FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
Academiejaar 2010 – 2011
Een oefening in praktische filosofie en menselijke creativiteit: de gedroomde samenleving
Michèle PIETERS Master Wijsbegeerte
Promotor: Prof. dr. R. Pinxten
1
2
3
INHOUDSTAFEL .......................................................................................................................... 4 DANKWOORD .............................................................................................................................. 5 VOORWOORD .............................................................................................................................. 6 INLEIDING .................................................................................................................................... 8 ALGEMENE KADERING: VANWAAR KOMEN WE, WAAR STAAN WE NU .............. 11 PATRICK DEVELTERE .................................................................................................................... 11 BENJAMIN KNUTSSON .................................................................................................................... 13
WAAROM IS EEN REVOLUTIE IN DENKEN NODIG?...................................................... 17 KRITIEK OP HET HUIDIGE SYSTEEMDENKEN ............................................................................... 17 KRITIEK OP DE KRITIEK OP DE KRITIEK ........................ FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. IS EEN REVOLUTIE IN DENKEN MOGELIJK? ................................................................................. 30
KAN EEN REVOLUTIE IN DOEN LEIDEN TOT EEN REVOLUTIE IN DENKEN? ...... 32 WIE ZIJN DE ACTOREN DIE DOEN?................................................................................................ 32 WELKE ACTOREN KUNNEN TOT REVOLUTIE LEIDEN? ................................................................ 34
ACTOREN MET EEN NIEUWE MANIER VAN DOEN? ......... FOUT! BLADWIJZER NIET GEDEFINIEERD. MARC COLPAERT ........................................................................................................................... 37 EVALUATIE .................................................................................................................................... 38
TOEPASSING .............................................................................................................................. 41 INTERMEZZO ................................................................................................................................. 41 CONCRETE VISIE OP ONTWIKKELINGSSAMENWERKING ............................................................ 43 CONCRETE INVULLING VAN DIE VISIE .......................................................................................... 44
BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................................... 59
4
Dankwoord
Rebecca De VOS & Jean PIETERS Omdat jullie het leven voor mij zo makkelijk hebben gemaakt, heb ik het geluk gehad om het mezelf zo moeilijk te kunnen maken. En omgekeerd.
Shadreck PADOKO & Geert VEUSKENS I‟d rather work together with the devil I live with than put my faith in the saint I don‟t know.
Thijs WILLEMS Je geeft me telkens opnieuw leven door me in leven te laten. Jij doet de dingen waarover ik probeer te praten. Meestal.
Ronald COMMERS Ook al drijven de woorden ons steeds uit elkaar, ik weet zeker dat we tussen de regels samen zijn.
Jan DE MEYER Ik heb de indruk dat ik verdwenen ben vooraleer ik geprezen of gestraft kan worden. Ik weet niet of ik het kind gered of gedood heb en evenmin waarvoor het kind eigenlijk symbool staat. Maar dit geheel terzijde.
Rik PINXTEN Ik herinner me je allereerste les. Je vertelde hoe vanuit een bepaald standpunt verschillen bedreigend kunnen zijn. Je vertelde over de markt als nieuwe god, over een diepe mentaliteitstransitie en over een zeepbel van zelfbedrog gevuld met discussies vol verkeerde vragen. Je vertelde dat je zelf geen oplossingen hebt, maar dat je gelooft dat er oplossingen kunnen komen. Je vertelde dat we toe zijn aan een bezinning. Ik herinner me dat je toen al uitnodigde om vooraan te gaan staan en het woord over te nemen. Ik heb mijn tijd genomen om al zwijgend te worstelen met de waanzin van de wereld binnen de grenzen van mijn eigen hoofd. Erop vertrouwend dat ik uiteindelijk wel zou doen wat ik moest doen, heb je me nooit gezegd wat te doen. Je gaf me de vrijheid om mijn eigen weg uit te gaan, terwijl je steeds klaarstond om me op te vangen na een of andere diepe val. Ik zal bezinnen tot wanneer ik het punt van totale weerstand bereik. Daarna zal ik compromisloos het woord overnemen, zodat ik in mijn daden onderhandelend tot oplossingen kan komen. Bovenal neem ik je mee in al mijn verhalen. Dank je voor je wijsheid en je nabijheid. Zonder jou had ik niet doorgezet en zou ik het voor mezelf niet hebben kunnen loslaten. 5
Voorwoord Ik sluit mijn ogen en merk hoe mijn lichaam meedeint op het ritme van de muziek. In golvende bewegingen wordt de realiteit zoals ik die een paar tellen geleden ervaren zachtjes uitgegomd. Ik begeef me in een schemerzone tussen droom en werkelijkheid. Ik voel hoe ik omhoog getrokken word en zie hoe voorbij flitsende gedachten in wolken veranderen. Plots begin ik naar beneden te tuimelen. Een seconde lijkt een eeuwigheid. Mijn val wordt gebroken en een kracht zuigt me naar beneden. Ik stel me voor dat het water waarmee ik één geworden ben – mijn geheugen is en dat het dieptepunt dat ik na een paar tellen raak een vergeten moment, een herinnering uit een ver verleden is. Wanneer ik terug naar boven begin te drijven, spat de roes als een bel uit elkaar en begin ik panikerend naar lucht te happen. Ik sta in een ruimte die ik onmiddellijk herken. Vlak nadat ik mezelf achter een computer zie zitten, word ik plots mezelf. Ik ben op dat moment veertien of vijftien jaar en het surfen op de golven van virtueel wijde werelden vervult me met euforie. Ik weet niet waarom, maar ik weet dat ik de echte wereld in moet. Plots barst het beeld en begeef ik me weer in duisternis. Een kroniek aan herinneringen flitst voorbij. Malawi 2006, 2008, 2010 en daartussen loop ik rond op Blandijn. Ik zie foto‟s die ik ooit maakte en hoor gedachten die ik ergens uitsprak. Het beeld barst opnieuw. Ik open mijn ogen. Ik ben nu tweeëntwintig en zit achter een computer. Ik weet dat ik opnieuw de wereld in moet. Maar eerst heb ik nog iets af te ronden.
1. Filosofie Zhuang Zi zat eens te vissen in de Bu-rivier. Toen kwamen er twee raadslieden die door de koning van Chu gestuurd waren hun opwachting maken, met de boodschap: 'Graag zou ik u met het bestuur van mijn gebied willen belasten!' Zhuang Zi liet zijn hengel niet los, en zonder zich om te draaien zei hij tot de raadslieden: 'Ik heb gehoord dat er in Chu een heilige schildpad is die al drieduizend jaar geleden gestorven is, maar die door de koning bewaard wordt in de grote zaal van de voorvadertempel, in een met brokaat omwikkelde doos. Denken jullie dat die schildpad zou kiezen om te sterven om zijn gebeente zo bewaard te zien of dat hij liever was blijven leven en z'n staart door de modder liet slepen?' 'Hij zou liever blijven leven en zijn staart door de modder laten slepen,' antwoordden de raadslieden. 'Weg met jullie!' zei Zhuang Zi. 'Ik verkies om mijn staart door de modder te laten slepen.' 6
2. Cultuur en diversiteit Michèle; I have a last personal question. As a white person everyone is playing his politics on me. What advice can he give to me, as a person, not as a white person how to live, how to make the right decisions in a world where everyone is trying to play his tricks on me. He is trying to say you need to welcome all those people but you need to make a last decision yourself. Because it is like you are the one who has got something and all the people are coming because you have to share the ideas or what you have with these people. So it is you to make a decision on how you can work with those people. But mind you there may not be many among everyone who can come to you that can chose to do his own. Everyone that will come close to you will be, will have an expectation to work with you and to agree with you but you agree on whatever will make you progress, not making you backward or making you fail. So he is encouraging you stand on your ground, know why you are here, know what you want to do and share with people. Those who are going to accept the ideas, work together towards change.
3. Onderzoeksvraag Ik heb ontzettend geworsteld bij het schrijven van deze thesis omdat ik mezelf voortdurend voor een dubbele opdracht stelde. Langs de ene kant zocht ik een antwoord op de vraag wat het voor mij, hier en nu, betekent om een filosofe te zijn. Langs de andere kant zocht ik naar een stelling die ik de moeite waard vond om te onderzoeken en te verdedigen. Het antwoord dat uit mijn eerste zoektocht resulteerde, heb ik als methodologie voor mijn tweede onderzoek gebruikt. Ik heb ingezien dat filosofie voor mij een praktijk is waarbij handelingen en overtuigingen met elkaar in overeenstemming zijn. Behalve bij het vak niet-westerse wijsbegeerte ben ik deze eenheid van denken en doen tot mijn grote spijt in geen enkel ander onderdeel van mijn opleiding tegengekomen. Ik wou deze academisch filosofische schizofrenie, waarbij het perfect mogelijk is om in theorie stellingen te verdedigen die in praktijk geen enkele waarheidswaarde lijken te hebben, in mijn thesis niet weerspiegeld zien. Na een studie van het taoïsme onder begeleiding van professor De Meyer heb ik ervoor gekozen om bepaalde taoïstische inzichten toe te passen bij het schrijven van deze thesis. Ik heb geprobeerd om voluit ja te zeggen tegen het leven, tegen mijn innerlijke natuur, tegen onafhankelijkheid, tegen onbeschaamdheid en tegen kleinschaligheid. Of ik in dit experiment geslaagd ben, laat ik over aan professor De Meyer.
7
Wat betreft mijn inhoudelijke onderzoek. Ik heb geprobeerd om een zicht te krijgen op het verhaal van ontwikkelingssamenwerking. Patrick Develtere stelde dat er in onze tijd mogelijkheden zijn om tot een revolutie in denken en doen met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking te komen. Ik heb me de vraag gesteld wat hij hiermee bedoelde. Aan de hand van hedendaagse critici heb ik proberen duidelijk maken waarom een revolutie in denken en doen nodig is. Daarna heb ik nagedacht hoe, en door wie, zo‟n revolutie vorm zou kunnen krijgen. Tot slot heb ik mezelf de vraag gesteld in welke mate al deze inzichten aansluiten bij mijn eigen ervaringen binnen ontwikkelingssamenwerking.
8
1 - Inleiding
„Een betere Belgische ontwikkelingssamenwerking zou het resultaat kunnen zijn.‟ Hoewel Patrick Develtere zijn boek De Belgische ontwikkelingssamenwerking overwegend descriptief geschreven is, eindigt hij normatief: nu is het zo, maar zo zou het beter kunnen. Merk op dat hij gebruik maakt van de onvoltooid verleden toekomende tijd. Het is niet zeker dat het beter zal zijn, het zou kunnen zijn. Ik denk dat Develtere bedoelt dat we momenteel op een „kantelpunt‟ staan waarbij langs de ene kant ontwikkelingssamenwerking nog meer gefragmenteerd en ongrijpbaar dreigt te worden, maar dat het langs de andere kant nieuwe kansen lijkt in te houden. Deze kansen zouden kunnen voortvloeien uit het gegeven dat het draagvlak voor ontwikkelingsamenwerking momenteel aan het vergroten is. Dit zou kunnen betekenen dat een politiek draagvlak zou hieruit kunnen ontstaan dat zichtbaarheid en politieke macht zou kunnen krijgen. Ook zouden internationaal erkende kwantitatieve en kwalitatieve maatstaven ervoor kunnen zorgen dat landen met elkaar vergeleken kunnen worden en zouden deze landen tezamen voor meer ontwikkelingsimpact kunnen zorgen. Een echte en open reflectie – en evaluatiecultuur zou volgens hem aan de basis kunnen liggen van een revolutie in denken en doen in het huidige systeem. Om het kantelpunt dat deze kansen mogelijk maakt, beter te kunnen begrijpen, bekijkt Develtere actuele tendensen vanuit een historische benadering. Historische benadering: hij stelt dat het complexe Belgische kluwen van instellingen, organisaties, regelgeving, programma‟s en projecten dat zich bezighoudt met ontwikkelingssamenwerking er niet is gekomen door veel analyse, debat, keuzes, bewust handelen, evaluaties en bijsturing. Veeleer is het doorheen de jaren organisch en voluntaristisch gegroeid. Actuele tendensen: vermaatschappelijking houdt volgens Develtere in dat de federale overheid en de niet-gouvernementele organisaties hun monopolie op ontwikkelingssamenwerking aan het verliezen zijn. Binnen de overheidsinstellingen is er sprake van een zekere regionalisering doordat gemeenschappen en gewesten in ons land de bevoegdheid inzake ontwikkelingssamenwerking ten volle wensen op te nemen. Ook verschijnen er nieuwe spelers op het toneel: gewone mensen die hun eigen lokale samenwerkingsprojecten opzetten. Tegenover deze tendens tot lokalisering plaatst Develtere een krachtige impuls tot internationalisering waarbij de doelstellingen, normen en werkwijzen van onze ontwikkelingssamenwerking meer dan ooit bepaald worden door internationale instellingen en circuits.
9
Kort samengevat: onze „geschiedenis van ontwikkelingssamenwerking‟ is door bepaalde dominante tendensen aan een nieuw hoofdstuk toe. Dit kan tot kansen leiden die op hun beurt tot „een revolutie in denken en doen in het huidige systeem‟ kunnen leiden. De belangrijkste implicatie hiervan is dat de huidige manier van denken en doen met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking op de helling komt te staan. Verschillende vragen rijzen bij deze passage. Wat is die huidige manier van denken en doen? Hoe is die tot stand gekomen? Waarom wordt ze sinds wanneer in vraag gesteld? Door wie? Als men over nieuwe kansen spreekt, wat bedoelt men dan precies? Waarom hebben we een revolutie in denken en doen nodig? En wat kan dit inhouden? Laat ons beginnen bij het begin en een beeld proberen te schetsen van wat ontwikkelingssamenwerking precies inhoudt. Dit doen we enerzijds door het ontstaan van het concept te traceren en door anderzijds in te zoomen op de Belgische ontwikkelingssamenwerking.
10
2 - Algemene kadering: vanwaar komen we en waar staan we nu?
2.1 Patrick Develtere Develtere geeft geen definitie van ontwikkelingssamenwerking omdat er volgens hem enerzijds geen wetenschappelijke definitie van het begrip voorhanden is en omdat er anderzijds ook geen definitie bestaat die door alle betrokkenen aanvaard wordt. Wel schetst hij een chronologisch historisch overzicht om te duiden hoe het begrip doorheen de jaren getransformeerd is. Ik geef een korte samenvatting. 1. Civiliseringsopdracht Develtere merkt op dat eigen politieke en economische belangen binnen het kolonialisme primeerden, maar verantwoord werden vanuit een civiliseringsopdracht. Nadat men er eerst van overtuigd was dat exploitaties wederzijds economisch voordeel aan zowel het moederland als de kolonie gaven, groeide later het idee dat het moederland toch ook bijkomende inspanningen moest leveren voor „koloniale ontwikkelingen‟ om tot slot te resulteren in een soort „welvaartsdoctrine‟: de taak om de ontwikkeling te bevorderen in het voordeel van de „inboorlingen‟. We zien dus dat het koloniale denken niet statisch was. Er was steeds debat over doelstellingen en middelen. De morele superioriteitsgedachte was echter een constante en een belangrijke voeder van de zendings- en de plichtengedachte. Meer en meer ging de aandacht naar de welvaarts- en welzijnbelangen van de gekoloniseerden. Maar de asymmetrische, hiërarchische en ongelijke houding tussen de betrokken werd niet ter discussie gesteld. Ook niet in de toenmalige „ontwikkelingsprojecten‟. 2. Technische samenwerking De Liga der Naties werd na de vredesconferentie van Parijs in 1919 opgericht, maar werd stopgezet nadat de Liga niet in staat bleek WO II te verhinderen. Naast het garanderen van vrede na WO I stipuleerde het convenant bepaalde doelstellingen met betrekking tot arbeid, gezondheid, drugs, slavernij, vluchtelingen, vrouwenrechten. Technische assistentie werd geboden aan overheden die verantwoordelijkheid droegen over kolonies.
11
De methode van technische assistentie ging (en gaat nog steeds) uit van het idee van gemeenschappelijke vooruitgang en de achterliggende principes van lineariteit, convergentie, voorspelbaarheid en beheersbaarheid. 3. Ontwikkelingshulp Verschillende instanties van de Liga (zoals bijvoorbeeld the International Labour Organization, the Permanent Court of International Justice, the Health Organization) werden overgedragen naar de Verenigde Naties en volgens Develtere werd hier het idee „ontwikkeling‟ uitgevonden. In dezelfde periode werden de Wereldbank en het Internationaal MonetairFonds (IMF) opgericht binnen de context van de wederopbouw na WOII, om internationale financiële afspraken te maken zodat grote oorlogen voortaan vermeden zouden kunnen worden. Wat betreft de heropbouw van Europa was er sprake van het Marshallplan dat er op neer kwam dat de VS ongeveer 17 miljard, 80% gift en 20% lening, aan materialen, voedsel en grondstoffen naar Europa stuurde. Ter coördinatie van de coördinatie van de hulpverlening en de terugbetaling werd Organisation for European Economic Cooperation (OEEC) die later omgevormd werd tot Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en die door Develtere gezien wordt als een eerste vorm van institutionalisering van ontwikkelingshulp. Hoewel ontwikkelingshulp wetenschappelijk gelegitimeerd werd, werd al vlug duidelijk dat het in hoge mate gericht was op de belangen van de hulpverlener. 4. Ontwikkelingssamenwerking Verschillende gebeurtenissen uit de jaren 70 (de eerste oliecrisis die een gevoel van wereldwijde onderlinge afhankelijkheid teweegbracht, ontwikkelingslanden die vroegen naar trade, not aid en een pleidooi voor self-reliance en volksparticipatie als dubbele springplank naar nationale ontwikkeling) zorgden ervoor dat de hulpstromen in een mondiaal kader bekeken werden en dat men erkende dat er meer aan de hand was dan een gebrek aan middelen voor ontwikkelingslanden. Er werd gepleit voor een horizontale verhouding tot stand gebracht door een „samenwerking op voet van gelijkheid‟ 5. Structurele aanpassing Na het mislukken van vorige projecten, stelden het IMF en de Wereldbank binnen het kader van een nieuwe strategie eind de jaren 80, begin de jaren 90strenge voorwaarden waarop de meeste bilaterale en multilaterale donors hun eigen hulpbeleid op afstemden: de ontwikkelingslanden kregen slechts leningen als ze een beleid van „structurele aanpassing‟ uittekenden en volgden (SAP). Devaluatie en handelsliberalisering stonden centraal. Het gevolg was dat de internationale hulpgemeenschap zich collectief schaarde achter de neoliberale economische orthodoxie die algemeen bekend stond als de Washington Consensus. 6. Internationale samenwerking 12
Na veel kritiek op de SAP‟s werden programma‟s geïntroduceerd om de negatieve sociale gevolgen te compenseren, maar tegelijkertijd werd verder gegaan met „tweede-generatiehervormingen‟: landen konden leningen krijgen als ze staatsbedrijven privatiseerden en financiële hervormingen doorvoerden. Men begon te spreken over een governance crisis wat duidde op een gebrekkig engagement voor hervormingen en corruptie. 7. Armoedebestrijding Tot slot eindigt Develtere bij het concept armoedebestrijding . Hij geeft hier eigenlijk op zich geeft geen verklaring of kadering hoe we in dit concept zijn gerold, maar dit zijn volgens hem de kapstokken van het idee erachter. De vereiste van een betere georganiseerde dialoog en samenwerking tussen de betrokkenen (multistakeholdership en multilevelgovernance), ideeën van country ownership, accountability en partenariaat en meer coherentie in het buitenlandbeleid van de donors.
2.2 Beniamin Knutsson Hoewel het verhaal van Develtere inhoudelijk ongeveer dezelfde lading als dat van Knutsson dekt, gaat deze laatste op een andere manier te werk waardoor er andere accenten gelegd worden. Hij gaat op zoek naar de geschiedenis van het idee achter„development‟ in tegenstelling tot Develtere die de verschuiving van de manier waarop we „development‟ doorheen de geschiedenis een andere benaming hebben gegeven. Een van zijn drie basisstellingen is dat het denken over ontwikkelingssamenwerking de laatste vijftig jaren ontzettend gegroeid en verrijkt is, waardoor het begrip ontzettend complex geworden is. Geen wonder dat Knutsson „het verhaal‟ ongeveer vijftig jaar geleden, meer bepaald na de tweede wereldoorlog, van start laat gaan. Ook al was er daarvoor al sprake van ontwikkeling en van het vooruitgangsidee, het is pas enkele tiental jaren geleden dat een mondiaal bewustzijn van één wereld met „wereldarmoede‟ en „internationale instellingen‟ ontstond en dat belangrijke concepten zoals “Derde Wereld” zijn ontstaan. Leuk weetje: The concept Third World was coined in 1952 by French demographer Alfred Sauvy as a label of developing countries with parallell to the Tiers État in pre-revolutionary France, i.e. the common people as opposed to priests and nobles. The concept became popular in a Cold War context, insinuating that developing countries had common characteristics and interests as opposed to the First World of industrialized capitalist countries and the Second World of industrialized socialist countries.
13
De historische context van waaruit Knutsson vertrekt is onmiddellijk duidelijk gemaakt: “the geopolitics of poverty” gezien als competitie tussen Amerika en de Sovjet-Unie om het vacuüm van verlamd Europa en haar kolonies op te vullen. Knutsson citeert Truman:
We must embark on a bold new program for making the benefits of our scientific advances and industrial progress available for the improvement and growth of underdeveloped areas. … Their economic life is primitive and stagnant. Their poverty is a handicap and a threat both to them and more prosperous areas.
Wat interessant is aan Knutsson, is dat hij meer te bieden heeft dan een opsomlijstje van historische gebeurtenissen. In mijn interpretatie haal ik er twee belangrijke inzichten uit. Ten eerste maakt hij duidelijk dat development in een specifieke geopolitieke context is ontstaan en daar altijd is in blijven vastzitten. Ten tweede laat hij zien dat de „kern‟ van het paradigma nooit veranderd is. Doorheen de jaren is natuurlijk wel kritiek op gekomen, maar deze kritiek is steeds gedeeltelijk geïntegreerd, waardoor we momenteel met een ontzettend complex en multidimensioneel concept zitten. Visueel stelt hij het als volgt voor:
Tussen WOII en de jaren zestig was het mainstream denken gedomineerd door een moderniseringsparadigma. Volgens hem deelden zowel het kapitalistische Westen als het socialistische Oosten deze zelfde kijk op het begrip „moderniteit‟, ook al hadden ze een andere visie wat betreffende het economische beleid. Ontwikkeling, dat was economische groei en naast state planning, waren internationale investeringen een noodzaak om die groei te kunnen bereiken. Volgens
14
Knutsson werd dit model niet dwangmatig op de Derde Wereld geprojecteerd, maar geloofden de in het Westen opgeleide Derde Wereld intellectuelen dat dit proces nodig was om „zoals hen‟ te kunnen worden. In de jaren zeventig is dit paradigma door „dependency scholen‟ bekritiseerd: armoede en onderontwikkeling waren geen originele, maar gecreëerde situaties. De Derde Wereld zou zich moeten afscheuren van deze internationale exploitatie en zou op eigen kracht ontwikkeling moeten kunnen verzekeren. Ook al gebruikten ze andere concepten “exploitatie versus achterstand”, toch hechten ze hetzelfde geloof in economische groei, industrialisatie en de natiestaat. Vanuit een nog andere hoek kwam er een andere kritiek die beweerde dat de focus op moderne economische groei niet duurzaam was, voor milieuproblemen zorgt en minderheidsgroepen uitsluit. Men besefte dat ontwikkeling niet langer tot economische groei kon gereduceerd worden, het concept werd multidimensionaal.
In de jaren tachtig werd het discours omtrent ontwikkelingssamenwerking niet langer gedomineerd door een Keynsiaanse logica, maar stelde een volledige integratie in de wereldmarkt en macroeconomische evenwicht zich voorop. De markt kreeg de bovenhand in het denken over ontwikkelingssamenwerking, de natiestaat verloor aan belang, en de burgermaatschappij - in termen van NGO‟s - bekwam een sterkere positie. Plots werd het concept duurzame ontwikkeling belangrijk : we moeten aan de noden van de huidige generatie voldoen zonder in te boeten aan de toekomstige generaties hun noden. Multilaterale actie verving het handelen vanuit geïsoleerde nationale motieven. Ook hierop kwam weer kritiek. De postmoderne kritiek hierop hield in dat het Westen door het volgen van deze globale marktlogica valselijk ging gaan geloven dat zij de enige ‟oplossing‟ hebben voor de problemen van de derde wereld landen en zich aldus het recht toe-eigenden op eigen kracht tussen te komen in het Zuiden. Dit veroorzaakte - opnieuw volgens deze kritiek - de vernietiging van de lokale cultuur, de verscheidenheid van leefgewoonten en ecologisch duurzame productiemethodes. Post ontwikkeling moest men gaan bekijken als een kritisch tegenwicht voor de modernisatiegedachte. Echter, volledig in lijn met de interne logica van het postmodernisme, werden er geen alternatieven aangereikt. Zodoende werd het denken over ontwikkelingssamenwerking tegen de jaren negentig een almaar uitdeinend en complex gegeven. Het einde van de koude oorlog, oftewel het definitieve eind van een bipolaire wereld orde inspireerde Fukuyama om te spreken over „the end of history‟ : de westerse liberale democratie en markt economie hadden gezegevierd en zouden spoedig door de rest van de wereld omarmd worden en vrede en welvaart brengen.Uiteindelijk was het toch nog net dat ietsje complexer. De angst van het Westen voor de dreiging van het communisme tijdens de koude oorlog had het denken over ontwikkelingssamenwerking beïnvloedt, en plots kwamen daar de nieuwe wereldwijde gevaren die
15
nauw samenhingen met armoede en onderontwikkeling ; massale migratie, HIV en andere ziektes, ecologische vernieling, drugssmokkel, terrorisme en burgeroorlogen. Het Westen was nu vooral bang dat deze zaken als een ziekte over zouden worden gedragen op onze „gezonde‟ maatschappij.
Vanaf de 21e eeuw werd men zich uiteindelijk ook echt bewust van de complexiteit van het begrip ontwikkelingssamenwerking. Er kwam een nieuw label, „global development‟, in gang gezet door enkele belangrijke gebeurtenissen, te beginnen met de aanslagen van 9/11. De USA eigende zich terug het recht toe unilateraal te werk te gaan en bedacht zelfs het concept „pre-emptive action‟; ook de economische groei van „s werelds meest bevolkte landen, China en India, en nog een intensere globalisering hadden hun effect. De nood aan grondstoffen bleef stijgen en zette een „scramble for Africa‟ in gang.
Het internationale discours omtrent OS werd in deze periode werd voornamelijk beïnvloed door drie factoren : the millennium developmental goals (MDG), de zogenaamde new-aid architecture en het begrip policy coherence. Het idee hierachter is dat het beleid dat actoren in een bepaald politiek domein voeren ten allen tijde rekening moet houden met het beleid dat andere actoren op politiek voeren, opdat er geen tegenstrijdige resultaten zouden worden geboekt. Dit bevestigt de idee dat de wereld een complex gegeven is dat de verschillende beleidsdomeinen globaal gezien allen in dezelfde richting moeten werken. In een wereld waarin alles samenhangt - everything depends on everything - is het uiteraard belangrijk dat alle actoren samenwerken om de omstandigheden te creëren waarin individuen voor zichzelf verandering kunnen bewerkstelligen. Dit denken is echter nog niet doorgedrongen in de dagelijkse sociale praxis, het is een discours dat op dit eigenste moment nog vorm krijgt aan het krijgen is.
16
3- Waarom is een revolutie in denken nodig?
3.1 Kritiek op huidige systeemdenken Laten we na deze duik in „de‟ geschiedenis, die ons een beeld heeft gegeven van waarom er hoe over ontwikkelingssamenwerking werd nagedacht even terugkeren naar ons vertrekpunt, waarin Develtere sprak over een mogelijke revolutie in denken. We zagen hoe in de geschiedenis de mainstream visie geregeld in vraag werd gesteld.
Door wie wordt onze huidige mainstream visie in vraag gesteld? Op grond van welke argumenten?
Een belangrijke Belgische stem is Francine Mestrum. Ze valt met de deur in huis: meer dan vijftig jaar na inspanningen allerhande leven er meer dan een miljard mensen in extreme armoede, een andere twee miljard leeft in gewone armoede. “Meten is weten!” Volgens de gangbare statistieken ben je extreem arm als je met minder dan 1,25 dollar per dag moet rondkomen. Voor gewoon arm is dat minder dan 2 dollar per dag. Mestrum stelt zich de vraag wat er met onze hulp is misgegaan en stelt verder dat er aan verklaringen geen gebrek is. Het falen voor de hulp lag nu eens aan de bevolkingsdruk, dan weer aan de culturele verschillen, de geografie, het ontbreken van een goed bestuur en tegenwoordig is het verklaren aan de hand van conflicten wel populair. Moeten we dan stoppen met hulp? Nee, hulp moet volgens haar niet verdwijnen maar gereorganiseerd worden. Als we al decennia lang met onze manier van denken de mist in gaan, dan scheelt er iets met onze manier van denken. Mestrum wijst het volgens haar nefaste neoliberale beleid aan: alsof een economisch systeem dat armoede en ongelijkheid produceert zelf voor duurzame oplossingen kan zorgen. Dat centrale concepten zoals armoede multidimensioneel worden (ze verwijst naar een armoederapport van de Wereldbank uit 2000 waar armoede als gebrek aan empowerment wordt geconceptualiseerd) is voor haar een gevaarlijke stap die de aandacht van de reële en materiële aspecten van armoede wegtrekt. Wanneer armoedebestrijding dan ook nog eens een kwestie van moraliteit „liefdadigheid is onze plicht‟ en eigenbelang „ik voel me goed door een ander te helpen‟ wordt, gaan de poppen helemaal aan het dansen omdat we dan in een collectief aanvaard verhaal van symptoombestrijding belanden, in plaats van dat we de eigenlijke oorzaken opzoeken en trachten weg te nemen. De befaamde milleniumdoelstellingen “ WE CAN end poverty” zijn voor haar dan ook een goed voorbeeld van hoe men wereldwijd de ontwikkelingssamenwerkingvlam tracht brandend te houden en intussen doodleuk 17
het neoliberale beleid verder zet. Want daar komen de armoedeverminderingsstrategieën van de Wereldbank en het IMF volgens haar op neer: het doorvoeren van structurele hervormingen die een neoliberale staat in het leven moeten roepen. Waar is er binnen dit mondialiseringsverhaal dat voornamelijk over armoedevermindering praat dan nog ruimte voor een moderniserings – en emancipatieproject waarbinnen landen hun eigen economisch en sociaal beleid kunnen uitwerken en uitvoeren? Op die manier wordt gewerkt aan een neoliberale mondialisering met redelijk uniform geheel van staten waarin investeerders vrij kunnen werken, de handel en het kapitaalverkeer vrij zijn, er één wereldmarkt is en staten nodig blijven om in concurrentie met elkaar aan multinationals het „beste‟ systeem aan te bieden. Staten moeten een wettelijk en juridisch systeem ontwikkelingen om investeringen vrij en ongehinderd te laten komen en gaan, vrij van belastingen, sociale rechten en milieubescherming. Lukt dit niet, dan ligt het aan het falen van de staat en hebben we een reden om op humanitaire wijze tussen te komen. Mestrum maakt er ons bewust van dat momenteel een grote klemtoon op „veiligheid‟ gelegd wordt. Ook de humanitaire interventies zijn een industrie geworden en het meest problematische is dat er een morele verantwoordelijkheid aan wordt gegeven. Men spreekt over “the responsibility to protect”. Wie niet in de pas loopt dreigt gecriminaliseerd te worden.
Maar laten we terugkeren naar de kern van de zaak. Armoede en onrechtvaardigheid is reëel en dient vanuit rationele overwegingen opgelost te worden. Onze huidige manier van denken die oplossingen voorstelt, is gebaseerd op een redenering dat de mens een homo economicus is, en die redenering is de praktijk al meermaals fout gebleken volgens Mestrum. Je kan natuurlijk wel zeggen dat een nuance op zijn plaats is en je kan daarbij verwijzen naar de „human development index‟. Men ziet al langer dan vandaag in dat het louter bekijken van ontwikkeling in termen van economische vooruitgang tekortschiet. Door ontwikkeling gelijk te stellen aan de groei van het BBP/capita, simplificeert men de werkelijkheid. Concepten zoals onderwijs, gezondheid,.. worden niet opgenomen in deze maatstaf. Daarenboven zijn er ook methodologische problemen met deze benadering. De informele sector (goederen of diensten die geen marktwaarde hebben) wordt vaak niet opgenomen in het BBP van ontwikkelingslanden. Ook het maken van vergelijkingen tussen landen is problematisch omdat verschillende landen verschillende munten hebben en tot slot wordt er geen rekening gehouden met ongewenste effecten zoals bijvoorbeeld milieuvervuiling. Men is dus op zoek gegaan naar een alternatieve manier om ontwikkeling te kunnen definiëren en meten. De Human Development Index is een maatstaf die sinds 1990 gebruikt wordt als indicator voor de menselijke ontwikkeling van een land. Naast de materiële welvaart (aan de hand van BNI/capita) brengt het ook gezondheid (aan de hand van levensverwachting) en kennis (aan de hand van jaren scholing) in rekening. Naast het erkend worden van deze human development index zie je dat men bezig is om het concept van ontwikkeling nog ruimer in te vullen. Amartya Sen ontwikkelde een theorie waarbij ontwikkeling als de vrijheid 18
wordt gezien om een bepaalde levensstijl na te streven. Ontwikkeling moet voor hem verder gaan dan materiële vooruitgang omdat men ook moet rekening houden met sociale ontwikkeling en rechtvaardigheid. Daarvoor moeten we volgens hem focussen op de „functionings‟ (wat mensen zijn en doen) en „capabilities‟ (wat mensen kunnen zijn en kunnen doen). We moeten een onderscheid maken tussen vrijheid als doel van ontwikkeling en vrijheid als middel om economische vooruitgang en sociale rechtvaardigheid te kunnen bereiken. Vijf zulke middelen die Sen bespreekt zijn politieke vrijheid, het garanderen van transparantie (inclusief de vrijheid van meningsuiting door bijvoorbeeld de media), het beschermen van veiligheid (inclusief sociale zekerheid), het aanwezig zijn van sociale en economische voorzieningen (bijvoorbeeld instituten en markten).
Kunnen we hieruit concluderen dat de stelling van Knutsson klopt? We zien namelijk dat bepaalde punten van kritiek wel degelijk gehoord en aangepast werden binnen de huidige visie, dat bijvoorbeeld de visie van homo economicus „vermenselijkt‟ is. Maar ondanks dat het discours waarmee we spreken misschien wel veranderd is, kunnen we aan de hand van hoe men in praktijk beslissingen neemt en doordrijft, zien dat de economische basisredenering dezelfde is gebleven. Ongetwijfeld kort door de bocht maar in essentie komt het hier wel op neer: je bent pas ontwikkeld wanneer je deel uit maakt van het kapitalistische systeem. Omdat het kapitalistische systeem net een systeem is dat in essentie onrecht produceert, is het net die basisredenering die door mensen als Mestrum in vraag wordt gesteld. Ze staat natuurlijk niet alleen. Kritiek op het kapitalisme en neoliberalisme is natuurlijk helemaal niet nieuw.
Hoe komt het dus dat deze tegenstanders geen al te krachtige stem noch overtuigende lijken te hebben?
In manufactering consent proberen Chomsky en Herman op een systematische manier duidelijk te maken hoe en waarom de media werken. Dit doen ze aan de hand van hun Propagandamodel, een „politieke economie van de Amerikaanse massamedia‟. Ze beweren dat de mainstream media volledig deel uit maken van de vrije markt. Ze worden beheerd door een kleine elite die winst nastreeft en voornamelijk gefinancierd wordt door adverteerders. Zes om precies te zijn. Ze werken samen met grote bedrijven en (staats)instellingen, denken volgens de dominante anticommunistische ideologie en worden regelmatig als propagandacampagnes gebruikt. Al deze factoren zorgen ervoor dat informatie die we krijgen voortdurend gefilterd wordt. Marc Vandepitte stelt dat „elk mogelijk alternatief voor het kapitalisme of verzet tegen de huidige wereldorde nauwelijks vermeld, doodgezwegen of zelfs gecriminaliseerd wordt. Nooit eerder in de geschiedenis was het establishment in staat om de publieke opinie zo te kneden en te manipuleren. Allemaal lichtjes overdreven? We belichten kort een actueel voorbeeld dat relevant is voor ontwikkelingssamenwerking. In alternatief medium De Wereld Morgen lezen we hoe Jean Ziegler, een 19
voormalig VN-rapporteur, met zijn openingstoespraak op het laatste moment van het programma werd geschrapt op het theater- en muziekfestival de Salzburger Festspiele, voornamelijk gesponsord door Nestlé en Crédit Suisse. Wat er zoal in zijn speech stond? Geen boodschap waarvoor de aanwezige rijken, grootbankiers en CEO‟s stonden te springen.
Elke vijf seconden sterft een kind jonger dan tien jaar van de honger. Elke dag verhongeren 37.000 mensen en bijna een miljard mensen zijn permanent ernstig ondervoed. In datzelfde wereldvoedselrapport van de FAO (de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN) - waar elk jaar deze cijfers in staan – is ook te lezen dat de landbouw in zijn huidige fase van ontwikkeling perfect in staat is om het dubbele van de wereldbevolking normaal te voeden. … Het normale budget van het Wereldvoedselprogramma bedroeg in 2008 zes miljard dollar. In 2011 is dat gezakt tot 2,8 miljard dollar. Waarom? Omdat de rijke donorlanden – in het bijzonder de EU-landen, de VS, Canada en Australië – miljarden euro en dollar moesten betalen aan hun lokale banken: om het interbancair krediet terug op gang te brengen en om de speculatiebandieten te redden. Voor de humanitaire noodhulp en de reguliere ontwikkelingshulp bleef en blijft er bijna geen geld over. … Door de ineenstorting van de financiële markten hebben de hefboomfondsen en andere grootspeculanten zich op de landbouwgrondstoffenbeurzen gestort (zoals de Chicago Commodity Stock Exchange). Met termijncontracten en futures drijven ze de basisvoedselprijzen naar astronomische hoogten.
Misschien speelt deze gekleurde en vaak eenzijdige berichtgeving en vormgeving wel een rol in de manier waarop we naar de wereld kijken. Misschien zijn we door onze media en door onze educatie wel zodanig gesocialiseerd in ons geloof in de actualiteit en onvermijdelijkheid van het kapitalisme, dat we het binnen ons wereldbeeld niet eens meer in vraag kunnen stellen. Misschien zitten we wel gevangen in een bepaalde cultuur van denken. Dat is althans wat J.K. Gibson-Graham veronderstellen. In hun boek A postcapitalist politics proberen ze die denkcultuur te doorbreken door een overzicht te geven van in de realiteit bestaande alternatieven voor het kapitalisme. Ze willen nieuwe economieën hier en nu en zijn hiervoor op zoek naar „an economic politics that allowed us to think creatively‟. Interessant is te zien hoe ze in hun eerste boek The end of capitalism dachten een antwoord te vinden door in hun denken economie van politiek te scheiden. Toen ze beseften dat je vanuit zo‟n denkkader alleen maar tot een oplossing kan komen binnen de grenzen van een ideële, utopische denkwereld die kan geloven in een plotse, radicale revolutie ergens in een toekomst, waarvoor je geen stappen en strategieën in het hier en in het nu kan maken, zijn ze van koers veranderd. Bolstered by the upwelling of various movements across the world, we see the need not only for a differently theorized economy, but for new ethical practices of thinking economy and becoming different kinds of economic beings. The co-implicated processes of changing the self/thinking/world is what we identify as an ethical practice. If politics is a process of transformation instituted by taking 20
decisions in an undecideable terrain, ethics is the continual exercising, in the face of the need to decide, of a choice to be/act/think in a certain way.
Dat alternatieve verhalen niet makkelijk aanslaan probeerde ik te verklaren door op te merken dat we mogelijk gevangen zitten in een bepaalde manier van denken, beïnvloed door onze opvoeding en onze media. Ik kan dat misschien op nog een meer concrete manier proberen duidelijk maken. In het volgende deel zullen we hier dieper op ingaan, maar intussen heb je misschien wel al gemerkt dat de wereld van de ontwikkelingssamenwerking vandaag de dag niet alleen ontzettend complex en gefragmenteerd, maar bovenal ook een business is geworden. Tegenwoordig worden de „conflict and development‟ opleidingen je naar het hoofd geslingerd en het aantal mensen dat op professionele manier met ontwikkelingssamenwerking bezig is, lijkt ook steeds groter te worden. Of die hele heisa, waarbij het lijkt alsof we gewoon een luchtbel van verhalen maken en onszelf daar een onmisbare rol in toeschrijven, zijn vruchten wel afwerpt, kan serieus in vraag gesteld worden aan de hand van onderstaande … cijfers. In het human development report uit 1998 gepubliceerd, beschrijft UNDP op jaarbasis„de prioriteiten van de wereld‟. Business entertainment in Japan $35 billion
Basic health and nutrition $13 billion
Cigarettes in Europe $50 billion
Reproductive health for all women $12 billion
Alcoholic drinks in Europe $105 billion
Water and sanitation for all $9 billion
Narcotic drugs in the world $400 billion
Basic education for all $6 billion
Military spending in the world $780 billion Pet foods in Europe and the USA $17 billion Ice cream in Europe $11 billion
In De kloof en de uitweg presenteert Marc Vandepitte nog een hele reeks andere cijfers die erop duiden dat de kloof steeds groter wordt: sinds de jaren negentig zijn 54 landen (voornamelijk in Afrika) armer geworden, is er in 21 landen meer honger en sterven in 14 landen meer kinderen. Het inkomen van de tien rijkste landen was in 1980 90 maal dat van de 10 armsten (zonder China), in 1999 was dat 154 keer zo veel. Elk jaar komen er 28 miljoen armen bij, sinds 1970 is het percentage van ondervoede kinderen met 20 a 25% gestegen en sinds 1988 is het aantal „extreem armen‟ in Latijns-Amerika verdubbeld. Ook valt er te lezen dat er gemiddeld $913 per jaar aan een subsidie voor een Europese koe wordt gespendeerd, terwijl het gemiddeld inkomen van een Afrikaan $450 per jaar en het gemiddelde bedrag aan ontwikkelingshulp per Afrikaan $8 per jaar is. In de geïndustrialiseerde landen 21
zijn meer dan 100 miljoen mensen dakloos, ten minste 37 miljoen werkloos en ongeveer 8 miljoen ondervoed. De VS tellen 45 miljoen armen, voor Europa is dat 60 miljoen.
Hoe slagen ontwikkelingssamenwerkingwerkers erin om deze cijfers naast zich neer te leggen en zichzelf van een motivatie te voorzien om toch te blijven verder doen?
Los hiervan merk ik dat er in onze huidige mainstreamvisie weinig gesproken wordt over het actuele geopolitieke plaatje. Dat plaatje houdt in dat „het Westen‟ haar monopolie op de ontwikkelingssamenwerking‟ dreigt te verliezen en dat de naoorlogse instituten (IMF, Wereldbank, VN) niet meer aangepast zijn aan nieuwe wereldverhoudingen: landen uit het Noorden delen hun aanwezigheid in Afrika en Latijns-Amerika met China,India en landen uit het Midden Oosten. Dit is wat Zuid-Zuid samenwerking wordt genoemd. China bijvoorbeeld heeft in dertig jaar tijd een enorme ontwikkeling gekend. De gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP was 9,8%. Ze haalden 600 miljoen mensen uit de armoede en reduceerde de kindersterfte met 40%. In 2009 waren ze met een export van 1200 miljard dollar de nummer één in de wereld. In het kader van hun eigen ontwikkeling, trekt China de wereld in. In ruil voor grondstoffen, investeren ze bijvoorbeeld ook in Afrika. In het artikel China in Afrika: neokolonialisme of win-winsituatie zegt Marc Vandepitte dat er ook nog andere redenen zijn, zoals bijvoorbeeld „het teveel aan binnenlandse productiecapaciteit, een toenemende concurrentie op de binnenlandse markt, risicodiversificatie,voordelige voorwaarden in Afrika om handel te drijven met de EU en de VS, potentiële afzetmarkten, de wens om in eigen land op te klimmen op de ladder van de toegevoegde waarde en uiteraard de diplomatieke redenen‟. Voor het eerst in de recente geschiedenis komt het westerse ideologische model van democratie, good governance en mensenrechten onder druk komt te staan, want China stelt andere prioriteiten. Ze zijn voornamelijk geïnteresseerd in infrastructuur en productie en hebben tussen 2001 en 2008 3 miljard aan meer dan dertig landen kwijtgescholden zonder voorwaarden op te leggen. Ze zijn niet geïnteresseerd in politieke inmenging, enkel in „wederzijds voordeel‟. Vandepitte citeert een treffend stuk uit The Economist: Fifty years of European and American aid have not succeeded in bringing much prosperity to Africa and other poor but resource-rich places. A different approach from China might yield better results. At the very least it will spur other donors to seek more effective methods.
Tijd om nog eens terug te keren. We stelden onszelf de vraag waarom de alternatieve visies geen al te krachtige stem lijken te hebben. We zagen in het vorige stuk dat de manier waarop we opgevoed worden en gewoon zijn om met informatie om te gaan, misschien wel tot gevolg heeft dat we geloven in de onveranderlijkheid van bepaalde structuren en ideeën waarbinnen we ons huidige leven leiden, waardoor alternatieve stemmen makkelijk langs de kant geschoven kunnen worden omdat wat ze zeggen, niet realistisch zou zijn. Een bijkomende vraag die we ons kunnen stellen is of er naast externe 22
factoren ook geïnternaliseerde factoren zijn die een invloed hebben op dat zogezegd verstarde denken. Een interessante denkpiste vond ik bij Richard Sennett. Hij brengt de oorsprong van het „sociaal kapitalisme‟ terug naar het militaire model van Otto von Bismarck waarin de lange termijn, toenemende en voorspelbare tijd centraal staat binnen een hiërarchisch georganiseerde maatschappij waarin iedereen zijn duidelijk gedefinieerde plaats heeft. Door deze gerationaliseerde tijd konden mensen hun leven als een verhaal bekijken, een verhaal over hoe de dingen in hun leven zouden moeten gaan, waarbij bijvoorbeeld het opklimmen in de bureaucratie een manier van leven kon worden. Tegenwoordig hebben we volgens Sennett te maken met een nieuw soort kapitalisme. Instellingen, vaardigheden en consumptiepatronen zijn veranderd. En zo ook de mens. Deze nieuwe mens is iemand die moet kunnen aarden in onstabiele, versplinterde sociale omstandigheden. Iemand die zijn eigen levensverhaal moet improviseren of moet leren leven zonder al te veel zelfbewustzijn, want onze tijdervaring wordt getypeerd door een consumerend korte termijn denken. Op professioneel vlak lijkt het niet langer te draaien om het uitblinken in vakmanschap, maar om een opeenvolging van korte termijn arbeid waarbij je steeds nieuwe potentiële talenten moet kunnen aanboren. De toekomst is iets onzeker, het verleden iets wat je voortdurend moet kunnen loslaten: je leeft op je eentje in een voortdurend veranderend heden waarbij je liefst zoveel mogelijk afhankelijkheid en daaruit voortvloeiend ook publieke verantwoordelijkheid vermijdt. Ongeduld wordt geïnstitutionaliseerd en het geestelijke leven van de mens heeft een oppervlakkig en bekrompen gedaante gekregen. Sennett spreekt over een cultureel drama: hoe kan iemand binnen deze manier van leven vandaag de dag nog waardevol en nuttig gevonden worden in de ogen van een ander? Welke waarden, normen en gewoontes houden mensen bij elkaar als de instellingen waarin zij leven uiteenvallen? Daarnaast maakt Sennett ook een koppeling aan de politiek. We zijn volgens hem zodanig gewend geraakt aan de kruisbestuiving tussen politiek en een door een zelfvernietigende harstocht gedreven consumerende economie, dat we de consequenties uit het oog verliezen. De economie schept een politiek klimaat waarin het voor burgers moeilijk is om als „vakmensen‟ te denken. De overvloed aan informatie die door de moderne technologie gegenereerd wordt, dreigt de ontvangers op grotere schaal passief te maken. De burger als consument verliest zijn belangstelling als politieke kwesties moeilijk worden en leert te berusten in een klimaat van onzekerheid en voortdurende veranderingen, want „de cultuur van het nieuwe kapitalisme is afgestemd op eenmalige gebeurtenissen, eenmalige transacties en interventies‟. Dit is ongetwijfeld een motor voor persoonlijke ontwikkeling en persoonlijke verandering, maar staat ongetwijfeld een collectieve vooruitgang in de weg. Wat we nodig hebben, en zo eindigt Sennett, is een cultuur met normen die ons vandaag de dag helpen in te schatten of veranderingen op het gebied van werk, privileges en macht de moeite waard zijn. Hij zoomt in op drie voor hem cruciale waarden: een verhaal, nuttigheid en vakmanschap.
Tijd om onze oorspronkelijke vraag te nuanceren.
23
Reiken onze hedendaagse critici behalve een visie ook alternatieven aan en welke impact (kunnen) hebben deze?
Een initiatief waar Francine Mestrum in participeert is het Wereld Sociaal Forum. WSF stelt zichzelf voor als “an open meeting place where social movements, networks, NGOs and other civil society organizations opposed to neo-liberalism and a world dominated by capital or by any form of imperialism come together to pursue their thinking, to debate ideas democratically, for formulate proposals, share their experiences freely and network for effective action. Since the first world encounter in 2001, it has taken the form of a permanent world process seeking and building alternatives to neo-liberal policies.”
Een gelijkaardig initiatief, maar van een totaal andere orde is The Zeitgeist Movement. Zij gebruiken een meer spiritueel taalgebruik. Ze beweren dat de concepten waarmee we onze realiteit proberen te begrijpen zoals natie, overheid, ras, religie, klasse gedateerd zijn en dat wanneer we hiermee blijven denken, we onmogelijk als mensheid kunnen groeien. We moeten als mensheid groeien, want we kunnen onze ogen niet sluiten voor fenomenen zoals oorlog, corruptie, elitisme, vervuiling, armoede, misdaad enzovoort. Ze beweren dat we over voldoende kennis en mogelijkheden beschikken om tot een menselijkere samenleving te komen dus ze stellen het tot hun taak om mensen bewust te maken van het onrecht inherent aan het huidige systeem waarbinnen we leven en op te roepen om als mensheid tot persoonlijke, sociaal, technologisch en spirituele te groeien.
Het lijkt alsof alternatieve stemmen momenteel voornamelijk een sensibiliserende rol spelen.
3.2 Kritiek op de kritiek op de kritiek
Ik zit in een benarde situatie. Op mijn zeventien jaar ben ik in het verhaal van ontwikkelingssamenwerking getuimeld. Op dat moment had ik helemaal geen achtergrondkennis of inzichten over ontwikkelingssamenwerking. Wat ik deed, deed ik omdat ik voelde dat ik het moest doen, zonder te begrijpen waarom ik het deed. Ik herinner me dat ik in die periode ontzettend gefrustreerd was en ook al had ik geen verklaringen, ik wist dat er dingen moesten veranderen. Ik geloofde dat ik voor verandering kon zorgen. De daaropvolgende jaren heb ik in en buiten mijn opleiding een overvloed aan kennis over mij heen gekregen. De eerder eenvoudige wereld waarin ik bewoog werd plotseling vreselijk complex in mijn hoofd. Ik leerde om alles en iedereen in vraag te stellen, voortdurend zoeken naar verbanden en naar verklaringen en dit volgens de regels van het spel. Door middel van historische benaderingen leerde ik begrijpen in welke situatie we waarom de dag van vandaag zitten. Voorheen was 24
ontwikkelingssamenwerking voor mij iets geweest dat zich louter op micro-niveau leek af te spelen, voortaan leerde ik het ook in macro-perspectief bekijken. Ik werd geconfronteerd met honderd en een verschillende verhalen die in de stilte van mijn geïsoleerde kamer, binnen hun specifieke en gespecialiseerde context voor mij allen waar leken te zijn. Maar op andere momenten en op andere plaatsen verdwenen al die academische waarheden in het niets.
Ik herinner me een broeierig warme dag. Ik zat vast in een hoofd in een auto die vast zat in een brousse waar de wiet tussen de maïs groeide. Gedeeld zweet onder een laag van modder camoufleerde de concepten waarmee ik de mensen rondom mij categoriseerde. Alleen ik bleef een ik omdat ik in een auto bleef zitten en ik had geen wiet nodig om van de wereld te zijn. Ik raasde op de tippen van mijn tenen en tegen topsnelheid door het leven. Regelmatig vervaagden de grenzen van een realiteit die ik als de mijne beschouwde. Regelmatig was ik zo gelukkig dat ik de grens van tristesse raakte. Als opgejaagd wild werd ik op de hielen gezeten door de intensiteit en puurheid van mijn eigen emoties. Wat voor mij de essentie van de dag beloofde te worden, verdween even later in het niets. Ik zat in een ruimte rond een man die in al zijn zwakte een beetje van onder de dekens kwam gekropen. De kamer stonk. Zijn armspieren waren al volledig week geworden en hij zat volledig onder de vliegen. Het zien opvliegen van een zwerm vliegen maakte me bewust van de dood, maakte me ervan bewust hoe dicht leven en dood bij elkaar lijken te staan. De toon in zijn stem herleidde al mijn gedachten tot een geconvergeerd punt en de blik waarmee hij regelrecht mijn ogen inkeek, wiste dat punt in een enkele, vloeiende beweging uit. Het leek oké en ik leek het allemaal wel te kunnen plaatsen, want ik deelde onuitgesproken gedachten en emoties. Tussen de regels van gesprekken die men voerde, sprak ik in stilte. Al kon ik niet uitspreken wat ik in zijn ogen las.
Niet hier, niet daar, maar ergens, nergens met jezelf. Wat je schrijft, schrijf je omdat je het moet schrijven. Woord per woord en liefst geen woord te veel.
In mijn hoofd blijf ik rondtollen tussen vage omschrijvingen die cirkelen rond dat ene moment dat ik wel in woorden wil maar niet kan vatten, maar concreet komt het volgens mij hierop neer. Samen met mijn vrienden werd ik uitgenodigd in een huis waar een man op sterven lag. Dat besef drong pas later tot mij door, ook al zag ik toen wel in dat hij op de dood te wachten lag. Rechtstaan of zitten kon hij niet en de weinige woorden die hij onverstaanbaar probeerde uit te spreken, werden onderbroken door zijn zoon. Hij moest zijn krachten sparen. Als je niet meer kan bewegen en niet meer kan praten, terwijl je wel nog van alles te zeggen hebt, dan is je blik het enige dat rest. Je hele verhaal leg je dan in ogen die dwars door de andere heen lijken te gaan. En ik was op dat moment een andere. Minutenlang bleef die man in mijn ogen kijken. Ik heb mezelf nooit de vraag durven stellen wat er op dat moment in zijn hoofd omging. Als ik er nu over nadenk, dan begint mijn hoofd weer te tollen. Maar concreet komt het volgens mij hierop neer. Die week werkten mijn vrienden en ik samen met de lokale 25
HIV support group. De man vertelde zijn vriend dat hij ons graag had willen ontmoeten, maar dat hij te ziek was om tot bij ons te komen. Chief Katsina vertelde dat aan ons en wij stelden voor om bij hem op bezoek te gaan. Hij heeft dat toegestaan.
In mijn hoofd zou ik het liefst blijven vasthouden aan een of andere filosofische parabel die mooi omschrijft hoe ik op dat moment heen en weer geslingerd werd tussen het leven, de liefde en de dood en als mens in een innige relatie stond samen met een andere mens. De meest gangbare realiteit daarentegen was dat men mij in de eerste plaats niet als mens, maar als blanke zag. Een iemand met Kennis, een iemand vol mogelijkheden, een iemand met oplossingen. Een iemand die je naar de mond praat als je weinig te verliezen hebt. Als je zelf nog weinig te winnen hebt, dan hoef je er geen doekjes om te winden. Dan zeg je luidop dat je oud en ziek bent en binnenkort dood zal gaan. Dat het niet voor jou is dat er dingen moeten veranderen, maar voor je kinderen en je kleinkinderen. Als je niets meer te winnen hebt en zelfs verhinderd wordt te spreken, dan kan je het enkel nog in stilte uitschreeuwen. Een stille schreeuw, een onuitgesproken imperatief die in mijn hoofd blijft weergalmen dat ik dingen moet doen, dat ik dingen moet veranderen. Niet voor hem of niet voor mij, maar gewoon, omdat het moet.
Ik vertelde dat ik in een benarde situatie zit. Ik heb me de afgelopen jaren op verschillende manieren ingewerkt in het thema van ontwikkelingssamenwerking. Wanneer het tot mij doordringt hoe weinig er de afgelopen tientallen jaren, ondanks al het geïnvesteerde geld en de geïnvesteerde intellectuele energie, in essentie is veranderd, hoe weinig resultaten er op grote schaal zijn geboekt, kan ik het hedendaags mainstream discours onmogelijk serieus nemen. Wanneer ik op zoek ga naar alternatieve stemmen, lijk ik te merken dat ze niet veel verder dan sensibilisatie geraken. Wanneer ik mezelf de vraag stel waarom deze alternatieve stemmen er niet in lijken te slagen om voor grondige veranderingen op grote schaal te zorgen en op zoek naar inzichten ga aankloppen bij de filosofie, merk ik dat ik niet veel verder dan een introductie in bepaalde domeinen geraak. Bij hedendaagse kritische/politieke filosofie zie je bijvoorbeeld dat men vanuit postmarxistische invalshoek de Amerikaans ideologische, zelfs dogmatische, heilige Drievuldigheid van democratie, liberalisme en kapitalisme, die zegeviert in onze hedendaagse geglobaliseerde wereld, probeert te ontmaskeren. We worden verondersteld te geloven, of we geloven effectief dat die drie bij elkaar horen. Als je tegen het kapitalisme bent, ben je ook tegen de democratie en tegen de liberalisering. Bovendien wordt het discours gemoraliseerd: wie dat niet gelooft of er zich niet naar gedraagt is een crimineel of een zot. We worden verondersteld te geloven dat er geen alternatief is, want dat we in de geschiedenis aan een eindpunt zijn gekomen. Dat de situatie zoals ze nu is, nooit meer zal kunnen veranderen. Problematisch aan dat dogma is dat er geen duidelijk machtcentrum is die haar verkondigt, maar dat de macht overal zit. We zitten in een situatie waarbij we niet langer doorhebben dat we onderdrukt worden door een autoriteit, omdat we deze autoriteit geïnternaliseerd hebben en we onze eigen en elkaars onderdrukker zijn geworden. We worden geleefd en gecontroleerd. Filosofen 26
zoals Antonio Negri, Alain Badiou, Slavoj Zizek, Chantal Mouffe en Jean-LucNancy delen de idee dat het hedendaagse liberalisme, met zijn nadruk op mensenrechten en vrije meningsuiting structureel allerlei uitsluitingmechanismen inhoudt. Concreet toegespitst op ontwikkelingssamenwerking zie je dat er de laatste jaren een nieuw domein binnen de ethiek is ontstaan: development ethics. Volgens grondlegger Denis Goullet is ontwikkeling niet langer een zaak van de economie, maar ook een kwestie van waarden, van menselijke gedragingen en voorkeuren, zelfgedefinieerde doelen en criteria om te kunnen bepalen welke kosten gemaakt kunnen worden ten functie van verandering. We moeten onderzoeken welke de onderliggende assumpties en waarden zijn wanneer we spreken over het goede leven en de goede samenleving.
Hoewel ik vanuit beide filosofische domeinen met interesse wel enkele boeken en artikels heb gelezen, heb ik niet het gevoel dat het mij veel heeft opgeleverd in mijn persoonlijke zoektocht. De antwoorden waarnaar ik op zoek lijk te zijn, leek ik daar onmogelijk te kunnen vinden. De afgelopen vijf jaar heeft het me ontzettend veel moeite gekost om mezelf ervan te blijven overtuigen dat ik niet gek, lui, naïef of gewoonweg te dom was, wanneer ik voor mezelf vaststelde dat het mainstream discours over ontwikkelingssamenwerking, de alternatieve stemmen over ontwikkelingssamenwerking en de academische filosofie waarbinnen ik opgeleid ben, in essentie „iets‟ lijken te delen, waarvan ik voel dat ik er geen deel van wil uitmaken. Het lijkt alsof ik opnieuw zeventien ben, mijn huidige situatie niet kan begrijpen, maar wel duidelijk voel dat verandering nodig is en dat ik voor verandering kan zorgen.
Ik geloof dat het leven zich afspeelt op de momenten dat je het leven met andere mensen deelt. Ik geloof dat wat je tijdens die momenten vertelt en wat je op die momenten doet, de enige momenten zijn die er werkelijk toe doen en de enige momenten zijn dat je in de buurt van „de waarheid‟ kunt komen. Ik geloof dat leven delen, is, waar het leven om draait. Elke keer opnieuw sta ik ervan versteld hoe goed ik kan zijn om in een minimum van tijd in staat te zijn om mijn leven met andere mensen te delen. Zelfs met mensen die ik totaal niet ken. Ik moet terugdenken aan december toen de universiteit gedurende twee weken een gebouw op het SintPietersplein openstelde voor de noodopvang van een veertigtal asielzoekers. Toen ik daar de eerste dag langsging om te kijken wat ik er als vrijwilliger precies kon doen, werd ik getroffen door een ontzettend krachtig, moeilijk onder woorden te brengen, gevoel. Ik voelde dat ik daar op dat moment moest zijn. In al mijn impulsiviteit heb ik mijn huidige leven toen gepauzeerd en ben ik volledig in die ervaring gesprongen. Van het begin tot het einde heeft mijn leven zich daar afgespeeld. De weinige momenten dat ik er niet was, maakte ik ruzie met mijn filosofenvrienden. Ik was erg verontwaardigd dat nu het leven voor de deur stond, ze de confrontatie met het leven niet wouden aangaan, terwijl ze voortdurend praten en discussiëren over datzelfde leven en hoe het beter zou moeten. Maar, ze hadden 27
geen tijd, want ze moesten studeren. Ik heb in die twee weken niet gestudeerd, maar wel ontzettend veel van het leven geleerd. Ik leerde hoe je met mensen het leven kunt delen, zelfs wanneer je helemaal geen enkele achtergrond of taal deelt. Ik leerde dat het zelfs veel gemakkelijker is om het leven te delen wanneer je niet kan terugvallen op een vocabularium dat jij als vanzelfsprekend beschouwt. Ik leerde dat je daarvoor wel in het reine met jezelf moet zijn en met je voeten op de grond moet staan. Dat je de confrontatie moet durven aangaan om je eigen waarheden en zekerheden op het spel te zetten om samen met iemand anders naar een gedeelde waarheid te kunnen zoeken. En ook al ben ik me bewust van de schoonheid en de kracht van een menselijk leven, toch heb ik de afgelopen jaren veel met mezelf in de knoei gelegen. Voornamelijk tijdens de examenperiodes en de periode waarin ik met deze thesis ben bezig geweest. Ik denk dat het komt omdat ik op zo‟n momenten verondersteld werd te geloven dat ik aanstalten op de waarheid kon maken binnen de grenzen van mijn eigen hoofd. Ik werd geleerd om informatie te verwerken, zelfstandig en kritisch te reflecteren en op een zinnige manier met anderen te kunnen praten. Van leven delen was geen sprake, het beste wat je kon doen, was ideeën delen.
Ik voel me gevangen in het intellectuele klimaat waarin ik opgegroeid ben. Het besef dat (wetenschappelijke) kennis het nieuwe dogma is en dat de academie, de nieuwe God, als een marionet bespeeld wordt door een onzichtbare hand, is alles behalve recent. Dat mondiale problemen stilaan uit hun voegen beginnen te barsten evenmin. En toch blijven we binnen onze academische bubbel doen alsof onze neus bloedt en spelen we ons spel van kritiek geven op de kritiek van de kritiek. Geïmmobiliseerd door kennis en door frustratie omdat ik merk dat ik niet verder geraak dan het gebruiken van vage omschrijvingen, simplificaties en veralgemeningen om mijn punt te maken, kan ik niet anders dan terugvallen op mezelf, mijn eigen persoonlijke ervaringen om het antwoord op de vraag wat het voor mij betekent om een filosofe te zijn. Dat antwoord laat me beseffen dat we in een intellectuele impasse zitten.
Dat er wel degelijk een impasse van het academisch denken met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking is, leid ik af uit het volgende fenomeen. Sharp en Briggs waren gefrustreerd dat er tussen twee studievelden, namelijk development studies en postcolonial studies, die beiden cirkelen rond het thema van ontwikkeling, amper tot geen betekenisvolle dialoog is. De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet: de eersten zouden voortdurend lijken vast te lopen in een Eurocentrisch, modernistisch en neokolonialistisch discours, terwijl de laatsten reële problemen zouden negeren. Hoewel ze in essentie hetzelfde thema raken, is er sprake van een verschillende politieke houding en het gebruik van een verschillend gespecialiseerd taalgebruik. Omdat Sharp en Briggs geloven dat een samenwerking tussen deze velden tot een alternatieve conceptualisatie van
28
ontwikkelingssamenwerking zou kunnen leiden, stelden ze een artikelenreeks samen waarbij men bruggen tussen de verschillende studievelden probeert te bouwen. Development studies is an applied field of social science – managerial in thrust, practical in orientation, and in thrall historically to economic theories and Technologies. It aims to develop theory and practice that can assist countries of the so-called Third World in achieving economic targets and higher, sustainable standards of living. Postcolonial studies is not an applied field. Associated with the humanities, and often based in academic departments of language, history and cultural studies, it re-examines a long historical, cultural and spatial record in which colonies and post colonies appear as (problematic) children of European history. Postcolonial theory also looks at interpenetrating hybridities of all us experience as a result of the world-historical experience of colonialism (Sylvester) De ontwikkelingssamenwerking impasse situeren ze op twee vlakken. Langs de ene kant de door de jaren negentig ontstane frustratie omdat men besefte dat er ondanks de veelheid aan theorieën helemaal geen baanbrekende resultaten in de werkelijkheid te bespeuren waren. Langs de andere kant door het ontstaan van anti en post- development bewegingen voor wie ontwikkelingssamenwerking niet meer dan een nieuw neokoloniaal project leek te zijn. Deze impasse stelt ons dan ook de volgende vraag: if we see development as a potentially neo-colonial enterprise, is it ever possible to recover the sense of the development project as an altruistic endeavour with emancipatory potential?‟ Herein lies the apparent confinements of postcolonial challenge. If we are always already created through the discourses of power/knowledge, which have historically created the geography of the Occident/Orient, West/East, North/South, what possibilities do we have of stepping outside and establishing real communication? If not, are we deluding ourselves into thinking that we can help to effect change? Mckinnon doet alvast een constructieve poging om die postkoloniale uitdaging aan te gaan. In feite situeert ze haar onderzoek binnen het grotere project van Gibson en Graham waarover we het in deel 3.1 hadden. Ze vertelt ons dat men op deze neokoloniale kritiek voornamelijk heeft gereageerd door van koers te veranderen. Als de grote globale verhalen met hun professionals vol expertise teleurstellen, dan kunnen er misschien wel antwoorden gevonden worden bij participatieve benaderingen. Ze stelt dat deze benadering gekleurd door een discours van het lokale (het in rekening brengen van lokale kennis en het in kaart brengen van lokaal gedefinieerde noden en prioriteiten) zo prominent is geworden, dat we misschien zelfs kunnen spreken van een nieuwe orthodoxie. Hoog tijd voor haar dus om zowel de positieve als de negatieve effecten van deze „pro-localism‟ benadering in beeld te brengen.
29
Centraal in haar analyse staat de post-development professional. Dit is iemand die professioneel te werk gesteld is binnen het ontwikkelingssamenwerkingverhaal, die zich bewust is dat hij of zij eigenlijk bijdraagt tot het in stand houden van het globale plaatje, maar die desalniettemin gelooft dat hij of zij een wezenlijk verschil kan maken in een lokale context. Mckinnon ziet een gelijkenis tussen missionarissen, ontwikkelingssamenwerkingwerkers en etnografische onderzoekers. Allen gedragen ze zich als een soort van mythisch subject: zij zijn het middel om tot een universeel goed te komen, „a moral duty that is above politics‟. Aangezien zij samenwerken met „de andere‟, of die nu gekarakteriseerd wordt als primitief, onderontwikkeld of benadeeld, zijn zij degenen die de andere en zijn taal kunnen begrijpen en vertalen. Zij maken transformatie en emancipatie mogelijk. Mckinnon wijst op „a variation of such ideas of progress informed by a longstanding ideological tradition in Western thought‟. En binnen deze vooruitgangsideologie is het het professionele subject dat vooruitgang brengt „in terms of a universal ethic of aid and assistance that is based in the local‟. We zien hoe ethiek een belangrijke rol lijkt te krijgen: het draait erom hoe je als ontwikkelingssamenwerkingwerker binnen dat lokale een goede professional kan zijn, ervan uit gaand dat je simpelweg door het idee er voor de mensen te zijn, je buiten de gangbare politiek kan staan. Een veelvoorkomende kritiek is dat het discours van participatie enkel om een oppervlakkig engagement zou gaan en in geen geval aanstalten zou maken tot een „deep empowerment‟. Volgens Mckinnon gaat dat een beetje kort door de bocht en nuanceringen maakt ze aan de hand van een casestudy. Zo wijst ze erop dat deze benadering niet enkel oog heeft voor het professionele subject, maar ook „the local‟ wordt voortaan gezien als een subject met lokale wijsheid dat zichzelf kan laten horen en dat een partnership met het professionele subject kan aangaan in functie van een betere toekomst. Daarenboven leidt het ruimte laten voor andere vormen van kennis ertoe dat onze westerse wetenschappelijke benadering in vraag wordt gesteld. Er worden mogelijkheden gecreëerd om over te schakelen naar een meer complexe kijk op de zaken die diversiteit in denken toelaat. „but we don‟t want to repeat the mistakes from other countries. We don‟t want people from other countries to tell us what to do when they have hurt their own people. There are many ways to look at the problem‟ Ook David Simon spoort ons aan om verder te kijken dan de karikatuur die door de anti-development beweging momenteel wordt gemaakt, waarbij ze pretenderen dat ontwikkelingssamenwerking om één monolitisch uniform project zou gaan. In de realiteit is er een veel grotere diversiteit aan ideologieën.
3.4 Is een revolutie in denken mogelijk?
30
Vooraleer we een antwoord kunnen vinden op de vraag of een revolutie in denken mogelijk is, dienen er zich twee bijkomende vragen aan. Wat verstaan we onder een revolutie in denken en waarom is een revolutie in denken nodig.
Heel eerlijk? Geen flauw idee hoe ik die vragen op dit moment ooit in woorden moet kunnen beantwoorden . Ik heb het gevoel dat mijn verstand zelf te veel gemanipuleerd is door de hedendaagse manier van denken en dat ik er op dit moment niet in zal slagen om een zinnig antwoord te formuleren. Het beste wat ik gewoon kan doen is het verzet dat ik voel te vertalen in handelingen. En dat is dan ook waar ik het in het volgende hoofdstuk over wil hebben.
'De Weg waarover gesproken kan worden, is niet de constante Weg; de naam die je kunt benoemen, is niet de constante naam.' (Daodejing, vertaling Jan De Meyer)
'Woorden bestaan vanwege hun betekenis, en als je die betekenis begrepen hebt, dan kun je de woorden vergeten. Waar zal ik iemand vinden die de woorden is vergeten, zodat ik een woordje met hem kan spreken!' (Zhuangzi, vertaling Kristofer Schipper, p. 355)
31
4– Kan een revolutie in doen leiden tot een revolutie in denken?
4.1 Wie zijn de actoren die doen?
Develtere zag ontwikkelingssamenwerking als 1) een gemeenschap van ontwikkelingsactoren, 2) een arena met voldoende conflictstof en 3) een markt met veel transities. Hij benadrukt dat we ons niet moeten blindstaren op deze kenmerken, dat ontwikkelingssamenwerking nooit uitsluitend één aspect volledig belichaamt, maar dat we deze kenmerken als ideaaltypes moeten zien om ons te helpen ontwikkelingssamenwerking beter te verstaan. Knutsson maakt een ander onderscheid wanneer hij het over de actoren heeft, voor hem vormen 1) de staat, 2) de markt en 3) de burgermaatschappij tezamen een „historisch blok‟ waar er een voortdurende strijd is over kennis, betekenis en waarden over ontwikkelingssamenwerking. Dit komt omdat de verschillende actoren verschillende bezorgdheden hebben, respectievelijk veiligheid, business en welzijn. Het resultaat van deze stellingenoorlog bepaalt het discours over ontwikkelingssamenwerking waarmee men spreekt. Vanzelfsprekend is dat wie het meeste macht heeft, zijn stem sterker kan doordrukken.
Laten we dit even concreet proberen voor te stellen. In wat volgt een korte inleiding van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, zodat we een zicht kunnen krijgen op de rol van de staat en de burgermaatschappij binnen de Belgische ontwikkelingssamenwerking. We overlopen eerst de Belgische wetgeving, daarna de verschillende actoren. 4.1.1
Belgische Wetgeving
Op 25 mei 1999 werd er in België een wet vastgelegd betreffende de internationale ontwikkelingssamenwerking. Art. 3. De Belgische internationale samenwerking heeft als hoofddoel de duurzame menselijke ontwikkeling, te realiseren door middel van armoedebestrijding, op basis van het concept «partnerschap» en met inachtneming van de criteria voor ontwikkelingsrelevantie.
32
De Belgische Internationale samenwerking draagt in dit kader bij tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en versterking van de democratie en van de rechtsstaat met inbegrip van het principe van goed bestuur, alsook tot het respecteren van de menselijke waardigheid, van de rechten van de mens en van de fundamentele vrijheden, met een bijzondere aandacht voor het bestrijden van elke vorm van discriminatie omwille van sociale, etnische, religieuze, levensbeschouwelijke redenen dan wel op basis van het geslacht. De federale samenwerking bevordert de synergie met de samenwerking vanwege de gemeenten, de provincies, de gewesten, de gemeenschappen en Europa, met de bedoeling er uitbreidende effecten van te verkrijgen die op termijn voordelig zijn voor de bevolkingsgroepen die de bijstand genieten. Teneinde de doelstelling van duurzame menselijke ontwikkeling te realiseren zal de Belgische internationale samenwerking de socio-economische en socio-culturele ontwikkeling en de versterking van het maatschappelijk draagvlak in de partnerlanden helpen bevorderen alsook de Belgische publieke opinie sensibiliseren. «duurzame ontwikkeling»: ontwikkeling, gericht op de bevrediging van de actuele behoeften, zonder de behoeften van de komende generaties in gevaar te brengen, en waarvan de verwezenlijking een veranderingsproces vergt waarbij de aanwending van de hulpbronnen, de bestemming van de investeringen, de gerichtheid van de technologische ontwikkeling en de institutionele structuren worden afgestemd op zowel toekomstige als huidige behoeften «partnerschap»: actieve en participatieve manier van samenwerking tussen partners in het kader van de ontwikkelingssamenwerking; dit gebeurt met een bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van de lokale capaciteiten, voor de decentralisering van de interventies naar de doelgroepen toe en voor een grotere responsabilisering van het partnerland, inzonderheid door de overheidsdiensten, de civiele maatschappij en de economische privé-sector van het partnerland bij het ontwikkelingsproces te betrekken «goed bestuur»: methode die beoogt het beheer van de institutionele capaciteiten, het besluitvormingsproces van de overheden en het beheer van de overheidsgelden te optimaliseren met inachtneming van de democratie, de rechtstaat alsmede van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;
We zien hoe hedendaags internationaal aanvaardde/gebruikte termen in de wetgeving gehanteerd worden. Hieruit kunnen we afleiden dat we deze wetgeving niet los kunnen zien van de internationale context. Dit sluit aan bij wat Develtere onder de tendens tot internationalisering verstond.
Een andere wetgeving omtrent ontwikkelingssamenwerking daterend van 31 december 2002
In het jaarrapport van 11.11.11 lezen we dat België in 2010 0,64% van haar BNI aan officiële ontwikkelingssamenwerking heeft besteed. Komt daar ook nog eens bij dat een deel van dat budget gegaan is naar het kwijtschelden van schulden, een aantal uitgaven van Fedasil (bijvoorbeeld het financieren van vrijwillige terugkeer van asielzoekers) en kosten van buitenlandse studenten. Niet ten onrechte spreekt men over opgeblazen hulp aangezien deze kosten „die niets te maken hebben met armoedebestrijding of duurzame ontwikkeling‟ totaal iets minder dan een vierde van het totaalbudget in beslag nemen.
33
4.1.2
1.
De actoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking
1e pijler: directe bilaterale samenwerking
Dit gaat om een samenwerking tussen overheden in het Noorden en het Zuiden. De federale overheidsdiensten die in België verantwoordelijk zijn voor ontwikkelingssamenwerking zijn die van Buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. 2.
2e pijler: multilaterale ontwikkelingssamenwerking
Hiernaast wordt er ook in internationale organisaties geïnvesteerd, voornamelijk via volgende kanalen: Verenigde Naties, de Wereldbank en de Europese commissie. Om de coherentie en doeltreffendheid van de multilaterale ontwikkelingssamenwerking te verhogen, koos ons land in 2009 resoluut voor een nieuwe multilaterale donorpolitiek. Het nieuwe financieringsbeleid voor multilaterale instellingen geeft voortaan de voorkeur aan core funding in plaats van geoormerkte bijdragen. België zal uitsluitend nog de algemene budgetten van zijn multilaterale partnerorganisaties ondersteunen. De financiering van apart opgezette projecten (geoormerkte bijdragen) wordt tot een minimum herleid. Partnerorganisaties zien zich zo meer gegarandeerd van de voorspelbaarheid van de middelen, en er is heel wat minder versnippering. Tegelijk wint België hiermee aan gewicht in de betrokken instellingen.
3.
3e pijler: bilaterale ontwikkelingssamenwerking
Dit gebeurt via NGO‟s, universiteiten, wetenschappelijke instellingen en vakbonden
4.
4e pijler
Een definitie die door Tom de Bruyn en Huib Hyse en wordt voorgesteld is de volgende: De vierde pijler van ontwikkelingssamenwerking omvat alle actoren - die initiatieven nemen op het vlak van ontwikkelingssamenwerking – die niet behoren tot de erkende bilaterale overheidssamenwerking (eerste pijler),multilaterale overheidssamenwerking (tweede pijler) of de door de overheid erkende niet-gouvernementelesamenwerking (derde pijler) met het Zuiden. In de praktijk verwijzen “vierde pijlerorganisaties en -initiatieven” naar organisaties en initiatieven die een zekere mate van engagement ten opzichte van ontwikkelingssamenwerking in termen van tijd, organisatie en arbeidsmiddelen (die vrijwillig kunnen zijn) inhouden
4.2 Welke actoren kunnen tot revolutie leiden?
Laten we voortbouwen op hetgeen we in vorige onderdelen gezien hebben. Ook al heb ik geen duidelijk (werk)definitie van het concept revolutie gegeven, stel dat we revolutie begrijpen als een 34
grondige en structurele ombuiging die plaatsvindt op subjectniveau. Is er dan een verschil tussen het professionele subject uit de eerste, tweede of derde pijler en het subject uit de vierde pijler?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, ontleden we eerst even het antwoord op de vraag die Tom de Bruyn en Huib Hyse zich in hun onderzoek omtrent de vierde pijler (uitgevoerd in opdracht van het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking) stelden, meer bepaald wat de mogelijke bijdrage van de vierde pijler voor ontwikkelingssamenwerking kan zijn. Als belangrijkste meerwaarde stelt men dat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking bij de bevolking verbreed wordt. Bewustwording en sensibilisering sijpelt meer en meer door, waardoor een nieuw publiek bij het thema betrokken wordt. De vierde pijler kan een ander licht laten schijnen op bepaalde sectoren en maatschappelijke groepen en innovatieve manieren van werken (of het nu gaat om mensen te mobiliseren of fondsen te werven) kunnen ontstaan. Daarenboven worden nieuwe werkvormen tussen Noord en Zuid geïntroduceerd. Ze dagen de klassieke pijlers en hun traditionele manier van werken uit. Vanuit deze hoek zie je dan ook dat men bezorgd is over de duurzaamheid en de structurele bijdrage van deze waaier aan initiatieven, over de verdere fragmentatie en incoherentie van ontwikkelingsinspanningen door de diversiteit van deze nieuwkomers de ontwikkelingsinspanningen en over de mogelijkheid om terug te keren naar paternalistische houdingen die geen rekening houden met participatie en eigenaarschap van de lokale bevolking. Je kan duidelijk zien hoe deze angst om controle te verliezen tot een tendens leidt om de vierde pijler zoveel mogelijk te professionaliseren. Men verwacht dat een missie en ambitie duidelijk verwoord wordt, dat er op een ethische manier aan fondsenwerving en vrijwilligerswerking gedaan wordt, dat er over structuraliteit, duurzaamheid en partnerschap en eigenaarschap van de lokale bevolking , dat men bijdraagt tot sensibilisatie, samenwerkt met gelijkaardige bestaande initiatieven en dat er duidelijk geëvalueerd wordt. Een vraag die in het rapport letterlijk gesteld wordt is “of en hoe de overheid en VAIS (en de andere gevestigde actoren) deze ontwikkelingen al dan niet actief wil (bij)sturen, ondersteunen of begeleiden op middenlange termijn”. Een fenomeen dat je ziet is dat gemeenten en provincies de vierde pijler op allerlei manieren, financieel en met kennis, willen ondersteunen.
Het lijkt alsof men vanuit goede bedoelingen de vierde pijler zo veel mogelijk in het klassieke systeem probeert in te lijven.
Hier op verdergaand denk ik inderdaad dat er een verschil is tussen een subject van eerste, tweede en derde en tussen een subject uit de vierde pijler. Laat ons even terugkeren naar Sennett. Die vertelde dat mensen binnen onze huidige samenleving hun werk vaak als hun identiteit gaan beschouwen. Dit betekent dat we door deze mentaliteit, deze manier van omgaan met de werkelijkheid, bepaalde waarden gaan overnemen in onze leefwereld. Zo had het bijvoorbeeld over een consumerend korte 35
termijn denken. Dit betekent dat de kans groot is dat deze waarden weerspiegeld worden in de manier waarop jij met de realiteit en met de ander omgaat. Ik verdedig de stelling dat hoewel iedereen vatbaar is voor deze mentaliteit, de kans groter is voor mensen die op een professionele manier omtrent ontwikkelingssamenwerking werken om deze mentaliteit met zich meedragen. Praat ik in het ijle? Ik denk terug aan de drie jaar dat ik voor 11.11.11 workshops gaf. Op die drie jaar waren er drie verschillende verantwoordelijken de revue gepasseerd en op die drie jaar werd er ook op geen enkel moment rekening gehouden met de structurele feedback die van de workshopgevers kwam om de workshops te verbeteren, want, er was geen budget voor aanpassingen. Ik herinner me ook dat er een belachelijke grote concurrentie was tussen de grote ngo‟s, als het neerkwam op workshops reserveren bij de secundaire scholen. Dezelfde concurrentie doet me terug denken aan mijn eerste vierde pijler bijeenkomst op provinciaal niveau. Mijn verwachtingen om lotgenoten te ontmoeten, vielen als een kaartenhuisje in elkaar toen ik verwelkomd werd met zure gezichten die me al vlug duidelijk maakten, dat hun deel van de financiële pot zou verkleinen, als ik een nieuw project zou indienen. Hetzelfde verhaal toen ik naar de prijsuitreiking van De Pluim ging en vol afgunst en jaloezie bekeken werd omdat ik €1500 meer dan hen gekregen had. Ik denk terug aan de vierdepijler conferentie met drinken, eten en oranje decoratie die naar mijn gevoel eerder vlak voor de verkiezingen voornamelijk in scène werd gezet om Kris Peeters op een goed dagblaadje bij de gewone mensen, die zo‟n fantastisch werk in de maatschappij leveren, te zetten. Ik geloof dat het mogelijk is voor de vierde pijler om tot een revolutie, een grondige structurele verandering, om misschien zelfs tot een nieuwe politieke cultuur te kunnen komen, maar dan geloof ik wel dat de vierde pijler zich qua ideologie zoveel mogelijk afzijdig dient te houden van „staat‟ en „markt‟.
Dan volgt natuurlijk de vraag hoe je je afzijdig kan houden van de heersende ideologieën. Hoe kunnen we ons een revolutie voorstellen gegeven de tendensen van internationalisering en vermaatschappelijking? Een mogelijk voordeel van de vermaatschappelijking is dat ontwikkelingssamenwerking niet langer beperkt is tot de officiële instanties en dat er dus mogelijkheden tot alternatieven zijn en nieuwe ideeën kunnen groeien en bespreekbaar worden. Een mogelijk nadeel is dat de vierde pijler makkelijker in het verlengde van de officiële instanties kan beginnen lopen. Een moeilijkheid voor de vierde pijler is om niet te plooien voor het internationale dominerende discours of voor het idee dat er een internationaal dominerend discours is. Een mogelijkheid voor de vierde pijl om te beseffen dat het internationale discours niet heilig is, is het besef hoe relatief het concept internationaal is. Kyoto is een mooi idee, maar wat stelt het voor wanneer de grootste vervuilers er zich niet aan binden? De VN is een mooi instituut, maar wat stellen ze voor zonder al te veel concrete slagkracht in de wereld?
36
Betekent dit alles dat de mogelijkheden om tot een revolutie te komen volledig en enkel en alleen naar microniveau gekatapulteerd kunnen worden?
5
– Actoren met een nieuwe manier van doen?
5.1 Marc Colpaert “Hoewel ontwikkelingsamenwerking meestal door de (economisch-politieke) macro- en mesobril kan en mag bekeken worden, hecht ik toch ook groot belang aan de (socio-culturele) micro-wereld van de deskundige, de coöperant of de vrijwilliger. Mijn stelling is dat in alle gevallen de inachtneming van de cultuur van een groep of van een individu mede bepalend is voor het al dan niet welslagen van een noodzakelijke dialoog over zaken die het algemeen (macro/meso) belang en algemeen welzijn aangaan.” Zoals we uit het citaat kunnen afleiden gaat ontwikkelingssamenwerking voor hem hand in hand met cultuur. Ook zien we dat Colpaert focust op kleinschalige participaties, die van onderuit komen. Opmerkelijk is dat hij in Tot waar de beide zeeën samenkomen nergens het begrip „ontwikkeling‟ of „ontwikkelingssamenwerking‟ gebruikt. Colpaert tracht aan te tonen dat verbeelding een noodzakelijke voorwaarde is om een interculturele dialoog aan te kunnen gaan. Een interculturele dialoog wordt voorafgegaan door een (inter)levensbeschouwelijke dialoog en is essentieel om tot een partnership te kunnen komen. Volgens mij is Colpaert op zoek naar de „mogelijkheidsvoorwaarden van ontwikkelingssamenwerking‟. In mijn interpretatie van het boek is hij is op zoek naar wat er dient te gebeuren alvorens er over „ontwikkelingssamenwerking‟ sprake kan zijn.
Volgens Colpaert moeten we bewust worden van onze eigen culturele context, onze eigen blik op de werkelijkheid. Hij heeft het over een analytische en totaliserende houding van het westen die niet omkan met onzekerheid en die consequent het pad van het economisch utilitarisme is blijven volgen waarbij de verbeelding, het intuïtieve en het creatieve voortdurend naar het individuele privédomein werden verwezen. Voegen we daar ook nog eens de christelijk geïnspireerde gevechten voor een rechtvaardige wereld aan toe, dan komt de uitkomst van deze optelsom er op neer dat onze Europese context geen plaats voor de cultureel andere heeft.
Een standpunt dat door Hans Achterhuis in Filosofen van de derde wereld gedeeld wordt. Meer dan 30 jaar geleden stelde hij al dat begrippen zoals modernisering en ontwikkelingshulp gewoon een vertaling waren van de Westerse roeping „om via deze hulpactiviteiten zijn idee over de maatschappij, zijn model van beschaving aan de rest van de wereld op te leggen‟. Achterhuis plaatst dit binnen het 37
kader dat West-Europa in de loop van de twintigste eeuw haar economische, politieke en militaire hegemonie is verloren en enkel nog teert op het idee dat zij het voor het zeggen heeft: het Europese denken als het overwegend goede, universele denken. Hij heeft het over „de beperktheid van de westerse wetenschapsopvatting en van het westerse mens- en maatschappijbeeld‟, „de westerse wetenschap met haar – vaak impliciete – pretenties van waardevrijheid, objectiviteit en universaliteit‟. De westerse filosofie, afgesloten in esoterische zelfgenoegzaamheid, met haar strenge eisen van systematiek en coherentie blijft evenmin vrij van kritiek.
Wat Colpaert volgens mij wil zeggen is dat hoewel ontwikkelingssamenwerking doorheen de geschiedenis zo vaak van concept en van invulling is veranderd, het meegeven van een waardemodel in onze assistentie, hulp of samenwerking een constante is gebleven. En daar wil hij vanaf. De uitweg situeert hij op microniveau. Hieruit leid ik af dat het probleem ook op microniveau afspeelt: de manier waarop wij naar „de andere‟, „de mens‟ kijken. De paden die Colpaert in zijn boek bewandelt, zijn behoorlijk wollig. In essentie komt het er volgens mij op neer dat we een dubbele opdracht te volbrengen hebben vooraleer we tot een interculturele dialoog kunnen komen. Enerzijds moeten we leren bewust worden en aanvaarden dat onze manier van denken niet de enige en niet de juiste manier van denken is. Anderzijds moeten we binnen onze manier van omgaan met de werkelijkheid terug ruimte maken voor “mythos”. Wat hij hiermee bedoelt is dat onze cultuur vervreemd is geraakt van en zelfs vijandig is geworden tegenover „het spirituele‟. Sinds de 20ste eeuw zijn we volgens hem van het ene nihilistische beeld in het andere getuimeld en zitten we opgesloten in een reductionistisch mensbeeld waar onze rijke cultuur binnen een cynische tijd verscholen is geraakt achter een oppervlakkige consumptielaag. Onze huidige samenleving mag dan wel materieel erg rijk zijn, ze biedt geen ruimte voor bezinning. Daarenboven lijkt onze extreme fixatie op rationaliteit lijkt ons als mensheid niet te behoeden voor barbarij. Volgens Colpaert moet je om elkaar te verstaan zoeken naar iets wat je samen deelt. Het pluralisme van de mythos veronderstelt een radicale relativiteit die ten grondslag ligt aan alle menselijke concepten van de werkelijkheid en aan de werkelijkheid zelf. Hij stelt dat een dialoog tussen verschillende culturen niet kan plaatsvinden door de confrontatie van twee logoi. „De dialectiek van de logos kan zeer vruchtbaar zijn binnen een cultuur, maar schiet tekort in de ontmoeting tussen culturen die vertrekken uit fundamenteel verschillende veronderstellingen.‟
5.2 Evaluatie
Waarin verschilt deze visie van hetgeen in de vorige hoofdstukken is besproken? Colpaert trekt ontwikkelingssamenwerking uit haar gangbare politieke, economische en zelfs professionele context. Het wordt een fenomeen door en voor subjecten dat zich uitsluitend nog binnen het ethische domein 38
lijkt af te spelen. Het komt er op neer om met„de andere‟ op gelijke voet te kunnen „dialogeren‟. Er wordt niet langer gesproken over materiële problemen en oplossingen: het probleem situeert zich in onze mentaliteit, in ons Westerse objectiverend mensbeeld dat we op de kop toe aan niet-Westerlingen opdringen. Hoewel Colpaert vol goede bedoelingen zijn westerse vooroordelen achterwege probeert te laten, lijkt hij er net grandioos in te tuimelen door de westerse mens als een mythisch subject te blijven zien. Een subject dat na een kritische kijk in eigen boezem de dialoog met de andere start. De dialoog die is asymmetrisch, er is altijd iemand die moet beginnen. Het lijkt alsof het subject, zonder dit allemaal te beseffen en luidop uit te spreken, een klik heeft gemaakt: het brengen van verandering en verbetering is niet langer een materiële, maar een ideële kwestie. Het „westers‟ subject heeft haar gebreken ingezien en ook al neemt het subject een meer bescheiden rol in, toch is het hetzelfde subject dat met een oplossing komt aandraven: er moet en zal gedialogeerd worden. Je kan natuurlijk opwerpen dat Colpaert nergens luidop zegt dat het de Westerse mens is die de dialoog begint of moet beginnen. Maar laten we nuchter zijn, binnen de context van ontwikkelingssamenwerking is het 'de Westerse mens' die de stap naar het 'Zuiden' zet. Omdat hij de middelen, de vrije tijd en de behoefte blijkt te hebben om een dialoog aan te gaan. Wordt zonder een concreet, politiek framework van wat ontwikkelingssamenwerking inhoudt of zou moeten inhouden „de andere‟ net niet opnieuw geobjectiveerd om een eigen zingevingvacuüm op te vullen? Laten we oppassen om het kind zeker niet met het badwater weg te gooien. Dat Colpaert het hele verhaal van ontwikkelingssamenwerking naar een microniveau brengt en daarbij termen zoals gelijkwaardigheid, dialoog en partnership gebruikt, past perfect binnen het gangbare „pro-localism‟ discours. Colpaert zegt belangrijke dingen. Maar er zijn ook veel belangrijke dingen waarover hij niet spreekt.
1. Wat (willen) we onder ontwikkelingssamenwerking verstaan? Ontwikkeling tot louter een mentaliteitverandering reduceren, schiet voor mij tekort omdat het de materiële noden in „de derde wereld‟ ontkent.
2. Hoe kunnen we de rol van economie zijn binnen dit plaatje? Als we het economische facet binnen onze ontwikkelingssamenwerkingvisie niet willen loslaten, maar toch op zoek willen gaan naar verandering, dan kunnen we misschien inspiratie op doen bij Ethan Miller. Miller vertelt dat er in de realiteit een waaier aan „grassroot‟ economische initiatieven bestaat, die ondanks hun diversiteit bepaalde waarden deelt die in schril contrast staan met de waarden van de dominante economie. Hij heeft het over een cultuur van samenwerking in plaats van competitie, relaties die gekenmerkt zijn door wederzijdse hulp en solidariteit in plaats van isolatie, het delen van verantwoordelijkheid en het direct democratisch maken van beslissingen in plaats van structuren die 39
gekenmerkt worden door gecentraliseerde controle, het versterken van de diversiteit van lokale culturen en omgevingen in plaats van het opleggen van een globale monocultuur en tot slot het in rekening brengen van sociale, economische en milieuvriendelijke rechtvaardigheid in plaats van het voorop stellen van winstbejag. Miller heeft het over solidariteitseconomieën.
Beginning from a core belief that people are deeply creative and capable of developing their own solutions to economic problems, and that these solutions will look different in different places and contexts, a solidarity economy approach seeks to make existing and emerging alternatives visible and to link them in mutually-supportive ways. The core idea is simple: alternatives are everywhere and our task is to identify them and connect them in ways that build a coherent and powerful movement for another economy. In this way, solidarity economy is not so much a model of economic organization as it is a process of economic organizing; it is not a vision, but an active process of collective visioning. Interessant hoe Miller economische alternatieven met sociale bewegingen verbindt, „an economy and culture beyond capitalism‟. Ook Miller wijst er ons op hoe we aangeleerd worden om in een kapitalisme of communisme –dichotomie te leren denken, waarbinnen de mens niet meer is dan iemand die werkt en consumeert, geld verdient en uitgeeft. Wie niet in dit plaatje past is onproductief of onderontwikkeld. En voor alternatieven lijkt er geen ruimte te zijn.
3. Een politiek en ethisch subject dat intermenselijk interageert, globaal denkt en lokaal samenwerkt Tot slot mis ik ook een politieke dimensie in Colpaert zijn mensbeeld. Ik geloof dat hij de denkfout maakt dat mensen boven of buiten de politiek kunnen staan.
40
6 – Toepassing 6.1 intermezzo
Ik wil kort even een methodologische intermezzo maken. Zoals ik in het begin vertelde bestaat mijn “meta-onderzoek” eruit dat ik bepaalde taoïstische inzichten zou toepassen bij het schrijven van deze thesis. In het vorige deel heb ik geprobeerd om op zo‟n eerlijk mogelijke manier een overzicht te geven over ontwikkelingssamenwerking. Natuurlijk is dat overzicht gekleurd door de manier waarop ik de afgelopen jaren met dit thema in aanraking ben gekomen en ik heb dan ook helemaal de pretentie niet om te beweren dat mijn interpretatie objectief zou zijn. Ik heb geprobeerd om alle informatie die ik onderweg ben tegen gekomen in een coherent verhaal te gieten, dat voor mijn persoonlijke zoektocht van waarde is. Momenteel ben ik in mijn denken op een punt gekomen waarop ik merk dat ik mij helemaal niet langer kan wegsteken achter academische analyses. Als ik op een eerlijke manier een stelling over „an ethics of the local‟ en misschien zelfs nog specifieker „an ethic of the self‟ verder wil uitwerken, in gedachten houdend dat ik van mezelf verlang dat ik de ideeën die ik wil verdedigen ook in mijn handelingen wil belichamen, dan is het tijd om „the self‟ onder de loep te nemen.
Het is erg belangrijk om in te zien dat ik geen enkel geval aanstalten maak om tot een zogezegd objectief model te komen. Het is enkel mijn doelstelling om tot een model te komen dat werkbaar kan zijn binnen mijn eigen leven. Een model waarmee ik verder aan de slag kan nadat thesis ingediend is. Ik heb geen enkele zekerheid of mijn hele gedachtegang in de realiteit wel van enige waarde zal zijn. Misschien heb ik in mijn mentaal isolement wel cruciale denkfouten gemaakt waardoor ik bij de uitvoering van mijn ideeën vlug met mijn hoofd tegen de muur zal lopen. Wat er ook zal gebeuren, ik heb mezelf helemaal niets te verwijten. Ik heb mezelf niet laten immobiliseren door onzekerheid, evenmin heb ik mezelf laten immobiliseren door gepretendeerde zekerheid. Ik heb het geluk gehad om op jonge leeftijd ondergedompeld te worden in een realiteit die anders was dan de realiteit waarin ik ben opgegroeid. Ik heb ook het geluk gehad om me de afgelopen vijf jaren enkel en alleen te moeten bekommeren over het hoe leren omgaan met filosofische existentiële crisissen. Bovenal heb ik het geluk gehad dat ik voortdurend omringd ben geweest door mensen die van me hielden, die me vertrouwden en die me de vrijheid en de steun gaven om in mezelf te blijven geloven en me mijn eigen weg te laten zoeken. Uit dankbaarheid voor al dat geluk heb ik mezelf steeds twee doelen voor ogen gesteld: het opnemen van een maatschappelijke verantwoordelijkheid en het ten alle tijden eerlijk blijven tegen mezelf. Misschien betekent dit dat deze thesis daarom van weinig academische waarde
41
zal zijn. Wie deze visie deelt, leest deze thesis in zijn totaliteit dan best als een statement tegen mijn opleiding. Academische filosofen zijn vanuit mijn idee van wat filosofie eigenlijk is grote leugenaars en het schrijven van A1-publicaties en het voeren van discussies binnen de veilige muren van blandijn staat voor mij helemaal niet gelijk aan het opnemen van een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Laat staan dat men binnen deze zelfgenoegzame bubbel ooit tot een revolutie zal kunnen komen. Voor een revolutie zijn er mensen nodig die in staat zijn en bereid zijn om hun ego volledig te ontplooien en het daarna volledig op het spel te zetten. Ik weet niet of het mogelijk is om in onze tijd tot een revolutie te kunnen komen en ik weet ook niet hoe dat te doen. Ik weet alleen maar dat ik het als een maatschappelijke verantwoordelijkheid zie om in onze tijd in een revolutie te durven geloven en dat ik geen andere keuze heb dan er proberen toe bij te dragen. In het vorige deel heb ik dan ook geprobeerd om te spelen volgens de regels van het spel. Ook al heb ik niet onder stoelen of banken weggestoken dat ik de moeite niet heb gedaan om me een klassiek filosofische traditie of een analytisch kader eigen te maken en van daaruit een onderzoeksvraag uit te werken, toch heb ik me een methodologische structuur eigen gemaakt. Ik heb geprobeerd om te laten zien dat ik over de competenties beschik die mijn opleiding mij heeft proberen bijbrengen, kritisch en zelfstandig denken en argumenteren over actuele maatschappijkritische onderwerpen, en tegelijkertijd toch ook nog veel ruimte laten voor persoonlijke inbreng. Wanneer het besef tot mij doordringt dat het hoogtepunt van mijn opleiding gevangen zit achter een tralies van formaliteiten, bereikt mijn conformistisch denken een grens. Het lijkt alsof de inhoud van een eindwerk aan belang heeft moeten inboeten voor de manier waarop je hoort te schrijven, aangezien “een correct gebruik en ontwerp van het notenapparaat en de bibliografie onontbeerlijk zijn om bijvoorbeeld eventuele vermoedens van plagiaat te vermijden”.1 Komt daar dan ook nog eens bij dat om de een of andere reden het binnen de wijsbegeerte niet verwacht wordt dat je je eindwerk mondeling aan je jury presenteert. Is het net niet veel belangrijker dat een filosoof kan laten zien dat hij met zijn voeten op de grond staat, de confrontatie met de werkelijkheid aan durft en met volle overtuiging een stelling kan verdedigen, in plaats dat zijn stem verdwijnt in de afstandelijkheid en anonimiteit waarmee hij volgens de regels schrijft en vervolgens beoordeeld en terug vergeten wordt? Ik heb geen schrik om de confrontatie met de werkelijkheid en met mijn eigen menselijkheid aan te gaan. En als ik me niet in een positie bevind waarbij ik jullie recht in de ogen kan kijken en met jullie in discussie kan gaan, dan schreeuw ik om jullie aandacht door buiten de lijnen te kleuren. Ik heb gewacht op de allerlaatste dag voor deadline om dit deel te schrijven. Nu er geen tijd meer is om rond 1
Behalve deze ene voetnoot die de uitzondering op de regel is, heb ik geen gebruik gemaakt van voetnoten. Ik vind dat onaangenaam lezen. Wat betreft de bibliografie heb ik de meeste werken die van concreet belang zijn geweest voor de inhoud van deze tekst vermeld, grotendeels in APA stijl.
42
te pot te draaien of mezelf proberen wijs te maken dat ik iemand kan zijn die ik niet wil zijn, kan ik mijn oefening in praktische filosofie over een gedroomde samenleving in één stuk compromisloos uitschrijven.
6.2 Concrete visie op ontwikkelingssamenwerking
Ik sta ervan versteld hoe mijn visie op het leven en op ontwikkelingssamenwerking de afgelopen jaren in essentie dezelfde gebleven is. Hoewel ik in het begin helemaal niets van ontwikkelingssamenwerking wist, was ik er wel van overtuigd dat veranderingen zich op lokaal niveau afspeelden. Meer bepaald binnen de ervaring die ik als subject met een ander subject kan delen. Ik geloofde dat het mogelijk was om vanuit je eigen subjectiviteit een „connectie‟ te kunnen maken met een ander subject. Die connectie was gebaseerd op het, in het hier en nu, delen van menselijkheid. Heel basic, je beseft dat de andere op zoveel vlakken net zoals jou is, en je wil op dat moment gewoon onvoorwaardelijk samen het leven met elkaar kunnen delen. Het is binnen die onuitgesproken gedeelde ideële wereld dat je tezamen over een toekomst kan dromen en samen plannen kan maken om de concrete wereld, die tussen jullie in staat, proberen te veranderen. Mijn houding paste perfect binnen het gangbare “pro-localism” discours, ook al was ik me daar op dat moment totaal niet bewust van. Een kindje van mijn tijd. Ik volg Colpaert dan ook in zijn voorstel om aan „contextanalyse‟ te doen, waarmee hij volgens mij bedoelt dat je zo bewust mogelijk moet worden van je eigen actualiteit en vooroordelen. Daar waar hij dat voornamelijk in het teken stelt om een dialoog met een ander aan te kunnen gaan, verkies ik om de focus op het eigen subject te houden. Het bewust worden van je vooroordelen is een belangrijke fase in een “subjectieve ethiek”, waarbij je je als mens traint in het bewust worden van je eigen waarden en waarheden in het leven en je vervolgens in je dagelijkse leven ook leert handelen volgens die waarden en waarheden. Als je binnen die praktische filosofie op het punt komt waarop je beseft dat er fundamenteel onrecht in de wereld is en je vanuit rationele overwegingen zelf een verantwoordelijkheid wenst op te nemen, en je dus bijvoorbeeld in het vaarwater van ontwikkelingssamenwerking komt, dan begint een totaal ander verhaal.
Ontwikkelingssamenwerking. Nieuwe generatie, nieuwe methodiek. Ik heb de indruk dat een deel van de jonge generatie die zich bewust is van de geschiedenis van ontwikkelingssamenwerking en de werking van de invloedrijke bestaande structuren en instituten, op zoek is naar een nieuw verhaal en een nieuwe taal. Door te focussen op het eigen subject, is het mogelijk om je mentaal te distantiëren van het collectief aanvaardde verhaal van de geopolitieke geschiedenis van ontwikkelingssamenwerking. Je beseft dat het zo geweest is, maar je beschouwt je 43
niet als een erfgenaam van deze geschiedenis en je gaat samen met andere lotgenoten op zoek naar strategieën (met andere regels en volgens andere waarden dan de gangbare regels en waarden) om reële problemen proberen op te lossen. Hoe? De kern en drijfveer van een project bestaat volgens mij uit een levenslang partnerschap tussen twee mensen die verbonden zijn door een gedeelde droom over een betere wereld. Dit koppel verbindt er zich toe om de waar(he)den waarin ze samen geloven te belichamen in hun persoonlijke leven en de droom stap voor stap samen uit te bouwen. Op een bepaalde manier komt dit neer op de interculturele dialoog van Colpaert. Ontwikkelingssamenwerking is echter meer dan de dialoog tussen twee personen. Vanuit een vriendschappelijke basis moet er ook een professionele samenwerking kunnen groeien.
6.3 Concrete invulling van die visie
Laat me de situatie even concreet maken. In wat volgt een verslag van een persoonlijke transformatie betreffende mijn mensbeeld. Het heeft me een paar jaren gekost vooraleer ik me bewust werd van bepaalde diepingewortelde vooroordelen en me daar heb kunnen overheen zetten. Die transformatie heeft ervoor gezorgd dat ik tot een vriendschap met Shadreck ben kunnen groeien. In die jaren van vriendschap is er sprake geweest van een collectieve transformatie, waarbij onze individuele visies tot een gemeenschappelijke visie zijn gegroeid. Uit deze visie is een concreet project gevloeid, dat we op dit moment aan het uitvoeren zijn.
6.3.1
persoonlijke transformatie
2005voorbereiding eerste reis Malawi
Living a regular European life is not really what I want to reach in the future. That‟s why I wanted to do a project like this in first place I guess. I have enough possibilities, so I want to do something useful you know ... ons leven in zodanige banen te leiden met de bedoeling uit te monden bij toch wel één der belangrijkste doelen in het nietige, menselijke bestaan: gelukkig zijn. Waarom Zuid-Oost Afrika? Enerzijds biedt Afrika het grootste contrast met onze cultuur. Individualisme, materialisme en depressies vs. de onuitputtelijke levensvreugde en het samenhorigheidsgevoel, ja ondanks het betreurenswaardige bestaan. Anderzijds gebiedt de eerlijkheid ons toe te geven dat Malawi de plaats bij uitstek was omwille van de betrouwbare, locale contactpersonen. We zullen ondanks de indruk die wij bij hen, en zij bij ons, achterlaten niet in staat zijn situaties voor de verdere verloop van de toekomst te veranderen. We kunnen wèl samen een korte, leuke periode doorbrengen, samen grenzen verleggen, samen een wederzijdse indruk op elkaar nalaten. Door deze ervaring proberen we het alledaagse leven van de kinderen te doorbreken, omdat ze in principe niet in staat zijn om ooit buiten het dorp te komen. Hierdoor is het feit dat wij daar zullen zijn, en specifiek met hen bezig zullen zijn, een speciale en spannende ervaring, omdat ze juist zo nieuw en uitzonderlijk is. Bovendien stimuleren
44
we hen in zekere zin ook tot cultuurverruiming, omdat ze ook met ons bezig zijn, omdat ze ook met ons zullen samenleven. Hetzij door enerzijds onze Westerse levensstijl, die we nooit volledig zullen kunnen aanpassen, anderzijds doordat ook zij gestimuleerd worden om met ons te communiceren via o.a. een andere taal, lichaamstaal, spelletjes. Een volgende en misschien wel de grootste doelstelling, die tevens ook erg samenhangt met onze motivatie is het centraal staan van ervaringen en indrukken die zowel wij en zij oplopen en nalaten. Dit omdat er van beiden kanten open gestaan wordt voor de verschillende afkomst en cultuur. Zij, omdat het niet gebruikelijk is dat er blanken naar hen toekomen en met hen bezig zijn. Wij, omdat wij het niet gewoon zijn volledig en zelfstandig te functioneren in een totaal andere cultuur.
2006 – eerste reis Malawi
Het is daarom dat onze reis wel degelijk nut heeft en degelijk meer dan een druppel op een hete plaat voorstelt, omdat weet ge, ge sust of verdoezelt het lijden niet langer maar pakt beetje bij beetje de oorzaken aan (onze aanwezigheid inspireert andere jongeren en misschien zelfs volwassen i.v.m. het belang van onderwijs en het het willen en kunnen maken in het leven– en dat verklaarde de nood aan onderwijs en vrijwilligers waarover ik het eerder in mijn dagboek had - en little by little (dé leuze bij uitstek hier) steekt de ene kaars de andere aan. Ten tweede moeten we dringend het idee dat de negertjes in Afrika onderontwikkeld, onbeschaafd en zich in een hopeloze situatie bevinden zo vlug mogelijk laten varen. Ze zijn hier niet beter of niet slechter, wij zijn ook niet beter of niet slechter. Wij zijn hen en zij zijn ons alleen maar in een andere omgeving opgegroeid. Ik hoop dat wanneer we terug zijn, we een beetje oprechte solidariteit kunnen laten geboren worden. De mensen laten inzien dat ze niet voor ons, niet voor hun eigen geweten, niet vanuit medelijden anderen moeten helpen, maar gewoon uit dankbaarheid o.w.v. de mogelijkheden die wij hebben en uit dankbaarheid voor het leven op zich. Ik stel me de laatste tijd toch serieuze vragen over onze mentaliteiten. Waar in godsnaam wij de arrogantie vandaan halen om zo weinig respect te hebben t.o.v. de wereld, het leven op zich, maar vooral de medemens. Dat we moeilijkheden hebben om gelukkig te zijn, omdat het leven zo ontzettend doelloos is, dat het korte leven dat we leiden wijden aan hebzucht en jaloezie. Dat we zo kleingeestig zijn om „de onzen‟ de grond in te boren en af te breken, zonder te realiseren dat we elke keer ook een stukje van onszelf levend begraven. Dat het toppunt van arrogantie op de kop toe het zichzelf en alleen zichzelf de hemel in prijzen is, want waarom zouden wij, degenen die alles in handen hebben (of dat veronderstellen tenminste), ons ondergeschikt stellen aan een kracht, een macht, of welk ander begrip ook, hoger dan ons. Willen we problemen oplossen, dan moeten we ze in de eerste instantie onder ogen durven te komen, maar dat doet pijn. Niemand kijkt immers graag in de spiegel van zijn eigen schaduw. Ik denk dat als iemand me thuis de vraag gaat stellen wat precies de mooiste momenten geweest zijn, dan denk ik dat het één worden (de vriendschap dus) met de kinderen en studenten op de eerste plaats zet, gevolgd door de bevestiging die ge kreeg dat uw komst wel degelijk zijn vruchten heeft afgeworpen. Dat een professor van Praise ons tijdens onze eerste avond in St Johns ons tijdens het avondeten vergezelde en na kort geïnformeerd te hebben (en terwijl hij niet eens wist wat we concrete gedaan hebben) ons bedankte voor onze komst, want dit was wat Malawi nodig had, en dat het zelfs niet uitmaakte of we iets gedaan hadden, maar dat onze aanwezigheid al veel mensen geïnspireerd en gemotiveerd heeft. Ik stelde haar vragen wie haar grote voorbeeld is geweest om verder te studeren en wat haar motivatie is geweest om ministriework te doen. De wezen zei ze, omdat het heel moeilijk is om zonder ouders op te groeien, zeker in een land zoals Malawi.
45
46
6.3.2
collectieve transformatie
2008 – Shadreck and Michèle become friends in Malawi what was your personal background by then (in short)
Michèle
Shadreck
I was a carefree person. I was in my second year of philosophy, only being occupied to live my life and think about it. I‟ve always been struggling with the gap between philosophy and reality and was driven by some kind of motivation to do things for humanity.
I was still doing my University education and I was always dreaming of being an influential person in the society but focusing and putting my success above everybody else. I was coming from a medium rural family background, it was also required from me to protect the family name and to make everybody happy and because of this I tried to live an exemplary life whereby I tried to be a good boy in everything, like someone is following and watching me.
what experiences did you have concerning development
I had been in Malawi in 2006, was motivated by a friend to start a vzw and actually did this after doing some research and asking myself some questions. Furthermore I organized a first project: an exchange trip whereby I mobilized 13 friends and acquaintances to go to Malawi and be part of the activities of the same local organization I visited in 2006.
My experience of development by then was that either the government or Non governmental organization is doing something to people. This includes; giving food, money, and clothes, constructing a school or a hospital building, handing out agriculture inputs and or paying school fees of children. I remember while at primary school Save the Children International used to come and took our pictures and they could later come back and say that they have found sponsors for some of us who will be supporting the school, and we were told that, this was development, being assisted by others.
what vision did you have concerning development
I believed development was two folded. One the one and it was about supporting existing local initiatives. On the other hand it was about awareness. I believed that if a person could be exposed to another way of living, their worldview would change like mine did and all of them would become as ambitious as I felt. I believed that bringing together different people with different intentions and different talents and capacities within the framework of a concrete project could eventually lead to great changes in life. Development was about creating unity in mind, about despite individual differences learning how to work together with other people in order to achieve a bigger
I was visioning development as a transformation of the individuals mind towards achievement of several possibilities to the attainment of better living conditions. I was viewing development as not distribution and sharing of material items but assisting the people to think for the ideas which in short or long term will be a solution to their current problems.
47
goal. Themes, locations, targetgroups and whatsoever were undefined. The main idea was about cooperation. The vzw was being called “Gencoo”, generation cooperation.
what attracted you in the other person to share ideas
For the first time in my life I had the feeling I found someone who was driven with the same attitude towards life concerning taking up societal responsibilities and being really passionate and ambitious about this. Despite all of our background differences we were sharing similar stories. We were young, had an idea and we‟re waiting for an opportunity to start realizing the idea. Shadreck was having a concrete idea, about raising a chickenfarm, and I was having my philosophies of cooperation and supporting existing local initiatives, so we got connected really fast.
The first indicator which I was looking in a person so that I can share my ideas to them was a person should have a vision. I was always sharing my ideas when I have discovered that the other person has also his or her own vision, whether small or big. My assumption was that somebody who is having his or her own vision can be a good person to work with as he or she can understand me better because he or she understands the power of having a vision, that it is the root of all today‟s structures. We are having everything today because other people in the past had to vision a thing like it. It was not probably achieved in their life time but later the vision was achieved.
how did your personal life change from the moment you decided to work together with the other person
Before that I didn‟t raise a lot of questions about development. By coincidence I got entangled in this local organization and I just tried to make the best out of my experiences. Now it was time to detach myself from that organization and start thinking about what I considered to be development , why I wanted to get involved into this theme and how to get there.
It changed in two sides; I realized that working with other people needs patience and sacrifice. But it also changed in the way that I discovered the power of team work. Before, I was somebody who was short tempered; I was a person who always wanted my things to be done now and not then. I was a loner, egocentric and only believing in myself. But when I started working with others, slowly I have been moving towards patience and a team worker.
After coming back in 2008 I started to really get into the topic. I started gaining information about development, meeting people who were doing developmental projects, trying to get a grip on how developmental issues are being organized in flanders by trying to find out where there was money available, you could say I had been doing sensibilsationprojects over here as I had been giving some presentations concerning my previous experiences, started giving workshops to secondary school students for NGO 11.11.11, and meanwhile I kept on communicating with Shadreck about our ideas while preparing my 2010 visit.
Nothing much as people are still holding the same mentality that development is the concept of receiving things from government or non government institutions.
2010 - Michèle visits Malawi what new kind of experiences did you have concerning development
48
what things happened during Michèles stay in Malawi
We started to put ideas on the ground by investing a lot of time and energy into getting in touch with the local people and structures we were about to work together with in the future.
A lot happened: but to give a summary; we conducted a survey organized in order to correct information concerning the households which Generation Cooperation as an organization will be working with. During this survey, we visited each and every house so that we can capture the correct information. We also held meetings with the people concerned in the day to day operation of the organization in the catchment area. Michele also met chiefs and HIV/AIDS support group in order to correct data concerning in-depth life condition in the village. But there was also meeting of different people in authority. Here, we met the Member of Parliament responsible for the area where Generation Cooperation is working.
how did you experience Michèle temporarily being part of your culture
It was the first time that I really had the feeling I was able to start understanding the other culture. The previous times I was way too occupied with my own personal stories. Not really interested to try and understand it all because I had no bigger goal in mind. Now I started taking time to understand what‟s going on in Malawian reality. I got amazed by the complexity of this culture and of the importance to understand this culture in order to do development projects.
It was strange and interesting to have Michele as being part of Malawi‟s culture. It was really strange to see a young European girl living as an African, doing whatever the local people are doing and the most important thing behaving like the locals. It is not normal for an European to behave like this, and because of this, a lot of people were amazed and suspected that Michele is in a love relationship with me
in what way do you think she was able to understand your culture the way you understand your own culture. Why?
Things became pretty clear, nevertheless I stayed humble because there were a couple of times when I had the feeling of understanding Malawian culture, I ended up totally confused because I just couldn‟t understand what was going on.
By living the same way like Africans, there she understood the culture context. Because if a person chooses to live according to her or his home culture then you normally say that the person was not integrated in the indigenous culture. But the story here is different, I am talking about the person who could sit on the mat in the village, a person who could eat whatever has been presented to her and the person who tried to ask more about the culture and traditional set up of the rural local people of Malawi.
how did this experience changed Michèle
For the first time I learned to see myself in a different perspective. Something changed. In my head I started switching in between different worldviews which made me to lose the feeling that I clearly belonged somewhere. At the same time I became more convinced than ever about the things I was doing together with shadreck. It was a crazy experience to realize that within 3 years the “gencoo” concept
It gave her the desire to live her life profitably, because she realized that she has only one life and one chance to do all the things which she want to do in life.
49
I invented, became an existing reality in so many peoples head in Malawi.
how did this experience changed Shadreck
He probably grew as a person because of all the responsibilities he had to take when I was there, because it was the first time for him to live close to a white person, and because of all the things we‟ve been doing together.
The Michele‟s experience has left a mark in my life. First, I also realized that I have one life and must do everything which I have been dreaming in this life. Second, it has increased the desire for me to live for others, to sacrifice my comfort today in order to achieve the higher goal in life.
how did your vision concerning development changed because of all these experiences
I realized that cooperation is indeed the most important part in the whole development issue. I quit on talking about my project, from now on it became our project. Because of sharing ideas the initial idea of the chickenfarm developed to the idea of a basis infrastructure existing out of an income generating business in order to be self sustainable and a cultural center, whereby we hope it can become a development model in rural Malawi. Besides that I realized the possibilities and power of micro projects.
The experiences have really helped me to discover that development is not only the realization of materialistic things but it also involves the mental change. That is, if we want people to uplift their lives, then we should start by helping them to think according to the structures of realizing their inner thoughts and how their thoughts can help them to move steps up in their lives.
I had a reality check by volunteering within a refugee context. I followed a development course organized by the Belgian government and have been reading and thinking a lot about development concerning my thesis, so my knowledge widely expanded. Furthermore I have been growing into a very close friendship/partnership with a Belgian friend whom I also sharing visions with.
Development is the transformation of the whole human machine. This include the mind which make the emotion part of individual and then the provision of physical needs. I hold the idea that you can give somebody fish today and he will going to eat it the very same moment. The same person will going to ask you for the same fish next week, but if you can give him a hook and show him a lake then you have helped him forever because whenever he needs fish, he will just grab the fishing rod to the lake to fish.
what things happened during Shadrecks stay in Belgium
I tried to share my daily life over here with him, nothing more, nothing less.
I have visited a lot of places. I have met a lot of people. I have seen and heard new things. But most importantly I have lived in a new culture totally strange to my culture.
how did you experience Shadreck temporarily being part of your culture
Really interesting. Even though we have a history together, this was a new situation for the two of us and it took us a while to get fully connected again. I‟m really happy I was able to share my life, my worldview, my culture with him.
Confusion, this is the best vocabulary for being in this culture. I have met situations where by I kept asking myself if it was really true that the situation was like that. The confusion came in two sided box, whereby on the other hand it made me to be
2011 – Shadreck visits Belgium what new kind of experiences did you have concerning development
50
happy but on the other hand it also brought discomfort around me.
in what way do you think you were able to understand her culture the way she understands her own culture. Why?
As for now I can‟t say what lessons he learned, but he sure experienced the advantages and disadvantages of living a free, individual life over here.
I understood the culture, because the people kept on assurering me that this is how they live in Europe so though in a shocking state but I had on the other side the spirit to get things as the owner of the culture are always saying. I also realized that I cannot seek to understand everything as this is my first time to be exposed to this culture.
how did this experience changed Shadreck
I think in a similar way Malawi changed me whereby for the first time in his life he got to see himself in a different perspective. Personal transformation!
It has made an everlasting spirit to work towards the integration of people‟s cultural values and development. It has increased the desire to respect other people‟s culture and world view, because I will not only going to work with the people of my own culture.
how did this experience changed Michèle
Sharing life, but in a different environment, made me to gain some new valuable insights.
She has realized that my confusion is real as I was born and brought up in the culture where by it is controlled by Christianity or Muslim ethics and the culture is attached to old traditional customs difficult to be removed. But it has also helped her conclude that confusion or no confusion, we are still together in gencoo.
how did your vision concerning development changed because of all these experiences
My vision became more nuanced. Even after all those years I underestimated how different the two of us are. And how problematic this can become in daily situations when misunderstandings get in the way. I realized that at the heart of a cooperation, there needs to be a really strong partnership between two people. This partnership is being based on mutual trust, understanding and respect. The power as well as the fragility of a development project is being reflected in this partnership.
It did not change like going into another direction but I have the idea that the multicultural society can have a rewarding result as people of different cultures are meeting together but despite of their confusion they desire to work together for the mutual benefits of the whole society.
51
6.3.3
Concreet project
Dit is een zelfgetekend plan van de rurale setting waar we tewerk gegaan zijn. We werken samen met elf lokale village chiefs. In 2010 hebben we een enquête uitgevoerd bij alle 285 gezinnen uit deze elf dorpen. Dit is zeker en vast niet op een sluitend wetenschappelijke manier gegaan, maar dat geeft niet. We waren niet op zoek naar absolute waarheden, gewoon naar een algemene indruk van de situatie.
52
Daarnaast is er ook samenwerking met de lokale autoriteiten.
53
Translation: Chewa Chieftaincy, Traditional Authority Chimutu, Chiwamba headquarters. 20th June, 2011. Dear Sir/Madam, On behalf of my subjected people I write this letter of appreciation. I am happy because of the charity work which Generation Cooperation is doing here in Malawi. I am working hand in hand with the organization together with my chiefs and the people under us. Yours sincerely, Traditional Authority (TA) Chimutu
54
55
Ons eigenlijke project komt erop neer dat we een basisinfrastructuur in dat gebied willen realiseren, die op termijn los van ons moet kunnen bestaan en een motor in ontwikkeling voor de lokale mensen moet zijn. Voor ons bestaat deze basisinfrastructuur uit twee pijlers.
1. Economie: een inkomgenererend bedrijf Met de bedoeling dat het ontwikkelingsproject zelfvoorzienend kan zijn. Ik heb de laatste maanden geprobeerd om de studies over de solidariteitseconomieën als inspiratie te gebruiken voor de verdere uitwerking van dit idee, namelijk hoe dat je als gemeenschap zelfvoorzienend kan zijn en niet afhankelijk van het marktsysteem hoeft te zijn. Ik ben daar heel recent op terug moeten komen omdat ik ingezien heb dat het zinloos is voor mij om zo‟n structuur uit te denken en in lokale situatie probeer in te planten. Zo‟n initiatief moet vanuit de bevolking zelf komen.
Wat betreft het totaalplaatje: daar waar we initieel vrijblijvend tewerk gegaan waren, in de zin dat ik er mij toe engageerde om de financiële middelen voor deze basisinfrastructuur te voorzien, zijn we organisch richting een meer professionele aanpak gegroeid. Voorlopig zien we het zo dat Gencoo België niet langer geeft maar investeert in een profitzaak onder leiding van Gencoo Malawi. De winsten die hieruit gehaald worden, worden gebruikt om de investering terug te betalen en om de basisinfrastructuur te financieren. Dezelfde logica willen we in de basisinfrastructuur integreren: dat de economische pijler middelen voorziet om de culturele pijler draaiende te houden.
2. Cultuur: een cultureel centrum Een vijftal inzichten hebben geleid tot het idee van een cultureel centrum. De eerste week hebben we bij 285 gezinnen van de 11 „villages‟ waar we momenteel mee samenwerken een householdsurvey gegaan. Naast praktische vragen over hun gezinssituatie was er een open vraag toegevoegd (die peilde naar wat voor hen het meest belangrijke aspect van development was, zowel op korte als op lange termijn) en werd er ruimte gelaten voor vragen en opmerkingen van de mensen. 1. De antwoorden over de belangrijke aspecten liepen ongelofelijk uiteen. Zowat alles kwam aan bod: watervoorzieningen, gezondheidszorg, scholen voor zowel kinderen als volwassenen, voedselzekerheid, landbouwvoorzieningen, toegankelijkheid van wegen en bruggen, het ondersteunen van kleinschalige lokale ondernemingen,.. Dit deed ons inzien dat er een grote nood aan een grote verscheidenheid aan initiatieven is, die we in dit beginstadium onmogelijk allemaal tegelijkertijd kunnen dragen. In dat opzicht kan een „centrum‟ wel als tijdelijke oplossing dienen in de zin dat de locatie als „multipurpose building‟ kan dienen. Zo kan Gencoo Malawi op regelmatige basis Malawische gezondheidswerkers, leerkrachten en noem maar op uitnodigen die dan gebruik kunnen maken van de infrastructuur. 2. Ook de opmerkingen die we van de mensen verzamelden waren ongelofelijk interessant. Ik kon een vijftal categorieën onderscheiden. Een kleine meerderheid nam een erg onderdanige, afhankelijke positie in „I have no money, help me, because I am alone, we are dying from 56
hunger‟. Daarnaast werd er opnieuw verwezen naar de projecten die zij het belangrijkst vonden. Een grote meerderheid was enthousiast over het initiatief en legden de verantwoordelijkheid ook bij zichzelf door te vermelden dat ze bereid zijn om hard samen te werken „A country develops because of initiatives like this and encourages us to work hard, Happy to work together with gencoo and assists in its development initiatives‟. De twee resterende categorieen vond ik het meest interessant. Enerzijds waren er skeptische en kritische opmerkingen „people want to know why their names are being taken, We don‟t have development because of lack of leaders, We‟ve seen people making research but they have never fulfilled their vision. Do you think you are going to fulfill it? What is your vision?, Development does not work properly because people probably lie to us, When developmental issues come, leaders always trick each other on benefiting. Anderzijds werd er verwezen naar het belang van educatie en de nood en de wil van de mensen zelf om te kunnen nadenken „You should encourage us because we might not know the goodness of development, School is very essential for reduction of ignorance, Ignorance is very high that people are not empowered to think on their own, Ignorance is a big problem that people are failing to know their needs and express themselves, There should be good leadership to teach people to understand what development is.‟ Binnen deze context zagen we het cultureel centrum als een ontmoetingsplaats, als een forum waar er over ontwikkelingsamenwerking kan gediscussieerd worden. Waar men zich kan blootstellen aan kennis en ideeën van anderen. Een ander voordeel van het centrum zag ik in het kunnen implementeren van reeds bestaande initiatieven binnen het dorp. In de eerste plaats denk ik aan de lokale HIV support Group, een groep van mensen die op regelmatige basis samenkomen om elkaar morele en materiële hulp te bieden. Veel van deze mensen halen ontzettend veel steun, begrip en kracht uit deze groep omdat velen binnen hun familie of zelfs binnen de gemeenschap gediscrimineerd worden. Het lijkt een goed initiatief om deze groep een vaste „plek‟ binnen het centrum te geven. Deze erkenning en appreciatie komt de mensen uit de groep ongetwijfeld ten goede, maar belangrijker nog wordt het thema HIV-AIDS op deze manier uit de taboesfeer gehaald en krijgt het een centrale, open plaats binnen het centrum. She is saying that it was very hard for her and people around to accept that she is positive. She was anxious because there were some other factors surrounding her in terms of poverty and some differences in her marriage. All those problems few to the issue of HIV positive she couldn‟t understand. But in the course of being on TB treatment she heard from chief Katsina they are now meeting in a certain place where they were encouraging one another. So because she knew that the TB is coming from HIV, she started going there and people started encouraging her. Those people were positive, even much of her support came of this group. That now she started getting comforted like no worries life is ok, you can still live, this is not the end of life. So that encouragement made her to start thinking positive about her life. Forgetting about what she had been anxious about – even whatever people were saying about her situation, she just put everything of and she was encouraged by the group. She had been living a happy life since the time she had been meeting the group till now.
57
Tot slot ben ik door mijn interviews met de lokale chiefs in levende lijven in aanraking gekomen met het belang van het integreren van het culturele aspect binnen een ontwikkelingssamenwerkingproject. Oorspronkelijk dacht ik het volgende: “Er zijn een twintigtal tribes (afhankelijk van de regio) in Malawi. De dag van vandaag is die culturele situatie in mijn ogen onder invloed van migratie, globalisering, educatie erg complex. Maar ondanks al die hedendaagse fenomenen merk ik dat die „tribecultuur‟ in landelijk Malawi ontzettend leeft, in stand gehouden wordt en erg veel impact heeft op het dagelijkse leven van de mensen .Door de context (ontwikkelingssamenwerking) waarbinnen ik werkte en alle verkregen informatie (christelijk profilerende chiefs die op een eerder negatieve manier over hun cultuur praten “because they want to please us”, terwijl deze culturele praktijken in de realiteit effectief wel gehanteerd worden), begon ik op interessante thema‟s en vragen te stuiten. Ten eerste heb ik duidelijk ingezien dat duurzame ontwikkeling onmogelijk kan bestaan wanneer dit culturele aspect niet in rekening wordt gebracht. In eerste instantie heb je geen zicht op de manier waarop de mensen denken, naar het leven en naar bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking projecten kijken en er in hun dagdagelijkse leven mee omgaan. In tweede instantie heb je geen zicht op fundamentele problemen die door bepaalde culturele overtuigingen worden gecreëerd en in stand gehouden.” Sinds het verblijf van Shadreck en onze gesprekken hier heb ik de indruk dat ik weer meer van de traditionele Malawische culturen heb begrepen. De boeg die ik net citeerde en waarover ik het initieel gegooid heb, was behoorlijk eenzijdig. Ik ben op dit moment nog niet in staat om het meer accuraat te verwoorden. Ik ben van plan om later dit jaar, nadat ik de lokale taal geleerd heb, me te laten initiëren in de “Nyau secret society” om meer inzicht te kunnen krijgen in de lokale cultuur en van daaruit beter te kunnen begrijpen in welk opzicht cultuur een motor voor ontwikkeling kan zijn. Het idee is aan het groeien om er samen met Geert Veuskens en samen met enkele mensen daar een documentaire over te maken, opdat het onderwerp erkend en bespreekbaar gemaakt kan worden. Een parallel project van Geert bestaat uit het maken van een kortfilm tezamen met een Malawische artiest. “Mandela Mwanza: I want this Kumidima movie to help the young Malawian generation to know that they are one that generally grow with no knowledge of our forefathers, our heritage and history and to know that what they face today around Malawi is a direct result of it. At the same time, the world will learn what goes on in Malawi.” Daarnaast zijn we momenteel een ander idee aan het uitwerken. Op de plek waar we binnen enkele jaren ons cultureel centrum verwezenlijkt willen zien, willen we vanuit onze visie eind dit jaar een festival organiseren dat met andere woorden door zal gaan in rurale setting. We nodigen bekende Malawische artiesten uit waar Geert connecties mee heeft, maar ook traditionele dansers. Onder het mom van muziek brengen we veel verschillende mensen samen binnen op een ontmoetingsplaats waar blootstelling aan nieuwe ideeën centraal komt te staan. Filosofie in de praktijk. Tegelijkertijd werken we stap voor stap ook gewoon verder aan de realisatie van de basisinfrastructuur. 58
So far we have constructed a good road network into the area of Chief Chimutu. The road has created several opportunities for the rural people to communicate with the other remote areas.
The old road before Gencoo Malawi
The new road after Gencoo Malawi
We have also made bricks together with the people in the village for the construction of the center.
Ik weet niet wat jullie denken, maar ik denk dat ik momenteel wel zinnigere dingen in en voor de wereld te doen heb, dan me druk te maken over het correct hanteren van een notenapparaat.
59
Bibliografie
Artikels Crocker, D. (2007). Deliberative participation in local development. Retrieved from http://www.ethicsofempowerment.org/papers.html Drydyk, J. (2007). Participation, Empowerment, and Democracy: Three Fickle friends. Retrieved from http://www.ethicsofempowerment.org/papers.html Drydyk, J. (2008). Durable empowerment. Journal of global ethics, 4, 231-245. Retrieved from http://www.ethicsofempowerment.org/papers.html Gibson, J., & Graham K. (2008). An ethics of the local. Retrieved from http://www.communityeconomies.org/people/JK-Gibson-Graham Gibson, J., & Graham K. (2008). Diverse economies: performative practices for „other worlds‟. Retrieved from http://law.uvic.ca/demcon/victoria_colloquium/documents/gibson_2008_progress_paper.pdf Goulet, D. (1996). A new discipline: development ethics. Retrieved from http://nd.edu/~kellogg/publications/workingpapers/WPS/231.pdf Knuttson, B. (2009). The intellectual history of development. Towards a widening potential repertoire. Perspectives on Development Cooperation in Africa, 13, Retrieved from http://gup.ub.gu.se/gup/record/index.xsql?pubid=92149 Koggel, C.M. (2007). Agency and empowerment: embodied realities in a globalized world. Retrieved from http://www.ethicsofempowerment.org/papers.html Koggel, C.M. (2007). Empowerment and the role of advocacy in a globalized world. Ethics and social welfare,1, 8-21. Retrieved from http://www.ethicsofempowerment.org/papers.html Mcfarlane, C. (2006). Transnational development networks: bringing development and postcolonial approaches into dialogue. The Geographical Journal, 172, 36-49. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/i387873 Mckinnon, K.I. (2006) An orthodoxy of „the local‟: post-colonialism, participation and professionalism in northern Thailand. The Geographical Journal, 172, 22-34. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/i387873 60
Miller, E. (2004). Solidarity economics. Strategies for building new economies from the bottom up and inside out. Retrieved from http://www.geo.coop/archives/SolidarityEconomicsEthanMiller.htm Rai, S.R. (2007) (Re)defining empowerment, measuring survival. Retrieved from http://www.ethicsofempowerment.org/papers.html Sharp, J., & Briggs, J. (2006) Postcolonialism and development: new dialogues? The Geographical Journal, 172, 6-9. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/i387873 Simon, D. (2006). Separated by common ground? Bringing (post)development and (post)colonialism together. The Geographical Journal, 172, 10-21. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/i387873 Yeboah, I. (2006). Subaltern strategies and development practice: urban water privatization in Ghana. The Geographical Journal, 172, 50-65. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/i387873
Krant Vandepitte, M. (2011, May 11). China in Afrika: neokolonialisme of win-winsituatie? De Wereld Morgen. Retrieved from http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/05/20/china-in-afrikaneokolonialisme-win-winsituatie Callewaert, C. (2001, July 29). De verboden toespraak van Jean Ziegler op Salzburger Festspiele. De Wereld Morgen. Retrieved from http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/07/29/de-verbodentoespraak-van-jean-ziegler-op-salzburger-festspiele
Powerpoint presentatie (BTC) Cassimon, D. (2011). IMF en WB: de nieuwe internationale financiële structuren Claes, C. (2011). Duurzame landbouw redt de wereld Decraen, S. (2011). Fair trade Demedts, A. (2011). Ontstaan, werking en plaats van NGO‟s Deprez, S. (2011). Methodologie outcome mapping: van attributie naar contributie Internationale Rode Kruis. (2011). Introduction to humanitarian aid and humanitarian law Moors, K. (2011). Microfinanciering en ontwikkelingssamenwerking
61
Smets, L. (2011). Inleiding in de ontwikkelingseconomie Verstraelen, K. (2011). Inleiding tot de ontwikkelingssamenwerking. Vrankx, A. (2011). Activiteiten van de burgermaatschappij rond gewapende conflicten en vredesopbouw Wets, J. (2011). Migratie en ontwikkeling: een inleiding
Boeken Colpaert, M. (2007). Tot waar de beide zeeën samenkomen. Verbeelding, een sleutel tot intercultureel opvoeden. Commers, R. (2009). Kritiek van het ethisch bewustzijn. Van liefde met recht en rede. Develtere, P.(2006). De Belgische ontwikkelingssamenwerking Gibson, J., & Graham K. (2006). A postcapitalistic politics Hardt, M., & Negri, A. (2000). Empire Mestrum, F. (2002). Globalisering en armoede. Over het nut van armoede in de nieuwe wereldorde. Mestrum, F. (2010). Ontwikkeling en solidariteit Pinxten, R. (2011). Het plezier van het zoeken. Filosofie tegen de angst. Pinxten, R.(2007). De strepen van de zebra, naar een strijdbaar vrijzinnig humanisme Sen, A. (1999). Development as freedom. Sen, A. (2009). The idea of justice Sennett, R. (2007). De cultuur van het nieuwe kapitalisme Vandepitte, M. (2004). De kloof en de uitweg, een dwarse kijk op ontwikkelingssamenwerking. Zhuang Zi. De volledige geschriften. Vertaald en toegelicht door Kristofer Schipper. Amsterdam: Augustus, 2007, p. 234
Rapporten
62
De Bruyn, T., & Huyse, H. (2009). Naar een typologie van de vierde pijler – lokale autoriteiten en de vierde pijler – de bijdrage en kwaliteitsvereisten van de vierde pijler
Develtere, P., & Stessens, J. (2006). De vierde pijler van de ontwikkelingsamenwerking in Vlaanderen: de opmars van de levensverbeteraar Human Development Report 1998 Jaarrapport de Belgische ontwikkelingssamenwerking in 2010 door 11.11.11
Websites http://www.communityeconomies.org/Home http://www.thezeitgeistmovement.com/ http://www.forumsocialmundial.org.br/ http://www.globalsocialjustice.eu http://www.geo.coop/ http://www.gencoo.be
63