Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar 20102011
William James versus William Clifford
Dirk
Spinnewyn
William James versus William Cliord
1
Uitgangspunt Het werkstuk van William James 'De Wil om te Geloven' formuleert geen rechtstreeks antwoord op het 20 jaar eerder geuite scepticisme van William Cliord. James gebruikt de stelling van Cliord louter als aanleiding om zijn eigenzinnige visie te ontwikkelen en miskent daarbij de nuances in het betoog van deze laatste.
De actoren William Kingdon Cliord (1845 -18791 ), een wiskundig wonderkind, pleit tegen obscurantisme, bijgeloof en goedgelovigheid in zijn artikel `De Ethiek van het Geloven' uit 1877, vanuit een verlichte, sociale bekommernis. Hij leefde in het Victoriaanse Engeland, met een staatskerk die het sociale leven, het onderwijs en de sociale mobiliteit nog sterk beheerste en waar het laatste grote gevecht tussen geloof en wetenschap woedde rond de recente publicaties van Charles Darwin. Het verlichte gedachtegoed was er zeker nog geen gemeen goed. Cliord liep daarenboven niet hoog op met de religieuze overtuigingen van zijn tijdgenoten. Hij vermomde de gelovige nu eens in de gedaante van een dogmatische mohammedaan dan weer in die van een Centraal-Afrikaanse medicijnman, maar dit kan zijn argwaan tegen elke geloofsovertuiging niet verhullen2 . William James (1842 1910), de intellectueel van de Amerikaanse Oostkust schreef zijn essay en voordracht `De Wil om te Geloven' in 1896, voor een publiek van alumni van twee Ivy League universiteiten. Hij leefde onder een republiek, die weliswaar moreel aangeslagen was door de brutaliteit van de recente burgeroorlog, maar die een verlichte grondwet had, opgesteld door 1 Cliord sterft voor hij 34 jaar wordt, aan de aandoening die zoveel briljante en overwerkte jongelui geveld heeft in de negentiende eeuw: tuberculose. James, de eeuwige hypochonder, die zeker was jong te sterven, werd ruim dubbel zo oud. Hij leed aan tal van psychosomatische aandoeningen, waaronder een typische negentiende eeuwse neurasthenie, het Amerikaanse `soldier's heart' (uit de burgeroorlog), ook Da Costa syndroom genoemd. 2 Ook politieke correctheid en prudentie evolueert: Cliord ridiculiseert de Islamiet, maar laat de Christen onvermeld. Dawkins (Cliord's hedendaagse evenknie?) leert het Oude en Nieuwe Testament en treft er het `meest onaangename personage uit gans de wereldliteratuur aan: de Joods-Christelijke God '. Eigenaardig genoeg herneemt hij die oefening niet voor de Koran.
William James versus William Cliord
2
vrije geesten en waarin de vrijheid van godsdienst in het eerste en de vrijheid van slavernij in het dertiende amendement waren opgenomen. James en zijn toehoorders waren verontrust door de explosieve expansie en het triomfalisme van de wetenschappen en eisten, tegen de overtrokken claims van het positivisme in, het recht op om er een private geloofsovertuiging, onder vorm van een uitgekleed christelijk theïsme, op na te houden. Doorheen gans zijn carrière wilde James als wetenschapper voor vol aanzien worden, maar hij wilde ook deze wetenschappelijke ernst met zijn emotionele hunkering naar geloof in een providente God verzoenen.
De positie van James Cliord had gesteld: `het is altijd, overal en voor iedereen onjuist om iets
op ondeugdelijke gronden te geloven.' Hij had deze categorische stelling als een moreel imperatief geformuleerd. James schrijft een (christelijke) apologie tegen het agnosticisme van Clifford, waarbij hij zijn tegenargumenten presenteert onder de vorm van een gesosticeerde versie van de `Gok van Pascal'3 . Hij formuleert twee logische voorwaarden voor geloofsvertrouwen, de ene is een metafysische speculatie over het universum, de tweede een pragmatische overweging: `Religie zegt in wezen twee dingen: In de eerste plaats zegt ze dat de beste dingen de meer eeuwige dingen zijn, de dingen die overal mee te maken hebben, de dingen in het universum die beslissend zijn en, om het zo te zeggen, het laatste woord hebben. . . . De tweede bevestiging van religie is dat we beter af zijn, zelfs nu, als we de eerste bevestiging voor waar houden.'
Kort door de bocht Bij zijn aanvallen op Cliord zal James enige retorische truc niet schuwen. Hij negeert daarenboven de nuances die Cliord heeft aangebracht in het 3
`Le Pari de Pascal' en zijn varianten worden vaak een onrealistisch voluntarisme verweten, alsof we zomaar, op wilskracht, een geloof kunnen aanhangen. Daarenboven zetten ze, bij een oppervlakkige interpretatie, de deur open naar pure `wishful thinking'. Het was deze interpretatie die Mussolini aan het gedachtegoed van James gaf. Ten slotte zijn er de ethische consequenties: overtuigingen bepalen ons gedrag: de wil om te geloven kan ook tot de meest abjecte overtuigingen leiden. Het is juist hiertegen dat Cliord waarschuwt.
William James versus William Cliord
3
tweede deel van zijn artikel, Het Belang van Gezag, op zijn, aanvankelijk sloganesk geformuleerde stelling. In het jargon van James is de keuze `wees een agnosticus of een christen ' een vitale optie, ze is daarenboven dwingend en van groot belang. Maar een dergelijke ernstige keuze kan niet beslecht worden als men het adagium van Cliord ter harte neemt. Net als de ezel van Buridan gaat men ten onder aan onbeslistheid. Met deze voorstelling van zaken krijgt James zijn publiek op de hand. Cliord `lijkt op een generaal die zijn soldaten op het hart drukt
dat het beter is om ieder treen te vermijden dan het risico te lopen gewond te raken '. Maar deze captatio benevolentiae is niet helemaal eerlijk want Cliord probeerde deze kritiek juist voor te zijn als hij schrijft: `Bovendien zijn er vele gevallen, waarin het onze plicht is om te reageren naar waarschijnlijkheid, ofschoon het bewijs niet zodanig is dat het de juistheid van de huidige overtuiging kan aantonen. Het is namelijk juist door het handelen en het waarnemen van de gevolgen ervan, dat het bewijs wordt verkregen, dat de juistheid van de daarop volgende overtuiging kan aantonen. Wij hebben dus geen reden om bang te zijn, dat de gewoonte van nauwgezet onderzoek het handelen in ons dagelijkse leven zou verlammen.' Dit bewijst daarenboven dat Cliord niet ongevoelig is voor wat Moore later de 'common sense view of the world' zal noemen in zijn verweer tegen het verlammende scepticisme. Ook waar James het heeft over wat hij de uniformiteit van de natuur noemt, doet hij Cliord onrecht aan. Hij schrijft `In de regel hechten we geen
geloof aan al die theorieën die we niet kunnen gebruiken.' en gaat dan verder met, retrospectief gezien, het ongelukkig voorbeeld van de telepathie4 , die a priori zou worden verworpen door sceptische scherpslijpers, à la Cliord. Maar wat vertelt Cliord werkelijk over de uniformiteit van de natuur? In het derde deel van zijn betoog, de Grenzen van de afgeleide Waarheid, komt hij tot een drietal eindconclusies5 , waar de eerste van belang is in verband 4
James was enthousiast over deze vrijetijdsbesteding van dames op middelbare leeftijd uit de betere kringen en verleende ze enig cachet met zijn publicaties. Bijna 150 jaar later wordt hij nog altijd aangehaald, in een adem met Freud en Jung, om de parapsychologie enig wetenschappelijk sérieux te verlenen. 5
Hij pareert de beschuldiging van systematisch scepticisme door te stellen:
William James versus William Cliord
4
met zijn opvatting over de uniformiteit van de natuur. We gaan er hier niet verder op in, maar volstaan met de vaststelling dat Cliord de beschuldiging van absolutisme voor wil zijn, door op de vraag `Zijn wij dan verplicht om
te geloven dat de natuur absoluut en universeel eensluidend is? ', duidelijk te antwoorden: `Helemaal niet, wij hebben niet het recht om zoiets te geloven.' Het zou juist een overtreding van zijn eigen imperatief zijn, voetstoots een dergelijke stelling `op ondeugdelijke gronden ' aan te nemen. James heeft wel gelijk als hij aan Cliord een onwankelbaar geloof toeschrijft in de robuuste stabiliteit van `het schitterende gebouw van de na-
tuurwetenschappen ' en de objectieve onthechting, `de mannelijke en krachtige eenvoud ', van de wetenschapper. James daarentegen was bewust van de invloed van subjectieve factoren op het onderzoeksproces, van `onze door hartstochten beheerste natuur ' die `op een rechtmatige manier beslissen ' mag `tussen een keuze uit twee beweringen '. Cliord zag voor zich een ideaal van een onvooringenomen, waardevrije onderzoeker, terwijl James die juist een `volstrekte sukkel ' en `onbetwiste onbenul ' noemde. De eigenlijke bedoeling van het werkstuk van Cliord was niet het laatste woord over wetenschappelijke of religieuze epistemologie te schrijven, maar om op de destructieve gevolgen van niet-gefundeerde overtuigingen te wijzen. Daarom illustreert hij zijn stelling met het voorbeeld6 van de reder, die zijn twijfels over de zeewaardigheid van zijn schip verdrijft en vertrouwend op de Voorzienigheid, toch een groep emigranten laat inschepen, met fatale gevolgen. De reder had zichzelf ervan overtuigd dat zijn schip de overkant zou halen, `maar de oprechtheid van zijn overtuiging kan hem op geen enkele À
'Wij mogen alleen iets geloven dat buiten onze ervaring ligt, als het uit die ervaring
kan worden afgeleid door de aanname dat wat wij niet weten gelijk is aan wat wij wel weten.
Á
Wij mogen een bewering van iemand anders geloven, als er een redelijke grond is
om aan te nemen dat hij kennis van zaken heeft over hetgeen hij uitspreekt, en dat hij de waarheid spreekt in zoverre hij daar van op de hoogte is.
Â
Geloven op onvoldoende gronden is in alle gevallen onjuist; en waar het een veron-
derstelling betreft waaraan moet worden getwijfeld en die onderzocht moet worden, is het erger dan de veronderstelling om te geloven.'
6
Een realistisch voorbeeld in zijn geval. Cliord had een schipbreuk met een wrakkige veerboot, voor de kust van Sicilië, overleefd.
William James versus William Cliord
5
manier baten, omdat hij op grond van de bewijzen die hij ter beschikking had niet het recht had om te geloven. Hij had zijn overtuiging niet verkregen door die, door middel van zorgvuldig onderzoek, te verdienen, maar door zijn twijfels te onderdrukken.' Dit voorbeeld diende de belangrijkste reden voor het verzamelen van voldoende bewijsmateriaal te illustreren: overtuigingen zijn nooit ethisch neutraal maar hebben sociale gevolgen. Het is tekenend dat James in zijn weerlegging van Cliord dit cruciale voorbeeld niet aanhaalt en toch stipt hij zelf de praktische consequenties aan die een (religieuze) overtuiging heeft, maar enkel weggestopt in een eindnoot: `De hele verdediging van het religieuze geloof staat of valt met het handelen. Als het soort handelen zoals het wordt vereist of wordt geïnspireerd door de religieuze hypothese op geen enkele manier verschilt van datgene wat wordt gedicteerd door de naturalistische hypothese, dan zou het religieuze geloof een pure overbodigheid zijn en beter kunnen worden weggesnoeid.' Voorwaar een forse uitspraak, die echter in tegenspraak is met zijn opvatting over het 'tweedehandse' karakter van het geloof van de grote massa der gelovigen. Hij gaat er trouwens niet verder op in en toch zegt hij, `Zelf geloof ik natuurlijk ( sic!) dat de religieuze hypothese de wereld een verbeeldingskracht verleent die onze reacties op een bijzondere manier bepaalt en ze in verregaande mate doet verschillen van wat ze op basis van een louter naturalistisch geloofspatroon zouden zijn.' Deze, bij Cliord zo belangrijke sociale en ethische dimensie laat James dus onbesproken, want een religieuze overtuiging is voor hem toch vooral van individueel psychisch-therapeutisch belang.
Intentio operis Cliord had gepassioneerd gepleit voor kritisch onderzoek en tegen het voetstoots aannemen van overtuigingen louter op gezagsargumenten. De toehoorders van James, Protestante intellectuelen, voelden zich persoonlijk geviseerd en reageerden dan ook enthousiast op de pragmatische argumenten van de erudiete James. Het is duidelijk wat James probeert: als wetenschapper kan hij er moeilijk onderuit dat bij keuzes tussen verschillende wetenschappelijke hypotheses naar voldoende harde bewijzen gezocht dient te worden. Maar die keuzes zijn niet vitaal, in zijn jargon: de opties zijn triviaal. Maar de keuze tussen geloof en agnosticisme is vitaal, dus dwingend, dient beslecht te worden
William James versus William Cliord
6
en kan niet uitgesteld. James verwerpt de stelling van Cliord dus niet zonder meer, maar beperkt haar toepassingsgebied tot de wetenschappen. En daarom laat hij de hoger geciteerde provisie van Cliord onbesproken en lijnt hij de kern van zijn betoog als volgt af: `Onze door hartstochten beheerste
natuur mag niet alleen op een rechtmatige manier beslissen tussen een keuze uit twee beweringen, maar moet dit zelfs wanneer het een echte keuze is die op grond van haar aard niet alleen kan worden beslist op redelijke gronden. Want onder zulke omstandigheden te zeggen: `beslis niet, maar laat de kwestie open' is zelf een gevoelsmatige beslissing, - net zo goed als kiezen tussen `ja' en `nee' en je loopt er hetzelfde risico mee de waarheid te verliezen.' Dit is de strategie van James: hij wijst het adagium van Cliord een beperkt magisterium toe, namelijk dat van de wetenschap, want wetenschappelijke en religieuze overtuigingen verschillen op grond van hun dwingend karakter, de eerste zijn triviaal en kunnen rustig wachten op doorslaggevende argumenten, in tegenstelling tot de tweede. Cliord zou misschien wel kunnen instemmen met het voorgaande, maar James gaat verder door te stellen dat beiden, wetenschappelijke en religieuze overtuigingen, door `onze door hartstochten beheerste natuur ', dus niet louter redelijk beslecht worden. Geloof of ongeloof, een religieuze overtuiging of een agnostisch naturalisme zijn gelijkwaardig, want beiden zijn niet rationeel. Het positivisme van Clifford is een overtuiging als een andere7 . Rest nog aan te geven waarom we de religieuze optie zouden verkiezen. Omdat, zoals Pascal zegt, `Le coeur a ses raisons, que la raison ne connaît point.' of in de woorden van James, `Wanneer ik het religieuze vraagstuk beschouw zoals het zich werkelijk aan de individuele mens voordoet, en wanneer ik denk aan alle mogelijkheden die het zowel praktisch als theoretisch inhoudt, dan gebiedt dit gebod dat we een stop op ons hart, instincten en moed moeten zetten. Het impliceert dat we ondertussen moeten handelen alsof religie niet waar is.' Religie, volgens James, verfrist die delen van de ziel waar het naturalisme niet komt. 7 Dit idee wordt versterkt door het drammerige, belerende taalgebruik waarin het vaak wordt geformuleerd, ook bij Cliord. Hedendaagse militante atheïsten, zoals Dawkins, Hitchens en Harris zijn in hetzelfde bedje ziek.
William James versus William Cliord
7
Tot slot James is levenslang op zoek geweest naar een verzoening van zijn `weten-
schappelijke geweten ' met een religieuze overtuiging. Deze laatste was voor hem een dwingende psychische noodzaak. Hij zal in het essay `Is het leven de moeite waard? ', uit 1895, op de vraag `Hoe zich te verzoenen met een leven geneigd tot zelfmoord? ' antwoorden: `Er zijn twee stadia in het herstelproces van deze ziekte. . . Het tweede stadium is het meer complete en vreugdevolle en correspondeert met de meer vrije beoefening van het religieuze vertrouwen en de religieuze verbeelding.' Cliord had weinig op met zulke zielenroerselen en poogde, als sociaal progressief, tijdens zijn korte leven met de fakkel der Verlichte Wetenschap het obscurantisme uit de simpele, godsvruchtige, maar goedgelovige zielen van zijn medeburgers te verdrijven. James zag in Cliord de rabiate positivist die de laatste vluchtheuvel van de religie, de private geloofsovertuiging, belegerde, terwijl deze laatste eigenlijk nog verwikkeld was in een ouder gevecht, namelijk dat van de wetenschap die zijn eigen territorium afbakent en zijn eigen invloedsfeer opeist.