Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis Academiejaar 2010-2011
‘In materie van divortie’ Echtscheiding en huiselijk geweld tijdens de 18de eeuw. Een analyse van echtscheidingsprocessen in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen (1700-1793).
Karen Proost
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis
Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen: Dra. Maja Mechant en Dra. Annelies De Bondt
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis Academiejaar 2010-2011
‘In materie van divortie’ Echtscheiding en huiselijk geweld tijdens de 18de eeuw. Een analyse van echtscheidingsprocessen in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen (1700-1793).
Karen Proost
Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de Geschiedenis
Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen: Dra. Maja Mechant en Dra. Annelies De Bondt
Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2010-2011
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Karen Proost afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2010-2011 en auteur van de scriptie met als titel:
‘In materie van divortie’ Echtscheiding en huiselijk geweld tijdens de 18de eeuw. Een analyse van echtscheidingsprocessen in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen (1700-1793).
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie: 0 - de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager; 0 - de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar); 0 - de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar); 0 - de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 24 mei 2011 ………………………………………( handtekening)
Voorwoord “Hoe is’t met de thesis?”. Een vraag die ik niet altijd even graag te horen kreeg tijdens het maken van mijn masterscriptie. Toch wil ik iedereen die het wel gevraagd heeft zeer hartelijk bedanken voor hun aanmoedigingen, interesse, tips, herkenbaar medeleven, en zoveel meer. Een positief antwoord geven op ‘de vraag’ was mijn drijfveer om door te zetten. De volgende personen verdienen een bijzonder lofwoordje: Eerst en vooral mijn promotor Isabelle Devos: voor haar tijd, deskundige hulp, antwoorden op mijn vragen, feedback en bemoediging. Zonder zou ik er niet geraakt zijn. Van harte bedankt! Mijn ouders, die me zoveel kansen gaven en geven. Geschiedenis studeren –waar ik al zolang van droomde- , op kot gaan in Gent, een jaar op Erasmus in Pisa,… zijn er slechts enkele. Daarbij komt hun onvoorwaardelijke steun en geloof in mij. Mama en papa, oprecht duizendmaal dank! Mijn broer(tje) Dimitri, voor het nalezen van mijn thesis en schoonbroer in spe Hans, voor het oplossen van de onvermijdelijke lay-out problemen. Dankjewel! Tot slot mijn vriend Geert. Voor zijn mopjes, begrip, geduld, motivering, leuke babbels, houvast, liefde en ga zo maar verder. Liefje, bedankt voor alles!
Karen Proost Mei 2011
Inhoudstafel Lijst van gebruikte figuren
3
Hoofdstuk 1. Inleiding
4
1.1 Probleemstelling
4
1.2 Theoretisch kader
5
1.3 Status quaestionis
7
1.4 Indeling Hoofdstuk 2. Definities, bronnen en methodologie 2.1 Definities
10 12 12
2.1.1 Scheiding van tafel en bed en echtscheiding
12
2.1.2 Boedelscheiding
14
2.2 Bronnen
15
2.2.1 Inventaris van De Brouwer
15
2.2.2 Inventaris van Carnier
16
2.2.3 De problematiek rond de bronnen
17
2.3 Methodologie Hoofdstuk 3: De officialiteit van de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen
18 20
3.1 Het ontstaan van de officialiteit
20
3.2 De organisatie, werking en bevoegdheden van de officialiteit
22
3.2.1 De organisatie
22
3.2.2 De werking van de officialiteit
23
3.2.3 De bevoegdheden van de officialiteit
24
3.3 De echtscheidingsprocedure aan de officialiteit Hoofdstuk 4. De echtscheidingsprocessen uit de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Brussel en Mechelen (1700-1793)
25 27
4.1 Inleiding
27
4.2 Scheiding van tafel en bed in de 18de eeuw
30
4.2.1 Analyse per officialiteit en per status
31
4.2.2. De evolutie doorheen de 18de eeuw
32
4.3 De aanvrager
34
4.4 Motieven voor echtscheiding
39
4.5 Het geslacht van de aanvrager gekoppeld aan het motief
44
4.6 Wanneer werd de echtscheiding aangevraagd?
47
4.7 De getuigen
50 1
4.8 Besluit Hoofdstuk 5. Huiselijk geweld in de 18de eeuw
56 58
5.1 Definitie
58
5.2 Geweld in de vroegmoderne maatschappij
60
5.3 De vroegmoderne patriarchale maatschappij
63
5.3.1 De plaats van de getrouwde vrouw
63
5.3.2 Het belang van mannelijke eer en reputatie
64
5.3.3 Charivari
65
5.4 Mishandeling binnen het huwelijk
69
5.4.1 Verschillende vormen van mishandeling
70
5.4.2 De oorzaak van mishandeling
74
5.4.3 Wanneer ging mishandeling te ver?
76
5.4.4 Hulpverleners
78
5.4.4.1 De buren als arbiters
81
5.4.4.2 Gendersolidariteit
84
5.5 Besluit
87
Hoofdstuk 6. Besluit
89
Bijlagen
97
I.
Inventaris Jozef De Brouwer
II.
Inventaris Marc Carnier
III. Processtukken uit de Gentse officialiteit
98 111 112
Bibliografie
144
Bronnen
144
Onuitgegeven bronnen
144
Uitgegeven bronnen
145
Literatuur
145
Websites
149
2
Lijst van gebruikte figuren Fig. 4.1 Aantal echtscheidingsprocessen 1570-1793
29
Fig. 4.2 Echtscheidingsprocessen in de 18de eeuw ingedeeld per officialiteit en status (1700-1793)
31
Fig. 4.3 Evolutie van het aantal echtscheidingprocessen in de 18de eeuw (1700-1795)
33
Fig. 4.4 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar geslacht van de aanvrager per officialiteit (1700-1793)
34
Fig. 4.5 Echtscheidingsprocessen verdeeld naar geslacht van de aanvrager (1700-1793) (%)
34
Fig. 4.6 Echtscheidingsprocessen met gekende aanvrager verdeeld naar geslacht (17001793)(%)
35
Fig. 4.7 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar geslacht van de aanvrager en status van de aanvraag (1700-1793)
36
Fig. 4.8 Beroep uitgeoefend door de man uit inventaris De Brouwer + inventaris Carnier (1700-1793)
38
Fig. 4.9 Absolute waarden van motieven van de echtscheidingsaanvragen (1700-1793)
42
Fig. 4.10 Relatieve waarden van de motieven van de echtscheidingsaanvragen (1700-1793)
42
Fig. 4.11 Echtscheidingsaanvragen met een combinatie van motieven in absolute waarden (1700-1793)
43
Fig. 4.12 Echtscheidingsaanvragen met een combinatie van motieven (1700-1793) (%)
43
Fig. 4.13 Het aantal aangevraagde echtscheidingsprocessen (1700-1793) per motief in absolute waarden
44
Fig. 4.14 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar het geslacht en het motief van de aanvrager in absolute waarden (1700-1793)
45
Fig. 4.15 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar het geslacht en het motief van de aanvrager (1700-1793)
45
Fig. 4.16 Tabel per geslacht, gesorteerd van het meest naar het minst voorkomende motief voor echtscheiding (1700-1793)
46
Fig. 4.17 Aantal jaren gehuwd alvorens start echtscheidingsprocedure (1700-1793)
47
Fig. 4.18 Relatie van de getuigen tot de betrokkenen in absolute waarden uit inventaris van Carnier (1700-1793)
54
3
Hoofdstuk 1. Inleiding ‘In materie van divortie’. Met deze zin duidde men in de 18de-eeuwse processtukken aan dat het een zaak rond scheiding van tafel en bed betrof. Met deze zin willen wij aantonen waar het in deze scriptie om draait: het fenomeen echtscheiding en/of scheiding van tafel en bed tijdens de 18de eeuw in kaart brengen. Deze doelstelling breiden we uit met een tweede fenomeen, namelijk huiselijk geweld. Zoals verder in dit onderzoek zal blijken, hingen deze twee zaken nauw samen. Aan de hand van echtscheidingsprocesstukken opgesteld aan de kerkelijke rechtbanken in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tijdens de periode 1700-1793, pogen we dit doel te bereiken. In dit hoofdstuk bespreken we eerst de probleemstelling en de onderzoeksvragen. Vervolgens wijden we even uit over het theoretisch kader waarbinnen onze analyse valt. Daarna geven we een stand van zaken weer inzake het onderzoek naar echtscheiding en huiselijk geweld. We sluiten af met een overzicht van de opbouw van deze scriptie per hoofdstuk.
1.1 Probleemstelling Zoals blijkt uit de titel van deze scriptie, worden twee zaken onderzocht: echtscheiding en huiselijk geweld. Hoewel deze twee onderwerpen hand in hand gaan in mijn analyse, roepen ze wel andere onderzoeksvragen op. De probleemstelling kan aldus in twee luiken opgedeeld worden. Het eerste luik van onze probleemstelling houdt een analyse in van scheidingen van tafel en bed aangevraagd bij de kerkelijke rechtbank –de officialiteit- tijdens de 18de eeuw. Daartoe wordt een aantal vragen onderzocht. In welke mate kwamen echtscheidingen voor en valt daarin een evolutie te ontdekken? Wie vroeg de scheiding aan en waarom? Zijn er verschillen te ontdekken tussen man en vrouw? Hoe verliep de gerechtelijke procedure aan de officialiteit? Zoals verder zal blijken, is huiselijk geweld het meest voorkomende motief waarom een echtscheiding werd aangevraagd. Dit vormt het tweede luik van de probleemstelling, meer specifiek onderzoeken we geweld en mishandeling binnen het huwelijk. In welke mate kwam huiselijk geweld voor, en onder welke vorm? Wat was de reden van het geweld? Werd dit aanvaard binnen de toenmalige maatschappij en
4
waarom? Uit welke hoek kon een slachtoffer van huiselijk geweld hulp verwachten? Dit zijn de hoofdvragen die in deze scriptie worden onderzocht. De chronologische en geografische afbakening van dit onderzoek is de volgende. De bronnen, processtukken rond scheiding van tafel en bed, werden opgesteld aan de kerkelijke rechtbank tussen 1700 en 1793. De verantwoording voor deze gekozen periode komt in het volgende hoofdstuk aan bod. Geografisch werd het onderzoeksdomein beperkt tot drie bisdommen, meer bepaald Antwerpen, Gent en Mechelen, waarin vier officialiteiten actief waren gedurende de vroegmoderne periode. In hoofdzaak gaat het in deze scriptie aldus over het fenomeen echtscheiding gedurende de 18de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Door de insteek van de situatie elders op basis van literatuur, voornamelijk in de Noordelijke Nederlanden, Engeland en Frankrijk, worden onze bevindingen vergeleken, aangevuld en verrijkt.
1.2 Theoretisch kader Het onderwerp van deze scriptie kadert in een aantal onderzoeksdomeinen, waarover reeds boeiend wetenschappelijk werk is verricht. In eerste instantie werken we in het domein van de historische demografie, meer bepaald de interne demografie. Het huwelijk vormt naast geboorte, sterfte en migratie één van de vier hoofdpijlers van het demografisch onderzoek waardoor menselijke gedragspatronen achterhaald kunnen worden1. Deze discipline ontstond in de jaren ’50 van de 20ste eeuw en vloeide voort uit het domein van de sociale geschiedenis. In Vlaanderen werd vanaf de jaren ’70 baanbrekend werk in de historische demografie verricht door historicus Chris Vandenbroeke, met als doel het leven van het ‘gewone’ volk te reconstrueren2. Dankzij deze discipline en haar methodes waren we in staat een beeld te schetsen van het 18de-eeuwse gedrag omtrent trouwen en scheiden. Ten tweede behandelen we de gelijkenissen, maar vooral de verschillen –zoals zal blijken uit dit onderzoek- inzake het scheidingsgedrag tussen man en vrouw. Deze scriptie behoort bijgevolg tot het studiedomein van de gendergeschiedenis. Vanaf de jaren ’80 van de 20ste eeuw werd gendergeschiedenis als een nieuwe discipline binnen de geschiedschrijving gezien, maar vond eigenlijk zijn oorsprong in de vrouwengeschiedenis. Deze vloeide op haar beurt voort uit de feministische beweging in de jaren ’60, waar de interesse voor ‘de geschiedenis van vrouwen’ gewekt 1
I. Devos en C. Vandenbroeke, “Historische demografie van de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijden”, in: J. Art de de en M. Boone (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12 tot de 18 eeuw, Gent, Mens en cultuur, 2004, p. 179. 2 I. Devos en T. Lambrecht (red.), Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden:verzamelde studies van prof. Dr. Chris Vandenbroeke, Gent, Academia Press, 2004, p. VIII.
5
werd. Gendergeschiedenis zet een stap verder en kijkt niet enkel naar de positie van de vrouw, maar naar die van gender. Concreet wilden historici nagaan wat het precies betekende om tot het mannelijke of het vrouwelijke geslacht te behoren in de toenmalige maatschappij3. Onze aandacht wordt gevestigd op de positie van de vrouw en de man in de toenmalige patriarchale maatschappij, hoe ze omgingen met huiselijk geweld en er al dan niet slachtoffer van waren. Daarbij gaat de belangstelling ook uit naar de relatie tussen man en vrouw, hoe ze beiden moeilijkheden binnen het huwelijk hanteerden en hoe ze daar als omstanders verschillend op reageerden. Ten derde raken we in dit onderzoek ook aan de criminaliteitsgeschiedenis. Deze discipline bestudeert de geschiedenis van het (straf)recht en criminaliteit, en poogt eveneens het leven van de ‘gewone’ man te achterhalen4. Vanaf de jaren ’70 van de 20ste eeuw proberen historici dit doel te bereiken met behulp van kwantitatieve en statistische technieken5. Wij onderzoeken bronnen die afkomstig zijn uit het archief van de officialiteit. Het betreft proceszaken van echtscheidingen, waar in de meeste gevallen geweld en mishandeling aan de basis lag. Volgens Jozef De Brouwer, priester en heemkundige die dit fenomeen uitvoerig bestudeerde, behoorde scheiding van tafel en bed tot de volgende categorie: overtredingen van de seksuele moraal en de huwelijkswetgeving6. Deze overtreding werd berecht door de officiaal, waarna een vonnis en eventuele bestraffing volgde. Niet alleen de proceszaken, maar ook de juridische instelling waar ze werden opgemaakt worden onder de loep genomen. We hebben echter ook aandacht voor sociale controle en berechting die niet van bovenaf kwam. Zoals verder zal blijken traden buren geregeld op als arbiters wanneer bepaalde heersende normen en waarden overschreden werden. Dit laatste brengt ons tenslotte tot het vierde studiedomein waarin deze scriptie kadert. Sociale controle van buren, vrienden en familie is vandaag de dag veel minder sterk aanwezig dan tijdens de vroegmoderne periode. Zoals we verder zullen zien vond er op het einde van 18de eeuw een verschuiving plaats van informele naar formele controle. Dit is slechts één van de vele veranderingen die plaatsvonden. Als gevolg van onder meer politieke, sociale, economische en culturele veranderingen, werd ook de mentaliteit van mensen gewijzigd. Deze ‘verandering in het denken’ vormt het onderwerp van de mentaliteitsgeschiedenis. Mensen ondergingen maatschappelijke veranderingen en pasten zich aan. Dit heeft tot gevolg dat mentaliteit een dynamisch gegeven is, een 3
M.E. Wiesner, Women and gender in Early Modern Europe, Cambridge, Cambridge University Press, 1996, pp. 1-4. 4 C. Leonards, De ontdekking van het onschuldige criminele kind : bestraffing en opvoeding van criminele kinderen in jeugdgevangenis en opvoedingsgesticht, 1833-1986, Hilversum, Verloren, 1995, p. 13. 5 A. van Meeteren, Op hoop van akkoord: instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw, Hilversum, Verloren, 2006, p. 13. 6 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, tussen 1570 en 1795, Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, vol.1, pp. 138-140.
6
product is van haar tijd en aldus een bepaalde tijdsgeest weergeeft. Enkele belangrijke pioniers tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw waren de historici Johan Huizinga, Lucien Febvre en Marc Bloch en de socioloog Norbert Elias. De discipline werd verder op de kaart hebben gezet onder invloed van de Franse Annales school gedurende de tweede helft van de 20ste eeuw met behulp van kwantitatieve methoden7. In deze scriptie komen we in aanraking met een aantal onderwerpen die we onder deze noemer kunnen plaatsen. Onze aandacht gaat uit naar bepaalde aspecten van de toenmalige volkscultuur, het belang van eer, het verschil tussen de private en publieke sfeer, etc.
1.3 Status quaestionis In deze paragraaf wordt de stand van zaken weergegeven in het onderzoek naar echtscheiding en huiselijk geweld. Hiertoe bespreken we de voornaamste geraadpleegde literatuur, waar we verder in deze scriptie onze eigen onderzoeksresultaten geregeld mee zullen vergelijken. Daarna wordt een kort overzicht gegeven van enkele licentiaatverhandelingen en studies die hetzelfde thema bespreken, waardoor we het nut van ons onderzoek kunnen benadrukken. We starten met drie werken van Nederlandstalige historici, namelijk Chris Vandenbroeke, Donald Haks en Dini Helmers, die handelen over het huwelijksleven en het gezin. Vandenbroeke bespreekt in zijn boek hoe mensen, zowel vroeger als nu, omgingen met zaken zoals het huwelijk, liefde, seksualiteit, kinderen, etc. en geeft verklaringen voor dit gedrag8. Naast de situatie in Vlaanderen heeft hij ook aandacht voor Frankrijk, de Noordelijke Nederlanden en Engeland. Het onderdeel over huwelijksverbrekingen was zeer nuttig voor ons. Donald Haks onderzocht in zijn doctoraat aan de hand van processtukken en moraliserende traktaten het huwelijks- en gezinsleven in het protestantse Holland tijdens de 17de en de 18de eeuw9. Van recentere datum is het werk van de Nederlandse historica Dini Helmers. Zij verrichtte specifiek onderzoek naar ‘gescheurde bedden’, meer bepaald scheidingen in het protestantse Amsterdam voor de periode 1753-181010. Hun onderzoek naar scheiding van tafel en bed en echtscheiding stelde ons in staat comparatief te werk te gaan met de situatie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen.
7
M. Boone, Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek, Gent, Academia Press, 2007, pp. 154-156. 8 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief, Brussel, Elsevier, 1986, 245 p. 9 de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van de de het laat 17 - en 18 -eeuwse gezinsleven, Assen, Van Gorcum, 1982, 296 p. 10 D. Helmers, Gescheurde bedden: oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810, Hilversum, Verloren, 2002, 426 p.
7
Inzake huiselijk geweld en mishandeling hebben we ons vooral moeten richten tot Engelstalige literatuur. Pioniers waren de gebroeder Dobash, die vrouwenmishandeling als een nieuw thema opvoerden binnen de academische wereld in de jaren ’70 van de 20ste eeuw. In het baanbrekend artikel voerden ze onderzoek naar vrouwenmishandeling en hoe de omgeving hierop reageerde in het (vroeg)moderne Engeland11. In navolging van de Dobashes werden talrijke Engelstalige artikels omtrent het onderwerp gepubliceerd. Julie Hardwick bespreekt in twee artikels hoe scheiding en huiselijk geweld eraan toe ging in het vroegmoderne Frankrijk. Ze besteedt veel aandacht aan genderverschillen. Haar bronnen zijn onder andere getuigenissen en vonnissen uit de wereldlijke rechtbank van Nantes voor de periode 1598-171012. Jennine Hurl-Eamon deed een onderzoek naar borgsommen, documenten opgesteld aan het vredegerecht te Westminster in het vroegmoderne Engeland. Vrouwen maakten hier gebruik van om tegen hun gewelddadige echtgenoot in te gaan13. Leah Leneman bestudeerde huiselijk geweld waarvan vrouwen het slachtoffer waren in het 18de- en 19de-eeuwse Schotland. Ze bespreekt onder andere de oorzaak en duur, alsook de verschillende vormen van huiselijk geweld aan de hand van echtscheidingsprocessen14. Elisabeth Foyster onderzocht noties rond eer en mannelijkheid, die ze daarna koppelde aan het huiselijk geweld dat vele vrouwen ondergingen in het 17de-eeuwse Engeland. Ze stelt dat een man zijn eer hoog kon houden wanneer hij zijn gezin onder controle had. Dit hing nauw samen met de toenmalige patriarchale maatschappij15. Het in stand houden van de heersende orde in de patriarchale maatschappij was een gerechtvaardigd excuus voor de uitoefening van geweld, stelt Susan Dwyer Amussen. Ze verwijst hierbij naar de analogie tussen de staat en de familie. Een goede orde in de familie was immers nodig voor een goede orde in de staat, om dat te bereiken mocht men gebruik maken van geweld. Ze stelt vast dat huiselijk geweld in het vroegmoderne Engeland werd aanvaard, tenminste tot op een bepaald niveau. Ging het echter te ver, dan grepen anderen in16. De hulp die aan vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld geboden werd, kon verschillen naargelang het
11
R.P. Dobash en R.E. Dobash, “Community response to violence against wives: charivari, abstract justice and patriarchy.”, in: Social problems, 28, 1981, 5, pp. 563-581. 12 J. Hardwick, “Seeking separations: Gender, marriages and household economies in early modern France.”, in: French historical studies, 22, 1998, 1, pp. 156-180. J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence: the case of seventeenthcentury France.”, in: The journal of modern history, 78,2006, pp. 1-36. 13 J. Hurl-Eamon, “Domestic violence prosecuted: women binding over their husbands for assault at Westminster quarter sessions, 1685-1720.”, in: Journal of family history, 26, 2001, pp. 435-454. 14 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives in eighteenth- and early nineteenth-century Scotland.”, in: Continuity and change, 12, 1997, pp. 31-54. 15 E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating in late stuart England.”, in: Transactions of the Royal historical society, 6, 1996, pp. 215-224. 16 S.D. Amussen, “Being stirred to much unquitness: violence and domestic violence in early modern England.”, in: Journal of women’s history, 6, 1994,2, pp. 70-89. S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power: the social meanings of violence in early modern England.”, in: Journal of British studies, 34, 1995, pp. 1-34.
8
geslacht van de hulpverlener. Deze gendersolidariteit stelt Roderick Phillips vast in zijn onderzoek in het 18de-eeuwse Frankrijk17. Dit was slechts een beknopt overzicht van de geraadpleegde literatuur, verder tijdens het verloop van de scriptie worden de verschillende onderzoeken van deze auteurs en hun resultaten uitgebreider besproken en vergeleken met de eigen bevindingen. Om een historische achtergrond te schetsen van de vroegmoderne wetgeving, rechtsprocedures, etc. hebben we gebruik gemaakt van de volgende werken. Dankzij de werken rond familie- en strafrecht van Jos Monballyu en privaatrecht van Dirk Heirbaut, waren we in staat wetten en vaktermen te definiëren en de juridische context beter te begrijpen18. De kerkelijke wetgeving, de werking en organisatie van de officialiteit en diens geschiedenis konden we achterhalen via Jozef De Brouwer en Michel Dierickx19. Tot slot halen we enkele studies en verhandelingen aan omtrent echtscheiding en huiselijk geweld die
in
eigen
land
zijn
verschenen.
Historica
Josephine
Hoegaerts
bestudeerde
echtscheidingsprocessen opgemaakt aan de rechtbank van 1e aanleg te Gent voor de periode 18851890. In die bronnen verschenen meestal zaken en gebeurtenissen die afweken van wat ‘normaal’ was. Op basis hiervan was het haar doel om uit de bronnen af te leiden wat nu precies ‘acceptabel huwelijksgedrag’ was20. Enkele verhandelingen opgemaakt aan de Universiteit Gent kaarten het onderwerp van echtscheiding aan. Inneke Verbruggen deed onderzoek naar het fenomeen van de ‘zelfechtscheiding’ in de 15de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden21. Eva Muys nam 19de- en 20steeeuwse echtscheidingsprocessen onder de loep, waarbij ze specifiek aandacht had voor de positie van de vrouw22. Lin Eeckhoudt maakte een analyse van echtscheidingen voor de periode 1796-1830.
17
R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, in: French historical studies, 18, 1993, 1, pp. 1-12. 18 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, 223 p. J. Monballyu, Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, 382 p. D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, 416 p. 19 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, tussen 1570 en 1795, Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, vol.1. M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II 1559-1570, Utrecht, Uitgeverij Het Spectrum, 1950, 347 p. 20 J. Hoegaerts, “Legal or just? Law, ethics, and the double standard in the nineteenth-century divorce court.”, in: Law and history review, 26, 2008, 2, pp. 259-284. 21 I. Verbruggen, Het clandestiene huwelijk als basis voor het omzeilen van de onontbindbaarheid van het Middeleeuwse huwelijk: de zelfechtscheiding tijdens de 15de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2001, (promotor: M. Van Melkebeek). 22 E. Muys, Vrouw en (echt)scheiding in de 19e-20e eeuw : een socio-juridische studie, met raadpleging van (echt)scheidingsprocesdossiers, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1994, (promotor: J. Art).
9
De focus van zijn verhandeling lag op het verschil tussen stad en platteland23. Tijdens de lessen ‘Historische praktijk’ aan de Universiteit Gent, hebben studenten geschiedenis een databank opgemaakt van processen die voor de schepenbank van Gent –de wereldlijke rechtbankvoorgekomen zijn in de late 17de en 18de eeuw. Daaruit bleek dat er zich tussen de 845 sententies, geen enkele zaak betreffende scheiding van tafel en bed bevond24. Met deze laatste alinea willen we onze keuze van het onderwerp, de gekozen periode en de bronnen verantwoorden. Echtscheiding werd reeds onderzocht voor verschillende perioden; voor de 18de eeuw bleek hier echter nog een hiaat te zijn voor onze gekozen regio. Ook huiselijk geweld bleek onderbelicht voor onze gekozen regio en periode, het onderzoek was voornamelijk gericht op de Noordelijke Nederlanden, Frankrijk en Engeland. We weten dat de wereldlijke rechtbank ook bevoegd was om echtscheidingen uit te spreken in de vroegmoderne periode. De databank van de schepenbank te Gent bleek echter geen materiaal te bevatten binnen onze gekozen periode. We hebben gekozen voor bronnen die uitsluitend afkomstig zijn uit de officialiteit.
1.4 Indeling In deze paragraaf bespreken we kort het verloop van deze scriptie alvorens van start te gaan. Hoofdstuk 2 bevat een aantal definities en de historische context omtrent het fenomeen echtscheiding en/of scheiding van tafel en bed in de vroegmoderne periode. Daarna volgt een overzicht van de geraadpleegde bronnen binnen dit onderzoek. Deze kunnen in twee groepen opgedeeld worden. Tenslotte volgt een bespreking van de toegepaste methodologie. In hoofdstuk 3 gaan we dieper in op de instelling waar onze bronnen zijn gemaakt: de officialiteit of kerkelijke rechtbank. Onze bronnen, echtscheidingsprocesstukken, zijn afkomstig uit de officialiteiten van de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen. We schetsen het ontstaan van de officialiteit, gevolgd door de organisatie, personeelsleden, werking en bevoegdheden. Daarna wordt de echtscheidingsprocedure aan de officialiteit toegelicht. Hoofdstuk 4 vormt de eigenlijke analyse –kwantitatief en kwalitatief- van de processtukken van scheiding van tafel en bed. We bekijken de evolutie van het aantal processen doorheen de vroegmoderne periode en gaan daarna dieper in op de situatie in de 18de eeuw. De volgende zaken 23
L. Eeckhoudt, Comparatieve studie van de huwelijksdissoluties in de stad en het platteland tussen 1796 en 1830, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2010, 185 p., (promotor: I. Devos). 24 Dit onderzoek werd begeleid door dra. Maja Mechant. Er werden twee periodes onderzocht: 1679-1718 (399 sententies) en 1755-1795 (446 sententies).
10
worden onderzocht: Wie vroeg de scheiding aan en waarom? Waren de motieven van mannen en vrouwen dezelfde? Wanneer vroeg met de scheiding aan? Tot slot onderzoeken we wie optrad als getuige in de rechtszaak. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een kort besluit. Hoofdstuk 5 omvat de problematiek van huiselijk geweld. Vooraleer we over gaan tot een bespreking van mishandeling binnen het huwelijk tussen man en vrouw, volgt eerst een algemene situering van geweld in de vroegmoderne maatschappij. Kenmerkend voor deze maatschappij was de patriarchale structuur, waar mannelijke eer en reputatie van bijzonder belang waren, met alle gevolgen van dien. In de laatste paragraaf bekijken we hoe huiselijk geweld er precies aan toe ging binnen het huwelijk. De verschillende vormen van mishandeling worden geanalyseerd, alsook de mogelijke oorzaken. We gaan na tot waar de grens van het toelaatbare liep bij mishandeling binnen het huwelijk. Tenslotte nemen we alle mogelijke hulpverleners onder de loep, die al dan niet tijdens het conflict hulp boden aan het slachtoffer. Dit wordt eveneens gevolgd door een kort besluit. In het algemene besluit, hoofdstuk 6, worden de onderzoeksvragen en resultaten van onze analyse beschouwd.
11
Hoofdstuk 2. Definities, bronnen en methodologie In dit hoofdstuk worden enkele definities uitgelegd aangaande de terminologie rond echtscheiding. Verder worden de bronnen besproken die voor dit onderzoek aangewend zijn, alsook de toegepaste methodologie.
2.1 Definities 2.1.1 Scheiding van tafel en bed en echtscheiding
Tijdens het concilie van Trente (1545-1563) werden de zeven bestaande sacramenten opnieuw bekrachtigd. Het huwelijk was er één van. Dit hield onder andere in dat het kerkelijk huwelijk een onverbreekbaar karakter had volgens het kerkelijk recht. Slechts door het overlijden van één van de partners kon een huwelijk beëindigd worden en had men het recht te hertrouwen25. In de Bijbel staat immers: “Wat God heeft verbonden, moet de mens niet scheiden.”26. Wanneer de situatie binnen het huwelijk echter onhoudbaar werd en wanneer samenleven niet meer mogelijk was, voorzag de kerk wel een oplossing, namelijk een scheiding van tafel en bed. Deze kon aangevraagd worden bij de officialiteit, die optrad als tussenpersoon. Enkele mogelijke gronden waren onder andere overspel, mishandeling en onverenigbaarheid van karakter27. Het was in bepaalde gevallen mogelijk dat een scheiding slechts een tijdelijk karakter had. De partners werden dan verplicht om na enige tijd weer bij mekaar te wonen, hopelijk na een verzoening. Lukte dit echter niet, dan kreeg een scheiding een definitief karakter. Synoniemen voor scheiding van tafel en bed zijn echtscheiding en divortium28. Werd dit door de officiaal goedgekeurd, dan werd het huwelijk ontbonden. Hierna een nieuw huwelijk sluiten, werd echter niet toegestaan binnen de kerkelijke wetgeving29. Althans, dit gold in de katholieke Zuidelijke Nederlanden. De situatie in de protestantse Noordelijke Nederlanden was immers anders. Er heerste een verschil tussen de termen scheiding van tafel en bed en echtscheiding. In het eerste geval werd de plicht tot samenwonen opgeheven, maar bleef de huwelijksband wel intact. Hertrouwen was dus geen optie. Bij een uitgesproken echtscheiding werd 25
J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, p.60. 26 Nieuwe Testament, evangelie volgens Marcus, hoofdstuk 10, vers 9. 27 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, p.61. 28 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, tussen 1570 en 1795, Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, vol.1, pp. 138-140. 29 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief, Brussel, Elsevier, 1986, p.51.
12
het huwelijk ontbonden en het recht tot hertrouwen verkregen. Dit werd slechts toegestaan in twee gevallen, overspel en kwaadwillige verlating30. De verklaring hiervoor moet gezocht worden bij de Reformatie. De hervormers Luther en Calvijn pleitten voor een laïcisering van het huwelijk in de 16de eeuw. Voor hen was het huwelijk geen sacrament, maar een burgerlijke of wereldlijke instelling waar de kerk geen enkele bevoegdheid over had. Daaruit volgde dat alles wat het huwelijk aanbelangde, onder andere ook huwelijksproblemen, geregeld moest worden door de wereldlijke wetgeving31. Het huwelijk was per definitie geen sacrament en dus verbreekbaar. In de Noordelijke Nederlanden werd vanaf de 16de eeuw de echtscheiding ingevoerd en kon men in een aantal gevallen wel hertrouwen32. In de Zuidelijke Nederlanden werd het burgerlijk huwelijk ingevoerd door keizer Jozef II in 1784. Onder invloed van de Verlichting werd dit als een uiterst wereldlijke zaak beschouwd. Na het burgerlijk gedeelte diende het huwelijk ook voltrokken te worden voor de kerk. Ondanks deze hervormingen bleef de wetgeving omtrent scheiden dezelfde. Enkel de scheiding van tafel en bed was een optie waardoor hertrouwen onmogelijk was. De echtscheiding werd wel toegestaan voor niet-katholieken33. Dit zou veranderen ten gevolge van de Franse Revolutie. In 1792 werd bepaald dat het kerkelijke huwelijk geen verplichting meer was. Indien men hier toch voor koos, kon dat pas nadat het burgerlijk huwelijk was afgesloten34. De Fransen voerden de echtscheiding in voor iedereen, zoals het reeds gangbaar was in de Noordelijke Nederlanden. De scheiding van tafel en bed werd afgeschaft en echtscheiding werd toegestaan in de volgende gevallen: wederzijdse toestemming, onverenigbaarheid van karakter, krankzinnigheid, veroordeling van één van de echtgenoten tot een lijfstraf, mishandeling, immoreel gedrag, familieverlating gedurende twee jaar, afwezigheid gedurende vijf jaar en emigratie naar het buitenland omwille van politieke problemen35. Na deze versoepelde wetgeving spreekt het voor zich dat er veelvuldig gebruik van werd gemaakt. De gerechtelijke procedure werd eveneens vereenvoudigd; bij een aanvraag tot echtscheiding met onderlinge toestemming moest de rechtbank niet eens tussenkomen36. Deze wetgeving werd ook in de Zuidelijke Nederlanden toegepast als gevolg van de Franse bezetting vanaf 179437. Dit weerspiegelde zich in het aantal echtscheidingsprocessen dat sterk toenam vanaf 1794. De versoepeling van de echtscheidingswetgeving was echter van korte duur. In 1804 werd onder Napoleon in de Code civil de scheiding van tafel en bed opnieuw ingevoerd. Dit was een toegeving 30
de
de
D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van de de het laat 17 - en 18 -eeuwse gezinsleven, Assen, Van Gorcum, 1982, p. 178. 31 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, p.33. 32 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, pp. 61-62. 33 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, p. 33 en p.62. 34 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, p. 34. 35 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, p. 62. 36 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, pp. 238-239. 37 J.C.H. Blom en E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HB uitgevers, 2001, pp. 240-241.
13
aan de katholieken, een voortvloeisel van het concordaat dat Napoleon met het Vaticaan had gesloten in 180138. Als reactie op het hoge aantal echtscheidingen werden de gronden voor een scheiding terug beperkt en gelijkgesteld voor zowel echtscheiding als voor scheiding van tafel en bed. Een voorbeeld van deze beperking is dat een scheidingsaanvraag op basis van overspel enkel werd goedgekeurd indien het overspel door de vrouw werd gepleegd. Het zou tot de 20e eeuw duren vooraleer de wetgeving rond echtscheiding sterk versoepeld werd, en de discriminatie op basis van geslacht afgeschaft39. Merk op dat de begrippen scheiding van tafel en bed en echtscheiding niet altijd en overal als synoniemen beschouwd werden in het vroegmoderne Europa. In deze scriptie worden de termen scheiding van tafel en bed en echtscheiding door mij wel als synoniem gebruikt, aangezien de bronnen van dit onderzoek afkomstig zijn uit bisdommen van de Zuidelijke Nederlanden, meer bepaald Antwerpen, Gent en Mechelen. In de periode waarop het onderzoek gericht is, met name 1700 tot en met 1793, werd het onderscheid tussen scheiding van tafel en bed en echtscheiding nog niet toegepast door de (kerkelijke) wetgeving in de Zuidelijke Nederlanden. We beperken ons tot en met 1793, aangezien scheiding vanaf 1794 een wereldlijke bevoegdheid werd in onze gewesten.
2.1.2 Boedelscheiding
Naast de mogelijkheid om een scheiding van tafel en bed aan te vragen bij de kerkelijke rechtbank, bestond er ook de mogelijkheid om een boedelscheiding of scheiding van goederen aan te vragen bij de wereldlijke rechtbank. Hierbij werden de goederen van het koppel gescheiden en kreeg de vrouw het recht om haar eigen goederen te beheren. Tijdens het huwelijk had een vrouw dit recht niet omwille van haar handelingsonbekwaamheid40. Verder in deze scriptie wordt dit nog toegelicht. Deze vorm van scheiding was een oplossing voor de conflicten die binnen een huwelijk konden ontstaan omtrent geldzaken. Wanneer een vrouw huwde, bracht zij meestal kapitaal mee in de vorm van geld of goederen41. Haar kapitaal kwam dan onder het bezit van haar man door te trouwen. Conflicten waren mogelijk wanneer de man dit geld of deze goederen niet goed wist te beheren en haar kapitaal verbraste. Door een boedelscheiding aan te gaan bleef een koppel gehuwd en woonden ze
38
R.R. Palmer, J. Colton, e.a., A history of the modern world, Boston, McGraw-Hill, 2002, pp. 384-385. J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, pp. 62-63. 40 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, p. 195. 41 Dit kon ook een bruidsschat zijn. Maar niet alle vroegmoderne Europese landen hadden hier dezelfde wetgeving rond. 39
14
nog samen, maar werd de huwelijksgemeenschap, die bestond uit de goederen van de man, van de vrouw en de gemeenschappelijke goederen, ontbonden42.
2.2 Bronnen Het onderzoek naar echtscheiding tijdens de 18de eeuw gebeurde op basis van juridische bronnen, meer bepaald echtscheidingsprocessen. Dankzij de studies van Jozef De Brouwer en Marc Carnier kunnen we gebruik maken van een inventaris om deze processen op te sporen. De twee respectievelijke inventarissen worden besproken, waarbij de aandacht gelegd wordt op hun inhoud en relevantie voor dit onderzoek. We staan tenslotte even stil bij de problematiek rond de gebruikte bronnen.
2.2.1 Inventaris van De Brouwer
Een eerste aangewende bron voor deze analyse, is de inventaris opgesteld door Jozef De Brouwer43. Dit lijvige werk werd opgesteld in de jaren 70 van de 20e eeuw en bestaat uit twee delen. Volume 1 handelt over de kerkelijke rechtspraak in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. De kerkelijke rechtspraak omvatte onder andere de overtredingen betreffende het religieuze leven, de overtredingen van de seksuele moraal en de huwelijkswetgeving en de overtredingen bij de geestelijkheid. Binnen dit onderzoek is het tweede luik het interessantst. Echtscheiding vormt naast onder meer overspel, incest en andere een onderdeel van de overtredingen van de seksuele moraal en de huwelijkswetgeving waar de kerkelijke wetgeving bevoegd voor was44. Volume 2 bevat de eigenlijke inventaris. De echtscheidingsprocessen zijn gesorteerd door De Brouwer per officialiteit en per status. Met status wordt bedoeld of de aanvraag tot scheiding uitgesproken, afgewezen, aangevraagd of herroepen werd. Op deze manier was het mogelijk om 261 echtscheidingsprocessen te vinden in de inventaris voor de periode 1700-1793 uit de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen. Onze eerste groep bronnen vormt aldus de 261 beschrijvingen van de 18de-eeuwse processtukken die De Brouwer opnam in zijn inventaris. Ter controle werden de zaken opgesteld aan de officialiteit van Gent, door mij geconsulteerd in het 42
J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, pp. 198-199. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, tussen 1570 en 1795, Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, 2 delen. 44 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 119-153. 43
15
Rijksarchief van Gent. Volgens de inventaris van De Brouwer gaat het om 48 processtukken, maar in werkelijkheid zijn er slechts 34 processen effectief terug te vinden in het Rijksarchief. Het gaat om vonnissen van echtscheidingsprocessen die opgesomd staan in volgend register: ‘Registrum sententiarum Curiae Spiritualis Gandavensis in causis spiritualibus, inchoatum 10.11.1717 et finiens 23.2.1763’. De vonnissen zijn opgesteld in het Latijn, maar De Brouwer heeft deze naar het Nederlands vertaald in zijn beschrijvingen in de inventaris. De 34 zaken werden opgemaakt tussen 10 november 1717 en 23 februari 1763. Volgens de inventaris werden er echter nog zaken opgesteld, zowel voor als na deze periode. Deze 14 zaken werden echter niet teruggevonden. We gaan er wel vanuit dat ze hebben plaatsgevonden, ze zijn aldus mee opgenomen in deze analyse. Een poging werd ondernomen om op basis van de inventaris van De Brouwer het archief van het bisdom Antwerpen te consulteren en te controleren. Dit archief bevat onder andere de fondsen van de Antwerpse officialiteit en wordt bewaard in het Universiteitsarchief van de Universiteit Antwerpen. De toegang tot de bronnen werd bemoeilijkt door het feit dat het archief niet vrij toegankelijk is. Na navraag bij de contactpersoon van het archief bleek het zeer moeilijk en tijdsrovend om de nodige documenten terug te vinden. Aangezien dit om praktische redenen niet haalbaar was, werd deze poging stopgezet. Er werd gekozen om De Brouwers Nederlandse vertalingen van de echtscheidingsprocessen te gebruiken als bron voor de analyse.
2.2.2 Inventaris van Carnier
Een tweede inventaris die aangewend werd om bronnen op het spoor te komen is deze van Marc Carnier45. Deze handelt enkel over het archief van de officialiteit van het bisdom Gent en moet gezien worden als een aanvulling op de inventaris van Maurits Gysseling46. Het werk van Gysseling omvat het archief van het bisdom Gent en het kathedraal kapittel. Er werd gekozen om een aparte publicatie uit te voeren van de officialiteit omdat deze een zelfstandige archiefvormer was47. Onder de noemer ‘Rechtspraak in criminele zaken. Geschillen inzake de seksuele moraal en de huwelijkswetgeving’ vonden we één zaak rond echtscheiding terug. Meer was er terug te vinden onder de categorie ‘Rechtspraak in contentieuze zaken. Zaken met betrekking tot leken’, namelijk 14 echtscheidingsprocessen. In tegenstelling tot de zaken die De Brouwer opnam in zijn inventaris, gaat
45
M. Carnier, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, 139p. 46 M. Gysseling, Inventaris van het archief van Sint-Baafs en bisdom Gent tot eind 1801, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 7 delen, 505p. 47 M. Carnier, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent, p. 10.
16
het hier niet om vonnissen maar om verslagen van het eigenlijke proces. De tweede groep bronnen bestaat bijgevolg uit deze 15 procesdossiers opgemaakt aan de Gentse officialiteit in de 18de eeuw, dewelke ik geconsulteerd heb in het Rijksarchief van Gent. De meeste proceszaken zijn opgesteld in het Nederlands. Een aantal zaken bevatten echter ook Franse en Latijnse stukken tekst. De 15 zaken bevatten onder meer informatie over de beide partijen en de eventuele getuigen. De getuigenissen zelf werden neergeschreven door personeel van de officialiteit, meer bepaald de griffier. In het volgende hoofdstuk wordt dit toegelicht. Over het algemeen was een proceszaak als volgt opgesteld: de aanhef bestond uit de opsomming van de datum of de data waarop de zaak voorkwam, gevolgd door de namen van beide partijen en de verwijzing dat het over een aanvraag tot scheiding van tafel en bed ging; ‘in materie van divortie’ aan de Gentse officialiteit. Het volgende deel van het dossier bestaat meestal uit getuigenissen. Eerst werden de eventuele gegevens van de getuige weergegeven, waarna de artikelen volgden waarop de getuige diende te antwoorden. Op deze manier kon het ‘verhaal’ van het koppel en de huwelijksproblemen achterhaald worden. Jammer genoeg waren sommige stukken van de dossiers niet volledig of zeer slecht leesbaar, waardoor het niet altijd mogelijk was om uit elk proces evenveel informatie te destilleren.
2.2.3 De problematiek rond de bronnen
Zoals hoger vermeld bleek na opzoeking in het Rijksarchief dat 14 zaken die De Brouwer opnam in zijn inventaris in de jaren ’70, vandaag niet meer teruggevonden werden. Aangezien de proceszaken van Carnier afkomstig zijn uit het archief van de Gentse officialiteit, zouden we deze koppels ook moeten terugvinden bij de vonnissen van De Brouwer. Dit bleek het geval in 10 van de 15 proceszaken. De 5 andere zaken die Carnier opnam, zijn nergens terug te vinden in de inventaris van De Brouwer. Zo stelt er zich een dubbel probleem: enkele bronnen die De Brouwer opnam, zijn vandaag niet meer terug te vinden in het archief en een aantal bronnen die Carnier recent opnam, worden niet vermeld bij De Brouwer. Als gevolg van dit tweeledig probleem, stellen er zich twee vragen op. Waar zijn de bronnen van De Brouwer naartoe? En waarom nam De Brouwer een aantal bronnen niet op in zijn inventaris? Een mogelijke verklaring wordt gegeven door Marc Carnier zelf48. Het archiefbestand van het bisdom Gent werd overgebracht naar het Rijksarchief vanaf 1952 onder impuls van Gysseling49. De Brouwer was toen als onderzoeker reeds actief en had als geestelijke toegang tot het volledige archiefbestand, zowel voor als na de overdracht. Carnier acht het niet onmogelijk dat De Brouwer reeds nota’s nam voor de overdracht en dat deze later niet aangepast 48 49
Ik heb Mr. Carnier gemaild en zijn mening en bevindingen over de inventaris van De Brouwer gevraagd. M. Carnier, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent, pp. 8-10.
17
werden aan de nieuwe nummering. Dat verklaart mogelijks waarom verwijzingen van De Brouwer niet terug te vinden zijn in het Rijksarchief. Een tweede verklaring kan gezocht worden in de transfer van de documenten zelf, het archief van de officialiteit is zeer lacuneus overgeleverd en het is denkbaar dat door slordigheid enkele documenten voorgoed verloren zijn geraakt. Volgens Carnier zal het mysterie rond de inventaris wellicht nooit helemaal opgehelderd geraken. Hij had er vaak het raden naar waar De Brouwer bepaalde informatie vandaan had en is er zelf niet in geslaagd om alles perfect te kunnen plaatsen.
2.3 Methodologie Uit de vorige paragraaf bleek dat er gewerkt wordt met twee groepen bronnen, die ik op het spoor gekomen ben door de respectievelijke inventarissen van De Brouwer en Carnier. Groep 1, de 261 echtscheidingsprocessen achterhaald via De Brouwer, wordt weergegeven in een tabel in bijlage50. Alle processen staan gesorteerd per officialiteit. Uit de titel van deze scriptie blijkt dat er drie bisdommen bestudeerd worden, namelijk Antwerpen, Gent en Mechelen. Hierbij moet echter de opmerking gemaakt worden dat er voor het aartsbisdom Mechelen twee officialiteiten actief waren in de vroegmoderne periode. Naast de kerkelijke rechtbank van Mechelen, was er ook deze van Brabant, die vanaf de 16de eeuw gevestigd was te Brussel51. Dit verklaart de vierdelige indeling in bijlage I, namelijk Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel. Per proces wordt volgende informatie gegeven: naam van de vrouw, naam van de man en het jaar waarin de scheiding werd aangevraagd. Indien mogelijk wordt ook de reden voor de aanvraag, het geslacht van de aanvrager en eventuele extra opmerkingen vermeld. Dit kon niet altijd ingevuld worden wegens het ontbreken van deze informatie in de processtukken zelf of in de beschrijvingen van De Brouwer. Op basis van deze tabel wordt een kwantitatieve analyse gevoerd, wat resulteert in het gebruik van allerlei tabellen en grafieken die ons toelaten bepaalde tendensen te ontdekken inzake het gedrag rond scheidingen van tafel en bed in de 18de eeuw. Om niet enkel veralgemeende vaststellingen te geven in dit onderzoek, werd er tevens gekozen voor een kwalitatieve analyse. Op deze manier is het mogelijk om dieper in te gaan op trends en na te kijken of deze al dan niet opgaan voor enkele specifieke gevallen. Dit gebeurt aan de hand van casussen. De tweede groep bronnen, de 15 proceszaken uit de inventaris van Carnier, leent zich hier
50 51
Zie bijlage I. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., p.VI.
18
uitstekend toe52. Dankzij de getuigenverslagen uit deze processtukken kon er naast de algemene gegevens, namelijk naam van de man en vrouw en het jaartal, vooral meer informatie achterhaald worden over de reden die schuil ging achter de echtscheidingsaanvraag. Zo kwam de specifieke situatie van deze koppels met hun huwelijksproblemen aan het licht en kan er door deze kwalitatieve methode gekeken worden naar unieke gevallen. De 15 proceszaken zijn door mij geconsulteerd geweest in het Rijksarchief te Gent. Na de processtukken gefotografeerd te hebben, heb ik ze getranscribeerd en kwam er aldus een paleografische oefening aan te pas. Van elke zaak werd een fiche opgemaakt, waar de belangrijkste informatie op vermeld wordt. Deze fiches bevinden zich in de bijlage achteraan in deze scriptie53. De opbouw van elke fiche gaat als volgt. Eerst worden de algemene gegevens opgesomd, namelijk de inventarisnummer van het processtuk, de datum of data waarop het proces voorkwam, de plaats en de namen van het personeel van de officialiteit die het document ondertekend hebben. Een tweede luik handelt over de partijen, met name het koppel dat in de echtscheidingsprocedure vervat zit. De namen van de man en de vrouw vinden we terug achter de noemers van eiser of verweerder. De eiser is in alle gevallen de persoon die de scheiding aangevraagd heeft en aldus het proces aan de officialiteit gestart heeft. De andere partij wordt bestempeld als de verweerder, maar dit betekent niet noodzakelijk dat hij of zij niet akkoord ging met de echtscheidingsaanvraag. Indien mogelijk wordt ook de status van de scheiding gegeven, hiermee wordt bedoeld of de aanvraag uiteindelijk goedgekeurd of afgekeurd werd door de officiaal. Andere gegevens van het koppel zijn de woonplaats en het beroep. De leeftijd konden we niet achterhalen. Een derde luik bevat informatie over de getuigen, meer bepaald hun naam, beroep en de taal waarin de getuigenissen opgesteld zijn. Een vierde luik vormt de eigenlijke inhoud van de zaak, die op basis van de getuigenissen afgeleid kon worden. De huwelijkssituatie van het koppel wordt hier samengevat. Een laatste luik zijn eventuele opmerkingen en bedenkingen over het respectievelijke processtuk. De kwantitatieve methodologie en de kwalitatieve methodologie pogen complementair te werken, net als de twee bronnengroepen. Zo wordt getracht om met de resultaten van de ene analyse en bronnengroep die van de andere aan te vullen. Er kan echter niet altijd van beide methodes tegelijkertijd gebruik gemaakt worden, dan reikt de ene hulp waar de andere tekort schiet. Op deze manier hopen we een zo volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen van het fenomeen scheiding van tafel en bed in de 18de eeuw in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen.
52 53
Zie bijlage II. Zie bijlage III.
19
Hoofdstuk 3: De officialiteit van de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen In dit hoofdstuk wordt de instelling besproken van waar de bronnen van dit onderzoek afkomstig zijn, namelijk de kerkelijke rechtbank of de officialiteit van de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen. Elk bisdom had zijn eigen rechtbank, opgericht door de bisschop. In wat volgt wordt het ontstaan, de organisatie, de werking en de bevoegdheden van de officialiteit besproken. In een laatste paragraaf wordt besproken wat een echtscheidingsprocedure inhield aan de officialiteit.
3.1 Het ontstaan van de officialiteit De eerste officialiteiten in West-Europa zijn ontstaan vanaf de 12de en de 13de eeuw in Engeland, Noord-Frankrijk en Duitsland. De inwoners van onze gewesten hadden toen geen eigen bisdom en bijgevolg geen eigen officialiteit, ze waren hiervoor afhankelijk van vreemde en verafgelegen bisdommen. Voor de stad Gent en omgeving, behorende tot het graafschap Vlaanderen, was er in die periode geen kerkelijk gerechtshof in de omgeving. Zij moesten daarvoor naar de officialiteit van het bisdom van Doornik trekken, waartoe ze behoorden. De afstand en het verschil in taal en cultuur zorgden echter vaak voor problemen indien mensen berecht wilden of moesten worden door het verafgelegen kerkelijk gerechtshof. Vanaf de 12de eeuw heerste het verlangen om dit binnen de eigen stad te kunnen doen. Dankzij een aantal privileges van de paus in de 12de en 13de eeuw, waren de Gentenaars niet meer verplicht om naar een andere stad te trekken. Nu moest de bisschop van Doornik driejaarlijks naar Gent komen, en werden op dat moment kerkelijke zaken voorgebracht54. Antwerpen en Mechelen, behorend tot het hertogdom Brabant, vielen volgens de oude kerkelijke indeling onder het bisdom van Kamerijk. Ook zij waren niet tevreden met deze vreemde macht. In de 14de eeuw verkregen de Brabanders een privilege van de keizer, waarna ze enkel nog binnen Brabant berecht konden worden. Voor het bisdom van Kamerijk betekende dit dat er een nieuwe kerkelijke rechtbank moest opgericht worden, binnen het grondgebied van Brabant. Deze werd opgericht te Brussel in de 15de eeuw55. Op 12 mei 1559 trad een bul van de paus, Paulus IV in werking. Dit had tot gevolg dat er een nieuwe kerkelijke indeling doorgevoerd werd in onze gewesten, om komaf te maken met de vele geschillen 54
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, tussen 1570 en 1795, Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, vol.1, pp. 1-3. 55 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 3-5.
20
rond de bevoegdheden. De nieuwe bisdommen Gent, Brugge, Ieper, Antwerpen, ‘s- Hertogenbosch en Roermond behoorden vanaf dan toe tot de aartbisschoppelijke zetel van Mechelen56. Op 11 maart 1561 werd het aartsbisdom Mechelen opgericht. In datzelfde jaar werd kardinaal Granvelle de eerste aartsbisschop van Mechelen57. Op 7 augustus 1561 werd het bisdom van Gent plechtig opgericht58. De eerste bisschop werd pas in 1565 aangesteld, en zo werd ook een officialiteit opgericht voor het bisdom Gent. Het eerste register afkomstig van deze officialiteit werd opgemaakt in 1568, vanaf dat moment kan gesteld worden dat de instelling functioneerde59. De oprichting van het bisdom Antwerpen nam meer tijd in beslag, dit gebeurde pas op 23 augustus 1569. De aanstelling van de eerste bisschop volgde in februari 157060. De oprichting van de officialiteit loste de problemen op in verband met de afstand en het verschil in taalgebruik, maar bracht eveneens meer duidelijkheid in de bevoegdheden voor de wereldlijke en de kerkelijke macht. Voor de oprichting was er immers al een hele tijd een machtsstrijd bezig tussen kerk en staat. Wat moest berecht worden door de kerk en wat door de staat? Een politieke discussie van beknotten en uitbreiden van macht was gedurende de 15de en 16de eeuw voortdurend aanwezig. Aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk beperkte in 1486 de macht van de kerk door haar te verbieden mensen te berechten inzake profane en civiele aangelegenheden. Een duidelijke afbakening van bevoegdheden was gewenst, aangezien het voor vele overtredingen moeilijk was om te stellen wat van geestelijke en wat van wereldse aard was. Deze afbakening kwam er in 1542, een overeenkomst werd gemaakt tussen keizer Karel V en de bisschop van Luik. Voortaan zou de kerkelijke rechtbank zicht bezig houden met huwelijkszaken, de wettigheid van kinderen, scheidingen, geschillen over kerkgoederen, etc. in burgerlijke zaken. In strafrechtelijke zaken was de officialiteit bevoegd voor zuiver kerkelijke zaken en met weerspannigheid bij censuur, het negeren van
de
paasplicht,
het
ontwijden
van
kerkelijke
plaatsen,
etc.61.
De wereldlijke rechtbank zou zich voortaan richten op de overtreding van de plakkaten aangaande onder andere ketterij, hekserij en waarzeggerij, alsook op schakingen, verkrachtingen en meineed. Beiden kregen een gedeelde bevoegdheid inzake testamenten, echtscheidingen, handtastelijkheden tegen geestelijken, openbaar concubinaat, overspel, etc. Deze overeenkomst werd door Filips II nog eens bevestigd in 155362. Desondanks deze afspraken bleven er eigenlijk nog altijd problemen, de 56
M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II 1559-1570, Utrecht, Uitgeverij Het Spectrum, 1950, p. 63. 57 M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen, p.108. 58 M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen, p.98. 59 M. Carnier, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent, (1445) 1559-1801, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, p. 5. 60 M. Dierickx, De oprichting der nieuwe bisdommen, pp.270-273. 61 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 5-7. 62 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., p. 8.
21
strijd tussen de wereldlijke en kerkelijke rechtsmacht voor een uitbreiding van hun bevoegdheden bleef bestaan. De meeste moeilijkheden deden zich voor bij de gemende gevallen, waarbij burgers, afhankelijk van het misdrijf, door beide rechtbanken berecht en bestraft konden worden63. Ook waren er dikwijls moeilijkheden met het bestaande gewoonterecht, dat vaak sterk kon verschillen van regio tot regio64. In 1586 vond het provinciaal concilie van Kamerijk plaats, waarin werd beslist dat de kerkelijke rechtbank, met name de bisschop en de rechter, het recht had om hulp te vragen bij de wereldlijke rechtbank inzake de aanhouding en bestraffing van misdadigers. Volgens De Brouwer was er over het algemeen wel sprake van een goede samenwerking tussen kerk en staat. De aartshertogen Albrecht en Isabella reikten tijdens hun regeringsperiode in de Zuidelijke Nederlanden (1595-1633) ook vaak de hand toe naar de kerk, en stelden zich verzoenend op65.
3.2 De organisatie, werking en bevoegdheden van de officialiteit 3.2.1 De organisatie
De officialiteit van een bisdom werd opgericht door de bisschop van dat bisdom. Hoe werd ze juist georganiseerd? Aan het hoofd van dit gerechtshof stond de officiaal, de afgevaardigde van de bisschop die in zijn naam recht sprak. Deze persoon werd gekozen door de bisschop en moest aan een aantal vereisten voldoen. Zo moest hij een geestelijke zijn, alsook een doctor of licentiaat in het kerkelijk en burgerlijk recht. Het was zijn taak als rechter om burgers te straffen of vrij te spreken, zonder enig vooroordeel. Hij mocht geldboetes opleggen en de hulp inschakelen van de wereldlijke macht. Onder allerlei administratieve documenten was hij verplicht zijn handtekening te zetten. Hij maakte ook een register op waarin alle rechtszaken vermeld werden, met details over de betrokkenen, de zaak en de datum van daging66. Net zoals de officiaal kreeg de promotor causae of procurator officii zijn benoeming uit handen van de bisschop. Bij afwezigheid van de officiaal was het de promotor die als vervanger zou optreden. Hoewel er maar één officiaal was, waren er meestel wel twee promotoren per kerkelijk gerechtshof. Het was zijn taak om op te treden als openbaar ministerie en de kerkelijke bestraffingwetten correct toe te passen. Hij moest eveneens een register opstellen en onderhouden, met daarin de gegevens van de aangeklaagden van rechtszaken die behandeld werden door de officialiteit. Ook stelde hij een 63
Het feit dat een deel van de opgelegde boete naar de promotor of baljuw ging speelde ook een rol in deze strijd. 64 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 10-11. 65 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., p. 26. 66 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 33-36.
22
lijst met artikelen op die de gedaagde moest beantwoorden, dit gebeurde altijd in het bijzijn van de griffier67. De griffier maakte van deze ondervragingen en verklaringen van de getuigen een verslag op68. Daarnaast bestond zijn taak uit het bewaren, opmaken en rondsturen van alle administratie van het gerechtshof. Hij maakte per proces ook twee bundels op, met daarin uitgelegd alle gekende gegevens van de zaak, waarbij elke partij één exemplaar kreeg69. Een groot deel van de documenten opgemaakt door de griffier, moest worden voorzien van een zegel. Dit gebeurde door de zegelaar, die de taak had om allerlei documenten te verzegelen met het zegel van het gerechtshof. Een andere belangrijke taak was dat hij driemaandelijks de registers opgesteld door de officiaal moest vergelijken met de registers opgesteld door de promotoren70. Een laatste belangrijke groep gerechtsdienaars zijn de advocaten en procuratoren. Over het algemeen waren ze meestel doktor of licentiaat in de rechten. Het was hun taak om de belangen van de aanklager of de beschuldigde te behartigen. Om dit goed te kunnen doen, waren ze verplicht om alle details van de zaak te kennen voor het proces plaatsvond. Ze stelden ook een register op met daarin allerlei gegevens van een bepaald proces71.
3.2.2 De werking van de officialiteit
Hoe verliep een proces aan het kerkelijk gerechtshof precies? Het begon altijd met de daging van de persoon die beschuldigd werd. Hiervoor werd een dossier opgesteld door de promotor. Daarin stonden de reden en de dag waarop deze persoon naar het gerechtshof moest komen. Deze daging moest worden afgegeven aan de beschuldigde, indien deze persoon afwezig was, werd het document aan huisgenoten gegeven, of aan de muur van het huis of de kerk gehangen. Op de dag van het proces werd de gedaagde ondervraagd door een promotor72. In burgerlijke zaken mocht de persoon zelf of zijn procurator antwoorden met ‘ik meen’ of ‘ik geloof van niet’. In strafrechtelijke zaken was de beschuldigde zelf verplicht te antwoorden. Verder tijdens het verloop van het proces werden ook getuigen ondervraagd, dit gebeurde door de griffier en een advocaat, na het afleggen 67
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 49-52. Sinds 1592 is het verplicht dat deze verklaringen geheim worden gehouden, de getuigen moeten hiervoor een eed afleggen. 69 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 41-43. 70 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 37-38. 71 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 44-47. 72 e e Kwam de gedaagde niet opdagen, volgde er nog een 2 en een 3 daging waarbij men dreigde met bestraffing en boetes. 68
23
van een eed. Al deze verklaringen werden dan onderzocht door de officiaal, die het vonnis zou bepalen. De straf die hieraan verbonden was, kon een geldboete, een lijfstraf of een canonieke straf zijn. Combinaties van straffen waren eveneens mogelijk. Doodstraffen werden in principe nooit uitgesproken door de kerkelijke rechtbank. Wanneer de schuldige zijn straffen niet uitvoerde, kon hier de hulp van de wereldlijke rechtbank ingeschakeld worden om hem of haar ertoe te dwingen. Na het volbrengen van de straf door de schuldige, was het proces voorbij. Een proces moest echter wel binnen de twee jaar volledig afgehandeld worden, gebeurde dit niet, dan verjaarde de zaak73. In beroep gaan tegen de beslissing van de officialiteit was enkel mogelijk bij het aartsbisschoppelijk hof. Voor de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen was dat het aartsbisschoppelijk hof van Mechelen74.
3.2.3 De bevoegdheden van de officialiteit
Bij welke aangelegenheden en delicten was de officialiteit gemachtigd om recht te spreken? In de eerste plaats was ze bevoegd ratione personae, namelijk alles wat de geestelijken betrof. Ten tweede was ze ook bevoegd ratione materiae, hiermee wordt het geloofs- en zedelijk leven van de gelovigen bedoeld. De Brouwer maakt een onderscheid tussen de interne verdeling en de externe verdeling wat de werking van hun jurisdictie betreft75. De interne verdeling wordt op haar beurt ingedeeld in twee groepen. De eerste groep, de causae majores, betreft de burgerlijke zaken die meer kosten dan 4 pond groot en de strafrechtelijke zaken zoals concubinaat, overspel, echtscheiding, schaking, ongeldig huwelijk, etc. De tweede groep, de causae minores, betreft de burgelijke zaken die minder kosten dan 4 pond groot en de kleinere strafrechtelijke zaken zoals verzuim van de Paasplicht, het uitstel van het huwelijk door verloofden, het praten in de kerk, etc.76 De externe verdeling wordt opgedeeld in drie groepen. De eerste groep, het wereldlijk recht, is hier niet van belang, dit valt niet onder de kerkelijke rechtspraak. Groep twee en drie, respectievelijk het forum ecclesiasticum en het forum mixtum, vallen wel onder de kerkelijke rechtspraak. Het forum ecclesiasticum of het geestelijk recht valt er volledig onder. Het bevat onder andere de ontheiliging van de zon- en feestdagen door niet naar de mis te gaan, het openbaar overtreden van de kuisheids73
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 75-87. J. Monballyu, Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, p. 76. 75 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., p. 89. 76 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 89-90. 74
24
en huwelijkswetgeving, gerechtelijke acties tegen geestelijken, etc. Het forum mixtum houdt de gemengde gevallen in die zowel door de wereldlijke als door de kerkelijke rechtbank beoordeeld konden worden. Wanneer een bepaald delict een zware straf met zich meedroeg, zoals toverij, dan werd dit berecht door de wereldlijke rechtbank aangezien dit meestal bestraft werd met de doodstraf. De kerk opteerde er immers voor om bloedvergieten te vermijden77. Zaken die een inbreuk waren tegen de kerkelijke wetten, maar tegelijkertijd ook tegen de openbare orde, konden ook door beide rechtbanken bestraft worden. Voorbeelden hiervan zijn onder andere echtbreuk, bloedschennis en concubinaat78.
3.3 De echtscheidingsprocedure aan de officialiteit Overtredingen die bij de kerkelijke rechtbank berecht worden, zijn door De Brouwer onderverdeeld in drie categorieën. De eerste categorie zijn de overtredingen betreffende het religieuze leven. Hieronder valt ketterij, negeren van de Paasplicht, godslastering, etc. De tweede categorie, overtredingen van de seksuele moraal en de huwelijkswetgeving, gaan over defloratie, schaking, verhinderd huwelijk, geheim en feitelijk huwelijk, ongeldig huwelijk, overspel, moeilijkheden in het huwelijk, echtscheiding, incest, concubinaat, bordelen en koppelaars, etc. De laatste categorie betreft de overtredingen bij de geestelijkheid zelf. De tweede categorie is voor deze scriptie het belangrijkst, aangezien echtscheiding hieronder valt. Men kon zich richten tot de officialiteit indien men problemen had met de partner in het huwelijk. In de vroegmoderne periode koos men niet altijd zelf voor zijn of haar huwelijkspartner, wat verklaart waarom er dikwijls spanningen waren bij verscheidene koppels. Wanneer men wel zelf de huwelijkspartner gekozen had, was er nog geen garantie op een gelukkig huwelijk. Hoogoplopende ruzies, verwijten, mishandeling, dronkenschap, etc. dreven mensen ertoe elders hulp te zoeken. De officialiteit kon in zulke geschillen optreden als tussenpersoon, door bij gefundeerde redenen de scheiding van tafel en bed toe te staan. Dit had echter vaak een tijdelijk karakter, want na een bepaalde tijd werden koppels soms verplicht om terug samen in één huis te wonen79. Naast het tijdelijk karakter van divortium of echtscheiding toegestaan door de kerkelijke rechtbank, was er ook
77
‘Ecclesia ahorret ab sanguine’ De kerk is afkerig van bloed. J. Monballyu, Zes eeuwen strafrecht, p. 77. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 90-91. 79 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 135-136. 78
25
sprake van definitieve echtscheiding. Het was echter niet altijd zo dat de scheiding werd goedgekeurd door het kerkelijk gerechtshof80. De echtscheidingsprocedure ging als volgt: na de aanvraag van een man of vrouw werd er een dossier opgesteld door de promotor en werd de beklaagde gedaagd. Op de zitting werd de beklaagde, indien hij aanwezig was, ondervraagd door de promotor81. Deze verklaringen werden eveneens opgeschreven. Beide partijen mochten ook een advocaat of procurator hebben, die optrad in hun naam. Alle feiten die aan het licht kwamen, werden dan opgesteld in artikelen. Dit werd gedaan om overbodig papierwerk te vermijden. Er kwamen ook getuigen aan te pas. Zowel de aanklager als de beklaagde had hier recht op en kon getuigen zoeken om ervoor te zorgen dat hun verhaal bekrachtigd werd. De getuigen moesten antwoorden op de artikelen, nadat ze door griffier herinnerd werden aan hun verplichting om altijd de waarheid te spreken. Een valse getuigenis kon immers leiden tot een valse beschuldiging. In principe werden enkele gegevens van de getuigen opgeschreven, zoals naam, leeftijd, woonplaats en verwantschap. Of er voor een getuige mogelijke voordelen of nadelen aan de uitspraak van de zaak verbonden waren, werd ook vermeld. Uit mijn analyse van de echtscheidingsprocessen aan de Gentse officialiteit, bleek dit echter niet het geval. Soms werd slechts enkel de naam van de getuige vermeld. De schriftelijke weergave van de getuigenis moest opgesteld worden in de taal waarin ze werd afgelegd. Nadien werd dit volledig voorgelezen aan de getuige, die hiermee akkoord diende te gaan. Dit werd bevestigd door een handtekening van de getuige, indien hij of zij niet kon schrijven was dit vaak een kruisje of de handtekening van de griffier of advocaat. Nadat het onderzoek was afgerond, werden alle documenten overhandigd aan de officiaal. Het was zijn taak deze grondig te bestuderen en op te maken wie schuldig bevonden moest worden. Nadien werd het vonnis uitgesproken. In het geval van scheiding van tafel en bed besliste hij of deze werd goedgekeurd of niet. Het was mogelijk dat hij aan een van beide partijen de proceskosten opdroeg. Ging één van beide partijen niet akkoord met de uitspraak van de officiaal, dan kon deze in beroep gaan. Voor de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel diende dit te gebeuren bij de aartsbisschoppelijke officialiteit te Mechelen82. Het proces aan de officialiteit nam uiteraard wel wat tijd in beslag. Het duurde gemakkelijk enkele maanden alvorens het vonnis geveld werd, het ene proces duurde al wat langer dan het andere.
80
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 139-140. e e Kwam de gedaagde niet opdagen, volgde er nog een 2 en een 3 daging waarbij men dreigde met bestraffing en boetes. 82 J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 75-87. 81
26
Hoofdstuk 4. De echtscheidingsprocessen uit de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Brussel en Mechelen (1700-1793)
4.1 Inleiding Een scheiding van tafel en bed werd aangevraagd bij de kerkelijke rechtbank, de officialiteit. Daar werd de aanvraag onderzocht en besliste de officiaal of deze werd goedgekeurd of afgekeurd. In dit hoofdstuk wordt een analyse gemaakt van de 18de-eeuwse echtscheidingsprocessen voorgelegd aan de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel. Het vertrekpunt daarbij vormt enerzijds het werk van Jozef De Brouwer83. In volume 2 van dit omvangrijke werk, worden de echtscheidingsprocessen opgesomd per officialiteit. De 18de-eeuwse processen afkomstig uit de officialiteit van Gent, werden door mij opgezocht in het Rijksarchief te Gent. Na deze opzoeking bleek dat 2/3e van alle processen die De Brouwer vermeld in zijn werk nog effectief terug te vinden zijn in het Rijksarchief. De processtukken afkomstig uit de officialiteiten van Antwerpen, Mechelen en Brussel werden niet geconsulteerd in het respectievelijke archief. Een poging werd ondernomen om het archief van het bisdom van Antwerpen te consulteren. De toegang werd echter bemoeilijkt door een tussenpersoon, als gevolg is deze poging niet verder uitgewerkt. Er werd gekozen voor een analyse van deze processtukken op basis van de inventaris van De Brouwer. Zijn werk leent zich immers uitstekend voor een kwantitatieve analyse. In dit hoofdstuk wordt er getracht om via deze gegevens, namelijk 261 processen van scheiding van tafel en bed, een beter zicht te krijgen op het fenomeen van echtscheiding tijdens de 18de eeuw. Een aantal vragen wordt onderzocht. Werd een echtscheiding dikwijls aangevraagd? Valt hier een evolutie in te ontdekken? Wie vroeg de echtscheiding aan en waarom? In combinatie met de bestaande literatuur omtrent scheiden in de vroegmoderne periode, geven de onderzoeksresultaten een antwoord op deze vragen. Deze kwantitatieve resultaten worden aangevuld met kwalitatieve gegevens uit de 15 procesdossiers van het werk van Marc Carnier, die ik ook heb geconsulteerd in het Rijksarchief van Gent. Deze 15 zaken worden als casussen gebruikt om bepaalde tendensen toe te lichten84.
83
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, tussen 1570 en 1795, Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, vol.2. 84 Zie bijlage II en III.
27
Bijlage I geeft een overzicht van alle echtscheidingsprocessen uit de 18de eeuw, gesorteerd per officialiteit85. De processen met geel gemarkeerd, werden toegestaan. Hiervan weten we dus dat de scheiding goedgekeurd werd. De afgewezen processen zijn met rood gemarkeerd. Ze werden afgewezen door de officiaal. Het was wel mogelijk om in beroep te gaan tegen deze beslissing in het aartsbisschoppelijk gerechtshof86. Dit was het geval bij 20 van de 261 processen. De groen gemarkeerde processen zijn echtscheidingen die werden aangevraagd, maar waarvan we niet weten of ze al dan niet goedgekeurd werden. De overige gegevens die uit de processen te achterhalen zijn, zijn de volgende: naam van de vrouw, naam van de man, het jaar waarin de echtscheiding aangevraagd werd, de reden of motivatie voor de echtscheiding, wie de echtscheiding aangevraagd heeft en eventuele opmerkingen. Niet al deze gegevens konden voor elk proces achterhaald worden, aangezien die niet altijd allemaal vermeld werden in het processtuk of door De Brouwer werden aangehaald. Uit de literatuur blijkt dat het aantal echtscheidingen toenam in West-Europa tijdens de 18de eeuw. Dat groter aantal echtscheidingsaanvragen was een tendens in Vlaanderen, maar ook in Frankrijk en de rest van de Nederlanden. Chris Vandenbroeke geeft hier een mogelijke verklaring voor. Hij wijst op de toename van de levensverwachting die tot stand kwam in de 18de eeuw. Dit impliceerde dat in vergelijking met de voorgaande eeuwen getrouwde koppels langer samen moesten leven en een huwelijk gemiddeld veel langer stand moest houden, aangezien het een onverbreekbaar sacrament was. Spanningen en moeilijkheden in het huwelijk waren niettemin onvermijdelijk. De kerk voorzag een oplossing voor getrouwde koppels met huwelijkse spanningen en moeilijkheden. Binnen de kerkelijke wetgeving bestond de mogelijkheid om een scheiding van tafel en bed of echtscheiding aan te vragen bij een kerkelijke rechtbank. Hertrouwen na een uitspraak van echtscheiding door de kerkelijke rechtbank was echter onmogelijk87. Vandenbroeke baseert deze verklaringen evenwel niet op eigen onderzoek, maar voornamelijk op secundaire literatuur. De studie van Dini Helmers toonde dezelfde tendens aan. Zij onderzocht scheidingszaken uit Amsterdam voor de periode 1753-1810, maar volgens haar moet eerder een verklaring gezocht worden in de economische conjunctuur. Wanneer het economisch minder goed ging en er dus minder werkgelegenheid was, leidde dit naar een groter aantal echtscheidingen. In Amsterdam heerste op het einde van de 18de eeuw een economische crisis.
85
Zie bijlage I. J. Monballyu, Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, p. 76. 87 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden, Brussel, Elsevier, 1986, pp. 50-51. 86
28
Heel wat mannen werden werkloos en verlieten noodgedwongen hun vrouw en gezin om elders op zoek te gaan naar werk88. De situatie in Holland werd bestudeerd door Donald Haks. Ook daar nam het aantal scheidingen toe in de 18de eeuw. De verklaring kan volgens Haks dan weer gezocht worden in een vernieuwend gedachtegoed. Aan de hand van 18de-eeuwse verhandelingen, handboeken en dissertaties van een aantal Hollandse academici en juristen, stelde hij een debat vast omtrent wettelijke echtscheidingsgronden. Voordien werd algemeen aangenomen dat overspel en kwaadwillige verlating twee wettelijke motieven waren om een echtscheiding goed te keuren; in de loop van de 18de eeuw pleitten een aantal professoren en juristen voor een uitbreiding van de motieven die goedgekeurd konden worden om tot een scheiding over te gaan. Nieuwe motieven zoals sodomie, verwaarlozing van de opvoeding van de kinderen en levenslange gevangenisstraf werden aangehaald. Juristen zouden dit kunnen schrijven omdat er voor hen een persoonlijk voordeel aan verbonden was. Maar ook professoren en ambtenaren steunden deze nieuwe motieven. Dit duidt volgens Haks op een veranderde mentaliteit jegens echtscheiding vanaf de 18de eeuw, wat kan verklaren waarom er meer aanvragen werden gedaan89. Uit het onderzoek voor de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, blijkt dat deze toename zich eveneens
in
Vlaanderen
manifesteerde.
Dit
blijkt
althans
uit
onze
telling
van
de
echtscheidingsprocessen volgens de kerkelijke rechtspraak voor de periode 1570-1793. Een overzicht van deze telling wordt weergegeven in figuur 4.1. 1570-99
1600-99
1700-93
Totaal
Aantal
18
161
261
440
%
4,1
36,6
59,3
100
Fig. 4.1 Aantal echtscheidingsprocessen 1570-1793 Tussen 1570 en 1793 werden er 440 echtscheidingsprocessen opgesteld in de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel. Wat onmiddellijk opvalt uit tabel 4.1, is dat het aantal processen toeneemt naarmate de tijd vordert. Er moet echter wel een belangrijke opmerking gemaakt worden. Wellicht kwam een groot aantal scheidingen nooit voor de rechtbank. Ongetwijfeld gingen ook koppels uit elkaar, of werden partners alleen achtergelaten, zonder dat dit ooit bij de kerkelijke rechtbank werd aangeklaagd en de stap naar het gerecht werd gezet. Dit kan om
88
D. Helmers, Gescheurde bedden : oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810, Hilversum, Verloren, 2002, p. 225.
89
de
de
D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van de de het laat 17 - en 18 -eeuwse gezinsleven, Assen, Van Gorcum, 1982, pp. 181-184.
29
verscheidene redenen geweest zijn: het was te duur, de kans op slagen leek klein, ze kenden misschien nauwelijks het bestaan ervan af. De proceskosten bedroegen gemiddeld 40 pond parisis. Dit komt overeen met 450 stuiver. Wanneer we weten dat een gemiddeld dagloon 12 stuiver telde, wilt dit zeggen dat er 37,5 dagen gewerkt moest worden om het proces te kunnen betalen90. De kans op slagen wordt verder in deze scriptie aangehaald. Door de partner te verlaten en elders te gaan leven, met of zonder een andere partner, bereikte men hetzelfde effect als een officiële scheiding. Mogelijks waren er een groot deel van de scheidingen eerder officieus en daardoor nooit geregistreerd. Het totaalbeeld verkrijgen wordt eveneens bemoeilijkt door lacunes in het bronnenmateriaal. Er zijn bronnen verloren geraakt, ze zijn niet meer in goede staat, er ontbreken enkele delen, etc. Een groot deel van de geconsulteerde processtukken in het Gentse Rijksarchief bracht enkel het vonnis aan het licht, de reden voor de scheiding van tafel en bed werd hier niet bij vermeld. Dit maakt dat sommige echtscheidingsprocessen die ooit hebben plaatsgevonden, niet meer of slechts onvolledig achterhaald kunnen worden91. Daarnaast is het ook niet ondenkbaar dat een deel van de processen nooit in de inventaris werd opgenomen, omdat ze reeds verloren waren. Hiermee moet dus rekening gehouden worden bij het analyseren van de frequentie van het aantal echtscheidingen92.
4.2 Scheiding van tafel en bed in de 18de eeuw We gaan dieper in op de situatie in de 18de eeuw, waarvoor het werk van De Brouwer het meeste materiaal biedt. Zoals blijkt uit figuur 4.1 gaat het om 261 echtscheidingsprocessen. De beschrijvingen van deze processen, opgesteld door De Brouwer, worden hier onderzocht. Een overzicht van de 261 processen met alle gegevens staan zoals reeds vermeld in bijlage I93.
90
de
ste
C.Vandenbroeke, “Werkinstrumenten bij een historische en sociaal-economische synthese, 14 -20 eeuw”, in: I. Devos en T. Lambrecht (red.), Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden: verzamelde studies van prof. Dr. Chris Vandenbroeke, Gent, Academia Press, 2004, p. 169. 91 J. Hardwick, “Seeking separations: Gender, marriages and household economies in early modern France.”, in: French historical studies, 22, 1998, 1, p. 159. 92 de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, p. 177. 93 Zie bijlage I.
30
4.2.1 Analyse per officialiteit en per status
Figuur 4.2 toont het aantal processen, ingedeeld per officialiteit en per status. Met de status van het proces wordt bedoeld of de echtscheiding toegestaan, afgewezen of aangevraagd werd94.
Antwerpen Toegestaan 66 Afgewezen 1 Aangevraagd 59 Totaal 126 % 48,3
Gent 26 7 15 48 18,3
Mechelen 1 1 4 6 2,3
Brussel 18 4 59 81 31,1
Totaal 111 13 137 261 100
% 42,5 5 52,5 100
Fig. 4.2 Echtscheidingsprocessen in de 18de eeuw ingedeeld per officialiteit en status (1700-1793) Op de tabel wordt absoluut en relatief weergegeven hoeveel processtukken er van elke officialiteit afkomstig zijn. Antwerpen heeft met 48,3% het grootste aandeel, gevolgd door Brussel, Gent en Mechelen. Het aartsbisdom Mechelen en bisdom Antwerpen bevatten het meeste materiaal voor de 18de eeuw, hetgeen ook bevestigd wordt door De Brouwer. Het archief van de officialiteit van Gent was vooral rijk aan materiaal uit de 16de eeuw95. Ook voor de echtscheidingsprocessen is dit het geval, 17 van de 18 processtukken uit de 16de eeuw zijn immers afkomstig uit de officialiteit van het bisdom Gent (zie figuur 4.1). Dat kan verklaren waarom er meer gegevens zijn over 18de-eeuwse echtscheidingsprocessen in bisdom Antwerpen en aartsbisdom Mechelen in vergelijking met Gent. Misschien zijn er in Gent tijdens de 18de eeuw evenveel processen opgemaakt als in Antwerpen en Mechelen, maar zijn deze door de tand des tijds verloren geraakt. Een andere verklaring is wellicht dat het bevolkingscijfer hoger lag in Antwerpen, met als gevolg dat er meer huwelijken afgesloten werden in vergelijking met de drie andere steden. Meer huwelijken konden aldus leiden tot meer scheidingen. De aandacht ligt evenwel op het totaalbeeld, dat poogt representatief te zijn voor de 3 bisdommen in het geheel. De status van de echtscheidingen kan afgelezen worden uit tabel 4.2. 42,5% van de scheidingen werd toegestaan, 5% werd afgekeurd en van 52,5% is het niet geweten of ze al dan niet toegestaan werden. Van 124 van de 261 processen kennen we de uitspraak. Hiervan werden er 111 toegestaan en 13 afgekeurd. De karakteristieken van deze goed- en afgekeurde processen komen verder in dit hoofdstuk aan bod. Als deze verhouding (89,5% - 10,5%) ongeveer hetzelfde is bij de 137 processen 94 95
Wannneer een proces de status ‘aangevraagd’ heeft, wilt dit dus eigenlijk zeggen dat de status onbekend is. J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. V-VI.
31
waarvan we de uitkomst niet kennen, dan zou dit betekenen dat echtscheidingen veel vaker toegestaan dan afgewezen werden. Een belangrijke opmerking hierbij is dat een toegestane scheiding wel vaak een tijdelijk karakter had. De kerkelijke wetgeving stond een scheiding van tafel en bed toe, maar hoopte op een verzoening na een bepaalde tijd. Indien er van deze verzoening geen sprake was, kreeg de scheiding een definitief karakter. Het was echter wel zo dat mannen en vrouwen soms verplicht werden om het echtelijk leven terug te hervatten 96.
4.2.2. De evolutie doorheen de 18de eeuw Uit de vorige paragraaf blijkt dat het aantal scheidingsaanvragen groter was in de 18de dan in de 17de eeuw. Nam het aantal aanvragen ook toe doorheen de 18de eeuw? Zoals besproken in hoofdstuk 2, veranderde de huwelijkswetgeving op het einde van de 18de eeuw onder invloed van de Verlichting. Met de overgang van het kerkelijk naar het burgerlijk en/of kerkelijk huwelijk, werd een aanvraag sneller goedgekeurd. Het gevolg hiervan is dat er meer aanvragen gedaan werden. Onder het Franse bewind nam het aantal echtscheidingen in de Zuidelijke Nederlanden toe, dankzij een versoepelde wetgeving en gerechtelijke procedure. Het onderzoek van Helmers voor Amsterdam, in de Noordelijke Nederlanden, toonde een toename aan van het aantal scheidingen in tweede helft van de 18de eeuw. Naast de economische malaise, is dat volgens haar een gevolg van een stijging in het aantal huwelijken in die periode97. De onderzoeksresultaten van het bronnenmateriaal tonen eveneens een toename in scheidingen aan voor Antwerpen, Gent en Mechelen in de 18de eeuw, hoewel een stijging in het aantal huwelijken niet de verklaring kan zijn. Volgens Vandenbroeke heerste in Vlaanderen tussen 1750-1850 immers een nuptialiteitscrisis. Dit was het gevolg van het restrictieve huwelijkspatroon, waarbij er op latere leeftijd gehuwd werd of gekozen werd om niet te huwen98. Dit moet gekoppeld worden aan de verminderde impact van de mortaliteit, waarbij de levensverwachting toenam en het bijgevolg langer duurde vooraleer een zoon het kapitaal van zijn vader kon erven. Dit kapitaal had een jonge man immers nodig om zelfvoorzienend te zijn en daarna in het huwelijk te kunnen treden. Het aantal huwelijken nam niet toe in Vlaanderen in de tweede helft van de 18de eeuw, dat zou pas vanaf het einde van de 19de eeuw veranderen99.
96
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 138-140. D. Helmers, Gescheurde bedden, p.201 en 225. 98 C. Vandenbroeke, “Prospektus van het historisch-demografisch onderzoek in Vlaanderen”, in: I. Devos en T. Lambrecht (red.), Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden: verzamelde studies van prof. Dr. Chris Vandenbroeke, Gent, Academia Press, 2004, pp. 209-210. 99 I. Devos, “Marriage and economic conditions in Belgium since 1700: the Belgian case”, in: Marriage and rural economy. Western Europe since 1400, 1999, pp. 104-105. 97
32
70 60
Aantal processen
50 40 30 20 10 0
Fig. 4.3 Evolutie van het aantal echtscheidingprocessen in de 18de eeuw (1700-1795) Bovenstaande grafiek in figuur 4.3 toont de evolutie aan van het aantal aanvragen tot echtscheiding in de 18de eeuw. Hiervoor werden alle processen opgenomen uit de inventaris van De Brouwer, tot en met 1795. Zoals eerder vermeld kozen wij voor een analyse tot en met 1793, maar in deze grafiek hebben we alle processen tot en met 1795 wel opgenomen. De reden hiervoor is om het beeld van de hele 18de eeuw weer te kunnen geven. Ondanks enkele schommelingen toont de trendlijn een stijgende tendens tot de jaren ‘70. De daling in de jaren ’80 kan mogelijks verklaard worden door een hiaat in het bronnenmateriaal. Een andere reden kan misschien gevonden worden in aanpassingen van de wetgeving door Jozef II. Hij voerde in ’84 de echtscheiding in voor niet-katholieken, waarbij hertrouwen werd toegestaan100. Mogelijks besloten katholieke mannen en vrouwen hun aanvraag tot scheiding bij de rechtbank uit te stellen, in de hoop dat deze maatregel snel voor iedereen geldig zou zijn. Dit zou pas gebeuren onder het Franse bewind, met een exponentiële toename van het aantal aanvragen tot gevolg. Deze stijging op het einde van 18de eeuw is duidelijk zichtbaar in figuur 4.3. Dit kan verklaard worden door de invoering van het burgerlijk huwelijk en de aangepaste huwelijkswetgeving waarbij scheidingen gemakkelijker en sneller werden toegestaan. 100
J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, p. 33 en p.62.
33
4.3 De aanvrager Wie vroeg de echtscheiding aan? Zowel een man als een vrouw had het recht om een echtscheiding aan te vragen101. De studie over huwelijk en gezin in Holland van Haks toonde aan dat in de meerderheid van de 17de- en 18de-eeuwse processen de vrouw de aanvrager was, zij was de initiatiefneemster102. Van het beschikbare bronnenmateriaal, namelijk 261 echtscheidingprocessen, weten we van 190 processen wie de aanvraag deed bij de officialiteit. Van de resterende 71 processen is de aanvrager onbekend. De aanvraag kan gebeuren door de vrouw, de man of beide partners. Een overzicht van het geslacht van de aanvrager en het aantal aanvragers per officialiteit wordt weergegeven in figuur 4.4.
Vrouw Man Vrouw + Man Onbekend Totaal
Antwerpen
Gent
Mechelen Brussel
Totaal
58 8 0 60 126
29 8 1 10 48
5 1 0 0 6
161 28 1 71 261
69 11 0 1 81
Fig. 4.4 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar geslacht van de aanvrager per officialiteit (17001793) De 261 echtscheidingsaanvragen worden verdeeld naar het geslacht van de aanvrager. Dit wordt procentueel weergegeven in figuur 4.5.
61,7 27,2 10,7 0,4 Vrouw
Man
Vrouw + Man
Onbekend
Fig. 4.5 Echtscheidingsprocessen verdeeld naar geslacht van de aanvrager (1700-1793) (%)
101 102
C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen, p.51. de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, p. 199.
34
Hieruit valt op dat het meestal de vrouw was die de echtscheiding ging aanvragen. Bijna 2/3 van alle 18de-eeuwse echtscheidingsprocessen werd aangevraagd door een vrouw. Het aandeel van mannelijke aanvragers lag veel lager, slechts 11%. Uit het beschikbare bronnenmateriaal is er 1 echtscheidingsproces waarbij de aanvraag door beide partners gebeurde. Voor bijna 30% van de echtscheidingsprocessen is de aanvrager onbekend. De rechtszaken waarvan de aanvrager ongekend is, worden even buiten beschouwing gelaten. Van 190 processen is het geslacht van de aanvrager bekend, dat is 72,7% van het totaal aantal aanvragen uit de 18de eeuw. De verdeling naar geslacht van de aanvrager van deze 190 processen wordt weergegeven in het cirkeldiagram in figuur 4.6.
0,5 % Vrouw 14,7% Man Vrouw+Man
84,8 %
Fig. 4.6 Echtscheidingsprocessen met gekende aanvrager verdeeld naar geslacht (1700-1793)(%) Hier valt nog duidelijker op dat het de vrouw was die naar de kerkelijke rechtbank trok om de echtscheiding aan te vragen. 84,8% van de aanvragers was een vrouw, 14,7% was een man. Verder in dit hoofdstuk geven we aan wat hiervoor de reden kon zijn. Is er een verschil in slaagkans wanneer een man of een vrouw de echtscheiding aanvroeg? Met andere woorden, had één van de beide geslachten meer kans op een goedkeuring? Dat wordt weergegeven in onderstaande tabel 4.7 waarin het aantal aanvragen gesorteerd wordt per geslacht en per status. Met status wordt zoals reeds vermeld bedoeld of de aanvraag tot echtscheiding werd toegestaan of niet, of dat de uitkomst niet gekend is.
35
Vrouw Toegestaan 35 Afgekeurd 10 Onbekend 116 Totaal 161
Man 6 2 20 28
Vrouw + Man 0 1 0 1
Onbekend 70 0 1 71
Totaal 111 13 137 261
Fig. 4.7 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar geslacht van de aanvrager en status van de aanvraag (1700-1793) Bekijken we dit procentueel, dan bekomen we volgende uitkomsten. Voor de vrouw wordt er 21,8% van de aanvragen goedgekeurd, 6,2% afgekeurd en van 72% van de aanvragen is de status onbekend. Voor de man wordt er 21,4% van de aanvragen goedgekeurd, 7,1% afgekeurd en van 71,4% is de status onbekend. Deze verhoudingen liggen dus heel dicht bij elkaar. Op basis van deze cijfers kan gesteld worden dat er geen enkel geslacht meer of minder kans had op een goed- of afkeuring van de echtscheidingsaanvraag. Mannen en vrouwen uit de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen hadden evenveel slaagkans op een goedgekeurde echtscheiding. Wat was de sociale achtergrond van deze scheidende mannen en vrouwen? Onder historici zijn er verschillende meningen. Vandenbroeke beweert dat deze mensen vooral afkomstig waren uit de midden- en hogere klassen. Hij koppelt deze theorie aan de partnerkeuze, die in deze klassen meer gericht was op geld en status dan op liefde en affectie. Het logisch gevolg hiervan was dat zulke huwelijken minder lang stand hielden. Er was volgens hem ook een verschil tussen de stad en het platteland. Op het platteland was het kiezen van een huwelijkspartner een serieuze aangelegenheid. Het was een erg doordachte keuze, waardoor de kans op een echtscheiding zeer klein werd. Dit in tegenstelling tot een stedelijk milieu, waar er sneller en minder doordacht gehuwd werd103. Het onderzoek van Haks voor Holland leidde tot andere bevindingen. Hij deelde de personen die voorkwamen in de echtscheidingsprocessen in volgens hun sociale klasse, en baseerde zich hiervoor onder andere op het inkomen, het beroep en het prestige van die personen. Inkomen onderzocht hij aan de hand van een belasting die in Holland geheven werd op huwelijken en begrafenissen. De som die hiervoor betaald diende te worden, hing af van het vermogen van het koppel. Er waren vijf categorieën waartoe een koppel kon behoren. Haks merkt wel op dat het beeld dat hierdoor verkregen wordt, niet altijd even correct is. Wellicht betaalden sommige koppels net iets meer, om tot een hogere klasse te kunnen behoren. Dit kan dus gekoppeld worden aan prestige. Het beroep van de man kon hij achterhalen uit bepaalde bronnen, namelijk de documenten van de ondertrouw,
103
C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen, p.52.
36
die dat altijd vermeldden104. Algemeen concludeerde Haks dat de meeste scheidingen voorkwamen bij arbeiders en ambachtslieden. Zij behoorden tot de lage middenklasse. Zijn onderzoek wijst eveneens op een groter aantal scheidingen in de stad dan op het platteland105. Julie Hardwick onderzocht 200 echtscheidingprocessen uit het vroegmoderne Frankrijk, meer bepaald uit de stad Nantes. Deze processtukken werden opgesteld in een wereldlijke rechtbank tussen 1598 en 1710106. Haar bevindingen zijn dat de aanvragers voornamelijk tot de middenklassen behoorden, uit een stedelijk commercieel milieu. Het beroep van de man behoorde tot de categorieën van ambachtsman of handelaar. Voor de armere mensen was het te duur om een procedure op te starten. Hogere klassen trokken eerder naar een hoger gerechtshof107. Uit belang voor de reputatie van de familie, trokken zij minder snel naar het gerechtshof dan mensen uit de middenklassen. Problemen binnen het huwelijk werden op een andere manier aangepakt. Volgens Hardwick probeerden ze dit in de mate van mogelijke binnenshuis op te lossen . Dit ging vaak ten koste van de persoon, meestal de vrouw, zelf108. De eigen onderzoeksresultaten geven volgend overzicht. Uit het beschikbare bronnenmateriaal; de inventaris van De Brouwer enerzijds en de inventaris van Carnier anderzijds, was het in een aantal gevallen mogelijk om het beroep of het sociale milieu van de man te achterhalen. Dit was mogelijk voor 21 mannen uit de 261 processtukken geïnventariseerd door De Brouwer. Die informatie hebben we ingedeeld in vijf categorieën: adel, universitair diploma, handelaar, uitoefenaar van een ambacht, andere. Van 4 mannen kennen we het beroep niet, maar weten we wel dat ze tot de adel behoorden door vermelding van de titel baron of graaf. 7 mannen waren in het bezit van een universitair diploma en oefenden een beroep als advocaat, chirurgijn, licentiaat in de medicijnen of ambtenaar bij de Raad van Vlaanderen uit. Daarnaast waren er 3 handelaars en 4 ambachtslieden. Tot ‘andere’ behoorden twee mannen die respectievelijk het beroep van schipper en portier uitoefenden. De 15 onderzochte processtukken uit de inventaris van Carnier leverden volgend cijfermateriaal op: 5 mannen waren handelaars, 2 verrichtten werk op het platteland en 1 man was werkloos. Het beroep van de 7 andere mannen werd niet vermeld. Als we deze gegevens samenvoegen, weten we van 27 scheidende mannen het beroep, zoals weergegeven in figuur 4.8109. Vermits er één man in beide inventarissen voorkomt, tellen we deze man maar één keer110.
104
Ondertrouw is het aangeven van het voornemen om te trouwen. de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, pp. 187-193. 106 J. Hardwick, “Seeking separations.”, p. 159. 107 J. Hardwick, “Seeking separations.”, p. 163. 108 J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence: the case of seventeenthcentury France.”, in: The journal of modern history, 78,2006, pp. 29-31. 109 De mannen waarvan het beroep niet gekend is vallen weg, alsook de man die werkloos was. 110 Inventaris De Brouwer + Processtuk 5: zie Bijlage I en III. 105
37
Adel Universitair diploma Handelaar Ambacht Boer Andere
4 7 8 4 2 2
Fig. 4.8 Beroep uitgeoefend door de man uit inventaris De Brouwer + inventaris Carnier (17001793) Als we de 2 categorieën adel en universitair diploma rekenen tot de hogere klassen, betekent dit dat 40% van de scheidende mannen daartoe behoorde. Rekenen we de rest van de categorieën tot de (lage) middenklasse, dan is deze voor 60% vertegenwoordigd. Op basis van dit cijfermateriaal kunnen we stellen dat de meeste mannen die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zaten aldus tot de middenklasse behoorden, naar analogie met de resultaten van Haks en Hardwick. Toch is het aandeel van mannen uit de hogere klassen (40%) niet gering en trokken zij of hun vrouw duidelijk ook naar de officialiteit met hun huwelijksproblemen. De stelling van Vandenbroeke en Haks die luidt dat er meer scheidingen van tafel en bed plaatsvonden in de stad, lijkt ook op te gaan voor de onderzochte processen uit het bisdom van Gent. Van de 15 processen uit de inventaris van Carnier, zijn er 10 waarbij het koppel in een stad woonde. 7 in Gent, 1 in Oudenaarde, 1 in Deinze en 1 in St. Niklaas. 2 koppels kwamen uit Evergem en Waarschoot. Na consultatie van de Ferraris kaarten uit deze regio bleek dat deze laatste twee dorpen veel minder verstedelijkt waren111. Van de overige 3 zaken is de woonplaats van het koppel niet gekend.
111
Ferraris maakte deze kaarten op in 1777. De geconsulteerde kaarten zijn de overzichtskaarten 34, 35, 36 en 38. Bron: Koninklijke Bibliotheek van België, Belgica, in: < http://belgica.kbr.be/nl/coll/cp/cpFerrarisCarte_nl.html>, geraadpleegd op 31.12.2010.
38
4.4 Motieven voor echtscheiding Waarom ging men een echtscheiding aan? Wat was de reden? Uit de literatuur blijkt dat er tussen een gehuwd koppel verschillende klachten waren die aanleiding konden geven tot het aanvragen van een scheiding van tafel en bed. Soms ging het over één groot probleem, maar meestal was het een combinatie van verschillende redenen. Veelvoorkomende klachten waren onder andere fysieke en verbale mishandeling, dronkenschap, overspel, geldproblemen, voortdurende onenigheid, etc. Wanneer de situatie onhoudbaar werd, kon toevlucht gezocht worden bij de kerkelijke rechtbank. Deze trad dan als tussenpersoon op. Het was mogelijk dat een uitgesproken scheiding slechts van tijdelijke aard was, de rechtbank kon op die manier proberen te bemiddelen tussen man en vrouw. Het kerkelijke recht stelde immers dat scheiden niet toegestaan was, slechts op een paar uitzonderingen na. Deze uitzonderingen waren overspel en geestelijke ontucht. Tot deze laatste categorie behoort onder andere fysieke mishandeling112. Daarom probeerde de rechtbank het koppel eerst te verzoenen. In die periode van scheiding kon men een pauze nemen en afstand van elkaar. Wanneer men daarna terug als gehuwd koppel samenleefde, bestond de kans dat problemen zich opnieuw voordeden. Hierdoor kwam het wel eens voor dat hetzelfde koppel meerdere malen of gedurende een lange periode in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zat113. Dit was het geval wanneer één van beide partners in beroep ging of de tijdelijke scheiding en bijgevolg het proces lang aansleepte. In mijn onderzoek bleek dat er van de 261 koppels, 20 in beroep gingen en 8 meerdere malen of gedurende een lange tijd in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zaten. Helmers analyseerde
de
verschillende
klachten
van
de
aanvragers
voor
de
Amsterdamse
echtscheidingsprocessen. De klachten die voorkwamen in de processen waren onder andere mishandeling, overspel, dronkenschap, geldverkwisting, dreigen met geweld en onenigheid114. Haks’ studie voor Holland toonde aan dat mishandeling de meest voorkomende klacht was. Dit ging dikwijls hand is hand met schelden en werd opgewekt door dronkenschap115. Volgens Vandenbroeke zijn mishandeling en vechtpartijen de meest voorkomende oorzaken voor het aanvragen van echtscheidingen, namelijk in de helft van de gevallen. Schelden en verwijten kwam voor in een kwart van de gevallen, gevolgd door dronkenschap, overspel en ruzies116. We weten echter niet op welke bronnen hij zich gebaseerd heeft om deze uitspraken te maken.
112
D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, p. 238. D. Helmers, Gescheurde bedden, pp. 270-273. 114 D. Helmers, Gescheurde bedden, p 228. 115 de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, pp. 196-197. 116 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen, pp. 51-52. 113
39
Hardwick duidt op het doel dat iemand voor ogen had bij het aanvragen van een scheiding. Zij schrijft vooral over de positie van de vrouw binnen het huwelijk en hoe de vrouw daarmee omging. Het was een mogelijke optie voor een vrouw die zich binnen het huwelijk in een uitzichtloze situatie bevond, om te dreigen met een echtscheiding. Uit angst voor de reacties van de omgeving en het behoud van de eer van haar man, hoopte een vrouw dan dat hij zijn gedrag aanpaste, zodat de situatie weer leefbaar werd. Het was ook mogelijk dat een scheiding effectief werd aangevraagd, maar dat deze niet werd doorgevoerd. Vrouwen hadden op deze manier iets achter de hand om te kunnen onderhandelen met hun man, en problemen van allerlei aard op te lossen. Wanneer het op een andere manier niet lukte om een compromis te sluiten, bijvoorbeeld door bemiddeling van familie en vrienden, was deze dreiging een potentieel redmiddel voor vrouwen117. Ook Jennine Hurl-Eamon maakt een gelijkaardige bewering, zij onderzocht 176 borgsommen uit het lagere gerechtshof van Westminster te Londen voor de periode 1685 - 1720. Een vrouw kon, na bijvoorbeeld mishandeld te zijn geweest door haar echtgenoot, naar het gerechtshof trekken en haar man aanklagen. Daar stelde de ambtenaar de klacht op. Hier hing een geldboete aan vast voor de beklaagde echtgenoot indien hij zijn vrouw opnieuw zou mishandelen. De schriftelijke neerslag van deze klacht resulteerde in een borgsom. Het gaat hier dus niet over een echtscheidingsaanvraag, maar wel over een methode om toekomstig geweld te vermijden. Engelse vrouwen hadden de kans om op deze manier het gedrag van hun man in vraag te stellen. Zij hoopten dat het hierna beter zou gaan in hun huwelijk. Deze methode heette de ‘binding-over method of prosecution’, die ook buiten de context van huiselijk geweld gebruikt werd in Engeland. Hurl-Eamon analyseerde enkel de borgsommen waar vrouwen hun man hadden aangeklaagd. Op basis van deze bronnen werd duidelijk dat fysiek en verbaal geweld een veel voorkomend probleem was binnen het huwelijk118. Wat waren de voordelen van een echtscheiding? Het is nuttig deze te achterhalen om te begrijpen waarom een echtscheiding aangevraagd werd. De meeste literatuur handelt voornamelijk over de voordelen voor de vrouw. We bespreken de situatie in Vlaanderen. Wanneer de echtscheiding of scheiding van tafel en bed werd goedgekeurd, verviel in de eerste plaats de maritale macht. Dat betekende dat een vrouw niet meer onder het gezag stond van haar man, haar gehoorzaamheidsplicht verviel. Het gewoonterecht bepaalde nog twee andere voordelen. Ten tweede werd een vrouw terug handelingsbekwaam, en had ze bijgevolg zelf zeggenschap over haar kapitaal en rechtshandelingen. Tijdens het huwelijk had ze daar altijd toestemming voor nodig van
117
J. Hardwick, “Seeking separations.”, pp. 170-171. J. Hurl-Eamon, “Domestic violence prosecuted: women binding over their husbands for assault at Westminster quarter sessions, 1685-1720.”, in: Journal of family history, 26, 2001, pp. 435-438. 118
40
haar echtgenoot119. Ten derde werd ook een boedelscheiding doorgevoerd, waarbij de huwelijksgoederen werden verdeeld. Soms werd een man verplicht alimentatie te betalen voor de kinderen en/of zijn vrouw indien hij zelf schuldig was bevonden door de officiaal of indien de vrouw onvoldoende financiële middelen had120. Uit ons bronnenmateriaal bleek dat in zeker 6 zaken de man verplicht werd alimentatie te betalen121. Een scheiding bracht financiële onafhankelijkheid met zich mee, de vrouw moest nu voor zichzelf zien te zorgen. Voor sommige vrouwen was dit een voordeel, voor andere een nadeel. Uit angst voor de (financiële) toekomstige situatie na de scheiding, is het begrijpelijk dat een aantal vrouwen de stap naar de rechtbank nooit heeft durven zetten. Volgens Helmers hield dit hen echter niet tegen om een scheiding aan te gaan, uit haar studie voor Amsterdam blijkt dat vrouwen in staat waren om zelfvoorzienend te zijn122. De eerste twee bovenstaande voordelen gaan niet op voor de man. Zijn juridische positie wijzigde immers niet door te scheiden. Een boedelscheiding zou voordelig kunnen zijn indien hij te maken had met een kwistige vrouw. In het eigen onderzoek vonden we hier een voorbeeld van terug: dit zou een reden kunnen geweest zijn van Carolus Ignatius Jocqué die de scheiding van tafel en bed aanvroeg. Volgens zijn verklaringen leidde zijn vrouw Joanna Christina van Damma een losbandig leven waarbij ze veel geld verkwistte en zijn zaak ruïneerde. Na een verzoeningsperiode bleek de situatie niet te beteren. ‘Om verdere onheile te vermijden’ besloot hij daarom de scheiding door te zetten bij de kerkelijke rechtbank123. Uit de inventaris van De Brouwer weten we dat de aanvraag werd goedgekeurd. Uit het bronnenmateriaal, de 261 echtscheidingsprocessen, kan het motief voor een aantal processen afgeleid worden. Bij 161 zaken is dat evenwel niet het geval; voor 100 zaken is het motief of zijn de motieven wel gekend. Die verschillende motieven hebben we ingedeeld in zeven categorieën:
overspel,
mishandeling,
drankprobleem,
geldprobleem,
slechte
behandeling,
voortdurende ruzies en combinaties. Met overspel wordt het vreemdgaan van één van beide partners bedoeld. Mishandeling gaat over fysiek geweld tegenover de partner. Dit kan onder andere gaan van de partner duwen of slaan tot het slaan met zware voorwerpen. Wanneer één van de partners teveel dronk en dit de relatie tussen hen negatief beïnvloedde, spreken we van een drankprobleem als motief. Geldproblemen kwamen voor wanneer één van beide partners niet
119
J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, pp. 5657. 120 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, p. 61. 121 Het zouden er meer kunnen zijn aangezien De Brouwer soms bepaalde informatie wel meegaf in zijn beschrijvingen en soms ook niet. 122 D. Helmers, Gescheurde bedden, p. 278. 123 Zaak 5: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 9437. Zie bijlage III.
41
correct kon omgaan met geld en/of bezittingen en hierdoor de relatie verstoord werd. De categorie ‘slechte behandeling’ omvat onder andere onvriendelijk gedrag zoals schelden en verwijten, meer bepaald verbaal geweld, alsook het verwaarlozen en het bedreigen van de partner. Doodsbedreigingen kwamen weleens voor. Voortdurende ruzie tussen beide partners was eveneens een argument dat voorkwam in de processen. In de laatste categorie komen de bovenstaande motieven gecombineerd voor, want er waren meermaals verschillende redenen die ervoor zorgden dat een vrouw of man een echtscheiding aanvroeg. In figuur 4.9 worden deze categorieën weergegeven samen met hun absolute frequentie. Daaronder worden deze gegevens procentueel weergegeven in kolommen in figuur 4.10. Categorieën Overspel Mishandeling Drankprobleem Geldproblemen Slechte behandeling Ruzies Combinatie Ongekend Totaal
Aantal 7 28 9 3 17 4 32 161 261
Fig. 4.9 Absolute waarden van motieven van de echtscheidingsaanvragen (1700-1793)
61,7
12,3
10,7 2,7
3,4
6,5 1,2
1,5
Fig. 4.10 Relatieve waarden van de motieven van de echtscheidingsaanvragen (1700-1793)
42
Bij bijna 2/3 van de 261 echtscheidingsprocessen is het motief van de aanvrager niet gekend. De meest voorkomende categorie is deze van de combinaties van de motieven. Daarna volgt mishandeling, slechte behandeling, drankprobleem, overspel, ruzies en geldproblemen. Om te weten welke reden nu het meeste voorkomt en welke het minste, moet er eerst gekeken worden naar de combinaties. Wat zijn de voorkomende combinaties van motieven voor een echtscheidingsaanvraag? Figuur 4.9 toont aan dat er 32 proceszaken zijn waar het motief bestaat uit een combinatie van motieven. Er zijn 7 soorten combinaties afgeleid uit het beschikbare bronnenmateriaal. Deze worden weergegeven in onderstaande figuur 4.11, samen met hun absolute frequentie. In figuur 4.12 worden de relatieve waarden visueel weergegeven in een cirkeldiagram. Combinaties Mishandeling + overspel Mishandeling + drankprobleem Mishandeling + slechte behandeling Mishandeling + geldproblemen Drankprobleem + overspel Drankprobleem + Slechte behandeling Drankprobleem + ruzies Totaal
Aantal 5 9 14 1 1 1 1 32
Fig. 4.11 Echtscheidingsaanvragen met een combinatie van motieven in absolute waarden (17001793) Mishandeling + overspel 3,1 3,1
3,1 3,1
Mishandeling + drankprobleem
15,7
Mishandeling + slechte behandeling Mishandeling + geldproblemen 28,1 43,8
Drankprobleem + overspel Drankprobleem + Slechte behandeling Drankprobleem + ruzies
Fig. 4.12 Echtscheidingsaanvragen met een combinatie van motieven (1700-1793) (%)
43
Het motief van mishandeling komt ook hier het meest aan bod, weliswaar in combinatie met een andere reden. Er zijn 28 echtscheidingsprocessen die in gang worden gezet op basis van mishandeling, daarnaast zijn er 29 processen waar mishandeling voorkomt in combinatie met een ander motief. Wanneer dit samengevoegd wordt, blijkt dat er in totaal 57 processen zijn waar mishandeling aan te pas komt. Passen we dezelfde redenering toe op de overige motieven die voorkomen in het bronnenmateriaal, dan krijgen we volgend overzicht weergegeven in figuur 4.13. Alle processen Processen met gekend motief Waar mishandeling aan te pas komt Waar slechte behandeling aan te pas komt Waar een drankprobleem aan te pas komt Waar overspel aan te pas komt Waar ruzies aan te pas komen Waar geldproblemen aan te pas komen
261 100 57 32 21 13 5 4
Fig. 4.13 Het aantal aangevraagde echtscheidingsprocessen (1700-1793) per motief in absolute waarden Er kan geconcludeerd worden dat de meest voorkomende reden bij een aanvraag tot echtscheiding mishandeling was in de 18de eeuw in de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel. Na mishandeling volgde slechte behandeling en dronkenschap.
4.5 Het geslacht van de aanvrager gekoppeld aan het motief
Nu we weten wie de echtscheiding aanvroeg en waarom, is het nuttig om deze informatie aan elkaar te koppelen. Zo kan achterhaald worden of er een verschil is tussen de motieven van de vrouw en die van de man. De redenering die hier toegepast wordt, gaat als volgt. We weten dat er 261 echtscheidingsprocessen zijn voor de 18de eeuw, dat wil dus zeggen dat er 261 vrouwen en 261 mannen bij deze processen betrokken waren124. Uit figuur 4.4 weten we dat er 161 vrouwen een echtscheiding hebben aangevraagd en 28 mannen. Wanneer deze gegevens gekoppeld worden aan de gegevens uit figuur 4.9, namelijk de motieven voor een echtscheiding, kan er achterhaald worden wie welke motieven het meest gebruikte. De onderstaande tabel (figuur 4.14) geeft deze gekoppelde gegevens weer.
124
Zie bijlage I.
44
Overspel Mishandeling Drankprobleem Geldproblemen Slechte behandeling Ruzies Combinaties Ongekend Totaal
Vrouw 6 26 4 3 12 3 32 75 161
Man 1 1 5 0 5 1 0 15 28
Vrouw + man 0 0 0 0 0 0 0 1 1
Ongekend 0 1 0 0 0 0 0 70 71
Totaal 7 28 9 3 17 4 32 161 261
Fig. 4.14 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar het geslacht en het motief van de aanvrager in absolute waarden (1700-1793) De meest voorkomende motieven bij de vrouw zijn mishandeling (26 vrouwen) en slechte behandeling (12 vrouwen). Daarna volgen overspel, drankprobleem, ruzies en geldproblemen. De combinaties van motieven komen enkel voor in processen die vrouwen hebben aangevraagd. De gegevens uit figuren 4.11 en 4.12 kunnen dus volledig worden gekoppeld aan de vrouw. De meest voorkomende motieven bij de man zijn slechte behandeling en drankprobleem. Overspel, mishandeling en ruzies komt telkens maar voor in 1 proces. De rest van de motieven komt niet voor bij aanvragen door de man. Het ene proces dat werd aangevraagd door zowel de vrouw als de man heeft een ongekende reden. Er zijn 70 processtukken waarvan we noch de aanvrager, noch het motief kennen. Deze gegevens worden schematisch weergegeven in figuur 4.15. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Ongekend Vrouw + man Man Vrouw
Fig. 4.15 Echtscheidingsprocessen ingedeeld naar het geslacht en het motief van de aanvrager (1700-1793)
45
Elk motief wordt weergegeven in een kolom. Elke kolom wordt cumulatief verdeeld naargelang het aandeel van de aanvrager voor dat specifiek motief. In deze figuur is het duidelijk zichtbaar dat de vrouw het grootste aandeel heeft in alle motieven, op het motief van drankprobleem na. Zoals reeds vermeld heeft de vrouw het volledige aandeel in de categorie ‘combinaties’. Dit wordt ook geconcludeerd door Helmers in haar studie voor Amsterdam. De motieven waar een vrouw aanspraak op maakte in een echtscheidingszaak waren altijd veel complexer dan de motieven die de man gebruikte. Het was veel vaker een combinatie van klachten bij de vrouw dan bij de man125. 26 vrouwen hebben de scheiding aangevraagd met mishandeling als reden, daarbij komen nog 29 vrouwen die de scheiding hebben aangevraagd met als reden mishandeling in combinatie met een andere reden. 55 vrouwen hebben in de 18de eeuw een echtscheiding aangevraagd met mishandeling als motief bij de officialiteiten van Antwerpen, Gent en Mechelen. Deze redenering wordt verder doorgetrokken voor de andere motieven. Het resultaat staat in onderstaande figuur 4.16, waarin af te lezen valt per motief hoeveel vrouwen en hoeveel mannen een echtscheiding hebben aangevraagd op basis van dat specifieke motief. Mishandeling Slechte behandeling Drankprobleem Overspel Ruzies Geldproblemen
55 vrouwen 27 vrouwen 16 vrouwen 12 vrouwen 4 vrouwen 4 vrouwen
Drankprobleem Slechte behandeling Overspel Mishandeling Ruzies Geldproblemen
5 mannen 5 mannen 1 man 1 man 1 man 0 mannen
Fig. 4.16 Tabel per geslacht, gesorteerd van het meest naar het minst voorkomende motief voor echtscheiding (1700-1793) De motieven die vrouwen aanbrachten bij een echtscheidingsproces, waren heel verschillend van de motieven van de mannen. Vrouwen gingen ook vaker een echtscheiding aanvragen dan mannen. Op basis van deze cijfers kan afgeleid worden dat een vrouw gemakkelijker gebukt ging onder mishandeling en slechte behandeling dan een man. Waren ze vaker een slachtoffer? De aantallen van de vrouwelijke aanvragers en hun motieven van fysieke en mentale mishandeling wijzen alleszins in die richting. Werden vrouwen dikwijls mishandeld binnen het huwelijk in de 18e eeuw? Was het vaak zo erg dat ze besloten een scheiding aan te vragen bij de kerkelijke rechtbank? In het volgende hoofdstuk wordt er dieper op deze problematiek ingegaan. De aandacht wordt daarbij gevestigd op huiselijk geweld, zowel fysiek als verbaal. We kunnen echter wel reeds concluderen dat vrouwen juridisch evenveel slaagkans hadden op een goedkeuring en duidelijk gebruik maakten van het 125
D. Helmers, Gescheurde bedden, pp.229-230.
46
gerecht om dit te bewerkstelligen. Dit zou kunnen betekenen dat ze wel slachtoffer waren, maar het niet zomaar accepteerden en van hun juridische positie gebruik maakten om er tegenin te gaan.
4.6 Wanneer werd de echtscheiding aangevraagd?
Wanneer werd de stap gezet en trok een man of vrouw naar de rechtbank? Op welk punt in hun huwelijk kwam dit voor? Gebeurde dit relatief snel na het afsluiten van het huwelijk of gingen er jaren voorbij vooraleer één van beide partners de situatie niet meer leefbaar vond en hier een einde aan wilde maken? Werd er niet voldaan aan de verwachtingen die iemand had bij het aangaan van het huwelijk, dan waren er drie opties: ermee leren leven, proberen een scheiding van tafel en bed te verkrijgen, of het heft in eigen handen nemen en een officieuze scheiding teweegbrengen. Bij 37 van de 261 processen uit de inventaris van De Brouwer weten we na hoeveel jaar huwelijk de scheiding van tafel en bed werd aangevraagd. Dit wordt weergegeven in figuur 4.17.
Aantal jaren gehuwd 0-2 jaar Aantal koppels 8
3-5 jaar 5
6-10 jaar 11
11-15 jaar 8
16-20 jaar 2
>21 jaar 3
Fig. 4.17 Aantal jaren gehuwd alvorens start echtscheidingsprocedure (1700-1793) Uit deze cijfers valt op dat beide gevallen voorkwamen, 1/3e van de koppels vroeg de scheiding van tafel en bed aan voor ze 6 jaar getrouwd waren. 2/3e van de scheidingen werd pas later aangevraagd. Het is logisch dat een scheiding niet onmiddellijk aangevraagd werd bij huwelijkse problemen. Meestal ging daar een aantal jaren over. Door bemiddeling van tussenpersonen poogde men eerst te verzoenen. Op basis van deze cijfers kunnen we stellen dat deze koppels gemiddeld 8,9 jaar gehuwd waren alvorens één van beide partners naar de rechtbank trok. In het geval van mishandeling van de vrouw, is het typerend dat er meerdere jaren zaten tussen het begin van de mishandeling en de aanvraag van de echtscheiding. Leah Leneman verklaart dit vaak jarenlange ondergaan van mishandeling. Ze wijst op het feit dat vrouwen angst hadden voor wat er na een eventuele scheiding met hen zou gebeuren en vooral hoe ze zouden moeten overleven. Uit financiële overwegingen bleven ze daarom bij hun man, tot het echt niet meer houdbaar of zelfs levensbedreigend werd126. Hoewel zij bronnenmateriaal gebruikt uit 18de -en 19de-eeuwse Schotland, 126
L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives in eighteenth- and early nineteenth-century Scotland.”, in: Continuity and change, 12, 1997, pp. 35-36.
47
meer bepaald 175 echtscheidingsprocessen, lijkt dit een hypothese die ook elders aannemelijk kan zijn. Van de 37 processen waarvan we de huwelijksduur kennen, zijn er 16 aangevraagd op basis van mishandeling
door
de
vrouw.
De
gemiddelde
huwelijksduur
voor
de
vrouw
de
echtscheidingsprocedure in gang zette, was 9,3 jaar. Dat betekent dat deze mishandelde vrouwen het gemiddeld toch lang vol hielden met hun echtgenoot. Deze cijfers geven echter geen indicatie van hoelang het huiselijk geweld aan de gang was. Wanneer een vrouw na bijvoorbeeld 10 jaar huwelijk de scheiding van tafel en bed aanvroeg, betekent dit niet dat de mishandeling al even lang aan de gang was. Aan de hand van enkele casussen uit de inventaris van Carnier konden we hier wel een zicht op krijgen. Aan de hand van de getuigenissen kan achterhaald worden hoe lang de mishandeling al bezig was. Uit proceszaak 10 weten we dat Barbara de Keyser de scheiding van tafel en bed heeft aangevraagd in 1768. Uit de getuigenis van de dienstmeid Catharina De Coster blijkt dat het huiselijk geweld al minstens 9 jaar bezig was, vanaf 1759127. Petronella Lamme startte de echtscheidingsprocedure in 1769, uit de getuigenis van Marie Ingels weten we dat de mishandeling in 1767, 2 jaar eerder, aan de gang was128. Joanna Monnaerts werd al minstens 7 jaar mishandeld door haar man voor ze naar de officialiteit van Gent trok129. Barbara Ferdinanda vander Donckt vroeg in 1774 de scheiding aan. Ze werd door haar echtgenoot Joannes Josephus Holderbeke voortdurend bedreigd. Uit de getuigenissen was er van effectieve mishandeling geen sprake, meestal kon er iemand tussenbeide komen. Uit de getuigenis van pastoor Borsdale bleek echter dat Barbara de scheiding al wou aanvragen in 1767. Op zijn aanraden heeft ze het gedrag van haar man ondergaan, tot ze 7 jaar later toch de scheiding van tafel en bed heeft aangevraagd aan de officialiteit van Gent. Dit is een voorbeeld van een poging door derden tot verzoening130. Uit deze casussen krijgen we een beeld van hoelang het huiselijk geweld aan de gang was, maar het zou kunnen dat het al langer bezig was. Door het ontbreken van getuigenissen over oudere incidenten kan dat niet achterhaald worden. Een ander probleem vormt het gebrek aan gedateerde gebeurtenissen. Bij de andere processtukken uit de inventaris van Carnier was dat het geval, waardoor we niet weten hoelang het huiselijk geweld reeds plaatsvond. De hypothese van Leneman lijkt echter wel op te gaan voor de eigen onderzoeksresultaten. In Engeland en de Noordelijke Nederlanden circuleerden traktaten die handelden over de plaats van de vrouw in het huwelijk. Wanneer een vrouw te maken had met een gewelddadige echtgenoot, was 127
Zaak 10: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III. 128 Zaak 11: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/5. Zie bijlage III. 129 Zaak 12: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/23. Zie bijlage III. 130 Zaak 13: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent,R 1003/25. Zie bijlage III.
48
het haar taak om nog meer van hem te houden. Vrouwen waren immers ondergeschikt aan hun echtgenoot, ze hadden nood aan zijn controle, aangezien ze van nature inferieur werden beschouwd131. Althans, dat was de mening van een aantal Puriteinse moraliserende schrijvers uit het 16de- en 17de-eeuwse Engeland. De puriteinen vormden een protestantse geloofsgemeenschap, die zich kantte tegen de Anglicaanse staatsgodsdienst. Geïnspireerd op het Calvinisme, wilden zij verder gaan dan de Anglicaanse hervorming en waren hier extreem in. Om dit te bereiken hielden zij een moraal voor aangaande het persoonlijke en openbare leven. Ze beschreven een ideaalbeeld met richtlijnen om dat ideaal te bereiken. Het ondergaan van het al dan niet gepaste gedrag van haar echtgenoot, was het beeld dat werd voorgeschreven aan de vrouw, ook in de gereformeerde Noordelijke Nederlanden. Een man was van nature opvliegend, een vrouw was van nature vriendelijk, zachtaardig en geduldig en was daarom als ‘vergevingsgezinde’ vrouw de persoon bij uitstek om het huwelijk in stand te houden132. Deze traktaten werden natuurlijk niet door iedereen gelezen, en moeten als bron zeer kritisch benaderd worden. Het geeft allerminst weer hoe het er werkelijk aan toeging. Het toont wel aan hoe men in bepaalde milieus over het huwelijk en de relatie tussen man en vrouw dacht. Echtelijke afwezigheid of verlating was een mogelijke factor voor een langere huwelijksduur. Tijdens een slechte economische conjunctuur was het niet ondenkbaar dat een man elders werk ging zoeken en zijn gezin in de steek liet133. Een vrouw die alleen of met haar kinderen achterbleef, kon niet zomaar van de ene op de andere dag een echtscheiding aanvragen. Ondertussen was ze nog steeds officieel gehuwd. Ofwel hoopte ze nog dat haar man ging terugkomen, ofwel werd haar aanvraag afgewezen. Dat kon pas na ettelijke jaren. Werd de aanvraag goedgekeurd, dan was dat niets meer dan een officiële bevestiging van de werkelijke situatie. Ook mannen konden verlaten worden, maar volgens Haks waren er meer mannen die hun vrouw verlieten aangezien zij mobieler waren134. Verlating gebeurde evengoed wanneer het wel een gunstige economische periode was. Dat was immers de goedkoopste manier om te scheiden, zij het onofficieel en ontraceerbaar.
131
K.M. Davies, The sacred condition of equality: how original were puritan doctrines of marriage?”, in: Social history, vol. 2, 5, 1977, pp. 565-571. 132 D. Helmers, Gescheurde bedden, p. 209. 133 D. Helmers, Gescheurde bedden, p. 225. 134 de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, p. 215.
49
4.7 De getuigen
Wanneer één van beide partners de stap had gezet om naar de kerkelijke rechtbank te trekken, werd de aanvraag voor een echtscheiding geregistreerd in de administratie van de officialiteit. Hoe de procedure juist in zijn werk ging, zagen we al in een vorig hoofdstuk. We gaan nu dieper in op de getuigen. Wie waren de getuigen tijdens een proces rond echtscheiding? Dat kon familie zijn, maar ook vrienden, verre verwanten, kennissen, buren of personeelsleden. Het belangrijkste was uiteraard getuigen te kiezen die met hun getuigenis ervoor zorgden dat de eis van de aanvrager bekrachtigd werd. Ouders, kinderen, broers en zussen, schoonbroers en schoonzussen werden vaker opgeroepen dan verdere familie, omdat ze meestal dichter betrokken waren bij de partijen van een echtscheidingszaak. Dit geldt ook voor vrienden van het koppel of van de man of de vrouw. Familie en vrienden woonden echter niet altijd vlakbij het koppel. Mensen die veel vaker met andermans huwelijkse problemen geconfronteerd werden, waren de buurtbewoners. Zij hoorden en zagen vele feiten gebeuren, bijgevolg kon hun getuigenis erg waardevol zijn. Zoals later nog uitvoerig zal besproken worden, vormden buren voor de vrouw meestal de eerste hulpverleners, aangezien zij dichter in de buurt waren dan familieleden. Volgens Haks vulden familie en buren mekaar aan, beiden boden hulp, afhankelijk van de moment waarop iemand het nodig had. Zo stonden buren in voor directe hulp, bijvoorbeeld bij een bevalling of als toevluchtsoord voor een vrouw die net een zware ruzie had met haar man. Familieleden boden eerder hulp als het ging om familiezaken, of pogingen tot bemiddeling tussen een man en vrouw met problemen in hun huwelijk135. Buren waren dikwijls zeer nauw bij betrokken bij huwelijkse problemen, de sociale controle was groot: iedereen wist alles van iedereen. Een scheiding gebeurde dan ook niet zomaar. Meestal waren de problemen al een langere tijd aan de gang. De gemeenschap van mensen rondom reageerde hier ook op. Ze intervenieerde wanneer het nodig was of probeerde op een andere manier de problemen op te lossen. Pas wanneer dat niet lukte, werd hulp gezocht bij het gerecht136. Een laatste groep van mogelijke getuigen zijn de personeelsleden van het koppel. De meeste mensen die een scheiding aanvroegen, de (lage) middenklasse, hadden personeel in dienst. Dit kon personeel zijn van het atelier of de winkel, maar ook meiden en knechten in huis. In de 17de en 18de eeuw werd West-Europa gekenmerkt door een restrictief huwelijkspatroon. Dit hield in dat een groot deel van de mannen en vrouwen vrijgezel bleef of pas huwde op latere leeftijd. Jonge mannen en vrouwen konden pas trouwen indien ze zelfvoorzienend waren, en daar was kapitaal voor nodig. Dat kon
135
de
de
D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, pp.53-60. S. Amussen, “Being stirred to much unquietness: Violence and domestic violence in early modern England.”, in: Journal of women’s history, 6, 1994,2, p. 80. 136
50
vergaard worden via een erfenis, door de boerderij of het atelier van de overleden vader over te nemen. De verklaring voor het restrictieve huwelijkspatroon wordt gekoppeld aan de toegenomen levensverwachting, die ervoor zorgde dat jongeren langer moesten wachten op een mogelijke erfenis137. Daarom gingen jonge vrouwen en mannen voor ze huwden geld verdienen door als meid of knecht bij een gezin in te trekken. Daar kregen ze in ruil een loon, kost en inwoon voor. Op deze manier vergaarden jonge mensen kapitaal dat nodig was om later zelf een huishouden op te richten138. Het gevolg hiervan is dat zij heel nauw samenleefden met het gehuwde koppel en hun eventuele kinderen. Ze hoorden en zagen zo goed als alles wat er zich binnenshuis afspeelde. Zoals we later nog zullen zien in het volgende hoofdstuk, waren zij diegenen die tussenbeide kwamen in hoogoplopende ruzies tussen man en vrouw, of elders hulp gingen halen. Hun getuigenissen konden daarom ook waardevol zijn in de rechtbank139. Getuigen gaven hun versie van de feiten weer. Althans, ze beantwoordden de artikelen die de griffier hen voorlas. Deze antwoorden werden dan schriftelijk weergegeven door een klerk van de officialiteit. Het is belangrijk op te merken dat hun verhaal een persoonlijke interpretatie is van de feiten. Niet iedereen ziet feiten op dezelfde manier. Wat voor de één cruciaal is, lijkt voor de ander banaal. Een tweede zaak waarmee rekening moet gehouden worden, is het feit dat deze schriftelijke weergave van de klerk niet noodzakelijk hetzelfde was als wat de getuigen vertelden140. We raken hier een methodologisch probleem aan. Josephine Hoegaerts duidt op het feit dat het verhaal dat iemand bracht, anders geregistreerd werd. Dat kwam onder andere door de taal of het dialect waarin de getuige zijn verklaring aflegde. Dat werd niet letterlijk overgenomen door de klerk, maar aangepast conform met de normen van de officialiteit. Hierdoor is het niet ondenkbaar dat de feiten al dan niet gedeeltelijk verdraaid werden. Dat wordt gekoppeld aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de getuigen. Hoewel ze een eed moesten afleggen om de waarheid te spreken, werd het niet altijd aangenomen dat dat ook gebeurde. Sommige getuigenissen werden geloofwaardiger beschouwd dan andere. De getuigenis van een dokter werd geloofwaardiger geacht dan die van een buurtbewoner van één van de partijen. Dit had volgens Hoegaerts te maken met de taal, het geslacht en de sociale klasse van de getuigen. Ze bestudeerde weliswaar laat 19de-eeuwse getuigenissen van echtscheidingszaken afkomstig van het Gentse gerechtshof van eerste aanleg141. Er 137
I. Devos, “Marriage and economic conditions in Belgium since 1700: the Belgian case”, in: Marriage and rural economy. Western Europe since 1400, 1999, pp. 101-103. 138 I. Krausman Ben-Amos, Adolescence in early modern England, New Haven, Yale university press, 1994, pp. 39-40. 139 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, pp. 43-44. 140 L. Gowing, Domestic dangers: women, words and sex in early modern London, Oxford, Clarendon press, 1998, p. 47. 141 J. Hoegaerts, “Legal or just? Law, ethics, and the double standard in the nineteenth-century divorce court.”, in: Law and history review, 26, 2008, 2, p. 262.
51
was ten eerste een groot verschil tussen het locale dialect van de getuigen en de rechtstaal die heerste aan het gerechtshof. In de 19de eeuw was de kans groot dat hier Frans gesproken werd. Voor ons onderzoeksmateriaal uit de 18de eeuw bleek dat de meeste gerechtelijke documenten in het Nederlands werden opgesteld, maar ook geregeld in het Latijn en het Frans. Ten tweede speelde het geslacht van de getuige een rol. Een man werd volgens haar geloofwaardiger geacht dan een vrouw, dat kwam voort uit de patriarchale maatschappijvorm die gedomineerd werd door mannen. Van een man werd verwacht dat hij zijn macht uitte door middel van taal, van een vrouw werd verwacht dat ze zwijgzaam haar man gehoorzaamde, het beeld van ‘stille’ vrouw heerste. Als ze dan toch praatte, ging het eerder over alledaagse zaken en roddels. Bijgevolg werd er sneller aangenomen dat wat een vrouw zei onbelangrijk of niet waar was. In de volgende paragraaf komen we hier op terug. Ten derde speelde de sociale klasse ook een rol. Ook al sprak men dezelfde taal, toch was er volgens de Britse socioloog en linguïst Bernstein een duidelijk verschil te merken, namelijk in het taalgebruik. Het specifieke taalgebruik hangt af van een ‘code’, van de sociale klasse waartoe men behoort. De code bij lagere klassen wordt gekenmerkt door een groepsgevoel, een vertrouwde omgeving; er wordt gepraat in de veronderstelling dat het publiek dezelfde kennis en meningen deelt. De code bij de hogere klassen wordt gekenmerkt door een individualistisch gevoel, ze praten meer over hun persoonlijke ervaringen in de ik-vorm142. Een buur of vriend van één van de partijen zal feiten eerder vertellen in de vorm van een verhaal, zonder specifieke aandacht voor de precieze details van de gebeurtenis. Een dokter zal wijzen op feiten die hij zelf heeft waargenomen; waar hij was en hoe hij het heeft ervaren. Deze drie elementen bepaalden de geloofwaardigheid, niet enkel van de getuigen, maar ook van de aanklager en de beklaagde143. Een laatste element dat een rol kan spelen bij de geloofwaardigheid van de getuige, is zijn of haar relatie met de aanklager en beklaagde. Wanneer deze relatie te hecht was, zoals bij dichte familieleden of goede vrienden, bestond de mogelijkheid dat dit afbreuk deed aan hun geloofwaardigheid. De tegenpartij kon hier op inspelen144. Daarom was het beter om getuigen te hebben die niet te dicht stonden bij de persoon in kwestie, maar die wel genoeg afwisten van de situatie. Het was geen uitzondering dat getuigen werden omgekocht en een ander verhaal vertelden in de rechtbank. In de Gentse proceszaken vinden we twee zaken terug waar melding wordt gegeven van een poging om de waarheid te verdoezelen door middel van een valse getuigenis. In zaak 7 vroeg verweerder Jacobus Muisschebroek aan zijn meid Marie Maerk om niets te vertellen over het zware conflict waarbij zijn vrouw Maria Anna Rosa van Simay verwondingen had opgelopen. Marie Maerk was erbij en wilde Maria Anna Rosa verzorgen. Ze verklaart dat Jacobus dit aan haar vroeg toen de baljuw van de stad voor de deur stond, uit angst om zijn reputatie te 142
Basil Bernstein, geciteerd door J. Hoegaerts, “Legal or just?”, pp. 269-270. J. Hoegaerts, “Legal or just?”, pp. 267-271. 144 de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw, pp. 52-53. 143
52
verliezen145. Wijnhandelaar Franciscus Bernardinus Baillieul vroeg aan zijn kuiper Joannes de Taeye om alles te loochenen indien zijn vrouw en eiser in de zaak Barbara De Keyser hem zou vragen te getuigen. Hij probeerde ook meester chirurgijn Jacques Mille om te praten om niet in het voordeel van zijn echtgenote te getuigen. Beide getuigen hebben hier echter geen gehoor aan gegeven en de officialiteit ingelicht over deze pogingen tot omkoperij146. Op basis van de processtukken uit de inventaris van Carnier van het bisdom Gent kunnen we een analyse maken over de getuigen. In 9 van de 15 proceszaken zitten getuigenissen vervat. Proceszaak 3 kan ons echter weinig informatie verschaffen over de getuigen, aangezien het document in slechte staat is en stukken tekst verdwenen zijn. Bijgevolg was het niet mogelijk te achterhalen wie en hoeveel mensen er getuigd hebben. Voor de 8 andere echtscheidingszaken was dat wel het geval, namelijk proceszaken 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14. Deze 8 zaken vonden plaats in de 2e helft van de 18de eeuw en werden allemaal aangevraagd door de vrouw met fysieke en/of verbale mishandeling als motief147. In totaal waren er 69 getuigenissen148. De gegevens van de getuigen die konden afgeleid worden, zijn de volgende: naam, leeftijd, burgerlijke staat, beroep en relatie tot de betrokkenen. Deze worden nochtans niet altijd vermeld in de processtukken. Op basis van de naam en burgerlijke staat kon het geslacht van de getuigen achterhaald worden. Hierbij viel onmiddellijk op dat er meer mannelijke dan vrouwelijke getuigen waren, namelijk 46 tegenover 23. Bij deze proceszaken aangevraagd door een vrouw, was 2/3e van de getuigen man en 1/3e vrouw. Op basis van deze cijfers blijkt dat mannen boven vrouwen verkozen werden om te getuigen. Een mogelijke verklaring hiervoor zou de stelling van Hoegaerts kunnen zijn waarbij mannen geloofwaardiger geacht werden dan vrouwen. Deze verklaring gaat hier enkel op voor de vrouwelijke getuigen, en niet voor de vrouwelijke aanklagers. De slaagkans tussen mannen en vrouwen was immers even groot op een goedgekeurde scheiding van tafel en bed op basis van het 18de-eeuwse bronnenmateriaal. Indien het beroep van de getuige werd vermeld in het processtuk, dan was dat meestal het geval bij de man. Van 27 mannen werd het beroep vermeld. Het betreft beroepen uit meerdere lagen van de maatschappij, namelijk ambtenaren (procureur, schepenen bij de stad), chirurgijns, ambachtslieden (onder andere kleermaker, timmerman, kuiper), handelaars en dienstpersoneel. De meest 145
Zaak 7: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/6. Zie bijlage III. 146 Zaak 10: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III. 147 Processtukken 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14: zie bijlage III. 148 69 getuigenissen konden achterhaald worden. Door de slechte staat van enkele documenten weten we dat er meer getuigenissen zullen geweest zijn, maar was het niet mogelijk om gegevens van die getuigen te achterhalen.
53
voorkomende beroepen waren echter ambachtslieden en dienstpersoneel uit de (lage) middenklasse. Van 10 vrouwelijke getuigen werd het beroep vermeld. In tegenstelling tot de mannelijke getuigen betreft het hier slechts één beroepscategorie, namelijk dienstpersoneel. Deze vrouwen werkten voornamelijk als meid bij een gezin. Belangrijker is echter wat de relatie was tussen de getuigen en de betrokken partijen. Naargelang deze relatie werden de getuigen onderverdeeld in vijf categorieën, namelijk buren, personeel, vrienden en kennissen, familie en andere. Personeel omvat zowel meiden en knechten als werklieden van het koppel. Met ‘andere’ worden priesters en zusters, ambtenaren en chirurgijns bedoeld. Een overzicht van deze onderverdeling wordt in absolute waarden weergegeven in figuur 4.18. Categorie Buren Personeel Vrienden & kennissen Familie Andere
Aantal getuigen 17 21 16 5 10
Fig. 4.18 Relatie van de getuigen tot de betrokkenen in absolute waarden uit inventaris van Carnier (1700-1793) Uit de cijfers van figuur 4.18 leiden we af dat buren, personeel en vrienden en kennissen de drie belangrijkste categorieën vormden. Familie werd slechts in beperkte mate opgeroepen om te komen getuigen in de officialiteit, enkel in zaak 12 getuigden de vier kinderen van Joanna Monnaerts in haar voordeel en dus tegen hun vader149. Allicht gebeurde dit zo weinig omdat de relatie tussen de getuige en eiser/verweerder te hecht en mogelijks beïnvloed was. Anderzijds kan dit verklaard worden door het feit dat buren en personeel sneller geconfronteerd werden met het huiselijk geweld dan vrienden, kennissen en familie. Zij woonden en leefden eveneens in de nabijheid van het koppel, in tegenstelling tot vrienden, kennissen en familie. Een aantal processtukken geeft een mooi voorbeeld van het nut van getuigende buren en personeel. In proceszaak 13 werden 9 getuigen opgeroepen150. 6 van hen behoren tot de categorie personeel, 1 tot buren en 2 tot andere. In deze zaak vroeg Barbara Ferdinanda vander Donckt de scheiding van tafel en bed aan. Uit de getuigenissen van het dienstpersoneel kan afgeleid worden hoe het leven zich afspeelde in het 149
Zaak 12: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/23. Zie bijlage III. 150 Zaak 13: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent,R 1003/25. Zie bijlage III.
54
huishouden van het koppel. Zij waren immers bijna continu ter plaatse, en leefden samen met de man en vrouw in kwestie. Enkelen onder hen verklaren dat de echtgenoot, Joannes Josephus Holderbeke, voortdurend onvriendelijk was tegen zijn vrouw, haar uitschold en op momenten dreigde haar te slaan. Wanneer er echter bezoek was, veranderde zijn gedrag jegens zijn vrouw. Dan was hij heel vriendelijk, tot het bezoek weer weg was. De meiden en knechten zagen en hoorden hoe het er aan toe ging ‘achter de schermen’. Ze verklaren dat Joannes niet leefde volgens de katholieke normen, hij lag tot het middaguur in zijn bed op zon- en feestdagen, waardoor hij de mis niet bijwoonde. Hij zondigde door vlees te eten op vrijdagen, zaterdagen en tijdens de vasten. Dat zijn twee overtredingen betreffende het religieuze leven, namelijk tegen de zondagsheiliging en heiliging van de boetetijd. Van Christenen werd verwacht dat ze de mis op zon- en feestdagen bijwoonden in eerbied. De onthoudingswet hield in dat ze op vrijdagen, zaterdagen en tijdens de vasten geen vlees mochten eten151. Hoewel hij zich er niet aan hield, verwachtte Joannes dit wel van zijn kinderen volgens de getuigenis van een knecht. De overbuurvrouw verklaart dat haar man tussenbeide was gekomen tussen het koppel, op vraag van een meid die hulp kwam zoeken tijdens een hoogoplopende ruzie. In proceszaak 11 behoren 12 van de 13 getuigen tot de categorieën personeel en buren. Uit hun verklaringen kan worden afgeleid dat er bijna altijd onenigheid heerste tussen Petronella Lamme en Judocus van Hoorebeke. Het ging zelfs zo ver dat Petronella ook mishandeld werd (fysiek en verbaal) door haar schoonbroer en schoonzus. De hele buurt wist er van152. Personeel wist zaken die anders verborgen konden blijven, bijgevolg spraken hun getuigenissen sterk in het voordeel van de vrouw. De buren wisten enerzijds van de mishandeling af omdat ze het hoorden of zagen gebeuren, anderzijds omdat ze op één of andere manier hulp geboden hadden. Hierdoor werkte hun getuigenis bevestigend, ze vulde die van het personeel aan. Dat verklaart waarom personeel en buren de grootste categorieën vormden, in het volgende hoofdstuk zullen we zien dat zij ook een belangrijke rol speelden bij de hulpverlening aan de vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld.
151
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 1., pp. 100-104. Zaak 11: RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/5. Zie bijlage III. 152
55
4.8 Besluit Op basis van het bronnenmateriaal, 261 aanvragen tot scheiding van tafel en bed afkomstig uit de officialiteiten van Antwerpen, Gent , Mechelen en Brussel, bleek dat gedurende de vroegmoderne periode het aantal aanvragen steeg naarmate de tijd vorderde. In de 18de eeuw werden de meeste aanvragen gedaan, daarom wordt deze eeuw onder de loep genomen in deze scriptie. Dit groter aantal echtscheidingsaanvragen moet gekoppeld worden aan de hogere levensverwachting, waardoor huwelijken gemiddeld langer stand moesten houden dan voorheen. Daarnaast speelde de Verlichting met het vernieuwde gedachtegoed over een versoepelde huwelijkswetgeving ook een rol. Uit de kwantitatieve analyse bleek duidelijk dat de vrouw het grootste aandeel had in de scheidingsaanvragen. Van alle zaken waarvan het geslacht van de aanvrager bekend is, werd 85% aangevraagd door een vrouw in vergelijking met 15% door een man. Beide geslachten hadden wel evenveel slaagkans op een goedkeurde scheiding van tafel en bed aan de kerkelijke rechtbank. De meeste mannen en vrouwen die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zaten, waren afkomstig uit de (lage) middenklasse. Deze koppels leefden vaker in de stad dan op het platteland. Aan de hand van het beroep en de woonplaats van deze mannen en vrouwen kon dit achterhaald worden. De motieven voor echtscheiding werden verdeeld in zeven categorieën: overspel, mishandeling, drankprobleem, geldproblemen, slechte behandeling, ruzies en combinaties. Daaruit bleek dat mishandeling en slechte behandeling de meest voorkomende motieven waren. Wanneer deze motieven gekoppeld werden aan het geslacht van de aanvrager, merkten we op dat mannen en vrouwen andere motieven hadden. De meest voorkomende motieven bij vrouwen waren mishandeling (55 vrouwen) en slechte behandeling (27 vrouwen). Bij mannen bekleedden drankprobleem (5 mannen) en slechte behandeling (5 mannen) de top van de lijst. Bij vrouwen ging het zeer vaak over een combinatie van problemen. De gemiddelde huwelijksduur bedroeg 8,9 jaar in het algemeen en 9,3 jaar bij mishandelde vrouwen in het bijzonder. Uit de kwalitatieve analyse van de casussen bleek dat vrouwen de problemen toch gedurende enkele jaren met zich meedroegen alvorens de stap naar het gerecht te zetten. Eerst werd er de voorkeur gegeven aan pogingen tot verzoening en bemiddeling door onder andere familie, kennissen en pastoors. Wanneer men uiteindelijk beslist had om de scheiding van tafel en bed aan te vragen bij de officialiteit, startte de gerechtelijke procedure. Hiervoor werden getuigen opgeroepen die hun verklaring aflegden op de rechtbank. Uit de analyse bleek dat voornamelijk buren en dienstpersoneel het populairst waren. De verklaring hiervoor is dat zij in de buurt woonden en vaak rechtstreeks getuige waren van de huwelijkse conflicten. Kennissen en familie getuigden eveneens, maar in mindere mate. De relatie tussen enerzijds de eiser/verweerder en anderzijds de getuige, kon best ook niet al te hecht zijn.
56
Mogelijks kon de officiaal deze niet geloofwaardig achtten. Het was dus best om getuigen te zoeken die van de zaak afwisten, maar die niet te dicht bij de personen in kwestie stonden. Zoals bleek uit twee casussen gebeurde het wel eens dat men trachtte de waarheid te verduisteren door een valse getuigenis af te dwingen. Het aandeel van mannelijke getuigen (2/3e) lag hoger dan vrouwelijke ( 1/3e). Dit kan enigzins verklaard worden door de patriarchale maatschappij die gedomineerd werd door mannen. Nochtans hadden vrouwen zoals blijkt uit de resultaten evenveel slaagkans als mannen en maakten ze duidelijk gebruik van het gerecht om tegen het huiselijk geweld in te gaan en hun verwachtingen uitgevoerd te zien.
57
Hoofdstuk 5. Huiselijk geweld in de 18de eeuw De reden voor een aanvraag van scheiding van tafel en bed, had dikwijls te maken met mishandeling, zoals bleek uit het voorgaande hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op deze problematiek: huiselijk geweld in het algemeen, en meer specifiek binnen het huwelijk wordt uitgebreid besproken. Bestaande literatuur in combinatie met de onderzoeksresultaten van het kwantitatief en kwalitatief onderzoek vormen de basis van dit hoofdstuk.
5.1 Definitie
Wat houdt huiselijk geweld precies in? In deze scriptie wordt de focus gelegd op het geweld binnen het huwelijk, namelijk tussen man en vrouw. Dit omvat allerlei soorten van geweld en mishandeling: zowel fysiek, verbaal als seksueel. Voornamelijk huiselijk geweld waarbij de vrouw het slachtoffer is, vormt het uitgangspunt van deze scriptie. De literatuur licht ons hierover ook het meeste in. Vandaag de dag zijn onder andere relationeel geweld, partnergeweld, geweld in de familiale context, etc. synoniemen van huiselijk geweld153. De term omvat echter meer dan geweld tussen man en vrouw. Naast het gehuwde koppel maken ook de eventuele kinderen uit het huwelijk, en/of kinderen van één of beide partners uit een vorig huwelijk deel uit van het huishouden. Kinderen kunnen eveneens het slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Tijdens de vroegmoderne periode in het algemeen en de 18de eeuw in het bijzonder, was het geen uitzondering dat in het huishouden ook meiden en knechten aanwezig waren. Bijgevolg waren zij ook mogelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Kinderen en dienstpersoneel moesten gehoorzamen aan het hoofd van het gezin en zijn vrouw en werden verbaal of fysiek gecorrigeerd wanneer ze dat niet deden. In tegenstelling tot het heden, gebeurde huiselijk geweld niet stiekem. De hele buurt wist vaak van de mishandeling. Dat wijst erop dat het in de vroegmoderne maatschappij getolereerd werd. Er waren echter grenzen aan deze tolerantie, later in dit hoofdstuk komen we hier op terug154. De bestaande literatuur omtrent huiselijk geweld en meer bepaald mishandeling binnen het huwelijk, leert ons dat het slachtoffer meestal de vrouw was. Het vrouwelijke slachtoffer is dan ook een veelbesproken onderwerp in de literatuur. Aangezien huiselijk geweld meestal binnenshuis
153
I. Stals, Huiselijk geweld, Antwerpen, Maklu, 2005, p. 17. R.P. Dobash en R.E. Dobash, “Community response to violence against wives: charivari, abstract justice and patriarchy.”, in: Social problems, 28, 1981, 5, p. 565 154
58
gebeurde en het tot op een bepaald punt aanvaard werd, is het moeilijk om deze vorm van geweld te achterhalen uit historische bronnen. De bronnen die melding bieden van huiselijk geweld, kunnen in twee groepen opgedeeld worden. De eerste groep bestaat uit gerechtelijke bronnen. De wetgeving omtrent het huwelijk en mishandeling en meer bepaald de juridische context die heerste in de vroegmoderne maatschappij, verschaft informatie over hoe het gerecht met huiselijk geweld omging. Drie specifieke bronnen lichten ons in over hoe de gewone mens het ervoer en ermee omging. De eerste gerechtelijke bron is een echtscheidingsprocesstuk. Deze bevat allerlei gegevens over de betrokken personen, verklaringen, getuigenissen en vonnissen waaruit kan afgeleid worden wie de echtscheiding heeft aangevraagd en waarom. Op basis van de klachten van de slachtoffers bleek mishandeling vaak een motief voor aanvraag tot scheiding. Dit motief moet wel genuanceerd worden, want dat kan erger voorgesteld worden in de rechtbank om een scheiding te verkrijgen. Uit de verklaringen van de getuigen kan veel afgeleid worden, aangezien zij op één of andere manier ook geconfronteerd werden met het geweld. Volgens Hardwick hadden getuigen minder motieven om de feiten te overdrijven, persoonlijk wonnen zij hier niets bij155. Echtscheidingsprocesstukken kunnen een beeld geven van waar huiselijk geweld voorkwam en hoe het ervaren werd. Het is nochtans wel belangrijk op te merken dat rechtszaken hieromtrent, meestal zeer ernstige gevallen waren. Niet alle voorvallen van huiselijk geweld resulteerden in een rechtszaak. Dit fenomeen wordt binnen de criminologie omschreven als ‘dark number’. Dit concept duidt op het verschil tussen de waargenomen criminaliteit en de criminaliteit die werkelijk heeft plaatsgevonden156. De onderzoeker mag dat niet uit het oog verliezen, de bronnen die tot bij ons geraakt zijn, geven slechts een glimp weer van het totaalbeeld van huiselijk geweld in de vroegmoderne periode. We raken hier een kwantitatief methodologisch probleem aan. Naast echtscheidingsprocesstukken zijn er nog andere bronnen van gerechtelijke aard die nuttig kunnen zijn voor het opsporen van huiselijk geweld. Verslagen van het hof van Assisen kunnen inzicht bieden in huiselijk geweld. Het betreft hier zeer zware misdrijven zoals moord en gaat dus over extreme situaties157. Een derde bron zijn de eerder besproken borgsommen die door HurlEamon onderzocht werden158.
155
J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence: the case of seventeenthcentury France.”, in: The journal of modern history, 78,2006, p. 8. 156 P. Spierenburg, A history of murder. Personal violence in Europe from the Middle Ages to the Present, Cambridge, Polity Press, 2008, pp. 3-4. 157 S.D. Amussen, “Being stirred to much unquietness: violence and domestic violence in early modern England.”, in: Journal of women’s history, 6, 1994,2,”, pp. 70-71. 158 J. Hurl-Eamon, “Domestic violence prosecuted: women binding over their husbands for assault at Westminster quarter sessions, 1685-1720.”, in: Journal of family history, 26, 2001, pp. 435-438.
59
Een tweede groep bronnen die inzicht bieden in huiselijk geweld zijn moraliserende traktaten zoals pamfletten en didactische geschriften die werden geschreven in de vroegmoderne tijd. Deze teksten werden opgesteld door moralisten en geven het heersende gedachtegoed weer over bepaalde onderwerpen in de toenmalige maatschappij. Traktaten die handelen over het huwelijksleven bieden tevens inzichten over huiselijk geweld. De twee Engelse puriteinen William Gouge en William Whately schreven in de eerste helft van de 17de eeuw over het huwelijksleven, maar hadden andere standpunten inzake het recht van de man om zijn vrouw te corrigeren. Gouge stelde dat dit enkel verbaal kon gebeuren, terwijl Whately fysieke correctie wel gepast achtte in bepaalde gevallen159. Deze bronnen kunnen een beeld schetsen over het specifieke onderwerp en de tijdsgeest, maar het is belangrijk deze teksten met de nodige omzichtigheid te interpreteren. De situatie die beschreven wordt, is meestal een ideaalbeeld, een weergave van ‘hoe het zou moeten zijn’, en stemt dikwijls niet overeen met hoe de werkelijkheid eruit zag. Davies stelt dat het beeld dat geschetst wordt over het huwelijk in vroegmoderne teksten, meer bepaald gebaseerd op wederzijdse liefde en respect, eerder de uitzondering dan de regel was wanneer men dit vergelijkt met andere bronnen zoals echtscheidingsprocessen. Het betreft een romantisch ideaal dat voorgeschoteld werd aan een bepaald lezerspubliek en geen weergave van hoe het er algemeen aan toe ging160.
5.2 Geweld in de vroegmoderne maatschappij Huiselijk geweld moet gezien worden als een onderdeel van geweld in het algemeen. Dit kan helpen te verklaren waarom het in de vroegmoderne maatschappij wel of toch gedeeltelijk aanvaard werd. Hoe werd geweld beschouwd in de vroegmoderne maatschappij? Werd het goedgekeurd of niet? Was het legitiem of niet? Wie had er het recht toe en wie niet? Vandaag is geweld over het algemeen niet legitiem, maar dat betekent uiteraard niet dat het niet wordt gebruikt. Het gebruik van geweld in het vroegmoderne Engeland vormt het onderwerp van een historiografisch debat. Susan Dwyer Amussen beschrijft dit debat als volgt: er zijn twee visies, een pessimistische en optimistische. Volgens de pessimistische visie was de vroegmoderne maatschappij veel gewelddadiger dan die van nu, pas vanaf de 18de eeuw minderde dit door het civilisatieproces161. Bij dit proces veranderden de attitudes van beleefdheid, gedrag, goede manieren, etc. in heel de maatschappij. Deze verandering
159
S.D. Amussen, “Being stirred to much unquitness”, pp. 71-72. K.M. Davies, “The sacred condition of equality: how original were puritan doctrines of marriage?”, in: Social history, vol. 2, 5, 1977, p. 563. 161 S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power: the social meanings of violence in early modern England.”, in: Journal of British studies, 34, 1995, p. 1. 160
60
was het gevolg van het doorsijpelen van nieuw gedachtegoed van de hogere naar de lagere klassen. Tussen de 16de en 18de eeuw manifesteerde dit proces zich geleidelijk aan. Deze theorie is afkomstig van Norbert Elias162. De optimistische visie stelt dat de vroegmoderne maatschappij eigenlijk weinig verschilt met die van vandaag. De oorsprong van het debat vloeit voort uit de methodologie. De bronnen die gebruikt worden om te achterhalen in welke mate geweld aanwezig was, zijn juridische bronnen waar moord in geregistreerd staat. Het aantal geregistreerde moorden wordt statistisch geanalyseerd en daarna gebruikt als indicator voor geweld. Moord is niet gemakkelijk om verborgen te houden en dus waarschijnlijk wel geregistreerd geweest in een gerechtshof. Aangezien er vanaf de 18de eeuw een daling is vastgesteld in het aantal moorden, kan dit betekenen dat de maatschappij minder gewelddadig werd163. De optimisten weerleggen deze theorie, ze duiden op allerlei methodologische problemen. Zijn de onderzoeksresultaten van de analyse van moordzaken representatief voor de hele maatschappij? Is moord wel een betrouwbare indicator voor geweld? Zij suggereren dat het beter is om te kijken naar wat geweld juist betekende in de maatschappij, aangezien dit immers kan veranderen. Amussen gaat op zoek naar de sociale betekenis van geweld in het vroegmoderne Engeland. Haar onderzoek naar huiselijk geweld is enerzijds gebaseerd op gerechtelijke bronnen, meer bepaald echtscheidingsprocessen. Anderzijds bestudeert ze pamfletten, die een ideale huwelijkssituatie omschrijven. Ze legt de focus op de rol die door huiselijk geweld werd ingenomen in de maatschappij en hoe de maatschappij daar tegenover stond164. Geweld, legaal of illegaal, veroorzaakt altijd pijn en/of een fysiek letsel. Het werd gebruikt om iemand te straffen wanneer deze persoon tegen een bepaalde norm was ingegaan. Op deze manier werd discipline en macht verkregen. Maar wie had het recht en de macht om iemand te straffen met geweld? Wanneer was het toegestaan en wanneer niet? Volgens de politieke en sociale theorie van Amussen bestond de vroegmoderne Engelse maatschappij uit verschillende units die zelfregulerend waren. De structuur was hiërarchisch opgebouwd, met andere woorden elke unit paste in een grotere unit. Onderaan was er de unit van het huishouden, met de man aan het hoofd. Deze paste in de unit van het dorp, waar enkele vooraanstaande mannen regeerden. Dit ging verder tot de hoogste unit, namelijk het land met aan het hoofd de koning en het parlement. Op elk niveau werd bescherming geboden in ruil voor eerbied en gehoorzaamheid165. Op deze manier werd macht verdeeld en had niemand de absolute macht. Deze was alleen voor God weggelegd. Indien ongehoorzaamheid optrad, in welke unit ook, moest dit bestraft worden om opnieuw discipline te verkrijgen. De staat had het recht op geweld, zowel voor 162
L. Stone, “Interpersonal violence in Englisch society 1300-1980.”, Past and Present, 101, 1983, p.29. L. Stone, “Interpersonal violence in Englisch society, pp. 22-29 164 S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power.”, pp. 1-2. 165 S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power.”, pp. 2-4. 163
61
oorlog als voor bestraffing. Dit kwam voort uit de verantwoordelijkheid om orde en discipline te handhaven. Deze verantwoordelijkheid gold in alle units, met andere woorden, ook een man aan het hoofd van zijn gezin moest zorgen dat er discipline heerste. Gebeurde dit niet, dan had hij eveneens het recht om de leden van zijn gezin (vrouw, kinderen, dienstpersoneel) te bestraffen166. Eigenlijk betekende dit dat wanneer de uitvoerder van de straf zich bedreigd voelde, er tegen de heersende orde ingegaan was en dit zo snel mogelijk moest rechtgezet worden. Uit angst om de macht te verliezen, werd geweld gebruikt. Hierdoor zijn geweld en macht onlosmakelijk met elkaar verbonden. Geweld als bestraffing was bijna altijd een publieke aangelegenheid en bracht spektakel met zich mee167. De typerende analogie tussen de familie en de staat in de vroegmoderne periode verklaart waarom geweld binnen het gezin aanvaard werd. Het was de taak van het hoofd van het gezin om de orde te behouden, dit was immers noodzakelijk voor een goede orde in de staat. Om deze orde te behouden moest er gecorrigeerd worden indien nodig. Aangezien bestraffing gebeurde door middel van geweld in de staat, gebeurde dat in het huishouden ook. Maar dit werd alleen getolereerd wanneer het noodzakelijk was om vrouw, kinderen en dienstpersoneel discipline bij te brengen168. Nochtans was het volgens Amussen echter moeilijker geweld te rechtvaardigen tussen het gehuwde koppel, meer bepaald geweld uitgeoefend door de echtgenoot. Een gehuwde vrouw was immers echtgenote en ‘onderdaan’ tegelijkertijd. Ondanks dit spanningsveld en het feit dat het misschien moeilijker te rechtvaardigen was, werden veel echtgenotes gecorrigeerd169. Een man die te vaak het excuus van discipline gebruikte, misbruikte zijn macht. In dat geval was het geen correctie meer, maar mishandeling. Fysieke correctie werd in de vroegmoderne maatschappij aanvaard, maar niet wanneer het te ver ging of te frequent voorkwam. Dan grepen buren of anderen in om te voorkomen dat het doel van de correctie, namelijk orde en discipline behouden, ondermijnd werd. Als ze dit niet deden werd op deze manier wanorde gecreëerd170. Verder in dit hoofdstuk komen we hier op terug.
166
S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power.”, p. 5. S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power.”, p. 11. 168 S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power.”, pp. 12-18. 169 S.D. Amussen, “Being stirred to much unquitness.”, p. 72. 170 S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power.”, pp. 12-18. 167
62
5.3 De vroegmoderne patriarchale maatschappij “Een patriarchale maatschappij is een maatschappij waarin het overheersende patroon van de verhoudingen tussen de seksen gebaseerd is op normen, waarden en gedragswijzen, die voor vrouwen een inferieure en voor mannen een superieure plaats en betekenis tot gevolg hebben.”, naar een definitie van de Nederlandse politicoloog Becker171. Deze maatschappijvorm kwam al voor bij de Grieken en Romeinen, waar aan het hoofd van een familie de pater familias stond. Ook de Westerse vroegmoderne maatschappij was opgebouwd volgens dit principe. De vrouw speelde een ondergeschikte rol.
5.3.1 De plaats van de getrouwde vrouw
Welke plaats nam een getrouwde vrouw in deze vroegmoderne maatschappij in? Wanneer een man en vrouw in het huwelijk traden, hingen daar een aantal voorwaarden aan vast. De man verkreeg de maritale macht over zijn vrouw. Dit hield in dat een vrouw verplicht werd tot een aantal zaken. Ze werd verplicht tot samenwonen met haar man. Dat betekent dat een vrouw haar man moest volgen, ook indien hij verhuisde. Daarnaast moest ze trouw zijn en haar man gehoorzamen. Was ze niet gehoorzaam, dan had de man het recht om dit te bestraffen en af te dwingen. Dit was het zogenaamde tuchtigingsrecht. Een man mocht fysiek geweld gebruiken, maar dit moest binnen de perken blijven172. Daarbij was een vrouw ook handelingsonbevoegd wanneer ze in het huwelijk trad. Ze had niet het recht om rechtshandelingen te stellen en was niet bevoegd over haar eigen goederen. Hier waren wel enkele uitzonderlingen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer haar man langdurig afwezig was, of wanneer een scheiding van goederen was uitgesproken173. Hiertoe was een vrouw wel bekwaam, ze had het recht om zelf een scheiding aan te vragen bij de rechtbank. De handelingsonbekwaamheid werd op twee wijzen verantwoord. In de late middeleeuwen duidde men op het belang van eenheid van de handelingen van een getrouwd koppel. Het was bijgevolg logisch dat deze door slechts één persoon werden uitgevoerd. In de vroegmoderne tijd kwam er tweede reden bij. De handelingsonbekwaamheid van de vrouw werd bekrachtigd door haar natuurlijke, fysieke en geestelijke minderwaardigheid174. Ook de man had enkele verplichtingen jegens zijn
171
U. Becker, Maatschappij, macht, Nederlandse politiek: een inleiding in de politieke wetenschappen, Amsterdam, Het spinhuis, 1991, p. 41. 172 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2005, p. 194. 173 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, p. 195. 174 J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, Leuven, Acco, 2006, pp.56-57.
63
vrouw. Hij moest voor haar zorgen, door materiële hulp en morele bijstand te bieden, eerbiedig behandelen en trouw blijven. Indien hij hier niet aan voldeed, kon een vrouw naar de rechtbank stappen175. Uit deze voorwaarden blijkt duidelijk dat een vrouw een minderwaardigere positie bekleedde dan haar man. Deze inferieure positie wordt ook duidelijk gemaakt door een ander fenomeen. Wanneer een vrouw haar man had bedrogen, werd dit als een ernstig delict beschouwd omwille van het gevaar voor kroostverwarring en bijgevolg zwaar bestraft. Wanneer een man echter overspel pleegde, werd dit in mindere mate bestraft dan bij een vrouw176. Voor dezelfde misdaad golden dus andere straffen afhankelijk van het geslacht van de misdadiger. Dit fenomeen wordt omgeschreven als de dubbele standaard177. De man had een dominante, superieure plaats in het vroegmoderne huwelijk.
5.3.2 Het belang van mannelijke eer en reputatie
In de vroegmoderne patriarchale maatschappij was eer en reputatie uiterst belangrijk voor een man. De Britse historica Elizabeth Foyster heeft hier onderzoek over verricht voor Engeland. Haar bronnenmateriaal bestaat uit 44 scheidingen van tafel en bed aangevraagd in beroep aan het kerkelijk gerechtshof in de provincie van Canterbury tussen 1660 en 1700. Deze 44 scheidingen werden uitsluitend aangevraagd door vrouwen178. Het resultaat van haar onderzoek toonde aan dat de notie eer een frappante rol speelde in de relatie tussen man en vrouw en in het huwelijk. De eer van een man werd hoog gehouden door te zorgen dat er orde en discipline heerste in zijn huishouden. Zijn private thuissituatie was de basis voor zijn aanzien in de publieke gemeenschap. Kon hij thuis geen orde handhaven, dan was het onmogelijk om aanspraak te maken op enige vorm van publieke eer179. Dit wijst op een nauwe relatie tussen de publieke en private sfeer. Door zijn macht als hoofd van het gezin uit te oefenen, kon hij controle en bijgevolg eer verwerven. Deze patriarchale maatschappij werd gekenmerkt door ongelijkheid tussen man en vrouw. Fysieke kracht en rede maakten dat een man boven een vrouw stond, dit waren immers eigenschappen waarover
175
D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, p. 194. J. Monballyu, Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden, p. 54. 177 J. Hoegaerts, “Legal or just? Law, ethics, and the double standard in the nineteenth-century divorce court.”, in: Law and history review, 26, 2008, 2, p. 272. 178 E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating in late stuart England.”, in: Transactions of the Royal historical society, 6, 1996, p. 216. 179 E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating”, p. 215. 176
64
zij niet beschikte. Door gebruik te maken van deze eigenschappen, kon hij zijn vrouw en de rest van de leden van het huishouden onder de knoet krijgen wanneer ze niet uit zichzelf gehoorzaamden180. Doordat een man obsessief bezig was met deze notie van eer en het hooghouden van zijn reputatie, bestond het gevaar dat hij zijn macht ging misbruiken. Orde en discipline behouden was één zaak, maar wanneer een man zich daar te hard op ging focussen kon het uit de hand lopen. Dat resulteerde in huiselijk geweld, mishandeling die frequent voorkwam. Wat was de oorzaak? Het ging vaak over banale zaken, wanneer bijvoorbeeld het eten dat de vrouw had klaargemaakt, mislukte. Dit deed helemaal geen afbreuk aan de eer van de man, maar sommigen onder hen zagen het als ongehoorzaamheid die hun eer in gevaar kon brengen, met bestraffing als gevolg181. Herhaald machtsmisbruik kon echter evenzeer resulteren in eerverlies. Het werd aanvaard om af en toe de fysieke kracht aan te wenden om controle te behouden, maar mishandeling was een teken van gebrek aan zelfcontrole en bijgevolg een gebrek aan mannelijkheid. Het kwam er dus op aan voor een man om een evenwicht te vinden tussen te weinig controle en obsessieve controle. Beiden leidden immers naar een slechte reputatie en het verliezen van eer182. Haks schreef over het Hollandse huwelijksleven in de 17de en 18de eeuw. De notie van eer wordt minder benadrukt, maar de man moest wel zijn gezag in stand houden door orde te behouden in zijn huishouden. Wanneer hij taken zou uitvoeren die typisch vrouwelijk waren, bijvoorbeeld huishoudelijke klusjes, liep hij het risico om belachelijk gemaakt te worden en zijn gezag te verliezen. Hoewel eer en de patriarchale orde aanwezig waren in Holland, was het minder prominent dan in de vroegmoderne Engelse maatschappij183.
5.3.3 Charivari
Wanneer te weinig of teveel controle en fysieke kracht uitgeoefend werd door een man, vormde dat niet alleen een bedreiging voor zijn persoonlijke eer. Het bracht ook het in stand houden van de patriarchale maatschappij in gevaar. Te weinig mannelijke controle kon leiden tot een maatschappij waar de sociale - en genderverhoudingen totaal verdraaid waren184. Teveel mannelijke controle kon
180
E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating”, p. 215. E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating”, p. 218. 182 E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating”, pp. 216-212. 183 de de D. Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17 en 18 eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van de de het laat 17 - en 18 -eeuwse gezinsleven, Assen, Van Gorcum, 1982, pp. 150-155. 184 E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating”, p. 216. 181
65
leiden tot wanorde185. Dat waren twee scenario’s die te vermijden waren zodat de gangbare regels, wetten en waarden in stand gehouden konden worden. Hierdoor ging de gemeenschap reageren wanneer één van beide gevallen zich voordeed. Deze afkeuring van de gemeenschap gebeurde onder de vorm van charivari of volksgerichten. Marc Jacobs en Gerard Rooijakkers lichten ons in over deze volksgerichten in de Nederlanden voor respectievelijk Vlaanderen en het oude Brabant. Een charivari kon voorkomen onder verschillende vormen. Een eerste voorbeeld is het maken van ketelmuziek, waarbij allerlei middelen werden aangewend (kookpotten, pannen, trommels, etc.) om lawaai en kabaal te maken aan het huis van de persoon die men wilde bestraffen, dit kon tot 9 dagen duren. Een meer symbolische actie was het voortslepen van een pop die de gestrafte persoon in kwestie voorstelde, of de persoon zelf, op een ezel, slee of kar door het dorp, dikwijls begeleidt door ketelmuziek186. Het ‘strooien’ hield in dat er bij voorkeur ’s nachts een weggetje gelegd werd met onder meer kaf, zand, kalk, e.d. tussen twee huizen. Op deze manier werd een bepaalde relatie aan het licht gebracht en publiekelijk afgekeurd, bijvoorbeeld in het geval van overspel, het verbreken van een huwelijksbelofte, of zwangerschap van een ongehuwd meisje187. Met betrekking tot mannen die hun vrouw mishandelden kennen we ook twee vormen van charivari om hen te bestraffen, meer bepaald het ‘beerjagen’ en ‘ploegspannen’. Het kon er ruw aan toe gaan, soms met de dood van de bestrafte tot gevolg. Bij het beerjagen werd de persoon door een menigte aan een koord door een poel of rivier getrokken. Het ploegspannen hield in dat de bestrafte letterlijk in een ploeg werd gespannen en zo een stuk akkerland moest bewerken. Vrouwen konden echter ook onderworpen worden aan deze charivari188. Naast bovenstaande voorbeelden zijn er nog talrijke vormen van charivari, er waren immers regionale verschillen. Charivari kunnen aldus beschouwd worden als een vorm van rituele bestraffing en vonden meestal plaats in de plattelandssamenleving. Deze bestraffing gebeurde wanneer er een inbreuk was gepleegd op heersende regels en normen in een bepaalde gemeenschap, buurt of dorp. Meestal had dit betrekking tot de huwelijksmoraal, seksualiteit en de verhouding tussen man en vrouw. Door de uitvoering van deze rituele acties werden de bestaande regels voor iedereen opnieuw bevestigd . Het kan gezien worden als sociale controle van onderaf189. Dit gebeurde echter niet zomaar, een charivari werd uitgevoerd wanneer de gemeenschap vond dat het echt nodig was. Inzake mishandeling ging een man bijvoorbeeld niet gestraft worden nadat hij zijn vrouw een keer had geslagen. Het was een cumulatie van voorvallen die ervoor zorgde dat omstanders ingrepen en
185
S.D. Amussen, “Punishment, discipline, and power.”, pp. 12-18. de ste M. Jacobs, “Charivari in Vlaanderen (18 -20 eeuw)”, in: Spiegel Historiael, 21, 1986, p. 294. 187 de ste M. Jacobs, “Charivari in Vlaanderen (18 -20 eeuw)”, pp. 294-295. 188 G. Rooijakkers, Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant, Nijmegen, Sun, 1995, pp. 7-8. 189 de ste M. Jacobs, “Charivari in Vlaanderen (18 -20 eeuw)”, p. 295. 186
66
hun afkeuring toonden. Net zoals er meerdere soorten charivari bestonden, waren er ook verschillen in de aard en zwaarte van de bestraffing. Dit was afhankelijk van een aantal factoren die konden meespelen, zoals familie- en burenrelaties, sociaal - economische spanningen, eerdere voorvallen van de overtreding, de populariteit van de bestrafte, etc. Deze factoren maakten dat elke charivari een andere invulling kreeg, van een zacht tot ironisch of meer brutaal en gewelddadig karakter. Het was een flexibel symbolisch bestraffingsysteem190. Wat waren de gevolgen voor het slachtoffer van een strafritueel? In de eerste plaats leed de persoon in kwestie eerverlies door zijn of haar afwijkend gedrag. Dit zorgde ervoor dat de persoon zelf en mogelijks ook zijn of haar familie ten schande werd gebracht. Dit kon hen generaties lang achtervolgen, zodat sommigen zich genoodzaakt zagen om te verhuizen. Het gezegde ‘eer is teer’ toont nogmaals aan dat de notie eer zeer belangrijk was in de vroegmoderne plattelandsmaatschappij191. Wie waren de uitvoerders van de volksgerichten? Meestal waren dit buren of andere leden van de gemeenschap. Rooijakkers kent de ongehuwde jongeren uit de buurt of gemeenschap een prominente rol toe. Ze waren de ‘opruimers van maatschappelijk vuil’192. Jacobs nuanceert dit beeld echter en stelt dat naast de jonkheid ook volwassenen dikwijls een belangrijke rol speelden193. De informele sociale controle was voor de wereldlijke en kerkelijke overheid echter een doorn in het oog. Het kon volgens hen te vaak uit de hand lopen en bijgevolg de openbare orde verstoren. Charivari werden aldus verboden door de verschillende overheden. Volgens Jacobs was het beschermen van de openbare orde echter een voorwendsel. Het was de volkscultuur waar het werkelijk om draaide, aangezien zowel kerk als staat daar meer invloed op wilden verkrijgen. Voornamelijk de kerk hield zich hiermee bezig in de 17de en 18de eeuw en wilde naast charivari ook andere volkse bijeenkomsten uitroeien. Dit poogde ze te bereiken door op de uitvoerders in te praten tijdens de biecht of zelfs bepaalde sacramenten te weigeren194. Een voorbeeld hiervan zijn de spinningen. Dit waren avonden waarop de vrouwen uit het dorp samen kwamen spinnen. Later op de avond mochten de huwbare mannen op bezoek komen. Het was een informeel moment dat een belangrijke rol speelde in de aanloop naar partnerkeuze en courtship op het platteland. De kerk wilde dit gebruik echter uitroeien. Er ontstond een spanningsveld; wat de kerk als eervol of schandelijk beschouwde, strookte niet met de visie van het (plattelands)volk195.
190
de
ste
M. Jacobs, “Charivari in Vlaanderen (18 -20 eeuw)”, p. 296. G. Rooijakkers, Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant, p. 8-9. 192 G. Rooijakkers, Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant, p. 9-10. 193 de ste M. Jacobs, “Charivari in Vlaanderen (18 -20 eeuw)”, p. 296. 194 de ste M. Jacobs, “Charivari in Vlaanderen (18 -20 eeuw)”, p. 297. 195 G. Rooijakkers, Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant, p. 37-41. 191
67
Het gebruik en voorkomen van charivari gaat allicht terug tot in de middeleeuwen. Veel bronnen zijn er echter niet van overgebleven. Als gevolg van de afkeurende houding van kerk en staat tegenover verschillende volksculturele fenomenen (waaronder charivari), werden deze negatief voorgesteld in de bronnen. Deze gekleurde en beïnvloedde beschrijvingen moeten dus met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden196. De gebroeders Russell en Emerson Dobash geven een goede omschrijving van charivari ten gevolge van huiselijk geweld in het vroegmoderne Engeland. Buurtbewoners maakten van deze familiale zaak een zaak van de hele gemeenschap, waarbij ze hoopten het gedrag bij te sturen van de persoon die de maatschappelijke orde in gevaar bracht. Ze gingen deze man of vrouw ‘straffen’ door hen belachelijk te maken voor de hele buurt. De aard van deze charivari kon variëren afhankelijk van waar ze plaatsvonden. Het kon gaan van het zingen van liederen over een gelijkaardig onderwerp als het misdrijf, tot het maken van een kakofonie van geluiden door op potten en pannen te slaan voor het huis van de persoon die bestraft moest worden, de zogenaamde ‘rough music’. Er waren zeer veel regionale verschillen. Het stelde vaak een inversie voor van de normale relatie tussen man en vrouw. Een man die gedomineerd werd door zijn vrouw, werd een ‘cuckold’ genoemd. In dit geval werd een man achterstevoren op een ezel gezet en moest zo het dorp door. Op die manier werd zowel de man als de vrouw belachelijk gemaakt en gestraft. Het was een vorm van populaire gerechtigheid. Tevens deden deze charivari de rest van de gemeenschap eraan herinneren dat het zo niet hoorde. Op deze manier werd de normale gang van zaken beschermd en werd de patriarchale maatschappij in stand gehouden197. Afkeuring van overdreven fysieke correctie kwam echter ook van bovenaf. Moralisten uit die tijd schreven dat de correctie van een man redelijk moest blijven. Mannen die zich hier niet aan hielden werden als gek omschreven. Ook de kerk predikte dat een man zijn vrouw niet mocht slaan. Door zijn vrouw te verwonden, verwondde hij alleen maar zijn eigen eer198. Al deze vormen van afkeuring lijken een steun te zijn voor de slachtoffers, namelijk de vrouwen. Maar wat het in werkelijkheid tot doel had, was niet het steunen van de vrouw, maar het versterken van de patriarchale orde. Vanaf de 18de en vooral de 19de eeuw verdween deze vorm van populaire gerechtigheid en informele sociale controle. Meer en meer werd beroep gedaan op de instellingen van de staat om het sociale gedrag te reguleren. Dat had te maken met de maatschappelijke veranderingen die opkwamen, zoals
196
G. Rooijakkers, Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant, p. 10-11. R.P. Dobash en R.E. Dobash, “Community response to violence against wives”, pp. 565-567. 198 E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating”, pp. 219-220. 197
68
onder andere de opkomst van de moderne staat, het industrieel kapitalisme en de toename van privacy. Er vond dus een transitie plaats van informele naar formele sociale controle199.
5.4 Mishandeling binnen het huwelijk
In deze paragraaf wordt onderzocht hoe mishandeling binnen het vroegmoderne huwelijk eraan toe ging. Welke vormen van mishandeling binnen het huwelijk kwamen voor? Wat was de oorzaak voor de mishandeling? Het werd algemeen aanvaard dat een man zijn vrouw mocht corrigeren met behulp van zijn fysieke kracht, zolang het binnen de perken bleef. Maar wanneer werd de grens van het toelaatbare overschreden? Waar kon een vrouw die mishandeld werd door haar man op zoek gaan naar hulp? Wie waren deze hulpverleners en hoe gingen ze met het slachtoffer om? Op basis van literatuur in combinatie met de eigen onderzoeksresultaten worden deze vragen onderzocht. De bronnen van deze analyse zijn de echtscheidingsprocessen opgemaakt aan de officialiteit van Gent in de 18de eeuw. Via de inventaris van De Brouwer werden er 261 processen opgespoord200.Via de inventaris van Carnier werden er 15 processen achterhaald201. Van elk proces werden de voornaamste gegevens vermeld op een fiche, deze steken in bijlage achteraan in deze scriptie202. Van deze 15 zaken werden er 3 aangevraagd door de man en de overige 12 door de vrouw. Onze focus zal voornamelijk liggen op deze 12 echtscheidingsaanvragen door de vrouw. 9 van deze zaken werden aangevraagd met hoofdzakelijk mishandeling als motief. De getuigenissen in deze proceszaken bieden een goed beeld van de huwelijkssituatie. Deze proceszaken opgemaakt aan de officialiteit van Gent in de 18de eeuw lenen zich uitstekend om te toetsen aan de kwantitatieve resultaten. Uit het vorige hoofdstuk weten we dat 161 vrouwen een scheiding van tafel en bed hebben aangevraagd aan de officialiteit van Antwerpen, Gent, Mechelen of Brussel in de 18de eeuw. Van 86 vrouwen is het motief voor deze aanvraag gekend. 64% van deze vrouwen vroeg de scheiding aan op basis van mishandeling, al dan niet in combinatie met een andere reden. Slechte behandeling (31%) was de meest voorkomende andere reden. Dit is immers ook een vorm van mishandeling, meer bepaald verbaal en mentaal. Van deze scheidingsaanvragen op basis van mishandeling en een eventueel ander motief, weten we dat 20% van deze aanvragen werd goedgekeurd en 3,6% werd 199
R.P. Dobash en R.E. Dobash, “Community response to violence against wives”, pp. 565-570. Zie bijlage I. 201 Zie bijlage II. 202 Zie bijlage III. 200
69
afgekeurd door de kerkelijke rechtbank. Van 76% van deze aanvragen is de status ‘in onderzoek’ en voor ons bijgevolg niet gekend. Nemen we aan dat de verhouding voor de onbekende uitspraken gelijkaardig is aan de gekende, dan was de kans op een goedgekeurde scheiding van tafel en bed relatief groot. Volgens deze verhouding hadden de vrouwelijke slachtoffers 1 kans op 5 op een goedkeuring en slechts 1 kans op 27,5 op een afkeuring.
5.4.1 Verschillende vormen van mishandeling
Mishandeling kan in verschillende vormen voorkomen binnen het huwelijk. Drie categorieën kunnen onderscheiden worden, namelijk fysiek, verbaal en seksueel geweld. De eerste categorie, fysieke mishandeling, is de vorm van geweld die het meeste opvalt aangezien er vaak letsels of littekens aan overgehouden worden. Dit varieert van een blauwe plek tot zware kneuzingen, breuken en inwendige letsels. Mannen sloegen, schopten, duwden, etc. Soms gebruikten ze een hulpvoorwerp zoals een riem, fles of zelfs een wapen. Het kon ook leiden tot moordpogingen, zoals verstikken, wurgen en verdrinken. De letsels die hieraan overgehouden worden, hangen af van de duur en intensiviteit van de mishandeling. Afhankelijk hiervan, kan het leiden tot permanente letsels203. Zelfs zwangere vrouwen werden niet gespaard. Leneman suggereert dat mannen op deze manier een poging tot abortus deden, omdat er dan een mond minder was die eten moest krijgen. Een zwangere vrouw kon zichzelf minder goed verdedigen dan wanneer ze niet zwanger was204. In 8 van de 12 echtscheidingszaken, opgestart door de vrouw, is er sprake van fysieke mishandeling. In zaak 7 tussen Maria Anna Rosa van Simay en Jacobus Muisschebroeck werd Maria Anna Rosa meermaals tot bloedens toe geslagen. Meerdere getuigen verklaren dat Jacobus zijn vrouw dikwijls sloeg en schopte. Vaak bleef het hier niet bij en wilde Jacobus haar slaan met voorwerpen zoals de ijzeren gordijnroede van de slaapkamer, een stok of een tang. Dit kon echter op tijd vermeden door hulp van de getuigen. Alle getuigen waren het eens dat Maria Anna Rosa het slachtoffer was van ‘quade traitementen’ van Jacobus van Muisschebroeck en dat het te vrezen viel dat hij haar een ongeluk zou aandoen205. Uit de inventaris van De Brouwer weten we dat deze aanvraag tot scheiding van tafel en bed werd goedgekeurd door de officialiteit van Gent. In zaak 8 tussen Catharina Michiels en Carolus van Hoolant vermeldt een getuige dat Carolus zijn vrouw sloeg, van de trap trok en
203
R.E. Dobash, R. Dabash, Violence against wives. A case against the patriarchy, London, Open Books, 1980, pp. 106-109. 204 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, p. 38. 205 Zaak 7. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/6. Zie bijlage III.
70
schopte. Carolus dreigde ermee haar arm of been te breken indien ze iets verkeerds zou doen. Een chirurgijn getuigde dat hij vastgesteld had dat Catharina een fractuur had opgelopen in haar opperarm. Catharina had de chirurgijn verteld dat het een gevolg was van een uit de hand gelopen ruzie206. Maria Josepha Ilbrant werd mishandeld door haar echtgenoot Joannes Baptista du Bois. Het ging zo ver dat Joannes Baptista zijn gezond verstand verloor en ermee dreigde de kamer waarin Maria Josepha zich bevond in brand te steken omdat zij de duivel in zich had en hij niet meer met haar wilde samenleven. Hij gooide met glazen, borden, flessen, stenen en stoelen naar zijn echtgenote en had haar geslagen met een kandelaar die nadien helemaal vervormd was. De getuigen verklaren dat het voor Maria Josepha niet mogelijk was om een normaal leven te leiden met Joannes Baptista en dat ze veel pijn zou geleden hebben207. Maria Mols werd door haar echtgenoot Joannes Cornelius de Suys regelmatig tot bloedens toe geslagen, net als haar kinderen uit een vorig huwelijk. Daarnaast pleegde Joannes Cornelius vermoedelijk overspel met een zekere jonkvrouw Marie Isabelle de Clercq. Hij verbood de kinderen om een chirurgijn te gaan halen wanneer Maria hen dat gevraagd had. Tijdens een ruzie had Joannes Maria geslagen met een volle bierkruik, met als gevolg dat haar huid opgezwollen en blauw was daar waar hij haar geraakt had. Hij dreigde er mee om Maria’s broer te vermoorden208. Verschillende vormen van fysiek geweld zijn afgeleid uit de 18de-eeuwse procesdossiers opgemaakt aan de officialiteit van Gent. Dit kon sterk variëren afhankelijk van de intensiteit van het huiselijk geweld. Hetzelfde geldt voor de mogelijke letsels die deze vrouwen hebben opgelopen. Het betreft hier geen moordzaken, aangezien deze tot de bevoegdheid van de wereldlijke overheid behoorden. De tweede categorie, verbaal geweld, wordt beschouwd als een onderdeel van non-fysiek geweld. Roepen, tieren, schelden, verwijten en dreigementen vallen onder deze categorie. Een man kon dreigen met het gebruik van geweld, in extremere gevallen zelfs met moord, om zijn vrouw onder de knoet te houden. Daarnaast zijn er nog een aantal manieren waarop mannen hun vrouw mishandelden zonder dat er fysiek geweld bij aan te pas kwam. Voorbeelden hiervan zijn extreem jaloers gedrag, valselijk beschuldigen, geld achterwege houden, extreme controle voeren op het doen en laten van de vrouw en het isoleren van familie en vrienden. Leneman omschrijft deze vormen van geweld als emotionele mishandeling209. In het vorige hoofdstuk omschreven we deze 206
Zaak 8. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 19193. Zie bijlage III. 207 Zaak 9. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/7. Zie bijlage III. 208 Zaak 3. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 9452. Zie bijlage III. 209 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives in eighteenth- and early nineteenth-century Scotland.”, in: Continuity and change, 12, 1997, pp. 36-37.
71
vorm van geweld als slechte behandeling, een categorie van de voorkomende motieven bij de echtscheidingsaanvragen. Uit de kwantitatieve analyse (figuur 4.16) bleek dat 31% van de vrouwen de scheiding van tafel en bed aanvroeg op basis van slechte behandeling, mogelijk in combinatie met een andere reden in de 18de eeuw. We kunnen stellen dat slechte behandeling, meer bepaald verbaal en mentaal geweld, het meest voorkomende motief was na fysieke mishandeling aan de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel in de 18de eeuw. Uit de proceszaken van de inventaris van Carnier kunnen we een aantal voorbeelden halen die een beeld schetsen over de categorie slechte behandeling. In 9 van de 12 proceszaken is er sprake van dit motief. In zaak 13 tussen Barbara Ferdinanda vander Donckt en Joannes Josephus Holderbeke omvat de slechte behandeling onder andere woede-uitbarstingen en bedreigingen van Joannes jegens Barbara. Ze had een dochter, Marie Keerstock, uit een eerder huwelijk. Scheldwoorden als ‘boerenkop, kiekenshoofd en canaille’ vielen regelmatig. Volgens een getuigenis van een meid werd het eten van tafel gehaald door Joannes, nog voor Barbara en haar dochter de kans hadden er van te eten. Hoewel er geen sprake is van effectieve fysieke mishandeling, werd er wel mee gedreigd. Uit de getuigenissen bleek dat er tijdig iemand tussenbeide kon komen210. Het is echter niet zeker dat er nooit fysieke mishandeling geweest is gedurende het huwelijk tussen beide partijen. Het is mogelijk dat een ander beeld van de huwelijkssituatie geschetst kan worden indien er meer getuigenissen zouden bestaan. In de bundel van deze zaak, net als in de andere 14 proceszaken, ontbreken jammer genoeg de getuigenissen van de partijen zelf. We zijn dus afhankelijk van de getuigenissen van derden om de specifieke huwelijkssituatie en problemen te achterhalen. In zaak 11 vinden we andere voorbeelden van slechte behandeling. Petronella Lamme werd niet enkel slecht behandeld door haar echtgenoot Judocus van Hoorebeke, maar ook door diens broer en zus die samen op dezelfde hofstede woonden. Petronella werd voortdurend geviseerd en beschuldigd van allerlei zaken en dit ging gepaard met veel kabaal volgens de getuigen. Ze werd opgesloten in huis wanneer de andere leden van het gezin er op uit trokken of de deur werd op slot gedaan zodat Petronella niet naar binnen kon. De plaats waar het eten en geld bewaard werd, werd eveneens afgesloten zodat Petronella daar niet bij kon. De slechte behandeling kwam ook van de broer en zus van Judocus. Hij greep niet in, maar keurde het goed en deed mee. Naast slechte behandeling kwam er in deze zaak veelvuldig fysiek geweld aan te pas211. In zaak 10 was naast slechte behandeling ook overspel een motief waarom Barbara Theresia de Keyser wilde scheiden van haar man Franciscus Bernardinus Baillieul. Franciscus Bernardinus toonde alleen maar afkeer jegens zijn vrouw en volgens de getuigen deed hij de moeite niet om dit te verbergen. Hij was een wijnhandelaar te Gent, kwam vaak dronken thuis en werd dan 210
Zaak 13. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent,R 1003/25. Zie bijlage III. 211 Zaak 11. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/5. Zie bijlage III.
72
snel agressief. Het dienstpersoneel van het koppel verklaart veelvuldig tussenbeide te zijn gekomen. Het kon Franciscus Bernardinus niets schelen wanneer Barbara zwaar ziek was, tegen een getuige zou hij gezegd hebben dat hij wou dat ze al dood was. Regelmatig pleegde hij overspel met verscheidene vrouwen en bezocht hij het bordeel van Mie Van Loo. Hierdoor liep hij ook een ziekte op, de ‘Venus siekte’ of gonorroe, waarvoor hij in behandeling was bij een chirurgijn. Toen dat allemaal bekend geraakte is Barbara naar de rechtbank gestapt om een scheiding van tafel en bed aan te vragen212. Wellicht vond ze dat de druppel die de emmer deed over lopen. Uit de inventaris van De Brouwer weten we echter dat deze aanvraag werd afgekeurd door de officialiteit. We kunnen stellen dat de eerste en de tweede categorie vaak hand in hand gingen. Indien er fysieke mishandeling aan te pas kwam, zal er altijd wel een vorm van verbale of mentale mishandeling voorkomen. De derde categorie, seksueel geweld, is een categorie die in de vroegmoderne bronnen zo goed als nooit vernoemd zal geweest zijn. Dit komt enerzijds door het feit dat de notie ‘verkrachting binnen het huwelijk’ niet bestond. Van een vrouw werd volgens Leneman immers verwacht dat ze altijd ter beschikking stond van haar man, ook op seksueel gebied213. Het werd niet vermeld, omdat het in de toenmalige maatschappij niet bestond. Het kwam hoogstwaarschijnlijk wel heel veel voor binnen het huwelijk. Zelfs tot de 19de eeuw werd aangenomen dat verkrachting in het huwelijk niet kon, de vrouw was verantwoordelijk voor de passie en het geweld van haar man. Bijgevolg werd het onmogelijk geacht om de waarheid te verkrijgen van het vrouwelijke slachtoffer214. Anderzijds wordt seksueel geweld binnen het huwelijk nooit vermeld in de processen, omdat het iets was waar de rechtbank niets van wilde afweten volgens Leneman. Seksualiteit was iets waar de rechtbank zich absoluut van wilde distantiëren, met gevolg dat het bijna nooit besproken werd, buiten af en toe in echtscheidingsprocessen op basis van overspel215. Wijnhandelaar Franciscus Bernardinus Baillieul schepte op tegen zijn kuipers over zijn ‘vleeselijke conversatie’ die hij had met verschillende vrouwen die hij ontmoette in zijn wijnkelder of in het bordeel216. In de andere zaken opgemaakt aan de Gentse officialiteit wordt nergens melding gemaakt van seksualiteit. We kunnen stellen dat de theorie van Leneman dus ook opgaat voor ons onderzoeksgebied.
212
Zaak 10. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III. 213 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, p. 39. 214 R.P. Dobash en R.E. Dobash, “Community response to violence against wives”, p. 572. 215 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, p. 39. 216 Zaak 10. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III.
73
5.4.2 De oorzaak van mishandeling
Wat lag er aan de basis van het geweld dat een man uitoefende op zijn echtgenote? Wat was de oorzaak van het conflict? Een man kon zeer jaloers en bezitterig zijn en het minste vermoeden werd gewekt wanneer zijn vrouw nog maar sprak met een andere man. De oorzaak lag ook soms in de zorg voor het huishouden, wanneer de man niet tevreden was over de taken die zijn vrouw uitvoerde. Zoals reeds vermeld, kon dit zeer extreem worden en zelfs voor de kleinste mislukking uitdraaien op mishandeling. Een klein foutje leek in de ogen van de man een poging tot verzet tegen zijn gezag en kon bijgevolg zijn persoonlijke eer aantasten217. Andere gevoelige discussiepunten die mogelijk leidden tot zware conflicten waren geld, overmatig drankgebruik en seks. De oorzaak van het conflict hing volgens Hardwick af van de context en meer bepaald het sociale milieu. In de lagere klassen gingen conflicten eerder hun oorzaak vinden in overmatig drankgebruik en geldverspilling. Onder mannen heerste er een ware drankcultuur, waarbij ze samenkwamen in een herberg om nieuws uit te wisselen en te drinken. Maar dit kostte uiteraard wel geld. Vrouwen zagen geld liever benut worden voor huishoudelijke zaken, en deelden deze drankcultuur niet. Hun leven speelde zich voornamelijk binnenshuis af. Het conflict kon dus gaan over geld, wanneer beide partners het anders besteed wilden zien. Dronkenschap van de man, was bovendien een potentiële versterkende factor die het conflict kon doen escaleren naar mishandeling218. Hardwick omschrijft het als katalysators van huiselijk geweld. In de hogere klassen had de oorzaak eerder te maken met het seksuele gedrag van de vrouw. Ruzie en mishandeling werd uitgelokt omdat de man jaloers was. Een vrouw werd snel van overspel beschuldigd door haar man, ook al had dit totaal niet plaatsgevonden. Dit koppelt Hardwick aan het erfrecht en de grote hoeveelheid aan kapitaal die een familie uit de hogere klassen in het bezit had. Wanneer een vrouw effectief overspel pleegde en een bastaard baarde, bracht dit het familiekapitaal en hun reputatie in gevaar. Het kon alle economische, sociale en politieke vooruitzichten van een man ondermijnen. Daarom wilden mannen uit hogere klassen hun vrouw controleren, ongeacht of hun vermoedens gegrond waren219. De oorzaak van het geweld had volgens Leneman, die Schotse echtscheidingsprocessen onderzocht, te maken met de mannelijke dominantie, de man wilde zijn macht tegenover zijn vrouw uiten. Door het gebruik van geweld wilden ze hun superieure positie bevestigen. Dit gebeurde eens te meer wanneer een man zichzelf niet kon bewijzen buiten zijn huwelijk. Wanneer hij bijvoorbeeld faalde in zijn werk en niet in staat was voldoende geld te verdienen, was de kans op mishandeling groter. 217
E. Foyster, “Male honour, social control and wife beating”, p. 218. J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence.”, pp. 15-17. 219 J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence.”, pp. 17-19. 218
74
Op deze manier kon hij zich toch ergens bewijzen, door de controle over zijn gezin te behouden. Vooral op het einde van de 18de eeuw, met de opkomst van de industrialisatie en urbanisatie in West-Europa, werd veel werkgelegenheid gecreëerd, maar deze was voornamelijk voor vrouwen en kinderen weggelegd die goedkopere arbeidskrachten waren. Werkloosheid, vaak in combinatie met een drankprobleem was eveneens een oorzaak voor mishandeling220. Het onderzoek van de gebroeders Dobash voor Engeland wees uit dat zowel vroeger als nu, de oorzaak van de mishandeling in de schoenen van de vrouw geschoven wordt. Ze werd schuldig bevonden door haar gedrag dat niet strookte met hoe het hoorde. Het was haar fout dat ze niet voldeed aan de huishoudelijke taken, of wanneer ze te vriendelijk omging met andere mannen. Haar gedrag lag dan ook aan de basis van de eer en reputatie van haar man die verloren dreigde te gaan. Vrouwen provoceerden en daarom verdienden ze het om gestraft te worden. Deze stellingen haalden de gebroeders Dobash uit 19de-eeuwse handboeken en traktaten. Deze waren opgesteld door onder andere gerechtsmagistraten, die de hiërarchische patriarchale orde alleen maar bevestigden. Hieruit volgt dat vrouwen het geweld met andere woorden zelf opzochten en dat ze het als een natuurlijk aspect van hun dagdagelijkse leven zagen221. Dit heersende beeld verklaart waarom mishandeling binnen het huwelijk aanvaard werd, tenminste tot op een bepaald punt. Wat was de oorzaak van het huiselijk geweld in de Gentse proceszaken? Om op deze vraag te kunnen antwoorden, is het nuttig om na te gaan waarover de ruzies en conflicten precies gingen tussen deze mannen en vrouwen. We kunnen een viertal onderwerpen van conflicten onderscheiden. Een eerste onderwerp dat tot ruzies en conflicten kon leiden, was geld. In zaak 3 tussen Maria Mols en Joannes Cornelius de Suys gingen de ruzies dikwijls over geld en goederen. Maria had enkele kinderen uit een vorig huwelijk, Joannes Cornelius vond dat er teveel geld en goederen naar hen gingen. De conflicten startten op deze basis, maar liepen vaak uit de hand met fysiek geweld tot gevolg. De kinderen van Maria waren hier eveneens het slachtoffer van222. Een tweede oorzaak waren de huishoudelijke taken van de vrouw die -meestal onterecht- bekritiseerd werden door de echtgenoot. Het eten dat Barbara Ferdinanda vander Donckt bereidde voor haar man Joannes Josephus Holderbeke was nooit goed genoeg. Hij gaf voortdurend kritiek op haar werk, volgens enkele getuigen deed hij zijn best om haar te irriteren. Barbara deed nochtans wel moeite, ze vroeg hem vriendelijk wat hij dan wel graag zou eten zodat ze het kon klaarmaken. In deze zaak was er geen sprake van fysiek geweld, maar wel van verbaal geweld. Joannes Josephus vond alles wat zijn echtgenote deed niet goed en hij schold
220
L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, p. 41. R.P. Dobash en R.E. Dobash, “Community response to violence against wives”, pp. 572-573. 222 Zaak 3. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 9452. Zie bijlage III. 221
75
haar dikwijls uit223. In zaak 10 was een oorzaak van één van de vele uitbarstingen van Franciscus Bernardinus Baillieul de confrontatie met het overspel dat hij geregeld pleegde. Zijn echtgenote Barbara Theresia De Keyser was hem een keer gevolgd toen hij naar het bordeel van Mie Van Loo ging. Ze zou dit besproken hebben met de vader van Franciscus vooraleer ze hem er zelf mee confronteerde. Hierop werd Franciscus zeer kwaad volgens een getuige224. Een vierde oorzaak die regelmatig voorkomt in de proceszaken, is vreemd genoeg dat er geen echte reden was voor het conflict. In een aantal zaken worden de conflicten en het verbaal of fysiek geweld niet voorafgegaan door een aanleiding. In zaak 7, 9, 10 en 12 werden deze vrouwen regelmatig het slachtoffer van huiselijk geweld zonder dat zij volgens de getuigen hiertoe enige reden hadden gegeven aan hun man225. Dronkenschap van de man vormde eveneens een aanleiding naar huiselijk geweld. In zaak 10 verklaarden de getuigen dat Franciscus sneller agressief en brutaal werd tegen zijn vrouw Barbara wanneer hij dronken thuis kwam ’s avonds226. De oorzaak voor huiselijk geweld in de Gentse proceszaken kon variëren van onbenullige zaken zoals huishoudelijke taken tot discussies over geld en goederen van het gezin. Confrontaties over de seksuele escapades van de echtgenoot vormden eveneens mogelijke aanleidingen voor ruzies en conflicten die konden escaleren. In enkele gevallen is het niet mogelijk om een directe oorzaak aan te duiden. Mogelijk kan een verklaring gezocht worden in het persoonlijke karakter en ingesteldheid van de echtgenoot zelf. Het kan zoals Leneman suggereert te maken hebben met het gevoel om iets te bewijzen en voortdurende autoriteit uit te stralen. We weten jammer genoeg niet voldoende over de verdere achtergrondsituatie van de mannen en vrouwen uit de Gentse processtukken om dit na te gaan. Dronkenschap was een factor die meespeelde waardoor de kans op huiselijk geweld toenam.
5.4.3 Wanneer ging mishandeling te ver?
Ondanks het feit dat huiselijk geweld algemeen aanvaard werd in de vroegmoderne maatschappij, was er wel een grens van het toelaatbare. De vraag is waar deze grens precies werd getrokken. Wanneer werd het huiselijk geweld als terecht en correct beschouwd en wanneer werd het als onrechtvaardig beschouwd? Uit de wettelijke bepalingen van de verschillende overheden in
223
Zaak 13. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent,R 1003/25. Zie bijlage III. 224 Zaak 10. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III. 225 Zie bijlage III. 226 Zaak 10. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III.
76
vroegmodern West-Europa was het niet heel duidelijk waar deze grens lag. Onder het mom van het tuchtigingsrecht was het toegestaan om met behulp van geweld te corrigeren. Maar het geweld diende wel binnen de perken te blijven, volgens het principe van ‘moderate correction’. Het probleem is dat deze ‘perken’ nergens exact bepaald zijn, wat dus leidde tot verwarring en debat aangaande de toegestane macht van een man over zijn vrouw. Zonder bepaling kon zijn macht eigenlijk eindeloos zijn. Zoals hoger vermeld was niet iedereen het eens, de kerk dacht er anders over dan moralisten bijvoorbeeld. Op het einde van de 18de eeuw werd er in Engeland een richtlijn ingevoerd die meer duidelijkheid bracht, de zogenaamde ‘rule of thumb’. Deze hield in dat een man zijn vrouw mocht slaan met een stok, maar deze mocht niet dikker zijn dan zijn duim227. De wetgeving bracht over huiselijk geweld heel veel onduidelijkheid met zich mee. Daarnaast is er ook een groot verschil tussen theorie en praktijk. Hoe leefde dit onder de bevolking? Wat was voor hen de limiet van huiselijk geweld? Volgens Hardwick ging het geweld te ver voor omstanders in de volgende gevallen: indien een man dronken en zeer gewelddadig was en/of een object gebruikte om mee te slaan, indien een vrouw geen reden had gegeven om zo gestraft te worden, zwanger was en wanneer het zo uit de hand liep dat ze hulp of een schuilplaats ging zoeken bij buren, vrienden of familie228. De gebroeders Dobash verwijzen naar het gebruik van wapens en het toedienen van zware letsels als limiet229.Volgens Roderick Philips, wiens onderzoek verder in dit hoofdstuk wordt besproken, werd de tolerantiegrens overschreden wanneer er bloed aan te pas kwam en gebruik gemaakt werd van mogelijk dodelijke wapens230. Op basis van deze grenzen uit de literatuur, kunnen we de volgende zaken aanhalen uit de Gentse procesdossiers waarin het huiselijk geweld te ver ging. In zaak 7 en 9 wordt door de getuigen vermeld dat er bij het huiselijk geweld mogelijk dodelijke wapens en/of objecten gebruikt werden door de echtgenoot. In zaak 7 had Jacobus Muisschebroeck de intentie zijn echtgenote Maria Anna Rosa van Simay te slaan met een ijzeren gordijnroede en een blaaspijp. Door tussenkomt van de meid kon dit tijdig vermeden worden. Daarnaast werd ze vaak tot bloedens toe geslagen231. In zaak 9 gooide Joannes Baptista du Bois met onder andere stoelen, flessen en stenen naar Maria Josepha
227
S.D. Amussen, “Being stirred to much unquitness”, pp. 70-72. J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence.”, p. 12. 229 R.P. Dobash en R.E. Dobash, “Community response to violence against wives”, p. 568. 230 R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, in: French historical studies, 18, 1993, 1, pp. 4-5. 231 Zaak 7. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/6. Zie bijlage III. 228
77
Ilbrant. Een andere keer had hij haar op haar hoofd geslagen met behulp van een kandelaar232. Joannes Cornelius de Suys mishandelde Maria Mols eveneens tot bloedens toe233. Zoals reeds vermeld gaven de vrouwen in proceszaken 7, 9, 10 en 12 geen reden waartoe het geweld gerechtvaardigd kon worden. Volgens de getuigenissen in zaak 12 handelde Petrus Vermeiren altijd met kwaad gedrag jegens Joanna Monnaerts. Hij vloekte en tierde, diende kaakslagen toe en had op een keer met een ijzeren blaaspijp een gat in het hoofd van zijn vrouw geslagen. Uit de getuigenis van een bevriend koppel bleek dat Joanna geregeld naar hun huis vluchtte om te ontsnappen aan het agressieve gedrag van haar man234. Het huiselijk geweld dat zich voordeed binnen deze huwelijken, trad de grenzen van toelaatbare aldus te buiten. We stellen dat dit het geval was wanneer er bloed en mogelijk dodelijke wapens aan te pas kwamen en wanneer de vrouw geen reden had gegeven om zo gestraft te worden. Hoe werd er op gereageerd, en vooral wie deed dat? In de volgende paragraaf wordt de aandacht gelegd op de mogelijke tussenkomst van anderen.
5.4.4 Hulpverleners
Wie bepaalde tijdens een gewelddadig huiselijk conflict wanneer de grens overschreden werd? Dat was niet de man die slagen en verwondingen aan het toedienen was. Misschien was het de vrouw, wanneer ze de kans zag en nog in staat was om weg te lopen en te schuilen bij de buren. Het waren vooral de omstanders die het hoorden en zagen gebeuren, die bepaalden wanneer het huiselijk geweld niet meer toelaatbaar was. Zoals hoger in dit hoofdstuk vermeld kon de buurt door middel van charivari hun ongenoegen tonen. Maar er kon ook ingegrepen worden op het moment dat het huiselijk geweld zich voordeed. Op welke hulp kon een mishandelde vrouw rekenen of waar kon ze terecht? Wanneer een conflict tussen man en vrouw plaatsvond dat uit de hand dreigde te lopen, hoopte de vrouw op hulp van haar directe omgeving. Een eerste bron van mogelijke hulp waren naast meiden, knechten en haar eventuele kinderen ook de mensen die in haar buurt woonden. Ze waren vlakbij en konden vaak alles horen en zien. Op een moment van crisis, waarbij het geweld heel erg uit de hand dreigde te lopen,
232
Zaak 9. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/7. Zie bijlage III. 233 Zaak 3. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 9452. Zie bijlage III. 234 Zaak 12. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/23. Zie bijlage III.
78
was een buur door zijn of haar nabijheid de ideale hulpverlener. Meiden en knechten woonden in bij het gezin. De kans was groot dat zij in huis aanwezig waren op het moment dat de mishandeling plaatsvond. Ze konden dus zeer snel tussenbeide komen, hoewel het voor een meid niet altijd evident was om in te gaan tegen een woedende echtgenoot uit angst om zelf slachtoffer te worden. In dat geval was het een optie om extra hulp te zoeken buitenshuis. Dit geldt ook voor de kinderen die in het huis woonden235. Het dienstpersoneel en de buren vormden een belangrijke morele gemeenschap waar een mishandelde
vrouw
om
onmiddellijke
hulp
kon
vragen.
Later,
bij
een
eventueel
echtscheidingsproces, konden zij ook nuttig zijn door te getuigen. In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat (dienst)personeel en buren de twee grootste categorieën vormden van getuigen in de Gentse proceszaken rond scheiding van tafel en bed. De meiden, knechten en eventuele kinderen maakten de ruzies en conflicten mee achter de schermen en waren aldus rechtstreeks getuige van het huiselijk geweld. De twee meiden Cornelia Meelaert en Marie Maerk werkten en woonden in bij het koppel Maria Anna van Simay en Jacobus Muisschebroeck. Beiden hebben getuigd in de proceszaak. Ze zijn tussenbeide gekomen tijdens een conflict tussen de partijen en poogden Maria Anna te helpen en verzorgen en Jacobus tot bedaren te brengen236. Amelberga Vlaminck, een zuster uit de kloosterorde van de Zwarte Zusters, woonde gedurende 7 maanden in bij Barbara Ferdinanda vander Donckt en Joannes Josephus Holderbeke. Barbara was erg ziek en Amelberga kwam voor haar zorgen. Op een avond is ze tussenbeide gekomen toen een ruzie tussen het koppel uit de hand dreigde te lopen. Joannes wilde Barbara slaan met een stok. Amelberga is er in geslaagd hem naar een andere kamer te sturen, waar hij woedend een beeld heeft stukgeslagen237. In zaak 12 kwam Pieternelle Vermeiren, de dochter van beide partijen, tussenbeide en kon zo verhinderen dat haar vader haar moeder zou slaan met een zwaar voorwerp238. Indien het (dienst)personeel niet rechtstreeks interveniërde en hulp bood, hadden de mishandelde vrouwen vaak wel veel aan hun getuigenissen over de huwelijkssituatie. Hun getuigenis over het huiselijk geweld kon in het voordeel spelen van het slachtoffer om zo hopelijk de officiaal te overtuigen. In zaak 11 bijvoorbeeld, greep niemand in wanneer Petronella Lamme mishandeld werd door haar man Judocus van Hoorebeke en haar schoonbroer. De getuigen die tot de categorie personeel behoren, zijn werklieden in dienst van Judocus op de hofstede. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de werklieden schrik hadden
235
L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, pp. 43- 45. Zaak 7. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/6. Zie bijlage III. 237 Zaak 13. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent,R 1003/25. Zie bijlage III. 238 Zaak 12. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/23. Zie bijlage III. 236
79
hun job te verliezen als ze dat wel deden. Hun getuigenissen tonen echter aan dat Petronella naar hun mening onterecht slecht behandeld werd239. Buren woonden in de nabije omgeving van het koppel en waren dus dichtbij om er hulp zoeken of zelf te verlenen. In een volgende paragraaf gaan we hier dieper op in. Een tweede groep van hulpverleners was familie. Zij woonden vaak te ver om voor directe interventie te zorgen, maar konden hulp op andere manieren bieden: optreden als tussenpersoon bij een poging tot verzoening, het aanmanen van de echtgenoot om zijn gedrag te verbeteren, of een tijdelijke of permanente opvangplaats bieden voor het slachtoffer en haar kinderen. Een volgende hulpbron was het gerecht. Naast de kerkelijke rechtbank was er ook de wereldlijke rechtbank en instellingen zoals het vredesgerechtshof. Bij criminele zaken kon men terecht in het assisenhof. Of de rechter een echtscheiding goedkeurde, hing af van de omstandigheden en redenen, zoals aangehaald in het vorige hoofdstuk. Het onderzoek van Hardwick voor Frankrijk toonde aan dat vrouwen enkele middelen aanwendden om de kans te vergroten dat hun echtscheidingsaanvraag werd goedgekeurd. Uit haar onderzochte processen bleek dat ze de nadruk legden op hun onschuld en op de tekortkomingen van hun echtgenoot. Dit deden ze door duidelijk te stellen dat ze niets verkeerd hadden gedaan en geen geweld hadden uitgelokt. Ze benadrukten dat ze hun rol binnen het huishouden met zorg vervulden en dat ze een groot aandeel hadden in het kapitaal van het huishouden. Het geweld dat ze ondergingen was buiten proportie, hierdoor ontkenden ze het tuchtigingsrecht niet, maar lieten ze blijken dat er geen enkele reden was voor het geweld en dat de man zijn macht dus misbruikte. De tekortkomingen van de man worden in de verf gezet, bijvoorbeeld zijn onbekwaamheid om geld goed te beheren, overmatig drankgebruik, overspel, etc. Als laatste hulpmiddel gebruikten vrouwen ook de aanwezigheid van kleine kinderen in het huishouden, ze hoopten op deze manier sympathie van de rechter te krijgen240. Wegens gebrek aan de getuigenissen van de partijen zelf in de Gentse procesdossiers, kunnen we niet nagaan of deze vrouwen dezelfde middelen aanwendden. Uit de getuigenissen van anderen bleek echter wel vaak dat de echtgenote geen enkele aanstoot had gegeven die het huiselijk geweld kon verklaren, of dat de echtgenoot zich weleens schuldig maakte aan overspel en/of dronkenschap. Deze drie opties tot assistentie kunnen volgens Phillips in concentrische cirkels rondom het koppel gezien worden. Rond het huishouden was er de gemeenschap van buren, vervolgens de familie en
239
Zaak 11. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/5. Zie bijlage III. 240 J. Hardwick, “Seeking separations: Gender, marriages and household economies in early modern France.”, in: French historical studies, 22, 1998, 1, pp. 164-169.
80
pas daarna ging het gerecht aangesproken worden241. Deze assistentie kon dus zowel van informele (dienstpersoneel, buren en familie) als formele (rechtbank) aard zijn.
5.4.4.1 De buren als arbiters
In de literatuur wordt veel aandacht besteed aan de rol van buren inzake het familiale leven, bijgevolg wijden we een aparte paragraaf aan deze hulpverleners. De buren waren de toeschouwers van mekaars doen en laten, het waren zij die bepaalden wat toelaatbaar was en wat niet. Het waren ‘de arbiters van acceptabel gedrag’242. Wanneer buren vonden dat het huiselijk geweld de grens van het acceptabele overschreed, konden zij hun ongenoegen uiten door charivari zoals hoger vermeld. Hulp verlenen en interveniëren waren ook opties. Hulp kon geboden worden door buren wanneer ze een vrouw die was weggevlucht van haar man in huis namen en verzorgden. Maar buren boden ook hulp door tijdens het conflict zelf in te grijpen. Dankzij hun fysieke nabijheid had een vrouw snel een opvangplaats, of waren ze vlug aanwezig op de plaats van het conflict. Er heerste een sterke sociale cohesie tussen buren, het gemeenschapsgevoel dat er heerste is dan ook te koppelen aan het interveniëren in de private sfeer van de familie243. Iedereen wist bijna alles van iedereen, zowel in de stad als in ruraal gebied. In de stad leefden mensen zeer dicht op mekaar, waar de muren dun genoeg waren om alles te horen. In een dorp lag de bevolkingsdichtheid veel lager, maar iedereen kende elkaar meestal persoonlijk. De samenleving in een dorp werd gekenmerkt door een ware roddelcultuur, een vorm van informele sociale controle244. Wanneer buren merkten dat het geweld te ver ging, reageerden ze er tegen. Buren waren dus eigenlijk een soort van wachters die ingrepen wanneer nodig. Op deze manier werden vrouwen die het slachtoffer waren van mishandeling binnen hun huwelijk toch enigszins beschermd. De buren boden hulp, kwamen tussenbeide, of fungeerden als tussenpersoon in een poging om de ruzie bij te leggen. Het was altijd beter om eerst zelf verzoeningspogingen te ondernemen. Vaak gebeurde dat wel meerdere malen bij koppels waar mishandeling aan te pas kwam. Enkel wanneer het echt niet anders kon, werd het gerecht ingeschakeld om de huiselijke problemen op te lossen, meestal door middel van een echtscheiding. Vrouwen die mishandeld werden door hun man, waren dus niet
241
R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, p. 8. J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence.”, p. 4. 243 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, p. 43. 244 J. Hoegaerts, “Legal or just?”, p. 263. 242
81
geïsoleerd. Ze werden beschermd door observatie en interventie van de gemeenschap rondom hen245. Burenhulp kon dus onder meerdere vormen geboden worden zoals blijkt uit de Gentse procesdossiers. Zoals hoger aangehaald vluchtte Joanna Monnaerts naar het huis van buur Pieter Claeys wanneer ruzies hoog opliepen246. De familie Den Roo bood onderdak aan Maria Anna Rosa van Simay en haar meid toen Jacobus Muisschebroeck hen opzettelijk had buitengesloten247. Op vraag van de meid van Barbara Ferdinanda vander Donckt en Joannes Josephus Holderbeke, is de overbuurman in het midden van de nacht tussenbeide gekomen. De meid vreesde dat Joannes Barbara iets zou aandoen en ging op zoek naar hulp248. Pieter Verschelden en zijn vrouw Joanne van Damme waren de buren van de partijen Catharina Michiels en Carolus van Hoolant. Op een avond zijn ze gaan aankloppen op de deur van hun buren omdat ze veel kabaal hoorden en gejammer en geschreeuw van Catharina. Joanne vroeg daarop aan Carolus of hij soms van plan was zijn vrouw te vermoorden249. Uit deze zaken blijkt dat de mishandeling niet stiekem gebeurde en men ook niet de moeite nam om het te verbergen. Bij gebrek aan politiemacht in de vroegmoderne periode, namen buren deze rol dus gedeeltelijk op zich. Ze bestraften publiekelijk door middel van onder andere charivari, en kwamen tussenbeide bij gewelddadige huwelijksconflicten om bescherming te bieden aan het slachtoffer250. Een politiemacht bestond wel vanaf de 18de eeuw. Volgens Leneman konden zij het gevecht wel stoppen, maar gebeurden er bijna nooit arrestaties. In kleinere gemeenschappen was de kans groot dat de politieman ook vaak een vriend was van de echtgenoot in kwestie waardoor de kans op een onpartijdige interventie verminderde251. Tussen de Gentse procesdossiers is er één zaak waar melding wordt gemaakt van interventie door de schepenen en de hoogbaljuw van de stad. De schepenen verklaart ingelicht te zijn over het huiselijk geweld, waarna hij besloot om langs te gaan en een rapport op te maken. Dit gebeurde tijdens de nacht van 22 op 23 juni 1761, het conflict was nog volop aan de gang252. Aangezien deze interventie midden in de nacht gebeurde, doet dit 245
S.D. Amussen, “Being stirred to much unquitness”, pp. 78-81. Zaak 12. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/23. Zie bijlage III. 247 Zaak 7. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/6. Zie bijlage III. 248 Zaak 13. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent,R 1003/25. Zie bijlage III. 249 Zaak 8. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 19193. Zie bijlage III. 250 S.D. Amussen, “Being stirred to much unquitness”, p. 79. 251 L. Leneman, “A tyrant and tormentor: violence against wives.”, p. 47. 252 Zaak 7. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/6. Zie bijlage III. 246
82
vermoeden dat iemand het kabaal had opgemerkt en de instanties was gaan inlichten. Indien men niet persoonlijk wilde ingrijpen, kon men melding maken van het buitensporige geweld. In twee proceszaken werd dit gedaan bij de pastoor. In zaak 10 en 12 getuigde een pastoor te zijn gaan praten met de echtgenoot in kwestie. Eerwaarde pater Maximiliaan wees Franciscus Bernardinus Baillieul erop dat het strafbaar was voor getrouwde lieden om oneerbare huizen te bezoeken253. Pastoor Van Bellegem berispte Petrus Vermeiren voor zijn kwaad gedrag jegens zijn vrouw en zei hem dat hij hiermee moest ophouden. De pastoor verklaarde dat hij door meerdere mensen op de hoogte was gebracht van het huiselijk geweld254. Indirecte hulp kon op deze manier geboden worden. Vrouwen maakten van deze burenhulp optimaal gebruik, om zichzelf te kunnen beschermen wanneer nodig. Aangezien mishandeling niet stiekem gebeurde, maar bijna een publieke aangelegenheid werd, deden vrouwen geen moeite om het te verbergen. Volgens Hardwick, die echtscheidingsprocessen onderzocht uit het 17de-eeuwse Frankrijk, kwamen vrouwen er juist expliciet mee naar buiten dat ze slecht behandeld werden door hun man. Wanneer ze blauwe plekken of andere verwondingen hadden opgelopen door de mishandeling, gingen ze deze niet verstoppen maar juist laten zien als bewijs. Tijdens de mishandeling gingen ze om hulp roepen om de aandacht te wekken van omstanders255. Catharina Michiels vertelde tegen haar buurman Guillielmus De Vlieger dat ze pijn had in haar arm nadat ze door haar man Carolus van Hoolant van de keldertrap was getrokken. Aan chirurgijn Pieter jan Bottetier vertelde ze dat de fractuur in haar opperarm die hij geconstateerd had, het gevolg was van een de hand gelopen ruzie256. Wanneer Franciscus Bernardinus Baillieul agressief en woest werd tegen zijn vrouw Barbara De Keyser, riep deze laatste om hulp om de aandacht te trekken van anderen. Haar meid Catharina de Coster schoot dikwijls te hulp en verklaart dat ze Barbara altijd zeer ontsteld aantrof257. Op een avond in de zomer van 1778 liep Ferdinanda vanden Bulcke met bebloede neus en mond de herberg ‘Het Hertjen’ in. Ze was helemaal over haar toeren en vertelde dat ze was geslagen door haar man Jacobus Vervaet. Kort daarna kwam Jacobus ook de herberg binnen, waar hij begon te roepen en tieren tegen zijn vrouw, waarop Ferdinanda flauw viel. Een buurman heeft haar daarna naar huis gebracht. Uit de getuigenissen bleek dat meerdere buren die het koppel kenden, wisten dat Ferdinanda geregeld het 253
Zaak 10. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III. 254 Zaak 12. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/23. Zie bijlage III. 255 J. Hardwick, “Early modern perspectives on the long history of domestic violence.”, p. 19-20. 256 Zaak 8. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 19193. Zie bijlage III. 257 Zaak 10. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III.
83
slachtoffer was huiselijk geweld. Jacobus Vervaet stond bekend als ‘Jac den sot’, hij was dikwijls buiten zijn zinnen en dronken258. Amussen omschrijft het als een strategie om zeker te zijn van hulp indien het nodig was. Buren waren erop ingesteld om rondom hen signalen op te vangen en te interveniëren of zich te mengen indien nodig. Vrouwen maakten daar gebruik van om zichzelf te beschermen. Ze spraken vrijuit met buren over hun probleem, zo werd diens aandacht erop gevestigd. Dit kan opnieuw gekoppeld worden aan de patriarchale maatschappij. De burenhulp was voor vrouwen zeer nuttig en uiterst welkom, maar vloeide eigenlijk verder uit het principe om de patriarchale maatschappij in stand te houden259.
5.4.4.2 Gendersolidariteit
Het onderzoek van de Canadese historicus Roderick Phillips bracht het fenomeen van gendersolidariteit aan het licht. Hiermee wordt bedoeld dat de hulp die geboden werd aan een mishandelde vrouw, meestal afkomstig was van een buurvrouw. Onder vrouwen heersten er netwerken van hulp en was er sprake van wederzijdse assistentie indien nodig. Volgens Phillips kwam dat voort uit de verschillende statuten die aan een man een en een vrouw werden gegeven binnen het huwelijk en de familie260. Zijn onderzoek betrof de late 18de eeuw in Frankrijk en is gebaseerd op gerechtelijke bronnen afkomstig uit De tribunaux de famille en assemblées de famille, twee gerechtshoven die bevoegd waren voor familiale disputen, ook bij echtscheidingen. Daarnaast was er nog de tribunal de police correctionelle, een vredesgerechtshof dat zich bezighield met kleine misdaad. Deze drie gerechtshoven waren in werking in Frankrijk in de jaren ‘90 van de 18de eeuw 261. Uit de getuigenissen van de rechtszaken aan deze hoven viel het Phillips op dat vrouwen zich in de eerste plaats wendden tot andere vrouwen en dat hulp sneller verkregen werd van buurvrouwen dan van buurmannen. Wanneer werd hulp geweigerd? Dit kon door zowel vrouwen als mannen geweigerd worden, maar wel om andere redenen. Een buurvrouw weigerde hulp uit angst om zelf slachtoffer te worden van de mishandeling, bijvoorbeeld wanneer de woedende man zijn vrouw kwam zoeken. Een buurman weigerde hulp uit principe. Een man had immers het recht om zijn vrouw te controleren en te bestraffen indien nodig, daar wilde de buurman zich niet in mengen. Het waren
258
Zaak 14. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, K 9464. Zie bijlage III. 259 S.D. Amussen, “Being stirred to much unquitness”, pp. 82-83. 260 R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, pp. 1-2. 261 R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, p. 2.
84
gendergedifferentieerde antwoorden op de vraag om hulp van de mishandelde vrouw262. Deze genderverschillen uitten zich ook in de tolerantiegrens van huiselijk geweld. De ‘moderate correction’ van een man was toegestaan, maar het moest binnen de perken blijven. Hier gold het reeds aangehaalde probleem dat er geen duidelijke wettelijke bepalingen bestonden over deze limiet. Wanneer het geweld uitdraaide op mishandeling, gingen omstanders ingrijpen. Volgens Phillips was er een verschil tussen de manier waarop vrouwen en mannen hulp boden. Vrouwen hadden een lagere tolerantiegrens wat geweld betreft en grepen sneller in. Een vrouw die geslagen werd door haar man was voor hen al een reden om zich te mengen in het conflict. Mannen wachtten langer dan vrouwen om te interveniëren en mengden zich pas indien de situatie echt uit de hand dreigde te lopen, wanneer er bijvoorbeeld wapens aan te pas kwamen en het conflict levensbedreigend werd voor het slachtoffer.263. Aangezien mannen en vrouwen verschillend reageerden op het huiselijk geweld waarmee ze geconfronteerd werden, vallen er ook verschillen op te merken in de manier waarop ze hierover getuigden in de rechtbank. Phillips stelde dat mannen de feiten gewoon opsommen, terwijl vrouwen meer de nadruk legden op de pogingen om het geweld te stoppen en op de hulp die geboden werd. Afhankelijk van het geslacht van een getuige, werd moderate correction anders geïnterpreteerd264. Ook familieleden gingen anders om met het slachtoffer afhankelijk van diens geslacht. Vrouwelijke familieleden gingen het vrouwelijke slachtoffer sneller helpen of voor haar getuigen dan mannelijke familieleden. Door genderempathie waren mannen minder snel geneigd om vrouwen te helpen, zelfs wanneer het familie was. Phillips suggereert dat op bepaalde momenten de bloed- en affiniteitband zwakker was dan genderempathie265. Mannen steunden elkaar op basis van het recht tot moderate correction. Vrouwen steunden elkaar op basis van de gedeelde smart door mishandeling. De hulp die mishandelde vrouwen kregen, werd dus sterk beïnvloed door gendersolidariteit. Kunnen we dit ook terugvinden bij de Gentse procesdossiers? Om dit na te gaan hebben we ‘het verhaal’ van de vrouwelijke getuigen vergeleken met dat van de mannelijke getuigen. Wat opviel, is dat de vrouwelijke getuigen niet enkel de feiten van de mishandeling opsomden, maar ook vaker tussenbeide kwamen. In zaak 8 kwamen Pieter Verschelden en Joanne van Damme aankloppen bij de partijen door het vele kabaal. Maar het was Joanne die aan verweerder Carolus van Hoolant vroeg of hij niet beschaamd was en of hij van plan was zijn vrouw te vermoorden. Een andere getuige in de zaak, Guillielmus De Vlieger, beschreef het huiselijk geweld en verklaarde dat het karakter van
262
R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, p. 3. R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, pp. 4-5. 264 R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, p.5. 265 R. Phillips, “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.”, pp. 6-7. 263
85
Carolus onmogelijk was om mee samen te leven, maar greep tijdens het conflict niet in266. De twee meiden Theresia Van Heulenbeerge en Catharina de Coster getuigden in zaak 10 dat ze dikwijls tussenbeide moesten komen wanneer Barbara De Keyser geslagen of geschopt werd door haar man Franciscus Bernardinus Baillieul. Getuige Anne Marie Joanne De Schordyn was de meid van de moeder van Barbara De Keyser. Ze kwam geregeld op bezoek toen Barbara erg ziek was. Ze merkte op dat Franciscus geen enkele interesse toonde in de toestand van zijn vrouw. Ze heeft hem erover aangesproken en gezegd dat het niet hoorde om zo om te gaan met een vrouw. Daarop zou Franciscus gezegd hebben dat hij wenste dat Barbara al dood was. De mannelijke getuigen in deze zaak zijn voornamelijk de personeelslieden van Franciscus. Hij bezat een wijnkelder en had enkele kuipers in dienst. Ze getuigen af te weten van de slechte behandeling die Barbara onderging. Wanneer ze in de wijnkelder kwam werd Franciscus boos en agressief en joeg hij haar weg met een zweep, zonder dat ze hiertoe een reden had gegeven. De meeste werknemers beschreven Franciscus als iemand die wel eens dronken was en dan snel agressief werd. Zijn overspel was geen geheim, hij schepte er mee op tegen zijn werknemers die hij als vrienden beschouwde. Deze mannen grepen nooit in toen Franciscus agressief werd jegens Barbara, wel hebben een aantal hem op zijn schandelijke gedrag aangesproken en berispt267. In zaak 12 was een bevriend koppel, Pieter Claeys en zijn vrouw Joanne Marie Danneels, een aantal keer getuige van huiselijk geweld tussen de partijen Petrus Vermeiren en Joanna Monnaerts. Pieter was erbij toen Petrus zijn vrouw Joanna bedreigde met een loodhamer en haar op haar billen sloeg, maar ondernam niets. Zoals hoger vermeld vluchtte Joanna vaak naar het bevriende koppel om te ontsnappen aan haar man. Op een keer was Petrus haar achterna gekomen en begon te roepen en te tieren tegen Joanna, in het bijzijn van de twee getuigen. Toen hij aanstalten maakte om haar te slaan, heeft getuige Joanne Marie Danneels getracht dit te verhinderen268. Deze casussen tonen aan dat vrouwen sneller wilden ingrijpen dan mannen bij een conflict, hun tolerantiegrens lag lager. De mannelijke getuigen verklaren dat ze het erg vonden voor de mishandelde vrouw en medelijden met haar hadden, maar grepen bijna nooit in tijdens het conflict. Deze mannelijke getuigen vonden het huiselijk geweld net als de vrouwelijke getuigen schandelijk en niet correct, maar gingen er anders mee om. Hulp werd door hen geboden op andere manieren, door bijvoorbeeld de echtgenoot aan te spreken op zijn ongehoord gedrag en te getuigen tegen hem. In twee zaken lijkt gendersolidariteit sterker te zijn dan de bloedband. In zaak 7 werd Maria Anna 266
Zaak 8. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, K 19193. Zie bijlage III. 267 Zaak 10. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, 1003/1. Zie bijlage III. 268 Zaak 12. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/23. Zie bijlage III.
86
Rosa van Simay na een zoveelste conflict meegenomen door haar schoonzus. Dat was de dag nadat de schepenen en de baljuw een rapport hadden opgemaakt van het huiselijk geweld269. In zaak 11 was één van de vrouwelijke getuigen (Joanne van Hoorebeke) een nicht van de dader. Ze verklaart dat ze afwist van de slechte behandeling waar Petronilla onder leed. Ze getuigde tegen haar familie, want de daders waren Judocus van Hoorebeke en zijn broer en zus270. Het feit dat de zus en de nicht van de daders in deze twee zaken de vrouwelijke slachtoffers wilden helpen, toont aan dat genderempathie zwaarder doorwoog dan de bloedband. We kunnen dus stellen dat gendersolidariteit ook van toepassing was in de Gentse proceszaken rond huiselijk geweld en echtscheiding.
5.5 Besluit In de vroegmoderne patriarchale maatschappij werd bestraffing meestal uitgevoerd met behulp van geweld. Volgens het tuchtigingsrecht had een man het recht om zijn vrouw of andere leden van zijn huishouden te corrigeren indien nodig, zo hield hij zijn eer en reputatie in stand. Deze bestraffing gebeurde meestal door middel van fysiek en/of verbaal geweld en werd getolereerd zolang het binnen de perken bleef. Wanneer de bestraffing echter te frequent voorkwam of uit de hand liep, spreken we van huiselijk geweld en mishandeling. Dit tolereerde men niet in de vroegmoderne patriarchale maatschappij, omdat dit kon uitmonden in wanorde. In plattelandssamenlevingen werd dit door middel van charivari geuit en werd de dader ritueel bestraft. Onze aandacht ging voornamelijk uit naar huiselijk geweld binnen het kader van het huwelijk, aangezien 64% van de vrouwen een scheiding van tafel en bed had aangevraagd op basis van mishandeling en 31% op basis van slechte behandeling. Uit de literatuurstudie en analyse van de bronnen bleek dat de oorzaak van het geweld kon variëren: meestal had het te maken met discussies omtrent geld, overspel en dronkenschap. Maar vrouwen werden echter ook zonder reden mishandeld zoals het geval bleek in een aantal casussen. Het geweld kon dan niet gerechtvaardigd worden en ging dus de tolerantiegrens voorbij. Dat was ook het geval wanneer er bloed en mogelijk dodelijke wapens aan te pas kwamen. Indien dat het geval was, grepen omstanders in of boden hulp op andere manieren. De belangrijkste groep hulpverleners waren het dienstpersoneel en de buren door hun onmiddellijke nabijheid. Vrouwen hoopten op deze directe hulp zodat er kon ingegrepen worden wanneer een 269
Zaak 7. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent, R 1003/6. Zie bijlage III. 270 Zaak 11. RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, SintBaafs en bisdom Gent, R 1003/5. Zie bijlage III.
87
conflict uit de hand dreigde te lopen. Familieleden, vrienden en leden van de kerk (pastoors, het klooster) boden meestal geen directe hulp maar werden aangewend als mogelijke bemiddelaars of opvangplaats. Naast deze informele hulp kon een vrouw ook formele hulp zoeken bij het gerecht. De vrouwen uit de 18de-eeuwse echtscheidingsprocessen door mij onderzocht, deden dit bij de kerkelijke rechtbanken van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel. Uit de kwantitatieve analyse bleek dat deze vrouwen 1 kans op 5 hadden op een goedgekeurde scheiding en 1 kans op 27,5 op een afkeuring. De slaagkans voor vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld was dus niet gering. Uit de analyse van deze processen bleek dat het fenomeen van gendersolidariteit zich voordeed. Hulp werd immers sneller geboden aan iemand van hetzelfde geslacht. Dit uitte zich ook in de tolerantiegrens. Bij vrouwen lag deze lager dan bij mannen wanneer ze geconfronteerd werden met of getuige waren van huiselijk geweld.
88
Hoofdstuk 6. Besluit Het doel van deze scriptie was een analyse te maken van twee fenomenen: scheiding van tafel en bed en huiselijk geweld in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tijdens de 18de eeuw. Dit deden we aan de hand van echtscheidingsprocessen opgesteld aan de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel tussen 1700 en 1793. Onze bronnen werden opgedeeld in twee groepen. De eerste groep bronnen bestond uit 261 vonnissen die vermeld staan in de inventaris van Jozef De Brouwer. De tweede groep bronnen waren 15 procesdossiers die we achterhaalden via de inventaris van Marc Carnier. We gingen zowel kwantitatief als kwalitatief te werk door onder andere gebruik te maken van tabellen, grafieken en casussen. Het complementaire karakter van zowel de twee bronnengroepen als de twee methodes, stelde ons in staat het doel van deze scriptie te bereiken. In eerste instantie maakten we een analyse van de echtscheidingsprocesstukken. We constateerden dat het aantal echtscheidingaanvragen veel hoger lag in de 18de eeuw dan in de 16de en 17de eeuw. Deze toename kan allicht verklaard worden door een combinatie van enkele factoren. Ten eerste nam de levensverwachting toe, waardoor mensen gemiddeld langer leefden. Het gevolg hiervan was dat een huwelijk langer stand moest houden –het was immers een onverbreekbaar sacrament- dan in de voorbije eeuwen. Indien de huwelijksproblemen van die aard waren dat samenleven niet meer mogelijk leek, kon men proberen een scheiding van tafel en bed te verkrijgen bij de officialiteit. We stelden vast dat de kans vrij groot was op goedkeuring door de officiaal. Van de aanvragen waarvan we de status kennen, werd er net geen 90% toegestaan. Een tweede mogelijke factor die meespeelde, was een verandering in de mentaliteit jegens echtscheiding. Vooral juristen en academici pleitten voor een ruimere interpretatie van de motieven om een scheiding goed te keuren. Onder invloed van de Verlichting werd het huwelijk als een uiterst wereldlijke zaak beschouwd. Een versoepelde echtscheidingswetgeving zou in de Zuidelijke Nederlanden pas toegepast worden ten gevolge van de Franse overheersing, waarna de aanvragen exponentieel toenamen. We concludeerden uit het bronnenmateriaal dat de vrouw het grootste aandeel had als aanvrager bij de kerkelijke rechtbank, zij was de initiatiefneemster. Van alle processen waarvan het geslacht van de aanvrager bekend is, werd bijna 85% opgestart door de vrouw. Hoewel het aandeel mannelijke aanvragers veel lager lag, veranderde dit niets aan hun slaagkansen. Mannen en vrouwen hadden evenveel kans op een goedgekeurde echtscheiding. De sociale achtergrond van deze mannen en vrouwen onderzochten we aan de hand van het beroep –indien vermeld- van de man. We constateerden dat mannen die behoorden tot de (lage) middenklassen (handelaars, ambachtslieden, boeren, etc.) het meest vertegenwoordigd waren (60%). Toch was het aandeel van mannen uit de hogere klassen (universitair gediplomeerden en adel) ook niet onbelangrijk (40%). Op basis van de 89
woonplaats van de koppels stelden we vast dat het aandeel van de echtscheidingen in de stad hoger lag dan op het platteland. Van 100 van de 261 echtscheidingsprocessen opgemaakt aan de officialiteiten van Antwerpen, Gent, Mechelen en Brussel konden we het motief van de aanvrager achterhalen. De motieven werden in zeven categorieën ingedeeld: overspel, mishandeling, drankprobleem, geldprobleem, slechte behandeling, voortdurende ruzie en combinaties. We concludeerden dat mishandeling het meest voorkomende motief was (57 processen), gevolgd door slechte behandeling (32 processen). Door de onderzoeksresultaten inzake de aanvrager en het motief van de scheidingen aan elkaar te koppelen, waren we in staat na te gaan welke motieven door welk geslacht gebruikt werden. We constateerden dat de motieven aangebracht door vrouwen niet dezelfde waren dan die van mannen. Het motief van de vrouw bestond dikwijls uit een combinatie van klachten, terwijl de man meestal één reden naar voor bracht. De meest voorkomende motieven bij vrouwen waren mishandeling en slechte behandeling, bij mannen drankprobleem en slechte behandeling. Uit de analyse van de huwelijksduur bleek dat de koppels gemiddeld 8,9 jaar gehuwd waren alvorens één van de partners naar de rechtbank trok. Bij de processen aangevraagd door de vrouw met mishandeling als motief, lag de huwelijksduur nog een beetje hoger, namelijk 9,3 jaar. Ze hielden het gemiddeld lang vol met hun gewelddadige echtgenoot, allicht uit angst voor de toekomst, financiële overwegingen of door bemiddeling van derden. Op basis van de procesdossiers analyseerden we de getuigen. In totaal konden we 69 getuigenissen achterhalen. Daaruit bleek dat 2/3e van de getuigen mannen waren en 1/3e vrouwen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil kan zijn dat mannen geloofwaardiger werden geacht dan vrouwen in de vroegmoderne patriarchale maatschappij. Deze theorie gaat echter niet op voor de vrouwelijke aanklagers, aangezien we reeds geconstateerd hadden dat mannen en vrouwen evenveel slaagkans hadden op een goedgekeurde echtscheiding. Men gaf de voorkeur aan personeel en buren om te getuigen in de rechtszaak. Zij waren dichtbij en hoorden en/of zagen de conflicten gebeuren. Vrienden en kennissen werden ook regelmatig als getuige gevraagd. Familie werd in mindere mate gekozen, allicht omdat de relatie met de betrokkene te hecht was. Dit kon immers de geloofwaardigheid van de getuigenis aantasten. In tweede instantie gingen we dieper in op het fenomeen huiselijk geweld. Dit deden we aan de hand van literatuur in combinatie met de eigen onderzoeksresultaten. Zoals we reeds opgemerkt hadden, bleek mishandeling binnen het huwelijk het meest voorkomende motief voor een aanvraag tot scheiding van tafel en bed. Zowel uit de literatuur als uit onze analyse leerden we dat het slachtoffer van dit geweld meestal de vrouw was. Het werd in de vroegmoderne maatschappij getolereerd dat een man zijn vrouw corrigeerde, tenminste tot op een bepaald punt. Om dit beter te begrijpen, keken we eerst naar geweld in het algemeen en welke plaats het innam in de toenmalige maatschappij. Gehoorzaamheid en discipline waren twee zaken die men diende te onderhouden,
90
zowel op het niveau van de staat als op het niveau van het huishouden. Net zoals de staat verantwoordelijk was om orde te handhaven over het land, was een man dit ook over zijn gezin. Werd er tegen de orde ingegaan, dan had men het recht om dit te bestraffen met geweld. De analogie tussen de staat en het huishouden verklaart aldus waarom geweld binnen het gezin aanvaard werd in de vroegmoderne periode. In de patriarchale maatschappij nam een vrouw een inferieure plaats in. Een gehuwde vrouw moest verplicht gehoorzamen aan haar man en was niet in staat om zelf rechtshandelingen te stellen. Wanneer zij ongehoorzaam was, had een man door het tuchtigingsrecht het mandaat om zijn echtgenote te bestraffen door middel van fysiek geweld zolang het binnen de perken bleef. Hij deed dit om zijn eer en reputatie hoog te houden. Deze zou hij immers kunnen verliezen wanneer bekend werd dat hij niet in staat was zijn gezin onder controle te houden. De private thuissituatie van een man vormde de basis voor zijn aanzien in de publieke gemeenschap. Het gevaar bestond dat een man zijn macht misbruikte, doordat hij obsessief bezig was met het hooghouden van zijn eer. Dit kon leiden tot mishandeling die te frequent voorkwam en niet meer kon omschreven worden als corrigerend. Wanneer een man zijn macht te vaak misbruikte, was de kans op eerverlies groot. Hij moest dus een evenwicht vinden tussen te weinig en te veel controle, beiden hadden immers wanorde, eerverlies en een slechte reputatie tot gevolg. In beide gevallen was het mogelijk dat een man slachtoffer werd van publieke spot en afkeuring door middel van charivari. Dit waren volksgerichten waarbij de gemeenschap ging ingrijpen door hun afkeuring te tonen. Het was een vorm van rituele bestraffing en vond meestal plaats in de plattelandssamenleving. Zowel in de Nederlanden, Engeland, Duitsland en Frankrijk kwam dit fenomeen voor. Wanneer er tegen bepaalde heersende normen werd ingegaan, greep de gemeenschap rondom in. Het had tot doel de normale gang van zaken te beschermen en de patriarchale orde in stand te houden. Tenslotte onderzochten we de karakteristieken van huiselijk geweld binnen het huwelijk in de 18de eeuw. Onze focus lag daarbij op de 12 echtscheidingsprocessen aangevraagd door vrouwen aan de Gentse officialiteit uit de inventaris van Carnier. Aan de hand van de getuigenissen uit de procesdossiers, vonden we verschillende vormen van huiselijk geweld terug. In 8 zaken was er sprake van fysiek geweld, in 9 zaken van verbaal en/of mentaal geweld. We constateerden dat deze twee categorieën vaak hand in hand gingen. Uit de Gentse procesdossiers konden we een aantal oorzaken voor het huiselijk geweld afleiden. Discussies over geld en huishoudelijke taken, overspel en dronkenschap waren mogelijke aanleidingen die tot geweld konden escaleren. We merkten op dat in een aantal zaken er geen echte reden was voor het geweld. Dit kan mogelijks gekoppeld worden aan het autoritaire karakter van de man die zich voortdurend wilde bewijzen. Het geweld werd toegestaan, maar er was wel een grens van het toelaatbare. Het bleek echter moeilijk om deze grens
91
aan te duiden, aangezien de wettelijke bepalingen hieromtrent niet duidelijk waren. Het tuchtigingsrecht stelde een man in staat zijn vrouw –en andere leden van zijn huishouden- te corrigeren indien nodig. Aangezien de grenzen nergens exact bepaald waren, leidde dit tot verwarring aangaande de toegestane macht van de echtgenoot. We gingen in de Gentse procesdossiers na wanneer omstanders vonden dat het geweld te ver ging en bijgevolg ingrepen. De constatering was dat het huiselijk geweld de grenzen van het toelaatbare te buiten trad wanneer er bloed en mogelijk dodelijke wapens aan te pas kwamen en/of wanneer de vrouw geen reden had gegeven om zwaar gestraft te worden door haar echtgenoot. Vervolgens onderzochten we waar een vrouwelijk slachtoffer van huiselijk geweld hulp kon vinden. In eerste instantie hoopte het slachtoffer op hulp uit de directe omgeving. Indien deze vrouwen de kans hadden, vluchtten ze vaak naar de buren toe wanneer het geweld escaleerde of riepen ze om hulp. Meiden en knechten, kinderen en buren waren door hun nabijheid mogelijke hulpverleners tijdens het conflict. Uit de Gentse procesdossiers bleek dat buren en dienstpersoneel een zeer belangrijke groep vormde waarbij de slachtoffers om hulp kwamen vragen. Dikwijls waren ze rechtstreeks getuige van het huiselijk geweld en kwamen ze tussenbeide of gingen ze elders hulp zoeken. Dit kan gekoppeld worden aan het feit dat buren en dienstpersoneel de twee grootste categorieën vormden van getuigen in de proceszaken. Familie en leden van de kerk konden ook hulp bieden, maar op een andere manier. Zij woonden meestal verder weg van het koppel waardoor onmiddellijke hulp tijdens het conflict niet mogelijk was. Door op te treden als tussenpersoon bij een poging tot verzoening, de echtgenoot aan te manen zijn gedrag aan te passen of een opvangplaats te bieden voor het slachtoffer boden zij hulp op andere manieren. Wanneer bemiddeling niet baatte en het geweld bleef duren, kon een vrouw haar toevlucht zoeken bij het gerecht door een scheiding van tafel en bed aan te vragen. Inzake de hulpverlening gingen we dieper in op de hulp van buren. Wanneer het geweld buitensporig werd, intervenieerden ze, boden ze een schuilplaats voor het slachtoffer of lichtten ze de officiële instanties erover in. Aldus kon deze hulp zowel van directe als indirecte aard zijn. We stelden vast dat de mishandeling niet stiekem gebeurde. Meer nog, vrouwen deden geen moeite om het geweld te verbergen en maakten zo optimaal gebruik van deze burenhulp om zichzelf te beschermen. Vrouwen vertelden vrijuit over hun probleem met buren, zodat deze erop ingesteld waren om signalen rondom hen op te vangen en hulp te bieden wanneer nodig. We concludeerden dat deze vrouwen bijgevolg niet geïsoleerd waren. In de getuigenissen van de Gentse procesdossiers namen we het fenomeen van gendersolidariteit waar. Hiermee wordt bedoeld dat een vrouwelijk slachtoffer sneller hulp kreeg van een buurvrouw dan van een buurman. Antwoorden op de vraag tot hulp waren dus gendergebonden. Tevens uitten deze genderverschillen zich in de tolerantiegrens. Concreet betekent dit dat voor een vrouw de grens van het toelaatbare sneller overschreden werd dan voor een man wanneer ze geconfronteerd werden met huiselijk geweld. Bijgevolg grepen vrouwen vlugger in dan 92
mannen, die pas tussenbeide kwamen wanneer de situatie echt uit de hand dreigde te lopen en het leven van het vrouwelijke slachtoffer bedreigd werd. De hulpverlening aan mishandelde vrouwen werd dus sterk beïnvloed door genderempathie. We kunnen besluiten dat vrouwen die gebukt gingen onder geweld van hun echtgenoot in de 18de eeuw hun kansen niet onbenut lieten. Ondanks het feit dat ze het slachtoffer waren van mishandeling en/of slechte behandeling, wendden ze verschillende middelen aan om zichzelf veilig te stellen. We hebben gezien dat ze hulp vroegen aan buren, dienstpersoneel, familie en derden om direct in te grijpen of om te bemiddelen. Baatte dit niet, dan stapten vrouwen naar de rechtbank. Ze waren dus zeker geen willoos slachtoffer, als grootste initiatiefneemster maakten ze gebruik van het gerecht om aan te tonen dat ze het niet zomaar accepteerden. Aangezien vrouwen evenveel slaagkans hadden dan mannen op een goedgekeurde scheiding van tafel en bed, slaagden ze daar geregeld in. Tot slot van deze scriptie geven we nog een beeld van de hedendaagse situatie inzake echtscheiding en huiselijk geweld in België en Vlaanderen mee, om waar mogelijk de gelijkenissen en/of verschillen met de situatie in de 18de eeuw weer te geven271. Informatie omtrent echtscheiding achterhaalden we via het onderzoeksproject ‘Scheiding in Vlaanderen’ (SiV)272. Relatiestabiliteit, relatiekwaliteit en relatieontbinding vormen thans het onderwerp van het project waarbij wordt nagegaan hoe relaties tussen mannen en vrouwen ontstaan, hoe ze mogelijks fout lopen en wat de gevolgen daarvan zijn. Hiertoe werden ruim 13 000 Vlamingen ondervraagt, zowel (ex-)partners als hun ouders en kinderen273. Uit het cijfermateriaal blijkt dat in 2009 32 606 huwelijken werden ontbonden in België, waarvan 14 991 in Vlaanderen274. België behoort daarbij tot de Europese ‘top’: nergens worden zo weinig huwelijken en zo veel echtscheidingen afgesloten. Net zoals in de 18de eeuw, vragen vrouwen vandaag het vaakst de scheiding aan. Een andere conclusie van het SiV luidt dat het inkomen van 271
We pogen indien mogelijk te vergelijken, maar hier moet de opmerking gemaakt worden dat het ander bronnenmateriaal betreft, afkomstig uit een grotere regio. 272 Het betreft een multidisciplinair onderzoek tussen de Studiedienst van de Vlaamse Regering en de vier grote Vlaamse universiteiten: Universiteit Gent, Universiteit Antwerpen, K.U.Leuven en Vrije Universiteit Brussel, opgericht in 2007. De doelstelling van dit project was het fenomeen echtscheiding te onderzoeken in Vlaanderen en aldus de levenskwaliteit en dienstverlening te opwaarderen voor de personen die hierbij betrokken waren. Recent veranderde de naam van het project in ‘Relaties in Vlaanderen’ (RiV). In dit opzicht kon men verder kijken dan echtscheiding alleen. 273 Bron: SiV, in: , geraadpleegd op 10.05.2011. Halverwege 2011 worden alle resultaten gepubliceerd in het boek ‘Scheiding in Vlaanderen’, waardoor vele nieuwe inzichten bekend zullen zijn. In het najaar van 2010 is het RiV met een tweede dataverzameling gestart, waarbij hun aandacht uitgaat naar ongehuwd samenwonen. Dit is vandaag de dag immers een courante leefvorm. Hun opzet is de gelijkenissen en verschillen te achterhalen tussen recent gehuwde en ongehuwd samenwonende koppels. 274 Bron: NIS, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie - Thematische Directie Samenleving, in: , geraadpleegd op 11.05.2011.
93
gescheiden vrouwen lager ligt dan tijdens hun huwelijk. Het inkomen van mannen zou daarentegen juist toenemen275. Aangezien vrouwen de meeste aanvragen doen, schrikt de financiële situatie hen niet af. Dit merkten we ook op in de 18de eeuw: vrouwen waren misschien onzeker over hun toekomst na een scheiding, maar dit belette hen niet om naar de rechtbank te stappen. In 2007 werd de echtscheidingswet aangepast met als doel de gerechtelijke procedure te verkorten en vechtscheidingen te vermijden. Uit de analyse van het SiV bleek echter dat scheidingen nog steeds lang duren (gemiddeld 1,5 jaar) en conflicten niet verminderd zijn, aangezien er nu meer onderhandeld moet worden (over onder andere de kinderen en het huis) buiten de rechtbank276. Op basis van onze bronnen, meer bepaald de processtukken uit de inventaris van Carnier, konden we afleiden dat de gemiddelde duur van het proces 5 maanden bedroeg. Vandaag doet men er dus langer over om een echtscheiding af te ronden dan in de 18de eeuw. Uit onze analyse bleek dat de gemiddelde huwelijksduur 8,9 jaar bedroeg. Vandaag de dag wordt er vaker gescheiden dan in de 18de eeuw, maar de huwelijksduur is niet zo verschillend. Uit cijfermateriaal van een studie uit 2006 bleek dat de meeste scheidingen voorkomen na 5 à 10 jaar huwelijk277. Net als echtscheiding, vormt huiselijk geweld het onderwerp van een aantal hedendaagse wetenschappelijke studies. Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM) liet recent een onderzoek uitvoeren naar gendergerelateerd psychologisch, fysiek en seksueel geweld in België278. Het onderdeel over partnergeweld bevat enkele interessante bevindingen, waarmee we een aantal gelijkenissen en verschillen ontdekten met betrekking tot deze scriptie279. Zo blijkt dat zowel vrouwen (14,9%) als mannen (10,5%) het slachtoffer zijn van partnergeweld, maar dat vrouwen vaker geconfronteerd worden met ernstig tot zeer ernstig geweld dan mannen280. Uit onze analyse bleek dat 95% van de vrouwen en 46% van de mannen de scheiding van tafel en bed aanvroeg met mishandeling en/of slechte behandeling als motief (van alle vrouwen en mannen met 275
Bron: SiV, in: , geraadpleegd op 10.05.2011. Bron: SiV, in: , geraadpleegd op 10.05.2011. 277 M. Corijn, Toenemend aantal echtscheidingen: Naar een veralgemening of eigen aan bepaalde groepen?, 2006, in: , geraadpleegd op 17.05.2011. 278 J. Pieters, P. Italiano, A. Offermans en S. Hellemans, Ervaringen van vrouwen en mannen met psychologisch, fysiek en seksueel geweld, Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen, Brussel, 2010, 238 p. Het project ging van start in 2008 en was een samenwerking tussen de Universiteit Gent en de Universiteit Luik. Doel was de problematiek rond partnergeweld beter in kaart te brengen, aangezien het door onderrapportering moeilijk is een totaalbeeld te verkrijgen. Ze voerden een steekproef uit waarbij ruim 2000 Belgen tussen 18 en 75 jaar oud een enquête hebben ingevuld. De vragenlijst had als doel te peilen naar de verschillende vormen van geweld die deze mannen en vrouwen reeds ervaren hadden in hun leven. 279 Opmerking: het betreft verschillend bronnenmateriaal uit een grotere regio. Wij maakten onze conclusies op basis van echtscheidingsprocessen. De gegevens zijn afkomstig van koppels die de stap tot een echtscheiding reeds gezet hadden. We weten niet of dat ook het geval is voor de studie van het IGVM. In de mate van het mogelijk pogen we aldus te vergelijken. 280 J. Pieters, ea, Ervaringen van vrouwen en mannen, pg. 91. 276
94
een gekend motief). Op basis hiervan kunnen we concluderen dat er vandaag de dag minder vrouwelijke en mannelijke slachtoffers zijn van partnergeweld dan in de 18de eeuw281. Hoewel de verhoudingen tussen man en vrouw in het heden veel dichter bij elkaar liggen, zijn er nog steeds meer vrouwen dan mannen slachtoffer. Psychologisch geweld (10,7%) komt vaker voor dan fysiek (1,3%) en seksueel (4%) geweld volgens het IGVM. Hiervan zijn vrouwen vaker het slachtoffer dan mannen282. Hier merken we een verschil op met de 18de eeuw: daar was het aandeel van mishandeling (fysiek geweld) groter dan psychologisch geweld (slechte behandeling). Voor zowel vrouwen als mannen bedraagt de duur van het geweld tegenwoordig gemiddeld minder dan 1 jaar283. Voor de 18de-eeuwse situatie waren we door gebrek aan specifieke informatie omtrent de duur van het huiselijk geweld niet in staat te bepalen hoelang het geweld ongeveer duurde. De mishandelde vrouwen waren gemiddeld 9,3 jaar gehuwd alvorens ze naar de rechtbank trokken. Het wijst er alleszins op dat het geweld vandaag van kortere duur is dan in de 18de eeuw. Het IGVM onderzocht eveneens hoe mannen en vrouwen rapporteerden over het geweld en aan wie. Hun constatering was dat vrouwen (64,8%) vaker over het geweld praten met derden dan mannen (39,2%)284. In 54,3 % van de gevallen worden de problemen besproken binnen de informele sfeer (familie, vrienden, buren, collega’s), zowel door mannen als vrouwen. In mindere mate (15,9%) zoekt men hulp in de medische en psychosociale sfeer (artsen, psychologen, hulpdiensten). Slechts 6,2% van de vrouwelijke en mannelijke slachtoffers zoekt toevlucht binnen de juridische sfeer (advocaten, politie)285. Het is moeilijk dit te vergelijken met onze bronnen, de echtscheidingsprocessen. Wat wel opviel uit onze analyse, is dat de buren, dienstpersoneel en vrienden de grootste groep getuigen vormden, met andere woorden mensen uit de informele sfeer. Het lijkt erop dat zowel in de 18de eeuw als nu de informele sfeer het populairst is om op terug te vallen. Het taboe rond partnergeweld binnen een relatie blijft enigszins aanwezig in onze huidige maatschappij, in tegenstelling tot de 18de eeuw waar vrouwen expliciet met het geweld naar buiten kwamen. Zoals blijkt uit de hedendaagse situatie, zijn echtscheiding en huiselijk geweld twee veelbesproken en onderzochte maatschappelijke onderwerpen. Het doel daarbij is in eerste instantie mensen die ermee geconfronteerd worden beter te kunnen helpen. Deze wetenschappelijke studies kunnen echter ook zeer nuttig zijn voor historisch onderzoek. In de nabije toekomst zal het SiV zijn resultaten publiceren, waardoor een uitgebreide comparatieve analyse met de historische situatie mogelijk wordt. Naar de toekomst toe zou het aangewezen zijn de onderzoeksresultaten van de hedendaagse
281
Hierbij moet wel het concept van ‘dark number’ in acht genomen worden. J. Pieters, ea, Ervaringen van vrouwen en mannen, pg. 76-77. 283 J. Pieters, ea, Ervaringen van vrouwen en mannen, pg. 79. 284 J. Pieters, ea, Ervaringen van vrouwen en mannen, pg. 91-92. 285 J. Pieters, ea, Ervaringen van vrouwen en mannen, pg. 92-93. 282
95
studies naar echtscheiding en huiselijk geweld in België en/of Vlaanderen te vergelijken met de verschillende historische analyses die reeds gemaakt zijn of nog gemaakt zullen worden. Dit kan verder opengetrokken worden naar bijvoorbeeld Europa, waarbij men de situatie kan vergelijken tussen de verschillende landen. Op deze manier kan een beeld geschetst worden van de twee fenomenen over de landsgrenzen en door de eeuwen heen.
96
Bijlagen I. Inventaris Jozef De Brouwer II. Inventaris Marc Carnier III. Processtukken uit de Gentse officialiteit
97
I.
Inventaris Jozef De Brouwer Echtscheidingsprocessen Antwerpen 1700-1793
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Vrouw Catharina-Isabella Geeraerts Catharina Hasaelt Anna-Maria Dresseler Marie van Breusegem Anna de Beuser Catharina Zeebroeck Adriana Valentijn Christiane van den Steen Maria-Catharina van Hooff Maria de Clerck Elisabeth Verbeeck Anna Leys Maria Francios Anna-Maria van de Wijer Magdalena Staes Andresina Andriessens Maria Vekens Margareta van Herck Margareta Ruts Catharina Godefroy Joanna-Maria Dirckx Anna Janssens
Man Joannes-Josephus de Bruyn Carolus van de Vorst Alexander de Pauw Hendricus-Theodorus Willebricx Petrus de Clerck Ferdinandus van den Wiele Joannes Govaerts Joannes Coeymans Joannes Janssens Desis Laurentius Lauwereyns Jacobus de Moor Laurentius Lenoir Franciscus de Visschere Christiaan Steens Lambertus Staes Joannes Verdonck Salomon van Es Henricus Serstevens Anthonius Wijns Adrianus Cop Christiaen Ruts
Jaar Reden 1700 Overspel + mishandeling 1700 1701 1701 1704 1704 1704 1705 1705 1707 1708 1709 1709 1711 1711 1712 1713 1715 1715 1716 1714 Mishandeling 1720
Aanvrager Opmerking V
M kinderen bijhouden Alimentatie aan V betalen
98
Elisabeth Faes Catharina van Papenhoven Joanna Jansens Clara-Maria Omeijn Maria Smits Joanna Walborgh Elisabeth Lodewijcx Maria Jacobs Joanna-Francisca de Bie Isabella van der Linden Catharina Philips Maria Helders Gasparine Swinnen Isabella Gobbaerts Philippine Cocx Isabella van der Cruyssen Joanna-Catharina van Weerde Gertrudis de Meyer Cornelia Verschragen Maria Verelst Clara Battist Catharina Smits Petronella van Oolen Anna de Groof Maria-Catharina-Theresia 47 Weynants 48 Francisca de Ketelaer 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46
Jacobus de Ceuster Jacobus Hantsetter Henricus Struys Jacobus van Ophoven Petrus de Maré Albertus van Vijtrecht Adrianus de Rover Joannes Coenraets Cornelius Bogaerts Petrus Vaeyndries Joannes Overlaet Joseph Cluijsenaers Henricus Cornelissen Petrus Thomas Petrus Borremans Gabriel Martin Baron van Weerde Joannes-Cornelius Pauwel Balthasar van den Berghe Hieronymus Janssens Martinus Geeraerts Richard Beaufils Augustinus Moons Henricus Domine
1721 1721 1722 1723 1724 1724 1724 1725 1726 1728 1729 1730 1732 1733 1733 1733 1734 1735 1735 1739 1740 1741 Drankzucht van vrouw 1745 Bedreigen 1745
Antonius Wauters Jacobus Mol
1747 1748 Drankzucht van vrouw
Verzoening onmogelijk
M V
M 99
49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63
Joanna-Elisabeth Maes Maria-Anna-Theresia Meus Maria Pittoor Joanna Nellemans Maria-Theresia-Werremans Catharina Clymans Maria Kerckhoffs Maria-Theresia Wouters Barbara Barret Anna-Catharina van Hesen Maria van Lerins Joanna Schellinckx Maria Persoons Paschine de Cort Maria Joannes
64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74
Maria-Dyonisa Bernardii Josina Willems Maria-Sophia Vilain Catharina van Son Anna-Elisabeth de Somer Maria-Agnes Langenbergh Maria Kerstens Petronella Perremans Isabella Crisens Petronella Camberer Joanna-Catharina Cabbaij
Joannes Rens Ernest Wipperman Petrus-Georgius Lenaerts Jacobus Delcourt Joannes-Franciscus Gobbaerts Cornelius Brubelet Gulielmus-Godefridus Saeijes Henricus Geens Joannes Michot Nicolaus de Backer Dominicus-Gummarus Dobbelaer Henricus Janssens Joannes-Jacobus de Cock Willem Lambreghts Fredericus Florentine Ludovicus-Josephus Nanes dit Flerry Melchior van der Stucken Carolus de Proli Cornelius de Jonghe Michiel Berckx Hieronimus-Josephus della Faille ? Jacobus Pinceel Joannes-Baptist Smits Henricus de Reus Joannes-Franciscus de la Tombe
1749 1749 1750 Mishandeling 1750 1751 1751 1751 1752 1756 1759 Mishandeling + drank 1763 1764 1766 1767 Mishandeling + drank 1768 1775 1782 1785 1748 1714 1715 1735 1740 1741 1741 1742
Overspel Slechte behandeling Mishandeling Drankprobleem Voortdurende ruzie Mishandeling
V
M blijvend geld betalen aan V
V
V
V V V V V V V V
31 jaar gehuwd
12 jaar gehuwd
100
75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100
Anna-Isabella Matthijsens Maria-Catharina Berchmans Isabella van Son Francisca Geniston Maria-Catharina van de Weeën Maria-Diphna Becky Barbara van Hauten Theresia Speeckaert Maria-Josepha du Bois Catharina Stallaerts Catharina de Borgie Maria-Theresia Bundoi Joanna-Maria Matthijs Margareta Karis Elisabeth van Kerckhoven
Ignatius Verheijden Antonius Spruijt Gaspar van den Heyninck Antonius Jans Philippus van Dijck Gaspar Seghers Egidius Blommaert Jacobus Maillard Joannes Sterckx Jan-Baptist Wouters Lambertus Francis Gulielmus Salomon Joannes van den Dries Carolus van Boxel Jacobus Bust
1743 1743 1743 1744 1744 1746 1747 1747 1748 1749 1750 1750 1751 1751 1752
Mishandeling
Petronella Hendrickx Maria Keerbergen Joanna-Maria van Genechten Elisabeth Willems Anna Stammers Catharina Staes Theresia Bartholomeus Maria-Joanna Pioen Maria-Catharina Wouters Petronella van den Berghe Maria-Anna van Gans
Theodorus van Lier Norbert Huybrechts Franciscus van Lanckeren Jacobus van den Brandt Jan-Baptist Provijns Petrus van Kerckhoven Egidius Janssens Martinus Lambert Henricus-Bernardus van Drisch Joannes de Vadder Cornelis Dielen
1754 1754 1755 1755 1755 1756 1765 1757 1758 1758 1760
Mishandeling, bedreigen
Mishandeling + drank Slechte behandeling
Mishandeling
V V V V V V V
3 jaar gehuwd
24 jaar gehuwd Mishandeling Mishandeling, overspel Drankprobleem Slechte behandeling Bedreigen
Schelden Overspel, drankprobleem Slechte behandeling Mishandeling, verwijten Onenigheid Drankprobleem Slechte behandeling Mishandeling + drank +
V V V M V V M V V V V V V V V V V V
V gevlucht met kinderen, 8 jaar gehuwd
6 jaar gehuwd
3 jaar gehuwd M = licentiaat in medicijnen
101
verwijten 101 Anna-Theresia Oeijen 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124
Anna Buyens Petronella Daelemans Adriana-Maria Clercx Maria de Naijer Anna-Theresia Couteau Maria-Catharina van Duwert Petronella van Overbeke Magdalena Sicotti Theresia-Jacoba Steijt Catharina Stuers
Gulielmus Buschots
Antonius van Strepen Gulielmus Masseau Joannes van Eeckhoven Franciscus-Ludovicus de Maeijer Franciscus van Lier Cornelis van de Sanden Ludovicus de la Haye Joannes-Franciscus Hendrickx Philippus-Jacobus Rosaer Joannes Mottin Franciscus-Bernardus van Angelina van de Wijngaert Schingen Maria Coppenhol Thomas Frederickx Elisabeth van Uffelen Arnoldus van de Voort Maria-Anna Gellaerts Jacobus Dekens Maria Predar Joannes-Baptist Cobbens Maria-Theresia Mertens Joannes Cuypers Cornelia-Carolina Janssens Joannes-Antonius Elen Joanna Wuyts Joannes Imbrechts Isabella Franckin Ignatius Roelants Maria-Catharina Aerts Gaspar Diricx Maria Boudon Petrus Rooms Isabella-Theresia van Waterschoot Petrus-Josephus Lambrechts Julia-Josephina le Vray François-Jean Antheunis
1760 Mishandeling
V
1760 1761 1763 1763 1763 1764 1765 1765 1766 1767
V V V M V M V V V V
1768 1769 1769 1769 1769 1770 1770 1771 1773 1773 1778 1782 1789
Mishandeling + drank Mishandeling + verwijten Schelden Mishandeling Mishandeling Slechte behandeling Mishandeling Mishandeling, drank Mishandeling + bedreigen Slechte behandeling Geldprobleem Verwijten + drankprobleem Bedreigen Mishandeling Mishandeling + verwijten Mishandeling + verwijten Slechte behandeling Drankprobleem
V V M V V V V V V V V V V
6 maanden gehuwd, V 2e huwelijk 11 jaar gehuwd 10 jaar gehuwd 11 jaar gehuwd
5 jaar gehuwd, V is gevlucht 1,5 jaar gehuwd M verbrast haar geld 26 jaar gehuwd 1 jaar gehuwd 7 maanden gehuwd 11 jaar gehuwd 7 jaar gehuwd 15 jaar gehuwd 3 jaar gehuwd 9,5 jaar gehuwd
102
125 Theresia Verdonck 126 Anna-Maria Massart
Judocus Staes Joseph van der Veken
1790 Mishandeling 1793 Drankprobleem, ruzies
M V
1 jaar gehuwd 5 jaar gehuwd
Echtscheidingsprocessen Gent 1700-1793
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Vrouw ? Isabella-Clara van Poucke Maria-Magdalena Wiesnedrin Catharina Joos Joanna van Laere Adriana Geevens Isabella Wijten Judoca Matthijs Judoca van Rijsselberghe Maria Dierloos Amelberga van Mieghem Catharina Planleyt Joanna-Christina van Damme Maria-Philippina Lewerijn Joanna de Leyde Maria-Bernarda van de Wiele Catharina de Keteleere Anna-Maria de Blaere Clara de Buck Ida-Catharina van Marsenil
Man Joannes-Baptist Everaert Adriaen van Hoorenbeke Jan-Martijn de Courtewille Livinus van de Velde Jacobus de Smet Joannes Launoy Judocus Lernnijns Petrus Craweel Petrus Scheerne Joannes Temmerman Marcus Bourgillion Martinus Govaerts Carolus-Ignatius Jacque Petrus van Santen Petrus Gamé Joannes Pietermans Henricus-Franciscus Colé Gulielmus Lafonteyne Antonius van de Walle Melchior-Jacobus Masure
Jaar Reden 1707 1709 1717 1718 1728 1728 1729 1730 1731 1729 1733 1734 1740 Drankprobleem 1741 1745 1746 1748 1748 1752 1757
Aangevraagd door V
Opmerking M in beroep M alimentatie betalen
V V V V V
M
M proceskosten M proceskosten M proceskosten
M= chirurgijn
M V
V M
V had man verlaten M proceskosten V proceskosten
103
21 22 23 24 25 26 27 28
Maria-Anna de Cock Joanna de Clippele Theresia Raevens Maria-Anna-Rosa van Sinay Maria-Anna Schelstraeten Maria-Francisca van Lerberghe Isabella-Livina Bonne Isabella Matton
29 30 31 32 33 34 35 36 37
Maria-Jacoba Corbeau Anna-Maria Surmont Theresia Ferdinandt Maria-Elisabeth Couroux Barbara-Theresia de Keijser Adriana-Joanna van Calendries Anna Wuytack Catharina de Boesere Maria Mols Jacoba-Josepha van de Kerckhove Joannes-Catharina Beernaerts Maria-Anna Buens Isabella Hoijs Anna-Maria Coene Joanna-Maria Bauwens Livina Braet Suzanna van Parijs
38 39 40 41 42 43 44 45
Josephus Colle Petrus-Antonius Bereest Lucas-Petrus Rembeaux Jacobus Musschebrouck Jacobus van Ooteghem Petrus-Livinus de Coninck Arnoldus van Steenkiste Franciscus-Antonius Danneels Josephus-Joannes-Baptist Walwijn Joannes van Bree Petrus Verbeke Petrus Tereleven Franciscus-Bernardus Beillieul Joannes de Boeck Theodorus Cappaert Georgius Pontise Joannes-Cornelius de Suijs
1759 1760 1762 1762 Mishandeling 1762 1777 1728 Geldproblemen 1728
V V V V V V M
M proceskosten M proceskosten M proceskosten M proceskosten
1745 1754 1759 1762 1762 Mishandeling + overspel 1722 1722 1723 1725 Mishandeling + overspel
V M+V V V V M V M V
M= advocaat Raad van Vlaanderen
Alexander de Dobbel Nicolaus de Wulf Judocus -Matheus de Bois Petrus Crowie Ignatius de Cocq Jacobus-Franciscus van Molle Petrus-Joannes Vogels Judocus Leenaerts
1738 1729 1733 1734 1735 1738 1748 1750
V V V V V M M V
V proceskosten
Sleept aan tot 1731
Sleept aan tot 1743, V proceskosten M= procurator Raad van Vlaanderen
104
46 Maria-Judoca du Wijn 47 Ferdinanda van den Bulcke 48 Josepha-Coleta Ramont
Emmanuel de Kimpe Jacobus Vervaet Gulielmus Goethals
1753 V 1779 Mishandeling + overspel V 1780 V
Echtscheidingsprocessen Mechelen 1700-1793
1 2 3 4 5 6
Vrouw Anna Verstraeten Johanna van der Gucht ? Maria de Puijn Clara Riecquaert Anna-Catharina de Munck
Man Jacobus Ariens Judocus Peeters X Frankin Jacobus Fredericx Petrus de Vleeschouwer Joannes-Carolus Rijckaert
Jaar 1707 1782 1700 1701 1707 1779
Reden Mishandeling Mishandeling Overspel
Aanvrager Opmerking V slechts 1 maand gehuwd V V zelf schuldig bevonden, in 1793 nogmaals proces op vraag van M V V V M
105
Echtscheidingsprocessen Brussel 1700-1793 Vrouw Man 1 Marie-Madeleine Clerin Daniel-Louis de Fraije 2 Jeanne-Agnes Clement
Jaar Reden Aanvrager Opmerking 1712 V M in beroep, M= griffier Mishandeling + 1737 drankprobleem V M in beroep, M= wijnhandelaar
3
1733
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Jacques Alexandre Petrus-Bonaventura Maria-Alexis Giraux Staes Bartholomeus-Josephus Joanna-Maria Wouters Jaerens Anna-FranciscaHenricus van Josepha Sijmons Moockenborch Maria-Josepha de Lambert van der Lannoij Bancken Petronilla Nijs Gulielmus Costermans Nicolaus-Josephus Constance Maskens Tricot Joannes-Nicolaus Elisabeth Timmermans Leutzgen Marie-Louise Joannes le Roy de Stocquaert Grandries Philippus-Josephus de Maria-Albertina Brecx Nis Maria-Francisca Moroy Alexander Joly Maria-Anna-Ludovica, Franciscus-Josephus, gravin De Robiano baron van Heems Anna-Catharina Steijls André Huens
V
Mishandeling + 1754 verwijten V Mishandeling + 1754 verwijten V
20 jaar gehuwd M in beroep M in beroep, M= licentiaat in rechten
1755 1758
V V
M in beroep M in beroep, M= licentiaat in geneeskunde
1756
V
M in beroep
1759
V
1763 Bedreigingen
V
M in beroep, M= advocaat
1769 1772
V V
M in beroep, M alimentatie betalen M in beroep, M alimentatie betalen
1773 1775
M V
V in beroep, in klooster leven, Baron en barones M in beroep, M alimentatie betalen
106
Maria-AngelinaCarolina Jaerens, 15 barones de Heetvelde 16 Margareta Hesse Maria-Theresia17 Josepha Coliche Catharina-Joanna de 18 Hondt 19 Margriet van Turnhout 20 Barbara de Broe Alexandrine-Rosa21 Joanna de Soria 22 Joanna de Potter 23 Maria-Jenne Heymans 24 Françoise le Mire 25 Maria-Joseph Pro 26 Anna-Maria Bogaerts 27 Joanna-Maria Requier 28 Joanna de Smedt Maria-Catharina de 29 Cocq 30 Maria Aubé Maria-Magdalena 31 Leemans
Bartholomeus-Josephus Jaerens 1775
M in beroep, V= barones
Petrus van Belle
V Mishandeling + 1780 dronkenschap V
M in beroep, M proceskosten
1782
In beroep, terug samenleven
Henricus Oris Antonius-Philippus de Moor Jozef-Ignatius Somers Renerus-Servatius de Renette Franciscus-ClaudiusJosephus Esmale Gillis Moyson Michel Travers Martinus de Roos Jan-Baptist Martin Joannes-Petrus de Groote Judocus de Gram Antonius-Carolus Hasta Joannes Coudré Joannes-Josephus de Bruncquet Herman-Joseph Croeseau
1790 Mishandeling 1738
V V
V in beroep
1748
V
In 1750 toegestaan, M = baron
1755 V 1761 M 1706 Geldproblemen V 1759 V Mishandeling + 1761 verwijten V
V in beroep M in beroep
1762 1763 Verwijten 1763 Mishandeling + 1764 overspel
M V V
V moet aan M 200 gulden per jaar betalen
V
V heeft M verlaten, 9 jaar gehuwd
1764
V
V naar gesticht gestuurd
1764
V
11 jaar gehuwd, M= meester kleermaker
M= schilder
107
Catharina-Francisca 32 Flareau Suzanna-Amelie 33 Keteling Joanna-Ludovica van 34 der Stegen Maria-Joanna35 Catharina Piot 36 Maria-Clara Peeters 37 Theresia-Helena Tate Anna-Catharina de 38 Pauw Catharina van der 39 Poorten Jacoba-Francisca 40 Schepers 41 Anna Hals Maria-Cornelia 42 Wijnants 43 Anna-Cornelia Crabbe 44 Jacoba Idiers Isabelle-Catharine 45 Godder Maria-Francisca 46 Masson 47 Joanna Willems 48 Anna-Catharina Stoefs
Joannes-Philippus van Herckenrode
Mishandeling + 1765 geldverkwisting V
V heeft hem verlaten
Laurent Walsche Franciscus-PhilippusHenricus-Gislenus de Ruijsschen Augustinus-FranciscusPetrus van Santen Joannes de Vis Andreas-Gulielmus Rijnackx
1767 Overspel
V
6 jaar gehuwd
1769 Mishandeling
V
M= graaf
1769 Overspel 1769
M V
V proceskosten
1770
V
Judocus van Humbeke
1772 Verwijten Voortdurende 1771 ruzie
M
Philippus van Rinsvelt Mauritius-Franciscus de Four 1772 Thomas Dujon 1773 Mishandeling
V
1 jaar gehuwd,Sleept aan tot 1774
V V
Sleept aan tot 1774 M= meester vergulder
Gulielmus Theys Joannes-Franciscus van der Brugghen Petrus de Vadder
1774 Overspel
V
1774 Dronkenschap 1774
M V
19 jaar gehuwd
Jacques-Joseph Pallion
1775 Mishandeling
V
M= meester perruquier
Franciscus Hermans Gulielmus Stuckens Joseph Joli
1775 1775 1776
V V V
M 17 jaar jonger 108
49 Maria-Joseph Diselijn Maria-Josepha van 50 Hulst Anna-Theresia van 51 Steenwinkcel 52 Barbara Wolf Joanna-Catharina 53 Michiels 54 Barbara van den Plas
Judocus Walkiers
1776
V
Gabriel van Wesel
1777 Mishandeling
V
Mishandeling ook door kinderen van M
Ferdinandus Pasteels Carolus Ots
1778 1778
V M
Sleept aan tot 1780
Egidius van Rosselaer Petrus van Doren
1779 1779
V V
55 Maria-Anna Peuters
Jan-Francis Sweerts Albert-Louis Aijmart le Fournier
Mishandeling + 1780 bedreigen V Voortdurende 1780 ruzie M
56 Isabelle-Claire Cogels Maria-Catharina van 57 den Eijnde 58 Philippine de Wees 59 60 61 62
Andreas Robberechts Jo-Baptist Jacquemijns Jan-Baptist op de Petronilla t'Servrancx Weerdt Mathias-Joannes Joanna-Maria Speltincx Winghe Anna-Maria Steenwerckx N. Bulinckx Barbara van Relegem Franciscus van der Elst
63 Joanna Mertens Maria-Catharina van 64 den Hende Maria-Anna 65 Mosselman 66 Christina van Sweevelt
Egidius van der Borght Dominique Weiland Henricus-Laurentius du Pré Franciscus Meueleman
1780 Overspel 1780
V V
1780 Mishandeling
V
1781 Dronkenschap
V
1783 1784
V V
Slechte 1787 behandeling M Mishandeling + 1787 verwijten V 1790 1791
Sleept aan tot 1790, 10 jaar gehuwd Graaf en gravin M = portier
Beide weduwnaar/weduwe
V V 109
Coleta-Maria-Josepha 67 de Ghellinck
Joannes-CarolusPhilippus baron Kreijnck de Lanckwater 1791
68 Anna Inckx
75
Gulielmus van den Poel Franciscus-Josephus de Josepha Hamot Glimes Anna-Maria de Doncker Joannes Madeleens Gulielmus van Petronilla Ots Campenhout Maria-Anna-Francisca Benoit Balthazar Binoodt Catharina Marien N. Danté Maria de Vriendt Rumoldus Vercluijsen Maria-Elisabeth Medard Franciscus van Heghe
76 77 78 79 80 81
Joanna-Maria Borlo Elisabeth van Ossel Elisabeth Meerdt Maria-Theresia Gallian Rosalie Malfait Anna Brems
69 70 71 72 73 74
Andreas van Himpe Adrianus Derlincx Gerardus Borghmans Laurentius Wahlen Julien Pariset Judocus Lombaerts
M Mishandeling + 1791 bedreigen V Mishandeling + 1791 verwijten V 1791 V
9 jaar gehuwd M= paardenkoopman
1791 Mishandeling
V
2 jaar gehuwd
1791 Mishandeling 1792 Mishandeling 1792 Mishandeling
V V V
M= schipper M= chirurgijn
1792
V
1793 1793 1793 1793 1793 1793
Mishandeling + bedreigen V Mishandeling V M Overspel V V Mishandeling V
3e huwelijk voor V, 15 jaar gehuwd 7 jaar gehuwd 11 jaar gehuwd 6 jaar gehuwd
110
II.
Inventaris Marc Carnier
Echtscheidingen aan de Gentse officialiteit 1700-1793
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inventarisnr. 272 - K 9496 280 - K 9418 282 - K 9452 284 - K 19174 289 - K 9437 153 - K 9440 298 - R 1003/6 305 - K 19193 306 - R 1003/7 311 - 1003/1 313 - R 1003/5 317 - R 1003/23 319 - R 1003/25
14 323 - K 9464 15 324 - K 9469
Vrouw Maria Magdalena Wiesnedrin Isabella Livina Bonne Maria Mols Maria Anne Buens Joanna Christina van Damme Maria Anna de Cock Maria Anna van Simay Catharina Michiels Maria Josepha Ilbrant Barbara De Keyser Petronella Lamme
Man Joannes Martinus de Courtewille Arnoldus van Steenkiste Joannes Cornelius de Suys Judocus Mattheus du Bois Carolus Ignatius Jocqué Josephus Collee Jacobus Muisschebroeck Carolus van Hoolant Joannes Baptista du Bois Franciscus Bernardinus Baillieul Judocus van Hoorebeke
Datum 1717-18 1728-30 1730-32 1733-34 1739-40 1759 1761 1764 1764 1768 1769
Reden(en) ? Geldproblemen Mishandeling + overspel ? Dronkenschap + slechte behandeling ? Mishandeling Mishandeling Mishandeling Mishandeling + overspel Mishandeling door man en zijn broer
Joanna Monnaerts
Petrus Vermeiren
1774
Mishandeling
1774 17791780 1781
Slechte behandeling
Barbara Ferdinanda vander Donckt Joannes Josephus Holderbeke Ferdinanda vanden Bulcke Maria Josepha Coleta Ramont
Jacobus Vervaet Guillielmus Goethals
Mishandeling + dronkenschap ?
Opmerkingen Scheiding toegestaan Scheiding niet toegestaan Scheiding in onderzoek Scheiding in onderzoek Scheiding toegestaan Scheiding toegestaan Scheiding toegestaan
Scheiding niet toegestaan
Scheiding in onderzoek Scheiding in onderzoek
Aangevraagd door man
111
III.
Processtukken uit de Gentse officialiteit
Processtuk 1 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 272: K 9496 Datum: 1 oktober 1717/ 8 augustus 1717/ 27 oktober 1717 Plaats: Gent Ondertekend door : Pieter de Caesemaecker (Promotor) Partijen: Eiser: Joannes Martinus de Courtewille, heer van Wannegem-Lede en St. Denijs Verweerder: Maria Magdalena Wiesnedrin Echtscheiding aangevraagd door: Joannes Martinus de Courtewille, heer van Wannegem-Lede Status echtscheiding: Goedgekeurd Woonplaats: / Beroep: / Getuigen: / Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: De echtscheiding wordt aangevraagd door Joannes Martinus de Courtewille, hoewel ze er beide mee akkoord gaan. Ze hebben samen bemerkt dat hun ‘siele’ niet meer in ‘saeiligheid’ overeen komen. Ze worden door de officiaal dus ‘ghesapereert van bedde ende ook te separen van goeds’. Hier hangen echter wel enkele voorwaarden aan vast voor de aanvrager. Joannes Martinus moet instaan voor alle kosten en schulden die er waren in het huwelijk en dient alle kosten gemaakt aan het gerechtshof (voor de advocaten en promotor) te betalen (zowel voor zichzelf als voor Maria Magdalena). Alsook moet hij een som betalen van 50 patacons aan zijn vrouw voor kleren en andere noodzakelijkheden. Daarbovenop komt een jaarlijkse som van 100 patacons, halfjaarlijks moet hij de helft betalen aan Maria Magdalena, voor de rest van haar leven. Opmerking(en): Status van de echtscheidingsaanvraag is gekend uit inventaris van De Brouwer286.
286
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen, tussen 1570 en 1795, Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, vol.2, p. 515.
112
Processtuk 2 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 280: K 9418 Datum: 6 januari 1729 / 19 augustus 1730 Plaats: Gent Ondertekend door : Livinus van den Sompele (Officiaal)/ J.F. Van Goethem (Griffier)/ Pieter de Caesemaecker (Promotor) Partijen: Eiser: Isabella Livina Bonne Verweerder: Arnoldus van Steenkiste Echtscheiding aangevraagd door: Isabella Livina Bonne Status echtscheiding: Afgekeurd Woonplaats: Deinze Beroep: Man was werkloos. Getuigen: / Taal: Nederlands + Latijn Inhoud van de zaak: Isabella Livina Bonne vraagt de echtscheiding aan. De reden kan worden afgeleid uit een brief die ze op 15 mei 1729 heeft geschreven aan de promotor P. de Caesemaecker. Daarin verklaart ze dat haar man bij haar inwoonde in Deinze, maar dat hij niet kon of wilde werken en altijd weg was met zijn vrienden. Hij eiste geld van haar en haar familie. In de brief vraagt ze om raad en hulp. Opmerkingen: -
287
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer287. Er steekt een soort inventaris bij deze bundel, opgesteld in het Latijn.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 522.
113
Processtuk 3 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 282: K 9452 Datum: 20 maart 1731/ 15 oktober 1731 Plaats: Gent Ondertekend door J.F. Van Goethem (Griffier)/ Pieter de Caesemaecker (Promotor) Partijen: Eiser: Maria Mols Verweerder: Joannes Cornelius de Suys Echtscheiding aangevraagd door: Maria Mols Status echtscheiding: In onderzoek Woonplaats: / Beroep: / Getuigen: Ja Taal: Nederlands + Latijn + Frans Inhoud van de zaak: Maria Mols vraagt de echtscheiding aan, vermoedelijk voor 2 redenen: overspel en mishandeling. Joannes Cornelius werd vaak in het gezelschap gezien van jonkvrouw Marie Isabelle de Clercq en hij bevond zich vaak in een gelagzaal. Er waren kinderen uit een vorig huwelijk, hij mishandelde hen en ook Maria, vaak tot bloedens toe. Wanneer Maria vroeg aan één van haar dochters om een chirurgijn te gaan halen, hield Joannes Cornelius hen tegen. Hij riep allerlei verwijten naar Maria, o.a. hoer en canaille. De ruzies gingen soms over het geld en goederen van Maria, omdat er teveel zou toebehoren aan de kinderen van Maria uit haar vorig huwelijk. Joannes Cornelius noemde de oudste dochter van Maria ook hoer. Hij had Maria eens geslagen met een kruik vol bier waardoor ze opgezwollen en blauw was op de plaats waar het haar geraakt had. Joannes Cornelius dreigde ermee om de broer van Maria te vermoorden.
114
Opmerkingen: -
288
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer288. Dit processtuk bestaat uit een bundel papieren, maar is niet erg logisch opgebouwd. De getuigenissen zitten niet in volgorde, er wordt geen naam vermeld. Sommige stukken zijn in het Latijn opgesteld, andere in het Nederlands.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 531.
115
Processtuk 4 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 284: K 19174 Datum: 19 december 1733 / 9 april 1734 Plaats: Gent Ondertekend door : Livinus van den Sompele (Officiaal) / Pieter de Caesemaecker (Promotor) Partijen: Eiser: Maria Anna Buens Verweerder: Judocus Mattheus Du Bois Echtscheiding aangevraagd door: Maria Anna Buens Status echtscheiding: In onderzoek Woonplaats: / Beroep: / Getuigen: / Taal: Latijn + Nederlands Inhoud van de zaak: Maria Anna Buens heeft de echtscheiding aangevraagd. De reden is onbekend, wel wordt vermeld dat ze zich tijdens de periode van het proces in het klooster van ‘Sinte-Margrite’ bevindt te Deinze. Vermoedelijk waren ze een tijd uit elkaar en werd er gehoopt op een verzoening. Zij zegt geen ‘solutie te hebben gevonden’. Opmerkingen: -
289
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer289. Dit processtuk is bijna volledig opgesteld in het Latijn. Slecht een paar bladzijden zijn in het Nederlands, waardoor de inhoud niet achterhaald kon worden.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 531.
116
Processtuk 5 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 289: K 9437 Datum: 6 oktober 1739 / 19 februari 1740 / 12 december 1740 Plaats: Gent Ondertekend door : Livinus van den Sompele (Officiaal) Partijen: Eiser: Carolus Ignatius Jocqué Verweerder: Joanna Christina van Damme Echtscheiding aangevraagd door: Carolus Ignatius Jocqué Status echtscheiding: Toegestaan Woonplaats: Gent Beroep: Carolus Ignatius Jocqué baatte een winkel uit. Getuigen: / Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: Carolus Ignatius Jocqué heeft de echtscheiding aangevraagd. Joanna Christina leidde een losbandig leven, ze ging heel vaak op stap naar publieke plaatsen en herbergen waar ze veel dronk in het gezelschap van getrouwde en ongetrouwde mannen. Ze schold haar man uit voor dief waar andere mensen bijstonden, soms bijtte ze hem ook. Door dit ‘quade’ gedrag heeft ze de knecht verjaagd uit de winkel, liepen de schulden op van Carolus en kon hij zijn winkel niet meer openhouden. Hij heeft vier minderjarige kinderen uit een vorig huwelijk, het werd dus moeilijk voor hem om zijn gezin te onderhouden. Hij ging er in de rechtbank mee akkoord om het proces een tijdje stil te leggen, zodanig dat Joanna Christina haar leven kon beteren en weer op het rechte pad terecht kon komen. Maar dat mislukte, daarom ging het proces door en wilde hij scheiden om ‘verdere onheile te vermijden’. Opmerkingen: -
290
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer290.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 515.
117
Processtuk 6 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 153: K9440 Datum: 1 mei 1759 / 23 juni 1759 Plaats: Gent Ondertekend door: J. Van Lierde (Griffier) / Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Josephus Collee Verweerder: Maria Anna de Cock Echtscheiding aangevraagd door: Josephus Collee Status echtscheiding: Toegestaan Woonplaats: Gent Beroep: Josephus Collee is een ‘ouden cleerkoper’. Getuigen: / Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: De echtscheiding werd aangevraagd door Josephus Collee. Hij is een ‘ouden cleerkoper’ van beroep, een commercieel ambacht. Er steekt een inventaris bij van alle (gemeenschappelijke) goederen van het koppel en ook de schulden die ze nog hebben. De goederen worden verdeeld na de scheiding. Onder eed beweert Josephus dat hij van bepaalde schulden niets afweet. Er wordt naar Maria Anna verwezen als een ‘verlaeten en gedivorseerde’ huysvrouwe. De reden van deze echtscheiding is niet gekend. Opmerkingen: -
291
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer291. Sommige stukken zijn zeer slecht leesbaar.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 516.
118
Processtuk 7 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 298: R 1003/6 Datum: 18 juli 1761/ 6 augustus 1761/ 14 augustus 1761 Plaats: Gent Ondertekend door: Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Maria Anna Rosa van Simay Verweerder: Jacobus Muisschebroeck Echtscheiding aangevraagd door: Maria Anna Rosa van Simay Status echtscheiding: Toegestaan Woonplaats: Gent Beroep: / Getuigen: Cornelia Meelaert (dienstmeid) / N. Laer (kleermaker)/ Sebastien Franciscus (chevallier en schepenen van de stad)/ Sebastien Den Roo en Maria Bleck (bevriend koppel)/Marie Maerk (huidige dienstmeid) Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: Echtscheiding aangevraagd door Maria Anna Rosa. Getuige Cornelia Meelaert werkte 3,5 maanden als meid bij het koppel sedert de vastenperiode. Haar slaapkamer lag boven die van het koppel, ze hoorde Maria Anna Rosa vaak uren ’s nachts kermen van pijn. Jacobus schold zijn vrouw zonder reden uit voor ‘canaille’. Ze verklaart op een nacht het koppel aangetroffen te hebben in hun slaapkamer. Jacobus wou zijn vrouw slaan met een ijzeren gordijnroede, waarbij hij zei dat hij haar zou doodslaan en dat hij niet meer met haar wilde leven. J.M. heeft zijn vrouw geslagen in bijzijn van de getuige. Maria Anna Rosa kon wegvluchten uit de slaapkamer naar de keuken, J.M. volgde haar en wilde haar daar opnieuw slaan met een blaaspijp. De getuige verklaart tussenbeide te zijn gekomen en tegen J.M. gezegd te hebben dat hij geen ongeluk mocht begaan. Hij is blijven vloeken tegen M.A.R. tot zeker 3u ’s ochtends. Op een andere avond heeft J.M. zijn vrouw en de getuige buitengejaagd, ze zijn de nacht dan gaan doorbrengen bij de familie Den Roo. Ze verklaart dat het een ondraaglijk leven is voor M.A.R. en dat het te vrezen valt dat J.M. zijn vrouw een ongeluk zou aandoen of haar om het leven zou brengen. 119
In bijzijn van de 2e getuige, die op bezoek was bij de partijen, schold J.M. zijn vrouw uit voor canaille, hoer en deugeniet en zei hij dat hij niet meer met haar wilde leven. Daarna wilde J.M. zijn vrouw slaan met een stok, maar de getuige kwam tussenbeide en brak de stok in twee. De schepenen van de stad, de 3e getuige, kwam in de nacht van 22 op 23 juni 1761 langs met de hoogbaljuw van de stad Gent, Joannes de Bouck en trof Maria Anna daar kermend van de pijn aan en helemaal bebloed. Hij was door iemand van deze situatie van ‘quade traitementen’ op de hoogte gebracht en ging daarom langs om er een rapport van op te maken. Hij heeft toen J.M. ondervraagd in bijzijn van de laatste getuige waarbij Jacobus toegaf dat hij zijn vrouw een aantal stampen had gegeven. Familie Den Roo, Sebastien Den Roo en diens vrouw Maria Bleck, waren vrienden waar het koppel al eens kwam. De getuige bevestigt dat J.M. de deur van zijn huis op slot had gedaan zodat zijn vrouw Maria Anna niet meer binnenkon, zij is dan met haar dienstmeid (getuige 1) gaan slapen bij familie Den Roo. Samen bevestigen ze dat J.M. zijn vrouw heel slecht behandelde, met ‘quade traitementen’. Marie Maerk, dienstmeid van het koppel, beweert dat ze J.M. zijn vrouw vaak hoorde uitschelden, alsook stampen en stoten. Op een keer was Maria Anna daardoor gevallen in de gang. Daarna heeft hij zijn vrouw geslagen tot ze in de keuken lag. In de nacht van 22 op 23 juni 1761 hoorde de getuige Maria Anna kermen van de pijn op haar slaapkamer. Ze wou haar helpen, toen J.M. de kamer binnenkwam en zijn vrouw begon te schoppen, waarna hij haar wou slaan met een tang. De getuige kon dat verhinderen. Ze hielp Maria Anna op haar bed en wou haar wonden verzorgen. Op dat moment stond de ‘officie’ voor de deur. J.M. vroeg aan de getuige om niets te verklappen over wat er gebeurd was, uit angst om de gevangenis in te vliegen en zijn reputatie kwijt te spelen. Daarna ging hij de deur opendoen. De dag daarna is Maria Anna uit het huis vertrokken met haar schoonzus volgens de getuige. Ze getuigt dat het een ondraaglijk leven was voor Maria Anna bij haar man en dat er gevreesd moest worden voor mogelijke ongelukken of erger, dat de vrouw vermoord zou worden door haar man. Samengevat: Uit alle getuigenissen blijkt dat Maria Anna Rosa mishandeld werd door haar echtgenoot Jacobus Muisschebroeck. Er wordt vermeld dat ze vaak zonder reden door haar man werd uitgescholden voor ‘canaille, hoer of deugeniet’. Het bleef echter niet bij schelden alleen, ze werd ook geslagen tot bloedens toe. Opmerkingen: -
292
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer292.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 516.
120
Processtuk 8 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 305: K 19193 Datum: 21 maart 1764 Plaats: Gent Ondertekend door: Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Catharina Michiels Verweerder: Carolus van Hoolant Echtscheiding aangevraagd door: Catharina Michiels Status echtscheiding: / Woonplaats: St. Niklaas Beroep: / Getuigen: Pieter Verschelden en Joanne van Damme (buurman en buurvrouw) / Guillielmus De Vlieger (tijdelijke inwoner)/ Joannes La Porte (buurtbewoner)/ Pieter jan Bottetier (chirurgijn) Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: Catharina Michiels vraagt de echtscheiding aan van haar man Carolus van Hoolant. Ze wordt mishandeld door haar echtgenoot. De eerste getuigen, de buurman en buurvrouw van het koppel hoorden Carolus dikwijls roepen en tieren tegen zijn vrouw, aangezien de muur tussen hun huizen slecht anderhalve steen dik is. Op een avond zijn ze gaan aankloppen omdat er zoveel kwaad kabaal was en ze Catharina hoorden schreeuwen en jammeren. Joanne vroeg aan Carolus of hij niet beschaamd was en of hij van plan was zijn vrouw te vermoorden. Hierop zei Carolus: “wat seert dat u?”. Ze verklaren dat het voor Catharina gevaarlijk is om bij hem te leven, hij zou haar een ongeluk kunnen aandoen. De 2e getuige was een jongeman die voor een korte periode inwoonde bij het koppel. Hij verklaart dat Carolus vaak tegen zijn vrouw tekeer ging zonder reden. Soms zelf in zo’n koleire dat het schuim uit zijn mond liep, waarbij hij Catharina ook stampte en schopte, haar van de keldertrap trok en meesleurde. Catharina had tegen Gullielmus gezegd dat ze pijn had aan haar arm hierdoor. Hij
121
verklaart dat Catharina in haar recht moet gevalideerd worden en dat haar man een onmogelijk karakter heeft om mee samen te leven. Joannes La Porte ging op 1 februari 1764 langs het huis van het koppel, waar hij met Catharina sprak. Zij zei dat ze er samen woonde met haar man als wel getrouwde zielen. Hierop zei Carolus dat hij niets met haar te maken had en haar met alle geweld buiten zijn huis wilde. Hij dreigde ermee haar arm of been te breken indien ze iets verkeerd zou doen. De 4e getuige, een chirurgijn, stelde op 16 februari 1764 vast dat ze in haar opperarm een fractuur had opgelopen twee weken geleden. Dit kwam volgens Catharina door een ruzie met kwade gevolgen. Opmerkingen: -
De status van de echtscheidingsaanvraag is niet gekend.
122
Processtuk 9 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 306: R 1003/7 Datum: 21 juli 1764 / 4 augustus 1764 Plaats: Gent Ondertekend door: Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Maria Josepha Ilbrant Verweerder: Joannes Baptista du Bois Echtscheiding aangevraagd door: Maria Josepha Ilbrant Status echtscheiding: / Woonplaats: Gent Beroep: / Getuigen: Monsieur Joseph Joos, Monsieur Charles Jacobus (luitenant en cadet in regiment)/ Anne Dierckx (dienstmeid inwonend bij de partijen) Taal: Frans Inhoud van de zaak: Maria Josepha Ilbrant heeft de echtscheiding aangevraagd van Joannes Baptista du Bois. De eerste 2 getuigen kwamen meerdere malen op bezoek in het huis van de partijen. Ze verklaren dat Joannes Baptista vaak grove woorden gebruikte tegen zijn vrouw, zonder dat daar enige reden toe was. Op 16 juli 1764 waren ze er en hebben ze gezien dat hij haar tegen de grond gooide en haar op haar hoofd sloeg. Volgens Joannes Baptista had zijn vrouw de duivel in zich, het ging zelfs zo ver dat hij dreigde de kamer in brand te steken waarin ze zich bevond en haar daarna zou verlaten. Hij was vaak in grote koleire, waarbij hij glazen, borden en flessen kapot gooide. Hij heeft ook een stoel naar zijn vrouw gegooid, maar dat kon door de 1e getuige verhinderd worden. Ze verklaren dat het onmogelijk is voor de vrouw en man om een normaal leven te leiden, hij zou haar naar alle waarschijnlijkheid een groot ongeluk aandoen. De derde getuige, Anne Dierckx, heeft enkele maanden bij het koppel ingewoond en werkte er als dienstmeid voor hen. Ze verklaart dat in de periode dat zij er verbleef, Joannes Baptista dagelijks tegen zijn vrouw riep, zonder dat zij hem daartoe enige reden had gegeven. Ze heeft ook gezien dat 123
hij in koleire een steen naar het hoofd van Maria Josepha had gegooid. Op een keer had hij zijn vrouw met een kandelaar geslagen. Die kandelaar was nadien helemaal vervormd, Maria Josepha moet zeker pijn geleden hebben volgens de getuige. Opmerkingen: -
De status van de echtscheidingsaanvraag is niet gekend.
124
Processtuk 10 deel I __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 311: 1003/1 Datum: 13 januari 1768 / 16 januari 1768 / 20 januari 1768 / 22 januari 1768 / 10 februari 1768 / 14 februari 1768 / 16 maart 1768 Plaats: Gent Ondertekend door: Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Barbara De Keyser Verweerder: Franciscus Bernardinus Baillieul Echtscheiding aangevraagd door: Barbara Theresia De Keyser Status echtscheiding: Afgekeurd Woonplaats: Gent Beroep: Franciscus Bernardinus Baillieul was een wijnhandelaar en had een wijnkelder te Gent. Getuigen: Theresia Van Heulenbeerge (dienstmeid van partijen) / J. Mille (chirurgijn in Gent)/ Joannes de Taeye (kuiper uit Marjolijnstraete)/ Georgius Franciscus Buyck (Procureur van Raad van Vlaanderen)/ Camberlijn (kennis van F.B.B.)/ Pieter Maes (kuiper uit Cuyperstraete)/ Anne Marie Joanne De Schordyn(dienstmeid van moeder van Barbara De Keyser)/ Catharina de Coster (dienstmeid van de partijen) Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: De echtscheiding werd aangevraagd door Barbara Theresia de Keyser. De 1e getuige werkte vanaf juni 1763 bij het koppel als dienstmeid en woonde bij hen in. Ze merkte op dat F.B.B. geen genegenheid had voor zijn vrouw, altijd verwijten maakte en dreigde haar te slaan en dit soms ook deed. Barabara Theresia vluchtte vaak weg van haar man naar haar slaapkamer. Hij kwam vaak dronken thuis en was dan heel erg agressief tegen haar. Ze verklaart dat ze dikwijls tussenbeide kwam wanneer Franciscus Barbara begon te schoppen, of hem tegenhield wanneer hij probeerde Barbara te slaan. De getuige wist dat hij oneerbare huizen bezocht en ook dikwijls dat van Mie Van Loo. Ook Barbara wist dit nadat ze haar man gevolgd was, ze heeft dit tegen de getuige verteld en er over gesproken met F.B.B.’s vader. Later heeft Barbara Franciscus hiermee geconfronteerd waarna hij heel kwaad werd. De dienstmeid verklaart ook gezien te hebben dat F.B.B. vuile broeken had met een groenachtige stinkende materie vooraan die ze moest uitwassen, ze was er vies van en had het 125
acht dagen laten weken in zeep. Soms zag ze hem het ook zelf uitwassen. Zijn lakens waren eveneens bevuild met vlekken. Hij had ook puisten op zijn benen en at opeens geen peper en zout meer, hetgeen hij anders wel altijd at. Ze verklaarde dat hij geregeld contact had met andere vrouwen en daardoor een infectie had opgelopen en medicatie nam. Getuige Jacobus Mille was een meester chirurgijn uit Gent die F.B.B. onderzocht en behandeld heeft, meerdere malen aangezien hij meerdere keren besmet is geweest. De behandeling ging meestal door in het huis van de chirurgijn. Toen de dokter vroeg aan Franciscus waar hij de ziekte had opgelopen, zei deze dat hij het thuis had opgelopen. Getuige Joannes de Taeye werkte als kuiper in de wijnkelder van F.B.B. en hadden een familiaire band. Franciscus sprak vaak met hem over zijn bezoekjes bij het huis van Mie Van Loo. Toen hij besmet was, heeft de getuige Franciscus doorverwezen naar chirurgijn Mille voor een behandeling en medicatie. De getuige verklaart dat hij Franciscus meerdere malen ziek heeft geweten. Hij was erbij toen Mille op bezoek kwam in de kelder bij F.B.B. Ze hebben toen over zijn besmetting gesproken, de dokter raadde aan om wijn, peper en zout te vermijden. F.B.B. was bang dat zijn vrouw erachter zou komen. Indien het zou gebeuren dat de getuige opgeroepen werd om te getuigen voor Barbara, moest hij alles loochenen van F.B.B. Hij was er ook bij toen Mie Van Loo, ook gekend als ‘Hoeremie’, op bezoek kwam in de kelder, die met Franciscus kwam praten over zijn besmetting. Met de dochter van Mie Van Loo had Franciscus ook seksuele contacten gehad, meermaals gedurende zeker anderhalf jaar. Toen de dochter op bezoek was in de wijnkelder wou F.B.B. haar vastnemen maar zij verzette zich en vroeg hem om haar met rust te laten. Getuige Franciscus Buyck, procureur van de Raad van Vlaanderen lichtte F.B.B. in over het feit dat zijn vrouw een scheiding had aangevraagd en vermelde hem alle feiten die zij doorgegeven had. Hij vroeg hem of dit allemaal naar waarheid was, F.B.B. gaf toe dat hij zijn huwelijkse staat te buiten was gegaan en dat het ook daardoor kwam dat hij besmet was geraakt met de ‘Venus ziekte’ en dit een aantal keer. Getuige Camberlijn kende F.B.B. via vrienden en had er af en toe mee gepraat. Zo wist hij dat Franciscus geregeld bordelen bezocht, dat hij besmet was met de ‘Venus ziekte’ en waar hij dit juist had opgelopen. Hij wou op een keer wijn kopen in de wijnkelder voor vrienden, toen hij daar aankwam betrapte hij F.B.B. daar met een vreemde vrouw. Getuige Pieter Maes werkte ook als kuiper in de wijnkelder. Hij had zijn baas daar met verschillende vrouwen al gezien en wist ook dat hij besmet was met de ‘Venus ziekte’. Getuige Anne Marie Joanne De Schordijn was een dienstmeid van de moeder van Barbara De Keyser. Toen Barbara gedurende een lange periode ernstig ziek was, kwam zij er vaak op bezoek. Zij verklaart dat ze zo ziek was dat er zelfs de heilige sacramenten van de kerk toegediend geweest zijn. In al die tijd vroeg F.B.B. nooit hoe het met zijn vrouw ging, het interesseerde hem niet. Anne Marie sprak hem hierop aan en zei hem dat je zo niet met een vrouw hoorde om te gaan. Zijn antwoord luidde dat het hem niet kon schelen en hij wenste dat ze al dood was. Een andere keer dat Anne Marie hier
126
met hem over sprak, zei ze dat niet begreep dat zo’n jonge mensen niet samen sliepen. Hij zei hierop dat hij liever had dat de duivel zijn nek brak dan dat hij bij zijn vrouw moest slapen. Getuige Catharina De Coster werkte vanaf november 1759 als dienster bij het koppel en woonde mee in hun huis. Gedurende haar werkperiode daar van ongeveer 15 maanden merkte ze dat Franciscus altijd aan het tieren was en verwijten riep tegen zijn vrouw. Hij greep haar ook vaak vast, zij vluchtte soms weg naar haar slaapkamer. Meerdere keren riep ze haar dienster om hulp, die dan snel ter plekke kwam om Barbara volledig ontsteld aan te treffen. Ze verklaart dat Franciscus Barbara een ongeluk zou kunnen aandoen. Ze is elders gaan werken omdat ze deze situatie ondraaglijk vond. Samengevat: Bij het echtscheidingsproces van Barbara en Franciscus, zijn er heel veel getuigen aangesproken geweest, die allemaal getuigen in het voordeel van Barbara. Haar man was altijd boos en tierende tegen haar, zonder dat zij hem hier enige reden voor had gegeven. Hij dreigde haar te slaan en dit gebeurde ook geregeld. Diensters in huis moesten vaak tussenbeide komen om te vermijden dat Franciscus zijn vrouw een ongeluk zou aandoen. Hij sprak altijd minachtend over haar tegen anderen, waaruit duidelijk bleek dat hij zijn vrouw liever dood zou hebben. Hij deed ook geen moeite om zijn minachting te verstoppen. In zijn wijnkelder waar hij vaak zat, ontmoette Franciscus geregeld andere vrouwen. Hij ging vaak op bezoek in een bordeel. Hij dronk geregeld, als hij toen thuiskwam was hij altijd heef agressief. Door zijn onveilige seksuele contacten raakte hij besmet met de ‘Venus ziekte’ of gonorroe. Hij ging hiervoor bij chirurgijn Mille in behandeling, die hem genas. Maar een tijdje later geraakte Franciscus opnieuw besmet. Vele getuigen beschouwde F.B.B. als zijn vrienden, hij sprak altijd vrijuit tegen hen over zijn escapades, soms waren er zelfs tegelijkertijd vrouwen aanwezig. Toch getuigen ze allemaal in het voordeel van Barbara, die nadat ze haar man gevolgd had, ontdekte dat hij op bezoek ging in het bordeel van Mie Van Loo, ook gekend als ‘Hoeremie’. Na deze ontdekking sprak ze erover met de vader van Franciscus en is ze een scheiding gaan aanvragen. Daarna is F.B.B. ondervraagd geweest door de procureur. Hij gaf zelf ook toe dat hij zijn huwelijkse staat te buiten gegaan was. Opmerkingen: -
293
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer293. Dit echtscheidingsproces bestaat uit twee bundels, dit was de beschrijving van bundel I.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 523.
127
Processtuk 10 deel II __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 311: 1003/1 Datum: 6 augustus 1768 / 12 september 1768 / 14 september 1768 / 19 september 1768 Plaats: Gent Ondertekend door: Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Barbara Theresia De Keyser Verweerder: Franciscus Bernardinus Baillieul Echtscheiding aangevraagd door: Barbara Theresia De Keyser Status echtscheiding: Afgekeurd Woonplaats: Gent Beroep: Franciscus Bernardinus Baillieul was een wijnhandelaar en had een wijnkelder te Gent. Getuigen: Pieter Bernardus Delvaux (werkman van F.B.B.) / Joannes Nicolaus Paul (kuiper in Gent) / Jacques Mille (meester chirurgijn in Gent)/ Joannes Phillipus Commejans (leerjongen bij dokter Mille) / Pieter Albertus de Taie (kuiper in Gent) / Marie van Sticht (dienstmeid in 3 Coningen op Kooremarkt)/ Adriane Livine Bauwens (begijntje uit convent St.Elisabeth) / Eerwaarde pater Maximiliaan (uit een klooster in Gent) Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: Pieter Bernardus, wonend te Brugge, verklaart dat hij werkte bij koopman F.B.B. in zijn wijnkelder. Hij merkte dat Franciscus geen genegenheid had voor zijn vrouw, maar integendeel wel zeer veel aandacht had voor andere vrouwen. Hij ging op een zeer brutale manier om met zijn vrouw, gebruikte scheldwoorden en joeg haar weg met een zweep als ze in zijn zicht kwam. Volgens de getuige vluchtte Barbara Theresia dan snel weg, hij hoorde haar soms ook bitterlijk wenen. In de wijnkelder verkocht Franciscus vaak schunnige praat over andere vrouwen en ‘huysen van de boucke’ die hij bezocht. Franciscus nam soms vreemde vrouwen ‘van lichte zeden’ mee in de wijnkelder die hij dan kuste of aan hun borsten zat. Franciscus ging ook vaak op bezoek bij een bordeel in de buurt, waar deze getuige hem eens heeft gezien met een vrouw. Franciscus heeft hem zelf verteld dat hij vaak het huis bezocht van Mie van Loo in de Meulenaerstraete, net als een ‘meyskenshuys’. De getuige heeft Franciscus over zijn schandelijk gedrag aangesproken, dat hij zo
128
niet verder kon doen en dat het ondraaglijk was voor Barbara Theresia. Franciscus gaf hier echter geen gehoor aan, met als gevolg dat de getuige ontslag nam omdat hij het niet meer kon aanzien. Joannes Nicolaus Paul werkte twee jaar als kuiper bij F.B.B., ze gingen heel familiair met mekaar om. Zijn baas sprak alleen maar over vrouwen van plezier en gaf van het begin toe dat hij een passie had voor hoererij en het ‘ondeugende vrouwvolk’. Franciscus vertelde aan de getuige dat er in zijn kelder een duister hoekje was om ‘vleeselijke conversatie’ te hebben met een vrouw. De getuige waarschuwde hem voor zijn ordinaire taal, zei dat hij hier wel eens meppen voor zou kunnen krijgen. Hij weigerde op de vraag van Franciscus om mee een vrouw te gaan halen om wat schalkse zaken mee te kunnen doen. Hierop vertrok Franciscus alleen en kwam pas ’s avonds terug in dronken toestand. Vooral als hij veel gedronken had, was zijn brutaal gedrag ondraaglijk, na een tijdje heeft deze getuige ook besloten om elders te gaan werken. Jacques Mille was een meester chirurgijn in de stad Gent, hij verklaart dat hij F.B.B. een aantal keren heeft ontmoet en hem behandeld heeft. Na een afspraak in de herberg ‘Ten Roose’ heeft de dokter Franciscus onderzocht en vastgesteld dat hij leed aan de ‘Venus ziekte’, ofwel gonorroe. Hij sprak af om geneesmiddelen te brengen. Dit moest stiekem gebeuren in zijn wijnkelder. De dag daarna ging de getuige daar heen om de medicatie te brengen, een andere getuige, Joannes de Taeye, was er toen ook. De getuige raadde Franciscus aan om tijdens de kuur drank, peper en zout te vermijden. Franciscus zei daarop dat hij dat van tijd tot tijd zou doen. De getuige heeft hem ook een aantal keer een injectie gegeven in zijn eigen huis en verteld dat hij de medicatie had aangepast nadat Franciscus voor een tweede keer besmet was met de ziekte. Later is deze getuige opgeroepen door Barbara De Keyser om te getuigen tegen Franciscus. Die heeft nog geprobeerd om de getuige om te praten om dat niet te doen, hij zei dat zijn vrouw Barbara door de duivel behelst was. De chirurgijn heeft echter toch getuigd tegen Franciscus. Joannes Phillipus Commejans woonde als leerling in bij meester chirurgijn Mille, al 3 jaar. Hij verklaart dat hij F.B.B. een aantal keer in het huis heeft gezien en dat zijn meester en Franciscus dan in een kamer met gesloten deur zaten. Pieter Albertus de Taie was ook een kuiper in Gent en heeft in de periode 1760-1761 gewerkt voor F.B.B. Hij verklaart dat Franciscus totaal geen genegenheid had voor zijn vrouw, ze gaf er nooit een reden toe maar hij begon haar altijd uit te schelden voor canaille, hoer, deugeniet,… Ze leed er duidelijk onder, moest altijd wenend weglopen. Hij had medelijden met haar. Marie van Sticht werkte als dienstmeisje in de ‘3 Coningen’ op de Kooremarkt. Ze verklaart dat F.B.B. er geregeld langskwam om bier te drinken. Ze wist dat hij een passie had voor hoererij, want hij probeerde haar altijd te omhelzen, onder haar rokken te zitten en haar borsten aan te raken. Soms ging ze opzettelijk naar de kelder om bier te tappen wanneer hij binnenkwam, om hem te ontwijken. Hij had dit echter door na een tijd en was haar stiekem gevolgd naar de kelder. Ze wou weglopen toen ze hem zag, maar hij greep haar vast en hield haar tegen. Ze begon te roepen en mensen uit de keuken kwamen kijken, waarna hij haar losliet en weer naar boven ging. Daar hoorde ze hem met twee vreemde vrouwen die logeerden in de herberg praten. Ze hoorde Franciscus vragen aan de twee vrouwen of ze geen zin hadden om ergens een fles wijn te gaan drinken. 129
Adriaene Livine Bauwens was een begijntje uit het convent van St-Elisabeth en kwam Barbara De Keyser verzorgen toen ze behoorlijk ziek was in november 1766. Ze is er een tijdje verbleven en merkte op dat F.B.B. totaal geen liefde had voor zijn vrouw, het kon hem niets schelen dat ze zo ziek was. Op een bepaald moment was ze zo ziek dat ze haar de sacramenten van de heilige kerk gegeven hebben. Nadien was ze aan de beterhand. De getuige merkte op dat haar man er niet voor zorgde dat ze voedsel kreeg om weer op krachten te komen, het was de moeder van Barbara die langskwam en dat deed. Wanneer de getuige wat hout kwam halen om de kamer van Barbara te verwarmen, werd Franciscus hier al kwaad om. Volgens Adriaene was er geen enkele reden voor deze afkeer, want Barbara was juist altijd heel gedienstig en geduldig. Eerwaarde pater Maximiliaan heeft een gesprek gehad met F.B.B. in 1764 omdat de getuige hierom had gevraagd. Franciscus had de getuige binnen gelaten in zijn huis. De getuige sprak over getrouwde lieden die oneerbare huizen bezochten en dat dit bestraft werd. Een andere keer is F.B.B. hem komen opzoeken in het klooster en hebben ze weer gepraat, waar hij bekende dat hij overspel gepleegd had en dat hij aan de ‘Venus ziekte’ geleden had. Daar gaf hij ook de naam van de dokter die hem behandelde voor de ziekte. Samengevat: Barbara de Keyser werd door haar man Franciscus onvriendelijk en brutaal behandeld en dit zonder reden. Het wordt door alle getuigen bevestigd dat hij voortdurend aan overspel deed. Hij bezocht verschillende bordelen, nam verschillende vrouwen mee naar zijn wijnkelder, ging vaak iets drinken waar hij ook andere vrouwen lastigviel. Hij praatte hier zonder gêne over tegen verschillende mensen, meestal mannen die ook in de kelder werkten. Zij keurden dit niet goed, maar met hem praten hielp niet. Na een tijdje liep hij gonorroe, de ‘Venus ziekte’ op. Hij ging hiervoor naar een dokter, waar hij behandeld werd met allerlei medicatie en injecties. Dit moest echter wel stiekem gebeuren, hij sprak met hem af in een herberg, in zijn wijnkelder of bij de dokter thuis, maar altijd achter gesloten deuren. Veel mensen wisten dit, een pater was er zelfs met Franciscus over komen praten in de hoop dat hij zijn gedrag zou aanpassen. Opmerkingen: -
294
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer294. Dit echtscheidingsproces bestaat uit twee bundels, dit was de beschrijving van bundel II.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 523.
130
Processtuk 11 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 313: R 1003/5 Datum: 21 juni 1769 / 22 juni 1769 Plaats: Gent Ondertekend door: Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Petronella Lamme Verweerder: Judocus van Hoorebeke Echtscheiding aangevraagd door: Petronella Lamme Status echtscheiding: / Woonplaats: Waarschoot Beroep: Judocus van Hoorebeke bezat een hofstede waar hij werkte en woonde met zijn vrouw Petronella Lamme en zijn broer en zus. Getuigen: Phillipus van Ooteghem (werkman bij J.v.H.) / Isabelle Ilret (vrouw van Philipus)/ Pieter Francis de Kesel (arbeider bij de partijen)/ Pieter Schaelen (werkman op de hofstede) /Marie Ingels (vrouw van Pieter Schaelen)/ Martinus Bernaert (domestier bij partijen thuis)/ Adriaan Beelaert (domestier bij buurman Carel de Bauter)/Joanne van Hoorebeke (nicht van Judocus) / Pieter Huysman (dienstknecht op de hofstede)/ Carel Versluyd (buurman) / Joannes Metsenaere (buurman) / Emmanuel en Pieter van Laecke (buurjongens) Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: Petronella Lamme heeft de echtscheiding aangevraagd. Ze woonde samen met haar man en diens broer en zus op een hofstede. Alle getuigen verklaren dat er tussen het koppel geen liefde te bespeuren was, de ‘liefde was cleyne’ en dat er altijd onenigheid en disputen waren ten huize van beide partijen. Het ging zelfs zo ver dat Petronella zowel fysiek als mentaal mishandeld werd door haar man, maar ook door diens broer Guillaume van Hoorebeke. Hij woonde samen met zijn zus Marie Judoca van Hoorebeke ook op de hofstede. Ze waren altijd aan het roepen en verwijten aan het maken tegen Petronella, zelfs de dienstmeid deed minachtend tegenover haar. Aan de 1e getuige Phillipus van Ooteghem, die werkte op de hofstede en het omliggende land vanaf 1768, heeft Guillaume, de broer van Judocus, ooit eens gevraagd om Petronella op een kar te zetten 131
met haar rug naar het paard, zoals iemand die naar de galg gebracht wordt ook op de kar wordt gezet, om haar weg te voeren naar de plaats vanwaar ze kwam. Hij verklaart gemerkt te hebben dat het koppel niet goed overeen kwam. De broer Guillaume van Hoorebeke, de zus Marie Judoca van Hoorebeke en de dienstmeid Joanna de Meester, woonden ook op de hofstede en gooiden voortdurend verwijten naar het hoofd van Petronella. Hij verklaart dat hij J.v.H. vaak hoorde zeggen dat hij zijn vrouw liever kwijt was en dat hij ook gevraagd had aan de getuige om Petronella in een zak te stoppen en terug te brengen naar waar ze vandaan kwam. De 2e getuige, de vrouw van Phillipus, bevestigt het verhaal van haar man en verklaart dat ze eens op de hofstede was. Daar heeft ze gehoord dat J.v.H. veel geld zou geven om zijn vrouw weg te krijgen. Ze hoorde Judocus, samen met zijn broer en zus, Petronella beschuldigen van het feit dat ze boter, melk en bier van het huishouden verkocht had, maar dat ze daar nooit geld van hadden gezien. Tevens werd Petronella uitgescholden door onder andere Guillaume en de dienstmeid Joanna De Meester, die minachtend deed tegen Petronella, Judocus v.H. ging hier echter nooit tegenin. Getuige Pieter Francis de Kesel werkte als arbeider op het land en de hofstede van de partijen in 1768, hij verklaart gezien te hebben dat de twee broers Petronella hadden buitengesloten op 6 juli, zodat ze niet meer in het huis binnen kon. Guillaume v.H. duwde haar tegen het venster toen ze probeerde langs een andere deur binnen te geraken. Daarna is hij haar gevolgd en heeft hij haar gestampt en gestoten en allerlei vreselijke beledigingen naar haar hoofd gegooid. Op 10 juli vertrokken Judocus, Guillaume en de dienstmeid naar de kermis en ze lieten Petronella achter in het huis. Ze hadden de slaapkamer op slot hadden gedaan zodat zij daar niet binnen kon om aan haar kleren, ledicanten,… te kunnen. Getuige Pieter Schaelen werkte als werkman op de hofstede, hij verklaart dat het koppel in voortdurende onenigheid leefde, de ‘liefde was cleyne’. Getuige Marie Ingels, echtgenote van Pieter Schaelen die werkte als arbeider op de hofstede, kwam in mei 1767 op bezoek in de hofstede. Ze had gezien dat Guillaume Petronella vaak sloeg en beledigde, ze was van ‘deugeniete rasse’ volgens hem. Judocus greep niet in. Ze werd vaak buiten het huis gezet en dan werd de deur op slot gedaan zodanig dat ze niet meer binnen kon. Ook had ze Judocus met zijn vuisten zien slaan op Petronella, zonder dat ze hem hiertoe enige reden had gegeven. Hij schold haar uit en hij riep naar de getuige dat ze haar maar in de ‘quade put’ moest gooien die er stond. Getuige Martinus Bernaert werkte en woonde bij de partijen als domestier. Hij verklaart gezien te hebben dat Guillaume en zijn zus de autoriteit gaven aan dienstmeid Joanna om alles op slot te doen om het geld en eten te bewaren, zodat Petronella er zelf niet aan kon. Getuige Adriaan Beelaert werkte in 1768 als domestier bij Carel de Bauter te Waarschoot. Hij wist van de mishandeling van Petronella af, zij werd geslagen door Judocus en Guillaume. Hij verklaart dat de hele parochie er van op de hoogte was.
132
Getuige Joanne van Hoorebeke was de nicht van Judocus. Zij woonde ook in Waarschoot in de buurt en verklaart dat er vele ruzies waren op de hofstede. Ook verklaart ze gezien te hebben dat Judocus en Guillaume de deur op slot hadden gedaan zodat Petronilla niet meer binnen kon. Getuige Pieter Huysman heeft als dienstknecht gewerkt op de hofstede van de maand mei tot Allerheiligen in 1767. Hij verklaart dat er altijd onenigheid en disputen waren tussen het koppel. De getuigen Pieter Huysman, Joannes Metsenaere , Emmanuel en Pieter van Laecke woonden ook in Waarschoot, in de buurt van de hofstede van de partijen. Zij verklaren allemaal dat er veel ruzies en onenigheid heerste in de hofstede. Als ze daar passeerden hoorden ze altijd geroep en getier. Samengevat: Echtscheidingszaak waarbij Petronella niet alleen door haar echtgenoot geslagen en slecht behandeld werd, maar ook door diens broer en zus en hun dienstmeid. Ze kleineerden en sloegen haar, sloten haar buiten en verkondigden dat ze niets liever hadden dan dat ze weg zou gaan. Ze hadden zelfs aan een andere persoon gevraagd om haar mee te nemen op de kar en weg te voeren. Deze disputen leidden tot veel kabaal, de buurt wist er van. De getuigen spreken wel in het voordeel van Petronella, zonder echte reden waren Judocus en broer en zus kwaad op haar, beschuldigden ze haar van ondankbaarheid en van het feit dat ze geld achterhield. Opmerkingen: -
De status van de echtscheidingsaanvraag is niet gekend.
133
Processtuk 12 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 317: R 1003/23 Datum: 27 april 1774 / 3 november 1774/ 4 november 1774/ 23 november 1774 Plaats: Gent Ondertekend door: Judocus Lammens (Promotor) Partijen: Eiser: Joanna Monnaerts Verweerder: Petrus Vermeiren Echtscheiding aangevraagd door: Joanna Monnaerts Status echtscheiding: / Woonplaats: Evergem Beroep: Wordt niet expliciet vermeld, wel door een getuige aangehaald dat Petrus Vermeiren in een schuur aan het werk was met vlas te loden. Getuigen: Bernardus De Neve (zoon van Joanna Monnaerts)/ Christine De Neve (dochter van Joanna Monnaerts)/ Pieternelle Vermeiren (dochter van Petrus Vermeiren en Joanna Monnaerts)/ Joanna Livina De Neve (dochter van Joanna Monnaerts)/ Pieter Claeys en zijn vrouw Joanne Marie Danneels (tijdje ingewoond bij partijen, daarna nog contact)/ Lieven Dossche (kennis) / Joannes De Neve en Judocus De Neve (buren)/ Pastoor Van Belleghem (pastoor uit hun dorp Evergem). Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: Joanna Monnaerts heeft de echtscheiding aangevraagd van Petrus Vermeiren. Beiden waren al eens getrouwd geweest. Ze hebben samen een kind en hebben beide kinderen uit een vorig huwelijk. De eerste getuige Bernardus De Neve, zoon van Joanna, verklaart dat hij lange tijd (ongeveer 21 jaar) heeft ingewoond in het huis van beide partijen en heel vaak gezien heeft dat P.V. boze woorden gebruikte en vloekte tegen zijn moeder, zonder enige reden. Hij heeft ook Petrus zien slaan met een ijzeren blaaspijp op het hoofd van zijn moeder waardoor ze een gat in haar hoofd had, dat serieus gebloed heeft. Petrus gooide vaak met stokken en stoelen naar Joanna. De getuige is uit het huis getrokken om te gaan dienen, om weg te geraken van het kwade gedrag van zijn stiefvader. Wanneer hij nog eens op bezoek kwam, merkte hij dat Petrus zijn moeder nog steeds sloeg.
134
Getuige Christine, zus van Bernardus, verklaart eveneens dat ze 21 jaar gewoond heeft bij de partijen en dat P.V. dikwijls met zijn vuisten op het hoofd en gezicht van haar moeder sloeg. Hij dreigde het hoofd van haar moeder te zullen inslaan. Ze is ook met haar broer het huis uitgetrokken om te gaan dienen om te ontsnappen aan het kwade gedrag van haar stiefvader. Getuige Pieternelle Vermeiren verklaart in maart 1773 het huis te hebben verlaten om te kunnen ontsnappen aan het kwade gedrag van haar vader tegen haar en tegen haar moeder. Hij vloekte altijd tegen haar moeder zonder reden en gaf haar dikwijls kaakslagen. Op een keer wou hij haar moeder slaan op zolder met een zwaar voorwerp, dat had tot een groot ongeluk kunnen leiden volgens de getuige, maar is ze tussenbeide gekomen en heeft dat kunnen verhinderen. Getuige Joanna Livina De Neve, dochter van J.M. zegt kort na Sinksen 1767 het huis te hebben verlaten om te gaan dienen omwille van het kwade gedrag van P.V. Die sloeg haar moeder en riep en tierde tegen haar zonder dat Joanna Monnaerts hem hiertoe enige reden had gegeven. Ze verklaart dat ze heel dikwijls bevreesd was dat hij haar moeder een ongeluk zou aandoen. Getuigen Pieter Claeys en zijn vrouw Joanne Marie Danneels verklaren het koppel te kennen en te weten dat er bijna altijd onenigheid was tussen hen. Hebben een tijdje in een kamer gewoond in het huis van de partijen. Daarna woonden ze in de buurt van het koppel. In 1773, iets voor Allerheiligen, verklaart Pieter gezien te hebben hoe P.V. zijn vrouw in koleire dreigde te slaan met een loodhamer toen ze binnenkwam in de schuur waar hij en P.V. met het vlas bezig waren. P.V. heeft haar op haar billen geschopt in zijn bijzijn. Dit gebeurde zonder dat J.M. hem hiertoe enige reden had gegeven. Hij verklaart dat J.M. vaak vluchtte naar zijn huis en zijn vrouw om te kunnen ontsnappen aan haar man. Op Allerheiligen 1773 kwam ze naar hun huis in de namiddag, iets later volgde P.V. haar en begon tegen zijn vrouw te roepen en haar uit te schelden voor hoer, canaille en deugeniet, in het bijzijn van de twee getuigen. Een paar dagen later gebeurde dit opnieuw en dreigde hij zijn vrouw te slaan. Joanne Marie Danneels wou dit verhinderen, daarop trok P.V. zijn vrouw mee naar buiten en trok hij daar haar muts van haar hoofd terwijl hij voortdurend vloekte. Hij verklaart dat hij deze getuigenis wou afleggen om Joanna Monnaerts te ‘valideren als naar behoren’. Getuige Lieven Dossche kwam in het zomerseizoen van 1773 op bezoek bij de partijen, voor een gesprek over het kopen van hun huis. Daar vertelde P.V. hem dat hij zijn vrouw zou verscheuren (?) en dit zonder dat J.M. hem hiertoe enige reden had gegeven. Getuigen Joannes De Neve en Judocus De Neve woonden in de buurt van beide partijen te Evergem. Ze verklaren dat ze wisten dat het koppel in voortdurende twist en tweedracht leefde. Ze hebben dikwijls gezien dat P.V. zijn vrouw sloeg en stootte. Hierop is er in de buurt schandaal en opspraak ontstaan, iedereen wou dat P.V. hiermee ophield. Daarom hebben ze alles te schrift gesteld wat ze gehoord en gezien hadden, dit om J.M. naar behoren te valideren. Getuige Van Bellegem, de pastoor van Evergem, verklaart dat hij door verschillende personen geïnformeerd geweest is dat het koppel in continue twist leefde. Hierop heeft hij P.V. meerdere keren vermaand en aangespoord om te stoppen met zulk kwaad gedrag jegens zijn vrouw. Dit heeft geen enkel effect op hem gehad, P.V. bleef maar gewoon doordoen.
135
Samengevat: Deze echtscheiding getuigt van mishandeling, zowel fysiek als mentaal door de man. De kinderen van de vrouw (uit een vorig huwelijk, want andere achternaam) verklaren dat hun stiefvader altijd kwaad handelde zonder dat hun moeder hem hier enige reden toe had gegeven. Ze zijn daardoor ook allemaal weggetrokken uit het huis. Ook de buren wisten ervan, het waren zij die in opspraak kwamen en de pastoor van het dorp hebben ingelicht over deze onleefbare situatie. Opmerkingen: -
-
De status van de echtscheidingsaanvraag is niet gekend. Er is ook een brief, met kruisje ondertekend door J.M. gericht aan de procureur J. Lammens, maar is slecht leesbaar. Getuigen Joannes De Neve en Judocus De Neve hebben dezelfde achternaam als de kinderen van Joanna Monnaerts. Hun relatie wordt niet beschreven. Misschien is het toeval, of misschien is het familie van haar vorige echtgenoot. Schuur en vlas loden: boer als beroep?
136
Processtuk 13 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 319: R 1003/25 Datum: 30 maart 1774 Plaats: Gent Ondertekend door: C.L. de l’Epée (Officiaal)+ J. A. van Lierde (Griffier) Partijen: Eiser: Barbara Ferdinanda vander Donckt Verweerder: Joannes Josephus Holderbeke Echtscheiding aangevraagd door: Barbara Ferdinanda vander Donckt Status echtscheiding: / Woonplaats: Oudenaarde Beroep: / Getuigen: Marie Helén Baptiste (dienstmeid van de partijen)/ Joannes Van Maelsaecke (domestier bij de partijen)/ Catharina Ceuns (werkvrouw bij de partijen) / Isabella Rombaut (werkvrouw van de partijen)/ Jacobus de Meulemeester (domestier bij de partijen)/ Carolena Van Der Plancken (overbuurvrouw van de partijen)/ Pieter Joannes Van Betsbrugge (domestier van de partijen)/ Amelberga Vlaminck (moeder van de kloosterorde De Zwarte Zusters te Oudenaarde)/ Jacobus Emmanuel Borsdaele (pastoor te Oudenaarde) Taal: Nederlands Inhoud van de zaak: De scheiding werd aangevraagd door Barbara Ferdinanda vander Donckt. Zij had een dochter uit een vorig huwelijk, Marie Keerstock. Joannes Josephus Holderbeke had een 12-jarige dochter, Joanneke Holderbeke uit een vorig huwelijk. Ze woonden te Oudenaarde. Getuige Marie Helen Baptiste, 25 jaar, werkte als meid en woonde in bij het koppel van Allerheiligen 1773 tot de vasten van het jaar 1774. Daarna verhuisde ze naar Gent, waar ze nu als meid werkt bij de familie Secliers in de Onderstraat. Ze verklaart gezien te hebben dat op een bepaald moment Joannes Josephus Holderbeke Marie Keerstock (dochter van Barbara Ferdinanda) wou slaan met zijn vuisten in de keuken omdat zij geen wijn ging halen. Barbara reageerde hier op dat het vals en onwaarachtig was dat hij zoiets wou doen. Volgens de getuige zorgde Marie K. dikwijls voor Joanneke Holderbeke, dochter van J.J.H. Marie legde haar ‘s avonds in bed want Barbara was hier niet toe in 137
staat. Ze verklaart gehoord te hebben dat Barbara ’s avonds haar slaapkamer had verlaten en in de kinderkamer was gaan zitten om te ontsnappen aan de brutaliteit van J.H.H. Getuige Joannes Van Maelsaecke, 28 jaar, heeft 2 jaar en 4 maanden gewerkt als knecht bij de partijen, tot mei 1772. Nu werkt hij als knecht in Gent bij heer Phara in de Burgstraete. Hij verklaart dat J.H.H. tegen zijn vrouw gezegd had dat hij niet wilde dat er meer dan 3 porties op tafel werden gezet. Desondanks werden er meer porties op tafel gezet, waarna Marie de Waelinne, keukenmeid een tijdje werd weggestuurd naar Geraardsbergen, haar geboorteplaats. Ze is tot 6 weken weggebleven, en daarna weer in dienst gekomen. Volgens de getuige had J.H.H. tegen zijn vrouw gezegd dat hij liever een andere meid wilde. Volgens de getuige wilde J.J.H. dat zijn kinderen op zondag en heiligendagen altijd naar de mis gingen. Getuige Catharina Ceuns, 33 jaar, gehuwd met Phillipe kwam tussen oktober 1773 en februari 1774 dikwijls aan huis van de partijen. Ze kwam er wassen, kuisen en af en toe Barbara helpen. Ze verklaart dat J.J.H. zijn vrouw vaak bekritiseerde en allerlei scheldwoorden tegen haar zei zoals ‘boerenkop’ en canaille. Hij gaf altijd commentaar op het eten dat op tafel kwam, soms liet hij Barbara en Marie Keerstock, dochter van Barbara, er niet van eten en werd het al van tafel gehaald. Ze verklaart gemerkt te hebben dat wanneer er vreemd volk op bezoek kwam, J.H.H. zeer vriendelijk was jegens zijn vrouw. Maar wanneer ze buiten waren begon hij opnieuw te vloeken en te schelden. Volgens haar is het een ondraaglijk leven voor Barbara en valt het te vrezen dat J.H.H. haar een ongeluk zou aandoen. Getuige Isabella Rombaut, een weduwe van 50 jaar, deed tussen de periode mei – september 1773 enkele handwerken voor het koppel en kwam in die periode vaak in hun huis. Ze verklaart dat J.J.H. zijn vrouw altijd bekritiseerde en uitschold, onder andere ‘kiekenshoofd’. Hij moeide zich met het huishouden, kloeg altijd over het eten dat op tafel kwam. Hierop had Barbara zeer vriendelijk gezegd dat hij dan moest zeggen wat hij graag wou eten, en dat ze dat dan zou klaarmaken voor hem. Volgens de getuige probeerde J.H.H. zijn vrouw en M.K. altijd te irriteren, en vloekte en schold hij zonder dat Barbara hem hiertoe enige reden had gegeven. Soms praatte of riep hij in het Frans, maar dat kon de getuige niet verstaan. Hij kwam op zondag en heiligdagen ook nooit voor 11u uit zijn bed en ging bijgevolg nooit naar de mis. Ze verklaart dat het voor Barbara een ondraaglijk leven is en het te vrezen valt dat J.H.H. haar een ongeluk zou aandoen. Getuige Jacobus De Meulemeester, 28 jaar, werkte als domestier bij het koppel van mei 1772 tot januari 1773. Hij verklaart als knecht dikwijls gezien te hebben dat J.H.H. van zijn vrouw eiste dat ze vlees voor hem bereidde op vrijdagen, zaterdagen en tijdens de vasten, en dat hij dat altijd alleen opat. Op 1 januari 1773 bleef J.H.H. tot 12u in zijn bed liggen, hij was niet naar de mis gegaan en is in de namiddag naar de abdij van Ename gereden. J.H.H. vloekte altijd tegen zijn vrouw terwijl zij hem altijd aansprak met zoete woorden. Het was volgens hem een ondraaglijk leven voor Barbara en het was te vrezen dat J.H.H. haar ooit een ongeluk zou aandoen indien ze erbij bleef wonen. Getuige Carolena Van Der Plancken, 50 jaar, was de overbuurvrouw van het koppel. Ze verklaart dat op een avond in februari 1774 het dochtertje Joanneke Holderbeke samen met de dienstmeid Marie Helen Baptiste voor haar deur stond om 1.30u, met de vraag of ze haar man kon wakker maken om 138
te komen helpen want J.H.H. wou Barbara slaan en iets aandoen. Haar man heeft J.H.H. in zijn bed gelegd. De getuige verklaart eveneens dat het een ondraaglijk leven was voor Barbara. Pieter Joannes van Betsbrugge, 31 jaar, werkte als knecht bij het koppel voor 8 maanden in de jaren 1766 en 1767. Hij getuigt gezien en gehoord te hebben dat J.H.H. zijn vrouw altijd kwalijk toesprak, op een keer ook in het bijzijn van pater Anselmus. Hij verklaart dat hij vaak schrik had dat J.H.H. zijn vrouw zou attaqueren. Hij verklaart ook dat J.H.H. op zondagen nooit voor 11u uit zijn bed kwam en bijgevolg niet naar de mis ging. J.H.H. eiste van Barbara dat ze vlees klaarmaakte op vrijdagen, zaterdagen en tijdens de vasten. Het is volgens de getuige een ondraaglijk leven, het valt te vrezen dat J.H.H. zijn vrouw een ongeluk zou aandoen. Getuige Amelberga Vlaminck, 45 jaar, lid van de kloosterorde van de Zwarte Zusters heeft 7 maanden gewoond bij het koppel in 1767, aangezien Barbara heel erg ziek was. De getuige kwam haar verzorgen en assisteren. Ze verklaart dat J.H.H. vloekte en schold jegens zijn vrouw, zonder dat zij hem hiertoe enige reden gaf. In 1767 kwam J.H.H. op een avond in grote koleire thuis, en begon te roepen en tieren tegen zijn vrouw, hij riep dat hij haar armen en benen wou breken, en nam een stok in zijn handen om haar te slaan. Amelberga moest hem tegenhouden en is er in geslaagd hem weg te sturen naar een andere kamer waar hij een beeld met zijn stok heeft stukgeslagen om zicht af te reageren. Ze verklaart ook dat Barbara een grote empathie had voor Joanneke, en dat ze voor haar zorgde alsof het haar eigen kind was. Getuige Jacobus Emmanuel Borsdale, 49 jaar, was pastoor in van St. Walburga in Oudernaarde en was bij Barbara thuis geweest op haar vraag 7 jaar geleden (1767). Daar vertelde ze hem dat ze wilde scheiden van haar man, omwille van zijn gedrag. De pastoor heeft haar echter aangeraden om toch bij haar man te blijven wonen. De getuige weet van de huwelijkse problemen ‘van horen zeggen’. Samengevat: In dit echtscheidingsproces is er niet echt sprake van effectieve fysieke mishandeling, al wordt er wel vaak mee gedreigd door de echtgenoot jegens zijn vrouw. Wel behandelt hij haar duidelijk zonder enig respect, en schol het soms niet veel of hij had haar geslagen. Meestal kwamen er dan tijdig andere personen tussenbeide. Marie Keerstock woonde er ook, en werd eveneens slecht behandeld door J.H.H. Dit was volledig onterecht, ook volgens de getuigen, want Barbara en Marie zorgden heel goed voor zijn dochtertje Joanneke. In 1767 wou Barbara al scheiden van haar man, maar heeft dit dan toch nog 7 jaar volgehouden op aanraden van pastoor Borsdale. Opmerkingen: -
De status van de echtscheidingsaanvraag is niet gekend.
139
Processtuk 14 __________________________________________________________________________________ Inventarisnummer: 323: K 9464 Datum: 23 juni 1779 / 13 oktober 1779/ 8 januari 1780 Plaats: Gent Ondertekend door: C.L. de l’Epée (Officiaal)+ J. A. van Lierde (Griffier) + Petrus-Antonius Regnaut (Promotor) Partijen: Eiser: Ferdinanda vanden Bulcke Verweerder: Jacobus Vervaet Echtscheiding aangevraagd door: Ferdinanda vanden Bulcke Status echtscheiding: In onderzoek Woonplaats: Ledeberg Beroep: Jacobus Vervaet was zaakhouder van de herberg ‘Cleen Brussel’ samen met zijn vrouw Ferdinanda vanden Bulcke. Getuigen: G. Boschmans en zijn vrouw Marie Bonduelle (overburen van de partijen)/ Pieter Francis Rottiers (chirurgijn)/ Pieter Agou (zadelmaker)/ Frans Van Damme (meester metser)/ Livinius Maes (timmerman)/Philippe François en Joseph Martin (twee franstalige handelaars in steenkool, verbleven jaarlijks in ‘Cleen Brussel’ als ze in Gent waren). Taal: Nederlands/Frans/Latijn Inhoud van de zaak: De eerste getuigen G. Boschmans en diens vrouw Marie Bonduelle (30 jaar) woonden in de nabije buurt van de partijen. Ze verklaren dat ze tijdens het zomerseizoen van 1778 gezien hebben dat Ferdinanda buiten haar huis liep en over haar toeren langs ‘Den Brusselschen Calzijde Wegh’ naar de herberg ‘Het Hertjen’ liep, waar ze binnen kwam met een bebloede neus en mond. Daar vertelde ze dat ze was geslagen door haar man. Kort daarna volgde Jacobus Vervaet haar. Hij begon te vloeken en roepen tegen zijn vrouw. Ferdinanda is flauw gevallen, nadat ze weer bijkwam heeft G.Boschmans haar geëscorteerd naar haar huis en haar in bed gelegd. De getuigen verklaren dat J.V. bijna dagelijks dronken was, en zeer dikwijls vloekte tegen zijn vrouw en haar sloeg. Onder de buurtbewoners kreeg hij de naam ‘Jac den sot’.
140
Getuige Pieter Francis Rottiers, 40 jaar, chirurgijn, verklaart dat hij in 1777 eind februari of begin maart langs geweest is in de herberg ‘Cleen Brussel’ te Ledeberg, waar de partijen wonen. Na een voorval tussen het koppel in de keuken, met veel rumoer, kwam Ferdinanda volledig ontsteld buiten de keuken gelopen. De getuige heeft haar onderzocht en haar pols gemeten, en vreesde dat ze misschien wel vroegtijdig zou moeten bevallen, aangezien Ferdinanda toen op het einde van haar zwangerschap was. Hij weet niet wat er precies gebeurd was in de keuken, maar verklaart dat de toestand waarin Ferdinanda toen leefde gevaarlijk was. Hij verklaart dat J.V. volgens hem dronken was, hij sloeg wartaal uit. Getuige Pieter Agou, 39 jaar was op diezelfde avond aanwezig in de herberg Cleen Brussel te Ledeberg. Hij verklaart dat er rumoer was in de keuken, waarna Ferdinanda ontsteld naar buiten liep. De getuige heeft haar geholpen en op een stoel gezet waarna Ferdinanda zei: “Jezus menschen helpt mij.”. Ze was hoogzwanger en werd daar onderzocht door een chirurgijn volgens de getuige. Hij wist ook dat J.V. bijna dagelijks aan de drank zat en zijn vrouw slecht behandelde. De getuigen Frans Van Damme, meester metser en Livinius Maes (46 jaar), timmerman verklaren ook aanwezig te zijn geweest in de herberg eind februari begin maart 1777. Enkele andere getuigenissen, waarvan de namen niet gekend zijn handelen over hetzelfde voorval. Meerdere malen wordt herhaald dat het algemeen geweten was dat J.V. dikwijls dronken was, en daarna wartaal uitsloeg. Hij stond bekend als ‘Jac den sot’, hij was bijna altijd buiten zijn zinnen. Het was geweten dat hij dikwijls zijn vrouw sloeg of ermee dreigde. Enkele onder hen hebben J.V. na het voorval in de herberg berispt, en gezegd dat hij zijn vrouw zo niet moest behandelen. J.V. trok zich daar echter niets van aan, hij was alleen maar boos tegen zijn vrouw en haar zwangere toestand kon hem niet schelen. De twee Franstalige getuigen, Philippe François en Joseph Martin verklaren dat ze jaarlijks in de herberg ‘ Le Petit Bruxelles’ verbleven wanneer ze naar Gent kwamen om steenkool te verhandelen. Ze verklaren dat de gastheer J.V. altijd prima voor hen zorgde en nooit dronken was. Volgens hen was zijn vrouw Ferdinanda altijd dronken. De avond van het voorval waarbij Ferdinanda naar buiten liep tijdens het zomerseizoen in 1778, is volgens hen ook anders verlopen, zij logeerden toen in de herberg. Tijdens het eten had Ferdinanda een val gemaakt op de trap en een saladekom laten vallen, en was ze daardoor bebloed. Dit was volgens de getuigen gebeurd omdat ze dronken was en haar evenwicht had verloren. Daarna is ze naar buiten gelopen en beginnen roepen dat ze geslagen was door haar man. Opmerkingen: -
In dit echtscheidingsproces beweerde Ferdinanda dat ze mishandeld werd door haar man, waarna ze een echtscheidingsprocedure heeft opstart. Jacobus ontkende alles en zei dat hij geen enkele reden heeft gegeven die tot een scheiding zou kunnen leiden.
-
De getuigenissen komen niet overeen. De ene groep getuigen beweert dat het de man is die zijn vrouw slecht behandeld. De andere groep getuigen beweert dat er op de man niets aan
141
te merken valt, dat het juist de vrouw is die niet deugd en probeert de schuld in de schoenen van haar man te schuiven.
295
-
In het processtuk vinden we ook verschillende meningen terug na de getuigenissen, waarschijnlijk afkomstig van de advocaten van beide partijen. De ene partij beweert dat de man liegt en dat alle getuigenissen van de mensen in de buurt, die ze bijna dagelijks zien, veel meer waard zijn dan die van twee vreemdelingen die maar heel af en toe eens op bezoek waren in de herberg van de partijen en die daarbovenop de Nederlandse taal niet verstaan, dus hoe kunnen zij dan weten dat Jacobus nooit onvriendelijk was of schold tegen zijn vrouw? De andere partij beweert dat de vrouw alles in scène heeft gezet, dat ze vaak dronken was, en daarom vaak ‘ontsteld’ was. Ze werd helemaal niet geslagen. Het zou kunnen dat haar man af en toe eens iets dronk, maar dat is normaal als herbergier, en aangezien dit geen geldige reden is om te scheiden, is de vrouw dan maar gaan verkondigen dat ze door haar man werd geslagen.
-
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer295.
-
Ferdinanda vanden Bulcke wordt vermeld als ‘provisionele gedivorseerde huysvrouwe’, wat voorlopig betekend. Tijdens het proces leeft het koppel gescheiden, Ferdinanda zou terwijl in het Land van Aalst wonen.
-
Deze procesbundel is op sommige plaatsen erg beschadigd, waardoor sommige stukken tekst er tussenuit vallen. Bijgevolg konden niet alle namen achterhaald worden van de getuigen.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 532.
142
Processtuk 15 __________________________________________________________________________________
Inventarisnummer: 324: K 9469 Datum: 26 april 1781/ 9 mei 1781 / 6 juni 1781/ 18 juli 1781 Plaats: Gent Ondertekend door: J. A. van Lierde (Griffier) + Petrus-Antonius Regnaut (Promotor) Partijen: Eiser: Maria Josepha Colleta Ramont Verweerder: Guillielmus Ghoethals Echtscheiding aangevraagd door: Maria Josepha Colleta Ramont Status echtscheiding: In onderzoek Woonplaats: Gent Beroep: Guilliulmus Ghoethals is een handelaar binnen de stad Gent. Getuigen: / Taal: Nederlands/Latijn Inhoud van de zaak: Uit deze zaak valt niet heel veel op te maken, aangezien er geen getuigenissen mee in de bundel van dit proces zaten. Wat wel duidelijk is, is dat de echtscheiding is aangevraagd door Maria J.C. Ramont. Zij is ten tijde van het proces tijdelijk ingetrokken in het klooster van de Zwarte Zusters in Gent. Ze heeft ook bewijsstukken, ‘preuve’ verzameld. De verweerder, Guillielmus Ghoethals, is een handelaar in de stad Gent. Een kleine vermelding in de bundel doet vermoeden dat hij geen scheiding wil, en dat hij trachtte om te bewijsstukken van zijn vrouw te doen verdwijnen. Opmerkingen: -
296
De status van deze echtscheidingsaanvraag is gekend uit de inventaris van De Brouwer296. Maria Josepha Colleta Ramont wordt vermeld als ‘provisionele gedivortieerde huysvrouwe’, wat voorlopig betekend. Tijdens het proces leeft het koppel gescheiden.
J. De Brouwer, De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie, vol. 2, p. 532.
143
Bibliografie Bronnen Onuitgegeven bronnen
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 9496.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 9418.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 9452.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 19174.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 9437.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 9440.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. R 1003/6.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 19193.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. R 1003/7.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. 1003/1.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. R 1003/5.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. R 1003/23.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. R 1003/25.
144
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 9464.
-
RAG, Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent (1445) 1559-1801, Sint-Baafs en bisdom Gent. K 9469.
Uitgegeven bronnen
-
Carnier (M.). Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent, 1559-1801. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, 139 p.
-
De Brouwer (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, 2 vol., 566 p. + 916 p.
Literatuur -
Amussen (S.D.). “Being stirred to much unquietness: violence and domestic violence in early modern England.” In: Journal of women’s history, 6, 1994, 2, pp. 70-89.
-
Amussen (S.D.). “Punishment, discipline, and power: the social meanings of violence in early modern England.” In: The journal of British studies, 34, 1995, 1, pp. 1-34.
-
Becker (U.). Maatschappij, macht, Nederlandse politiek: een inleiding in de politieke wetenschappen. Amsterdam, Het spinhuis, 1991, 296 p.
-
Ben-Amos (I.K.). Adolescence and youth in early modern England. New Haven, Yale university press, 1994, 335 p.
-
Blom (J.C.H.) en Lamberts (E.). Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn, HB uitgevers, 2001, 419 p.
-
Boone (M.). Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia Press, 2007, 363 p.
-
Carnier (M.). Inventaris van het archief van de officialiteit van het bisdom Gent, 1559-1801. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2005, 139 p.
145
-
Davies (K.M.). “The sacred condition of equality: how original were puritan doctrines of marriage?” In: Social history, 2, 1977, 5, pp. 563-580.
-
De Brouwer (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, Uitgeverij E. Veys, 1971-1972, 2 vol., 566 p. + 916 p.
-
Devos (I.). “Marriage and economic conditions in Belgium since 1700.” In: Devos (I.) en Kennedy (L.), eds. Marriage and rural economy. Western Europe since 1400. Turnhout, Brepols, 1999, pp. 101-133.
-
Devos (I.) en Vandenbroeke (C.). “Historische demografie van de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijden.” In: Art (J.) en Boone (M.), red. Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw. Gent, Mens en cultuur, 2004, pp. 179-220.
-
Devos (I.) en Lambrecht (T.), red. Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden:verzamelde studies van prof. Dr. Chris Vandenbroeke. Gent, Academia Press, 2004, 369 p.
-
Dierickx (M.). De oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden onder Filips II, 15591570. Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1950, 347 p.
-
Dobash (R.P.) en Dobash (R.E.). “Community responses to violence against wives: charivari, abstract justice and patriarchy.” In: Social problems, 28, 1981, 5, pp. 563-581.
-
Eeckhoudt (L.). Comparatieve studie van de huwelijksdissoluties in de stad en het platteland tussen 1796 en 1830. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2010, 185 p. (promotor: I. Devos).
-
Foyster (E.). “Male honour, social control and wife beating in late Stuart England.” In: Transactions of the Royal historical society, 6, 1996, pp. 215-224.
-
Gowing (L.). Domestic Dangers: women, words, and sex in Early Modern London. Oxford, Clarendon Press, 1998, 301 p.
-
Gysseling (M.). Inventaris van het archief van Sint-Baafs en bisdom Gent tot eind 1801. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 7 delen, 505 p.
-
Haks (D.). Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de- en 18de-eeuwse gezinsleven. Assen, Van Gorcum, 1982, 296 p.
146
-
Hardwick (J.). “Seeking separations: gender, marriages, and household economies in early modern France.” In: French historical studies, 21, 1998, 1, pp. 157-180.
-
Hardwick (J.). “Early modern perspectives on the long history of domestic violence: the case of seventeenth-century France.” In: The journal of modern history, 78, 2006, pp. 1-36.
-
Heirbaut (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia Press, 2005, 416 p.
-
Helmers (D.). Gescheurde bedden: oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 17531810. Hilversum, Verloren, 2002, 426 p.
-
Hoegaerts (J.). “Legal or just? Law, ethics, and the double standard in the Nineteenthcentury divorce court.” In: Law and history Review, 26, 2008, 2, pp. 259-284.
-
Hurl-Eamon (J.). “Domestic violence prosecuted: women binding over their husbands for assault at Westminster Quarter Sessions, 1685-1720.” In: Journal of family history, 26, 2001, 4, pp. 435-454.
-
Jacobs (M.). “Charivari in Vlaanderen (18de-20ste eeuw).” In: Spiegel Historiael, 21, 1986, pp. 292-298.
-
Leneman (L.). “A tyrant and tormentor: violence against wives in eighteenth- and early nineteenth-century Scotland.” In: Continuity and Change, 12, 1997, 1, pp. 31-54.
-
Leonards (C.). De ontdekking van het onschuldige criminele kind : bestraffing en opvoeding van criminele kinderen in jeugdgevangenis en opvoedingsgesticht, 1833-1986. Hilversum, Verloren, 1995, 326 p.
-
Maes (L.T.). Vijf eeuwen stedelijk strafrecht: Bijdrage tot de rechtsen cultuurgeschiedenis der Nederlanden. Antwerpen, De Sikkel, 1947, 830 p.
-
Monballyu (J.). Geschiedenis van het familierecht van de late middeleeuwen tot heden. Leuven, Acco, 2006, 223 p.
-
Monballyu (J.). Zes eeuwen strafrecht: de geschiedenis van het Belgische strafrecht 14002000. Leuven, Acco, 2006, 382 p.
-
Muys (E.). Vrouw en (echt)scheiding in de 19e-20e eeuw : een socio-juridische studie, met raadpleging van (echt)scheidingsprocesdossiers. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling), 1994. (promotor: J. Art).
147
-
Palmer (R.R.), Colton (J.), e.a. A history of the modern World. Boston, McGraw-Hill, 2002, 1259 p.
-
Phillips (R.). “Women, neighborhood, and family in the late eighteenth century.” In: French historical studies, 18, 1993, 1, pp. 1-12.
-
Pieters (J.), Italiano (P.), Offermans (A.) en Hellemans (S.). Ervaringen van vrouwen en mannen met psychologisch, fysiek en seksueel geweld. Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen, Brussel, 2010, 238 p.
-
Rooijakkers (G.). Eer en schande. Volksgebruiken van het oude Brabant. Nijmegen, Sun, 1995, 176 p.
-
Spierenburg (P.). A history of murder. Personal violence in Europe from the Middle Ages to the Present. Cambridge, Polity Press, 2008, 274 p.
-
Stals (I.). Huiselijk geweld. Antwerpen, Maklu, 2005, 270 p.
-
Stone (L.). “Interpersonal violence in English society, 1300-1980.” In: Past & Present, 1983, 101, pp. 22-33.
-
Vandenbroeke (C.). Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en huwelijk in historisch perspectief. Brussel, Elsevier, 1986, 245 p.
-
Vandenbroeke (C.). “Werkinstrumenten bij een historische en sociaal-economische synthese, 14de-20ste eeuw.” In: Devos (I.) en Lambrecht (T.), red. Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden: verzamelde studies van prof. Dr. Chris Vandenbroeke. Gent, Academia Press, 2004, 369 p.
-
Vandenbroeke (C.). “Prospektus van het historisch-demografisch onderzoek in Vlaanderen.” In: Devos (I.) en Lambrecht (T.), red. Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden: verzamelde studies van prof. Dr. Chris Vandenbroeke. Gent, Academia Press, 2004, 369 p.
-
Van Meeteren (A.). Op hoop van akkoord: instrumenteel forumgebruik bij geschilbeslechting in Leiden in de zeventiende eeuw. Hilversum, Verloren, 2006, 387 p.
-
Verbruggen (I.). Het clandestiene huwelijk als basis voor het omzeilen van de onontbindbaarheid van het Middeleeuwse huwelijk: de zelfechtscheiding tijdens de 15de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden. Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 2001. (promotor: M. Van Melkebeek).
-
Wiesner (M.E.). Women and gender in Early Modern Europe. Cambridge, Cambridge University Press, 1996, 340 p. 148
Websites -
Corijn (M.). Toenemend aantal echtscheidingen: Naar een veralgemening of eigen aan bepaalde groepen?. 2006, in: , geraadpleegd op 17.05.2011.
-
Koninklijke Bibliotheek van Belgie, Belgica, in: < http://belgica.kbr.be/nl/coll/cp/cpFerrarisCarte_nl.html>, geraadpleegd op 31.12.2010.
-
NIS, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie - Thematische Directie Samenleving, in: , geraadpleegd op 11.05.2011.
-
SiV, Scheiding in Vlaanderen, in: , geraadpleegd op 10.05.2011.
149