). 393 RAB, nr. 659, ca.9 fo.19-20, fiche 39 (1790).
178
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties procesdossiers van de Gentse Keure en twee uit de dossiers van de Brugse schepenbank 394. Onder meer de reeds vermelde Jacobus Verwee, die uit “gespaersaemheyt” en om zijn onwettig kind te kunnen onderhouden ging samenwonen met zijn minnares, werd omschreven als “zijnde een getrauwt man, dogh wettelijck gedivorceert van sijne vrauwe” 395. Het huwelijk kende een sacramenteel en dus onverbreekbaar karakter waardoor ook na een scheiding van tafel en bed het hebben van een nieuwe relatie niet was toegelaten. Enkel het overlijden van de partner liet een nieuwe verbintenis toe, wat meteen ook verklaart waarom velen beweerden dat ze er werkelijk van overtuigd waren dat hun partner gestorven was 396. Scheidingen van tafel en bed werden volgens De Brouwer vooral tijdelijk verleend aan echtparen. Hij trof voor de bisdommen Gent, Antwerpen en Mechelen 238 echtscheidingen aan en dronkenschap was de vaakst gemelde reden. Daarnaast werden onder andere echtelijke ontrouw, mishandeling en karakteriële verschillen aangehaald en vooral mannen werden als boosdoeners gekarakteriseerd 397. Andere afwezige partners bleken gevangen te zijn genomen en bijvoorbeeld opgesloten in het tuchthuis. De man van Marie Anne Van Cotthem werd in het provinciaal tuchthuis te Gent vastgezet, waardoor zij terug bij haar ouders introk. Marie was echter zelf ook niet meteen een voorbeeld van zedig gedrag. Ze bekende zich af en toe lazarus te drinken en in de herberg „Het ossenhooft‟ met een viertal mannen geslachtelijke betrekkingen te hebben gehad. “Seght op den 3e artikel dat sij nu circa 14 jaeren is getrauwt ende dat haeren man van Brugge is gebraght ende voor ses jaeren gecondemneert in het tuchthuys provinciael, sijnde smet van stijle ende genaemt Carel Braecke.” Enkele “naeste geburen” van Maries vader verklaarden dat zij haar reeds 20 jaar kenden en dat ze terug bij haar vader kwam inwonen toen “den selven haeren man haer heeft verlaeten”398. Andere afwezigen hadden hun echtgenote of echtgenoot verlaten, zonder dat hiervoor een reden in het dossier werd vermeld. Angelique De Paris bevond zich in een dergelijke situatie. Ze was samen met haar man naar Gent gekomen, toen die haar twee jaar terug verliet en naar Parijs trok. Angelique zag zich genoodzaakt als gehuwde maar verlaten echtgenote de kost te
394
Gent fiches 20 (1777) en 23 (1777), Brugge fiches 24 (1760) en 34 (1783). RAB, nr.718, ca.13 fo.11-12, fiche 34 (1783). 396 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.50-51. 397 DE BROUWER (J.). Op.cit., deel 1, p.138-139. 398 GTB-WNT: condemneeren = veroordelen, schuldig verklaren. SAG, reeks 213, nr.272, fiche 29 (1779). 395
179
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties verdienen als “fille de joye” en bevestigde dat ze gedurende enkele dagen in overspel leefde met een gehuwde man399. De afwezigheid van gehuwde mannen of vrouwen werd door sommigen ook als motivatie tot overspel met diens partner aangewezen. Zo was de echtgenoot van een gehuwde vrouw gedurende een achttal dagen afwezig en Mahieu De Ruddere maakte van de gelegenheid gebruik om deze vrouw te verleiden400. De griffier van Sint-Baafs liet aan een bezorgde echtgenoot eveneens weten dat hij zijn vrouw beter een tijdje zou laten opsluiten. De griffier was van oordeel dat omdat de man buitenshuis tewerkgesteld was, zijn echtgenote dagelijks de mogelijkheid had zich in te laten met allerhande onzedelijke activiteiten. “(…) dat het oversulcx meer dan noodsaeckelijck is dat sij worde vastgestelt omme eensweegs te prevenieren dat sijn de jonge kinderen van haere sone ook niet en soude debaucheren, waertoe sij daegelijck occasien soude hebben mits haeren man werckt buyten huyse, (…)”401 Niet enkel de partner van de uithuizige man of vrouw benutte wel eens zijn kans. Ook diegenen die zelf buitenshuis werkten, gaven toe dat terwijl ze van huis weg, ze hun partner niet altijd trouw bleven. Pieter Verfaille gaf bijvoorbeeld toe dat hij naar Holland trok om te werken in het gezelschap van zijn minnares 402. 3.2.5 Andere oorzaken: “‟t stinckt te sterck, ick en slaepe bij u niet meer” Sporadisch trof ik binnen een proces- of collocatiedossier een motivatie tot overspel aan die ik niet onder één van bovenstaande categorieën kon thuisbrengen. Drie keer werd door overspeligen gezegd dat de oorzaak van hun buitenechtelijke betrekkingen in “menschelycke krankheyt” lag en ze door passie gedreven werden. Bovengenoemde Pieter Verfaille is één van hen.
399
SAG, reeks 213, nr.259, fiche 22 (1777). RAB, nr.622, fo.27v.-28r. en fo.38v-40r., fiche 1 (1618). 401 GTB-WNT: eensweegs = voor eens en altijd. GTB-WNT: prevenieeren = voorkomen, beletten. GTB-WNT: debaucheeren = een ontuchtig, losbandig, liederlijk leven leiden. GTB-WNT: occasie = mogelijkheid, omstandigheid die geschikt is voor een bepaald doel. SAG, reeks 213, nr.294A, fiche 33 (1784). 402 RAB, nr.647, ca.1 fo.18-21, fiche 32 (1778). 400
180
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties “Seght om de waerheyt te bekennen dat hij door passie van dit vrauwmensch ende door menschelycke krankheyt ofte verblintheyt bestemt hadde met haer weg te gaen ende alsoo vrauwe ende kinderen te verlaeten, t‟ gonne hij in effecte heeft gedaen (…)” 403 Janneke Fierens en Christiaen De Varuwe, die omwille van hun overspelige en incestueuze relatie in 1676 werden vervolgd door de Brugse officialiteit, verklaarden beiden eveneens dat ze gedreven werden door “pure liefde ende menschelijcke cranckheyt” en in 1743 ten slotte beargumenteerde de overspelige Helena Cauwersijn aan diezelfde officialiteit dat “sij de cranckhijdt gehadt heeft”404. Mijn bespreking van preekboeken en catechismuscommentaren toonde aan dat ook clerici deze menselijke krankheid vernoemden en zij dit contextualiseerden binnen de menselijke zwaktes. Catherine Gillot benoemde deze menselijke zwakte in een brief aan de Gentse schepenen. Volgens haar was haar man te zwak om te weerstaan aan de “paroles enchanteuses” van het inwonend dientsmeisje 405. Jacobus De Waele trachtte zijn ontrouw op een naar mijn mening wel vrij originele manier te motiveren volgens de getuigenis van de dienstmeid. Hij zou aan haar verteld hebben dat de geur die zijn echtgenote verspreidde niet te harden was en hij hierom op haar kamer de nacht wilde doorbrengen. Hij maakte toen volgens de meid van de gelegenheid gebruik om met haar geslachtsgemeenschap te hebben. “3. Dat (…) den verweerdere in dispuyt ofte verschil ghecommen sijnde met sijne huysvrauwe, met bedde en decksel emmers met slaepinge gecommen is op de voorseyde vaute camer om aldaer separaet van sijnne vrauwe te slaepen. 4. Dat hij alsdan seyde in terminis, Baetens vuylgat , lapnaeme designerende daer bij sijnne huysvrauwe, ‟t stinckt te sterck, ick en slaepe bij u niet meer, ende dat hij daer t‟ sedert merckelijcke maenden afghesondert van sijne vrauwe op de vaute heeft blijven slaepen. (…) 14. Dat hij verweerdere daer op gherepliqueert heeft „k sijn vijs van wulf, daer bij denoterende sijne vrauwe die hij oock ghenaemelijck wulf noemt, ende selve seyde dat hij sijn selven geen meester en was, nogh van haer heessche ghe en soude ghegaen hebben tensij hij ghedaen hadde t‟ghonne hij doen moeste, ende alssoe haer in dien tijdt heeft bekent.”406
403
GTB-WNT: krankheid = zwakheid, voornamelijk in zedelijk opzicht. GTB-WNT: in effecte = inderdaad. RAB, nr.647, ca.1 fo.18-21, fiche 32 (1778). 404 RAB, BVOP, nr.3919 , fiche 4 (1676); nr.6227, fiche 12 (1743). 405 Zie p.131-132 van deze thesis (deel I). SAG, reeks 213, nr.263, fiche 26 (1777). 406 De onderlijningen zijn niet door mij aangebracht, maar overgenomen uit de tekst. Zij duiden de woorden aan die Jacobus De Waele volgens de dienstmeid letterlijk heeft gezegd. GTB-VMNW: disputeren = discussieren, redetwisten. GTB-WNT: deksel = datgene waarmede men zich in bed toedekt. GTB-MNW: emmer = in elk
181
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Walburga De Flou vertelde dan weer dat ze haar echtgenoot en kinderen in de steek liet door de schuld van haar vader. Volgens haar had hij haar een onbeschaamde brief geschreven waardoor ze met de kok van de Duinenabdij naar Frankrijk trok. Welke onbehoorlijke zaken in de brief stonden, werd helaas niet vermeld in het procesdossier. “Ghevraeght wat reden sij ghehadt heeft van haer man ende kinderen te abandonneren ende met Delbeke wegh te lopen? Seght om dat haer vader haer eenen impertinenten brief hadde gheschreven.”407 Een motivatie die eveneens slechts éénmaal ter sprake kwam, is die van onenigheid tussen man en vrouw omwille van het geloof. Agnes Vander Eeckhout beweerde eerst dat ze dacht dat haar echtgenoot, de Engelse soldaat Joorren De Bleek, overleden was. Enkele regels later vertelde ze de schepenen echter dat ze hem had verlaten omdat ze niet wilde afzien van haar geloofsovertuiging. “Ghevraeght waerom sij bij haeren man niet en is gegaen als sij gheweten heeft dat hij alhier in garnisoen was? Seght omdat sij haer ghelove niet en wilt afgaen.”408 3.2.6 Verzachtende omstandigheden: “Seght dat in dese stadt nogh eenen woont (…) die huijs houdt met eene getrauwde vrauwe” Zoals ik in het algemene deel reeds aanhaalde, heb ik de verzachtende omstandigheid als volgt gedefinieerd: een element aangehaald door een overspelige of andere betrokkene die door hen niet direct als oorzaak van het overspel werd begrepen, maar waarvan men vond dat ze op zekere wijze het overspel rechtvaardigde. Het betreft een ambigue categorie aangezien uit de verhoren blijkt dat doorheen het gehele dossier men het eigen gedrag wenste goed te praten. Op die manier kunnen het gewelddadige karakter van de echtgenoot of armoede eveneens als verzachtende omstandigheden worden gedefinieerd. Uit 3.2.3 bleek al dat Theresia Mepen beschreef dat haar huwelijk op de klippen liep door armoede. De zaak van Rosalie Bleekers toonde evenwel aan dat armoede ook als verzachtende omstandigheid werd
geval, ongetwijfeld. GTB-WNT: lapnaam = bijnaam. GTB-WNT: designeeren = door omschrijving, benoeming of specificaties precies aanduiden. GTB-WNT: voute = kamer boven het keldergewelf; opkamer. GTB-WNT: bekennen = lijfsgemeenschap hebben. RAB, BVOP, nr.14010, fiche 15 (1779). 407 GTB-WNT: abandonneeren = verlaten. GTB-WNT: impertinent = onhebbelijk. Volgens VD ook in de betekenis van onbehoorlijk, onbeschaamd, brutaal. RAB, nr.642, fo.180r.-v., fiche 23 (1757). 408 GTB-WNT: afgaan = van een onderwerp, gedachte, voornemen, enz. afgaan, laten varen door aan zijn gedachten een andere loop te geven of zijn handelingen anders in te richten. RAB, nr.640, fo.26r.-27v., fiche 16 (1742).
182
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties aangehaald409. Ik heb er binnen dit onderdeel voor gekozen de elementen te vernoemen die niet tot de motivaties in bovenstaande uitdieping behoren. Een deel van deze verzachtende omstandigheden werd op het einde van het verhoor door de beklaagde naar voor gebracht wanneer hij of zij nog iets “ter ontlastinghe” mocht vernoemen. Andere elementen selecteerde ik uit het bronnenbestand en werden zodoende her en der uit verhoren geplukt. In het merendeel van de gevallen kunnen zij eveneens als motivatie worden geïnterpreteerd, zij het dan dat de betrokkenen het vaak niet zo omschreven. Een eerste verzachtende omstandigheid is ook meteen de meest populaire binnen mijn bronnenbestand: overspel van de partner. Jacobus Kesteloot bijvoorbeeld gaf toe niet meer samen te wonen met zijn echtgenote Margriete en onder een valse naam met een andere vrouw te zijn gehuwd. De schuld van deze situatie legde hij bij het onbetamelijk gedrag van Margriete die tijdens hun huwelijk twee onwettige kinderen ter wereld bracht. “(…) maer dat hij met de selve niet en woont noch en leeft ter oirsaeke sij gedurende haer huywelijck heeft geprocreert twee kinders bij andere persoons.” 410 Ook Joannes Clauwaert werd van overspeligheid beschuldigd en stelde dat hij zijn wettige echtgenote verliet omdat zij hem had bedrogen411. Marie Verstraete en Pieter Vandewiele weken dan weer lichtjes af van deze situatie. Marie werd van ontrouw beticht en zei dat ze van haar man wegtrok omwille van “sijne swaere brutaliteyten ende quade behandelingen”. De man met wie ze optrok verdedigt haar door te stellen dat haar overspelige man de schuldige was. “(…) ende men seght van over vele jaeren huys gehouden te hebben met een ander vrauwemensch ende aldus oorsaecke te sijn van dese onwettige eghtscheyding” 412 Andere verzachtende omstandigheden hebben eveneens te maken met het gedrag of de gesteldheid van anderen. Zo vond Isabelle Goossens het vermeldenswaardig dat haar echtgenoot een bastaardkind is.
409
RAB, nr.646, ca.6 fo.21-23 en fo.28-31, fiche 31 (1777). GTB-WNT: procreëeren = verwekken. RAB, nr.634, fo.89v.-90r. en SAB, nr.192, reg.1677-1727, fo.174v.175r., fiche 14 (1717). 411 RAB, nr.643, fo.116v.-117v., fiche 27 (1761). 412 RAB, nr.658, ca.4 fo.5-6, fo.9-10 en fo.16-18, fiche 38 (1789). 410
183
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties “Seght op de voorenstaende conclusien dat sij de arghste niet en is, dat sij haer sal beteren ende (…) daer bijvoegende dat haeren man eenen bastaerd is, gebortigh is van dese stadt, (…)”.413 Frans Haeck, die samenwoonde met de overspelige echtgenote van Frans De Daever, haalde dan weer aan dat hij niet de enige was die verkeerde met een gehuwde vrouw. Hij vertelde de schepenen dat hij een zekere Jan kende die in dezelfde situatie verkeerde. “Seght dat in dese stadt nogh eenen woont met naeme Jan (…) woonende inde Beenhauwerstraete in een brandewijn huijseken in een roodt huijseken ontrent den Bloedtput die huijs houdt met eene getrauwde vrauwe met naeme Joanne (…) huijsvrauwe van Jan (…) ende dat sij tsaemen verscheijde kijnderen hebben gewonnen, soo hij van de gebuers verstaen heeft.”414 Ook Pieter Sioen poogde, volgens de vroedvrouw die zijn minnares Genoveva had bijgestaan tijdens de bevalling van zijn onwettig kind, zijn ontrouw goed te praten door anderen bij zijn zaak te betrekken. De vroedvrouw verklaarde dat hij aan haar had gezegd dat naast hem vele anderen met Genoveva seksueel contact hadden gehad 415. Jacob De Winter wist zijn overspel tegenover de schepenen nog op een andere manier te verontschuldigen. Hij merkte op dat hij van zijn echtgenote was gescheiden en zonder vrouw niet kon leven, waardoor hij aanpapte met een weduwe. Naar zijn mening was dat niet zo erg, hij beperkte zich immers tot “ene” i.p.v. “als met differente”416! Het verhaal van Marie Farasin bevat ook heel wat elementen om het overspel en onwettig kind waarvan ze werd beschuldigd goed te praten. Ze beweerde onder meer dat ze met Carel naar Duinkerke en Calais trok en haar echtgenoot hiervoor zijn goedkeuring had gegeven. Desondanks werden ze beiden in Calais aangehouden op verzoek van haar man. Ze zei dat ze niet was teruggekeerd naar Brugge omdat haar echtgenoot niks van zich liet horen en bovendien hadden volgens haar de heren van Calais aangeraden niet naar huis te gaan. Het onwettig kind dat ze verkreeg werd volgens haar niet verwekt toen ze haar man bedroog met
413
SAG, reeks 213, nr.211, fiche 11 (1764). GTB-MNW: gewonnen = van winnen in de betekenis een kind te verwekken. RAB, nr.641, fo.236r.-239v., fiche 17 (1752). 415 RAB, nr.643, fo.81r.-82r., fiche 25 (1760). 416 GTB-WNT: different = verschillende, verscheidene, meerdere. RAB, nr.643, fo.67r.-68v., fiche 24 (1760). 414
184
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Carel, maar tijdens een verkrachting door een Engelse kapitein. Marie vond dan ook dat haar niks ten laste kon worden gelegd 417. Een laatste opvallend proces binnen deze context is dat van Jacobus Dupersijn. Tijdens zijn verhoor poogde hij zijn daden eerst goed te praten door het feit dat hij onder invloed was en hierdoor “niet en weet wat hij heeft geseyt”. Wanneer dat de schepenen niet kon overtuigen, bracht hij aan dat de vrouw hem had verleid en het gebeurde tijdens “sijne jonghe jaeren ende onnooseleyt”418.
417 418
RAB, nr.644, fo.102r.-106v., fiche 29 (1764) en SAG, reeks 213, nr.210 (1764). SAG, reeks 213, nr.203, fiche 6 (1762).
185
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 3.3 De rol van enkele betrokken partijen van naderbij bekeken
3.3.1 Dienstmeiden Een eerste groep personen die opvallend vaak opduiken binnen processen en collocatieverzoeken aangaande overspeligheid, zijn de dienstmeisjes. Zij bleken voor mannen de categorie bij uitstek te zijn om hun huwelijksbeloftes even aan de kant te schuiven. Onder bovenstaande punten werden reeds enkele zaken waarin een dienstmeid voorkwam, genoemd. Het merendeel van de dienstmeiden werd vermeld omwille van hun seksuele betrekkingen met de gehuwde heer des huizes en bij vele van deze casussen kwam de overspelige relatie aan het licht doordat de meid zwanger werd. Dit was bijvoorbeeld het geval in 1645 wanneer de vierschaar van Kortemark Jan Curre vervolgde omwille van “vleesselicke conversatien” met zijn meid Tanne De Wint 419. Simoen Behaeghel werd eind 17 de eeuw eveneens gedaagd door de schepenbank van het Vrije omwille van “het horribel crim van overspel” en het bezwangeren van zijn “dienstmaerte”420. Enkele mannen waren zelfs niet te beroerd om een niet-inwonend dienstmeisje zwanger te maken en haar pas hierna in huis te nemen, vaak tot groot ongenoegen van de vrouw des huizes. François Morel, die reeds vernoemd werd gezien zijn overspel volgens hem gebeurde in een dronken bui op de vooravond van de veertigdagentijd, is hiervan een uitstekend voorbeeld. Hij maakte de dienstmeid Catherine zwanger en liet haar bij hem en zijn vrouw Madelonne intrekken, wat “ruse ende woorden” binnen het gezin veroorzaakte en er uiteindelijk voor zorgde dat zijn echtgenote het huis verliet. Madelonne verklaarde dan ook dat haar echtgenoot zich liet opstoken door de dienstmeid. “(…) soo ist dat de voornoemde Catharina den geseyden Francies niet alleenelijck daegelijckx aenlockt tot conversatien, maer gelijckx met den selven debocheert, loopt ende dretst en overal naerloopt, den geseyden Francies opstockende ende opwekende tegen [papierrand beschadigd] huysvrouwe die van goet gedragh is, den welcken door haer opmaeken sijne vrauwe deerlijck ma[papierrand beschadigd]teert ende crueellijck dagelijckx mishandelt, namentlijck heeft den senlven Francies door haer vermetenteyt sijn huysvrouwe eens moeder [papierrand beschadigd] uyt ‟t huys gesteken als de Catharina [papierrand beschadigd] daer ontrent staende vermeten riep ick ben de basinne (…),dewelcke door ‟t 419
RAB, BVOP, nr.10314, fiche 1 (1645). GTB-MNW: horribel = afgrijselijk, afschuwelijk. GTB-WNT: crime = misdaad, misdrijf. RAB, BVOP, nr.18615, fiche 5 (1691). 420
186
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties opmaeken van de selve Catharina (…), van den man door dranck en opstockinghe op sijn vrouw verbittert om hals gebrogt te worden, (…)”421 Diegene die binnen mijn bronnen de kroon spant in het verkeren met dienstmeiden is vast en zeker Joannes Goewie. Als gehuwde man had hij omgang met een zekere Coleta, met wie hij huwde wanneer zijn eerste echtgenote stierf. Tijdens dit huwelijk verviel hij in zijn oude gewoonte en had een overspelige relatie met Marie Mast, die bij hen inwoonde als “domestique ofte winkeldochter”. Joannes en Marie kwelden samen op een ongehoorde wijze Coleta: ze sloten haar op, gaven haar haast niks te eten en dienden haar zout water en purgeermiddelen toe422. Bepaalde echtgenotes, zoals Marie Verlinde en de reeds vernoemde Angelique De Paris, voelden zich genoodzaakt als dienstmeid te gaan werken omdat hun man als kostwinner was verdwenen, maar bleken ook onzedelijke diensten te verschaffen423. De meeste dienstmeisjes binnen mijn dossiers waren echter ongehuwde dochters die werden genoemd omwille van onbehoorlijke relaties. Naast de echtgenoot van het gezin waar ze inwoonden, hielden ze ook aan met andere gehuwde mannen. Jacob Creve bijvoorbeeld werd in 1718 door de berijder van Esen en Woumen voor de schepenbank van het Vrije gebracht omdat hij als gehuwde herbergier de dienstmeid van een andere man had “begort van kijnde”. Ook Pieternelle Lepoutre werd als ongehuwde dienstmeid beschuldigd van ontucht. Ze zou omgang hebben gehad met gereformeerde soldaten en een gehuwde man en werd daarnaast ook beticht van diefstal. Haar familie vond dat dit niet langer door de beugel kon en zij verzochten de Gentse schepenbank in 1775 dan ook om haar te colloqueren424. Vandenbroeke meende dat het een publiek geheim was dat het merendeel van de ongehuwde moeders en prostituees uit de dienstmeiden werden gerekruteerd. De relatie tussen dienstboden en onwettige geboortes was zelfs dermate groot dat de Engelse historicus Peter Laslett
421
GTB-WNT: aanlokken (met persoon als onderwerp) = tot zich lokken, uitnodigen om naderbij te komen of een handeling te beginnen d.m.v. iets dat de zinnen streelt of de begeerte prikkelt. GTB-WNT: conversatie = persoonlijk verkeer, omgang, al dan niet voorafgegaan door „vleeschelijk‟ enz. in toepassing op de geslachtsomgang. GTB-WNT: dretsen = zonder doel of houding loopen. GTB-WNT: opmaken = opruien, opstoken. GTB-WNT: deerlijk = van de aard te deren of leed te doen. GTB-MNW: vermetentheit = arrogantie, driestheid. GTB-MNW: hals (iemand om hals brengen) = om het leven brengen. Onderlijning overgenomen uit tekst (zie noot 406) SAG, reeks 213, nr.198A en nr.253, fiche 3 (1757 en 1775). 422 GTB-WNT: domestiek = huisbediende, dienstbode; volgens Kramers ook m.b.t. vrouwelijke bedienden. GTB-WNT: winkeldochter = vrouwelijke winkelbediende. SAG, reeks 213, nr.260, fiche 24 (1777). 423 Marie Verlinde: SAB, nr.192, reg.1611-1676, fo.272r.-273r., fiche 9 (1666). 424 GTB-WNT: begorden (begordt met kinde) = bezwangeren. SAG, reeks 328, nr.9, fiche 6 (1775).
187
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties er meende een zekere wetmatigheid in te kunnen vaststellen: „A country with more servants had more bastards‟ 425.
3.3.2 Soldaten Een tweede categorie personen die binnen de zaken aangaande overspel opmerkelijk vaak vernoemd werden, zijn de soldaten. In maar liefst zeventien van de 100 dossiers waren één of meerdere soldaten betrokken of werd hun betrokkenheid gesuggereerd. Wat vooral opvalt, is dat van heel wat vrouwen die van ontucht werden beticht - zowel gehuwde en dus overspelige als ongehuwde – werd gezegd dat ze omgang hadden met soldaten. Onderstaande citaten staven deze visie. “Seght om dat sij seyde dat sij bij hem bevrucht was (…) ende dat het onwaer was (…) dat sij met ieder een liep, selfst met de militaire.”426 “4. Dat sij insgelijck tot dies ten differente stonden heeft geweest inde corps de guarde dese stadt ende verkeert met verscheyde stadtssoldaeten met de welcke sij oock soo thaeren huysen als in andere bordeelen bij haer te declareren heeft geconverseert.”427 “10. Dat sij oock verkeert ende bouleert met soldaeten. Ontkent den 10e artikel.”428 Soldaten werden in de Vroegmoderne Tijd vaak in verband gebracht met allerhande zedeloosheid en een libertijnse levenswijze. Desondanks de groeiende restrictieve maatregelen, tierde prostitutie welig in de militaire kampen. John Lynn schreef dan ook dat “demand tended to ensure supply” en dat voornamelijk in grote steden soldaten in contact kwamen met maatschappelijke valkuilen zoals straatmadelieven, gok- en drankgelegenheden429. Daarnaast bleken ook enkele gehuwde soldaten of echtgenotes van soldaten, zoals de reeds vernoemde Agnes Vander Eeckhout, een scheve schaats te hebben gereden. Judocus Gosseye bijvoorbeeld verkeerde als soldaat en ondanks zijn huwelijk met een andere vrouw. Hij
425
VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.41. RAB, nr.643, fo.81r.-82r., fiche 25 (1760). 427 GTB-WNT: garde = vostelijke lijfwacht. GTB-WNT: stadssoldaat = soldaat in dienst van de stad. SAG, reeks 213, nr.197A, fiche 1 (1755). 428 SAG, reeks 213, nr.259, fiche 21 (1777). 429 LYNN (J.A.). Women, armies and warfare in early modern Europe. Cambridge, Cambridge university press, 2008, p.40-44 en p.66-78. 426
188
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties vertelde aan de schepenen dat hij een brief had ontvangen van zijn broer waarin stond dat zijn echtgenote was gestorven en hij pas na vier jaar te weten kwam dat dit niet klopte430.
3.3.3 Buren Uit de fiches met korte inhoud van ieder dossiers kan reeds worden afgeleid dat buurtbewoners vaak als getuigen binnen procesdossiers werden gehoord. Daarnaast waren ze ook vaak bij collocatiezaken betrokken, hoewel ze zelden het initiatief hiertoe namen. Het onderzoek van Lis en Soly wees uit dat maar liefst 75% van de Brugse supplianten liet verstaan dat de omwonenden zich blauw ergerden aan het gedrag van de op te sluiten persoon. Over Pieter Verfaille, die vanwege zijn overspel te Brugge werd veroordeeld tot twee jaar opsluiting in het provinciaal correctiehuis, deelde het dossier het volgende mee: “Dat hij haer daernaer heeft genomen in sijn huys tot groote oneenigheyt van sijn huwelijck, verergernisse an sijne kinderen ende schandael van alle menschen.”431 Buren mengden zich soms op erg kordate wijze binnen huiselijke conflicten. Zo maakten de buren van Joes Maeyens en Philippina Bulcke een lied naar aanleiding van hun echtelijke twisten. Joes beschuldigde zijn echtgenote van overspeligheid met een soldaat, terwijl hij het volgens het lied dat de buren hadden opgesteld zelf niet nauw nam met zijn huwelijkstrouw. De boodschap die het lied uitdroeg, is duidelijk: Joes was beter zelf zijn echtgenote trouw gebleven en had geen recht om haar op te sluiten432. Te Gent hingen enkele buren dan weer aan de deur van de herberg een „pasquille‟ vast waarin ze hun afkeer uitdrukten over het overspel van “Goewie den horendief” met de dienstmeid 433. Dit document, dat was opgenomen in het procesdossier, staat afgebeeld op de volgende pagina.
430
RAB, nr.643, fo.83v-84v.,fiche 26 (1761). GTB-WNT: verergernis = de toestand geërgerd te zijn. SAB, nr.197-nr.118, fiche 3 (1778). 432 RAB, nr.641, fo.253v.-256v., fiche 21 (1753). Lied in bijlage p.82-84. 433 GTB-WNT: paskwil (pasquille): schimpdicht, beledigende spotternij in woord of beeld. De horendrager in 17de- eeuwse kluchten is de man die weet dat zijn vrouw met een ander slaapt maar er niks aan doet. Het begrip „horendief‟ vond ik nergens terug, maar staat vast en zeker in relatie tot het begrip „horendrager‟ aangezien Joes overspelig is. Zie: LEUKER (M.) en ROODENBURG (H.). Op.cit., p.61. SAG, reeks 213, nr.260, fiche 24 (1777). 431
189
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
Afbeelding 3: „pasquille‟ uit SAG, reeks 213, nr.260 (1777).
Elke buurt of wijk kende een min of meer intens sociaal leven, dat voor de betrokken families een grote affectieve waarde had en de buurtbewoners ontleenden aan hun informele netwerken en hiërarchische verhoudingen een gevoel van collectieve identiteit. Vooral voor de minder welvarende bevolkingsgroepen waren deze relaties van het grootste belang. Van privacy was in de armere stadsdelen immers geen sprake en weinig ontsnapte dan ook aan de ogen of oren van de buurtbewoners. Reputaties werden gemaakt, maar even gauw terug afgebroken. Binnen deze sociaal-culturele ruimte speelde het bestaan zich af en gezinnen die door het wangedrag van een gezinslid in opspraak kwamen, liepen het gevaar dat ze niet meer op hulp van buren dienden te rekenen. Aan beschuldigingen van overspel werd dan ook zwaar getild. De schepenen riepen bijvoorbeeld Pieter Everaert op het matje in 1668 omdat hij Cunera Fredrix en Vincent Van Mulem valselijk van overspel had beschuldigd en in 1723 werd Philips Steijaert om dezelfde reden gedaagd. Edward Steijaert en zijn echtgenote getuigden aan de schepenbank dat zij “hun grootekijckx vinden gheecrankt in hun heere ende reputatie” door de beledigingen van de verweerder434.
434
LIS (C.). en SOLY (H.). Op.cit., p.125-129. RAB, BVOP, nr.10818, fiche 2 (1668). RAB, BVOP, nr.22572, fiche 8 (1723).
190
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Vanaf de 13de eeuw werden in Gent de buurtgemeenschappen geïnstitutionaliseerd en kregen ze bestuurlijke en rechterlijke taken toegekend. In 1777 telde Gent maar liefst 211 gebuurten, met een gemiddeld aantal van 210 inwoners of 50 huishoudens. Aan het hoofd van een buurtschap stond de deken met ruime administratieve en bestuurlijke taken. De deken fungeerde onder meer als peismaker en diende tussen buurtbewoners te bemiddelen. Zo moest hij optreden indien iemand zijn partner of een buurtbewoner van overspel betichtte. Op die manier doorkruisten de publieke en private ruimte elkaar 435. François Fournier, de deken van de Gentse Huidevettershoek, verklaarde in 1777 bijvoorbeeld aan de Keure dat Joanna Marie Christ haar echtgenoot met vele lasten opzadelde. “Ick François Fournier, als deken van den kleynen Huydevettershoek, bekenne als dat den genaemden Adriaenus Sermijn in mijne gebuerte is woonende ende incapabel is van de lasten vermits zijne geforseerde huysvrouwe hem met veele lasten gelaeten heeft.”436 Families die door het gedrag van een gezinslid ontwricht raakten, bijvoorbeeld door een combinatie van dronkenschap en overspel, konden op weinig begrip van buren rekenen omdat zij vanwege hun instabiliteit minder tot reciprociteit in staat waren. Bovendien bezorgden dergelijke problemen de buurtbewoners vaak overlast. Naar het einde van de 18 de eeuw toe verslechterde de sociaal-economische toestand van de lagere klassen waardoor zij dergelijke inbreuken in toenemende mate als een bedreiging voor de sociale orde ervaarden. Binnen de gemeenschap groeide dus de neiging om overtreders te corrigeren 437.
3.3.4 Priesters Een andere partij die verscheidene malen betrokken was, waren de parochiepriesters. Enerzijds werden zij door de schepenen soms als getuige gehoord. Zij bevestigden hierbij altijd het zedeloze gedrag van de verdachte. De parochiepriester van Koolkerke bijvoorbeeld getuigde over het overspel tussen de dienstmeid Laurentia en Jacob Gardebeke. Hij meldde aan de promotor van de Brugse officialiteit dat zij reeds een onwettig kind met zich meebracht en dat deze overspelige relatie binnen het huwelijk van Jacob grote twist had veroorzaakt, alsook schandaal binnen zijn parochie. 435
LIS (C.). en SOLY (H.). Ibidem. VERMEIR (R.)(ed.). Op.cit., p.228. Deze getuigenis van de deken werd neergeschreven door pastoor Bernaert van Sint-Baafs. De deken zelf bleek niet te kunnen schrijven en ondertekende met een kruisje. GTB-WNT: incapabel = niet in staat tot een bepaalde handeling of het vervullen van een zekere functie. GTB-WNT: geforceerd = gedwongen, opgelegd. SAG, reeks 213, nr.259, fiche 20 (1777). 437 LIS (C.). en SOLY (H.). Op.cit., p.137. 436
191
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties “Petrus De Marren, pastor der prochie van Koolkerke attesteert (…) dat Laurentia Vercamme als dienstmaerte woont met Jaecques Gardebeke, (…), verclaerst dat ‟t sijdert de selve Laurense heeft gewoont als dienstmaerte met Jacques Gardebeke den selve Jacques met sin huysvrouwe is in twijst ende daeghelicks crackeel heeft geleeft (…), dat de bijwoonste van de vermelde Laurense door heel de prochie causeert groot schandael ende opspraecke (…).”438 Ongeveer een eeuw later deed zich in Gent een gelijkaardige situatie voor. De priester van Sint-Michiels getuigde dat François Morel zijn huwelijk bezoedeld had door zijn overspelige relatie met de dienstmeid. Hij vertelde de schepenen dat hij François hierover nochtans op het matje had geroepen, maar zijn tussenkomst geen soelaas bracht en dit “groote opspraecke en schandael” onder de parochianen had veroorzaakt439. Anderzijds werden priesters soms ook binnen deze zaken vernoemd zonder gehoord te worden. Van tijd tot tijd vertelden ouders, schepenen of partners immers binnen hun getuigenis dat de overspelige reeds diverse malen door de priester werd vermaand of dat die de betrokken partijen raad had gegeven. Zo staat in het procesdossier van overspeelster Thérèse Keerman vermeld dat zij en haar minnaar uit hun woonst in het Sas Van Gent werden verjaagd door de priester. “Seght omtrent de vijf maenden ende vertrocken te sijn door ordere van heer pastor van aldaer omdat sij niet ghetrauwt en waeren.” 440 Ook Carel Hebberecht had naar eigen zeggen met de priester gesproken. Hij beweerde dat hij niet wist dat de vrouw met wie hij samenleefde reeds gehuwd was. Volgens hem had hij zich hierover nochtans geïnformeerd bij de priester, maar die was het antwoord schuldig gebleven441. Een kanonnier uit Breda richtte zich in zijn brief tot de vader van zijn dienstmeid Marie, die het te bont maakte met “hoeren en bedriegen”. Hij vermeldde dat ze noch naar hem, noch naar de priester wilde luisteren.
438
GTB-WNT: krakeel = twist, oneenigheid. GTB-MNW: opsprake = het zich afkeurend over iets uitlatend, aanmerkingen, afkeurend oordeel. RAB, BVOP, nr. 7206, fiche 3 (1674). 439 SAG, reeks 213, nr.198A, fiche 3 (1757). Brief 23 november 1757, priester Vermeersch. 440 RAB, nr.641, fo.236v.-237r., fiche 17 (1752). 441 RAB, nr.641, fo.252r.-253v., fiche 20 (1753).
192
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties “(…) maer tevergeefs zijn mijne goede woorden geweest en de vermaninge van den eerwaerde heer pastoor (…)”442 Lis en Soly toonden tevens via hun onderzoek van collocatieverzoeken aan dat priesters vaak als bemiddelaars bij huiselijke conflicten optraden. Sommige priesters bleken zelfs zo ver te gaan dat ze de collocatie van een parochiaan persoonlijk gingen bepleiten bij de schepenbank en bijna één derde van de Brugse supplianten verklaarde dat de pastoor meermaals had geprobeerd de ontuchtige persoon tot rede te brengen 443. Ook de door mij onderzochte collocatiedossiers sluiten hierbij aan. Marie Pieraert werd volgens haar tuchtelingendossier “seer dickwils berispt (…) door d‟heeren pastors ende dischmeesters” en het overspel van Pieter Verfaille een jaar later werd evenzeer aan het licht gebracht door “d‟oplettentheyt van de pastors ende dischmeesters” 444.
3.3.5 Herbergiers Een vijfde en laatste groep personen die ik kort even vermeld, zijn de herbergiers. Zij vormen een belangrijke groep getuigen omdat een overspelige relatie zich vaak buitenshuis afspeelde. Verscheidene overspeligen trokken immers met hun minnaar of minnares weg om zich daar als gehuwde lieden voor te doen en op dezelfde kamer te slapen. Herbergiers werden in dergelijke gevallen dan ook gehoord om aldus de beschuldiging van overspel te kunnen bewijzen. Herbergier Judocus Renier getuigde bijvoorbeeld aan de Brugse schepenbank dat Marie Verstraete en Pieter Vandewiele in zijn herberg hadden overnacht op één kamer en zich als een gehuwd echtpaar hadden voorgedaan. “(…) Judocus Renier vrijen herbergier binne dese stadt, aen den welcken afgevraegt (…) of er t‟ sijne huyse ende herberge hadden gelogiert ofte gewoont sekeren Pieter Vandewiele met de soo genaemde sijne huysvrouwe ende hoe lange, (…), geantwoort dat sondagh gepasseert vijf weken, t‟hunnen huyse is gecommen Pieter Vandewiele, timmerman, met sijne huysvrouwe, soo hij seyde, benevens een doghterken (…) die sij seyde hunnen doghter te wesen, dat sij een caemer in den selven huyse hebben geheurt, dat daerop gestaen
442
RAB, nr.658, ca.4 fo.17 (2), fiche 38 (1789). Brief uit Breda, gedateerd op 19 februari 1778. LIS (C.) en SOLY (H.). Op.cit., p.142. 444 GTB-WNT: dischmeester = tafelmeester, armmeester. De dis duidt volgens VD op een fonds voor de armenbedeling. SAB, nr.197-nr.118, fiche 2 (1777) en fiche 3 (1778). 443
193
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties hebben twee bedsteden, te weten een voor Pieter Vandewiele ende sijne huysvrouwe ende het andere voor het geseyde doghterken (…)”.445 Anderzijds werden herbergen ook genoemd als bordelen en dus als een plek waar overspel welig tierde. Martin noemde het verband zelfbestendigend: prostituees wisten dat ze in de herberg de meeste kans hadden klanten te vinden en mannen realiseerden zich eveneens dat ze in de herberg veelal hoertjes konden aantreffen. De connectie tussen prostitutie en herbergen was gediversifieerd. Bordelen waren soms gelegen nabij een herberg, diensters en herbergiersters klusten somtijds bij als prostituee en sommige herbergen waren ook gekend als bordeel. Marie Barot werd bijvoorbeeld als gehuwde vrouw beticht van in de herberg waar zij en haar echtgenoot woonden een bordeel uit te baten, alsook zichzelf te prostitueren. Ook Marie Peul werd er als herbergierster van beschuldigd prostitutie toe te laten en dit zowel door gehuwde als ongehuwde vrouwen. Haar echtgenoot zou volgens de schepenen zelf ook seksuele betrekkingen hebben gehad met de prostituees die in haar herberg werkten. De predikanten waren hier vanop de hoogte en waarschuwden hierom in hun preken 446. Dat ook herbergiers wel eens het zesde gebod overtraden, toont het dossier van Jacob Creve aan die als gehuwde herbergier uit Esen ten laste werd gelegd de dienstmeid van een andere man zwanger te hebben gemaakt 447.
445
GTB-WNT: benevens = alsmede, te zamen met. GTB-WNT: bedstede = de plaats waarop een bed ligt of een slaapplaats gemaakt achter de wand van een kamer. RAB nr.658 ca.4 fo.17 (3), fiche 38 (1789). 446 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.279-280. 447 MARTIN (L.). Op.cit., p.66-70. Marie Barot: SAB, nr.192, reg.1677-1727, fo.252v.254r., fiche 15 (1725). Marie Peul: RAB, nr.647, ca.6 fo.11-13 en ca.8 fo.7-19 en nr.657, ca.5 fo.24-26, fiche 33 (1778-1788). Jacob Creve: Rab, BVOP, nr.5725, fiche 6 (1718).
194
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties 4 Besluit Aan de hand van 88 proces- en 12 collocatiedossiers uit Brugge, Gent en de kasselrij van het Brugse Vrije heb ik binnen dit hoofdstuk de focus verlegd van de ideologische naar de praktijkgerichte kant van het mentaalhistorische spectrum betreffende de motivatie tot overspeligheid. Aan de hand van een impressionistische methode heb ik getracht de mentaliteiten te achterhalen aangaande de oorzaken van echtelijke ontrouw zoals die binnen dit voornamelijk 18 de-eeuws bronnenbestand naar voor kwamen. Al gauw bleek dat de gerechtelijke instellingen in de Vroegmoderne Tijd enkel bekommerd waren om de oorzakelijke omstandigheden van het overspel indien die de maatschappelijke orde bedreigden. Enkel op dergelijke oorzaken werd immers ingegaan. De oorzaken die dan ook het meest in de bronnen opdoken, waren dronkenschap, geldelijke verkwisting en huiselijk geweld. Of deze genoemde oorzaken ook in realiteit de motivaties waren die de overspeligen effectief tot buitenechtelijke betrekkingen aanzetten, kan echter niet met zekerheid worden gesteld. Hierbij dient in het achterhoofd te worden gehouden dat mensen binnen een proces een bepaald doel voor ogen hadden. Zij kenden de mentaliteit van de maatschappelijke instanties en volgden die in zekere mate na in een poging hun eigen gedrag te bepleiten. Indien iemand dus aanhaalde dat zijn of haar partner dronken was en alle huishoudelijk geld verkwistte in bordelen waardoor hij of zij toevlucht zocht tot een overspelige relatie, wees dit erop dat deze persoon wist dat hij op deze manier gehoor en wellicht begrip zou verkrijgen. De motivaties die het vaakst aan de orde waren, zijn dronkenschap, geldelijke omstandigheden, huiselijk geweld en de afwezigheid van de partner. Dit zijn categorieën van oorzakelijke omstandigheden die ik heb gecreëerd om enigszins een onderverdeling te kunnen aanbrengen. De uitdieping van deze categorieën wees er op dat zij diverse vormen konden aannemen. Onder de afwezigheid van de partner kan immers veel worden begrepen. Iemand kon overspel plegen omdat hij of zij al dan niet oprecht dacht dat zijn partner overleden was. De partner kon echter ook op vele andere manieren afwezig zijn en bijvoorbeeld opgesloten zijn in het tuchthuis of de gevangenis. Men kon tevens wettelijk gescheiden zijn van tafel en bed of simpelweg in de steek gelaten zijn. Ook meer indirecte oorzaken kwamen binnen deze bronnen aan bod en sommige overspeligen haalden werkelijk alles uit de kast om toch maar het overspel te vergoelijken. Zo vond Isabelle Goossens het vermeldenswaardig dat haar man zelf een onwettig kind is, terwijl anderen het eigen overspel rechtvaardigden met het overspel van de partner of buurman.
195
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties Mijn onderzoek bevestigde wat reeds in andere onderzoeken werd aangekaart, namelijk dat enkele beroepscategorieën vaker dan anderen opduiken in deze dossiers. Veel mannen plegen overspel met dienstmeiden, terwijl vele vrouwen ervan werden beticht van naast zowel gehuwde als ongehuwde mannen ook aan te houden met soldaten. Buurtbewoners werden tevens van tijd tot tijd door de rechtbanken verhoord over het overspel van hun buurman of – vrouw. Geruchten gingen hierbij soms een eigen leven leidden binnen de buurtschap en de plaatselijke instanties zoals de Gentse dekens of hoofdmannen binnen het Vrije speelden dan ook een niet onbelangrijke rol door ontuchtige bewoners aan te manen en voor de schepenen te brengen of roddelende buren in te tomen. Daarnaast toonden de bronnen aan dat op lokaal niveau de parochiepriester eveneens een grote rol speelde en bemiddelde bij huiselijke conflicten. Een laatste groep betrokkenen zijn de herbergiers. Zij verhuurden enerzijds kamers aan overspelige koppels en anderzijds bleek de connectie met prostitutie vaak niet veraf.
196
HOOFDSTUK 5: Besluit
HOOFDSTUK 5: BESLUIT Binnen mijn masteronderzoek heb ik geprobeerd een beeld te schetsen van de mentaliteit inzake de oorzaken van overspel in de 17de- en 18de- eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Ik werkte hiervoor met drie grote bronnencategorieën. Aan de hand van bronnen uit de klerikale praxis enerzijds en populair drukwerk anderzijds, kon ik een beeld geven van de oorzaken die naar voor kwamen in normatieve bronnen die de maatschappelijke mentaliteit mee bepaalden. Deze bronnen kenden beiden een grote verspreiding en vormden mee de heersende denkbeelden. De proces- en collocatiedossiers lieten mij toe na te gaan welke oorzaken door de betrokken partijen ook effectief werden vernoemd of door de gerechtelijke instellingen op schrift werden gesteld. De methodologie die ik toepaste, alsook de verscheidenheid aan bronnen die ik analyseerde, droegen beiden bij aan de omvang van mijn onderzoek. Iedere bronnencategorie die ik hanteerde, vereiste immers de nodige toelichting. Het veelvuldig citeren van de bronnen bood de mogelijkheid een beeld te geven van de mentaliteit betreffende de oorzakelijke omstandigheden van overspel zoals die door de priester vanop de kansel of in de catecheseles werden verkondigd en zoals die gelezen of gehoord werden in de wijdverspreide volksboeken en almanakken. De proces- en collocatiedossiers lieten toe de stem van de overspelige en overige betrokkenen weer te geven via de indirecte weergave door de autoriteiten en op die manier de opvattingen over de beweegredenen tot echtelijke ontrouw te reconstrueren. Hoewel de volksboeken een meer bruikbare vorm van populair drukwerk waren om mijn onderzoeksvragen te beantwoorden, vormden de almanakken een interessante aanvulling. Beide bronnen lieten geen kans onbenut om mannen te waarschuwen voor het gevaar van vrouwelijk schoon, ondanks het feit dat schoonheid ook in positieve contexten aan bod kwam. Volksboeken waarschuwden mannen daarnaast tevens voor het mogelijk overspelig gedrag van hun echtgenotes tijdens hun afwezigheid en voor overspel onder invloed van geld, leeftijdsverschil of de duivel. Een andere oorzakelijke context waarin overspel binnen beide genres plaatsgreep, bestond uit eten en drinken. Herbergen waren dan ook absoluut te mijden plaatsen. Net zoals de oorzaken in het populair drukwerk, waren ook de beweegredenen aangehaald in de sermonaria en catechismuscommentaren van velerlei aard. De gelijkenissen waren frappant aangezien ook deze bronnen waarschuwden voor ontuchtig geklede vrouwen, het drinken van alcohol en de invloed van de duivel. Deze tweede groep normerende bronnen legde echter ook enkele andere klemtonen. Onzedige woorden werden immers ten stelligste
197
HOOFDSTUK 5: Besluit verboden, alsook het lezen van “onsuyvere schriften”. Dit laatste hing nauw samen met de strenge censuurmaatregelen die de clerus nam en het populair drukwerk beïnvloedden. Daarnaast benadrukte de clerus dat een verwaarlozing van het christelijk geloof, alsook luiheid ontucht - en dus overspel - in de hand werkten. Deze oorzakelijke omstandigheden stemmen in zekere mate overeen met de oorzaken die genoemd werden binnen de proces- en collocatiedossiers. Dronkenschap en de afwezigheid van de partner behoorden immers tot de vaakst genoemde oorzaken. Andere motivaties die binnen deze bronnen veel werden aangehaald, waren onder meer huiselijk geweld en geldelijke oorzaken. Opmerkelijk zijn de omstandigheden die sommigen vermeldden, gaande van het overspel van de partner of een buur tot de stank van de echtgenote, en het veelvuldig voorkomen van enkele groepen personen. Zo bleken dienstmeiden en soldaten vaak overspelig te zijn of tot overspel aan te zetten en werden herbergiers, priesters en buren veelvuldig als betrokkene door de schepenen gehoord of vermeld. Eveneens frappant, hoewel menselijk, is het feit dat slechts weinigen de schuld van het overspel bij zichzelf legden. Indien men toch de hand deels in eigen boezem stak, werd niettemin steeds verwezen naar de medeverantwoordelijkheid van anderen. De dubbele standaard kwam ook in beide normerende bronnen aan bod aangezien expliciet werd gesteld dat vrouwelijk overspel erger was dan een man die een scheve schaats reed. Maar oorzakelijk diende dit beeld genuanceerd te worden. Predikanten vermaanden immers zowel overspelige en verleidende vrouwen als overspelige of dronken mannen die “ligtgeloovige vrouwspersoonen” tot ontucht aanzetten. Het dichotomisch denken in de volksboeken was eveneens aanwezig, maar minder rigide. Overspeelsters werden vaak extra in de schijnwerpers geplaatst en overspelers zoals Hercules en Virgilius troffen geen schuld. Mannelijk overspel vormde daarenboven veelal slechts een onderdeel van een groter verhaal. Niettemin focuste een deel van de volksboeken ook op voorbeeldige trouwe echtgenotes. Oorzakelijk kon er in al deze bronnen niet zozeer een verschil worden opgemerkt tussen mannen en vrouwen, hoewel de normerende bronnen toch de voorkeur gaven aan de schuld van de vrouw. De juridische bronnen toonden echter aan dat zowel mannen als vrouwen overspel pleegden en dat beide seksen dezelfde oorzakelijke omstandigheden opnoemden, zoals dronkenschap, afwezigheid van de partner, geldelijke motivatie, huiselijk geweld en overspel van de partner.
198
HOOFDSTUK 5: Besluit Ik meen te mogen vaststellen dat de bronnen ondanks hun diversiteit een zekere mate van overeenkomst vertonen, desondanks het feit dat ze zeker en vast elk hun eigen klemtonen leggen. De mentaliteit aangaande de oorzaken van overspel kan binnen de vroegmoderne samenleving in de Zuidelijke Nederlanden dan ook als vrij coherent worden omschreven. Verder onderzoek is weliswaar nog zeker mogelijk én nodig en dit zowel binnen de bronnengroepen die ik doornam, als met behulp van andere bronnen. Ik denk onder meer aan biechtboeken, toneelstukken, liederen en picturale bronnen.
199
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP GESCHIEDENIS
“Het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden menigvuldig, de perykelen groot.” OORZAKELIJKE OMSTANDIGHEDEN VAN OVERSPEL IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN GEDURENDE DE 17DE -18DE EEUW. DEEL II: BIJLAGES
Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis door STÉPHANIE BILLIAU Studentennummer: 20051788 Academiejaar 2009-2010 Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen: Dra. Maja Mechant Dra. Sarah Van Bouchaute
Inhoudsopgave
INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE
1
ALGEMEEN
3
1.1 Toelichting bij de illustratie op het titelblad
4
1.1.1 Gegevens schilderij
4
1.1.2 Toelichting bij de afbeelding
4
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: POPULAIR DRUKWERK
6
2.1 Bronnenoverzicht volksboeken
7
2.2 Bronnenoverzicht almanakken
16
2.3 Gezang van de koetsier
20
2.4 Schoonheid in de almanakken
24
2.5 Air du valet
26
2.6 Fragment uit het volksboek David
28
HOOFDSTUK 3: BRONNEN UIT DE PASTORALE PRAXIS
30
3.1 Bronnenoverzicht preekboeken en catechismuscommentaren
31
3.2 Beknopte biografie van de auteurs van de preekboeken en catechismuscommentaren
36
HOOFDSTUK 4: PROCESSEN EN COLLOCATIES
39
4.1 Bronnenoverzicht processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordendprocesbundels’
40
4.1.1 Vrouwen
40
4.1.2 Mannen
40
1
Inhoudsopgave 4.2 Fiches processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels’
42
4.3 Bronnenoverzicht processen Brugge
58
4.3.1 Vrouwen
58
4.3.2 Mannen
59
4.4 Fiches processen Brugge
61
4.5 Bronnenoverzicht processen Gent
108
4.5.1 Vrouwen
108
4.5.2 Mannen
109
4.6 Fiches processen Gent
110
4.7 Bronnenoverzicht collocaties Brugge
146
4.7.1 Vrouwen
146
4.7.2 Mannen
146
4.8 Fiches collocaties Brugge
147
4.9 Bronnenoverzicht collocaties Gent
152
4.9.1 Vrouwen
152
4.9.2 Mannen
152
4.10 Fiches collocaties Gent
153
2
Algemeen
ALGEMEEN
3
Algemeen
1.1 Toelichting bij de illustratie op het titelblad 1 1.1.1 Gegevens schilderij Parijs, Musée du Louvre, inv. nr. 1446. Paneel: 162 x 197 cm. Gesigneerd en gedateerd: IOANNES MASSIIS PINGEBAT 1562 (op de kroonlijst van het paleis links). 1.1.2 Toelichting bij de afbeelding De Antwerpse 16de-eeuwse schilder Jan Massys maakte binnen zijn werken een hoofdthema van de uitbeelding van oudtestamentische figuren. Zodoende beeldde hij ook een een aantal keren het verhaal van David en Betsabee af. Binnen deze geschiedenis uit 2 Samuel 11:1-26 ziet koning David vanaf het dak van zijn paleis een mooie badende vrouw: Betsabee, de echtgenote van Urias. Vol begeerte laat hij haar door een bode halen en heeft vervolgens gemeenschap met haar. Als ze nadien zwanger blijkt, geeft David zijn opperbevelhebber de opdracht om Urias in een gevaarlijke veldslag op te stellen en Urias sneuvelt. De profeet Nathan wijsts de koning terecht en David krijgt berouw. Bovendien laat Jahweh als straf het in overspel gewonnen kind sterven. Na de rouwtijd huwde David Betsabee, die later moeder zal worden van Salomo. Op Massys‟ eerste voorstelling van het verhaal kijkt koning David vanaf zijn balkon naar Betsabee, die zich in haar huis voor het open raam aan het wassen is. Op zijn tweede, meer in de breedte gecomponeerde Betsabeeschilderij, bevindt zij zich buiten, op het terras van een tuin. Het is ook dit schilderij die op mijn titelblad wordt afgebeeld. Betsabee wordt in volmaakte rust weergegeven en zij aanhoort zonder enige uiterlijke emotie de boodschapper. Dat er tussen Betsabee en de boodschapper nauwelijks interactie zichtbaar is, staat in scherp contrast tot hun twee honden, een hazewind en een smoushondje die duidelijk op elkaar reageren. Er gaat een koele sensualiteit uit van Betsabee. Haar naaktheid wordt geaccentueerd door arm- en halssieraden waarbij vooral de dubbele parelsnoeren opvallen. Aangezien het hier gaat om een verleidingsscène verwijzen de parels naar de aardse liefde. In het gezicht van Betsabee ontbreekt elke gemoedsuitdrukking en hoewel ze fraai en sierlijk wordt afgebeeld, mist zij diepgang volgens Leontine Buijnsters-Smets die Massys‟ werk bestudeerde. De 1
BUIJNSTERS-SMETS (L.). Jan Massys, een Antwerps schilder uit de zestiende eeuw. Zwolle, Waanders uitgevers, 1995, p.82-85 en p.199-201.
4
Algemeen achterliggende dramatiek van het Bijbelverhaal komt hier volgens haar dan ook nauwelijks aan bod. Massys combineert de badscène in openlucht met koning David op de loggia van zijn paleis. Hij buigt zich voorover om te zien hoe zijn bode Betsabee benadert. Deze donkerharige boodschapper, in een antiek aandoende tuniek en sandalen, wijst omhoog naar zijn meester en drukt zijn andere hand tegen zijn borst. Een negerbediende houdt de grote hazewindhond in bedwang tegenover het opspringende, keffende hondje van Betsabee. Rechts van haar zitten gehurkt achter elkaar twee dienaressen. De voorste heft nieuwsgierig haar hoofd omhoog naar de bode, terwijl de andere de toeschouwer peinzend en ondervragend aankijkt. Deze diversiteit in houdingen, gebaren en mimiek bij respectievelijk David, de boodschapper, de helpsters en de honden verlenen de scène, ondanks haar overwegend statische karakter, toch een zekere dynamiek. Het Betsabeeverhaal werd gedurende deze periode enerzijds gebruikt als verbeelding van Davids machtsmisbruik en de overtreding van het negende gebod („Gij zult niet de vrouw van uw naaste begeren‟). Anderzijds fungeerde Betsabee in deze periode als waarschuwing tegen onvoorzichtig en provocerend gedrag van de vrouw dat een man tot overspel kon verleiden. In deze gedaante was zij dan ook de uiting van een vrouwenlist. Buijnsters-Smets is ervan overtuigd dat dit schilderij ook deze laatste functie had. De toeschouwer werd op deze manier „verleid‟ door de erotische aantrekkingskracht van een naakte vrouw en er tezelfdertijd voor gewaarschuwd. Bijbelse schilderijen met een vrouwennaakt werden als zinnenprikkelend ervaren. Ze lokten heftige kritiek uit, maar anderzijds bestond voor dergelijke werken kennelijk een publiek. Men hoeft er zich niet over te verbazen dat, gezien de strenge veroordeling door het concilie van Trente van naaktafbeeldingen, door schilders veiligheidshalve gekozen werd voor onderwerpen met een impliciete moralisatie zoals het verhaal van David en Betsabee. Mijn preekboekenonderzoek bevestigt de populariteit van het verhaal, alsook de strenge waarschuwingen tegen afbeeldingen die mogelijk tot onkuisheid konden aanzetten.
5
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
6
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
2.1 Bronnenoverzicht volksboeken Titel2
Kenmerken
Inhoud
Bijkomende toelichting
Geraadpleegde versie3
Het leven van de heylighe Nederlantsche Susanna ofte Genoveva.
Gemaakt in het Frans door P. Renatus De Ceriziers, vertaald door priester P. Carolus Van Den Houcke, Antwerpen, bij Petrus Josephus Rymers, 1770.
De deugdzame Genoveva wordt ten onrechte van overspel beschuldigd en leeft 7 jaar in het woud met haar zoon4.
Populair verhaal in de 17de-18de eeuw. Duikt ook op in de kerkelijke leer als beeld van deugd5.
UBG BIB.ACC.001634, online raadpleegbaar via Google Books.
Een schoone historie van Valentijn en Oursson.
Naverteld uit het OudNederlands door E. W. Schmidt, L.J. Janssens en zonen, Antwerpen, 1924.
Een zwangere keizerin gaat niet in op de avances van een ridder en hij beticht haar van overspel. Hierom wordt ze door de keizer verstoten en brengt ze alleen een tweeling ter wereld.
Buitengewoon populair boek. De ontuchtige aartsbisschop wordt na uitzuivering van het boek omstreeks 1624 door een ridder vervangen6.
UBG L30.MS.032
PROZAROMANS
2
In tabel werd de verkorte titel opgenomen aangezien vele volksboeken een buitengewoon lange titel hebben waarin de inhoud en doelstelling van het verhaal vermeld zijn. Zie ook opgave van bronnen en literatuur in deel I, p.9-26. 4 VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken. Brussel, De Burcht S.V., 1944, p.125-126 (Volkserf reeks nr. 1). 5 Onder andere in het preekboek van Joannes Verslype. VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, Franciscus en Dominicus vander Ween, 1722, deel 5, boek 1, p.499-502. 6 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.24-27. 3
7
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Een schoon historie van Turias ende Floreta.
Gedrukt te Antwerpen bij de weduwe van Jacob Van Liesveldt, 1554.
Prins Turias schaakt Floreta, huwt haar en is overspelig tijdens zijn vele avonturen.
Werd gecensureerd.7
Transcriptie door C.P.F. Lecoutere en W.L. de Vreese (eds.), Brill, Leiden, 1904, online raadpleegbaar via de DBNL8.
De historie van broeder Russche.
Naar de uitgave van Adriaen van Berghen, Antwerpen, ca. 1520, en Jan van Ghelen de Jonge, Antwerpen, 1596.
Russche, een duivel in mensengedaante veroorzaakt problemen in een klooster en zet de monniken tot ontucht aan. Naderhand treedt hij in dienst bij een boer wiens vrouw overspelig is met een priester.
Alle gekende drukken dateren uit de 16de eeuw. Eveneens gecensureerd.9
Transcriptie door L. Debaene, De Sikkel, Antwerpen, 1950.
Van heer Frederick van Jenuen.
Naar de Antwerpse druk van Willem Vorsterman, 1531.
Het verhaal start met een weddenschap tussen twee mannen betreffende de trouw van hun echtgenotes. De vrouw die onterecht van overspel werd beschuldigd, bewijst haar onschuld.
Werd reeds in de 16de eeuw gecensureerd.
Facsimile-uitgave door W.Braekman in de reeks vroege volksboeken uit de Nederlanden, Sint-Niklaas, 1980. Getranscribeerd DBNL10.
7
Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.37-39. LECOUTERE (C.P.F.) en DE VREESE (W.L.)(eds.). Een schoon historie van Turias ende Floreta. Leiden, Brill, 1904, p.9 en p.11-15. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 20 maart 2010. 9 Inhoud en bijkomende toelichting: DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel, 1950, p.VI-XI en XXIV. 10 BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien. Sint-Niklaas, Danthe, 1980, p.9 (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 2). Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 19 maart 2010. 8
8
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk De vrouwenpeerle ofte dryvoudighe historie van Helena de Verduldighe, Griseldis de Saeghtmoedige, Florentina de Getrouwe.
Herdruk door Joh. Enschedé te Haarlem voor de uitgever C. Van Dishoeck te Bussum in 1910, gelijk aan de uitgave van Martinus Verdussen te Antwerpen uit 162111.
Florentina‟s echtgenoot Alexander van Metz wordt tijdens een kruistocht gevangengenomen door de sultan. Die wil de trouw van Florentina op de proef stellen. Naderhand wordt ze ten onrechte door haar schoonbroer van overspel beschuldigd.
Verzameling van drie volksboeken, die voorheen apart werden uitgegeven. Gecensureerd12.
De historie van Virgilius.
Amsterdam, gedrukt bij S. en W. Koene, door de UBG gedateerd ca.1800.
Boek over de toverkunsten en avonturen van Virgilius. Richt onder meer een standbeeld op dat alle vrouwelijke vleselijke lusten uitdooft. Gehuwd maar wordt verliefd op de dochter van de soedaan van Babylon13.
Verhaal 11 van de UBG BIB.BL.007638/1 novellebundel Dat bedroch der vrouwen bevat 2 verhalen over Virgilius die gebaseerd zijn op een 16deeeuws volksboek over Virgilius, vermoedelijk gedrukt door Willem Vorsterman te Antwerpen14. Boek wordt op de index van 1570 geplaatst15.
11
UBG L30.EP.203
Volgens Van Heurck herdrukte Enschedé dit boek omstreeks 1910 naar de Antwerpse uitgaven van Verdussen uit 1750 i.p.v. 1621 die de datum van de approbatie is toegekend na de herwerking. VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.54. 12 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.48-54. 13 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.130-131. 14 FRANSSEN (P.). Dat bedroch der vrouwen, een onderzoek naar de functie van een 16de- eeuwse verhalenbundel. In: Spektator, jaargang 12 (1983), nr.4, p.272. DEBAENE (L.). De Nederlandse Volksboeken: ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antwerpen, De Vlijt, 1951, p.197.
9
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Een schoone en genoegelyke historie van de zeven wijzen van Romen.
- Amsterdam, gedrukt bij B. Koene, 1819.
Buevijne van Austoen.
Naar het exemplaar van de Antwerpse druk van Jan van Doesborch, 1504.
-Van den VII vroeden van binnen Rome, dichtwerk der 14de eeuw, door K. Stallaert, Gent, A. Siffer, 1889.
Romeinse keizerin wil ontrouw zijn met haar stiefzoon, wanneer hij weigert beschuldigd ze hem van poging tot verkrachting. De zeven wijzen en de keizerin vertellen beurtelings een verhaal om hun gelijk te staven.
Gecensureerd in 162116.
De moeder van Buevijne wordt verliefd op een ander en laat haar echtgenoot ombrengen. Ze geeft tevens het bevel haar zoon om te brengen, maar dit mislukt18.
Het gebruik van dit volksboek werd in 1612 te Brugge verboden19.
16
- Online raadpleegbaar 17 - UBG BIB.G.050000/3/4
Transcriptie gemaakt door C. Kok, het instituut voor neerlandistiek, universiteit Amsterdam,1976.
Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.35-36. , geraadpleegd op 25 maart 2010. 18 COIGNEAU (D.). Versdialogen uit die historie van Buevijne van Austoen. Gent, Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine, 1975, p.60 (overdruk uit: Jaarboek 1975, deel 1, XXV, van de Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine te Gent). 19 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.41-43. 17
10
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Sibilla.
Naar het exemplaar van de Antwerpse druk van Willem Vorsterman, ca.1538.
Sibilla, de echtgenote van Karel de Grote, wordt onterecht van overspel beschuldigd met een hofnar. Ze wordt verbannen, brengt een zoon ter wereld en uiteindelijk wordt haar onschuld bewezen20.
Hoewel het verhaal in de ons omringende landen populair was, kent het in de Zuidelijke Nederlanden weinig succes21.
Transcriptie gemaakt door B. Besamusca, W. Kuiper en R. Resoort bij uitgeverij Coutinho, Muiderberg, 1988.
De borchgravinne van Vergi.
Naar het Hulthemsche handschrift dat is gedagtekend 24 mei 1315.
Een hertogin wordt verliefd op een ridder, die de hoofse minnaar is van de kasteelvrouw van Vergi. De ridder gaat niet in op haar avances en ze maakt de hertog wijs dat hij haar wilde verleiden22.
Er is een Antwerpse druk gekend uit 1550 en een Amsterdams exemplaar uit 164823.
Transcriptie gemaakt door P. De Keyser, 1943, Antwerpen, N.V. de Nederlandsche boekhandel, nr.10 in de Klassieke galerij.
20
VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.13. BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.) (eds.). Sibilla, een 16de-eeuwse Karelroman in proza. Muiderberg, Coutinho, 1988, p.41-42. 22 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.70-71. 23 DE KEYSER (P.) (ed.). De borchgravinne van Vergi. Antwerpen, N.V. de Nederlandsche boekhandel, 1943, p.30 (reeks: Klassieke galerij, 10). 21
11
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk VOLKSBOEKEN (RUIME DEFINIERING) Dat bedroch der vrouwen . Naar het unieke, volledige exemplaar van de Utrechtse druk van Jan Bernts, ca. 1532.
Int paradijs van Venus.
Naar het exemplaar van de Utrechtse druk van Jan Bernts, ca. 1531.
Bundel met 23 novelles over bedrieglijke vrouwen. Schandaleuze inhoud wordt toegedekt door morele doeleinden24.
11 novelles zijn ontleend aan de CNN, de overige vnl. aan de Bijbel en de klassieke mythologie25. In de 16de eeuw werd het boek diverse keren gedrukt in de Zuidelijke Nederlanden26. Voorschriften voor zowel Deze 16de-eeuwse druk is mannen als vrouwen m.b.t. het enige overgeleverde het spel der seksen, exemplaar en jammer opgebouwd uit een vraaggenoeg ontbreekt het en antwoordspel tussen een laatste blad met de epiloog. jonkvrouw en een Er zijn aanwijzingen dat jongeman. Behoort Jan Bernts het herdrukte volgens Braekman tot de op basis van een vroeger minnecatechese. Antwerps exemplaar. Komt voor op de “cataloghe ende intitulacie van quade verboden boecken” opgemaakt door de KUL in 155028.
24
Facsimile-uitgave door W. Braekman in de reeks vroege volksboeken uit de Nederlanden, uitgeverij Marc Van de Wiele, Brugge, 1983. Getranscribeerd door B. Ruelens27. Facsimile-uitgave door W. Braekman in de reeks vroege volksboeken uit de Nederlanden, Sint-Niklaas, 1981. Getranscribeerd door B. Ruelens.
BRAEKMAN (W.)(ed.). Dat bedroch der vrouwen: tot een onderwijs ende exempel van allen mannen ionck ende out, om dat si sullen weten, hoe bruesch, hoe bedriechlijk dat die vrouwen zijn. Brugge, Marc Van de Wiele, 1983, p.9 (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 1). 25 BRAEKMAN (W.). Op.cit., p.9. 26 PLEIJ (H.). Een fragment van de oudste Nederlandse novellenbundel [sic] te Cambridge. In: HEESTERMANS (H.)(ed.). Opstellen door vrienden en vakgenoten aangeboden aan dr. C.H.A. Kruyskamp. ‟s-Gravenhage, Martinus-Nijhoff, 1977, p.142-155. 27 RUELENS (B.). De vrouw in drie Middelnederlandse traktaten uit de vroege 16de eeuw. Dat bedroch der vrouwen. Der vrouwen natuere ende complexie. Int paradijs van Venus. Inhoud en analyse van drie thema‟s. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2003, 136p (promotor: J. Goossens). 28 Inhoud en bijkomende toelichting: RUELENS (B.). Op.cit., p.31 en p.65. BRAEKMAN (W.)(ed.). Int paradijs van Venus. Sint-Niklaas, Danthe, 1981, p.5, 9, 16, 17 (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 4).
12
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Der vrouwen natuere ende complexie.
Stamt wellicht eveneens uit het drukkersatelier van Jan Bernts, 1ste helft 16de eeuw29.
Medisch boek over vrouwen opgebouwd rond de humorale pathologie30.
Tondalus‟ visioen.
Naar het Gentse handschrift (1460-1480).
Verhaal van het visioen van een Ierse ridder over hemel, vagevuur en hel32.
De historie van den koninlyken propheet David.
Tot Gent, gedrukt bij J. Begyn, 1759 (datum uit de approbatie).
Boek dat de geschiedenis van de profeet David vertelt en als schoolboek werd gebruikt. Behoort binnen het bisdom Brugge tot de vaakst gebruikte schoolboeken. Tekst die heel wat losbandige taferelen bevat, maar hier niet van werd gezuiverd, ondanks de herziening van het boek door kanunnik Van Thienen 33.
29
Diverse 16de-eeuwse drukken gekend uit Antwerpen31.
Facsimile-uitgave door W. Braekman in de reeks zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, SintNiklaas, 1980. Getranscribeerd door B. Ruelens. Uitgave door A.T.W. Bellemans, 1945, De Nederlandsche boekhandel, Klassiek galerij 17, Antwerpen. UBG BIB.ACC.037779
RUELENS (B.). Op.cit., p.24-27. RUELENS (B.). Op.cit., p.47. 31 JANSEN-SIEBEN (R.). Review: Der vrouwen natuere ende complexie. In: Spiegel der letteren - tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor literatuurwetenschappen, jaargang 25 (1983), nr.1, p.54-55. 32 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.117-119. 33 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.97-99. GELDHOF (J.). Het schoolboek. In: CLOET (M.)(ed.). Het bisdom Brugge (1559-1984). Brugge, West-Vlaams verbond voor kringen voor heemkunde, 1985, p.253. 30
13
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Den nieuwen spiegel der jongheyd, of gulden A.B.C., voor de leerzugtige jongheyd.
Geschreven door priester Ferdinandus Loys, gedrukt in Gent, bij Judocus Begyn, 1772 (datum uit de approbatie).
Boek dat volgens Van Heurck van het grootste belang is voor de kennis der zeden en ideeën eind 17de en begin 18de eeuw. Volgens hem als schoolboek gebruikt vnl. in Oost- en FransVlaanderen. Bevat 252 morele en didactische voorschriften en is opgebouwd uit verzen.
Van Heurck vermeldt ook een uitgave gedrukt te Brugge in 177134. Thesisonderzoek van Vereeken leverde dertien verschillende drukken op, de oudste uit 177135.
UBG BIB.ACC.033861
Den dobbelen zielentroost ende vaderlyke leeringe.
Gedrukt te Oudenaarde, bij Petrus Joannes Vereecken, 1776.
Boek met moraliserende verhalen die betrekking hebben op de 10 geboden, opgebouwd onder de vorm van samenspraken tussen een vader en zijn kinderen.
Volgens Van Heurck gecensureerd in de 17de eeuw en gebruikt als schoolboek36.
Online raadpleegbaar via Google Books37
34
Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.163. VEREEKEN (A.). Eerloze vrouwen of standvastige vrouwen? Genderaspecten in Nederlandstalige volksboeken, 17de en 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2002, p.69 (promotor: J. Verberckmoes). 36 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.166-168. 37 , geraadpleegd op 12 april 2010. De UBG is in het bezit van een exemplaar gedrukt te Gent bij J. Begyn (1759, datum uit de approbatie), nr.BIB.G.002670/1. 35
14
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen.
Samengesteld a.d.h.v. diverse 17de-eeuwse drukken.
Het boek is samengesteld uit 15de-en 16de-eeuwse bronnen en bevat verhalen die „buitenmaatschappelijken‟ tot onderwerp hebben38.
38
In de loop van de 17de eeuw zijn minstens vijf drukken van het boekje verschenen.
Uitgegeven vanwege de maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, HES Publishers, Utrecht, 1977. Online raadpleegbaar via de DBNL39.
VAN BORK (G.J.) en VERKRUIJSSE (P.J.)(eds.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van de middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. De Haan, Weesp, 1985, p.580-581. Online raadpleegbaar: < http://www.dbnl.org/tekst/bork001nede01_01/bork001nede01_01_1337.php>, geraadpleegd op 28 april 2010. 39 Bijkomende toelichting en geraadpleegde versie: Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Utrecht, HES publishers, 1977. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 16 maart 2010, p.XVI-XVII.
15
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
2.2 Bronnenoverzicht almanakken Titel40
Auteur, samensteller of berekenaar 41
Kenmerken42
Geraadpleegde versie
Type almanak
Almanack ofte sterreraedinge voor het schrikkeljaer Ons Heeren Jesus Christi M.D.CC.LXIV.
Lucas van Brugge
1764, Brugge, bij Jan Baptiste Macqué
SAB OA reeks 542
Ernstige volksalmanak
Almanak voor het schrickeljaer Ons Heere Jesus Christi MDCC LXIV.
Don Stivelio
1764, Brugge, bij Martinus SAB OA reeks 542 de Sloovere
Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.C.C.LXXI. onder den naem van verrezen snaek.
1771, Brugge, bij Cornelis de Moor
OBB 4/682 (1771)
Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.DCC.LXXIII. onder den naem van verrezen snaek.
1773, Brugge, bij Cornelis de Moor
OBB 4/682 (1773)
Kluchtige volksalmanak
40
De titels door mij in deze thesis opgenomen zijn de verkorte titels. Vele almanakken hebben titels zoals “Vermaekelyken almanak voor het schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV. gerievig voor alle persoonen, ‟t zy groot of kleyn van staet, die begeirig zyn om den loop van het geval te bespiegelen, onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek, gemaekt en gekalkuleert op den meridiaen van Brugge, opgestelt ten koste van den kooper.” 41 Zie uitleg bij definiering deel I, p.53. 42 Het vermelde jaartal is het richtjaar of bestemmingsjaar van de almanak, aangezien het drukjaar zelden voorkomt. In navolging van Salman wordt aangenomen dat de almanak werd gedrukt in het jaar voorafgaand aan het richtjaar. SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als lectuur en handelswaar. Leiden, s.n., 1997, p.33-34.
16
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Den onvervalschten Vlaemschen tydwyzer, dat is eenen oprechten almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi M.D.CC.LXXV.
Jan van Waeregem
1775, Gent, bij de weduwe van Jan Meyer
UBG BIB.G.000653
Ernstige volksalmanak
Den oprechten Vlaemschen almanach voor ‟t jaer ons Heere Jesu Christi M.DCC.LXXVIII.
Hans Droligendief
1778, Gent, bij Philippe Gimblet
UBG BIB.G.ALM. 000183
Ernstige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXIX onder den naem van verrezen snaek.
1779, Brugge, bij Cornelis de Moor
OBB 4/682 (1779)
Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC.LXXX. onder den naem van verrezen snaek.
1780, Brugge, bij Cornelis de Moor
OBB 4/682 (1780)
Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXI. onder den naem van verrezen snaek.
1781, Brugge, bij Cornelis de Moor
OBB 4/682 (1781)
Kluchtige volksalmanak
Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek.
1782, Brugge, bij Cornelis de Moor
OBB 4/683 (1782)
Kluchtige volksalmanak
17
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.L.XXXIII. onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek.
1783, Brugge, bij C. de Moor
OBB 4/683 (1783)
Kluchtige volksalmanak
Vermaekelyken almanak voor het schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek.
1784, Brugge, bij C. de Moor
OBB 4/683 (1784)
Kluchtige volksalmanak
Nieuwen Brugschen almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi 1797.
Lucas van den Lande
1797, Brugge, bij Petrus Parain
UBG BIB.174P088
Ernstige volksalmanak
Nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der Republique.
Daniel Montanus
1798, Gent, bij Emm. T‟Servrancx
UBG BIB.G.ALM.000006
Ernstige volksalmanak
Oprechten Gendschen almanach voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII.
Jan van Vlaenderen
1798, Gent, bij PH. en P. Gimblet
UBG BIB.G.ALM.000140
Ernstige volksalmanak
18
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI.
1801, Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon
UBG BIB.G.020837 en SAB OA reeks 542
Ernstige volksalmanak
Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII.
1802, Brugge, bij weduwe de Moor en zoon
SAB OA reeks 542
Ernstige volksalmanak
19
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
2.3 Gezang van de koetsier 43 Bron: OBB, historisch fonds, 468/3, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.L. XXXIII. onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek, 1783, Brugge, gedrukt bij C. de Moor (OBB 4/683 (1783)), p.108-112. [p.108] GEZANG. STEMME: van den koetsier. I Hoort vrouwtjens te gaer, met het nieuwe jaer, Zal ik u lof verkonden, van die ‟t lichaem voed, met het rogge bloed. Hoe dat gy u man tot schande stelt, en bringt in groote ellend, als gy tot hun spyt, u geld en u tyd, in den genever verslyt. [p.109] 2 Van ‟s morgens g‟heel vroeg, loopt gy naer een kroeg, om braef genever te drinken, daer zit gy en pult, het buyktjen en vult, tot dat gy u daer zat rult, dan komen u mans gebreken uyt, Magriete die zegt myn ventje reed my braef den huyt, schopt my het bedde uyt, en scheld my nog deftig uyt. 3 Goevaer lieve Griet, dat waere voor my niet, ik worden al anders geringelt, 43
De volledige tekst, met uitzondering van de titel en ondertitel, is cursief gedrukt. Enkel de eigennamen opgenomen in de liedtekst, zoals Tryn en Magriete, zijn niet cursief gedrukt. GTB-WNT: pullen = zwaar drinken, zuipen. GTB-WNT: rullen = mompelen, tussen de tanden spreken. GTB-WNT: goevare = godvader, peter. GTB-WNT: ringelen = bedwingen, de baas spelen over. GTB-MNW: roeffel= schop. GTB-WNT: guit = in toepassing op allerlei liederlijk, onbetrouwbaar volk. GTB-WNT: knor = homp. GTB-WNT: knappen = knabbelen, eten. GTB-WNT: lappen = gulzig gebruiken van spijs of drank. GTB-WNT: koliek = met krampen gepaard gaande buikaandoeningen. GTB-WNT: cordiaal = opwekkend middel.
20
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk al van mynen man, zey blonte Marjan, en nog schynt hy maer een goe jan, wy vogten gister dry uren lank, al om de beurse te draegen, maer hy hielt het veld, dan was ik gestelt, al zonder schyven of geld. 4 Dan zey slonke Tryn, zoo zat als een swyn, sa laet ons lustig krullen, „k heb gister myn baes, [p.110] met al zyn geraes, getrommelt braef op zyn maes, en „k zeyd‟er gy zult‟er op myn sluyt, gelyk als ik sluyten dansen; of zoo gy wat praet, ik schoppe u op straet met g‟heel uwen bugt lieven maet, 5 Dan zey dronke Claer, myn lieve goevaer, wy mogen alzoo niet spreken, dat ik myn Arjaen, moest dreygen te slaen of kwaelyk spreken aen hy roeffelde my ten huyzen uyt, dan smeet hy potten en teelen, met een groot ramoer, in stuks op den vloer, en stelde g‟heel ‟t kot in den roer. 6 Ga ga zey Babo, dat myn zotte ko, my maer en dreygde te kloppen, ik vloog op dien guyt, ik touwde zyn huyt, en „k scharte zyn oogen uyt, ik vogt veel liever „tlast hair uyt myn kop, als slaegen te moeten draegen, [p.111]
21
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk sa vrouw schinkt nog een, ‟t word ty dat wy scheen, want ‟t is nu ontrent den tween. 7 Dit is al u praet, die gy daer uyt slaet, hoe dat gy mans kont dwingen, maer zoo gy komt ‟t huys gy swygt als een muys, uyt vreeze van slaegen of ruys, want als zy vinden een kruden heert en drooge knorren te knappen, dan worden zy kwaed, en als disperaed, dan moet gy vlugten op straet. 8 Men vint‟er ook veel met een drooge keel, die geern genever lappen, maer zy gaen alleen, ergens naer een peen, daer zy ingaen vol geween, en zeggen schinkt my een glaeseje vol, ik heb de colyke gekregen, „k ben ‟t niet gewend: maer eer den dag end, zy zuypen hun stom en blend. [p.112] 9 Men vint‟er nog veel die van ‟t rugge meel het zop op kruyden zetten en van die liquer, voor ‟t slym en het zeur, een glaeseje doen al uur, zy lekken zoo lange van dit nat, tot dat de stessche word ydel, dan is al hun pyn, door die medecyn, verschoven t‟wyl dat zy zat zyn. 10 Voor ‟t lest snullen al die van ‟t cordial of liquer de pouver nutten voelt gy ergens pyn, neemt die medecyn,
22
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk dan zult gy genezen zyn, al rolt gy en bolt gy, langst de straet. En valt gy u smoel in stukken, draegt die met gedult, want die geern pult, krygt ongemaek door zyn schuld.
23
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
2.4 Schoonheid in de almanakken44 Bron: UBG, BIB.G.ALM.000006, MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx, 1798. LIEDEKEN45 Stemme: Femme voulez vous éprouver. Jongmans als gy de liefde kend, wat zyn de meyskens agréable, zy gaen tot Brussel, Brugge en Gend zoo net gekleed à l‟incroyable, signonjes en veel nieuwen prol, en lintjen waer ze hun med‟ gerieven, een charmant hoedjen op hunnen bol wie en zoud‟er daer op niet verlieven. bis Zij zyn ook zeer wonder van glans als men ze wel komt te beletten, ‟t is om te lokken de jongmans dat veele meyskens hun blanquetten, een winkel wel vooren gezet doet dagelyks de koopliên wenken; en is een meysken schoon en net zy doet de jongmans op haer denken. bis Wilt ook hun lieve voetjens zien roode of groen‟ schoenen langs van tippen, zy weten wat‟er moet geschien om de jongmans te konnen knippen; chemissen en jakskens van Parys maeken hun leden schoon en wonder, maer jongmans wilt gy wezen wys ziet ze van boven tot van onder. bis Moet een meysken om te zyn gevryd al deze nieuwe moden draegen? ô jae! Veel jongmans in dezen tyd scheppen daer in ‟t meeste behaegen, maer die meer deugd als schoonheyd acht zoude eene modepop bedanken, 44
De schuingedrukte woorden worden ook in transcriptie zo weergegeven. VDF: agréable = aangenaam; innemen. VDF: incroyable = ongelofelijk, onvoorstelbaar. GTB-WNT: verlieven = verliefd worden, verzot worden. GTB-WNT: blanketten = de huid blank maken d.m.v. blanketsel. GTB-WNT: chemise = linnen of katoenen onderkledingstuk van vrouwen. GTB-WNT: jak= deel der vrouwenkledij, bovenkleed. GTB-WNT: bedanken = verklaren dat men van iets of iemand niet gediend is. GTB-WNT: blank = rekenmunt, duidend op een klein bedrag, (twee blanken komt dikwijls voor als prijsbepaling ter aanduiding van een zeer gering bedrag). 45
24
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk men koopt het slechtste vrouw geslacht tot Amsterdam voor twee halv‟ blanken. bis Bron: SAB, nr. 542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802, p.9-12. FEBRUARIUS46 Men zal deeze maend te voet op schaverdynen ryden; de sledevaerd ook doet de jonge liên verblyden; schoon is‟t een spreuk gewis, die iedereen maekt wys, dat hy niet wys en is, die zig betrouwt op ‟t ys. (…) Veele, wanneer zy trouwen, neemen het meeste agt op schoonheyd, rykdom, welspreekendheyd of aengenaemheyd, niet denkende dat onder een schoon bazin kleed, slegte gedagten zitten, en in een gekroond hoofd slappe herssens zyn; en daer voor is het te doen [.] 47 De vrouw die moet wat hebben, dat is voorzien van geld, het kleed behaegelyk om met alle menschen te handelen, in plaets van nae eene goede caractère te zoeken; de schoonheyd en het geld en maeken de huysvrouwe niet; een gladde tong brengt ongenugten voort; het aengenaem word verfoeyelyk; de liefde om eenen niet verandert in eene haet; hier op volgt verwyten, scheyden, armoede &c. Zommige wyven moeten alle maende een nieuw modekleed hebben; zoo dikwils als het weder verandert, nieuwe handschoenen, waeyers, moffels, linten of bloemen; zy zyn liever in de Comedie als in de keuken, liever in‟t bal als aen ‟t naeykussen, liever in‟t bedde als in den winkel; denkt wat den man met zulk een huysgekwel of modepoppe moet uytstaen; doch de faute valt ook dikwils op de mans; zommige zyn met haer al te zot, andere geeven hun te veel toe, eenen derden is vol jaloursheyd, ‟t gene ook het ongelukkigste is. Met een woord daer zyn zoo veele reden van oneenigheyd, dat ik de reste zwygen zal.
46
GTB-WNT: schaverdijn = schaats. GTB-WNT: een niet = iets dat volstrekt zonder waarde is. GTB-WNT: weder = het weer, de toestand van de atmosfeer. GTB-MNW: moffel = bonten handschoen. GTB-WNT: (in de) komedie = schouwburg (naar een blijspel gaan). GTB-WNT: bal: een grote danspartij. GTB-WNT: naaikussen = om het naaigoed op vast te spelden. 47 Het leesteken tussen vierkante haakjes ontbreekt in de tekst.
25
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
2.5 Air du valet Bron: SAB, nr.542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802. [p.7] AIR DU VALET48 1. Je ne sais si je dois être jaloux de notre valet, il me fait assez connaître, que ma femme asses lui plait. J‟ai de l‟honneur et cela me va du fond du cœur, je ne dit pas qu‟ils font du mal mais je n‟aime pas cela, mais non, non, non, non, tout cela ne vaut rien, tous cela me deplait, que ma femme ne sauroit vivre sans son valet. 2. Quand ma femme va prendre du linge, la haut dans notre grenier, [p.8] Nicolas vite se dépeche, pour y être le premier; ils y sont du soir au matin, je ne sais tout leurs desins, je ne dit pas, &c. 3. Revenant d‟une grande voyage, devine ce que j‟ai vu par le trou de la serrure, et ce que j‟ai apperçu; j‟ai trouvé là mon Nicolas, tenant ma femme entre ses bras, je ne dit pas, &c. 4. Revenant de la taverne, à une heure après minuit, 48
VDF: air = lied, zang. VDF: valet = knecht.
26
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk j‟ai trouvé ma chère femme, avec Nicolas au lit; elle me dit mon bon ami, quand je suis seul j‟ai peur au lit, je couche avec Nicolas peur des esprit; et non, non, &c. 5. Si vous étiez dans ma place, dites messieurs que feriez vous, auriez-vous l‟esprit tranquille, Ne seriez-vous pas jaloux; prêteriez-vous à Nicolas vos lits, vos femmes, aussi vos draps, pour coucher à votre place lorsque vous n‟y êtes pas; et non, non, &c.
27
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
2.6 Fragment uit het volksboek David Bron: UBG, BIB.ACC.037779, De historie van den koninglyken propheet David, van zyn leven, victorien en wondere werken. Gent, bij J. Begyn, 1759, kapittel XJ, p.53-55. Ende het is geschied als het jaer om was, ten tyde de koningen plegen ten oorlog te trekken, dat David Joas gezonden heeft, ende zyne knegten met hem en geheel Israel, en zy hebben de kinderen van Ammon verdorven en Tabba beleyt, maer David bleef te Jeruzalem. En terwyl dat deze dingen gedaen wierden, zoo is het geschied dat David opstond van zyn bedde naer den middag, en wandelde boven op den zolder van het huys des konings, en hy heeft eene vrouwe gezien haer zelven wasschende, regt tegen over van zynen zolder, en het was eene zeer schoone vrouwe. Hierom heeft den koning uytgezonden en vernomen wat vrouwe dat het was: en hem is wederom gebotschapt, dat zy was Bethsabee, de dogter van Eliam, ende huysvrouwe van Urias den Hethiter. Dan heeft David boden uytgezonden, en heeft haer doen haelen. De welcke, als zy by hem gekomen was, zoo heeft hy by haer geslapen, en terstond is zy gereynigt van haere onzuyverheyd en is weder in haer huys gegaen, hebbende eene vrugt ontfangen: en zendende heeft zy David gebodschapt ende gezeyd: Ik hebbe ontfangen. Dan zond David aen Joas zeggende: zend my Urias den Hethiter, en Joas heeft Urias tot David gezonden, en Urias is tot David gekomen, en David zeyde tot Urias: Gaet henen in uw huys en wascht uwen voeten. En Urias is uyt het huys des konings gegaen, en de spyze van den koning is hem naer gedraegen, maer Urias sliep voor de poorte van het huys des konings met de andere dienaers van zynen heer, en hy is in zyn huys niet afgegaen, en het is David te kennen gegeven van sommige die zeyden: Urias en is in zyn huys niet gegaen.En David zeyde tot Urias: en zyt gy niet van den weg gekomen? Waerom en zyt gy niet afgegaen in uw huys? En Urias zeyde tot David: De arke .o.s, Israel en Juda woonen in tenten, en mynen heer die liggen op het aenzigt ter aerde, zal ik dan in myn huys gaen, om te eten en te drinken, en by myne huysvrouwe te slaepen? By uwe zaligheyd, en by de zaligheyd van myne ziele, ik en zal dit niet doen. Aldus zoo zeyde David tot Urias: Blyft nog heden hier, en morgen zal ik u laeten gaen: en Urias bleef te Jeruzalem nog dien dag en des anderendags, en David heeft hem genood, dat hy by hem zoude eten en drinken, ende hy heeft hem dronken gemaekt, en als hy des avonds uyt gegaen was, zoo heeft hy geslapen in zyn huys. Aldus zoo is het dag geworden, en David heeft eenen brief aen Joas geschreven, en dien door de hand van Urias gezonden, schryvende in den brief: stelt Urias regt tegen den stryd, daer den stryd den aldersterksten is en valt hem dan af, dat hy verslagen zynde, sterft. Aldus als Joas de stad beleyt had, zoo stelde hy Urias in de plaetse daer hy wel wist dat de sterkste mannen waeren, en de mannen uytgekomen zynde uyt de stad, hebben tegen Joas gestreden, en daer vielen sommige van het volk van Davids knegten, en Urias den Hethiter is ook gestorven. Daerom heeft Joas aen David gezonden, en hem gebodschapt geheel de geschiedenisse van den stryd, en hy heeft den bode bevolen, zeggende: Als gy alle de woorden van den stryd tot den koning zult gezeyd hebben, is‟t zaeken dat hy gram is en dat hy zegt: waerom zyt gy zoo nae den muer gegaen, om te sterven? En weet gy niet, dat men van doden den muer veel pylen uytschiet? Wie heeft doch Abimelech den zoon van Jesrovaal verslagen? En wierp‟er niet eene vrouwe op hem een stuk van eenen molensteen van den muer, en doodde hem te Thebes?
28
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk Waerom zyt gy by den muer gegaen? Zoo zult gy zeggen: ook is uwen knegt Urias den Hethiter gestorven . Den bode is dan weggegaen en gekomen, en heeft David al vertelt het gene Joas hem bevolen had. En den bode zeyde tot David: de mannen hebben tegen ons de overhand gekregen, en zy zyn ons aengekomen te velde en wy hebben eenen oploop gemaekt, en hunlieden vervolgy tot aen de stadspoorte. En de schutters hebben hunlieden geschutten op uwe dienaers gestelt van boven op den muer, en sommige van des konings knegten zyn gestorven, ook zoo is dood uwen dienaer Urias den Hethiter. En David zeyde tot den bode: dit zult gy Joas zeggen: en laet die dingen uwen moed niet breken, want de avonture van oorlog is menighand, en als nu dezen, en als nu dien vernielt het zweird, versterkt uwe oorlogsmannen tegen de stad, dat gy die verder mogt, en verwerkt hun. En de huysvrouwe van Urias heeft gehoort, dat haeren man dood was, en zy heeft hem beweent. En als den rouw voorby was zoo heeft David gezonden en haer in zyn huys doen leyden, en zy is zyne huysvrouwe geworden, en zy heeft hem eenen zoon gebaert. En dit woord het gene David gedaen had mishaegde voor den Heer49.
49
GTB-WNT: gram = gramschap, toorn; bitterheid.
29
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
30
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
3.1 Bronnenoverzicht preekboeken en catechismuscommentaren 50 Brontype
Auteur
Titel
Kenmerken
Bijkomende toelichting
Geraadpleegde versie
Preekboek
Backx, Rumoldus
Sermoonen op ieder sondagh van het geheele jaer.
Tweede druk, Antwerpen, gedrukt bij Petrus Jouret, 1709.
UBG, beschikbaar via Google Books52
Preekboek
Backx, Rumoldus
Vervolgh der sermoonen. Op de sondaeghen van het jaer.
3 delen, Antwerpen, gedrukt bij Petrus Jouret, 1712.
De sermoenen werden door Backx (1648-1703) tijdens zijn leven uitgesproken en samengesteld en zijn postuum verschenen in uitvoering van zijn testament. Het succes van zijn uitgaves werd in de 18de eeuw door niemand geëvenaard51.
Preekboek
Backx, Rumoldus
CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogshsten dienstigh voor alle geloovige.
3 delen, Antwerpen, gedrukt bij de weduwe van Petrus Jouret, jaartal niet vermeld (privilegie gedateerd 1743).
50
KUL CB Tabularium 7A2821 1-3
KUL CB Tabularium RA21489 1-3
Alfabetisch gerangschikt volgens auteur en vervolgens chronologisch volgens drukjaar. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw. Brussel, Archief- en bibliotheekwezen in België, 1991, p.74-79 (reeks: archief- en bibliotheekwezen in België, extra nr.40). De frequentielijst voor de 18de eeuw in het repertorium (p.155-157) illustreert eveneens het succes van Backx. Zijn boeken zijn alle zes terug te vinden bovenaan de lijst. 52 UBG, BIB.ACC.025492, , geraadpleegd op 14 april 2010. 51
31
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis Preekboek
Bloemert, Augustini Alsteni
Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en deftige predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t geheel jaer.
Antwerpen, gedrukt bij Michiel Knobbaert, 1688.
Augustinus Alstenus Bloemert (1585-1659) was afkomstig uit Haarlem en lid van de jezuïetenorde. Hij verbleef in de Zuidelijke Nederlanden tussen 1602 en 1616. Zijn preekboeken kenden geen erg grote verspreiding in onze contreien53.
UBG BIB.ACC.006760
Catechismus- Huleu, Joannes commentaar Franciscus Ghislenus
Conferentiae ecclesiasticae 8 delen, Mechelen, de officio pastoris boni ofte gedrukt bij P.J. Hacatholyke onderwyzingen op nicq, 1785-1794. den Mechelschen catechismus.
Vertoont veel gelijkenissen met het werk van Petrus Verheyen54.
KUL CB Tabularium RA2889 1-8
Preekboek
Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus Christus.
Petrus Massemins (16641742) sermoenen verschenen allen postuum in 1765 en kenden een behoorlijke verspreiding, hoewel ze geen herdruk kenden55.
KUL CB Tabularium 7A3969 1-2
Massemin, Petrus
2 delen, Brugge, gedrukt bij Joseph Van Praet, 1765.
53
„Pastoor Bloemert en zijn broodkantoor‟ (geen auteur vernoemd). Online raadpleegbaar via: , geraadpleegd op 14 april 2010. Zijn preekboeken kenden geen grote verspreiding in onze contreien aangezien ze niet voorkomen in de frequentielijsten opgesteld door Bostyn en Storme (BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inleidende studie van uitgegeven predikatieboeken uit de 17 de en de 18de eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper en Mechelen). Leuven, s.n., 1982, deel 1, p.151-157.). 54 VAN HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1993, p.14 (promotor: M. Cloet). 55 De drie door mij gehanteerde bundels komen eveneens voor in de frequentielijst van de 18de eeuw in het repertorium en behoren dus tot de meest verspreide in die tijd. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.156.
32
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis Preekboek
Massemin, Petrus
Sermoenen op de sondagen.
3 delen, Brugge, gedrukt bij Joseph Van Praet, 1765.
KUL CB Tabularium 7A3970 1-3
Preekboek
Massemin, Petrus
Sermoenen op verscheide materien.
2 delen, Brugge, gedrukt bij Joseph Van Praet, 1765.
KUL CB Tabularium 7A3968 1-2
Preekboek
Taulerus, Joannes
Gheestelycke sermoonen op alle de sondaghen ende heylighdaghen van het gheheel iaer.
Antwerpen, gedrukt bij Joannes Baptist Verdussen, 1685 (vertaald naar het Nederlands uit het Duits56).
56
Joannes Taulerus (ca.1300 – 1361) was een Duits mysticus57. Zijn preken en ideeëngoed werden vertaald en onder meer in de Zuidelijke Nederlanden verspreid. Dat er een grote vraag naar dit werk was, wordt aangetoond door de 8 edities die tussen 1647 en 1707 te Antwerpen verschenen. Ook in de 18de eeuw bleef dit succes duren58.
UBG BIB. HER.000996
Beschrijving STCV, online raadpleegbaar via: , geraadpleegd op 14 april 2010. 57 Johann Tauler in Encyclopædia Britannica Online, online raadpleegbaar via: < http://www.britannica.com/EBchecked/topic/584346/Johann-Tauler>, geraadpleegd op 14 april 2010. 58 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, deel 1, p.152 en p.154.
33
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis Preekboek
Valcke, Petrus Franciscus
Sermoenen op de sondagen en feestdagen.
1- 7 delen, Brugge, gedrukt bij Joseph De Busscher, 17841786. 2- 7 delen, derde druk, St. Truyden, gedrukt bij Joannes Bernardus Smits, 1789-1790.
Catechismus- Vandenbossche, commentaar Petrus
Den catholycken pedagoge 5 delen, vierde druk, oft christelycken onderwyser Antwerpen, gedrukt in den catechismus. bij Petrus Grange, 1716.
Catechismus- Verheyen, Petrus commentaar
Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen.
Valcke publiceert op het eind van zijn leven (17081787) de sermoenen die hij had gepredikt en stelt ze op ten dienste van de plattelandslieden. Deze reeks kende een groot succes aangezien er binnen een periode van 6 jaar 3 edities verschenen59.
1- KUL MS (vol.1- 4) 251.951 VALC Serm
Voor de eerste maal gedrukt in 1685 en tussen 1690 en 1780 minstens dertien maal herdrukt60.
UBG, beschikbaar via Google Books61
5 delen, tweede druk, Eerste druk 1764 was anoAntwerpen, gedrukt niem62. bij Hubertus Bincken, 1765-1768.
59
STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.86-87. VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.II en p.14. 61 UBG, BIB.ACC.000643, , geraadpleegd op 14 april 2010. 62 VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.14. 60
34
2- UBG (vol 1,3,4,5) BIB.152S002
KUL CB Tabularium 7A2661 (vol.2 en 5 ontbreken)
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis Preekboek
Verslype, Joannes
Historie en overeenkominge der vier evangelien.
7 delen verspreid over 17 boekdelen, Gent, gedrukt bij Mauritius, Franciscus en Dominicus Vander Ween, 17121729.
Joannes Verslype (16561735). Uit de analyse van een aantal pastoors- en kloosterbibliotheken bleek dat dit preekboek één van de succesvolste en ruimst verspreide was in de 18de eeuw63.
UBG, beschikbaar via Google Books64
Preekboek
De Vloo, Ignatius Albertus
Sermoenen.
13 delen, Brugge, gedrukt bij Joseph De Busscher, 17881794.
De sermoenen van De Vloo (1716-1775) werden na zijn dood uitgegeven en behoren eveneens tot de meest succesvolle van die tijd 65.
UBG, beschikbaar via Google Books66
Geschreven preken
Ongekend
Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het kerkelijk jaar (manuscript).
17de-18de eeuw, 275 p., 12°.
UBG BHSL.HS.1321 en BHSL.HS.1321/ MICRO
Geschreven preken
Ongekend
Nederlandse sermoenen gepredikt te Gent van 17571786 (manuscript)67.
18de eeuw, 85 p., 8°.
UBG BHSL.HS.3748
63
STORME (H.). Huwelijksmoraal en lekenmentaliteit in de preken van Joannes Verslype (1656-1735). In: De Leiegouw, 28ste jaargang (1986), nr.3-4, p.373-374. UBG, BIB G1671 en BIB G6469, < http://search.ugent.be/meercat/x/all-view?q=verslype+historie&start=0&filter=&sort=&rec=bkt01:000324969>, geraadpleegd op 14 april 2010. 65 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.87-88. STORME (H.). Die trouwen wilt voorsichtelijck. Predikanten en moralisten over de voorbereiding op het huwelijk in de Vlaamse bisdommen (17de-18de eeuw). Leuven, Universitaire pers, 1992, p.29-30. 66 UBG, BIB.116G002, , geraadpleegd op 14 april 2010. 67 Zie deel I p.110 (voetnoot 214) (ivm afwijkende jaartallen onder punt 1.3). 64
35
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
3.2 Beknopte biografie van de auteurs van de preekboeken en catechismuscommentaren68 Auteur
Korte biografische schets69
Backx, Rumoldus
1648-1703, afkomstig uit Mechelen. Kanunnik van het O.L.V.kapittel en plebaan van het Noorderkwartier van de O.L.V.-parochie (beiden stad Antwerpen, 1679-1703). Sympathiseerde met jansenistisch ideeëngoed (komt tot uiting in diverse thema‟s zoals berouw, biecht en absolutie). Stond in de traditie van strenge en veeleisende moraal die kenmerkend was voor de eerste generatie bisschoppen van de Contrareformatie. Zijn anonieme testamentuitvoerder laat aan Backx‟ broer weten dat de overledene de wens had uitgedrukt dat zijn sermoenen, die hij steeds zorgvuldig voorbereidde en volledig uitschreef, na zijn dood werden gepubliceerd. In totaal verschenen 512 sermoenen (7530 blz.). Bijna alle sermoenen zijn precies gedateerd en werden op enkele uitzonderingen na uitgesproken in de Antwerpse O.L.V.-kathedraal.
Bloemert, Augustini Alsteni
1585-1659, afkomstig uit Haarlem in de huidige provincie Noord-Holland. In 1611 tot priester gewijd en toegetreden tot de orde der jezuïeten. Verbleef vanaf 1602 in de Zuidelijke Nederlanden tot hij in 1616 naar Nijmegen werd overgeplaatst waar hij heimelijk missioneringswerk verrichte en een jezuïetenstatie stichtte. Werd in 1619 naar Haarlem overgeplaatst, maar trekt er weg en trad in 1622 uit de jezuïetenorde. Keert naar Haarlem terug en kende er tot aan zijn dood in 1659 als wereldheer een fraaie kerkelijke loopbaan. Werd onder meer in 1631 kanunnik van het kapittel en stichtte in 1636 een schuilkerk waar hij pastoor van werd70.
Huleu, Joannes Franciscus Ghislenus
1746-1815, geboren te Geraardsbergen. Werd na zijn studies president van het aartsbisschoppelijk seminarie en scholaster van het Sint-Romboutskapittel te Mechelen. Verloor er echter het geestelijk vertrouwen omdat hij de eed van getrouwheid aflegde aan de Franse Republiek71.
68
Alfabetisch gerangschikt Alle biografische gegevens binnen deze bijlage zijn afkomstig uit volgend boek, tenzij anders vermeld in voetnoot: STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.5194. 70 „Pastoor Bloemert en zijn broodkantoor‟ (geen auteur vernoemd). Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 14 april 2010. 71 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse kerkprovincie. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1985, p.32 (overdruk uit: Documentatieblad werkgroep 18de eeuw, nr. 17, 1985). FREDERIKS (J.G.) en VAN DEN BRANDEN (F.J.). Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde. Amsterdam, L.J. Veen, 1888-1891, p.378-379. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 6 mei 2010. 69
36
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis Massemin, Petrus
1664-1742, geboren te Brugge. Loopbaan: pastoor te Damme (1690-97), Dudzele (1697-1712) en van de „zilveren portie‟ van de Brugse O.L.V.-parochie (1712-22), kanunnik-theologaal en professor in de H. Schrift aan het seminarie (1722-31), volgde Joannes Verslype op als aartsdiaken (1735-42). Zijn sermoenen verschenen pas ruim twintig jaar na zijn dood in 1765. De meeste sermoenen zijn gedateerd en werden effectief uitgesproken (de overgrote meerderheid in Brugge).
Taulerus, Joannes
Ca.1300 – 1361, afkomstig uit Straatsburg. Duits mysticus. Trad op 18-jarige leeftijd toe tot de dominicanenorde. Werkt als predikant te Straatsburg. Had contact met andere mystici waaronder Heinrich Suso. Zijn doctrine kan worden samengevat in twee grote lijnen: de vereniging van de mens met God in een mystieke unie en ethische verbetering van de mensheid. Hij pleitte voor een strenge hervorming van de zeden72.
Valcke, Petrus Franciscus
1708-1787. Loopbaan: pastoor Rumbeke (1742-87) en deken van Roeselare (1748-87). Publiceerde zijn zevendelige reeks sermoenen op het einde van zijn leven en stelde ze ten dienste van de landslieden. Deze sermoenen zijn kort en eenvoudig van aard, aangepast aan het intellectueel niveau en de concrete leefwereld van de plattelandsbewoners.
Vandenbossche, Petrus
1634-1690. “Predicator generalis, voor desen missionaris ende prior van het heyligh predick-heeren orden binnen Mechelen”.73
Verheyen, Petrus
1701-1777. Werd in 1731 aangesteld tot kanunnik-plebaan te Antwerpen en in 1738 tot landdeken van Antwerpen. Kreeg onder bisschop de Gentis (1749-58) de taak van librorum censor toegewezen, dit is een boekenkeurder 74.
72
LOTT (J.). Johannes Tauler. In: Biographisch-bibliographisches kirchenlexicon, 1992, band III, kol. 589-593. Online raadpleegbaar: , geraadpleegd op 6 mei 2010. ROTSAERT (K.) Tussen Eva en Maria. De vrouw volgens de predikanten van de 17 de en 18de eeuw. Aartrijke, uitgeverij Decock, 1992, p. 207-208. 73 UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft Christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, 5 delen, titelblad. Geboorte- en sterfdatum via: VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.14. 74 VAN HOOYDONCK (I.). Ibidem. Voor een gedetailleerde uiteenzetting over het begrip librorum censor, zie: DE KONINCK (C.). Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen. Antwerpen, Maklu, 1997, p.61-62.
37
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis Verslype, Joannes
1656-1735, geboren te Ieper. Loopbaan: dorpspastoor Varsenare (1682-83) en Lichtervelde (1683-98), deken Kortrijk en pastoor van de St.-Maartensparochie Kortrijk (1699-1715), vanaf 1715 gegradueerd kanunnik van het Brugse St.-Donaaskapittel, sinds 1720 aartsdiaken. Behoort eerder tot de anti-jansenistische stroming. Liet tussen 1712 en 1729 verscheidene boekdelen met sermoenen verschijnen. Zijn 18-delige Historie bevat preekmodellen in functie van een vooraf geconcipieerd kader en werden dus vermoedelijk niet allen in deze vorm uitgesproken.
De Vloo, Ignatius Albertus
1716-1775, geboren te Gits. Loopbaan: onderpastoor onder Petrus Valcke te Rumbeke (1743-48), pastoor van de katholieke gemeenschap te Sluis (1748-58), pastoor van de „gouden portie‟ van de Brugse O.L.V.-parochie en kanunnik van het collegiaal kapittel van diezelfde kerk (1758-75). Zijn sermoenen werden na zijn dood uitgegeven op initiatief van zijn neef-priester Eugeen De Vloo.
38
BIJLAGES HOOFDSTUK 4 : Processen en collocaties
HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
39
BIJLAGES HOOFDSTUK 4 : Processen en collocaties
4.1 Bronnenoverzicht processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels’75 4.1.1 Vrouwen Procesreferentie76
Jaar
Naam overspelige
Behandelende rechtbank
Fiche
10818 22572 15828 10291 6227 3196
1668 1723 1725 1741 1743 1762
Echtgenote van Jan Beins Echtgenote van Eduwaert Steijaert Catharina Herbau Anna Zeghers Helena Cauwersijn Echtgenote van Pieter Clovijn
BS BV Rechtbank van het Proossche Raad van Vlaanderen BS BV Officiaal bisdom Brugge BS BV
2 8 9 11 12 13
4.1.2 Mannen Procesreferentie
Jaar
Naam overspelige
Behandelende rechtbank
Fiche
10314 7206 3919 18615 5725 209 15828 3057
1645 1674 1676 1691 1718 1722 1725 1732
Jan Curre Jacob Gardebeke Christiaen De Varuwe Simoen Behaghel Jacob Creve Franciscus De Florinus Jan Hooft Jacob Vergriete
Vierschaar van het ambacht Kortemark Officiaal bisdom Brugge Officiaal bisdom Brugge BS BV BS BV BS BV Raad van Vlaanderen BS BV
1 3 4 5 6 7 9 10
75 76
Alle processen, zowel in de bronnenoverzichten als op de fiches zijn chronologisch gerangschikt. Voor meer info aangaande de namen van de tabellen, zie bijlage 4.2.Dit geldt voor alle bijlages bij hoofdstuk 4.
40
BIJLAGES HOOFDSTUK 4 : Processen en collocaties 10291 15826 14010
1741 1775 1779
Jacob Dhaens … Jonckheere Jacobus De Waele
BS BV Niet vermeld BS BV
41
11 14 15
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.2 Fiches processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordendprocesbundels’ FICHE 1 Voorlopig Procesnummer77: 10314 Jaarsituering78: 1645 Behandelende rechtbank: “vierschaere vanden ambachte van Cortemarck” Overspelige79: Jan Curre Geslacht: man Korte inhoud80: De eiser Jan Doom, baljuw van Kortemark ambacht, eist een boete van Jan Curre, verweerder en “in huwelicke staete wesende”. De baljuw beschuldigt Curre ervan “vleesselicke conversatien” te hebben gehad met “uwe maerte Tanne De Wint ende bij haer vercreghen een kint”. Opmerking: Het ambacht Kortemark behoorde tot het appendante ambacht van Wijnendale en beschikte over een eigen schepenbank81.
77
De processen die tot op heden in de databank werden ingevoerd, kregen allen een voorlopig nummer toegekend en kunnen via dit nummer in het RAB worden aangevraagd. Toen Laurent Inghelbrecht ongeveer 10 jaar terug met de inventarisatie startte, gaf het toenmalig diensthoofd van het RAB Michiel Nuyttens hem de toestemming deze dossiers een voorlopig nummer te geven, in afwachting van de eigenlijke inventarisatie. Inghelbrecht kreeg echter na verloop van tijd medewerking en wat hij zelf „een voorlopig beginnetje‟ noemde, is uitgemond in een volwaardig ontsluitingsproject. 78 De dossiers bevatten soms documenten uit diverse jaren, afhankelijk van de duur van het proces. Het hier genoemde jaartal is de jaarsituering uit de databank, aangezien de begindatum (datum van de eis) en de einddatum niet steeds gekend zijn. 79 Binnen deze categorie worden volgende personen aangeduid: de partij(en) die van overspel werden beschuldigd (eiser, verweerder, getuigen) door de rechtbank, partner, getuige, … zonder rekening te houden met het feit of ze al dan niet terechtstonden, vervolgd werden of vrijgesproken. 80 Korte inhoud op basis van de korte inhoud beschreven in de databank, aangevuld met informatie na de processen zelf te hebben doorgenomen. 81 SMET (J.). Het Brugse Vrije en zijn archief. In: Vlaamse stam, jaargang 4 (1968), vol.6, p.439.
42
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 2 Voorlopig Procesnummer: 10818 Jaarsituering: 1668 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: De echtgenote van Jan Beins Geslacht: vrouw Korte inhoud: Op 20/12/1667 vertelde de verweerder Pieter Everaert aan Pieter Castelein en zijn vrouw over een overspelige relatie. Vincent Van Mulem uit Schore zou volgens Everaert met de echtgenote van Jan Beins, Cunera Fredrix, “levende in overspel ende naementlick dat hij de selve Cunera vleeschelick hadde bekent in de herberghe van Joos Panckoucke ter voorseide prochie van Schoore”. De klerk van de baljuwage van het Vrije eist omwille van laster een boete en wordt in zijn eis bijgetreden door “den berijder van Camerlinx”. Zij zijn van oordeel “dat het naer rechte ende placcaeten wel scherpert verboden is ymant te injurieren met woorden ofte met wercken op de pennen hierby gestatueert”. Zij omschrijven het geroddel als “onbehoorelicke ende injurierelicke propooste ende naersegghinghen”. Everaert zegt over de overspelige relatie te hebben verteld “uyt eene lichtveerdicheit ende op het hooren segghen van andere” en “bekennet dat hij daer inne qualick heeft ghedaen”. Hij “verclaert van de persoon van Vincent Van Mulem niet anders te weten ofte gheloofenen dan van deugt ende eere”82. Opmerking: Camerlincxambacht behoorde tot het Westkwartier van het Brugse Vrije en bevatte onder meer Stene, Leffinge, Slijpe en Middelkerke. Opvallend is dat Schore hier geen deel van uitmaakte en behoorde tot een ander ambacht binnen het Westvrije, nl. het ambacht van Vladslo 83.
82 83
„Pennen‟ dient hier begrepen te worden in de zin van „peinen‟ of straffen. SMET (J.). Op.cit., p.437.
43
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 3 Voorlopig Procesnummer: 7206 Jaarsituering: 1674 Behandelende rechtbank: officiaal bisdom Brugge Overspelige: Jacob Gardebeke Geslacht: man Korte inhoud: Laurentia Vercamme, verweerder, is afkomstig uit het bisdom Gent en wordt beschuldigd van ongehoorde seksuele contacten. Zij is “als dienstmaerte” naar Koolkerke binnen het Vrije gekomen en ingetrokken bij het gezin van Jacob Gardebeke. Ze bracht met zich haar twee bastaardkinderen mee, waarvan één kind werd verwekt door de Michiel De Clercq, een overleden jongeman. Door Laurentia's aanwezigheid is het huwelijk van Jacob verziekt en is zijn echtgenote Jacquemine vertrokken. Priester Petrus De Marren van de parochie van Koolkerke getuigt hiervan en “seght dat de bijwoonste van de vermelden Laurense door heel de prochie causeert groot schandael ende opspraecke, te meer dat door den daechelicsche twijst die selve Laurense causeerde die huysvrauwe van deze voorseide Jaecques Gardebeke es wegh geloopen ende wegh blijft sonder dat iemant weet waer sij is haer houdende”. De eiser is de promotor van het bisdom Brugge. Ook een zekere Jan Waegebrugghe getuigt over het overspel en stelt dat “men presumeert dat de selve Laurentia met den vermelden Jacob Gardebeke leeft in adulterie, tghone door deposant te beter presumeert mits hij op den 16 oughst lancx den weghe gaende de selve soo heeft vinden pecken en de selve Laurentia daer omtrent bij sittende, van haer heeft hooren segghen „als ghij sprekende teghen hem Jacques bij mij sijt, soo seght al veele en als ghij hoere sijt, soms wel haer gaet lecken‟, verclaerst dat de selve Laurentia heeft de reputatie van te wesen een hoere”. Ook de herbergier van Koolkerke bevestigt dat Laurentia bij Jacob introk met haar twee onwettige kinderen en zo het vertrek veroorzaakte van Jacobs echtgenote84. Opmerking: /
84
GTB-WNT: presumeeren = vermoeden. GTB-WNT: deposant = persoon die in rechte een officiële verklaring aflegt als getuige. Voor het woord „pecken‟ werd in geen enkel woordenboek een verklaring aangetroffen die binnen deze context met zekerheid van toepassing is. Mogelijks was Gardebeke iets met pek aan het besmeren, stenen aan het uithouwen of aan het oogsten. De GTB-MNW geeft onder meer deze mogelijke betekenissen voor „picken‟. GTB-MNW: lecken = likken, vleien, flikflooien.
44
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 4 Voorlopig Procesnummer: 3919 Jaarsituering: 1676 Behandelende rechtbank: officiaal bisdom Brugge Overspelige: Christiaen De Varuwe Geslacht: man Korte inhoud: Deze informatien bevatten volgende getuigenissen: Janneken Fierens dochter van Adriaen (medeverweerster, impetrante85 uit Eke), 27 jaar; Christiaen De Varuwe zoon van Philips (verweerder, impetrant uit Eke), 48 jaar; Andries De Varuwe zoon van Philips en Ingel De Groote. De getuigenissen behandelen de seksuele betrekkingen tussen Janneken Fierens en Christiaen De Varuwe. Ze zijn familie in eerste en tweede graad: Janneken Fierens is de dochter van Janneken Bauters en Christiaen De Varuwe is of was gehuwd met Ghelijntien Bauters, de zuster van Janneken Bauters. Christiaen verklaart “dat hij wel hebben gheweten dese impetrante te bestaen ende eerste ende tweede graet van bijslaepe ende dat hij dies niet jeghenstaende met haer [d.i. Janneken Fierens] ghenomen heeft vleeschelijcke conversatien uuyt pure liefde ende menschelijcke cranckheyt”. Janneke Fierens verklaart net hetzelfde als Christiaen De Varuwe. Opmerking: Uit de bewaarde processtukken kan niet eenduidig worden vastgesteld of Christiaen De Varuwe nog steeds gehuwd is en dus effectief overspelig.
85
Impetrant(e): verklarende woordenlijst Acces-databank: iemand die een verzoek heeft verkregen bij de overheid ( informatie uit de woordenlijst voor dit woord via: STALLAERT (K.-F.). Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgse oorkonden. Leiden, Brill, s.d., 3 volumes.). GTB-WNT: impetrant = diegene die een eis, verzoek of aanspraak rechterlijk of van overheidswege wordt toegewezen.
45
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 5 Voorlopig Procesnummer: 18615 Jaarsituering: 1691 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: Simoen Behaghel Geslacht: man Korte inhoud: Simoen Behaghel, verweerder en gehuwd man, wordt ervan beschuldigd zijn dienstmeid Marie zwanger te hebben gemaakt: “ (…) dat desen verweerdere t‟ sijnen huyse hebbende eene dientsmaerte met naeme Marije Loouis, met die selve heeft ghehouden vleeschelicke conversatien ende mits hij is in huywelijck daerdoore ghecommitteert het horribel crim van overspel, soo verre dat hij bij die selve Marije Loouis (…) heeft een kynt (…)”. De dienstmeid treedt op als medeverweerster. Pieter De Vos, berijder van de ambachten Woumen en Esen, eist een boete. Opmerking: In de databank wordt de behandelende rechtbank niet vermeld. Het eerste document uit het dossier geeft aan dat het om een “heesch” gaat van Sieur Pieter De Vos, berijder van de ambachten Woumen en Esen, jegens de verweerder Simoen Behaeghel en dit “voor edele ende weerde heeren burgemeesters ende schepenen „s lants vanden Vrijen”. Woumenambacht behoorde tot het Westvrije en was voor haar rechtspraak afhankelijk van de vierschaar van de kasselrij van het Vrije 86. Hierom heb ik zelf als behandelende rechtbank de schepenbank van het Vrije ingevuld.
86
SMET (J.). Loc.cit.
46
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 6 Voorlopig Procesnummer: 5725 Jaarsituering: 1718 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: Jacob Creve Geslacht: man Korte inhoud: De verweerder Jacob Creve, herbergier uit Esen en gehuwd, maakt de jonge dochter Marij Reubreght zwanger: “den verweerdere wesende een getrauwt man ende hanghende sijn huwelijck, t‟hebben begort van kijnde eene jonghe doghter met naeme … Reubreght (…)”. Marij was voorheen dienstmeid bij Nicolaijs Maes te Esen. Jacob moet boete betalen omwille van “het voornoemde begaen exces van overspel”. De eiser is Pieter Elle, berijder van de ambachten Esen en Woumen. Opmerking: /
47
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 7 Voorlopig Procesnummer: 209 Jaarsituering: 1722 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: Franciscus De Florinus Geslacht: man Korte inhoud: De eiseres Catheline Lameire treedt op voor Rosa De Bruijne, haar ongehuwde dochter. De verweerder Franciscus De Florinus, chirurgijn van beroep en gehuwd, verwekte bij haar vier jaar geleden een kind maar weigert het te erkennen: “(…) dat den verweerdere met Rosa De Bruijne haere cedente heeft gehadt ende genomen de vleeschelijcke conversatie over beth dan vier jaeren en half tot soe verre dat haere gemachtighde dan bij den verweerdere bevrugght is geworden (…)”. De eiseres wil van hem 249 guldens voor de kosten die ze deed voor het kind. De verweerder betwist dat het kind van hem is: “Den verweerder ontkent wel ende expresselijck dat hij out eenighe vleeschelijcke conversatie met deselve Rosa De Bruijne saude hebben gehadt ofte genomen.” Hij beweert dat het door iemand anders werd verwekt gezien haar reputatie als hoer. Bovendien is ze volgens hem arm en op zijn geld belust: “ (…) maer moet sijn gheweest van eenighe andere persoonen de welcke haer hebben ghefrequenteert ende aen de welcke sij haer heeft gheprostitueert, welcke frequentieren ende bedrieghen, noodt sijnde saude connen proberen ende vaste stellen, vermits het selve alleenelijck is ghebeurt intentie pietatis ende uyt eene pure consideratie vande ellende ende aermoede”. Daarenboven vindt hij het uiterst vreemd dat ze pas vier jaar later geld eist en zou ze dertien jaar geleden reeds een onwettige zoon hebben verkregen bij een soldaat. Ook enkele inwoners van Slijpe getuigen hierover en stellen dat Rosa “is gheweest van seer slechte reputatie ende van quade comportement”. De eiseres beweert dat de vroedvrouw Pieternelle Van Heere, die het kind ter wereld bracht, kan getuigen dat Rosa in “haer uuijtterste noodt aen de selve vroevrauwe heeft kenbaer gemaeckt dat den verweerdere van het selve kint was den vader”. De schepenen stellen dat ze de beschuldigingen van Rosa en haar moeder niet geloven, “te meer hij verweerdere is een ghetrauwt man, staende ter goeder naeme ende faeme”. Ze hebben het ook over bedrieglijke vrouwen die mannen willen laten betalen voor hun onwettige kinderen: “ (…) ende inde macht vande vrauwspersoonen de
48
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties eerlickste ende treffelickste sonderlinghe ghetrouwde manspersoonen infaem te maecken en te beswaeren met het onderhoudt van kinderen”87. Opmerking: /
87
GTB-WNT: cedeeren (cedent) = afstand van goederen ten bate van schuldeisers, faillissement. GTB-WNT: infaam = eerloos. GTB-MNW: beswaren = last aandoen.
49
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 8 Voorlopig Procesnummer: 22572 Jaarsituering: 1723 Behandelende rechtbank: “edele ende weerde heeren president ende redenaers der heerelichede vanden Proosschen binnen ende buijten Brugghe” Overspelige: echtgenote van Eduwaert Steijaert Geslacht: vrouw Korte inhoud: De verweerder Philips Steijaert schold de weduwe van Hubrecht Vanden Broele, die gehuwd is met de eiser en herbergier Eduwaert Steijaert, uit voor “hoere, toveresse, diveghe, met noch meer andere injurien”. Voorts heeft hij haar ook geslagen: “(…) met sijn boosaerdicheijt voorders gaende hem soo verre noch heeft vervoordert van suppliants huysvrauwe qualijck te tracteren met slaen ende smijte, jae soo verre dat hij haer heeft gheslijpt lancxste de aerde”. De eiser verlangt dat de verweerder zich in de gebannen vierschaar herroept, aangezien het “verboden is sijne evennaesten te injurieren, ‟t sij met woorden ofte met wercken” en “de suppliant en sijne huysvrauwe hun grootekijckx vinden ghecrankt in hun heere ende reputatie”88. Opmerking: Het Proossche van Sint-Donaas te Brugge behoorde tot de contribuante heerlijkheden en was op bestuurlijk en rechterlijk vlak volledig onafhankelijk van de schepenen van het Vrije. Het Proossche bezat zowel gronden binnen als buiten de buitenste grenzen van de stad Brugge en besloeg in zijn geheel 3078 hectares. Ook buiten het Brugse Vrije lagen nog proostlanden, vnl. in de kasselrijen Belle, Cassel en Sint-Winnoksbergen89.
88 89
GTB-WNT: injurie = belediging, onrecht, schade. SMET (J.). Op cit., p. 440.
50
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 9 Voorlopig Procesnummer: 15828 Jaarsituering: 1725 Behandelende rechtbank: Raad van Vlaanderen Overspelige: Catharine Herbau, Jan Hooft Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: De pastoor van Damme heeft Catharina Herbau en Jan Hooft, schoondochter en schoonvader, laten gevangen zetten: “(…) gherapporteert zijnde dat den heer pastor der voornoomde stede hadde doen beweghen in vanghenisse twee persoonen die men daer naer ondervonden heeft ghenaemt te zijn Jan Hooft ende Catharine Herbau, beticht van incest ende overspel”. “Den selven Jan Hooft als dan ontuchtelijck bekent hebbende de moeder als de dochter selfs naer dat sij alreede te weten beede de ghedetineerde t‟ samen een kindt verweckt hadden, soodanighlijck dat sij uyt hunne goddeloose wercken bij elcanderen gheprocreeert”. In totaal verkregen ze samen vijf kinderen. De eiser Amatus Constantinus Soetaert, griffier van Damme, vraagt een reformatie van het proces dat gevoerd werd voor de schepenen van de stad Brugge en bewijzen. De burgemeester en schepenen van Damme treden op als verweerder. Opmerking: Dit is een erg lijvig dossier dat heel wat documenten bevat over de technische kant van het proces, onder meer over de proceskosten en procedurefouten. Over de effectieve inhoud en dus over het overspel van de betrokken partijen wordt haast niks vermeld.
51
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 10 Voorlopig Procesnummer: 3057 Jaarsituering: 1732 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: Jacob Vergriete Geslacht: man Korte inhoud: De verweerders, Gillis Van Trappen, berijder van Zuienkerke ambacht, en Joannes Valentijn, officier van Zuienkerke ambacht, hebben de eer van de eiser Jacob Vergriet aangetast door te zeggen dat hij als gehuwd man Pitronelle Wallyn uit Zuienkerke zou hebben “omgord van kynde”. Deze aantijgingen worden getypeerd als “diversche onverdraegelicke injurien ende eerrovende lasterynghen” en Gillis en Joannes “lasteraers ende eerrovers” genoemd. Gillis en Joannes verbaliseerden Jacob ook omwille van zijn overspel en hij eist dat zij voor de schepenen hun woorden intrekken en 300 gulden schadevergoeding betalen. Deze eis wordt hem evenwel niet toegekend. Opmerking: /
52
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 11 Voorlopig Procesnummer: 10291 Jaarsituering: 1741 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: Jacob Dhaens, Anna Zeghers Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: De verweerder Jacob Dhaens heeft in aanwezigheid van zijn eigen vrouw aan Anna Zeghers, echtgenote van de eiser Guilliaume Lebeer, gevraagd of ze een glas bier zou meedrinken. Anna is herbergierster in “Den Vosse Steirt”. Ze weigerde en Jacob daagde haar hierop uit door te zeggen "dat hij verweerdere haer wel hondert mael hadde genaijt”. Hij schold haar ook uit voor “hoere”, sloeg haar op haar borsten en duwde haar hoofd tegen de tafel. De eiser verlangt dat de verweerder zich herroept, de schade vergoedt en een boete krijgt. Deze eis werd Jacob toegestaan. In de loop van het proces stierf Guilliaume en werd zijn weduwe Anna eiseres90. Opmerking: /
90
GTB-MNW: naeyen = vleselijke gemeenschap oefenen.
53
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 12 Voorlopig Procesnummer: 6227 Jaarsituering: 1743 Behandelende rechtbank: officiaal bisdom Brugge Overspelige: Helena Cauwersijn Geslacht: vrouw Korte inhoud: Dit nummer bevat een los stuk waarin uitgelegd wordt dat de eiser Bernardus de Pla en de verweerder Helena Cauwersijn, beiden uit Klemskerke, vleselijke betrekkingen hadden toen Helena's man Cornelis Cauwe nog leefde, met de belofte van na diens overlijden met elkaar te trouwen. Bernardus zegt “dat hij de cranckhijdt gehadt heef van gedurende het leven van Cornelis Cauwe den overleden wettelicke man van de zelfde impetrante op de beloofte van haer te sullen trauwen naer het overleden van haeren man, tot welckens doodt hij directelick ofte indirectelick niet en heeft gecontribueert”. Helena laat een haast identieke verklaring optekenen: “declareert voorts dat sij de cranckhijdt gehadt heeft van gedurende het leven van haeren man overspel bedreven met den eersten impetrant, hebbende haer vleeschelick laeten bekenen door den eersten impetrant, met beloofte van hem naer de doodt van haeren man te sullen trauwen, declarerende dat sij noodt intentie gehadt en heeft van te contribueren tot de doodt van haeren overleden man”. Beiden zeggen dus niks met de dood van Helena‟s man te maken te hebben en van hen beiden wordt neergeschreven dat zij geen middelen van bestaan hebben, tenzij de arbeid met hun handen. De officiaal van Brugge laat weten dat er een vernietigend huwelijksbeletsel bestaat voor een huwelijk tussen Helena en Bernardus91. Opmerking: /
91
GTB-WNT: contribueeren = bijdragen, medewerken aan.
54
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 13 Voorlopig Procesnummer: 3196 Jaarsituering: 176292 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: Echtgenote van Pieter Clovijn Geslacht: vrouw Korte inhoud: De verweerder Pieter Clovijn zei in het openbaar dat de eiser Josephus Van Houtte “met desselfs Clovins huysvrauwe bouleert ende by haer slaept” en bedreigde Josephus met de dood (“soo vermeten is van onder abominabel vloucken ende sweeren hem te vanteren den suppliant te sullen omverre schieten ofte steken”). Hij moet zich herroepen voor de vierschaar 93. Opmerking: Van Josephus wordt in het dossier niet beschreven of hij al dan niet gehuwd is.
92
Deze jaarsituering werd door mij ingevuld en is gebaseerd op de data aangegeven in de kantlijn van het document, m.n. 13 en 20 maart 1762. In de databank is geen jaartal ingegeven. 93 GTB-WNT: vermeten = zichzelf te hoog schatten, arrogant. GTB-WNT: vanteeren = pronken, pochen.
55
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 14 Voorlopig Procesnummer: 15826 Jaarsituering: 1775 Behandelende rechtbank: niet vermeld Overspelige: “ … Jonckheere getrouwt persoon” 94 Geslacht: man Korte inhoud: De verweerster Marie Anne Vereecke is 23 jaar, geboren te Westkerke en woonachtig te Roksem bij haar stiefvader Hendrick Van Moortele. Ze bekent dat “sij in de plaetse van te wercken ende haer eerlijck te gedraeghen, is leydende een gedebaucheert leven, dit tot soo verre dat sij in daten 14 januarius lestleden ten huyse van haeren stijfvaeder Hendrick Van Moortele woonaghtigh ter prochie van Rocxem heeft gebaert een onwettig kint, sijnde eene soon”. Dit kind zegt zij “gewonnen te hebben bij … Jonckheere, getrouwt ende woonachtigh ter prochie van Rocxem op d‟hofstede van Guilleaume Sanders”. Ze is nu opgenomen in het krankzinnigengesticht van Jan Bauwens te Brugge aangezien ze ervan werd verdacht de kost te verdienen als prostituee. Ze ontkent door haar stiefvader te zijn vermaand hierover. Op het einde van haar verhoor stelt ze “dat sij al veel heeft moeten wetende, dat sij van tijdt tot tijdt haer verstant niet wel en heeft”. Opmerking: De eiser wordt niet vernoemd in databank. Het procesdossier bevat enkel een ondervraging van Marie Anne Vereecke in het “cranksinnighe huys van Sieur Jan Bauwens binnen dese stadt” door twee schepenen.
94
Dit citaat werd integraal uit de ondervraging overgenomen uit de antwoorden die in de kantlijn genoteerd staan bij vraag 3 van het verhoor, inclusief puntjes.
56
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 15 Voorlopig Procesnummer: 14010 Jaarsituering: 1779 Behandelende rechtbank: BS BV Overspelige: Jacobus De Waele Geslacht: man Korte inhoud: De verweerder Jacobus De Waele uit Esen was meerdere malen overspelig met zijn dienstmeid Rosalia Verhaeghe, eiseres. Dit overspel zou zowel binnens- als buitenshuis hebben plaatsgegrepen. Rosalia zegt dat Jacobus haar zwanger maakte en haar een tijdje later toen buitengooide. Ze eist dan ook dat hij de “defloratie”, het kinderbed en het onderhoud van het kind betaalt. Ze wijst er tevens op dat het tegen haar zin was en ze hem meerdere malen had aangespoord haar met rust te laten. Hij zou niet meer bij zijn vrouw hebben geslapen omdat ze een te scherpe lichaamsgeur verspreidde en op de “vaute camer” bij de meid zijn gaan liggen zijn. Jacobus ontkent alles 95. Opmerking: /
95
GTB-WNT: defloratie = ontmaagding, onteering [sic].
57
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.3 Bronnenoverzicht processen Brugge 4.3.1 Vrouwen Jaar
Naam overspelige96
Fiche
1618 1618 1619 1637 1666 1707 1713 1715 1725 1742 1752 1752 1753 1753 1753 1755 1757 1762 1764
Gehuwde vrouw Cathelijne Laenen Tanneken De Groote Adriaene Sneepaert Marie Verlinde Marie Pieter Goossens Gehuwde vrouw Elisabette Van Nieuweghen Marie Barot Agnes Vander Eeckhout Thérèse Herman/Keerman Barbara Smet Marie Moentack Gehuwde vrouw Philippina Bulcke Joanne Bart Walburga De Flou Gehuwde vrouw Marie Farasin/Farasijne
1 2 4 7 9 11 12 13 15 16 17 18 19 20 21 22 23 28 29
96
Binnen deze categorie worden volgende personen aangeduid: de partij(en) die van overspel werden beschuldigd (eiser, verweerder, getuigen) door de rechtbank, partner, getuige … zonder rekening te houden met het feit of ze al dan niet terechtstonden, vervolgd werden of vrijgesproken.
58
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties 1777 1778-1788 1783 1788 1789 1790 1790
Rosalie Bleekers Theresia Mepen Jacoba Cornelis Marie Spitsebaert Marie Verstraete Caroline Strauw Elisabeth Craght
31 33 35 37 38 39 40
Jaar
Naam overspelige
Fiche
1618 1618 1619 1620 1625 1645 1672 1717 1742 1753 1760 1760 1761 1761 1762 1774
Mahieu De Ruddere Jehan Garrewij Jehan Hubert Haras Du Bois Maertin Cupman Rijcquaert Walquier Gehuwde man Jacobus Kesteloot Pieter De Smet Carel Hebberecht Jacob De Winter Pieter Jacobus Sioen Judocus Gosseye Joannes Clauwaert Jan De Boijsere Adriaen Caveel
1 2 3 5 6 8 10 14 16 20 24 25 26 27 28 30
4.3.2 Mannen
59
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties 1777 1778 1778-1788 1783 1788 1788 1789
Michiel De Wilde Pieter Verfaille Jan Carlier Jacobus Verwee Joannes Verleye François De Schrijvere Pieter Van Houdenhove
31 32 33 34 36 37 38
60
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.4 Fiches processen Brugge FICHE 1 Procesreferentie: - RAB nr. 622 fo. 27v.-28r. - RAB nr. 622 fo. 38v.-40r. - SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 52v.-53r. Jaarsituering: 1618 Overspelige: Mahieu De Ruddere, gehuwde vrouw Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: Mahieu De Ruddere, een boer uit Watou, wordt ervan beschuldigd overspel te hebben gepleegd met een gehuwde vrouw. Hij ontkent eerst, maar geeft later toe dat hij de vrouw van haar huis heeft “ontleedt” en “met haer vleeschelick gheconverseert”. Hij “Segghende daer toe occasie ghehadt t'hebben, daer dien selven zes ofte acht daeghen continnuelick absent was”. De vrouw maakte volgens hem geen bezwaar. Mahieu wordt samen met Jean-Pierre uit Barcelona gestraft op het schavot met geseling en verbanning, niet omwille van het overspel waarvan ze beiden worden beschuldigd, maar wegens banbreuk. In het verluydboek staat het volgende neergeschreven betreffende zijn ontucht: “(…) ende hem te begheven tot een oneerlick ende ongoddelick leven, vleeschelick converserende met de huijsvrouwe van zeker ghehuwet man te lande wonende (…) ende committerende overspil”. Opmerking: /
61
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 2 Procesreferentie: RAB nr. 622 fo. 13v.-14r. Jaarsituering: 1618 Overspelige: Cathelijne Laenen, Jehan Garrewij Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Cathelijne neemt als gehuwde vrouw een andere man in huis die eveneens gehuwd is, met name Jehan Garrewij. Ze ontkent met hem overspelig te zijn geweest, hoewel ze op dezelfde kamer hebben geslapen. De man wordt eveneens beschuldigd van “oneerlick huys ghehouden thebben”. Hij zegt dat Cathelijne zelf naar hem was gekomen zonder zijn weten en dat zijn wettige echtgenote “van quadt ende ongoddelick leven” was, terwijl hijzelf zijn uiterste best deed om de kost te verdienen. Opmerking: /
62
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 3 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 54r.-v. Jaarsituering: 1619 Overspelige: Jehan Hubert Geslacht: man Korte inhoud: Jehan Hubert sliep als gehuwde man bij een jonge dochter en werd hiervoor een eerste maal bestraft: “(…), als volghende zijne confessie vleselick gheconverseert hebbende met zekere jonghe dochter, niet jeghen staende hij is wettelick ghehuwet, (…)”. In 1619 wordt hij wederom betrapt “met de zelfst zijn concubine thaeren huijse ofte elders” en opnieuw veroordeeld. Opmerking: /
63
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 4 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 53v.-54r. Jaarsituering: 1619 Overspelige: Tanneken De Groote Geslacht: vrouw Korte inhoud: Tanneken bekent dat ze als “huysvrouwe van Jacques Daems” overspel pleegt met haar stiefvader die weduwnaar is geworden: “(…) haer soo verre heeft vergheten van den termijn van onderhalf jaer ofte bet gheduerende, te houden overspelighe ende incestueuse conversatie met haer stijfvader naer het overlijden van haer moeder ende vertrecken van haeren voorscrevenen man buijten lande (…)”. Ze krijgt van hem “in dierghelijcke oneerlicke conversatie” een kind. Opmerking: /
64
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 5 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 66r.- 67r. Jaarsituering: 1620 Overspelige: Haras Du Bois Geslacht: man Korte inhoud: Haras Du Bois wordt er als gehuwde man van beschuldigd overspel te plegen met Mechelijne D‟argent, een weduwe en vrouw van lichte zeden: “(…) ende Mechelijne D‟argent lichte vrauwe met de welcke hij was converserende niet jeghenstaende hij binnen Ghendt voorn[oem]t heeft zijn ghetraude huijsvrouwe (…)”. Samen pleegden ze ook verscheidene diefstallen. Opmerking: /
65
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 6 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 86r.- 87v. Jaarsituering: 1625 Overspelige: Maertin Cupman Geslacht: man Korte inhoud: Maertin Cupman wordt beticht van diefstal met geweld en overspel: “(…) niet jeghen staende hij als dan ooc was ghehuwet te loopen met ander vrauwen mette welcke hij oock gehouden heeft de tijt van twee jaeren binnen de stad van Antwerpen (…)”. Hij zou als gehuwde man eveneens een relatie hebben gehad met “ een vuilblicke dochter”97. Opmerking: /
97
GTB-WNT: vuilblik = slordig persoon of zedeloos persoon.
66
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 7 Procesreferentie: - SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 159r.-160r. en fo. 189r.-190r. - RAB nr. 624 fo. 159r. - fo. 162r. - RAB nr. 666 fo. 453v. Jaarsituering: 1637 Overspelige: Adriaene Sneepaert Geslacht: vrouw Korte inhoud: Adriaene verliet haar wettige echtgenoot en “loopende int wilde ende boleerde met verscheyde ander mans”. Ze huwde een tweede maal. Haar tweede „echtgenoot‟ werd gevangengenomen en hierop huwde ze een derde maal. Volgens het proces is ze “spottende alsoo dese Adriaene met het heylich sacrament des huwelick ende levende in continueel adulterie ende overspel”. Ze wordt hierom beticht van overspel en godslastering. Ze beweert dat ze een tweede en derde maal mocht huwen aangezien ze een “dispensael”98 had verworven, alsook dat ze te horen had gekregen van een horlogemaker dat haar tweede man Jan Isenbaert als bootsgezel “zeere ghequetst was ende vande quetsure starf op het schip”. Opmerking: /
98
GTB-WNT: dispensael = vrijstelling of ontheffing van een verbod of verplichting.
67
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 8 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 190r.-v. Jaarsituering: 1645 Overspelige: Rijcquaert Walquier Geslacht: man Korte inhoud: Petronelle Muysoore verkeert als weduwe van Anamas de Bondt nog steeds met “Rijcquaert Walquier ghehuywet man”. Ze werd reeds in Veurne veroordeeld “ter oirsaecke van overspel ende adulterie” met dezelfde man aangezien ze reeds met hem verkeerde als gehuwde vrouw en van hem een kind kreeg, Pierken genaamd. Petronelle staat als weduwe in Brugge terecht voor overspel en banbreuk. Opmerking: /
68
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 9 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 272r.- 273r. Jaarsituering: 1666 Overspelige: Marie Verlinde Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Verlinde verklaart dat zij in Rotterdam is geboren en aldaar huwde met Gerrebrans Sanders. Ze zegt dat “leden 3 jaeren den selven haeren man haer soude hebben verlaeten” en ze sinds vier maanden in Brugge is komen werken als dienstmeid. Ze wordt ervan beticht bij haar werkgevers te hebben gestolen en bekent bovendien met andere mannen omgang te hebben. Hierom wordt ze omschreven als zijnde “van quaet leven ende comportemente, vagabonderende, leughenachtich, diefachtich ende hoerachtich (…)”. Door haar buitenechtelijke omgang zou “sij wesende bevrucht”. Opmerking: /
69
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 10 Procesreferentie: SAB reg. 1611-1676 fo. 282r.- v. Jaarsituering: 1672 Overspelige: gehuwde man Geslacht: man Korte inhoud: Martijne Vanden Berghe had “familiere vleeschelicke conversatie met sekere getraude manspersoon” en hierdoor was zij “met kijnde (…) bevrucht”. Ze deed er alles aan om te verdoezelen dat ze zwanger was en bracht het kind alleen ter wereld. Men beticht haar ervan het pasgeboren kind na de bevalling alle hulp te hebben geweigerd en het “lichaemken gesteken in eenen aerden pot”. De aanklacht luidt dan ook kindermoord en “het crim van overspel en adulterie”. Opmerking: /
70
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 11 Procesreferentie: RAB nr. 633 fo. 23r.-24r. Jaarsituering: 1707 Overspelige: Marie Pieters Goossens Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Goossens verliet haar wettige echtgenoot Pieter Jacob Lips en nam haar twee jongste kinderen met zich mee. Marie beweert dat “sij ghetrauwt is met Pieter Jacob Lips woonende bij Breda (…) ende dat sij over beth dan vijf jaeren van haren voorseide man vertrocken is om dispuijtten met haeren voornoemde man naementlick gheresen ter causen haeren houw[lick] Pieter Lips, die haer het respect verloor (…)”. Ze beticht haar man ervan schulden te hebben gemaakt en dat ze hierover vaak haar beklag had gedaan tegen “den voornoemde Mattheus Smolders” die “dickwils ten huijse van de confessante quam”. Bovendien beweert Marie dat ze “soo neerstig was om sijn [d.i. haar mans] schulden te betaelen”. Smolders had haar hierom aangeraden “van te commen woonen naer Brugghe” en dat hij “haer soude dienen als knecht, twelcke de confessante aenghenomen heeft”. Marie beweert dat ze het voorstel heeft aangenomen maar nooit met Smolders samen sliep of van hem bevrucht is geweest. Jan Vande Velde getuigt echter dat hij hen samen zag slapen en ze “hun uitgevende voor man ende vrauwe”, maar Marie spreekt dit tegen99. Opmerking: /
99
GTB-WNT: confessant = persoon die bekent.
71
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 12 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1677-1727 fo. 126v. Jaarsituering: 1713 Overspelige: gehuwde vrouw Geslacht: vrouw Korte inhoud: Jan d‟Huvetter was reeds op 25 augustus 1699 door de schepenen van Gent veroordeeld tot geseling op het schavot en voor 25 jaar verbannen uit Vlaanderen. Dit omwille van volgende feiten: “ter causen hij ten platten lande hadde ghevagabondeert, (…) van te hebben geaggresseert eenighe passerende persoonen, ende dat hij binnen de selve stadt gelogiert sijnde geweest ten huijse van eene getrauwden vrauwe met de selve was vertrocken (…) ende geconverseert als man ende vrauwe (…)”. Aangezien hij zich niet aan zijn verbanning heeft gehouden en binnen de stad Brugge is komen wonen, wordt hij wederom verbannen voor zestien jaar, op straffe van geselingen of andere willekeurige bestraffingen. Opmerking: /
72
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 13 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1677-1727 f. 161v.-162r. Jaarsituering: 1715 Overspelige: Elisabette Van Nieweghen, ook genaamd Elisabette Willems Geslacht: vrouw Korte inhoud: Elisabette werd “om het vagabonderen van d‟ een plaetse naer de andere, ende getrauwt sijnde gebouleert thebben met eenen anderen man” te Brussel op 6 mei 1713 op het schavot gegeseld en verbannen. Ze wordt in 1715 wederom aangehouden omdat ze opnieuw als vagebond leeft en er wordt van beschuldigd “oneerelick te leven met sekeren Robert Moralis ongetrauwt”. Opmerking: /
73
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 14 Procesreferentie: - RAB nr. 634 fo. 89v.- 90r. - SAB 192 reg. 1677-1727 fo. 174v.- 175r. Jaarsituering: 1717 Overspelige: Jacobus Kesteloot Geslacht: man Korte inhoud: Jacobus is gehuwd en bekent niet meer samen te wonen met zijn echtgenote Margriete Henderyckx. Hij beweert dat dit is “ter oirsaeke sij gedurende haer huwelijck heeft geprocreert twee kinders bij andere persoons”. Hij bekent dat hij met een andere vrouw, Marie Margriete Le Grand, “als man ende vrauwe heeft verkeert” en met haar drie onwettige kinderen heeft verkregen. Hoewel hij eerst ontkent met haar gehuwd te zijn, geeft hij enkele regels verder toe dat hij “tot Brussel in de Cappellekercke” met haar in de echt werd verbonden onder een valse naam, nl. Joannes Claudius Dubois. Hij zegt niet te weten waar deze vrouw nu naartoe is. Bovendien wordt hij beticht van op oneerlijke wijze te hebben gebedeld, met name door gebruik te maken van een zelfgemaakt “cruijce van de trinitarissen ende eenige ketens”. Jacobs tweede „echtgenote‟ Margriete beweert dat ze wel degelijk met hem is gehuwd en dat hij haar tweemaal heeft verlaten en ze niet weet waarom. De derde keer zou hij zijn weggegaan “omdat sij heeft gehadt eenen val”. Ze vertelt dat ze sedert zijn laatste vertrek dacht dat hij overleden was “om den lanchheijt van tijde ende sijne absentie”. In het verluydboek wordt zijn gedrag als volgt omschreven: “(…) ende het bedrieghen van de ghemelde Marie Margriete Le Grand jonghe dochter, mitsgaeders met het misbruijcken van het H: Sacrament des huijwelicx ende het selve leven van soo veele jaeren in eene continuele overspel (…)”100. Opmerking: /
100
GTB-WNT: trinitaris = lid van de orde van de Allerheiligste Drievuldigheid, een in 1198 gestichte kloosterorde. Volgens VD een kloosterorde gesticht met het doel christenslaven vrij te kopen.
74
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 15 Procesreferentie: SAB 192 reg. 1677-1727 fo. 252v.- 254r. Jaarsituering: 1725 Overspelige: Marie Barot Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Barot, “in de wandelijnghe ghenaemt Marie Cabaes”, wordt ervan beticht bordeelhoudster te zijn: “(…) haer soo verre vergeten van ledent eenighe jaeren errewaers, woonende met haeren man ten huijse van Frederyck Tourlamaen in de herberghe Het Groene Spriet in de Bouverijestraete, eenighe jonghmans, dochters ende ghetrauwde persoonen te debaucheren ende als wanneer datter eenighe manspersoonen in haer huijs waeren buijten desselfs wete hoeren te haelen ende te ontbieden haer eyghen lichaem te presenteren (…)”. Ze is nu weduwe van Jan Grindij maar werd er reeds van verdacht tijdens haar huwelijk overspelig te zijn: “(…) sijnde voorders en uytersten suspect van in het leven van haeren man ende daer tsijdert thebben ghebouleert die alle soo danighe peste, namentlijck van het verleyden ende debauseren van de jonckheijt (…).” Opmerking: /
75
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 16 Procesreferentie101: RAB nr. 640 fo. 26r.- 27v. Jaarsituering: 1742 Overspelige: Pieter De Smet, Agnes Vander Eeckhout Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: Het gaat hier om dubbel overspel. Pieter verliet zijn echtgenote Anne Marije te Gent en verkeert met Agnes Vander Eeckhout. Hij beweert “geen intentie gehadt te hebben van met selve te boeleren”. Hij bekent dat hij wist dat ze gehuwd was (“seght te hebben gheweten dat sij ghetrauwt was met een Engelsman”) en geeft toe jaloers en dronken te zijn geweest toen hij haar met andere mannen in de herberg zag. De priester getuigt dat Pieter gehuwd is. Ook Agnes is gehuwd en dit met een soldaat (“in huwelik met Joorren De Bleek Engelsman in garnisoen binnen dese stadt en met den selven getrauwt ledent 14 jaeren binnen Ijpre”) die ze twee jaar geleden zou hebben verlaten. Ze beweert dat Pieter haar een brief toonde waarin stond dat zijn vrouw overleden was (“den selven aen haer getoont enen valschen brief vande doodt van sijne huijsvrouwe”) Hierdoor heeft ze zeven maanden met hem “gelopen ende ghebouleert”. De pastoor is haar naderhand komen melden dat dit verhaal niet klopte en ze is toen van hem weggegaan. Agnes beweert eerst dat ze dacht dat haar echtgenoot overleden was: “seght te hebben ghemijnt dat haeren man van wyen sij twee jaeren ghescheyden was, was overleden, dan seght geen tijdinghe van den selve (…) ghehadt.” Enkele regels later getuigt ze dat “omdat sij haer ghelove niet en wilt afgaen” van haar echtgenoot is weg gegaan. Opmerking: Het verkorte verhaal uit het verluydboek in Marcus schets een gelijklopend, doch lichtelijk verschillend verhaal. Pieter is volgens het verluydboek gehuwd met Anna Marije Westhuyse, maar heeft haar verlaten en is vagebond geworden. In Leffinge komt hij Agnes van Eeckhoutte tegen, die gehuwd was met de Engelsman Jooren de Bleck. Pieter toont Agnes een valse doodsbrief van zijn echtgenote en samen trekken ze rond. In Nieuwpoort wordt hij echter herkend door enkele Gentenaars die Agnes vertellen dat Pieter nog gehuwd is. 101
Eveneens terug te vinden, maar niet doorgenomen om de reden vermeld in deel I op p.160, in SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.141v. (Pieter de Smidt). Bij niet alle voetnoten aangaande de vermelding van het proces in het verluydboek uit de periode 1727-1787 staat vermeld of het om de recto- of versozijde van het gemelde folionummer gaat. Dit komt doordat ook in het gedigitaliseerde bestand dit niet wordt vermeld.
76
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 17 Procesreferentie102: RAB nr. 641, fo. 236r.- 239v. Jaarsituering: 1752 Overspelige: Thérèse Herman of Keerman Geslacht: vrouw Korte inhoud: Thérèse, echtgenote van Frans De Daever, beweert dat “haeren man haer heeft weghghejaeght ende dat sij t‟ sedert eenighe jaeren errewaerts haeren man heeft geabandonneert ende geleeft als man ende vrauwe met Frans Haeck omdat hij voor haer en de andere kinderen den cost won.” Ze vertelt dat haar man haar zou hebben belet terug te keren. Frans zegt zelf niet gehuwd te zijn, maar er wel van op de hoogte te zijn dat de echtgenoot van Thérèse nog in leven was. Hij ontkent haar echtgenoot diverse malen te hebben aangevallen en zegt dat hij haar de brieven voorlas waarin de echtgenoot aan Thérèse verzocht terug te keren, maar zij weigerde volgens Frans. Een priester had het onwettige koppel Thérèse en Frans Haeck verjaagd uit het Sas van Gent wegens hun ontucht. Frans erkent dat hij in concubinaat met Thérèse en haar kinderen leefde en bovendien met haar een onwettig kind kreeg. Hij wijzigde zelfs zijn naam om met haar te kunnen blijven samenwonen. Frans getuigt dat hij nog een andere man kent die samenleeft met een gehuwde vrouw: “Seght dat in dese stadt nogh eenen woont met naeme Jan … woonende inde Beenhauwerstraete in een brandewijn huijseken in een roodt huijseken ontrent den Bloedtput die huijs houdt met eene getrauwde vrauwe met naeme Joanne … huijsvrauwe van Jan … ende dat sij tsaemen verscheijde kijnderen hebben gewonnen, soo hij van de gebuers verstaen heeft.” De echtgenoot van Thérèse getuigt dat hij zijn echtgenote geen geweld heeft aangedaan of oorzaak te zijn van het overspel en dat hij haar niet heeft weggejaagd. Bovendien beticht hij Haeck ervan dat ze zowel voor als na het overspel “in vriendschap” met elkaar leefden, maar Haeck hem wel eens met een stok op het hoofd had geslagen en hem eveneens een keer in de Schelde had geworpen. Frans De Daever vindt het bovendien het vermelden waard dat Haeck “over 14 à 15 jaer nogh gevanghen geseten heeft (…)”. Haeck ontkent de feiten die Haeck hem ten laste legt. Opmerking: /
102
SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.188.
77
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 18 Procesreferentie103: RAB nr. 641 fo. 247r. Jaarsituering: 1752 Overspelige: Barbara Smet Geslacht: vrouw Korte inhoud: Barbara Smet wordt ervan beschuldigd samen met een andere man te leven ondanks haar huwelijk. “Seght haeren man te sijn gestorven tot Nieukercke” en “dat sij omtrent de 15 maenden met Rouck verkeert” heeft. Ze geeft toe dat het ongepast is dat ze met Rouck leeft als man en vrouw, maar “seght dat sij alle daeghe de brieven verwachten om te trauwen”. Opmerking: In het verluydboek staat volgens Marcus dat zij ongehuwd samenleeft met Dominicus De Rouck. Hij verkoopt pennen en zij verkoopt zogenaamde geneesmiddelen voor mensen en dieren. Ze hebben beiden geen permanent adres.
103
SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.190.
78
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 19 Procesreferentie: RAB nr. 707 34v.-35v. Jaarsituering: 1753 Overspelige: Marie Moentack Geslacht: vrouw Korte inhoud: Hendrijck De Bouvere wordt verhoord aangaande een zelfmoordpoging. Hij bekent inderdaad in het water te zijn gesprongen, maar zegt dat hij dit deed “om hem te verkoelen, doch dat hij wel kan swemmen”. Voorts meldt hij dat een zekere Labaere hem in zijn eigen huis sloeg en “seght dat Labaere bij sijne huijsvrouwe heeft geslaepen, als oock Piere … den meulenaer”. Marie “huijsvrouwe van Heindrijck De Bouvere” beweert dat haar man dikwijls dronken is: “Seght dat haeren man bij drancke sijnde, gelijck het hem dickwils over comt, op het bedde is gaen liggen ende aldaer uijt smijttende, heeft sij gevraeght waerom hij sulx dede.” Volgens haar is hij hierop direct van het bed gesprongen, naar haar gekomen en haar “qualick tracterende”. Labaere en andere mensen in huis zouden haar hebben verdedigd tegen Hendrijck, waarop hij in het water zou zijn gesprongen. Marie ontkent dat zij “familierelick met Labaere frequenteert” en ontkent dus overspelig te zijn104. Opmerking: /
104
GTB-WNT: uitsmijten = braken; lasterlijke taal eruit flappen.
79
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 20 Procesreferentie105: RAB nr.641 fo.252r.- 253v. Jaarsituering: 1753 Overspelige: gehuwde vrouw, Carel Hebberecht Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Meester-kleermaker Carel wordt ervan beticht als gehuwde man seksuele betrekkingen te hebben gehad met de vrouw van een andere man, met name de echtgenote van Penninckx. Die jaloerse echtgenoot komt naar Carels huis en er volgt een gevecht tussen de twee mannen nadat Carel de man met een dorsvlegel had geslagen. Carel beweert dat Penninckx‟ echtgenote door Penninckx slecht behandeld werd en hij louter uit zelfverdediging heeft gehandeld: “Seght dat Penninckx naer sijne vrauwe niet en vraeghde nemaer schreeuwde canaillie, haer slaende ende smijtende waer op hij die spreekt van tafel springende eene vlege namp ende voor hem houdende sonder hem t‟ hebben daermede willen slaen”. De vrouw zou hem hiertoe ook aangemoedigd hebben, maar Hebberecht beweert dit niet te hebben gehoord. Hij beweert ook dat het niet klopt dat hij in 1734 zijn vrouw zou hebben proberen het leven te ontnemen. Carel beweert dat hij niet wist dat de vrouw met wie hij nu samenleeft gehuwd was: “Seght niet geweten te hebben te hebben dat sij getrauwt [onleesbaar woord] gehoort hebbende dat sij getrauwt was, seght hij sulkx bij den pastor van St. Anna gaan informeren, die hem beloofde daer op te geven claerigheyt, t‟ gonne hij niet gedaen en heeft”. Penninckx zelf beweert dat hij in het huis van Hebberecht met zijn echtgenote kwam praten en dat Hebberecht hem in de rug aanviel. Het vonnis bepaalt dat Hebberecht voor acht jaar opgesloten wordt in het mannentuchthuis. Opmerking: In het verluydboek staat volgens Marcus grotendeels hetzelfde verhaal te lezen.
105
SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.192v.
80
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 21 Procesreferentie: RAB nr. 641 fo. 253v.- 256v. + ingevoegd document met als titel “Nieuw liedeken op de folij des paenk”. Jaarsituering: 1753 Overspelige: Philippina Bulcke, Joes Maeyens Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Joes Maeyens ontdekte het overspel van zijn vrouw doordat hij brieven van haar minnaar “Carolus Lint, soldaet in ‟t regiment van Los Rios” onderschepte. Hij beweert zijn echtgenote met mate hiervoor te hebben bestraft “om haer conduite te justificieren” en omdat ze weigerde te vertellen hoeveel brieven ze van Lint had ontvangen. Philippina zelf beweert echter dat Joes haar vaak slecht behandelde, opsloot en sloeg. Joes vertelt dat ze bekende dat ze nog twee brieven had ontvangen van Lint en die werden gebracht door “eenen huydevettersknecht, wonende in Groeninghe, aen wie hij die sprickt attribueert de cause van alle het disorder en oneenigheyt van sijne vrauwe”. Joes beweert ook dat zijn dienstmeid Pieternelle Van Bostraete zwanger raakte van Lint en zijn echtgenote er gedurende zekere tijd met Lint vandoor ging. Het verslag beweert dat het kind van de dienstmeid door Joes werd verwekt en de buren hem hadden horen schreeuwen dat het allemaal Philippina‟s schuld was “dat het aen het publyck uytghecommen is dat sijne maerte door hem bevrucht was”. Philippina zegt dat haar man de meid meesteres had gemaakt over haar en het huishouden en hij haar valselijk had beloofd dat de meid weg zou zijn indien zij terug naar huis keerde. Joes ontkent dit echter. Philippina bekent haar overspel met de soldaat, hoewel het volgens haar de schuld is van haar mans slechte gedrag. Joes daarentegen ontkent de dienstmeid zwanger te hebben gemaakt106. Opmerking: In het procesdossier is een lied ingevoegd dat door de buren werd gemaakt naar aanleiding van de feiten. De tekst van het lied is opgenomen op volgende pagina‟s. De centrale boodschap die eruit spreekt is dat Joes beter zijn echtgenote trouw was gebleven en het dus zijn schuld is.
106
GTB-WNT: conduite = gedrag. GTB-WNT: justificeeren = rechtvaardigen, verontschuldigen. GTB-WNT: attribueeren = toekennen.
81
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties Nieuw liedeken op de folij des paenk107 1 Hoort vrienden, luyster toe al naer mijn singen het is mi onlans binnen Brugge geschiet een saeck s‟is weer om in het licht te bringen ‟t geen ick u sal verclaeren in dit liet hoe een man sijn naem moet sijn verswegen nogtans hoor an wel boucke maelen can hij heeft sijn vrouw soo jammer geslaegen tot sijn confuys hielt met sijn maerte huys 2 Want siet de stucken sijn welgebleken wanneer de maerte quam int kinder bet hij heeft sijn saecken soecken weghte steken want in drye dage ginck sy uyt seer net Nochtans voor waer al die haer quamen t‟aenschouwen die riepen claer die groote hoere is daer die vrouw quam int berouwen van haeren man met schimp en spot sloot hij haer int swijns kot 3 Als sy daer eenighen tijdt hadde geseten met slaegen waeter amnitie broot
107
GTB-WNT: folie = dwaze uiting, zotheid. GTB-MNW: boucke = boecweit (graansoort). GTB-WNT: confusie = verwarring; verlegenheid. GTB-MNW: maerte = dienstmeisje. GTB-WNT: ammunitiebrood = in deze samenstelling heeft ammunitie de zeer ruime betekenis van bestemd voor gebruik in het leger of voor krijgsdoeleinden. GTB-MNW: dul = gek, onzinnig; op een dwaze, onverstandige wijze. GTB-WNT: bloot = onbedekt, openlijk. GTB-WNT: guit = benaming voor een boosdoener; in toepassing op iemand van slecht gedrag of van slechte zeden.; in toepassing op iemand van slecht gedrag of van slechte zeden. GTB-MNW: schadebeletter = te Brugge naam van de politiedienaar of agent van politie. GTB-WNT: oorlof = vergunning verlenen; pardonneren; van een taak ontslaan. GTB-WNT: cipier (hier gespeld als supier) = gevangenbewaarder. GTB-MNW: verbeiden = verwachten, te wachten staan.
82
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties dat heeft hij haer gegeven om te eeten dat sij van flouwte bleeck was als de doodt Haer eijgen kint maer oudt ontrent vijf jaeren dat riep och godt mijn moeder is int kot ick hebt te nacht geslaepen bij mijn vaeder ons meyse fin die sliep daer oock bij myn 4 Als nu het vrouw geslacht dit hadt vernoemen dat sy als een vercken was int kot gedaen syn sy met groote magt bij een gekoomen en soo als dul geloopen op de baen Maer kort daer naer soo kregen s‟ hem in d‟ooge en riepen claer dien leelikaer is daer en syn met magt soo naer syn huys gevloogen tot groot confuys smeeten met slyck int huys 5 Doen is den leelikaert als onbeschaemt d‟weers door de stadt met al het volck gegaen, maer soo hij daer ontrent de vischmart quaem riepen sy al het wilde swyn komt aen Men sag het volck ten alle cante loopen de mart was bloot elck riep maer smit hem doodt maer een vis wijf spraeck hij salt bekopen kreeg ick den guyt klouwd‟hem syn oogen uyt 6
83
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties Om het groot leger dat‟er was van vrouwen en dat hij hun clouwen soud ontgaen synder twee schaede beletters gekommen en ongeschonden naer huys te gaen Nogtans voor waer en liet men niet te smiten int openbaar men sag het alte claer een vrouw die spraek laet hem de neus afbijten dan sal dien vent met syn wyf syn conten 7 Oorlof gij mannen al die commen taenmercken spegelt u aen den supier vant verckenkot en wilt u vrouw met beter spijs versterken dan en sult gij niet dien tot een spot Maer houdt u vrouw als uwe tweede ziele en blift getrouw in droufheydt en in rouw dan sult gij te saement in duegde leven en zijn verbeydt tot inder eeuwigheydt Finit en drinkt geen bier daer wijn is …
84
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 22 Procesreferentie: RAB nr. 642 f. 220v.-221r. Jaarsituering: 1755 Overspelige: Joanne Bart Geslacht: vrouw Korte inhoud: Joanne Bart wordt door haar man Rochus Laros beschuldigd van overspel met een oom, maar zijzelf ontkent. Haar echtgenoot beweert dat deze oom, Joannes Clayson, zich meester wil maken van zijn huis en zijn vrouw en dat hij met zijn echtgenote overspelig is. Rochus geeft toe een glas te hebben gedronken en met de oom te hebben gevochten omdat hij het niet langer kon aanzien. Joanne zegt dat het haar aangehuwde oom is en ze enkel samen met hem heeft gegeten. Ze zegt dat haar echtgenoot haar slaat, jaloers is op haar Joannes en dat het tot een gevecht tussen hen is gekomen hierom. Opmerking: /
85
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 23 Procesreferentie: RAB nr. 642 f. 180r.-v. Jaarsituering: 1757 Overspelige: Walburga De Flou Geslacht: vrouw Korte inhoud: Walburga liet haar echtgenoot Joannes Deckers en haar kinderen in de steek en trok “met den kok van den Duynen Jacobus Delbeke” naar Frankrijk. Ze zegt dat ze dit deed “omdat haer vader haer eenen impertinenten brief hadde geschreven”. Ze bekent dat de kok en zij “alle beede elkanderen hebben verleedt” en zich hebben uitgegeven als gehuwde lieden. Ze verklaart “dat sij over al t‟samenen hebben geslaepen in een ende het selve bedde”. Niettemin ontkent ze dat ze als gehuwden hebben geleefd en dus overspelig zijn geweest. Haar echtgenoot reisde haar achterna en keerde met haar uit Orléans terug. Walburga beweert dat ze niet wist dat het niet toegelaten was om “man ende kinderen te abandonneren ende wegh te lopen met eenen anderen” en zegt dat ze het niet zou gedaan hebben indien ze het wist108. Opmerking: Deze zaak werd tevens beschreven in een artikel van Jos De Smet 109.
108
GTB-WNT: abandonneeren = verlaten. Jos De Smet interpreteert „den kok van den Duynen‟ als zijnde de kok van de abdij ter Duinen. DE SMET (J.). Te Brugge rond 1760. In: ‟t Beertje – volkskundige almanak, jaargang 21 (1959), p.51-52. 109
86
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 24 Procesreferentie110: RAB nr. 643 f.67r.-68v. Jaarsituering: 1760 Overspelige: Jacob De Winter Geslacht: man Korte inhoud: Emerentiana Anna Clarebout, weduwe van Joes Verhille en hiervoor weduwe van Pieter Aernoudt, wordt ervan beticht een kind te hebben verkregen van een gehuwde man, Jacob De Winter. Ze kwam met hem in contact doordat Jacobs moeder met haar broer was gehuwd. Ze zegt dat die haar had beloofd te huwen indien zijn vrouw kwam te overlijden: “Seght dat hij seijde alser eene verranderinghe comt of dat meijne vrauwe comt te sterven, dat hij haer soude getrauwt hebben”. Jacob beweert dat hij reeds zeventien jaar officieel gescheiden was voor de officiaal en van zijn echtgenote “t‟sedert de thien jaeren gheene maere en heeft ghehadt”. Hij stelt dat hij “van sijne vrauwe ghescheedt sijnde, sonder vrauwmensch niet en can leven ende dat het beter is met ene te doen te hebben als met differente”. Niettemin geeft hij toe voor Emerentiana “nogh wel met andere vrauwlieden te hebben gefrequenteert, dogh noijt bij andere kinderen te hebben gehadt”. Opmerking: In het verluydboek staat dat Jacob reeds achttien jaar gehuwd was met Marie Angellis maar amper één jaar samen met haar heeft gewoond. Het huwelijk werd door het bisdom ontbonden. Hij leefde vervolgens samen met Emerentiana Anna Clarebout in Torhout, verwekte er een kind en kwam dan naar Brugge waar zij het kind in de Sint-Donaaskerk deden dopen onder de naam Joannes.
110
SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.238 (Jacob de Wijnter).
87
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 25 Procesreferentie: RAB nr.643 fo. 81r.- 82r. Jaarsituering: 1760 Overspelige: Pieter Jacobus Sioen Geslacht: man Korte inhoud: Pieter wordt ervan beschuldigd overspelig te zijn geweest in zijn eigen huis, hoewel “in huijwelijcke met Marie Anna Geers”. Hij vertelt dat zijn minnares Genoveva Francisca Provoost, een ongehuwde dochter, “uyt haer eyghen mouvement t‟ sijnen is ghecommen” en dit zowel in de aan- als afwezigheid van zijn echtgenote. Er wordt hem gezegd dat ze van hem een kind kreeg, maar hij ontkent dit. Hij beticht haar ervan “dat sij met jeder een liep, selfts met de militaire”. Hij zou enkel de kosten van de vroedvrouw betaald hebben omdat “sij hem het kinde opleyd ende dat sij t‟selve eerst opgheleyt heeft aen de kneght vande watermolen die wegh gelopen is”. Het feit dat hij haar aangezet zou hebben tot abortus door het toedienen van kruiden ontkent Pieter. Hij bekent wel oneerlijke aanrakingen: “Ghevraeght of hij noyt haer vleeschelijck en heeft bekent? Seght van neen, dogh bekent haer wel oneerelijck te hebben aengeraekt.” Genoveva daarentegen verklaart dat Pieter haar “seven à aght keeren heeft bekent ende dat hij den vaeder is van het kindt daer oft sij verlost is”. Ze stelt zelfs dat hun laatste seksuele contacten plaats vonden “t‟sijnen huijse op sijn bedde”, maar hij ontkent dit. Ook de vroedvrouw die Genoveva tijdens de bevalling bijstond, wordt gehoord. Deze vroedvrouw, Marie Baes, beweert dat hij aan haar zei dat het kind van hem was, maar dat hij eveneens vertelde dat ze ook met andere mannen te doen had (“Seyde daer hebben der andere oock mede te doen gehadt ende ick en ben alleene niet.”). Pieter zelf ontkent alles. Opmerking: /
88
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 26 Procesreferentie111: RAB, nr. 643 fo. 83v.- 84v. Jaarsituering: 1761 Overspelige: Judocus Gosseye Geslacht: man Korte inhoud: Judocus, “soldaet sijnde in den Hollandtschen dienst” en gehuwd, heeft verkering met een andere vrouw, Isabelle Hoormanders. Hij zegt dat “hij eenen brief van sijnen broeder tot Ipre ontfanghen heeft waer hij hem liet weten als dat sijne vrauw Marie Coolbranders doodt was”. Toen hij reeds vier jaar met Isabelle gehuwd was, zegt hij op de hoogte te zijn gebracht van het feit dat Marie nog in leven was. Hij beweert dat toen hij met Isabelle huwde, “sij bevrucht was van vijf maenden bij een Fransman ende dat hij daer naer bij haer nogh heeft gewonnen vier kinderen”. Hij zegt dat hij bij haar bleef “ten respecte vande kinders”, maar niet wist dat ze die te vondeling legde. In een volgende getuigenis verklaart hij dat hij uiteindelijk Isabelle verliet omdat “sij met een ander manspersoon frequenteerde ende dat hij sulckx niet en wilde hebben”. Opmerking: Judocus is volgens het verluydboek 50 jaar oud en gehuwd met Marie Coolbranders. Hij verliet haar, trok naar Ieper en trad er in het huwelijk met Isabelle Hoormanders bij wie hij twee kinderen verwekte. Met dit gezin kwam hij naar Brugge.
111
SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.239v.
89
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 27 Procesreferentie: RAB nr. 643 fo.116v.- 117v. Jaarsituering: 1761 Overspelige: Joannes Clauwaert Geslacht: man Korte inhoud: Joannes Clauwaert wordt ervan beticht een relatie te hebben gehad met een andere vrouw terwijl zijn wettige echtgenote nog leefde. Hij zegt dat zijn vrouw hem ook had bedrogen en hij haar hierom had verlaten. De vrouw met wie hij nu verkeert, wordt er eveneens van beticht nog gehuwd te zijn met een andere man. Opmerking: In het proces wordt eveneens een geschil vermeld aangaande een almanak van Martinus De Sloovere, die met Jan in de almanak zou hebben gespot 112.
112
Zie bijlage 2.2 almanakken (p.16).
90
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 28 Procesreferentie: RAB nr.643 fo.182v.- 183v. Jaarsituering: 1762 Overspelige: Jan De Boijsere, gehuwde vrouw Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: Jan wordt ten laste gelegd “dat hij in eene gedurighe oneenigheydt leeft met sijne huijsvrouwe ende daer door groote schandaelen geeft” en hij haar verlaten heeft om sedert één jaar om te gaan met een andere vrouw. Hij bekent dat hij “met een vrouwe persoon genaemt Marie, sonder haeren toenaem te weten, (…), sijnde oock in den echten bant van het huijwelijck ledent meije een jaer, gevagabondeert ende gebouleert heeft”. Volgens hem is dit allemaal de schuld van het drankgebruik van zijn echtgenote: “Seght dat sijne huijsvrouwe seer dickwils haer in den dranck vergeet ende als dan woorden maeckt, uytscheldende den comparant voor eenen dief ende moordenaer.” Jan erkent dat hij Marie verliet in Dendermonde en dat ze gedurende de tijd dat ze samen rondtrokken, hadden geleefd van aalmoezen. Hij geeft eveneens toe dat toen hij zijn minnares in de steek liet, ze zwanger was. Hij weet niet waar ze naartoe is gegaan, alsook niet waar haar echtgenoot is die “volghens het segghen van de vrouwe onder de militaire was”. Opvallend in dit proces is dat Jan zijn aandeel in hetgeen is gebeurd, deels toegeeft. Hij zegt: “Bekent het selve wel te hebben geweten, maer sulckx gedaen t‟hebben uijt desespoir omdat hij dikwils door de quaede compagnie die sijne vrouwe frequenteerde, argwaen is geweest van sijn leven te verliesen, draeghende (…) lickteeckens vande slaghen van deghen die hij t‟haerder ocasie heeft ontfanghen ende bovendien dat sij dickwils bij drancke was. Seght dat geheel de Naemstraete kan getuyghen haer quat leven (…). Bekent ontfanghen t‟hebben (…) 24 croonstucks waervoor hij eenighe casacke ende tweenen houcke gecoght heeften eenighe schulden betaelt, over de reste verteirt in differente herberghen, (…). Voorts bekent dat hij somtijts bij drancke is geweest. 113” Opmerking: /
113
GTB-MNW: casacke = overkleed met wijde mouwen, mantel. GTB-MNW: houke = huik, kapmantel.
91
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 29 Procesreferentie: RAB, nr. 644 fo.102r.- 106v. Jaarsituering: 1764 Overspelige: Marie Farasin/ Farasijne Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Farasijne “huysvrauw van Joseph Lagasse” wordt ervan beschuldigd haar echtgenoot te hebben verlaten voor een andere man. Ze beweert vertrokken te zijn “met consent van haren man is vertrocken om eene speelvoyage te doen” met Carel De Rudder. Op het einde van het verhoor “persisteert” ze “dat haeren man haer heeft tijdt toegestaen vande dijssendagh tot op den volghenden sondagh om met Ruddere naer Duinckercke te gaen”. Ze zegt dat ze desondanks in Calais werd aangehouden op aanvraag van haar man. Marie beweert dat ze niet terugkeerde omdat ze van haar man geen brieven ontving en men haar in Calais had aangeraden niet naar huis terug te keren: Seght omdat sij van haeren man gheene brieven en heeft connen becommen, emmers omdat mijn heeren van Calais haer dit gepersuadeert hebben ende aengeraeden van nogh 2 à 3 jaeren te verblijven sonder weder te keeren.” Hierop is ze Carel achterna gereisd naar Engeland met een schip waarvan de kapitein haar beloofd had haar naar Londen te brengen. Ze raakte zwanger, maar zegt dat het kind niet van Carel is, maar het gevolg van een verkrachting door een de Engelse kapitein: “(…) ende seght dat het kindt wanof sij tot Brussel is verlost voorsgecommen is uyt de wercken van den captain met wie sij van Calais op Engelandt is gevaeren, welcken captain binnen Enghelandt, sonder dat sij can segghen op wat plaetse haer met force, soo sij seght, vleeschelick heeft bekent.” Carel De Rudder wordt eveneens gehoord en omschreven als “jonghman ende ongetrauwt” en “vrijen schipper”. Hij zegt voor zaken naar Londen te zijn vertrokken en dat toen Marie er aankwam, hij haar liet blijven “uyt compassie ende om die wille dat sij nerghens wiste te gaen”. Hij beweert dat hij niks met haar te maken wilde hebben, maar ze hem volgde: “de huysvrouwe van voornoemde Lagasse de gonne hem molesteerde om met hem naer Hollandt te gaen nietjeghenstaende hij haer (…) verscheyde keeren heeft weghejaeght”. Bovendien beweert hij nooit in overspel met haar te hebben geleefd, “seght dat sij wel somwijlent in een bedde hebben geslaepen dogh verschilligh, dit is dat hij op de
92
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties maltrasse, ende sij andersints emmers separaet waeren (…) ende persisteert dat hij dese vrauwe noydt en heeft bekendt”114. Opmerking: Deze zaak komt eveneens voor in de procesdossiers van de Gentse schepenen van de Keure (SAG, reeks 213, nr. 210, fiche 10 (1764)). Marie beweert in deze documenten dat ze liet uitschijnen dat Carel haar echtgenoot was, maar ontkent ooit met hem overspel te hebben gepleegd.
114
GTB-WNT: consent = toestemming. GTB-WNT: persisteeren = volharden, volhouden. GTB-WNT: fors (met fors) = met geweld. GTB-WNT: molesteren = kwellen, het iemand lastig maken.
93
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 30 Procesreferentie: SAB 188 map 1774-75, bundel met op de achterzijde “Adriaen Caveel 1774” Jaarsituering: 1774 Overspelige: Adriaen Caveel Geslacht: man Korte inhoud: Adriaen wordt als gehuwde man beticht van overspel “mits hij gebouleert hebbende met eene andere vrauwpersoon, sijn eghte vrauwe heeft verlaeten” en “(…) dat niet jeghenstaende hij is eenen getrauwden manspersoon die oversulx met sijne vrauwe hadde behooren te leven, gepersisteert heeft te bouleren binnen de stadt Ipre ende andere plaetsen met Ludovica Cuvelier”. Deze vrouw is mogelijks gehuwd, hoewel dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Slechts in één van de documenten staat dit beschreven op twee plaatsen, maar het zinsdeel na haar naam “huysvrouwe van Jan Verhalle” is op één plaats in het document doorstreept, terwijl het op een andere plaats bleef staan 115. Het overspel bleek onder meer uit een brief die Adriaen schreef en waarin staat te lezen “lief ende liefsten” en “dat hij uyt sijne wercken aen haer een kindt wenscht binnen het jaer”. Hij beweert dat hij deze brief schreef onder invloed van drank: “te bekennen maer dat hij desen brief hebbende geschreven bij dronckenschap”. Adriaen wordt voor dit overspel veroordeeld tot drie jaar opsluiting in het tuchthuis te Gent, hoewel hij zelf ontkent van met Ludovica geslachtelijke betrekkingen te hebben gehad. Opmerking: /
115
Hierom werd Ludovica niet tot mijn categorie overspelige vrouwen gerekend.
94
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 31 Procesreferentie: RAB nr. 646 ca. 6 fo. 21-23 en fo. 28-31116 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Michiel De Wilde, Rosalie Bleekers Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: Michiel beweert dat zijn wettige echtgenote Francisca Favaere “sedert een jaer in het vrouwespinhuys gecolloqueert is, ende sonder kinderen”. Hij erkent het onwettig kind dat hij met Rosalie kreeg en zegt het gebod van de priester gedurende vier jaar te hebben nageleefd en geen contact met haar te gehad hebben. De onderpastoor had hen namelijk vier jaar terug vermaand voor hun onwettige relatie. Onlangs is hij echter samen met haar “een druppelken” gaan drinken in een herberg, waarop hij haar “met veel schoone woorde heeft verleyd”. Michiel beweert dat zijn gecolloqueerde vrouw de grootste oorzaak is van hun voormalige echtelijke twisten aangezien ze dronk: “dat hij met sijne vrouwe lange tijt in twist ende tweedraght geleeft heeft, tot dat sij om haer dronckenschap in het spinhuys gestelt is geworden”. De aantijging dat “hij hem oock dickwils in den dranck vergeet” ontkent hij echter. Hij stelt dat zijn recente overspel met Rosalie te wijten is aan “menschelijcke cranckheyt” waardoor hij “eene quade overganck gehadt heeft”. Hij beweert bovendien slechts één maal met haar geslachtsgemeenschap gehad te hebben. Rosalie wordt in het dossier omschreven als “verlaeten huysvrouwe van Antonius Claeysen” en geeft volgende verklaringen voor haar overspel: “Heeft geantwoort dat zij noyt met hem en heeft gecohabiteert ende maer eens bij voorval in den dranck met hem vleesch gemeijns gehadt heeft. Heeft geantwoordt dat sij door menschelijcke cranckheyt gevallen is ende belooft noyt meer sulcke saecke te sulle bedrijven, biddende om gratie in consideratie van haere drij kinderen ende van haer oude moeder dewelcke bij haer woont. Seght dat sij sedert neghen jaeren door haere man verlaeten sijnde, veel aermoede ende teghenstant onderstaen heeft.” Ze wijst de schepenen er dus op dat ze een verzorgende taak heeft 117. Opmerking: /
116
De pagina‟s zijn aan beide zijden genummerd, dus dient niet vermeld te worden of het recto of verso is. Dit geldt tevens voor de overige procesreferenties waar werd gewerkt met een indeling in cahiers. 117 GTB-WNT: druppel = een glaasje sterke drank, een borrel. GTB-MNW: overganc = het gaan over of door of voorbij iets.
95
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 32 Procesreferentie: RAB nr. 647 ca. 1 fo. 18-21. Jaarsituering: 1778 Overspelige: Pieter Verfaille Geslacht: man Korte inhoud: Pieter Verfaille bekent als gehuwde man te hebben “verkeert heeft met een ongelijck vrauwspersoon”, Isabelle Van Wiele. Hij geeft toe dat “sijne vrauwe altijdt neerstig ende zorgvuldig heeft geweest om benevens hem het last van hun huwelijck ende het onderhout van hunne wettige kinderen te bezorgen”. Hij leerde Isabelle drie jaar terug kennen op de Vrijdagmarkt en dronk samen met haar iets, waarna ze verhuisde zodat ze met hem meer in contact kwam. Hij “bekent met haer verscheijde mael vleeschelijcke gemeens te hebben gehadt” en merkt op dat hij zijn vrouw nooit heeft verlaten, tenzij “als gedeurende den tijdt dat hij buitens huyse was werkende”, en altijd zijn loon aan haar afstond. Enkele regels later geeft hij wel toe dat hij met Isabelle naar Holland is getrokken om daar samen te gaan werken. Pieter bekent één onwettig kind te hebben en weerlegt de aantijgingen dat hij “2 à 3 onwettige kinderen gewonnen hebbende”. Als motief geeft hij het volgende mee: “Seght om de waerheyt te bekennen dat hij door passie van dit vrauwmensch ende door menschelycke krankheyt ofte verblintheyt bestemt hadde met haer weg te gaen ende alsoo vrauwe ende kinderen te verlaeten, t‟ gonne hij in effecte heeft gedaen (…)”. Hij geeft ook toe zijn wettige echtgenote te hebben verzocht om met zijn drieën en de kinderen in hetzelfde huis te gaan wonen. Zijn smeekbede om vergiffenis en belofte om in het vervolg een voorbeeldige echtgenoot en vader te zijn, werken niet en Pieter wordt veroordeeld tot twee jaar collocatie in het provinciaal correctiehuis. Opmerking: Deze persoon komt eveneens voor in de tuchthuisdossiers van het SAB, nr. 197 – nr. 118, fiche 3 (1778).
96
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 33 Procesreferentie - RAB nr. 647 ca.6 fo.11-13 en ca.8 fo.7-19 - RAB nr. 657 ca.5 fo.24-26 Jaarsituering: 1778-1788 Overspelige: Theresia Mepen, Jan Carlier Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Theresia als “huysvrouwe van Guilleaume Gijde” verliet haar man en nam haar twee kinderen met zich mee. Ze ging er met een andere man vandoor naar Gent “alwaer sij tesamen als getrauwde lieden hebben huys gehouden”. Als reden hiervoor stelt ze het volgende: “Seght geene redenen dan of te konnen geven maer dat sij alle beede haere kinderen met haer heeft medegeleijt”. Ze wordt er tevens van verdacht een onwettig kind te hebben verkregen van een soldaat. Ze vertelt dat haar echtgenoot “gedeurende 24 maenden (…) absent heeft geweest” en dat haar minnaar toen bij haar sliep. Enkele artikels later verklaart ze dat haar man en zij uiteen gingen omwille van armoede: “Bekent dat sij weijnig ofte geene neiringe en heeft gehadt (…), waer om haeren man uyt armoede van haer is weggegaen, gelijcke sij om de selve redenen oock vertrocken is naer Gend.” Ze bekent al eens opgesloten te zijn geweest in 1786 maar ontkent dat dit was omwille van “publique hoererien ende oneerelijck huyshouden”. Volgens haar was dit omdat haar man zijn moeder had geslagen. Theresia wordt ervan verdacht haar „tweede‟ man, de gehuwde Jan Carlier, naar zijn vroegere woonst te hebben gestuurd om zijn echtgenote, Marie Peul, te bestelen. Het procesdossier vermeldt diverse klachten vanwege de buren en de pastoor betreffende Mepen en Carlier. Hij wordt ervan beticht te drinken en gewelddadig te zijn en zegt dat zijn echtgenote, een herbergierster, op hem jaloers is en hij haar daarom wilde laten opsluiten in het klooster en van haar wilde scheiden. Hij “ontkent voor alle quat tractement”, alsook dat hij haar messteken zou hebben toegediend. Hij bevestigt “dat hij met sijne vrauwe verscheijde mael woorden ende querelle heeft gehadt, ende ontkent haer gekapt ofte gequetst te hebben”. Volgens hem heeft zij hem geslagen: “Seght dat sijne vrauwe hem selfst qualijck tracteert, slaet ende smijt (...).” Zijn echtgenote ontkent deze betichtingen en zegt dat ze uit geldelijke nood verplicht was de herberg uit te baten aangezien Jan alles verkwiste aan drank. Ook was hij overspelig met Angeline Duprij en Theresia Mepen. Carliers echtgenote wordt er tijdens
97
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties het verloop van het proces van beticht prostitutie toe te laten in de herberg, zowel door gehuwde als ongehuwde vrouwen en, hoewel ze ontkent, wordt ze gevangen genomen. Angeline Duprij wordt genoemd als één van de prostituees uit haar herberg. Opmerking: Dit verhaal komt eveneens voor in de tuchthuisdossiers van het SAB, nr. 197 nr. 125, fiche 5 (1788).
98
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 34 Procesreferentie: RAB nr. 718 ca.13 fo.11-12. Jaarsituering: 1783 Overspelige: Jacobus Verwee Geslacht: man Korte inhoud: Jacobus Verwee wordt omschreven als “zijnde een getrauwt man, dogh wettelijck gedivorceert van sijne vrauwe” die sedert “merckelijcken tijd bouleert met zekere Rosa Deurwaert” bij wie hij een onwettig kind zou hebben verwekt. Ze zouden ook “een huys te saemen cohabiteren”. Rosa bekent een kind van Verwee te hebben gekregen en samen met hem onder hetzelfde dak te wonen. Als motief stelt ze “om alsoo met meerdere gespaersaemheyt tesamen te leven ende hun kind te konnen onderhouden, buijten welcke middel sij sulckx absolutelijck niet en souden konnen alleene doen.” Jacobus bevestigt in zijn verhoor dit motief. Beiden worden bestraft voor hun gedrag en krijgen het verbod nog met elkaar om te gaan. Opmerking: /
99
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 35 Procesreferentie: RAB nr.718 ca.12 fo.3-5. Jaarsituering: 1783 Overspelige: Jacoba Cornelis Geslacht: vrouw Korte inhoud: Jacoba Cornelis is gehuwd met Benedictus Houck en terwijl haar echtgenoot als schipper van huis weg is, neemt ze een andere man in huis. Haar zus Joanne doet over het gedrag van haar zuster haar beklag bij de schepenen. Joanne beweert dat Jacoba dacht dat Benedictus overleden was door het toedoen van haar nieuwe man, Jan Fiart: “(…) ende op sijne gedeurige persuasien dat haeren man doot was, met haer heeft geleeft als gehuwde lieden”. De man die nu bij haar woont en met wie ze een onwettig kind verkreeg, heeft haar in zijn macht en is volgens haar gewelddadig: “(…) den volkomen meester in het huys heeft gespeelt, sig selven sonder wercken ofte iet het minste te doen, door haer suster volkomentlijck heeft doen onderhouden (...). Seght dat haere suster menig mael eenige knaginge ende leetwesen gehad hebbende over haar gedeurig bouleren, sij allesints betraght heeft haer van hem te separeren, het welck sij noyt en heeft konnen doen, mits hij haer ten alle kanten is komen soucken ende vervolgen en de haer t‟elcken heeft verdreijght ofte doot te slaegen, ofte haer te sullen doen colloqueren in het geval sij van hem oijt afwijckt.” Uit de getuigenis van Joanne blijkt dus dat Jacoba zich probeerde te ontdoen van Jan, maar dit niet lukte. Hierom vluchtte ze van hem weg naar haar zus. Joanne stelt dat het allemaal de schuld is “van de ongepermitteerde pretentien ende heftigheden van desen Fiart” en dat ze de schepenen raadpleegt om“tusschen den matroos Benedictus Houck ende sijne vrauwe voor altijd geen quat huwelijck te maecken” 118. Opmerking: /
118
GTB-WNT: knaging = aan iets lijden, de onaangename gevolgen ervan ondervinden. GTB-MNW = leedgevoel, spijt, berouw. GTB-WNT: pretentie = aanspraak, eis.
100
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 36 Procesreferentie: - RAB nr. 657 ca.3 fo.21-25 - RAB nr.657 ca.8 fo.9 (1), 9 (2) en 9 (3) Jaarsituering: 1788 Overspelige: Joannes Verleye Geslacht: man Korte inhoud: Joannes wordt ervan beticht een 78-jarige bejaarde man genaamd Judocus Hironses te hebben geslagen tot hij stierf. Tijdens de ondervraging aangaande dit feit wordt hij er tevens van beschuldigd overspelig te zijn geweest. De schepenen omschrijven hem als “in sijne dagelijcke dronckenschappen, soodanige afgrijselijcke vloucken ende godslasteringen (…) dat een ieder dan of geschandaliseert ende verergert moet worden”. Hijzelf zegt dat hij weliswaar soms dronk en vloekte, maar dat dit altijd met mate was. De schepenen omschrijven zijn overspel als “dat hij gedeurende seven consecutive jaeren openbaerlijck heeft gebouleert met Rosa Seynaeve, weduwe van Lucas Vermeersch, bij wie hij 2 à 3 onwettige kinderen heeft gewonnen, in overspel en misachtinge van sijn huwelijck, tot groot schandael ende verergernisse van het publiq”. Hij bekent dat Rosa diverse keren in zijn huis verbleef, maar niettemin stelt hij nooit met haar oneerlijke handelingen te hebben gesteld. Hij beweert dat zijn vrouw weg was en hij iemand in huis wilde hebben: “Seght dat sijne vrauwe van hem afgescheijden sijnde, hij evenwel iemant in sijn huys moeste hebben ende dat hij haer daerom dickwils uyt medoogentheyt heeft ingenomen”. Bovendien heeft hij naar eigen zeggen zijn vrouw in uiterste armoede niet uit het huis verjaagd, zodat hij Rosa in huis kon nemen. Zijn kinderen zouden dit onwettig leven hebben gezien en het gaan vertellen zijn aan de buren, wat hij eveneens ontkent. Uit de ondervragingen blijkt dat Rosa van hem weg wilde en hij haar terug met geweld in huis haalde 119. Opmerking: /
119
GTB-WNT: mededogendheid = mededogen; volgens VD medelijden, barmhartigheid.
101
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 37 Procesreferentie: RAB nr. 657 ca.5 fo.21-22 en ca.6 fo.8-10 Jaarsituering: 1788 Overspelige: Marie Spitsebaert, François De Schrijvere Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Marie wordt er als “huysvrouwe van Lodewijck Carré” van beschuldigd “oneerelijck aen te houden met François De Schrijvere”, een gehuwd man. Zijzelf zegt wel dat het “onwaerachtig is, dog niet tegenstaende dat de vrauwe van De Schrijvere van haer uyterlijck jaloers is ende sekerlijck groote klaghten wegens hun gemeens zal hebben aengebraght”. Verder weet Marie ook te vermelden van waar zij vermoedt dat de geruchten komen: “alhoewel sij door geheel het gebeurte aensien worden voor twee persoonen die t‟saemen bouleren, om dat Schrijvere wat resolut is in het spreken, dat sij tesamen peter ende meter sijnde geweest, goede kennisse met elckanderen hebben gehouden ende als wanneer sij langst straeten met hunne waeren te koopen loopende, malkander rencontreerden, dat sij in d‟eene ende d‟andere herberge eenen druppel tesamen hebben gedrocken, maer dat niemant en sal konnen getuijgen dat sij oyt tesamen gevonden sijn geweest in eene besondere ofte particuliere plaetse”. De ondervragers bevragen haar aangaande het feit dat zij van haar man wegtrok en naar het “Vliegende Peert bij Thérèse Mepen” is gegaan, die erom gekend staat “een seer oneerelijck huys” te houden120. Marie beweert “dat haeren man eens is t‟huys gekomen bij drancke, ende uyt jalousie ten opsighte van François De Schrijvere een leven heeft gehouden gelijck eenen verwoeden mensch” en dat dit de reden is waarom “sij met haere twee kinderen uyt den huyse is gegaen ende twee naghten heeft geslaepen in Het Vliegende Peerd”. François bevestigt dit verhaal en stelt dat het niet juist is dat hij de “oorzaecke” is “van d‟oneenigheyt ende schendinge van dit huwelijck als oock d‟oorzaecke dat dese vrauwe van haeren man zoude zijn weggeloopen”. Hij zegt zelfs dat hij over deze geruchten “groote schaemte moeste lijden” en hij, zoals Marie eveneens zegt, haar aanspoorde zich met haar man te verzoenen. Volgens hem durfde zij niet terug naar huis te keren “uyt vreese van de menige slaegen die sij stont te verkrijgen” en hij zijn eigen vrouw goed behandelde. Volgens hem is de schoonmoeder van Marie verantwoordelijk voor de geruchten dat François zijn vrouw slecht zou behandelen: “(…) ende dat de moeder van 120
Deze Thérèse Mepen wordt ook in andere zaken genoemd: zie fiche 33.
102
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties Carré, dewelke noyt en heeft gedeught ende drije bastaarden heeft gehadt voor haer huwelijck, ende in haer weduwelijcken staet d‟uijtvinster is van alle dese calomnien, want dat sij s‟ comparants huysvrouw noyt uyt sijn huys en heeft geweest ende dat hij noyt met haer in oneenigheyt en heeft geleeft, ten sij dat sijne vrauwe door opstookinge nu sedert eenigen tijd erwaerts hem vele reprohen heeft gedaen ter oorsaecke van dit vrauwemensch” 121. Opmerking: /
121
GTB-WNT: verwoeden = krankzinnig, dol worden. GTB-WNT: calomnie = kwaadsprekerij, laster. GTBWNT: reproche = het iemand voorhouden van iets als een schuld, fout, tekortkoming enz., het iemand iets verwijten.
103
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 38 Procesreferentie: RAB nr. 658 ca. 4 fo.5-6, fo. 9-10 en fo.16-18 Jaarsituering: 1789 Overspelige: Marie Verstraete Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Verstraete wordt er als “huysvrouwe van Pieter Van Houdenhove” van verdacht haar man te hebben verlaten en overspelig te zijn geweest met de weduwnaar Pieter Vandewiele. Daarnaast wordt ze beschuldigd van “een vagabondig ende geprostitueert leven”. Marie beweert dat ze van huis is weggegaan en gedurende 14 jaar “in ballingschap” leefde “ten suite van haeren man (…) om sijne swaere brutaliteyten ende quade behandelingen”. Ze zegt dat ze aan haar man vroeg terug te mogen keren, maar dat hij haar de toegang tot het huis had ontzegd omdat het “noyt met hun soude konnen gegaen”. Ze beweert bovendien dat ze niet overspelig was en zij en Vandewiele in aparte bedden sliepen. Vandewiele zegt dat hij dacht dat ze ongehuwd was en een goede dienstmeid. Hij vernam pas later dat ze gehuwd was, maar weet wel te vertellen dat hij had horen zeggen dat haar man een overspeler was: “(…) ende men seght van over vele jaeren huys gehouden te hebben met een ander vrauwemensch ende aldus oorsaecke te sijn van dese onwettige eghtscheyding”. Marie bekent dat zij en Vandewiele zich voordeden als gehuwde lieden en geeft toe te hebben gestolen op diverse plekken waar ze als dienstmeid werkte, maar wel op aandringen van haar man: “Sij bekent het, ende seght die dieften als dan begaen te hebben door opstookinge van haeren man dien dan of alleen heeft geproffiteert ende haer heeft doen vaststellen, daer hij selfst verdient hadde gecolloqueert te worden.(…) ende hij haer tot dief gedwongen heeft.”. Er zijn eveneens diverse brieven ingevoegd aangaande het werk dat Marie als dienstmeid gedurende vele jaren verrichtte. Zowel in „s-Hertogenbosch als in Antwerpen bleek zij goede diensten te hebben vervuld. Joannes uit Breda stuurde echter een brief naar Maries vader met de vraag of haar broer haar wilde komen halen: “ (…) als uwen soon zoo goet wilt wesen om (…) spoedig naer Breda te kommen om zijne suster af te haele want zij maek het zoo bont hier met hoeren en bedregen, koope veel goet op mijnen naem daer ick niet van weet (…)dat ick vreese dat zij nog tot schandal zal koomen”. Deze laatste briefschrijver zei dat zij niet naar zijn goede woorden wilde luisteren, alsook geen gehoor gaf aan de vermaningen van de pastoor. Herbergier Judocus Renier getuigt dat Marie en Pieter Vandewiele inderdaad bij hem
104
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties zijn gekomen als gehuwde lieden met een dochter. Zij huurden er een kamer met twee bedden: “te weten een voor Pieter Vandewiele ende sijne huysvrouwe ende het andere voor het geseyde doghterken, dat sij dito caemer hebben verlaeten ende uyt den huyse vertrocken sondagh gepasseert aght daege (…)”. Opmerking: /
105
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 39 Procesreferentie: RAB nr. 659 ca.9 fo.19-20 Jaarsituering: 1790 Overspelige: Caroline Strauw Geslacht: vrouw Korte inhoud: Caroline wordt er als “femme de Matthias Kabbels, soldat au regiment de Teutsch meister” van verdacht in overspel te leven met een sergeant, sinds haar man was overgeplaatst in 1783: “ elle a vécu depuis lors dan un adultère continuel avec le sergeant Tecké”. Ze zegt dat ze dacht dat haar echtgenoot omgekomen was: “(…) et que depuis un an et demi, ou environ, elle a entendu dire que son mari étoit mort, qoui que elle n‟en aye point de preuve”. Met de medewerking van de sergeant pleegt ze diverse diefstallen, maar die blijkt het niet nauw te nemen met de waarheid en deserteerde. Zijzelf zoekt nu de waarheid stelt ze. Opmerking: Document opgesteld in het Frans
106
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 40 Procesreferentie: RAB nr. 659 ca.9 fo.17-18 Jaarsituering: 1790 Overspelige: Elisabeth Craght Geslacht: vrouw Korte inhoud: Elisabeth liet als “huysvrouwe van Jacobus Banck” haar echtgenoot en vier kinderen in de steek. Ze zegt dat de oorzaak hiervan ligt in de “ brutaele ende boosaerdige wijse waer mede haeren man haere dagelijckse behandelde, dat alle haer gebeuren konnen getuygen dat het met hem niet verder meer lijdelijck en was”. Ze beweert te behoren tot het gereformeerde protestantisme, maar dat ze zich wilde laten bekeren tot het katholicisme en dat haar lutherse minnaar Maerten Jansse haar volgden “uyt medelijden om dat sij dagelijcks vele slaegen kreeg met haeren man”. Volgens haar hebben ze “elkandere niet verleyt” en is dit proces het gevolg van de betichtingen gemaakt door een andere vrouw, genaamd Rosalie, bij wie zij enige tijd verbleef. Elisabeth zegt dat ze haar man zal schrijven en dat van zodra ze van hem een antwoord ontvangt, hem zal gaan vervoegen. Opmerking: /
107
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.5 Bronnenoverzicht processen Gent 4.5.1 Vrouwen Procesreferentie
Jaar
Naam
Fiche
Reeks 213, nr. 197A Reeks 213, nr. 203 Reeks 213, nr. 203 Reeks 213, nr. 203 Reeks 213, nr. 207 Reeks 213, nr. 210 Reeks 213, nr. 211 Reeks 213, nr. 251 Reeks 213, nr. 251 Reeks 213, nr. 253 Reeks 213, nr. 253 Reeks 213, nr. 254 Reeks 213, nr. 258 Reeks 213, nr. 259 Reeks 213, nr. 259 Reeks 213, nr. 259 Reeks 213, nr. 259 Reeks 213, nr. 259 Reeks 213, nr. 263 Reeks 213, nr. 266 Reeks 213, nr. 271
1755 1761 1762 1762 1763 1764 1764 1775 1775 1775 1775 1776 1776 1777 1777 1777 1777 1777 1777 1788 1779
Cornelia Lippens Isabelle Thérèse Missuwe Joanne Vermeulen Anne Catherine Visch Gehuwde vrouw Marie Farasin Isabelle Goossens Anne Huibrecht Marie Jacqueline Dozon Swarte Babette Anna Marie Van De Vijver Vrouw van Le Febvre Anne Marie Simons Gehuwde vrouw Joanna Marie Christ Magdalena Pieternelle Neetesonne Angelique van Parijs Marie Jacoba Cornelis Thérèse Walderick, alias Joanna Mackee Cecilia Coleta Heeghens/Hugens Livine Gentil, alias “reuskeus”
1 5 6 7 8 10 11 12 13 14 15 16 18 19 20 21 22 23 25 27 28
108
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties Reeks 213, nr. 272 Reeks 213, nr. 281 Reeks 213, nr. 294A
1779 1781 1784
Marie Anne Van Cotthem Marie Jacqueline Bicqué Marie Caroline de Rocke
29 31 33
Procesreferentie
Jaar
Naam
Fiche
Reeks 213, nr. 197A Reeks 213, nr. 197B Reeks 213, nr. 198A Reeks 213, nr. 199 Reeks 213, nr. 203 Reeks 213, nr. 207 Reeks 213, nr. 207 Reeks 213 nr. 211 Reeks 213, nr. 254 Reeks 213, nr. 259 Reeks 213, nr. 259 Reeks 213, nr. 260 Reeks 213, nr. 263 Reeks 213, nr. 277 Reeks 213, nr. 282
1755 1755 1757 1759 1762 1763 1763 1764 1776 1777 1777 1777 1777 1780 1781
Gehuwde mannen Gehuwde mannen François Morel Carel Mortier Jacobus Dupersijn Jacbus Benedictus Maillard Jan Sonneville Jan Cnudde Bernardus Jansen Jacobus Gillijn Gehuwde man Joannes Goewie Antony, Antwerps horlogemaker Francies Hertogh Gehuwde mannen, onder meer Cornelis Van Den Abeele
1 2 3 4 6 8 9 11 17 19 22 24 26 30 32
4.5.2 Mannen
109
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.6 Fiches processen Gent FICHE 1 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 197A Jaarsituering: 1755 Overspelige: Cornelia Lippens, gehuwde mannen Geslacht: vrouw, mannen Korte inhoud: Cornelia Lippens, echtgenote van Pieter Goedenraedt, wordt van overspel beschuldigd: “Men seght haer aen dat sij contrarie aen haeren huwelijcken staet van over veel tijdt heeft gebouleert ende vleeschelijck geconverseert met verscheijde soo ghetrauwde als ongetrauwde manspersoonen ende alzoo menighmael heeft geleeft in overspel. Dat sij de voorseyde onkuysheyt heeft begaen soo in haeren eygen bewoonden huyse als andere plaetsen ende tot dies oock verscheijde nachten van haeren man ende buyten haeren huyse is gebleven.” Uit artikel vier blijkt dat ze onder meer beticht wordt van verkering met stadssoldaten en uit artikel zes en zeven dat zij zondag laatstleden gezien werd in het gezelschap van twee mannen in een herberg te Gent en ze met hen aldaar overspelig was. Opmerking: Pointen en artikelen, maar geen antwoorden genoteerd naast de vragen.
110
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 2 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 197B Jaarsituering: 1755 Overspelige: Gehuwde mannen Geslacht: mannen Korte inhoud: Anthonette Lebrun, dochter van foorkramers, loopt van huis weg en leeft in ontucht: “Dat sij alhier heeft gefrequenteert verscheijde suspecte huisen bij haer respectivelijck te declareren ende dat sij aldaer vleeschelijck haer heeft laeten bekennen soo van getrauwde mans als andere.” Om dit schandelijk leven werd ze reeds gecolloqueerd op 29 november 1754. Na haar slaking en verbanning keerde ze echter terug om opnieuw te “debaucheren”. Ze raakte hierdoor besmet met “eenighe vande venussieckte” 122. Opmerking: /
122
GTB-WNT: venusziekte = geslachtsziekte.
111
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 3 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 198A (1757) en nr.253(1775) Jaarsituering: 1757-1775 Overspelige: François Morel Geslacht: man Korte inhoud: François wordt als echtgenoot van Madelonne De Vlieghere beticht van overspel te hebben gepleegd in 1757 met de dienstmeid Catherine Waldack die hierdoor zwanger raakt: “(…) Catherine Waldack met de welcke hij te buyten gaende sijnen echten staet, hij soodaenigh heeft gebouleert ende vleeschelijck geconverseert dat hij de selve heeft gheimpregneert van kinde (…)”. Catherine zou met hun kind bij Morel en diens echtgenote zijn ingetrokken en op die manier voor “ruse ende woorden” tussen het echtpaar hebben gezorgd. In de pointen en artikelen van Catherine wordt in de vragen gesuggereerd dat Morel over haar zwangerschap in de buurt met trots had gesproken, hij voor haar en het kind had gezorgd en het ook had erkend door het op zijn naam te laten dopen. Morel ontkent het eerste, maar geeft toe dat het kind van hem is en hij het heeft uitbesteed. Hij ontkent evenwel dat hij is blijven “continueren in overspel”. Hij stelt dat het zogenaamde grote schandaal in de buurt te wijten is aan het feit “datter vele vuyle tonghen sijn”. Het overspel zou volgens hem geschied zijn “in eene dronckenschap op Vastenhaven”. Hij ontkent echter dat hij “met sijne huysvrauwe seer qualijck heeft gheleeft, de selve van tijdt tot tijdt vehementelijck heeft geslaghen tot den bloede ende seer qualijck ghetracteert, mitsgaeders menighmael uyt den huyse ghejaeght”. Twee buren, Anthone Van Moerkerke en Judocus Verraes, komen getuigen over de ontucht en stellen dat François wel degelijk zijn vrouw het huis zou hebben uitgejaagd. Ook Vermeersch, priester van de parochie Sint-Michiels, getuigt dat hij Morel “menighmael vermaent heeft over sijne vreetheyd ten opsichte van sijn huysvrauwe, de selve slaende, uytten huys jaegende (…)”. Morel ontkent echter dat de priester hem zou hebben vermaand. François‟ echtgenote weet zelfs te vertellen dat Catherine een tweeling heeft gebaard waarvan haar man de vader is. Volgens haar is Catherine de oorzaak van het overspel: “(…) dat de voornoemde Catharina den geseyden Francies niet alleenelijck dagelijckx aenlockt tot conversatien maer gelijckx met den selven debocheert loopt en dretst en over naerloopt, den geseyden Francies opstockende ende opwekende tegen [papierrand beschadigd] huysvrouwe die van goet gedragh is (…)”. François zou zijn echtgenote door
112
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties aansporing van Catherine uit het huis hebben gegooid, terwijl Catherine riep: “Ick ben de basinne”. Ook dronkenschap speelt volgens François‟ echtgenote een rol: “door 't opmaeken van de selve Catharine te been sijnde noyt sal subsiteeren nemaer de vrouw in daghelijckse prykel ende van den man door dranck en opstockinge op sijn vrouw verbittert (…)”. Een akte uit 1775 toont aan dat Morel zijn zedeloos leven verderzette, aangezien hij wordt vervolgd omwille van beledigingen geuit in een bordeel123. Opmerking: Pointen en artikelen van Catherine Waldack, maar geen antwoorden genoteerd naast de vragen. In een bijgevoegd document betreffende de dagvaarding ontkent ze evenwel met Morel te zijn blijven “bouleren” en vraagt ze om gehoord te worden. Ze beweert de vorige keer niet van haar dagvaarding op de hoogte te zijn geweest.
123
GTB-WNT: vehementelijk = hevig, onstuimig.
113
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 4 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 199 Jaarsituering: 1759 Overspelige: Carel Mortier Geslacht: man Korte inhoud: Carels echtgenote verklaart aan de schepenen waarom ze haar echtgenoot wil laten opsluiten in een tuchthuis: “dat sij het ongeluk heeft dat denselven haren man hem nu sedert eenige jaren errewaers heeft geworpen ende geabandonneert inde aermen van de debauche, verdrinckende sijne tichelsdeckersdaghure, niet willende wercken en van sijne vrauwe gelt pretenderende om te verdrincken, verkerrende met ondeugende vrauwpersoonen ende oneerlijcke plaetsen, de suppliante qualijk tracterende (…)”. Carels broer, Egidius Mortier, getuigt tegenover de schepenbank dat Carel zijn vrouw en kinderen inderdaad tot uiterste armoede dreef, te lui was om te werken en hen zodoende slecht behandelde. Egidius meldt ook “(…) dat hij naer geene vermaenijngen en wilt luijsteren”. Ook de vrouw van een vroegere werkgever, Jacques Du Rien, komt voor de Keure deze getuigenis staven. Carel kreeg blijkbaar werk omdat zijn vrouw de werkgever hierom had gesmeekt: “(…) dat sij hem te vooren differente mael op zijne menighvuldige beloften bidden ende smeeken van sijne huysvrouwe heeft werk gegeven, alleenlijck ter respecte van selve sijne huysvrouwe.” Drie knechten, die eveneens voor Du Rien werkten, verklaren dat de getuigenis van de werkgevers echtgenote waar is124. Opmerking: /
124
GTB-WNT: pretendeeren = vorderen, eisen.
114
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 5 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 203 Jaarsituering: 1761 Overspelige: Isabelle Thérèse Missuwe Geslacht: vrouw Korte inhoud: Isabelles echtgenoot, Jacobus Devers, schrijft in een brief gericht aan de schepenen van de stad Gent dat zijn vrouw van hem is weggetrokken. Ze vertoont volgens hem “quade gedragh” en is er met Ignatius Bruynstraete vandoor. Volgens hem zijn ze op het moment dat hij de brief schrijft, zeven à acht dagen terug nog gesignaleerd te Gent en hij verzoekt de schepenen dan ook naar hen te informeren. De schepenen voegen aan deze brief een document toe waarin ze stellen dat Isabelle “suspect is te leven in overspel met sekeren Ignatius”. Opmerking: /
115
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 6 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 203 (1762) Jaarsituering: 1762 Naam: Jacobus Dupersijn, Joanne Vermeulen Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: Jacobus, gehuwd met Thérèse Bajar, is overspelig met Joanne Vermeulen, een gehuwde vrouw die hij voor zijn echtgenote laat doorgaan. Zegt bij haar brandewijn te hebben gedronken en verwijten te hebben gemaakt terwijl hij onder invloed was, maar ontkent verschillende keren bij haar de nacht te hebben doorgebracht. “Dat den verweerder t‟haere huyse frequentelijck heeft verkeert ende brandewijn ghedronken ten tijde sij woonde ende brandewijn schonc in het Kelestraetjen binnen dese stadt ende dat hij aldaer differente mael heeft vernacht. [antwoord in de marge van Jacobus:] Bekent, behoudens aldaer niet te hebben vernacht”. Ook zou hij bij de echtgenote van Ploui, die woonde in het huis van wijnsteker Cardon als dienstmeid, zijn binnengegaan en haar onzedige verwijten hebben gemaakt over zijn overspel met haar: “(…) heeft commen roepen dat hij Sr. Cardon eene hoere in sijn huys hadde enda dat hij van haer maer het gruijs en hadde ende dat hij de blomme gehadt hadde, doende voorders verscheyde dreygementen onder sweiren en vloecken”. Dupersijn zegt “dat hij bedranckt heeft geweest ende niet en weet wat hij heeft geseyt”. Hij laat het initiatief ook van haar uitgaan, want volgens zijn getuigenis was het Joanne die hem verzocht tot samen drinken: “Seght dat hij verweerdere differente keeren geweest heeft in herberghen alsop de garblye in eenen kelder ende eenighe andere bij hem verweerder onbekent, ende dat sij tot dus hem heeft versocht”. Hij geeft inderdaad toe “haer (…) vleeschelick te hebben bekent in herberghen als sij de occasie schoon vonden ende dat sij het die hem heeft aengesocht (…)”. Wel ontkent hij te hebben gedaan alsof hij met haar gehuwd was of enig geweld tegenover haar te hebben gebruikt. Hij vraag gratie en “dat hij haer niet meer en sal sien ofte spreken”. Hij zegt “t‟sijnder ontlastinghe” niet anders te kunnen vertellen als dat “het sijne jonghe jaeren ende onnooseleyt heeft geweest” en hij zich zal beteren125. Opmerking: / 125
GTB-WNT: gruis = kleinere brokjes of brijzels. Voor „garblye‟ werd in geen enkel woordenboek iets teruggevonden.
116
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 7 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 203 Jaarsituering: 1762 Naam: Anne Catherine Visch Geslacht: vrouw Korte inhoud: Annes echtgenoot, Louis/Ludovicus Centerix, verzoekt om haar collocatie aangezien ze drinkt. Bovendien slaat ze hem en verkeert ze “onbeschaemt met andere mans persoonen”. Om dergelijke zaken was vier jaar terug al eens opgesloten in het rasphuis. Anne Catherine bekent te drinken en buitenshuis te slapen uit schrik bekeven te worden: “Bekent ende seght oock somwijlen t‟huys op het secret ende in de saetjen geslapene t‟hebben bedranckt sijne, oock in een stalleken achter het huys staende, omme geen ruzie t‟hebben met haeren man als hij bedranckt soude gesien hebben.” Indien het geld om te drinken op is, vindt ze een oplossing: “(…) en hadde haere kleederen in den bergh van bermertigheyt t‟ heeft gedraghen ende het geldt verdroncken”. Wel zegt ze dat ze dit slechts deed met een deel van het geld en dat ze met haar overige geld voeding kocht. Ze verklaart haar man ook enkel te slaan uit zelfverdediging (“als haeren man haer slaet, sij haer verweert”) en ontkent hem ooit ontrouw te zijn geweest (“ende seght dat sij wel veele van Bachus kant maer niet van Venus”). Dit verkeren met mannen zijn volgens haar situaties die verkeerd geïnterpreteerd worden. Zo zouden soldaten haar achtervolgd hebben en getracht te verkrachten terwijl ze dronken was. Ook de betichting dat ze op donderdag laatstleden “haer heeft laeten bekennen van drij differente manspersoonen”, is volgens haar niet correct. Volgens haar getuigenis zouden de mannen verzocht hebben om seksuele betrekkingen en is de nachtwaker net op tijd tussenbeide gekomen om haar tegen hen te beschermen. Opnieuw bekent ze wel dat ze op dat moment te veel gedronken had. Op de laatste vraag van haar verhoor antwoordt ze resoluut zich niet aan overspel schuldig te hebben gemaakt. Opmerking: /
117
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 8 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 207 Jaarsituering: 1763 Overspelige: Jacobus Benedictus Maillard, gehuwde vrouw Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: Maillard, een gehuwde advocaat, wordt als onbetrouwbaar en overspelig omschreven. Reeds voor zijn huwelijk verkeerde hij met een jonge gehuwde vrouw uit Brussel die hij van haar man wegleidde. Hij zou nu gehuwd zijn met de dochter van de baljuw van Wichelen, maar haar slecht behandelen door onder meer met andere vrouwen om te gaan. Volgens de heer Van Doeveren uit het Sas Van Gent zou Maillard zich hebben voorgedaan als advocaat bij de Raad Van Vlaanderen. Opmerking: Het dossier bestaat uit drie brieven tussen gerechtelijke instanties die elkaar op de hoogte brengen van de zaak. Maillard vroeg op diverse plekken het burgerschap aan, maar de instellingen spelen informatie over hem aan elkaar door d.m.v. deze briefwisseling.
118
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 9 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 207 Jaarsituering: 1763 Overspelige: Jan Sonneville Geslacht: man Korte inhoud: Erg uitgebreid procesdossiers waaruit blijkt dat Jan een dief en deserteur is. Hij wordt onder meer beticht van “eene diefte binnen de prochie van Zaffelaere met open brekinghe van eene casse”. Hij is gehuwd met Marie De Winter, alsook vader van hun kinderen en verkeert met Catherine Triest, weduwe van een opgehangen misdadiger. Bij deze vrouw heeft hij ook een kind verwekt. De schepenen beschuldigen hem van veelvuldig overspelig te zijn, maar hij ontkent van drie andere vrouwen dat het om minnaressen van hem gaat en dat hij bij hen kinderen zou hebben verwekt. Van een andere vrouw geeft hij wel toe dat ze zijn minnares is en hij ook bij haar een kind verwekt heeft. Hij ontkent weliswaar meerdere malen gehuwd te zijn126. Opmerking: /
126
GTB - MNW: casse = kist of kast waar iets in kan worden bewaard.
119
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 10 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 210 Jaarsituering: 1764 Overspelige: Marie Farasin Geslacht: vrouw Korte inhoud van het proces: Marie, echtgenote van Joseph Legast, ging op “speelvoiage naar Dunckerkcke” met Carel de Rudder, een vrije schipper, en zegt dat ze hem had leren kennen in een herberg. Volgens haar was ze samen met hem vertrokken en dit “met consent van haeren man”. Niettegenstaande haar man dus had ingestemd, zijn ze volgens haar op verzoek van haar echtgenoot aangehouden in Calais. Het verhaal komt grotendeels overeen met datgene uit het Brugse procesdossier (fiche 29). Ze bekent dat ze “De Rudder heeft doen passeren voor haeren man maer noyt met hem vleeschelick geen verkeert, nochtans dat sedert sij van Dunckerke lest sijn vertrocken sij gesaementlijck alomme in een bedde des snacht hebben geslaepen.” Opmerking: Komt ook in de Brugse dossiers voor: RAB, nr. 644, fo.102r-106v., fiche 29 (1764).
120
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 11 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 211 Jaarsituering: 1764 Overspelige: Isabelle Goossens, Jan Cnudde Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Isabelle, gehuwd met Joannes Goethals, geeft toe buitenechtelijke seksuele betrekkingen te hebben gehad en hierdoor zwanger te zijn geraakt: “Bekent dat sij van tijdt tot tijdt haer vleesleick heeft laten bekennen in haer huys (…) ende twee à drye keeren in het Meissenhuysstraetjen”. Ook dronk en verkeerde ze met diverse andere mannen, zoals met de soldaat Jan Cnudde en zijn broer François. Bovendien zou ze zich met Jan hebben uitgegeven voor gehuwd koppel en Isabelle bekent ervan op de hoogte te zijn geweest dat Jan gehuwd was. Ook Jan wist dat ze gehuwd was toen hij met haar omging. De gebroeders Cnudde worden er in het proces tevens van beschuldigd te hebben gefraudeerd met brandewijn. Isabelle vindt het een verzachtende omstandigheid voor haar zaak dat haar echtgenoot een bastaard is: “Seght (…) dat sij de arghste niet en is, dat sij haer sal beteren, (…), daer bij voegende dat haeren man dewelken eenen bastaert is, gebortigh is van dese stadt (…)”. Opmerking: Op het einde van datzelfde jaar deed Michiel Verschraghen zijn beklag bij de priester over zijn ongehuwde dochter die er ontuchtige betrekkingen op nahield met Jan Cnudde ( SAG, reeks 213, nr.210 (1764)).
121
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 12 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 251 (1775) Jaarsituering: 1775 Overspelige: Anne Huibrecht Geslacht: vrouw Korte inhoud: Anne Huibrecht wordt omschreven als de verlaten huisvrouw van Augustinus De Fijn. Vrienden, alsook de zangmeester van de Sint-Baafskathedraal voor wie ze als dienstmeid werkte, komen haar aangeven omdat ze zich prostitueert, drinkt, vloekt en zweert. Ze bekent dat ze drinkt en vertoeft in een brandewijnhuis, maar ontkent overspelig te zijn of aanwezig te zijn in ontuchtige huizen: “Bekent (…) den dranck maer onkent met eenige manspersoonen te doene te hebben gehadt (…)”. Anne biecht wel op meerdere malen vruchteloos berispt te zijn geweest en belooft zich ditmaal te beteren. Opmerking: /
122
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 13 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 251 Jaarsituering: 1775 Overspelige: Marie Jacqueline Dozon Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Jacqueline verliet haar tweede echtgenoot Jean Baptiste Prevost (voorheen was ze weduwe van Jean Baptiste Petit) en trok samen met haar dochter Anne Prevost en haar minnaar Jacques Le Leu naar Gent, waar ze met zijn drieën introkken bij de beeldhouwer Martens. Opmerking: Documenten opgesteld in het Frans.
123
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 14 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 253 Jaarsituering: 1775 Overspelige: echtgenote van Jan Goet, bijgenaamd Swarte Babette Geslacht: vrouw Korte inhoud: De huisvrouw van Jan Goet wordt beticht omwille van haar “schandaleus en ontuchtighe leven, ende om daer aen den velen toorn te geven haeren man heeft verlaeten en naer dies gebouleert heeft soo met den bekenden Joseph De Geijtere, bijgenaemt De Doodt, als met Jeron Denijs, bijgenaemt Parain, met den welcken sij naer dien sij alles hadde opgheeten ende vertairt, ghevlucht is uyt dese stadt en sijn gaen rouleren in Hollandt (…)”. Ze werd hiervoor reeds gecolloqueerd, maar na een tijdje vrijgelaten mits het eerbiedigen van een contactverbod. P. Goossens, priester van Sint-Baafs, getuigt over haar gedrag127. Opmerking: /
127
GTB-WNT: toorn = verdriet, smart, last. GTB-WNT: rouleeren = circuleren, rondtrekken.
124
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 15 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 253 Jaarsituering: 1775 Overspelige: Anna Marie Van De Vijver Geslacht: vrouw Korte inhoud: Anna Marie wordt omschreven als de verlaten huisvrouw van de soldaat Pieter Snellaert door Joanne Marie Van Den Hende, die haar reeds veertien jaar kent en bij wie ze ook een tijdje woonde. Volgens deze getuigenis kreeg ze negen kinderen, waarvan één onwettig voor haar huwelijk en één onwettig tijdens haar huwelijk. Dit laatste kind is “gewoonen bij eenen dragonder” en “te vondelinghe soude syn geleyt in de Recoleetekercke”. Joanna Marie getuigt over dit onzedig gedrag en vindt dat het Anna‟s eigen schuld is dat haar man haar deed vertrekken: “(…) waer t‟sedert haeren man niet meer en heeft willen wercken tot den dagh sij verhuys is, omdat hij geen hoerkot van sijn huys en wilde maecken(…)”. Joanna betrapte Anna Marie ook tijdens het overspel: “(…) dat sij hun gesaementlijck twee a drij mael op het vertreck heeft betraept ende oock wel eens met eenen anderen persoon (…) 128”. Opmerking: /
128
GTB-WNT: dragonder = lichte cavalerist met bewapening van een infanterist. GTB-WNT: vertrek = plaats waar men zich kan terugtrekken of afzonderen, kan bijvoorbeeld wijzen op een besloten ruimte in een huis (in Vlaanderen wijst dit onder meer op het toilet).
125
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 16 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 254 Jaarsituering: 1776 Overspelige: echtgenote van N. Le Febvre Geslacht: vrouw Korte inhoud: Deze gehuwde vrouw wordt samen met haar twee dochters, 9 en 18 jaar, gedagvaard. Ze wordt ervan beschuldigd met hen bordeel te houden in haar huis: “(…) dat ondertusschen d‟onderschrevene nochtans hebben ghesien ende ghehoort dat aldaer daeghelijkckx, voor naementlijck bij avonden ende bij nachte, veele manspersoonen, soo ghetrauwde als onghetrauwde, sijn frequenterende, besonderlijck op de bovencaemers, soo d‟onderschrevene uyt het vier ende licht midtsgaeders het gheloop ende ghesanghe aldaer ende hebben bemerckt ende voorder in ende uytgaende, soo wel langhst de voordeure als heymelijck langhst het achter poortjen (…)”. Diverse buren uit Nederquathem komen hierover getuigen: “Soo wel als aen de voordere ghebueren eene vehemente presumptie baert van een oneerlijck huys”. Opmerking: /
126
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 17 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 254 Jaarsituering: 1776 Overspelige: Bernardus Jansen Geslacht: man Korte inhoud: Jacoba Schippers is een “jonge dochter” van 32 jaar die een kind krijgt van Bernardus Jansen, “de halve oom van 's moeders sijde van geseyde Jacoba Schippers, en sijnde een getrauwt man”. De burgemeester van Middelburg stuurt een brief naar Gent met hun signalementen aangezien ze op de vlucht zijn. Hierin staat ook te lezen dat Jacoba “in baerensnoodt tot vader van het selve heeft verclaert Bernardus Jansen”. Opmerking: /
127
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 18 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 258 Jaarsituering: 1776 Overspelige: Anne Marie Simons Geslacht: vrouw Korte inhoud: Anne Marie Simons, echtgenote van de wachtmeester van het regiment van dragonders van Sint-Ignon Joseph Wunsch, wordt beticht van overspel (“een ondeugende ende onverdraeghelijck comportement”). Joannes Rogghe getuigt dat ze bij hem verbleef en er verkeerde met verscheidene mannen: “dat geduerende dien de selve ten menighe stonden, teenenmael bedranckt ende in den nacht ten thien ende elf uren thuys gecomen, ende door manspersoonen tot aen de deure gebracht wiert, ende dat sij seyde tot haer moeder ende bij kenisse gewest thebben dat voorts in den dagh bij haer verkeerde eene dragonder op haer camer met pretexten van caussen te repareren (…)”. Hij weet te vertellen dat haar moeder ook een rol speelt in die zaken en ze bovendien vertrokken is zonder hem als herbergier te betalen voor de slaapplaats. Hij stuurde hierom haar echtgenoot Joseph een brief 129. Opmerking: /
129
GTB-WNT: pretext = schijnbare reden die men voorgeeft om het werkelijk motief van een handeling te verbergen.
128
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 19 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Jacobus Gillijn, gehuwde vrouw Geslacht: man, vrouw Korte inhoud: Jacobus wordt ten laste gelegd zijn echtgenote “Anne Marie …” te slaan en zijn geld, alsook datgene dat hij leende van een aangetrouwde oom, te verkwisten. Hij verkeert met ondeugende vrouwen van wie er één is gehuwd: “dat den selven haeren man van ledent bette de drij jaeren door de debauchen in den drancke ende het verkeeren met ondeugende vrouwpersoonen (…)”. De gewelddadige aard van Jacobus komt duidelijk tot uiting aangezien “de selve sonder de minste reden menighmael soo bij daegen als bij ontijden geslagen hebbende met stocken ende vuijsten tot den loopende bloede, de selve verdreyghe hebbende met eenen haemer ende mes (…), het leven te nemen, onder het seggen dat de vrijdaghmerct sijn kerckhof moet sijn (…)”. Bijgevolg stellen de schepenen vast dat “de suppliante met haer kinderen alle momenten in groot dangier is van een ongeluck te becomen”. In zijn pointen en artikelen ontkent Jacobus echter alle aantijgingen. Wel bekent hij gedeserteerd te zijn, alsook soms dronken te zijn. Hij stelt wel dat hij binnen het gezin niet de enige is: “seght op den 15 artikel dat sijne vrauwe wel neerstigh werckt maer meest sat is thuys comende.” Ook is zijn vrouw volgens hem niet weggegaan omwille van zijn woede maar ging ze weg “sonder reden”. Opmerking: /
129
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 20 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Joanna Marie Christ Geslacht: vrouw Korte inhoud: Joanna Marie wordt omschreven als zijnde “gedivorceerde huysvrauwe van Adriaen Germain”. Ze zegt dat haar man niet voor haar zorgde en haar sloeg, maar hem wel terug te willen. Ze ontkent met soldaten omgang te hebben gehad en zegt dat haar dronkenschap de oorzaak is van alle ellende. De beschuldiging “Dat sij voorts haer soodaenig amuseert in den dranck dat sij van dronckenschap niet en can staen op haere beenen ende op de straete blijft liggen tot groot schandael van het publiec” ontkent ze evenwel. Ze zegt dat ze “altijdt brandewijn heeft geschoncken ende dat haere aude calanten haer hebben beschoncken”. De herbergier Francies Thibaut getuigt nochtans dat Joanna als gehuwde vrouw op straat heeft geslapen met soldaten en ze er een schandaleuze levenswijze op nahoudt: “(…) als dat sij al vier nachten op de straete gheslaepen heeft ende groote schandaele daer ghedaen heeft, het welcke mijnen huyse heeft nocht keerher heeft gheweest van vloecken en sweiren vor jonck en haut tegen haeren man en tegen meij en tegen mijn vrouwe (…) van de soldaeten daer sey gheel den nacht heeft mee gheweest”. François Fournier, deken van de Huidevettershoek, getuigt in haar nadeel en verklaart dat ze haar man opzadelde met vele lasten: “Adriaen Sermijn, (…), vermits zijne geforseerde huysvrouwe hem met veele lasten gelaeten heeft”. In de scheidingsakte staat dat het koppel gescheiden leefde van tafel en bed, dit uitgesproken werd voor de officialiteit van het Gentse bisdom en dat het overspel van Joanna de scheiding veroorzaakt had. Haar echtgenoot vraagt om haar om alle bovenstaande redenen op te laten nemen in het tuchthuis. Joanna vindt echter dat ze dit niet verdient: “seght dat sij niet en heeft verdient gecolloqueert te wordene, dat haeren man haer geen geldt en heeft gegeven t‟ haerder subsistentie, dat sij (…) heeft gedroncken wanneer haere aude callente haer hebben beschoncken, dat sij noyt meer en sal genever drincken (…)”130. Opmerking: /
130
GTB-MNW: calant = klant.
130
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 21 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Magdalena Pieternelle Neetesonne Geslacht: vrouw Korte inhoud: Magdalena “huysvrouwe van Frans Bockstaele”, ontkent zich als gehuwde vrouw onzedig te hebben gedragen. Ze bekent dat “haeren man eertijdts wel heeft gewerckt int seeldragen waer dat hij mes is raepende door dien hij den kanker heeft in sijn aensight, bekennende dat den selve haeren man seer neerstigh heeft gewerckt soo als in texte geseyt”. Niettegenstaande dit eerste antwoord geeft ze toe te profiteren van “ghewillige aelmoesen ende andersints (…) de gene door commissarissen binnen wijck t‟elcken gedistribueert wert”. Dat ze zich zou “amuseere in het frequenteren vande genever (…), daer inne heeft vertairt alle t‟gone sij kan becommen (…), daeghen ende verscheyde nachten uyt haeren huyse is gebleven” ontkent ze echter. Magdalena geeft in het zesde artikel wel toe dat ze “tot den dranck daer en boven vercoght heeft hunne ijseren pot daer in sij moesten koken”, maar legt in de hierop volgende artikels uit dat ze het geld eveneens besteedde aan levensmiddelen i.p.v. jenever, en men haar er niet kan van betichten “haere vier kinderen in hongers noodt hebben gelaeten”. Op de vraag of “sij oock verkeert ende bouleert met soldaeten” antwoordt ze eveneens ontkennend. Ze ontkent ook dat ze “publiquelijck op de straete heeft geseyt dat sij haer tweemael laet bezigen voor een dobbelmaetjen” en zich dus prostitueert. Niettemin wordt Magdalena drie dagen in de gevangenis opgesloten op water en brood131. Opmerking: /
131
Nergens trof ik een aanwijzing aan voor hetgeen „dobbel maetjen‟ kan betekenen. Ik vermoed dat binnen deze context van prostitutie het een aanduiding is van een geldelijke hoeveelheid of een inhoudsmaat van bijvoorbeeld alcohol of graan.
131
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 22 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Angelique van Parijs, gehuwde man Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Angelique Du Peri/ De Paris, “marié à Jean Baptiste Oton”, trekt als gehuwde vrouw naar Brugge om er als dienstmeid te werken. Ze geeft als motivatie dat haar man haar verliet en naar Parijs trok: “(…) d‟être venu icy en ville, la première fois passé quatre ans et qu‟ elle a demeuré alors avec son mari à la Savaenstraete, que son mari travailloit pour lors en qualité de peintre chez Bellou peintre en cette ville, qu‟elle y a resté environ deux ans, lorsque son mari est parti pour Paris, la laissant icy, seule raison pourquoi elle est parti pour Bruges ou elle a servi en qualité de servante chez monsieur Carlier, maitre tailleur de pierre près de la Porte d‟Ostende”. Het derde artikel waarin staat dat “qu‟elle y a vécu comme fille de joye sy abandonnant à la debauche avec tonte éspèce des personnen tant mariés qu‟autres”, ontkent ze. Het vierde artikel waarin men haar zegt dat ze “y a frequenté des maisons suspectes ou elle s‟est prostitué (…) pour gaigner la vie” geeft ze niettemin toe, hoewel ze stelt “qu‟elle n‟a pas fait de scandal” en dat ze er verbleef zonder iets verkeerds te doen. Op vraag zes antwoordt Angelique wel het volgende: “(…) avouent qu‟elle a servi en qualité de fille de joye mais qi‟elle n‟a pas demandé si les gens étoient mariés ou libres avec les quels elle a eu à faire”. Ze geeft ook toe gedurende drie dagen in overspel te hebben geleefd met een reeds gehuwde man: “qu‟elle a vécu pendant un temps remarquable dans un jardin au quartier enthiois dit dit Coeypoorte derière les Capucins avec un homme marié, vivant avec lui dans cet azile comme gens mariés”. Op het einde van haar verhoor belooft ze voortaan eerlijk huis te zullen houden in Brussel “en se contentant de son mari”. Opmerking: Document opgesteld in het Frans
132
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 23 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Marie Jacoba Cornelis Geslacht: vrouw Korte inhoud van het proces: Jacoba wordt omschreven als “gedivorceerde huysvrouwe van Jan Meuleneere” en verhoord omdat ze haar echtelijke staat te buiten ging. Ze zou zich hebben bezondigd aan prostitutie en dronkenschap. De schepenen stellen dat “sij van haeren man ghedevorceert ende verlaeten is om haeren huwelijcken staet te buyten t‟hebben gegaen, dronckenschappen, hoerderije ende ondeugende leven”. Marie zelf ontkent en zegt helemaal niks te hebben misdaan. Zo ontkent ze “dat sij aldaer soo wel als opde straete des avonts heeft ghebouleert met alle soorten van manspersoonen, soo soldaeten als andere getrauwde ende ongetrauwde”, alsook dat ze samen met andere “ondeugende vrauwpersoonen” omging. Men verdenkt haar er tevens van met schippers omgang te hebben gehad, maar in verscheidene opeenvolgende artikels blijft ze dit ontkennen. Marie Jacoba verklaart ten slotte te zijn gearresteerd, “maer ontkent iets te hebben misdaen (…) geen straffe te hebben verdient”. Opmerking: /
133
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 24 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 260 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Joannes Goewie Geslacht: man Korte inhoud: Joannes Goewie, echtgenoot van Livine Librecht, is een gehuwd man als zijn eerste minnares Coleta Peperseele bij hem intrekt en zijn onwettig kind ter wereld brengt. Wanneer zijn echtgenote sterft, huwt hij met haar en neemt hij opnieuw een minnares, nl. Marie Mast: “t‟sijnen huyse als domestique ofte winckeldochter heeft gehadt sekere jonghe dochter Marie Mast, dewecke t‟sijnen huys van kinde door sijne wercken bevrucht is geworden”. Hij krijgt met haar aldus een kind en met haar medewerking, maakt hij het leven van zijn tweede echtgenote zuur. Joannes zegt aan de schepenen “voorts dat sijne vrauwe lam ende onnoozel was ende hij sonder vrauwpersoon niet leven kan, ende dat het beter was met sijn meyssen te doen te hebben, als met andere vrauwpersoonen (…)”. Hij en Marie sluiten Coleta op en geven haar purgeermiddelen en zout water te drinken. Dit getuigt onder meer Catharine Sperre doordat zij dit had gehoord van Joanna, de dochter van Joannes. Samen met Marie en hun onwettig kind vlucht Joannes eerst naar het Sas van Gent en daarna naar Amsterdam. Ze laten Joannes‟ zijn vrouw en kinderen achter en Marie zou zwanger zijn van een tweede onwettig kind door hem verwekt. De kinderen getuigen dat hun vader met Marie in ontucht leefde en ze vertellen hoe ze een gat door de zoldervloer boorden om hen te kunnen zien: “(…) alle kinderen van Seigneur Joannes Goewie (…), verclaeren voor waerachtigh dat ten huyse van den selven hunnen vader heeft gewoont sekere Marie Mast ende dat sij geduerende de selve haere woonst met den selven hunnen vader distintelijck hebben gesien dat sij bij naer daegelijcx in een ende het selfste bedde hebben geslaepen (…), hebben geboort een gat in de plancke liggende op den selven solder (…)”. De kinderen getuigen ook in detail over de seksuele handelingen tussen hun vader en de meid: “(…) ende bijwesen soo onbeschaemt is geweest van aen haere mammen door den gemelden onsen vader te doen locken, wijle die soo sij seyde dat de selve haere mamen door het overvloedigh sog waeren stekende”. Onder meer de vroedvrouw en een andere vrouw die aanwezig was bij de bevalling van Marie, getuigen dat zij heeft bekend dat het kind van Joannes was en dat “hij Goewie sijne vrauwe heeft opgesloten op eene camer sonder dat sij daer af conde geraecken
134
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties ende sonder dat die haeren noodt druft conde becomen, emmers maer eensdaghs en wiert besorght van twee à dry sneen droogh roggen broodt ende een tailloorken sleghte soupe, reden waer omme sij deposante van daer is wegh gegaen (...)”. Er is in het procesdossiers een „pasquille‟ ingevoegd die door de buren aan de deur van de herberg was gehangen en hen beschreef als hoer en horendief: “Hier logeert den ouden sesanen boef, die met hoer Mast gejaegt is uyt Amsterdam, Goewie den horendief”132. Opmerking: Coleta wordt door de schepenbank in artikel 52 van de pointen en artikelen (…) ten laste van Joannes Goewie” als “imbecille vrouwe” getypeerd: “Dat hij geaccuseerden bij middel van dien sijne imbecille vrauwe ende wettige kinderen heeft verlaeten(…)”. Antwoorden zijn naast de vragen in dit document niet genoteerd.
132
GTB-MNW: mamme = vrouwenborst. GTB-MNW: locken = zuigen. GTB-WNT: zog = moedermelk. GTBWNT: tailloor = bord, schotel.
135
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 25 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 263 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Thérèse Walderick, ook gekend als Joanna Mackee Geslacht: vrouw Korte inhoud: Thérèse, omschreven als verlaten huisvrouw van Engelbert Meulemeester, blijkt uit een brief aan de schepenen van Gent gericht door de raadspensionaris van Brugge, in ontucht te zijn hervallen: “Alhier bevindt haer in gevanghenis sekere Theresia Walderick (…), dewelcke naer vier jaer collocatie in het spinhuys deser stadt in de maand maart lestleden geslaakt is en bezig is van in haer voorgaande ontuchtig leeven te hervallen (…)”. Thérèse prostitueert zich blijkbaar wederom in het bordeel dat wordt uitgebaat door Pieter Rousse, een gehuwd man. Ook zou ze zich hebben geprostitueerd in een wijnhuis. Het procesdossier bestaat uit brieven tussen de overheden van Brugge en Gent waarin wordt gesuggereerd dat er mogelijk “tussen de twee steden van Brugghe en Gendt een gedurighe uytwisselingh van persoonen en commercie gebeurdt en het is vervolghens convenieus dat het officie wedersijds kent de huyzen alwaer dese trafiq meest behandelt wordt (…)”.
136
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 26 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 263 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Antony, Antwerps horlogemaker Geslacht: man Korte inhoud: Catherine Gillot is een dienstmeid afkomstig uit St.-Omaars die een gehuwde horlogemaker uit Antwerpen verleidt en de man bijna zover krijgt dat hij met haar wil wegtrekken: “(…) elle s‟est comportée chez moi de la façon la plus scandaleuse dans ma maison, ou elle me servoit et a eu l‟insolence de séduire mon mari jusqu‟a avoir complotté de vouloir s‟esquiver ensemble, mais j‟ai eu l‟esprit de traverser leur complot et de lui faire vuidder cette ville (…)”. Zijn echtgenote laat weten dat ze er uiteindelijk in geslaagd is haar man ervan te weerhouden met de meid weg te trekken en de meid het is afgetrapt naar Gent. De echtgenote van de horlogemaker brengt de Gentse instanties op de hoogte omdat ze hun “noble façon (…) à purger” kent. Ze meldt hen tevens dat de genoemde Catherine niet aan haar proefstuk toe is en zich reeds in Brugge op schandelijke wijze had gedragen. De echtgenote denkt dat het de zwakte van haar man is die ervoor zorgde dat de meid erin slaagde hem te verleiden met haar praatjes: “(…) qu‟elle a occasionnées à mon mari assez foible pour se laisser séduire par ses paroles enchanteuses”. Ze is bezorgd om haar huwelijk en schrijft dan ook op het einde van de brief het volgende neer: “(…) de votre réponse ne soit pas vue de mon mari car en ces choses on ne sauroit être trop prudent”. Opmerking: Het procesdossier bestaat een brief met bijhorende nota, geschreven in het Frans door “la femme d‟Antony horloger d‟Anvers” en gericht aan “monsieur Matthijs, procureur d‟office” van Gent.
137
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 27 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 266 Jaarsituering: 1778 Overspelige: Cecilia Coleta Heeghens/Hugens Geslacht: vrouw Korte inhoud: Cecilia Coleta, bijgenaamd “hoere Coletjen” en echtgenote van Joannes Franciscus Van De Plassche, wordt beticht van diefstal op de Vrijdagsmarkt te Gent en overspel. Ze wordt dan ook gedagvaard voor haar “dieverijen en filouterien”. Enkele handelaarsters getuigen dat zij goederen ontvreemdde. Haar echtgenoot Joannes getuigt echter in haar voordeel en vertelt dat het nochtans wel zo kan zijn dat vrouwen listig van aard zijn en hun ontucht bedekken, maar dat hij niet weet dat zijn vrouw zich hier zou aan schuldig maken: “(…) dat het nochtans zou kunnen gebeuren dat gelijck de vrauwen regulierlijck van eene listighen aard en hun ontuchtigh spel menighmael sodanig weten te bedekken dat het selfs voor een man den welcke van het opgaen tot den ondergang der zon en menighmael tot laat in de nacht genoodtzakt is van huys te wesen en sijn styl te doen, onachterhaelbaar is deselve Coleta Hugens haer kan geabandonneert hebben aen vleeselicke conversatien den welcken den suppliant zeker niet zou hebben geconniveert waer het zaeken hij daer van enighe kenisse had gehad”. Hij wijt haar opsluiting aan “de publique geruchten die daer omtrent aen sijn oren kwamen”. Cecilia zit opgesloten in het tuchthuis en haar echtgenoot vraagt dan ook om haar slaking om volgende redenen: “(…) te considereren doende dat den suppliant hem belast is vindende zo met het onderhoud van sijn oude vader, als mede van zijn voorschreven kindt en het hem onmogelijck is van sijn huyshouden zonder den hulp van sijne vrauwe langer te mainteneren”. Opmerking: /
138
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 28 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 271 Jaarsituering: 1779 Overspelige: Livine Gentil, bijgenaamd “reuskeus” Geslacht: vrouw Korte inhoud: Livine, “huysvrauw van Jacobus Marechal” en “gecolloqueerde verweerderigghe” wordt ervan beschuldigd te drinken en te vloeken, alsook te bouleren met allerhande mannen. Ze werd reeds eerder voor dergelijke zaken vervolgd en geeft dit toe: “(…) en voorders dat sij over de faiten in texte noch is gecolloqeert in vangenisse ende geslaecken met eene scherpe correctie mitsgaders daer t‟sedert niet meer misdoen (…), dat het nu de derde mael is dat sij in vangenisse gecollocqueert is geworden”. Ze houdt echter vol dat ze ditmaal niks heeft misdaan en aldus niet “vleeschelijck heeft geconverseert met verscheyde sorten van manspersoons tot soo verre dat sij daer van met de venussiekte grootelijcks bevleckt is”. Ook de aantijging dat ze zo “wederom gegeven heeft verscheyde publicque schandaelen soo aen haere kinderen als op de straete aen andere lieden” loochent ze. Ze houdt vol dat “sij haer niet en moet beteren want dat sij eene vrauwe is gelijck het betaemt te sijn”, hoewel de schepenen stellen dat “door dier gelijcke twee gereciteerde ervallingen, genoegsaem resulteert haere incorrigibiliteyt ofte dat sij niet van sinen is haer tot beternisse van leven te begeven”133. Opmerking: /
133
GTB-MNW: bevlecken = vuil maken, bezoedelen.
139
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 29 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 272 Jaarsituering: 1779 Overspelige: Marie Anne Van Cotthem Geslacht: vrouw Korte inhoud van het proces: Marie Anne wordt aangeduid als “verlaeten huysvrauwe van Carel Bracke” aangezien haar echtgenoot in het tuchthuis is opgesloten. “(…) dat sij circa 14 jaeren is getrauwt ende dat haeren man van Brugge is gebraght ende voor ses jaeren gecondemneert in het tuchthuys provinciael (…)”. Ze woont terug bij haar ouders in, maar bezondigt zich aan dronkenschap en omgang met mannen. Bovendien verkoopt ze bezittingen van haar ouders en heeft ze ook haar trouwring verkocht. Ze bekent de feiten die haar ten laste worden gelegd. “Bekent den 2e artickel haer in den dranck te hebben gedebaucheert ende ook vleeschelijck te hebben geconverseert met drij à vier manspersoonen in d‟herberge „Het ossenhooft‟, maer dat het al liber persoonen hebben geweest.” “Dat sij haere ouders heeft gheaggresseert ende wederstaen als wanneer sij haer wilden beletten uyt den huyse te loopen.” Haar dronken momenten met twee andere vrouwen beschrijft ze als dat “sij somwijlen soo danigh brandewijn heeft gedroncken dat sij elckanderen niet en sagen van sattigheyt”. Ze geeft ook toe dat haar dronkenschap “droeve feiten” zijn, maar dat ze zich even wilde ontspannen: “(…) dat sij in den dolhof is geraeckt door dien haere moeder haer andersints niet en was verwijtende geheele daegen als rapshuyskost ende dat sij om haer te versetten somwijlen eens heeft gedroncken(…)”. Andries Arens, koopman en buur van haar ouders, getuigt over haar slecht gedrag. Een metser en een metsersknaap verklaren dat zij “Marianna Van Cotthem” hebben ontmoet in een jeneverhuis: “(…) heeft bevonden teenemael bedranckt, ende dat den selve Nuttinck [ eigenaar van het jeneverhuis] aen hem attestant versoeckende de selve naer huys te leeden om te voorkomen dat sij niet en saude geraeckt hebben aen een ongeluck (…) ende met de selve gekomen sijnde tot aen de Predickheerenbrugge al daer heeft gedreyght van haer te versmooren ende alreede tot dies heeft uyt gedaen haeren rock ende faille (…)”. Hierom brachten deze twee mannen haar naar de onderbaljuw. Marie Anne bekent dit verhaal134. Opmerking: / 134
GTB-WNT: versmoren = door verdrinking om het leven brengen. GTB-WNT: faille = sluier, hoofddoek.
140
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 30 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 277 Jaarsituering: 1780 Overspelige: Francies Hertogh Geslacht: man Korte inhoud: Joanna De Kinderen is een 16-jarig meisje dat zwanger raakte door diverse malen met haar buurman seksuele betrekkingen te hebben gehad. Deze buurman is Francies Hertogh en gehuwd met Livine De Meester. Haar moeder, Joanna Mijte, verklaart dat haar dochter van goed gedrag en zeden is en haar dit heeft bekend toen bleek dat ze zwanger was: “(…) dat de voorseyde haere dochter haer heeft bekent dat den gemelden Hertogh haer verscheyde keeren op differente plaetsen vleeschelijck hadde bekent ende onder andere den eersten keer in het straetjen komende in de voornoemde Ursulinestraete, te weten wynighe daegen naer den vasten avont lest gepasseert, als wanneer de selve haere dochter nogh niet beryckt en hadde den vollen ouderdom van sestien jaeren (…)”. De moeder vertelt dat “haere dochter altijdt van een eerlijcke ende irreprochabele conduite is geweest” en dat het tot een dergelijk “ongeluck” is gekomen aangezien “sij door den voornoemde Hertogh verleyt hadde geweest”135. Opmerking: /
135
GTB-WNT: reprochabel = afkeurenswaardig (irreprochabel duidt volgens mij op het tegenovergestelde). GTB-WNT: conduite = gedrag.
141
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 31 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 281 Jaarsituering: 1781 Overspelige: Marie Jacqueline Bicqué Geslacht: vrouw Korte inhoud: Het procesdossier omvat enkel een portret van deze gehuwde vrouw, echtgenote van Philippus Jacobus De Vliegher, gedateerd 1784, die haar man heeft verlaten. Ze is er samen met haar 10-jarige dochter Anna Francisca en een andere man, Frans Coblet, vandoor gegaan. De echtgenoot van Marie vermoedt dat zij gevlucht zijn naar Brugge, aangezien Frans Coblet daar “hertshoorn” verkoopt, en hierom sturen de Gentse schepenen een signalement naar Brugge. Opmerking: /
142
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 32 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 282 Jaarsituering: 1781 Overspelige: Gehuwde mannen, onder meer Cornelis Van Den Abeele Geslacht: man Korte inhoud: Joanne Maron is een ongehuwde vrouw die omgaat met verscheidene gehuwde mannen en is ingetrokken bij een gehuwde hovenier, genaamd Cornelis Van Den Abeele. Hij verkeert met haar en ze bevalt ook in zijn huis van haar derde kind, door hem verwekt. Ze zegt “door de voornoemde getrauwde manspersoon verleet te sijn geweest” en dat ook haar andere twee kinderen “gewonnen sijn bij getrauwde mans”. Haar eerste kind is echter overleden. Joanne erkent dat ze met de hovenier seksuele omgang had en vertelt dat zijn bedrogen echtgenote een eerlijke vrouw is. Deze echtgenote, Isabelle Clement, getuigt over het samenwonen met haar man en zijn minnares en vraagt om Joanna te laten opsluiten. Ze vertelt wel dat ze zorg wil dragen voor de twee kinderen van Joanna, waarvan het laatste verwekt is door haar man: “Dat haeren voornoemden man nu ledent de drij jaeren sigh heeft geamuseert ende gefrequenteert eene vremde suspecte vrauwpersoone genaemt Joanne Maron, (…). Dat sij haer leven geduerende voor de gemelde twee onwettige kinderen sal sorgen ende hunne benevens haere kinderen sal besorgen (…)” Opmerking: /
143
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 33 Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 294A Jaarsituering: 1784 Overspelige: Marie Caroline De Rocke Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Caroline wordt ten laste gelegd als echtgenote van Joseph Kerrebrouck te drinken en te vloeken. Nachtwaker Francis Van Acker getuigt over haar dronkenschap en onbetamelijk gedrag, waarover haar echtgenoot bij hem was komen klagen. Om aan geld te komen om drank te kopen, verpandde ze namelijk haar kledij en door haar levenswijze sleurt ze haar onwettige zoon en de kinderen van haar echtgenoot mee in het verderf. Zijzelf ontkent dat ze overspelig was en vertelt dat het haar man is die haar zoon wijsmaakte dat hij zijn vader niet was. Ze getuigt ook over het feit dat een zekere Gillis Jacobs bij haar thuis kwam en dat ze die had willen laten vertrekken om ruzie te voorkomen. Marie Caroline vertelt wel dat ze “niet wetende door haere dronckenschap wat haer is wedervaeren” en toen werd teruggevonden in een kajuit samen met een schipper. Over haar dronkenschap weet ze nog te vertellen “dat sij den dranck niet en heeft konnen laeten, dat sij gelijk van den duyvel bij de kele genomen was die haer continuelijck tamteerde”. Haar echtgenoot getuigt dat hij haar tevergeefs probeerde op het rechte pad te brengen, maar dat ze “incorrigibel” is. Ze verklaart dat haar echtgenoot inderdaad van “eerlijck en irreprochabel” gedrag is. De griffier van SintBaafs, J. Munck, getuigt over haar gedrag: “(…) mitsgaders gesien ende ondervonden te hebben dat de voorseyde huysvrouwe Kerrebroeck haer daegelijcx was vergetende in den dranck, sonderlinge in den genever, soodanig dat hij onderschreven in ontellijcke reysen heeft gesien dat sij van ‟s morgens teenemaels sat was ende hem onderschreven benevens alle passerende lieden als dan affronteerde, roepende alle soorten van injurien, daegelijcx ook stoorende de geheele gebuerte, met den alder uytterste opspraecke ende schandael, in welcke debauchen sij met kracht ende gewelt gewickelt heeft haeren sone die met haer verdronck al dat hij bij de werck konde bringen om in den berg te stellen ofte absolutelijck voor dranck te verkoopen (…)”. Haar echtgenoot ging ook dikwijls raad vragen aan deze griffier, en die stelde hem voor haar een tijdje te laten opsluiten “omme eensweegs te prevenieren dat sij de jonge kinderen van haere sone ook niet en soude debaucheren”. De griffier vermeldt dat zij hiertoe “daegelijcx occasie soude hebben, mits haeren man werckt buyten huyse”. Ook
144
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties diverse anderen komen over Marie getuigen. Francis Van Den Driessche vertelt de schepenen onder meer dat haar echtgenoot een zeer eerlijk man is en hij nooit aan zijn vrouw enige reden gaf om zich te bedrinken. Hij zou haar in tegendeel vaak “serieuselijck” hebben “berispt ende gecorrigeerd”136. Opmerking: /
136
GTB-WNT: wedervaren = overkomen. GTB-WNT: (zich) vergeten = bewustheid verliezen met zichzelf of de situatie. Hier in de betekenis van afleiding zoeken in alcohol en niet de zaken te doen die verwacht worden. GTB-WNT: affronteeren = beledigen, krenkend behandelen.
145
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.7 Bronnenoverzicht collocaties Brugge 4.7.1 Vrouwen Referentie
Jaar
Naam
Fiche
SAB nr.197- nr.118 SAB nr.197- nr.120 SAB nr.197- nr.125
1777 1780 1788
Marie Pieraert Marie Van Pée Theresia Mepen
2 4 5
Referentie
Jaar
Naam
Fiche
SAB nr.197- nr.99 fo.167r.-v. SAB nr.197- nr.118 SAB nr.197- nr.120 SAB nr.197- nr.125
1769 1778 1780 1788
Jan Van Tijghem Pieter Verfaille Gehuwde man Jan Calis
1 3 4 5
4.7.2 Mannen
146
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.8 Fiches collocaties Brugge FICHE 1 Procesreferentie: SAB nr.197- nr.99 fo.167r.-v.137 Jaarsituering: 1769 Overspelige: Jan Van Tijghem Geslacht: man Korte inhoud: Jan van Tijghem bekent overspelig te zijn geweest en dat hij hiermee “eene groote faute heeft begaen”. Hij zegt een onwettig kind te hebben verwekt “ledent een jaer en half” en dat hij dit kind “verweckt heeft bij Judoca de schoondoghter van Backer die meer in de wandelinge naemt Blinde Poupée”. Het kind werd gedoopt, maar overleed twee maanden nadien. Jan ontkent evenwel dat hij drinkt, zijn vrouw slaat en haar hierdoor heeft weggejaagd. Ook de beschuldigingen die zeggen dat “hij eenen sweirder ende vloecker is” ontkent hij. Hij geeft op het einde wel toe “sijne vrauwe maer 3 à 4 keeren geslegen te hebben in dien tijdt van 25 jaeren”. Opmerking: /
137
Het eerste nummer verwijst naar het nummer dat het archief van het tuchthuis kreeg binnen de het SAB. Het tweede nummer verwijst naar het specifieke onderdeel waarin het dossier werd aangetroffen. Zie opgave van bronnen en literatuur in deel I.
147
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 2 Procesreferentie: SAB nr.197- nr.118 Jaarsituering: 1777 Overspelige: Marie Pieraert Geslacht: vrouw Korte inhoud: Marie Pieraert wordt als echtgenote van Jan Delatte genoemd in dit dossier over meerdere ontuchtige vrouwen. Ze heeft een drankprobleem aangezien ze overmatig drinkt en al haar geld verkwist om aan drank te raken, zelfs de aalmoezen die ze bekomt. Bovendien leefde ze een tijdlang in ontucht met een bedelaar: “dat sij seer verdaght is van ghedeurende eenen merckelijcken tijdt in ontucht gheleeft te hebben met eenen bedelaer met wie sij publiquelijck aengehouden heeft ende menighvuldige schandaelen ghegheven”. Daarnaast blijkt dat ze “op een seer onbetaemelijcke wijse menighmael gesproken heeft teghen de christelijke religie, blasphemerende teghen Godt ende sijnne heyligen, ende in herbergen ende andere publieque plaetsen de duyvel heeft aengeroepen”. Ze is over dit alles “seer dickwils berispt (…) geweest door d‟heeren pastors ende dischmeesters”, maar niettemin bleef zij “in haer quat leven (…) continueren”. Opmerking: /
148
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 3 Procesreferentie: SAB nr.197- nr.118 Jaarsituering: 1778 Overspelige: Pieter Verfaille Geslacht: man Korte inhoud: Pieter pleegt als gehuwde man overspel met een jonge dochter, Isabelle Van De Wiele. Hij wordt ervan beschuldigd haar te hebben “aengelockt, mits sij soo seffens is komen woonen ter prochie van Dutzeele alwaer hij haer daegelijckse konde sien”. Hierna heeft hij haar “genomen in sijn huys tot groote oneenigheyt van sijn huwelijck, verergernisse van sijne kinderen ende schandael van alle menschen”. Zijn ontucht werd aan het licht gebracht en “rucghtbaer (…) door d‟oplettentheyt van de pastors ende dischmeesters”. Bovendien kreeg hij met deze jonge dochter drie onwettige kinderen. Pieter beweert slechts de vader te zijn van één van deze kinderen. Opmerking: Eveneens aangetroffen in de processen gevoerd voor de schepenbank van de stad Brugge: RAB, nr. 647, ca. 1 fo.18-21, fiche 32 (1778).
149
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 4 Procesreferentie: SAB nr.197- nr.120 Jaarsituering: 1780 Overspelige: Marie Van Pée, gehuwde man Geslacht: vrouw, man Korte inhoud: Een akte gedateerd op 30 mei 1780 over de gehuwde Marie Van Pée vermeldt dat zowel uit “de genomen informatien als haere eyghene bekentenisse” is gebleken dat “sij ‟t sedert eenighe jaeren heeft gecohabiteert ende gebouleert met eene getrauwt man ende dat door hunne oneerlijcke verkeeringen successivelijck twee onwettighe kinderen sijn voorts gebraght, wanof het eene nog in leven is”. Daarnaast had Marie reeds twee onwettige kinderen “gewonnen bij eenen soldaet van het regiment van Vurset, de gonne beyde nogh in het leven sijn”. Om haar “continuele bouleeringhen” wordt ze dan ook door de schepenen veroordeeld tot een opsluiting van tien jaar in het provinciaal tuchthuis te Gent. Opmerking: /
150
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 5 Procesreferentie: SAB nr.197- nr.125 Jaarsituering: 1788 Overspelige: Theresia Mepen, Jan Calis Geslacht: vrouw, man Korte inhoud van het proces: Theresia wordt ervan verdacht reeds voor haar huwelijk met Guilleaume Gijde in ontucht te hebben geleefd en hierdoor een onwettig kind te hebben gewonnen bij een soldaat. Na haar huwelijk zou ze zich zijn blijven prostitueren en kreeg ze wederom een onwettig kind, ditmaal bij “Jan Calis, sijnde een getrauwt manspersoon”. Bovendien trok ze met deze gehuwde man en het kind weg. Er wordt dan ook vermeld “dat sij soo voor als naer haer huwelijck altijd heeft geweest van een seer ontughtig ende oneerelijck gedrag”. Er wordt gesteld dat “sulcke publique ende wedersijdige dobbele overspelen niet lijdelijck en sijnde in eene goede stad van reghte”. Opmerking: Eveneens aangetroffen in de processen gevoerd voor de schepenbank van de stad Brugge: RAB, nr. 647, ca.6 fo.11-13 en ca.8 fo.7-19, fiche 33 (1778) en RAB, nr. 657, ca. 5 fo.24-26, fiche 33 (1788).
151
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.9 Bronnenoverzicht collocaties Gent 4.9.1 Vrouwen Procesreferentie
Jaar
Naam
Fiche
Reeks 328 nr.1 Reeks 328 nr.12
1721 1783
Catharina Ruibrecht Livina Hoste
2 7
Procesreferentie
Jaar
Naam
Fiche
Reeks 328 nr.1 Reeks 328 nr.3 Reeks 328 nr.3 Reeks 328 nr.4A Reeks 328 nr.9
1720 1755 1757 1762 1775
Jan Achtinck Anthonie Van De Walle Gehuwde mannen Louis Oosterlinck Gehuwde man
1 3 4 5 6
4.9.2 Mannen
152
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
4.10 Fiches collocaties Gent FICHE 1 Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 1 Jaarsituering: 1720 Overspelige: Jan Achtinck Geslacht: man Korte inhoud: Dit dossier bevat een collocatieverzoek vanwege de vader en broers van Isabelle Baillu omdat deze ongehuwde vrouw seksuele betrekkingen heeft met een gehuwde man, Jan Achtinck. Bovendien is ze samen met hem weggetrokken. Deze man had “sijne huysvrauwe ende twee kinderen” verlaten en bij Isabelle een kind verwekt. Priester Baeyens getuigt over deze zaak en zegt dat ze onder meer samen met een jongeman dronken was. Hij vermaande haar diverse keren, maar ze volhardt volgens hem in haar boosheid. Isabelle “bekent dat sij ledent acht maenden ghebaert heeft een kint aen haer verweckt bij eenen ghetrauwden man”, maar zegt “dat sij noyt met andere persoonen vleeschelijcke conversatie en heeft ghehadt, niet meer voor als naer date van het baeren van het voorseide kint”. Opmerking: /
153
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 2 Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 1 Jaarsituering: 1721 Overspelige: Catharina Ruibrecht Geslacht: vrouw Korte inhoud: Catharina‟s vader Anthonie Ruibrecht verzoekt om de vrijlating van zijn dochter die opgesloten zit in het tuchthuis te Gent. Ze is de verlaten huisvrouw van Francis Perruyckers en werd gecolloqueerd “ten opsichte van haer quadt comportement, daer naer sij door conversatie met suspecte persoonen ghevallen was bij ordonnantie van verweerdere in het tuchthuys”. Haar vader vraagt om haar slaking aangezien ze reeds twee jaar opgesloten zat en hij haar nodig heeft om voor haar blinde moeder te zorgen. Opmerking: /
154
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 3 Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 3 Jaarsituering: 1755 Overspelige: Anthonie Van De Walle Geslacht: man Korte inhoud: Claire De Buck dient een verzoek in om haar echtgenoot Anthonie Van De Walle te laten opsluiten in het tuchthuis te Gent omdat hij zijn geld verteert in bordelen. “(…) is gecolloqueert gheworden in de vanghenisse deser voornoemde stadt Ghendt alwaer hij als nogh is, op het versoeck ende vervolghe van de voornoemde Claire De Buck, suppliantes huysvrauwe, ter cause van sijn deboucheren ende malversatien int ghesagh van de voornoemde sijne huysvrauwe (…)”. Hij werd reeds eerder hiervoor opgesloten in het tuchthuis te Brugge en in het klooster van Froidmont, maar toen geslaakt omdat hij beloofde zich te zullen beteren138. Opmerking: /
138
GTB-WNT: malversatie = misbruik gepleegd in een vertrouwenspositie.
155
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 4 Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 3 Jaarsituering: 1757 Overspelige: Gehuwde mannen Geslacht: man Korte inhoud: P. Pieters, oom van Jacoba Mortier, verzoekt om collocatie omdat Jacoba als wees en jonge dochter “‟t sedert de drij maenden heeft begeven in verscheyde suspecte huysen en aldaer verkeert met differente manspersonen, soo getrouwde als andere”. Volgens zijn getuigenis verkeerde ze in niet alleen in “suspecte huysen”, maar werd ze tevens “gehaelt uyt eenen kelder van thaire op den Santbergh alwaer differente stadtssoldaten logeren ende verkeeren”. Opmerking: /
156
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 5 Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 4A Jaarsituering: 1762 Overspelige: Louis Oosterlinck Geslacht: man Korte inhoud: Sieur Johannes Oosterlinck, vader van Louis, had zijn zoon en diens echtgenote in huis genomen: “(…) dat hij het ongeluck heeft van „t hebben eenen soone genaemt Louis Oosterlinck, den welcke is van een seer quaet gedragh, soo ter causen van het delapideren van sijne goederen of penninghen door exessieve debaucheren, soo frequenteren van ondeugende vrauwspersoonen, onaangesien hij getrauwt man is (…), soodanigh dat den supliant den selve met sijn huysvrauwe uyt compassie t‟ sijn huys had genomen ende geallimenteert (…)”. Johannes verzoekt nu om Louis‟ collocatie aangezien hij onverbeterlijk is. Hij uit bedreigingen en agresseert zijn gezin. Opmerking: /
157
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 6 Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 9 Jaarsituering: 1775 Overspelige: Gehuwde man Geslacht: man Korte inhoud: Pieternelle Lepoutre, een 23-jarige ongehuwde vrouw, werd opgevoed door haar ooms en tantes,“siende haere aermoede ende dat sij niet opgevoet en wiert in de christelijcke religie”, en door hen uitbesteed als dienstmeid. Maar in de verscheidene huizen waar ze diende, werd ze keer op keer weggestuurd omwille van haar “sleght gedragh ende ledigheydt, mitsgaeders onrechtveerdighen handel”, hoewel ze dit zelf ontkent. Bovendien ging ze in de herberg om “met gereformeerde soldaeten, ende daermede te drincken ende schinken, mitsgaeders met hun te bouleren, als oock met getrouwde lieden die sij bij brief dagh ende ure stelde buyten de poorte”. Pieternelle bekent van met een gehuwde man te zijn samen geweest, maar zegt niks oneerlijks te hebben gedaan. Bovendien verklaart ze dat men het gelag voor haar betaalde en ze dus van diefstal bij haar werkgevers niet kan worden beticht. Ze bekent wel te hebben verkeerd met een Hollandse kapitein, maar niet in bordelen te hebben vertoefd of met mannen omgang te hebben gehad. Ook het feit dat men haar reeds eerder berispte, ontkent ze. De schepenen geven gehoor aan de oproep van haar familie en besluiten haar gedurende vijftien jaar vast te stellen in het tuchthuis. Opmerking: /
158
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties FICHE 7 Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 12 (1783) Jaarsituering: 1783 Overspelige: Livina Hoste Geslacht: vrouw Korte inhoud: De echtgenoot van Livina, Hieronimus De Dapper, alsook haar vrienden, dienden reeds eerder verscheidene verzoeken in om haar te laten opsluiten in het tuchthuis. Deze verzoeken kregen gehoord en Livina werd verscheidene malen opgesloten, maar telkens werd ze na een tijdje vrijgelaten. De eerste slaking kwam er omdat ze zwanger was en de tweede omdat haar echtgenoot gestorven was en ze voor haar kinderen moest zorgen. Nu dienen haar vader en broer een verzoek tot collocatie in aangezien ze ondertussen weduwe is geworden en “wederom heeft ernomen haere aude debauchen ende excessen in den dranck, tot soo verre dat sij verscheyde daeghen ende nachten met mans persoonen heeft gebouleert, ende alsoo niet alleene haere substantie ende de gonnen van haere kinderen verthairt, maer oock door haere sattigheyt groot schandael geeft aen de selve haere kinderen”. Opmerking: /
159