UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
QUANT LA MER SERA SANS POISON, LES FRANCOIS SERONT SANS TRAHISON Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
Promotor: Prof. Dr. René Vermeir
Masterproef voorgelegd tot het verkrijgen van de graad van Master in de Geschiedenis
Door Maarten De Grauw
Gent 2008
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 – 1638
I
Dankwoord
Hoewel enkel mijn naam op het titelblad vermeld staat, is deze scriptie zeker niet het werk van één man alleen. Vele mensen hebben – vaak zonder het zelf te weten – bijgedragen aan het totstandkomen van dit werk. In de eerste plaats zou ik mijn promotor, Prof. Dr. René Vermeir, willen bedanken voor de vele goede raad en de uitstekende begeleiding. Verder gaat mijn dank uit naar Dra. Birgit Houben, voor het ter beschikking stellen van de journaals van Philippe Chifflet, en de hulp bij de moeilijke transcriptie. Dra. Liesbeth De Frenne dank ik voor de microfilms van de State Papers, Foreign. Dr. Cordula van Wyhe ben ik zeer erkentelijk voor het opsturen van haar artikel over de Franse vluchtelingen. Mijn bijzondere dank gaat verder uit naar het personeel van de vele bezochte bibliotheken en archieven. Ten slotte wil ik mijn vrienden, ouders, en vooral mijn vriendin Jelena bedanken voor hun hulp en bemoedigende woorden.
Maarten De Grauw Gent, juli 2008
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
II
Inhoudsopgave Dankwoord
I
Inhoudsopgave
II
Lijst van afkortingen
V
Bibliografie
VI
Inleiding
1
Hoofdstuk 1: Aanloop tot het verblijf te Brussel
9
1.1.
Maria de Medici
9
1.2.
Gaston d’Orléans
20
1.3.
Algemene ontevredenheid
26
1.4.
Besluit
29
Hoofdstuk 2: Aankomst in de Spaanse Nederlanden
32
2.1.
Algemeen: de Spaanse Nederlanden
32
2.2.
Redenen voor de ontvangst en de aanhoudende steun
35
2.2.1. Tegengestelde meningen
35
2.2.2. Madrid overstag
40
2.2.3. Na Castelnaudary
45
2.2.4. Na Gastons vlucht
50
2.2.5. Na Maria de Medicis vlucht
53
2.3. Behandeling van de vluchtelingen
55
2.3.1. Behandeling onder Isabella
55
2.3.2. Behandeling onder Aytona
58
2.3.3. Behandeling onder de kardinaal-infant
60
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 2.4.
2.5.
III
De vluchtelingen en de Spaanse Nederlanden
66
2.4.1. L’auberge des princes en exil
66
2.4.2. Aanslepend verblijf
69
Besluit
75
Hoofdstuk 3: de entourage van Gaston d’Orléans en Maria de Medici
78
3.1.
Algemeen: de entourage
78
3.2.
Samenstelling van de entourages
81
3.2.1. Patronaat
82
3.2.2. Eigen voordeel op korte termijn, gekoppeld aan rancune
84
3.2.3. Verzet tegen Richelieu, berustend op andere ideeën
87
3.2.4. Besluit
89
Spanningen binnen en tussen de entourages
91
3.3.1. Spanningen binnen Maria de Medicis entourage voor de nederlaag te
91
3.3.
Castelnaudary 3.3.2. Spanningen binnen Gastons entourage voor de nederlaag te Castelnaudary
92
3.3.3. Spanningen tussen de entourages voor de nederlaag te Castelnaudary
93
3.3.4. Spanningen tussen de entourages na de nederlaag te Castelnaudary
94
3.3.5. Spanningen binnen Gastons entourage na de nederlaag te Castelnaudary
99
3.3.6. Spanningen binnen Maria de Medicis entourage na de nederlaag te
103
Castelnaudary 3.4.
Besluit
Hoofdstuk 4: Relatie met de Fransen
109
111
4.1.
Voor de nederlaag te Castelnaudary
111
4.2.
Na de nederlaag te Castelnaudary
114
4.3.
Na de Franse oorlogsverklaring
122
4.4.
Besluit
127
Besluit
129
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
Bijlagen 1. Kaart van Noordoost-Frankrijk, de Spaanse Nederlanden en het prinsbisdom
IV
137 138
Luik, 1635 – 1642 2. Kaart van Oost-Frankrijk, het vrijgraafschap Bourgondië, Lotharingen en de
139
Elzas, 1629 – 1642 3. Kaart van het vrijgraafschap Bourgondië, Lotharingen en de Elzas, 1629 – 1642
140
4. Chronologie van de vlucht van Maria de Medici en Gaston
141
5. Duels van de Fransen te Brussel
144
6. Lijst van de Fransen te Brussel
147
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
V
Lijst van afkortingen -
ARA = Algemeen Rijksarchief
-
BMB = Bibliothèque Municipale de Besançon
-
CC = Collection Chifflet
-
f. = folio
-
Gazette, 1635 = RENAUDOT (T.). Recueil des Gazettes, Nouvelles, Relations, Extraordinaires et Autres Récits des Choses Avenues Toute l’Année 1634. Parijs, 1635.
-
GR = Geheime Raad
-
NA = National Archives
-
PK = Privilegiekamer
-
RvSt = Raad van State
-
SAA = Stadsarchief Antwerpen
-
SP = State Papers, Foreign
-
SSO = Secretarie van State en Oorlog
-
v° = verso
-
z.f. = zonder foliotering
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
Bibliografie Bronnen
Onuitgegeven bronnen
BELGIE
Antwerpen, Stadsarchief (SAA) Privilegiekamer (PK) 1642.
Brussel, Algemeen Rijksarchief (ARA) Geheime Raad (GR) 18 A, 302. Raad van State (RvSt) 1829. Secretarie van State en Oorlog (SSO) 201, 204, 205, 206, 207, 215, 223, 230.
ENGELAND
Kew, The National Archives (NA) State Papers, Foreign (SP) 77/20, 77/21, 77/22, 77/23, 77/24, 77/25, 77/26, 77/27, 77/28.
VI
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
VII
FRANKRIJK
Besançon, Bibliothèque Municipale (BMB) Collection Chifflet (CC) 67, 96, 179.
Uitgegeven bronnen BRULEZ (W.). Correspondance de Richard Pauli-Stravius, 1634 – 1642. Brussel – Rome, 1955. CASTAN (A.). Catalogue Général des Manuscrits des Bibliothèques Publiques de France. XXXIII, Besançon. Parijs, 1900, deel 2.
CHANTELOUBE (J.). ‘Lettre du Pere de Chanteloube aux Nouvelles Chambres de Justice’. In: DE MORGUES (M.). Pieces Curieuses en suite de celles du Sieur de S. Germain. Contenant plusieurs pieces pour la deffence de la Reyne Mere du Roy Tres-Chrestien Louys XIII. & autres traitez d’Estat sur les affaires du temps, depuis l’an 1630 à l’an 1643. Par divers autheurs. Antwerpen, 1644. COLOM DE BOTERBERGE (T.). El escritor Francisco de Moncada, diplomático en Alemania y Flandes. Anejo. Sumario de la correspondencia de Don Francisco de Moncada. Barcelona (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universidad de Barcelona), 1976.
DE BOURDEILLE (C., comte de Montrésor). ‘Mémoires’. In: CHAMPOLLION-FIGEAC ( J.J.) en CHAMPOLLION (A.), eds. Nouvelle Collection des Mémoires pour servir à l’Histoire de France depuis le XIIIe siècle jusqu’à la fin du XVIIIe. Tôme III, Brienne, Montrésor, Fontrailles, La Châtre, Turènne, Duc d’Yorck. Parijs, 1851, pp. 173 – 241. DE CAMPION (H.). Mémoires de Henri de Campion. Parijs, 1857, (ed. M. C. Moreau). DE LA SERRE (J. P.). Histoire curieuse de tout ce qui c’est passé à l’entrée de la Reyne Mère du Roy Treschrestien dans les villes des Pays-Bas. Antwerpen, 1632.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
VIII
DE LA SERRE (J. P.). Balet des Princes Indiens dansé à l’arrivée de son A.R. Brussel, 1634. DE MEESTER DE RAVESTEIN (B.). Lettres de Philippe et de Jean-Jacques Chifflet sur les affaires des Pays-Bas (1627 – 1639). Brussel, 1943.
DE MORGUES (M.). ‘Tres-humble, tres-veritable et tres-importante Remonstrance au Roy’. In: DE MORGUES (M.). Diverses Pieces Pour la Defense de la Royne Mere du Roy TresChrestien Louys XIII. Faites et Reveues par Messire Matthieu de Morgues Sr de St Germain, Conseiller & Predicateur ordinaire du Roy Tres-Chrestien, & Conseiller, Predicateur & premier Aumonier de la Royne Mere de sa Majesté. S.l., s.d. [Antwerpen, 1637], pp. 3 – 98. GACHARD (L.-P.). Actes des Etats Généraux de 1632. Brussel, 1866, deel 2. GOULAS (N.). Mémoires de Nicolas Goulas, gentilhomme ordinaire de la chambre du duc d’Orléans. Parijs, 1879, (ed. Ch. Constant).
HAGEMANS (G.). ‘Lettres Inédites de Marie de Médicis et du Cardinal-Infant Ferdinand, Gouverneur-Général des Pays-Bas’. In : Annales de l’Académie d’Archéologie de Belgique, XIV (1857), Antwerpen, pp. 364 – 376. LONCHAY (H.), CUVELIER (J.) en LEFEVRE (J.). Correspondance de la Cour d'Espagne sur les affaires des Pays-Bas au XVIIe siècle. Brussel, 1923 – 1937, 6 delen.
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’. In: MICHAUD (J. Fr.) en POUJOULAT (J. J. F.), eds. Nouvelle collection des mémoires pour servir à l’histoire de France, depuis le XIIIe siècle jusqu’à la fin du XVIIIe, Arnaud d’Andilly, Abbé Arnauld, Duchesse de Nemours, Gaston Duc d’Orléans. Parijs, 1838, pp. 559 – 606. Mercure François, XVII (1632). Mercure François, XVIII (1633). RENAUDOT (T.). Recueil des Gazettes de l’année 1631. Parijs, 1632.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
IX
RENAUDOT (T.). Recueil des Gazettes, Nouvelles, Relations & autres choses Memorables de toute l’Année 1632. Parijs, 1633. RENAUDOT (T.). Recueil des Gazettes, Nouvelles et Relations de toute l’Année 1633. Parijs, 1634. RENAUDOT (T.). Recueil des Gazettes, Nouvelles, Relations, Extraordinaires et Autres Récits des Choses Avenues Toute l’Année 1634. Parijs, 1635. RENAUDOT (T.). Recueil de toutes les Gazettes, Nouvelles, Ordinaires & Extraordinaires & autres Relations, contenant le récit des choses remarquables, avenuës tant en ce Royaume qu’es pays estrangers, dont les nouvelles nous sont venuës toute l’annee 1635. Parijs, 1636. TALLEMANT DES REAUX (G.). Historiettes. Parijs, 1961, (ed. Antoine Adam), 2 delen. VAN MEERBEECK (L.). Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, archevêque de Conza (1627 – 1634). Brussel – Rome, 1966. WORP (J. A.). De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608 – 1687). ’s-Gravenhage, 1913.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
X
Literatuur
ABAD (R.). ‘Une première Fronde au temps de Richelieu? L’émeute parisienne des 3 – 4 février 1631 et ses suites’. In: XVIIe siècle, 218 (2003), 1, pp. 39 – 70. ABRAHAM (C. K.). Gaston d’Orléans et sa cour: étude littéraire. Chapel Hill, 1963.
ADAMSON (J.). ‘The Making of the Ancien-Régime Court 1500 – 1700’. In: ADAMSON ( J.), ed. The Princely Courts of Europe. Ritual, Politics and Culture under the Ancien Régime 1500 – 1750. Londen, 2000, pp. 7 – 42. ARIES (P.). ‘Pourquoi écrit-on des mémoires?’. In: HEPP (N.) en HENNEQUIN (J.), eds. Les valeurs chez les mémorialistes Français du XVIIe siècle avant la Fronde. Straatsburg en Metz, 1978, pp. 13 – 20.
BABEL (R.). ‘Dix années décisives: aspects de la politique étrangère de Charles IV de 1624 à 1634’. In: BLED (J.P.), FAUCHER (E.) en TAVENEAUX (R.), eds. Les Habsbourg et la Lorraine. Nancy, 1988, pp. 59 – 65. BABELON (J. – P.). Henri IV. Parijs, 1982.
BAILEY (D. A.). ‘The pamphlets of Mathieu de Morgues, Marie de Medici, Gaston d’Orleans and Jacques Chanteloube: a bibliography of holdings in selected Belgian libraries’. In: Archives et Bibliothèques de Belgique, LII (1981), pp. 1 – 33. BEEKMAN (A.). Maria de Médicis in de Nederlanden. Amsterdam, 1914. BERNARDIN (N. – M.). Un Précurseur de Racine. Tristan L’Hermite. Sieur du Solier, 1601 – 1655. Sa Famille, Sa Vie, Ses Œuvres. Parijs, 1895. BERTIERE (S.). Les Reines de France au temps des Bourbons. « Les deux Régentes ». Parijs, 1996.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XI
BILLACOIS (F.). Le duel dans la société française des XVIe – XVIIe siècles. Essai de psychosociologie historique. Parijs, 1986 BOHANAN (D.). Crown and Nobility in Early Modern France. Basingstoke, 2001. BOUYER (C.). Gaston d’Orléans (1608 – 1660): séducteur, frondeur et mécène. Parijs, 1999. BOUYER (C.). Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII. Parijs, 2007. CARMONA (M.). Marie de Médicis. Parijs, 1981. CARMONA (M.). Richelieu. L’ambition et le pouvoir. Parijs, 1983. CARMONA (M.). La France de Richelieu. Parijs, 1984. CASTAN (A.). La retraite de Gaston d’Orléans en Franche-Comté, et ses trois séjours à Besançon en 1631 et 1632. Besançon, 1880. CASTAN (A.) en HENRARD (P.). ‘Mathieu de Morgues & Philippe Chifflet.’ In: Bulletins de l’Académie Royale de Belgique, X (1883), 8, pp. 1 – 22. CASTELOT (A.). Marie de Médicis: les désordres de la passion. Parijs, 1995.
CHALINE (O.). ‘The Kingdoms of France and Navarre. The Valois and Bourbon Courts, c. 1515 – 1750’. In: ADAMSON ( J.), ed. The Princely Courts of Europe. Ritual, Politics and Culture under the Ancien Régime 1500 – 1750. Londen, 2000, pp 66 – 93. CHAMPY (P.). ‘Le Coigneux’. In: Dictionnaire de Biographie Française, XX. Parijs, 2007. CHARTIER (R.). ‘Pamphlets et gazettes’. In: MARTIN (H.-J.) en CHARTIER (R.). Histoire de l’édition française. Tome I: Le livre conquérant du Moyen Âge au milieu du XVIIe siècle. Parijs, 1982, pp. 405 – 425 . CHEVALLIER (P.). Louis XIII. Roi cornélien. Parijs, 1979.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XII
CONSTANT (J.-M.). Les conjurateurs. Le premier libéralisme politique sous Richelieu. Parijs, 1987.
CONSTANT (J.-M.). ‘L’amitié: le moteur de la mobilisation politique dans la noblesse de la première moitié du XVIIe siècle’. In: CONSTANT (J.-M.). La noblesse en liberté, XVIe – XVIIe siècles. Rennes, 2004, pp. 173 – 187.
CRAWFORD (K.). ‘Catherine de Medicis and the Performance of Political Motherhood’. In: Sixteenth Century Journal, 31 (2000), 3, pp. 643 – 673. D’AMAT (R.). ‘François de Baradat’. In: Dictionnaire de Biographie Française, V. Parijs, 1951, p. 154. D’AMAT (R.). ‘Roger II de Saint-Lary, duc de Bellegarde’. In: Dictionnaire de Biographie Française, V. Parijs, 1951, pp. 1334 – 1335. D’AMAT (R.). ‘Louis des Hayes’. In: Dictionnaire de Biographie Française, X. Parijs, 1965, p. 1381. D’ANVERS (F.). Etude sur le Père Charles d’Arenberg, Frère Mineur Capucin (1593 – 1669). Parijs – Rome, 1919. DE BACKER (H.). ‘Marie de Médicis dans les Pays-Bas.’ In: Sept études publiées à l’occasion du Quatrième Centenaire du célèbre Imprimeur anversois Christophe Plantin, 1520 - 1920. Brussel, 1920, pp. 75 – 84. DELORME (P.). Histoire des Reines de France. Marie de Médicis. Parijs, 1998. DE MOREMBERT (T.). ‘Louis Barbier de la Rivière’. In: Dictionnaire de Biographie Française, V. Parijs, 1951, p. 343. DE MOREMBERT (T.). ‘Louis Gouffier’. In: Dictionnaire de Biographie Française, XVI. Parijs, 1985, p. 700.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XIII
DES BROSSES (D.). Vincent Voiture. Etincelant Ambassadeur de l’Esprit Français. Parijs, 2004. DETHAN (G.). Gaston d’Orléans, conspirateur et prince charmant. Parijs, 1959. DETHAN (G.). La vie de Gaston d’Orléans. Parijs, 1992. DETHAN (G.). ‘Pierre Patris, gentilhomme de Caen et poète’. In: DETHAN (G.). La vie de Gaston d’Orléans. Parijs, 1992, pp. 346 – 368. DETHAN (G.). ‘Jean Lasseré, auteur des Mémoires dits de Gaston d’Orléans’. In: DETHAN (G.). La vie de Gaston d’Orléans. Parijs, 1992, pp. 369 – 372. DE VAISSIERE (P.). Un Grand Procès sous Richelieu. L’Affaire du Maréchal de Marillac (1630 – 1632). Parijs, 1924. DE VILLERMONT (M.). L’infante Isabelle, gouvernante des Pays-Bas. Parijs, 1912, 2 delen. DHONDT (L.). Migratie naar de Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw: casus: het Engelse
Benedictinessenklooster
te
Gent,
1624
-
1665.
Gent
(onuitgegeven
licenciaatsverhandeling Universiteit Gent), 2004.
DOUVIER (C.). ‘Les portraits du Grand Condé dans les Mémoires de P. Lenet et de N. Goulas’, In: HEPP (N.), ed. La cour au miroir des mémorialistes. 1530 – 1682. Parijs, 1991, pp. 175 – 182. DUCCINI (H.). Faire voir, faire croire. L’opinion publique sous Louis XIII. Seyssel, 2003. ELLIOTT (J. H.). Richelieu and Olivares. Cambridge, 1991. ELLIOTT (J. H.). Olivares (1587 – 1645). L’Espagne de Philippe IV. Parijs, 1992. ELLIOTT (J. H.). ‘A Europe of Composite Monarchies’. In: Past and Present, 137 (1992), pp. 48 – 71.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XIV
FEROS (A.). ‘Images of Evil, Images of Kings: The Contrasting Faces of the Royal Favourite and the Prime Minister in Early Modern European Political Literature, c. 1580 – c. 1650’. In: ELLIOTT (J. H.) en BROCKLISS (W. B.), eds. The World of the Favourite. Londen, 1999, pp. 205 – 222.
FEYEL (G.). ‘Richelieu et la Gazette’. In: Chancellerie des Universités de Paris et Académie Française. Richelieu et le Monde de l’Esprit. Parijs, 1985, pp. 207 – 217. GACHARD (L.-P.). Histoire politique et diplomatique de Pierre-Paul Rubens. Brussel, 1877.
GATULLE (P.). ‘La grande cabale de Gaston d’Orléans aux Pays-Bas espagnols et en Lorraine: le prince et la guerre des images’. In: XVIIe siècle, 31 (2006), 2, pp. 301 – 326. GOSSART (E.). L’auberge des princes en exil: anecdotes de la cour de Bruxelles au XVIIe siècle. Brussel, 1943. HENRARD (P.). Marie de Médicis dans les Pays-Bas. Brussel, 1876. HENRARD (P.). ‘Mathieu de Morgues et la maison Plantin’. In : Bulletins de l’Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-arts de Belgique, 2e serie, XLIX (1880), pp. 542 – 589.
ISRAEL (J.). ‘De Spaanse monarchie tussen hamer en aambeeld, 1621 – 1648’. In: JANSSENS (P.), red. België in de 17de eeuw. De Spaanse Nederlanden en het prinsbisdom Luik. Brussel, 2006, 2 delen, pp. 33 – 39.
JANSSENS (P.). ‘De landvoogdij van Isabella, 1621 – 1633.’ In: BLOK (D. P.), PREVENIER (W.), e.a., red. Algemene Geschiedenis der Nederlanden. Deel 6: Nieuwe Tijd. Haarlem, 1979, pp. 372 – 384.
JANSSENS (P.). ‘De Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden (1579 – 1780)’. In: BLOM (J.C.H.) en LAMBERTS (E.), eds. Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, 2003, pp. 178 – 221.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XV
JOUANNA (A.). Le devoir de révolte. La noblesse française et la gestation de l’État moderne, 1559 – 1661. Parijs, 1989. KERMINA (F.). Marie de Médicis: reine, régente et rebelle. Parijs, 1979. KETTERING (S.). Patrons, Brokers, and Clients in Seventeenth-Century France. Oxford, 1986. KETTERING (S.). ‘Gift-giving and patronage in early modern France’. In: French History, 2 (1988), 2, pp. 131 – 151. KETTERING (S.). ‘Patronage and Kinship in Early Modern France’. In : French Historical Studies, 16 (1989), 2, pp. 408 – 435. KETTERING (S.). ‘Patronage in early modern France’. In: French Historical Studies, 16 (1992), 4, pp. 839 – 862. KETTERING (S.). ‘The household service of early modern French noblewomen’. In: French Historical Studies, 20 (1997), 1, pp. 55 – 85. LEMAN (A.). Urbain VIII et la Rivalité de la France et de la Maison d’Autriche de 1631 à 1635. Rijsel en Parijs, 1920. LE ROY LADURIE (E.). L’Ancien Régime. De Louis XIII à Louis XV, 1610 – 1670. Parijs, 1991. LIM (S. – H.). La Pensée politique des “ Bons catholiques ” dans la première moitié du XVIIe siècle (1598 – 1642). Parijs (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Université de Paris IV, Sorbonne), 1998, 2 delen. LIM (S. – H.). ‘Mathieu de Morgues, Bon Français ou Bon catholique?’. In : Dix-Septième siècle, 213 (2001), 4, pp. 655 – 672.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XVI
MACZAK (A.). ‘From Aristocratic Household to Princely Court. Restructuring Patronage in the Sixteenth and Seventeenth Centuries.’ In : ASCH (R. G.) en BIRKE (A. M.), eds. Princes, Patronage and the Nobility. The Court at the Beginning of the Modern Age, c. 1450 – 1650. Londen, 1991, pp. 315 – 327. MAGNE (E.). Voiture et l’Hôtel de Rambouillet. Les Origines, 1597 – 1635, Parijs, 1929. MAJOR (J. R.). From Renaissance Monarchy to Absolute Monarchy. French kings, Nobles and Estates. Baltimore, 1994. MALETTKE (K.). ‘The Crown, Ministériat, and Nobility at the Court of Louis XIII’. In: ASCH (R. G.) en BIRKE (A. M.), eds. Princes, Patronage and the Nobility. The Court at the Beginning of the Modern Age, c. 1450 – 1650. Londen, 1991, pp. 415 – 439.
MECHOULAN (H.). ‘L’Espagne dans le miroir des textes français’. In: MECHOULAN (H.), ed. L’Etat Baroque. Regards sur la Pensée Politique de la France du Premier XVIIe Siècle. Parijs, 1985, pp. 421 – 446. MEYER (V.). Un auteur du XVIIe siècle et l’illustration de ses livres: Jean Puget de la Serre (1595 – 1665). Parijs, 2000. MONGREDIEN (G.). 10 novembre 1630. La Journée des Dupes. Parijs, 1961. MONOD (P. K.). The Power of Kings. Monarchy and Religion in Europe, 1589 – 1715. Londen, 1999. ORIEUX (J.). Catherine de Médicis ou la Reine Noire. Parijs, 1998.
OSBORNE (T.). ‘« Chimeres, monopoles and stratagems »: French Exiles in the Spanish Netherlands during the Thirty Years’ War’. In: The Seventeenth Century, XV (2000), 2, pp. 149 – 174. PAGES (G.). ‘Autour du “grand orage”. Richelieu et Marillac: deux politiques’. In: Revue Historique, 179, 1937, pp. 63 – 97.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XVII
PARKER (G.). The Army of Flanders and the Spanish Road, 1567 – 1659. The Logistics of Spanish Victory and Defeat in the Low Countries’ Wars. Cambridge, 1972.
PARROTT (D.). ‘The Mantuan Succession, 1627 – 31: A Sovereignty Dispute in Early Modern Europe’. In: The English Historical Review, CXII (1997), 445, pp. 20 – 65. PARROTT (D.). Richelieu’s Army. War, Government and Society in France, 1624 – 1642. Cambridge, 2001.
PORTEMAN (K.). ‘« J’ay pris pour Dupes tous les Pays-Bas ». Jean Puget de la Serre en de Nederlanden’. In: ANDRIESSEN (J.), KEERSMAEKERS (A.), LENDERS (P.), eds. Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek. Leuven, 1986, pp. 217 – 238. SOLNON (J. – F.). La Cour de France. Parijs, 1987. STRADLING (R.A.). Spain’s Struggle for Europe, 1598 - 1668. Londen, 1994. TAPIE (V.-L.). France in the age of Louis XIII and Richelieu. Cambridge, 1984. VAN DER ESSEN (A.). Le Cardinal-Infant et la politique européenne de l’Espagne, 1609 – 1641. Leuven, 1944
VAN WYHE (C.). ‘Between Chastity and Passion. The Impact of the French exiles on the Cult of Courtly Love at the Brussels Court in the 1630’s’. In: Passion, Affekt und Leidenschaft in der frühen Neuzeit, Wolfenbütteler Arbeiten zur Barockforschung, 11 (2005), pp. 951 – 980. VERHULST (P.). Eyes to see and ears to hear, de residentie van Balthasar Gerbier te Brussel (1631 – 1641). Gent (onuitgegeven licenciaatsverhandeling Universiteit Gent), 2005. VERMEIR (R.). Spanje en de Zuidelijke Nederlanden tijdens de landvoogdij van Isabella, Aytona en de kardinaal-infant, 1629 – 1641. Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1998, 2 delen.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
XVIII
VERMEIR (R.). ‘De hertog van Aarschot en de adellijke samenzwering van 1632 – 1633’. In: Het Oude Land van Aarschot, XXIII (1998), 2, pp. 61 – 82. VERMEIR (R.). In staat van oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629 – 1648. Maastricht, 2001.
VERMEIR (R.). ‘Power Elites and Royal Government in the Spanish Netherlands during the Last Phase of the Eighty Years’ War (1621 – 1648)’. In: Religion and Political Change in Europe: Past and Present. Pisa, 2003, pp. 87 – 102.
VERMEIR (R.). ‘Francisco de Moncada, markies van Aytona’. In:
< http://dutchrevolt.
leidenuniv.nl/Nederlands/personen/a/aytona.htm >, geraadpleegd op 14/5/2008. WADDINGTON (A.). La République des Provinces-Unies, la France et les Pays-Bas espagnols de 1630 à 1650. Parijs, 1895.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 – 1638
1
Inleiding “Door Frankrijk te verlaten, verliet ze ook de geschiedenis”, zo becommentarieerde Victor Tapié in 1967 de vlucht van Maria de Medici uit Frankrijk.1 Inderdaad stopte de interesse van historici voor Maria de Medici jarenlang op het moment dat ze de grenzen van Frankrijk achter zich liet. Het zou tot 1876 duren voor Maria de Medici’s verblijf buiten Frankrijk grondig werd onderzocht. Paul Henrard wijdde toen een indrukwekkende studie aan het verblijf van Maria de Medici en haar zoon Gaston d’Orléans in de Zuidelijke Nederlanden.2 Hij legde echter zeer sterk de nadruk op het politieke aspect van hun aanwezigheid te Brussel. Over hun entourage, hun activiteiten in Brussel en de andere steden van de Lage Landen, en de spanningen die hun verblijf met zich meebracht, weidde hij slechts uit in zoverre het direct relevant was voor het grote politieke verhaal. De afgelopen decennia verschenen heel wat werken over Maria de Medici en haar jongste zoon, waarbij wel aandacht werd geschonken aan hun entourage en hun niet-politieke activiteiten, maar hun verblijf in de Zuidelijke Nederlanden meestal onderbelicht bleef.3 Waar het verblijf van de Franse vluchtelingen te Brussel toch besproken werd, baseerde men zich grotendeels op het werk van Henrard. Slechts zelden werden nieuwe elementen aangebracht.4
1
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII and Richelieu. Cambridge, 1984, p. 239.
2
P. Henrard, Marie de Médicis dans les Pays-Bas, Brussel, 1876.
3
Over Maria de Medici verschenen onder andere F. Kermina, Marie de Médicis: reine, régente et rebelle, Parijs,
1979; M. Carmona, Marie de Médicis, Parijs, 1981; en P. Delorme, Histoire des Reines de France. Marie de Médicis, Parijs, 1998. Over Gaston d’Orléans zijn vooral volgende werken van belang: G. Dethan, Gaston d’Orléans, conspirateur et prince charmant, Parijs, 1959 (in 1992 heruitgegeven als La vie de Gaston d’Orléans); J.-M. Constant, Les conjurateurs. Le premier libéralisme politique sous Richelieu, Parijs, 1987; en C. K. Abraham, Gaston d’Orléans et sa cour: étude littéraire, Chapel Hill, 1963. Minder baanbrekend, maar uitstekend als eerste inleiding is C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, Parijs, 2007. 4
Uitzonderingen zijn T. Osborne, ‘«Chimeres, monopoles and stratagems»: French Exiles in the Spanish
Netherlands during the Thirty Years’ War’, in: The Seventeenth Century, XV (2000), 2, pp. 149 – 174; en C. van Wyhe, ‘Between Chastity and Passion. The Impact of the French exiles on the Cult of Courtly Love at the Brussels Court in the 1630’s’, in: Passion, Affekt und Leidenschaft in der frühen Neuzeit, Wolfenbütteler Arbeiten zur Barockforschung, 11 (2005), pp. 951 – 980. Toby Osborne biedt een uitstekende analyse van het verblijf van de Franse vluchtelingen te Brussel, met ruime aandacht voor de daaruit voortvloeiende spanningen. Cordula van Wyhe besteedt vooral aandacht aan de culturele impact van het verblijf van de Franse vluchtelingen, en werkt momenteel aan een boek over de ballingschap van Maria de Medici.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
2
Het verhelpen aan deze lacune is dan ook één van de belangrijkste opzetten van dit werk. In de volgende hoofdstukken zullen we proberen bepaalde leemtes op te vullen in de kennis van het verblijf van de Franse vluchtelingen. Daarbij zullen we vanzelfsprekend voortdurend verwijzen naar de politieke situatie, omdat die nu eenmaal de hele ervaring van de Fransen bepaalde, maar onze nadruk zal toch vooral komen te liggen op het onthaal in de Zuidelijke Nederlanden; de respectieve belangen van de entourage van de koningin-moeder en Gaston; en de spanningen die ontsproten aan het verblijf van de Fransen te Brussel. In het eerste hoofdstuk zullen we de vlucht van Maria de Medici en haar zoon begrijpelijker proberen te maken. Dit zullen we doen door dieper in te gaan op de twee decennia voor de vlucht, waarbij duidelijk zal worden dat de vluchten deel uitmaakten van een beproefde strategie om opnieuw in de gunst van de koning te komen. Ook zullen we ingaan op de redenen voor de onvrede die zowel Gaston als zijn moeder ervaarden. Ten slotte zullen we aandacht besteden aan de woelige situatie in Frankrijk ten tijde van de vluchten, waardoor duidelijk zal worden dat de vluchtelingen wel eens heel wat meer steun in Frankrijk hadden kunnen krijgen, als Richelieu niet tijdig had ingegrepen. In het tweede hoofdstuk zullen we meerdere vragen behandelen. Ten eerste de vraag waarom de vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden ontvangen werden. We zullen zien dat de regering te Madrid en die te Brussel hier een andere mening over waren toegedaan. Wat maakte dat Madrid toch bijdraaide, en liet men vanaf dan alle bezwaren varen, of bleef men voorzichtig? Ten tweede zullen we de behandeling van de vluchtelingen door de Brusselse regering bespreken. Werden ze van meet af aan goed behandeld, of pas vanaf het moment dat men in Spanje besloten had hen aan te wenden tegen Frankrijk? Verslechterde hun behandeling op momenten dat Spanje besloot hen niet te gebruiken? Ten derde zullen we de vraag behandelen waarom de vluchtelingen kozen voor de Spaanse Nederlanden, en – misschien belangrijker – waarom ze er zo lang bleven. Het derde hoofdstuk handelt over de entourages van Maria de Medici en haar zoon, een zowat onontgonnen terrein. Ten eerste zullen we een antwoord proberen te geven op de vraag hoe groot die entourages waren. Ten tweede zullen we de redenen proberen te achterhalen waarom de volgelingen hun patroons volgden op hun vlucht. Ten slotte zullen we dieper ingaan op de spanningen binnen, en tussen, de entourages. Het vierde en laatste hoofdstuk bespreekt de relatie tussen de Franse vluchtelingen en zowel de stedelijke bevolking als de Zuid-Nederlandse adel. Hoe verliepen de contacten aanvankelijk, en vanaf welk moment bouwden de spanningen zich op? Wat waren daar de
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
3
precieze redenen voor? Hoe beïnvloedde de Franse oorlogsverklaring aan Spanje, in mei 1635, de relatie tussen Fransen en bevolking? Al deze vragen staan centraal. In het zoeken naar informatie over de Fransen in Brussel hebben we ons gewend tot heel wat verschillende bronnen, elk met hun eigen interpretatieproblemen. We zullen dan ook kort de belangrijkste bronnen overlopen.
Een aanzienlijk deel van de informatie over het verblijf van de Fransen te Brussel haalden we uit memoires geschreven door enkele van deze vluchtelingen.5 Het schrijven van memoires kwam op in de 15de eeuw, en zette zich door in de 16de en 17de eeuw. Het belangrijkste doel van de auteurs was het nageslacht op de hoogte te brengen van hun eervolle en roemruchte daden. Hierop konden de nazaten dan hun eigen eer baseren: eer verkreeg men immers niet alleen door eigen gedrag, maar ook door de daden en de afkomst van de voorouders.6 Dit betekent dat we voorzichtig moeten zijn als we de memoires als historische bron willen gebruiken. De auteurs hadden immers vaak de neiging hun eigen rol te benadrukken, of die van anderen te minimaliseren. Vaak waren memoires ook de ideale plaats om af te rekenen met een politieke vijand. Het is dus belangrijk om de auteurs met een kritisch oog te bekijken, en na te gaan of ze wel degelijk over de informatie konden beschikken waarover ze beweerden te beschikken. Nicolas Goulas (1603 – 1683) was de neef van Léonard Goulas, de privésecretaris van Gaston d’Orléans. Als zodanig redigeerde die de correspondentie van de hertog, waardoor hij dagelijks in contact stond met Gaston, en vrijuit met hem kon praten.7 Als vertrouweling van zijn oom zat Nicolas Goulas dus in een vrij goede positie om de beweegredenen van Gaston en zijn naaste raadgevers te kennen. Misschien de belangrijkste kwaliteit van zijn memoires is
5
N. Goulas, Mémoires de Nicolas Goulas, gentilhomme ordinaire de la chambre du duc d’Orléans, Parijs, 1879,
(ed. Ch. Constant). C. de Bourdeille, comte de Montrésor, ‘Mémoires’, in: J.-J. Champollion-Figéac en A. Champollion, eds., Nouvelle Collection des Mémoires pour servir à l’Histoire de France depuis le XIIIe siècle jusqu’à la fin du XVIIIe. Tôme III, Brienne, Montrésor, Fontrailles, La Châtre, Turènne, Duc d’Yorck, Parijs, 1851, pp. 173 – 241. ‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, in: J. Fr. Michaud en J. J. F. Poujoulat, eds., Nouvelle collection des mémoires pour servir à l’histoire de France, depuis le XIIIe siècle jusqu’à la fin du XVIIIe, Arnaud d’Andilly, Abbé Arnauld, Duchesse de Nemours, Gaston Duc d’Orléans, Parijs, 1838, pp. 559 – 606. H. de Campion, Mémoires de Henri de Campion, Parijs, 1857, (ed. M. C. Moreau). 6
P. Ariès, ‘Pourquoi écrit-on des mémoires?’, in: N. Hepp en J. Hennequin, eds., Les valeurs chez les
mémorialistes Français du XVIIe siècle avant la Fronde, Straatsburg en Metz, 1978, p. 16 7
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 126.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
4
echter dat hij onpartijdig verslag lijkt te geven van de gebeurtenissen aan het hof van Gaston.8 Zowel t.o.v. Gaston d’Orléans als Richelieu spaarde hij geen kritiek. Hierin verschilde hij grondig van Claude de Bourdeille, de hertog van Montrésor (1606 – 1663). Deze verwant van Puylaurens had een duidelijke afkeer van Richelieu, en was één van de aanstichters van de mislukte aanslag op diens leven in 1636. Zijn memoires zijn allerminst objectief, en ook feitelijk niet altijd correct. Hun belangrijkste kwaliteit ligt dan ook voornamelijk in het schetsen van de sfeer onder de Franse vluchtelingen te Brussel. De derde auteur op wiens memoires we een beroep deden, is Jean Lasseré, één van de secretarissen van Gaston d’Orléans.9 Georges Dethan heeft gelijk wanneer hij stelt dat “Lasseré fit son chemin auprès du prince, sans jamais parvenir toutefois à occuper un poste de premier plan. Aussi le fidèle secrétaire me paraît de bonne foi lorsqu’il raconte les événements de la vie mouvementée de son maître, auprès duquel il a vécu pendant près de dix ans; mais il l’est moins, à mon avis, lorsqu’il se mêle de deviner des intentions et percer des secrets qu’il n’était pas appelé à connaître; ses explications parfois hasardées proviennent d’informations incontrôlables.”.10 Toch kunnen ook deze memoires een goed beeld schetsen van de sfeer onder de Franse vluchtelingen. De laatste auteur wiens memoires we gebruikten, is Henri de Campion (1613 – 1663). Deze kwam de Fransen te Brussel pas in 1634 vervoegen, om te dienen in één van de regimenten van Gaston. Ook zijn memoires zijn vooral belangrijk in zoverre ze een beeld geven van de sfeer onder de Franse vluchtelingen. De Campion was immers niet op de hoogte van de precieze plannen van Gaston en zijn directe entourage. Alle vier de auteurs waren volgelingen van Gaston. Dit betekent niet alleen dat ze weinig informatie bieden over de entourage van Maria de Medici, maar ook dat hun verslag van de gebeurtenissen stopt in 1634. Toen volgden ze Gaston immers terug naar Frankrijk.
Een tweede belangrijke bron aan informatie vormden de journaals van Philippe Chifflet, hofkapelaan aan het Brusselse hof. In deze journaals schreef Chifflet per maand de belangrijkste 8
C. Douvier, ‘Les portraits du Grand Condé dans les Mémoires de P. Lenet et de N. Goulas’, in: N. Hepp, ed., La
cour au miroir des mémorialistes. 1530 – 1682, Parijs, 1991, p. 176. 9
Deze memoires werden aanvankelijk toegeschreven aan Gaston d’Orléans, daarna aan Algay de Martignac, tot
Georges Dethan in 1959 bewees dat deze het werk enkel had uitgegeven, en dat de echte auteur Jean Lasseré was geweest. Zie G. Dethan, ‘Jean Lasseré, auteur des Mémoires dits de Gaston d’Orléans’, in: G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, Parijs, 1992. 10
G. Dethan, ‘Jean Lasseré’, p. 371.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
5
gebeurtenissen neer. Het eerste journaal dat we gebruikten begint op 3 november 1625, en eindigt op 1 december 1632;11 het tweede begint een jaar later, na de dood van Isabella, en eindigt in mei 1636.12 Als hofkapelaan was Philippe Chifflet een bevoorrecht toeschouwer van de gebeurtenissen aan het hof, en won hij de sympathie van heel wat vooraanstaanden aan het hof en in het leger.13 Dit maakt van zijn journaals een belangrijke bron.
Een derde interessante bron waren de nuntiatuurberichten van de pauselijke nuntius te Brussel Fabio de Lagonissa (nuntius van 1627 tot 1634), en zijn tijdelijke opvolger Richard PauliStravius14 (internuntius van 1634 tot 1642).15 De nuntius en de internuntius brachten regelmatig verslag uit van de situatie in de Zuidelijke Nederlanden, en besteedden heel wat aandacht aan het verblijf van Maria de Medici en haar zoon. De berichten geven niet alleen informatie over wat er omging in de hoogste hofkringen, maar geven ook de circulerende roddels en geruchten weer. Net dit laatste maakt deze bronnen zo interessant, maar noopt meteen ook tot de nodige voorzichtigheid. Vele geruchten blijken immers oncontroleerbaar.
11
BMB, CC, 96, f. 113 – f. 236.
12
BMB, CC, 179.
13
Philippe Chifflet was bijvoorbeeld goed bevriend met Ferdinand d’Andelot, de eerste hofmeester van Isabella.
Zie B. de Meester de Ravestein, Lettres de Philippe et de Jean Chifflet sur les affaires des Pays-Bas (1627 – 1639), Brussel, 1943, pp. 6 – 30; en A. Castan en P. Henrard, ‘Mathieu de Morgues & Philippe Chiflet’, in: Bulletins des Académie Royale de Belgique, troisième série, X (1885), 8, p. 3. 14
Na de dood van Isabella eind 1633 was Fabio Lagonissa teruggeroepen naar Rome. Het was immers de regel dat
er enkel een nuntius in de Spaanse Nederlanden verbleef, als die gebieden bestuurd werden door een landvoogd van den bloede. De pauselijke vertegenwoordiging werd tijdelijk overgedragen aan een internuntius, Richard PauliStravius. Bij de aankomst van de kardinaal-infant in de Nederlanden, stelde Rome een nieuwe nuntius aan, Lelio Falconieri. De kardinaal-infant weigerde de nuntius echter de Nederlanden binnen te laten. Kort ervoor had de paus geweigerd Antonio Brunacchi tot permanente vertegenwoordiger van de kardinaal-infant te Rome te benomen, waardoor de kardinaal-infant zich in zijn rechten geschaad voelde. Bovendien had Falconieri’s voorganger, Lagonissa, heel wat Zuid-Nederlandse personen en instellingen tegen zich in het harnas gejaagd. Bij dit alles kwam nog eens de wrevel van de Spaanse regering, die Rome verweet een pro-Franse politiek te voeren. Op weg naar de Nederlanden had Falconieri in Parijs een onderhoud gehad met Richelieu, wat de Spaanse vermoedens leek te bevestigen. Om al deze redenen werd Falconieri de toegang tot de Nederlanden ontzegd, en bleef Stravius aan als internuntius. 15
L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, archevêque de Conza (1627 – 1634),
Brussel, 1966; W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius (1634 – 1642), Brussel, 1955.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
6
Een gelijkaardige bron vormen de State Papers, Foreign, de correspondentie tussen de Engelse zaakgelastigde in de Zuidelijke Nederlanden, Balthasar Gerbier (1592 – 1667), en de staatssecretarissen te Londen.16 Gerbier resideerde vanaf 1631 te Brussel, en verzamelde ondermeer informatie over de politieke en militaire situatie in de Zuidelijke Nederlanden. Hij berichtte zeer regelmatig over de vluchtelingen; Maria de Medici was immers de schoonmoeder van Karel I. Bovendien was hij ervoor beducht dat de Fransen naar Engeland zouden vluchten, en hield hij ze daarom nauwlettend in het oog. Dit alles maakt deze bron zeer interessant.
De correspondentie tussen het Spaanse hof te Brussel, en Madrid bevat ook zeer interessante informatie over de vluchtelingen, en de voorschriften die Madrid meegaf over hun behandeling.17 Henrard steunde al sterk op deze bron. Een bron van een andere orde is de Histoire Curieuse van Jean Puget de la Serre (1594 – 1665).18 Deze schrijver begon zijn literaire carrière in 1617 in Parijs, maar verhuisde om onbekende redenen in 1627 naar de Zuidelijke Nederlanden.19 Bij de aankomst van Maria de Medici in de Zuidelijke Nederlanden, sloot hij zich bij haar aan, en werd hij haar historiograaf.20 Het is in die hoedanigheid dat hij de Histoire Curieuse schreef, waarin hij het relaas doet van de ontvangst van Maria de Medici in de verschillende Zuid-Nederlandse steden. Dit verslag is belangrijk omdat het een zeer uitgebreide beschrijving geeft van het onthaal dat Maria de Medici te beurt viel.21 Deze bron verschilt echter van de andere tot dusver
16
NA, SP, 77/20 – 77/28 handelen over de jaren 1631 tot 1638.
17
H. Lonchay, J. Cuvelier en J. Lefèvre, Correspondance de la Cour d'Espagne sur les affaires des Pays-Bas au
XVIIe siècle, Brussel, 1923 – 1937, 6 delen. Voor de correspondentie van Aytona met Madrid, zie T. Colom de Boterberge, El escritor Francisco de Moncada, diplomático en Alemania y Flandes. Anejo. Sumario de la correspondencia de Don Francisco de Moncada. Barcelona (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universidad de Barcelona), 1976. 18
J. P . de la Serre, Histoire curieuse de tout ce qui c’est passé à l’entrée de la Reyne Mère du Roy Treschrestien
dans les villes des Pays Bas, Antwerpen, 1632. 19
K. Porteman, ‘« J’ay pris pour Dupes tous les Pays-Bas ». Jean Puget de la Serre en de Nederlanden’, in: J.
Andriessen, A. Keersmaekers en P. Lenders, eds., Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek, Leuven, 1986, p. 218. 20
V. Meyer, Un auteur du XVIIe siècle et l’illustration de ses livres: Jean Puget de la Serre (1595 – 1665), Parijs,
2000, p. 40. 21
Ook Philippe Chifflet, Fabio de Lagonissa, de Gazette en de Mercure schreven over het onthaal van Maria de
Medici, maar veel minder uitgebreid.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
7
aangehaalde bronnen, in zoverre dat het werk in opdracht is gemaakt, en bedoeld was om een groot publiek te bereiken. Het werk moest getuigen van het grandioze onthaal dat Maria de Medici te beurt was gevallen. Hiermee moeten we rekening houden wanneer we lezen over de “mille et mille sortes de gens”22 die Maria de Medici toejuichten in Antwerpen, en over het enthousiasme van de Zuid-Nederlandse bevolking.23 Deze beschrijvingen worden het best met een korrel zout genomen. Een zevende belangrijke bron aan informatie waren de Gazettes van Théophraste Renaudot en de Mercure françois. Vanaf de aankomst van Maria de Medici in de Zuidelijke Nederlanden besteedde de Gazette, en in mindere mate de Mercure, grote aandacht aan de Fransen te Brussel. De berichtgeving ging door tot kort na de Franse oorlogsverklaring aan Spanje in mei 1635. Ook met deze bronnen moet er echter opgelet worden. Richelieu was zich bewust van het belang van deze informatiekanalen, en spande zich dan ook in om ze te controleren. In 1624 maakte hij één van zijn vertrouwelingen, le Père Joseph,24 directeur van de Mercure, en in 1638 zorgde hij ervoor dat Théophraste Renaudot aan het hoofd van de krant kwam te staan.25 De Gazettes waren het voorwerp van een nog grotere inmenging: de artikels in de Gazette werden niet alleen gecontroleerd door vertrouwelingen van Richelieu, van tijd tot tijd schreven Richelieu en Lodewijk XIII zelf artikels voor de Gazette.26 Toch betekent dit niet dat alle
22
J. P. de la Serre, Histoire Curieuse, p. 38.
23
In het Stadsarchief van Antwerpen (SAA), Privilegiekamer, 1642, z.f., vonden we een verslag van de intrede van
Maria de Medici in Antwerpen. Dit verslag komt qua structuur zeer goed overeen met het relaas van de la Serre, en lijkt er zwaar op te hebben gesteund. Het feit dat dit het enige document is in het dossier over de Antwerpse intrede dat in het Frans werd opgesteld, zou kunnen betekenen dat de la Serre meewerkte aan het verslag. Voor deze hypothese vonden we echter geen enkel sluitend bewijs. Het lijkt dan ook waarschijnlijker dat men in het opstellen van een officieel verslag over de intocht gebruik maakte van het reeds bestaande werk van de la Serre. Het Antwerpse relaas bevestigt in grote mate dat van de la Serre, maar dit betekent niet persé dat Maria de Medici zo pompeus en enthousiast onthaald werd als wordt verteld. Antwerpen had er immers alle belang bij dat het bezoek van Maria de Medici als een succes werd afgeschilderd, en had er geen belang bij eventuele overdrijvingen in het verslag van de la Serre te ontkrachten. 24
François Leclerc du Tremblay (1577 – 1638), als kapucijnermonnik vooral bekend onder de naam ‘Père Joseph’.
25
R. Chartier, ‘Pamphlets et gazettes’, in: H.-J. Martin en R. Chartier, Histoire de l’édition française. Tome I: Le
livre conquérant du Moyen Âge au milieu du XVIIe siècle, Parijs, 1982, p. 411. 26
G. Feyel, ‘Richelieu et la Gazette’, in: Chancellerie des Universités de Paris et Académie Française, Richelieu et
le Monde de l’Esprit, Parijs, 1985, p. 212.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
8
informatie die in de Gazettes staat, onnauwkeurig of verzonnen is.27 We mogen er van uitgaan dat de feiten die vermeld worden hebben plaatsgevonden, alleen moeten we in het achterhoofd houden dat men met het vermelden van die feiten een bepaald beeld wou scheppen van de vluchtelingen in Brussel. Door te focussen op de voortdurende duels en gevechten tussen de Fransen onderling, schilderde men de entourage van de koningin-moeder en haar zoon af als een zootje ongeregeld. Hiermee moeten we dan ook rekening houden bij onze interpretatie van de Gazettes en de Mercure.
Wat bronnen betreft, hadden we gehoopt heel wat terug te vinden in het stadsarchief van Brussel. Het grootste deel van de stedelijke archiefbescheiden werd echter verwoest bij het Franse bombardement van 1695. We vonden dan ook quasi niets terug over het verblijf van de vluchtelingen in de stad.
Ten slotte moeten we vermelden dat we ervoor gekozen hebben de Franse benamingen voor functies, zoals garde des sceaux en mademoiselle d’honneur, te bewaren. Veelal is de betekenis van deze termen immers niet helemaal gelijklopend aan die van hun Nederlandstalige equivalenten.
27
Nummer 67 van de Collection Chifflet bevat de ‘Pièces historiques cérémoniales’, opgesteld door Jules Chifflet
(1615 – 1676), de neef van Philippe Chifflet. Een aantal van deze teksten handelen over de aankomst en ontvangst van Maria de Medici en haar zoon Gaston d’Orléans (folios 69, 75, 84). Opvallend is dat deze teksten overgeschreven lijken te zijn uit de Mercure françois en de Gazettes, (vergelijk bv. BMB, CC, 67, folios 84 – 86 met de Gazette van 1632, pp. 57 – 65 en vooral de Mercure François, XVII (1632), pp. 20 – 25. Op enkele details na is het verslag uit de Mercure identiek aan dat van Jules Chifflet; bij de Gazette is er nog ruimte voor variaties.). Dit verslag is dus niet geschreven door Jules’ vader, Jean-Jacques Chifflet, zoals beweerd werd door A. Castan, Catalogue Général des Manuscrits des Bibliothèques Publiques de France. Tome XXXIII, Besançon. II, Parijs, 1900, p. 553. Het feit dat het verslag is overgeschreven uit de Mercure en de Gazette wijst er op dat het relaas dat beide kranten brachten van de intocht van Gaston d’Orléans betrouwbaar genoeg geacht werd door Jules Chifflet om in zijn collectie opgenomen te worden, zonder verdere commentaar.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
9
Hoofdstuk 1: Aanloop tot het verblijf te Brussel Voor we ons wijden aan het bestuderen van het verblijf van Maria de Medici en haar jongste zoon in Brussel, lijkt het ons noodzakelijk wat dieper in te gaan op de periode voor hun ballingschap. Op die manier hopen we de redenen duidelijk te maken voor de vlucht die hen naar de Spaanse Nederlanden zou leiden. Door stil te staan bij hun vroegere ballingschappen, hopen we aan te tonen dat die vlucht geen uniek gegeven was, en paste in een beproefde strategie om opnieuw in de gunst te komen. Ook zullen we ingaan op de onvrede die op het moment van hun vlucht in Frankrijk leefde, op verschillende fronten. Zo zal duidelijk worden dat de onderneming van Gaston en zijn moeder wel degelijk een gevaar vormde voor de Franse regering.
1.1. Maria de Medici Maria de Medici werd op 26 april 1573 geboren als zesde dochter van Frans I de Medici, groothertog van Toscane, en Johanna van Oostenrijk. In 1600 werd ze uitgehuwelijkt aan de Franse koning Hendrik IV, nadat die eind 1599 zijn huwelijk met Marguerite de Valois had laten ontbinden. Op 6 oktober 1600 trouwde Maria de Medici te Firenze, met de hertog van Bellegarde28 als gevolmachtigde. Op 3 november kwam ze te Marseille aan, en op 9 december ontmoette ze voor het eerst haar man, Hendrik IV.29 In 1610 stond Hendrik IV op het punt ten strijde te trekken tegen de Oostenrijkse en Spaanse Habsburgers. Tijdens zijn afwezigheid zou Frankrijk geregeerd worden door een regentschapsraad van vijftien man, voorgezeten door Maria de Medici, als gelijke van de andere leden.30 Om haar regentschap een zekere legitimiteit mee te geven, stemde Hendrik IV in met haar kroning. Uit geldgebrek was ze bij haar aankomst in Frankrijk tien jaar voordien, immers niet gekroond.31 De plechtigheid vond plaats op 13 mei 1610, te Saint-Denis. Maria de Medici zou haar legitimiteit als gekroonde koningin sneller nodig hebben dan verwacht. Op 14 mei, een dag na de kroning, werd Hendrik IV in de straten van Parijs neergestoken door François Ravaillac, een fanatieke katholiek. Hoewel deze altijd heeft volgehouden dat hij alleen had gehandeld, om te verhinderen dat Hendrik IV ten strijde zou
28
Roger II de Saint-Lary (1563 – 1646), hertog van Bellegarde.
29
P. Chevallier, Louis XIII. Roi cornélien, Parijs, 1979, p. 17.
30
P. Chevallier, Louis XIII, p. 60.
31
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 21.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
10
trekken tegen het katholicisme, verdacht men hem ervan in opdracht te hebben gehandeld. Ook latere generaties, en dan vooral Michelet en andere romantici, hebben in het kleine interval tussen de kroning van Maria de Medici en de moord op haar man, een sterke aanwijzing gezien van haar betrokkenheid bij de aanslag, maar dit lijkt onwaarschijnlijk.32 Onmiddellijk na de moord op Hendrik IV vroeg de hertog van Epernon,33 een vertrouweling van Maria de Medici, aan het Parlement van Parijs haar tot regente te verklaren.34 Traditioneel werd het regentschap vervuld door prinsen van den bloede, of de Staten-Generaal. Dit was de eerste keer dan aan het Parlement van Parijs werd gevraagd een regent aan te stellen ter ondersteuning van een minderjarige koning.35 Het Parlement zag dit als een kans om de eigen autoriteit te verhogen, en stemde dan ook toe. Het feit dat Hendrik IV haar als regente had aangewezen, en het precedent van Catharina de Medici sterkten haar kandidatuur.36 De dag erna werd het regentschap officieel afgekondigd, met een lit de justice37 in het Parlement. De prins van Condé en de graaf van Soissons, de twee voornaamste prinsen van den bloede, verkeerden niet in de mogelijkheid te reageren. Hendrik II de Bourbon, de prins van Condé, was samen met zijn jonge bruid, Charlotte de Montmorency, naar Brussel gevlucht, om de avances die Hendrik IV voor haar betoonde te doen ophouden.38 Op het moment van de dood van de koning diende
32
J. – P. Babelon, Henri IV, Parijs, 1982, p. 998. De beschuldiging dat Maria de Medici achter de moord op haar
man zat is nooit bewezen. Babelon heeft een punt wanneer hij stelt dat een dergelijke daad heel wat geheimhouding vereiste, wat nooit het sterke punt van Maria de Medici is geweest. Bovendien week Maria de Medici aanvankelijk niet echt af van het beleid van haar man: de oorlog ging door, en Sully bleef aan. Een moord om politieke redenen lijkt dan ook onwaarschijnlijk. Daarenboven liet Maria de Medici pas na de dood van haar man een sterke ambitie blijken om te regeren. 33
Jean-Louis de Nogaret de La Valette (1554 – 1642), hertog van Epernon.
34
Het Parlement van Parijs mag niet verward worden met de instellingen die wij vandaag als parlementen kennen.
Het Parlement was een gerechtshof, waarbij dat van Parijs fungeerde als opperste gerechtshof. De parlementen creëerden geen wetten, maar keurden ze wel goed door ze te registreren. 35
P. Chevallier, Louis XIII, p. 63. Het regentschap van Catharina de Medici in 1560 werd door de Staten-Generaal
goedgekeurd. Zie J. Orieux, Catherine de Médicis ou la Reine Noire, Parijs, 1998, p. 269. 36
Catherina de Medici was de eerste koningin sinds eeuwen om het regentschap op te nemen bij de
minderjarigheid van haar zoon, koning Karel IX. Voor een goed overzicht, zie K. Crawford, ‘Catherine de Medicis and the Performance of Political Motherhood’, in: Sixteenth Century Journal, 31 (2000), 3, pp. 643 – 673. 37
Een lit de justice was een formeel bezoek van de koning aan het Parlement, waarbij een koninklijk edict verplicht
werd geregistreerd. 38
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 150; C. Bouyer, d’Orléans (1608 – 1660): séducteur, frondeur et mécène,
Parijs, 1999, p. 19; A. Castelot, Marie de Médicis: les désordres de la passion, Parijs, 1995, pp. 97 – 98; V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 66.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
11
hij in het Spaanse leger te Milaan.39 Karel van Bourbon, de graaf van Soissons, bevond zich evenmin te Parijs. Na een conflict met Hendrik IV had hij zich namelijk teruggetrokken uit het hof.40 Aanvankelijk behield Maria de Medici de continuïteit met de politiek van Hendrik IV. Op enkele uitzonderingen na bleef het personeel en de gehele administratie van wijlen de koning behouden, ook de protestant Sully.41 Ook de door Hendrik IV geplande oorlog in het Heilige Roomse Rijk werd niet afgeblazen. Toch was er een merkbaar verschil met de regeerperiode van haar man. De autoriteit van Hendrik IV had de hoge adel in het gareel kunnen houden. Als buitenlandse regente voor een minderjarige koning, slaagde Maria de Medici hier veel minder goed in.42 De regentschapsregering probeerde de hoge adel tevreden te houden door het genereus toekennen van allerlei gunsten en ambten, en probeerde ook de lage adel niet voor het hoofd te stoten.43 Dit mislukte echter, en de voornaamste edelen trokken zich meerdere malen terug uit het hof. Na de dood van de hertog van Orléans, de oudste broer van Lodewijk XIII, in 1611, en die van de graaf van Soissons in 1612, was de prins van Condé de tweede in rij voor de opvolging van Lodewijk XIII. Deze situatie maakte van hem het verzamelpunt bij uitstek voor ontevreden edelen. Alleen al tussen juli 1610 en januari 1614 ontvluchtte hij zesmaal het hof; om slechts terug te keren na toegekende gunsten.44 De regentschapsregering slaagde er nooit echt in een vuist te maken naar de rebellen. De schatkist onderging dan ook aderlating na aderlating.45 Zoals gezegd bleef Maria de Medici aanvankelijk trouw aan de politiek van haar man. Al snel stippelde ze echter haar eigen beleid uit. Hendrik IV had altijd wantrouwen gekoesterd t.o.v. het huis van Habsburg, en had op het einde van zijn leven een militaire campagne tegen de Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers gepland. Daarnaast had hij altijd goede contacten onderhouden
met
protestantse
mogendheden
als
Engeland
en
de
Republiek.
De
regentschapsregering daarentegen paste ervoor op Spanje voor het hoofd te stoten, en zocht naar toenadering. Het meest in het oog springende voorbeeld van deze politiek was het in 1612
39
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 21.
40
P. Chevallier, Louis XIII, p. 63.
41
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 70.
42
E. Le Roy-Ladurie, L’Ancien Régime. De Louis XIII à Louis XV, 1610 – 1670, Parijs, 1991, p. 30.
43
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 70.
44
J. – F. Solnon, La Cour de France, Parijs, 1987, p. 195.
45
Het verdrag van Loudun van 1616 bijvoorbeeld voorzag in tegemoetkomingen ter waarde van 20 miljoen pond
voor de adellijke rebellen.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
12
aangekondigde Frans-Spaanse dubbelhuwelijk.46 Maar ook het feit dat de Spaanse ambassadeur en de pauselijke nuntius in de koninklijke raad werden toegelaten, was veelzeggend voor de politieke koerswijziging. Toch betekende dit niet dat de bruggen met de protestantse mogendheden werden opgeblazen. De goede contacten die Hendrik IV met Engeland had gehad, werden onderhouden. Men plande bijvoorbeeld het huwelijk tussen Hendrik, prins van Wales, en Christine, de tweede dochter van Hendrik IV en Maria de Medici. Deze plannen werden echter verstoord door de dood van de prins in 1612.47 Onder het regentschap van Maria de Medici kenden twee personen een zeer steile opmars: de Italiaanse vertrouwelingen van de regente, Concino Concini en zijn vrouw Leonora Galigaï. In korte tijd vergaarden de twee zeer veel macht, en een enorm fortuin. In 1613 werd Concini zelfs maréchal de camp, zonder nochtans enige militaire ervaring te hebben. De schijnbaar onverzadigbare machtshonger van Concini en zijn vrouw stootte heel wat mensen voor het hoofd. Eén van hen was Lodewijk XIII. Hoewel hij in oktober 1614 officieel meerderjarig was verklaard, bevond hij zich nog steeds in de schaduw van zijn moeder. Onder invloed van zijn valkenier, Albert de Luynes, giste het ongenoegen hierover bij de jonge koning. Op 24 april 1617 schoot de kapitein van Lodewijk XIII’s lijfwacht Concini neer toen die het Louvre wilde binnengaan. Toen hij het nieuws hoorde, zou Lodewijk XIII uitgeroepen hebben dat hij eindelijk koning was.48 Ook Maria de Medici zag de gevolgen in van de moord op Concini. Ze besefte dat ze de consequenties zou moeten dragen van de minachting die Concini voor haar zoon had getoond, en voor het feit dat Lodewijk XIII buiten het regeren van zijn eigen staat was gehouden.49 Maria de Medici kreeg het bevel haar vertrekken niet te verlaten, en al snel kreeg ze te horen dat ze zou verbannen worden naar het kasteel van Blois. Een van haar vertrouwelingen, Armand-Jean du Plessis, bisschop van Luçon, later beter bekend als de kardinaal van Richelieu,50 regelde haar verbanning. Al snel werd duidelijk dat Maria de Medici volop intrigeerde om terug te kunnen naar het hof. Richelieu werd, als hoofd van haar raad, verantwoordelijk geacht voor die intriges, en werd door de regering gedwongen zich in juni
46
In 1615 trouwde Lodewijk XIII met Anna van Oostenrijk, de dochter van Filips III; zijn zus Elisabeth trouwde
met de Spaanse troonopvolger, de latere Filips IV. 47
M. Carmona, Richelieu. L’ambition et le pouvoir, Parijs, 1983, p. 281.
48
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 34.
49
P. Chevallier, Louis XIII, p. 169.
50
Vanaf nu zullen we Armand-Jean du Plessis omschrijven als Richelieu, de naam waaronder hij vooral bekend is.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
13
1617 terug te trekken in zijn bisdom.51 Ondanks die verbanning bleven de contacten tussen Maria de Medici en Richelieu bestaan, waarop hij op 7 april 1618 naar Avignon verbannen werd.52 Richelieu was echter één van de gematigde elementen in de entourage van Maria de Medici geweest, en zijn vertrek betekende allerminst dat de intriges werden stopgezet. Er werden contacten gelegd met de hertog van Epernon, die zich kort voordien uit het hof had teruggetrokken, omdat de regering de benoeming van zijn derde zoon tot kardinaal niet had gesteund.53 Als colonel-général van de infanterie had de hertog een grote invloed op het Franse leger, en bovendien had hij als gouverneur van Metz gemakkelijk toegang tot het Heilige Roomse Rijk, waar hij Duitse huurlingen kon lichten. Eind januari 1619 verliet hij Metz, en liet hij aan Maria de Medici weten dat hij haar verwachtte in zijn kasteel te Loches. In de nacht van 21 op 22 februari 1619 ontsnapte Maria de Medici uit het kasteel van Blois. Dit was het begin van wat de geschiedenis zou ingaan als de “guerres de la mère et du fils”. Maria de Medici schreef hoge edelen aan met de vraag om hulp, maar de meesten weigerden, net als de hugenoten en Filips III van Spanje. De regering lichtte troepen, maar was toch bereid tot onderhandelen. Om die onderhandelingen te vergemakkelijken, besloot men Richelieu terug te roepen uit Avignon. Men zag immers in dat men een fout had gemaakt door hem uit Maria de Medici’s entourage te verwijderen. Onder invloed van Richelieu kwam het verdrag van Angoulême tot stand op 30 april 1619. Maria de Medici verkreeg het gouverneurschap van Anjou, een grote som geld om haar schulden af te betalen, en de teruggave van haar ambten. De hertog van Epernon werd in de koninklijke gunst hersteld.54 Maria de Medici liet zich echter door enkele van haar raadgevers overtuigen dat een nieuwe opstand haar meer macht en invloed zou opleveren. Dit was het begin van de tweede oorlog tussen moeder en zoon, deze keer met heel wat meer adellijke steun.55 Richelieu werd opnieuw als bemiddelaar aangesteld, maar slaagde er deze keer niet in aan te sturen op een verzoening. Hij schaarde zich dan ook achter de partij die oorlog wou. Lodewijk XIII besloot met een leger op te trekken tegen zijn moeder, en op 7 augustus verpletterde hij haar troepen te Ponts-de-Cé. Na deze “drôlerie de Ponts-de-Cé”, zoals het gevecht de geschiedenis inging, werden er nieuwe onderhandelingen opgestart. Als
51
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 374.
52
P. Chevallier, Louis XIII, p. 211.
53
P. Chevallier, Louis XIII, p. 212.
54
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 107.
55
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 116.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
14
vertegenwoordiger van Maria de Medici slaagde Richelieu er opnieuw in de status quo ante te herstellen.56 Maria de Medici keerde daarna snel terug naar het hof, waar ze vanaf 31 januari 1622 weer in de koninklijke raad zetelde. Aanvankelijk had ze slechts beperkte bevoegdheden, maar vanaf 1624 was het vertrouwen tussen Maria de Medici en haar zoon helemaal hersteld.57 In 1622 had Richelieu via de bemiddeling van Maria de Medici de kardinaalstitel gekregen, zijn volgend doel was vanaf toen het lidmaatschap van de koninklijke raad.58 Hier stuitte hij echter op het veto van Lodewijk XIII, die de ambitieuze prelaat niet vertrouwde. Maria de Medici steunde de ambitie van haar grootaalmoezenier volop; zijn lidmaatschap zou haar stem in de raad immers doen toenemen. Uiteindelijk gaf Lodewijk XIII toe, en op 29 april 1624 werd Richelieu lid van de koninklijke raad, zij het met beperkte bevoegdheden. Al snel slaagde hij er echter in het belangrijkste lid van de raad te worden. Vanaf dat moment werd Frankrijk de facto geregeerd door een driemanschap van Maria de Medici, Richelieu en Lodewijk XIII. Naarmate de macht van Richelieu toenam, en hij het vertrouwen wist te winnen van Lodewijk XIII, nam de onvrede van Maria de Medici over het gedrag van haar vertrouweling toe. Vanaf het beleg van het protestantse bolwerk La Rochelle in 1627, vertrouwde Lodewijk XIII de kardinaal voor het eerst helemaal, en werd Maria de Medici’s rol in het triumviraat meer en meer overbodig. Het werd voor iedereen duidelijk dat Richelieu het patronaat van de koningin-moeder had ingewisseld voor dat van de koning zelf.59 Voor Maria de Medici bracht dit niet alleen een verlies aan macht met zich mee, maar ook een verlies aan eer en prestige. Veranderen van patroon was toegestaan in het ancien régime, maar hield het risico in dat de cliënt beschuldigd werd van ondankbaarheid, en zich de rancune van de patroon op de hals haalde.60 Dit was precies wat gebeurde. Bovendien spendeerde Richelieu minder tijd in de entourage van Maria de Medici, waardoor dévots zoals kardinaal Bérulle61 en Michel de Marillac hun kans zagen Richelieus politiek te bekritiseren.62 De ‘parti dévot’ belichaamde de
56
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 391.
57
P. Chevallier, Louis XIII, p. 261.
58
P. Chevallier, Louis XIII, p. 272.
59
K. Malettke, ‘The Crown, Ministériat, and Nobility at the Court of Louis XIII’, in: R. G. Asch en A. M. Birke,
eds., Princes, Patronage and the Nobility. The Court at the Beginning of the Modern Age, c. 1450 – 1650, Londen, 1991, p. 432. 60
S. Kettering, Patrons, Brokers, and Clients in Seventeenth-Century France, Oxford, 1986, p. 28.
61
Kardinaal Pierre de Bérulle (1575 – 1629), één van de sterke figuren van de parti dévot.
62
G. Mongrédien, 10 novembre 1630. La Journée des Dupes, Parijs, 1961, p. 44.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
15
voornaamste tegenstand tegen Richelieu.63 Samenvattend en sterk vereenvoudigd kan gesteld worden dat de dévots ultramontaans en pro-Spaans waren, en een traditioneel beeld van de monarchie voorstonden, waarbij de macht van de koning getemperd werd door een raad van edelen.64 Hiermee positioneerden ze zich tegenover de bons français, die Gallicaans en antiSpaans waren, en voorstanders van het absolutisme.65 Aanvankelijk hadden de dévots aangenomen dat Richelieu als kardinaal in hun rangen thuishoorde, maar de steun van Richelieu aan de Zwitserse protestanten in 1624, in hun strijd tegen de Habsburgers, had twijfels doen rijzen. Deze twijfels waren omgeslagen in grote ongerustheid toen de kardinaal in 1628 de voorkeur gaf aan een militaire interventie in Mantua, tegen Spanje, i.p.v. definitief af te rekenen met de hugenoten, en op te trekken tegen de protestanten in de Languedoc. Op 26 december 1627 was Vincenzo II Gonzago, hertog van de strategisch gelegen hertogdommen Mantua en Monferrato, kinderloos gestorven. De Franse hertog van Nevers kon de beste aanspraken maken op de opvolging van Vincenzo II, en had de hertogdommen dan ook onmiddellijk laten bezetten.66 In zijn haast had hij verzuimd hiervoor toelating te vragen aan de suzerein, Ferdinand II, wat hij volgens de feodale wetten verplicht was. Spanje greep dit aan om op haar beurt militair te interveniëren. De hertogdommen waren immers van groot belang voor de communicatie tussen het Iberisch schiereiland, en de Spaanse gebieden in het Noorden.67 Spanje wilde ze dan ook niet in handen laten vallen van een Franse hertog. Op 29 maart 1628 viel de Spaanse gouverneur van Milaan, Gonzalo Fernandez de Cordoba, Monferato binnen. 63
De parti dévot was geen partij zoals wij die vandaag kennen, met partijen als verdedigers van een bepaalde
ideologie, en geleid door partijvoorzitters. Het was eerder een losse groep personen met eenzelfde visie op de politieke prioriteiten. De tegenstelling tussen dévots, of bons catholiques, en bons français, dateerde al van in de godsdienstoorlogen van de 16de eeuw. Toen stonden de ‘bons catholiques’ de radicale behartiging van de katholieke belangen na, terwijl de bons français de beëindiging van het conflict voor ogen hadden, al betekende dit dat Hendrik IV, een protestant, op de troon zou komen. Voor meer informatie, zie S. – H. Lim, La pensée politique des “Bons catholiques” en France dans la première moitié du XVIIe siècle, Parijs (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Université de Paris IV, Sorbonne), 1998, 2 delen, pp. 163 – 204. 64
H. Duccini, Faire voir, faire croire. L’opinion publique sous Louis XIII, Seyssel, 2003, p. 453.
65
Dit beeld is echter fel vereenvoudigd. De tegenstellingen waren niet zo absoluut als wordt voorgesteld. Niet alle
dévots voldeden bijvoorbeeld aan dit ideaalbeeld. Zo was Michel de Marillac, één van de belangrijkste dévots, wel ultramontaans en pro-Spaans, maar tegelijkertijd een verdediger van de absolute monarchie. 66
R. Vermeir, Spanje en de Zuidelijke Nederlanden tijdens de landvoogdij van Isabella, Aytona en de kardinaal-
infant, 1629 – 1642, Gent (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent), 1998, 2 delen, p. 39. Voor een goed overzicht van de opvolgingskwestie, zie D. Parrott, ‘The Mantuan Succession, 1627 – 31: A Sovereignty Dispute in Early Modern Europe’, in: The English Historical Review, CXII (1997), 445, pp. 20 – 65. 67
R. Vermeir, Spanje en de Zuidelijke Nederlanden, p. 40.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
16
Frankrijk was niet in staat onmiddellijk te reageren, omdat Lodewijk XIII en Richelieu voorrang gaven aan de belegering van La Rochelle. Na de val van die stad in oktober 1628, besloten Richelieu en Lodewijk XIII de hertog van Nevers bij te springen, i.p.v. definitief af te rekenen met de hugenoten in de Languedoc. Na de tussenkomst in Italië trok Richelieu weliswaar toch nog op tegen de protestanten, maar echt hard trad hij niet op. Zo liet hij bijvoorbeeld gewetensvrijheid toe.68 Vanaf 1628 – 1629 stapelde de onvrede t.o.v. Richelieu zich dus op, om allerlei redenen. De druppel die de emmer deed overlopen was de nieuwe Franse interventie in Mantua in 1630. De dévots, onder leiding van garde des sceaux Michel de Marillac, verzetten zich hevig tegen deze beslissing, en stelden binnenlandse hervormingen en sanering van de financiën boven een militaire campagne tegen Spanje.69 De koning koos echter de zijde van Richelieu, en stemde in met de interventie. De campagne ging echter niet zo vlot als die van het jaar ervoor, en de onvrede over de politiek van Richelieu nam toe. Ook Maria de Medici geraakte ervan overtuigd dat Richelieu de oorlog enkel rekte om zijn eigen autoriteit te vergroten, en wilde hem van het terrein zien verdwijnen.70 De laatste akte van het conflict tussen Maria de Medici en Richelieu begon in september 1630, te Lyon. Al vanaf juli was Lodewijk XIII ernstig ziek, maar vanaf 29 september werd de situatie precair, en kreeg hij de laatste sacramenten toegediend. Maria de Medici zag haar kans om Richelieu opzij te schuiven, en plande al volop een nieuwe regering. Tegen alle verwachtingen in, genas Lodewijk XIII. Van een nieuwe regering was geen sprake meer. Na het herstel van Lodewijk XIII, bleef Maria de Medici verder complotteren. Richelieu wist hiervan, en probeerde zich te verzoenen met de koningin-moeder, maar zonder resultaat. Het was duidelijk dat men afstevende op een ultieme confrontatie.71 Deze confrontatie zou de geschiedenis ingaan als de Journée des Dupes. Tijdgenoten hebben meerdere verslagen nagelaten van de krachtmeting tussen Maria de Medici en de kardinaal, maar spreken elkaar vaak op essentiële punten tegen. Georges Mongrédien slaagde er via doorgedreven bronnenkritiek in een betrouwbare reconstructie van de gebeurtenissen te
68
S. – H. Lim, La pensée politique, p. 178.
69
P. de Vaissière, Un Grand Procès sous Richelieu. L’Affaire du Maréchal de Marillac (1630 – 1632), Parijs,
1924, p. 38. 70
J. H. Elliott, Richelieu and Olivares, Cambridge, 1991, p. 107.
71
P. de Vaissière, Un Grand Procès, p. 46.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
17
geven, die zich eigenlijk uitstrekten van 10 tot 12 november 1630.72 Na een bijeenkomst van de koninklijke raad op 10 november, riep Maria de Medici Richelieu bij zich, en deelde ze hem mee dat ze hem ontsloeg uit alle functies die hij vervulde in haar dienst, en dat ook alle mensen die door hem in haar hofhouding waren geïntroduceerd, aan de deur werden gezet. Lodewijk XIII hoorde dit nieuws, en besloot de twee de dag erop samen te brengen, om te proberen hen te verzoenen.73 Toen de kardinaal zich op 11 november begaf naar de vertrekken van de koninginmoeder, hield de wacht hem echter tegen, omdat Maria de Medici en de koning in gesprek waren, en niemand binnenmocht. Via een andere toegang slaagde Richelieu er toch in binnen te geraken, en hij vond de koningin-moeder en haar zoon in gesprek. Verrast door zijn plotse verschijning, antwoordde Maria de Medici eerst ontkennend op zijn vraag of ze over hem aan het praten waren. Ze herpakte zich echter, en riep uit dat ze het inderdaad over hem gehad hadden, als over de “plus ingrat et plus méchant des hommes”.74 Daarna barstte ze uit in een scheldtirade, waarbij ze Richelieu niet alleen zijn politieke keuzes, maar ook zijn privaat gedrag verweet.75 Lodewijk XIII, aangegrepen door de hele situatie, vroeg de kardinaal de kamer te verlaten, nam afscheid van zijn moeder, en verliet het vertrek. Op weg naar buiten passeerde hij Richelieu, maar hij keek hem niet aan. Uit dit laatste leidde de entourage van Maria de Medici af dat de val van Richelieu nabij was, en men maakte al plannen voor de samenstelling van de nieuwe regering.76 Michel de Marillac werd naar voor geschoven als vervanger van Richelieu. De situatie zou echter anders uitdraaien. Richelieu werd op audiëntie bij de koning geroepen, waarbij die hem verzekerde dat hij zijn vertrouwen behield en in zijn functies behouden bleef. In de nacht van 11 op 12 november werd in aller haast de koninklijke raad samengeroepen, echter zonder Michel de Marillac. Deze werd uit zijn ambt ontheven, net als zijn broer, maarschalk Louis de Marillac. De tegenstanders van Richelieu, die het pleit gewonnen achtten, zagen hun politieke aspiraties plots ineenstoren. Die dag, 11 november 1630, zou dan ook bekend worden als de Journée des Dupes.77
72
G. Mongrédien, la Journée des Dupes; ook M. Carmona, Marie de Médicis, pp. 454 – 460 geeft een uitstekend
verslag van de gebeurtenissen. 73
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 457.
74
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 458.
75
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 233.
76
M. Carmona, Richelieu, p. 505.
77
Hoewel de gebeurtenissen zich, zoals vermeld, eigenlijk verspreid over drie dagen afspeelden.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
18
Sinds een artikel van George Pagès uit 1637 wordt algemeen erkend dat de keuze van Lodewijk XIII voor Richelieu politiek geïnspireerd was.78 Geconfronteerd met de keuze tussen de politiek van de groep rond Maria de Medici, die voorrang gaf aan binnenlandse hervormingen, en de politiek van Richelieu, die voorrang gaf aan een actief en assertief buitenlands beleid, koos hij voor het laatste. De keuze voor Richelieu was dan ook niet zozeer een keuze tegen zijn moeder, dan wel een keuze tegen de politiek die de groep rond haar belichaamde. Lodewijk XIII deed er dan ook alles aan om de kardinaal en zijn moeder te verzoenen, maar botste daarbij steeds op haar koppigheid.79 Ook Richelieu botste keer op keer op haar onverzettelijkheid.80 Maria de Medici weigerde in de koninklijke raad te zetelen zolang Richelieu deel uitmaakte van de regering. Wanneer ze in januari 1631 uiteindelijk toch besloot opnieuw in de raad te zetelen, werd daar net besloten dat de markiezin van Fargis, vertrouwelinge van Anna van Oostenrijk en Maria de Medici, uit het hof zou verwijderd worden. Bovendien werd aan de Spaanse ambassadeur aan het Franse hof, de markies van Mirabel,81 de toegang tot het Louvre ontzegd, en was er geen sprake van de vrijlating van de Marillacs.82 Beledigd verliet ze opnieuw de raad. Op 30 januari 1631 begaf Gaston zich met een aanzienlijk gevolg naar de woning van Richelieu, brak openlijk met hem, trok zich terug uit het hof, en vertrok naar Orléans. Het gevolg van deze daad van rebellie was dat Lodewijk XIII nog sterker de kant van Richelieu koos, en hem openlijk verzekerde dat hij hem zou beschermen tegen al zijn tegenstanders. Zelfs tegen zijn eigen broer.83 Lodewijk XIII wilde ver van alle intriges besluiten hoe hij zou reageren, en besloot naar het kasteel van Compiègne te gaan, waar hij op 12 februari aankwam. Maria de Medici wilde haar zoon niet alleen met Richelieu laten, en volgde hem.84 Te Compiègne probeerde Lodewijk XIII zijn moeder en zijn minister nog een laatste keer te verzoenen, maar opnieuw stootte hij op de onverzettelijkheid van Maria de Medici. Op 22 februari werd een raad belegd, waarin het vraagstuk van de verdeeldheid van de koninklijke familie behandeld werd. Richelieu nam als laatste het woord, en weidde uit over de vergeefse
78
G. Pagès, ‘Autour du “grand orage”. Richelieu et Marillac: deux politiques ’, in: Revue Historique, 179 (1937),
pp. 63 – 97. 79
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 237.
80
G. Mongrédien, La Journée des Dupes, p. 89.
81
Antonio Davila y Zuñiga, markies van Mirabel, lid van de Spaanse Raad van State sinds 1627.
82
F. Kermina, Marie de Médicis, p. 342.
83
M. Carmona, Richelieu, p. 509.
84
G. Mongrédien, La Journée des Dupes, p. 94.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
19
concessies die men gedaan had aan de vertrouwelingen van Gaston, om Gaston tevreden te houden, en over de vergeefse pogingen om Maria de Medici te doen bijdraaien. Hij besloot dat er eigenlijk maar twee opties overbleven: ofwel Richelieu verwijderen, en zo de rust doen weerkeren, ofwel Maria de Medici even uit het hof verwijderen, tot de intriges rond haar verstild waren.85 Richelieu zelf gaf aan voorstander te zijn van de eerste optie, maar de raad koos voor de voorlopige verwijdering van Maria de Medici. Het lijkt erop dat Lodewijk XIII geen permanente verbanning van zijn moeder op het oog had, maar er enkel voor wou zorgen dat haar intriges de rust in het koninkrijk niet zouden hypothekeren. De belangrijkste intriganten en intrigantes werden dan ook uit haar dienst verwijderd. Zo kregen onder andere de hertoginnen van Ognano en Elbeuf, en de prinses van Conti, het bevel zich terug te trekken in hun gebieden. Ook haar vertrouweling Chanteloube86 kreeg dit bevel, en haar arts Vautier werd aangehouden. De regering besefte dat het gevaarlijk was Maria de Medici te Compiègne te laten, het viel immers te vrezen dat er vanuit Parijs een poging zou ondernomen worden om de koninginmoeder te bevrijden. De dag zelf nog van haar verbanning werd haar dan ook voorgesteld om naar het kasteel van Moulins te gaan, in de Bourbonnais. Maria de Medici stelde haar vertrek steeds uit, en probeerde te Compiègne te blijven. Moulins, of elke andere stad die Lodewijk XIII voorstelde, was immers te ver verwijderd van Lotharingen, waar Gaston ondertussen zijn toevlucht had gezocht.87 Lodewijk XIII bleef proberen zijn moeder te overtuigen Compiègne te verlaten, en trok op 1 juni de troepen die het kasteel bewaakten 8 km terug, als teken van goede wil.88 Dit vergemakkelijkte de vlucht van Maria de Medici, sommigen hebben er dan ook kwaad opzet in gezien. Het is inderdaad aanlokkelijk om te veronderstellen dat men het Maria de Medici bewust gemakkelijk maakte om over te gaan op rebellie. Als rebelle zou men haar namelijk harder kunnen aanpakken, en was het moeilijker voor andere landen om haar te steunen in haar strijd tegen Richelieu. Er zijn echter geen bewijzen die dit hard kunnen maken. Wat er ook van zij, in de nacht van 18 op 19 juli verliet Maria de Medici Compiègne, en begaf ze zich naar La Capelle. Deze stad lag vlak bij de Zuidelijke Nederlanden en dicht bij Lotharingen, en was dus een ideale plek om een rebellie voor te bereiden. Richelieu had echter vermoed wat er gaande was, toen de plaatsvervangende gouverneur van de stad haastig het hof
85
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 29.
86
Jacques d’Apchon (+ 1641), heer van Chanteloube, priester van het Oratoire.
87
G. Mongrédien, La Journée des Dupes, p. 98.
88
S. Bertière, Les Reines de France au temps des Bourbons. « Les deux Régentes », Parijs, 1996, p. 258.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
20
had verlaten.89 De kardinaal had de vader van de markies de opdracht gegeven het gouverneurschap weer over te nemen. Toen Maria de Medici aankwam te La Capelle, werd haar dan ook de toegang geweigerd. Bovendien kreeg ze te horen dat er haar een cavalerieregiment op de hielen zat. Er bleven Maria de Medici weinig andere mogelijkheden over dan te vluchten naar de nabijgelegen Zuidelijke Nederlanden. Terugkeren naar Compiègne, of zich laten oppakken door de cavalerie, zou niet alleen het einde betekenen van haar rebellie, maar ook gezichtsverlies met zich meebrengen. Wilde ze haar macht, prestige en plaats in de raad terugwinnen, dan moest ze haar rebellie voortzetten, en dus het land verlaten. Maria de Medici koos deze optie, en kwam op 19 juli 1631 aan te Estœung in Henegouwen.90 De dag erna ging ze naar de stad Avesnes, die een aantal kilometer verder lag. Dit was het begin van haar buitenlandse ballingschap, die zou duren tot haar dood in 1642.
1.2. Gaston d’Orléans Gaston werd op 25 april 1608 geboren, als vijfde kind en derde zoon van Hendrik IV en Maria de Medici. Hij ontpopte zich al snel tot de lievelingszoon van de koningin. Toen het hof in 1615 richting Bordeaux trok voor de Spaanse huwelijken, liet Maria de Medici Gaston en zijn zus Henriette te Parijs achter. In het Louvre riep ze een afvaardiging van het Parlement samen, om hen de twee dingen die haar het liefst waren toe te vertrouwen: Parijs en Gaston.91 Naarmate hij ouder werd, groeide hij uit tot een innemende, welbespraakte jongeman, met een voorliefde voor de kunsten. Zo verzamelde hij vanaf 1617 verschillende jonge dichters rond zich, zoals Marc-Antoine Girard, heer van Saint-Amand; Vincent Voiture en Tristan L’Hermite.92 Hoewel er sprake was van een wederzijdse genegenheid tussen Lodewijk XIII en zijn broer, lijkt de koning toch jaloers geweest te zijn op de voorkeur die Maria de Medici toonde voor Gaston, en voor diens onderhoudend karakter en intellectuele kwaliteiten.93 Hij paste er dan ook voor op hem te betrekken in de regering van het land: in 1625 weigerde hij Gaston in de koninklijke raad te laten. De onvrede die Gaston hierdoor ervoer, werd nog vergroot toen men hem plande uit te huwelijken aan Maria de Montpensier, erfgename van één van de grootste fortuinen van 89
Deze plaatsvervangend gouverneur, René Du Bec Crespin, markies van Vardes, was getrouwd met Jacqueline de
Bueil, gravin van Moret. Haar zoon had Gaston gevolgd naar Lotharingen. Het plotse vertrek van de markies was dan ook verdacht. 90
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 63.
91
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 32.
92
G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, p. 42.
93
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 161.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
21
Frankrijk. In zijn verzet tegen het huwelijk, had Gaston heel wat medestanders, waaronder de koningin, Anna van Oostenrijk, en haar entourage. Na tien jaar huwelijk was het koninklijk paar nog steeds kinderloos, en de koningin wilde dan ook niet dat Gaston de erfgenamen voor de troon zou kunnen leveren. Bovendien was Lodewijk XIII al jaren ziekelijk, en dacht men dat hij snel zou sterven. In dat geval wilden enkele intrigantes rond Anna van Oostenrijk, en dan vooral de hertogin de Chevreuse, Anna doen trouwen met Gaston.94 Niet alleen de entourage van Anna van Oostenrijk was echter tegen het huwelijk gekeerd. Louis de Bourbon, graaf van Soissons,95 wilde zelf trouwen met Maria de Montpensier; en de prins van Condé, wilde niet dat Gaston erfgenamen zou kunnen krijgen. Dit zou immers zijn eigen kansen op het koningschap aanzienlijk verkleinen. Daarnaast werden nog enkele andere hoge edelen door de hertogin de Chevreuse bij het verzet betrokken: de hertog van Nevers, en de twee broers de Vendôme, halfbroers van de koning. Men overtuigde Gaston ervan dat hij buitenlandse hulp nodig zou hebben, en Engeland, Spanje, Savoie, de Verenigde Provinciën en de nuntius werden aangeschreven. Allen reageerden echter afwachtend.96 Het is onduidelijk wat juist de opzet was van de samenzweerders: ging het hen er enkel om het huwelijk van Gaston uit te stellen, of was het plan Gaston op de troon te krijgen, door Lodewijk XIII niet in staat te verklaren te regeren, of hem zelfs te vermoorden?97 Zeker is dat de plannen werden verijdeld, en de belangrijkste samenzweerders gearresteerd. Op 4 mei 1626 werd maarschalk d’Ornano, de gouverneur van Gaston, gearresteerd; een maand later de beide Vendômes. Door hun hoge rang was het moeilijk hen terecht te stellen. Dit was echter niet het geval de markies van Chalais98, een ander lid van het verzet tegen het huwelijk. Op 19 augustus werd hij onthoofd. Twee weken later overleed d’Ornano in zijn cel. Na dit alles stemde Gaston toch in met het huwelijk, in ruil voor het hertogdom van Orléans, de stad en het kasteel van Blois, en 700.000 pond per jaar.99 Op 27 mei 1627 beviel Maria de Montpensier van een dochter, tot frustratie van de entourage van Gaston, maar tot grote opluchting van het koninklijk paar en de prinsen van den bloede. Enkele dagen na de geboorte stierf Maria de Montpensier in het kraambed. Nauwelijks een maand na de dood van zijn vrouw, kreeg Gaston nog ander slecht nieuws te verwerken. Een 94
M. Carmona, Richelieu, p. 443.
95
Louis de Bourbon (1604 – 1641), graaf van Soissons, was de zoon van Karel van Bourbon, die in 1612 overleden
was. 96
C. Bouyer, Gaston d’Orléans:séducteur, frondeur et mécène, p. 44.
97
C. Bouyer, Gaston d’Orléans: séducteur, frondeur et mécène, p. 43.
98
Hendrik de Talleyrand-Périgord (1599 – 1626), markies van Chalais.
99
C. Bouyer, Gaston d’Orléans: séducteur, frondeur et mécène, p. 47.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
22
lid van zijn hofhouding, François de Montmorency-Bouteville, was gearresteerd omdat hij op klaarlichte dag in Parijs had geduelleerd. Ondanks smeekbeden van zijn familie, en de tussenkomst van Gaston, weigerde Lodewijk XIII hem gratie te verlenen. Op 22 juni 1627 werd hij samen met zijn secondant onthoofd. Met deze harde maatregel wilde Richelieu niet alleen een voorbeeld stellen voor diegenen die het verbod op duelleren overtraden, maar vooral duidelijk maken dat edelen de koning moesten dienen en gehoorzamen, en hun leven enkel op het spel mochten zetten in zijn dienst.100 De dood van Bouteville was dus een middel om de koninklijke autoriteit uit te dragen en te bevestigen. Gaston wilde ontsnappen uit de cirkel van negativiteit waarin hij zich leek te bevinden, en zag zijn kans begin juli 1627. Net voor Lodewijk XIII ten strijde zou trekken tegen de Engelsen die oprukten richting La Rochelle, werd hij ernstig ziek. Gaston greep de ziekte van zijn broer aan om het opperbevelhebberschap van het leger op te eisen. Hij hoopte zo het vertrouwen van de koning te herwinnen. Op 15 september kwam hij te La Rochelle aan, dat zich ondertussen tegen de koning had gekeerd. Nauwelijks een maand later, nam Lodewijk XIII het bevelhebberschap weer over. Ontgoocheld over zijn afgenomen rol, keerde Gaston in november terug naar Parijs.101 Eens opnieuw in de hoofdstad maakte hij Maria de Gonzague het hof, de dochter van de hertog van Nevers. Toen Spanje het hertogdom Mantua binnenviel in maart 1628, zag Gaston dit als een uitstekende kans om Maria te imponeren. Hij vroeg aan Lodewijk XIII een leger om tussenbeide te komen ten voordele van de hertog van Nevers. Aanvankelijk weigerden Lodewijk XIII en Richelieu, omdat ze voorrang wilden geven aan het beleg van La Rochelle. Na de overwinning op de protestantse vesting in oktober 1628 besloten ze dan toch in te grijpen. Richelieu zag in dat men tegemoet moest komen aan de wensen van Gaston, om te verhinderen dat hij opnieuw zou rebelleren.102 Hij raadde dan ook aan dat Gaston het bevel zou krijgen over
100
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, pp. 164 – 165; F. Billacois, Le duel dans la société française des
XVIe – XVIIe siècles. Essai de psychosociologie historique, Parijs, 1986, p. 260. Voor een uitgebreid overzicht van de affaire Bouteville, zie F. Billacois, Le duel, pp. 247 – 275. 101 102
C. Bouyer, Gaston d’Orléans: séducteur, frondeur et mécène, p. 56. Richelieu formuleerde het als volgt aan Lodewijk XIII: “Contenter Monsieur en tout ce qui n’est point
préjudiciable à l’Etat et lui résister en ce qui pourrait porter atteinte à l’autorité du roi sont les deux maximes qu’il faut pratiquer avec le prince, qui, étant traité honorablement, n’entreprendra jamais rien contre le repos du royaume et les vrais intérêts de l’Etat, qu’il affectionne si naturellement que, lors même qu’il a eu des mécontentements, je lui ai toujours vu prendre les opinions les plus saines pour le bien public.” Geciteerd in G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, p. 80.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
23
de troepen die naar Italië zouden gaan. Lodewijk XIII volgde deze raad.103 Plots besliste Lodewijk XIII echter zelf het bevelhebberschap op zich te nemen, tot ongenoegen van Gaston, die dacht dat Richelieu hierachter zat.104 Op 15 januari 1629 vertrok het leger naar Italië. Gaston ging aanvankelijk mee, maar om verschillende redenen nam zijn ontevredenheid nog toe. Op 8 februari 1629 was Alexander de Vendôme, de halfbroer van Gaston, overleden in zijn cel, waar hij was opgesloten na de geplande rebellie van Gaston. Bovendien had Maria de Medici, regente tijdens de afwezigheid van Lodewijk XIII, Maria de Gonzague laten opsluiten.105 Gaston verliet het leger, en trok zich terug te Orléans. Toen Gaston begin juli een brief van Lodewijk XIII ontving, waarin die hem duidelijk maakte dat hij zeer ontevreden was over zijn gedrag, overtuigden Gastons twee voornaamste raadgevers, Antoine de Laage, heer van Puylaurens; en Jacques Le Coigneux, hem ervan verder te vluchten naar Lotharingen. De lotgevallen van Chalais, d’Ornano en de beide broers de Vendôme indachtig, vreesden ze te zullen opdraaien voor de vlucht van Gaston. Buiten het koninkrijk dachten ze gemakkelijker een gunstige regeling te kunnen treffen, omdat ze daar de repressie van de regering minder zouden te vrezen hebben.106 Begin september kwam Gaston aan te Nancy, de hoofdstad van Lotharingen, waar hij met grote sier ontvangen werd door de hertog van Lotharingen, Karel IV.107 Vanaf 19 oktober begonnen de onderhandelingen met Parijs, via bemiddeling van de hertog van Bellegarde. Deze zouden meer dan twee maand aanslepen, omdat Le Coigneux en Puylaurens garanties wilden dat ze niet hetzelfde lot zouden ondergaan als de vertrouwelingen
103
C. Bouyer, Gaston d’Orléans: séducteur, frondeur et mécène, p. 59.
104
G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, p. 74.
105
Maria de Medici was gekant tegen een eventueel huwelijk tussen Gaston en Marie-Louise. Ze zag haar zoon
immers liever trouwen met een Florentijnse prinses. Bovendien had ze een persoonlijke afkeer voor de hertog van Nevers, één van de edelen die zich tijdens haar regentschap tegen haar hadden gekeerd. 106 107
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 59. Toen Karel IV in 1624 hertog van Lotharingen werd, ontstond een hevig conflict met Frankrijk over de
erfopvolging in het hertogdom. Deze spanningen werden nog verergerd door de protectiepolitiek van Lodewijk XIII in de rijkssteden en bisdommen van Toul en Verdun, grenzend aan het hertogdom van Lotharingen. De koninklijke bescherming hield in dat Frankrijk garnizoenen kon legeren in deze gebieden. Toen Lodewijk XIII ook Metz in bescherming wou nemen, zocht Karel IV toenadering tot Spanje en het Heilige Roomse Rijk, om zich te beschermen tegen de Franse avances. Toen Gaston in 1629 vroeg zijn toevlucht te mogen zoeken in Lotharingen, greep Karel IV deze kans om Frankrijk dwars te zitten maar al te graag aan. Zie R. Babel, ‘Dix années décisives: aspects de la politique étrangère de Charles IV de 1624 à 1634’, in: J. P. Bled, E. Faucher en R. Taveneaux, eds., Les Habsbourg et la Lorraine, Nancy, 1988, pp. 59 – 65.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
24
van Gaston in 1626.108 Op 2 januari 1630 werd de verzoening bereikt. Gaston werd gouverneur van Orléans en van het hertogdom van Valois, en kreeg 200.000 pond om zijn schulden te betalen. Le Coigneux kreeg de abdij van Corbeil, en Puylaurens werd gouverneur van Amboise.109 In februari keerde Gaston terug naar het hof. Eind 1629 was het conflict in Italië weer opgeflakkerd, toen Mantua bezet werd door keizerlijke troepen.110 Lodewijk XIII ging opnieuw met het leger mee, en benoemde Gaston in zijn afwezigheid tot lieutenant général du roi en la ville de Paris et provinces voisines, als bewijs van het herstelde vertrouwen.111 Zoals hierboven besproken, zorgde deze nieuwe campagne in Italië er echter voor dat de tegenstand tegen Richelieu een hoogtepunt bereikte, en uiteindelijk resulteerde in de Journée des Dupes. Richelieu probeerde te voorkomen dat Gaston zich zou aansluiten bij zijn moeder, en deed dit door zijn raadgevers voor zich te winnen. Le Coigneux werd president à mortier bij het Parlement van Parijs, en er werd hem een kardinaalstitel beloofd. Puylaurens kreeg 100.000 pond om de gebieden van Damville te kopen, en er werd hem beloofd dat die gebieden het hertogdom van Puylaurens zouden vormen. In ruil voor deze toezeggingen beloofde Gaston trouw aan de kardinaal. Onder grote druk van zijn vertrouwelingen zou Gaston deze eed echter breken. De regering had de aanvraag tot de benoeming van Le Coigneux tot kardinaal ingediend, en men had verschillende kardinalen gevraagd ervoor te zorgen dat dit goedgekeurd zou worden.112 Het zag er echter naar uit dat dit niet goedgekeurd zou worden, omdat Le Coigneux al tweemaal getrouwd was. De garde des sceaux, Châteauneuf,113 was hiervan op de hoogte, en vroeg Puylaurens te wachten met de aanschaf van het gebied van Damville, om Le Coigneux niet jaloers te maken.114 Beide vertrouwelingen hadden het gevoel dat ze bedonderd werden, en overtuigden Gaston dat de kardinaal hem niet respectvol behandelde. Het feit dat gedane beloftes niet gehouden werden, was immers op zich al een aantasting van Gastons eer, maar dat hij niet meer in staat was gunsten te verstrekken aan zijn belangrijkste raadgevers, was nog veel
108
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 65.
109
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 59.
110
R. Vermeir, Spanje en de Zuidelijke Nederlanden, p. 41.
111
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 66.
112
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 26.
113
Charles de L'Aubespine (1580 – 1653), markies van Châteauneuf.
114
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 27.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
25
meer een aanslag op zijn prestige.115 Bovendien verweet zijn moeder hem dat hij ondankbaar was, en haar in de steek liet.116 Dit alles maakte dat Gaston bereid was opnieuw te vluchten, om zijn ongenoegen te laten blijken. Op 30 januari 1631 ging hij naar Richelieu, en zei hem dat hij zich niet verplicht voelde zijn eed van trouw te houden, omdat ook Richelieu zijn beloftes niet hield.117 Diezelfde nacht nog verliet hij Parijs, om zich terug te trekken te Orléans. Lodewijk XIII was zeer ontstemd over het gedrag van zijn broer, en verklaarde openlijk dat hij Richelieu zou steunen tegen al zijn tegenstanders. Zelfs tegen zijn eigen broer. Hij verweet zijn moeder dat ze Gaston had gesteund. Die ontkende dit aanvankelijk met klem, maar al snel werd duidelijk dat ze Gaston twee dagen voor zijn vertrek de juwelen van zijn overleden vrouw had toevertrouwd, om zijn rebellie te bekostigen.118 Zoals hierboven gezien, was Lodewijk XIII deze intriges zo beu, dat hij besloot zijn moeder te isoleren te Compiègne, en ten strijde te trekken tegen zijn broer. Deze had zich voorbereid op een gewapend conflict, door troepen te laten lichten in de Limousin en de Poitou, en alle tegenstanders van de kardinaal op te roepen zich rond hem te scharen.119 Op 11 maart 1631 begaf Lodewijk XIII zich met een leger naar Orléans, maar stuurde hij ook een onderhandelaar om Gaston over te halen zich te verzoenen. Gaston ging hier niet op in, en besloot verder te vluchten. De meeste volgelingen van Gaston vonden het het best zich buiten de grenzen van Frankrijk terug te trekken, omdat men daar het veiligst zou zijn.120 Gaston begaf zich naar Bourgondië, gouvernement van de hertog van Bellegarde, en verzocht van daaruit de magistraat van Besançon daar te mogen verblijven. De stad meende dit niet te kunnen weigeren, en op 26 maart stak Gaston de grens met het vrijgraafschap Bourgondië over.121 Dit bracht de rebellie op een ander niveau. De plaats van een prins van den bloede was naast de koning. Als zo iemand naar het buitenland vluchtte, was dat een teken dat er iets ernstig mis was. Het feit dat het ging om de broer van de koning, maakte de zaak zeer onrustwekkend.
115
A. Jouanna, Le devoir de révolte. La noblesse française et la gestation de l’État moderne, 1559 – 1661, Parijs,
1989, p. 238. 116
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 63.
117
P. Chevallier, Louis XIII, p. 404.
118
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 29.
119
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 40.
120
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 584.
121
A. Castan, La retraite de Gaston d’Orléans en Franche-Comté, et ses trois séjours à Besançon en 1631 et 1632,
Besançon, 1880, p. 11.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
26
Het was echter niet Gastons bedoeling lang in Besançon te blijven. Hij stuurde dan ook meteen een boodschapper naar Karel IV, met de vraag of hij in Lotharingen mocht verblijven.122 Karel IV stond hier aanvankelijk weigerachtig tegenover, omdat hij wist dat Frankrijk hem dit niet in dank zou afnemen. Toen Isabella begin april echter 25.000 escudo’s stuurde aan Karel IV, die hij aan Gaston moest overhandigen, was hij ervan overtuigd dat Spanje Gaston zou steunen, en hij niet alleen zou opdraaien voor de steun aan Gaston. Bovendien beloofde Gaston dat hij zou trouwen met de zus van Karel IV, Marguerite van Lotharingen.123 Karel IV zag nu geen bezwaren meer, en liet Gaston weten dat hij welkom was. Op 12 april 1631 kwam hij aan in de Lotharingse stad Remiremont.124
1.3. Algemene ontevredenheid Voor we nader ingaan op het verblijf van de Franse vluchtelingen te Brussel, lijkt het ons noodzakelijk even stil te staan bij de onvrede die heel wat groepen in de Franse samenleving ervoeren tijdens de eerste helft van de 17de eeuw. Deze context is immers belangrijk om de steun aan Maria de Medici en Gaston d’Orléans te begrijpen, en het potentiële gevaar van hun vlucht beter in te schatten. De onvrede van de parti dévot hebben we reeds besproken, maar het is van belang dat we benadrukken dat deze groep niet enkel bestond uit devote katholieken. De groep was eerder een losse verzameling tegenstanders van Richelieu, die voorstander waren van een andere politiek. Niet alle dévots waren ultramontaans, pro-Spaans en anti-absolutistisch; het was vooral een verzet tegen de politiek van Richelieu die hen verenigde.125 Deze groep leek op een overwinning af te stevenen op de Journée des Dupes, maar werd uiteindelijk beroofd van zijn belangrijkste leider, Michel de Marillac. De rol van de parti dévot was vanaf dan grotendeels uitgespeeld, hoewel ze overleefde als een spirituele stroming, en haar programma de legitimatie bleef voor verscheidene complotten en rebellieën.126 Tot een aantal decennia geleden had men het over de “crisis van de adel” als men de situatie van de vroegmoderne Europese adel besprak. Deze visie is de laatste jaren echter bijgesteld en genuanceerd. Toch kan niet ontkend worden dat de adel te lijden had onder de 122
A. Castan, La retraite de Gaston d’Orléans en Franche-Comté, p. 18.
123
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 56.
124
A. Castan, La retraite de Gaston d’Orléans en Franche-Comté, p. 19.
125
S. – H. Lim, La pensée politique, p. 181.
126
J. – M. Constant, ‘L’amitié: le moteur de la mobilisation politique dans la noblesse de la première moitié du
XVIIe siècle’, in: J. – M. Constant, La noblesse en liberté, XVIe – XVIIe siècles, Rennes, 2004, p. 182.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
27
slechte economische situatie in het begin van de 17de eeuw, al was het maar omdat de boeren het moeilijker hadden om aan hun verplichtingen t.o.v. de adel te voldoen. Het was echter vooral het verlies aan politieke invloed dat de adel stoorde.127 In de centrale administratie werd de traditionele adel – de noblesse d’épée – meer en meer vervangen door de noblesse de robe, de ambtsadel. Ook in de koninklijke raden zetelden steeds meer leden van de ambtsadel.128 Bij dit verlies aan directe politieke macht kwam nog eens het verlies aan patronagemogelijkheden. In de 16de eeuw had de vorst voor het besturen van zijn provincies hoofdzakelijk gesteund op zijn provinciegouverneurs. Hij gaf hen gunsten en ambten, waarmee zij hun cliënteel aan zich konden binden, en hun provincie besturen.129 Hierdoor beschikten de provinciegouverneurs over een zeer grote machtsbasis, wat duidelijk bleek uit de godsdienstoorlogen. Deze situatie veranderde in de 17de eeuw, met de komst van Richelieu. De kardinaal bouwde een eigen administratief cliënteel uit: in Parijs, maar ook in de provincies. Hij bond de lokale adel als cliënten aan zich, en passeerde zo de provinciale gouverneurs. Bovendien plaatste hij zijn cliënten op belangrijke plaatsen, waardoor hij de provincie kon controleren. Hierdoor moesten de provinciegouverneurs heel wat aan macht inboeten.130 Dit alles zorgde voor heel wat adellijke onvrede. De parlementen hadden in de vroege 17de eeuw ook heel wat reden tot klagen. Richelieu had een systeem van uitzonderingsrechtbanken gesystematiseerd, die instonden voor de berechting van zijn politieke vijanden.131 Hiermee ondergroef hij de traditionele jurisdictie van de parlementen. Maar ook de vernieuwing van de paulette zorgde voor heel wat onrust bij de ambtenaren. Deze taks was ingesteld onder Hendrik IV, en hield in dat een ambthouder voor een bepaalde, jaarlijks te betalen som zijn ambt kon doorgeven aan iemand van zijn keuze. In feite maakte deze taks de ambten dus erfelijk.132 Eind 1629 was de paulette vervallen, en de vernieuwing zorgde voor heel wat problemen, die vooral draaiden om de omvang van de te betalen som.133 De parlementen verboden hun leden de paulette te betalen, waardoor men in een impasse verzeild geraakt was. Een oplossing werd pas bereikt in augustus 1631.
127
K. Malettke, ‘The Crown, Ministériat, and Nobility’, p. 437.
128
A. Jouanna, Le devoir de révolte, p. 99.
129
S. Kettering, Patrons, Brokers, and Clients, p. 141.
130
S. Kettering, Patrons, Brokers and Clients, p. 142.
131
M. Carmona, La France de Richelieu, Parijs, 1984, p. 138.
132
D. Bohanan, Crown and Nobility in Early Modern France, Basingstoke, 2001, p. 45.
133
J. R. Major, From Renaissance Monarchy to Absolute Monarchy. French kings, Nobles and Estates. Baltimore,
1994, p. 268.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
28
Een andere bron van onvrede was de financiële politiek van de regering. Vanaf 1627 wilde de regering de financiële administratie centraliseren en uniformiseren, om de financiën efficiënter te kunnen innen.134 Tot dan bestonden er twee systemen van belastingsinning in Frankrijk: in de pays d’états werden de belastingen verzameld door de Staten, en dan doorgesluisd naar de centrale regering; in de pays d’élections werden de belastingen geïnd door koninklijke ambtenaren, de élus. In 1627 werd beslist dat vier pays d’états omgevormd zouden worden tot pays d’élections: de Provence, de Dauphiné, Bourgondië en de Languedoc. In alle vier deze provincies brak in de volgende jaren verzet uit.135 Ze zagen dit immers als een uitholling van hun onafhankelijkheid. In de periode 1624 – 1630 waren er heel wat volksopstanden. Het hele eerste kwart van de 17
de
eeuw was gekenmerkt door een continue stijging van de graanprijzen en inflatie,
gekoppeld aan stijgende belastingen.136 Het valt dan ook niet te verwonderen dat er in zulke omstandigheden opstanden uitbraken. In 1624 waren er opstanden in Poitiers en in verschillende plaatsen in Guyenne. In 1626 en 1627 waren er opstoten in Troyes; in 1628 te Amiens en Laval; en in 1630 waren er opstanden te Dijon, Caen, Lyon en Angers.137 Al deze onlusten zorgden voor een explosieve situatie, waar Gaston wel eens van zou kunnen profiteren. Richelieu besefte dit ook, en deed dan ook zijn best om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk oorzaken van ontevredenheid werden opgelost.138 Belangrijke leden van de adel, zoals de prins van Condé en de hertog van La Valette139, kregen aanzienlijke gunsten om te verhinderen dat ze zich zouden aansluiten bij de rebellen. De aanslepende zaak van de élus in Bourgondië werd kort na de Journée des Dupes opgelost, net als de problemen met de
134
D. Bohanan, Crown and Nobility, p. 51.
135
De Cascaveoux-opstand in de Provence duurde van september 1630 tot het voorjaar van 1631. In de Dauphiné
verzette het parlement zich tegen de introductie van de élus, maar ging het niet over op geweld. In Bourgondië braken er in 1630 onlusten uit. Na de Journée des Dupes werden er opnieuw onderhandelingen geopend, en in januari was er een oplossing in zicht. In de Languedoc uiteindelijk zou protest tegen de introductie van de élus leiden tot de steun van de Staten aan de rebellie van Montmorency en Gaston. 136
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, p. 211.
137
V. – L. Tapié, France in the age of Louis XIII, pp. 213 – 216.
138
Voor een goede casus, zie R. Abad, ‘Une première Fronde au temps de Richelieu? L’émeute parisienne des 3 –
4 février 1631 et ses suites’, in: XVIIe siècle, 218 (2003), 1, pp. 39 – 70. Op 3 februari vond een opstoot plaats te Parijs, een week later gevolgd door een opstand van de rechtbank voor belastingszaken. Richelieu besloot echter niet hard op te treden, om te verhinderen dat het conflict uit de hand zou lopen, en Gaston en Maria de Medici ten goede zou komen. 139
Bernard Nogaret de la Valette (1592 – 1661), zoon van de hertog van Epernon.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
29
paulette.140 Toch probeerde Gaston te profiteren van de onrust in het land. In het pamflet dat hij vanuit Lotharingen verspreidde om zijn vlucht te rechtvaardigen, had hij het onder andere over de slechte staat waarin Frankrijk verkeerde. Niet alleen was het volk er slecht aan toe, daarnaast werden de parlementen monddood gemaakt, en verzamelde Richelieu te veel macht in zijn handen.141 Met deze retoriek mikte Gaston duidelijk zowel op de dévots – soulagement du peuple was immers één van hun belangrijkste agendapunten - , de ontevreden parlementen als de adel; terwijl hij zich opwierp als verdediger van het volk. Reynald Abad merkt bovendien op dat het mogelijk is dat Gaston d’Orléans de onlusten in Parijs in februari 1631 probeerde aan te wakkeren.142 Gastons inval in Frankrijk in 1632 ten slotte, vond niet per toeval in Bourgondië plaats: Gaston wilde profiteren van de onvrede over de élus die kort voordien nog in de provincie had geheerst. Bourgondië sloot zich echter niet bij Gaston aan, en koos ervoor de koning trouw te blijven. Ook in Guyenne, Normandië en de Anjou had Gaston op steun gehoopt,143 maar deze provincies gaven evenmin gehoor aan zijn rebellie. De Languedoc daarentegen sloot zich wel bij Gaston aan, onder leiding van haar gouverneur Hendrik II de Montmorency. Richelieu was er in geslaagd een groot aantal ontevredenen terug in het gareel te dwingen, maar het was hem niet gelukt alle redenen voor ontevredenheid te elimineren.
1.4. Besluit De rebellieën van Gaston en zijn moeder in 1631 waren niet hun eerste opstandige daad. Maria de Medici was al verwikkeld geweest in twee ‘oorlogen’ tegen haar zoon; en ook Gaston was al tweemaal tot verzet overgegaan. De eerste keer had hij overwogen de hulp van het buitenland in te roepen, de tweede keer was hij effectief naar het buitenland gevlucht. Beide leden van de koninklijke familie waren zich bewust van de voordelen van een gewapende opstand. Als regente had Maria de Medici meerdere keren met gunsten over de brug moeten komen, om rebellerende edelen terug in het gareel te krijgen. Haar eigen verzoening en terugkeer naar het 140
Omdat een akkoord omtrent de élus in zicht was, weigerden de Staten van Bourgondië in te gaan op de vraag
van Gaston en gouverneur Bellegarde om mee te stappen in hun rebellie. Het Parlement van Parijs toonde zich aanvankelijk sympathiek t.o.v. Gaston en zijn rebellie, maar dit veranderde toen de zaak met de paulette werd opgelost. 141
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 65.
142
Dit is mogelijk, maar Abad slaagt er niet in sluitend bewijsmateriaal voor zijn these naar voren te schuiven.
143
P. Verhulst, Eyes to see and ears to hear, de residentie van Balthasar Gerbier te Brussel (1631 – 1641), Gent
(onuitgegeven licenciaatsverhandeling Universiteit Gent), 2005, p. 177. In al deze provincies waren er de voorbije jaren opstanden geweest, en bovendien hoopte Gaston op de steun van de hertog van Epernon, militair gouverneur van Guyenne.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
30
hof had ze pas bereikt door de wapens tot tweemaal toe op te nemen. In 1626 was het Gaston wel niet gelukt om van onder het huwelijk te komen, maar hij kreeg wel aanzienlijke tegemoetkomingen. De vlucht naar Lotharingen had wél heel wat opgeleverd: niet alleen kregen Gaston en zijn belangrijkste raadgevers belangrijke gunsten, Gaston kreeg ook nog eens een belangrijk teken van vertrouwen. Het valt dan ook niet te verwonderen dat de twee opnieuw rebelleerden om hun doel te bereiken. Het doel van Maria de Medici was duidelijk: de val van Richelieu. Sinds 1627 maakte het triumviraat van Maria de Medici, Richelieu en Lodewijk XIII meer en meer plaats voor de tandem Richelieu – Lodewijk XIII. De kardinaal was duidelijk van patroon veranderd. Dit was niet alleen een aantasting van Maria de Medici’s macht en invloed, maar ook haar eer en prestige waren geraakt. Dévots zoals Bérulle en Marillac droegen bij aan haar onvrede door de politiek van Richelieu te bekritiseren. Het keerpunt kwam er met de Italiaanse campagne in de zomer van 1630. Maria de Medici geraakte ervan overtuigd dat Richelieus ambitie het land zou ruïneren, en probeerde zijn val te bekomen. Dit mislukte in september 1630, maar leek te zullen lukken in november. Tegen alle verwachtingen in koos Lodewijk XIII echter de kant van Richelieu. Dit was niet zozeer een keuze tegen zijn moeder, dan wel een keuze tegen de politiek die ze belichaamde, die van de dévots. Het was dan ook aanvankelijk niet de bedoeling Maria de Medici van het terrein te doen verdwijnen. Het waren haar koppigheid, en haar aandeel in de intriges van Gaston, die ervoor zorgden dat ze werd verbannen naar Compiègne. Lodewijk XIII had toen echter nog steeds geen definitieve verbanning van zijn moeder op het oog. Maria de Medici koos er zelf voor Compiègne te verlaten, om een rebellie te beginnen. Toen de toegang tot La Capelle haar geweigerd werd, besloot ze het land te verlaten, om haar rebellie te kunnen voortzetten. Dit was immers de enige manier om haar macht en prestige te kunnen herstellen, en de val van Richelieu te verkrijgen. Gastons belangrijkste reden voor zijn vlucht was de frustratie die hij voelde omwille van zijn beperkte rol in het besturen van het land. In 1625 was de toegang tot de koninklijke raad hem geweigerd, en tweemaal werd hem het mandaat van opperbevelhebber vroegtijdig ontnomen. Een tweede belangrijke bron van zijn ontevredenheid was de behandeling die zijn vertrouwelingen kregen: d’Ornano stierf in zijn cel, net als Alexander de Vendôme; Chalais en Bouteville werden onthoofd. Zijn raadgevers speelden ook een belangrijke rol in het aanwakkeren van zijn ontevredenheid. Zo wisten Le Coigneux en Puylaurens Gaston aan te sporen zich terug te trekken te Orléans, om zijn ontevredenheid te tonen. Het feit dat zijn dienaren de hen beloofde gunsten niet kregen, was immers een aantasting van zijn prestige en eer. Gastons redenen voor zijn vlucht hadden minder met persoonlijke rancune t.o.v. Richelieu
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
31
te maken dan bij Maria de Medici. Toch was het pamflet dat hij vanuit Lotharingen verspreidde één hevige aanklacht tegen de kardinaal. Gaston verweet Richelieu immers het feit dat hij van de macht gehouden werd, en verweet hem zijn houding t.o.v. Maria de Medici; maar het lijkt ook een manier geweest te zijn om alle tegenstanders van Richelieu aan zijn zijde te scharen. Er was immers heel wat onvrede in Frankrijk. Niet alleen was de adel ontevreden over haar verlies aan politieke invloed, ook de parlementen en verschillende provinciale Staten waren ontevreden over het beleid van de regering. Daarnaast waren er in 1630 alleen al vier opstanden, omwille van de stijgende voedselprijzen, de inflatie, en de stijgende belastingen. Gaston was zich bewust van deze algemene ontevredenheid, en probeerde die te gebruiken voor zijn eigen doeleinden. Richelieu slaagde er echter uitstekend in de onvrede zo veel mogelijk te beperken, en Gaston kreeg niet de steun die hij verwacht had. Bourgondië was net als Normandië, Guyenne en de Anjou niet bereid mee te stappen in de rebellie, en de meeste hoge edelen kozen er voor de koning trouw te blijven. Het Parlement van Parijs stond aanvankelijk sympathiek t.o.v. Gaston, maar toen de zaak met de paulette geregeld was, liep het weer in het gareel. Richelieu had kunnen vermijden dat de rebellie van Gaston een landelijke beweging werd, maar het gevaar was nog niet geweken. De moeder van de koning en de troonopvolger waren belangrijke figuren, die op heel wat steun en krediet konden rekenen. Hun verblijf in het buitenland kon dan ook voor heel wat problemen zorgen.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
32
Hoofdstuk 2: Aankomst in de Spaanse Nederlanden In dit hoofdstuk behandelen we de ontvangst van de Franse vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden. Eerst zullen we dieper ingaan op de vraag waarom de vluchtelingen ontvangen werden. We zullen zien dat vooral de Brusselse regering gewonnen was voor de ontvangst van de Fransen, terwijl Spanje hen zo snel mogelijk wou doorsturen naar een ander gebied. Waarom, en wat zorgde ervoor dat Spanje van mening veranderde? Aansluitend zullen we bekijken hoe de vluchtelingen behandeld werden door de Brusselse regering. Veranderde hun behandeling naargelang Spanje van plan was hen te gebruiken of niet? Ten derde zullen we de vraag behandelen waarom de vluchtelingen naar de Zuidelijke Nederlanden kwamen, en – misschien belangrijker – de vraag waarom ze bleven. In het vorige hoofdstuk hebben we immers gezien dat hun vlucht onderdeel was van een strategie om opnieuw in de koninklijke gunst te komen. Hoe komt het dan dat Gaston zo’n twee jaar in de Nederlanden zou blijven, en zijn moeder zelfs zeven jaar? Voor we nader ingaan op al deze vragen, zullen we kort de Spaanse Nederlanden bespreken.
2.1. Algemeen: de Spaanse Nederlanden In 1598 droeg de Spaanse koning Filips II de soevereiniteit over de zeventien provinciën over aan zijn dochter Isabella, en haar echtgenoot, aartshertog Albert van Oostenrijk.144 In theorie betekende dit dat Spanje zich afzijdig zou houden van het beleid in de Nederlanden, maar in praktijk hadden de aartshertogen slechts inzake binnenlandse aangelegenheden volledige beslissingsvrijheid. Het diplomatieke en militaire beleid bleef steeds in handen van Spanje. De soevereiniteitsoverdracht betekende niet dat de oorlog met de Republiek werd stopgezet. Pas in 1609 werd een vredesverdrag gesloten: het zogenaamde Twaalfjarig Bestand. In 1621 werd besloten het bestand niet te verlengen, en werd de oorlog heropend. Tijdens de wapenstilstand was de Republiek er immers in geslaagd vaste voet aan wal te krijgen in een aantal overzeese gebieden, ten koste van het Spaanse imperium. Door de strijd in de Nederlanden te heropenen, hoopte Spanje dat de Republiek haar koloniale veroveringen zou moeten opgeven. De oorlog was nauwelijks hervat toen aartshertog Albert stierf, waardoor de Zuidelijke Nederlanden terugkeerden naar de Spaanse kroon. In 1598 was immers bepaald dat, 144
Voor een goed overzicht van de redenen voor de soevereiniteitsoverdracht, zie P. Janssens, ‘De Spaanse en
Oostenrijkse Nederlanden (1579 – 1780)’, in: J. C. H. Blom en E. Lamberts, eds., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, 2003, pp. 181 e.v.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
33
als het huwelijk van Albert en Isabella kinderloos zou blijven, de Nederlanden na de dood van Albert opnieuw in Spaanse handen zou komen.145 Om de continuïteit met het hertogelijke regime te verzekeren, werd Isabella benoemd tot landvoogdes voor het leven.146 De oorlog met de Republiek verliep aanvankelijk voorspoedig, maar bleek al snel een zware last. Vanaf 1626 werd de offensieve oorlogsvoering opgeborgen, en ging men over op het defensief. De geldelijke steun voor het leger verminderde van 300.000 escudo’s per maand, tot 200.000.147 De kosten van de oorlog in Italië, en het feit dat Isabella hierdoor haar zuidgrens moest beschermen tegen Frankrijk, zorgden ervoor dat het leger nog meer verzwakte.148 Net op dat moment herstelde de Republiek zich van een economische recessie, waarmee ze aan het begin van de jaren twintig was geconfronteerd.149 Het was dan ook niet verwonderlijk dat de Republiek in 1629 grote gebiedswinst boekte. Toch kwam dit aan als een schok: het was de eerste keer in decennia dat Spanje heel wat terrein moest prijsgeven. De Zuid-Nederlandse adel greep dit aan om een groter aandeel te eisen in het bestuur van de Nederlanden, en eiste dat de Raad van State opnieuw regelmatig zou samengeroepen worden. Tot dan toe werd het land eigenlijk bestuurd door een permanente Junta van State en Oorlog, waar de adel geen zitting in had. Spanje probeerde de onvrede te sussen, en verving de onpopulaire Spaanse ambassadeur, kardinaal de la Cueva,150 door de markies van Aytona.151 Bovendien werd de Raad van State op
145
J. Israel, ‘De Spaanse monarchie tussen hamer en aambeeld, 1621 – 1648’, in: P. Janssens, red., België in de
17de eeuw. De Spaanse Nederlanden en het prinsbisdom Luik, Brussel, 2006, 2 delen, p. 33. 146
P. Janssens, ‘De landvoogdij van Isabella, 1621 – 1633.’, in: D. P. Blok, W. Prevenier, e.a., red., Algemene
Geschiedenis der Nederlanden. Deel 6: Nieuwe Tijd. Haarlem, 1979, p. 379. 147
R. Vermeir, In staat van oorlog. Filips IV en de Zuidelijke Nederlanden, 1629 – 1648, Maastricht, 2001, p. 4.
148
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 5.
149
J. Israel, ‘De Spaanse monarchie tussen hamer en aambeeld’, p. 34. In september 1628 ging de Spaanse
zilvervloot verloren, waarbij Piet Hein een groot deel van de jaarlijkse zilverschat buit maakte. Met o.a. dit geld kon de Republiek haar zomercampagne in 1629 financieren. Zie R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae. De kardinaal-infant, de Zuidelijke Nederlanden en de Europese politiek van Spanje: van Nördlingen tot Breda (1634 – 1637), Kortrijk-Heule, 1994, p. 40. 150
Alonso De la Cueva (1574 – 1655), markies van Bédmar. Hij werd in 1622 kardinaal, en was van 1619 tot 1629
Spaans ambassadeur te Brussel. Hij was lid van de Spaanse Raad van State. 151
Francisco de Moncada (1586 – 1635), markies van Aytona. Spaans ambassadeur te Brussel van 1629 tot 1633,
en na de dood van Isabella interim-gouverneur tot de komst van de kardinaal-infant in november 1634. Na diens komst werd hij zijn eerste hofmeester, en legeraanvoerder.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
34
aanraden van deze laatste vanaf november 1629 weer regelmatig samengeroepen, en werd de Junta van State en Oorlog in 1630 afgeschaft.152 Deze maatregelen zorgden ervoor dat de onvrede grotendeels bedwongen werd. Op militair vlak bleven de Nederlanden echter zwak. In 1630 werd het opperbevelhebberschap bijvoorbeeld gedeeld door zes man,153 tot op het einde van het jaar de markies van Santa Cruz154 als opperbevelhebber werd aangeduid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat men in de Zuidelijke Nederlanden snakte naar vrede. Isabella was al in 1621 een hevig tegenstander geweest van een heropening van het conflict, en drong sinds 1625 opnieuw op vredesonderhandelingen aan.155 De Spaanse Nederlanden leden namelijk niet alleen militair onder de strijd, maar ook economisch.156 Olivares verzette zich hier echter tegen, en wilde enkel een eervolle vrede, onder minstens dezelfde voorwaarden als in 1609.157 Op internationaal vlak kende Spanje meer en meer tegenkanting. Sinds het conflict in Mantua was het zowel voor Spanje als Frankrijk duidelijk dat een militaire confrontatie onafwendbaar geworden was.158 Zowel Frankrijk als Spanje wilden echter zo lang mogelijk een rechtstreekse botsing uitstellen. Richelieu koos ervoor het huis van Habsburg te verzwakken door haar vijanden te steunen. In juni 1630 sloot Frankrijk daarom voor een tweede maal een bijstandsakkoord met de Republiek, waarbij het jaarlijks één miljoen florijnen beloofde te betalen voor het ondersteunen van de oorlog tegen Spanje.159 Met Gustavus Adolfus,160 de 152
Oorlogvoering, diplomatieke aangelegenheden en zeer delicate kwesties werden echter behandeld door een
nieuw comité bestaande uit alle leden van de Spaanse Raad van State die zich in Brussel bevonden. De invloed van de Raad van State op het buitenlands beleid bleef dus beperkt. Zie R. Vermeir, In staat van oorlog, pp. 25 – 28. 153
Het opperbevelhebberschap werd gedeeld door de markiezen van Aytona, Leganes, en Caracena; de graaf van la
Motterie; Paulo Baglione en Juan Bravo de Laguna. Zie R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 36. 154
Alvaro Bazan, markies van Santa Cruz.
155
Zie R. Vermeir, ‘Power Elites and Royal Government in the Spanish Netherlands during the Last Phase of the
Eighty Years’ War (1621 – 1648)’, in: Religion and Political Change in Europe: Past and Present, Pisa, 2003, pp. 87 – 102. 156
De Republiek blokkeerde immers de Vlaamse kusten, maar ook het handelsembergo met de Republiek was
schadelijk voor de Zuidelijke Nederlanden. Zie R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 51. 157
R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 51.
158
R. A. Stradling, Spain’s Struggle for Europe, 1598 – 1668, Londen, 1994, p. 96; R. Lesaffer, Defensor Pacis
Hispanicae, p. 39; J. H. Elliott, Richelieu and Olivares, p. 98 159
Een eerste bijstandsakkoord was getekend in juni 1624. Frankrijk leende de Republiek toen 1,2 miljoen pond
voor 1624, en 1 miljoen per jaar voor de komend twee jaar. Deze lening was echter eerder een verborgen subsidie, want Frankrijk rekende niet op terugbetaling. Zie A. Waddington, La République des Provinces-Unies, la France et les Pays-Bas espagnols de 1630 à 1650, Parijs, 1895, pp. 72 – 73.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
35
Zweedse koning, sloot Frankrijk het verdrag van Bärwalde in januari 1631, waarbij Zweden financiële hulp kreeg voor de strijd tegen het Heilige Roomse Rijk. Het verdrag van Fontainebleau van mei 1631 ten slotte, tussen Maximiliaan van Wittelsbach, hertog van Beieren,161 en Richelieu, garandeerde dat Maximiliaan de vijanden van Frankrijk en Zweden niet te hulp zou schieten.162 De weg voor een Zweedse opmars lag volledig open. Dit was de context op binnenlands en internationaal vlak op het moment dat Maria de Medici arriveerde in de Zuidelijke Nederlanden.
2.2. Redenen voor de ontvangst en de aanhoudende steun
2.2.1. Tegengestelde meningen Al toen hij nog in Bourgondië was, in maart 1631, had Gaston hulp gevraagd aan de Brusselse regering. Bij zijn eerste vlucht uit Frankrijk, in 1629, had Gaston ook al de hulp ingeroepen van Filips IV, die toen Isabella bevolen had hem te ontvangen.163 Deze keer had Isabella geen instructies ontvangen, en durfde ze dan ook geen beslissing te nemen. Ze verzekerde Gaston enkel van haar goede wil. Omdat ze echter vreesde dat hij dit zou interpreteren als een teken dat hij zou ontvangen worden, stuurde ze 25.000 escudo’s naar Karel IV, die hij enkel aan Gaston mocht overhandigen als die naar Lotharingen kwam.164 Hoewel dit vooral een manier was om te verhinderen dat Gaston naar de Zuidelijke Nederlanden zou komen,165 was het geld ook bedoeld diens rebellie te steunen. De Brusselse regering zag in de steun aan Gaston een gedroomde kans om tweedracht te zaaien in Frankrijk.166 Gehoopt werd dat Frankrijk hierdoor haar subsidies aan de Republiek zou moeten intrekken, waardoor die meer geneigd zou zijn vredesgesprekken te beginnen. 160
Gustavus II Adolfus (1594 – 1632), koning van Zweden van 1611 tot 1632.
161
Maximiliaan van Wittelsbach (1573 – 1651), hertog van Beieren, werd in 1623 keurvorst, en stond aan het
hoofd van de Katholieke Liga. 162
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 49.
163
Filips IV aan Isabella, 16 juli 1629 (ARA, SSO, 201, f. 72). Filips IV had Isabella toen opgedragen Gaston goed
te ontvangen, maar hem ver van de grens onder te brengen, bijvoorbeeld in Nijvel, Aalst of Dendermonde. 164
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 56.
165
Aytona aan Olivares, 30 juli 1631 (KBB, 16149, f. 60).
166
Aytona aan Olivares, 2 april 1631 (KBB, 16.147-48, f. 81 – 83). De nuntius merkte op 26 april 1631 op dat het
geld voor Gaston eerder bedoeld was om zich te wreken voor de Franse hulp aan de Republiek, dan om Maria de Medici te bevrijden. Lagonissa aan Barberini, 26 april 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 262).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
36
Spanje zag dit echter anders. Op dat moment onderhandelde Filips IV met de twee andere schoonzonen van Maria de Medici, hertog Victor Amadeus van Savoie, en Karel I van Engeland, om Lodewijk XIII en zijn moeder te verzoenen.167 Zo’n diplomatiek succes zou Spanje en Engeland dichter bij elkaar brengen, en Filips IV hoopte zo Engelse steun te verkrijgen voor zijn oorlog tegen de Republiek. Bovendien zou Maria de Medici na haar terugkeer in de koninklijke raad opnieuw haar pro-Spaanse invloed kunnen doen gelden.168 Als Spanje op hetzelfde moment de rebellie van Gaston zou steunen, zou Spanje haar neutraliteit en geloofwaardigheid als onderhandelaar op het spel zetten. Er werd Isabella dan ook gevraagd Gaston geen verdere steun meer te verlenen.169 De Brusselse regering schikte zich naar deze bevelen, maar wilde nog niet alle bruggen met Gaston opblazen. Toen Karel IV en Gaston vroegen of de Spaanse vloot te Duinkerke een afleidingsmanoeuvre wou uitvoeren op de Franse kusten, terwijl zij Frankrijk zouden binnenvallen, antwoordde de Brusselse regering ontwijkend. De afgevaardigde van de hertogen, Jacques d’Etampes, kreeg te horen dat hij niet beschikte over de juiste bevoegdheden om te onderhandelen, en werd teruggestuurd naar Lotharingen om die te verkrijgen. Zo slaagde Brussel er in tijd te winnen. De regering was er immers nog steeds van overtuigd dat het steunen van Gaston een goede kans was om Frankrijk intern te verzwakken. In de Zuidelijke Nederlanden was men zoals gezien immers meer dan bereid een vrede met de Republiek te sluiten. Ook Spanje was bereid vrede te sluiten met de Republiek,170 maar wilde absoluut vermijden dat een open oorlog met Frankrijk nodig zou zijn om dit te bereiken. Een oorlog op twee fronten zag Spanje immers verkeerd aflopen.171 De komst van Maria de Medici zou deze verschillende visies nog scherper stellen. Jacques d’Etampes weet de lauwe ontvangst die hem te Brussel te beurt was gevallen, aan het feit dat de zaak van Gaston nog steeds gescheiden was van die van zijn moeder.172 Karel IV zag zijn kans Spanje nog meer te betrekken, en vroeg Isabella of Maria de Medici ontvangen zou
167
Zowel Filips IV van Spanje, Karel I van Engeland, als hertog Victor Amadeus van Savoie waren getrouwd met
een dochter van Maria de Medici. 168
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 50.
169
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 50.
170
Spanje was bereid vrede te sluiten met de Republiek, maar dan wel een eervolle vrede die een kopie zou zijn
van het bestand van 1609. De Zuidelijke Nederlanden daarentegen, wilden gewoon een stopzetting van de strijd. Zie R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 51. 171
R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 53.
172
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 60.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
37
worden in de Spaanse Nederlanden.173 Opnieuw wilde de landvoogdes niet beslissen zonder instructies uit Madrid. Karel IV drong echter aan, en Isabella liet op 10 juli weten dat de koningin-moeder eervol ontvangen zou worden, als ze wegens omstandigheden het Spaanse antwoord niet zou kunnen afwachten.174 Isabella bleef dus voorzichtig, maar wilde met haar antwoord toch alle kansen openhouden om de Franse vluchtelingen te gebruiken tegen Frankrijk. Nog voor Isabella een antwoord had gekregen uit Madrid, kwam Maria de Medici op 19 juli 1631 toe in de Zuidelijke Nederlanden. Ze was niet op de hoogte van de vraag van Karel IV, het was immers niet haar bedoeling geweest naar het buitenland te vluchten. Richelieus beschuldiging dat Isabella betrokken was bij de vlucht van de koningin-moeder, miste dus alle grond.175 Ondanks het gebrek aan instructies uit Madrid, koos Isabella ervoor de koninginmoeder goed te ontvangen. De gouverneur van Henegouwen, de prins van Epinoy,176 kreeg het bevel Maria de Medici te ontvangen in Bergen, als was ze Filips IV zelf.177 Op 8 augustus ging Isabella de koningin-moeder tegemoet vanuit Brussel, en op 11 augustus ontmoetten de twee prinsessen elkaar op enkele kilometers van Bergen. Nadat ze elkaar omhelsd hadden, stapten ze in dezelfde koets, waarbij Isabella erop stond dat Maria de Medici vooraan zat. Eens in Bergen weigerde Isabella te zitten in het bijzijn van Maria de Medici, en toen ze de volgende dag samen aten, zat Maria de Medici rechts aan tafel, en Isabella links.178 Dit alles getuigt van het respect en de achting waarmee de koningin-moeder ontvangen werd. Op 13 augustus werd Maria de Medici onthaald te Brussel, en op 4 september te Antwerpen, en telkens viel haar een ontvangst te beurt als was ze de Spaanse vorst.179 Dit was Isabella ten eerste verplicht aan de status van Maria de Medici als kleindochter van een keizer, echtgenote van een koning, en moeder van
173
Hij deed dit zonder medeweten van Gaston, wiens entourage hij niet vertrouwde.
174
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 469.
175
L. – P. Gachard, Histoire politique et diplomatique de Pierre-Paul Rubens, Brussel, 1877, p. 209.
176
Willem van Melun (1588 – 1635), prins van Epinoy.
177
Lagonissa aan Barberini, Brussel, 22 juli 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de
Lagonissa, p. 280). 178
Mercure françois, XVII (1632), p. 787.
179
BMB, CC, 96, f. 190, 25 augustus 1631. Ook de Gazette, 1632, 22 augustus 1631, p. 4 vermeldde dat Isabella
de stadsmagistraat bevolen had Maria de Medici te ontvangen als was ze de Spaanse koning in persone. Voor een beschrijving van de intocht te Brussel, zie J. P. de la Serre, Histoire Curieuse, pp. 15 – 35; voor Antwerpen, zie pp. 37 – 73.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
38
twee koninginnen, en een koning;180 maar daarnaast was de ontvangst ook een uitstekende manier om een lange neus te trekken naar Lodewijk XIII en Richelieu. Het eervolle onthaal dat Maria de Medici te beurt viel, contrasteerde immers fel met haar opsluiting te Compiègne. Een derde reden voor de eervolle ontvangst van de koningin-moeder was het feit dat de Brusselse regering er nu meer dan ooit van overtuigd was dat de komst van de vluchtelingen een unieke kans bood om zich te wreken op de Franse hulp aan de Republiek. Ook Rubens, die was aangesteld als Spaans vertegenwoordiger bij de vluchtelingen, was deze mening toegedaan. In een brief aan Olivares181 stelde hij dat steun aan de vluchtelingen de val van Richelieu zou kunnen betekenen, wat een goede zaak zou zijn voor Spanje. Maar zelfs als dat niet zou lukken, zou Spanje er beter uitkomen, omdat binnenlandse strijd Frankrijk zeker zou verzwakken.182 Door de stopzetting van de Franse hulp aan Spanjes vijanden, zou een universele vrede mogelijk worden, niet alleen met de Republiek, maar ook in het Rijk. Volgens Rubens zouden de vluchtelingen kunnen beschikken over 15.000 infanteristen en 2.500 cavaleristen, en beweerden ze dat de hertogen van Guise en Epernon zich achter hen zouden scharen, net als vele andere edelen.183 Aytona was dezelfde mening toegedaan, en stelde dat Spanje niet bang hoefde te zijn voor een open breuk met Frankrijk, omdat Gaston hier niet op aanstuurde, en Lodewijk XIII niet zou durven botsen met Spanje als er onenigheid binnen zijn grenzen was.184 Isabella deelde de mening van Rubens en Aytona, maar stuurde toch een gezant naar Parijs om haar hulp aan te bieden in het verzoenen van moeder en zoon. Zolang Spanje niet beval de vluchtelingen openlijk te steunen, bleef ze immers voorzichtig. Toch was het duidelijk dat Isabella de zaak van de vluchtelingen steunde. Puylaurens was begin augustus naar Brussel gekomen, om steun te vragen, en had op 15 augustus Brussel verlaten met 100.000 escudo’s op zak.185 Madrid was echter niet bereid zich te compromitteren door de vluchtelingen te ontvangen. Op 5 augustus behandelde de Consejo de Estado, de Spaanse Raad van State, de 180
Maria de Medicis moeder, Johanna van Oostenrijk, was immers de dochter van Ferdinand I, keizer van het
Heilige Roomse Rijk. Haar dochter Elisabeth was getrouwd met Filips IV van Spanje, en haar jongste dochter Henriette was koningin van Engeland. 181
Gaspar de Guzmán (1587 – 1645), graaf-hertog van Olivares. Sinds de troonsbestijging van Filips IV was hij
diens belangrijkste minister en raadgever. 182
Rubens aan Olivares, 1 augustus 1631 (gepubliceerd in L. – P. Gachard, Histoire politique et diplomatique, pp.
213 – 223). 183
Rubens aan Olivares, 1 augustus 1631 (in L. – P. Gachard, Histoire politique et diplomatique, p. 216).
184
Aytona aan Olivares, 31 juli 1631 (KBB, 16147 – 48, f. 89).
185
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 112.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
39
vraag van Isabella van 10 juli. Olivares nam het woord en stelde dat het niet wenselijk was dat Maria de Medici een toevlucht zou zoeken in de Nederlanden, hoewel men haar dit niet kon weigeren als ze erop stond. Het was immers mogelijk dat Lodewijk XIII de ontvangst van zijn moeder als voorwendsel zou gebruiken om te botsen met Spanje. In elk geval zou de Brusselse regering de grens met Frankrijk beter moeten beschermen, wat ten koste zou gaan van de strijd tegen de Republiek. Olivares raadde dan ook aan dat Maria de Medici, als ze in de Nederlanden zou arriveren, zou doorgestuurd worden naar het Heilige Roomse Rijk.186 De Consejo de Estado ging hiermee akkoord, zich niet bewust van het feit dat Maria de Medici zich op dat moment al meer dan twee weken in de Nederlanden bevond. Toen Filips IV dit nieuws ontving, liet hij aan Isabella zijn bezorgdheid weten. In een brief van 13 augustus drong hij er op aan haar door te sturen naar het Heilige Roomse Rijk, en haar enkel het geld te verstrekken dat ze nodig had. Er kon geen sprake van zijn haar wapens of troepen te leveren. Aan Gaston kon men eventueel wel geld beloven, maar enkel als men samen met Engeland, Savoie en Firenze zou optreden.187 Tien dagen later hamerde Filips IV er nog eens op dat het best zou zijn als Maria de Medici werd doorgestuurd. Een militaire operatie zou enkel mogelijk zijn als Spanje voldoende bondgenoten vond. Als alleen Spanje de vluchtelingen zou steunen, zou een breuk met Frankrijk onvermijdelijk worden.188 Deze Spaanse instructies gingen in tegen hoe men Maria de Medici ontvangen had in de Nederlanden. De grote afstand en de moeilijke verbinding zorgden ervoor dat het minstens drie weken duurde eer brieven van Madrid Brussel bereikt hadden, en omgekeerd. De Madrileense bevelen om Maria de Medici door te sturen, werden dan ook pas ontvangen toen ze al onthaald was als was ze de Spaanse koning in persone.189 Het lag uiterst moeilijk de koningin-moeder na een dergelijke ontvangst nog door te sturen. In een brief van 30 september merkte Isabella dan ook op dat het haar niet opportuun leek Maria de Medici door te sturen naar het Heilige Roomse Rijk. Frankrijk zou dit interpreteren als een teken van zwakte, en niet nalaten dat openlijk te benadrukken. Bovendien zou Maria de Medici zich gekrenkt voelen, waardoor ze van geen nut meer zou zijn voor Spanje.190 Er werd dan ook van deze eis afgestapt. Verder schikte Isabella 186
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 100.
187
Filips IV aan Isabella, 13 augustus 1631 (ARA, SSO, 204, f. 78).
188
Filips IV aan Isabella, 23 augustus 1631 (ARA, SSO, 204, f. 94).
189
Waarschijnlijk ontving Isabella die bevelen pas eind september: in haar brief van 30 september vermeldde ze
dat ze de bevelen inzake Maria de Medici en Gaston ontvangen had. Isabella aan Filips IV, 30 september 1631 (ARA, SSO, 204, f. 131). 190
Isabella aan Filips IV, 30 september 1631 (ARA, SSO, 204, f. 131).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
40
zich wel naar de Spaanse bevelen: de steun aan Maria de Medici bleef beperkt tot het betalen van onderhoudsgeld, en Isabella zond opnieuw een gezant naar Parijs om aan te dringen op een verzoening.191 Toch merkte ze in haar brief van 30 september nog eens op dat steun aan de vluchtelingen een ideale gelegenheid zou zijn om Frankrijk te verlammen. Hoewel Spanje niet bereid was een oorlog met Frankrijk te riskeren om een gunstige vrede te kunnen sluiten met de republiek, hoopte het wel te profiteren van de aanwezigheid van de vluchtelingen. Zo opperde Filips IV dat Gaston de Republiek zou voorstellen vrede te sluiten met Spanje. Als men zou weigeren, zou Gaston de Republiek tot zijn vijanden moeten verklaren, en de Franse troepen die onder de vlag van de Republiek dienden, naar zijn kamp proberen halen.192 Maria de Medici zou Fransen die zich in de Republiek bevonden, kunnen overtuigen voor problemen te zorgen, of een of andere plaats aan de Spanjaarden over te geven.193 Verder wilde Spanje voorlopig niet gaan.
2.2.2. Madrid overstag Een aantal gebeurtenissen zorgden er echter voor dat Spanje van mening veranderde. De belangrijkste was de slag te Breitenfeld, op 17 september 1631, waar het keizerlijk leger vernietigend verslagen werd door een alliantie van Zweden en protestantse prinsen van het Rijk. Hierdoor lag de weg open naar het Rijnland, en grote delen van de door Spanje bezette Nederpalts werden onder de voet gelopen.194 Aytona vreesde dat de Nederlanden hierdoor langs drie kanten in de tang zouden worden genomen: door de Republiek in het Noorden, door Frankrijk in het Zuiden, en door Frankrijk en Zweden in het Oosten. Spanje deelde deze vrees, en Olivares liet Aytona weten dat de zaak van Gaston in deze omstandigheden wel eens van nut zou kunnen blijken.195 De bedreigingen die Richelieu eind augustus geuit had aan het adres van Karel IV – de hertog moest zijn troepenlichtingen ten voordele van Gaston stopzetten, of Frankrijk zou Lotharingen binnenvallen – maakten dat Spanje nog meer gewonnen was voor
191
De nuntius vermeldde eind september dat de Brusselse gezant nog eens naar Parijs gezonden was om een
bemiddeling tussen moeder en zoon aan te bieden. Lagonissa aan Barberini, 27 september 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 296). 192
Filips IV aan Isabella, 23 augustus 1631 (ARA, SSO, 204, f. 94).
193
Filips IV aan Isabella, 15 september 1631 (ARA, SSO, 204, f. 117).
194
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 49.
195
Olivares aan Aytona, 28 oktober 1631 (T. Colom de Boterberge, El escritor Francisco de Moncada,
diplomático en Alemania y Flandes. Anejo. Sumario de la correspondencia de Don Francisco de Moncada, Barcelona (onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universidad de Barcelona), 1976, p. 338).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
41
hulp aan de vluchtelingen. Lotharingen was immers essentieel voor de communicatie tussen de verschillende onderdelen van het Habsburgs imperium. Via de Valtelline in de Zwitserse confederatie werden troepen vanuit de Spaanse bezittingen in Italië doorgesluisd naar Tirol, om dan via Elzas en Lotharingen de Nederlanden te bereiken.196 Deze route was reeds onder druk komen te staan door de recente aanwinsten van Frankrijk in Noord-Italië. Het fort Pinerolo – de toegangspoort tot Italië vanuit Frankrijk – was in de zomer van 1631 in Franse handen overgegaan, en het fort Casale in Mantua werd permanent bemand door een Frans garnizoen.197 Als Frankrijk vaste voet aan de grond kon krijgen in Lotharingen, zou de route echter helemaal onbruikbaar worden. Bovendien zou ook de communicatie tussen de Zuidelijke Nederlanden en het vrijgraafschap ernstig belemmerd worden. Dit overtuigde Spanje ervan dat er moest worden opgetreden tegen Frankrijk. Toch bleef Spanje uiterst voorzichtig: een open oorlog met Frankrijk wilde men nog steeds allerminst riskeren.198 In de Zuidelijke Nederlanden was men minder voorzichtig, het gevaar was er dan ook concreter. Uit de correspondentie van Isabella aan Filips IV blijkt hoe doordrongen ze was van de consequenties van het oprukkende Zweedse leger voor de Spaanse belangen.199 Op 9 november gaven de Spaanse ministers te Brussel de Franse vluchtelingen dan ook de toelating Sedan te veroveren. Deze versterkte stad viel onder de suzereiniteit van Frankrijk, maar behoorde toe aan de hertog van Bouillon,200 en de vluchtelingen hoopten vanuit deze uitvalsbasis Frankrijk te kunnen binnenvallen.201 Richelieu kreeg hier lucht van, en liet Sedan bezetten. Deze tegenslag betekende echter niet dat de Brusselse regering haar plannen om de vluchtelingen te gebruiken opborg. Aytona drong er bij Spanje verschillende keren op aan om
196
Voor een overzicht van de communicatielijnen tussen Spanje en de Zuidelijke Nederlanden, zie G. Parker, The
Army of Flanders and the Spanish Road, pp. 56 – 79. 197
D. Parrott, Richelieu’s Army. War, Government and Society in France, 1624 – 1642, Cambridge, 2001, p. 103.
198
Filips IV liet Isabella in december 1631 weten dat een oorlog op twee fronten (én tegen Frankrijk, én tegen de
Republiek) niet gewenst was, zeker omdat men op dat moment ook het Heilige Roomse Rijk moest bijspringen. Filips IV aan Isabella, 14 december 1631 (ARA, SSO, 204, f. 175). 199
Op 21 oktober liet Isabella aan Filips IV het nieuws van de nederlaag te Breitenfeld weten. Isabella aan Filips
IV, 18 december 1631 (ARA, SSO, 204, f. 188). De volgende maanden hamerde ze erop dat Spanje geld moest sturen, of dat anders het Palatinaat en het Rijnland ernstig zouden bedreigd worden. Op 8 januari 1632 schreef ze dat “het lot van de katholieke godsdienst, dat van het huis van Oostenrijk en van de koning in het bijzonder, nog nooit zo bedreigd is geweest”. Isabella aan Filips IV, 8 januari 1632 (ARA, SSO, 204, f. 207). 200
Frédéric Maurice de la Tour d’Auvergne (1604 – 1652), hertog van Bouillon.
201
P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 131 – 132.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
42
de bannelingen bij te staan, zodat Richelieu zijn machinaties in het Rijk, Italië en de Nederlanden zou moeten opgeven.202 Midden december stelde Spanje haar mening bij. Tot dan toe had men in Madrid nogal sceptisch gestaan t.o.v. hulp aan de vluchtelingen. Filips IV had Isabella op 14 december bijvoorbeeld nog aangeraden Sedan niet binnen te vallen, uit schrik voor een open conflict met Frankrijk.203 Op 19 december keurde Olivares plots wel een militair optreden tegen Sedan goed. Hij vreesde dat de troepen die Frankrijk verzamelde aan de grenzen van Lotharingen, en de Zweedse troepen die richting de Rijn oprukten, bedoeld waren om de Nederlanden aan te vallen. In die context kon men Maria de Medici en Gaston goed gebruiken om onrust te zaaien in Frankrijk, zodat Richelieu zich met binnenlandse aangelegenheden zou moeten bezighouden.204 Deze veranderde houding was snel gekend in Brussel.205 Toen Gaston in januari gedwongen Lotharingen moest verlaten – het verdrag van Vic (6 januari 1632), dat Karel IV onder Franse militaire druk had moeten tekenen, had dit gestipuleerd - achtte Isabella het dan ook niet nodig Gaston de toegang tot de Nederlanden te ontzeggen.206 Dit was echter niet naar de zin van Filips IV. Spanje wilde een open conflict met Frankrijk nog steeds zo lang mogelijk uitstellen, en zich niet rechtstreeks compromitteren.207 Filips IV keurde het dan ook af dat men Gaston en zijn troepen in de Zuidelijke Nederlanden ontvangen had, omdat Frankrijk zo een voorwendsel kreeg het land binnen te vallen.208 De inval van Frankrijk in het bisdom Metz in december 1631, en het daarop volgende verdrag van Vic met Karel IV, waarbij Frankrijk voor drie jaar het fort Marsal in Lotharingen kreeg, zorgden ervoor dat er in Spanje ernstig nagedacht werd over een manier om het Franse gevaar een halt toe te roepen.209 Zoals gezien was Lotharingen immers van cruciaal belang voor de communicatie tussen Spanje en haar bezittingen in het Noorden, en tussen de Nederlanden 202
Aytona aan Filips IV, 20 december 1631 en 19 januari 1632 (KBB, 16149, fs. 66 – 67 en fs. 67 – 69.).
203
Filips IV aan Isabella, 14 december 1631 (ARA, SSO, 204, f. 175).
204
P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 169 – 171.
205
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 171; Isabella aan Filips IV, 27 januari 1632 (ARA, SSO, 204, f. 246).
206
Isabella aan Filips IV, 27 januari 1632 (ARA, SSO, 204, f. 257).
207
Op 17 januari had Filips IV bijvoorbeeld aan Isabella laten weten dat de operatie in Sedan best zou uitgesteld
worden. Als Maria de Medici daar niet van wilde horen, moest men Sedan toch innemen, maar dan zeker niet in naam van Filips IV. Filips IV aan Isabella, 17 januari 1632 (ARA, SSO, 204, f. 218). 208
Filips IV aan Isabella, 20 februari 1632 (ARA, SSO, 204, f. 285).
209
J. H. Elliott, Olivares (1587 – 1645). L’Espagne de Philippe IV, Parijs, 1992, pp. 507 – 511; R. Vermeir, In
staat van oorlog, p. 55.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
43
en het Rijk. Bovendien had de keurvorst van Trier, die tot dan Spaanse subsidies had aanvaard, openlijk de kant van Frankrijk gekozen, en alle Spaanse troepen uit zijn gebieden gezet.210 Frankrijk breidde dus haar invloedssfeer in Duitsland uit, wat ten koste zou gaan van de Habsburgse belangen. Spanje besloot op te treden. Een rechtstreekse confrontatie wilde men nog steeds vermijden, maar men was bereid veel concretere en directere hulp te geven dan voorheen. Er werden Gaston 200.000 escudo’s ter beschikking gesteld, en troepenlichtingen op kosten van Spanje in de Elzas zouden hem 70.000 infanteristen en 8.000 cavaleristen moeten opleveren. Deze troepen zouden opereren onder de vlag van Gaston en zijn moeder. Bovendien hield men eveneens een interventieleger klaar in Catalonië, dat de troepen van Gastons bondgenoot in Frankrijk, de hertog van Montmorency, zou moeten versterken. Gehoopt werd dat de keizer en de katholieke Duitse prinsen Frankrijk hierop de oorlog zouden verklaren.211 Toen bleek dat de keizer allerminst bereid was dit te doen, werden de plannen eind april afgeblazen.212 In de Zuidelijke Nederlanden was men de oorlogsvoorbereidingen echter al gestart. Nog voor het bevel kwam uit Madrid om Gaston 200.000 escudo’s toe te kennen, had Isabella al beslist Gaston te helpen Frankrijk binnen te vallen.213 Isabella dacht hiermee te handelen naar de zin van Madrid, maar liep vooruit op de hulp, die pas enkele dagen later zou toekomen. Eens Gaston het geld ontvangen had, hield niets hem nog langer in de Nederlanden. Op 18 mei verliet hij Brussel, en begaf hij zich naar het Heilige Roomse Rijk, waar zijn troepen zich verzameld hadden. Na een tussenstop te Nancy trok hij op 12 juni de grens met Frankrijk over.214 Over de campagne van Gaston in Frankrijk kunnen we kort zijn. Het verloop is immers genoegzaam gekend. Isabella had beloofd dat de Spaanse troepen in het Palatinaat Karel IV zouden bijstaan tegen de Franse agressie tegen zijn hertogdom, maar door een offensief van de Republiek had Isabella plots alle troepen zelf nodig. Karel IV was op 26 juni 1632 dan ook gedwongen het verdrag van Liverdun te sluiten met Frankrijk, waarbij hij opnieuw gebied
210
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 172.
211
R. Vermeir, In staat van oorlog, pp. 55 – 56.
212
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 56.
213
Aytona aan Filips IV, 29 april 1632 (KBB, 16149, f. 74 – 75). Lagonissa vermeldde dat er een Raad van State
gehouden was bij Gaston, waarbij men beslist had dat Gaston naar Karel IV zou gaan. Lagonissa aan Barberini, 27 april 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 339). Ook Henrard vermeldt de Raad van State gehouden bij Gaston. P. Henrard, Marie de Médicis, p. 187. 214
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 86.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
44
moest afstaan. In Brussel had men gehoopt dat Gaston met de militaire hulp van Karel IV een aanzienlijk leger zou kunnen samenstellen, dat voor ernstige interne onrust zou kunnen zorgen in Frankrijk. Nu Gaston het zonder die hulp moest stellen, zag de Brusselse regering het verdere verloop van Gastons campagne veel minder rooskleurig in, en vreesde men dat Lodewijk XIII hen ter verantwoording zou roepen voor de hulp aan Gaston.215 Het Brusselse pessimisme leek terecht, want ook binnen Frankrijk kregen de rebellen niet de verhoopte steun. Bourgondië schaarde zich, tegen de verwachtingen van Gaston in, niet achter de rebellen, en ook de andere provincies bleven trouw aan de koning. Goulas merkte op dat “(…) toutes les villes qui nous pouvoient refuser l’entrée le faisoient toujours de fort bon coeur (…)”.216 Enkel in de Provence en de Auvergne kwamen heel wat edelen Gastons troepen vervoegen.217 In laatstgenoemde provincie was Gaston gedwongen te temporiseren, omdat Montmorency liet weten nog niet klaar te zijn met zijn militaire voorbereidingen.218 Eind juli verklaarde Montmorency zich uiteindelijk openlijk voor de rebellie, en de Staten van de Languedoc en enkele steden sloten zich bij hem aan.219 Begin augustus ontmoetten Gaston en Montmorency elkaar te Pézenas, en sloten ze hun troepen bij elkaar aan. Gaston was ongerust over het geringe aantal troepen waarover hij beschikte, en vroeg steun aan de broer van Filips IV, de kardinaal-infant Don Fernando,220 die zich te Catalonië bevond, en aan de hertog van Feria, de Spaanse gouverneur van Milaan. Zoals gezien was Spanje echter niet meer bereid zich zo openlijk te compromitteren, en het antwoord liet dan ook op zich wachten. Gaston vroeg daarop hulp aan de keizer, maar ook dat antwoord bleef uit.221 Gaston ging noodgedwongen zonder buitenlandse hulp de strijd aan, en op 1 september botsten zijn troepen met het koninklijke leger te Castelnaudary. De confrontatie was eerder een schermutseling dan een veldslag, en Gaston nam zelfs niet eens deel aan het gevecht. Montmorency wel, en hij werd gevangen genomen. Gaston 215
Gerbier aan Coke, 10 juli 1632 (NA, SP, 77/22, f. 298).
216
N. Goulas, Mémoires, p. 175.
217
Georges Dethan heeft het over een 300-tal. G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, p. 92. De edelen uit de
Provence hadden deelgenomen aan de Cascaveoux-revolte, en waren op de vlucht voor het leger dat de orde in de provincie moest herstellen. Zie D. Bohanan, Crown and Nobility, pp. 80 – 85. Over de edelen uit de Auvergne is weinig geweten. 218
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 87.
219
M. Carmona, Richelieu, p. 542.
220
Ferdinand van Oostenrijk (1609 – 1641), bijgenaamd de kardinaal-infant, of Don Fernando. Hij was de broer
van Filips IV, en vanaf zijn tiende kardinaal, vandaar zijn bijnaam. Vanaf 1634 was hij gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden. 221
G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, p. 93.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
45
leek aanvankelijk bereid de strijd verder te zetten, en liet aan de kardinaal weten dat ‘toutes mes troupes sont encore en bon état’.222 Hij zag echter al snel in dat een voortzetting van de strijd moeilijk zou worden, en bond onderhandelingen aan met zijn broer. Op 29 september tekende hij het verdrag van Béziers, waarbij hij er zich toe verbond geen contact meer te hebben met Spanje, Lotharingen of zijn moeder.223 Maria de Medici was zeer verontwaardigd over het ‘verraad’ van haar zoon, en ook Isabella liet weten dit onbetamelijk te vinden.224
2.2.3. Na Castelnaudary Voor het nieuws van het verdrag in Brussel en Madrid gekend was – in Madrid was dit begin oktober, in Brussel pas op het eind van de maand225 – besliste Filips IV plots om Gaston toch zoveel mogelijk hulp te geven. In de zomer van 1632 had de Republiek immers heel wat gebiedswinst geboekt, en zelfs Maastricht ingenomen.226 Door de rebellie in Frankrijk te steunen, wilde Filips IV het Lodewijk XIII onmogelijk maken de Republiek nog langer financieel te steunen.227 Ook Isabella raadde aan Gaston zoveel mogelijk te steunen. Ze vermoedde immers dat Lodewijk XIII op het punt stond Kamerijk binnen te vallen, en steun aan de rebellie in Frankrijk was volgens haar de ideale manier om dit te verhinderen.228 Toen hij het nieuws van de verzoening vernam, borg Filips IV de hoop op een militaire interventie op, en liet hij Isabella weten dat hij graag zou hebben dat Maria de Medici zich zou verzoenen met haar zoon. Hij beval haar dan ook de koningin-moeder tevreden te houden: dat zou des te voordeliger zijn, mocht ze zich verzoenen.229 De nieuwe vlucht van Gaston zou de zaken opnieuw grondig veranderen. Op 12 november 1632 publiceerde hij een manifest waarin hij verklaarde zich niet te houden aan het verdrag van Béziers, en opnieuw te vluchten. Zelf gaf hij als verklaring dat Montmorency op 30 oktober ter dood was gebracht, terwijl men hem had beloofd dat Montmorency vrijuit zou gaan 222
Geciteerd in C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 89.
223
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 226.
224
BMB, CC, 96, f. 214, oktober. Zie ook Isabella aan Filips IV, 8 november 1632 (ARA, SSO, 205, f. 260).
225
Filips IV liet Isabella op 10 oktober weten dat Gaston zich waarschijnlijk zou verzoenen met zijn broer; op 20
oktober liet hij haar weten dat hij zich verzoend had. (ARA, SSO, 205, f. 232, en f. 235). Chifflet vermeldde dat Maria de Medici eind oktober het nieuws ontving (BMB, CC, 96, f. 214, oktober). 226
R. Vermeir, In staat van oorlog, pp. 58 – 60.
227
Filips IV aan Isabella, s.d. maar voor 10 oktober 1632 (ARA, SSO, 205, f. 69).
228
Isabella aan Filips IV, 24 september 1632 (ARA, SSO, 205, f. 176).
229
Filips IV aan Isabella, 20 november 1632 (ARA, SSO, 205, f. 279). Om haar tevreden te houden, verhoogde hij
haar maandelijkse toelage van 6.000 naar 8.000 escudo’s.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
46
als hij zich zou verzoenen. Het lijkt echter waarschijnlijker dat men vluchtte omdat Montmorency de Franse regering op de hoogte had gebracht van het huwelijk van Gaston. Drie dagen voor het verdrag van Vic, op 3 januari 1632, was Gaston immers getrouwd met Marguerite de Lorraine-Vaudémont, de zus van Karel IV. De Franse regering vermoedde dit, en was fel tegen het huwelijk gekant. Niet alleen had de trouw plaatsgevonden zonder toestemming van Lodewijk XIII; de bruid was ook nog eens de zus van een hertog waar Lodewijk XIII al jaren een grensdispuut mee had. De Franse regering had Puylaurens gratie aangeboden op voorwaarde dat hij alles zou vertellen wat hij wist over Gastons huwelijk. Puylaurens had echter ontkend dat het huwelijk had plaatsgevonden. Nu duidelijk geworden was dat hij informatie had achtergehouden, voelde Puylaurens zich wellicht niet meer veilig, en overtuigde hij Gaston ervan te vluchten.230 Wat er ook van zij, op 21 november kwam Gaston een tweede maal te Brussel aan. Isabella liet niets blijken van haar verontwaardiging over de gesloten vrede, en onthaalde hem opnieuw goed, hoewel met minder pracht en praal dan de eerste keer.231 Gaston maakte al snel weer plannen om ten strijde te trekken tegen Frankrijk, en Spanje was bereid opnieuw steun te verlenen.232 Na de dood van Gustavus Adolfus bij de slag van Lützen (16 november 1632) was Olivares ervan overtuigd dat het moment gekomen was de internationale balans te herstellen in het voordeel van Spanje.233 Men zou de strijd in het Rijk kunnen doen keren in het voordeel van het huis van Habsburg, en de communicatie tussen de verschillende delen van het Habsburgs imperium kunnen herstellen door de situatie in Italië te regelen, en Lotharingen bij te springen. Eens dit gebeurd was, zou een eervolle vrede kunnen gesloten worden met de Republiek. Om dit alles te bereiken was het nodig Frankrijk te verhinderen hulp te verlenen aan de vijanden van Spanje, door interne problemen aan te wakkeren in het koninkrijk.234 Ook Aytona was van mening dat het goed was dat Gaston opnieuw in de Nederlanden was.235 Filips IV stelde voor dat er een liga gesloten werd tussen Gaston, Maria de Medici, Karel IV, de keizer en de 230
Henrard, Marie de Médicis, p. 295.
231
Gazette, 1633, 26 november 1632, p. 488, vertelt dat Gaston met “peu de cérémonie” ontvangen werd. Chifflet
vermeldde de aankomst van de prins, maar zei niets over enige pracht en praal bij zijn onthaal. 232
Filips IV liet aan Aytona weten dat ‘eens het zwaard getrokken was, het opnieuw kon getrokken worden’. Filips
IV aan Isabella, 25 januari 1633 (geciteerd in P. Henrard, Marie de Médicis, p. 302). 233
R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 54.
234
J. H. Elliott, Olivares, p. 534.
235
Aytona argumenteerde dat, hoewel Gastons militaire operatie in Frankrijk mislukt was, hij er toch voor gezorgd
had dat Frankrijk de Zuidelijke Nederlanden niet had aangevallen. Aytona aan Olivares, 26 november 1632 (KBB, 16147-48, f. 118 – 119).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
47
katholieke Duitse prinsen.236 Deze keer wilde Madrid echter zeker zijn dat Gaston in Frankrijk over de bondgenoten beschikte waarover hij beweerde te beschikken.237 In de eerste campagne was immers gebleken dat Gaston niet de massale steun had gekregen waarover hij beweerd had te beschikken. Zolang Filips IV geen duidelijk bewijs had van de steun die Gaston zou krijgen, mocht Gaston geen campagne beginnen.238 Isabella schikte zich naar de Spaanse bevelen, maar merkte op dat men kostbare tijd dreigde te verliezen door de houding van Madrid.239 Bovendien merkte ze op dat Gaston niets zou kunnen ondernemen zonder belangrijke steun van Madrid.240 Filips IV bleef echter voorzichtig zolang hij geen duidelijk bewijs had van de betrokkenheid van enkele hoge edelen.241 In de zomer van 1633 besloot Frankrijk op te treden tegen Lotharingen, omdat Karel IV opnieuw met Spanje en Gaston onderhandelde,242 en aan Spanje en het Rijk had toegestaan troepen te lichten op zijn grondgebied.243 Bovendien leek het erop dat Marguerite van Lotharingen, de vrouw van Gaston, naar de Nederlanden zou gaan. Dit zou waarschijnlijk de onderhandelingen die aan de gang waren tussen Gaston en Richelieu ernstig bemoeilijken. Als Marguerite in de Zuidelijke Nederlanden zou zijn, zou men het immers moeilijker hebben Gaston te doen instemmen met de ontbinding van zijn huwelijk, in ruil voor een verzoening.244 Op 31 augustus verscheen Lodewijk XIII met een leger voor Nancy. Karel IV was niet in staat weerstand te bieden, en op 20 september tekende hij het verdrag van Charmes.245 De nieuwe stad van Nancy werd voor vier jaar aan Frankrijk gegeven, en Karel IV stemde in met de ontbinding van het huwelijk tussen zijn zus en Gaston. Op 25 september maakte Lodewijk XIII zijn triomfantelijke intocht in Nancy. De volgende paar maanden vroegen een aantal Duitse vorsten Franse bescherming aan, waardoor Frankrijk heel wat plaatsen verkreeg in het Rijnland
236
J. H. Elliott, Olivares, p. 536.
237
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 302.
238
Filips IV aan Isabella, 21 mei 1633 (ARA, SSO, 206, f. 195).
239
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 306.
240
Isabella aan Filips IV, 20 augustus 1633 (ARA, SSO, 207, f. 21).
241
Aanvankelijk eiste Filips IV geschreven verklaringen van de edelen, waarin ze verklaarden zich achter Gaston
te zullen scharen. Maar na protest van Isabella en Gaston was hij bereid hiervan af te zien. Hij bleef echter wel een duidelijk signaal eisen. Zie P. Henrard, Marie de Médicis, p. 330. 242
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 304.
243
J. H. Elliott, Olivares, p. 542.
244
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 336.
245
J. H. Elliott, Olivares, p. 543.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
48
en de Elzas.246 Dit was een zeer zware slag voor Spanje.247 Frankrijk was er in geslaagd nog meer vaste voet aan de grond te krijgen in Lotharingen en de gebieden er rond, waardoor het de communicatie tussen het Rijk en de Nederlanden, en dus ook tussen Italië en de Nederlanden bijna helemaal onmogelijk zou kunnen maken. Alleen via Keulen zou er nog communicatie mogelijk zijn. Bovendien had Frankrijk vanaf dat moment een snelle toegang tot het Rijk.248 Oorlog met Frankrijk leek onvermijdelijk geworden.249 Hoewel Spanje een open conflict nog steeds zo lang mogelijk wilde vermijden, besloot het zich op de breuk voor te bereiden.250 Er werd nu meer dan ooit geprobeerd de keizer en de Duitse prinsen te betrekken in een alliantie tegen Frankrijk, waarvan ook Gaston, Maria de Medici en Karel IV deel moesten uitmaken.251 Filips IV liet zijn achterdocht t.o.v. de beloftes van Gaston varen, en vroeg dat hij zijn onderhandelingen met de hertogen van Guise en Epernon opnieuw opstartte, en dat hij ook de leider van de hugenoten, de hertog van Rohan erbij zou betrekken.252 Isabella probeerde Gaston dan ook in de Nederlanden te houden. Tijdens de belegering van Nancy in 1633 was Marguerite van Lotharingen naar de Zuidelijke Nederlanden gevlucht, waar ze begin september met grote pracht en praal ontvangen werd. Volgens Goulas vonden de Spanjaarden haar komst een “moyen infaillible que la fortune leur présentoit de (…) rompre notre retour en France qu’ils craignoient extrêmement” 253 Gaston brak inderdaad zijn onderhandelingen met Frankrijk af, en stelde in november 1633 aan Aytona voor dat hij met Spaanse en keizerlijke hulp Frankrijk zou binnenvallen.254 Enkele dagen na dit voorstel nam hij echter opnieuw de onderhandelingen met Richelieu op.255 Op Gaston leek Spanje dus niet te moeten rekenen, en ook van Karel IV hoefde 246
Zie hiervoor D. Parrott, Richelieu’s Army, p. 106. Frankrijk verwierf ondermeer het hertogdom Monbéliard, en
de steden Bischweiler, Ingwiller en Neuwiller. Ook enkele prinsbisschoppen vroegen Franse bescherming aan. 247
De Gazette, 1634, 7 oktober 1633, p. 419 vertelt: “La prise de Nancy nous a icy (d.i. Brussel) donné un vilain
soufflet”. 248
A. Van Der Essen, Le Cardinal-Infant et la politique européenne de l’Espagne, 1609 – 1641, Leuven, 1944, p.
39. 249
J. H. Elliott, Olivares, p. 543.
250
R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 58.
251
Filips IV aan Isabella, 4 oktober 1633 (ARA, SSO, 207, f. 245 en f. 260).
252
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 362.
253
N. Goulas, Mémoires, p. 226.
254
De graaf van Fargis, één van de vertrouwelingen van Gaston, stelde in november aan Aytona voor dat Gaston,
met de hulp van Spanje en het Heilige Roomse Rijk tegen Frankrijk ten strijde zou trekken. Isabella stond hier echter sceptisch tegenover, en dacht dat Gaston zich snel weer wou verzoenen met zijn broer. Zie P. Henrard, Marie de Médicis, p. 372. 255
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 374.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
49
men niet veel te verwachten. Op 19 januari 1634 was de hertog immers afgetreden ten voordele van zijn broer, en enige tijd later had Frankrijk het hele hertogdom bezet. De nieuwe hertog, en Karel IV hadden ondertussen Lotharingen al verlaten. Ten slotte leek ook de liga er niet te komen, omdat het Spaanse leger dat op 5 september de Alpen was overgestoken, om de Zweden in het Rijk te bekampen, na aanvankelijke successen gedecimeerd was door een tyfusepidemie. Zweden had hiervan geprofiteerd om opnieuw terrein te winnen.256 De zomer van 1634 leek beterschap te beloven. Op 12 mei 1634 had Gaston een alliantie met Spanje gesloten, waarbij hij beloofd had zich de komende twee en een half jaar niet te verzoenen met zijn broer, en in het geval van een oorlog met Frankrijk, de kant van het huis van Habsburg te kiezen. In ruil zou Filips IV hem 12.000 infanteristen, en 3.000 cavaleristen ter beschikking stellen om eind september Frankrijk binnen te vallen. Het Spaanse leger zou voor afleiding zorgen aan de kant van de Pyreneeën.257 Dit verdrag was een radicale verandering in het gedrag van Gaston. Ervoor had hij immers laten weten dat hij in het geval van een breuk tussen Filips IV en Lodewijk XIII gedwongen zou zijn de wapens op te nemen tegen Spanje, omdat hij anders alle krediet in Frankrijk zou verliezen.258 In juli was de kardinaal-infant met zijn leger vanuit Milaan de Alpen overgestoken, en op 6 september behaalde hij een vernietigende overwinning op de protestante prinsen en de Zweden, te Nördlingen. Hierna wist hij zich een doorgang te forceren naar de Nederlanden, en op 4 november werd hij triomfantelijk onthaald te Brussel.259 Het idee van een liga leek weer mogelijk, ware het niet dat de keizer de boot voorlopig liever afhield,260 en Gaston ondertussen was teruggekeerd naar Frankrijk. Op 8 oktober had hij Brussel met enkele leden van zijn entourage verlaten, onder het voorwendsel te gaan jagen. Na de hele dag doorgereden te hebben, kwam men in de nacht van 8 op 9 oktober aan te La Capelle.
256
J. H. Elliott, Olivares, p. 549.
257
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 432.
258
Isabella aan Filips IV, 16 februari 1632 (ARA, SSO, 204, f. 266). Ook Filips IV verbaasde zich in december
1633 over de oorlogszuchtige voorstellen van Gaston (van begin november), terwijl hij vroeger toch duidelijk had gezegd dat hij in het geval van een oorlog de kant van Frankrijk zou kiezen. Filips IV aan Isabella, 12 december 1633 (ARA, SSO, 207, f. 392). 259
J. H. Elliott, Olivares, p. 564.
260
De keizer wilde immers eerst de binnenlandse situatie onder controle hebben, voor hij zich in een oorlog met de
Republiek en Frankrijk stortte.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
50
2.2.4. Na Gastons vlucht Het vertrek van Gaston kwam volledig onverwacht voor Aytona, en was een streep door de Spaanse rekening. Hoe onbetrouwbaar Gaston ook was, als Franse troonopvolger was hij een belangrijke troef in de handen van Spanje. Door zijn hoge status zou hij heel wat edelen in een rebellie kunnen betrekken. Men besefte echter dat Gaston ook nog van nut zou kunnen zijn in Frankrijk, en men bleef contact houden.261 Toch was de terugkeer van Gaston een belangrijke overwinning voor Frankrijk. In Frankrijk kon Gaston immers beter gecontroleerd worden,262 en in het waarschijnlijke geval dat een oorlog met Spanje zou uitbreken, zou Spanje de troonopvolger tenminste niet kunnen gebruiken als gijzelaar. Van de aanwezigheid van Maria de Medici in de Spaanse gebieden had Frankrijk minder te vrezen; het was de afgelopen jaren immers duidelijk geworden dat het vooral Gaston was die de Franse ontevredenen kon mobiliseren. Ook Spanje, en zelfs Maria de Medici, besefte dit.263 Toen Maria de Medici kort na de vlucht van Gaston aan de kardinaal-infant voorstelde om samen met Engeland de oorlog aan Frankrijk te verklaren, hield de kardinaal-infant de boot af. Ook beval Spanje de voorbereidingen voor een militaire interventie in Frankrijk af te blazen.264 Toch probeerde Maria de Medici te bewijzen dat ze van enig nut kon zijn. Zo probeerde ze te bemiddelen tussen Frankrijk en het huis van Habsburg, maar zowel Lodewijk XIII als Filips IV en de keizer bedankten haar vriendelijk voor de hulp.265 Ook bemiddeling via de paus mislukte.266 Een 261
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 524. In het verleden had de Spaanse regering ook al duidelijk gemaakt zich
weinig in te laten met de vredesonderhandelingen van de vluchtelingen. Ook terug in Frankrijk zouden ze immers hoogstwaarschijnlijk voor binnenlandse problemen zorgen. Spanje moest er alleen voor zorgen contact met hen te houden, om te profiteren van de onrust. Zie de brief van Pieter Roose (hoofd-voorzitter van de Geheime Raad en voorzitter van de Raad van State), geciteerd in P. Henrard, Marie de Médicis, p. 418. 262
Kort na de terugkeer van Gaston naar Parijs, benoemde Richelieu één van zijn vertrouwelingen, Léon
Bouthillier, graaf van Charnacé, tot kanselier van Gaston, surintendant van zijn huis en hoofd van zijn raad. Het feit dat zoveel belangrijke functies verenigd werden in één persoon, zegt veel over de intenties van Richelieu. Bouthillier slaagde erin een aantal vertrouwelingen van Gaston, zoals Léonard Goulas, de abt van la Rivière en Alphonse d’Elbène aan zijn kant te krijgen. 263
Op 30 maart 1634 stuurde Maria de Medici een brief naar Filips IV, waarin ze hem opriep Gaston meer te
steunen, zodat hij zich niet zou verzoenen met Lodewijk XIII. Want “(…) demeurant icy seule apprès luy je ne fusse à charge à V.M., et tout à fait inutile à ses affaires (…)”. Maria de Medici aan Filips IV, 30 maart 1634 (gepubliceerd in P. Henrard, Marie de Médicis, p. 419). 264
P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 501- 502.
265
P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 536 – 546.
266
Barberini aan Stravius, Rome, 25 augustus 1635 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 82).
Barberini liet aan Stravius weten dat Maria de Medici verwoedde inspanningen leverde om via de paus vrede te
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
51
andere poging om haar nut te bewijzen mislukte eveneens: eind juli 1635 verliet een zekere de Clausel, dienaar van de koningin-moeder, Brussel om de hertog van Rohan, de leider van de Franse protestanten, voor te stellen naar de Spanjaarden over te stappen.267 De missie van Clausel werd echter ontdekt, en hijzelf werd onthoofd. Toen het gerucht eind 1635 de ronde deed dat Maria de Medici naar Engeland zou gaan, was de Brusselse regering daar dan ook absoluut niet rouwig om.268 De koningin-moeder was immers nog van weinig nut voor Spanje, en de bevolking begon zich meer en meer te verzetten tegen de aanwezigheid van de vluchtelingen.269 In 1636 leek Maria de Medici dan toch nog van enig nut te zullen zijn. In juli viel de kardinaal-infant Frankrijk binnen, en publiceerde hij een manifest waarin hij zei de wapens niet te zullen neerleggen voordat de koningin-moeder “satisfaite et contente” was.270 Maria de Medici diende m.a.w. als legitimatie voor de inval. Hetzelfde jaar zou echter nog een grotere kans bieden om de vluchtelingen te gebruiken in de strijd tegen Frankrijk. Het oprukkende Spaanse leger stak begin augustus de Somme over, en midden augustus werd het fort van Corbie veroverd. De weg naar Parijs lag open. In allerijl werd een Frans leger samengesteld, onder opperbevel van Gaston en zijn neef, de graaf van Soissons.271 De koning vervoegde deze troepen al snel, waardoor het opperbevelhebberschap de facto ontnomen werd aan Gaston en Soissons.272 Geraakt in hun eer besloten ze zich te ontdoen van diegene die zij verantwoordelijk achtten voor hun degradatie: Richelieu. De aanslag zou midden oktober plaatsvinden, maar net wanneer Gaston het beslissende teken zou geven, zag hij af van de aanslag. Op 18 november ontmoetten de twee samenzweerders elkaar te Parijs, en overtuigden elkaar van het feit dat hun samenzwering ontdekt was. Soissons vluchtte naar Sedan, en Gaston naar zijn kasteel te Blois. Soissons nam contact op met de kardinaal-infant, die het voordeel inzag van een alliantie met de graaf. Soissons genoot immers een grote populariteit in het Franse leger, en een offensief vanuit Sedan zou Richelieu kunnen doen afzien van een aanval op de Nederlanden.273 De kardinaal-
doen sluiten. Stravius mocht aan de koningin-moeder laten weten met welke ijver de paus zich inzette voor de vrede. 267
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 543.
268
Gerbier aan Coke, 4 januari 1636 (NA, SP, 77/25, f. 349).
269
Zie hiervoor hoofdstuk 4.
270
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 523.
271
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 569.
272
M. Carmona, Richelieu, p. 584.
273
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 138.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
52
infant raadde verder aan dat men vanuit Spanje versterkingen zou sturen naar Gaston.274 Ook Madrid onthaalde het nieuws van de nieuwe vlucht positief, maar was toch nog niet helemaal overtuigd. De wispelturigheid van Gaston was ondertussen in Madrid gekend.275 De voorzichtigheid van Madrid was gerechtvaardigd, want op 4 februari 1637 verzoende Gaston zich opnieuw met zijn broer. De prijs voor de verzoening bedroeg 400.000 pond om Gastons schulden te vergoeden, en nog eens 100.000 pond om het kasteel van Blois te verfraaien. Daarnaast werd beloofd Marguerite van Lotharingen een toelage te betalen.276 De Fransen te Brussel waren ontgoocheld,277 maar de contacten met Soissons werden onderhouden. Maria de Medici spande zich in om de graaf ervan te overtuigen een verdrag met Spanje te sluiten. Op 28 juni 1637 was het zover: Maria de Medici tekende in naam van de graaf een verdrag met Spanje. Filips IV beloofde geen vrede te sluiten met Frankrijk, zonder Maria de Medici en de graaf erbij te betrekken; en beloofde 500.000 pond vrij te maken opdat de graaf een leger zou kunnen lichten.278 Richelieu kreeg weet van het akkoord, en sloot zelf een verdrag met Soissons, waarbij die al zijn goederen en ambten terugkreeg, en nog vier jaar te Sedan mocht verblijven. Eind juli 1637 was de kardinaal-infant dan ook gedwongen Filips IV op de hoogte te brengen van de mislukte onderhandelingen met de graaf.279 Opnieuw was gebleken dat Maria de Medici van weinig nut was voor Spanje. Integendeel zelfs: ze werd meer en meer een last. In juli 1637 was het Franse leger er zonder veel problemen in geslaagd de Zuid-Nederlandse steden Cateau-Cambresis en Landrecies in te nemen. De Brusselse bevolking beschuldigde de Fransen te Brussel van verraad, en nam meer en meer een vijandige houding aan t.o.v. de vluchtelingen. De kardinaal-infant was er dan ook niet rouwig om dat Maria de Medici hem in augustus liet weten dat Karel I van Engeland had 274
De kardinaal-infant aan Filips IV, 6 december 1636 (ARA, SSO, 215, f. 460).
275
Olivares aan de kardinaal-infant, 8 februari 1637 (J. Cuvelier, e.a., Correspondance de la Cour d’Espagne, deel
III, p. 149). 276
C. Bouyer, Gaston d’Orléans: séducteur, frondeur et mécène, p. 138.
277
In Brussel was men er eind december 1636 al van overtuigd dat Gaston zich had verzoend. Internuntius Stravius
vermeldde dat Maria de Medici zeer was aangedaan door het nieuws. Stravius aan P. Benessa, 24 december 1636 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 175). De gravin van Fargis schreef vanuit Brussel aan Anna van Oostenrijk over de ontgoocheling die de Fransen ervoeren, omdat ze zich zoveel hadden voorgesteld van deze nieuwe kans. Zie C. Bouyer, Gaston d’Orléans: séducteur, frondeur et mécène, p. 138. 278
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 590.
279
De kardinaal-infant aan Filips IV, 29 juli 1637 (ARA, SSO, 216, f. 305). Op 7 juli had de kardinaal-infant al
laten weten dat de onderhandelingen misschien zouden mislukken. De kardinaal-infant aan Filips IV, 7 juli 1637 (ARA, SSO, 216, f. 280).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
53
voorgesteld te bemiddelen tussen haar en Lodewijk XIII. Hij schreef aan Filips IV dat hij zeer tevreden zou zijn als ze de Nederlanden zou verlaten, hetzij naar Frankrijk, hetzij naar Engeland.280 Filips IV liet weten dat hij er niets tegen had dat Maria de Medici zou onderhandelen, maar dat hij liever niet had dat Marguerite van Lotharingen mee zou gaan, zoals het geval leek.281 Via Marguerite kon men immers invloed uitoefenen op Karel IV, belangrijk om zijn troepen en zijn kwaliteiten als legeraanvoerder, terwijl Maria de Medici alleen voor last leek te zorgen. Maria de Medici zelf wilde ook de Nederlanden verlaten. In augustus 1637 waren er op bevel van de Raad van State huiszoekingen verricht bij de Fransen te Brussel, en ook de koningin-moeders woonst was onderzocht. Maria de Medici was hierdoor gekrenkt in haar eer, temeer omdat de kardinaal-infant weigerde de stedelijke overheid op de vingers te tikken.282 Ze liet aan de kardinaal-infant weten dat ze het land wilde verlaten.283 Dit zou uiteindelijk nog tot de zomer van 1638 duren. Op 10 augustus 1638 verliet ze Brussel, om baden te gaan nemen te Spa. Onderweg veranderde ze echter plots van bestemming, en op 14 augustus kwam ze aan te ’s Hertogenbosch, in de Republiek.284
2.2.5. Na Maria de Medici’s vlucht Volgens internuntius Stravius riep de kardinaal-infant het volgende uit toen hij het nieuws vernam van Maria de Medici’s vlucht: “Eindelijk zijn we van die last verlost!”.285 Dit is niet onwaarschijnlijk, de koningin-moeder was immers van weinig nut gebleken, en de Brusselse bevolking was haar niet goed gezind. Ook aanhoudende problemen met haar entourage en met de zussen van Karel IV, bezorgden de kardinaal-infant heel wat hoofdbrekens. Ten slotte woog ook haar maandelijkse toelage van 10.000 escudo’s zwaar door voor een rijk dat continu in geldnood zat. Ook Madrid lijkt niet rouwig geweest te zijn om haar vertrek. Filips IV liet de kardinaal-infant in 1639 weten dat hij Maria de Medici niet opnieuw moest toelaten in de Nederlanden, en dat hij maatregelen moest nemen opdat ze niet per verrassing zou
280
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 602; M. Carmona, Marie de Médicis, p. 527.
281
Filips IV aan de kardinaal-infant, 22 oktober 1637 (ARA, SSO, 217, f. 345).
282
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 143.
283
Stravius aan Barberini, 26 september 1637 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 237).
284
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 616.
285
Stravius aan Barberini, 21 augustus 1638 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 312).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
54
ontschepen.286 Enkele maanden ervoor had de kardinaal-infant nog een voorstel van Maria de Medici, om te bemiddelen voor een alliantie met Savoie, afgewezen.287 In oktober 1641 plande de kardinaal-infant voor een laatste keer gebruik te maken van de diensten van de koningin-moeder. Zoals gezien had de hertog van Soissons uiteindelijk geen verdrag met Spanje getekend in 1637, maar Spanje had wel het contact met hem onderhouden.288 In 1640 werd een akkoord gesloten met alle ontevredenen die zich rond Soissons geschaard hadden te Sedan.289 In juli 1641 kwam het te La Marfée tot een confrontatie tussen de bannelingen, gesteund door keizerlijke troepen, en een Frans leger. De ontevredenen wonnen het pleit, maar Soissons werd gedood. Ondertussen stond Maria de Medici op het punt Engeland – waar ze sinds november 1638 haar toevlucht had gezocht – te verlaten. Sinds enige tijd ging de Londense bevolking tekeer tegen de katholieken in de hoofdstad, en ook Maria de Medici werd geviseerd. Karel I gaf haar honderd musketiers als bescherming, maar het merendeel weigerde dienst.290 Het parlement fulmineerde in mei 1641 tegen de hoge uitgaven ten bate van vreemdelingen, en vroeg Karel I zijn schoonmoeder door te sturen. Als voorwendsel werd gegeven dat men haar niet langer tegen het volk zou kunnen beschermen.291 Karel stemde toe. Maria de Medici vroeg steun aan Filips IV, en stelde voor dat ze de leiding op zich zou nemen van ontevredenen te Sedan, die zonder aanvoerder zaten na de dood van Soissons.292 De kardinaal-infant zag dit wel zitten, haar naam en invloed zouden immers van nut kunnen zijn voor de Spaanse zaak. Toch had hij liever niet dat ze opnieuw naar de Zuidelijke Nederlanden zou komen, en zag hij haar liever naar Keulen gaan.293 De 286
De kardinaal-infant aan Filips IV, 8 oktober 1639 (ARA, SSO, 223, f. 241).
287
De kardinaal-infant aan Filips IV, 26 februari 1639 (ARA, SSO, 221, f. 164); Stravius aan Barberini, 12 februari
1639 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 350); Stravius aan P. Benessa, 21 februari 1639 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 414). 288
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 162.
289
A. Castan en P. Henrard, ‘Mathieu de Morgues & Philippe Chifflet’, in: Bulletins de l’Académie Royale de
Belgique, X (1883), n. 8, p. 12. Onder de Franse malcontenten bevonden zich ondermeer Hendrik II de Lorraine (1614 – 1664), hertog van Guise, en Frédéric Maurice de la Tour d’Auvergne, hertog van Bouillon. 290
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 553.
291
A. Beekman, Maria de Médicis in de Nederlanden, Amsterdam, 1914, p. 35.
292
A. Castan en P. Henrard, ‘Mathieu de Morgues & Philippe Chifflet’, p. 17.
293
De kardinaal-infant aan Filips IV, 4 oktober 1641 (ARA, SSO, 230, f. 115). Volgens Stravius had Maria de
Medici al in juni 1641 gevraagd om via de Zuidelijke Nederlanden naar Keulen te mogen gaan. De kardinaal-infant had toen vermoed dat dit een voorwendsel was om opnieuw in de Spaanse Nederlanden te kunnen verblijven, en had strenge voorwaarden gesteld. Ze zou buiten Brussel moeten verblijven; haar vertrouwelingen Fabroni en Le Coigneux, die men ervan beschuldigde achter haar vlucht naar de Republiek te zitten, mochten het land niet
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
55
onderhandelingen sprongen uiteindelijk af, en Maria de Medici ging via de Republiek naar Keulen, waar ze aankwam op 12 oktober 1641 en bleef tot haar dood in juli het jaar erop.
2.3. Behandeling van de vluchtelingen Nu we gezien hebben welke redenen Isabella en de Spaanse regering hadden om de Fransen op te vangen, en te ondersteunen, kunnen we bekijken of dit invloed had op de manier waarop de vluchtelingen behandeld werden. Behandelde men hen eervol, en schonk men hen veel aandacht? Valt hier een evolutie in op te merken, m.a.w.: behandelde men de vluchtelingen beter eens men in Madrid beslist had hen te gebruiken om tweedracht te zaaien in Frankrijk? En omgekeerd: behandelde men Maria de Medici minder goed van zodra Gaston was teruggekeerd naar Frankrijk, en het onwaarschijnlijk leek dat zij op haar eentje voor binnenlandse onrust kon zorgen? De belangrijkste bronnen om dit te weten te komen, zijn de journaals van Chifflet, de diplomatieke correspondentie van Balthasar Gerbier, en de Gazettes. Deze drie bronnen bieden heel wat details over de behandeling van de vluchtelingen, iets waar Lagonissa en Stravius nauwelijks over uitweidden. Het nadeel van de gebruikte bronnen is dat de berichtgeving van de Gazettes vanuit Brussel werd stopgezet kort na de Franse oorlogsverklaring in mei 1635, terwijl het tweede journaal van Chifflet stopt in mei 1636. Gerbier bleef weliswaar rapporteren, maar vermeldde bezoeken van de kardinaal-infant slechts sporadisch. We beschikken dus over minder informatie om te bepalen of men Maria de Medici anders behandelde na de komst van de graaf van Soissons naar Sedan; en – belangrijker – of men haar slechter behandelde nadat de onderhandelingen waren afgesprongen.
2.3.1. Behandeling onder Isabella Zoals hierboven al bleek, werd Maria de Medici zeer goed ontvangen door Isabella. Er waren niet alleen de schitterende intochten in Bergen, Brussel en Antwerpen, maar Isabella betoonde de koningin-moeder alle eer verschuldigd aan iemand van haar stand, legde haar uitstekend te
binnen; en ze zou zich tevreden moeten stellen met een mindere toelage dan voorheen. Hierop waren de onderhandelingen afgeknapt. Stravius aan Barberini, 29 juni 1641 (W. Brulez, Correspondance de Richard PauliStravius, p. 500). In augustus vroeg Maria de Medici echter opnieuw om via de Nederlanden naar Keulen te mogen reizen, met een gevolg van 120 man. De kardinaal-infant vroeg haar dit niet te doen, zeker niet met mensen die verdacht werden van verraad tegen het land. Stravius aan Barberini, 7 september 1641 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 511).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
56
logeren,294 en spaarde geen kosten om haar van dienst te zijn.295 Beide prinsessen bezochten elkaar regelmatig, en woonden vaak samen de mis bij.296 Maria de Medici kreeg zelfs de uitnodiging deel te nemen aan de processie ter ere van Maria-Hemelvaart.297 Deelnemen aan een processie, deel van het hofritueel, in het bijzijn van Isabella, was prestigieus en werd gezien als een grote eer.298 Zoals gezien ontving Isabella in september 1631 het bericht dat ze Maria de Medici het best zou doorsturen naar het Rijk, en dat Spanje de vluchtelingen niet openlijk wilde steunen. Dit bericht werd schijnbaar niet gevolgd door een minder goede behandeling. Isabella hield immers voor ogen dat een dankbare koningin-moeder nuttiger zou zijn voor Spanje, dan een in haar eer gekrenkte Maria de Medici.299 Beide prinsessen bleven elkaar dan ook regelmatig bezoeken,300 en op 6 december deed Isabella de koningin-moeder een schrijftafel cadeau in de vorm van een enorme schoen, ter gelegenheid van Sint-Nicolaas. In de schrijftafel lag onder meer een rozenkrans met diamanten kralen.301 Dit toont aan dat ze niet slechter behandeld werd na de Spaanse bevelen haar door te sturen. Omgekeerd is er ook geen bewijs dat Maria de Medici plots beter behandeld werd, wanneer bleek dat Spanje de vluchtelingen wou gebruiken
294
Zowel in het kasteel van Mariemont, een tussenstop tussen Bergen en Brussel, als in het aarsthertogelijk paleis
waren haar vertrekken “très richement ” versierd (BMB, CC, 67, f. 73 en f. 82). 295
Chifflet vermeldde dat de kosten voor het verblijf van Maria de Medici en haar entourage in Brussel opliepen
tot 1.000 escudo’s per dag (BMB, CC, 96, f. 190, 26 augustus 1631). De Gazette heeft het over 2.500 gulden, wat ongeveer neerkomt op hetzelfde bedrag (Gazette, 1632, 5 september 1631, p. 3). 296
De la Serre vermeldde dat de prinsessen elkaar in Antwerpen “ de iour à autre ” bezochten (Histoire Curieuse,
p. 68), en vermeldde veelvuldig dat ze samen de mis bijwoonden. Lagonissa schreef vanuit Antwerpen dat ze elkaar bezochten met grote uitingen van vriendschap (Lagonissa aan Barberini, 4 oktober 1631, L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 296). Ook uit BMB, CC, 96, f. 188 – f. 190 en BMB, CC, 67, f. 70 – f. 75, blijkt dat ze elkaar regelmatig bezochten en samen de mis bijwoonden. 297
BMB, CC, 96, f. 189 v°, 17 augustus 1631.
298
J. Adamson, ‘The Making of the Ancien-Régime Court 1500 – 1700’, in: J. Adamson, ed., The Princely Courts
of Europe. Ritual, Politics and Culture under the Ancien Régime 1500 – 1750, Londen, 2000, p. 33. 299
Dit blijkt uit Isabellas brief van 30 september, waarin ze zegt dat het haar niet opportuun lijkt Maria de Medici
door te sturen naar het Rijk, omdat dit alleen maar rancune zou veroorzaken bij Maria de Medici. Isabella aan Filips IV, 30 september 1631 (ARA, SSO, 204, f. 131). 300
BMB, CC, 67, f. 77 vermeldt dat de prinsessen elkaar van 16 tot 28 oktober 6 maal zagen.
301
Henrard, Marie de Médicis, p. 141.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
57
tegen Frankrijk. Maria de Medici bleef goed behandeld worden, en beide prinsessen bleven elkaar regelmatig bezoeken.302 Gaston werd eveneens uitstekend behandeld: volgens Chifflet werd hij met “la mesme pompe et magnificence” ontvangen als zijn moeder.303 Toch was er een opmerkelijk verschil: de markiezen van Aytona en Mirabel, als respectievelijk ambassadeur aan het Brusselse hof en ambassadeur aan het Franse hof, gingen Gaston voor bij zijn intrede te Brussel. Bij de intrede van Maria de Medici waren zij eerder op de achtergrond gebleven. Het feit dat beide belangrijke vertegenwoordigers van Spanje zo prominent aanwezig waren bij Gastons intrede, wijst erop dat ze vrij zeker waren dat ze daarmee de wens van Madrid vervulden.304 Zoals gezien had Olivares immers midden december zijn mening omtrent de vluchtelingen bijgesteld, en was dit snel in Brussel gekend. Het hele eerste verblijf van Gaston te Brussel werd hij verder uitstekend behandeld.305 Ter gelegenheid van zijn vertrek naar Frankrijk in mei 1632 kreeg hij een laatste geschenk: drie rijk versierde koffers met prachtige kledij; een paar wapens en twee prachtige paarden. Ook zijn entourage werd niet vergeten: enkelen kregen diamanten spelden, anderen gouden kettingen.306 Het doel hiervan lijkt duidelijk: Gaston blijvende herinneringen meegeven aan het uitstekende onthaal, zodat men dit later kon verzilveren. Dezelfde bedoeling lijkt te zitten achter de beslissing van Filips IV om de maandelijkse toelage van Maria de Medici te verhogen van 6.000 naar 8.000 escudo’s per maand. In dezelfde brief gaf hij aan dat hij Maria de Medici graag terug in Frankrijk zou zien.307 Eens terug in de raad zou Maria de Medici zich de eervolle ontvangst herinneren, en de toelage van 8.000 escudo’s. Bovendien viel te hopen dat Spanje die hogere kost niet lang zou moeten uitbetalen, omdat Maria de Medici snel terug zou gaan. De tweede komst van Gaston naar Brussel gooide die plannen echter doorheen. Ook bij zijn tweede verblijf te Brussel werd Gaston zeer goed behandeld. Onze bronnen vermelden minder bezoeken, maar dit ligt waarschijnlijk aan het gewenningseffect, waardoor 302
Zie BMB, CC, 96, f. 193 – f. 214. In de maanden februari – maart kreeg Maria de Medici plots heel wat
geschenken van Isabella, maar dit lijkt enkel ter gelegenheid van de vasten geweest te zijn, en niet om haar extra gunstig te stemmen. Het lijkt er op dat men haar continu welgezind probeerde te houden. 303
BMB, CC, 96, f. 196 bis, 28 januari 1632.
304
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 169.
305
Gaston en Isabella woonden regelmatig samen de mis bij, en verschillende processies en ceremonies. Daarnaast
kwam Gaston vaak op audiëntie bij Isabella. Zie BMB, CC, 96, f. 197 – f. 208 v°. De Mercure françois, XVIII (1633), p. 22 vermeldde dat men hem “faisoit passer joyeusement le temps”. Zie ook BMB, CC, 67, f. 85. 306
Mercure françois, XVIII (1633), pp. 24 – 25. Zie ook BMB, CC, 67, f. 86 – f. 86 v°.
307
Filips IV aan Isabella, 20 november 1632 (ARA, SSO, 205, f. 279).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
58
niet elk bezoek meer vermeld werd. Ook zijn moeder bleef goed behandeld worden, hoewel de contacten met Isabella afnamen ten gevolge van Maria de Medicis verhuizing naar Gent.308 Er zijn geen sporen van een betere behandeling vanaf het moment dat Spanje aandrong op een liga met onder andere Gaston en zijn moeder. Wel probeerde Isabella zoals gezien Gaston in de Nederlanden te houden door zijn vrouw hartelijk te ontvangen. We kunnen besluiten dat Isabella de Fransen goed bleef behandelen, en hen van tijd tot tijd cadeaus toestopte, onafhankelijk van de bedoelingen van Spanje met de vluchtelingen. Hierbij lijkt ze op eigen initiatief te hebben gehandeld, de Spaanse instructies bleven immers beperkt tot het bevel de koningin-moeder goed te behandelen, en ervoor te zorgen dat ze tevreden bleef.309 Isabella vulde deze instructies op haar eigen manier in. De goede ontvangst door Isabella werd in het verleden vaak toegeschreven aan de affiniteit die de infanta, als kleindochter van Hendrik II, met de Fransen voelde. Het lijkt echter aannemelijker dat Isabella hen goed behandelde omdat ze besefte hoe belangrijk het was de Fransen welgezind te houden ten opzichte van Spanje. Een opmerking van Isabella aan Filips IV van 12 november 1633 bevestigt dit vermoeden. Isabella schreef toen dat de raadgevers van Gaston aanstuurden op een verzoening, en dat ze niets anders kon doen dan zich voorkomend gedragen ten opzichte van Gaston, om hem toegewijd te houden aan de Spaanse koning.310
2.3.2. Behandeling onder Aytona Na de dood van Isabella, op 1 december 1633, werd het gouverneurschap voorlopig waargenomen door zes personen, waaronder de markies van Aytona. Al snel werd hij echter de enige interim-gouverneur.311 Hij ging heel anders met de vluchtelingen om dan de infanta, hoewel de raad van interim-gouverneurs de vluchtelingen daags na de dood van Isabella verzekerde dat ze op dezelfde wijze zouden behandeld worden als tijdens het leven van de
308
Toen Gaston een tweede keer besloot naar Brussel te komen, verhuisde zijn moeder naar Mechelen, en al snel
daarna naar Antwerpen en uiteindelijk Gent. Pas op 21 juni 1633 zou Maria de Medici terug naar Brussel komen. Isabella stuurde wel geregeld gezanten om Maria de Medici een bezoek te brengen. 309
Filips IV aan Isabella, 13 augustus 1631 (ARA, SSO, 204, f. 78) en 15 september 1631 (ARA, SSO, 204, f. 109).
Ook later bleef Spanje erop hameren er voor te zorgen dat Maria de Medici tevreden bleef. Filips IV aan Isabella, 17 januari 1632 (ARA, SSO, 204, f. 232) en 20 november 1632 (ARA, SSO, 205, f. 279). Achter het Spaanse bevel om de achterstallige pensioenen van Gaston uit te betalen, lijkt dezelfde bezorgdheid te zitten. Filips IV aan Isabella, 4 oktober 1633 (ARA, SSO, 207, f. 203). 310
Isabella aan Filips IV, 12 november 1633 (ARA, SSO, 207, f. 335).
311
R. Vermeir, In staat van oorlog, pp. 79 – 82.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
59
gouvernante.312 We hebben geen aanwijzingen dat Aytona samen met de vluchtelingen deelnam aan processies, ceremonies of misvieringen. Evenmin vonden we een spoor van geschenken, of gezamenlijke maaltijden313 en uitstappen. Het contact tussen Aytona en de vluchtelingen lijkt tot het minimum beperkt te zijn geweest. De verklaring hiervoor is onduidelijk. Het is niet zo dat de vluchtelingen minder bruikbaar waren, integendeel. Spanje drong sinds oktober 1633 sterk aan op een liga, en in mei 1634 werd een verdrag gesloten met Gaston. Aytona had er dus alle belang bij de vluchtelingen tevreden te houden. Het is mogelijk dat Aytona, als interim-gouverneur, die bovendien niet van den bloede was, de autoriteit miste om deel te nemen aan de processies en religieuze ceremonies. Dit verklaart echter niet waarom hij hen geen geschenken gaf, of vertier schonk, al was het maar in de vorm van een ballet of een toneelvoorstelling.314 Een andere verklaring kan zijn dat Aytona, als opperbevelhebber van het leger sinds oktober 1632,315 ’s zomers Brussel moest verlaten om op campagne te gaan. Dit verklaart echter niet waarom hij de vluchtelingen ook ’s winters niet bezocht. Waarschijnlijk moet de verklaring gezocht worden in het feit dat Aytona een andere stijl had dan Isabella, en minder geneigd was om persoonlijk om te gaan met de bannelingen. Het feit dat Aytona afstandelijker omging met de vluchtelingen, betekende overigens niet dat hij hen minder goed behandelde. De toelagen van de vluchtelingen bleven betaald worden, en niets toont aan dat ze slecht behandeld werden. Het lijkt er enkel op dat Aytona de Spaanse bevelen om de vluchtelingen goed te behandelen anders invulde dan Isabella.
312
N. Goulas, Mémoires, p. 233; C. de Bourdeille, ‘Mémoires’, p. 188; Gerbier aan Coke, 2 december 1633 (NA,
SP, 77/23, f. 449). 313
Tijdens het bewind van Isabella gaven beide prinsessen af en toe feestmaaltijden voor elkaar en hun gevolg. Zie
bv. Gazette, 1632, 3 oktober 1631, p. 4; Gazette, 1634, 26 augustus 1633, p. 362; Lagonissa aan Barberini, 21 juni 1633 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 422). Gaston ging tussen 23 februari 1632 en zijn vertrek uit Brussel in mei 1632 negenmaal dineren bij Ferdinand d’Andelot, de eerste hofmeester van Isabella. (BMB, CC, 96, f. 202, 23 februari 1632). Gaston zou dus zeker ook bij iemand met de rang van Aytona zijn gaan dineren, al was hij dan geen prins van den bloede. 314
Onder Isabella waren er nochtans toneelvoorstellingen en ballets aan het hof. De Gazette, 1633, 30 april 1632,
p. 182 vermeldde dat Isabella een komedie liet opvoeren voor Maria de Medici en haar zoon. De Gazette vermeldt verder nog een ballet in oktober 1633 (Gazette, 1634, 21 oktober 1633, p. 436). Ook vermeldde de Gazette dat Gaston “ fait les Rois masquez (…) avec les Dames du Palais” (Gazette, 1634, 21 januari 1633, p. 38). Het is onduidelijk of het hier ging om een gemaskerd bal of een toneelvoorstelling. 315
R. Vermeir, ‘Francisco de Moncada, markies van Aytona’, in: < http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/Nederlands/
personen/a/aytona.htm >, geraadpleegd op 14/5/2008.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
60
2.3.3. Behandeling onder de kardinaal-infant Met de vlucht van Gaston verloor Spanje een belangrijke troef. Maria de Medici was minder in staat om ontevreden edelen rond zich te verzamelen, en Frankrijk binnen te vallen, hoewel ze zichzelf en anderen graag voorhield van wel. Toch bleef de aanwezigheid van de moeder van de koning een belangrijke troef in de strijd tegen Frankrijk. Het feit dat de kardinaal-infant zowat in Maria de Medicis naam Frankrijk binnenviel, en het feit dat hij in 1641 opwierp dat Maria de Medicis naam en invloed nuttig zouden zijn voor de Spaanse zaak, tonen dit aan. Dit zou doen vermoeden dat de kardinaal-infant alle moeite deed om Maria de Medici tevreden te houden. Uit onze bronnen blijkt echter dat hij haar slechts zeer sporadisch bezocht. In de negentien maand tussen de aankomst van de kardinaal-infant in Brussel, op 4 november 1634, en het einde van het journaal van Philippe Chifflet in mei 1636, hebben we slechts twaalf bewijzen van een bezoek van de kardinaal-infant aan Maria de Medici.316 Dit is uiterst weinig. Er zijn een aantal factoren die het geringe aantal bezoeken kunnen verklaren. Net als Aytona was de kardinaal-infant, in tegenstelling tot Isabella, opperbevelhebber van het leger in de Zuidelijke Nederlanden, waardoor hij tijdens de zomercampagne niet in Brussel was. De campagne van 1635 begon in mei,317 en van mei tot oktober hebben we inderdaad geen enkele aanwijzing van een bezoek van de kardinaal-infant aan Maria de Medici. Daarnaast moeten we er rekening mee houden dat de kardinaal-infant als nieuwe gouverneur en opperbevelhebber tussen januari en maart 1635 de Zuidelijke Nederlanden doorkruiste om de militaire situatie te inspecteren, en zijn intrede te doen in de belangrijkste steden.318 Dit alles maakte dat hij niet vaak in Brussel zal verbleven hebben tijdens de eerste maanden na zijn aankomst. Bovendien verbleef Maria de Medici vanaf begin juni 1635 in Antwerpen, omdat men haar daar beter
316
Philippe Chifflet vermeldde ontmoetingen op 4 november 1634; 15 november 1635; 4 februari 1635; 10
november 1635; 26 februari 1636 en 1 april 1636 (BMB, CC, 179, f. 39 v°; f. 52; f. 85; f. 148 ; f. 174 v° en f. 185 v°). De Gazette vermeldde ontmoetingen op 15 en 22 november 1634 (Gazette, 1635, p. 523 en p. 539); op 24 en 28 december 1634 en 14 april 1635 (Gazette, 1636, p. 15 en p. 207). De kardinaal-infant vermeldde in zijn correspondentie ook een bezoek aan Maria de Medici. De kardinaal-infant aan Filips IV, 5 februari 1635 (ARA, SSO, 212, f. 98). Philippe Chifflet vermeldde dat de kardinaal-infant Maria de Medici op 11 november per toeval tegenkwam in Brussel, en dat hij toen zijn koets deed stoppen en haar met een diepe buiging begroette (BMB, CC, 179, f. 52, 15 november 1634). We rekenden dit echter niet mee, omdat het hier om een niet-bedoelde ontmoeting ging. 317
R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 111.
318
R. Lesaffer, Defensor Pacis Hispanicae, p. 100.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
61
beschermd achtte tegen de Fransen.319 Pas op 17 december 1635 keerde ze terug naar Brussel.320 Zelfs als we al deze factoren in rekening nemen, blijft het aantal bezoeken echter opmerkelijk laag. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de kardinaal-infant Maria de Medici bewust weinig opzocht, wegens haar impopulariteit bij de bevolking. De Fransen waren al langer impopulair, maar zeker na het uitbreken van de oorlog met Frankrijk was de onvrede over hun verblijf toegenomen.321 Toch zijn er geen aanwijzingen dat de kardinaal-infant de bezoeken na het uitbreken van de oorlog drastisch naar omlaag schroefde; de bezoeken bleven over de hele periode op een laag peil. Wat was dan wel de oorzaak van het lage aantal bezoeken? Het antwoord wordt gesuggereerd door een opmerking van Philippe Chifflet. Na de vlucht van Gaston was er al snel onenigheid ontstaan tussen de prinses van Pfalzburg,322 de zus van Marguerite de Lorraine-Vaudémont, en Maria de Medici. Deze twisten zouden meer dan een jaar aanslepen, omdat de kardinaal-infant er niet in slaagde ze te sussen. Chifflet merkte op dat Isabella in haar tijd alle ruzies had kunnen ontmijnen, dankzij haar grace en authorité, wat haar opvolgers misten. Dit wijst erop dat de stijl van Isabella verschilde van die van Aytona en de kardinaal-infant. Isabellas charmeoffensief wist de vluchtelingen tevreden te houden, terwijl haar opvolgers deze charme lijken te hebben gemist.323 René Vermeir wijst er in zijn boek In staat van oorlog bijvoorbeeld op dat de kardinaal-infant tijdens zijn eerste audiënties een gesloten en afstandelijke indruk maakte.324 Chifflet wees op nog een ander element dat mogelijk een verklaring kan bieden. Volgens hem kon Isabella zich vrijer in de vrouwelijke kringen ophouden waar de twisten ontstonden; haar opvolgers konden dit niet, of toch veel moeilijker.325 Dit kan eventueel verklaren waarom de kardinaal-infant zich minder in het gezelschap van Maria de Medici vertoonde dan Isabella; maar verklaart niet waarom Aytona zo weinig aandacht aan Gaston schonk. Gebrek aan charme lijkt een plausibeler verklaring. Isabella had steeds geprobeerd om zich neutraal op stellen tussen beide Franse hoven, en geen partij te trekken. Ook Aytona en de kardinaal-infant probeerden dit, maar met minder succes. Na de dood van de infanta laaide de onenigheid tussen beide Franse hoven al snel hoog 319
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 522.
320
Gerbier aan Coke, 21 december 1635 (NA, SP, 77/25, f. 338).
321
Zie hiervoor hoofdstuk 4.
322
Henriette de Lorraine-Vaudémont (1605 – 1660), prinses van Pfalzburg en Lixheim.
323
BMB, CC, 179, f. 173, 24 februari 1636.
324
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 106.
325
BMB, CC, 179, f. 173, 24 februari 1636.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
62
op, en Isabellas opvolgers geraakten betrokken in de Franse twisten. Maria de Medici beschuldigde Aytona er in juni 1634 van partij te trekken voor Gaston, en haar te benadelen.326 De kardinaal-infant zag zich verplicht te schipperen tussen Maria de Medici en de beide zussen van Karel IV. Enerzijds probeerde hij de koningin-moeder tevreden te houden, anderzijds was het belangrijk om ook Karel IV niet voor het hoofd te stoten. Dit was een moeilijke evenwichtsoefening.327 Bovendien was de onvrede tegen de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden sterk toegenomen na de Franse oorlogsverklaring in mei 1635. De bevolking verdacht de entourage van Maria de Medici van spionage, en vergeleek de koningin-moeder met het paard van Troje. De kardinaal-infant was eveneens bevreesd voor spionage, en vroeg aan de koningin-moeder of ze geen nieuwe volgelingen meer wilde laten overkomen uit Frankrijk. In het geval ze enige dienaars nodig had, mocht ze een beroep doen op die van de kardinaal-infant.328 Ook enkele van haar vertrouwelingen, zoals Chanteloube en de hertog van Elbeuf, werden met wantrouwen bekeken door de Brusselse regering. Het valt dan ook niet te verwonderen dat Maria de Medici vond dat ze minder goed behandeld werd dan onder het bewind van Isabella. Ze beklaagde zich bij Filips IV over de onregelmatige betaling van haar toelage, en het gebrek aan erkenning.329 Filips IV beval de kardinaal-infant de klachten te verhelpen en Maria de Medici tevreden te stellen.330 De kardinaal-infant antwoordde dat hij haar altijd voldoening geschonken had.331 Toch werd in het pamflet dat de vlucht van Maria de Medici uit de Zuidelijke Nederlanden vergoelijkte, dat in november 1638 verscheen, beweerd dat ze sinds de dood van Isabella slecht behandeld was.332 Toch lijkt het er niet op dat men Maria de Medici met opzet slecht behandelde. Haar toelage werd onder de kardinaal-infant inderdaad vaak te laat betaald, maar ook onder Aytona en zelfs onder Isabella was dit vaak het geval geweest. Door de extra kosten die de oorlog met Frankrijk met zich meebracht, was het nu eenmaal moeilijker geworden om het nodige geld bijeen te schrapen om Maria de Medici te betalen.333 Het feit dat men zich harder opstelde 326
Gerbier aan Coke, 9 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 242).
327
In mei 1635 vroeg de kardinaal-infant Maria de Medici naar Antwerpen te gaan, omdat hij haar veiligheid niet
kon garanderen in Brussel. De prinses van Pfalzburg mocht echter in Brussel blijven. Dit zorgde voor heel wat gespeculeer onder de Fransen. Gerbier aan Coke, 25 mei 1635 (NA, SP, 77/25, f. 156). 328
Gerbier aan Coke, 1 juni 1635 (NA, SP, 77/25, f. 162).
329
Filips IV aan de kardinaal-infant, 13 juni 1636 (ARA, SSO, 214, f. 525).
330
Filips IV aan de kardinaal-infant, 13 juni en 16 juni 1636 (ARA, SSO, 214, f. 525 en f. 568).
331
De kardinaal-infant aan Filips IV, 10 oktober 1636 (ARA, SSO, 215, f. 272).
332
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 617; M. Carmona, Marie de Médicis, p. 535.
333
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 618.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
63
tegenover haar entourage, valt te verklaren door de oorlogssituatie. Bovendien waren heel wat volgelingen van de koningin-moeder wellicht effectief in dienst van Richelieu. De weigering van de kardinaal-infant om de Brusselse stadsmagistraat op de vingers te tikken voor de huiszoeking bij Maria de Medici, zou geïnterpreteerd kunnen worden als een bewuste belediging aan haar adres. Het feit dat de kardinaal-infant zich onmiddellijk verontschuldigde bij Maria de Medici,
334
ontkracht dit echter. Het lijkt aannemelijker dat de kardinaal-infant
zowel Maria de Medici als de stadsmagistraat (en de Brusselse bevolking) tevreden wilde houden. De kardinaal-infant behandelde Maria de Medici dus niet met opzet slechter, maar behandelde hij haar omgekeerd beter als ze plots wel van nut bleek te zijn? De correspondentie tussen het Brusselse hof en dat in Madrid, suggereert alvast dat men er extra voor oppaste haar niet voor het hoofd te stoten. Sinds het uitbreken van de oorlog met Frankrijk had Filips IV er op gehamerd dat de Franse entourage van de koningin-moeder zou uitgezuiverd worden van verdachte elementen. Op 15 september 1635, 22 november en 30 april 1636 verzekerde de kardinaal-infant Filips IV dat hij de entourage van Maria de Medici zou proberen te reduceren.335 Na de klachten van Maria de Medici aan Filips IV stopten de aanmaningen van Filips IV, en de hele periode dat de koningin-moeder onderhandelde met Soissons liet Spanje de zaken rusten. Vanaf het moment dat Filips IV hoorde dat de onderhandelingen met Soissons strop zaten, hamerde hij er opnieuw op dat bepaalde personen uit de entourage van Maria de Medici verwijderd zouden worden.336 De achterdocht t.o.v. haar hofhouding zou tot aan haar vertrek gekoesterd worden.337 Het is opmerkelijk dat men voor de komst van Soissons met een zekere regelmaat de uitdunning van haar entourage eiste; die eis opschortte tijdens de onderhandelingen; om ze na het falen van de onderhandelingen weer met een zekere halsstarrigheid op te nemen. Dit wijst erop dat Spanje Maria de Medici gunstiger wou stemmen op momenten dat men haar kon gebruiken. In 1632 had men dit geprobeerd door haar toelage te
334
Gerbier aan Coke, 19 september 1637 (NA, SP, 77/27, f. 369).
335
De kardinaal-infant aan Filips IV, 15 september 1635; 22 november 1635 en 30 april 1636 (ARA, SSO, 213, f.
140 en f. 211; 214, f. 540). 336
Filips IV aan de kardinaal-infant, 10 augustus 1637 (ARA, SSO, 216, f. 325).
337
Filips IV aan de kardinaal-infant, 22 september 1637 en 12 december 1637 (217, f. 129 en f. 539). De kardinaal-
infant aan Filips IV, oktober 1637; 5 december 1637; 11 maart 1638 en 23 juni 1638 (ARA, SSO, 217, f. 372 en f. 441; 218, f. 413; 219, f. 236).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
64
verhogen, en ook nu paste men deze tactiek toe. In januari 1637 werd immers opnieuw besloten haar toelage te verhogen.338 Zoals gezien sprongen de onderhandelingen met Soissons echter op het laatste moment af. Nu was definitief gebleken dat Maria de Medici van zeer weinig nut was, en de kardinaalinfant verzette zich dan ook allerminst tegen haar plannen naar Engeland te verhuizen. Eind 1635 was hier eveneens sprake van geweest, en ook toen was de Brusselse regering verheugd geweest over die plannen.339 Toen ze van weinig nut bleek, verzette men zich er m.a.w. niet tegen dat ze de Nederlanden zou verlaten. Maar zoals gezien zijn er geen aanwijzingen dat men haar met opzet slecht behandelen om dit te bereiken. Don Fernando lijkt het nut te hebben ingezien van een tevreden koningin-moeder, en ook Spanje hamerde erop dat ze tevreden gehouden werd. In 1636 liet de prinses van Pfalzburg de Engelse resident weten dat de Brusselse regering Chanteloube weg wilde, maar dit niet liet merken, omdat men dacht dat Maria de Medici toch snel naar Engeland zou gaan.340 Men wilde Maria de Medici tevreden houden, om daar later de vruchten van te plukken. Enkele maanden voor haar vlucht had de koningin nog aan haar dochter, de Spaanse koningin, laten weten dat de kardinaal-infant zich zeer voorkomend gedroeg t.o.v. haar.341 Maria de Medici werd dus niet slechter behandeld, om haar het land uit te krijgen. Wel is het zeer waarschijnlijk dat de kardinaal-infant op de hoogte was van de vluchtplannen van Maria de Medici, en die niet verijdeld heeft. Maanden voor haar vlucht circuleerden er al geruchten dat Maria de Medici niet naar Spa zou gaan, maar naar de Republiek, Keulen, Munchen, Wenen of Firenze.342 Begin augustus dook dan het gerucht op dat ze naar Sedan zou gaan, vanwaar ze zou onderhandelen over haar terugkeer naar Frankrijk.343 Ook internuntius Stravius vermeldde die geruchten.344 Bovendien vermeldde Gerbier in juli dat de graaf van Noyelles, één van de hofmeesters van de kardinaal-infant, ontdekt had dat Maria de Medici naar 338
Gerbier aan Coke, 10 januari 1637 (NA, SP,, 77/26, f. 338 verso).
339
Gerbier aan Coke, 4 januari 1636 (NA, SP,, 77/25, f. 349).
340
P. Verhulst, Eyes to see, p. 218.
341
Maria de Medici aan de koningin van Spanje, 13 februari 1638 (J. Cuvelier, Correspondance de la Cour
d’Espagne, III, p. 218). 342
Gerbier vermeldde op 22 mei 1638 voor het eerst dat Maria de Medici naar Spa zou gaan, maar dat het de ronde
deed dat ze niet meer zou terugkeren. Op 12 juni somde hij de mogelijke bestemmingen op. Gerbier aan Coke, 22 mei en 12 juni 1638 (NA, SP,, 77/28, f. 264 en 301). 343
Gerbier aan Windebank, 7 augustus 1638 (NA, SP, 77/28, f. 433).
344
Stravius aan Barberini, 5 en 7 juni 1638 en 14 augustus 1638 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-
Stravius, p. 291, p. 292 en p. 310).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
65
Holland zou vluchten, en vandaar naar Engeland. Ten slotte schreef Maria de Medicis pamflettist, Mathieu de Morgues, eind juli 1638 aan Philippe Chifflet, wiens broer de arts was van de kardinaal-infant, en hem in die hoedanigheid elke dag zag, dat Maria de Medici via de Republiek naar Engeland zou vluchten.345 Het lijkt dus wel zeer onwaarschijnlijk dat de kardinaal-infant niet op de hoogte was van Maria de Medicis plannen. Maar toestaan dat Maria de Medici de benen nam is nog iets anders dan haar bewust slecht behandelen om haar weg te krijgen. Door zich steeds voorkomend te gedragen ten opzichte van de koningin-moeder, maar niet te verhinderen dat ze vluchtte, hoopte de kardinaal-infant wellicht dat ze Spanje goed genegen zou zijn na haar terugkeer naar Frankrijk.
Besluitend kunnen we stellen dat de vluchtelingen steeds goed behandeld werden, zowel onder Isabella, Aytona, als de kardinaal-infant. Isabella schonk zeer veel aandacht aan de vluchtelingen, en was dan ook zeer geliefd. Alle memoires getuigen immers van het verdriet over Isabellas dood.346 Maria de Medici vond dan ook dat ze na de dood van Isabella minder goed behandeld was. Zowel Aytona als de kardinaal-infant bezochten de vluchtelingen inderdaad minder, maar hier lijkt geen kwaad opzet achter gezeten te hebben. Beide gouverneurs vertoefden immers minder in Brussel. Bovendien lijken ze een andere, minder charmante, stijl te hebben gehad dan de infante. Ze vulden de Spaanse bevelen om de vluchtelingen ‘goed te behandelen’ dan ook anders in. Het lijkt niet de bedoeling te zijn geweest de vluchtelingen weg te krijgen door hen minder goed te behandelen. Zeker onder Aytona was hier ook geen reden toe, omdat Spanje beslist had de vluchtelingen te gebruiken tegen Frankrijk. Ook de kardinaal-infant besefte dat Spanje meer te winnen had bij een tevreden koningin-moeder. Dat hij harde maatregelen nam tegen haar entourage, en de Brusselse stadsmagistraat niet op de vingers tikte voor de huiszoeking, valt te begrijpen door de oorlogsomstandigheden. Over het algemeen lijken de vluchtelingen niet opvallend beter of slechter behandeld te zijn naargelang men hen wel of niet nodig had. Wel lijkt Spanje op bepaalde momenten – na de verzoening van Gaston in 1632 en tijdens de onderhandelingen met Soissons – bepaalde maatregelen te hebben genomen om Maria de Medici tevreden te houden.
345
A. Castan en P. Henrard, ‘Mathieu de Morgues & Philippe Chiflet’, p. 5.
346
N. Goulas, Mémoires, pp. 230 - 232; C. de Bourdeille, ‘Mémoires’, pp. 187 – 188; ‘Mémoires de Gaston, duc
d’Orléans’, p. 599.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
66
2.4. De vluchtelingen en de Spaanse Nederlanden We hebben gezien welke redenen de Brusselse en de Madrileense regering hadden om de vluchtelingen te ontvangen. Maar waarom kozen de bannelingen voor de Zuidelijke Nederlanden; wat maakte deze gebieden zo aantrekkelijk? Hadden de Fransen de bedoeling hier lange tijd te verblijven, of wilde men liever zo snel mogelijk terug naar Frankrijk? Indien dit laatste, waarom bleven Gaston, en vooral Maria de Medici, dan zo lang in de Nederlanden? Wat maakte dat hun terugkeer naar Frankrijk zo lang werd uitgesteld, en in Maria de Medicis geval zelfs onmogelijk bleek?
2.4.1. L’auberge des princes en exil “L’auberge des princes en exil”, zo betitelde Ernest Gossard de Zuidelijke Nederlanden in de eerste helft van de zeventiende eeuw, in zijn gelijknamige boek.347 De Zuidelijke Nederlanden waren echter niet enkel een toevluchtsoord voor “princes en exil”, maar waren ook de laatste halte voor heel wat katholieke vluchtelingen uit Engeland, Schotland en Ierland. Getuige hiervan zijn de 22 Engelse, 12 Ierse en 1 Schotse kloosterstichtingen in de Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw.348 Toch waren er heel wat hoogadelijke personen die hun toevlucht zochten in de Spaanse Nederlanden. Hendrik II de Bourbon, hertog van Condé en zijn jonge bruid Charlotte de Montmorency bijvoorbeeld; en tijdens de Fronde ook hun zoon Lodewijk II de Bourbon, hertog van Condé. Ook Karel IV, hertog van Lotharingen en zijn twee zussen vluchtten naar de Nederlanden, na Franse agressie tegen hun hertogdom. In april 1634 vond Thomas van Savoie, de jongere broer van hertog Victor Amadeus I van Savoie, asiel in de Nederlanden, nadat hij vrijwillig Savoie had verlaten. Maria de Medici en Gaston d’Orléans waren evenmin de enige personen van koninklijke bloede die men in Brussel mocht ontvangen. In 1652 verbleef de verbannen Karel Stuart van Engeland een tijdje in Brussel, en ook Christina van Zweden verbleef tijdelijk in Brussel, nadat ze troonsafstand had gedaan ten voordele van haar neef.
347
E. Gossart, L’auberge des princes en exil: anecdotes de la cour de Bruxelles au XVIIe siècle, Brussel, 1943.
348
M. Cloet, ‘De Kerk en haar invloed’, in: P. Janssens, red., België in de 17de eeuw. De Spaanse Nederlanden en
het prinsbisdom Luik, Brussel, 2006, 2 delen, p. 56. Voor een specifieke casus, zie L. Dhondt, Migratie naar de Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw: casus: het Engelse Benedictinessenklooster te Gent, 1624-1665, Gent (onuitgegeven licenciaatsverhandeling Universiteit Gent), 2004. Momenteel loopt aan de Universiteit Gent het onderzoeksproject ‘Over het Kanaal. De Zuidelijke Nederlanden als toevluchtsoord voor Engelse bannelingen, 1603-1660’.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
67
Wat maakte de Zuidelijke Nederlanden zo aantrekkelijk voor vluchtelingen? We kunnen niet ingaan op de specifieke redenen van elke vluchteling, maar de goede ligging van de Zuidelijke Nederlanden – centraal en aan de Noordzee – speelde bij allen mee. Zeker voor de Franse bannelingen was dit een belangrijke troef: de Spaanse Nederlanden waren gemakkelijk te bereiken vanuit Parijs, en men kon ook snel terugkeren naar Frankrijk als de situatie dit vereiste.349 Naast deze algemene reden hadden de Fransen echter nog andere redenen voor hun keuze voor de Spaanse Nederlanden. We zullen ze kort overlopen. Een van Maria de Medicis pamfletschrijvers, Mathieu de Morgues, somde de redenen voor haar keuze voor de Spaanse Nederlanden als volgt op: “le voisinage, la seureté, l’alliance, la parenté”.350 Dit vat haar beweegredenen goed samen. Toen bleek dat de poorten van La Capelle gesloten bleven, kon Maria de Medici weinig anders dan naar de nabijgelegen Spaanse Nederlanden vluchten, als ze haar rebellie wilde voortzetten. In de Nederlanden kon ze verder rebelleren zonder direct een militaire confrontatie te moeten vrezen. Bovendien had ze redenen om aan te nemen dat ze steun zou ontvangen. Filips IV was immers haar schoonzoon, wat maakte dat ze Spaanse bemiddeling kon verwachten. Op de hoogte van de gespannen relatie tussen Spanje en Frankrijk, hoopte de koningin-moeder bovendien ook op militaire hulp.351 Ook bij Gaston was het aanvankelijk niet de bedoeling dat hij naar de Zuidelijke Nederlanden zou komen. Zoals gezien had hij eerst zijn toevlucht gezocht in Lotharingen, om van daaruit Frankrijk binnen te vallen. Na het verdrag van Vic was Gaston echter gedwongen de gebieden van Karel IV te verlaten. Gaston had verschillende opties: of hij kon zich verzoenen, en teruggaan naar Frankrijk; of hij kon ervoor kiezen zijn rebellie verder te zetten, en dus een ander onderkomen zoeken. Onder druk van zijn entourage koos hij voor dit laatste.352 Volgens Nicolas Goulas was het bijna een evidentie dat men asiel zou aanvragen in de Spaanse Nederlanden.353 Isabella had immers al tot twee maal toe geldelijke steun gegeven, en ook in het verleden was gebleken dat Filips IV niet afkerig stond t.o.v. steun aan Gaston. Bovendien was 349
T. Osborne, ‘«Chimeres, monopoles and stratagems»’, p. 154.
350
M. de Morgues, ‘Tres-humble, tres-veritable et tres-importante Remonstrance au Roy’, in: M. de Morgues,
Diverses Pieces Pour la Defense de la Royne Mere du Roy Tres-Chrestien Louys XIII. Faites et Reveues par Messire Matthieu de Morgues Sr de St Germain, Conseiller & Predicateur ordinaire du Roy Tres-Chrestien, & Conseiller, Predicateur & premier Aumonier de la Royne Mere de sa Majesté, S.l., s.d. [Antwerpen, 1637], p. 64. 351
Bij haar aankomst in de Zuidelijke Nederlanden had Maria de Medici nog niet besloten wat ze zou doen, maar
ze liet wel vaag aan Aytona weten dat ze eventueel 200.000 escudo’s aan Filips IV zou vragen, en de toelating om troepen te lichten. Zie Henrard, Marie de Médicis, p. 77. 352
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 162.
353
N. Goulas, Mémoires, p. 149.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
68
Brussel sinds enkele maanden ook de verblijfplaats van de koningin-moeder, wat het voordeel bood dat de vluchtelingen hun krachten zouden kunnen bundelen. Extra troeven waren dat de Nederlanden dicht bij Lotharingen gelegen waren, en dat het gemakkelijk was om vanuit Brussel contact te houden met medestanders in Frankrijk. De keuze was dus snel gemaakt. Een laatste reden voor de keuze voor de Zuidelijke Nederlanden was de ietwat speciale status van de gebieden.354 Hoewel de Nederlanden na de dood van aartshertog Albert opnieuw onderdeel waren van de Spaanse monarchie, had het gebied toch zijn eigen wetten, instellingen en privileges.355 De vluchtelingen maakten dan ook een onderscheid tussen Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. In 1632 schreef Chanteloube een pamflet, waarin hij zich verdedigde voor de vlucht uit Frankrijk. Om verschillende redenen waren volgens hem noch Engeland, noch Italië, Duitsland of Lotharingen een optie geweest. Ook Spanje, ‘dont il [d.i. Richelieu] fait un crime de prononcer le nom’, had niet tot de mogelijkheden behoord. Daarom waren de Nederlanden en het vrijgraafschap volgens Chanteloube de enige overige opties.356 Ook uit verschillende passages uit de memoires van Nicolas Goulas blijkt dat de bannelingen de Zuidelijke Nederlanden niet gelijkschakelden aan Spanje. Na de nederlaag te Castelnaudary bijvoorbeeld vermeldde Goulas dat de “bons serviteurs” van Gaston vreesden dat de “désespérés” uit zijn gevolg hen zouden meevoeren naar Spanje.357 Spanje was m.a.w. blijkbaar erger dan de Zuidelijke Nederlanden. In februari 1633 ging het gerucht de ronde dat Gaston zich in Spanje zou vestigen. De meerderheid van Gastons entourage verzette zich hier tegen, en wierp op dat een verhuis naar Spanje gelijkstond aan het verzaken aan zijn erfenis.358 Onder Richelieu was in Frankrijk immers een steeds negatiever beeld van Spanje verspreid.359 Gaston kon het zich dan ook niet permitteren dat het beeld werd gecreëerd dat hij was overgelopen naar 354
T. Osborne, ‘«Chimeres, monopoles and stratagems»’, p. 154. Osborne legt echter naar ons aanvoelen een te
grote nadruk op de ‘semi-onafhankelijke’ status van de Zuidelijke Nederlanden. Die status hadden de Nederlanden immers verloren na de dood van aartshertog Albert. Wel is het zo dat de Nederlanden een eigen plaats hadden in het Spaanse statenstelsel, en ook als zodanig erkend werden. 355
Voor een meer uitgebreide bespreking van de Spaanse samengestelde monarchie, zie J. H. Elliott, ‘A Europe of
Composite Monarchies’, in: Past and Present, 137 (1992), pp. 48 – 71. 356
J. Chanteloube, ‘Lettre du Pere de Chanteloube aux Nouvelles Chambres de Justice’, in: M. de Morgues, Pieces
Curieuses en suite de celles du Sieur de S. Germain. Contenant plusieurs pieces pour la deffence de la Reyne Mere du Roy Tres-Chrestien Louys XIII & autres traitez d’Estat sur les affaires du temps, depuis l’an 1630 à l’an 1643. Par divers autheurs. Antwerpen, 1644, pp. 9 – 10. 357
N. Goulas, Mémoires, p. 197.
358
Gerbier aan Coke, 23 februari 1633 (NA, SP, 77/23, f. 56).
359
S. – H. Lim, La pensée politique, p. 551.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
69
Spanje. De Zuidelijke Nederlanden boden blijkbaar het voordeel van Spaanse hulp, terwijl men toch kon argumenteren niet echt in Spanje te verblijven.
2.4.2. Aanslepend verblijf Zoals uiteengezet in het eerste hoofdstuk was de vlucht van Gaston en zijn moeder een onderdeel van een strategie om opnieuw de koninklijke gunst te verwerven. Het was dan ook bij geen van beiden de bedoeling lange tijd in de Nederlanden te verblijven. Toch zou Gaston uiteindelijk twee jaar blijven, en Maria de Medici zelfs zeven jaar. In de volgende bladzijden zullen we kort uiteenzetten waarom. De verzoeningspogingen van Gaston en zijn moeder zijn reeds uitvoerig besproken door Paul Henrard; het is dan ook niet de bedoeling dit nog eens over te doen. Wel zullen we proberen aan te tonen dat de vluchtelingen steeds de bedoeling hadden terug te keren naar Frankrijk, en zullen we overlopen op welke manier men hun terugkeer hoopte te bereiken. Maria de Medici dacht aanvankelijk niet dat haar ballingschap lang zou duren. Het feit dat ze meer dan een week in het slecht verdedigde grensstadje Avesnes verbleef, toont dit aan. De koningin-moeder achtte het schijnbaar onnodig dieper de Nederlanden in te trekken om zich veilig te stellen. Pas na aandringen van de Brusselse regering verhuisde ze naar het beter verdedigde Bergen. Meteen na haar aankomst in de Nederlanden stuurde ze een gezant naar Parijs om de onderhandelingen op te starten, en liet ze weten dat de publieke veroordeling van Richelieu de voorwaarde zou zijn voor haar terugkeer.360 Lodewijk XIII reageerde echter niet zoals verwacht, en in plaats van te onderhandelen, veroordeelde hij het vertrek van zijn moeder voor het Parlement van Parijs, en gaf hij haar de toelating haar juwelen en garderobe uit Compiègne te laten overkomen.361 Als signaal dat haar onderhandelingen wel eens een tijdje konden aanslepen, kon dit tellen. Maria de Medici gaf de hoop op een onderhandelde terugkeer echter niet op. Als antwoord op het bemiddelingsvoorstel van Isabella, had Lodewijk XIII beloofd de markies van Saint-Chaumont362 als buitengewoon ambassadeur naar Brussel te sturen. De nuntius vermeldde dat Maria de Medici ongeduldig zijn komst afwachtte, en sterk bereid leek zich te verzoenen.363 Lagonissa vermeldde bovendien dat Maria de Medici voorlopig wilde onderhandelen zonder 360
P. Delorme, Marie de Médicis, p. 280.
361
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 76.
362
Melchior Mitte de Miolans (1586 – 1649), markies van Saint-Chaumont en Montpezat.
363
Lagonissa aan Barberini, 16 en 30 augustus 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de
Lagonissa, p. 288 en p. 292).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
70
Gaston erbij te betrekken, omdat Gastons onderhandelingen op veel moeilijkheden leken te stuiten.364 Eind september was duidelijk geworden dat Saint-Chaumont nooit zou komen, maar nog gaf Maria de Medici de hoop niet op. Ze zocht toenadering tot de Brusselse nuntius, en probeerde via de paus een verzoening te bereiken.365 Tegelijkertijd liet ze pamfletten verspreiden tegen Richelieu,366 en werden er via Engeland pogingen gedaan om haar te verzoenen met haar zoon.367 Verder wilde Engeland echter niet gaan, en de Engelse resident te Brussel kreeg het bevel te verhinderen dat Maria de Medici naar Engeland zou vluchten.368 Enkele leden van Maria de Medicis hofhouding drongen hier immers op aan, omdat ze dachten veiliger te zijn in Engeland, en er rustiger te kunnen onderhandelen. De koningin-moeder liet het niet alleen bij vreedzame middelen, maar stelde zoals gezien aan Rubens voor om met Spaanse hulp Frankrijk binnen te vallen. Maria de Medici deed er alles voor om terug naar Frankrijk te keren, hetzij op een vreedzame manier via onderhandelingen; hetzij met geweld, om dan een verzoening af te dwingen. Frankrijk stelde zich echter weinig soepel op, en liet blijken dat het Maria de Medici niet meteen terugwenste. Lodewijk XIII liet bijvoorbeeld aan de gezant van Isabella weten dat hij geen reden zag om in te gaan op Maria de Medicis eis Richelieu uit zijn dienst te ontslaan.369 De houding t.o.v. Gaston was helemaal anders. Het was immers van zeer groot belang dat Gaston, de eerste in lijn voor de troonopvolging, terug in het land zou zijn. De openlijke onenigheid was niet alleen een knauw voor het prestige van Lodewijk XIII, maar vergrootte ook 364
Lagonissa aan Barberini, 13 september 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de
Lagonissa, p. 294). 365
Midden november liet Maria de Medici aan de nuntius weten dat ze zeer tevreden was over de goede diensten
van de nuntius en de paus, die zich inzetten voor een verzoening tussen de katholieke machten. Lagonissa aan Barberini, 18 november 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 299). Enkele dagen later zei ze aan Lagonissa dat geen enkele hulp nuttiger zou zijn voor haar zaak dan die van de paus. Lagonissa aan Barberini, 22 november 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 307). 366
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 143.
367
Eind oktober kwam een Engelse gezant te Brussel aan, op weg naar Parijs om een verzoening te bewerkstelligen
tussen moeder en zoon. Lagonissa aan Barberini, 25 oktober 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 301). Ook Pieter Verhulst vermeldt dat Karel I via onderhandelingen met Spanje en Savoie de verzoening van Maria de Medici hoopte te bekomen. P. Verhulst, Eyes to see, p. 178. 368
P. Verhulst, Eyes to see, p. 178. Het hele verblijf van Maria de Medici in Brussel lang zou de Engelse resident
proberen te verhinderen dat Maria de Medici naar Engeland zou vluchten. 369
Lagonissa aan Barberini, 6 augustus 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa,
p. 284).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
71
de kans op binnenlandse chaos in het geval van een vroegtijdig overlijden van de koning. Daarom werden er al onderhandelingen met Gaston aangespannen toen die nog in Frankrijk was, en verloor men ook het contact niet toen hij de grens overstak naar het vrijgraafschap en Lotharingen.370 Ook na het verdrag van Vic deed Lodewijk XIII nog verregaande verzoeningsvoorstellen aan Gaston, maar deze koos voor een militaire confrontatie. Toch werden Gaston via de Franse en Brusselse nuntiussen nog voorstellen geformuleerd, waar hij niet op in ging.371 Zijn entourage overtuigde hem ervan dat een militaire confrontatie eervoller zou zijn dan een verzoening.372 Maria de Medici bleef dus in Brussel, omdat Frankrijk niet wilde meewerken aan een verzoening, terwijl Gaston niet terugging naar Frankrijk, omdat hij er zelf voor koos zich niet te verzoenen. Eens Gaston was aangekomen in de Zuidelijke Nederlanden, veranderde de houding van Maria de Medici. Vanaf dat moment was ze veel minder bereid tot een vreedzaam onderhandelde oplossing te komen, en koos ze voluit voor de militaire confrontatie. Na een geslaagd militair offensief in Frankrijk, hoopte ze dat Richelieu zo in diskrediet zou zijn gebracht, dat zijn positie onhoudbaar zou geworden zijn.373 Bovendien hoopte ze met de wapens gunstige voorwaarden voor haar terugkeer te kunnen afdwingen.374 De nuntius probeerde Maria de Medici er voortdurend toe te bewegen zich te verzoenen, maar ving keer op keer bot.375 De koningin-moeder was volgens de nuntius in een oorlogsbui,376 en klaagde over het getalm om
370
G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, p. 85.
371
Lagonissa aan Barberini, 21 februari 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa,
p. 324). 372
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 589.
373
Nicolas Goulas vermeldde de reactie van Maria de Medici bij de aankomst van Gaston: “La Reyne mère estoit
ravie de voir Monsieur, auprès d’elle et avec des sentimens pareils aux siens, espérant de tailler tant de besogne au cardinal de Richelieu, qu’elle le forceroit de quitter son poste et de luy laisser reprendre celuy dont il l’avoit arrachée.” N. Goulas, Mémoires, p. 168. 374
Lagonissa aan Barberini, 22 juni 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p.
352). 375
Lagonissa aan Barberini, 30 maart; 20 april; 27 april; 4 mei en 25 mei 1632 (L. Van Meerbeeck,
Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 331; p. 337; p. 338; p. 340 en p. 345). Voor een overzicht van de pogingen van de pauselijke nuntiussen in het voorjaar van 1632 om vrede te bereiken tussen Frankrijk en het huis van Habsburg, zie A. Leman, Urbain VIII et la Rivalité de la France et de la Maison d’Autriche de 1631 à 1635, Rijsel en Parijs, 1920, pp. 100 – 118. 376
Lagonissa aan Barberini, 20 april 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p.
337).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
72
Frankrijk binnen te vallen.377 Tijdens de campagne van Gaston in Frankrijk, in de zomer van 1632, kreeg ze alleen maar positieve berichten over zijn vorderingen,378 en bleef ze haar hoop stellen op een militaire overwinning.379 Na het nieuws van de verzoening van Gaston was de koningin-moeder erg aangedaan, maar dit betekende niet dat ze haar plannen om terug naar Frankrijk te gaan opborg.380 Maria de Medici liet immers aan Filips IV weten dat ze bereid was te luisteren naar de Franse voorstellen hieromtrent.381 Ook na de terugkeer van Gaston in november 1632 probeerde ze haar terugkeer te bekomen, op verschillende manieren. In de zomer van 1633 vroeg ze aan Filips IV om zijn invloed te gebruiken bij de generaal van de Jezuiëten, opdat die de biechtvader van Lodewijk XIII, een Jezuïet, zou bevelen bij de Franse koning aan te dringen op een verzoening.382 Eind oktober 1633 stuurde Maria de Medici zelf een gezant naar Parijs, en in december opnieuw. Lodewijk XIII vroeg aan zijn raad hoe hij hierop moest reageren. Richelieu nam het woord, en zei dat Maria de Medici niet te vertrouwen was, en dat haar daden hadden uitgewezen dat ze niet echt tot een verzoening bereid was. Eens terug in Frankrijk zou ze zich snel weer met Gaston verenigen, en wellicht zouden ze samen opnieuw een verzamelpunt worden voor ontevreden edelen. Maria de Medicis terugkeer zou de regering alleen maar problemen bezorgen, en was dus niet echt gewenst. Toch nam de raad een gematigde beslissing: Maria de Medici mocht terugkeren, maar ze moest enkele leden uit haar entourage uitleveren aan de koninklijke justitie, en bij haar terugkeer moest ze ver van het hof gaan resideren.383 Deze voorwaarden waren echter zo, dat Maria de Medici er nooit op zou ingaan. Eens terug in Frankrijk wilde ze opnieuw macht uitoefenen, en ze zag het als een aantasting van haar eer en
377
Lagonissa aan Barberini, 4 mei 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p.
340). 378
Lagonissa aan Barberini, 6 juli; 10 augustus en 30 augustus 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du
nonce Fabio de Lagonissa, p. 355; p. 363 en p. 367). BMB, CC, 96, f. 212, 2 augustus 1632, vermeldt dat Maria de Medici begin augustus bericht kreeg van de hertog van Montmorency over de vooruitgang van Gaston in Frankrijk. 379
Lagonissa aan Barberini, 10 augustus 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa,
p. 363). 380
BMB, CC, 96, f. 214, oktober: eind oktober zei Maria de Medici met “grands sentiments de douleur” dat
Gaston zich had verzoend met Lodewijk XIII. Ook Lagonissa vermeldde de droeve reactie van Maria de Medici. Lagonissa aan Barberini, 19 oktober 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 381). 381
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 291.
382
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 378.
383
P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 392 – 394.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
73
prestige om haar trouwe dienaars te laten gaan.384 Ook de geviseerde leden van haar hofhouding, Luca Fabroni; Mathieu de Morgues en Chanteloube, drongen er op aan zich niet te verzoenen onder die voorwaarden.385 Toch bleven de onderhandelingen nog aanslepen tot de zomer van 1634. Tegelijkertijd probeerde Maria de Medici de onderhandelingen die Gaston ondertussen begonnen was, te verbreken. Ze zag immers in dat ze meer kans maakte om zich te verzoenen, als ze samen met Gaston onderhandelde. In de zomer van 1633 was het haar al eens gelukt de gesprekken tussen Gaston en Parijs te onderbreken, door Karel IV in te lichten over de naderende verzoening, en te vermelden dat Gaston wellicht zijn vrouw in de steek zou laten. Karel IV had zich onmiddellijk beklaagd bij Isabella, die de klacht had doorgespeeld aan Gaston. Deze had zich gehaast om Karel IV gerust te stellen.386 De komst van Marguerite korte tijd later had ervoor gezorgd dat de onderhandelingen tussen Gaston en zijn broer extra bemoeilijkt werden. Lodewijk XIII wilde het huwelijk immers niet erkennen, terwijl Gaston zijn vrouw wou betrekken bij een verzoening.387 De onderhandelingen waren dan ook afgesprongen. Na enkele weken startte Gaston de onderhandelingen echter weer op, maar eiste het gouverneurschap van Bourgondië of de Champagne in ruil voor een verzoening. Richelieu weigerde, omdat deze provincies te dicht bij de Spaanse bezittingen gelegen waren, en het onverstandig was die in handen van Gaston te geven.388 De onderhandelingen gingen echter door, en in maart 1634 riep Maria de Medici Filips IV op haar zoon meer te steunen, zodat hij zich niet zou verzoenen.389 Maria de Medicis machinaties leken in mei 1634 vruchten te hebben afgeworpen, toen Gaston zijn onderhandelingen met Frankrijk stopzette, en een akkoord met Spanje sloot. Hij nam de gesprekken met zijn broer echter al snel opnieuw op, en in oktober keerde hij naar Frankrijk terug. In oktober 1634 was duidelijk geworden dat Maria de Medicis drie opties om terug naar Frankrijk te keren, alledrie weinig kans op slagen boden. Haar eigen onderhandelingen waren 384
In 1637 stelde Karel I voor te bemiddelen. Als de onderhandelingen kans op slagen wilden hebben, moest Maria
de Medici echter aan enkele voorwaarden voldoen. Haar volgelingen zouden niet in het verdrag betrokken worden, en ze moest beloven zich niet meer met staatszaken in te laten. Ze weigerde aan beide voorwaarden te voldoen. P. Verhulst, Eyes to see, pp. 228 – 238. Ook in 1633 waren dergelijke voorwaarden voor haar een brug te ver. 385
P. Verhulst, Eyes to see, p. 198.
386
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 333.
387
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 341. Ook Lagonissa beweerde dat het huwelijk van Gaston het voornaamste
struikelblok was voor een verzoening. Lagonissa aan Barberini, 23 augustus 1633 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 435). 388
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 374.
389
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 419.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
74
gekelderd; de alliantie met Gaston was wel heel onwaarschijnlijk geworden; en ook op een ruimere alliantie moest ze wellicht niet meer rekenen. Karel IV had in september 1633 immers een akkoord gesloten met Frankrijk, en was enkele maanden later afgetreden als hertog van Lotharingen. 390 Toch bleef de koningin-moeder proberen, en opnieuw wedde ze op meerdere paarden tegelijk. Er gingen geruchten de ronde dat ze opnieuw onderhandelingen had aangeknoopt met Parijs, en dat ze deze keer aan elke voorwaarde zou willen voldoen.391 Tegelijkertijd drong ze er bij Spanje en Engeland op aan haar met een militaire campagne opnieuw aan de macht te helpen. Maria de Medici gaf dus niet op. Ook na het uitbreken van de oorlog tussen Frankrijk en Spanje bleef ze hardnekkig proberen naar Frankrijk terug te keren. Zoals gezien stelde ze voor tussen de verschillende partijen te bemiddelen om een vrede te bereiken, en hoopte ze in 1636 via een alliantie met Soissons haar deel in de macht te kunnen heroveren. Ook leek ze een aantal keer van plan naar Engeland te vluchten, om van daar haar onderhandelingen voort te zetten zonder bang te hoeven zijn van Franse of Noord-Nederlandse troepen. De Engelse resident kon dit echter steeds voorkomen.392 Zelfs toen dit alles mislukt bleek, zette Maria de Medici door. In 1637 probeerde de Engelse koning Karel I haar verzoening te bereiken,393 en op het einde van dat jaar probeerde de biechtvader van Lodewijk XIII hetzelfde.394 Beiden mislukten. Haar vlucht uit de Zuidelijke Nederlanden betekende allerminst het einde van haar pogingen terug naar Frankrijk te keren. Zowel de Republiek als Engeland stuurden een gezant om haar terugkeer te bekomen.395 Beiden faalden in hun opdracht. De koninklijke raad argumenteerde dat Maria de Medici na haar terugkeer alleen maar een verzamelpunt voor ontevreden edelen zou worden, en bovendien haar plaats in de raad opnieuw zou opeisen. Nu de 390
Lagonissa vermeldde in september 1633 dat Maria de Medici graag zou hebben dat Karel IV de strijd tegen
Frankrijk zou voortzetten, en dat een verdrag tussen de hertog en Lodewijk XIII haar niet zou zinnen. Lagonissa aan Barberini, 13 september 1633 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 437). 391
Goulas, Mémoires, p. 257; ook hoofd-voorzitter Roose en abt Alexander Scaglia, de afgevaardigde van Spanje
bij de vluchtelingen, vermeldden dat Maria de Medici opnieuw onderhandelingen had aangeknoopt, en dat er geen voorwaarden waren waar ze niet aan zou voldoen om terug naar Frankrijk te keren (Henrard, Marie de Médicis, p. 488). 392
Zie P. Verhulst, Eyes to see, pp. 220 – 244.
393
P. Verhulst, Eyes to see, pp. 228 – 238.
394
P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 605 – 609.
395
Voor de pogingen van de Republiek, zie P. Henrard, Marie de Médicis, p. 624; A Beekman, Maria de Médicis,
pp. 30 – 31 en M. Carmona, Marie de Médicis, p. 540. Voor de pogingen van Engeland, zie P. Henrard, Marie de Médicis, p. 629 en M. Carmona, Marie de Médicis, p. 547.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
75
oorlog met Spanje was uitgebroken, kon men elke mogelijke factor van onstabiliteit missen. De terugkeer naar Frankrijk werd haar dan ook ontzegd, al werd haar voorgesteld naar Firenze te gaan. Eens daar zou ze opnieuw de toelage krijgen waar ze als moeder van de koning recht op had.396 Maria de Medici ging hier niet op in. Ze had immers geen rustige oude dag op het oog, maar wilde terug naar de macht. Ook na haar vertrek uit Londen, en haar komst naar Keulen, bleef Maria de Medici de hoop koesteren terug naar Frankrijk te keren.397 Deze hoop zou zich nooit concretiseren, en Maria de Medici stierf in 1642 te Keulen.
Het moge ondertussen duidelijk geworden zijn: Maria de Medici wilde steeds terug naar Frankrijk. Om dit te bereiken, wedde ze op meerdere paarden tegelijk. Ze startte zelf onderhandelingen op; hoopte tegelijkertijd samen met Gaston te onderhandelen; hoopte op een militaire alliantie met Karel IV, Spanje, Engeland, of wie haar ook wilde helpen; enzovoort. Haar pogingen liepen echter steeds stuk op de onwil van de Franse regering. Die besefte dat Maria de Medici na haar terugkeer wellicht snel weer een verzamelpunt zou worden voor ontevredenen, en dat ze haar deel in de macht weer zou opeisen. Men zag haar dan ook liever niet terugkeren, en stelde voorwaarden waar ze onmogelijk aan kon voldoen. De situatie van Gaston was helemaal anders. Voor de Franse regering was het van groot belang dat de troonopvolger in het land was. In het (waarschijnlijke) geval van een vroegtijdig overlijden van Lodewijk XIII zou de troonsopvolging zo zonder problemen kunnen verlopen. Bovendien was de troonopvolger een te gevaarlijke troef in handen van een vorst waarmee Frankrijk al enige jaren een koude oorlog voerde. De onderhandelingen met Gaston bleven dan ook quasi ononderbroken lopen. Dat de onderhandelingen toch nog zo lang zouden aanslepen, was te wijten aan de hoge eisen van Gaston; de pogingen van zijn moeder om de onderhandelingen te breken; en de komst van Marguerite de Lorraine-Vaudémont in september 1633. Dit alles kon echter niet beletten dat de onderhandelingen voortgezet werden, wat uiteindelijk resulteerde in de terugkeer van Gaston naar Frankrijk.
2.5. Besluit De Spaanse Nederlanden zagen in de Franse vluchtelingen een uitstekende gelegenheid om Frankrijk met gelijke munt terug te betalen voor haar steun aan de vijanden van Spanje. Bovendien hoopte de Brusselse regering dat Frankrijk de subsidies aan de Republiek en Zweden
396
M. Carmona, Marie de Médicis, p. 548; P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 629 – 634.
397
Zie bijvoorbeeld P. Henrard, Marie de Médicis, p. 640 en M. Carmona, Marie de Médicis, pp. 554 – 556.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
76
zou moeten stopzetten, waardoor Spanje een voor haar gunstige vrede zou kunnen sluiten. Gedurende de gouverneurschappen van Isabella en Aytona bleef men deze hoop koesteren. Na de vlucht van Gaston leek men Maria de Medici minder te kunnen gebruiken, maar in de zomer en herfst van 1636 leek ze opnieuw van nut te kunnen zijn. De afgesprongen onderhandelingen met de graaf van Soissons overtuigden de kardinaal-infant definitief van het geringe nut van de koningin-moeder, en hij was er dan ook niet rouwig om toen ze in augustus 1638 de benen nam naar Engeland. Spanje wilde aanvankelijk de vluchtelingen allerminst ontvangen. Dit zou haar rol als bemiddelaar ondermijnen, en beletten dat Engeland en Spanje dichter naar elkaar zouden groeien. Bovendien was de kans niet onbestaande dat de ontvangst van de bannelingen zou leiden tot een open oorlog met Frankrijk, wat Spanje zo lang mogelijk wilde vermijden. De in de ogen van Spanje steeds toenemende Franse agressie – de steun aan Zweden en de Republiek, de agressie t.o.v. Lotharingen en de opmars in het Rijnland – zorgden ervoor dat Spanje steeds meer bereid was de vluchtelingen te gebruiken om Frankrijk intern te verzwakken. Toch probeerde Spanje zich steeds zoveel mogelijk in te dekken, hetzij door ernstige garanties te eisen op effectieve steun in Frankrijk, hetzij door te hameren op een liga met andere staten. De grote afstand tussen Madrid en Brussel, en de moeilijke verbinding, zorgden ervoor dat Isabella veelal moest handelen in de geest van de vorige bevelen van Madrid; of voort moest gaan op haar eigen aanvoelen. Dit zorgde ervoor dat er in Brussel soms beslissingen genomen werden, waar men het in Madrid absoluut niet mee eens was. Toch was het vaak moeilijk deze beslissingen terug te draaien. Maria de Medici en Gaston konden bijvoorbeeld nog moeilijk doorgestuurd worden na hun eervolle ontvangst in Brussel. Onder Isabella werden de vluchtelingen steeds zeer goed behandeld. Er zijn geen aanwijzingen dat de gouvernante besloot hen beter te behandelen als Spanje hen besloot te gebruiken, of slechter als Spanje hen niet meer nuttig achtte. Onder Aytona en de kardinaalinfant werden de vluchtelingen nog steeds goed behandeld, maar kregen ze veel minder aandacht dan voorheen. Een verklaring hiervoor is moeilijk te vinden, maar kan niet gezocht worden in hun verminderde belang voor Spanje, want Spanje besloot hen net wel te gebruiken tegen Frankrijk, zeker onder Aytona. De kardinaal-infant besefte bovendien dat het belangrijk was om Maria de Medici tevreden te houden, wilde men haar later nog gebruiken. De meest plausibele verklaring ligt dan ook in de andere stijl van Isabellas opvolgers, iets waar ook Chifflet lijkt op te wijzen. Weliswaar werd haar toelage minder frequent uitbetaald na de Franse oorlogsverklaring, en bekeek de kardinaal-infant haar entourage wantrouwig; maar dit alles valt te verklaren door de oorlogsomstandigheden. Er lijkt m.a.w. geen strategie te zijn geweest om
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
77
de vluchtelingen het land uit te krijgen door hen slechter te behandelen. Wel is het zo dat de kardinaal-infant zich niet verzette tegen haar plannen de Zuidelijke Nederlanden te verlaten. De Spaanse regering beval de vluchtelingen altijd tevreden te houden, maar nam op bepaalde cruciale momenten toch maatregelen om hier zeker van te zijn. De verhoging van Maria de Medicis toelage in 1632 en 1637, en de opschorting van de eis haar entourage uit te zuiveren zijn hier twee voorbeelden van. De redenen van de vluchtelingen om naar de Spaanse Nederlanden te komen zijn divers. Ten eerste was de ligging belangrijk: dicht bij Frankrijk, en dicht bij Lotharingen. De Zuidelijke Nederlanden waren gemakkelijk te bereiken na een vlucht uit een van beide landen, en de geringe afstand tot Frankrijk zou de onderhandelingen vergemakkelijken. Een extra troef van de Zuidelijke Nederlanden was dat de vorst de Spaanse koning was. Maria de Medici kon hopen op financiële en militaire hulp van haar schoonzoon, en Filips IV had in het verleden al laten blijken dat hij een rebellie van Gaston wel genegen was. Bovendien boden de Zuidelijke Nederlanden het extra voordeel dat men op Spaanse hulp kon rekenen, terwijl men toch kon opwerpen niet in Spanje te zijn. Een laatste reden voor Gaston was dat zijn moeder al enkele maanden in Brussel verbleef, en dat hij zijn krachten met de hare zou kunnen bundelen. De vraag waarom Maria de Medici niet terugkeerde naar Frankrijk, kunnen we kort beantwoorden. Men wilde haar niet terug. Tijdens de elf jaar die haar vlucht zou duren, gaf Maria de Medici nooit de hoop op om terug te keren naar Frankrijk. Het werd haar echter nooit toegestaan. De koninklijke raad achtte de kans immers te groot dat ze na haar terugkeer een verzamelpunt zou worden van ontevreden edelen, en opnieuw haar plaats aan de top zou opeisen. Men stelde dan ook eisen waar ze nooit op zou ingaan, ondermeer onder sterke druk van haar entourage. Gastons terugkeer daarentegen werd wel noodzakelijk geacht. Het feit dat de troonopvolger zijn toevlucht had gezocht bij de erfvijand was op zich al erg genoeg; maar in het geval van een vroegtijdig overlijden van Lodewijk XIII zou dit wel eens catastrofale gevolgen kunnen hebben. Na Castelnaudary werd dan ook quasi continu onderhandeld over de terugkeer van Gaston. Zijn huwelijk met Marguerite de Lorraine-Vaudémont; zijn hoge eisen; en Maria de Medicis pogingen om zijn onderhandelingen te kelderden, vormden de voornaamste struikelblokken.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
78
Hoofdstuk 3: De entourage van Gaston d’Orléans en Maria de Medici Maria de Medici en haar zoon kwamen niet alleen naar de Zuidelijke Nederlanden. De koningin-moeder arriveerde met een klein gevolg, maar al snel kwamen heel wat Fransen haar vervoegen. Gaston kwam meteen met een omvangrijk gevolg naar Brussel. Tot nu toe is deze entourage weinig bestudeerd, en beperkte men zich vooral tot het kort vermelden van de belangrijkste volgelingen. Er is weinig geweten over de precieze omvang van de entourage, noch over de redenen waarom men besloot Gaston of zijn moeder te volgen naar de Zuidelijke Nederlanden. Dit hoofdstuk wil dan ook een eerste aanzet zijn om deze leemte op te vullen. Hoewel het niet onze bedoeling is hier een exhaustief overzicht te geven van alle Franse vluchtelingen te Brussel (zie daarvoor bijlage 6), zullen we een aantal leden van de entourage kort bespreken, en aan de hand van hun biografie proberen te verklaren waarom de vluchtelingen Gaston of zijn moeder volgden naar de Zuidelijke Nederlanden. Bij de bespreking van de entourages zal snel duidelijk worden dat deze geen monolithische blokken waren, maar eerder een verzameling van verschillende machtsgroepen, elk met hun eigen belangen. We zullen de relaties tussen deze groepen bespreken, en bekijken hoe deze evolueerden. Ten slotte zullen we de relatie bekijken tussen de volgelingen van Maria de Medici en die van haar zoon. Hoe verliep het contact aanvankelijk tussen de verschillende entourages, en hoe evolueerde die relatie?
3.1 Algemeen: de entourage Sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw is er in de historiografie opnieuw interesse voor het hof en de hofhouding. Het hof was dan ook een belangrijke plaats in Europa ten tijde van het ancien régime. Een plaats in de hofhouding leverde immers meer op dan alleen een financiële toelage, die trouwens vrij laag was.398 Zeer belangrijk was het prestige dat het ambt met zich meebracht. Bepaalde functies, zoals die van gentilhomme de la Chambre, brachten namelijk een zeer nauw contact met de prins met zich mee. Door dit nauwe contact was de hofhouding ook een uitstekende plaats om te profiteren van de patronage van de prins, en zelf
398
J. – F. Solnon, La Cour de France, p. 47; O. Chaline, ‘The Kingdoms of France and Navarre. The Valois and
Bourbon Courts, c. 1515 – 1750’, in: J. Adamson, ed., The Princely Courts of Europe, p. 73. Daartegenover stond dat een ambt in de hofhouding van de koning of zijn familie wel heel wat privileges en neveninkomsten met zich meebracht.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
79
patronage aan te bieden.399 Bovendien bood de hofhouding van de koning, of die van zijn naaste familie, de kans op sociale vooruitgang. Voor leden van de lage adel was het behoren tot de entourage van een lid van de koninklijke familie een uitgelezen manier om hogerop te geraken in de adellijke hiërarchie, en voor leden van de derde stand was het een middel om verheven te worden in de adelstand.400 Veel ambitieuze jongeren zochten dan ook een plaats in de entourage van de vorst of zijn nabije familie. Verschillende facties liepen er elkaar voor de voeten, elk met hun eigen belangen en aanhangers.401 Vaak slaagde één iemand uit de entourage van een lid van de koninklijke familie er in sterk in de gunst van zijn heer te komen, en een grote invloed uit te oefenen. Zo iemand werd in het Frans aangeduid als een ‘favori’.402 Vaak was de favori van lage komaf, en kreeg hij functies waar hij volgens zijn rang en stand eigenlijk niet voor in aanmerking had mogen komen.403 In de literatuur werd hij dan ook vooral negatief afgeschilderd, en werd hij beschouwd als een manipulatieve arrivist, wiens enige doel het was macht te veroveren, ten koste van zijn patroon.404 Toch is de keuze voor een favori gemakkelijk te begrijpen. Belangrijke posten aan hoge edelen geven, hield het gevaar in dat ze nog meer macht zouden verwerven, die ze tegen de kroon zouden kunnen gebruiken. Van favoris daarentegen, kon verwacht worden dat ze dankbaar zouden zijn voor de toegekende gunsten, en hun heer trouw zouden dienen.405 Ze hielden immers steeds in het achterhoofd dat ze hun machtspositie uitsluitend te danken hadden aan de gunst van hun patroon, en die dus ook op elk moment weer konden verliezen. De hofhouding van leden van de koninklijke familie was zeer gevarieerd, en kon uit vele honderden leden bestaan.406 Naast officieren, die eervolle functies vervulden zoals gentilhomme 399
S. Kettering, ‘The household service of early modern French noblewomen’, in: French Historical Studies, 20
(1997), 1, p. 69. 400
O. Chaline, ‘The Kingdoms of France and Navarre’, p. 70.
401
P. K. Monod, The Power of Kings. Monarchy and Religion in Europe, 1589 – 1715, Londen, 1999, p. 112.
402
Bekende voorbeelden zijn de hertog van Lerma, en graaf-hertog Olivares voor Spanje; de hertog van Luynes en
kardinaal Richelieu voor Frankrijk; en de hertog van Buckingham voor Engeland. Zie J. H. Elliott en W. B. Brockliss, eds., The World of the Favourite, Londen, 1999. 403
J. Adamson, ‘The Making of the Ancien-Régime Court’, p. 19.
404
A. Feros, ‘Images of Evil, Images of Kings: The Contrasting Faces of the Royal Favourite and the Prime
Minister in Early Modern European Political Literature, c. 1580 – c. 1650’, in: J. H. Elliott en W. B. Brockliss, eds., The World of the Favourite, p. 207. 405
J. Adamson, ‘The Making of the Ancien-Régime Court’, p. 20.
406
O. Chaline, ‘The Kingdoms of France and Navarre’, p. 71.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
80
de la chambre, gentilhomme ordinaire, maître d’hôtel, écuyer, enz., bestond een hofhouding ook uit dienaren en ambachtslui, die minder eervolle functies verrichtten. In de hofhouding van de koningin, of de koningin-moeder, was een belangrijk vrouwelijk element aanwezig. De surintendant was bijvoorbeeld vrouwelijk, en er waren de dames de la Reine en de demoiselles d’honneur. Voor vrouwelijke adel was dienst in een grote hofhouding één van de weinige mogelijkheden op een betaalde carrière, en bood het unieke kansen om vooruit te geraken of een huwelijkskandidaat te vinden. Een vrouwelijk ambt in een hofhouding was dan ook felbegeerd.407 De relatie tussen het lid van de koninklijke familie, en zijn entourage, was een patroon – cliënt verhouding. Dergelijke relaties waren zeer belangrijk in vroegmodern Europa, en kwamen algemeen voor. In tegenstelling tot onze negatieve houding t.o.v. cliëntelisme en patronage, werd het in vroegmodern Europa gezien als een normale manier om macht uit te oefenen.408 Patronage werd veelal verstrekt via familiebanden.409 Vaak waren nieuwe leden van een hofhouding dan ook verwant aan personen die een hoger ambt bekleedden in dezelfde entourage.410 Belangrijke elementen van een patroon-cliënt relatie waren de opzegbaarheid, en de wederkerigheid. Van de patroon werd verwacht dat hij gunsten verschaftte aan de cliënt, maar dit deed hij niet belangeloos. De cliënt moest de gunsten terugbetalen met trouwe dienst.411 Deze wederkerigheid was verplicht, hoewel de fictie werd opgehouden dat het om vrijwillige daden ging. Als één van de participanten in de patroon – cliënt relatie het gevoel had dat die wederkerigheid ontbrak, had hij het recht de relatie op te zeggen.412 Hoewel de cliënt het patronaat dus kon opzeggen, moest hij er toch voor opletten niet van ondankbaarheid of verraad te worden beschuldigd.
407
S. Kettering, ‘The household service’, p. 56.
408
A. Maczak, ‘From Aristocratic Household to Princely Court. Restructuring Patronage in the Sixteenth and
Seventeenth Centuries.’ In : R. G. Asch en A. M. Birke, eds., Princes, Patronage and the Nobility. The Court at the Beginning of the Modern Age, c. 1450 – 1650, Londen, 1991, p. 316. 409
Zie hiervoor S. Kettering, ‘Patronage and Kinship in Early Modern France’, in: French Historical Studies, 16
(1989), 2, pp. 408 – 435. 410
S. Kettering, ‘The household service’, p. 56.
411
S. Kettering, ‘Patronage in early modern France’, in: French Historical Studies, 16 (1992), 4, p. 844.
412
S. Kettering, ‘Gift-giving and patronage in early modern France’, in: French History, 2 (1988), 2, p. 143.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
81
3.2 Samenstelling van de entourages Toen Maria de Medici aankwam in de Zuidelijke Nederlanden, werd ze slechts vergezeld door een beperkt aantal volgelingen. Al snel had ze echter een entourage van een tweehonderdtal personen rond zich verzameld.413 Gastons entourage was van meet af aan talrijker. Philippe Chifflet vermeldde dat Gaston in januari 1632 zijn intrede deed te Brussel met ongeveer honderd volgelingen te paard. De rest van zijn gevolg, bestaande uit vierhonderd man was voordien al aangekomen.414 Die honderd man bestond waarschijnlijk grotendeels uit zijn officieren, terwijl de rest uit zijn dienaren bestond. Een passage uit de memoires van Jean Lasseré is op dat vlak verhelderend. “On le logea dans le principal appartement du palais, où il y avoit des tables préparées pour sa personne et pour toute sa cour. Outre celle de Monsieur, le sieur de Puylaurens en tenoit une qui étoit de quinze couverts. Les maîtres d’hôtel, contrôleurs généraux, gentilhommes ordinaires et autres appointés, avoient la leur, qui étoit pour vingt personnes. Il y en avoit encore une autre de trente couverts pour la noblesse qui avoit suivi Monsieur, et n’étoit pas à ses gages. Les officiers de la chambre et de la garde-robe avoient aussi la leur à part, et il y en avoit encore une particulière pour les menus officiers; toutes ses tables servies de la viande, et par les officiers du palais, durant le séjour que Monsieur fit en Flandre, qui fut depuis le 28 janvier 1632 jusques au 18 mai ensuivant.”415 Gastons hofhouding telde dus minstens 35 hogere officieren, en waarschijnlijk een pak meer; aangezien niet van alle tafels werd vermeld hoeveel personen er aan zaten. Een deel van Gastons entourage, namelijk dertig man, bestond verder uit edelen die niet in zijn dienst waren, en dus strikt genomen niet tot zijn hofhouding behoorden. Samen vormden zij waarschijnlijk de honderd man die de eer kreeg samen met Gaston Brussel binnen te treden. De overige vierhonderd man bestond waarschijnlijk uit dienaars van Gaston, dienaars van andere leden van de hofhouding, soldaten, enz. Toen Gaston in november 1632 terugkeerde naar Brussel, bestond zijn gevolg uit 150 man, officieren én dienaars.416 In de maanden erna kwamen echter verschillende personen zijn gevolg nog vervoegen. In de periode tussen zijn terugkeer naar
413
Toby Osborne vermeldt dat Maria de Medicis entourage minstens uit 204 personen bestond, dienaars en
officieren. T. Osborne, ‘«Chimeres, monopoles and stratagems»’, p. 156. Zelf hebben we geen precieze cijfers, maar de Gazette, 1634, 22 juli 1633, p. 308 vermeldde dat de helft van haar entourage op dat moment ongeveer 100 man bedroeg. 414
BMB, CC, 96, f. 196 bis, 28 januari 1632.
415
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 590. Onze nadruk.
416
C. de Bourdeille, ‘Mémoires’, p. 183.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
82
Brussel, en het alliantieverdrag met Spanje in mei 1634, verlieten heel wat mensen zijn dienst. Na het verdrag stroomden echter opnieuw volgelingen toe, waaronder Henri de Campion. De Franse vluchtelingen in Brussel vormden dus een omvangrijke groep. De vraag naar wat hun motieven waren is nog maar weinig gesteld, en vaak ging men uit van stereotiepen. Marie de Villermont omschreef in 1912 Gastons entourage bijvoorbeeld als “jonge zotten, die niet met lege handen wilden terugkeren naar Frankrijk”.417 In 1924 stelde Pierre de Vaissière dat de groep rond Gaston d’Orléans zijn verzet tegen Richelieu baseerde op persoonlijke haat, ambitie en persoonlijke desillusies. Dit contrasteerde volgens hem sterk met het verzet van de dévots, dat gebaseerd was op andere ideeën omtrent binnen- en buitenlandse politiek.418 SeungHwi Lim toonde al aan dat de dévots allesbehalve een coherente groep waren, verzameld rond een vast omlijnd geheel van ideeën, maar eerder een heterogene groep verenigd rond hun verzet tegen Richelieu.419 We zullen aantonen dat ook het andere deel van Vaissières stelling niet klopt. Uit de biografieën van de leden van de entourages van Maria de Medici en Gaston, konden we drie grote redenen distilleren waarom men besloot Gaston of zijn moeder te volgen naar de Zuidelijke Nederlanden.
3.2.1. Patronaat Een eerste, omvangrijke, groep lijkt simpelweg geen keuze te hebben gehad. Zoals gezien vereiste de patroon trouwe dienst van de cliënt, en kon de relatie opgezegd worden als de cliënt die niet verschafte. Velen konden zich het verlies van Gastons of Maria de Medicis patronaat, en de daaraan verbonden gunsten, eer en mogelijkheden tot sociale vooruitgang, niet veroorloven, en volgden de bannelingen naar Brussel. Een koninklijke verklaring van 22 juli 1631 beval “[T]ous les officiers et domestiques de Monsieur le duc d’Orléans son frère, qui voudront continuer le service qu’ils sont obligez de luy rendre à cause de leurs charges, de se retirer près de sa personne dedans quinze jours (…)”.420 Diegenen die wilden blijven genieten van Gastons patronaat, waren gedwongen hem te volgen.421 Een uitstekend voorbeeld is
417
M. de Villermont, L’infante Isabelle, gouvernante des Pays-Bas, Parijs, 1912, deel 1, p. 350.
418
P. de Vaissière, Un grand procès, p. 44.
419
S. – H. Lim, La pensée politique, p. 181.
420
Geciteerd in P. Gatulle, ‘La grande cabale de Gaston d’Orléans aux Pays-Bas espagnols et en Lorraine: le prince
et la guerre des images’, in: XVIIe siècle, 231 (2006), 2, p. 317. 421
Ten tijde van Gastons eerste vlucht naar Lotharingen, in 1629, was één van Gastons hovelingen teruggekeerd
naar Frankrijk. Gaston had hierop gezegd dat “gens de bien” en goede dienaars hem niet in de steek lieten.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
83
Vincent Voiture. Deze dichter werd in het midden van de jaren 1620 introducteur des ambassadeurs van Gaston, waarvan de gage hem toestond te leven van zijn dichtkunsten.422 Toen Gaston in 1629 naar Lotharingen vluchtte, vergezelde Voiture hem, tegen zijn zin, om zijn gage niet te verliezen.423 Ook in 1631 vergezelde Voiture Gaston, hoewel opnieuw tegen zijn zin. In een brief schreef hij “[S]elon ce que je puis entendre, ce n’est pas me mettre du côté des plus forts.”.424 Voiture bleef Gaston dienen, vanaf 1632 als afgevaardigde in Madrid, en keerde met hem terug naar Parijs. Ook zijn vrienden en collega-dichters Tristan l’Hermite en Pierre Patrix, beide gentilhomme ordinaire van Gaston en afhankelijk van zijn financiering, hadden de prins naar Lotharingen gevolgd in 1629, en volgden hem opnieuw in 1631.425 Ook andere leden van Gastons entourage volgden de prins hoewel ze het in feite oneens waren met zijn vlucht. Volgens Nicolas Goulas leed zijn oom erg onder het feit dat hij in 1632 bij verstek ter dood was veroordeeld voor zijn aandeel in de vlucht van Gaston, terwijl hij niets liever wilde dan dat Gaston zich verzoende met Lodewijk XIII.426 Nicolas Goulas kan natuurlijk verdacht worden van enige subjectiviteit, maar toch lijkt het zo geweest te zijn dat Léonard Goulas Gaston enkel volgde omdat hij in zijn dienst was, en niet omdat hij om ideologische of persoonlijke redenen tegen Richelieu gekant was.427 Vlak na de terugkeer van Gaston naar Brussel merkte de Gazette op dat “[S]es domestiques le viennent trouver les uns apres les autres ne tesmoignans pas trop de contentement de changer d’air si souvent”.428 Ook Gerbier merkte vlak na Gastons tweede vlucht naar de Nederlanden op dat meerdere leden van diens entourage hem probeerden te overtuigen terug naar Frankrijk te keren.429 Een aantal leden van zijn entourage waren m.a.w. niet tevreden met de nieuwe vlucht, maar volgden hem toch.
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 588. Hieruit blijkt dat Gaston wel degelijk van zijn dienaars verwachtte dat ze hem volgden. 422
D. Des Brosses, Vincent Voiture. Etincelant Ambassadeur de l’Esprit Français, Parijs, 2004, p. 47.
423
E. Magne, Voiture et l’Hôtel de Rambouillet. Les Origines, 1597 – 1635, Parijs, 1929, p. 143.
424
Geciteerd in E. Magne, Voiture, p. 172.
425
N. – M. Bernardin, Un Précurseur de Racine. Tristan L’Hermite. Sieur du Solier, 1601 – 1655. Sa Famille, Sa
Vie, Ses Œuvres, Parijs, 1895, p. 137. 426
N. Goulas, Mémoires, p. 210.
427
Uit vele fragmenten uit de memoires van Nicolas Goulas blijkt dat Léonard Goulas altijd voor een verzoening is
blijven pleiten. Deze getuigenissen blijven natuurlijk subjectief, maar na de terugkeer naar Frankrijk was Léonard Goulas één van de zogenaamde cardinalistes uit de entourage van Gaston, een groep mensen die ervoor pleitte niet opnieuw te rebelleren. Dit wijst erop dat hij een verzoenende kracht was binnen de entourage van Gaston. 428
Gazette, 1633, 26 november 1632, p. 489.
429
Gerbier aan Coke, 27 november 1632 (NA, SP, 77/22, f. 277).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
84
Over de entourage van Maria de Medici is minder geweten, enerzijds omdat leden uit haar entourage geen memoires nagelaten hebben, anderzijds omdat de Gazette het vooral over Gastons gevolg had. Maar ook in haar hofhouding waren er mensen die haar volgden, omdat ze anders haar patronaat zouden verliezen. Een aantal van haar hovelingen lijkt geen andere ambities gehad te hebben dan haar te dienen. De zeven filles d’honneur en vijf of zes femmes de chambre, die haar vergezelden naar de Zuidelijke Nederlanden bijvoorbeeld, maar ook de koetsiers, de ezelsdrijvers en de luitenant van haar wacht, de heer de la Masure. Van deze laatste zei Gerbier in 1638 dat hij niet anders kon dan de koningin-moeder volgen, omdat hij niet over eigen middelen beschikte.430 Niet alleen Maria de Medici en haar zoon hadden mensen in dienst. Veel leden van hun entourage hadden op hun beurt personeel.431 Ook deze mensen hadden wellicht geen grotere ambities dan hun heer te dienen, en kwamen naar Brussel om hun patronaat niet te verliezen. De eer, de financiële ondersteuning, en de mogelijkheden tot sociale vooruitgang die het patronaat van Gaston met zich meebracht, waren niet alleen redenen om het cliëntschap niet op te zeggen, maar ook redenen om het aan te vragen. Henri de Campion werd als “pauvre cadet qui cherchait de faire fortune”432 aangetrokken tot de dienst van Gaston, en vervoegde hem in 1634 als soldaat van één van zijn regimenten. Jean Puget de la Serre – “le type même du mercenaire, qui vit de ses écrits”, zoals Véronique Meyer hem terecht omschreef –433 aanvaardde graag het ambt van historiograaf dat Maria de Medici hem aanbood. Dezelfde financiële overtuigingen – naast de eer van het ambt – overtuigden hem wellicht de koninginmoeder te volgen naar de Republiek en Engeland.
3.2.2. Eigen voordeel op korte termijn, gekoppeld aan rancune Een aantal leden van de entourage van Maria de Medici en haar zoon, volgden hen niet zozeer omdat ze dat als cliënt verplicht waren, maar eerder omdat ze dachten er op korte termijn specifieke voordelen uit te kunnen halen. Jacques Le Coigneux was sinds 1625 chancelier van
430
Gerbier aan Boswell, 17 augustus 1638 (NA, SP, 77/28, f. 456).
431
De schrijver Tallemant des Réaux vermeldde in één van zijn Historiettes dat Jacques Le Coigneux op een dag in
Brussel besloot al zijn dienaars aan de deur te zetten, en te bewijzen dat hij kon leven zonder entourage. G. Tallemant des Réaux, Historiettes, Parijs, 1961, (ed. Antoine Adam), deel 2, p. 8. Ook uit de Gazettes blijkt meermaals dat vele volgelingen van Gaston of zijn moeder dienaars hadden. 432
H. de Campion, Mémoires, p. 14. Op een andere plaats vermeldde hij dat “(…) l’ambition étoit de tout temps ma
passion dominante”. H. de Campion, Mémoires, p. 9. 433
V. Meyer, Un auteur du XVIIe siècle, p. 53.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
85
Gaston,434 en Antoine de Laage, heer van Puylaurens was in 1615 als enfant d’honneur bij Gaston geplaatst.435 Beiden behoorden dus tot zijn hofhouding, maar zoals gezien hoopten ze uit Gastons vlucht vooral eigen voordeel te halen. Le Coigneux hoopte op de kardinaalstitel, terwijl Puylaurens zijn zinnen had gezet op de titel van hertog van Puylaurens. Anderen behoorden aanvankelijk zelfs niet tot de hofhouding van Gaston of zijn moeder, maar werden dat pas na hun vlucht, of in sommige gevallen nooit. Een groot aantal personen volgde Maria de Medici of haar zoon, nadat men zelf in ongenade gevallen was. Een van hen was de hertog van Bellegarde, die Gaston gevolgd was naar Besançon en Lotharingen. Bellegarde had belangrijke ambten bezet aan de hoven van Hendrik III en Hendrik IV, maar was vanaf 1624 in conflict met Richelieu gekomen.436 Na de Journée des Dupes was hij in ongenade gevallen, omdat hij ervan verdacht werd een aandeel gehad te hebben in de intriges van Lyon, rond het ziektebed van Lodewijk XIII. Daarop had hij zich in zijn gouvernement Bourgondië teruggetrokken. Jean Lasseré merkte op dat Bellegarde van plan was zich als bemiddelaar op te stellen tussen Lodewijk XIII en zijn broer, zoals hij in 1629 gedaan had, om zo terug in de gratie van het hof te komen.437 Om die reden was hij Gaston gevolgd naar Besançon, en daarna naar Lotharingen. Toen duidelijk werd dat Gaston niet voor een onderhandelde oplossing zou kiezen, maar voor een militaire confrontatie, besefte Bellegarde dat hij niet zou kunnen bemiddelen. Hij probeerde terug naar Frankrijk te gaan, maar toen dit mislukte, bleef hij achter te Nancy. Een andere hertog, Louis Gouffier, hertog van Rouannez, lijkt zich eveneens bij Gaston te hebben aangesloten om zijn verbanning van het hof ongedaan te maken. Als lid van het huis van Guise was ook hij in ongenade gevallen na de Journée des Dupes. De hertog was niet aan zijn proefstuk toe wat rebelleren betrof, in 1614 was hij bijvoorbeeld betrokken geweest bij een rebellie van de hertog van Condé. 438 Hij was zich dus bewust van de mogelijkheden die een rebellie bood om opnieuw in de koninklijke gunst te komen. Ook hij lijkt niet op een militaire confrontatie te hebben gerekend, en bleef achter te Besançon.439 Later vervoegde hij Gaston toch te Brussel, maar via de Franse resident daar
434
P. Champy, ‘Le Coigneux’, in: Dictionnaire de Biographie Française, XX, Parijs, 2007, p. 502.
435
C. Bouyer, Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII, p. 31.
436
R. d’Amat, ‘Roger II de Saint-Lary, duc de Bellegarde’, in: Dictionnaire de Biographie Française, V, Parijs,
1951, pp. 1334 – 1335. 437
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 584.
438
T. de Morembert, ‘Louis Gouffier’, in: Dictionnaire de Biographie Française, XVI, Parijs, 1985, p. 700.
439
BMB, CC, 67, f. 84.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
86
probeerde hij opnieuw in de gratie te komen bij Richelieu, door hem informatie te verschaffen over Gastons plannen in Frankrijk.440 Ook leden van de entourage van Maria de Medici hoopten op korte termijn voordeel te halen uit het feit dat ze de koningin-moeder gevolgd waren in haar ballingschap. Verschillende van hen hadden zich bij haar aangesloten omdat ze uit de gratie waren geraakt in Frankrijk. Markies Karel de la Vieuville was één van hen. In 1623 was die surintendant des finances van Frankrijk geworden. Een tijdlang was hij daarop de belangrijkste minister in de koninklijke raad geweest, tot hij door toedoen van Richelieu in ongenade was gevallen. Hij werd gevangengezet, maar kon ontsnappen en vluchtte naar de Republiek. In 1626 mocht hij terug naar Frankrijk, maar hij bleef intrigeren, en nadat hij opnieuw in ongenade was gevallen volgde hij Maria de Medici naar Brussel.441 Bij hem speelde persoonlijke rancune een zeer belangrijke rol, waarschijnlijk volgde hij Maria de Medici dan ook niet enkel om terug in de koninklijke gunst te komen, maar ook om Richelieu van de macht verdreven te zien. Hij was immers een fel voorstander van een militaire inval in Frankrijk.442 Niet alleen hoge edelen volgden Maria de Medici of Gaston, om opnieuw de koninklijke gunst te verkrijgen. Een ex-secretaris van Anna van Oostenrijk, Le Sec, volgde Maria de Medici nadat zijn intriges tegen Richelieu ontdekt waren.443 Een ander voorbeeld is François de Baradat. Deze was als page van de petite écurie van Lodewijk XIII aan het hof gekomen, maar had het in 1624 tot favori van de koning geschopt. Hij was al snel in botsing met Richelieu gekomen, en was in 1626 om onduidelijke redenen in ongenade gevallen. Nadat hij Europa enkele jaren als soldaat had doorkruist, kwam hij in Brussel terecht. Daar sloot hij zich aan bij Maria de Medici, en werd hij kapitein van haar wacht.444 Jacques Le Coigneux was in januari 1632 in ongenade gevallen bij Gaston, en kon niet terug naar Frankrijk omdat hij daar bij verstek ter dood veroordeeld was. Vanaf september 1636 maakte hij deel uit van de entourage van Maria de Medici. Volgens Gerbier liet hij een aantal keer vallen dat hij Maria de Medici pas een akkoord zou laten sluiten als hij zelf garanties zou krijgen dat hij zijn ambten en goederen
440
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 68.
441
Dictionnaire de Biographie Française, XX, p. 75.
442
Het was de markies de la Vieuville die eind juli Rubens voorstelde om met Spaanse hulp Frankrijk binnen te
vallen. 443
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 396.
444
R. d’Amat, ‘François de Baradat’, in: Dictionnaire de Biographie Française, V, Parijs, 1951, p. 154.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
87
terug zou krijgen.445 Bij Louis des Hayes, baron van Courmenin ten slotte, speelde persoonlijke rancune een zeer belangrijke rol. Hij was door Richelieu een aantal keer op diplomatieke missie gestuurd, o.a. naar Denemarken, Zweden en de Russische tsaar. Na zijn opdracht in Rusland viel hij echter in ongenade, en greep hij naast de functie van ambassadeur bij de Noordelijke hoven. Wellicht voornamelijk uit rancune sloot hij zich hierna bij Gaston aan.446 Zoals hierboven gezien introduceerde men vaak eigen familieleden in de hofhouding waar men deel van uitmaakte, en dit was hier niet anders. De meeste leden van de entourage van Maria de Medici of haar zoon waren meestal vergezeld door minstens één familielid.447 Dit bracht met zich mee dat bepaalde personen niet zozeer naar Brussel gingen om de koninginmoeder of Gaston te dienen, maar wel om de belangen van hun familieleden te verdedigen. Puylaurens werd bijvoorbeeld vergezeld door zeker drie verwanten: de heer van Lavaupot; Hendrik d’Escoubleau, heer van Coudray-Montpensier; en Claude de l’Aubespine, heer van Verderonne. Alledrie waren ze met een zekere regelmaat betrokken in duels om de belangen van Puylaurens te verdedigen. Bellegarde werd vergezeld door zijn neef, Jean-Antoine-Arnaud de Pardailhan, markies van Montespan. Toen Bellegarde te Lotharingen vernam dat Gaston zich nog niet onmiddellijk zou verzoenen, en op aanraden van Puylaurens de militaire confrontatie zou aangaan, daagde hij deze laatste uit tot een duel. Dit werd verhinderd, waarop Montespan de heer van Lavaupot uitdaagde.448 Dit voorbeeld toont aan dat verwanten dezelfde belangen verdedigden.
3.2.3. Verzet tegen Richelieu, berustend op andere ideeën Enkele leden van de entourage van Gaston en zijn moeder baseerden hun verzet tegen Richelieu niet (alleen) op persoonlijke motieven, zoals persoonlijke rancune of eigen gewin, maar (ook) op ideeën die ingingen tegen die van Richelieu. Een belangrijke groep waren de dévots. Veelal wordt vooral de entourage van Maria de Medici met deze groep geassocieerd, maar ook in de entourage van Gaston bevonden zich dévots. Francois de Lévis-Ventadour, graaf van Brion, en
445
Gerbier aan Coke, 22 augustus 1637; 26 september 1637 en 12 december 1637 (NA, SP, 77/27, f. 328; f. 390 en
f. 570). 446 447
R. d’Amat, ‘Louis des Hayes’, in: Dictionnaire de Biographie Française, X, Parijs, 1965, p. 1381. Léonard Goulas was bijvoorbeeld vergezeld door zijn neef Nicolas Goulas, en was ook verwant aan de
d’Elbènes. De graaf van Fargis was vergezeld door zijn vrouw, zijn zoon, een nicht (Juffrouw de Marolles), en nog een ander familielid. De markies van Sourdéac was vergezeld door zijn broer, net als Mathieu de Morgues. De graaf van Moret was vergezeld door zijn moeder, zijn schoonvader en een oom. Enzovoort. 448
Mercure François, XVIII (1633), p. 19; ‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 590.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
88
premier écuyer van Gaston, was de broer van de oprichter van de compagnie du SaintSacrament. Dit was een geheime katholieke vereniging, sterk verbonden met de dévots. Ook Brion zelf werd tot de dévots gerekend.449 De markies van Fargis, een vertrouweling van Gaston, werd eveneens als een dévot beschouwd.450 Hoewel we minder gegevens hebben over de entourage van Maria de Medici, lijkt haar entourage toch heel wat meer dévots te hebben bevat. Maria de Medici was immers veel sterker gelinkt aan de dévots en hun gedachtegoed dan Gaston. De pamfletten geschreven in haar naam, zijn ook sterk doordrongen van deze ideeën, hoewel de schrijver, Mathieu de Morgues, zelf niet tot de dévots kan gerekend worden.451 Dit in tegenstelling tot haar biechtvader, vader Suffren, en haar vertrouweling Chanteloube. Haar afgevaardigde bij de Spaanse koning, Louis de Rochechouart, de graaf van Maure, werd door de protestantse schrijver Gédéon de TallemantRéaux omschreven als “une espèce de dévot”.452 Nicolas Goulas ten slotte, vermeldde dat enkele dienaars van Maria de Medici, die Gaston vergezelden op zijn campagne naar Frankrijk, zich wreekten op diegenen die hun vriend Louis de Marillac ter dood veroordeeld hadden, door hun huizen in brand te steken.453 Louis de Marillac was na de Journée des Dupes aangehouden, en op 10 mei 1632 onthoofd te Parijs nadat hij veroordeeld was door een buitengewone commissie, samengesteld door Richelieu.454 Louis de Marillac was de broer van Michel de Marillac, en behoorde zelf ook tot het kamp van de dévots. Het lijkt dus aannemelijk dat de aanhangers van Louis die naar Brussel waren gevlucht, tot de dévots kunnen gerekend worden. Harde bewijzen voor deze veronderstelling hebben we echter niet. Het verzet tegen Richelieu werd echter niet enkel gebaseerd op de ideeën van de dévots. Van alle leden van de entourages, kennen we de politieke denkbeelden van Claude de Bourdeille, hertog van Montrésor, het best. Kort na de terugkeer van Gaston naar Frankrijk was Puylaurens gearresteerd, op 14 februari 1635, en opgesloten in het kasteel van Vincennes, waar hij in juli 1635 stierf. Montrésor volgde Puylaurens op als favori van Gaston, en verzamelde een
449
G. Dethan, La vie de Gaston d’Orléans, p. 123.
450
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 152.
451
Zie S. – H. Lim, ‘Mathieu de Morgues, Bon Français ou Bon catholique ?’, in: Dix-septième siècle, 213 (2001),
4, pp. 655 – 672. 452
G. Tallemant des Réaux, Historiettes, deel 1, p. 522.
453
N. Goulas, Mémoires, p. 172.
454
Voor uit uitstekende analyse van het proces, zie P. de Vaissière, Un Grand Procès sous Richelieu. L’Affaire du
Maréchal de Marillac (1630 – 1632), Parijs, 1924.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
89
groepje tegenstanders van Richelieu rond zich.455 Een aanzienlijk aantal van hen had Gaston ook naar Brussel gevolgd: de graven van Brion, Briançon, La Rochepot, Aubijoux, Fiesque; Pierre d’Espinay en de heer van Wailly.456 Montrésor baseerde zijn verzet tegen Richelieu op het traditionele argument tegen de favori – misbruik van de koninklijke prerogatieven om zijn eigen macht te vergroten – maar combineerde dit met de wens naar een herstel van de traditionele monarchie. Volgens Montrésor had de koning steeds in samenspraak met de adel en de Staten-Generaal geregeerd, tot die door Richelieu aan de kant waren geschoven. Dit was gebeurd ten nadele van het land, en moest dus rechtgetrokken worden.457 In hoeverre Montrésor, en de andere edelen, deze ideeën ook al koesterden toen ze in Brussel verbleven, is onduidelijk. Het lijkt echter aannemelijk dat zeker Montrésor die ideeën al voorstond in Brussel, maar dat er pas melding van werd gemaakt als hijzelf op de voorgrond kwam.
3.2.4. Besluit De drie hierboven vermelde redenen – cliëntschap; persoonlijk gewin, in meer of mindere mate gekoppeld aan rancune; en andere ideeën – lijken de voornaamste redenen te zijn geweest waarom men Maria de Medici en Gaston d’Orléans volgde naar Brussel. Maar deze redenen sloten elkaar niet uit. Personen die om ideologische redenen tegen Richelieu gekant waren, kunnen ook nog andere redenen gehad hebben om Gaston te volgen. De markies van Fargis bijvoorbeeld behoorde zelf tot de dévots, maar zijn vrouw had eerder persoonlijke redenen om Gaston te volgen. Wegens intriges tegen Richelieu was ze immers uit de hofhouding van Anna van Oostenrijk gezet. Renée de Lorraine, hertogin van Ognano, was een van de raadgeefsters van Maria de Medici, en volgde haar naar Brussel. Maar niet alleen het feit dat ze tot haar hofhouding behoorde, lijkt die keuze te hebben gemotiveerd. De hertogin was door Richelieu van het hof verwijderd na de Journée des Dupes, en hoopte wellicht terug te kunnen in dienst van Maria de Medici. Bovendien behoorde ze tot het huis van Guise, waarvan vele leden na de
455
Nicolas Goulas vertelt hoe er twee groepen ontstonden in de entourage van Gaston d’Orléans: enerzijds de
cardinalistes rond Chavigny, en anderzijds de anti-cardinalistes rond Montrésor. N. Goulas, Mémoires, p. 278. 456
Erasme de Daillon, graaf van Briançon; Charles d’Angennes, graaf van La Rochepot; Graaf François-Jacques
d’Aubijoux; de graaf van Fiesque; Pierre, sire van Espinay en Charles-Marie de Hallwyn, heer van Wailly waren Gaston ook al gevolgd naar Brussel. Van één lid van de groep rond Montrésor, Louis d’Astarac, burggraaf van Fontrailles, hebben we geen bewijs dat hij zich ook in Brussel heeft bevonden. 457
Voor de ideeën van Montrésor, zie J. – M. Constant, Les conjurateurs, pp. 105 – 120 en A. Jouanna, Le devoir
de révolte, pp. 257 – 262.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
90
Journée des Dupes in ongenade waren gevallen;458 en had ze verschillende verwanten in de entourages van Gaston en zijn moeder.459 Maria de Medicis biechtvader ten slotte, vader Suffren, behoorde tot de dévots, maar lijkt bovenal een toegewijd officier te zijn geweest. Het is duidelijk geworden dat Gastons entourage niet enkel bestond uit “jonge zotten, die niet met lege handen wilden terugkeren naar Frankrijk”. Zijn entourage bestond inderdaad voor een deel uit personen die eigen voordeel wilden halen uit Gastons vlucht, maar zo zaten er ook tallozen in Maria de Medicis entourage. Bovendien waren bepaalde leden van Gastons entourage ook tegen Richelieu gekant omwille van zijn ideeën, of volgden ze Gaston omdat ze zijn patronaat niet wilden verliezen. Toegegeven, het is soms moeilijk onderscheid te maken tussen mensen die Gaston volgden om zijn patronaat – en de daaraan verbonden mogelijkheden tot financiële en sociale vooruitgang – niet te verliezen; en de mensen die “niet met lege handen terugwilden naar Frankrijk”. Het belangrijkste verschil is dat patronage de hoop inhield op vooruitgang op lange of middellange termijn, terwijl anderen meteen specifieke voordelen wilden halen uit hun vlucht. Léonard Goulas streefde geen kardinaalstitel, of hertogdom na, en bleef steeds op de achtergrond, maar slaagde er in, in de 34 jaar die hij in dienst van Gaston doorbracht, een aardig fortuin te verwerven.460 Ook andere cliënten, zoals Louis Barbier, bekend als de abt van la Rivière, vergaarden op lange termijn een heel fortuin in dienst van Gaston.461 Als er al meer ambitieuzen in de entourage van Gaston zaten – dit lijkt zo te zijn, maar bij gebrek aan gegevens over de entourage van Maria de Medici is het moeilijk hier sluitende antwoorden op te geven – valt dit te verklaren door zijn status als troonopvolger. De ziekelijke Lodewijk XIII in gedachten was het niet ondenkbaar dat Gaston op korte termijn koning van Frankrijk zou worden. Ambitieuzen waren in zijn entourage dus op hun plaats. Als de entourage van Maria de Medici inderdaad meer dévots bevatte – opnieuw is het moeilijk hier sluitende antwoorden op te geven – kan dit verklaard worden omdat ze veel sterker dan Gaston
458
S. – H. Lim, La pensée politique, p. 197.
459
De hertogin van Ognano was verwant aan de hertog van Elbeuf, een ander lid van het huis van Guise; en aan de
hertog van Rouannez, via diens vrouw, de zus van Elbeuf. Verder was ze vergezeld door haar zoon. 460
S. Kettering, ‘The household service’, p. 82. Léonard Goulas maakte vele investeringen, kocht het kasteel van
Ferrières-en-Brie, en woonde in een rijk ingericht hotel in de Marais, waar hij twee maal per week recepties gaf. Hij moet ongeveer tussen 25.000 en 30.000 pond per jaar als toelage gekregen hebben. 461
T. de Morembert, ‘Louis Barbier de la Rivière’, in: Dictionnaire de Biographie Française, V, Parijs, 1951, p.
343. Louis Barbier was van volkse komaf, maar werd dankzij Gastons patronage uiteindelijk lid van de koninklijke raad, bisschop van Langres en hertog.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
91
gelinkt was aan de dévots, en hun gedachtegoed. Maar zowel dévots als ambitieuzen kwamen in beide entourages voor.
3.3 Spanningen binnen en tussen de entourages Hofhoudingen van hoge edelen of leden van de koninklijke familie bestonden uit meerdere facties, verenigd rond bepaalde belangen. Dit was ook het geval bij de entourages van Gaston en zijn moeder. Deze facties streden om de aandacht en de gunst van Gaston of Maria de Medici, en kwamen daarbij geregeld met elkaar in botsing.
3.3.1. Spanningen binnen Maria de Medicis entourage voor de nederlaag te Castelnaudary Toen Maria de Medici aankwam in de Spaanse Nederlanden, werd ze slechts vergezeld door een klein aantal personen. Al snel kwamen heel wat mensen haar echter vervoegen, waaronder de markies de la Vieuville. Deze ontpopte zich tot de belangrijkste van haar volgelingen. Toen Aytona Maria de Medici vroeg een tussenpersoon aan te stellen voor de contacten met de Brusselse regering, koos ze de la Vieuville, diegene die ze het meest vertrouwde.462 De la Vieuvilles positie werd echter aangetast van zodra Chanteloube zich eind augustus 1631 aansloot bij Maria de Medici.463 Aanvankelijk was Chanteloube Gaston gevolgd naar Lotharingen, maar hij was naar Brussel gekomen toe hij hoorde dat Maria de Medici daar een toevlucht had gezocht. Chanteloube verzamelde al snel “een verzameling heethoofden” rond zich,464 en wist zich op te werken tot de belangrijkste raadgever van Maria de Medici. Begin oktober al merkte Gerbier op dat “Chanteloube a tellement pris siege en l’esprit de la royne, ou nul que lui ne reside”.465 Dit zorgde voor heel wat conflicten, onder andere tussen de la Vieuville en Chanteloube.466 De machtsstrijd werd beslist in het voordeel van Chanteloube, en begin november kreeg de markies het bevel Brussel te verlaten. Gaston kon verkrijgen dat hij 462
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 78.
463
N. Goulas, Mémoires, p. 123. Gazette, 1632, 5 september 1631, p. 2, vermeldde dat Chanteloube op 24 augustus
1631 arriveerde te Brussel. BMB, CC, 67, f. 83, 26 augustus, vermeldt dat Chanteloube op 26 augustus aankwam. Dit ontkracht de stelling van Donald A. Bailey, die hiermee Hector de Backer en Gustave Fagniez volgde, dat Chanteloube samen met Maria de Medici in de Zuidelijke Nederlanden was aangekomen. D. A. Bailey, ‘The pamphlets of Mathieu de Morgues, Marie de Medici, Gaston d’Orleans and Jacques Chanteloube: a bibliography of holdings in selected Belgian libraries’, in: Archives et Bibliothèques de Belgique, LII (1981), p. 5. 464
Gerbier aan Dorchester, 6 november 1631 (NA, SP, 77/20, f. 191).
465
Gerbier aan Dorchester, 10 oktober 1631 (NA, SP, 77/20, f. 169).
466
Gazette, 1632, 31 oktober 1631, p. 3; Lagonissa aan Barberini, 25 oktober 1631 (L. Van Meerbeeck,
Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 301).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
92
naar Brussel terug mocht keren,467 maar terug in Maria de Medicis dienst zou hij nooit meer komen. In januari 1632 vermeldde de Gazette dat de markies Maria de Medici niet langer zag.468 Wat de verdere periode tussen de ongenade van de la Vieuville, en de nederlaag van Gaston te Castelnaudary betreft, hebben we bijna geen informatie over eventuele conflicten in Maria de Medicis entourage. Dit betekent wellicht dat de spanningen daalden nu de machtsstrijd aan de top was beslecht in het voordeel van Chanteloube. We hebben slechts weet van één conflict. De Gazette schreef op 29 juli 1632 dat de baron van Guesprez, een volgeling van Maria de Medici, ermee gedreigd had Chanteloube uit het raam te gooien. Hij verdacht hem ervan het ambt van capitaine de la compagnie de gendarmes te willen opeisen, een ambt waar Guesprez zelf op aasde.469 Voor zover we weten, was dit het enige conflict in Maria de Medicis entourage na het vertrek van de la Vieuville.
3.3.2. Spanningen binnen Gastons entourage voor de nederlaag te Castelnaudary Jean-Marie Constant had gelijk wanneer hij zei dat onder Gastons raadgevers, “l’éventail des opinions etait fort large”.470 Gastons entourage kende verschillende sterke figuren, die elk hun eigen belangen verdedigden. Op het moment van Gastons vlucht naar Orléans en Lotharingen, waren Puylaurens en Le Coigneux de belangrijkste raadgevers van Gaston. Beiden waren voorstander van Gastons vlucht, maar waren het oneens over de strategie die daarna moest gevolgd worden. Le Coigneux wilde Richelieu door de vlucht dwingen onderhandelingen op te starten, omdat hij ervan overtuigd was dat de kardinaal niet én met Gaston én met zijn moeder overhoop wilde liggen.471 Zoals hierboven gezien, waren ook Bellegarde, en waarschijnlijk Rouannez, voor een onderhandelde verzoening. Op die manier hoopten ze immers gunsten in de wacht te slepen. Deze groep was gekant tegen de plannen van het Lotharingse hof om Marguerite de Lorraine-Vaudémont, de zus van Karel IV, te huwen aan Gaston. Ze waren er van overtuigd dat dit een verzoening enorm zou bemoeilijken.472 Puylaurens was echter wel een voorstander van het huwelijk. Een huwelijk zou een verzoening inderdaad erg bemoeilijken, wat de militaire confrontatie waarschijnlijker zou maken. De kans was groot dat Richelieu zou 467
Gerbier aan Dorchester, 6 november 1631 (NA, SP, 77/20, f. 191).
468
Gazette, 1633, 31 januari 1632, p. 58.
469
Gazette, 1633, 29 juli 1632, p. 306.
470
J. – M. Constant, Les conjurateurs, p. 150.
471
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 583.
472
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 589; N. Goulas, Mémoires, p. 119.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
93
moeten aftreden na een succesvolle militaire campagne van Gaston, waardoor deze Richelieus plaats zou kunnen innemen. Als belangrijkste raadgever van Gaston zou Puylaurens hier uiteraard voordeel uit halen. Hij werd gesteund door de prinses van Pfalzburg, de zus van Marguerite, en door Karel II de Lorraine (1596 – 1657), hertog van Elbeuf.473 Deze laatste was een verwant van het huis van Lotharingen, en zou een telg uit die dynastie uiteraard graag als koningin van Frankrijk zien. Ze waren van mening dat het makkelijker was het huwelijk van Gaston en Marguerite te doen aanvaarden na een militaire overwinning, vanuit een sterke positie, dan het gewoon als voorwaarde te stellen bij verzoeningsonderhandelingen. De tegenstelling tussen de twee belangengroepen leidde in januari 1632 tot meerdere duels in de entourage van Gaston.474 De groep rond Puylaurens slaagde erin Gaston te overtuigen Frankrijk binnen te vallen, waarop Rouannez en Bellegarde besloten niet mee te gaan naar Brussel. Le Coigneux, en zijn vertrouweling Monsigot, gingen wel mee, maar werden in januari 1632 in Luxemburg door Gaston uit zijn entourage verwijderd.475 Eens deze groep verwijderd was, vinden we weinig of geen sporen meer terug van verdere onlusten in Gastons entourage. Alle neuzen waren in dezelfde richting gedraaid, en men bereidde zich voor om Frankrijk binnen te vallen.
3.3.3 Spanningen tussen de entourages voor de nederlaag te Castelnaudary De contacten tussen Gaston en zijn moeder, en hun respectievelijke entourages, waren goed. Toen Gaston nog in Lotharingen verbleef, bezochten meerdere leden van zijn entourage Maria de Medici, en sommigen bleven geruime tijd.476 Toen Gaston uiteindelijk in de Nederlanden aankwam, was Maria de Medici volgens Nicolas Goulas verrukt hem te zien.477 Toch zijn er sporen van wantrouwen tussen de entourages. Philippe Chifflet schreef op 29 januari 1632 dat Maria de Medici Isabella bezocht, terwijl die een onderhoud had met Gaston. Deze laatste praatte niet over zaken zolang Maria de Medici zich bij hen bevond. Ferdinand d’Andelot, de 473
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 590.
474
Mercure François, XVIII (1633), p. 19; ‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 590.
475
N. Goulas, Mémoires, p. 165; ‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 590.
476
Antoine de Bourbon (1607 – 1632), graaf van Moret en halfbroer van Gaston, kwam eind augustus 1631 bij
Maria de Medici toe, vanwege Gaston, en volgens Lagonissa was hij eind november 1631 nog steeds te Brussel. Lagonissa aan Barberini, 22 november 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 307). Op 13 december 1631 schreef Lagonissa dat meerdere leden van Gastons entourage die zich bij Maria de Medici bevonden, terug waren gekeerd naar Gaston. Lagonissa aan Barberini, 13 december 1631 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, p. 312). 477
N. Goulas, Mémoires, p. 168.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
94
eerste hofmeester van Isabella, was hierover ten zeerste verbaasd, en vroeg Isabella naar de reden. De infanta antwoordde dat Gaston vreesde dat Maria de Medici alles zou doorvertellen aan Chanteloube.478 Dit wijst op een wantrouwen tussen beide entourages, waarbij de één liever niet had, dat de ander op de hoogte was van zijn onderhandelingen met Spanje. Verder lijkt het contact tussen de entourages goed te zijn verlopen. De enige valse noot waren enkele duels tussen leden van de verschillende entourages, in de eerste week van mei. De Gazette meldde dat die week verliep in “jalouzies, querelles & duels”.479 De reden hiervoor was misschien het feit dat de volgelingen van Gaston op het punt stonden ten strijde te trekken tegen Frankrijk, wat hen wellicht gunsten zou opleveren, terwijl de volgelingen van Maria de Medici in Brussel zouden moeten afwachten.480
3.3.4. Spanningen tussen de entourages na de nederlaag te Castelnaudary Toen Maria de Medici vernam dat Gaston zich had verzoend met Lodewijk XIII, zonder haar in het verdrag te betrekken, was ze zeer teleurgesteld. Het valt dan ook te begrijpen dat ze haar plannen om naar Mechelen te gaan niet uitstelde, toen ze hoorde dat Gaston opnieuw naar Brussel op komst was.481 Eens aangekomen in de Zuidelijke Nederlanden, ging Gaston zijn moeder meteen bezoeken. Hij kon haar echter niet overhalen opnieuw naar Brussel te komen. De nuntius vermeldde dat de contacten tussen Maria de Medici en haar zoon gespannen waren, omdat ze hem verweet haar eer te hebben geschonden door zich zonder haar te verzoenen.482 Gaston bleef zijn moeder met regelmatige tussenpozen bezoeken, maar kon haar niet overtuigen terug naar Brussel te komen. Ze keerde pas terug, kort nadat Gaston haar op de hoogte had gebracht van het feit dat hij de onderhandelingen met Richelieu had geopend. Op 21 juni 1633 kwam ze te 478
BMB, CC, 96, f. 197 v°, 29 januari 1632.
479
Gazette, 1633, 7 mei 1632, p. 190; BMB, CC, 67, f. 86. Ook Philippe Chifflet vermeldde de gevechten. BMB,
CC, 96, f. 208, 3 mei 1632. 480
Toch volgden enkele van Maria de Medicis volgelingen Gaston naar Frankrijk. In Dijon waren zij
verantwoordelijk voor het in brand steken van de huizen van de rechters van Louis de Marillac. N. Goulas, Mémoires, p. 172. De meeste leden van Maria de Medicis entourage lijken echter in Brussel te zijn gebleven. 481
Maria de Medici was al sinds eind september van plan naar Mechelen te gaan. Philippe Chifflet aan Bagno, 21
september 1632 (B. de Meester de Ravestein, Lettres de Philippe et de Jean Chifflet, p. 170). Maria de Medici vertrok echter pas op 20 november 1632, terwijl een boodschapper haar op 16 november het nieuws van Gastons komst was komen melden. BMB, CC, f. 215 – f. 215 v°, 16 november 1632. 482
Lagonissa aan Barberini, 30 november 1632 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de
Lagonissa, p. 386).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
95
Brussel aan.483 Ze besefte immers dat haar kansen op een terugkeer naar Frankrijk serieus zouden slinken, als Gaston zonder haar zou terugkeren. Gaston beloofde haar bij de onderhandelingen te betrekken, maar brak deze belofte al snel onder druk van Puylaurens en de markies van Fargis. Dit stuitte op groot protest van de groep rond Maria de Medici, en de koningin-moeder zelf drong er bij Filips IV op aan Puylaurens uit de entourage van Gaston te verwijderen.484 Eind september 1633 had Maria de Medici aan Puylaurens laten vragen of hij een document wou ondertekenen waarin hij beloofde Gaston geen verdrag te laten sluiten zonder zijn moeder erin te betrekken. Puylaurens had geantwoord dat als Lodewijk XIII alleen met Gaston wilde onderhandelen, hij dit niet zou weigeren.485 Maria de Medici was hierdoor zwaar beledigd.486 Ook haar entourage keerde zich tegen Puylaurens en Fargis.487 Als Gaston alleen zou onderhandelen, werd de kans immers wel heel klein dat de leden van haar entourage nog voordeel konden behalen uit hun vlucht. Zoals gezien probeerde Maria de Medici dan ook de onderhandelingen van Gaston te kelderen, ondermeer door Karel IV op de hoogte te brengen van Gastons intenties. Ook de komst van Gastons vrouw, Marguerite de Lorraine-Vaudémont, in september 1633, greep ze aan om de onderhandelingen tussen Gaston en Lodewijk XIII te dwarsbomen. Ze behandelde Marguerite uitstekend, en noemde haar zelfs haar dochter.488 Bovendien drong ze er bij Gaston op aan om de vorsten van Savoie, Engeland en Spanje op de hoogte te brengen van zijn huwelijk.489 Daarnaast schreef ze de beste advocaten in Frankrijk aan, om de geldigheid van Gastons huwelijk te verdedigen.490 Op deze manier hoopte ze de onderhandelingen van Gaston te verbreken; Lodewijk XIII was immers fel gekant tegen het huwelijk. Als Gaston openlijk de geldigheid van zijn huwelijk zou onderstrepen, zou een verzoening ernstig bemoeilijkt worden. Tegelijkertijd probeerde Maria de Medici Puylaurens zwart te maken bij Gaston.491
483
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 316.
484
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 326.
485
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 365.
486
Lagonissa aan Barberini, 29 november 1633 (L. Van Meerbeeck, Correspondance du nonce Fabio de
Lagonissa, p. 450). 487
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 316.
488
Henrard, Marie de Médicis, p. 341.
489
Gerbier aan Coke, 11 november 1633 en 19 november (NA, SP, 77/23, f. 422; f. 433).
490
Gerbier aan Coke, 6 januari 1634 (NA, SP, 77/23, f. 497).
491
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 379.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
96
Isabella was op de hoogte van de onenigheid tussen de entourages, en probeerde een verzoening te bereiken. Op haar sterfbed herinnerde ze Gaston aan de liefde die hij verschuldigd was aan zijn moeder.492 Deze laatste poging om de spanningen tussen de entourages te ontmijnen, draaide echter op niets uit. Integendeel, de situatie escaleerde.493 Begin januari 1634 kreeg een dienaar van Le Sec, de secretaris van Maria de Medici, het aan de stok met één van de wachten van Gaston, die vroeger de markies van Fargis had gediend. De zoon van die laatste, de graaf van La Rochepot, verweet Le Sec dat hij hier geen excuses voor had gestuurd. Daarop daagde Heurtaut, gentilhomme van Maria de Medici, de markies van Fargis uit in naam van Le Sec. Het kwam tot een handgemeen, waarbij Fargis dodelijk gewond geraakte. Heurtaut vluchtte naar de woonst van Maria de Medici, die ermee instemde hem te beschermen. Gaston was woedend, en vroeg om de uitlevering van Heurtaut. Maria de Medici vroeg de steun van Aytona, de interim-gouverneur, maar die weigerde tussen te komen. De koningin-moeder besloot Heurtaut dan maar uit te leveren aan Aytona, zodat Gaston hem niet met geweld zou komen weghalen.494 Gaston was zo verontwaardigd dat hij besloot de markiezin van Fargis tot dame d’honneur van zijn vrouw te benoemen. Hij had dit al bij Marguerites aankomst in Brussel willen doen, in september 1633, maar wegens fel protest van Maria de Medici had hij daar toen van afgezien.495 Op 23 januari 1634 bracht Gaston zijn moeder op de hoogte van zijn beslissing, wat de onenigheid ten top dreef.496 De escalatie lijkt veel te maken te hebben gehad met de dood van Isabella, die door haar bemiddeling veel conflicten had weten te bezweren.497 Aytona slaagde hier minder in. Vanaf dat moment leefden de twee hoven grotendeels naast elkaar. De entourages waren echter geen monolithische blokken, en bestonden uit verschillende facties. De meerderheid van Gastons volgelingen was voor een verzoening met Lodewijk XIII, maar de hertog van Elbeuf en zijn aanhangers waren hier sterk tegen gekant. De hertog behoorde immers tot het huis van Lotharingen, en vond dat de onderhandelingen ingingen tegen de belangen van die dynastie. 492
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 365.
493
Zij bijlage 5 voor een overzicht van alle duels tussen de Fransen.
494
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 396; Gazette, 1635, 20 januari 1634, p. 31; BMB, CC, 179, f. 4, januari 1634;
‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’, p. 600. 495
De markiezin van Fargis had immers geen onbesproken levenswandel, en Maria de Medici vond zo iemand
ongeschikt om dame d’honneur te zijn van haar schoondochter. 496
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 398; BMB, CC, 179, f. 5, januari 1634.
497
Na de aanstelling van de markiezin van Fargis als eredame van Gastons vrouw, riep Maria de Medici uit dat
men haar nooit zo had durven te behandelen als Isabella nog in leven was geweest. Gerbier aan Coke, 27 januari 1634 (NA, SP, 77/24, f. 17).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
97
Om die reden beschouwden de entourage van Maria de Medici en de groep rond de hertog van Elbeuf elkaar als bondgenoten, en was Elbeuf zowat de enige van Gastons vertrouwelingen die Maria de Medici bleef bezoeken.498 Op 3 mei 1634 vond een incident plaats dat de spanningen tussen de entourages nog zou opdrijven. Op die dag werd Puylaurens beschoten toen hij de trappen van het aartshertogelijk paleis opging. Hij en zijn twee metgezellen werden slechts lichtgewond, en overleefden de aanslag. De impopulariteit van Puylaurens bracht met zich mee dat er heel wat kandidaat-daders waren. De Brusselse regering werd verdacht, omdat Puylaurens onderhandelde over een terugkeer, en men Gaston dus niet meer zou kunnen gebruiken tegen Frankrijk. Omgekeerd werd ook de Franse regering met de vinger gewezen, omdat men dacht dat die zo wantrouwen had willen zaaien tussen de Spanjaarden en de vluchtelingen. Ook de Zuid-Nederlandse adel werd tot de mogelijke opdrachtgevers gerekend, omdat er in die kringen ergernis bestond over Puylaurens geflirt met de dochters van de prinses van Chimay. Het meest verdacht waren echter Maria de Medicis entourage, met Chanteloube op kop; en de hertog van Elbeuf.499 Het hek was vanaf dat moment helemaal van de dam. De entourage van Maria de Medici stond met getrokken messen tegenover die van Gaston. Deze laatste bezocht zijn moeder niet meer, en verbood zijn vrouw Maria de Medici nog langer te op te zoeken.500 De heer van Lannoy, een van Gastons volgelingen, werd op vraag van Maria de Medici opgesloten omdat hij een van haar volgelingen een verrader had genoemd.501 De spanningen tussen de entourages en die binnen de entourages liepen in elkaar over toen de hertog van Elbeuf zich aansloot bij de groep rond Maria de Medici. Puylaurens had Elbeuf laten uitdagen tot een duel, omdat hij hem ervan verdacht de aanslag georganiseerd te hebben. Elbeuf had zich beklaagd bij Gaston, maar die had zich onverschillig opgesteld. Hierop was Elbeuf overgestapt naar de entourage van Maria de Medici, die beloofde hem tegen iedereen te beschermen.502 Op 23 mei ging Maria de Medici naar Antwerpen, en Elbeuf volgde haar met zijn bedienden. Dit betekende echter niet dat de spanningen verminderden. Op 28 mei daagde Elbeuf Puylaurens uit tot een duel, met elk drie secondanten. Puylaurens zegde toe, maar de zaak werd ontdekt, en Gaston verhinderde het duel.503 Ondertussen was de affaire met Heurtaut ook weer naar bovengekomen. Een neef van 498
Gerbier aan Coke, 3 maart 1634 (NA, SP, 77/24, f. 75).
499
N. Goulas, Mémoires, p. 240; C. de Bourdeille, ‘Mémoires’, p. 190 ; BMB, CC, 179, f. 18, mei 1634.
500
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 431.
501
BMB, CC, 179, f. 18, mei 1634.
502
Gazette, 1635, 13 mei 1634, p. 198.
503
BMB, CC, 179, f. 21 v°, 28 mei 1634; Gazette, 1635, 3 juni 1634, p. 234.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
98
de markies van Fargis had Heurtaut uitgedaagd tot een duel, en daar het leven bij gelaten.504 Dit goot nog eens olie op het vuur, en begin juni probeerden Puylaurens en Elbeuf elk met negen secondanten tegen elkaar te duelleren.505 Het was uiteindelijk prins Thomas die er begin juni in slaagde Elbeuf en Puylaurens te verzoenen.506 Enkele dagen later, op 17 juni, bezocht Gaston zijn moeder voor het eerst sinds lang.507 Begin juni werd bekend dat Gaston een alliantieverdrag had getekend met Spanje, en zijn onderhandelingen met Frankrijk verbroken had.508 Wellicht was dit de reden voor de toenadering. De belangen van Lotharingen leken veiliggesteld, en ook Maria de Medici leek niet te moeten vrezen alleen te worden achtergelaten. Zolang Gaston van plan leek ten strijde te trekken tegen Frankrijk, en daarvoor de nodige troepen lichtte, lijkt de relatie tussen de entourages zich te hebben gestabiliseerd. Voor zover we weten vond er in juni verder geen duel meer plaats tussen leden van de entourages. Maar vanaf begin juli ging het gerucht de ronde dat Gaston de onderhandelingen met zijn broer opnieuw had opgenomen.509 De spanningen namen opnieuw toe, en er vond een duel plaats tussen een aanhanger van de hertog van Elbeuf, en Coudray-Montpensier, de verwant van Puylaurens. Beiden werden bijgestaan door twee secondanten, maar niemand geraakte gewond.510 De onderhandelingen verliepen echter in het grootste geheim, en het bleef lang onduidelijk of ze werkelijk plaatsvonden. Bovendien bleef Puylaurens tot in september aandringen op geld om troepen te lichten.511 Door deze onduidelijkheid bleven de spanningen wellicht beperkt. In augustus vierde Maria de Medici haar naamdag met een festijn, waarbij ook Gaston van de partij was.512 Toch namen de spanningen toe, en begin oktober kreeg Puylaurens het bericht dat er opnieuw een aanslag op hem werd voorbereid.513 Gastons vlucht zou dit verhinderen.
504
BMB, CC, 179, f. 22 v°, juni 1634; Gazette, 1635, 10 juni 1634, p. 246.
505
BMB, CC, 179, f. 22 v°, juni 1634.
506
Gazette, 1635, 10 juni 1634, p. 247.
507
BMB, CC, 179, f. 28, juni 1634; Gazette, 1635, 24 juni 1634, p. 266.
508
BMB, CC, 179, f. 22 v°, 3 juni 1634; Gerbier aan Coke, 2 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 231); BMB, CC, 179, f.
22 v°. 509
Gerbier aan Coke, 7 juli 1634 (NA, SP, 77/24, f. 286).
510
Gazette, 1635, 8 juli 1634, p. 286; Gerbier aan Coke, 7 juli 1634 (NA, SP, 77/24, f. 286).
511
Gerbier aan Coke, 9 september 1634 (NA, SP, 77/24, f. 351 v°).
512
BMB, CC, 179, f. 33, 17 augustus 1634.
513
Gerbier aan Coke, 13 oktober 1634 (NA, SP, 77/24, f. 391).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
99
3.3.5 Spanningen binnen Gastons entourage na de nederlaag te Castelnaudary Na de terugkeer van Gaston naar Brussel, was de eendracht in zijn entourage ver te zoeken. Gastons hof bestond uit verschillende facties, die elk hun eigen belangen verdedigden. De twee duidelijkste, en meest welomlijnde facties waren die rond Puylaurens en de markies van Fargis, en die rond de hertog van Elbeuf. Puylaurens werd vooral gedreven door eigenbelang. Als favori van lage afkomst was zijn grootste zorg via Gaston financieel en sociaal vooruit te komen.514 Vrij snel na de terugkeer van Gaston naar Brussel, startte hij onderhandelingen met Frankrijk op.515 Toen deze onderhandelingen afsprongen, stelde hij voor de Nederlanden te verlaten en naar Spanje te gaan.516 Dit zorgde voor heel wat protest bij de meerderheid van de Fransen. Zij hielden Gaston voor dat dit zoveel zou betekenen als verzaken aan zijn erfenis. Het was dus niet alleen in zijn, maar ook in hun belang dat hij in de Nederlanden zou blijven. Ook Puylaurens lijkt dit beseft te hebben, en in juni 1633 startte hij opnieuw onderhandelingen met Frankrijk op. Hij was bereid Gaston te overtuigen zijn huwelijk te ontbinden, als dat de prijs was voor een lucratieve verzoening.517 Marguerites komst in september 1633 stuurde zijn plannen dan ook grondig in de war. Al zeer snel ontstond er onenigheid tussen de hertog van Elbeuf, en zijn aanhangers, en de groep rond Puylaurens.518 In tegenstelling tot die van Puylaurens, waren Elbeufs belangen eerder dynastiek, en beschermde hij de belangen van het huis van Lotharingen. Hij was al snel van mening dat Puylaurens die niet langer verdedigde, en verzette zich hevig tegen Puylaurens’ plannen om Gastons huwelijk te ontbinden.519 Hij drong er bij Gaston op aan een manifest te publiceren waarin hij zou wijzen op de geldigheid van zijn huwelijk.520 Tegelijkertijd probeerde hij de favori in diskrediet te brengen. In oktober 1633 vertelde Maria de Medici aan Gaston dat ze had horen vertellen dat Richelieu gezegd had dat men hem Gaston wilde ‘verkopen’, maar dat hij er deze keer zeker van wou zijn dat hij hem niet opnieuw zou moeten kopen. Gaston had beledigd geantwoord dat hij geen kind was dat zo gemakkelijk te verkopen was, maar Elbeuf
514
T. Osborne, ‘«Chimeres, monopoles and stratagems»’, p. 163.
515
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 307.
516
Gerbier aan Coke, 23 februari 1633 (NA, SP, 77/23, f. 56).
517
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 335; Gerbier aan Coke, 9 september; 4 november 1633 (NA, SP, 77/23, f. 315
v°; f. 411). 518
Gazette, 1633, 17 december 1632, p. 518; Gerbier aan Coke, 5 maart 1633 (NA, SP, 77/23, f. 85).
519
N. Goulas, Mémoires, p. 210; Gerbier aan Coke, 19 november 1633 (NA, SP, 77/23, f. 433 v°).
520
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 371.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
100
had opgemerkt dat Puylaurens en Le Coigneux destijds wel heel wat geld gekregen hadden na Gastons eerste vlucht naar Lotharingen.521 Een vrij omvangrijke groep Fransen wilde terug naar Frankrijk, zonder tot één van de twee bovengenoemde groepen te behoren. Ze konden zich wel tijdelijk bij één van de twee facties aansluiten, als ze vonden dat die hun belangen verdedigde. In de zomer van 1633 bijvoorbeeld vreesde een deel van Gastons volgelingen dat Puylaurens hen buiten de onderhandelingen zou houden,522 en verkoos men Elbeuf als raadgever van Gaston.523 Dit betekende echter allerminst dat men tegen de onderhandelingen op zich was. Gerbier merkte in juli 1633 op dat de Fransen hoopten op de goede afloop van de onderhandelingen.524 Nicolas Goulas schreef een aantal keer dat de meeste Fransen hoopten op een verzoening. Montrésor vermeldde dat Gaston na de komst van Marguerite deed uitschijnen dat de onderhandelingen nog steeds liepen, terwijl die eigenlijk al afgesprongen waren, om te verhinderen dat bepaalde van zijn dienaars ervandoor zouden gaan als ze dachten dat er geen hoop was op een verzoening.525 Toch keerden er van tijd tot tijd hovelingen van Gaston terug naar Frankrijk, omdat ze de kans op een verzoening zeer klein inschatten.526 De financiële nood waar heel wat vluchtelingen mee te maken kregen, zal zeker meegespeeld hebben in die beslissing.527 De verschillende facties stonden steeds achterdochtig t.o.v. elkaar, en voortdurend werd gespeculeerd over wat de andere groepen van plan waren. Zolang Isabella in leven was, leidden de spanningen nooit tot geweld. In de periode tussen de terugkeer van Gaston naar Brussel, en Isabellas dood in december 1633, vonden er voor zover we weten slechts twee duels plaats
521
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 379. Gerbier vermeldde dat Elbeuf in maart 1633 impliceerde dat Puylaurens
geen goede dienaar was van Gaston. Gerbier aan Coke, 9 april 1633 (NA, SP, 77/23, f. 131). 522
Gerbier aan Coke, 29 juli 1633 (NA, SP, 77/23, f. 248). In januari 1634 moest Gaston zijn volgelingen nog eens
geruststellen, door te zeggen dat hij niemand zou achterlaten. Gerbier aan Coke, 27 januari 1634 (NA, SP, 77/23, f. 17). 523
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 325.
524
Gerbier aan Coke, 22 juli 1633, (NA, SP, 77/23, f. 242).
525
C. de Bourdeille, ‘Mémoires’, p. 186.
526
Gazette, 1634, 4 maart 1633, p. 103 vermeldde dat Gastons entourage elke dag kromp. Gazette, 1634, 5
augustus 1633, p. 331 vermeldde dat Gaston enkel nog door zijn officieren werd gediend. BMB, CC, 179, f. 24 v° vermeldde dat meerdere volgelingen van Gaston in juni 1634 terugkeerden naar Frankrijk, omdat ze dachten dat een verzoening er niet zou komen. 527
Nicolas Goulas vertelde dat de vluchtelingen hoopten dat Puylaurens na de aanslag op zijn leven terug naar
Frankrijk zou willen gaan. Ze begonnen immers krap te zitten. N. Goulas, Mémoires, pp. 241 – 242. Henri de Campion heeft het ook over het geldgebrek onder de volgelingen van Gaston. H. de Campion, Mémoires, p. 25.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
101
tussen leden van Gastons hofhouding.528 Geen van beide lijkt uitgelokt door te zijn door spanningen tussen de verschillende facties. Toch werd geweld overwogen. De heer van Clausel, één van Elbeufs volgelingen, stelde in juni 1633 in een brief aan Olivares voor om zich te ontdoen van Puylaurens.529 Spanje ging hier niet op in. Vanaf maart 1634 namen de spanningen tussen Puylaurens en Elbeuf echter weer toe. Gaston had verklaard dat zijn verzoening bijna rond was, en dat hij wat zijn huwelijk betrof, vertrouwde op het oordeel van de paus.530 Elbeuf vond dat het verdrag inging tegen de belangen van het huis van Lotharingen, en ging tekeer tegen Puylaurens. Op 20 april bezocht hij de Engelse resident, Balthasar Gerbier, en vroeg hem of hij asiel in Engeland zou krijgen als hij, door de eer van zijn dynastie te redden, gedwongen zou worden de Nederlanden te ontvluchten.531 Elbeuf was dus duidelijk bereid om drastische stappen te ondernemen om de belangen van Lotharingen te verdedigen. Rond die tijd vonden twee duels plaats tussen leden van Gastons hofhouding, maar we weten niet of die voortvloeiden uit de toegenomen spanning tussen Elbeuf en Puylaurens.532 Zoals gezien vond op 3 mei echter een aanslag plaats op Puylaurens. Het is nooit opgehelderd wie de aanslag bevolen had, maar Puylaurens verdacht de hertog van Elbeuf. De vraag om asiel lijkt dit vermoeden te bevestigen, en bovendien werd de mantel van één van Elbeufs aanhangers, de heer van Clausel, gevonden op de plaats van de misdaad. Clausel werd er dan ook algemeen van verdacht het schot gelost te hebben.533 Zoals gezien leidde dit alles tot een aantal uitdagingen tot duels tussen Elbeuf en zijn aanhangers, en die van Puylaurens. Het bleef echter niet bij uitdagingen. Op 31 mei duelleerden 6 van Gastons volgelingen met elkaar, om onbekende redenen.534 Na de aanslag wist Puylaurens niet wat te doen: de onderhandelingen met Lodewijk XIII voortzetten, of een alliantieverdrag met Spanje sluiten.535 Het werd dit laatste, wellicht uit angst voor een nieuwe aanslag. Gerbier vermeldde immers dat Puylaurens met Spanje onderhandelde 528
Gazette, 1634, 30 september 1633, p. 410 vermeldde dat twee leden van Gastons entourage duelleerden, elk met
een secondant, omdat de één de haren van de ander had verward. Gazette, 1634, 11 februari 1633, p. 70 vermeldde dat twee hovelingen van Gaston duelleerden, elk met een secondant. De reden werd niet vermeld, maar geen van hen kennen we als volgeling van Puylaurens of Elbeuf. 529
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 326.
530
Gerbier aan Coke, 10 maart 1634 (NA, SP, 77/24, f. 91).
531
Gerbier aan Coke, 21 april 1634 (NA, SP, 77/24, f. 152).
532
Gazette, 1635, 21 april 1634, p. 165; Gazette, 1635, 28 april 1634, p. 179.
533
Gerbier aan Coke, 9 september 1634; 26 februari 1635 (NA, SP, 77/24, f. 351 v°; 77/25, f. 10 v°).
534
Gazette, 1635, 3 juni 1634, p. 234.
535
Gerbier aan Coke, 19 mei 1634 (NA, SP, 77/24, f. 216).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
102
om tijd te winnen, en een nieuwe aanslag te vermijden.536 Nadat het verdrag gesloten was, zei de markies van Fargis dat alle angst voor een nieuwe aanslag nu verdwenen was.537 Het nieuws van het verdrag geraakte begin juni gekend,538 en enkele dagen later verzoende Elbeuf zich met Puylaurens. Nu de onderhandelingen tussen Gaston en Lodewijk XIII verbroken waren, leken de belangen van het huis van Lotharingen immers weer veiliggesteld. Het verdrag had de spanningen tussen de aanhangers van Elbeuf en die van Puylaurens grotendeels bezworen, maar zorgde voor heel wat onvrede bij de overige volgelingen van Gaston. Heel wat Fransen waren ontevreden omdat ze een militaire confrontatie tussen Gaston en zijn broer als onafwendbaar beschouwden.539 Ze wierpen op dat ze al heel wat krediet verloren hadden bij hun vrienden in Frankrijk, en er niet nog meer wilden verliezen.540 In juni keerden meerdere leden van Gastons entourage dan ook naar Frankrijk terug.541 Een verzoening met Lodewijk XIII leek nu immers uitgesloten. Een incident dat plaatsvond in Gastons vertrekken op 16 juni wijst er op dat er ernstige spanningen gerezen waren tussen de aanhangers van Elbeuf en Puylaurens, en de overige volgelingen van Gaston. Op 16 juni praatte Vieuxpont, ex-gentilhomme van Elbeuf, in Gastons vertrekken onrespectvol over Lodewijk XIII. Hierop ontstond er ruzie, en uiteindelijk vlogen meer dan dertig volgelingen van Gaston elkaar in de haren.542 Dezelfde avond nog duelleerden nog eens zes leden van Gastons entourage, en een week later vloeide nog een duel voort uit het incident van 16 juni.543 Opmerkelijk is dat Coudray-Montpensier deze keer aan de zijde van Vieuxpont vocht.544 Wellicht waren de volgelingen van Puylaurens en die van Elbeuf tijdelijk verenigd , tegen diegenen die een militaire campagne niet zagen zitten. Zoals gezien werd in juli duidelijk dat Gaston de onderhandelingen opnieuw had opgenomen. De onenigheid tussen de verschillende facties laaide weer op,545 en begin juli vond het duel plaats tussen Coudray-Montpensier en de volgelingen van Elbeuf. De eenheid tussen de 536
Gerbier aan Coke, 26 mei 1634 (NA, SP, 77/24, f. 225).
537
Gerbier aan Coke, 2 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 231).
538
Gerbier aan Coke, 2 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 231); BMB, CC, 179, f. 22 v°.
539
H. de Campion, Mémoires, p. 19 : “(…) [I]l n’y avoit personne qui ne crût qu’on alloit commencer
incessamment la guerre ”. 540
Gerbier aan Coke, 11 augustus 1634 (NA, SP, 77/24, f. 332).
541
BMB, CC, 179, f. 24 v°; Gerbier aan Coke, 16 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 255 v°).
542
Gazette, 1635, 24 juni 1634, p. 266; BMB, CC, 179, f. 27 v°.
543
Gazette, 1635, 24 juni 1634, p. 266.
544
Gerbier aan Coke, 23 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 269 v°).
545
Gerbier aan Coke, 1 september 1634 (NA, SP, 77/24, f. 346).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
103
volgelingen van Puylaurens en die van Elbeuf was m.a.w. slechts van korte duur geweest. Toch vonden er volgens onze bronnen nog slechts twee duels plaats, tot het vertrek van Gaston begin oktober.546 De oorzaak is wellicht opnieuw de onduidelijkheid over de onderhandelingen. Hoewel vermoed werd dat de onderhandelingen opnieuw waren opgenomen, werd daar niet openlijk voor uitgekomen. De spanningen bleven dus beperkt, en veel verder dan elkaar met argusogen bekijken, ging men niet. Op 8 oktober verliet Gaston de Zuidelijke Nederlanden, vergezeld door ongeveer dertig volgelingen. De leden van zijn entourage die in Brussel waren achtergebleven, kregen in Frankrijk algemene amnestie, op voorwaarde dat men niet langer dan drie weken wachtte om Gaston achterna te gaan.547 In november hadden bijna alle volgelingen van Gaston Brussel verlaten, op een aantal na, die achterbleven om Gastons vrouw te dienen. De hertog van Elbeuf, en zijn getrouwen, bleven achter te Brussel. Hij behoorde immers niet meer tot Gastons entourage, maar tot die van Maria de Medici.
3.3.6. Spanningen binnen Maria de Medicis entourage na de nederlaag te Castelnaudary Net als Gastons hovelingen, waren Maria de Medicis volgelingen haar om verschillende redenen gevolgd: sommigen omdat ze nu eenmaal tot haar dienst behoorden; anderen uit eigenbelang; nog weer anderen omwille van hun afkeer van Richelieus politiek. Na Gastons nederlaag werd duidelijk dat het moeilijk zou worden nog voordeel te halen uit de vlucht, nu Gaston zijn moeder in de steek had gelaten. Verschillende leden van haar hofhouding vroegen dan ook de toelating terug naar Frankrijk te mogen keren. Anderen lichtten de koningin-moeder niet in, en onderhandelden stiekem over hun terugkeer. Eén van hen was de baron van Guesprez. Maria de Medici ontdekte dit, en liet de baron eind oktober 1632 opsluiten. Zoals gezien was de patroon-cliënt relatie opzegbaar als één van de participanten vond dat zijn belangen niet genoeg behartigd werden; maar nu de relatie in het geheim werd opgezegd, beschouwde Maria de Medici dit als hoogverraad. Dat Maria de Medici zomaar iemand opsloot, in een burgerwoning, zonder bevel van een rechter, en door Fransen zonder jurisdictie in de Zuidelijke Nederlanden, ging in tegen de Blijde Intrede van Brabant. Onder hevige druk van de
546
Gazette, 1635, 15 juli 1634, p. 299; Gazette, 1635, 2 september 1634, p. 375. Het eerste duel was veroorzaakt
door een twist over een karabijn; het tweede duel vloeide nog voort uit de onenigheid van 16 juni. 547
N. – M. Bernardin, Un Précurseur de Racine, p. 173.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
104
Staten van Brabant, en de Staten-Generaal werd Guesprez dan ook vrijgelaten.548 Begin december 1632 keerde hij terug naar Frankrijk.549 We beschikken over vrij weinig informatie over de periode dat Maria de Medici niet in Brussel verbleef. We weten dus ook niet welke spanningen er leefden onder haar volgelingen, maar er zullen er ongetwijfeld wel geweest zijn. De lange ballingschap begon financieel immers zwaar te wegen. In juli 1633 was de koningin-moeder verplicht ongeveer de helft van haar entourage te laten gaan.550 Maria de Medici vroeg Lodewijk XIII of deze hovelingen de privileges die ze in haar dienst genoten hadden, konden behouden. Dit werd toegestaan.551 Voor hen was het dus niet langer nodig om in Maria de Medicis dienst te blijven om te genieten van de privileges die haar patronaat met zich meebracht. Zij vertrokken dan ook. Dit betekende echter niet dat er geen spanningen meer waren. Dit werd duidelijk toen Maria de Medici eind 1633 openlijk verklaarde zich te willen verzoenen met Lodewijk XIII. Eén groep schaarde zich volledig achter haar voornemen. Een tweede groep was eveneens voorstander van een verzoening, maar wilde toch garanties. Ze wilden immers niet dat ze, eens in Frankrijk, zouden moeten opdraaien voor Maria de Medicis vlucht. Een derde groep was tegen de onderhandelingen, en hoopte Maria de Medici te verzoenen met Gaston.552 Al snel werd duidelijk dat de uitlevering van Mathieu de Morgues, Chanteloube en Luca Fabroni de voorwaarde was voor een verzoening. Deze drie sloten zich dan ook aan bij de groep die tegen de verzoening was, en probeerden Maria de Medici ervan te overtuigen de onderhandelingen stop te zetten.553 Zij werden hierin gesteund door diegenen in de entourage die de belangen van het huis van Lotharingen verdedigden. Zij vreesden immers dat Maria de Medici na haar verzoening haar verzet tegen de ontbinding van Gastons huwelijk zou opgeven.554 Een verzoening ging m.a.w. tegen hun belangen in. De tegenstanders van een verzoening wonnen dus heel wat aan kracht, hoewel de hertog de la Vieuville probeerde, ondanks het feit dat hij niet meer toe haar entourage behoorde, haar terugkeer naar Frankrijk te vergemakkelijken.555 Maria 548
Zie L. – P. Gachard, Actes des Etats Généraux de 1632, Brussel, 1866, deel 2, pp. 73 – 74 voor de precieze
klachten van de Staten van Brabant. 549
Gazette, 1633, 3 december 1632, p. 497.
550
Gazette, 1634, 22 juli 1633, p. 308.
551
Gazette, 1634, 29 juli 1633, p. 323.
552
Gerbier aan Coke, 10 februari 1634 (NA, SP, 77/24, f. 35).
553
Gerbier aan Coke, 10 maart 1634; 31 maart 1634; 7 april 1634; 14 april 1634; 21 april 1634 (NA, SP, 77/24, f.
91; f. 111, f. 122; f. 131 v°; f. 152). 554
De la Vieuville aan Gerbier, 21 april 1634 (NA, SP, 77/24, f. 158).
555
Gerbier aan Coke, 14 april 1633 (NA, SP, 77/24, f. 131).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
105
de Medici had hem immers laten weten dat hij in haar verdrag zou betrokken worden, zelfs al was hij niet meer in haar dienst.556 Zoals gezien was in de zomer van 1634 duidelijk geworden dat Maria de Medicis verzoening er niet zou komen. Een deel van haar entourage keerde hierop terug naar Frankrijk.557 De overige volgelingen lijken een verzet tegen Puylaurens gedeeld te hebben, ondanks hun onderlinge verdeeldheid. Diegenen die voor een terugkeer naar Frankrijk waren, verweten hem dat hij Maria de Medici niet betrok bij zijn onderhandelingen, en vreesden dat de terugkeer van Gaston de verzoening van Maria de Medici zou bemoeilijken. Diegenen die tegen Maria de Medicis verzoening waren, verweten hem dat hij een verzoening tussen Gaston en zijn moeder in de weg stond. Ook Maria de Medici zelf wilde niets liever dan Puylaurens weg te krijgen, en steunde daarom zijn tegenstanders, zoals Elbeuf en Marguerite. Na de aanslag op Puylaurens stapte Elbeuf over naar de entourage van Maria de Medici, waar hij zich opwerkte tot de belangrijkste raadgever, naast Chanteloube.558 Ook de komst van de prinses van Pfalzburg in mei 1634 leek een kans te bieden om Puylaurens dwars te zitten, en Maria de Medici onderhield dan ook een goed contact met de prinses.559 Het viel immers niet alleen te verwachten dat de prinses zich tegen Puylaurens zou keren omdat hij bereid was het huwelijk van Gaston op te offeren, maar ook omdat ze een persoonlijke rancune koesterde voor de favori. In Lotharingen had die Pfalzburg het hof gemaakt, en bij zijn vertrek naar Brussel had ze hem een broche gegeven met daarop het devies “Fidélité au bleu mourant”. Eens in Brussel aangekomen, leek Puylaurens Pfalzburg echter vergeten, en maakte hij de dochter van de prinses van Chimay het hof. Die gaf Puylaurens op haar beurt een broche, waarop de favori die van Pfalzburg in het openbaar vertrapte. De prinses van Pfalzburg was hier zwaar door beledigd.560 Toch keerde ze zich niet tegen Puylaurens, en probeerde ze zelfs het kamp van Gaston en dat van zijn moeder te verzoenen.561 Ze zag immers in dat enkel een verenigd front van Franse vluchtelingen de belangen van Lotharingen zou kunnen verdedigen. Toen Elbeuf
556
Gerbier aan Coke, 12 augustus 1633 (NA, SP, 77/23, f. 266).
557
Gazette, 1635, 24 mei 1634, p. 223.
558
Gerbier aan Coke, 30 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 274 v°).
559
Onze bronnen vermelden meerdere keren dat de prinses in de buurt van Maria de Medici vertoefde, en nergens
wordt melding gemaakt van spanningen. Zie bijvoorbeeld Gazette, 1635, 24 mei 1634, p. 223; Gazette, 1635, 1 juli 1634, p. 278; BMB, CC, 179, f. 33, 17 augustus 1634. 560
F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, Frère Mineur Capucin (1593 – 1669), Parijs – Rome, 1919,
p. 197. 561
P. Verhulst, Eyes to see, p. 206.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
106
Puylaurens op 28 mei liet uitdagen door een dienaar van de prinses van Pfalzburg, deed ze er dan ook alles aan om Gaston en Puylaurens ervan te overtuigen dat ze er niets mee te maken had. Ze verklaarde Elbeuf niet meer te willen zien, en hem niet langer als een verwant te beschouwen.562 In haar plannen om Puylaurens en Maria de Medici te verzoenen, werd ze gesteund door de hertogin van Ognano, als lid van het huis van Guise verwant aan de prinses. Zij stonden tegenover Elbeuf en Chanteloube, die tegen een verzoening tussen Puylaurens en Maria de Medici waren. 563 Tot de vlucht van Gaston in oktober, bleef de entourage van Maria de Medici verdeeld tussen de verschillende facties.564 Met het vertrek van Gaston, verloor het Lotharingse kamp in de entourage van Maria de Medici echter heel wat aan kracht.565 Er was immers niet langer een reden om Marguerite of haar zus te steunen, integendeel: steun aan Marguerite zou Maria de Medicis verzoening alleen maar bemoeilijken. Toen Marguerite begin november 1634 haar vertrekken in het aartshertogelijk paleis verliet, om plaats te maken voor de kardinaal-infant, weigerde Maria de Medici haar dan ook onderdak te bieden.566 Ook met de prinses van Pfalzburg kwam het tot een breuk. Op 23 januari 1635 bevond die zich in de vertrekken van Maria de Medici, samen met haar zus. De koningin-moeder vroeg Marguerite op een gegeven moment haar te volgen naar haar kabinet. Pfalzburg ging mee, zoals de gewoonte was, maar Maria de Medici sloot bruutweg de deur, en liet de prinses buiten staan. Pfalzburg was zwaar beledigd, en toen haar koets de dag erop die van Maria de Medici kruiste, stopte ze niet om Maria de Medici te groeten.567 Dit was het begin van een conflict dat meer dan een jaar zou aanslepen, tot het in februari 1636 werd opgelost.568 Het conflict met Gastons vrouw werd sneller bijgelegd. In april 1635 trok Marguerite dan toch in bij Maria de Medici. Sommigen vermoedden dat men haar wilde gebruiken om macht te hebben over Gaston als die opnieuw zou vluchten; anderen dachten dat men haar aan de Franse koning wilde uitleveren in ruil voor een verzoening.569
562
Gazette, 1635, 3 juni 1634, p. 234.
563
Gerbier aan Coke, 30 juni 1634 (NA, SP, 77/24, f. 274 v°).
564
Gerbier aan Coke, 1 september 1634 (NA, SP, 77/24, f. 346).
565
T. Osborne, ‘«Chimeres, monopoles and stratagems»’, p. 166.
566
Gerbier aan Coke, 20 oktober 1634 (NA, SP, 77/24, f. 408 v°); de kardinaal-infant aan Filips IV, 24 december
1634 (ARA, SSO, 211, f. 406). 567
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 504.
568
BMB, CC, 179, f. 173, 24 februari 1636.
569
Gerbier aan Coke, 13 april 1635 (NA, SP, 77/25, f. 115 v°).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
107
Chanteloube en Elbeuf waren in de gratie gebleven, maar vanaf december 1635 was Chanteloubes ster tanende. De facties tegen hem wonnen aan kracht,570 en vanaf september 1636 vinden we ook de eerste sporen terug van Maria de Medicis onvrede t.o.v. hem.571 Deze zou alleen maar toenemen, en Chanteloube kreeg algauw enkel nog een secundaire rol in Maria de Medicis entourage. Hem werd verweten dat hij Maria de Medicis onderhandelingen had gedwarsboomd, en haar zo uit Frankrijk gehouden had.572 Toch bleef hij nog een aantal maand tot haar entourage behoren, tot hij op 16 april 1637 aan de deur werd gezet.573 Maria de Medici verweet Elbeuf te hebben samengespannen met Chanteloube, en hij lijkt ook in ongenade te zijn gevallen.574 In tegenstelling tot Chanteloube bleef hij echter tot haar entourage behoren, tot hij in 1638 definitief uit de gratie lijkt te zijn gevallen.575 Na Chanteloubes val, werd Maria de Medici bijgestaan door een driemanschap van Luca Fabroni, Mathieu de Morgues, en Jacques Le Coigneux.576 Deze laatste was op 19 september 1636 uit het vrijgraafschap overgekomen, op vraag van Maria de Medici.577 Al snel werd Mathieu de Morgues naar de achtergrond verschoven, en werd zijn plaats ingenomen door Monsigot, de ex-secretaris van Gaston, en een goede vriend van Le Coigneux. Het triumviraat pleitte voor een alliantie met Soissons,578 en wilde Engeland daarbij betrekken.579 Toen dit mislukt bleek, wilde men Maria de Medici naar Engeland doen vluchten, zonder toestemming van de Engelse koning indien nodig.580 Ook Gaston wilde men doen overkomen. Als hij niet vrijwillig brak met Frankrijk, zouden ze hem zo verdacht maken dat hij wel gedwongen zou zijn te vluchten.581 Vooral Monsigot en Le Coigneux waren de bezielers van deze plannen. Luca
570
Gerbier aan Coke, 21 december 1635 (NA, SP, 77/25, f. 338).
571
Gerbier aan Coke, 27 september 1636 (NA, SP, 77/26, f. 275).
572
Gerbier aan Coke, 25 oktober 1636; 3 januari 1637; 29 maart 1637 (NA, SP, 77/26, f. 289; f. 331 v°; 77/27, f.
102). 573
Gerbier aan Coke, 19 april 1637 (NA, SP, 77/26, f. 122 v°).
574
Gerbier aan Coke, 11 april 1637 (NA, SP, 77/26, f. 112).
575
Gerbier aan Coke, 1 mei 1638 (NA, SP, 77/28, f. 216).
576
Gerbier aan Coke, 1 november 1636 (NA, SP, 77/26, f. 290 v°).
577
Gerbier aan Coke, 20 september 1636 (NA, SP, 77/26, f. 273).
578
Vanaf Soissons’ aankomst te Sedan, zochten Le Coigneux en Fabroni hem op. Gerbier aan Coke, 3 januari 1637
(NA, SP, 77/26, f. 331 v°). De contacten bleven onderhouden tot Soissons een akkoord sloot met Richelieu. 579
Gerbier aan Coke, 27 juni 1637 (NA, SP, 77/27, f. 247).
580
Gerbier aan Coke, 8 augustus 1637; 15 augustus 1637; 22 augustus 1637 (NA, SP, 77/27, f. 304; f. 321 v°; f.
328). 581
Gerbier aan Coke, 24 oktober 1637 (NA, SP, 77/27, f. 450).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
108
Fabroni was meer bereid om Maria de Medici via een verzoening opnieuw in Frankrijk te krijgen. De Engelse resident Gerbier merkte dit, en probeerde het triumviraat uit elkaar te spelen. Na aanvankelijke successen, draaide dit echter op niets uit. Een omvangrijk deel van Maria de Medicis entourage was de ballingschap meer dan beu.582 Aanvankelijk had een deel van de volgelingen zijn hoop gevestigd op de vlucht van Soissons en Gaston,583 maar toen dit op niets was uitgedraaid, was het merendeel van de volgelingen voorstander van een verzoening.584 In oktober 1637 schreef Gerbier dat: “[a]ll the French long for home, none likely to hinder her returne but Cogneux and Monsigot”.585 Deze groep werd gesteund door de markies de la Vieuville, en ook Marguerite de LorraineVaudémont en haar zus waren voorstander van Maria de Medicis terugkeer. Ze waren immers van mening dat de koningin-moeder veel voor hen zou kunnen doen in Frankrijk.586 Bovendien was Marguerite een fel tegenstander van de plannen om naar Engeland te vluchten, en Gaston te laten overkomen. Ze zag immers in dat dit tegen de belangen van haar man zou ingaan.587 Vanaf mei 1638 deed het gerucht de ronde dat Maria de Medici niet terug zou komen van haar reis naar Spa. Haar arts, Riolan, was van mening dat ze de waters van Spa helemaal niet nodig had, maar verzette zich niet tegen de reis omdat hij dacht dat de reis een voorwendsel was om naar Frankrijk terug te keren.588 Ook vele anderen verzetten zich niet tegen de reis naar Engeland, omdat ze hoopten dat van daaruit een verzoeningspoging zou ondernomen worden. Mathieu de Morgues brak in de zomer met Maria de Medici, om onduidelijke redenen,589 maar het tijdstip van de breuk doet vermoeden dat hij met haar brak omdat haar geplande vlucht hem niet zinde.590 Ook haar biechtvader verzette zich tegen de vlucht naar een protestants land, maar hij besloot haar toch te volgen.591 Marguerite en haar zus waren eveneens tegen, en stelden Gerbier voor Maria de Medici te vertellen dat haar raadgevers niet welkom zouden zijn in 582
Gerbier aan Coke, 29 maart 1637 (NA, SP, 77/27, f. 102).
583
Gerbier aan Coke, 6 december 1636; 13 juni 1637 (NA, SP, 77/26, f. 319; NA, SP, 77/27, f. 231)
584
Gerbier aan Coke, 19 september 1637 (NA, SP, 77/27, f. 369).
585
Gerbier aan Aston, 17 oktober 1637 (NA, SP, 77/27, f. 439 v°).
586
Gerbier aan Coke, 19 september 1637 (NA, SP, 77/27, f. 369).
587
Gerbier aan Windebank, 22 januari 1638 (NA, SP, 77/28, f. 19).
588
Gerbier aan Coke, 12 juni 1638 (NA, SP, 77/28, f. 301).
589
P. Henrard, ‘Mathieu de Morgues et la maison Plantin’, in : Bulletins de l’Académie Royale des Sciences, des
Lettres et des Beaux-arts de Belgique, 2e serie, XLIX (1880), p. 570. 590
In februari 1637 had hij zich immers al verzet tegen een mogelijk vertrek uit de Zuidelijke Nederlanden. Gerbier
aan Coke, 29 februari 1637 (NA, SP, 77/27, f. 78). 591
Gerbier aan Boswell, 17 augustus 1638 (NA, SP, 77/28, f. 456).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
109
Engeland, in de hoop haar zo van een oversteek af te brengen.592 Tevergeefs, want korte tijd later vluchtte Maria de Medici naar de Republiek, en van daaruit verder naar Engeland. Van diegenen die Maria de Medici oorspronkelijk naar de Nederlanden gevolgd waren, behoorden slechts een paar in 1638 nog steeds tot haar entourage. Velen waren door de koningin-moeder zelf teruggestuurd naar Frankrijk;593 anderen hadden zelf de benen genomen; nog anderen waren in ongenade gevallen. De markies de la Vieuville was de eerste die in ongenade was gevallen, maar zeker niet de laatste. De hertogin van Ognano werd van verraad beschuldigd, en uit haar entourage verwijderd. De koningin-moeder drong er bij de kardinaalinfant op aan haar uit de Nederlanden te zetten.594 Chanteloube werd naar Temse verbannen, maar ging uiteindelijk naar Ieper.595 Mathieu de Morgues trok zich zelf terug in Harelbeke, waar hij provoost was.596 Van haar oorspronkelijke officieren, waren voor zover we weten enkel nog haar biechtvader, vader Suffren; de luitenant van haar wacht, de la Masure; en een zekere d’Aligny in haar dienst. Haar volgelingen hadden een gok gedaan door haar te volgen – elk om zijn eigen redenen – en velen was dit niet goed bekomen.
3.4 Besluit De leden van de entourages van Gaston en Maria de Medici hadden verscheidene redenen om naar Brussel te komen. Velen volgden Gaston of zijn moeder om hun patronaat niet te verliezen; anderen wilden op korte termijn voordelen halen uit de vlucht, of hun functie terugkrijgen; nog anderen waren het grondig oneens met Richelieu. Gastons entourage bestond dan ook niet enkel ambitieuzen, zoals vaak werd aangenomen. Het zou dan ook verkeerd zijn beide entourages te fel te contrasteren. Ook Maria de Medicis entourage bestond voor een deel uit ambitieuzen, en ook in Gastons entourage bevonden zich dévots. In beide gevallen volgde een aanzienlijk aantal volgelingen hen omdat ze hun patronaat niet wilden verliezen. Een belangrijke reden om de vluchtelingen te volgen, was omdat men er wel bij hoopte te varen. Hetzij op lange of middellange termijn – via het patronaat – hetzij op korte termijn. Dit zorgde voor heel wat spanningen binnen en tussen de entourages. In Maria de Medicis entourage kwam het bijvoorbeeld minstens tweemaal tot een ruzie over de toekenning van een ambt; en streden Chanteloube en de la Vieuville om de eerste plaats in Maria de Medicis 592
Gerbier aan Windebank, 7 augustus 1638 (NA, SP, 77/28, f. 433).
593
In maart 1636 ontsloeg Maria de Medici nog eens een aantal dienaars uit haar dienst. BMB, CC, 179, f. 176.
594
BMB, CC, 179, f. 185, maart 1636.
595
Stravius aan Barberini, 1 augustus 1637 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 224).
596
P. Henrard, ‘Mathieu de Morgues et la maison Plantin’, p. 570.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
110
entourage. Later werd Chanteloubes positie ondermijnd door het triumviraat van Fabroni, Le Coigneux en Monsigot, waarbij vooral de laatste twee eigen voordeel wilden halen uit Maria de Medicis verzoening. De ruzies in Gastons entourage waren ook vaak uitgelokt door eigenbelang. Puylaurens, Elbeuf en Pfalzburg dachten het meeste voordeel te kunnen halen uit een militaire confrontatie, terwijl Le Coigneux, Bellegarde en Rouannez hoopten om via een bemiddelde verzoening voordelen te verkrijgen. Eigenbelang leidde vaak tot allianties binnen of tussen de respectievelijke entourages, zodat verschillende facties gevormd werden. Vooral na de nederlaag te Castelnaudary ontstonden er verschillende facties in de entourages, die tegenover elkaar kwamen te staan. In sommige gevallen leidde dit tot geweld, maar meestal bleef het bij elkaar met argusogen bekijken. Van zodra het eigenbelang dat vereiste, werden de allianties opgezegd. Dit was het geval voor de alliantie tussen Maria de Medici en haar zoon. Maria de Medici had gehoopt om via een militaire overwinning van Gaston naar Frankrijk terug te kunnen keren. Na Gastons tweede komst naar Brussel, bleek die echter van plan zonder zijn moeder te onderhandelen. Ook de alliantie tussen Elbeuf en Puylaurens overleefde de nederlaag te Castelnaudary niet. Vaak leidden die gebroken allianties tot serieuze spanningen. Soms kwam daar geweld bij kijken, zoals tussen de entourages; soms leidde het enkel tot zwaar onderkoelde relaties, zoals tussen Maria de Medici en de prinses van Pfalzburg. Ballingschap was niet zonder risico’s, maar er vielen grote voordelen uit te halen, denk maar aan de gunsten die Puylaurens en Le Coigneux uit de brand wisten te slepen na Gastons eerste vlucht naar Lotharingen. Ook voor andere leden van Gastons entourage was het voordelig Gaston trouw te dienen. Zowel Léonard Goulas als Pierre Patrix vergaarden aanzienlijke fortuinen in de dienst van Gaston. Ballingschap bleef echter een gok, en er waren geen garanties dat men ooit zou terugkeren, of gunsten in de wacht zou slepen. Maria de Medici keerde nooit terug naar Frankrijk, en ook heel wat van haar volgelingen stierven in ballingschap. Anderen konden wel terug naar Frankrijk, maar veelal pas na de dood van Richelieu en Lodewijk XIII. Maar zelfs als men erin slaagde voordeel te halen uit de ballingschap, waren er geen garanties dat men deze lang kon behouden. Puylaurens verkreeg na zijn terugkeer in oktober 1634 een hertogdom, en de hand van een nicht van Richelieu. Enkele maanden later werd hij echter opgepakt, en nog eens enkele maanden later stierf hij in gevangenschap.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
111
Hoofdstuk 4: Relatie met de Fransen Zoals gezien in hoofdstuk twee, werden Maria de Medici en Gaston d’Orléans steeds goed behandeld door Isabella, Aytona en de kardinaal-infant. In dit hoofdstuk zullen we bekijken hoe de stedelijke bevolking en de Zuid-Nederlandse adel stonden t.o.v. de vluchtelingen. Werden ze door iedereen enthousiast onthaald, of waren er toch al sporen van strubbelingen? Op welk moment verzuurde de relatie, en waarom? Wat gebeurde er na de Franse oorlogsverklaring in mei 1635? Deze vragen zullen centraal staan.
4.1 Voor de nederlaag te Castelnaudary Jean Puget de la Serre vermeldde in zijn beschrijving van de intochten van Maria de Medici meerdere malen de enthousiaste houding van de bevolking. We geven als voorbeeld een fragment uit zijn relaas over de intocht in Bergen weer. “O qu’il y avoit du plaisir à voir dans la grande place de Monts, les Bourgeois & les enfans de la ville, en nombre de quatre à cinq mille hommes, tous alarmez d’un excez de ioye & de contentement, en action de charger, & de tirer sans cesse leurs mousquets; & si souvent, qu’on ne pouvoit voir le soleil qu’au travers de mille nuages de fumée! Les ruës et les fenestres estoient parées de toutes les Dames de la ville, & des lieux aux environs (…). La nuict de ce iour fut sans tenebres, comme esclairée de mille nouveaux iours, dont les feux de ioye estoient les soleils. Les danses publiques chasserent le sommeil des yeux du peuple, estant tousiours en action, pour tesmoigner son allegresse.”597 Weliswaar moeten we dit alles met een korrel zout nemen, maar wellicht was er inderdaad een grote publieke belangstelling. Zo vermeldde de Mercure françois bijvoorbeeld dat het huis van Maria de Medici op de dag van haar aankomst omringd werd door vrouwen die Maria de Medici wilden zien.598 Philippe Chifflet vermeldde dat de koningin-moeder tijdens haar eerste dagen te Brussel vrijwel altijd in het openbaar at, en dat hij net als de anderen, nieuwsgierig was om haar te zien.599 Het feit dat er wellicht een grote belangstelling was voor de blijde intreden, mogen we echter niet zomaar zien als een bewijs dat Maria de Medici graag gezien was in de Zuidelijke
597
J. P. de la Serre, Histoire Curieuse, p. 6.
598
Mercure françois, XVII (1632), p. 784.
599
BMB, CC, 96, f. 189 v°, 18 augustus 1631.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
112
Nederlanden. De regering en de stadsmagistraat probeerden er immers voor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen de intreden bijwoonden. In Brussel beval men bijvoorbeeld dat de winkels gesloten werden bij de intrede van de koningin-moeder, zodat men geen excuus had om niet te gaan.600 In Antwerpen werden de leden van de burgerwacht gesommeerd om te komen opdagen, zoniet moest men een boete van 12 gulden betalen.601 Men kan zich m.a.w. vragen stellen bij het spontane karakter van de massale opkomst. Bovendien zal de aanwezigheid van de landvoogdes, en de pracht en praal van de intocht, en dus niet zozeer de persoon van de koningin-moeder, heel wat mensen hebben aangetrokken. Ten slotte zal ook nieuwsgierigheid naar de vroegere koningin van Frankrijk, weduwe van Hendrik IV en moeder van Lodewijk XIII, hebben meegespeeld. We moeten er dus voor oppassen uit de (wellicht) grote publieke belangstelling af te leiden dat Maria de Medici graag gezien was in de Zuidelijke Nederlanden. Toch werd ze zeker niet vijandig behandeld bij haar aankomst. De Gazette en de Engelse resident hadden zeker eventuele incidenten vermeld, maar hier vinden we geen spoor van terug. Onze bronnen met betrekking op de behandeling door de adel zijn heel wat talrijker – en objectiever – dan die met betrekking op de reactie van de bevolking. Uit alle bronnen blijkt dat zij Maria de Medici goed ontvingen. Bijna meteen na haar aankomst werd ze uitgenodigd op het bal van de hertog van Varaguas,602 en bij verschillende gelegenheden werd ze uitgenodigd bij hoge edelen zoals de hertog van Bournonville,603 de prins en prinses van Ligne of de graaf van Warfusée.604 Ook haar entourage lijkt goede contacten met de adel te hebben onderhouden. Op 15 december bijvoorbeeld gaf één van haar officieren, François de Baradat, een feestmaal, waarbij verschillende edelen aanwezig waren, waaronder Karel Albert van Longueval, graaf van Bucquoy.605 We hebben geen informatie over Gastons ontvangst door de bevolking, maar ook in zijn geval geldt dat we geen weet hebben van eventuele incidenten. Over zijn omgang met de adel hebben we heel wat meer informatie, en net als bij zijn moeder lijkt de relatie uitstekend te zijn
600
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 89.
601
SAA, Privilegiekamer, 1642, z.f.
602
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 86; Mercure françois, XVII (1632), p. 784.
603
Alexander van Henin (1585 – 1656), hertog van Bournonville; Prins Albert-Hendrik van Ligne (1615 – 1641);
René van Renesse (1580 – 1631), graaf van Warfusée. 604
BMB, CC, 96, f. 189 v°, 17 augustus 1631; Gazette, 1632, 24 oktober 1631, p. 3; Gazette, 1633, 23 januari
1632, p. 35. 605
Gazette, 1632, 26 december 1631, p. 4.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
113
geweest. Gaston werd op heel wat bals uitgenodigd, en vertoefde vaak in het gezelschap van hoge edelen zoals de graaf van Egmont606 en de hertog van Havré.607 De ontvangst door de bevolking en de adel lijkt dus goed verlopen te zijn. Toch ontstonden er al snel strubbelingen, al bleven die beperkt. Dit viel ook niet te verwonderen. Tussen Fransen en Spanjaarden bestond immers een wederzijdse jaloezie en wedijver, en zeker onder Richelieu werd die nog eens opgeklopt.608 In augustus 1631 wees een conflict tussen een Frans soldaat en François Gigolé, een soldaat uit het vrijgraafschap, er inderdaad op dat het contact tussen Spaanse en Franse onderdanen niet zonder problemen zou verlopen. De Franse soldaat had verklaard dat een Spanjaard wat moed betrof, niet te vergelijken was met een Fransman. Gigolé had hierop uitgeroepen dat hij het tegendeel zou bewijzen. Bij het gevecht dat hierop volgde, werd de Fransman dodelijk gewond.609 Ook het feit dat enkele volgelingen van Gaston in 1632 geprotesteerd hadden omdat ze tussen de Spanjaarden zouden verblijven,610 wijst erop dat er enige animositeit heerste tussen Franse en Spaanse onderdanen.611 Ook in de relatie tussen de Fransen en de adel waren al kleine spanningen te bemerken. De graven van Bucquoy en Brion betwistten elkaar bijvoorbeeld het hart van de dochter van Hendrik van den Bergh.612 Deze spanning kan als een voorafspiegeling van latere conflicten tussen Franse en Zuid-Nederlandse ‘galants’ beschouwd worden. Ten slotte viel er aan het Zuid-Nederlands hof een zeker ongenoegen waar te nemen over het gedrag van de Fransen. Vooral het feit dat twee volgelingen van Maria de Medici hun hoed aanhielden in het bijzijn van Isabella zette blijkbaar heel wat kwaad bloed. Ook de ‘deugnieterijen’ van de Franse pages en lakeien schandaliseerden de hovelingen van Isabella.613 Daarnaast waren er enkele incidenten i.v.m. rangorde. Zo ruzieden de koetsier van de dames van Maria de Medici, en die van de dames van Isabella, over
606
Graaf Lodewijk van Egmont (1600 – 1654).
607
BMB, CC, 67, f. 85; BMB, CC, 96, f. 202, 16 februari 1632; Gazette, 1633, 27 februari 1632, p. 96.
608
Zie hiervoor H. Méchoulan, ‘L’Espagne dans le miroir des textes français’, in: H. Méchoulan, ed., L’Etat
Baroque. Regards sur la Pensée Politique de la France du Premier XVIIe Siècle, Parijs, 1985, pp. 421 – 446. 609
BMB, CC, 96, f. 189 v° - f. 190, 20 augustus 1631.
610
Gerbier aan Dorchester, 30 januari 1632 (NA, SP, 77/21, f. 24).
611
Het feit dat sommige volgelingen van Gaston verklaarden niet tussen de Spanjaarden te willen verblijven, doet
niets af aan onze eerdere stelling dat de Zuidelijke Nederlanden niet gelijkgesteld werden aan Spanje. Ondanks de aparte status bevonden er zich immers heel wat Spanjaarden in de Zuidelijke Nederlanden, en was er een Spaans leger gelegerd. 612
N. – M. Bernardin, Un Précurseur de Racine, p. 140.
613
Gazette, 1632, 5 september 1631, p. 2.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
114
wie de koets van de koningin-moeder mocht volgen.614 Al bij al bleven deze conflicten echter zeer beperkt, en lijkt de relatie tussen de Fransen en de bevolking, en die tussen de Fransen en de Zuid-Nederlandse adel, goed te zijn geweest. Toen Gaston in mei 1632 de Nederlanden verliet, merkte Gerbier op dat Gaston zich zo goed had gedragen, dat hij een zeer goede reputatie had nagelaten.615
4.2 Na de nederlaag te Castelnaudary Toen het nieuws van Gastons nederlaag te Castelnaudary bekend werd, sloeg de positieve stemming meteen om. Geruchten gingen de ronde dat de Franse koning met zijn legers op weg was naar de Zuidelijke Nederlanden, en dit veroorzaakte heel wat angst.616 De vluchtelingen werden vanaf dat moment als een gevaar gezien, omdat men ervan overtuigd was dat de Franse koning de aanstokers van de onlusten in Frankrijk met geweld zou komen weghalen uit de Zuidelijke Nederlanden.617 Het lijkt vooral deze angst geweest te zijn, die het felle protest van de Staten van Brabant en de Staten-Generaal tegen de opsluiting van de baron van Guesprez motiveerde. De Franse zaakgelastigde te Brussel had immers aangedrongen op de vrijlating van Guesprez, en de Staten wilden te allen prijze vermijden Frankrijk nog meer voor het hoofd te stoten.618 De komst van Gaston zou de vrees voor een Franse vergeldingsactie alleen maar vergroten.619 Het valt dan ook niet te verwonderen dat de provinciale Staten er bij de regering op aandrongen te bemiddelen voor een verzoening van de Fransen, om Frankrijk geen voorwendsel te geven de Zuidelijke Nederlanden binnen te vallen.620 Vanaf dat moment vinden we regelmatig sporen terug van de onvrede van de stedelijke bevolking over het verblijf van Fransen. Men vreesde niet alleen dat de Fransen door hun aanwezigheid een Franse aanval zouden uitlokken, maar verdacht hen er ook van de Zuidelijke Nederlanden actief in het verderf te willen storten. Toen Maria de Medici eind 1632 van Mechelen naar Antwerpen verhuisde, vroeg de Antwerpse stadsmagistraat haar niet lang in de stad te verblijven. De bevolking vreesde immers dat Gaston niet zomaar terug was gekeerd,
614
Gazette, 1632, 22 augustus 1631, p. 4. Een ander incident handelde over wie de toelating had te gaan zitten in
aanwezigheid van Maria de Medici. Gazette, 1632, 29 augustus 1631, p. 3. 615
Gerbier aan Coke, 22 mei 1632 (NA, SP, 77/21, f. 195).
616
Gerbier aan Coke, 9 oktober 1632 (NA, SP, 77/22, f. 146).
617
Gerbier aan Coke, 14 november 1632 en 21 november 1632 (NA, SP, 77/22, f. 241 v° en f. 250 v°).
618
Gerbier aan Coke, 14 november 1632 (NA, SP, 77/22, f. 241 v°). G
619
Gerbier aan Coke, 27 november 1632 (NA, SP, 77/22, f. 277).
620
Gerbier aan Coke, 4 december 1632 (NA, SP, 77/22, f. 287 v°).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
115
maar dat hij snode plannen had met de stad.621 Toen ze van Antwerpen naar Gent verhuisde, waren er ook daar strubbelingen met de Fransen. Volgens Gerbier werden er eind januari acht Fransen in de Gentse kanalen gegooid.622 Ook in Brussel had er ondertussen een incident plaatsgevonden. Begin januari waren enkele volgelingen van de markies van Sourdéac slaags geraakt met een Italiaanse soldaat. Nadat ze hem dodelijk verwond hadden, doodden ze nog een Waalse jongeman.623 Dit zette heel wat kwaad bloed bij de Brusselse bevolking, en volgens de Geheime Raad was er gevaar geweest op een “esmotion populaire”.624 Volgens Gerbier durfde Gaston niet om de gratie van de Fransen vragen, uit schrik voor de “furie” van de bevolking.625 De relatie van Gaston en Maria de Medici met de adel lijkt onder dit alles niet geleden te hebben. Wat Maria de Medici betreft, beschikken we over weinig informatie, maar dit kan verklaard worden door haar vertrek uit Brussel. Niets wijst er echter op dat men haar minder goed behandelde. Op 23 december gaf de hertog van Bournonville een festijn voor Gaston, en we vinden ook vermeldingen terug van gokpartijen en sleeënkoersen met de Zuid-Nederlandse en Spaanse adel.626 Het gedrag van Gastons entourage, zorgde echter wel voor heel wat spanningen. De Fransen maakten heel wat Zuid-Nederlandse vrouwen het hof, en dat zorgde op twee fronten voor problemen. Enerzijds voelden Spaanse, Italiaanse en Zuid-Nederlandse ‘galants’ zich uitgerangeerd, en zorgde het succes van de Fransen voor heel wat jaloezie.627 Anderzijds was de familie van de vrouw in kwestie vaak niet te spreken over de onbeschaamde manier waarop de Fransen de vrouwen het hof maakten. In de Zuidelijke Nederlanden hechtte men een zeer sterk
621
Gerbier aan Coke, 11 december 1632 (NA, SP, 77/22, f. 312 v°).
622
Gerbier aan Coke, 29 januari 1632 (NA, SP, 77/23, f. 23).
623
Gazette, 1634, 14 januari 1633, p. 30; Gerbier aan Coke, 29 januari 1633 (NA, SP, 77/23, f. 23); ARA, GR, 18
A, z.f. 624
ARA, GR, 302, f. 1.
625
Gerbier aan Coke, 29 januari 1633 (NA, SP, 77/23, f. 23).
626
Gazette, 1634, 24 december 1632, p. 7; Gazette, 1634, 21 januari 1633, p. 22; Gazette, 1634, 4 februari 1633, p.
61. 627
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 319. In februari 1633 vermeldde Gerbier dat niet alleen de verwanten van de
prinses zich verzetten tegen het liederlijke gedrag van de Fransen, maar dat ook enkele Spaanse ‘galants’ zich verenigden. Gerbier aan Coke, 12 februari 1633 (NA, SP, 77/23, f. 39 v°). In mei 1634 was Nicolas Goulas bij een andere Fransman, die zong en op de luit speelde. Zes Spanjaarden hoorden dit, en werden jaloers omdat ze dachten dat de muziek gespeeld werd voor het raam van enkele jonkvrouwen. Ze kwamen dichterbij, en doodden de vriend van Nicolas Goulas in het daaropvolgende gevecht. Gazette, 1635, 20 mei 1634, p. 210.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
116
belang aan kuisheid en maagdelijkheid,628 en het gedrag van de Franse ‘galants’ leek die idealen te bedreigen, en bij gevolg de eer van de familie. Vooral de eer van de twee dochters van de prinses van Chimay,629 Isabella van Chimay en Anna van Beaumont, stond op het spel. Vanaf de laatste maanden van 1632 vormde zich een heel hof van Fransen rond de dochters van de prinses van Chimay,630 en blijkbaar werd hun gedrag als zeer schandelijk beschouwd.631 Een paar verzen van Tristan l’Hermite, vermoedelijk geschreven voor Anna van Beaumont, laten vermoeden waarom: “A Mlle de Beaumont, louange de la beauté de sa gorge. Parmi tant de beautés qui sont différentes, on en aperçoit deux sur votre sein qui sont égales, et que l’on peut appeler en particulier Beaumont comme vous.”632 Verzen als deze werden waarschijnlijk als uiterst schandelijk beschouwd, en de spanningen bouwden zich dan ook op. In februari 1633 stond Isabella op het punt om de twee dochters van de prinses van Chimay onder haar hoede te nemen in het paleis, om hun eer en reputatie te beschermen. Tegelijkertijd begonnen de verwanten van de prinses, waarvan de hertog van Aarschot633 de voornaamste was, zich te verenigen tegen de Franse ‘galants’.634 Toen de heer van Rochebonne, diegene die de prinses en haar dochters het meest bezocht, stierf in een duel, leken de spanningen te zullen afnemen. Puylaurens ging echter onverminderd voort met zijn bezoeken, en de strubbelingen namen alleen maar toe.635 Op 5 maart 1633 nam de situatie een dramatische wending.636 De broer van de hertog van Aarschot, Antoine van Arenberg,637 beter bekend als de Capucijnermonnik broeder Karel, was helemaal niet opgezet met het gedrag van de prinses van Chimay, zijn schoonzus, en stuurde een brief naar Isabella om zich te beklagen. Om zijn klacht meer kracht bij te zetten, vroeg hij een privé-audiëntie aan bij Isabella. Toen hij buitenkwam, stonden verschillende 628
C. van Wyhe, ‘Between Chastity and Passion.’, p. 956.
629
Magdalena van Egmond was de weduwe van Alexander van Ligne-Arenberg (1590 – 1629), prins van Chimay
en broer van de hertog van Aarschot. 630
F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, p. 197.
631
N. Goulas, Mémoires, p. 230.
632
Geciteerd in N. – M. Bernardin, Un Précurseur de Racine, p. 152.
633
Filips Karel van Arenberg (1587 – 1640), hertog van Aarschot.
634
Gerbier aan Coke, 12 februari 1633 (NA, SP, 77/23, f. 39 v°).
635
Gerbier aan Coke, 19 februari 1633 (NA, SP, 77/23, f. 49 v°).
636
Voor een goede beschrijving van de hele zaak, zie F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, pp. 196
– 203. 637
Antoine van Arenberg (1593 – 1669).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
117
Fransen hem op te wachten, en één van hen, de heer van Bois-Yvon, deed hem struikelen. Toen Gaston van dit incident hoorde, stuurde hij Bois-Yvon meteen naar het klooster van broeder Karel, om zich te verontschuldigen. Deze nam de verontschuldigingen aan. Het nieuws was ondertussen echter al verspreid in de stad, en had daar voor grote verontwaardiging gezorgd. De bevolking eiste dat Bois-Yvon verbannen zou worden. Gaston wilde geweld vermijden, en beval Bois-Yvon de stad te verlaten. Iets later bleek echter dat deze de stad wel verlaten had, maar al vrij snel was teruggekeerd, en nu in bescherming werd genomen door de markies van Fargis. Het hek was nu helemaal van de dam, en de verwanten van de prinses kwamen bijeen om te beslissen wat te doen. Francisco Gómez de Sandoval y Rojas, hertog van Lerma, liet Gaston in naam van de regering weten dat de Fransen niet moesten verwachten steun te krijgen van de regering. De regering zou steeds de belangen van de Zuid-Nederlanders verdedigen, en dezelfde klachten hebben.638 Dat de regering partij trok voor de Zuid-Nederlandse adel, mag niet verwonderen. In 1632 was een grote politieke crisis pas op het laatste moment afgewend.639 In de zomer van 1632 was de Zuid-Nederlandse graaf Hendrik van den Bergh overgestapt naar de Republiek, en had hij een manifest gepubliceerd waarin hij de bevolking aanspoorde tot rebellie. Bovendien had de belangrijkste edelman van de Zuidelijke Nederlanden, de hertog van Aarschot, zich aangesloten bij een grote adellijke samenzwering gericht tegen de Spaanse regering te Brussel. Via Maria de Medici was Isabella hiervan op de hoogte gebracht, en ze had de hertog gesmeekt haar niet in de steek te laten.640 Hierop had de hertog de samenzweerders de rug toegekeerd, en was hij trouw gebleven aan Spanje. Als toegeving had Isabella de StatenGeneraal samengeroepen, voor het eerst sinds 32 jaar. Sindsdien leek de situatie onder controle, en het valt dan ook te begrijpen dat Isabella de Zuid-Nederlandse adel, en dan vooral de hertog van Aarschot, niet voor het hoofd wenste te stoten. Puylaurens bond echter niet in, en op 29 maart maakte hij de dochter van de prinses opnieuw het hof.641 Bovendien ging het gerucht de ronde dat Bois-Yvon op 30 maart om 3 uur ‘s middags, vergezeld door vele Fransen, een bepaalde route zou afleggen in Brussel.642 De hertog van Aarschot besloot deze uitdaging niet naast zich neer te leggen, en riep alle ZuidNederlandse, Spaanse en Italiaanse edellieden op om zich op 30 maart te verzamelen voor zijn 638
Gerbier aan Coke, 31 maart 1633 (NA, SP, 77/23, f. 124).
639
Zie hiervoor R. Vermeir, ‘De hertog van Aarschot en de adellijke samenzwering van 1632 – 1633’, in: Het
Oude Land van Aarschot, XXIII (1998), 2, pp. 61 – 82; P. Henrard, Marie de Médicis, pp. 193 – 211 en 228 – 258. 640
R. Vermeir, ‘De hertog van Aarschot’, p. 65.
641
Gerbier aan Coke, 31 maart 1633 (NA, SP, 77/23, f. 124).
642
F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, p. 201.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
118
hotel. Die dag kwamen 400 edellieden samen, gevolgd door 1500 pages en lakeien. Ook de Brusselse bevolking schaarde zich aan de kant van de verwanten van de prinses. Er werden pamfletten verspreid, waarin werd opgeroepen om Puylaurens in het water te gooien.643 De hertog van Aarschot en zijn aanhangers legden tweemaal het parcours af dat de Fransen hadden vooropgesteld, maar kwamen geen enkele Fransman tegen. Tegelijkertijd liep een zekere Van Drepen in Brussel rond met het vaste voornemen Bois-Yvon uit te dagen tot een duel, maar ook hij vond niemand.644 Hierop keerden de hertog van Aarschot en zijn medestanders naar het paleis van Isabella terug. Als ze geen genoegdoening kregen van de Fransen, dan maar van de gouvernante. Net toen ze aan het paleis gekomen waren, kregen ze echter bericht dat de hertog van Lerma Gaston ertoe bewogen had Bois-Yvon het bevel te geven Brussel te verlaten.645 Dit gaf genoegdoening aan de hertog en zijn vrienden, waarop ze zich terugtrokken. De prinses van Chimay leek echter nog steeds niet van plan de Franse hofmakerij in te perken. Isabella besefte dit, en gaf bevel om de meisjes naar het hof te brengen. Daar zouden ze opgenomen worden in het gevolg van Isabella, en zou streng toegezien worden op hun deugdzaamheid.646 Dit gebeurde, ondanks verzet van de prinses. Vanaf dat moment zagen de meisjes de Fransen alleen nog maar op publieke audiënties, en feesten van het hof.647 Voorlopig was een einde gekomen aan de explosieve situatie. De onwil van de Fransen om in te binden had er bijna voor gezorgd dat het verdere verblijf van Gaston in Brussel onmogelijk was gemaakt. De bevolking zou immers de kant van de adel gekozen hebben, en ook de regering zou zich daartoe gedwongen hebben gezien. Om dit te vermijden had de hertog van Lerma zich ingespannen om ontsporingen te voorkomen. Uiteindelijk met resultaat. De onvrede van de stedelijke bevolking verdween echter niet. Vlak na de dood van Isabella bood Gaston aan om Brussel te verlaten, en zich in Antwerpen te vestigen, om de bevolking de indruk te ontnemen dat hij kwaad van zin was. De bevolking was er immers van overtuigd dat hij en zijn moeder in het geheim in contact stonden met Lodewijk XIII, en
643
Gerbier aan Coke, 9 april 1633 (NA, SP, 77/23, f. 131). Goulas vermeldde dat de bevolking zeker de kant van
de adel had gekozen, als het tot een gevecht was gekomen. N. Goulas, Mémoires, p. 230. 644
F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, p. 201.
645
F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, p. 201. Gaston stuurde Bois-Yvon met een brief naar
Engeland. Gerbier aan Coke, 9 april 1633 (NA, SP, 77/23, f. 131). Voor zover we weten, keerde hij niet terug naar de Zuidelijke Nederlanden. 646
Voor een beschrijving van de strenge zeden aan het hof van de infanta, zie C. van Wyhe, ‘Between Chastity and
Passion’, pp. 956 – 962. 647
F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, p. 202.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
119
plannen maakten om de Zuidelijke Nederlanden in het verderf te storten.648 Eind december werden naar verschillende stedelijke overheden brieven verstuurd met daarop: “Messieurs, voicy vostre mot, les aultres Amis l’ont. Vive Gaston, en Puylaurens.”.649 Van wie deze brieven afkomstig waren, is onduidelijk, maar vermoedelijk zullen ze de achterdocht t.o.v. de Fransen alleen maar vergroot hebben. Midden april werd de hertog van Aarschot aangehouden in Spanje, omwille van zijn betrokkenheid in de adellijke samenzwering van 1632. In Brussel werd de prins van Barbançon gearresteerd, terwijl de prins van Epinoy, de hertog van Bournonville en de graaf van Egmont naar Frankrijk konden vluchten.650 Een maand eerder, op 13 maart 1634, was graaf Hendrik van den Bergh bij verstek ter dood veroordeeld. De bevolking vermoedde de hand van de Fransen in het verraad van de adel, en uitte bedreigingen tegen de Franse vluchtelingen. In Brussel werd de afbeelding van Gaston, die een schoenmaker als uithangbord boven zijn winkel gehangen had, met modder besmeurd.651 Rond deze tijd was ook de spanning met de adel weer opgelopen. Na de dood van Isabella had de prinses van Chimay haar dochters meteen uit het paleis gehaald. Dit zorgde opnieuw voor heel wat ophef onder haar verwanten, en Filips IV beval om althans de oudste dochter van de prinses voorlopig in een klooster op te sluiten.652 De prinses verzette zich hier heftig tegen, en trok zich nog liever samen met haar dochters terug in het Augustinenklooster van Ten Kameren Bos. Deze opsluiting was echter niet waterdicht, en de Fransen kozen het klooster vaak als doel van hun wandelingen.653 Dit stuitte vanzelfsprekend op nieuw protest van de adel, en op vraag van de hertog van Aarschot beval Filips IV de meisjes in het klooster van Berlaymont op te sluiten, waarvan de schoonmoeder van de hertog de zuster-overste was.654 Dit jaagde de prinses zoveel schrik aan, dat ze op 20 april 1634 samen met haar dochters, vergezeld door negen à tien Fransen, naar Luik vluchtte.655 Dit zorgde voor grote verontwaardiging, en het valt dan ook niet te verwonderen dat vele edelen de kant van Elbeuf kozen na de aanslag op
648
Gerbier aan Coke, 2 december 1633 (NA, SP, 77/23, f. 449 v°).
649
Gerbier aan Coke, 30 december 1633 (NA, SP, 77, 23, f. 483). Chifflet doet hetzelfde verhaal, maar volgens
hem bevatten de brieven de zin “Le mot est Gaston et Puislorant ”. BMB, CC, 179, f. 2, december 1633. 650
R. Vermeir, ‘De hertog van Aarschot’, p. 77.
651
N. Goulas, Mémoires, p. 247.
652
Filips IV aan Aytona, 18 januari 1634 (T. Colom de Boterberge, El escritor Francisco de Moncada, p. 476).
653
F. d’Anvers, Etude sur le Père Charles d’Arenberg, p. 202.
654
Filips IV aan Aytona, 18 maart 1634 (T. Colom de Boterberge, El escritor Francisco de Moncada, p. 479).
655
BMB , CC, 179, f. 14, 20 april 1634; Gerbier aan Coke, 28 april 1634 (NA, SP, 77/24, f. 164).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
120
Puylaurens op 3 mei.656 De onvrede was immers niet op alle Fransen gericht, maar vooral op Puylaurens en zijn aanhangers. Elbeuf onderhield goede contacten met de adel, en bezocht vaak de hertog van Bournonville, voor die naar Frankrijk vluchtte.657 De markies de la Vieuville lijkt eveneens goede banden te hebben gehad met de adel. Hij had immers heel wat verwanten in de Zuidelijke Nederlanden.658 In 1634 danste hij bijvoorbeeld samen met de hoge adel een ballet ter ere van de kardinaal-infant.659 Ook het contact tussen Maria de Medici en Gaston, en de adel, lijkt nog steeds goed te zijn geweest.660 De stedelijke bevolking maakte echter geen onderscheid, en keerde zich tegen alle Fransen. In september 1634 werden in Brussel pamfletten verspreid tegen de vluchtelingen. Gerbier gaf één van de pamfletten weer, die op 18 september in de Sint-Goedele kerk gegooid werden.661 Voyez Presidens et aultres de nostre court comme les traittres tous y accourent Magistrat aussy tous Bourgeois Gardez vous bien des Francoys Et si vous tenez bien au guet Ne vous fré a leur iacquet Se monstrant devant nous simples et sagez Mais y sont tous a deux visages Et comme ils ont gastez quelques de nos Princes Aussy veuillent ravir nos Provinces Voyez comme ils font en Germanie Et aussy comme on les manie Gardez vous tous de leur fin Car ils seront mauvais fin Et s’ils font bien par advanture Ce seroit contre la nature Quy fit ses vers ny voulut monstrer sa ference Mais cest merveille quavec tant de patience 656
Gerbier aan Coke, 12 mei 1634 (NA, SP, 77/24, f. 204).
657
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 326; Gazette, 1634, 27 mei 1633, p. 234 ; Gazette, 1634, 22 juli 1633, p. 308.
658
Hij was verwant aan de graaf van Noyelles en enkele dames in het gevolg van Isabella. Gerbier aan Dorchester,
6 november 1631 (NA, SP, 77/20, f. 191. 659
J. P. de la Serre, Balet des Princes Indiens dansé à l’arrivée de son A.R. Brussel, 1634, p. 11 e.v.
660
In juli 1634 was de hertogin van Havré aanwezig op een maaltijd die Maria de Medici gaf. Gazette, 1635, 1 juli
1634, p. 278. In november 1634 werd Maria de Medici meter van de zoon de graaf van Bucquoy. Gazette, 1635, 18 november 1634, p. 523. In maart 1634 vierde Gaston carnaval met de graaf van Liederkerke. Gazette, 1635, 4 maart 1634. In september 1634 gaf Ferdinand d’Andelot een groot feestmaal voor Gaston. Gazette, 1635, 23 september 1634, p. 419. 661
Gerbier aan Coke, s.d. (NA, SP, 77/24, f. 369).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
121
Alarme, Alarme, Alarme Quant la mer sera sans poison Les Francois seront sans trahison In dit pamflet werden verschillende grieven tegenover de Fransen nog eens opgesomd. Ten eerste werd hen verweten twee gezichten te hebben. Dit sloeg waarschijnlijk op de geruchten die de ronde deden over Gastons hernieuwde onderhandelingen met Frankrijk, terwijl hij net een alliantieverdrag met Spanje had gesloten. Ten tweede werd hen aangewreven enkele hoge edelen te hebben gecorrumpeerd, dit sloeg zonder twijfel op het verraad van de ZuidNederlandse adel. Ten slotte werden ze ervan beschuldigd de Zuidelijke Nederlanden in het verderf te willen storten. Het bleef niet bij de verspreiding van dit ene pamflet. De dagen erop werden nog heel wat dergelijke geschriften verspreid.662 Dit zorgde voor extra spanningen,663 in zoverre zelfs dat Pieter Roose, hoofd-voorzitter van de Geheime Raad en voorzitter van de Raad van State, Gaston waarschuwde dat de Brusselse bevolking zich wel eens zou kunnen vergrijpen aan zijn volgelingen.664 Hoewel men zou kunnen verwachten dat het vertrek van Gaston heel wat mensen geruststelde, verzamelden zich toch heel wat mensen voor de poorten van het paleis van zodra het vertrek van Gaston bekend was, en werden er vijandige dingen m.b.t. de Fransen geroepen.665 Heel wat Fransen hadden immers schulden opgelopen tijdens hun verblijf in Brussel, en de schuldeisers vreesden nooit betaald te zullen worden. Van zodra duidelijk werd dat Gaston iemand zou sturen om zijn schulden en die van zijn volgelingen af te betalen, bedaarden de gemoederen.666 Toch waren er enkele incidenten in de nasleep van Gastons vlucht. Enkele Spaanse en Italiaanse soldaten kochten alle portretten van Gaston die ze konden vinden, en verscheurden ze met hun tanden, en doorstaken ze met hun messen, terwijl ze beledigingen riepen aan het adres van Gaston. Ook het uithangbord met het portret van Gaston moest er opnieuw aan geloven. Het werd bekogeld met modder en stenen, en de schoenmaker werd met de dood bedreigd, als hij het bord niet weghaalde.667 De vrouw van de schoenmaker verwijderde het bord, om erger te voorkomen, maar de regering beval het bord opnieuw op te
662
Gazette, 1635, 23 september 1634, p. 419; Gerbier aan Coke, 29 september 1634 (NA, SP, 77/24, f. 375 v°).
663
Gazette, 1635, 23 september 1634, p. 419.
664
Gerbier aan Coke, 6 oktober 1634 (NA, SP, 77/24, f. 380).
665
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 485.
666
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 486; N. Goulas, Mémoires, p. 256.
667
Gazette, 1635, 18 november 1634, p. 522; Gerbier aan Coke, 17 november 1634 (NA, SP, 77/24, f. 447).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
122
hangen.668 Zes weken lang probeerden de soldaten het bord weg te halen, wat uiteindelijk lukte begin januari 1635.669 Vermoedelijk deden de soldaten dit omdat Gaston zijn woord t.o.v. Spanje gebroken had. Er waren al langer spanningen tussen de vluchtelingen en Spaanse soldaten. In 1633 berichtte de Gazette dat enkele Spanjaarden wat Fransen tegen waren gekomen in Brussel, en hadden geroepen “Qui vive?”. Hierop zouden de Fransen “France” hebben geroepen, en zou er een duel gevolgd zijn.670 Goulas vermeldde dat de Fransen zeer tevreden waren toen Gaston in 1633 terug naar Brussel keerde, nadat hij enkele tijd had doorgebracht in het Spaanse leger. Ze waren immers zeer blij niet meer tussen de “echarpes rouges”, de Spanjaarden, te zijn.671 Ten slotte vermeldde de Gazette in april 1634 een conflict tussen een Italiaanse kapitein, en een Fransman, met de dood van de Italiaan tot gevolg.672 De stedelijke bevolking lijkt zich minder aangetrokken te hebben van de geschonden Spaanse eer, en lijkt vooral blij geweest te zijn dat het gevaar dat het verblijf van Gaston met zich meebracht, geweken was.
4.3 Na de Franse oorlogsverklaring Na het vertrek van de Fransen rond Gaston, bleef de onvrede over het verblijf van Maria de Medici en haar volgelingen bestaan. Naar aanleiding van een incident tussen enkele Spaanse soldaten en een Franse vluchteling in januari 1635, schreef Gerbier dat de haat tegenover de Fransen nog sterk was toegenomen.673 Op dit ene incident na, lijkt hun aanwezigheid echter voor weinig problemen te hebben gezorgd, tot de Franse oorlogsverklaring op 19 mei 1635. De regering nam toen meteen maatregelen om de aanwezigheid van Fransen in Brussel te controleren. Alle Fransen in de stad moesten zich bij de stadsmagistraat aanmelden, met de reden voor hun verblijf in Brussel. Als ze dit niet deden, zouden ze verbannen worden.674 Ondertussen drong de kardinaal-infant er bij Maria Medici sterk op aan geen nieuwe volgelingen meer te laten overkomen uit Frankrijk, en vroeg hij haar naar Antwerpen te gaan.675 Als reden gaf hij op dat dit veiliger voor haar zou zijn, maar vermoedelijk wilde hij zo weinig
668
Gazette, 1635, 18 november 1634, p. 522; Gerbier aan Coke, 29 november 1634 (NA, SP, 77/24, f. 452).
669
Gazette, 1636, 25 januari 1635, p. 58; Gerbier aan Coke, 5 januari 1635 (NA, SP, 77/24, f. 502).
670
Gazette, 1635, 30 december 1633, p. 8.
671
N. Goulas, Mémoires, p. 223.
672
Gazette, 1635, 28 april 1634, p. 179.
673
Gerbier aan Coke, 12 januari 1635 (NA, SP, 77/25, f. 2).
674
Gerbier aan Coke, 25 mei 1635 (NA, SP, 77/25, f. 156).
675
Gerbier aan Coke, 1 juni 1635 (NA, SP, 77/25, f. 162).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
123
mogelijk Fransen in Brussel tijdens de komende campagne. Bovendien zou Maria de Medicis entourage haar naar Antwerpen volgen, waardoor de kans verkleind werd dat er Fransen uit Brussel gezet werden die tot haar volgelingen behoorden. De kardinaal-infant gaf immers het bevel dat na het vertrek van Maria de Medici naar Antwerpen, alle Fransen die nog geen burgerrecht verworven hadden te Brussel, of er geen ambacht uitoefenden, uit de stad gezet zouden worden.676 Ook moest men ervoor oppassen geen enkele Fransman op de versterkingen te laten. De bevolking stond nu meer dan ooit vijandig t.o.v. de Franse vluchtelingen. Enerzijds werden die ervan beschuldigd deels de oorzaak te zijn van de Franse inval;677 anderzijds werden ze ervan verdacht te heulen met de Franse vijand. Het feit dat de hertog van Elbeuf zich openlijk verkneukeld had over de verpletterende nederlaag die prins Thomas, met wie hij overhoop lag, eind mei geleden had tegen de Fransen, verbeterde die indruk niet.678 Op 9 juni 1635 werd de stad Tienen veroverd door het Frans-staatse leger, en genadeloos geplunderd. Zelfs de katholieke cultusplaatsen werden niet ontzien. Zo werd een Mariabeeld waaraan miraculeuze krachten werden toegeschreven, met kogels doorzeefd, en werd het neus en oren afgesneden.679 Daarna namen de troepen Diest en Aarschot in, en sloegen ze hun kamp op voor Leuven. Dit zorgde voor een grote paniek onder de Brusselse bevolking, die vreesde dat ook Brussel zou ingenomen worden. Die schrik werd verhoogd door het feit dat zeer veel edelen en burgers hun goederen naar andere steden verscheepten, en zelf ook het hazenpad kozen.680 De Fransen die nog in Brussel waren, werden ervan verdacht te spioneren voor het Franse leger. De schrik en woede waren zo groot, dat men iemand die er uitzag als een Fransman neus en oren afsneed.681 De parallel met het Mariabeeld is opvallend. 676
De kardinaal-infant aan de Raad van State, 4 juni 1635, (ARA, RvSt, 1829, z.f.); De kardinaal-infant aan de
Raad van State, 8 juni 1635 (ARA, RvSt, 1829, z.f.). 677
H. De Backer, ‘Marie de Médicis dans les Pays-Bas.’, in: Sept études publiées à l’occasion du Quatrième
Centenaire du célèbre Imprimeur anversois Christophe Plantin, 1520 - 1920, Brussel, 1920, p. 83. Ook Maria de Medici zag zichzelf als de voornaamste oorzaak van de oorlog. In juli 1635 schreef ze het volgende aan de paus: “Le principal dessein que le cardinal de Richelieu a eu dans la revolte qu’il tenoit infaillible des Pays-Bas, a esté de nous perdre.” Geciteerd in G. Hagemans, ‘Lettres Inédites de Marie de Médicis et du Cardinal-Infant Ferdinand, Gouverneur-Général des Pays-Bas’, in: Annales de l’Académie d’Archéologie de Belgique, XIV (1857), Antwerpen, p. 369. 678
Gerbier aan Coke, 1 juni 1635 (NA, SP, 77/25, f. 162).
679
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 117.
680
Gerbier aan Coke, 15 juni 1635 (NA, SP, 77/25, f. 190).
681
Gerbier aan Coke, 23 juni 1635 (NA, SP, 77/25, f. 197).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
124
Niet alleen de Brusselse bevolking, maar ook de Antwerpenaren, wantrouwden en vreesden Maria de Medici en haar volgelingen. De pauselijke internuntius Stravius berichtte dat haar huis te Antwerpen bewaakt werd door een compagnie Spaanse soldaten, en dat de bevolking wou dat ze wegging.682 Maria de Medici drong er bij de kardinaal-infant op aan terug naar Brussel te mogen keren, maar de Brusselse bevolking wilde haar, en vooral de hertog van Elbeuf, niet terug.683 Hierop verliet de hertog Maria de Medicis entourage, en ging hij naar Lotharingen, om zich aan te sluiten bij Karel IV.684 Uiteindelijk overtuigde Maria de Medicis entourage haar ervan toch naar Brussel terug te keren, of de kardinaal-infant het nu goed vond of niet.685 De animositeit rond haar persoon bleef echter bestaan. Het gerucht ging de ronde dat de Antwerpenaren van plan waren al haar volgelingen de keel over te snijden, als ze terug naar de stad zou keren. Men associeerde haar namelijk met naderend onheil.686 Het jaar 1636 lijkt vrij rustig te zijn verlopen. Vermoedelijk bleef de aversie t.o.v. Maria de Medici en haar volgelingen bestaan, maar leidde die deze keer niet tot excessen. In 1636 zette de kardinaal-infant immers een succesvolle campagne op in Frankrijk, en moest de bevolking niet vrezen dat de Franse vluchtelingen hun steden zouden overleveren aan het Franse leger. De campagne van 1637 verliep heel wat minder voorspoedig, en de kardinaalinfant had af te rekenen met een tweefrontenoorlog. In het Noorden moest hij het hoofd bieden aan een Noord-Nederlands invasieleger dat Breda bedreigde, terwijl het Franse leger in het Zuiden oprukte.687 De Franse troepen veroverden ondermeer de steden Cateau-Cambrésis, en Landrecies, en de bevolking beschuldigde de Fransen die in die steden een onderdak hadden gevonden, van verraad.688 Geruchten gingen de ronde dat de Fransen in Brussel hetzelfde van plan waren, en de stad wilden overgeven aan het Franse leger.689 Er verschenen allerlei pamfletten tegen de vluchtelingen. Eén daarvan werd in het huis van Maria de Medici gevonden, en daagde haar ministers uit naar buiten te komen, als ze daartoe ten minste de moed hadden. Ten gevolge hiervan durfden Le Coigneux en Fabroni nog nauwelijks buitenkomen, en
682 683
Stravius aan Barberini, 22 juli 1635 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 75). Gerbier aan Coke, 6 juli 1635 (NA, SP, 77/25, f. 216); Stravius aan Barberini, 22 juli 1635 (W. Brulez,
Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 75). 684
Gerbier aan Coke, 20 juli 1635 (NA, SP, 77/25, f. 240).
685
Gerbier aan Coke, 14 december 1635 (NA, SP, 77/25, f. 334 v°).
686
Gerbier aan Coke, 4 januari 1636 (NA, SP, 77/25, f. 349).
687
R. Vermeir, In staat van oorlog, pp. 139 – 140.
688
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 600.
689
Gerbier aan Coke, 1 augustus 1637 (NA, SP, 77/27, f. 298).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
125
gaf de koningin-moeder haar wachten het bevel Fabroni te beschermen. Le Coigneux weigerde elke bescherming.690 De geruchten hielden echter aan, en de bevolking was ervan overtuigd dat de Fransen hun buitenhuizen gebruikten om wapens te maken en te verbergen, plannen te smeden, en personen te verstoppen.691 De burgerwacht weigerde dan ook nog langer de stadspoorten te bewaken, zolang het wachtwoord gegeven werd door de koningin-moeder.692 Dit was de gewoonte telkens als de kardinaal-infant niet in de stad was. De bevolking was zo ongerust, dat de Raad van State besloot huiszoekingen te organiseren in alle huizen waar men dacht Fransen te vinden.693 De stedelijke officieren bezochten ook het huis van Maria de Medici, waar ze de wijnvaten lieten openen om te controleren of er geen buskruit in zat, en een stapel hout lieten verplaatsen om te kijken of er geen wapens achter verstopt waren.694 Hoewel er niets gevonden werd, hielden de geruchten aan, en beweerde men dat er grote messen verstopt waren in het huis van Maria de Medici, om er een bloedbad mee aan te richten. Er werden opnieuw pamfletten verspreid, en dankzij Gerbier hebben we de tekst van één van hen.695 Royne, aultre charpantage de Troye, avec vos trahidores D’Elboeuf, Vieuville et Coigneux, tant Faberonis Allez manger ailleurs, ou nous empoisonnerons vos Chapons qu’achettent vos supons, et metterons le feu En vos maysons, comme l’avez en nos Estats, vos Aveiz chassé des viperes, qui vos servent d’espions Comme sentinelles perdues, y cognéz maintenant De otre façon: Vos plaigneé de nous a S.A.R Vos traitéz avec les faulx Anglois, amis de Rebelles, et du grand Diable le Cardinal de Richelieu, nos faisons notre plainte a Dieu, et Prendrons les armes notre juste cause quans Vous n’y penserez Maria de Medici werd hier vergeleken met het paard van Troje, en werd ervan beschuldigd de Zuidelijke Nederlanden in vuur en vlam te hebben gezet, met andere woorden: de oorlog te hebben veroorzaakt. Ze werd dan ook met aandrang aangespoord om ‘ergens anders te gaan eten’. Dit laatste sloeg waarschijnlijk op de wrevel van de bevolking t.o.v. Maria de Medicis 690
Gerbier aan Coke, 8 augustus 1637 (NA, SP, 77/27, f. 307).
691
Gerbier aan Coke, 15 augustus 1637 (NA, SP, 77/27, f. 312).
692
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 600.
693
P. Henrard, Marie de Médicis, p. 600.
694
Gerbier aan Coke, 15 augustus 1637 (NA, SP, 77/27, f. 312).
695
Gerbier aan Coke, 22 augustus 1637 (NA, SP, 77/27, f. 328).
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
126
‘gourmandise’, haar grote vraatzucht.696 Constantijn Huygens, de secretaris van de NoordNederlandse stadhouder Frederik Hendrik, en met hem mee op campagne in de Zuidelijke Nederlanden, vermeldde dat men Maria de Medici in Brussel ‘La Rouïna madre’ noemde, omdat men zoveel geld aan haar moest uitgeven.697 Maria de Medici was ten zeerste beledigd door de pamfletten en de huiszoeking, en weigerde nog langer haar huis te verlaten. Ook Fabroni en Le Coigneux bleven binnenshuis, en deze laatste had nu toch bescherming aanvaard, uit angst voor de bevolking.698 Er vonden echter geen excessen meer plaats, en de situatie stabiliseerde zich. Dit was waarschijnlijk deels het gevolg van de afgenomen dreiging van het Franse leger, maar ook de berichten dat Maria de Medici via de Engelse koning onderhandelde over haar terugkeer, en misschien zelfs naar Engeland zou gaan, zullen zeker meegespeeld hebben. Zoals gezien ging vanaf mei 1638 het bericht de ronde dat Maria de Medici niet meer zou terugkeren van haar reis naar Spa, en Stravius vermeldde dat de inwoners van Brussel hier zeer tevreden mee zouden zijn.699 Toen bleek dat Maria de Medici inderdaad niet meer zou terugkeren, werd een edict gepubliceerd dat alle Fransen gebood de Nederlanden te verlaten. Slechts enkelen werden ontzien,700 en ook Marguerite de Lorraine-Vaudémont en haar zus mochten blijven. Hun broer, Karel IV, en Gaston zouden in de toekomst immers nog van nut kunnen blijken.701 Nu we bekeken hebben hoe de bevolking stond t.o.v. Maria de Medici, zullen we kort stilstaan bij de relatie met de Zuid-Nederlandse adel. Kort, want we beschikken over uiterst weinig informatie, door het wegvallen van de informatie uit de Gazette, en omdat Chifflet in 1636 zijn journaal stopzette. Wel blijkt dat Maria de Medicis relatie met de lokale adel bekoelde
696
Stravius aan Barberini, 26 september 1637 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 237).
697
Constantijn Huygens aan prinses Amalia van Oranje, 22 september 1637 (J. A. Worp, De briefwisseling van
Constantijn Huygens (1608 – 1687), ’s-Gravenhage, 1913, p. 313). 698
Gerbier aan Coke, 29 augustus 1637 (NA, SP, 77/27, f. 338).
699
Stravius aan Barberini, 7 juni 1638 (W. Brulez, Correspondance de Richard Pauli-Stravius, p. 292).
700
Enkel Mathieu de Morgues en zijn broer; Chanteloube en de hertog van Elbeuf mochten blijven. Mathieu de
Morgues omdat hij een aantal geschriften ter verdediging van het huis van Habsburg geschreven had, en nog van verder nut kon zijn in de strijd tegen Frankrijk. Waarom de anderen mochten blijven, is niet gekend. P. Henrard, ‘Mathieu de Morgues et la maison Plantin’, p. 566. Ook de la Vieuville moest aanvankelijk vertrekken, maar door de tussenkomst van Gerbier, mocht hij nog twee maanden in de Zuidelijke Nederlanden verblijven. De markies fungeerde immers als tussenpersoon bij onderhandelingen tussen Engeland en Lotharingen. Uiteindelijk zou hij pas na de dood van Richelieu naar Frankrijk terugkeren. Gerbier aan Windebank, 30 oktober 1638 (NA, SP, 77/28, f. 537). 701
R. Vermeir, In staat van oorlog, p. 143.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
127
tijdens haar conflict met de prinses van Pfalzburg. Heel wat Zuid-Nederlandse adel was immers verwant aan het huis van Lotharingen, en koos de kant van de prinses tegen Maria de Medici.702 Of de relatie met de adel zich herstelde na de verzoening met de prinses van Pfalzburg, weten we niet, maar het feit dat Maria de Medici op 15 februari 1637 meter werd van de dochter van de hertog van Havré, wijst hierop. De hertogin van Havré was immers een verwante van de prinses van Pfalzburg, en had haar kant gekozen tijdens het conflict.703
4.4 Besluit Zowel Maria de Medici als Gaston d’Orléans, en hun respectievelijke entourages, werden bij hun aankomst in de Zuidelijke Nederlanden goed onthaald door de stedelijke bevolking, en de lokale adel. De volgende maanden vonden er enkele incidenten plaats, maar deze waren zeker geen symptomen van systematische onvrede tegen de Fransen. Het contact met de adel en de bevolking lijkt goed te zijn verlopen. Dit sloeg om na Gastons nederlaag te Castelnaudary. Vanaf dat moment vormden de vluchtelingen op twee manieren een gevaar in de ogen van de stedelijke bevolking. Enerzijds bestond de angst dat Frankrijk hun aanwezigheid zou aangrijpen om de Zuidelijke Nederlanden binnen te vallen. Anderzijds zag men in de vluchtelingen ook een actief gevaar, en vreesde men dat de vluchtelingen pionnen waren in handen van Frankrijk. Zo vreesde men in Antwerpen bijvoorbeeld dat Gaston snode plannen had met de stad, en zag men de hand van de vluchtelingen in het verraad van de Zuid-Nederlandse adel. Die angst was continu aanwezig, maar kende opstoten op momenten dat het Franse leger Zuid-Nederlandse steden bedreigde, zoals in 1635 en 1637. De onvrede over het verblijf van de Fransen werd ook door andere dingen gevoed, zoals door wrevel over de hoge kost van Maria de Medicis verblijf, en haar ‘vraatzucht’, maar de kern bleef toch het feit dat ze als een gevaar aanzien werden. Ook het contact met de adel verzuurde na Gastons tweede komst naar de Nederlanden. De oorzaak was hier eveneens het feit dat de vluchtelingen als een gevaar werden aanzien, maar in dit geval als een gevaar voor de eer van de hoge adel. Het als schandelijk gepercipieerde gedrag van bepaalde Fransen, en het feit dat dit bleef aanhouden, leidde bijna tot een gewelddadige confrontatie, die het verdere verblijf van de Fransen te Brussel wel eens onmogelijk zou kunnen gemaakt hebben. Het was enkel aan de bemiddeling van de Brusselse 702
Gerbier aan Coke, 4 januari 1636 (NA, SP, 77/25, f. 349).
703
Nadat Maria de Medici in januari 1635 de prinses van Pfalzburg de toegang tot haar vertrekken had ontzegd,
verbood de prinses aan de hertogin van Havré om Maria de Medici nog langer te bezoeken. Gazette, 1636, 3 februari 1635, p. 66.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
128
regering – in de persoon van de hertog van Lerma – te danken dat de situatie niet ontspoorde. De spanningen waren hier echter niet mee verdwenen, en zouden aanhouden tot Gaston en zijn volgelingen de Zuidelijke Nederlanden verlieten. In tegenstelling tot de stedelijke bevolking, beschouwde de adel niet alle Fransen als een gevaar. Het contact met Maria de Medici, de hertog van Elbeuf, de markies de la Vieuville, en Gaston lijkt verder goed te zijn verlopen. Over de periode na het vertrek van Gaston, hebben we slechts weinig gegevens. Toch is het duidelijk dat de Zuid-Nederlandse adel partij koos voor de prinses van Pfalzburg, in haar conflict met Maria de Medici. Door dit te doen verdedigde de adel opnieuw haar familiale belangen, heel wat Zuid-Nederlandse adellijke huizen waren immers verwant aan het huis van Lotharingen.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
129
Besluit Tijd om te recapituleren. Deze studie is bedoeld om de leemte op te vullen die bestaat over het verblijf van Maria de Medici, Gaston d’Orléans, en hun respectievelijke entourages, in de Zuidelijke Nederlanden. Na het uitstekende werk van Paul Henrard, waren maar zelden nieuwe elementen aangebracht, en beperkte men zich meestal tot het herhalen van Henrards bevindingen. Het afgelopen decennium is hier verandering in gebracht, door bijdragen van Toby Osborne en Cordula van Wyhe. Toch bleven nog heel wat zaken onderbelicht. De behandeling door de Brusselse regering; de redenen waarom de entourages hun patroons volgden; de spanningen binnen en tussen de entourages, en de relatie met de lokale adel en de bevolking bijvoorbeeld. Deze verhandeling is dan ook een poging om die elementen nader te belichten.
Het leek ons noodzakelijk deze verhandeling te beginnen met het in de context plaatsen van de vluchten van Maria de Medici en Gaston. Beiden waren in het verleden reeds overgegaan op rebellie, en waren op de hoogte van de voordelen die een vlucht uit het hof kon bieden. Hun verzoening was immers steeds gevolgd door het toekennen van materiële gunsten, en een terugkeer in de koninklijke gratie. Maria de Medicis doel met de vlucht was de val van Richelieu bekomen. Hierdoor zou ze haar plaats aan de macht weer kunnen innemen, en zou haar prestige hersteld zijn. Dit was immers beschadigd door het feit dat Richelieu haar patronaat had ingewisseld voor dat van haar zoon, Lodewijk XIII. Toen bleek dat de poorten van La Capelle gesloten waren, had de koningin-moeder geen andere keuze dan naar het buitenland te vluchten, als ze haar rebellie wilde voortzetten. Op Franse bodem zou ze, zonder veilig onderkomen, immers snel verslaan worden, en de val van Richelieu niet kunnen afdwingen in ruil voor een verzoening. Gastons vlucht werd gemotiveerd door zijn onvrede over zijn beperkte rol in de regering van het land, en zijn onvrede over de behandeling van zijn entourage. Zijn belangrijkste vertrouwelingen, Jacques Le Coigneux en Antoine de Laage, heer van Puylaurens, hadden eveneens een belangrijke rol in het aanstoken van Gastons rebellie. Ze hoopten belangrijke gunsten uit de brand te slepen na een verzoening. Om het gevaar te begrijpen die de vluchten vormden, moeten we kijken naar de onvrede die op dat moment in Frankrijk leefde. De dévots waren het oneens met de buitenlandse politiek van Richelieu; de hoge adel was ontevreden over het verlies aan politieke macht; de
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
130
parlementen protesteerden tegen de uitholling van hun traditionele jurisdictie, en de vernieuwing van de paulette; enkele provinciale Staten waren gekant tegen hun omvorming tot pays d’élections; en er vonden verschillende volksopstanden plaats door de hoge belastingen en de stijgende voedselprijzen. In deze context was het niet denkbeeldig dat Gaston en zijn moeder heel wat steun zouden krijgen in hun strijd tegen Richelieu. Het pamflet dat Gaston publiceerde vanuit Lotharingen, was dan ook duidelijk bedoeld om de steun van al deze groepen te verkrijgen. Richelieu waakte echter, en hij kon er voor zorgen dat de meeste spanningen onder controle werden gehouden. Na de Journée des Dupes werden de problemen met de paulette opgelost, werden onderhandelingen geopend met de Staten van Bourgondië, kregen bepaalde leden van de hoge adel belangrijke gunsten, en werd Michel de Marillac, de leider van de dévots, gevangen gezet. Op die manier kon Richelieu er voor zorgen dat de situatie niet uit de hand liep, en dat de steun aan Gaston uiterst beperkt bleef.
In hoofdstuk twee gingen we in op de ontvangst van de vluchtelingen in de Spaanse Nederlanden. Isabella en haar ministers wilden de Fransen gebruiken om tweedracht te zaaien in Frankrijk. Zo wilden ze Lodewijk XIII met gelijke munt terugbetalen voor zijn steun aan Zweden en de Republiek, en er tegelijk voor zorgen dat Frankrijk die hulp zou moeten stopzetten, waardoor Spanje een gunstige vrede zou kunnen sluiten. De Zuidelijke Nederlanden hadden immers zwaar te lijden onder het conflict met de Republiek, en verlangden hevig naar vrede. De regering in Madrid daarentegen, onderhandelde voor de terugkeer van Maria de Medici aan het hof, en wilde haar rol als bemiddelaar niet op het spel zetten, ook al omdat de onderhandelingen zouden kunnen zorgen voor een toenadering tussen Spanje en Engeland. Bovendien wilde men geen open conflict met Frankrijk riskeren. De internationale context zou er voor zorgen dat Spanje haar mening bijstelde. De Zweedse successen na de slag te Breitenfeld en de Franse agressie t.o.v. Lotharingen, waardoor Spanjes communicatie met de Zuidelijke Nederlanden in gevaar kwam, zorgden voor een kentering in de houding van Spanje. Men was vanaf dat moment wel bereid de vluchtelingen in te zetten tegen Frankrijk, al bleef men voorzichtig. Men wilde een open conflict zo lang mogelijk uitstellen, en samen met andere landen optreden. Toen duidelijk werd dat de keizer niet bereid was Gaston te steunen bij zijn inval in Frankrijk, blies Spanje haar plannen dan ook af. Ondertussen had men in Brussel Gaston echter al groen licht gegeven, en was hij vertrokken naar Lotharingen, om Frankrijk van daaruit binnen te vallen. Na Gastons tweede vlucht naar de Nederlanden, was Spanje bereid Gaston opnieuw te steunen, ondanks zijn desastreuze campagne in Frankrijk. Na de dood van Gustavus Adolfus
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
131
van Zweden in november 1632, zag Spanje immers haar kans om de situatie in Europa in haar voordeel te herstellen. Om dit te bereiken, moest men er voor zorgen dat Frankrijk Spanjes vijanden niet langer zou steunen. Dit kon door interne tweedracht te zaaien in Frankrijk. Madrid bleef echter voorzichtig, en wilde zeker zijn dat Gaston wel degelijk over de bondgenoten beschikte waarover hij beweerde te beschikken. Ook wilde men nog steeds de confrontatie met Frankrijk niet alleen aangaan. De nieuwe Franse agressie t.o.v. Lotharingen, en de daaropvolgende bezetting van het hertogdom, maakten dat een Frans-Spaanse confrontatie als onvermijdelijk werd aanzien. Spanje liet dan ook haar eis om zekerheid vallen, en wilde de vluchtelingen nu meer dan ooit integreren in een liga tegen Frankrijk. Dit leek gelukt te zijn toe Gaston in mei 1634 een alliantieverdrag met Spanje ondertekende. De alliantie was echter slechts van korte duur, en in oktober 1634 ontvluchtte Gaston de Zuidelijke Nederlanden. Na de vlucht van haar jongste zoon, was Maria de Medici nog van weinig nut voor Spanje. Toen het gerucht eind 1635 de ronde deed dat ze naar Engeland zou verhuizen, was de Brusselse regering daar dan ook niet rouwig om. In 1636 leek ze echter opnieuw van nut te zullen zijn, toen de kardinaal-infant zowat in haar naam Frankrijk binnenviel, en een tweede keer na de vlucht van Gaston en Soissons in november 1636. Nadat de onderhandelingen met Soissons waren afgeslaan, was het definitief duidelijk dat Maria de Medici nog van weinig nut zou zijn. De kardinaal-infant verzette zich dan ook niet tegen haar plannen naar Engeland te gaan. Wellicht was hij op de hoogte van haar vluchtplannen, maar verhinderde hij die niet. De Brusselse regering behandelde de vluchtelingen steeds uitstekend. Maria de Medici had zelf de indruk dat ze na de dood van Isabella in december 1633 slechter behandeld was, maar hier mogen we geen kwaad opzet achter zoeken. Wel is het zo dat zowel Aytona als de kardinaal-infant minder tijd doorbrachten met de koningin-moeder. Dit was deels te wijten aan het feit dat ze minder in Brussel waren, maar waarschijnlijk hadden ze ook een andere stijl dan de infanta. Zeker de kardinaal-infant was zich bewust van het belang Maria de Medici tevreden te houden, en bleef haar met respect behandelen. Door de oorlogsomstandigheden, was hij echter gedwongen maatregelen te nemen tegen haar entourage, en tijdens het conflict tussen Maria de Medici en de prinses van Pfalzburg, moest hij opletten geen van de twee te bevoordelen. Dit was een moeilijke evenwichtsoefening, die niet altijd lukte. Hoewel Brussel de vluchtelingen altijd goed behandelde, drong Spanje er soms op aan hen extra tevreden te stellen. Dit was op momenten dat Spanje besloot de vluchtelingen te gebruiken, zoals ten tijde van de onderhandelingen met Soissons. In hoofdstuk twee behandelden we verder de vraag waarom de vluchtelingen naar de Zuidelijke Nederlanden kwamen. Voor Maria de Medici was dit een logische keuze toen de
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
132
poorten van La Capelle gesloten bleken. Filips IV was immers haar schoonzoon, en had in het verleden al laten blijken hulp aan Gaston genegen te zijn. Bovendien liet de ligging van de Spaanse Nederlanden een snelle communicatie met Parijs toe. Ook voor Gaston was dit laatste een belangrijke troef, naast het feit dat zijn moeder er reeds verbleef, waardoor ze hun krachten zouden kunnen bundelen. Ten slotte was ook de ietwat bijzondere status van de gebieden belangrijk. Hoewel de Zuidelijke Nederlanden deel uitmaakten van het Spaanse statenstelsel, kon men argumenteren niet in Spanje te zijn. Dit was belangrijk, omdat Spanje vooral onder invloed van Richelieu, zeer negatief bekeken werd in Frankrijk, en Gaston zijn kansen op de troonopvolging wel eens zou kunnen kwijtspelen als hij gepercipieerd werd als een vazal van Spanje. Hoewel hij zich nu ook compromitteerde door Spaanse hulp te aanvaarden, was het zeer belangrijk dat hij kon opwerpen niet in Spanje te zijn. Ten slotte stelden we de vraag waarom de vluchtelingen zo lang in de Zuidelijke Nederlanden bleven. Maria de Medici bleef omdat men haar in Frankrijk niet terug wilde. Ze probeerde steeds terug naar Frankrijk te keren, hetzij via vreedzame onderhandelingen, hetzij via een militaire confrontatie, maar Parijs hield steeds de boot af. Men vreesde immers dat ze, eens terug in Frankrijk, zo snel mogelijk haar plaats naast Lodewijk XIII opnieuw zou willen innemen, en een verzamelpunt zou worden voor ontevredenen. Men stelde dan ook hoge eisen voor haar terugkeer. Maria de Medici weigerde hieraan te voldoen, onder andere onder sterke druk van haar belangrijkste raadgevers. Waarom de koningin-moeder de ZuidelijkeNederlanden niet vroeger inruilde voor een andere verblijfplaats, is een andere vraag. Maria de Medici leek meerdere keren op het punt te staan naar Engeland te gaan, maar de Engelse resident in de Zuidelijke Nederlanden, Balthasar Gerbier, kon dit steeds verhinderen. In tegenstelling tot zijn moeder, wilde men Gaston steeds terug in Frankrijk. Als troonopvolger was het immers zeer belangrijk dat hij in Frankrijk was, en niet in handen van de vorst waarmee Frankrijk een verdekte oorlog voerde. Frankrijk was dan ook altijd bereid om te onderhandelen. Tot de nederlaag te Castelnaudary, was Gaston echter niet bereid tot een vreedzame verzoening. Onder druk van zijn entourage, stuurde hij immers aan op een militaire confrontatie. Na zijn tweede vlucht naar de Zuidelijke Nederlanden, werd zijn terugkeer verhinderd door zijn hoge eisen; de komst van zijn vrouw Marguerite; en de pogingen van zijn moeder om de onderhandelingen te saboteren.
Het derde hoofdstuk handelde over de entourage van zowel Maria de Medici als haar zoon. Beiden werden door heel wat volgelingen vergezeld naar de Zuidelijke Nederlanden. Maria de Medicis entourage bestond waarschijnlijk uit een tweehonderdtal personen, terwijl die van
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
133
Gaston zeker het dubbele lijkt te hebben bedragen. Deze volgelingen hadden elk hun redenen om hun patroons te volgen, we onderscheidden er drie. Sommige Fransen kwamen naar de Zuidelijke Nederlanden, omdat ze het zich niet konden permitteren het patronaat van Gaston, zijn moeder, of een andere Fransman te verliezen. Anderen volgden Maria de Medici en Gaston om daar op korte termijn eigen voordeel uit te halen. Dit kon gaan van een herstel in de koninklijke gratie, tot het verkrijgen van aanzienlijke gunsten na een terugkeer in Frankrijk. Men volgde de bannelingen echter niet alleen om er eigen voordeel uit te halen, leden van beide entourages volgden de vluchtelingen omdat ze het oneens waren met de politiek van Richelieu. Dit waren vooral dévots, maar iemand als Montrésor ontwikkelde zijn eigen verzet. Iedereen had zijn eigen redenen en belangen om Maria de Medici en Gaston te volgen, maar er vormden zich al snel groepen die dezelfde belangen hadden, of ten minste even hetzelfde doel nastreefden. Nog in Lotharingen in 1631 was Gastons entourage verdeeld tussen een groep die aanstuurde op een militaire confrontatie met Frankrijk, en voor het huwelijk was van Gaston en Marguerite de Lorraine-Vaudémont; en een groep die verzoening wilde en tegen het huwelijk gekeerd was. De voorstanders van het huwelijk wonnen het pleit, en vanaf dat moment lijkt Gastons entourage te zijn gekenmerkt door een relatieve eensgezindheid. In Maria de Medicis entourage lijkt eerder een strijd tussen individuen, i.p.v. een strijd tussen groepen te hebben plaatsgevonden. De markies de la Vieuville moest zijn plaats als voornaamste raadgever van Maria de Medici afstaan aan Jacques d’Apchon, de heer van Chanteloube. De relatie tussen de twee entourages lijkt voor de nederlaag te Castelnaudary zonder veel problemen te zijn verlopen. Beide groepen volgelingen werkten immers samen om de inval in Frankrijk te bekomen. De situatie veranderde helemaal na de tweede komst van Gaston naar de Zuidelijke Nederlanden. Maria de Medici beschuldigde haar zoon ervan haar in de steek te hebben gelaten, en vanaf juni 1633 namen de spanningen tussen de entourages nog meer toe, omdat Gaston de onderhandelingen met zijn broer had geopend, zonder zijn moeder erbij te betrekken. Maria de Medici en haar entourage zagen in dat hun kansen op een terugkeer naar Frankrijk aanzienlijk zouden slinken als Gaston alleen zou terugkeren, en probeerden dit dan ook te verhinderen. Gastons onderhandelingen bleven echter doorgaan, onder impuls van Puylaurens. In hun verzet tegen de onderhandelingen, kregen Maria de Medici en haar entourage de steun van Charles II de Lorraine, hertog van Elbeuf. Deze was verwant aan het huis van Lotharingen, en wilde verhinderen dat Puylaurens, in ruil voor een verzoening, zou instemmen met de ontbinding van het huwelijk van Gaston en Marguerite de Lorraine-Vaudémont. De spanningen tussen deze groep, en het deel van Gastons entourage dat wel voorstander was van de onderhandelingen van
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
134
Puylaurens, namen steeds toe. Met de dood van Isabella lijkt een stabiliserende factor te zijn weggevallen, en leidden de spanningen tot gewelddadige confrontaties tussen de entourages. Het hoogtepunt was de aanslag op Puylaurens, begin mei 1634. Vanaf dan stonden de entourages met getrokken messen tegenover elkaar, zeker vanaf het moment dat de hertog van Elbeuf overstapte naar de entourage van Maria de Medici. Hij werd er immers (wellicht correct) van verdacht de aanslag te hebben opgezet. Het bericht dat Gaston een alliantieverdrag had gesloten met Spanje, zorgde voor een verzoening tussen de entourages. Elbeufs belangen leken immers veiliggesteld, nu de onderhandelingen met Frankrijk waren stopgezet; en ook Maria de Medici moest niet langer vrezen dat ze alleen zou achtergelaten worden. In de entourage van Gaston lijken aanhangers van Elbeuf, en aanhangers van Puylaurens, vanaf dat moment zij aan zij gevochten te hebben tegen tegenstanders van een nieuwe militaire campagne in Frankrijk. Deze verzoening was echter van korte duur, vanaf juli deed immers het gerucht de ronde dat Gaston de onderhandelingen met zijn broer opnieuw had opgenomen. De spanningen tussen de entourages bleven echter onder controle, omdat het niet duidelijk was of die geruchten klopten. Met de vlucht van Gaston eindigde de relatieve eensgezindheid van Maria de Medicis entourage. Tot dan toe had het verzet tegen Puylaurens de verschillende delen van de entourage min of meer verenigd, ondanks de verdeeldheid tussen diegenen die wilden dat Maria de Medici zich verzoende, en diegenen die daar tegen waren. Onder andere door de kant te kiezen van Gastons vrouw Marguerite, en er bij Gaston op aan te dringen dat hij zijn huwelijk aan iedereen kenbaar zou maken, had men geprobeerd Gastons onderhandelingen te kelderen, en Gaston en Puylaurens uit elkaar te spelen. Puylaurens was immers voorstander van de ontbinding van Gastons huwelijk, in ruil voor een verzoening. Nu Gaston en Puylaurens weg waren, had het steunen van Marguerite geen nut meer; integendeel: het zou Maria de Medicis verzoening alleen maar bemoeilijken. Lodewijk XIII was immers fel tegen het huwelijk gekant. Het Lotharingse deel van haar entourage boette dan ook serieus aan macht in, en de relatie met Marguerite en vooral die met haar zus, de prinses van Pfalzburg, bekoelde fel. Chanteloube bleef aanvankelijk Maria de Medicis belangrijkste vertrouweling, maar vanaf eind 1635 taande zijn ster. De wrevel tegen hem werd voornamelijk veroorzaakt door de overtuiging dat hij de onderhandelingen van de koningin-moeder had gekelderd om zijn eigen belangen te vrijwaren. Hoewel hij pas in april 1637 uit haar entourage werd gezet, was zijn plaats toen al lang ingenomen door een triumviraat van Luca Fabroni, Jacques Le Coigneux, en Monsigot. Dit driemanschap pleitte in 1636 voor een alliantie met de graaf van Soissons, maar pleitte daarna voor de verhuis van Maria de Medici naar Engeland. Een deel van haar entourage verzette zich hiertegen, en was voorstander van een verzoening met Frankrijk. Uiteindelijk stemden deze laatsten toch in met de plannen
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
135
naar Engeland te vluchten, omdat ze meenden dat de Engelse koning een bemiddelende rol zou kunnen spelen tussen Maria de Medici en Lodewijk XIII. In augustus 1638 vluchtte Maria de Medici dan ook met het grootste deel van haar entourage naar Engeland, via de Republiek.
In het vierde en laatste hoofdstuk gingen we in op de relatie tussen de Fransen en zowel de stedelijke bevolking als de adel. Tot de nederlaag te Castelnaudary lijken de contacten zonder al te veel problemen te zijn verlopen. Er waren enkele strubbelingen, maar dit waren eerder geïsoleerde incidenten, en zeker geen symptomen van een systematische onvrede over het verblijf van de Fransen. Dit veranderde na Gastons nederlaag. Vanaf dat moment beschouwde de bevolking de Fransen op twee manieren als een gevaar. Ten eerste werd gevreesd dat de vluchtelingen door hun aanwezigheid een Franse aanval zouden uitlokken. Ten tweede verdacht men de Fransen ervan onder één hoedje te spelen met Lodewijk XIII, en de Zuidelijke Nederlanden in het verderf te willen storten. Deze tweeledige vrees hield aan na de vlucht van Gaston, en was de voornaamste oorzaak van de wrevel omtrent het verblijf van de Fransen, hoewel ook de hoge kostprijs van Maria de Medicis verblijf voor onvrede zorgde. Vooral in tijden dat het Franse leger oprukte in de Zuidelijke Nederlanden, flakkerde de permanente onvrede over de aanwezigheid van de vluchtelingen op, en vonden er incidenten plaats. Dit was het geval in 1635 en in 1637. Het valt dan ook niet te verwonderen dat de stedelijke bevolking blij was met de geruchten dat Maria de Medici de Zuidelijke Nederlanden zou verlaten. Ook de adel beschouwde enkele vluchtelingen als een gevaar. Niet zozeer als een gevaar voor het welzijn van de Zuidelijke Nederlanden, maar voor hun familiale eer. Sinds hun tweede komst naar de Zuidelijke Nederlanden, maakten enkele Fransen rond Puylaurens de dochters van de prinses van Chimay stelselmatig het hof. Dit gebeurde op zo’n schandelijke manier (althans volgens de Zuid-Nederlandse adel) dat de eer van de meisjes, en hun verwanten in gevaar werd gebracht. Dit leidde tot oplopende spanningen tussen de Zuid-Nederlandse adel en de groep rond Puylaurens. In maart 1633 kwam het bijna tot een gewelddadige confrontatie tussen de twee groepen, maar dit werd gelukkig vermeden door toedoen van de Brusselse regering. Een botsing tussen de twee groepen had wel eens het verdere verblijf van de Fransen in Brussel onmogelijk kunnen maken. Na het incident bleven de spanningen bestaan, maar tot een gewelddadige uitbarsting zou het nooit komen. In tegenstelling tot de bevolking, keerde de adel zich niet tegen alle Fransen. Alleen diegenen die hun eer in gevaar brachten, werden als een probleem aanzien. Met Maria de Medici, Gaston, de markies de la Vieuville en de hertog van Elbeuf, bleven de contacten goed. We hebben minder informatie over de periode na het vertrek van Gaston, maar het is duidelijk dat de relatie tussen Maria de Medici en de adel
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
136
bekoelde vanaf het conflict tussen de koningin-moeder en de prinses van Pfalzburg. De adel koos opnieuw voor de familiale belangen, en koos partij voor het huis van Lotharingen, waaraan heel wat edelen verwant waren. Nadat het conflict was bijgelegd, lijkt de relatie met de adel zich te hebben hersteld.
Besluitend kunnen we stellen dat het zich terugtrekken uit het hof, om zo gunsten af te dwingen, niet zonder risico’s was. De lotgevallen van Gaston d’Orléans en Maria de Medici leren duidelijk dat deze strategie enkel werkte als het hof de vluchtelingen terugwilde. Dit was niet het geval bij de koningin-moeder, waardoor ze vast kwam te zitten in een gebied waar ze – vooral door de bevolking – minder en minder gewenst was. Uitwijken naar een andere plaats was geen optie, omdat niemand echt bereid was haar aan te nemen. Niemand wilde Frankrijk immers zo voor het hoofd stoten. Ook voor de volgelingen van Maria de Medici en Gaston was de ballingschap niet zonder risico’s. De casussen Léonard Goulas en de abt van la Rivière toonden aan dat het trouw volgen van een patroon zeker vruchten kon afwerpen. Zelfs het aanstoken tot een vlucht kon serieuze gunsten opleveren, zoals bleek uit de beloning van Jacques Le Coigneux en Puylaurens na Gastons eerste vlucht naar Lotharingen. Dit was echter niet altijd het geval. De maarschalk d’Ornano, de markies van Chalais en de hertog van Montmorency betaalden hun aandeel in Gastons rebellieën elk zwaar. Ook Puylaurens moest uiteindelijk boeten voor zijn rol in Gastons vlucht, hoewel hij aanvankelijk heel wat gunsten had verkregen. Of de volgelingen gunsten konden verwachten, hing in de eerste plaats af van het feit of hun patroon teruggewenst was, of niet. Dit was niet het geval bij Maria de Medici, en heel wat leden van haar entourage verlieten dan ook haar dienst en keerden naar Frankrijk terug. Voor sommigen was zelfs dit niet mogelijk. Enkele Fransen die een belangrijke functie hadden bekleed bij Maria de Medici of Gaston – en door Parijs dus als medeverantwoordelijken voor de vlucht werden aanzien – konden niet terug nadat ze in ongenade waren gevallen bij hun patroon. Dit was het geval voor Chanteloube, de markies de la Vieuville en de hertog van Elbeuf. Mathieu de Morgues koos er wellicht zelf voor Maria de Medici niet langer te volgen, maar ook hij had zich in Frankrijk zo gecompromitteerd, dat een terugkeer uitgesloten was. Voor hen was het dan ook pas na de dood van Richelieu en Lodewijk XIII mogelijk terug naar Frankrijk te keren.
BIJLAGEN
138 Bijlage 1 Kaart van Noordoost-Frankrijk, de Spaanse Nederlanden en het prinsbisdom Luik, 1635 – 1642
(Bron: PARROTT (D.). Richelieu’s Army. War, Government and Society in France, 1624 – 1642. Cambridge, 2001, p. XIX.)
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
139
Bijlage 2 Kaart van Oost-Frankrijk, het vrijgraafschap Bourgondië, Lotharingen en de Elzas, 1629 – 1642
(Bron: PARROTT (D.). Richelieu’s Army. War, Government and Society in France, 1624 – 1642. Cambridge, 2001, p. XX.)
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
140
Bijlage 3 Kaart van het vrijgraafschap Bourgondië, Lotharingen en de Elzas, 1629 – 1642
(Bron: PARROTT (D.). Richelieu’s Army. War, Government and Society in France, 1624 – 1642. Cambridge, 2001, p. XXI.)
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Bijlage 4 Chronologie van de vlucht van Maria de Medici en Gaston 1631
30/01 Gaston breekt met Richelieu en trekt zich terug uit het hof 23/02 Lodewijk XIII laat Maria de Medici achter te Compiègne 26/03 Gaston steekt de grens met het vrijgraafschap over 12/04 Gaston komt aan in de Lotharingse stad Remiremont 19/07 Aankomst Maria de Medici in de Zuidelijke Nederlanden 20/07 Maria de Medici gaat van Estoeung naar de stad Avesnes 29/07 Maria de Medici van Avesnes naar Mons 13/08 Maria de Medici en Isabella worden ontvangen te Brussel 4/09 Maria de Medici en Isabella van Brussel naar Antwerpen
1632
3/01 Huwelijk tussen Gaston d'Orléans en Marguerite de Lorraine-Vaudémont 6/01 Karel IV tekent het verdrag van Vic 19/01 Gaston komt aan te Luxemburg 28/01 Intrede van Gaston in Brussel 18/05 Gaston vertrekt uit Brussel, naar Nancy 31/05 Frankrijk maakt zich op om Lotharingen binnen te vallen 12/06 Gaston valt Frankrijk binnen 26/06 Karel IV tekent het verdrag van Liverdun Gaston en Montmorency onmoeten elkaar te Pézenas, waar ze hun troepen bij elkaar 30/07 voegen 1/09 Nederlaag te Castelnaudary 29/09 Gaston tekent verzoening met Lodewijk XIII 30/10 Montmorency onthoofd te Toulouse 6/11 Gaston besluit Frankrijk opnieuw te ontvluchten 20/11 Maria de Medici vertrekt uit Brussel en gaat naar Mechelen 21/11 Gaston komt voor de tweede keer in Brussel aan 29/11 Maria de Medici gaat van Mechelen naar Antwerpen
1633
5/03 Bois-Yvon doet broeder Karel struikelen in de vertrekken van Isabella 30/03 Adel gaat op zoek naar Bois-Yvon in Brussel
141
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 21/06 Maria de Medici keert terug naar Brussel 6/09 Intrede van Marguerite de Lorrain-Vaudémont in Brussel 1/12 Dood van Isabella van Oostenrijk
1634
23/01 Breuk tussen Maria de Medici en Gaston 3/05 Aanslag op Puylaurens 12/05 Gaston tekent het alliantieverdrag met Spanje 6/06 Verzoening Elbeuf en Puylaurens 17/06 Verzoening Maria de Medici en Gaston 8/10 Gaston vlucht naar Frankrijk
1635
23/01 Breuk Maria de Medici en prinses van Pfalzburg 19/05 Franse oorlogsverklaring wordt in Brussel voorgelezen 9/06 Tienen wordt veroverd door Frans-Staatse troepen
1636
19/09 Jacques Le Coigneux vervoegt de entourage van Maria de Medici 18/11 Soissons en Gaston ontvluchten Parijs; Soissons naar Sedan, Gaston naar Blois
1637
4/02 Gaston verzoent zich met Lodewijk XIII 16/04 Chanteloube wordt uit de entourage van Maria de Medici gezet 28/06 Maria de Medici tekent in naam van de graaf van Soissons een verdrag met Spanje De kardinaal-infant laat aan Filips IV weten dat de onderhandelingen met Soissons zijn 29/07 afgesprongen Juli Val van Cateau-Cambrésis en Landrecies begin augustus Huiszoeking door de Brusselse stadsmagistraat bij Maria de Medici
1638
10/08 Maria de Medici verlaat Brussel, om naar Spa te gaan 14/08 Maria de Medici komt aan in 's Hertogenbosch
142
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 1641
Eind augustus Maria de Medici verlaat Engeland om naar Keulen te gaan 12/10 Maria de Medici komt aan in Keulen, waar ze beslist te blijven
1642
3/07 Maria de Medici sterft te Keulen
143
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
144
Bijlage 5 Duels van de Fransen
Datum
Beschrijving
Begin januari
De hertog van Bellegarde daagde Puylaurens uit, maar beiden werden verzoend. De reden was het feit dat Puylaurens Gaston had overtuigd naar de Zuidelijke Nederlanden te vluchten. Even later daagde de neef Van Bellegarde, de markies van Montespan, de heer de la Vaupot uit, een verwant van Puylaurens.
3/05/1632
Vier volgelingen van Maria de Medici duelleerden tegen
Bron
MF, XVIII, p. 19.
CC, 96, f. 208.
vier volgelingen van Gaston.
10/02/1633
26/09/1633
De heer van Rochebonne duelleerde tegen de heer van
Gazette, 1634,
Maigrin, elk met een secondant. Rochebonne stierf.
p. 70.
De heren van Saint-Hilaire en Saint-Quentin vochten tegen Gazette, 1634, de heren du Four en de la Grand-Cour, omdat de één de
p. 410.
haren van de ander had verward.
29/12/1633
Volgens de Gazette vroegen enkele Spaanse soldaten
Gazette, 1635,
op 29 december aan enkele Fransen Qui vive?, waarop
p. 8.
de Fransen France zouden geantwoord hebben. Er zou een duel gevolgd zijn.
13/01/1634
17/04/1634
Conflict tussen Heurtaut en de markies van Fargis, waarbij SP, 77/24, Fargis zwaar gewond geraakte.
f. 11 v°.
Graaf du Roure daagde Piere Séguier, markies d’O uit,
Gazette, 1635,
maar beiden werden verzoend door Gaston. Du Roure
p. 165.
echter niet tevreden, en daagde de markies opnieuw uit. Daarop duelleerde een volgeling van de markies met de graaf.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 28/04/1634
28/04/1634
145
De graaf van Lannoy en de heer van Saint-Hilaire
Gazette, 1635,
duelleerden met elkaar.
p. 179.
Een Italiaanse kapitein schoot op een volgeling van de
Gazette, 1635,
abt van Obazine. Daarop doodde de volgeling de Italiaan.
p. 179.
3/05/1634
Aanslag op Puylaurens
13/05/1635
De heer van Coudray-Montpensier stuurde de heer van
Gazette, 1635,
Saint-Rémi naar de hertog van Elbeuf om hem uit te
p. 198.
Dagen. Elbeuf weigerde.
28/05/1635
31/05/1634
De hertog van Elbeuf liet Puylaurens uitdagen, maar
CC, 179
de plannen werden ontdekt.
f. 21 v°.
Zes volgelingen van Gaston duelleerden onderling.
Gazette, 1635, p. 234.
3/06/1634
juni 1634
16/06/1634
De heer van Fontaine-Fargis daagde Heurtaut uit voor
CC, 179,
een duel, en liet daarbij het leven.
f. 22 v°
De hertog van Elbeuf en Puylaurens proberen elk met
CC, 179,
9 secondanten tegen elkaar te duelleren.
f. 22 v°.
Vieuxpont sprak onrespectvol over Lodewijk XIII, waarop SP, 77/24, er ruzie ontstond in de vertrekken van Gaston. Dertig
f. 269 v°.
Fransen vlogen elkaar in de haren. Coudray-Montpensier koos de zijde van Vieuxpont.
16/06/1634
Later op dezelfde dag, vochten nog eens zes Fransen, om
Gazette, 1635,
dezelfde reden.
p. 266.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 22/06/1634
146
Opnieuw vloeide een uitdaging tot duel voort uit het
Gazette, 1635,
conflict van 16 juni. Men werd echter verhinderd te
p. 266.
vechten, en verzoend.
4/07/1634
11/07/1634
27/08/1634
Aanhangers van de hertog van Elbeuf duelleerden met
Gazette, 1635,
Coudray-Montpensier en twee getrouwen.
p. 286.
Twee wachten van Gaston duelleerden om wie de karabijn
Gazette, 1635,
zou krijgen, waarmee geschoten was op Puylaurens.
p. 299.
Opnieuw vloeide een duel voort uit het conflict van 16
Gazette, 1635,
juni.
p. 375.
Afkortingen:
-
CC = Frankrijk, Bibliothèque Nationale de Besançon, Collection Chifflet.
-
Gazette, 1635 = RENAUDOT (T.). Recueil des Gazettes, Nouvelles, Relations, Extraordinaires et Autres Récits des Choses Avenues Toute l’Année 1634. Parijs, 1635.
-
MF = Mercure françois
-
SP = Groot-Brittannië, The National Archives, State Papers, Foreign.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
147
Bijlage 6 Lijst van de Fransen te Brussel Volgelingen Maria de Medici
Naam in bron
Aligni
Arcy
Toelichting
Bron
Heer van Aligni. Vermeld als één van de écuyers
Gazette, 1635,
van Maria de Medici in 1634.
p. 266.
Markies van Arcy. Weinig over geweten. Volgeling
RvSt, 1829,
van Maria de Medici. Werd na haar vlucht naar de
14/10/1635;
Republiek wellicht het land uitgezet. Zijn dochter
SP, 77/28, f. 23.
Was één van Maria de Medicis mademoiselles d’honneur.
Baradat
François de Baradat (1604 – 1682). Kwam aan het hof
Gazette, 1632,
als page van de petite écurie van Lodewijk XIII, maar
5/09/1631, p. 3;
werd in 1624 diens favori. Kwam in botsing met
Lagonissa, p.
Richelieu, en viel in 1626 in ongenade. Hij diende de
3.
jaren daarop als soldaat in Duitsland, Avignon en Italië. Daarna kwam hij in Brussel terecht. Toen Maria de Medici daar aankwam, sloot hij zich bij haar aan, als kapitein van haar wacht. Keerde in 1632 terug.
Barre
Heer de la Barre. Kwam met Maria de Medici naar
Henrard, p. 66.
Avesnes.
Bernardière
Volgeling van Maria de Medici, aangehouden na
RvSt, 1829,
de Franse oorlogsverklaring, op verdenking van
28/05/1635;
verraad. Wist echter te ontsnappen.
CC, 179, f. 134.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Biscarat
Jacques de Rotondi, heer van Biscarat. Was volgeling
148
Lasseré, p. 597.
van Louis de Marillac. Sloot zich na diens arrestatie bij Maria de Medici aan, en viel met Gaston Frankrijk binnen. Verzoende zich na Castelnaudary.
Champagne
Père Champagne. Vertrouweling van Chanteloube.
Verhulst, pp. 172 – 244.
Chandes
Heer van Chandes. In 1636 vermeld als één van de
CC, 179, f. 184.
dienaars van Maria de Medici.
Chanteloube
Jacques d’Apchon, heer van Chanteloube. Was al lang in dienst van Maria de Medici, en was betrokken in de Guerres du Mère et du Fils. Werd priester in december 1621, en werd als een dévot beschouwd. Bleef in zijn klooster tot hij zich opnieuw mengde in de intriges van Maria de Medici. Vluchtte mee met Gaston d’Orléans, maar sloot zich daarna aan bij Maria de Medici in Brussel. Hij bleef haar belangrijkste raadgever tot hij in ongenade viel in 1637. Hij stierf te Brussel in februari 1641.
Chantemesle
Misschien Léon d’Illiers de Chantemesle. Weinig
Gazette, 1636,
gegevens over. Keerde in april 1635 naar Frankrijk
p. 207.
terug.
Chemin
André du Chemin, arts van Maria de Medici sinds
Gazette, 1634,
1629. Keerde terug naar Frankrijk nadat hij uit haar
p. 498.
dienst was ontheven. Stierf te Parijs in 1633.
Clausel
Louis de Clausel, sieur de La Roche. Overtuigd
Henrard, p. 429;
Calvinist, diende onder de hertog van Rohan. Rebelleerde Gazette, 1635, tegen Richelieu, en ontvluchtte Frankrijk. Kwam in 1632 p. 257; in Brussel aan en sloot zich aan bij de hertog van Elbeuf. Verhulst, p. 205.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
149
Volgde de hertog naar de entourage van Maria de Medici. Werd opgepakt in 1635, toen hij in naam van de koninginmoeder ging onderhandelen met Rohan. Werd onthoofd.
Fabroni
Luca Fabroni. Sterrenwichelaar van Maria de Medici.
Stravius, p. 196.
Onzeker wanneer hij in haar dienst kwam, werd na de val van Chanteloube één van haar voornaamste raadgevers. Volgde haar mee naar de Republiek en Engeland. Ging mee naar Keulen.
Fresnay
Mme du Fresnay kwam met Maria de Medici naar
Henrard, p. 76.
Avesnes.
Guesprez
Baron van Guesprez. Kwam met Maria de Medici naar
CC, 96, f. 214;
de Zuidelijke Nederlanden. Wilde na Castelnaudary in
Gazette, 1633,
het geheim terug naar Frankrijk, maar werd gevangen
p. 497.
gezet door de koningin-moeder. Werd onder druk van de Staten-Generaal en de Staten van Brabant vrijgelaten. Keerde daarna terug naar Frankrijk.
Heurtaut
Jacquelot
Volgeling van Maria de Medici. Kwam in 1634 in
Gazette, 1635,
Conflict met de markies van Fargis, en diens familie.
p. 31; Gazette,
Ook later nog betrokken bij duels.
1635, p. 66.
Volgeling van Maria de Medici, werd in 1634 naar
Lagonissa, p.
Parijs gestuurd om te onderhandelen met Lodewijk XIII. 265.
Landes
Pierre des Landes. Volgde eerst Gaston naar Lotharingen, Gazette, 1632 en kwam naar de Zuidelijke Nederlanden om troepen
5/09/1631, p. 3;
voor hem te lichten. Sloot zich daar bij Maria de Medici
CC, 96, f. 186;
aan, als haar secretaris. Volgde haar erna naar de
Verhulst, p. 243.
Republiek. Onduidelijk of hij haar ook naar Engeland en Keulen volgde.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Laval
150
Toen de chirurgijn van Maria de Medici terugkeerde
Gazette, 1635,
naar Frankrijk, in 1634, werd hij vervangen door een
p. 256.
zekere Laval.
Leu
Heer de la Leu. In 1633 vermeld als één van de écuyers
Gazette, 1634,
van Maria de Medici. In 1635 zeker nog in haar dienst.
p. 467; Gazette, 1635, p. 66.
Ligny
Maintenon
de Ligny. In 1634 vermeld als één van de volgelingen.
Gazette, 1635,
van Maria de Medici. Verder geen informatie.
p. 246.
Juffrouw van Maintenon. In 1632 vermeld als één van
Gazette, 1633,
demoiselles d’honneur van Maria de Medici.
p. 342.
Vermoedelijk familie van de markies van Fargis.
Marchaiz
Marolles
Vermeld in 1635 als lid van de wacht van Maria de
Gazette, 1636,
Medici. Verder geen informatie.
p. 66.
Magdelaine-Claire de Lenoncourt, juffrouw van Marolles. Goulas, p. 241. Haar moeder was Louise-Isabelle d’Angennes-Maintenon, zus van de markies van Fargis. Ze was demoiselle d’ honneur van Maria de Medici. Onduidelijk wanneer ze terugkeerde naar Frankrijk. In de zomer van 1633 was ze zeker nog in Brussel.
Martelay
Weinig over geweten. Heer de la Martelay. Werd na de
RvSt, 1829,
Franse oorlogsverklaring opgepakt, als spion. Kon
28/05/1635;
ontsnappen.
01/06/1935; CC, 179, f. 134.
Masure
de la Masure. Lieutenant van de wacht van Maria de Medici. Kwam met haar naar de Zuidelijke Nederlanden.
Henrard, p. 62.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Maure
151
Louis de Rochechouart (1603 – 1669), graaf van Maure. Gazette, 1633, Volgde Maria de Medici snel naar de Nederlanden, en
p. 489 en 497.
werd als haar resident naar Madrid gestuurd. Keerde in 1634 naar Frankrijk terug en verzoende zich met Richelieu. Werd als een dévot beschouwd.
Montepedon
Morgues
de Montepedon. In 1635 vermeld als één van de
Gazette, 1636,
volgelingen van Maria de Medici.
p. 66.
Mathieu de Morgues, bekend als de abt van SaintGermain. Studeerde theologie in Parijs, werd in 1613 Prédicateur ordinaire van Marguerite van Valois, en na haar dood in 1615 die van Lodewijk XIII. Koos in 1617 de kant van Maria de Medici, en schreef twee pamfletten voor haar. Werkte daarna als pamfletschrijver voor Richelieu, maar koos opnieuw de zijde van Maria de Medici in 1631, en volgde haar naar Brussel. Werd daar haar belangrijkste pamfletschrijver, en een belangrijk adviseur. Verliet in 1638 om onduidelijke redenen haar dienst. Bleef in de Zuidelijke Nederlanden, en keerde pas in 1643 naar Frankrijk terug, na de dood van Richelieu en Lodewijk XIII.
Ognano
Renée de Lorraine, dochter van de hertog van Mayenne,
CC, 67, f. 77;
en dus lid van het huis van Guise. Was getrouwd met
CC, 179, f. 185.
Mario Sforza, hertog van Ognano. Nadat men Maria de Medici in Compiègne had achtergelaten, werd ze door Richelieu uit het hof verwijderd. Volgde haar snel naar de Nederlanden. Eerste vermelding in oktober 1631. Ze viel in maart 1636 in ongenade, en werd uit de hofhouding van Maria de Medici gezet. Keerde daarna terug naar Italië.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Rioland
152
In de zomer van 1633 werd Maria de Medici zwaar ziek. Henrard, p. 313; Lodewijk XIII stuurde twee artsen, waaronder Rioland.
CC, 179, f. 148.
Bleef in haar dienst, als haar eerste arts, tot aan haar dood in 1642.
Rochart
Baron van Rochart. Verving de graaf van Maure als
Henrard, p. 499.
Resident van Maria de Medici in Madrid.
Saint-Martin
Vermeld als de kamerdienaar van de heer van Villiers.
MF, XIX, p. 60.
Saint-Romain
Baron van Saint-Romain. Vergezelde Maria de Medici
Henrard, p. 76.
naar Avesnes. Daarna hebben we geen gegevens meer over hem.
Samar
de Samar. Werd in 1637 vermeld als de kapitein van
Stravius, p. 237.
Maria de Medicis wacht.
Santerre
Vermeld in 1631. Verder geen informatie.
Gazette, 1632, 31/10/1631, p. 3.
Sec
Serre
Le Sec. Ex-secretaris van Anna van Oostenrijk, moest
Gazette, 1633,
vluchten wegens intriges tegen Richelieu. Sloot zich
p. 489;
aan bij Maria de Medici. Wordt voor het eerst vermeld
Gazette, 1636,
in november 1632. Stierf te Brussel in januari 1635.
p. 67.
Jean Puget de la Serre (1594 – 1665). Schrijver, verhuisde H.C.; om onbekende redenen naar Brussel in 1627. Sloot zich
Stravius, p. 327
in 1631 aan bij Maria de Medici, en werd haar historiograaf. Volgde haar naar de Republiek en Engeland. Keerde voor haar dood terug naar Frankrijk. Het is onzeker wanneer, maar ten laatste in 1639. Werkte daarna in dienst van Richelieu.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Sourdéac
153
Guy de Rieux, markies van Sourdéac. Zijn vrouw volgde Goulas, p. 225; Maria de Medici naar Avesnes, hij kwam waarschijnlijk
Lagonissa,
later aan. Hij was de premier écuyer van Maria de Medici. p. 432. Zijn broer, de bisschop van Saint-Paul de Léon was eveneens in Brussel. De markies zou niet naar Frankrijk terugkeren. René de Rieux, bisschop van Saint-Paul de Léon. Volgde Lagonissa, p. Maria de Medici naar de Nederlanden.
308; 343; 352; 432.
Suffren
Bekend als Père Suffren. Jezuïet en biechtvader van zowel Lodewijk XIII als Maria de Medici. Behoorde tot de dévots en volgde Maria de Medici naar de Zuidelijke Nederlanden, de Republiek en Engeland. Vergezelde haar naar Keulen, maar stierf onderweg.
Turpin
Valençay
De heer Turpin, chirurgijn van Maria de Medici. Onzeker CC, 179, f. 28; wanneer hij in haar dienst kwam. Viel in juni 1634 in
Gazette, 1634,
ongenade, en keerde terug naar Frankrijk.
p. 256.
Achille d’Etampes, commandeur van Valençay. Nam
Henrard, p. 377;
deel aan de slag bij La Rochelle, als vice-admiraal. In
Gazette, 1634,
1630 vocht hij in Italië, maar viel daar in ongenade bij
p. 79.
Richelieu. Volgde Maria de Medici naar de Zuidelijke Nederlanden, werd daar kapitein van haar wacht. Verliet haar dienst in 1633.
Verdier
du Verdier. Broer van Mathieu de Morgues. Kwam met
Henrard, MdM,
hem naar de Zuidelijke Nederlanden, en keerde met hem p. 552. mee terug naar Frankrijk.
Vieuville
Karel de la Vieuville (1582 – 1653), markies. Was in
Gazette, 1633,
1623 surintendant des finances van Frankrijk geworden, p. 58; maar was in 1624 door toedoen van Richelieu uit de gratie CC, 179, f. 117;
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
154
gevallen. Werd gevangen gezet, maar kon ontsnappen en Stravius, p. 327. vluchtte naar de Republiek. In 1626 kon hij terugkeren. In de zomer van 1631 verliet hij Frankrijk omdat hij ervan verdacht werd geïntrigeerd te hebben tegen Richelieu. Hij vervoegde Maria de Medici in Brussel, maar viel al snel in ongenade. Bleef in de Zuidelijke Nederlanden, maar de regering daar vertrouwde hem niet, en beval hem in Oudenaarde te resideren. Hij bleef in de Nederlanden tot hij na de dood van Richelieu en Lodewijk XIII naar Frankrijk terugkeerde.
Villiers
Heer van Villiers. Werd in 1634 als afgevaardigde van
Lagonissa, p.
Maria de Medici naar Parijs gestuurd om te onderhandelen 465; met Lodewijk XIII. In 1635 vermeld als haar grand écuyer. Behoorde tot de familie d’Ancienville.
CC, 179, f. 85.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
155
Volgelingen Gaston
Naam in bron
Aubijoux
Toelichting
Bron
Graaf François-Jacques van Aubijoux. Chambellan van
Goulas, p. 201;
Gaston, volgde hem zijn hele leven lang. Behoorde te
Dethan, p. 123.
Blois tot de groep rond Montrésor, en was een hevig tegenstander van Richelieu.
Bagneux
Bègue
Vermeld in 1634, als secondant van Vieuxpont bij een
Gazette, 1635,
duel.
p. 375.
Le Bègue. Wacht van Gaston, kwam in mei 1633 in
Gazette, 1634,
Brussel aan, en was in 1634 betrokken bij een duel.
p. 210; Gazette, 1635, p. 299.
Bellegarde
Roger II de Saint-Lary (1563 – 1646), hertog van
Goulas, p. 110.
Bellegarde. Was één van de mignons van Hendrik III,
Lasseré, p. 584.
en ook aan het hof van Hendrik IV nam hij een belangrijke plaats in. Na de dood van Hendrik IV taande zijn ster, en hij kwam in conflict met Richelieu. Hij geraakte verwikkeld in de intriges van Maria de Medici en Gaston. Werd na de Journée des Dupes uit het hof verwijderd. Bood onderdak aan Gaston toen die zich in zijn gouvernement Bourgondië terugtrok, en volgde hem naar Lotharingen. Toen Gaston naar de Zuidelijke Nederlanden ging, bleef hij achter te Nancy. Hij kon terug naar Frankrijk, maar keerde pas na de dood van Richelieu terug naar het hof.
Besmes
Louis de Besmes, gouverneur van Saint-Dizier. Vermeld Henrard, p. 181; als aanvoerder van één van Gastons cavalerieregimenten MF, XIX, p. 60. in 1632. Werd in 1633 bij verstek veroordeeld voor zijn aandeel in de rebellie van Gaston. Daarna niet meer vermeld
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Bonlay
Volgeling van Gaston. Werd in 1631 door de audiencier
156
Henrard, p. 133.
‘celuy qui fait icy les affaires du ducq d’Orléans’ genoemd. Lijkt spion van Richelieu te zijn geweest.
Bouville
Misschien Jacques Jubert, heer van Arcancy en Bouville. Gazette, 1635, Wordt vermeldt in 1634, als deelnemer aan een duel.
p. 286.
Was kapitein geweest van de wacht van de hertog van Elbeuf.
Brantigny
Volgeling van Gaston. Werd in 1633 bij verstek ter
Lasseré, p. 603;
dood veroordeeld voor zijn aandeel in de rebellie van
MF, XIX, p. 60.
Gaston. Was in 1634 betrokken bij een duel, als secondant van Iaquinot. Brantigny werd gedood.
Bressieux
Misschien Louis de Grolée-de-Menillon, markies van
Henrard, p. 120.
Bressieux. Was maréchal de camp geweest, maar in ongenade gevallen bij Richelieu. Had in Lotharingen aanvaard het bevel te voeren over de troepen van Gaston. Hierna geen informatie meer over hem.
Brion
François de Lévis-Ventadour. Sinds zijn jeugd in dienst
Goulas, p. 201;
van Gaston. Zijn broer was de stichter van de Compagnie Gazette, 1634, du Saint-Sacrament, en zelf behoorde hij ook tot de dévots.p. 191; Gerbier vermeldde hem in juli 1632 als premier écuyer
Gazette, 1635,
van Gaston. Ook daarna behield hij die functie. Keerde
p. 475;
in november 1634 terug naar Frankrijk.
SP, 77/21, f. 208
Boissat
Pierre III de Boissat, schrijver en vanaf 1627 gentilhomme van Gaston. Volgde hem naar Lotharingen, en viel mee Frankrijk binnen. Onduidelijk of hij ook in Brussel is geweest. Verzoende zich in 1632.
Bouyer, p. 310.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Bois-Yvon
de Bois-Yvon. Diegene die broeder Karel in 1633
157
Goulas, p. 229.
beentje lichtte. Afkomstig uit Normandië. Verder geen informatie.
Bueil
Claude de Bueil, broer van de gravin van Moret. Volgde Goulas, p. 201; Gaston in 1631, en werd gewond bij Castelnaudary.
p. 219; p. 241.
Volgde hem opnieuw naar de Nederlanden. Keerde vermoedelijk in 1634 terug naar Frankrijk.
Chaudebonne
Claude d’Eure de Puy-Saint-Martin (1580 – 1644), heer
Henrard, p. 40 ;
van Chaudebonne. Was gentilhomme de la chambre van RvSt, 1829, Gaston en volgde hem naar Lotharingen in 1629. In 1631 12/10/1634. volgde hij hem opnieuw. Na de terugkeer van Gaston bleef hij te Brussel, in de entourage van zijn vrouw. De Brusselse regering vertrouwde hem echter niet, en zette hem uit de Zuidelijke Nederlanden.
Clenleu
Bertrand d’Ostove, heer van Clenleu. Vermeld in 1634,
Gazette, 1635,
als één van de getrouwen van Gaston die in botsing kwam p. 286. met Coudray-Montpensier. Verder niet meer vermeld.
Coigneux
Jacques Le Coigneux (1588 – 1651), heer van Lierville
Lasseré, pp. 583
en Bachaumont. Vervulde ambten bij het Parlement
- 589;
van Parijs, de Raad van State en de Rekenkamer. Werd in Goulas, p. 108 1625 kanselier van Gaston, en volgde hem in 1629 naar
165;
Lotharingen. Zette hem in 1631 samen met Puylaurens
Lagonissa, p.
aan om te vluchten naar Orléans, en later naar
398;
Lotharingen.Viel in ongenade omdat hij voorstander was SP, 77/26, van een verzoening, en werd in Luxemburg uit Gastons
f. 273.
hofhouding gezet. Bleef wellicht in de Zuidelijke Nederlanden, en probeerde begin 1633 terug in de gunst van Gaston te komen. Dit mislukte. Op 19 september 1636 liet Maria de Medici hem overkomen uit het vrijgraafschap, om haar entourage te vervoegen. Werkte zich al snel
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
158
op tot één van haar belangrijkste raadgevers. Zat o.a. achter haar vlucht naar de Republiek en Engeland, en ging met haar naar Keulen. Keerde in 1643 terug naar Frankrijk, waar hij zijn ambten en goederen terugkreeg.
Coudray-Montpensier
Hendrik d’Escoubleau. Weinig informatie over zijn
Gazette, 1632,
afkomst. Vertrouweling van Puylaurens. Volgde Gaston
12/12/1631, p. 4;
naar Lotharingen en Brussel. Ook na Castelnaudary
Goulas, p. 210.
volgde hij Gaston. Keerde met Gaston mee terug naar Frankrijk, en werd samen met Puylaurens opgepakt in 1635.
Courbanton
De heer van Courbanton. In 1634 vochten 6 leden van
Gazette, 1635,
het gevolg van Gaston met elkaar, de heer van Courbanton p. 234. raakte gewond.
Denisé
Lid van de wacht van Gaston. Vermeld in 1634.
Gazette, 1635, p. 299.
Dépas
Volgeling van de markies d’O. Vermeld in 1634
Gazette, 1635, p. 165.
Elbeuf
Karel II de Lorraine, hertog van Elbeuf. Lid van het huis Van Guise. Was gouverneur van Normandië geweest, en daarna gouverneur van Picardië. Volgde Gaston naar Lotharingen, en was voorstander van het huwelijk tussen Gaston en Marguerite de Lorraine-Vaudémont. Viel in 1634 in ongenade bij Gaston, en stapte over naar de entourage van Maria de Medici. Ook bij haar viel hij in ongenade. Uiteindelijk keerde hij pas in 1643 naar Frankrijk terug, na de dood van Lodewijk XIII en Richelieu.
Estissac
Markies van Estissac. Volgeling van Gaston, niet meer
Henrard, p. 132,
vermeld na Castelnaudary.
p. 179.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Fargis
159
Karel d’Angennes, markies van Fargis. Trouwde in het begin van de 17de eeuw met Madeleine de Silly, dame d’atours van Maria de Medici. Waarschijnlijk door haar invloed werd hij in 1620 ambassadeur te Spanje. Als ambassadeur kreeg hij het een paar keer aan de stok met Richelieu, omdat hij eerder de adviezen van Maria de Medici en kardinaal Bérulle volgde dan die van Richelieu. Hij werd teruggeroepen in 1628, en sloot zich bij Maria de Medici en Gaston aan, tegen Richelieu. Volgde Gaston naar Lotharingen, en ging een tijdje als afgevaardigde van Gaston naar Madrid. Keerde terug naar Brussel en probeerde samen met Puylaurens de verzoening van Gaston te bereiken. Keerde met Gaston terug naar Frankrijk, maar werd al snel opgesloten op bevel van Richelieu. Was een dévot. Madeleine de Silly, markiezin van Fargis. Dame d’ atours van Maria de Medici, en van Anna van Oostenrijk. Werd na de Journée des Dupes uit het hof verjaagd, en volgde Gaston. Na de terugkeer van Gaston en haar man naar Frankrijk, bleef ze te Brussel. Niet graag gezien bij Maria de Medici, en moest Brussel verlaten. Stierf te Leuven in 1639.
Feuillade
François d’Aubusson, graaf de la Feuillade. Premier
Goulas, p. 108;
gentilhomme van Gaston. Volgde hem vanuit Orléans,
p. 201.
naar Lotharingen en Brussel. Werd gedood bij Castelnaudary.
Fontaines-Fargis
Four
De heer van Fontaines-Fargis. Neef van de markies van
CC, 179, f. 22;
Fargis. Werd gedood bij een duel in 1634. Verder
Gazette, 1635,
geen informatie.
p. 246.
du Four. In 1633 vermeld als gentilhomme van Gaston,
Gazette, 1634,
nam toen deel aan een duel.
p. 410.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Fretoy
Antoine d’Estourmel, heer du Fretoy. Vermeld in 1633.
160
Goulas, p. 222.
Was premier capitaine-lieutenant des chevaux-legers van Gaston, en écuyer van Marguerite.
Frette
Pierre Gruel, heer de la Frette, kapitein van de
Goulas, p. 225;
wacht van Gaston. Vermeld in 1632 en 1633.
SP, 77/21, f. 208.
Goulas
Léonard Goulas trad in 1617 in dienst van Gaston,
Goulas
als trésorier. Vanaf 1627 was hij zijn secretaris. Volgde Gaston steeds, ook in zijn ballingschappen. Nicolas Goulas was een neef van Léonard, en werd in
Goulas
1626 door hem in Gastons dienst geïntroduceerd, als gentilhomme. Bleef in zijn dienst tot Gastons dood in 1660. Daarna trok hij zich terug om zijn mémoires te schrijven.
Grand-Cour
Grandlieu
Heer de la Grand-Cour. In 1633 vermeld als één van
Gazette, 1634,
de wachten van Gaston.
p. 410.
Na de terugkeer van Gaston keerden ook zijn
Gazette, 1635,
volgelingen naar Frankrijk terug. De laatste was de
p. 570.
heer van Grandlieu, zijn trésorier. Hij vertrok eind november 1634.
Hayes
Louis des Hayes, baron van Courmenin. Was door
Henrard, p. 179,
Richelieu op diplomatieke missie gestuurd naar Zweden,
p. 227.
Denemarken en Rusland. Viel echter in ongenade bij Richelieu, en werd niet benoemd tot ambassadeur bij de Noordelijke hoven. Sloot zich vervolgens bij Gaston aan. Werd in 1632 naar de keizer gestuurd te Wenen, om hulp te vragen, maar werd gearresteerd en onthoofd op bevel van Richelieu.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Hermite
161
François l’Hermite (1601 – 1655), heer van Soliers. Ging Bernardin, als Tristan l’Hermite door het leven. Dichter en schrijver p. 137. van toneelstukken en proza. Vanaf 1621 in dienst van Gaston, als één van zijn gentilhommes. Volgde Gaston in 1629 naar Lotharingen, en opnieuw in 1631. Ging met hem mee naar Brussel, en viel samen met hem Frankrijk binnen. Na de nederlaag te Castelnaudary volgde hij Gaston opnieuw naar Brussel. Schreef daar zijn werk Les plaintes d’Acante. Ging kort na Gastons terugkeer naar Frankrijk terug.
Iaquinot
Vermeld i.v.m. een duel in 1634. Verder geen informatie. Gazette, 1635, p. 375.
Jouy
De heer van Jouy-Sardini. Was een vriend van Léonard
Goulas, p. 122;
en Nicolas Goulas. Volgde Gaston naar Lotharingen en
p. 181; p. 221.
Brussel, en keerde in 1634 naar Frankrijk terug nadat Gaston zich verzoend had.
Lannoy
Lasseré
Charles de Brouilly, graaf van Lannoy. Gentilhomme
Goulas, p. 201 ;
van Gaston. Raakte gewond bij Castelnaudary. In
Gazette, 1635,
1634 vermeld bij meerdere duels.
p. 234.
Jean Lasseré. Waarschijnlijk vanaf 1628 in dienst
Henrard, p. 157;
van Gaston. Volgde Gaston naar Lotharingen in
p. 487;
1631. Werd zijn secretaris nadat Monsigot in ongenade
RvSt, 1829,
was gevallen. Na de terugkeer van Gaston bleef hij in
12/10/1634.
Brussel, als de secretaris van Marguerite. Hij werd echter het land uitgezet. Schrijver van de “Mémoires de Gaston, Duc d’Orléans”.
Lingendes
In april 1633 stuurde Gaston beide broers de Lingendes als zijn vertegenwoordigers naar Madrid. Verdere informatie ontbreekt.
Henrard, p. 305.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
Maigrin
Maulevrier
162
De heer van Maigrin. Volgeling van Gaston. In 1633
Gazette, 1634,
betrokken bij een duel. Verder geen informatie.
p. 70.
Cosmo Savary, markies van Maulevrier. Was de zoon
Goulas, p. 224.
van Gastons eerste gouverneur, François Savary de Brèves. Hij was Maître de la garde-robe van Gaston en volgde hem naar Lotharingen en Brussel. Ook na de nederlaag te Castelnaudary volgde hij hem naar Brussel.
Monsigot
Secretaris van Gaston en goed bevriend met Le
Goulas, p. 165;
Coigneux. Werd samen met hem uit Gastons entourage
Gazette, 1634,
gezet in januari 1632. Bleef waarschijnlijk te Luxemburg, p. 14; en ging in december 1632 opnieuw naar Brussel. Werd
Stravius, p. 350;
echter niet opnieuw opgenomen in Gastons entourage.
SP, 77/26, f. 14;
In februari 1636 vermeld als lid van de entourage van
SP, 77/26,
Marguerite de Lorraine-Vaudémont. In november 1636
f. 292 v°.
was hij overgestapt naar de entourage van de prinses van Pfalzburg. Was ook een vertrouweling van Maria de Medici, en vormde samen met Le Coigneux en Fabroni een driemanschap in haar entourage.
Montberon
Jan de Montberon, graaf van Fontaines, baron van
Goulas, p. 226;
Auzances, heer van Chalandray. Was de schoonbroer van Gazette, 1634, Claude de l’Aubespine, heer van Verderonne. Volgeling p. 377. van Gaston. Werd premier écuyer van Gastons vrouw.
Montespan
Jean-Antoine-Arnaud de Pardailhan, markies van
Castan, p. 13.
Montespan. Neef van de hertog van Bellegarde. Volgde Gaston naar Lotharingen, maar lijkt daar te zijn gebleven, bij Bellegarde.
Montrésor
Claude de Bourdeille, graaf van Montrésor. Was een
Montrésor.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
163
familielid van Gastons eerste vrouw, Marie de Montpensier, en werd door haar in de dienst van Gaston geïntroduceerd, als zijn grand veneur. Kwam waarschijnlijk in januari 1632 met Gaston naar Brussel, maar we hebben pas vanaf november 1632 bewijs van zijn verblijf in de Zuidelijke Nederlanden. Was een fel tegenstander van Richelieu, en verweet hem de macht van zijn functie voor Zijn eigen gewin te misbruiken. Vanaf 1635 de belangrijkste raadgever van Gaston, en zette hem aan om een aanslag op Richelieu te plegen in 1636.
Moret
Antoine de Bourbon, graaf van Moret. Sloot zich in
Lasseré, p. 584;
1631 aan bij Gaston na diens vlucht uit het hof. Volgde
Goulas, p. 200.
hem naar Lotharingen en Brussel. Werd gedood bij de slag bij Castelnaudary. Jacqueline de Bueil, gravin van Moret. Was de
Henrard, p. 77;
maitresse geweest van Hendrik IV, en hun zoon was
Goulas, p. 225.
Antoine de Bourbon. In 1617 trouwde ze met de markies van Vardes. Volgde Maria de Medici naar Avesnes, maar sloot zich aan bij Gaston. Keerde in 1635 terug naar Moret.
Nouë
Een zekere heer de la Nouë werd gedood bij
Gazette, 1633,
Castelnaudary. Vermoedelijk was het Claude de la Nouë, p. 364. gentilhomme van Gaston.
O
Obazine
Pierre Séguier, heer van Sorel, markies d’O. Vermeld in
Goulas, p. 225;
de zomer van 1633, en opnieuw in 1634. Verder geen
Gazette,1635,
informatie.
p. 165.
Roger Buade de Frontenac, abt van Obazine. Voor het
Lasseré, p. 588;
eerst vermeld begin 1632. Ook in 1634 nog in Brussel.
Gazette, 1635,
Verder geen informatie.
p. 179.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Ouches
Patrix
164
Des Ouches. Vermeld in 1633 en 1634. Bleef na het
Gazette, 1634,
vertrek van Gaston in Brussel, als lid van de entourage
p. 377; Gazette
van Gastons vrouw.
1635, p. 538.
Pierre Patrix. Geboren in 1583 te Caen, in een juristen-
Goulas, p. 122;
familie. Studeerde zelf ook recht. Legde zich echter toe
p. 169; p. 219;
op de dichtkunst. Maakte zeker vanaf 1625 deel uit van
Gazette, 1636,
Gastons hofhouding, als gentilhomme. Volgde Gaston
p. 207.
naar Lotharingen in 1629, en opnieuw in 1631. Viel met Gaston Frankrijk binnen, en vergezelde hem opnieuw naar Brussel. Na Gastons terugkeer bleef hij in Brussel, als écuyer van Marguerite. Keerde in april 1635 toch naar Brussel terug.
Puylaurens
Antoine de Laage, heer van Puylaurens. Kwam in 1615 als enfant d’honneur in dienst van Gaston. Werd al gauw één van zijn belangrijkste raadgevers, en vergezelde hem in 1629 naar Lotharingen. Overtuigde Gaston in 1631 samen met Le Coigneux om opnieuw te vluchten. Was voorstander van een militaire confrontatie, en overhaalde Gaston om verder te vluchten naar de Zuidelijke Nederlanden. Na de nederlaag te Castelnaudary was hij echter voorstander van een verzoening, en kwam zo in conflict met Elbeuf en Maria de Medici. Keerde in 1634 samen met Gaston terug naar Frankrijk. Trouwde met een nicht van Gaston, maar werd in februari 1635 aangehouden. In juli dat jaar overleed hij in zijn gevangenis.
Ranchin
Raray
In 1631 vermeld als de arts van Gaston. Verder geen
Gazette, 1632
informatie.
24/101631, p. 5.
Nicolas de Lancy, baron van Raray. Volgeling van Gaston, Goulas, p. 201. gewond te Castelnaudary. Verdere informatie ontbreekt.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Rivière
165
Louis Barbier, abt van la Rivière. Van volkse komaf,
Goulas, p. 120;
werd professor filosofie en huisonderwijzer van Gaston.
Gazette, 1634,
Wist zijn vertrouwen te winnen, en volgde hem beide
p. 395.
keren naar Lotharingen. Volgde Gaston ook na de nederlaag te Castelnaudary naar Brussel. Na de terugkeer naar Frankrijk behoorde hij tot de volgelingen van Gaston die pleitten voor een goede relatie met Richelieu.
Rochebonne
Heer van Rochebonne. Volgeling van Gaston. Stierf bij
Goulas, p. 228;
een duel in 1633.
Gazette, 1634, p. 70.
Rochepot
Charles d’Angennes, graaf van la Rochepot. Zoon van
Gazette, 1635,
de markies van Fargis. Wordt vermeld i.v.m. een duel
p. 31.
in 1634. In 1635 lid van de kring rond Montrésor.
Rouannez
Louis Gouffier (1575 – 1642), hertog van Rouannez.
Lasseré, p. 584;
Werd in 1602 benoemd tot gouverneur van Poitou. Was
CC, 67, f. 84.
getrouwd met de zus van de hertog van Elbeuf. In 1614 betrokken bij een rebellie van de hertog van Condé. Altijd in geldnood. Volgde Gaston naar Lotharingen en Brussel, maar probeerde zich te verzoenen met Richelieu. Kon zich verzoenen na de nederlaag te Castelnaudary.
Roure
Rousillon
Graaf du Roure, neef van de maarschalk d’Ornano, de
Gazette, 1635,
Vroegere gouverneur van Gaston.
p. 165.
De heer van Rousillon-Daradous was bij Puylaurens
Lasseré, p. 603.
toen die beschoten werd in mei 1634.
Saint-Cyr
De heer van Saint-Cyr werd in 1631 als Gastons
Henrard, p. 120.
ambassadeur vanuit Lotharingen naar Wallenstein gestuurd. Onduidelijk om wie het gaat. Misschien Nicolas Séguier, heer van Saint-Cyr; misschien één van zijn oudere
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
166
broers. Beide waren heer van Saint-Cyr geweest, maar stierven zonder nageslacht. Onduidelijk wanneer Nicolas de titel kreeg.
Saint-Florent
Jacques de Saligné, heer van Saint-Florant. Gentilhomme Goulas, p. 201; ordinaire van Gaston. Had in 1634 een conflict met
Gazette, 1635,
Coudray-Montpensier.Was enseigne des Gardes van
p. 62.
Gaston
Saint-Hilaire
De heer van Saint-Hilaire, gentilhomme van Gaston. In
Gazette, 1634,
1633 en 1634 betrokken in enkele duels. Verder geen
p. 410;
informatie.
Gazette, 1635, p. 179; p. 286.
Saint-Quentin
De heer van Saint-Quentin, gentilhomme van Gaston.
Gazette, 1634,
Nam in 1633 en 1634 deel aan enkele duels. Werd in
p. 410; Gazette,
1635 opgepakt na de arrestatie van Puylaurens.
1634, p. 455; MF, XX, p. 886.
Saint-Rémi
De heer van Saint-Rémi. In 1634 verwikkeld in enkele
Gazette, 1635,
duels. Misschien Urbain de Saint-Remy, heer van Le
p. 198 ; p. 286.
Pin. Verder geen informatie over gekend.
Saumery
Sauveboeuf
Senantes
de Saumery. Vermeld als volgeling van Gaston begin
Henrard, p. 179;
1632, en net na de nederlaag van Gaston.
p. 297.
de Sauveboeuf. Gewond te Castelnaudary, volgde
Goulas, p. 201;
Gaston naar Brussel. In 1633 verliet hij zijn dienst, na
Gazette, 1634,
een ruzie met Gaston.
p. 55; p. 70.
Weinig over geweten. In de bronnen wordt melding
Campion, p. 13.
gemaakt van ‘de broers Senantes’. Zouden verwanten
MF, XX, p. 886;
van Coudray-Montpensier zijn.
Gazette, 1635, p. 266.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Vallons
Vardes
167
de Vallons. In 1633 vermeld als een volgeling van
Goulas, p. 228;
Gaston. In november 1634 kreeg hij het bevel de
RvSt, 1829,
Zuidelijke Nederlanden te verlaten.
23/11/1634.
René du Bec Crespin, markies van Vardes. Getrouwd
Goulas, p. 219;
met de gravin van Moret. Had toegezegd Maria de
Gazette, 1633,
Medici te ontvangen in La Capelle, maar zijn vader
p. 64.
verhinderde dit. Vluchtte daarna naar Brussel. Onduidelijk wanneer hij terugkeerde, was in de zomer van 1633 zeker nog in Brussel.
Vaugelas
Baron van Vaugelas. Gentilhomme van Gaston.
Lasseré, p. 593.
Vaupot
de la Vaupot. Was gentilhomme van Gaston en verwant
Goulas, p. 206;
aan Puylaurens. Vermoedelijk volgde hij Gaston al sinds Gazette, 1634, het begin, maar onze eerste vermelding van hem is pas
p. 474.
na Castelnaudary. Keerde op 14 november 1634 terug naar Frankrijk.
Verderonne
Claude de l’Aubepine, heer van Verderonne. Vergezeld
Goulas, p. 252.
Door zijn moeder. Was chambellan van Gaston, en Verwant aan Puylaurens. Voor het eerst vermeld in 1634, maar was wellicht al langer in Gastons entourage.
Vieuxpont
Villars
Weinig over geweten. Lichtte begin 1632 troepen voor
Henrard, p. 181;
Gaston in het zuiden van de Zuidelijke Nederlanden.
CC, 179, f. 27;
Was ex-gentilhomme van de hertog van Elbeuf, en in
Gazette, 1635,
1634 bij verschillende duels betrokken.
p. 266; p. 375.
De heer de Villars, volgeling van Gaston. Bleef na het
Gazette, 1636,
vertrek van Gaston te Brussel, als deel van de entourage
p. 207.
van Gastons vrouw. Mogelijk gaat het om Louis-Francois de Brancas, zoon van de hertog van Villars.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638 Villeneuve
Alexandre de Villeneuve, heer van Gaux. Gentilhomme
168
Goulas, p. 201.
van Gaston, stierf te Castelnaudary. Verder geen informatie; onduidelijk of hij in Brussel is geweest.
Voisinet
In 1634 betrokken in een duel. Verder geen informatie.
Gazette, 1635, p. 286.
Voiture
Vincent Voiture (1598 – 1648). Werd in het midden van de jaren 1620 introducteur des ambassadeurs van Gaston, en volgde hem naar Lotharingen in 1629. In 1631 volgde hij hem opnieuw. Volgde Gaston toen die Frankrijk binnenviel, maar werd dan naar Spanje gestuurd, in het gevolg van de markies van Fargis. Toen deze laatste terugkeerde naar Brussel, bleef hij te Madrid als vertegenwoordiger van Gaston. Keerde in 1634 terug naar Brussel, en volgde Gaston terug naar Frankrijk.
Wailly
Charles-Marie de Hallwyn, heer van Wailly. Volgde
Goulas, p. 122;
Gaston naar Lotharingen en Brussel. Werd gewond te
Gazette, 1634,
Castelnaudary, en volgde Gaston erna opnieuw naar
p. 191.
Brussel. Word vanaf 1633 vermeld als kapitein van de wacht van Gaston. Volgde Gaston naar Frankrijk in 1634.
Afkortingen:
-
Bernardin = BERNARDIN (N. – M.). Un Précurseur de Racine. Tristan L’Hermite. Sieur du Solier, 1601 – 1655. Sa Famille, Sa Vie, Ses Œuvres. Parijs, 1895.
-
Bouyer = BOUYER (C.). Gaston d’Orléans. Frère de Louis XIII. Parijs, 2007.
-
Campion = DE CAMPION (H.). Mémoires de Henri de Campion. Parijs, 1857, (ed. M. C. Moreau).
-
Castan = CASTAN (A.). La retraite de Gaston d’Orléans en Franche-Comté, et ses trois séjours à Besançon en 1631 et 1632. Besançon, 1880.
Franse politieke vluchtelingen in de Zuidelijke Nederlanden, 1631 - 1638
169
-
CC = Frankrijk, Bibliothèque Nationale de Besançon, Collection Chifflet.
-
Dethan = DETHAN (G.). La vie de Gaston d’Orléans. Parijs, 1992.
-
Gazette, 1635 = RENAUDOT (T.). Recueil des Gazettes, Nouvelles, Relations, Extraordinaires et Autres Récits des Choses Avenues Toute l’Année 1634. Parijs, 1635.
-
Goulas = GOULAS (N.). Mémoires de Nicolas Goulas, gentilhomme ordinaire de la chambre du duc d’Orléans. Parijs, 1879, (ed. Ch. Constant).
-
H.C. = DE LA SERRE (J. P.). Histoire curieuse de tout ce qui c’est passé à l’entrée de la Reyne Mère du Roy Treschrestien dans les villes des Pays-Bas. Antwerpen, 1632.
-
Henrard = HENRARD (P.). Marie de Médicis dans les Pays-Bas. Brussel, 1876.
-
Henrard, MdM = HENRARD (P.). ‘Mathieu de Morgues et la maison Plantin’. In : Bulletins de l’Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-arts de Belgique, 2e serie, XLIX (1880), pp. 542 – 589.
-
Lagonissa = VAN MEERBEECK (L.). Correspondance du nonce Fabio de Lagonissa, archevêque de Conza (1627 – 1634). Brussel – Rome, 1966.
-
Lasseré = ‘Mémoires de Gaston, duc d’Orléans’. In: MICHAUD
(J. Fr.) en
POUJOULAT (J. J. F.), eds. Nouvelle collection des mémoires pour servir à l’histoire de France, depuis le XIIIe siècle jusqu’à la fin du XVIIIe, Arnaud d’Andilly, Abbé Arnauld, Duchesse de Nemours, Gaston Duc d’Orléans. Parijs, 1838, pp. 559 – 606. -
MF = Mercure françois.
-
Montrésor = DE BOURDEILLE (C., comte de Montrésor). ‘Mémoires’. In: CHAMPOLLION-FIGEAC ( J.-J.) en CHAMPOLLION (A.), eds. Nouvelle Collection des Mémoires pour servir à l’Histoire de France depuis le XIIIe siècle jusqu’à la fin du XVIIIe. Tôme III, Brienne, Montrésor, Fontrailles, La Châtre, Turènne, Duc d’Yorck. Parijs, 1851, pp. 173 – 241.
-
RvSt = België, Algemeen Rijksarchief Brussel, archief van de Raad van State.
-
SP = Groot-Brittannië, The National Archives, State Papers, Foreign.
-
Stravius = BRULEZ (W.). Correspondance de Richard Pauli-Stravius, 1634 – 1642. Brussel – Rome, 1955.
-
Verhulst = VERHULST (P.). Eyes to see and ears to hear, de residentie van Balthasar Gerbier te Brussel (1631 – 1641). Gent (onuitgegeven licenciaatsverhandeling Universiteit Gent), 2005.