Rapport Romaanse Talen Faculteit der Letteren Universiteit Leiden
november 2005
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2005 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Deel I
Algemeen Deel
7
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
9 11 15 21
1. 2. 3. 4.
Deel II
Facultair Deel
25
1. Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden
27
Deel III Opleidingsdeel
51
1. 2. 3. 4.
53 71 93 111
Rapport Bachelor en Master Franse Taal en Cultuur Rapport Bachelor en Master Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Rapport Bachelor en Master Italiaanse Taal en Cultuur Rapport Bachelor en Master Talen en Culturen van Latijns Amerika/Spaans
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
131 Curricula vitae van de leden van de commissie Domeinspecifiek referentiekader Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Romaanse Talen Lijst met afkortingen
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
133 137 145 149
3
4
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Romaanse Talen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
7
8
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. Romaanse Talen is er daar een van. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op Romaanse talen en klassieke talen. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Romaanse Talen (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake; een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie als die gaan over het facultaire beleid en opgaan voor alle door haar bezochte opleidingen; een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel; uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2003, een beschrijving van de taak, de samenstelling en werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie, zoals hierboven aangekondigd, kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
9
10
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-Protocol. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie bezocht de volgende opleidingen: Radboud Universiteit Nijmegen: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Romaanse Talen en Culturen (Bachelor) (56074) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Romaanse Talen en Culturen (Master) (66074) Rijksuniversiteit Groningen: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Romaanse Talen en Culturen (Bachelor) (56074) Griekse en Romeinse Studies (Master) (60625) Romaanse Talen en Culturen (Master) (66074) Universiteit Leiden: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans (Bachelor) (56052) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans (Master) (66052) Universiteit Utrecht: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Portugese Taal en Cultuur (Bachelor) (56811) Spaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56810) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Portugese Taal en Cultuur (Master) (66811) Spaanse Taal en Cultuur (Master) (66810)
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
11
Vrije Universiteit Amsterdam: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Universiteit van Amsterdam: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56816) Nieuwgriekse Taal en Cultuur (Bachelor) (56814) Roemeense Taal en Cultuur (Bachelor) (56812) Spaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56810) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66816) Nieuwgriekse Taal en Cultuur (Master) (66814) Roemeense Taal en Cultuur (Master) (66812) Spaanse Taal en Cultuur (Master) (66810) Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: •
Prof. dr. W. Zwanenburg, emeritus hoogleraar Franse Taalkunde, Universiteit Utrecht
Tot de leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • •
Prof. dr. J. den Boeft, emeritus hoogleraar Godsdienstgeschiedenis van het Hellenisme, Universiteit Utrecht & Latijnse Taal- en letterkunde, Vrije Universiteit Prof. dr. W. Geerts, hoogleraar Italiaanse literatuur, Universiteit Antwerpen en directeur van Academia Belgica te Rome Prof. dr. A. Wouters, hoogleraar Griekse Taal- en Letterkunde, Universiteit Leuven Prof. dr. E. Roegiest, hoogleraar Spaanse en algemene Romaanse Taalkunde, Universiteit Gent Dhr. J. Houben, deskundige hoger onderwijsbeleid Dhr. P. Rutgers, student Romaanse Taal en Cultuur (Frans), Universiteit Groningen Drs. S. den Haak, masterstudent Centrum voor Studie en Documentatie van LatijnsAmerika, Amsterdam
Als secretaris van de commissie is opgetreden: drs. I. Akerboom voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Leiden, Vrije Universiteit Amsterdam en Radboud Universiteit Nijmegen en drs. J. Boerke voor de Universiteit van Amsterdam en Universiteit Utrecht. Beide zijn medewerker van het bureau QANU. De heer Houben heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Leiden. Hij werd vervangen door de heer A.I. Vroeijenstijn, consultant kwaliteitzorg Hoger Onderwijs. De heer 12
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
den Boeft heeft zich afzijdig gehouden bij de beraadslagingen bij de beoordeling van de opleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De heer Geerts en de heer Roegiest waren afwezig tijdens het bezoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam, maar hebben wel deelgenomen aan de gezamenlijke voorbereiding van dit bezoek. Hetzelfde geldt voor de heer Wouters bij het bezoek aan de Universiteit Utrecht. Voor extra expertise op het terrein van Nieuwgrieks werd prof. dr. KA. Dimadis van de Freie Universität Berlin aangetrokken en voor de Utrechtse masteropleidingen Interculturele communicatie en Vertalen respectievelijk prof. dr. P. Cuvelier van de Universiteit Antwerpen en prof. dr. M. Steenmeijer. De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De verdeling is zo gemaakt dat zij niet aanwezig waren bij de universiteiten waar zij aan verbonden zijn of waren. De heer Den Haak was aanwezig in Groningen, Utrecht en bij de Vrije Universiteit te Amsterdam, de heer Rutgers in Leiden, Nijmegen en aan de Universiteit van Amsterdam. Mevrouw Akerboom verving de heer Boerke tijdens het bezoek aan de Universiteit Utrecht. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend. In bijlage A zit een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
13
14
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
3.
Werkwijze commissie
Letteren-aanpak De faculteiten die in het kader van de letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de deelnemende instellingen om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende instelling, waarin de stand van zaken bij die instelling wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te realiseren. Werkwijze commissie De commissie hield op 14 januari 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (zie bijlage B) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de leden de werkwijze door. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst hebben de secretarissen de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretarissen zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De secretarissen hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretarissen. De secretarissen compileerden alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder commissielid alle rapporten las en beoordeelde, zijn er per opleiding ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ aangewezen die in eerste instantie verantwoordelijk waren voor behandeling tijdens het bezoek, de beoordeling en argumentatie. Ook lazen de commissieleden van tevoren drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de secretaris en voorzitter. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid. Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek (zie bijlage 3). Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter en secretaris QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
15
aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, Opleidingscommissies, Examencommissies en studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in feite vaak de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagd materiaal en hield de commissie spreekuur ten behoeve van spontane aanmeldingen van studenten of docenten. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken definitief. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Omdat de meeste masterprogramma’s nog niet draaien, of pas recent van start zijn gegaan, kon de commissie niet geheel varen op ervaring met het programma of oordelen van studenten. Zij koos er daarom voor de plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zo maar een goed krijgen. Wanneer de commissie een ‘good practice’ heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe: goed. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening gemaakt wordt als een ‘good practice’ wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Wanneer er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. Uitwerking van de beslisregels De commissie heeft zich uitvoerig bezonnen op de bovengenoemde toepassing van de beslisregels, die een keurslijf met een zekere mate van arbitrariteit vormen (hetgeen overigens niet 16
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
betekent dat het gemakkelijk zou zijn eenduidiger regels ter vervanging te formuleren). De toepassing van de regels is ook een punt van uitgebreid overleg geweest met de verantwoordelijken bij QANU, die onvoorwaardelijk instemmen met de gevolgde handelwijze. Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat voldoende heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze de gevisiteerde programma’s als aan de magere kant beschouwt. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s voortvarend hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede en soms zeer goede kwaliteit tot verbetering te komen. Bij dat alles moet opgemerkt worden dat de te beoordelen facetten van zeer ongelijke zwaarte en complexiteit zijn. Vergelijk bijvoorbeeld een facet als ‘duur van de opleiding’ (waarbij men zich moeilijk een kwalificatie als goed of excellent kan voorstellen) met zulke belangrijke facetten als ‘domeinspecifieke eisen’, ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud programma’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Het predikaat goed kan op verschillende aspecten van een facet wijzen. Zo is in de veelal positieve beoordeling van het facet ‘kwaliteit van het personeel’ bij de opleidingen van de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam het personeelsbeleid van de betreffende faculteiten verrekend, behalve daar waar het gesprek met de staf van een bepaalde opleiding een contra-indicatie opleverde. De keuze van het voorbeeld is niet willekeurig, in die zin dat de commissie constateert dat de vaak krap bemeten staf van de beoordeelde opleidingen in de meeste gevallen al het mogelijke, en soms zelfs meer doet om de kwaliteit in stand te houden. De commissie raakte keer op keer onder de indruk van het engagement en de didactische vaardigheden waarmee omvangrijke onderwijstaken worden vervuld. In de meeste gevallen gaat dit gepaard met een opmerkelijke ‘team spirit’ binnen de staf, die voor de opleiding profijtelijk is. De commissie heeft haar waardering voor dit alles in haar beoordeling van dit facet tot uitdrukking gebracht. In het geval van de masterprogramma’s Grieks en Latijn, Frans en Italiaans van de Randstadfaculteiten heeft het in ontwikkeling verkerende Sectorplan tot de beoordeling goed voor het facet ‘domeinspecifieke eisen’ geleid. De commissie heeft slechts één maal gebruik gemaakt van het predikaat excellent, namelijk voor de beoordeling van het facet ‘afstemming tussen vorm en inhoud’ van het bachelorprogramma Portugees. Ze is zich ervan bewust dat nauwe internationale samenwerking (in casu met Coimbra) voor zo’n kleine opleiding gemakkelijker is te bereiken dan voor grotere. Maar de opleiding heeft die mogelijkheid wel volledig uitgebuit, en vooral: de commissie is van mening dat een dergelijke vorm van goed begeleid contact van de studenten met (één of meer universiteiten in) het land van de doeltaal in het programma van elke opleiding in een moderne vreemde taal thuishoort. De rapportage De secretarissen hebben, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in eerste instantie voorgelegd aan de ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ en tijdens de slotvergadering op 29-31 augustus 2005 aan de hele commissie. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, wel bij de eerste twee onderwerpen steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes zijn geen aparte oordelen voor de bachelor en master geformuleerd. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie ook geen onderscheid tussen bachelor en master QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
17
gemaakt. In dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen werd, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accorderen door de voorzitter zijn het algemeen deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Begin oktober waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld. Bezoekprogramma In bijlage 2 zijn twee basisprogramma’s opgenomen; één gebaseerd op vier opleidingen, de ander op acht opleidingen. De bezoeken hebben plaatsgevonden van februari 2005 tot en met april 2005. Bestuderen materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
Alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn Voorlichtingsmateriaal Studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken Stagereglementen/handleidingen Tentamen- en examenreglement Toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.) Recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelor-masterovergangsregelingen College-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) etc. Alumni-enquêtes Medewerkerstevredenheidsonderzoek Verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies Verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad hoc commissies Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar) Facultaire sociale jaarverslagen
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. 18
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft aan de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988/89 tot en met 2000/01. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het CBS worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennis genomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren. Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bepaald bezoek afwezig waren hebben van tevoren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren zijn is daar ook een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken lagen ter inzage. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend weinig defensief. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorggedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren. Wel heeft de commissie bedenkingen ten aanzien van de efficiëntie van het systeem van visitatie en accreditatie waarbinnen ze heeft moeten werken, en ze verklaart zich graag bereid desgewenst bij te dragen tot de discussie dienaangaande. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
19
20
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Hieronder zijn een aantal opmerkingen van inhoudelijke aard uitgewerkt die de bevindingen van de commissie in een meer omvattend kader plaatsen. Bachelor- en masterprogramma’s Eén van de opvallendste bevindingen van de commissie betreft het actieve beleid dat de faculteiten hebben gevoerd bij het programmeren van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s. De commissie is positief getroffen door de wijze waarop ze de algemene kaders en randvoorwaarden voor de opleidingen hebben vastgesteld, en waarop ieder op haar eigen wijze probeert daardoor maximale kansen te scheppen, onder meer voor de relatief kleine en soms bedreigde talenopleidingen waarmee de commissie van doen had. Aan de oppervlakte uit zich de door het ministerie nagestreefde relatieve zelfstandigheid van bachelor- en masterprogramma’s niet zozeer: in alle gevallen heeft de commissie gelijknamige bachelor- en masterprogramma’s aangetroffen, als betrof het de voortzetting van ongedeelde programma’s. De Utrechtse faculteit heeft zich het verst ontwikkeld in de richting van zelfstandigheid van beide soorten programma’s, aangezien onder de masterprogramma’s Frans etc. in feite vier programma’s van algemeen-taalkundige en -letterkundige aard schuilgaan. De kritische kanttekeningen van de commissie bij bepaalde aspecten van de uitwerking van deze programma’s betekenen geenszins dat de commissie gereserveerd staat tegenover de ontwikkeling als zodanig. Ook de andere faculteiten hebben randvoorwaarden geschapen voor een onderscheid tussen het bereik van de bachelor- en de masterprogramma’s, zodanig dat bachelorprogramma’s verplicht dan wel naar keuze een bredere opzet krijgen. Hierbij kan opgemerkt worden dat het referentiekader waarvan de commissie oorspronkelijk is uitgegaan in feite ook terugverwees naar het kader van de ongedeelde opleidingen. De commissie spreekt echter de hoop uit dat de ingezette ontwikkeling zich zal voortzetten, en inderdaad zal leiden tot een flexibeler systeem waarbij de instroom naar een ‘vreemde’ master en de instroom uit een ‘vreemde’ bachelor op degelijke voorwaarden gangbaar zullen worden. De grote waardering van de commissie voor de voorgenomen samenwerking van de masteropleidingen Grieks en Latijn, Frans en Italiaans in de Randstad, als ook voor de nauwe samenwerking van de bacheloropleiding Portugees met Coimbra, is hierboven al ter sprake gekomen bij de bespreking van de uitwerking van de beslisregels. De commissie ondersteunt het belang van het Sectorplan voor de Randstad van ganser harte, daarbij onder meer ook denkend aan de mogelijkheid om hoogleraarsposities nationaal op elkaar af te stemmen en promovendi een ruimere begeleidingscontext te verschaffen. Ook is ze, als gezegd, van mening dat het genoemde initiatief van Portugees tot voorbeeld kan strekken aan welke opleiding in een moderne vreemde taal dan ook. Dubbele oriëntatie van de talenstudies Wat betreft de begrippen verbreding en verdieping verkeren de talenopleidingen trouwens in een bijzondere situatie, doordat zij in alle gevallen een dubbele oriëntatie kennen, enerzijds naar taalgebied, anderzijds naar discipline: taalkunde dan wel letterkunde en cultuurkunde. Deze dubbele oriëntatie uit zich ook in de adviezen van de commissies Van Els (2002) en Veldhuis (2003), die respectievelijk de tweede en de eerste oriëntatie laten prevaleren. De commisQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
21
sie van Els stelt voor het bacheloronderwijs in de talen onder te brengen in twee programma’s, namelijk Taal en communicatie en Literatuur en cultuur, met de mogelijkheid om daarbinnen een thuistaal te definiëren voor de individuele invulling ervan. De commissie Veldhuis stelt juist voor om voor het bacheloronderwijs een aantal geografisch bepaalde programma’s te definiëren, waaronder Talen en culturen van Zuid-Europa (Romaans, Frans, Italiaans, Portugees, Roemeens, Spaans, Nieuwgrieks) en Griekse en Latijnse taal en cultuur, en daarnaast de programma’s Taalwetenschap en Literatuurwetenschap. De commissie constateert dat de ontwikkeling van de gevisiteerde bachelorprogramma’s de studenten over het algemeen meer dan in het verleden de mogelijkheid geeft hun programma volgens de ene dan wel de andere oriëntatie te verbreden of te verdiepen. Ten gevolge van deze onderlinge verstrengeling van de talenstudies hebben faculteiten de nodige winst weten te behalen uit samenwerking van opleidingen en multifunctionaliteit van cursussen. Daarmee legitimeren zij tot op zekere hoogte het in stand houden van zogenaamde kleine talenopleidingen die soms met weinig middelen moeten woekeren. De commissie wil hierbij opmerken dat het juist vanwege de genoemde verstrengeling te rechtvaardigen is dat faculteiten de kleine talenopleidingen zo lang mogelijk in stand willen houden: ze ontlenen hun waarde niet alleen aan zichzelf, maar ook aan hun functie in een geheel van empirische en theoretische taal- en literatuurstudie. Kleine opleidingen in facultair verband De bescheiden omvang in studentenaantallen van de opleidingen in klassieke en Romaanse talen verdient ook in een ander opzicht aandacht. Voor hen zijn stringente regelingen van de faculteiten, in het bijzonder wat betreft studiebegeleiding en kwaliteitsbewaking, veelal van minder belang dan voor grotere opleidingen. De commissie heeft daar rekening mee gehouden, en meestal geconstateerd dat ook faculteiten op dat punt voldoende souplesse betrachten in plaats van contraproductieve rigiditeit na te streven. Beroepenveld en arbeidsmarkt De commissie heeft de faculteiten en opleidingen steeds bevraagd over de manier waarop het beroepenveld en de arbeidsmarkt betrokken worden bij de evaluatie van de programma’s. Dat punt is met name voor de bachelorprogramma’s met hun bredere opzet meer van belang dan het in het verleden was. Het is tot heden op de meeste plaatsen nog weinig uitgewerkt. De commissie heeft hiervoor begrip uitgesproken, maar beveelt dit punt toch dringend in de aandacht van de faculteiten en opleidingen aan. De student mag verwachten dat de programmering van de bacheloropleiding, leidend tot een volwaardig academisch diploma, mede gebaseerd is op inzicht in het niveau en de inhoud van functiegebieden die in het verlengde van de opleiding liggen. Daarvoor is een verkenning van arbeidsmarktperspectieven voor deze nieuwe categorie universitaire alumni geboden. Studieduur en rendement Een aantal van de eerder genoemde stringente regels van faculteiten betreffen een probleem dat alle Letterenfaculteiten treft, namelijk de onbevredigende studieduur en rendementen. Aan de basis van dat probleem ligt het feit dat Letterenstudenten wekelijks minder tijd aan hun studie 22
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
besteden dan nagestreefd, en zich bovendien ook veelal minder druk maken dan faculteiten wensen over de duur van hun werk aan de afstudeerscriptie. Dit is een algemeen probleem dat te maken heeft met een mentaliteit en gewoonte, waarbij faculteiten bij de huidige randvoorwaarden na veel inspanning uiteindelijk lijken te moeten berusten in het tempo dat de studenten wensen te kiezen. Tot datgene wat de faculteiten zelf nog meer kunnen doen, behoort naar de mening van de commissie ook versnelling van de rapportage van de doorstroming, die in de gegeven omstandigheden belangrijker is dan rendementscijfers om de vinger aan de pols te houden. Snelle beschikbaarheid van doorstroomcijfers per functionele unit is cruciaal, waarbij vluchtverklaringen (te veel shoppers enz.) uitgefilterd zouden moeten worden. Een maand-na-maand controlesysteem kan een faculteitsbestuur zeer van dienst zijn om studievertraging en uitval in de gaten te houden en de efficiëntie van maatregelen, ook kleinschalige, te meten. De commissie meent dat de invoering van de bachelor-masterstructuur een uitgelezen gelegenheid biedt om op dit punt waar nodig een nieuwe start te maken. De vervanging van de vroegere ongedeelde opleiding door twee zelfstandige opleidingen van enerzijds drie (één + twee) en anderzijds één of twee cursusjaren schept nieuwe mogelijkheden, zowel voor de opleidingsverantwoordelijken als voor de studenten om zowel het rendement als de studievoortgang in het oog te houden en tijdig beleid te ontwikkelen om de beoogde doelen (alsnog) te bereiken. Lerarenopleiding De taak van de commissie strekte zich uit tot de bacheloropleidingen en de doorstroommasters op het gebied van de klassieke en de Romaanse talen, met uitsluiting van de educatieve masters en de researchmasters. Vooral bij de gesprekken over de oriëntatie van de opleidingen en de maatschappelijke inbedding heeft de commissie moeten constateren hoe betreurenswaardig het is dat de vakdidactische opleidingen zo zeer geïsoleerd zijn geraakt van de rest doordat ze in een ander organisatorisch verband zijn geplaatst. Het wordt de bacheloropleidingen in de talen daardoor zeer moeilijk tot onmogelijk gemaakt om zich ten volle te kwijten van hun taak ten aanzien van de samenleving, door zich te laten voeden door het aspect van de opleiding van leraren en de maatschappelijke context waarin die plaatsvindt. De commissie beveelt de gezamenlijke Letterenfaculteiten dringend aan om, samen met anderen, die kwestie nog eens expliciet onder de aandacht van de beleidsmakers te brengen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
23
24
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
25
26
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden
1.1.
Inleiding
Het bezoek aan de faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden vond plaats van 9 tot 11 februari 2005. De opleidingen die de commissie visiteerde zijn: Type opleiding Bachelor
Master
Opleidingsnaam+Code Franse Taal en Cultuur (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (56003) Italiaanse Taal en Cultuur (56809) Talen en Culturen van Latijns Amerika/Spaans (56052) Franse Taal en Cultuur (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (66003) Italiaanse Taal en Cultuur (66809) Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans (66052)
Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd
1.1.1. Structuur en organisatie van de faculteit De Faculteit der Letteren tekent voor vrijwel de helft van alle Leidse opleidingen. De faculteit biedt 26 bacheloropleidingen en 28 doorstroommasters aan. De Faculteit der Letteren noemt zichzelf een brede faculteit omdat zij een groot aantal hoofden subdisciplines aanbiedt, een groot aantal regio’s tot haar aandachtsgebied rekent en een diversiteit en variëteit aan talige en culturele verschijnselen uit het heden en het verleden bestudeert en onderwijst. De Leidse letterenfaculteit vindt dat zij een bijzondere positie inneemt omdat zij: • • •
een wetenschappelijke context kan bieden voor comparatief onderzoek en onderwijs; een context kan bieden voor vernieuwend fundamenteel en theoretisch onderzoek vanuit kennis over zoveel diverse talen en culturen; unica doceert.
Aan het hoofd van de facultaire organisatie staat het faculteitsbestuur, dat bestaat uit vier leden: de decaan, de directeur onderwijs, de directeur bedrijfsvoering en de studentassessor. Het faculteitsbestuur wordt ondersteund door de afdelingen van het faculteitsbureau. Er is een faculteitsraad van negen medewerkers en negen studenten. De directeur onderwijs speelde een belangrijke rol in het streven van de faculteit om, naar aanleiding van een aanbeveling van de vorige visitatiecommissie, de afstand tussen het centrale en het decentrale niveau binnen de faculteit te verkleinen en de samenwerking en solidariteit tussen de verschillende sectoren binnen de faculteit te versterken. Het aanstellen van de directeur onderwijs paste in het beleid van de faculteit om het bestuur te professionaliseren en het onderwijs meer centraal aan te sturen. In het kader daarvan zijn de contacten tussen het centrale en het decentrale niveau geïntensiveerd. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
27
Per 1 januari 2004 is het aantal bestuurlijke eenheden op het gebied van het onderwijs verlaagd van 22 naar twaalf: er zijn nu, naast zeven zelfstandige opleidingen, vijf onderwijsinstituten. Het streven van de faculteit is om – onder voorbehoud van een positieve tussentijdse evaluatie van de eerste vijf onderwijsinstituten in 2008 – ook de overige zeven opleidingen in onderwijsinstituten onder te brengen. De opleidingen van de commissie Romaanse Talen behoren tot het Gerard Tuning instituut (Franse Taal en Cultuur, Italiaanse Taal en Cultuur en Talen en Culturen van Latijns-Amerika). De opleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur behoort (nog) niet tot een onderwijsinstituut. De besturen van de onderwijsinstituten zijn samengesteld uit de voorzitters van de tot het instituut behorende opleidingen, plus één tot het instituut behorende student. De zelfstandige opleidingen hebben een eigen opleidingsbestuur. Elke opleiding heeft een opleidingsraad waarin alle docenten zitting hebben en die vooral een adviserende rol heeft. Daarnaast hebben de studentleden uit de Opleidingscommissie een adviserende stem. De opleidingsraad wordt over een aantal zaken gehoord door het opleidingsbestuur resp. de opleidingsvoorzitter. Ten slotte heeft elk onderwijsinstituut een instituutsraad, die paritair is samengesteld. Elke opleiding wordt daarin vertegenwoordigd door een docent, een student en een lid van het ondersteunend personeel. Verwante bachelor-, master- en doctoraalopleidingen hebben gemeenschappelijke opleidings- en Examencommissies. De faculteit is van plan deze structuur te handhaven wanneer de masteropleidingen in september 2005 van start gaan. Sinds kort kent de faculteit bovendien toelatingscommissies, die beslissen over de toelating van studenten die een masteropleiding willen volgen, maar niet een bacheloropleiding hebben gevolgd die automatisch toegang verleent tot die master. Vanwege de geringe omvang van de opleidingen heeft de faculteit gekozen voor een personele unie met de Examencommissies. De commissie hoopt met de docenten dat het Gerard Tuning Instituut aan de verwachtingen gaat voldoen. Ze heeft namelijk vernomen dat sommige docenten het ervaren als een desintegratie van de oorspronkelijke eenheden (geen eigen secretariaat meer bijvoorbeeld) of als een overbodige extra bestuurslaag, waardoor overleg binnen de staf van de opleiding dreigt verloren te gaan. Anderen zijn positief, door te wijzen op de mogelijkheden voor onderlinge vergelijking (van rendementen, onderwijsmethoden), samenwerking en afstemming (bijvoorbeeld van alumnibeleid). In 2007 vindt er een evaluatie plaats. Het faculteitsbestuur laat zich adviseren door drie vaste facultaire adviescommissies die ook de faculteitsraad adviseren. De commissie Onderwijs geeft gevraagd en ongevraagd advies omtrent de lopende bestuurlijke onderwijsagenda en kan ook zelf beleidssuggesties aandragen. Daartoe vergadert zij eenmaal per maand, een week voor de faculteitsraadsvergadering, in aanwezigheid van de directeur onderwijs, de assessor en de facultaire contactpersoon voor ICLON, het Leidse instituut voor lerarenopleiding en onderwijsonderzoek. De leden – vijf personeelsleden (voor twee jaar) en vier studenten (voor één jaar) – worden zo geselecteerd dat ze een afspiegeling vormen van de breedte van de faculteit. 1.1.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De invoering van de bachelor-masterstructuur is aan de Leidse universiteit per jaar gegaan. Het proces is nu halverwege:
28
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
1 september 2002 1 december 2003 1 september 2004 1 september 2005
1 september 2010
instroom doctoraalopleidingen beëindigd, start van het bachelormasterstelsel de Faculteit der Letteren telt nog 1647 ingeschreven doctoraalstudenten van de doctoraalprogramma’s wordt alleen het vierde jaar nog verzorgd het reguliere doctoraalonderwijs wordt beëindigd; vertraagde doctoraalstudenten kunnen verder studeren aan de hand van omzettingstabellen vanuit de bachelor-masterprogramma’s en/of maatwerk definitieve beëindiging doctoraalopleidingen: het is niet langer mogelijk om doctoraal examen af te leggen en het bijbehorende diploma te verwerven
De faculteit heeft na de vorige visitatie een commissie Optimalisering ingesteld. De aanbevelingen uit het rapport Optimalisering zijn opgesteld met het nieuwe bachelor-masterstelsel in gedachten. Belangrijk (én al ingevoerd) zijn hierbij de faculteitsbrede onderwijsdoelen op bachelorniveau voor algemene academische vaardigheden en de invoering van leerlijnen; de semesterindeling; studievoortgangscontrole en -begeleiding. Ook van belang bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is de Leidse abstracte structuur 100-600, waarbij voor iedere cursus is aangegeven op welk niveau het vak gegeven wordt en dus dat elk programma een samenhangende opbouw heeft naar moeilijkheidsgraad. De visitatiecommissie vindt dat de commissie Optimalisering een goed en weloverwogen kader geschapen heeft voor de opleidingen en dat het faculteitsbestuur moedig bezig is met de implementatie daarvan. Zij bemerkte onder de stafleden zeker draagvlak voor deze plannen maar hier en daar ook weerstand tegen het strikte van de regelgeving.
1.2.
Het beoordelingskader
De Universiteit Leiden heeft met haar kaderdocument Leids Universitair Register van Opleidingen – kortweg ‘Leids Register’ – de algemene, universiteitbrede kaders en kwaliteitskenmerken vastgesteld waarbinnen faculteiten en opleidingen hun onderwijsbeleid kunnen vormgeven. Elke Leidse bachelor- en masteropleiding wordt aan deze kaders getoetst alvorens opgenomen te worden in het Leids register en te worden aangemeld bij het CROHO. Het kader bevat richtlijnen voor de toetsing van de opleidingen en voorwaarden voor opname in het centrale register. In het Leids Register is onder andere de abstracte structuur 100-600 uitgewerkt en geconcretiseerd. Die structuur moet worden gezien als een classificatiesysteem waarmee het niveau van de cursussen voor studenten duidelijk wordt gemaakt. De praktische evaluatie van het systeem is voorzien voor 2006. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Optimalisering heeft de faculteit een facultair kader voor de bachelor opgesteld dat drie leidende principes heeft: 1. Elke student moet binnen zijn hoofdvak ‘naar het front van de wetenschap’ gebracht worden. Vakinhoudelijke en algemeen academische vorming moeten gewaarborgd en in het onderwijsprogramma aantoonbaar aanwezig zijn. Dit is uitgewerkt door elke opleiding te vragen haar onderwijsprogramma vorm te geven aan de hand van een QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
29
facultair format, waarin opzet, doelstellingen en programma op systematische wijze zijn beschreven. 2. Elke student dient gestimuleerd te worden over de muren van zijn eigen vakgebied heen te kijken. Om versnippering van kleine keuzevakjes te voorkomen, is in elk bachelorprogramma naast 140 studiepunten hoofdvakonderwijs ook 40 studiepunten voor substantiele bijvakken van 20 of desgewenst 40 punten per stuk ingeruimd. 3. Het onderwijssysteem dient zowel in organisatorisch als in financieel opzicht efficiënt te worden opgezet. Dit is onder meer uitgewerkt in een facultair uniforme omvang van vakonderdelen in 4 (bachelor) of 5 (master) studiepunten of een veelvoud daarvan, zodat de organisatie van gezamenlijk onderwijs over opleidingsmuren heen (het zogenoemde ‘aanschuifonderwijs’) zo goed mogelijk ondersteund wordt. De Leidse universiteit hanteert een eigen methode voor niveaubewaking, die volgens de facultaire zelfstudie vergeleken kan worden met de Dublin-descriptoren: de zogenaamde ‘abstracte structuur 100-600’ bepaalt dat bacheloropleidingen eindtermen hanteren op het niveau 100 tot 400 en dat de eindtermen van masteropleidingen zich op niveau 500 en 600 bevinden. Volgens het beleid van de instelling dient elk opleidingsprogramma een minimum aantal studiepunten op de voor de opleiding relevante niveaus te bevatten. In de onderwijsdoelen van elke opleiding wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen taalvaardigheid (indien van toepassing), disciplinair onderwijs en algemene academische vaardigheden. De opleidingen schrijven de onderwijsdoelen uit in het facultair vastgesteld bachelor- en masterformat. De eindkwalificaties worden voor elke opleiding vermeld onder de eerste vier vragen (algemene doelstelling; disciplinaire doelstellingen; algemene academische vaardigheden en – indien van toepassing – taalvaardigheidsdoelstellingen). De algemene academische vaardigheden liggen facultair vast. Bij dit format hoort een invulschema waarin de opbouw van het programma per semester en per vak beschreven staat; en waarin per vak wordt gespecificeerd: de naam van het vak, het aantal studiepunten, het niveau in termen van de abstracte structuur 100-600, de (sub)discipline waartoe het vak gerekend wordt, de algemene academische vaardigheden die geïntegreerd in het vakonderwijs aan bod komen, indien van toepassing: de taalvaardigheden (eventueel geïntegreerd met het vakonderwijs) die aan bod komen en de werkvormen en toetsvormen die worden gebruikt. Het Faculteitsbestuur beoordeelt, op basis van een advies van de facultaire onderwijscommissie, of de opleidingen de formats op de juiste wijze hebben ingevuld. Voor de bachelors zijn deze schema’s steeds toegevoegd aan de zelfevaluaties, voor de masters zijn ze nog in ontwikkeling. Vanaf september 2005 worden ook alle cursussen beschreven op basis van een uniform sjabloon waarin ook de leerdoelen van het vak opgenomen zijn. 1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit heeft eindkwalificaties (de minimale leerdoelen van de bachelor) voor algemene academische vaardigheden faculteitsbreed vastgesteld (zie Facultair Kader voor de Bacheloropleiding): 30
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
• • • • •
Elementaire onderzoeksvaardigheden, waaronder heuristische vaardigheden zoals vakwetenschappelijke literatuur kunnen verzamelen en selecteren en op basis van de analyse daarvan een beargumenteerde conclusie formuleren. Schriftelijke presentatievaardigheden zoals het helder en beargumenteerd uiteenzetten van onderzoeksresultaten en een antwoord formuleren op vragen betreffende (een onderwerp in) het vakgebied. Mondelinge presentatievaardigheden zoals het helder en beargumenteerd uiteenzetten van onderzoeksresultaten en het actief deelnemen aan een vakinhoudelijke discussie. Samenwerkingsvaardigheden zoals constructieve kritiek geven en ontvangen en gegronde kritiek verwerken tot een herziening van het eigen standpunt en het zich kunnen houden aan overeengekomen planningen en prioriteringen. ICT-vaardigheden zoals het op de faculteit gebruikte computerbesturingssysteem en met de voor zijn vakgebied relevante hard- en software en met de meest gangbare webbrowsers en emailprogramma’s.
Daarnaast gebruiken opleidingen waar levende talen worden bestudeerd het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR) bij het bepalen van hun eindtermen wat betreft de taalvaardigheid. De faculteit heeft in haar Strategisch Plan aangegeven dat zij niet alleen aandacht wil geven aan traditionele vaardigheden, zoals verschillende schriftelijke en mondelinge vaardigheden, argumentatieve en debatteervaardigheden en onderzoeksvaardigheden, maar ook aan allerlei elementaire en diepergravender ICT-vaardigheden. Dit is terug te vinden in bovenstaande eindtermen. De faculteit heeft nog geen vergelijkbare eindtermen voor masteropleidingen opgesteld. De zelfstudie schrijft dat aansluiting op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Hetzelfde geldt volgens de faculteit voor de aansluiting op de eisen van de arbeidsmarkt, die niet eenduidig is. Het ‘impliciete gevoelen’ dat verankerd is in de vakcompetentie van de wetenschappelijke staf en dat geformuleerd wordt door de opleidingsraad speelt een dominante rol. De faculteit besteedt echter wel expliciet aandacht aan arbeidsmarktontwikkelingen en de marktpositie van afgestudeerden. F2: Niveau: bachelor en master • De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Volgens de facultaire zelfstudie heeft de faculteit met de abstracte structuur 100-600 en de geformuleerde academische vaardigheden een methode voor niveaubewaking die kan worden vergeleken met de Dublin-descriptoren. De algemene academische vaardigheden differentieren niet expliciet naar niveau (bachelor of master) en kunnen daarom alleen in combinatie met de abstracte structuur worden gebruikt. Het onderscheid moet gezocht worden in de mate van beheersing. Volgens de faculteit is de ontwikkeling van een niveau-inschaling voor de algemene academische vaardigheden nog een desideratum.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
31
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
In de faculteit geeft iedere WO-bachelor de kwalificatie voor toegang tot ten minste één aansluitende master. Omdat er nog nauwelijks afgestudeerde bachelors zijn, is er volgens de faculteit nog weinig te zeggen over hun arbeidsmarktperspectief. Omdat er nog geen facultaire eindtermen zijn voor de master is niet te onderbouwen dat de student in staat is onder begeleiding wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De faculteit zegt dat er nog nauwelijks zicht is op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerde WO-masters. Kritische reflectie en zelfstandige studiehouding worden als kern van het facultaire beleid genoemd. 1.2.2. Programma De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van 20 c.q. één bijvak van 40 studiepunten ingevoerd in de bacheloropleidingen. Facultaire onderwijsopzet in schema: propedeuse
bijvak 20 st
bijvak 20 st
hoofdvak
hoofdvak
hoofdvak 60 stp
hoofdvak 40 stp
hoofdvak 40 stp
60 stp
60 stp
BA1
BA2
BA3
MA1
(MA2)
Iedere student heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen, aan de hand van drie hoofdsoorten: 1. Intern bijvak: niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak (maximaal één bijvak van 20 studiepunten). 2. Facultair bijvak (dat kunnen ook bijvakken zijn van andere faculteiten die door Letteren als zodanig zijn beoordeeld en geaccepteerd): de faculteit heeft er zestig, ze vallen uiteen in de volgende categorieën: a. Elke opleiding verzorgt een Opleidingsbijvak waarin de student in 20 studiepunten een introductie krijgt in het betreffende vakgebied. In de regel is dit ‘aanschuifonderwijs’. 32
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
b. Er zijn circa 25 Spectrumbijvakken van 20 studiepunten per stuk, waarin docenten van verschillende opleidingen onder aansturing van een bijvakcoördinator een vakoverstijgend onderwerp uitdiepen. Voorbeelden zijn ‘Wetenschapsgeschiedenis’ en ‘Boek en uitgeverij’. c. Er zijn sinds 2001 vier Praktijkstudies van 40 studiepunten per stuk: Journalistiek & Nieuwe Media, Europese Unie Studies, Management en Digitale Letteren. Deze Praktijkstudies worden grotendeels verzorgd door speciaal hiertoe aangestelde docenten. d. Er zijn enkele Colloquia: onder leiding van een of twee docenten wordt in een aantal intensieve vakken een onderwerp uitgediept. Voorbeelden zijn ‘Systemen en memen’ en ‘Filosofie en literatuurkritiek’. 3. Individueel of maatwerkbijvak van 20 studiepunten: zelf samen te stellen uit onderwijs binnen of buiten de faculteit, mits het aan bepaalde – door de Examencommissie te toetsen – minimumeisen voldoet: het moet interne samenhang bezitten en afsluiten met een onderdeel van minimaal 4 studiepunten op minimaal 300-niveau. Hieronder kan een stage of in het buitenland gevolgd onderwijs worden geprogrammeerd. De evaluatie van het bijvakstelsel staat gepland voor begin 2006. Het bijvakkensysteem is faculteitsbreed op een uniforme wijze met de hoofdvakprogramma’s vervlochten: steeds 8 studiepunten (één of twee vakken) in het eerste, en 12 studiepunten (één, twee of drie vakken) in het tweede semester. Deze regel – waaraan strak de hand gehouden wordt – moet voorkomen dat de student met piekbelastingen te maken krijgt. Ten slotte is veel aandacht besteed aan de roostering. Studenten die een eenmaal begonnen bijvak om welke reden dan ook niet afmaken, hebben nog een kans om de reeds behaalde studiepunten te kunnen benutten: ze kunnen ze opnemen in een maatwerkbijvak, waarbij reeds gevolgde vak(ken) in een zinvolle samenhang met nog te volgen onderdelen moeten worden geplaatst. Alle bijvakken zullen regelmatig worden geëvalueerd volgens het reguliere evaluatieprotocol. Naast de hierboven beschreven facultaire indeling in hoofd- en bijvakken kent de universiteit Leiden nog een ander universiteitsbreed model van major/minor-combinatiestudies. Daarbij combineren studenten één major van 128 studiepunten met één minor van 52 punten. Het gaat om vaste combinaties, die door de opleidingen zijn ontwikkeld, door de betrokken faculteitsbesturen zijn ingediend en door het College van Bestuur zijn vastgesteld. De letterenopleidingen Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Taalwetenschap, Literatuurwetenschap, Talen en Culturen van Zuidoost Azië en Oceanië en Duitse taal en cultuur participeren in dit systeem. In hun respectieve zelfstudies wordt dit nader aan de orde gesteld. Op een tweetal essentiële punten wijkt het universitaire model af van dat van de faculteit der Letteren. Waar het bijvakkensysteem pas in het tweede bachelorjaar begint, start de major/minor-combinatie vanaf het eerste jaar. De student legt zich dus al bij aanvang van de studie vast op deze keuze. Daaruit volgt dat hem of haar geen andere keuzemogelijkheden meer resten. Universitaire major/minor-combinaties in schema: bijvak 20 st
bijvak 20 st
bijvak 20 st
hoofdvak 40 stp
hoofdvak 40 stp
hoofdvak 40 stp
1e jaar
2e jaar
3e jaar
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
33
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Volgens het Leids Register – en de faculteit heeft dat verder uitgewerkt – moeten onderzoeksvaardigheden zo veel mogelijk geïntegreerd met het disciplinaire onderwijs worden verworven. De faculteit heeft daarom algemeen geldende eindtermen voor onderzoeksvaardigheden opgesteld die iedere opleiding moet laten terugkomen in de programma’s. Uit de invulschema’s van de opleidingen blijkt in welke disciplinaire cursussen deze vaardigheden aan bod komen. Volgens de zelfstudie verwerven studenten kennis aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek omdat een groot deel van de docenten actief onderzoeker is. De faculteit beschrijft het voornemen in de nabije toekomst de integratie van onderzoek en onderwijs verder te versterken. In de Bachelor wil zij versterking van de algehele programmasamenhang, duidelijker accentuering van de wetenschapstheoretische onderbouwing van het programma en zijn onderdelen, versterking daarin van de leerlijnen heuristische en onderzoeksvaardigheden en schriftelijke presentatie. In de Master verbetering van de scriptiebegeleiding en de constructie van een doorlopende, op onderzoek geënte weg van (research)master naar PhD-opleiding. Op de vraag of relevante beroepen aan de orde komen in het programma schrijft de faculteit dat zij door middel van vakoverschrijdende colleges, het stagebijvak en de Praktijkstudies meer aandacht heeft gecreëerd voor andere beroepen dan onderzoeker en onderwijzer. Het zijn wel bijvakken. Onder sterke punten schrijft de faculteit echter dat de Leidse opleidingen een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt zijn op het gebied van onderwijs, onderzoek, overheid en bedrijfsleven en dat de oriëntatie op de arbeidsmarkt al in de bachelorfase begint. De commissie merkt op dat de faculteit zich presenteert als aanbieder van klassieke letterenopleidingen en onderzoeksgeoriënteerd. Tegelijkertijd zijn er studenten die aangeven juist behoefte te hebben aan een brede studie en ligt niet bij elke (bachelor)studie de nadruk op onderzoek en het brengen van de studenten tot het front van de wetenschap. De commissie waardeert daarom de poging om tegemoet te komen aan de wens van de ene student die de diepte in wil én aan de wens van de student die graag een brede en/of op de praktijkgeoriënteerde bacheloropleiding wil, namelijk door het bijvaksysteem en de Praktijkstudies. Het leidt volgens haar wel tot een strak format. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
34
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
De eindkwalificaties op het gebied van taalvaardigheid en algemene academische vaardigheden zijn voor ieder programma verwerkt in de bachelor- en masterformats. Daar is te lezen hoe ze vertaald zijn naar de programma’s: waar wordt er aandacht aan besteed, op welk niveau, in welke wetenschappelijke (sub)disciplines. Vanaf 2005 wordt tevens een uniforme vakbeschrijving verplicht waarin de leerdoelen van een vak vermeld zullen staan. Voor de facultaire bijvakprogramma’s van 20 of 40 studiepunten geldt hetzelfde, hiervoor bestaat een bijvakformat. Het bijvakkensysteem biedt de mogelijkheid voor een ‘flexibel programma’. Elke student is vrij om binnen de spelregels van het bijvakkensysteem bijvakken te kiezen. Over het individuele of maatwerkbijvak beslist de Examencommissie; zij toetst volgens richtlijnen uit het facultair kader voor de bacheloropleiding. Over de samenstelling van een intern bijvak beslist de Examencommissie van de opleiding van de student. Voor een facultair bijvak is geen specifieke goedkeuring vereist vanwege de generieke regeling. In de facultair uniforme vakevaluaties komt de vraag naar concretisering van eindkwalificaties indirect aan de orde in vraag 2 en 10. Voorts wordt het onderwerp bevraagd in de alumni-enquêtes en in de nog te ontwikkelen exitvragenlijst. Het viel de commissie op dat er door de opleidingen vaak gewezen werd naar het strakke facultaire format voor het niet bereiken van bepaalde wensen. Een voorbeeld daarvan, erg belangrijk voor de studies moderne talen, is de moeilijkheid van een bezoek aan het buitenland. Omdat bijvakken verplicht over twee semesters verspreid moet worden gevolgd, loopt een student wanneer hij die wil vervangen door een buitenlandbezoek altijd vertraging op. De commissie constateert dat de faculteit na opmerkingen van de vorige visitatiecommissie (‘eilandenrijk’) besloten heeft met sterke hand te regeren en streng is omdat er een zekere verkokering doorbroken moet worden, maar waarschuwt voor het ontbreken van voldoende draagvlak. Nog niet alle stafleden hebben zich het, volgens de commissie overigens goed en weloverwogen, programma van ontwikkeling van de commissie Optimalisering al eigen gemaakt. Sommigen ervaren een sterke mate van ‘dirigisme’. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid berust volgens de opleiding onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma. In de nabije toekomst wil de faculteit de onderwijskundige en didactische kanten van het onderwijs optimaliseren aan de hand van de beleidspunten van de commissie Optimalisering. De punten die nog aandacht vereisen zijn: vakbeschrijvingen vervolledigen, programma’s doorlichten op interne consistentie, studeerbaarheid en aantrekkelijkheid, mogelijkheden voor scholing en wederzijdse coaching van docenten (‘peer-coaching’) verruimen, digitale ondersteuning van het onderwijs intensiveren (Blackboard, Ellips, Digibeeld), doelstellingen van het tweede taalverwervingsonderwijs faculteitsbreed beschrijven in termen van het Europees referentiekader en aandacht opvoeren voor professionele toetsing van zowel taalverwerving als vakinhoudelijke en disciplinaire studieonderdelen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
35
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
De commissie Optimalisering heeft een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. De volgende maatregelen zijn inmiddels ingevoerd: •
• • • •
uniforme facultaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings)pe rio-den (twee semesters, elk bestaande uit een onderwijsperiode van vijftien weken en een toetsperiode van vijf weken direct volgend op de onderwijsperiode. De toetsperiode bestaat uit een tentamenperiode van drie weken en een herkansingsperiode van een week voorafgegaan door een voorbereidingsweek); aanwijzingen voor het spreiden van de studielast (40 uur zo evenredig mogelijk verdeeld, vakken altijd 4 (bachelor) of 5 (master) studiepunten of een veelvoud daarvan, bijvakslots); vaststellen van toets- en herkansingstijdstippen; detecteren van te grote afwijkingen in toetsresultaten; volgen van de studievoortgang van de afzonderlijke studenten (Leids studiesysteem met Bindend Studieadvies).
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Het totale aantal studenten binnen de faculteit was in 1997/98 3.318, daalde naar 2.968 in 1999/2000 en steeg weer naar 3.333 in 2003/04. De instroom steeg van 671 in 1997/98 naar 915 in 2003/04 en bedraagt momenteel circa 900 op een totaal van omstreeks 3.400 studenten. De toelatingseisen voor bachelor zijn helder, namelijk een VWO-diploma. Voor Griekse en Latijnse Taal en Cultuur is ten minste één klassieke taal nodig. Er zijn universitaire toelatingsprocedures voor de masters: iedere student heeft een bewijs van toelating nodig van het faculteitsbestuur. Voor studenten met een andere bachelor dan de eigen of van sectorplanopleidingen wordt het dossier bestudeerd door de toelatingscommissie. HBO-ers met een verwant diploma krijgen toegang tot de bacheloropleiding met een beperkte hoeveelheid vrijstellingen. Na afronding van dit schakelprogramma hebben zij al dan niet na selectie toegang tot de masteropleiding. Van buitenlandse studenten wordt niveau en inhoud van hun diploma getoetst, alsmede hun Engelse taalvaardigheid, alvorens zij worden toegelaten. Alle opleidingen hebben in de OER staan welke bachelors rechtstreeks toegang hebben. De faculteit heeft gewerkt aan het vergroten van haar marktaandeel door inhoudelijke verbreding van het onderwijsaanbod (ook aandacht voor andere beroepen dan docent en onderzoeker via bijvakken) en door het aanboren van nieuwe doelgroepen (à la Carte, contractonderwijs etc). Hiervoor heeft zij speciale instroomeisen en voorlichting opgezet. Om de aansluitingsproblemen vanuit het VWO zoveel mogelijk te beperken, heeft de Universiteit Leiden een aansluitingsprogramma VWO-WO ontwikkeld. Verschillende opleidingen 36
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
doen hieraan mee: gastlessen, aansluitingsmodules, proefstuderen, Laptop-project, pre-university college, et cetera. Daarnaast zijn er bijeenkomsten gericht op scholieren en aankomende studenten, zoals de Taalkundeolympiade. Activiteiten op het gebied van werving en voorlichting wordt uitgevoerd door de afdeling Communicatie (2,9 fte), in nauwe samenwerking met de afdeling Internationalisering, Communicatie en Studenten (ICS) van het universiteitsbureau. Verder drie ‘studentambassadeurs’ (studenten die een jaar een kleine facultaire aanstelling krijgen om voorlichting te geven op landelijke beurzen en op scholen), websites voor aanstaande studenten en een Engelstalige mastersite. Voor de universiteit als geheel en voor elke opleiding afzonderlijk zijn er informatieve studiebrochures. Verder zijn er vier universitaire brochures speciaal gericht op de vier profielen binnen het nieuwe VWO en facultaire informatiebrochures voor ‘Studeren à la carte’ en ‘Anders studeren’ (HOVO). Volgens de zelfstudie wil de faculteit in de nabije toekomst de aandacht voor de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen vergroten, zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed over het voetlicht gebracht wordt. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
• • •
Alle bacheloropleidingen duren drie jaar en tellen 180 studiepunten; daarvan zijn in het tweede en derde jaar 2 x 20 studiepunten gereserveerd als bijvakruimte. Vrijwel alle gewone masteropleidingen duren één jaar en tellen 60 studiepunten. De drie talen en culturen masteropleidingen van resp. China, Japan en Korea duren twee jaar en tellen 120 studiepunten.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Volgens het Strategisch Plan streeft de faculteit naar een verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. Dat wil het faculteitsbestuur bereiken door het gebruik van actieve werkvormen, zoals probleem- en opdrachtgestuurd onderwijs, projectonderwijs en computerondersteund onderwijs, die een centrale plaats in alle opleidingen moeten krijgen. Het bestuur wil ook nagaan welke mogelijkheden elektronische leeromgevingen in dit verband bieden. De commissie Optimalisering formuleerde het als volgt (Aanbeveling 1): “De door de opleiding gekozen werkvormen maken gebruik van middelen om studenten te activeren en te inspireren tot zelfstandige en kritische reflectie. Betreft het hoorcolleges, dan gaat de activerende impuls uit van de wijze van presentatie van de docent; betreft het werk-colleges, dan gaat de activerende impuls ook uit van individuele en groepsopdrachten, referaten, discussie, e.d. In principe zijn alle werkvormen zo ingericht dat zij voorbereiding (en verwerkingstijd achteraf ) vergen, óók de hoorcolleges. In de voor elk vak verplichte vakbeschrijving (‘course description’, zie Aanbeveling 8) wordt aangegeven welke tijd in het weekrooster beschikbaar is voor zelfstudie en wat globaal van de student in die tijd wordt verwacht”.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
37
Zoals eerder gezegd, denkt de commissie dat er voor de faculteit nog wel wat werk te verrichten valt om deze prijzenswaardige ideeën voluit ingang te doen vinden. De faculteit heeft als richtlijn dat het optimale aantal contacturen voor een monodisciplinaire letterenopleiding rond de 350 per jaar ligt. Voor de talen en culturenopleidingen ligt dit aantal rond of (ruim) boven de 400 uur per jaar, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de onderwezen taal. Het gaat hier steeds om een gemiddelde over de hele opleiding; in de propedeuse ligt dit aantal hoger, in het laatste jaar lager. De contacturen moeten zo gelijkmatig mogelijk over de semesters en over de week gespreid worden om te voorkomen dat er piekbelastingen optreden. De relatief kleine schaalgrootte van de afzonderlijke opleidingen leidt vaak automatisch tot onderwijs in een intensief contact tussen docent en student. De stagekwaliteit wordt volgens de zelfstudie gewaarborgd door de regeling stage bijvak uit het bachelorkader. De omvang ligt vast, altijd wordt de opdracht, het leerdoel, de aard en de omvang van de begeleiding vastgelegd en goedgekeurd door stageorganisatie, stagedocent en Examencommissie. Er is een facultaire stagecoördinator. Afstudeerwerken van zowel bachelor als master worden door twee docenten beoordeeld. Facultair is vastgelegd dat een bachelorwerkstuk minimaal 12 studiepunten telt en een masterscriptie minimaal 20. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De faculteit hanteert vaste procedures om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren: • • • •
de te bereiken eindkwalificaties zijn beschreven in de bachelor- en masterformats; daar is ook aangegeven op welke manier deze vertaald zijn in het onderwijsprogramma; in de vakbeschrijvingen wordt beschreven welke leerdoelen er in dat vak bereikt dienen te worden, en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en); de kwaliteit van de toetsing is onderdeel van de vaste vragenlijst voor programma-evaluatie.
De niveauopbouw is in alle programma’s gewaarborgd via de 100-600 structuur. Elke bachelorstudent in de faculteit heeft tenminste 20 studiepunten op het niveau 400 gevolgd. Voor de masterstudent is dat tenminste 20 punten op niveau 600. De faculteit heeft nog geen geïmplementeerd systeem voor de waarborging van de consistentie in de beoordeling en toetsing. De facultaire werkgroep ‘taaltoetsing’ onderzoekt of het CEFR als leidraad voor toetsing van de bereikte taalvaardigheid kan worden gebruikt. Bij gebleken succes zullen vergelijkbare methoden van consistente toetsing worden ontwikkeld voor disciplinaire vakken. Voorts wil de faculteit aandacht van docenten in de komende periode onder meer via een breed georganiseerde studiemiddag richten op toetsdidactiek ter voorbereiding op verdere nascholing. Elke opleiding heeft een Examencommissie, waarvan de bevoegdheden wettelijk zijn vastgelegd en die binnen de faculteit is verankerd in het faculteitsreglement. De faculteit kent nog geen 38
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
facultaire richtlijn voor de Examencommissie. Elke Examencommissie heeft tot nu toe een eigen regeling, die per opleiding verschilt. De ontwikkeling van een facultair modelreglement is in voorbereiding. De Examencommissie is verantwoordelijk voor alle toetsen en examens die binnen de opleiding worden afgenomen. Verder is er een facultaire Examencommissie voor de bijvakken ingesteld, die verantwoordelijkheid draagt voor de examens die worden afgenomen in het kader van opleidingsoverschrijdende bijvakken. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding. Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Volgens de zelfstudie wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoekstaak hebben. Het taalvaardigheidsonderwijs wordt meestal verzorgd door docenten zonder onderzoeksaanstelling. Het merendeel van de docenten is gepromoveerd: 100% van de HL, 100% van de UHD, 94% van de UD en 18% van de docenten. De faculteit onderschrijft het principe dat studenten in alle fasen van hun opleiding in aanraking dienen te komen met wetenschappelijke rolmodellen, onder wie hoogleraren. Het is echter nog de vraag of dit ook voor opleidingen met een kleine staf goed haalbaar zal zijn, gezien het feit dat ook door de doorstroom- en onderzoeksmasters een beroep wordt gedaan op de hoogleraren. Medewerkers binnen de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis besteden gemiddeld 30% van hun tijd aan onderzoek, voor medewerkers in de sector niet-Westen is dat 42%. Elke medewerker met een onderzoekstaak participeert in een (of meer) van de facultaire onderzoeksinstituten. Tijdens het visitatiebezoek waren dat: • • •
Pallas: voor historische, kunsthistorische en letterkundige studies vooral met betrekking tot Europa en Noord- en Latijns-Amerika; ULCL (University of Leiden Centre for Linguistics) voor (een deel van) het taalkundig onderzoek; CNWS (School of Asian, African and Amerindian Studies) waarin vrijwel al het onderzoek met betrekking tot het zogenaamde ‘niet-Westen’ is ondergebracht.
Volgens de facultaire zelfstudie blijkt uit recente onderzoeksvisitaties dat de faculteit over het geheel genomen beschikt over een in wetenschappelijk opzicht kwalitatief sterke staf. De onderzoeksinstituten hebben onder andere als taak de onderzoekers uit verschillende opleidingen en disciplines bij elkaar te brengen om zo het opleidingsoverschrijdende en vooral regio-overschrijdende comparatieve en interdisciplinaire onderzoek te stimuleren. Daarnaast stimuleert de faculteit dat over de grenzen van de drie onderzoeksinstituten wordt samengewerkt, om op die manier vernieuwend en grensverleggend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van de NWO-vernieuwingsimpuls – een extra stimulans te geven. De onderzoeksinstituten hebben een belangrijke rol gespeeld bij het vormgeven van de onderzoeksmasters en zijn betrokken bij het opzetten van een Graduate School waarin deze zullen worden ondergebracht.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
39
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Vanuit het universitaire budget worden aan de faculteiten middelen ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten heen zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. De faculteit kent een intern allocatiemodel voor de opleidingseenheden waarin, onderscheid gemaakt wordt tussen de opleidingen in de sector niet-Westen en in de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis. De tweedeling komt voort uit het gegeven dat voor de ‘unica’ in het verleden van overheidswege geoormerkte budgetten ter beschikking zijn gesteld die thans integraal deel uitmaken van de bekostiging van de Universiteit Leiden. De faculteit wijst op de problematiek van bezuinigingen en vergrijzing. Zij voert een actief beleid voor vervroegde pensionering en probeert te komen tot verjonging door nieuwe medewerkers aan te stellen bij opleidingen die niet in formatie achteruit hoeven te gaan. Het verdeelmodel binnen de faculteit ziet er als volgt uit: •
•
voor de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis is de formatie gebaseerd op een normprofiel voor de bacheloropleidingen, dat binnenkort wordt uitgebreid met een model voor de masteropleidingen. Belangrijke parameters in het model zijn aantallen eerstejaars, diploma’s en aantallen promoties. Bovendien is een minimumbezetting vastgesteld: voor de combinatie van een bachelor- en een masteropleiding mag die niet kleiner zijn dan 3 fte; voor de sector niet-Westen geldt een basisformatie waar bovenop op grond van aantallen eerstejaars en rendementen extra formatie wordt toegekend; ook in het niet-Westen wordt voor promoties formatie toegekend.
Het is de bedoeling om de komende jaren te komen tot één bekostigingsmodel voor de beide sectoren (met een specifieke oormerking van de extra gelden voor het niet-Westen). Er waren in het recente verleden 22,97 (in 2003), 20,83 (in 2002) en 19,29 (in 2001) studenten per fte onderwijs. Voor het Westen ligt dat cijfer hoger (30,7 studenten per fte in 2003) dan voor het niet-Westen (10,98 studenten). De faculteit kent sinds 1998 professionele studiecoördinatoren (in 2001 7,8 fte voor de gehele faculteit), die in korte tijd centrale figuren zijn geworden. Voor beleidsondersteuning op het gebied van onderwijs en onderzoek heeft de faculteit 4,8 fte ter beschikking, voor internationalisering nog eens 2 fte. De faculteit streeft ernaar dat 25% van de hoogleraren en UHD’s vrouw is. Op 1 december 2003 waren 10 van de 49 hoogleraren binnen de faculteit vrouw. Bij de UHD’s ging het om 6 van de 29. De Universiteit Leiden werkt mee aan de totstandkoming van afspraken in het kader van het Sectorplan Letteren. Dit betekent voor de ‘kleine letteren’ dat voor de masteropleidingen expertise op nationaal niveau kan worden benut en voor de ‘unica’ dat samenwerking met masteropleidingen in Europa leidt tot een benutting van meer expertise dan alleen in Leiden mogelijk is.
40
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie vermeldt dat de faculteit bezig is een nieuwe sollicitatieprocedure te ontwikkelen voor UHD’s en UD’s waarin meer oog zal zijn voor de didactische kwaliteiten van de kandidaten, die bijvoorbeeld kunnen blijken tijdens een proefcollege. Voor hoogleraren maken een assessment van managementvaardigheden en een proefcollege reeds deel uit van de procedure. Het systeem van ‘universitaire functieordening’ (UFO) is in de faculteit ingevoerd met speciale aandacht voor onderwijscompetenties. Er worden regelmatig facultaire onderwijsmiddagen worden georganiseerd (twee maal in 2002, drie maal in 2004) met thema’s als ‘Invoering BA/ MA’, ‘Onderwijsoptimalisering en activerend onderwijs’, ‘Visitatie en kwaliteitszorg’, ‘Taalvaardigheidsonderwijs via het Europees Referentiekader (CEF)’. De deelname aan deze middagen is behoorlijk. De faculteit beschikt ook over een budget voor scholing. In de nabije toekomst wil de faculteit verhoogde aandacht geven aan de ondersteuning van het docentencorps. Didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd. De Resultaat & Ontwikkelingsgesprekken die hoogleraren met de medewerkers gaan voeren vindt de commissie een nuttig onderdeel van personeelsbeleid. Naast een beoordelingsgesprek waar bepaalde consequenties uit voortvloeien moet er immers ook gesproken worden over iemands loopbaan. De faculteit gaf aan dat ze het maken van afspraken in het kader van resultaat en ontwikkeling graag wilde laten samenvallen met gesprekken die toch al plaatsvinden tussen leidinggevende en medewerker. Als het op die manier geïmplementeerd wordt dan heeft de commissie er echt waardering voor: zonder dat er meer werk ontstaat, worden de afspraken toch wel gemaakt. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Volgens de faculteit zijn er maar net voldoende onderwijsruimtes en laat de verdeling van grote en kleine zalen te wensen over. Niet overal staat al een beamer en computer. De faculteit is bezig aan een inhaalslag en heeft een medewerker aangesteld om het probleem in kaart te brengen. De faculteit kent geen centrale roostering: elke opleiding stelt een eigen rooster op en vraagt de afdeling Zalenbeheer op grond daarvan om zaalruimte. Deze werkwijze heeft gevolgen voor het bijvakonderwijs: zij impliceert dat er geen garantie te geven is dat elke hoofdvakstudent elk facultair bijvak zonder roosterconflicten kan volgen. Dat geldt met name voor de opleidingsbijvakken, die voor het grootste deel bestaan uit aanschuifonderwijs. Voor de bijvakken die geen aanschuifonderwijs kennen – een enkel Opleidingsbijvak, de meeste Spectrumbijvakken, de Praktijkstudies en de Colloquia – zijn aparte plekken in het rooster gereserveerd. Op die tijdstippen mag er alleen bijvakonderwijs en geen hoofdvakonderwijs geroosterd worden. Zo is het voor elke Letterenstudent in ieder geval mogelijk om zonder roosterproblemen een Spectrumbijvak, Praktijkstudie of Colloquium te volgen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
41
De Universitaire Bibliotheek is dichtbij. Bovendien herbergt de stad Leiden belangrijke musea en collecties waar studenten terechtkunnen. De faculteit heeft een eigen afdeling ICT, een eigen netwerk en computerzalen met 96 werkplekken voor onderwijs en studie die alleen toegankelijk zijn voor Letterenstudenten. Daarnaast kunnen ze ook van universitaire computervoorzieningen gebruik maken. De subafdeling ICT&Onderwijs initieert en begeleidt projecten op het gebied van digitale ondersteuning van onderwijsprogramma’s. De speerpunten liggen nu bij het gebruik van Blackboard en bij taalvaardigheidsonderwijs (het programma Hologram, dat onder andere voor Frans en Italiaans wordt gebruikt, en het project Ellips, waarin ook de universiteiten van Groningen, Nijmegen, Utrecht en Tilburg participeren). Er is ook aandacht voor de digitalisering van beeldmateriaal en van audio- en videomateriaal. De practicaruimtes in het Talencentrum voldoen aan moderne eisen. De commissie waardeert het feit dat de faculteit de opmerkingen betreffende ICT van de vorige visitatiecommissie serieus genomen heeft. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit heeft sinds 1998 een stelsel van studiecoördinatoren. Deze personen verrichten taken op het gebied van studieadvisering, maar ook van onderwijscoördinatie (roosters, studiegids, advisering inzake onderwijsprogrammering). Ze zijn in dienst van de faculteit en voor een bepaalde hoeveelheid fte toegewezen aan opleidingen en instituten. De functies hebben minimaal een omvang van 0,5 fte, waardoor de meeste studiecoördinatoren voor twee of drie verwante opleidingen werken. De studiecoördinatoren overleggen maandelijks onder leiding van de directeur onderwijs. Het stelsel is begin 2001 positief geëvalueerd op basis van vragenlijstonderzoek onder studenten, opleidingsbesturen, Opleidingscommissies, Examencommissies, secretariaten en de coördinatoren zelf. In het kader van het Leids Studiesysteem worden studenten in het eerste bachelorjaar (propedeuse) opgenomen in mentorgroepen. Bij het begin van hun studie voeren zij een kennismakingsgesprek met de studiecoördinator of een docent, waarna zij onder de hoede komen van een docentmentor. In het eerste jaar wordt tweemaal een advies uitgebracht over de kansen van de student om de opleiding succesvol af te ronden. Aan het einde van het eerste jaar wordt – onder verantwoordelijkheid van de Examencommissie – een advies met een bindend karakter uitgebracht: een student moet minimaal 30 studiepunten hebben behaald om verder te mogen gaan met zijn studie. Met ingang van 1 september 2005 wordt dit aantal opgehoogd naar 40 met de verplichting de propedeuse binnen twee jaar te halen. In het Strategisch Plan wordt beschreven dat er meer begeleiding in de doctoraalfase nodig is (scriptie, aanspreken bij achterblijvende studievoortgang, informatie over voorzieningen en mogelijkheden). De komende twee jaar gaat de faculteit, met steun van het College van Bestuur, meer investeren in het begeleiden van ouderejaars studenten. Sinds begin 2004 beschikt de faculteit over een afdeling Studentzaken (hoofd Studentzaken 1 fte), waarin zowel het nieuwe Studiepunt (2 fte), het reeds bestaande Loopbaancentrum (2 fte) als de coördinator voor het à la carte- en contractonderwijs (0,6 fte) zijn ondergebracht. 42
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Het Loopbaancentrum is in 2003 positief geëvalueerd door studenten, studiecoördinatoren en werkgevers en daarna opgenomen in facultaire organisatie. Studenten krijgen tweemaal per jaar een overzicht van de studievoortgang uit het studie-informatiesysteem ISIS/S&S. Een groeiend aantal opleidingen gebruikt U-Twist voor inschrijving en uitslag van tentamens. Prijzenswaardig vindt de commissie de poging op facultair niveau die studieadviseurs gaan ondernemen om vertraagde studenten op te sporen en te begeleiden in het laatste stapje naar een bachelordiploma. Andere universiteiten hebben daar positieve ervaringen mee. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit is bezig met de ontwikkeling van een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, dat betrekking heeft op drie niveaus. De implementatie van het volledige systeem zal in de tweede helft van 2005 plaatsvinden. Verschillende elementen worden al langere tijd gebruikt binnen de faculteit, maar worden geactualiseerd en geïntegreerd in het nieuwe systeem. Het gehele systeem zal beschreven worden in een facultair kwaliteitshandboek. 1. Op studentenniveau: onderwijsevaluaties. In 2003 heeft de faculteit een nieuw evaluatieprotocol voor het onderwijs ingevoerd, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen vakevaluaties en programma-evaluaties. In het protocol staan de aandachtspunten die de faculteit heeft vastgesteld voor zowel de evaluatie van afzonderlijke vakken als van samenhangende programma’s. De opleidingen kunnen hieraan zelf desgewenst aandachtspunten toevoegen. Voor groepen van meer dan vijftien studenten worden vragenlijsten gebruikt met een vijfpuntsschaal die door het ICLON ontworpen zijn. Voor kleinere groepen wordt de kwalitatieve methode gebruikt (bijvoorbeeld een discussiebijeenkomst met een notulist). Deze vormen van evaluatie zijn niet altijd goed vergelijkbaar. Het is de taak van de Opleidingscommissie de resultaten in de juiste context te plaatsen. Het is facultair beleid dat van een nieuwe opleiding alle vakken uit een studiejaar geëvalueerd worden. Na deze ‘nulmeting’ kan de opleiding desgewenst overstappen op een frequentie van eens per drie jaar. De Opleidingscommissie stelt daarvoor een evaluatiekalender op, waarin uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met factoren die het wenselijk maken dat een vak vaker dan eens per drie jaar geëvalueerd wordt (bijvoorbeeld nieuwe docenten, gewijzigd onderwijsmateriaal, nieuwe werkvormen et cetera). De programmaevaluatie dient in alle gevallen jaarlijks te worden afgenomen. Voor de vakevaluatie zijn de punten die bevraagd worden: mate van interessantheid van het vak; kwaliteit van de informatievoorziening bij aanvang; reële studielast t.o.v. het aantal studiepunten; moeilijkheidsgraad; mate van gerealiseerde voorbereiding van contacturen; stimulering van het kritisch denkvermogen; stimulering van zelfstandige, actieve inzet; kwaliteit van het studiemateriaal; geschiktheid van de gebruikte werkvormen; interne samenhang van het onderwijs; effectiviteit van digitale leeromgeving en/of COO-toepassingen; aansluiting bij het studieprogramma tot nog toe; didactische kwaliteit van de docent(en). QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
43
Voor de jaarlijkse programmaevaluatie (van hoofd- en bijvakken) zijn de punten die bevraagd worden: tevredenheid over de algemene studievordering; toename zelfstandige studiehouding; reële totale studielast ten opzichte van het aantal studiepunten; samenhang tussen de onderdelen van het programma; toename beheersing van algemene academische vaardigheden; toetsing (met eventuele specificatie van vakken); studielastspreiding; eventuele studievertraging; i.g.v. propedeuse: zinvolheid propedeusementoraat; studiecoördinator (hoofdvakprogramma) of organisatie (bijvakprogramma). De faculteit overweegt om per 1 september 2005 exitvragenlijsten of curriculumevaluaties in te voeren als aanvulling op de bestaande vak- en programmaevaluaties. De Opleidingscommissie maakt elk half jaar evaluatierapporten die naar de betrokken leerstoelhouders, het opleidings- of instituutsbestuur en het faculteitsbestuur worden gestuurd. Deze beoordelen de rapportages elk naar de verantwoordelijkheden die ze dragen en gaan na of de evaluatieresultaten beantwoorden aan de streefdoelen (niet lager dan een 3 op vijfpuntsschaal). Zo niet, dan wordt er een verbetermaatregel in gang gezet, bijvoorbeeld via een gesprek met een docent over zijn onderwijs, een aanpassing van het onderwijsprogramma, het opheffen van roosterconflicten, etc. In het jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprek komen de onderwijsevaluaties ter sprake en controleert het faculteitsbestuur of de noodzakelijke follow-up heeft plaatsgevonden. 2. Op personeelsniveau: Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken. Functioneringsgesprekken vinden in principe elk jaar plaats en worden gepland en gevoerd door de direct leidinggevende. Voor docenten, UD’s en UHD’s is dat de leerstoelhouder. Bij de leerstoelhouders worden de functioneringsgesprekken sinds 2000 gevoerd door de decaan. De functioneringsgesprekken worden vervangen door Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken, waarin medewerkers op alle onderdelen van hun functioneren beoordeeld worden aan de hand van een vierpuntsschaal. Deze gesprekken zullen een duidelijke relatie hebben met de onderwijsevaluaties. In die gesprekken worden resultaatgerichte afspraken gemaakt over de loopbaanontwikkeling. Leidinggevenden krijgen een training in het voeren van deze gesprekken, ook medewerkers hebben de mogelijkheid een training te volgen. 3. Op bestuurlijk niveau via meerjarenbeleidsgesprekken. Sinds 2001 voert het faculteitsbestuur jaarlijks meerjarenbeleidsgesprekken met de opleidingen/onderwijsinstituten. In het kader van die gesprekken maken opleidingen eens per drie jaar een meerjarig profileringsplan. De afspraken die gemaakt worden, worden vastgelegd in een convenant, dat tijdens het volgende meerjarenbeleidsgesprek wordt besproken om na te gaan of de overeengekomen afspraken daadwerkelijk zijn opgevolgd. Met betrekking tot het onderwijs komen in elk geval de volgende onderwerpen aan de orde: • • • • • • •
instroom; rendementen; voortgang implementatie bachelor-masterstelsel; vak- en programmaevaluaties; contractonderwijs; internationalisering; ICT & Onderwijs.
Indien de resultaten van een opleiding in ernstige mate afwijken van het facultaire beleid wor44
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
den daarover afspraken gemaakt voor het komend jaar. Er wordt ook aandacht besteed aan de beschikbaarheid van adequate onderwijsruimten, de inrichting ervan en de benodigde apparatuur, en aan personeelszaken. Als uit onderwijsevaluaties of langs een andere weg is gebleken dat een bepaalde medewerker (in het onderwijs of anderszins) niet goed functioneert, wordt dit functioneren in een vertrouwelijk gedeelte van het gesprek – dat alleen met de verantwoordelijke opleidingsvoorzitter plaatsvindt – aan de orde gesteld. Een belangrijk punt is ook het vaststellen van de indicatieve formatie: de hoeveelheid wetenschappelijk personeel waarop een opleiding recht heeft. Die formatie ligt niet bij voorbaat geheel vast, wanneer er daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld wanneer de instroom sterk gestegen is, stelt het faculteitsbestuur extra formatie beschikbaar voor opleidingen. De Universiteit Leiden heeft onlangs een traject ingezet om universiteitsbreed te komen tot een cyclisch kwaliteitszorgsysteem dat is toegesneden op het nieuwe accreditatiestelsel. De faculteiten is gevraagd de verschillende onderdelen waarmee de onderwijskwaliteit wordt gestimuleerd en bewaakt, onder te brengen in een handboek, dat op hoofdlijnen het NVAOkader volgt. De Faculteit der Letteren is bezig om dit kwaliteitshandboek vorm te geven en kan daarbij gebruikmaken van verschillende elementen die in de afgelopen periode ontwikkeld en ingevoerd zijn. Met het expliciet benoemen van streefdoelen per opleiding is inmiddels een begin gemaakt, onder meer voor de onderwijsrendementen en in de convenanten bij het meerjarenbeleidsgesprek. Bij de uitwerking van het kwaliteitshandboek zullen voor meer onderwerpen toetsbare streefdoelen worden opgesteld. In de nabije komst wil de faculteit het stelsel van kwaliteitszorg verfijnen en aanvullen. De cyclus van onderwijsevaluatie, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd. De universiteit wil naast de zesjarige cyclus van externe beoordelingen een driejaarlijkse midterm-review. De faculteit beoogt de League of European Research intensive Universities in de organisatie daarvan te betrekken, zodat de faculteit haar kwaliteit kan afmeten aan die van verwante en vergelijkbare Europese partnerinstellingen. Als zwakke punten vermeldt de facultaire zelfstudie: • • •
met behulp van actielijsten wordt weliswaar gepoogd alle meerjarenbeleidsgesprekken van tijdige follow-up te voorzien, maar deze komt in sommige gevallen later dan wenselijk is; hoewel de verwerking van de informatiestroom afkomstig uit de evaluatieprocedures adequaat geregeld is, ontbreekt het vooralsnog aan een geautomatiseerd informatiesysteem, terwijl de handmatige verwerking tijdrovend is; de facultaire informatiesystemen zijn nog niet altijd even goed toegespitst op de informatiebehoefte van de NVAO.
De faculteit heeft een begin gemaakt met het ontwikkelen van een kwaliteitsnormeringssysteem voor het taalvaardigheidsonderwijs op basis van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Voor al het onderwijs wil Leiden in het kader van het nieuwe kwaliteitszorgsysteem een faculteitsbrede tussentijdse beoordeling (‘midterm review’) invoeren in het kader waarvan de diverse belanghebbenden (‘stakeholders’) van het facultaire onderwijs geraadpleegd worden. De commissie heeft waardering voor deze grondige aanpak van het kwaliteitszorgsysteem en is benieuwd naar de volledige implementatie, de evolutie en verdere uitwerking ervan. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
45
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Uit de beschrijving onder het vorige facet blijkt dat het systeem van interne kwaliteitszorg zo is opgezet dat uitkomsten van evaluaties ook daadwerkelijk kunnen leiden tot het constateren van tekortkomingen en vervolgens tot het formuleren van concrete verbeterpunten en dat systematisch wordt nagegaan of deze verbeterpunten zijn gerealiseerd. De vorige visitatiecommissie stelde op facultair niveau de volgende zwakke punten vast: • • • • • •
een te grote autonomie van de vakgroepen c.q. opleidingen; de afstand tussen het faculteitsbestuur en de facultaire gemeenschap; gebrekkige onderlinge samenwerking tussen de opleidingen; het personeelsbeleid, in het bijzonder de geringe stimulans t.a.v. de onderwijskwaliteitsbewaking; het ontbreken van solidariteit en samenwerking tussen Westen en niet-Westen; ondermaatse computerfaciliteiten voor studenten.
De faculteit heeft naar aanleiding van deze kritiek een adviescommissie ingesteld die de opdracht kreeg na te gaan welke verbeteringen op het gebied van ‘Optimalisering van Onderwijsvormen en Onderwijsproces’ faculteitsbreed zouden moeten worden nagestreefd. Het bestuur van de faculteit heeft de aanbevelingen van deze commissie overgenomen en omgezet in concrete maatregelen. Het aanstellen van een directeur onderwijs, die fungeert als verbindingsofficier tussen faculteit en opleidingen, moest leiden tot een grotere mate van samenwerking en solidariteit binnen de faculteit. Ook het instellen van onderwijs- en onderzoekinstituten had als doel het verkleinen van de functionele afstanden binnen de faculteit. Het door de vorige visitatiecommissie geconstateerde gebrek aan samenwerking tussen Westen en niet-Westen is aangepakt door een aantal opleidingsoverschrijdende initiatieven, zoals een zevental onderzoeksmasters. De faculteit heeft het voeren van functioneringsgesprekken geïntensiveerd, heeft plannen uitgewerkt voor R&O-gesprekken en is van plan deze gesprekken een structurele plaats te geven in het systeem van interne kwaliteitszorg. Er is verder geïnvesteerd in computerfaciliteiten. De commissie concludeert dat de faculteit de commentaren en verbeterpunten van het vorige visitatierapport serieus heeft genomen en maatregelen heeft getroffen. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Over de manier waarop medewerkers en studenten bij de interne kwaliteitszorg betrokken zijn, is hierboven (onder F17) reeds het een en ander gezegd. Medewerkers en studenten zijn bovendien via de Opleidingscommissies actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Elke opleiding heeft een Opleidingsraad waarin alle docenten zitting hebben en die vooral een adviserende rol heeft. De studentleden uit de Opleidingscommissie hebben een adviserende stem. Deze raad wordt over een aantal zaken gehoord door het opleidingsbestuur en de opleidingsvoorzitter. Ook kent elk onderwijsinstituut een instituutsraad, die paritair is samenge46
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
steld. Sinds kort kent de faculteit bovendien toelatingscommissies, die beslissen over de toelating van studenten die een masteropleiding willen volgen, maar niet een bacheloropleiding hebben gevolgd die automatisch toegang verleent tot die master. Vanwege de geringe omvang van de opleidingen heeft de faculteit gekozen voor een personele unie met de Examencommissies. De faculteit betrekt alumni bij de interne kwaliteitszorg met behulp van arbeidsmarktonderzoek. Sinds 2000 wordt dat in samenwerking met het ICLON systematisch gedaan voor alle opleidingen. Dit betekent dat een zelfde vragenlijststramien wordt gebruikt voor cyclisch terugkerend onderzoek onder alumni. De resultaten worden uitgewerkt in rapportages gericht op verschillende doelgroepen (studenten, ouders, afgestudeerden, faculteitsbestuur, Loopbaancentrum et cetera). De contacten met het afnemend beroepenveld worden in de eerste plaats onderhouden vanuit het Loopbaancentrum, dat via stages en arbeidsmarktvoorlichting geregeld feedback krijgt over de kwaliteiten van de Leidse letterenalumni. Informatie die van belang kan zijn voor de afzonderlijke opleidingen wordt vanuit het Loopbaancentrum doorgegeven. Daarnaast zijn er diverse contacten met het afnemend beroepenveld die rechtstreeks vanuit de opleidingen en hun staf onderhouden worden. De commissie heeft grote waardering voor het betrekken van alumni (de Alumni-onderzoeken) en het facultaire Loopbaancentrum is zonder meer een good practice. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Er zijn nog geen bachelor- of masterstudenten in de faculteit afgestudeerd. Met betrekking tot het doctoraalonderwijs van de afgelopen jaren kan geconcludeerd worden dat afgestudeerde letterenstudenten breed inzetbaar zijn. Alumnionderzoek wijst uit dat 20% in het onderwijs terechtkomt. Daarnaast komen afgestudeerden terecht in de journalistiek, bij de overheid, in het bedrijfsleven en in de wetenschap. Uit alumnionderzoek blijkt dat afgestudeerden vooral gebruikmaken van hun academische vaardigheden en aan tijdens de studie opgedane werkervaring en bestuurservaring een grote waarde toeschrijven. Vaardigheden waar tijdens de studie te weinig aandacht aan was besteed waren het toepassen van onderzoeksvaardigheden in een ander kennisdomein, sociaal-communicatieve vaardigheden, kunnen omgaan met andere culturen, plannen en organiseren, computervaardigheden, initiatief nemen en reflectie op eigen handelen. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Er zijn van de beoordeelde bachelor- en masteropleidingen nog geen rendementsgegevens beschikbaar. Onderstaande informatie is daarom gebaseerd op de rendementen van de doctoQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
47
raalopleidingen. De onderwijsrendementen voor de propedeuse zijn rond de 60% na drie jaar. Voor de postpropedeuse is het rendement na vijf jaar rond de 25% en na zeven jaar tussen de 55 en 61%. De verschillen tussen de opleidingen zijn groot. Per opleiding wordt gestreefd naar een propedeuserendement van 70% na twee jaar. Met ingang van 1 september 2005 voert de Universiteit Leiden de regel in dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Voor de bacheloropleidingen wordt gestreefd naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleidingen wordt gestreefd naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. In het Strategisch Plan staat: “Concreet stelt de faculteit zich ten doel dat de uitval van studenten in 2005 niet groter is dan 10 procent van de doctoraalinstroom (…) en dat het propedeuserendement tenminste op hetzelfde niveau komt als in het door het College van Bestuur vastgestelde allocatiemodel BIM gehanteerde streefcijfers.” Er is in de afgelopen tijd het een en ander gedaan om de rendementen omhoog te brengen. In 1996 werd het bindend studieadvies (BSA) ingevoerd. Studenten die na één jaar minder dan de helft van het aantal studiepunten hadden behaald kregen een negatief studieadvies. Sinds 1996 zijn de rendementen na één jaar gemiddeld iets gestegen, maar die winst gaat in de jaren daarop weer verloren: de rendementen na drie jaar blijven nagenoeg gelijk. De rendementen van de postpropedeuse zijn sinds de invoering van het BSA nauwelijks gestegen. Een analyse van de rendementen en de uitval wees op twee belangrijke drempels: •
•
‘zwemmen’: ter bestrijding daarvan hebben opbouw en leerlijnen een prominentere plaats gekregen, is de keuzeruimte ingeperkt tot 40 studiepunten en evenredig verdeeld over het tweede en derde jaar, is er een intensievere begeleiding bij invullen van keuzeruimte en is er extra ruimte om ouderejaarsstudenten naar de eindstreep te begeleiden; ‘writer’s block’: ter bestrijding daarvan wordt er meer aandacht besteed aan de leerlijn van de schriftelijke vaardigheden, wordt het bachelorwerkstuk gekoppeld aan een derdejaars werkcollege en worden ‘scriptieseminars’ gestimuleerd.
De faculteit neemt zich voor met het oog op de verhoging van de rendementen – naast de verhoging van de norm voor het bindend studieadvies van 30 naar 40 studiepunten – in de komende jaren extra aandacht uit te laten gaan naar de begeleiding van studenten in de hogere studiejaren en naar de selectie van studenten voor bachelor- en vooral masteropleidingen. De faculteit start, met ondersteuning van universitaire vernieuwingsgelden, een project rendementsverbetering, in het kader waarvan onderwijsinstituten en opleidingen voorstellen kunnen indienen voor maatregelen die moeten leiden tot systematische rendementsverbetering. Hierin passen plannen voor meer specifieke of intensieve vormen van studiebegeleiding, alsook voor verbetering van het schrijfonderwijs, voor scriptieseminars en voor het inrichten van speciaal op individuele studie (scriptieschrijven) gerichte werkomgevingen. Ook de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen, verdient verdere aandacht zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed over het voetlicht gebracht wordt. Via het Loopbaancentrum blijkt dat stagebieders en bedrijven over het algemeen tevreden zijn over de kwaliteit van de Leidse studenten en afgestudeerden. De commissie benadrukt bij dit facet dat bij kleine opleidingen het individu met al zijn toevalligheden erg zwaar weegt in percentages. Het is volgens haar daarom niet realistisch om in die gevallen strak vast te houden aan de facultaire streefpercentages. Aan het niet behalen van 48
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
de streefpercentages voor het propedeuserendement wil de commissie geen harde oordelen verbinden als zij kan vaststellen dat de opleidingen in de sfeer van voorlichting, van inrichting van het onderwijs (programmering, werkvormen, toetsen, ruimte voor het wegwerken van deficiënties) en van begeleiding en advisering het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode (van maximaal anderhalf tot twee jaar) zijn propedeuse te laten halen. Voor de postpropedeutische fase vindt de commissie dat uitval een uitzondering moet blijven als men er vanuit gaat dat de propedeuse haar werk goed heeft gedaan. Dat geldt ook voor de masterrendementen. Of een postpropedeutisch rendement van 90% en een masterrendement van 95% gehaald wordt, is nog niet vast te stellen. De commissie vindt het goed dat de faculteit hiervoor maatregelen treft zoals extra begeleiding en een hogere norm voor het bindend studieadvies.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
49
50
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
51
52
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
1.
Rapport Bachelor en Master Franse Taal en Cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Franse Taal en Cultuur Naam opleiding: Franse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 56808 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd, deeltijd Locatie(s): Leiden Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Franse Taal en Cultuur Naam opleiding: Franse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 66808 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd, deeltijd Locatie(s): Leiden Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Aan de deeltijdopleidingen besteedt de commissie alleen expliciet aandacht indien er daadwerkelijk sprake is van afwijkingen van de voltijdopleidingen.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De afbouw van de ongedeelde opleiding gebeurt volgens universitaire richtlijnen die in het facultaire deel beschreven zijn. Per 1 december 2003 waren er nog 30 doctoraalstudenten ingeschreven in de ongedeelde opleiding Franse taal en cultuur en 23 in de ongedeelde opleiding Franse taal- en letterkunde. In het collegejaar 2004/2005 wordt van het oude curriculum slechts het vierde doctoraal jaar aangeboden en van de deeltijdopleiding nog een aantal vakken in het derde jaar. De verschillende secties bieden daartoe een aantal werkcolleges aan. De masteropleiding start per 1 september 2005, wanneer de eerste bachelorstudenten zijn afgestudeerd. De commissie heeft bij studenten geïnformeerd naar de overgang van het oude naar het bachelor-mastersysteem. Ze blijken de overgang soms lastig te vinden, bijvoorbeeld wanneer er bepaalde vakken niet meer worden gegeven, terwijl ze er wel tentamen in willen doen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
53
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit kent een bachelor-master format waarin iedere opleiding haar onderwijsdoelstellingen uit werkt. Dit format is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De bacheloropleiding Franse Taal en Cultuur (vanaf hier FTC) kent een algemene doelstelling, doelstellingen voor het disciplinaire onderwijs en opleidingsdoelen voor taalvaardigheid. De doelstellingen van de laatste zijn aangeduid met behulp van Common European Framework of Reference. De student die de bacheloropleiding afrondt heeft disciplinaire kennis op taalkundig- en letterkundig gebied. Ten slotte kent de opleiding doelstellingen voor algemene academische vaardigheden zoals ICT-gebruik en schriftelijke presentatie. Deze zijn door de faculteit vastgesteld en staan beschreven in het facultaire deel. De faculteit gaf aan dat aansluiting op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Hetzelfde geldt voor de aansluiting op de eisen van de arbeidsmarkt. De commissie heeft hier begrip voor. De masteropleiding heeft nog geen ingevuld format. De eindtermen die de commissie bekeek, zijn de eindtermen van het Sectorplan, een samenwerking van de Universiteit van Amsterdam, Universiteit Utrecht, Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Leiden in de masterprogramma’s. De universiteiten bieden, complementair aan elkaar, onderwijs aan in die deelgebieden waarin zij zijn gespecialiseerd. De samenwerking vindt plaats op drie trajecten, namelijk Franse taalkunde, Franse letterkunde en Franse taal- en letterkunde. Het Sectorplan kent algemene eindtermen, zoals het vertrouwd maken van de student met de gang van zaken in het wetenschapsproces in het algemeen en met name op het gebied van de Franse taal- en letterkunde. Daarnaast zijn er per traject eindtermen geformuleerd. Voor het masterprogramma Franse taalkunde is bijvoorbeeld geformuleerd dat de student methoden van taalkundig onderzoek beheerst, deze kan toepassen op het Frans en dat hij leert theoretische modellen te hanteren en kritisch toe te passen op de Franse grammatica en het Franse ‘discours’. De eindtermen voor het traject letterkunde gaan in op letterkunde in brede zin, dat wil zeggen zowel de Franse letterkunde van de Middeleeuwen tot heden als de Franse cultuurkunde. Een van de eindtermen luidt: de student beschikt over geavanceerde kennis van (een deel) van het vakgebied en leert daarbinnen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en daarvan verslag te doen in werkstukken, waarmee hij/zij er blijk van geeft in staat te zijn het geleerde zelfstandig toe te passen; hij/zij leert wetenschappelijke paradigma’s in het vakgebied te herkennen en kritisch op waarde te schatten; hij/zij heeft kennis verworven van de structuur van het vakgebied; hij/zij heeft kennis van zowel de samenhang tussen deelgebieden als van de samenhang van het vakgebied met andere disciplines; hij/zij kan het eigen onderzoek in een multidisciplinair kader plaatsen. In een dergelijk samenwerkingsproject is volgens de commissie rekening gehouden met nationale ontwikkelingen. De commissie is zeer verheugd over deze samenwerking en de plaats die 54
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
de opleiding voor zich daarin heeft bedongen. De doelstellingen en eindtermen komen volgens de commissie overeen met de nationale en internationale ‘state-of-the art’ in de wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk zoals beschreven in het domeinspecifiek referentiekader. Dat geldt ook voor de bacheloropleiding. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: goed F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De doelstellingen van het disciplinaire bacheloronderwijs bestrijken de eerste vier Dublindescriptoren voor een bachelor: ze verwijzen onder andere naar kennis en inzicht in basisbegrippen van de taal- en letterkunde, het opstellen van beargumenteerde analyses in taalkunde, het plaatsen van kennis in wetenschappelijk en cultuurhistorische kader en het verslag doen van analyses. Dat de leervaardigheden voldoende zijn om een vervolgstudie op hoog niveau te beginnen (vijfde descriptor) blijkt impliciet uit het feit dat de bachelor toegang geeft tot masteropleidingen. Volgens de commissie zijn de eindkwalificaties van deze opleiding geformuleerd op bachelorniveau. De eindtermen van de masteropleiding bestrijken ook alle Dublin-descriptoren. Het kennisniveau van de drie masterrichtingen overtreft die van het bachelorniveau. De eindtermen spreken van geavanceerd, grondig en gedegen, en de student kan zijn kennis kritisch en zelfstandig toepassen. De eindtermen van de master verwijzen in alle drie de trajecten naar omgaan met multidisciplinariteit en complexe materie (samenhang tussen deelgebieden en met andere disciplines). Wat betreft communicatie komt in alle drie de richtingen naar voren dat de student in het Frans een consistent, inzichtelijk en controleerbaar verhaal kan opschrijven. Alle Leidse opleidingen kennen zes niveaus (100 tot 600). 100 Staat voor het propedeuseniveau en 600 voor het niveau van de masterscriptie. Het 600-niveau correspondeert met de volgende beschrijving: “Dit zijn zeer gespecialiseerde cursussen, uitsluitend in het masterprogramma, rondom de laatste vorderingen in het wetenschappelijk denken. Ingangseis is het succesvol afsluiten van een cursus op 400- of 500-niveau. Bekendheid met een aantal actuele wetenschappelijke publicaties wordt verondersteld. De toetsing bestaat uit een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek, waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd.” Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
55
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De commissie concludeert dat de bacheloropleiding een academische signatuur heeft. Dit volgt onder andere uit het feit dat er in de facultaire academische eindkwalificaties veel aandacht voor onderzoeksvaardigheden is. Daarnaast gaan de disciplinaire eindkwalificaties in op begrip van structuren en grote lijnen en het plaatsen van kennis in wetenschappelijk en cultuurhistorisch kader. Het is mogelijk na afronding van deze bachelor door te stromen naar een wetenschappelijke master, de doorstroommaster Franse taal en cultuur in Leiden die deels regionaal ingevuld wordt en naar verwachting ook tot de masteropleidingen Frans elders in binnen- en buitenland en tot verschillende onderzoeksmasters. De opleiding verwacht dat een deel van de studenten zal willen doorstromen naar een educatieve masteropleiding Frans in Leiden of elders. Volgens de eindtermen heeft de master verdiepte kennis en inzicht en kan hij zelfstandig onderzoek doen. Uit de omschrijving van het 600-niveau (zie vorig facet) blijkt dat de afgestudeerde master in staat is actuele wetenschappelijke publicaties te lezen en een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek kan leveren waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd. Omdat er nog geen afgestudeerde bachelors zijn, is er volgens de opleiding en faculteit nog weinig te zeggen over hun arbeidsmarktperspectief. De commissie heeft hier begrip voor. De bachelorstudenten waarmee de commissie sprak willen doorgaan met de doorstroommaster. De staf verwacht dat het arbeidsmarktperspectief van de master vergelijkbaar zal zijn met die van de huidige doctorandi. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor bachelor en master luidt: voldoende.
56
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Volgens de bacheloropleiding komen studenten in aanraking met de praktijk van wetenschappelijk onderzoek via het onderzoek van de in onderzoek actieve docenten. Zoals in het facultaire deel beschreven staat heeft het faculteitsbestuur zich voorgenomen de integratie van onderzoek en onderwijs verder te versterken. In een notitie beschrijft de staf van FTC dat zij onderzoek verweeft met het onderwijs door de aandacht voor de taal- en letterkunde. Hieraan wordt invulling gegeven door vanaf de propedeuse colleges algemene literatuurwetenschappen en algemene taalwetenschap te verzorgen in samenwerking met de opleidingen Literatuurwetenschap en Taalwetenschap, en door opleidingspecifieke colleges op het gebied van die twee disciplines. Deze colleges bieden een oriënterend kader en diepen casestudies uit. Gezien de signatuur van de universiteit, onderzoeksgeoriënteerd, adviseert de commissie veel aandacht te besteden aan de verwevenheid van onderzoek en onderwijs. De opleiding wijst erop dat de faculteit met betrekking tot deze algemene universitaire doelstelling een tweesporenbeleid voert: de doorstroommaster en deeltijdopleiding zijn niet specifiek op een wetenschappelijke carrière gericht. Uit de facultaire doelstellingen voor algemene academische vaardigheden blijkt dat er een aparte leerlijn is uitgezet voor onderzoeksvaardigheden. In het invulschema van de opleiding is te zien in welke disciplinaire cursussen de opbouw van deze vaardigheden verwerkt is. Zo komen zij in het eerste semester (op niveau 100) in drie cursussen aan de orde, namelijk Inleiding Letterkunde 1, Middeleeuwse Letterkunde en Taalkunde 1, en in het laatste semester op niveau 400 bij Taalkunde 5. Het masterprogramma draait nog niet, maar volgens de opleiding is al het onderwijs specifiek onderzoeksgericht. De masterscriptie is gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Het onderwijs zal door de hoogleraren, UHD’s, UD’s en promovendi verzorgd worden. De commissie heeft er vertrouwen in dat het programma van de master zal voldoen aan de eisen WO op basis van het personeel en de ervaringen met het doctoraalprogramma. Om relevante beroepen aan bod te laten komen in het bachelorprogramma heeft de faculteit vakoverschrijdende colleges en Letteren in Praktijk ingevoerd (bijvakken). Daarmee creëerde zij ruimte voor andere beroepen dan onderzoeker en leraar. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
57
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het bachelorprogramma bereikt het gewenste niveau van taalvaardigheid door er veel studiepunten voor uit te trekken. In het eerste jaar is bijna de helft van de studiepunten gereserveerd voor het leren van de doeltaal. Om taalvaardigheid te bevorderen zijn vanaf jaar één alle vakken in het Frans, wordt de discussie tijdens de werkcolleges in het Frans gevoerd en doen studenten alle werkstukken (voor de vakken Taalkunde I en II, Civilisation en Dissertation), de mondelinge presentaties (voor de vakken Taalkunde II en Civilisation) en alle tentamens in de doeltaal. De commissie begreep dat studenten de snelheid waarmee de opleiding tot Frans als voertaal overgaat als een groot pluspunt beschouwen. Het heeft voor een aantal studenten zelfs de keuze voor Leiden bepaald. Voor de deeltijdstudenten is de snelle overgang naar onderwijs in het Frans lastig, zeker wanneer zij al jaren geen les meer hadden. Uit het invulschema van het bachelorformat blijkt hoe de eindkwalificaties op het gebied van taalvaardigheid en algemene academische vaardigheden qua niveau zijn vertaald naar het bachelorprogramma. Het gebruik van ICT begint bijvoorbeeld in jaar één op niveau 100 en eindigt op niveau 400 in het derde jaar. Volgens bachelorstudenten waren de doelstellingen ICT en samenwerken overigens (nog) onderbelicht in het programma. Ook zelfstandigheid bij het schrijven van werkstukken wordt steeds opgevoerd: opdrachten worden minder ingeleid zodat de student het bij het bachelorwerkstuk zelfstandig kan. Uit het schema blijkt ook dat het programma veel aandacht besteedt aan letterkunde en taalkunde. De opbouw laat toe dat na een inleiding in de basisbegrippen van de Franse taal- en letterkunde in het eerste semester van het eerste jaar (niveau 100) in de volgende semesters (niveaus 200, 300 en 400) steeds complexere taalkundige en letterkundige onderwerpen aangepakt worden. Er is nog geen gedetailleerde uitwerking van het masterprogramma voorhanden. Het is daarom lastig voor de commissie om te bepalen in hoeverre de inhoud van het programma een goede concretisering is van de eindtermen. Op basis van de ervaring in het doctoraalprogramma verwacht de commissie daar echter geen problemen. Zowel studenten als docenten betreuren het dat cultuurkunde vanwege bezuinigingen en het strakke facultaire format uit het programma geschreven is. Dit probeert men te ondervangen door er een bijvak van te maken. De Opleidingscommissie verwacht hier voldoende interesse voor. De commissie juicht dit voornemen toe. Er zijn nog geen leerdoelen geformuleerd voor de bachelor en master. Facultair is bepaald dat per september 2005 uniforme vakbeschrijvingen ingevoerd zullen zijn waarin de leerdoelen voortaan volgens de in het programma aanwezige leerlijnen in detail worden geëxpliciteerd. De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van 20 studiepunten per stuk of een bijvak van 40 studiepunten ingevoerd in de bacheloropleidingen. De soorten bijvakken zijn beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Studenten waarmee de commissie gesproken heeft zijn erg enthousiast over het bijvaksysteem. Het geeft hun de mogelijkheid de oorspronkelijke monodisciplinaire opleiding naar eigen interesse aan te passen. Docenten 58
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
benadrukken vooral het strakke keurslijf waardoor er minder ruimte is voor eigen vakken en een verblijf in het buitenland. De keuzeruimte die een student in de master heeft is afhankelijk van de richting die hij kiest. Iedere student volgt ten minste 10 studiepunten aan een andere universiteit. Volgens de commissie is het bachelorprogramma een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Het biedt studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Zij vertrouwt erop dat dat ook zal gelden voor het masterprogramma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid berust onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma. De propedeuse wil een beeld schetsen van de totale opleiding: het maakt een begin met taalverwerving maar ook kennis met wetenschappelijke bestudering van taal- en letterkunde in het algemeen en van Frans in het bijzonder. De twee volgende jaren bouwen voort op de propedeuse. De commissie vindt de opbouw in het programma van de onderdelen taalkunde, letterkunde en taalvaardigheid goed gebalanceerd en overwogen. In elk cursusjaar wordt aandacht besteed aan deze onderdelen. Dat ze op elkaar voortbouwen blijkt mede uit de niveauaanduiding en de titels. Zo heeft een student in jaar één Franse Taalkunde 1 (niveau 100) en 2 (200), in jaar twee Franse Taalkunde 3 (300) en in het derde jaar Franse Taalkunde 4 (300) en 5 (400). Vakken als Middeleeuwse Letterkunde, Roman 1 en 2 en Franse Poëzie 1 en 2, Toneel en beschouwend proza en Civilisation dragen bij aan de respectievelijk letterkundige en cultuurkundige kennis van de studenten. Het derde jaar wordt afgesloten met een werkgroep en mondt uit in een bachelorwerkstuk. Deeltijdstudenten volgen hetzelfde programma maar dan verdeeld over vierenhalf in plaats van drie jaar voor het bachelorprogramma. De propedeuse is volgens de studiegids vier semesters (twee jaar). Deeltijders mogen overdag onderwijs volgen, maar het programma wordt ook in de avonduren aangeboden. Voltijders mogen in overleg met de studieadviseur ook colleges van het deeltijdprogramma volgen. Het gelijktijdige aanbod van de voltijd- en de deeltijdopleiding vergroot volgens de opleiding de studeerbaarheid van het programma en de mogelijkheden van een persoonlijke invulling van de studieplanning voor de studenten. Het feit dat de opleiding naar tevredenheid van de student ondanks de krappe tijd van de staf een goed deeltijdprogramma in de avonduren aanbiedt is volgens de commissie een good practice. Door het altereren van twee blokken onderwijs hebben tweede- en derdejaars studenten samen (verplicht) onderwijs. Het kennis- en ervaringsniveau van de studenten in de groep (er zitten ook nog aanschuif-studenten bij) verschilt. Zowel de studenten als de docenten verzekerden de commissie dat het geen problemen oplevert. De commissie volgt hun oordeel daarin. In het begin zijn de jongerejaars wat onzeker, maar dat trekt snel bij. Deeltijdstudenten hebben soms wel last van alternerende onderwijsblokken. Zij ervaren onzekerheid over wanneer ze een vak kunnen volgen. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
59
Over de praktijk van de samenhang van het masterprogramma is nog niet veel te melden. Het rapport van de Sectorplan-Regiegroep tekent wel helder aan welke drie trajecten er zullen zijn, hoeveel studiepunten een studenten per traject (minimaal) aan een andere universiteit moet volgen en welke cursussen de verschillende instellingen zullen aanbieden. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Zoals beschreven in het facultaire deel heeft de commissie Optimalisering een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. Ingevoerd is bijvoorbeeld een uniforme facultaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings)perioden en enkele maatregelen voor het spreiden van de studielast. Volgens docenten van de opleiding blijft het afstudeerwerk een knelpunt. Studenten hebben vooral problemen met het volgen van andere cursussen waarvoor werkstukken geschreven moeten worden tijdens het schrijven van het bachelorwerkstuk. Zij ervaren dit als onevenredig zwaar. De studiecoördinator zal dit jaar alle bachelorstudenten oproepen die aan het bachelorwerkstuk toe zijn om onder begeleiding een planning te maken en de praktijk van het scriptieschrijven door te nemen. Er is geen scriptieversnellingsgroep hoewel de docenten het nut van het onderling uitwisselen van ervaring door studenten als nuttig zien. Zij vinden voor nu de individuele begeleiding belangrijker. De studenten zijn volgens hen in eerdere cursussen voldoende voorbereid op het bachelorwerkstuk. Er zijn sinds kort facultaire richtlijnen voor onder andere het niveau van het bachelorwerkstuk. Dat is handig voor studenten en docenten. Elk bachelorwerkstuk (en elke masterscriptie) wordt door twee personen begeleid (facultaire richtlijn). Als er een promovendus ingeschakeld wordt voor de begeleiding – bijvoorbeeld wanneer een scribent aan het promotieonderzoek van de betreffende promovendus een bijdrage wil leveren – heeft hij dus niet alleen de eindverantwoordelijkheid. De zelfstudie en de studiegids vermelden dat het belangrijk is ruime mogelijkheden voor verblijf in het buitenland te bieden. Een verblijf van zes of twaalf maanden in onder andere Frankrijk maar ook een intensieve zomercursus zijn mogelijk. Studenten kunnen hiermee hun studiecurriculum complementeren. Helaas heeft de commissie moeten concluderen dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid door de studenten. Het strakke facultaire format én het alterende systeem van cursussen maakt dat een buitenlandbezoek per definitie studievertraging oplevert. De bachelorstudenten willen dat niet. Dat geldt ook voor de doctoraalstudenten; zij werden wel gestimuleerd. Bachelorstudenten maken melding van het feit dat zij de combinatie hoofdvak plus bijvak in het tweede (en derde) jaar als erg zwaar ervaren. De bijvakken zijn erg intensief en leiden de aandacht af van het hoofdvak. De opleiding toont hiervoor volgens de studenten begrip. Meerdere studenten waarmee de commissie sprak gaven aan dat zij door een stage studievertraging opliepen. Docenten menen dat bachelorstudenten die snel willen afstuderen en direct in de master willen instromen op tijd op hen afstappen en de nodige hulp krijgen om dat te realiseren. 60
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Ook de intensieve taalcursus in de eerste zes weken wordt door studenten als erg zwaar ervaren. Tegelijkertijd prijzen ze allemaal het nut ervan. De studeerbaarheid voor studenten met een tweede studie wordt bevorderd door het bijvaksysteem: zij vullen deze ruimte in met vakken van de andere studie. Deeltijdstudenten vinden het volledige deeltijdprogramma vaak te veel naast een vierdaagse baan. Vooral de hoeveelheid ‘huiswerk’ vormt een probleem. Volgens de opleiding doen deeltijdstudenten vaak langer over hun studie dan geprogrammeerd omdat zij minder dan twintig uur per week kunnen studeren vanwege verplichtingen in gezin en/of werk. De docenten tonen wel veel begrip voor incidentele afwezigheid bij colleges en late inlevering van werkstukken. Deeltijdcolleges worden op twee avonden ingeroosterd zodat het studeerbaar is. Dat gaat niet op voor alle bijvakken. Er zijn wel een aantal bijvakken die geheel of gedeeltelijk ‘s avonds zijn en binnen de bijvak-slots (te weten: maandag 15.00-20.15 uur en donderdag 13.00-20.15 uur) vallen. Hoewel de commissie van verschillende vertragende factoren vernomen heeft – het eindwerkstuk, buitenlandverblijf, bijvakkent – is zij er van overtuigd dat de opleiding het mogelijke doet om de studeerbaarheid acceptabel te houden. Studenten bevestigden de commissie in haar vermoeden dat het bachelorprogramma zwaar maar studeerbaar is. Met de studeerbaarheid van het masterprogramma is nog geen ervaring, maar de commissie beoordeelt de plannen en richtlijnen voor studeerbaarheid als adequaat. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO kan in het bachelorprogramma Franse taal en cultuur instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een VWO-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. Voor de master is een academisch bachelordiploma Franse taal en cultuur noodzakelijk. Bij min of meer verwante academische diploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of, en onder welke voorwaarden, inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek, taalvaardigheidsen algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. De toelatingscommissie beslist ook over studenten met deficiënties (maximaal 15 studiepunten). De commissie heeft kennis genomen van het duidelijke voorlichtingsmateriaal. Studenten noemen onder andere de Praktijkstudies (journalistiek), de nadruk op taalvaardigheid, de mogelijkheid om deeltijd te studeren in de avonduren en de stad Leiden als reden om hier in te stromen. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
61
Er is volgens de bacheloropleiding een heterogene studentenpopulatie: studenten die net het VWO-eindexamen afgerond hebben, studenten die de eerste- of tweedegraads lerarenopleiding Frans afgerond hebben, studenten met een reeds afgeronde academische opleiding, studenten met een buitenlandse opleiding en francofone studenten. Bij de aansluiting met de HBO-propedeuse blijkt volgens de opleiding regelmatig sprake van minder of meer ernstige deficiënties. Vanuit het (volledige) HBO is volgens studenten de achterstand in grammatica vooral groot. De opleiding doet veel moeite om de achterstand met taalvaardigheid van verschillende (groepen) studenten op te heffen. Studenten bevestigen dat. Zij moesten intensief werken maar worden daar goed bij geholpen. Al jaren lang neemt de opleiding aan het begin van de opleiding iedereen een diagnostische toets af, zodat zij de individuele niveaus kent. De staf heeft van de invoering van de bachelor gebruikgemaakt om de taalverwerving grondig te herzien (nieuwe methode) en sterk te intensiveren (in het eerste semester van het eerste jaar), mede om tegemoet te komen aan het veranderende instroomniveau van propedeusestudenten. De commissie is onder de indruk van de moeite die de opleiding doet hen allemaal op een zelfde hoog niveau te krijgen. Het is een good practice. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De bachelorfase omvat 180 studiepunten en de omvang van de doorstroommasteropleiding is 60 studiepunten. Daarmee voldoen ze beide aan de formele eisen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zoals in het facultaire deel beschreven staat, streeft de faculteit naar verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. De bacheloropleiding werkt hieraan mee en wil via activerend onderwijs studenten stimuleren zowel vakkennis als algemene academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Hoorcollege vindt de bacheloropleiding een goede methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. Zij past dat daarom vooral in het eerste jaar toe. In de volgende jaren kiest de staf voor meer werkcolleges, omdat het een goede methode is voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis en de participatie van studenten verhoogt. Bij werkcolleges kan de eindwaardering ook op grond van de inbreng van de student tot stand komen en een verplichte aanwezigheid gelden. Studenten merkten op dat colleges die beschreven staan als werkcollege vaak een hoorcollegeachtige vorm hebben. Zij kunnen er op eigen initiatief wel een werkcollege van maken, maar voelen zich daar niet toe gestimuleerd. Blackboard maakt steeds vaker deel uit van het onderwijsproces.
62
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
De studenten vinden dat het bachelorprogramma soms schools is. In het eerste en tweede jaar worden de meeste onderdelen met 4 studiepunten gewaardeerd: twintig onderdelen van 4 studiepunten en twee van 2 punten. Vierpuntsvakken (en 5 punten voor mastervakken) is een facultaire regel die op advies van de commissie Optimalisering ingevoerd is ten behoeve van de studeerbaarheid. Volgens de docenten is het goed om taalverwerving en bepaalde inleidingen zo aan te bieden omdat studenten weinig voorkennis hebben en in korte tijd veel moeten leren. Afstudeerwerken van de bachelor worden door één docent beoordeeld. Facultair is vastgelegd dat een bachelorwerkstuk minimaal 12 studiepunten telt. De master is volgens de opleiding volledig gericht op verdieping van de specialisatie die studenten bij aanvang kiezen. De aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. Naast 40 studiepunten in werkgroepvorm (waarvan minimaal 10 bij een andere instelling) besteedt de student 20 studiepunten aan zijn masterscriptie. De commissie vindt de aansluiting tussen onderwijsdoelen en de gekozen werkvormen in de bachelor en master voldoende. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beoordeling in de bachelor vindt plaats door middel van tussentoetsen en tentamens aan het einde van een semester. Het gaat om mondelinge of schriftelijke tentamens, werkstukken, een samenvatting van een of meer wetenschappelijke artikelen of een mondeling exposé. Volgens de OER zijn er bij mondelinge toetsen twee docenten aanwezig of wordt een geluidsopname gemaakt. Alle werkstukken (voor de vakken Taalkunde I en II, Civilisation en Dissertation), mondelinge presentaties (voor de vakken Taalkunde II en Civilisation) en alle tentamens worden in het Frans gedaan. In het eerste semester van het propedeusejaar vindt tweemaal een diagnostische toets taalvaardigheid, kennis van grammatica en woordenschat plaats. De eerste toets houdt de bacheloropleiding aan het begin van het studiejaar om de studenten een beeld te geven van wat van hen wordt verwacht op die deelgebieden. Na zes weken wordt de toets opnieuw afgenomen om te meten welke vorderingen er zijn gemaakt. Elk studieonderdeel heeft ten minste één herkansing binnen hetzelfde studiejaar. De toetsingsprocedure is volgens de staf gebaseerd op criteria die na intercollegiale afstemming en ijking aan de hand van eerder vastgestelde beoordelingsschalen zijn vastgesteld. Feedback organiseert de opleiding via proeftoetsen, tussentijdse toetsen, inzage in de tentamens en nabespreking. De uitslag wordt bekend gemaakt binnen vijftien dagen. Er bestaan geen compensatieregelingen en bij een voldoende heeft de student geen recht op herkansing. Bij de taalvaardigheid maar ook bij de andere disciplines zijn voor het personeel de werkcolleges zeer arbeidsintensief, daarom wordt nu gewerkt aan het opzetten en het implementeren QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
63
van digitale toetsing bij de taalvaardigheid. De commissie heeft een selectie van toetsen bekeken en concludeert dat de bacheloropleiding bewust omgaat met verschillende toetsvormen en de relatie tussen de toetsvormen en leerdoelen. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door het intercollegiale overleg dat plaatsvindt en het facultaire scriptiereglement. Op basis van deze conclusies gaat zij er vanuit dat ook het masterprogramma op dit punt zal voldoen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding. Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Elk lid van de wetenschappelijke staf en eenderde van de docenten is gepromoveerd. De leden van de vaste staf maken deel uit van de Leidse onderzoekinstituten Pallas (letterkunde) of University of Leiden Centre for Linguistics (taalkunde). De richtlijnen omtrent onderzoekstijd staan beschreven in het facultaire deel. De commissie heeft met instemming gezien dat leerstoelhouders en UHD’s in alle fasen van het curriculum betrokken zijn bij het onderwijs. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Er is voor het onderwijs in de doctoraal-, bachelor- en vanaf 2005 ook masterfase ruim vier fte beschikbaar. Het allocatiemodel is beschreven in het facultaire deel. Docenten geven aan dat het tegelijkertijd aanbieden van het voltijd- en het deeltijdprogramma een zware belasting vormt voor het personeel. De commissie spreekt haar waardering uit over de manier waarop de staf ondanks de krappe bezetting de deeltijdstudenten van dienst is. Sinds een aantal jaar beschikt FTC over een professionele studiecoördinator die voor een deel van de aanstelling aan de bachelor- en masteropleiding is toegewezen. Stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie zijn ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum. Oordeel commissie: voldoende
64
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De commissie heeft uit de eerste lichting evaluaties begrepen dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. Zij concludeerde tevens dat de specialisaties die worden aangeboden voldoende zijn bemenst. De commissie heeft waardering voor de inzet en vaardigheid waarmee de staf het onderwijs realiseert en de studenten begeleidt. Zij brengt dit tot uitdrukking, zoals beschreven in het algemene deel van dit rapport, in de beoordeling van dit facet. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De commissie heeft van de staf en studenten begrepen dat de voorzieningen (zie ook het facultaire deel) voldoende zijn om het programma van de bachelor en master aan te bieden. Het aantal zalen met computer en beamer is aan de lage kant. Het Centre de Documentation met een bibliotheek, computers en een videotheek is een nuttige aanvulling op de voorzieningen van de universiteitsbibliotheek. De opleiding maakt jaarlijks bij negen vakken gebruik van Blackboard-modules en van een eigen computerprogramma (Logigram) dat dient als belangrijke ondersteuning bij het taalvaardigheidsonderwijs. Opleiding is hier trots op. De opleiding heeft een studievereniging (Gibalaux) die verschillende studiegerelateerde activiteiten, waaronder een jaarlijkse studiereis naar Parijs, organiseert. De opleiding heeft ook een eigen toneelgezelschap (Saint Lazare) dat jaarlijks in ieder geval één grote Franstalige productie op de planken brengt. Er is geen avondspreekuur van de studieadviseur voor deeltijdstudenten. De commissie heeft er echter geen klachten over vernomen, ook niet in de evaluaties. De bibliotheek en computerzalen zijn wel in de avonden open. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
65
In het facultaire deel is beschreven wat er centraal met betrekking tot studiebegeleiding, mentoraat en (bindend) studieadvies georganiseerd is. De commissie leerde van bachelorstudenten dat het mentoraat voldoende maar vrijblijvend is. Er zijn om deze reden onlangs enkele bijstellingen doorgevoerd, waaronder het programmeren van een college studievaardigheden. Over de informatievoorziening per vak en over het studiecoördinaat zijn de studenten tevreden. De studieadviseur blijkt niet altijd goed bereikbaar door zware belasting. Docenten zijn echter altijd bereid studenten te helpen bij het beantwoorden van hun vragen en oplossen van hun problemen. Ze zijn daarvoor goed bereikbaar. De studiecoördinator voert wel de studievoortgangsgesprekken. Doctoraalstudenten zijn erg tevreden over de voorlichting en begeleiding van de doctoraalscriptie. Er vinden individuele gesprekken plaats, er is een facultaire workshop gegeven en docenten en studiebegeleider tonen interesse in de voortgang van de individuele student. Een good practice vindt de commissie het Selectie-experiment. Dit project – in samenwerking met Italiaanse Taal en Cultuur – spoort in een vroegtijdig stadium excellente studenten op. Na vaststelling van het eerste voortgangsadvies in januari worden studenten met een uitzonderlijk goed studierendement en hoge resultaten geselecteerd. De studiecoördinator verkent met hen de motivatie en belangstelling voor wetenschapsgebieden en wijst ieder een tutor toe die werkzaam is op het onderzoeksterrein van hun belangstelling. De tutor biedt niet alleen extra inhoudelijke begeleiding, maar stoomt de excellente student ook klaar voor een onderzoeksgeoriënteerde vervolgopleiding en mogelijk promotietraject. Het project wordt gefinancierd met geld dat het College van Bestuur bij het ministerie heeft aangevraagd. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.5 Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De drieslag in het kwaliteitszorgsysteem van de Letterenfaculteit (onderwijsevaluaties, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en meerjarenbeleidsgesprekken) staat in het facultaire deel beschreven. De commissie constateert dat de student- en docentleden van de Opleidingscommissie cursusevaluaties uitvoeren. De commissie heeft de vakevaluaties van de eerste twee bachelorjaren kunnen bestuderen. Er hadden nog geen Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken plaatsgevonden toen de commissie op bezoek was. Jaarlijks worden er meerjarenbeleidsgesprekken met het faculteitsbestuur gevoerd. De gesprekken resulteren in een convenant waarin de afspraken over de verschillende bestuurlijke en inhoudelijke elementen voor komend jaar in de vorm van afspraken en toetsbare streefdoelen worden vastgelegd. De opleiding waardeert deze gesprekken. Oordeel commissie: voldoende 66
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Wanneer cursussen minder dan vijftien studenten tellen worden er onder leiding van de Opleidingscommissie evaluatiegesprekken gevoerd aan de hand van kwalitatieve vragenlijsten. Bij meer dan vijftien studenten worden formulieren gebruikt van het ICLON, het Leidse instituut voor lerarenopleiding en onderwijsonderzoek. De uitkomsten van de evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. De uitkomsten worden ook ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het onderwijsinstituutsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. De commissie constateerde dat evaluatieresultaten leiden tot aanpassingen en verbeteracties. In het recente verleden is van enkele vakken de leerstof bijgewerkt en de syllabus is verbeterd. Ook is de spreiding van tentamens op grond van evaluatierapportages gunstiger geregeld. De commissie merkt op dat er ook maatregelen getroffen zijn naar aanleiding van de vorige visitatie. Er is bijvoorbeeld een betere toetsing van mondelinge taalvaardigheid ingevoerd. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
FTC betrekt medewerkers en studenten via de Opleidingscommissie en door middel van evaluaties. De Opleidingscommissie houdt zich vooral met het onderwijsprogramma bezig (uitvoering, opbouw, evaluatie, etc.). Helaas merkt de staf op dat het moeilijk is studenten bereid te vinden zitting te nemen in de Opleidingscommissie. De opleiding heeft een lid in het onderwijsinstituutsbestuur. Met alumni heeft FTC contact via de alumnidag, die gemiddeld éénmaal in de drie jaar wordt georganiseerd. Studenten wonen deze bijeenkomsten ook bij en ervaren het als zeer nuttig. De faculteit houdt tevens een Arbeidsmarktonderzoek onder alumni. De commissie heeft het verslag van de reacties van de alumni Frans (1994-1999 en 2000-2003) bestudeerd. Zij spreken zich daarin uit over de vaardigheden die hen onderscheiden van collega’s uit andere disciplines, sterke en zwakke punten van de opleiding in relatie tot het werk, welke vakken ze gemist hebben en wat zij zouden veranderen aan de opleiding ter versterking van hun arbeidsmarktpositie. De commissie sprak voor dit facet in het facultaire deel een good practice uit. Oordeel commissie: goed
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
67
Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie begrijpt dat er over de gerealiseerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bij gebrek aan afgestudeerden nog niet veel te zeggen is. Wel blijkt uit alumnien arbeidsmarktonderzoek van de afgelopen jaren dat studenten best tevreden zijn over hun doctoraalopleiding. Ze noemen de goede mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid als hun sterke punten in relatie tot het werk dat ze doen. Het onderscheidt hen van collega’s uit andere disciplines. Over de aansluiting bij en voorbereiding op de arbeidsmarkt waren ze minder tevreden. Alumni noemen het feit dat de opleiding niet praktijkgericht is als zwak punt en misten een stage ter versterking van hun arbeidsmarktpositie. FTC denkt met de zogenaamde Praktijkstudies en de facultaire eindtermen voor algemene academische vaardigheden tegemoet te komen aan dit gemis. De alumni die de commissie sprak waren tevreden over hun opleiding, ook over de deeltijdvariant. Er waren tijdens het bezoek nog geen bachelorwerkstukken of masterscripties beschikbaar. De commissie heeft daarom doctoraalscripties gelezen. Zij heeft een selectie gemaakt die recht doet aan de verschillende afstudeerrichtingen (taal-, letter- en cultuurkunde) en variatie in de becijfering gezocht. De commissie vindt de doctoraalscripties van voldoende niveau. Het taalgebruik was over het algemeen goed en de becijfering was in orde. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Facultaire regelingen en afspraken over streefcijfers, bindend studieadvies, de nieuwe regel dat een propedeuse in twee jaar behaald moet zijn en het opsporen van vertraagde doctoraalstudenten staan in het facultaire deel beschreven. Er zijn nog geen rendementcijfers van het bachelor- en masterprogramma beschikbaar. Gezien de rendementen van het doctoraalprogramma vindt de commissie de streefcijfers erg optimistisch. De staf noemt de hoge streefcijfers een stimulans. De commissie stelt wel vast dat er in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en van begeleiding veel gedaan wordt om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse en bachelordiploma te laten halen (zie ook het facultaire deel). Uit de gesprekken die de commissie met studenten voerde blijkt dat studenten en alumni weinig haast hebben om af te studeren. De eerste bachelorstudenten bijvoorbeeld kozen ervoor 68
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
niet binnen drie jaar de opleiding af te ronden, ondanks het feit dat ze daarmee niet op tijd in de master konden instromen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor bachelor en master luidt: voldoende.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
69
70
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Voldoende Voldoende
Oordeel Bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed
Oordeel Master Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
2. Programma
Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende
2.
Rapport Bachelor en Master Griekse en Latijnse Taal en Cultuur
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Naam opleiding: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 56003 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Naam opleiding: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 66003 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Einddatum accreditatie: 31 december 2007
2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De afbouw van de ongedeelde opleiding gebeurt volgens universitaire richtlijnen die in het facultaire deel beschreven zijn. Per 1 december 2003 waren er nog 91 doctoraalstudenten ingeschreven in de ongedeelde opleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur. In het collegejaar 2004/2005 wordt van het oude curriculum slechts het vierde doctoraal jaar aangeboden. De verschillende secties bieden daartoe een aantal werkcolleges aan. De masteropleiding start per 1 september 2005 wanneer de eerste bachelorstudenten zijn afgestudeerd. De commissie heeft bij studenten geïnformeerd naar de overgang van het oude naar het bachelor-mastersysteem. Zij gaven aan dat ze voldoende garanties kregen om het doctoraal af te ronden.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
71
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit kent een bachelor-master format waarin iedere opleiding haar onderwijsdoelstellingen uitwerkt. Dit format is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De bacheloropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (vanaf hier GLTC) kent twee algemene doelstellingen: de bachelorstudent heeft een complex en genuanceerd beeld van de Grieks-Romeinse Oudheid op basis van een geïntegreerde cultuurhistorische en literaire bestudering van representatieve primaire tekstuele en materiële bronnen en kan op geïnspireerde, deskundige en kritische wijze zijn/haar kennis van de Oudheid relateren aan literaire en culturele verschijnselen uit latere perioden en de huidige maatschappij. De eindtermen zijn opgesplitst naar vijf disciplines (taalkunde, letterkunde, geschiedenis, wijsbegeerte en archeologie). Ze gaan onder andere in op: • • • • •
kennis van het begrippenapparaat; bijvoorbeeld om Griekse en Latijnse taaluitingen op elementair niveau wetenschappelijk te beschrijven op het terrein van morfologie en syntaxis (taalkunde); overzichtskennis; bijvoorbeeld van de literatuur van het klassieke Griekenland en het Rome van de late Republiek en principaat (letterkunde); contextualisering; bijvoorbeeld het in staat zijn om uitingen van de materiële cultuur van de oudheid te relateren aan informatie uit andere bronnen en ze in een netwerk van cultuurverschijnselen te plaatsen; gebruik van diverse soorten bronnen (bijvoorbeeld van de geschiedenis); onderzoek; bijvoorbeeld het in staat zijn zelfstandig aan de oplossing van een concrete, niet-complexe onderzoeksvraag van filosofische aard te werken (wijsbegeerte).
Naast deze disciplines speelt taalbeheersing een grote rol. De eindtermen omschrijven dat de student in staat is om Griekse en Latijnse teksten van eenvoudige tot middelmatige moeilijkheidsgraad zelfstandig te lezen met behulp van de gangbare hulpmiddelen en dat hij een ongelezen stuk Grieks (Attisch) of Latijn van eenvoudige moeilijkheidsgraad kan vertalen met behulp van een woordenboek. Ten slotte kent de bacheloropleiding doelstellingen voor algemene academische vaardigheden zoals ICT-gebruik en schriftelijke presentatie. Deze zijn door de faculteit vastgesteld en staan beschreven in het facultaire deel. De faculteit geeft aan dat aansluiting op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Volgens de staf is het feit dat haar studenten en promovendi door wetenschappers uit Philadelphia en Oxford gewaardeerd worden een bewijs dat de bachelor- (en straks master)opleiding voldoen aan de academische en professionele maatstaven die voor het vak gelden. Het tweejaarlijkse colloquium over ‘Ancient Values’ wordt verzorgd door de Universiteit Leiden in samenwerking met de University 72
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
of Pennsylvania. ‘City and countryside’ was het thema van het colloquium in 2004. De Leidse studenten draaien er volwaardig mee. De opleiding heeft nog geen ingevuld format voor de masteropleiding GLTC. Zij heeft het Sectorplan-eindrapport van de Regiegroep regionale doorstroommaster Griekse en Latijnse taal en Cultuur (december 2003) aan de zelfstudie toegevoegd. Het uitgangspunt van dit samenwerkingsplan – van de Vrije Universiteit, Universiteit van Amsterdam en Universiteit Leiden – is dat zij complementair aan elkaar onderwijs gaan aanbieden. Ieder verzorgt cursussen in die deelgebieden waarin zij gespecialiseerd is en studenten moeten verplicht een aantal studiepunten bij een andere instelling volgen. De master zal twee trajecten kennen, namelijk taalkunde en letterkunde. De doelstellingen van de master verwijzen naar het bieden van een divers en genuanceerd beeld van de Grieks-Romeinse oudheid, het relateren van kennis van de oudheid aan teksten en andere culturele beschrijvingen uit latere perioden en het voorbereiden op lesbevoegdheid of promotie. De zes eindtermen die daaruit voortkomen, gaan onder andere in op het niveau waarop de student Griekse en Latijnse teksten kan lezen en vertalen, de (gevorderde) onderzoeksvaardigheden waarover hij/zij beschikt en het begrippenapparaat dat hem/haar in staat stelt kritisch kennis te nemen van de secundaire literatuur op het vakgebied en daarmee zelfstandig te werken. Beide trajecten kwalificeren de student vakinhoudelijk voor de lesbevoegdheid op het gebied van Latijn, Grieks en Klassieke Culturele Vorming (KCV). Voor het behalen van die lesbevoegdheid moet uiteraard ook nog voldaan worden aan de (vak)didactische eisen van de educatieve master. Door beide trajecten wordt voldaan aan de landelijk afgesproken normen voor de talencomponent. De aandachtsgebieden van de Leidse masteropleiding zijn voor Grieks (Letterkunde) Archaïsche poëzie, Hellenistische poëzie, Filosofische en wetenschappelijke literatuur, Antieke retorica en literaire theorie, Literatuur en identiteit, Versleer en (Taalkunde) Geschiedenis van de taalkunde. Voor Latijn zijn de zwaartepunten (Letterkunde) Epos (Vergilius, Ovidius), Lyriek en liefdespoëzie, Latijns proza uit de Keizertijd (o.a. de antieke roman), Neolatijnse literatuur, het Nachleben van de klassieke literatuur in de vroegmoderne en moderne (Nederlandse) literatuur en (Taalkunde) Latijnse stilistiek. Voor Oude Geschiedenis zijn er de Sociaal-economische geschiedenis van het Romeinse rijk, Sparta, Griekse godsdienstgeschiedenis, Stedelijk leven in Klein-Azië, Wetenschapsgeschiedenis, in het bijzonder geschiedenis van de antieke geneeskunde, Papyrologie, Epigrafiek. Voor Antieke Wijsbegeerte, Aristoteles, Filosofie van de late Oudheid, Commentaartraditie, Wetenschapsfilosofie en Taalfilosofie. Voor Materiële cultuur van de oudheid ten slotte Iconografie en Griekse religie. De doorstroommaster houdt volgens de commissie rekening met de nationale ontwikkelingen. De commissie is zeer verheugd over dit samenwerkingsproject en de plaats die de opleiding voor zichzelf heeft gecreëerd. Zij heeft er, net als de Examencommissie, veel vertrouwen in. Voor de bachelor en de master geldt dat de doelstellingen voor het disciplinaire onderwijs en de algemene academische vaardigheden en eindtermen volgens de commissie overeenkomen met de nationale en internationale ‘state-of-the-art’ in de wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk zoals beschreven in het domeinspecifiek referentiekader.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
73
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: goed F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De eindtermen van het disciplinaire bacheloronderwijs voor taalkunde komen volgens de commissie overeen met de Dublin-descriptoren. Ze verwijzen vooral naar Kennis en inzicht (eerste descriptor), het toepassen daarvan (tweede descriptor) en Oordeelsvorming (derde descriptor). Een voorbeeld daarvan is: de kandidaat kan taalwetenschappelijke inzichten op elementair niveau relateren aan en inzetten ten behoeve van interpretatievragen; hij/zij kan concrete vragen van interpretatieve aard vertalen in concrete taalwetenschappelijke onderzoeksvragen. Hetzelfde geldt bij de eindtermen voor letterkunde, geschiedenis en wijsbegeerte. Deze verwijzen daarnaast ook naar de descriptor Communicatie zoals blijkt uit de volgende eindterm: de kandidaat kan zelfstandig een concrete niet-complexe historische onderzoeksvraag formuleren, het onderzoek uitvoeren en daarvan helder en goed gestructureerd verslag doen voor een publiek van vakgenoten of geïnteresseerden. De algemene doelstellingen van het onderwijs bestrijken alle Dublin-descriptoren voor een bachelor. Ze verwijzen ook naar de vijfde descriptor, Leervaardigheden, door te stellen dat de kandidaat de startcompetentie heeft voor een masteropleiding GLTC. Volgens de commissie zijn de eindkwalificaties van deze opleiding geformuleerd op bachelorniveau. Voor de master zijn er eindtermen met betrekking tot Kennis en inzicht. Ze gaan in op een gedifferentieerd cultuurkritisch en taalkundig begrippenapparaat en verdiepte overzichtskennis. Met betrekking tot Toepassing van kennis, de tweede descriptor, verwijzen de eindtermen naar het zelfstandig lezen van teksten met behoorlijke moeilijkheidsgraad, naar zelfstandig werken met secundaire literatuur van het vakgebied en naar omgaan met onderzoeksresultaten uit verschillende disciplines. De derde descriptor komt terug in eindtermen die spreken over kritisch kennisnemen, complexe onderzoeksvragen formuleren en andermans resultaten analyseren en (her)groeperen. De eindtermen gaan niet expliciet in op Communicatie en Leervaardigheden. Over de laatste wordt wel in de doelstellingen gesproken: de student heeft de vakinhoudelijke startcompetentie voor het behalen van een eerstegraads lesbevoegdheid en het aanvangen van een promotietraject. De commissie oordeelt dat de eindtermen die van een bachelorniveau overstijgen en dat ze van masterniveau zijn. Alle Leidse opleidingen kennen zes niveaus (100 tot 600). Het cijfer 100 staat voor het propedeuseniveau en 600 voor het niveau van de masterscriptie. Het 600-niveau correspondeert met de volgende beschrijving: “Dit zijn zeer gespecialiseerde cursussen, uitsluitend in het masterprogramma, rondom de laatste vorderingen in het wetenschappelijk denken. Ingangseis is het succesvol afsluiten van een cursus op 400- of 500-niveau. Bekendheid met een aantal actuele wetenschappelijke publicaties wordt verondersteld. De toetsing bestaat uit een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek, waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd.”
74
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De commissie concludeert dat de bacheloropleiding een academische signatuur heeft. Dit volgt onder andere uit het feit dat de facultaire academische eindkwalificaties veel aandacht voor onderzoeksvaardigheden hebben. Daarnaast hebben ook al de vijf eindkwalificaties voor de verschillende disciplines aandacht voor onderzoeksvaardigheden. Een voorbeeld daarvan luidt: de kandidaat kan zelfstandig een concrete niet-complexe literaire onderzoeksvraag formuleren, het onderzoek uitvoeren en daarvan helder en goed gestructureerd verslag doen (letterkunde). Het is mogelijk na afronding van deze bachelor door te stromen naar de regionale doorstroommaster GLTC. Naar verwachting kan de student ook doorstromen naar masteropleidingen GLTC elders in binnen- en buitenland en naar verschillende onderzoeksmasters, zoals de tweejarige voor Letterkunde. Omdat er nog geen bachelors zijn afgestudeerd, heeft de opleiding er nog geen ervaring mee of er concrete afspraken over gemaakt. Daar heeft de commissie begrip voor. Men is bezig met een landelijke onderzoeksmaster GLTC op te zetten, maar deze is nog in voorbereiding. Voor studenten die hun toekomst zien in het onderwijs is er de educatieve master. Deze bestaat uit de regionale doorstroommaster GLTC, gevolgd door een jaar lerarenopleiding. Onder bepaalde condities (bijvakken en selectie) kan een student ook doorstromen naar masteropleidingen bij Archeologie, Wijsbegeerte en Geschiedenis. Ook de eindtermen van de master hebben volgens de commissie een academische signatuur. Zij hebben aandacht voor multidisciplinariteit, regels voor wetenschappelijke omgang met bronnen, complexe onderzoeksvragen, voor gevorderde onderzoeksvaardigheden et cetera. Uit de omschrijving van het 600-niveau (zie vorig facet) blijkt dat de afgestudeerde master in staat is actuele wetenschappelijke publicaties te lezen en een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek kan leveren waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd. Omdat er nog geen afgestudeerde bachelors zijn, weet de opleiding nog niet hoe de arbeidsmarkt zal reageren op de komst van bachelors Griekse en Latijnse Taal en Cultuur. De bachelorstudenten met wie de commissie sprak willen doorgaan met de doorstroommaster. Ook over het arbeidsmarktperspectief van de master kan nog geen uitspraak gedaan worden. De opleiding verwacht dat het vergelijkbaar zal zijn met die van de huidige doctorandi. Zij kozen in meerderheid voor een baan in het VWO. Anderen kwamen terecht in algemene, niet studiespecifieke functies, op werkterreinen als antiquariaat, boekhandel, uitgeverij, museum maar ook ministeries en bedrijfsleven. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
75
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel op onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Uit de facultaire bachelordoelstellingen voor algemene academische vaardigheden blijkt dat er een aparte leerlijn is uitgezet voor onderzoeksvaardigheden. In het invulschema van de bachelor-opleiding is te zien in welke disciplinaire cursussen het leren van deze vaardigheden verwerkt is. Zo komt het in het eerste jaar (op niveau 100 en 200) in twee cursussen aan de orde, namelijk Oude Geschiedenis: overzicht I en II en Oude Geschiedenis: overzicht III en IV. In het tweede jaar wordt bij het blok Neolatijn en Methode Oude Geschiedenis een eerste zelfstandig onderzoek verricht. In het derde jaar worden twee werkcolleges gevolgd waarin wederom onderzoeks- en presentatievaardigheden vereist zijn, en tot slot wordt het derde jaar afgesloten met een bachelorwerkstuk over een door de student zelf uitgekozen onderwerp (niveau 400). De bacheloropleiding GLTC heeft een antwoord op de vraag hoe zij handen en voeten geeft aan de Leidse ambitie om een ‘Research-intensive University’ te zijn. Zij probeert goede studenten al vroeg bij lopend onderzoek in te schakelen (zogenaamde ‘assistentschappen lopend onderzoek’). Ook zijn er Masterclasses, privatissima (waarin geïnteresseerde studenten samen met een docent aan onderzoek werken) en onderzoeksgroepjes van promovendi. Ook middelbare scholieren probeert de opleiding te interesseren voor onderzoek met het LAPP-Top programma. Deze initiatieven waardeert de commissie bijzonder. In de keuzewerkgroepen van het derde jaar is ook een nauwe verwevenheid met het onderzoek van de verschillende docenten. Volgens studenten worden zij voldoende voorbereid op het wetenschappelijke onderzoek en het bachelorwerkstuk in het voorliggende programma. Ze schrijven papers die een goede voorbereiding vormen. Er zijn geen speciale cursussen of bijeenkomsten gewijd aan het schrijven van het bachelorwerkstuk. Het masterprogramma draait nog niet, maar volgens de opleiding is al het onderwijs specifiek onderzoeksgericht. De masterscriptie is gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Het onderwijs zal door gepromoveerde medewerkers gege76
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
ven worden. De ervaringen met het oude doctoraalprogramma, en met de wetenschappelijke kwaliteit van het personeel, zijn wat dit facet betreft positief. De commissie heeft daarom geen twijfel over de wetenschappelijkheid van de bachelor- én masteropleiding. Om relevante beroepen aan bod te laten komen in het bachelorprogramma heeft de faculteit vakoverschrijdende colleges en Letteren in Praktijk ingevoerd (bijvakken). Daarmee creëerde zij ruimte voor andere beroepen dan onderzoeker en docent. De staf uit vertrouwen in de toekomstige arbeidsmarktpositie van de bachelors. Voor diverse functies, bijvoorbeeld corrector bij een uitgeverij, bezitten de afgestudeerden de noodzakelijke (praktische) academische vaardigheden. Voor het middelbaar onderwijs zal de master noodzakelijk blijven. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De bachelorstudent bereikt het gewenste niveau van taalvaardigheid doordat er in de eerste twee jaar van het programma veel studiepunten voor uitgetrokken worden. Het onderwijs wordt in het eerste jaar in kleine groepen verzorgd. In het eerste semester ligt voor de taalvakken het accent bij taalverwerving. Ter ondersteuning wordt gebruikgemaakt van Computer Ondersteund Onderwijs. In het tweede semester ligt de nadruk op taalvaardigheid, tekstinterpretatie en literatuurgeschiedenis (blokken van drie weken die aandacht besteden aan één auteur binnen een bepaald genre). In het tweede jaar ligt bij de taalvakken het accent op verdieping, verbreding en consolidatie van taalvaardigheid, tekstinterpretatie en literatuurgeschiedenis en op kennismaking met (een nieuw onderdeel) taalkunde en stilistiek. Uit het invulschema van het bachelorformat blijkt hoe de eindkwalificaties op het gebied van taalvaardigheid en algemene academische vaardigheden qua niveau zijn vertaald naar het programma. De training van schriftelijke presentatievaardigheden bijvoorbeeld, wordt allereerst geoefend door middel van essayvragen bij ieder tentamen van een talenblok. Ook wordt een samenvatting van een artikel in een moderne vreemde taal (niet Engels) gemaakt en worden cursussen afgesloten door schriftelijke opdrachten of papers. Speciaal in het vak taalkunde Grieks en bij de voorbereiding van de excursie wordt het schrijfonderwijs gestimuleerd door ondersteuning met Blackboard. Dit alles vormt een voorbereiding voor de werkcolleges in het derde jaar, waarin een zelfstandig onderzoek verricht wordt dat wordt uitgewerkt in een paper. De training in schriftelijke presentatievaardigheden in de bachelor wordt afgerond met het schrijven van een bachelorwerkstuk. Uit het invulschema blijkt ook dat de bacheloropleiding door de jaren heen aan iedere discipline en afstudeerrichting aandacht besteedt in oplopend niveau. Studenten beginnen met archeologie en geschiedenis in het eerste semester. De nadruk ligt op het verwerven van overzichtkennis en elementaire methodische kennis. Taalkunde (Griek en Latijn), letterkunde (Grieks en Latijn) en filosofie komen in het tweede semester aan bod. In jaren twee en drie wordt op deze inleidingen voortgebouwd. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
77
In het derde jaar wordt bij het verplichte vak Methoden en technieken een synthese geboden van een aantal achtergrondkoren van het vak: geschiedenis van het vak, tekstgeschiedenis en tekstkritiek, literaire theorie, teksttypologie, literaire geschiedenis. Bij de zogenaamde Geïntegreerde activiteit wordt een centraal thema (dit jaar Griekse komedie) behandeld vanuit de invalshoek en expertise van verscheidene vakken waaronder ten minste één taal. Het thema wordt ingeleid door de docenten en daarna houden studenten referaten. Ook kiest de student uit vijf vakken een specialisatievak, het zogenaamde A-vak, waarover hij een werkcollege volgt en een bachelorwerkstuk schrijft (die mede bij Grieks of Latijn geschreven wordt) en een tweede specialisatie (het B-vak). Verplicht is ten slotte voor alle studenten in het laatste jaar een pensum Grieks of Latijn (een pakket van primaire en secundaire literatuur). De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van 20 studiepunten per stuk of een bijvak van 40 studiepunten ingevoerd in de bacheloropleidingen. De soorten bijvakken zijn beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Studenten met wie de commissie gesproken heeft zijn erg enthousiast over het bijvaksysteem. Ze grijpen de mogelijkheid aan om buiten hun eigen opleiding te kijken. Opvallend is dat de staf juist studenten adviseert de bijvakruimte waar mogelijk in te zetten voor GLTC vakken, met name cultuurhistorische vakken. Dit is volgens de bacheloropleiding nodig om de breedte van de doelstelling te realiseren. De opleiding merkt op dat zij voor in onderzoek geïnteresseerde studenten privatissima organiseert. Gevorderde studenten kunnen ook deelnemen aan onderzoeksgroepen voor promovendi. Deelname is op vrijwillige basis en maakt geen deel uit van het reguliere (verplichte) programma. . Omdat niet alle studenten het advies volgen binnen GLTC bijvakken te kiezen en ook niet iedere student dat extra onderwijs volgt, valt volgens de commissie een zekere spanning tussen breedte en diepte niet te ontkennen. De commissie heeft tijdens het bezoek aandacht besteed aan de algemene doelstelling die verwijst naar de actualisering en contextualisering van het onderwijs in de moderne maatschappij. Volgens docenten sluiten de thema’s van colleges vaak aan bij de actuele ervaring en wordt er ingesprongen op boekrecensies en tentoonstellingen. Door het type vragen dat gesteld wordt bij werkcolleges, de thematische werkcolleges (bijv. over literatuur en herinnering) en het door de bacheloropleiding verzorgde bijvakaanbod zoals Erflaters, Mythologie en Bijbelverhalen, komt de link tussen hedendaagse vraagstukken en antiek erfgoed nadrukkelijk aan de orde. Zo gebruiken ze beelden uit de eerste Golfoorlog tijdens het bespreken van Thucydides. De commissie vindt de geprononceerde contextualisering interessant, maar stelt ook vast dat deze een expliciete operationalisering behoeft. De studenten bleken desgevraagd zich het bestaan en de uitingen van deze doelstelling niet of nauwelijks te realiseren. Er is nog geen gedetailleerde uitwerking van het masterprogramma voorhanden. Het is daarom lastig voor de commissie om te bepalen in hoeverre de inhoud van het programma een goede concretisering is van de eindtermen. Zij heeft op basis van de verdeling van aandachtsgebieden onder de drie instellingen er echter wel vertrouwen in dat de cursussen die gegeven zullen worden, recht doen aan de eindtermen. De keuzeruimte die een student in de master heeft, is afhankelijk van de richting die hij kiest. Iedere student volgt ten minste 10 studiepunten aan een andere universiteit. De instellingen zijn al bezig met cursusbeschrijvingen en er zijn al voorlichtingsbijeenkomsten geweest.
78
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Volgens de commissie is het bachelorprogramma een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Zij vertrouwt er op dat dat ook zal gelden voor het masterprogramma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid berust onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma. De propedeuse wil een beeld schetsen van de totale opleiding: alle vijf de traditionele vakken van de opleiding (Grieks, Latijn, Oude Geschiedenis, Klassieke Archeologie/ Materiële Cultuur, Antieke Wijsbegeerte) zijn vertegenwoordigd. In deze bacheloropleiding bestaat de belangrijkste ingang tot de antieke cultuur uit de (literaire en niet-literaire) teksten. Deze moeten leiden tot een geïntegreerde literaire en cultuurhistorische bestudering van de oudheid. De bacheloropleiding kiest er voor het programma aan de kant van de talen goeddeels te organiseren rond thematische clusters met concentratie op enkele belangrijke schrijvers, genres, periodes, problemen en themata. Bij de talen vindt er een geïntegreerde aanpak plaats van taalverwerving, taalbeschouwing (taalkunde) en letterkunde met een bredere cultuurhistorische vraagstelling. De disciplines taalwetenschap en literatuurwetenschap worden niet apart theoretisch onderwezen. De cultuurhistorische vakken bieden naast overzichtskennis ook en vooral een geïntegreerde aanpak van onderwijs in methoden en heuristiek met concrete problemen, thema’s, vraagstellingen uit de Grieks-Romeinse oudheid. Als dat met originele teksten gebeurt, draagt het tevens bij aan de taalvaardigheid van de studenten. De bacheloropleiding legt in taalverwervings-, taalbeschouwings- en overzichtscolleges en in de cultuurhistorische vakken een relatie tussen de teksten en de cultuur. Hiermee streeft zij interdisciplinariteit na. Dit zichtbaar maken van de samenhang tussen de disciplines culmineert in de werkcolleges in het derde jaar en de ‘geïntegreerde activiteit’ waar een thema vanuit tenminste drie van de vijf disciplines wordt belicht. Tevens is het mogelijk een zogenaamd geïntegreerd bachelorwerkstuk te schrijven, waarbij op basis van tekstuele bronnen een cultuurhistorische vraag wordt beantwoord. In de masteropleiding wordt de visie op het vak als een geïntegreerde en interdisciplinaire bestudering van talen en culturen van de klassieke oudheid inhoudelijk vertaald in een verplichte combinatie van taalkundige, letterkundige en cultuurhistorische onderdelen. De inhoudelijke diepgang die door het programma wordt nagestreefd, is vertaald in maximale profileringsmogelijkheden: binnen dit programma kan zowel een volwaardige kandidaat voor de voorbereiding van een letterkundige, als voor een taalkundige als voor bijvoorbeeld een oud-historische promotie worden afgeleverd. Over de samenhang van het masterprogramma is nog niet veel te melden. Het Sectorplan-rapport van de Regiegroep tekent wel helder aan welke trajecten er zullen zijn, hoeveel studiepunten een student per traject (minimaal) aan een andere universiteit moet volgen en welke specialisaties de verschillende instellingen zullen aanbieden. Er zijn twee inhoudelijk samenQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
79
hangende specialisaties. Een masterstudent die voor het traject taalkunde kiest, volgt een cultuurhistorisch onderdeel (5 studiepunten), een onderdeel taalkunde Griek en/of Latijn (10 studiepunten), twee onderdelen letterkunde (Grieks en Latijn, ieder 5 studiepunten), een keuzeonderdeel uit het regionale aanbod (niet per se taalkunde, voor 10 studiepunten), een onderdeel geschiedenis van de taalkunde en schrijft een masterscriptie met een taalkundig thema (20 studiepunten). De letterkundevariant is vergelijkbaar van opzet, behalve dat de student 5 in plaats van 10 studiepunten van de andere discipline moet volgen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Zoals beschreven in het facultaire deel heeft de commissie Optimalisering een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. Ingevoerd is bijvoorbeeld een uniforme facultaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings)perioden en enkele maatregelen voor het spreiden van de studielast. De commissie merkt op dat er gebruikgemaakt wordt van Engelse, Franse, Duitse en Italiaanse teksten en boeken. Volgens studenten is dat te doen; zij volgen ook wel eens een college in het Duits. De docenten geven aan steeds minder gebruik te maken van andere moderne talen dan het Engels, zeker van het Frans, maar dat ze de studenten wel aanmoedigen met behulp van woordenboeken de belangrijke commentaren te verwerken. De commissie erkent dat de opzet van het bachelorprogramma, met voornamelijk 4-puntsvakken, een evident voordeel heeft voor de studeerbaarheid, maar vraagt zich af of de student op die manier voldoende tot zelfstandig studeren opmarcheert. Pas in het derde jaar is er sprake van grotere blokken, zoals de A-werkgroep en het bachelorwerkstuk. De commissie beseft dat het hier om facultair beleid gaat en dat dit de opleiding dus niet aangerekend kan worden. Volgens de docenten levert deze opzet een optimale wisseling tussen disciplines op. Daarnaast zijn de kleine eenheden nodig om een start te maken met de taalverwerving. Uit de gesprekken en evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen geen problemen hebben met het studietempo in het eerste bachelorjaar. Ouderejaars zeggen dat de studie (kwantitatief ) zwaar is. De studenten noemen als struikelblok de combinatie hoofdvak plus bijvak in het tweede (en derde) jaar. Het ligt niet aan de inhoud van de bijvakken, maar aan de spreiding van de belasting. Voor de master zijn nog geen studeerbaarheidsgegevens beschikbaar. De plannen zijn volgens de commissie adequaat. Een mogelijk probleem vormt de verschillende indeling van semesters en periodes van de drie universiteiten. Zij lopen niet helemaal gelijk. Om overlap van programma te voorkomen stelt de regiecommissie voor per jaar een gecoördineerd collegeaanbod op te stellen. De commissie concludeert dat het gaat om een zwaar, maar studeerbaar bachelorprogramma. Dat zal volgens haar ook gelden voor het masterprogramma.
80
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Om tot het bachelorprogramma Griekse en Latijnse taal en cultuur te worden toegelaten moet men ófwel Grieks en/of Latijn in zijn eindexamenpakket hebben ófwel vóór aanvang van de studie voor de Examencommissie van GLTC aannemelijk hebben gemaakt één van de talen op eindexamenniveau te beheersen. Eenieder die in het bezit is van een academische bachelordiploma Griekse en Latijnse Taal en Cultuur, kan het masterprogramma Griekse en Latijnse Taal en Cultuur volgen. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s beoordeelt de toelatingscommissie of, en onder welke voorwaarden, inschrijving mogelijk is. De meerderheid van de studenten met wie de commissie sprak, wil leraar worden. Facultair is vastgelegd dat een student die zijn bachelor bijna af heeft onder voorwaarden alvast mag instromen in de master: hij moet op 1 oktober de ontbrekende studiepunten behaald hebben. Doordat het nu mogelijk is aan de bacheloropleiding te beginnen met slechts één van de twee klassieke talen biedt de opleiding op drie niveaus een gedifferentieerd programma in het eerste semester van de propedeuse. De studenten worden ingedeeld in drie groepen, afhankelijk van hun eindexamenpakket. De taalverwervingscolleges Grieks en Latijn Ia en Ib zijn bedoeld voor studenten die geen eindexamen in de betreffende taal gedaan hebben; de taalverwervingscolleges IIa en IIb zijn voor studenten die wel eindexamen in de betreffende taal gedaan hebben. Voor deze colleges wordt de groep gesplitst, teneinde het taalverwervingsonderwijs in kleine groepen te kunnen geven. De verschillen zijn volgens de opleiding aan het einde van het eerste jaar weggewerkt. Vooral de studenten die geen Grieks in het eindexamenpakket hadden, zijn volgens de Opleidingscommissie zeer gemotiveerd, maar missen de leesroutine. De inhaalcursus Latijn was dit jaar nieuw; dat is ook goed verlopen. De commissie heeft begrepen dat de studenten erg goed begeleid worden. De inzet van de staf en de mogelijkheid op drie niveaus in te stromen vindt de commissie een voorbeeld van een good practice. De commissie heeft kennis genomen van het duidelijke voorlichtingsmateriaal. Studenten noemen onder andere de Praktijkstudies als reden om hier in te stromen. De instroomcijfers zijn de laatste jaren een beetje toegenomen. Volgens de staf is het marktaandeel (2003) 39%. De opleiding verwacht een instroomstijging door de gewijzigde instroomregeling (instroom met Grieks óf Latijn in plaats van met Grieks én Latijn). Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
81
De bachelorfase omvat 180 studiepunten en de omvang van de doorstroommasteropleiding is 60 studiepunten. Daarmee voldoen ze beide aan de formele eisen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zoals in het facultaire deel beschreven staat, streeft de faculteit naar verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. De bachelor GLTC werkt hieraan mee en wil via activerend onderwijs studenten stimuleren zowel vakkennis als algemene academische vaardigheden te verwerven. Het programma van de bachelor kent werkcolleges in combinatie met zelfstandige literatuurstudie (15 keer), zelfstandige literatuurstudie (4), hoorcollege (2), hoorcollege in combinatie met werkcollege (7), responsiecollege (1) en werkcollege (1). De werkvormen van de master zullen volgens de opleiding flexibel zijn. Per jaar worden in totaal 210 studiepunten (120 aan keuzemogelijkheden voor werkcolleges en 90 aan keuzemogelijkheden voor tutorials) aan modules aangeboden voor een curriculair programma van 40 studiepunten. Onderdelen die in het ene jaar als werkcollege op het programma staan, kunnen in andere jaren als tutorial (begeleide zelfstudie) gevolgd worden. De combinatie van de flexibele en brede onderwijstraditie, een betrekkelijk geringe studenteninstroom, en een gecombineerd groot aanbod van specialismen maken dit mogelijk. Eindwerkstukken van de bachelor en de masterscriptie worden door twee docenten beoordeeld. Facultair is vastgelegd dat een bachelorwerkstuk minimaal 12 studiepunten telt en een masterscriptie 20. De commissie vindt de aansluiting tussen onderwijsdoelen en de gekozen werkvormen voldoende. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beoordeling in de bachelor vindt plaats door middel van schriftelijke tentamens met combinaties van gesloten vragen, korte open (invul)vragen en essayvragen (18 maal), werkstuk in combinatie met schriftelijk tentamen met korte open (invul)vragen en enkele essayvragen (2), werkstukken (2) en eenmaal een schriftelijk tentamen met enkele essayvragen, een werkstuk in combinatie met mondeling referaat en schriftelijk tentamen met enkele essayvragen, een mondeling referaat met werkstuk en een schriftelijk tentamen met essayvragen en een werkstuk. Volgens de OER zijn er bij mondelinge toetsen twee docenten aanwezig of wordt een geluidsopname gemaakt.
82
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Alle tentamens van de talenblokken in de eerste twee jaar bevatten naast een vertaling van een stuk gelezen tekst met vragen over die tekst ook een ongeziene vertaling en een essayvraag waarvoor een overzicht van het werk van de betreffende auteur vereist is. In de master zullen werkcolleges worden afgesloten met een geschreven werkstuk, een schriftelijk en/of mondeling tentamen, met een presentatie of met een combinatie van deze mogelijkheden. Dit is afhankelijk van de constructie van de cursus en wordt bij de cursusomschrijving van tevoren vermeld. De masterscriptie kan geschreven worden bij elk van de gepromoveerde docenten aan de masteropleiding. De consistentie van beoordeling wordt volgens de opleiding gewaarborgd door intercollegiaal overleg. Voor het bachelorwerkstuk en de masterscriptie zijn eindtermen vastgesteld. Er zijn twee beoordelaars bij betrokken. Voor elk studieonderdeel worden jaarlijks twee toetsmomenten aangeboden (reguliere toetsing en herkansingsdatum). Bachelorstudenten worden binnen vijftien werkdagen van het resultaat van een schriftelijke toets of werkstuk in kennis gesteld. Voor doctoraalstudenten dient binnen dertig dagen de uitslag bekend te zijn. Voor de bachelor is een compensatieregeling opgenomen in het opleidingsreglement. De onderdelen van de master moeten alle met een voldoende worden afgesloten: er is geen compensatie mogelijk. Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft gezien, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. De commissie acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door het intercollegiale overleg dat plaatsvindt en het facultaire scriptiereglement. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Behalve de ‘docenten’ zijn alle leden van de wetenschappelijke staf gepromoveerd. De leden van de wetenschappelijke staf profileren zich in het onderzoek en maken deel uit van het landelijke onderzoekinstituut OIKOS. De onderzoeksthema’s zijn: interpretatie van Griekse filosofische teksten, archaïsche en hellenistische poëzie, communicatiestrategieën en retorica in Griekse teksten, ideeën over taal en literatuur in de Griekse-Romeinse Oudheid, de Griekse en Romeinse roman, Latijnse liefdespoëzie van de klassieke periode, Latijnse literatuur van de QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
83
Renaissance, sociaal-economische geschiedenis van de Oudheid, geschiedenis van de geneeskunst, geschiedenis van Sparta, iconografie van de Griekse en Romeinse kunst, materiële cultuur van de Oudheid, platonisme en uitgave van Griekse papyri uit Egypte. De richtlijnen omtrent onderzoekstijd staan beschreven in het facultaire deel. De commissie heeft met instemming gezien dat een van de leerstoelhouders in alle fasen van het curriculum betrokken is bij het onderwijs. In de master zullen beide leerstoelhouders een grote rol spelen. Studenten vinden, in tegenstelling tot de opleiding zelf, dat promovendi die ingezet worden voor het (taalverwervings)onderwijs geen rolmodel vervullen. Ze staan qua leeftijd wel dichter bij de studenten, maar hebben geen of weinig onderwijservaring. Studenten hebben grote voorkeur voor oudere docenten. Er is overigens altijd een senior voor een van de taalvaardigheidsgroepen verantwoordelijk en daarmee ook voor tentaminering bij alle groepen. De promovendi die niet van de lerarenopleiding komen, krijgen bij het onderzoeksinstituut Pallas training in didactiek. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Er is voor het onderwijs in de doctoraal-, bachelor- en vanaf 2005 ook masterfase ruim zes fte beschikbaar. Het allocatiemodel is beschreven in het facultaire deel. De opleiding maakt zich zorgen over de formatie, zeker met de gedifferentieerde instroom en intensieve begeleiding. De medewerkers zijn bang dat dat extra werk ten koste van het onderzoek zal gaan. In de ogen van de commissie is het (nominale) percentage van de werktijd dat voor onderzoek beschikbaar is, tamelijk laag. De opleiding heeft een aantal buitenpromovendi die naast het werk aan hun proefschrift ook onderwijs geven. De opleiding zorgt alleen voor een werkkamer. Hun aanwezigheid is tevens goed voor de sfeer volgens de medewerkers: het zijn jonge enthousiaste mensen. Bovendien is gebleken dat de kans van voltooien van het proefschrift groot is. Promoverende middelbareschooldocenten horen bij de traditie van klassieke talen. De commissie vindt dit een vernuftige maar geen structurele oplossing. Bachelorstudenten noemden de vakgroep ‘echt heel leuk’. Sinds een aantal jaar is er een professionele studiecoördinator die voor een deel van de aanstelling aan de opleiding is toegewezen. Deze aanstelling is in 2004 uitgebreid naar 0,5 fte. De stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie zijn ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De staf bestaat uit specialisten in Griekse en Latijnse taal- en letterkunde, Antieke Wijsbegeerte, Materiële Cultuur van de Oudheid, Renaissance- en Neolatijn en Papyrologie. Daarnaast 84
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
maakt men gebruik van expertise van andere opleidingen en faculteiten in de Oude Geschiedenis, Antieke Wijsbegeerte en Klassieke Archeologie. De commissie concludeert dat de specialisaties die worden aangeboden, voldoende zijn bemenst. Dat geldt ook voor de mastervakken die de staf zal gaan verzorgen. Over de onderwijskundige kwaliteiten van de staf zegt de opleiding dat zij, waar nodig, aanspraak maakt op het facultaire scholingsbudget, bijvoorbeeld voor cursussen Activerend hoorcollege geven, Docent-coaching, Blackboard, Powerpoint en Academisch Engels. De commissie heeft uit de eerste lichting evaluaties begrepen dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. Uit de visitatiegesprekken kwam naar voren dat de docenten goed bereikbaar zijn en zich flexibel opstellen. De commissie is onder de indruk van het engagement en de didactische vaardigheden waarmee de onderwijstaken worden vervuld en brengt deze waardering graag in de beoordeling tot uitdrukking. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De commissie heeft van de staf en studenten begrepen dat de voorzieningen (zie ook het facultaire deel) voldoende zijn om het programma van de bachelor en master aan te bieden. De docenten en studenten mogen zich verheugen in een uitgebreide bibliotheekcollectie. NWO heeft de Universiteitsbibliotheek van Leiden aangewezen als zwaartepunt voor de klassieke letteren. Deze toewijzing levert extra fondsen op die gebruikt worden om zeldzame boeken en unica aan te schaffen. In de Universiteitsbibliotheek bevindt zich bovendien het Papyrologisch Instituut. In de bacheloropleiding maakt de opleiding jaarlijks bij zes vakken gebruik van Blackboardmodules. Er is een computerprogramma ontwikkeld (COO) dat studenten in staat stelt zelfstandig teksten te bestuderen; er is een opleidingsblad (FRONS); een vakdispuut (Collegium Classicum cui nomen M.F ) en een studentenoverleg klassieke talen (STOK). Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
85
In het facultaire deel is beschreven wat er centraal met betrekking tot studiebegeleiding, mentoraat en (bindend) studieadvies georganiseerd is. De studiecoördinator licht tijdens de Eerstejaarsdag de verschillende aspecten van de bacheloropleiding toe: de inrichting van het studieprogramma, de toetsing, de onderwijsevaluatie, de studiebegeleiding en wat er van een student verwacht wordt. Bij die gelegenheid wordt tevens met de mentoren kennisgemaakt. De studiecoördinator voert in de eerste weken van september met elke student een kennismakingsgesprek, waarin onder andere de verwachtingen van de student ten aanzien van de studie aan de orde komen. Daarnaast voert zij eind januari/ begin februari met alle studenten een studievoortganggesprek naar aanleiding van het eerste studieadvies. Daarbij hebben studenten van wie de Examencommissie het raadzaam acht dat zij overwegen met de studie te stoppen (of zij die daar zelf over denken), voorrang. Bij deze gelegenheid wordt ook het individuele docentmentoraat in het tweede semester besproken. Tussen medio mei en medio juni wordt het tweede voortgangsadvies uitgebracht, naar aanleiding waarvan zo nodig met de studiecoördinator een individueel studieplan gericht op de herkansingen wordt opgesteld. In januari en juni belegt de studiecoördinator een bijeenkomst van mentoren en eerstejaars om het onderwijs(programma) van het eerste, respectievelijk tweede semester te evalueren. Hierbij is ook de secretaris van de Opleidingscommissie aanwezig. Studenten blijken tevreden over de informatievoorziening per vak en het studiecoördinaat. De staf meldt dat het studentmentoraat niet altijd goed loopt. Studenten willen graag dat de taken van de studentmentor duidelijker omschreven worden, zowel voor mentoren als voor eerstejaars. Om dit te bewerkstelligen zullen mentoren voor het cursusjaar 2004-2005 een extra training van het ICLON krijgen. Bovendien wordt getracht studentmentoren actiever in te zetten bij het verzorgen van bijles aan zwakkere studenten en zo een soort ‘buddy-systeem’ van de grond te krijgen. De commissie vindt het goed dat de opleiding het systeem evalueert en maatregelen wil treffen om het te verbeteren. Hoewel de studenten aangaven dat het bij hen niet gewoon is om naar buitenland te gaan, vindt de commissie dat internationalisering onder de aandacht moet blijven. Volgens de Opleidingscommissie wordt er wel voldoende informatie over gegeven, vanaf het eerste jaar, in de studiegids en door de mentor. Het is volgens de studentleden vooral roostertechnisch moeilijk om in buitenland ervaring op te doen. Studenten zijn bang voor studievertraging. Ze hebben wel vaak gastdocenten uit het buitenland. Studenten die naar het buitenland zijn gegaan, volgden daar cursussen ter vervanging van bijvakken en het pensum. Zij ontvingen hulp van de studiecoördinator, maar het meeste moesten ze zelf regelen. Docenten geven aan dat zij studenten die willen gaan, zeker stimuleren. Oxford is een vaste partner, maar tot nu toe alleen voor promovendi. Daar ligt wat de opleiding betreft ook de prioriteit. De studenten zijn tevreden over de begeleiding van het bachelorwerkstuk en de doctoraalscriptie. Ze worden op afbakening gewezen. De commissie verwacht dat dit ook zal gelden voor de begeleiding van de masterscriptie. Volgens studenten zijn behalve de studieadviseur ook de docenten goed benaderbaar. De commissie heeft gezien dat zij studenten individuele aandacht geven. Volgens de staf krijgen stu86
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
denten zorg, maar worden ze niet doodgeknuffeld. Er wordt een beroep gedaan op mondigheid en zelfredzaamheid. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.5
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De drieslag in het kwaliteitszorgsysteem van de Letterenfaculteit (onderwijsevaluaties, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en meerjarenbeleidsgesprekken) staat in het facultaire deel beschreven. De commissie constateert dat de student- en docentleden van de Opleidingscommissie cursusevaluaties uitvoeren. De commissie heeft de vakevaluaties van de eerste twee bachelorjaren kunnen bestuderen. Een enkeling meldt de commissie dat er te veel geëvalueerd wordt. Deze ervaring wordt door de staf bevestigd. Men wil er zeker rekening mee gaan houden, bijvoorbeeld door een alternerend evaluatiesysteem. Er hadden nog geen Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken plaatsgevonden toen de commissie op bezoek was. Met betrekking tot de R&O-gesprekken meldt men dat het wel erg veel tijd kost naast de andere administratieve taken. De staf waardeert de meerjarengesprekken, waar afspraken in een convenant worden vastgelegd. Kleine problemen kunnen over het algemeen snel opgelost worden, de grote punten zijn helaas vaak onoplosbaar. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De commissie constateert dat de uitkomsten van de evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie en ter kennis worden gebracht aan de voorzitter van de opleiding. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. Dat evaluatieresultaten leiden tot aanpassingen en verbeteracties blijkt bijvoorbeeld uit het verplaatsen van een tentamen voor archeologie toen studenten aangaven dat zij bezwaar hadden tegen het tentamen dat midden in een talenblok viel. De commissie merkt op dat er ook maatregelen getroffen worden als studenten op docenten en/of mentoren afstappen. Een voorbeeld daarvan is de recente wijziging in de opzet van het QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
87
college Taalverwerving Latijn. Naar aanleiding van onrust onder studenten over de hoeveelheid te lezen Latijnse tekst is besloten meer tekst tijdens de colleges te behandelen, zonder de totale hoeveelheid te lezen tekst aan te passen. De commissie concludeert dat er ook maatregelen getroffen zijn naar aanleiding van de vorige visitatie. Het visitatiepanel was kritisch over de zwaarte en studeerbaarheid van het onderwijsprogramma. Naar aanleiding daarvan heeft de opleiding per 1 september 1999 een nieuw onderwijsprogramma ingevoerd voor de eerste twee studiejaren. Aanpassingen zijn onder andere het aanbieden van het onderwijs in grotere eenheden, de herziening van toetsvormen, de invoering van een component computerondersteund onderwijs in het eerste jaar en het kleiner maken van de groepen voor het eerste intensieve taalverwervingsonderwijs. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De bacheloropleiding betrekt medewerkers en studenten via de Opleidingscommissie en door middel van evaluaties. Dat zal ook voor de masteropleiding gaan gelden. De Opleidingscommissie houdt zich vooral met het onderwijsprogramma bezig. De commissie merkt op dat de studentleden erg betrokken zijn en dat er doorgaans geen verkiezing van studentleden plaatsvindt. In principe worden er wel verkiezingen georganiseerd, maar als deze niet nodig blijken doordat er evenveel kandidaten als zetels zijn, vervallen ze. De opleiding heeft geen eigen, actieve alumnivereniging. Ze maakt wel graag gebruik van het contact dat de faculteit met alumni heeft via het Arbeidsmarktonderzoek. De commissie heeft het verslag van de reacties van de alumni GLTC (1994-1999 en 2000-2003) bestudeerd. Zij spreken zich daarin uit over de vaardigheden die hen onderscheiden van collega’s uit andere disciplines, sterke en zwakke punten van de opleiding in relatie tot het werk, welke vakken ze gemist hebben en wat zij zouden veranderen aan de opleiding ter versterking van hun positie op de arbeidsmarkt. De commissie sprak voor dit facet in het facultaire deel een good practice uit. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Interne Kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie begrijpt dat er over de gerealiseerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bij gebrek aan afgestudeerden nog niet veel te zeggen is. Wel blijkt uit 88
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
alumni- en arbeidsmarktonderzoek van de afgelopen jaren dat studenten best tevreden zijn over hun (doctoraal)opleiding. Ze noemen hun vakkennis, de breedte van de studie en hun (vooral schriftelijke) taalvaardigheid als hun sterke punten in relatie tot het werk dat ze doen. Wanneer zij zichzelf vergelijken met collega’s uit andere disciplines, dan hebben zij, behalve specifieke vakkennis, ook vaardigheden in onderzoek doen, kritisch denken en kunnen zij beter zelfstandig werken. In de oudere enquête worden in het bijzonder de taalvaardigheid, communicatieve en analytische vaardigheden en aandacht voor het denken vanuit de mens genoemd. Als zwakke punten van de doctoraalopleiding noemen de alumni (2000-2003) weinig oog voor andere opleidingen en buitenland, voor de praktijk, voor een loopbaan buiten het vakgebied, voor plannen en organisatie en computervaardigheden. In de voorgaande enquête werden algemene (studie) vaardigheden, bijvoorbeeld computervaardigheden en presentatietechnieken en de praktijk ook al genoemd. De opleiding denkt met de zogenaamde Praktijkstudies en de facultaire eindtermen voor algemene academische vaardigheden tegemoet te komen aan dit gemis. De alumni met wie de commissie sprak waren ook tevreden over hun doctoraalopleiding. Ze noemen het een goede opleiding in een faculteit die de mogelijkheid biedt om buiten de grenzen van het eigen vakgebied te kijken. Zij waarderen Klassieke Archeologie in het bijzonder. Zij werden docent, vakreferent klassieken bij de universiteitsbibliotheek en medewerker communicatie. Er waren tijdens het bezoek nog geen bachelorwerkstukken of masterscripties beschikbaar. De commissie heeft daarom doctoraalscripties gelezen. Zij heeft een selectie gemaakt die recht doet aan de verschillende afstudeerrichtingen (Grieks, Oude geschiedenis, Klassieke Archeologie, Latijn) en variatie in de becijfering gezocht. De commissie vindt de doctoraalscripties van voldoende niveau. Er werd aangetekend dat sommigen breedvoerig waren of een wanverhouding tussen het ‘voorwerk’ en het eigenlijke vraagstuk vertoonden, maar de betogen waren steeds logisch, met volledige bronneninventaris, duidelijke kernbegrippen, goed taalgebruik en adequaat gekozen methoden. Volgens de commissie gaf een aantal auteurs er blijk van goed op de hoogte te zijn van de literatuur op het gebied van het eigen onderwerp en één zelfs van literaire feeling en eruditie. Over het algemeen was de becijfering in orde. Wel merkt de commissie op dat het verschil tussen de beoordeling van een goede en een aardige doctoraalscriptie niet uit de verf kwam. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Facultaire regelingen en afspraken over streefcijfers, bindend studieadvies, de nieuwe regel dat een propedeuse in twee jaar behaald moet zijn, en het opsporen van vertraagde doctoraalstudenten staan in het facultaire deel beschreven. Er zijn nog geen rendementcijfers van het bachelor- en masterprogramma beschikbaar. Gezien de rendementen van het doctoraalprogramma vindt de commissie de streefcijfers erg optimistisch. De opleiding noemt de hoge streefcijfers een stimulans. De commissie stelt wel vast dat de opleiding in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en van begeleiding veel QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
89
doet om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse en bachelordiploma te laten halen (zie ook het facultaire deel). Zij merkt ook op dat studenten vaak studievertraging oplopen omdat zij tijdens de studie werk vinden in het middelbaar onderwijs, tot wel twintig uur per week. Tegen dit lerarentekort in Grieks en Latijn kan de opleiding weinig doen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor bachelor en master luidt: voldoende.
90
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
91
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Voldoende Voldoende
Oordeel Bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed
Oordeel Master Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
Voldoende
2. Programma
Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende
92
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
3.
Rapport Bachelor en Master Italiaanse Taal en Cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Italiaanse Taal en Cultuur Naam opleiding: Italiaanse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 56809 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Italiaanse Taal en Cultuur Naam opleiding: Italiaanse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 66809 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Einddatum accreditatie: 31 december 2007
3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De afbouw van de ongedeelde opleiding vindt plaats volgens universitaire richtlijnen die in het facultaire deel beschreven staan. De instroom is gesloten per 1 september 2002 en er stonden tijdens het bezoek van de commissie nog 27 studenten ingeschreven in het doctoraalprogramma. Per 1 september 2005 zal de opleiding geen doctoraal onderwijs meer verzorgen, in het collegejaar daarvoor wordt van het oude curriculum slechts het vierde doctoraal jaar aangeboden. Voor vertraagde studenten is in de OER een overgangsregeling opgenomen (art. 7.2 en 7.3). Alle masteropleidingen van de faculteit Letteren aan de Universiteit Leiden beginnen per 1 september 2005, wanneer de eerste bachelorstudenten zijn afgestudeerd. De commissie heeft bij studenten geïnformeerd naar de overgang van het oude naar het bachelor-mastersysteem. Ze blijken de overgang redelijk helder te vinden. Studenten die het doctoraal willen afmaken ervaren wel een opgejaagd gevoel: tentamens moeten gehaald worden voordat het vak verdwijnt.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
93
3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit kent formats voor de bachelor en master waarin iedere opleiding haar onderwijsdoelstellingen uitwerkt. Dit systeem staat beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Voor algemene academische vaardigheden heeft de faculteit eindkwalificaties vastgesteld waaraan iedere opleiding moet voldoen. Deze gaan onder andere in op zaken als ICT-gebruik en schriftelijke presentatie. De bacheloropleiding Italiaanse Taal en Cultuur (vanaf hier ITC) kent algemene doelstellingen die ingaan op algemene kennis en inzicht in de Italiaanse taal- en letterkunde en de daarbij horende kernbegrippen, apparaat, onderzoeksmethoden en -technieken, op taalvaardigheid (luisteren, lezen, gesproken interactie, gesproken productie en schrijven) van en in het Italiaans en op algemene academische vaardigheden. De opleidingsdoelen van de bachelor voor taalvaardigheid zijn aangeduid met behulp van Common European Framework of Reference. De opleidingsdoelen voor het disciplinaire onderwijs verwijzen naar disciplinaire kennis op het gebied van Italiaanse taal- en letterkunde. Voor taalkunde gaan de eindtermen onder andere in op het definiëren en toepassen van kernbegrippen van Italiaanse fonologie, morfologie, syntaxis en semantiek, het herkennen van historische taalvarianten en het formuleren van beargumenteerde analyses van elementaire taalkundige problemen aan de hand van een elementair inzicht in het theoretisch begrippenapparaat van de taalkunde. In de letterkunde is de student onder andere in staat grote lijnen van de ontwikkeling van de Italiaanse literatuur sinds haar oorsprong in de late middeleeuwen te duiden en te typeren en om de belangrijke literaire werken langs de lijnen van gangbare onderzoeksmethoden (filologisch, retorisch, literatuurwetenschappelijk) te analyseren en te plaatsen in de ontwikkeling van de Italiaanse taal. De masteropleiding heeft nog geen ingevuld format. De eindtermen die door de commissie bestudeerd zijn, zijn de eindtermen van het zogenaamde Sectorplan. Dit houdt in dat de Universiteit van Amsterdam, Universiteit Utrecht en Universiteit Leiden samenwerken in de master en complementair aan elkaar onderwijs aanbieden in die deelgebieden waarin zij zijn gespecialiseerd. De masterprogramma’s kennen drie trajecten: Italiaanse taalkunde, Italiaanse letterkunde en Italiaanse taal- en letterkunde. Het Sectorplan kent eindtermen voor de beheersing van het Italiaans die overeenkomen met de niveaus van de Europese schaal van taalvaardigheid. Per traject zijn er disciplinaire eindtermen. Het masterprogramma Italiaanse taalkunde omvat naast theoretische ook toegepaste taalkunde en de studie van taalgebruik en argumentatiestructuur. De eindtermen gaan onder andere in op het begrijpen van courante theoretische benaderingen van moderne taalwetenschap en het inzetten van de theoretische inzichten in het specialisatiegebied Italiaanse taalkunde, het begrijpen van de samenhang tussen deelgebieden en de samenhang van het vakgebied met andere disciplines en het onder begeleiding wetenschappelijk verantwoord onderzoek verrichten op 94
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
een (deel)gebied van de Italiaanse synchrone of diachrone taalkunde, de Italiaanse taalgeschiedenis of de toegepaste taalkunde van het Italiaans. De eindtermen voor het traject letterkunde gaan in op letterkunde in brede zin, dat wil zeggen theoretische en vergelijkende literatuurwetenschap en bestudering van de culturele context van de letterkunde. Een student kan na afronding onder andere actief participeren in het vakgebied en beargumenteerd stelling nemen ten aanzien van inzichten en ontwikkelingen op het gebied van de analyse van de Italiaanse literatuur en cultuur, geavanceerde vakliteratuur in het Italiaans lezen en kritisch beoordelen en onder begeleiding wetenschappelijk verantwoord onderzoek verrichten naar een aspect van de Italiaanse cultuur of literatuur. Het derde traject, Italiaanse taal- en letterkunde, richt zich zowel op de taalkunde als op de letterkunde, zoals hierboven geschetst. In een dergelijk samenwerkingsproject is volgens de commissie rekening gehouden met nationale ontwikkelingen. Zij is er zeer verheugd over en vindt het prachtig dat de instellingen complementair aan elkaar onderwijs zullen aanbieden in die deelgebieden waarin zij zijn gespecialiseerd. De faculteit geeft aan dat aansluiting van beide programma’s op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Hetzelfde geldt voor de aansluiting op de eisen van de arbeidsmarkt. De commissie heeft hier begrip voor. De commissie vindt dat de doelstellingen voor het disciplinaire onderwijs, de taalvaardigheid en de algemene academische vaardigheden overeenkomen met de (inter)nationale eisen die gesteld worden aan de eindkwalificaties van een bacheloropleiding Italiaans zoals beschreven in het domeinspecifiek referentiekader. Dat geldt ook voor de doelstellingen van het masterprogramma. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: goed F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De doelstellingen van het disciplinaire bacheloronderwijs bestrijken de eerste vier Dublin-descriptoren voor een bachelor. Dat blijkt uit eindtermen zoals het hebben van kennis en inzicht in de Italiaanse taal, cultuur, geschiedenis, taal- en letterkunde, het opstellen van analyses van elementaire taalkundige problemen en van taalkundige aspecten van belangrijke literaire werken, het plaatsen van literaire werken in de ontwikkeling van de taal en het verslag doen van die analyses. Dat de leervaardigheden voldoende zijn om een vervolgstudie op hoog niveau te beginnen (vijfde descriptor) blijkt uit het feit dat de bachelor toegang geeft tot een aantal masteropleidingen. Volgens de commissie zijn de eindkwalificaties van deze opleiding geformuleerd op bachelorniveau. Ook de eindtermen van de masteropleiding komen overeen met de Dublin-descriptoren en zijn volgens de commissie geformuleerd op masterniveau. Het niveau van kennis, inzicht en het toepassen daarvan is hoger dan bij de bachelor. Een student moet bijvoorbeeld geavanceerde vakliteratuur in het Italiaans en relevante andere talen lezen en kritisch beoordelen QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
95
en verschil maken tussen geldige en ongeldige argumenten. Ook moet hij samenhang tussen deelgebieden en samenhang van het vakgebied met andere disciplines begrijpen. Wat betreft communicatie komt in alle drie de richtingen naar voren dat de student op inzichtelijke wijze verslag kan uitbrengen van een onder begeleiding uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek in een masterscriptie die voldoet aan de wetenschappelijke spelregels en die in het correct Italiaans geschreven is. Ook moet hij voor zowel vakgenoten als belangstellenden op overtuigende en inzichtelijke wijze een referaat kunnen houden over een aspect van het vakgebied. De eindtermen voor taalvaardigheid zijn voor alle onderdelen – begrijpend luisteren en lezen, gesproken interactie en productie en schrijven – hoger dan van de bachelor. Alle Leidse opleidingen kennen zes niveaus (100 tot 600). 100 Staat voor het propedeuseniveau en 600 voor het niveau van de masterscriptie. Het 600-niveau correspondeert met de volgende beschrijving: “Dit zijn zeer gespecialiseerde cursussen, uitsluitend in het masterprogramma, rondom de laatste vorderingen in het wetenschappelijk denken. Ingangseis is het succesvol afsluiten van een cursus op 400- of 500-niveau. Bekendheid met een aantal actuele wetenschappelijke publicaties wordt verondersteld. De toetsing bestaat uit een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek, waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd.” Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Volgens de commissie hebben de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding aandacht voor onderzoeksvaardigheden en zijn ze van academisch niveau. In de facultair geformuleerde bachelor-eindkwalificaties voor algemene academische vaardigheden wordt duidelijk verwezen naar onderzoeksvaardigheden. Datzelfde geldt voor de eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs. De bachelor letterkunde kan bijvoorbeeld langs de lijnen van gangbare onderzoeksmethoden een elementaire analyse maken van literaire werken, terwijl een master letterkunde onder begeleiding een wetenschappelijk verantwoord onderzoek kan verrichten naar een aspect van de Italiaanse cultuur of literatuur. Uit de omschrijving van het 600-niveau waarop de master afgeleverd wordt, blijkt dat hij in staat is actuele wetenschappelijke publicaties te lezen en een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek kan leveren waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd. De bacheloropleiding geeft in ieder geval toegang tot de doorstroommaster Italiaanse taal en cultuur in Leiden en aan andere universiteiten in Nederland. Verwacht wordt dat dat ook geldt voor de masteropleidingen Italiaans in het buitenland, maar daar is nog geen ervaring mee. De faculteit zal de studenten – na selectie – ook toelaten tot onderzoeksmasterprogramma’s 96
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Letterkunde en Taalkunde. Onder dezelfde voorwaarde van selectie staan ook Research Master Programmes van andere universiteiten in Nederland en elders open. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor bachelor en master luidt: voldoende. 3.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
In de bacheloropleiding worden de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd. Dat heeft de opleiding in het bachelorformat duidelijk uiteengezet. Zo komen onderzoeksvaardigheden in het eerste semester (op niveau 100 en 200) in vijf cursussen aan de orde, bijvoorbeeld Taalkunde 1a, Letterkunde 1b en Cultuurkunde 1c en in het tweede en derde jaar in alle cursussen behalve Taalverwerving 3. De opleiding geeft aan dat studenten in aanraking komen met de praktijk van wetenschappelijk onderzoek via het onderzoek van de verschillende docenten. De cursussen van het disciplinaire onderwijs worden in alle jaren uitsluitend gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. De onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een werkcollege. Zoals in het facultaire deel beschreven staat heeft het faculteitsbestuur zich voorgenomen de integratie van onderzoek en onderwijs verder te versterken. De commissie vindt dit belangrijk gezien de signatuur van de universiteit, namelijk onderzoeksgeoriënteerd. In een notitie beschrijft de bacheloropleiding (samen met Franse Taal en Cultuur) dat zij onderzoek verweeft met onderwijs door gevorderde en verdiepte aandacht voor de taal- en letterkunde. Hieraan wordt invulling gegeven door vanaf de propedeuse colleges algemene literatuurwetenschappen en algemene taalwetenschap te verzorgen in samenwerking met de opleidingen Literatuurwetenschap en Taalwetenschap en door opleidingspecifieke colleges op het gebied van die twee disciplines. Deze colleges bieden een oriënterend kader en diepen casestudies uit. Volgens doctoraalstudenten is de verwevenheid van onderwijs en onderzoek het duidelijkst in werkcolleges waar zij (onderzoeks)opdrachten maken. Docenten gaan dan in op het onderzoek QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
97
dat zij uitvoeren en bediscussiëren dat onderzoek met de studenten. De doorlopende leerlijnen zijn duidelijk in het programma aanwezig en bereiden goed voor op de scriptie, aldus studenten. Het masterprogramma is nog niet van start, maar volgens de opleiding is al het onderwijs specifiek onderzoeksgericht. De masterscriptie is gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. De commissie heeft er vertrouwen in dat de master zal voldoen aan de eisen van het wetenschappelijk onderwijs op basis van het personeel en de ervaringen met het doctoraalprogramma. Om relevante beroepen aan bod te laten komen in het programma heeft de faculteit vakoverschrijdende colleges en Letteren in Praktijk ingevoerd (bijvakken). Daarmee creëerde zij ruimte voor andere beroepen dan onderzoeker en onderwijzer. Oordeel commissie bachelor voldoende Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het bachelorprogramma bereikt het gewenste niveau van taalvaardigheid door er veel studiepunten voor uit te trekken. In zowel het eerste als het tweede jaar staan 20 studiepunten ingeroosterd voor het verwerven van de doeltaal. Om taalvaardigheid te bevorderen zijn vanaf jaar twee de cursussen in het Italiaans. Uit het bachelorformat blijkt dat de taalvaardigheidcursussen in oplopende moeilijkheidsgraad worden aangeboden. In het eerste jaar is het leren van de doeltaal voornamelijk op niveau 100 -en lezen geïntegreerd in disciplinaire cursussen op niveau 200 – en in jaar twee en drie op het niveau 200 – waarbij spreken, luisteren en lezen geïntegreerd in disciplinaire cursussen op niveau 300 geoefend wordt. Alumni en studenten gaven de commissie mee dat zij de nadruk op taalvaardigheid en het feit dat colleges vanaf jaar twee in het Italiaans plaatsvinden bijzonder waarderen. Ook de opbouw van algemene vaardigheden is duidelijk uitgewerkt. Zo wordt bijvoorbeeld met het gebruik van ITC in het eerste jaar op niveau 100 begonnen en in het derde jaar geëindigd op niveau 300. Ook laat deze opbouw toe om na een inleiding in de kernbegrippen van de Italiaanse taal- en letterkunde in het eerste semester van het eerste jaar (niveau 100), in de volgende semesters (niveaus 200, 300 en 400) steeds complexere taalkundige en letterkundige onderwerpen te verwerken. De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van ieder 20 of een bijvak van 40 studiepunten ingevoerd in het tweede en derde bachelorjaar. De soorten bijvakken zijn beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Naast de bijvakken kiest de student viermaal 4 studiepunten uit het aanbod van Italiaanse letter- en taalkunde. In het tweede jaar moet hij er twee aan letterkunde en één aan taalkunde besteden, in jaar drie mag het met taal- of letterkunde ingevuld worden. 98
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
De bijvakken geven de student de mogelijkheid om individueel te verbreden of verdiepen. Met de keuzevakken legt de student persoonlijke accenten. Het masterprogramma is flexibel. De student kiest in totaal 40 studiepunten uit het aanbod van de eigen en een andere universiteit en bij andere masters. Er zijn per traject richtlijnen geformuleerd over de hoeveelheid studiepunten die hij aan taal- en letterkunde dient te besteden. Voor elk traject geldt dat de student minimaal 10 studiepunten volgt bij een andere instelling. Volgens de commissie is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Het biedt studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken en besteedt voldoende aandacht aan letterkunde, taalkunde, taalvaardigheid en cultuurkunde. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Zoals eerder omschreven berust het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma. De propedeuse wil een beeld schetsen van de totale opleiding: de student maakt een begin met taalverwerving maar maakt ook kennis met wetenschappelijke bestudering van taal-, letter- en cultuurkunde in het algemeen en van Italiaans in het bijzonder. De twee volgende jaren bouwen voort op de propedeuse. Qua taalbeheersing wordt er in de bachelor aandacht besteed aan leesvaardigheid, spreek- en luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en vergroten vertaalvaardigheid. Bij historische taalkunde wordt de ontwikkeling van het Italiaans, zowel in zuiver taalkundig opzicht als tegen de achtergrond van maatschappelijke en culturele processen bestudeerd; bij moderne taalkunde komt een aantal aspecten van de Italiaanse syntaxis aan bod. Voor letterkunde zullen middeleeuwse liefdespoëzie, zangen van Dantes Commedia, gedichten van Petrarca en natuurlijk ook hedendaagse auteurs worden gelezen en geanalyseerd; ook komt Boccaccio’s Decameron aan de orde en wordt er ruime aandacht besteed aan de Renaissance (Ariosto en Machiavelli); tevens worden er colleges gegeven over de literatuur van de Romantiek (Leopardi en Manzoni) en de contemporaine literatuur. Studenten onderstrepen het belang van cultuurkundige kennis voor de letterkunde. Het bachelorwerkstuk kan geschreven worden bij één van de specialismen: letterkunde Middeleeuwen en Renaissance, moderne letterkunde, historische taalkunde en moderne taalkunde. Door het alterneren van twee blokken onderwijs hebben tweede- en derdejaars studenten samen (verplicht) onderwijs. Het kennis- en ervaringsniveau van de studenten in de groep verschilt. Bij tweedejaars leidt dat in het begin van de collegeperiode soms tot onzekerheid. In de loop van het jaar verdwijnt dit, werd door zowel de studenten als de docenten verzekerd. De commissie volgt hun oordeel daarin. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
99
Volgens de staf worden de traditionele bijvakken (letterkunde en taalkunde) steeds minder gekozen en des te meer bijvakken zoals journalistiek en nieuwe media. De docenten vrezen dat de diepte van de bachelorstudie hiermee verloren gaat. De commissie tekent aan dat het haar duidelijk is geworden dat studenten (momenteel) kiezen voor verbreding. Het is goed dat de opleiding en faculteit die mogelijkheid bieden. Over de samenhang van het masterprogramma is nog niet veel te melden. Het Sectorplanrapport van de Regiegroep tekent wel helder aan welke drie trajecten er zullen zijn, hoeveel studiepunten een student per traject (minimaal) aan een andere universiteit moet volgen en welke cursussen de verschillende instellingen zullen aanbieden. Van belang voor de opbouw van taalvaardigheid is het feit dat het meeste onderwijs zich zal voltrekken in het Italiaans. Dat hebben de instellingen afgesproken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Zoals beschreven in het facultaire deel heeft de commissie Optimalisering een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. Ingevoerd is bijvoorbeeld een uniforme facultaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings)perioden en enkele maatregelen voor het spreiden van de studielast. Dat bachelorvakken voortaan 4 (en master 5) punten zijn is naar grote tevredenheid van studenten ingevoerd. De commissie heeft de indruk dat de opleiding een nogal schools karakter heeft. Studenten tekenen aan dat het volgen van cursussen in dezelfde periode waarin zij bezig zijn aan het bachelorwerkstuk, zwaar is. Zeker wanneer die cursussen een werkstuk als toets kennen. Ook melden zij dat de combinatie hoofdvak plus bijvak in het tweede (en derde) jaar als erg zwaar wordt ervaren. De bijvakken zijn erg intensief en leiden de aandacht af van het hoofdvak. De bacheloropleiding verklaart dat het voor de studenten belangrijk is ruime mogelijkheden voor verblijf in het buitenland te bieden. Een verblijf van zes of twaalf maanden in onder andere Italië maar ook een intensieve zomercursus zijn mogelijk. Studenten kunnen hiermee hun studiecurriculum complementeren. Helaas heeft de commissie moeten concluderen dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid,. Ongeveer eenderde grijpt zo’n kans. Volgens de opleiding zijn vooral het strakke facultaire format van bijvakken (8 punten eerste semester en 12 tweede semester) én het alternerende systeem van cursussen debet. Ze maken dat een buitenlandbezoek per definitie studievertraging oplevert. De bachelorstudenten willen dat niet. De docenten zijn studenten die zelf initiatief nemen terwille, onder andere bij het erkennen van cursussen die elders gevolgd zijn. Er zou volgens hen winst te halen zijn bij een minder strakke bijvakkenregeling. Hoewel de commissie van verschillende vertragende factoren vernomen heeft – afstudeerwerkstukken, buitenland verblijf, bijvakken – is zij ervan overtuigd dat de opleiding het mogelijke doet om de studeerbaarheid acceptabel te houden. Uit de evaluatie van het eerste bachelorjaar blijkt dat studenten tevreden zijn over hun studievorderingen. Zij ervaren de studielast als redelijk. 100
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Over de studeerbaarheid van het masterprogramma is nog niets te melden, maar de commissie beoordeelt de plannen als adequaat. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO kan in het bachelorprogramma Italiaanse taal en cultuur instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Italiaanse taal en cultuur (van Universiteit Utrecht en Universiteit van Amsterdam) heeft drempelloos toegang tot de master. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of, en onder welke voorwaarden, inschrijving mogelijk is. Er is een flink aantal studenten dat ook bij een andere studie (rechten of psychologie bijvoorbeeld) staat ingeschreven. Er is nog geen evaluatie mogelijk over aansluiting. De commissie heeft kennis genomen van het duidelijke voorlichtingsmateriaal. Studenten noemen onder andere de Praktijkstudies (journalistiek), de nadruk op taalvaardigheid en de stad als reden om voor Leiden te kiezen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De bachelorfase omvat 180 studiepunten en de omvang van de doorstroommasteropleiding is 60 studiepunten. Daarmee voldoen ze beide aan de formele eisen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zoals in het facultaire deel beschreven staat, streeft de faculteit naar verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. De opleiding werkt hieraan mee en wil via activerend onderwijs studenten stimuleren zowel QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
101
vakkennis als algemene academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Actieve deelname wordt ook bevorderd door het schrijven van werkstukken en andersoortige individuele opdrachten en groepsopdrachten. Hoorcollege vindt de opleiding een goede methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. Zij past dat daarom vooral in het eerste jaar toe. In de volgende jaren kiest de opleiding voor meer werkcolleges, omdat het een goede methode is voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis en de participatie van studenten verhoogt. Bij werkcolleges kan de eindwaardering ook op grond van de inbreng van de student totstandkomen en een verplichte aanwezigheid gelden. Studenten merken op dat colleges die beschreven staan als werkcollege vaak een hoorcollegeachtige vorm hebben. Zij kunnen er op eigen initiatief wel een werkcollege van maken maar voelen zich daar niet toe gestimuleerd. Volgens docenten heeft het bachelorprogramma te weinig ruimte om echte werkgroepen te draaien en leveren studenten niet voldoende inbreng. Blackboard maakt steeds vaker deel uit van het onderwijsproces. Docenten vinden dit een goed hulpmiddel bij een laag aantal college-uren maar willen studenten het niet te gemakkelijk maken door er uittreksels en aantekeningen op te plaatsen. Facultair is vastgelegd dat het bacheloreindwerkstuk minimaal 12 studiepunten telt en de masterscriptie 20 studiepunten. Er zijn zowel bij het bacheloreindwerkstuk als de masterscriptie altijd twee beoordelaars betrokken en er zijn facultaire richtlijnen. De master is volgens de opleiding volledig gericht op verdieping van de specialisatie die studenten bij aanvang kiezen. In het Sectorplan wordt niet uitgewerkt welke vorm de cursussen en tutorials hebben. Volgens de opleiding is het werkcollege de aangewezen werkvorm: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. De commissie acht de afstemming tussen de vormgeving en inhoud voldoende onderbouwd op voorwaarde dat de opleiding de geprogrammeerde werkcolleges ook als zodanig uitvoert. Zij vertrouwt er, op basis van de ervaringen in het bachelor- en doctoraalprogramma, op dat de werkvormen in het masterprogramma ook zullen voldoen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Toetsen in de bachelor vinden plaats aan eind van een semester maar ook tussendoor. Ze hebben de vorm van een mondeling tentamen, schriftelijk tentamen met open vragen en/of gesloten vragen, een werkstuk, een samenvatting van een of meer wetenschappelijke artikelen of een mondeling referaat. Een groot aantal cursussen combineert toetsvormen. Taalvaardigheidcursussen bijvoorbeeld combineren een schriftelijk tentamen met open, gesloten en essayvragen met een mondeling tentamen en een presentatie. Disciplinaire vakken combineren een schriftelijk tentamen vaak met een paper en/of mondeling tentamen. In elk jaar komen werkstukken, papers en mondelinge toetsingen aan bod. Volgens de OER zijn er bij mondelinge toetsen twee docenten aanwezig of wordt een geluidsopname gemaakt. 102
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Elk studieonderdeel kent ten minste één herkansing binnen hetzelfde studiejaar. De toetsingsprocedure is volgens docenten gebaseerd op van tevoren vastgestelde criteria en intercollegiale afstemming. De uitslag wordt bekend gemaakt binnen vijftien dagen. Er bestaan geen compensatieregelingen. In speciale gevallen (na beraad door de Examencommissie) worden extra herkansingen georganiseerd. Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft gezien, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door het intercollegiale overleg dat plaatsvindt en het facultaire scriptiereglement. Over de toetsing van het cursorisch onderwijs in de master is nog geen informatie, maar op basis van bovenstaande conclusies verwacht de commissie daar geen problemen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. 3.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het merendeel van de wetenschappelijke staf is gepromoveerd. De leden van de vaste staf maken deel uit van de Leidse onderzoekinstituten Pallas (letterkunde) of Leiden University Centre for Linguistics (taalkunde). De richtlijnen omtrent onderzoekstijd staan beschreven in het facultaire deel. De commissie heeft met instemming gezien dat de universitair hoofddocent in alle fasen van het curriculum betrokken is bij het onderwijs. De commissie is van oordeel dat het ontbreken van een leerstoelhouder een belangrijke handicap betekent voor de opleiding Italiaans en dat invulling van de leerstoel noodzakelijk is om de kwaliteit in de toekomst te waarborgen. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het allocatiemodel van de faculteit staat beschreven in het facultaire deel. Er is voor het onderwijs in de doctoraal-, bachelor- en vanaf 2005 ook masterfase ruim vier fte beschikbaar. Dit is momenteel voornamelijk ingevuld met (taalvaardigheid)docentfuncties. Volgens de staf en commissie is het maar net voldoende om een gezond minimumprogramma te behouden. Beide onderstrepen de wens om de vacante hoogleraarpositie snel op te vullen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
103
Sinds een aantal jaar is er voor ITC een professionele studiecoördinator die voor een deel van de aanstelling aan de opleiding is toegewezen. Stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie zijn ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum. Wegens het feit dat de colleges ook gevolgd worden door studenten van onder andere klassieke talen, geschiedenis, kunstgeschiedenis en archeologie (als bijvak) moet de staf flexibel te werk gaan. Zij probeert onder meer door het gebruik van Blackboard de colleges voor alle studenten interessant te maken. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De commissie heeft uit de eerste lichting evaluaties begrepen dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. De commissie spreekt haar waardering uit voor het feit dat de staf de volle breedte van het vakgebied bestrijkt terwijl ze niet ruim bezet is. De richting van onderzoeksexpertise van de medewerkers zal beïnvloed worden door de invulling van de leerstoel. Datzelfde geldt voor de onderdelen die de opleiding zal inbrengen in de regionale master. Ook het inzet en de didactische vaardigheden waarmee de onderwijstaken worden vervuld leiden tot een hoge beoordeling van de commissie. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor bachelor en master luidt: voldoende. 3.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De commissie heeft van de staf en studenten begrepen dat de voorzieningen (zie ook het facultaire deel) voldoende zijn om het programma van de bachelor en master aan te bieden. Het aantal zalen met computer en beamer is aan de lage kant. De bacheloropleiding maakt jaarlijks voor zeven vakken gebruik van Blackboard-modules en bij het hele taalvaardigheidsonderwijs van een eigen computerprogramma (Compito). De opleiding is hier trots op. Er is een actief studentendispuut (Le Tre Corone), waarvan docenten ook lid zijn, met een eigen verenigingsblad. Deze vereniging organiseert talloze studiegerelateerde activiteiten, waaronder een jaarlijkse studiereis naar Italië. Oordeel commissie: voldoende 104
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel is beschreven wat er centraal met betrekking tot studiebegeleiding, mentoraat en (bindend) studieadvies georganiseerd is. Uit evaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over het mentoraat. Voor studiebegeleiding beschikt men zoals gezegd over een professionele studiecoördinator die voor een deel van de aanstelling aan de programma’s van ITC is toegewezen en zijn stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum. Een good practice vindt de commissie het Selectie-experiment. Dit project – in samenwerking met Franse Taal en Cultuur – spoort in een vroegtijdig stadium excellente studenten op. Na vaststelling van het eerste voortgangsadvies in januari worden studenten met een uitzonderlijk goed studierendement en hoge resultaten geselecteerd. De studiecoördinator verkent met hen de motivatie en belangstelling voor wetenschapsgebieden en wijst ieder een tutor toe die werkzaam is op het onderzoeksterrein van hun belangstelling. De tutor biedt niet alleen extra inhoudelijke begeleiding, maar stoomt de excellente student ook klaar voor een onderzoeksgeoriënteerde vervolgopleiding en mogelijk promotietraject. Het project wordt gefinancierd met geld dat het College van Bestuur bij het ministerie heeft aangevraagd. De commissie heeft van de studenten begrepen dat de informatievoorziening voldoet aan hun wensen. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor bachelor en master luidt: voldoende. 3.2.5
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De drieslag in het kwaliteitszorgsysteem van de Letterenfaculteit (onderwijsevaluaties, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en meerjarenbeleidsgesprekken) staat in het facultaire deel beschreven. De commissie constateert dat de student- en docentleden van de Opleidingscommissie cursusevaluaties uitvoeren en bijzonder serieus evalueren. Zij vindt het moment van reflectie dat de Opleidingscommissie inbouwt een goede aanpak: docenten reageren op de conceptevaluatie en de Opleidingscommissie verwerkt dat commentaar in het verslag en formuleert voorstellen. De commissie heeft de vakevaluaties van de eerste twee bachelorjaren kunnen bestuderen. Er hadden nog geen Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken plaatsgevonden toen de commissie op bezoek was. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
105
Jaarlijks worden er meerjarenbeleidsgesprekken met het faculteitsbestuur gevoerd. De gesprekken resulteren in een convenant waarin de afspraken over de verschillende bestuurlijke en inhoudelijke elementen voor komend jaar in de vorm van afspraken en toetsbare streefdoelen worden vastgelegd. De opleiding waardeert deze gesprekken. Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Omdat kleine groepen geen statistisch betrouwbare gegevens opleveren, is het facultair beleid deze colleges niet door middel van automatisch verwerkte formulieren te evalueren. Deze colleges kunnen geëvalueerd worden in een gesprek met alle deelnemers, waarvoor bij het ICLON een gespreksleider aangevraagd kan worden. De Opleidingscommissie heeft er echter voor gekozen de evaluatie, wel aan de hand van de ICLON-formulieren, zelf uit te voeren. De uitkomsten van de evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. De uitkomsten worden ook ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het onderwijsinstituutsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. De commissie constateerde dat evaluatieresultaten leiden tot aanpassingen en verbeteracties. In het recente verleden is bijvoorbeeld het taalvaardigheidprogramma van het eerste jaar aangepast. Ook naar aanleiding van de vorige visitatie zijn er maatregelen getroffen. Er is bijvoorbeeld in de studiegids meer expliciet aangegeven welke academische elementen in de studie zijn opgenomen, zodat studenten een duidelijker beeld van het einddoel voor ogen staat, en in samenwerking met het Loopbaancentrum besteedt de opleiding nu meer aandacht aan de orientatie en de voorbereiding op de arbeidsmarkt. Tevens is er een scriptietraject ingevoerd met optioneel extra taalvaardigheidsbegeleiding en er zijn meer werkcolleges ingevoerd. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Medewerkers en studenten worden betrokken via de Opleidingscommissie en door middel van evaluaties. De Opleidingscommissie houdt zich vooral met het onderwijsprogramma bezig (uitvoering, opbouw, evaluatie, etc.). Volgens studentleden wist de Opleidingscommissie gemakkelijk hun interesse voor deelname te wekken. ITC nodigt jaarlijks, soms samen met Franse Taal en Cultuur, alumni uit om te komen spreken voor studenten. Daarnaast houdt de faculteit eens in de zoveel jaren een Arbeidsmarkton106
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
derzoek onder alumni. De commissie heeft het verslag van de reacties van de alumni Italiaans (1994-1999 en 2000-2003) bestudeerd. Zij spreken zich daarin uit over de vaardigheden die hen onderscheiden van collega’s uit andere disciplines, sterke en zwakke punten van de opleiding in relatie tot het werk, welke vakken ze gemist hebben en wat zij zouden veranderen aan de opleiding ter versterking van hun arbeidsmarktpositie. Voor dit facet deelde de commissie in het facultaire deel een good practice uit. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor bachelor en master luidt: voldoende. 3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie begrijpt dat er over de gerealiseerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bij gebrek aan afgestudeerden nog niets te zeggen is. Wel blijkt uit alumni- en arbeidsmarktonderzoek van de afgelopen jaren dat studenten best tevreden zijn over hun (doctoraal)opleiding. Ze noemen de goede taalvaardigheid, hun analytisch denkvermogen en communicatieve vaardigheid als hun sterke punten in relatie tot het werk dat ze doen. Die taalvaardigheid onderscheidt hen van collega’s uit andere disciplines. Alumni wijzen het feit dat de opleiding niet op de praktijk en het bedrijfsleven gericht is en het ontbreken van een managementvariant (met IT-specialisatie) als zwakke punten van de opleiding aan. Een aantal zou graag meer aandacht voor vaardigheden zoals presenteertechnieken en teksten schrijven zien. Daar is de faculteit aan tegemoet gekomen met de zogenaamde Praktijkstudies en de facultaire leerlijnen voor algemene academische vaardigheden. Alumni waarmee de commissie sprak waren erg tevreden over de opleiding. Een aantal was aangenaam verrast over de nadruk op literatuur. Ook bleek dat het lezen van de belangrijkste literatuur, naast de nadruk op taalvaardigheid en onderwijs in de doeltaal vanaf het tweede jaar, volgens ouderejaars absoluut moet blijven. Er waren tijdens het bezoek nog geen bacheloreindwerkstukken of masterscripties beschikbaar. De commissie heeft daarom een selectie van doctoraalscripties van verschillende afstudeerrichtingen (letterkunde of taalkunde) gelezen. De commissie vindt de doctoraalscripties van voldoende niveau. Het taalgebruik was over het algemeen goed en de becijfering was in orde. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
107
Facultaire regelingen en afspraken over streefcijfers, bindend studieadvies, de nieuwe regel dat een propedeuse in twee jaar behaald moet zijn en het opsporen van vertraagde doctoraalstudenten staan in het facultaire deel beschreven. Er zijn nog geen rendementcijfers van het bachelor- en masterprogramma beschikbaar. Gezien de rendementen van het doctoraalprogramma vindt de commissie de streefcijfers erg optimistisch. De staf noemt de hoge streefcijfers een stimulans. De commissie stelt wel vast dat de opleiding in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en van begeleiding veel doet om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse en bachelordiploma te laten halen (zie ook het facultaire deel). Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor bachelor en master luidt: voldoende.
108
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
109
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Voldoende Voldoende
Oordeel Bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed
Oordeel Master Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
Voldoende
2. Programma
Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende
110
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
4.
Rapport Bachelor en Master Talen en Culturen van LatijnsAmerika / Spaans
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans Naam opleiding: Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
56052 Bachelor WO 180 ECTS Bachelor Voltijd Leiden 31 december 2007
Masteropleiding Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans Naam opleiding: Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans CROHO-nummer: 66052 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Einddatum accreditatie: 31 december 2007
4.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De afbouw van de ongedeelde opleiding vindt plaats volgens universitaire richtlijnen die in het facultaire deel beschreven staan. De instroom is gesloten per 1 september 2002. Eind 2003 stonden er nog 114 studenten ingeschreven in het doctoraalprogramma. Per 1 september 2005 zal de opleiding geen doctoraalonderwijs meer verzorgen, in het collegejaar dat daar aan vooraf gaat wordt van het oude curriculum slechts het vierde doctoraal jaar aangeboden. Voor vertraagde studenten is in de OER een overgangsregeling opgenomen. Alle masteropleidingen van de faculteit Letteren aan de Universiteit Leiden beginnen per 1 september 2005, wanneer de eerste bachelorstudenten zijn afgestudeerd. De commissie heeft bij studenten geïnformeerd naar de overgang van het oude naar het bachelor-mastersysteem. Ze blijken de overgang redelijk helder te vinden.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
111
4.2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit kent formats voor de bachelor en master waarin iedere opleiding haar onderwijsdoelstellingen uitwerkt. Dit systeem staat beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Voor algemene academische vaardigheden heeft de faculteit eindkwalificaties vastgesteld waaraan iedere opleiding moet voldoen. Deze gaan in op zaken als ICT-gebruik en schriftelijke presentatie. De bacheloropleiding Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans (vanaf hier TCLA) kent algemene doelstellingen die ingaan op algemene kennis en inzicht in de culturen van Latijns-Amerika vanuit taal-, letter- en geschiedkundig oogpunt, de verwevenheid en onderzoeksmethoden van deze oogpunten en het schrijven en spreken in een doeltaal (Spaans of Portugees). De eindtermen voor taalvaardigheid zijn aangeduid met behulp van het Common European Framework of Reference. De eindtermen voor het disciplinaire onderwijs zijn opgesplitst naar doelen op het gebied van geschiedenis, letterkunde en taalkunde. Voor alle gebieden kan de student de opgedane kennis toepassen op een specifiek thema en van dit onderzoek helder verslag uitbrengen. De kennis op geschiedkundig gebied gaat in op Latijns-Amerika vanuit sociale, politieke en economische perspectieven en de methoden van historisch onderzoek. Op het gebied van letterkunde beschikt de bachelor over kennis van en inzicht in de geschiedenis van de Latijns-Amerikaanse letterkunde en de relaties en verschillen met andere culturele uitdrukkingsvormen, waaronder de orale tradities en de media én over kennis van en inzicht in de basisbegrippen en methoden uit de literatuurwetenschap. Ten slotte is de student op taalkundig gebied in staat de basisbegrippen van de fonologie, morfologie, syntaxis en semantiek in een elementaire taalkundige analyse toe te passen op een beperkt corpus van gesproken of geschreven taaluitingen in het Spaans en hiervan verslag te doen, om geografische, historische en sociale varianten van het Amerikaanse Spaans en eventueel van andere talen van LatijnsAmerika als zodanig te herkennen, op elementair niveau taalkundig te analyseren en eventueel sociolinguïstisch te verklaren. De opleiding is de enige van haar soort in Nederland of in Europa. Andere opleidingen zijn gericht op de Spaanse Taal- en Letterkunde of op de Culturele Antropologie. TCLA heeft de intentie, naast taalvaardigheid, drie disciplinaire invalshoeken te bieden. De commissie heeft begrepen dat er onder studenten een markt voor is, het is een publiekstrekker. Ook in de faculteit neemt de opleiding volgens de commissie een aparte, zelfs complexe, plaats in. De andere opleidingen die zij bezocht zijn gericht op de disciplines taal- en letterkunde. De commissie merkte op dat de medewerkers zich bewust zijn van het verschil met andere opleidingen en dat zij openlijk worstelen met het profiel dat ze uitdragen. De faculteit geeft aan dat aansluiting van deze bacheloropleiding op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Hetzelfde geldt voor de aansluiting op de eisen van de arbeidsmarkt. 112
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
De commissie begreep dat door de invoering van de bachelor-masterstructuur de opleiding genoodzaakt was Portugees en Braziliaanse Studies uit het hoofdvak te schrappen. Wel wordt er een inleidend vak Taal- en Letterkunde van Brazilië in het eerste jaar gegeven en een volledig bijvak Braziliaanse Studies waar Geschiedenis en Letterkunde aan bod komen. De commissie wil onderstrepen dat een studie Latijns-Amerika eigenlijk niet zonder dit onderdeel kan. Toch adviseert de commissie dit nieuwe programma een paar jaartjes rust te gunnen, zodat het kan groeien en serieus geëvalueerd kan worden. De doelstellingen vindt zij overeenkomen met de eisen die men in (inter)nationaal perspectief kan stellen aan de eindkwalificaties van een bacheloropleiding Talen en Culturen van Latijns-Amerika. Voor de master heeft de opleiding ook een ingevuld format als bijlage van de zelfstudie opgenomen. Deze masteropleiding kent algemene doelstellingen die ingaan op vergroten van de kennis en het inzicht op een van de drie disciplines (letterkunde, taalkunde, moderne geschiedenis) en het in staat stellen van studenten door middel van een klein onderzoek in Latijns-Amerika een specifiek theoretisch probleem op basis van zelf verzamelde empirische gegevens te toetsen. Na afronding van de master heeft een student gedegen kennis van en inzicht in de inhoud van één van de drie disciplines van de opleiding, hedendaagse debatten op dat vakgebied en het verrichten van veldonderzoek in een Latijns-Amerikaans land met inbegrip van beheersing van onderzoeksmethoden en -technieken. Hij kan onder deskundige begeleiding een heldere en beargumenteerde probleemstelling formuleren, deze herleiden tot overzichtelijke en hanteerbare deelproblemen, de onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen zetten in een schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied daaraan stelt en onder deskundige begeleiding een onderzoeksproject opzetten en uitvoeren. (Inter)nationaal gezien is de insteek van deze masteropleiding een aparte. Andere opleidingen in Nederland werken vanuit twee verschillende faculteiten of zijn thematisch ingericht, naar het area studies-model. Het feit dat de opleiding in de Spaanse taal gegeven wordt maakt het toegankelijk voor Spaanstalige studenten uit Spanje en Latijns-Amerika en voor bachelors in Spaanse studies uit heel Europa. Ook over de master wil de commissie opmerken dat de opleiding duidelijk een andere doelstelling heeft dan de overige opleidingen die zij beoordeelde. Het feit dat de eindtermen verwijzen naar drie disciplines (taalkunde, letterkunde en moderne geschiedenis) geeft dat al aan. De doelstellingen vindt de commissie voldoende. Ze geven aan in welke specialisaties een student zijn onderzoek kan doen. Oriëntatie op het beroepveld wordt onder facet 3 besproken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De eindtermen van de bachelor verwijzen naar de eerste vier Dublin-descriptoren. Dat blijkt uit eindtermen zoals het hebben van kennis van en inzicht in de methoden van historisch onderzoek (eerste descriptor), het kunnen toepassen van de basisbegrippen van de fonologie, morfologie, syntaxis en semantiek in een elementaire taalkundige analyse (tweede descriptor), het herkennen en analyseren van geografische, historische en sociale varianten van het AmeQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
113
rikaanse Spaans en eventueel sociolinguïstisch te verklaren (derde descriptor) en het verslag doen van die analyses (vierde descriptor). De vijfde descriptor staat niet expliciet genoemd in de eindtermen maar de student is wel in staat een vervolgstudie op hoog niveau te beginnen, namelijk de vervolgmaster. Volgens de commissie zijn de eindkwalificaties van deze opleiding geformuleerd op bachelorniveau. Ook de eindtermen van de masteropleiding sluiten aan bij de Dublin-beschrijvingen. Waar de bachelor ingaat op basiskennis van de drie disciplines verwijzen de eindtermen van de master naar gedegen kennis en inzicht in één van de richtingen. Waar de bachelor een elementaire analyse doet, wordt van de master verwacht dat hij een veldonderzoek opzet en uitvoert en gedegen kennis heeft van de onderzoeksmethoden en -technieken. Ook voldoet hij aan de descriptor communicatie: hij kan onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteenzetten in een schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied daarna stelt. De eindtermen zijn volgens de commissie op masterniveau opgesteld. Alle Leidse opleidingen kennen zes niveaus (100 tot 600). Het cijfer 100 staat voor het propedeuseniveau en 600 voor het niveau van de masterscriptie. Het 600-niveau correspondeert met de volgende beschrijving: “Dit zijn zeer gespecialiseerde cursussen, uitsluitend in het masterprogramma, rondom de laatste vorderingen in het wetenschappelijk denken. Ingangseis is het succesvol afsluiten van een cursus op 400- of 500-niveau. Bekendheid met een aantal actuele wetenschappelijke publicaties wordt verondersteld. De toetsing bestaat uit een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek, waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd.” Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Volgens de commissie hebben de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding aandacht voor onderzoeksvaardigheden en zijn ze van academisch niveau. In de facultair geformuleerde bachelor-eindkwalificaties voor algemene academische vaardigheden wordt volgens de commissie duidelijk verwezen naar onderzoeksvaardigheden. Datzelfde geldt voor de eindkwalificaties voor het disciplinaire onderwijs. De bachelor kan bijvoorbeeld zijn geschiedkundige kennis en inzicht toepassen op een specifiek thema en over dit onderzoek een gedegen werkstuk schrijven. In de eindtermen van de master wordt uitgebreid verwezen naar kennis van, inzicht in en ervaring met onderzoek. Uit de omschrijving van het 600-niveau waarop de master afgeleverd wordt, blijkt dat hij in staat is actuele wetenschappelijke publicaties te lezen en een zelfstandige bijdrage in de vorm van een origineel, creatief en vernieuwend onderzoek kan leveren waarover in mondelinge en schriftelijke vorm wordt gerapporteerd. 114
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
De bacheloropleiding geeft in ieder geval toegang tot de doorstroommaster Latijns-Amerika/ Spaans. Het zal ook –waarschijnlijk, er heeft nog geen onderlinge validatie kunnen plaatsvinden- toegang geven tot masteropleidingen bij onder andere Culturele Antropologie en Talen en Culturen van Indiaans Amerika aan de Universiteit Leiden, masteropleidingen Spaanse Taal en Cultuur van andere Nederlandse Universiteiten, masters Vertaling en Leren & Communiceren (Didactiek) van het Spaans, van CEDLA te Amsterdam en Culturele Antropologie in Utrecht. Ten slotte komen ook onderzoeksmasters in aanmerking, zowel aan de Universiteit Leiden (Studies van Latijns en Indiaans Amerika, Letterkunde en Taalkunde), als elders. De studenten die de bacheloropleiding hebben gevolgd zullen volgens de opleiding naar alle waarschijnlijkheid een arbeidsniche kunnen vinden bij bedrijven (industrieën en banken) die in Latijns-Amerika actief zijn, of in overheidsinstellingen met activiteiten in Latijns-Amerika. Zij kunnen, met een complementair bijvak Leren & Communiceren of een master Didactiek of Vertaling, leraar of vertaler worden. Voor de meest gemotiveerde studenten is een onderzoekmaster, promoveren en een universitaire baan een optie. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor bachelor en master luidt: voldoende. 4.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
In de bacheloropleiding worden de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd. In welke cursussen dat gebeurt, heeft de opleiding in het bachelorformat duidelijk uiteengezet. Zo komen deze vaardigheden in het eerste semester in vier cursussen aan de orde (op niveau 200), bijvoorbeeld bij Letterkunde van Spanje en Spaans Amerika en Inleiding Iberoromaanse talen. In het tweede en derde jaar komen onderzoeksvaardigheden in alle taal-, letter- en geschiedkundige cursussen op niveau 300 en 400 aan bod. In deze jaren worden de studenten ook in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een werkcollege en gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening van onderzoek. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
115
In beide curricula wordt het disciplinaire onderwijs in alle jaren grotendeels gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. De hoogleraren zijn vanaf het begin betrokken bij het onderwijs en geven, zoals de gasthoogleraar Braziliaanse Studies en alle andere wetenschappelijke medewerkers, zowel colleges in de eerste fase, voor grote groepen studenten, als gespecialiseerde seminars en masterclasses over hun meest recente onderzoek. Regelmatig worden discussiegroepen met medewerkers, promovendi en onderzoekspartners georganiseerd die door excellente masterstudenten gevolgd kunnen worden. Het masterprogramma is nog niet van start gegaan maar volgens de opleiding zal al het onderwijs specifiek onderzoeksgericht zijn. De masterscriptie wordt gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening van onderzoek en telt 20 studiepunten. De commissie heeft er vertrouwen in dat de master zal voldoen aan de eisen van het wetenschappelijk onderwijs op basis van de kwaliteit van het personeel en de ervaringen met het doctoraalprogramma. Zoals in het facultaire deel beschreven staat heeft het faculteitsbestuur zich voorgenomen de integratie van onderzoek en onderwijs verder te versterken. Gezien de signatuur van de universiteit – onderzoeksgeoriënteerd – adviseert de commissie veel aandacht te besteden aan de verwevenheid van onderzoek en onderwijs. Bij TCLA is de aandacht voor ‘de front van de wetenschap’ des te belangrijker en des te gevoeliger omdat zij een erg brede bachelor aanbiedt. Om relevante beroepen aan bod te laten komen heeft de faculteit Praktijkstudies (Management, Journalistiek en Nieuwe Media, Europese Unie Studies), het bijvak Didactiek en het stagebijvak ingevoerd. Geen van de studenten waarmee de commissie sprak deed een stage vanwege de vertraging die het veroorzaakt. De opleiding heeft nu veldonderzoek of stage opgenomen als onderdeel van het masterprogramma. Volgens docenten hebben studenten van de bachelor nog niet voldoende kennis van de taal en cultuur van Latijns-Amerika om een verblijf daar te laten slagen. De staf heeft onlangs een zomercursus taalvaardigheid (tussen collegejaar twee en drie) gerealiseerd. De cursus vindt plaats in buitenland, de tentaminering in Leiden. Er zijn vaste afspraken met de Universiteit Córdoba – Argentinië – getekend, en de zomercursus zal vanaf 2006 in juni-juli plaats vinden. De commissie waardeert de idee om de stage (met veldonderzoek) vooral in de master te plaatsen, waardoor het tot vruchtbaardere resultaten kan leiden. Ook de zomercursus in de bachelor vindt zij een interessant initiatief. Oorspronkelijk kende de opleiding ook een managementvariant die aansloot bij de gewenste beroepsperspectieven van doctoraalstudenten. Deze variant heeft een vervolg gekregen in de Praktijkstudie Management, die studenten als bijvak kunnen volgen. Oordeel commissie bachelor voldoende Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
116
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
TCLA moet uitgaan van studenten die geen enkele voorkennis hebben van het Spaans. Daarom wordt er in de propedeuse veel aandacht besteed aan taalverwerving. De eerste twee modules tellen 20 studiepunten, de drie modules die in jaar twee en drie volgen ook 20. Naast de vakken taalvaardigheid volgen bachelorstudenten vanaf het tweede semester van het eerste jaar colleges Letterkunde en Taalkunde in het Spaans. Vanaf het tweede jaar moeten ze Spaanstalig academisch materiaal bestuderen voor alle vakken. Ten slotte dient het bachelorwerkstuk in het Spaans te worden geschreven – of in het Portugees voor bijvakkers Braziliaanse Studies – als bewijs dat de studenten in staat zijn een goed gestructureerde academische verhandeling in die taal te vervaardigen. Uit het bachelorformat blijkt dat de taalvaardigheidcursussen in oplopende moeilijkheidgraad worden aangeboden. In het eerste jaar is het leren van de doeltaal op niveau 100 en in jaar twee en drie op het niveau 300 en B2. Studenten gaven de commissie mee dat zij graag nog meer tijd zouden besteden aan taalvaardigheid in het algemeen en mondelinge taalvaardigheid in het bijzonder. Een buitenlandverblijf zou daarbij helpen. Zoals in het vorige facet is beschreven, heeft de bacheloropleiding inmiddels een zomercursus gerealiseerd. De commissie begreep dat de opbouw van het leren schrijven en houden van mondelinge referaten sinds kort is verbeterd. De docenten vinden het wel erg arbeidsintensief. Studenten beamen dat de opbouw nu goed is. Ze waarderen het feit dat colleges snel in het Spaans gegeven worden. Minder goede studenten krijgen een extra zware module taalverwerving. In verhouding besteedt de propedeuse meer aandacht aan geschiedenis (16 studiepunten) dan aan letterkunde en taalkunde. Wel wordt in het eerste jaar voor alle disciplines een inleidend vak gedoceerd. Ook wordt een inleiding gegeven in de taal- en letterkunde van Brazilië. Vanaf het tweede jaar wordt Braziliaanse studies als bijvak door de opleiding aangeboden. De commissie begreep dat veel studenten hiervoor kiezen en stelt dat deze module binnen de doelstellingen van TCLA beter een verplichte module zou vormen. Vanaf het tweede jaar worden de thema’s die in de colleges van de drie disciplines worden behandeld steeds complexer van aard. De inleiding in de kernbegrippen is op niveau 100 terwijl een vak als Hedendaagse Spaans Amerikaanse Letterkunde in het derde jaar op niveau 300 gedoceerd wordt. Diezelfde opbouw is te herkennen in het verwerven van de algemene vaardigheden. In het eerste jaar wordt met het gebruik van ICT op niveau 100 begonnen en in het derde jaar geëindigd op niveau 400 (bij het bachelorwerkstuk). Studenten geven aan dat vanaf het begin, mede dankzij de inleidingen, duidelijk is welke specialisaties er zijn. Hierdoor zijn zij in staat verderop in de studie een afgewogen keuze te maken voor een afstudeerrichting. Het derde jaar is deels (24 studiepunten) flexibel door de keuze van zogenaamde accenten. De student kiest een eerste ‘disciplinair’ accent uit drie hoofdrichtingen: geschiedenis, taal- of letterkunde. Dit accent hangt samen met het bachelorwerkstuk en is daarmee het afstudeeraccent (samen 16 studiepunten). De meeste studenten kiezen voor geschiedenis/cultuurkunde. Het tweede accent dat een student kiest is 8 studiepunten waard. Het zijn twee vakken die hij kiest in één of twee van de drie disciplines waarbij één vak bij een andere opleiding gevolgd wordt. De student heeft keuze uit een (vastgelegd) vak bij Taalwetenschap, Literatuurwetenschap of Culturele Antropologie. De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van 20 studiepunten per stuk of een bijvak van 40 studiepunten ingevoerd in het tweede en derde bachelorjaar. De student moet er één verplicht buiten de opleiding kiezen en mag er maximaal één na goedkeuring QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
117
van de Examencommissie geheel naar eigen keuze invullen. De ruimte van één mag ook ingevuld worden met een stage. De faculteit beidt 56 bijvakpakketten aan en vier beroepsgerichte bijvakpakketten, er zijn 24 ‘opleidingsbijvakken’, 24 (interdisciplinaire) ‘spectrumvakken’ en vier zogeheten ‘colloquia’. Door de bijvakken is het studieprogramma helderder gestructureerd dan voorheen, aldus de studenten. Door de vele vrije ruimte was er weinig structuur in het oude TCLA-programma, behalve dan in de management-variant, waar de vrije ruimtes waren ingevuld. Anderzijds leidt de omvang van het keuzepakket ertoe dat de module Braziliaans niet verplicht kan gesteld worden. De commissie heeft tijdens het bezoek speciale aandacht geschonken aan het onderdeel taalkunde. Het is volgens haar en de studenten het minst zichtbare traject. Ook de staf geeft aan dat het huidige programma voor taalkunde binnen de bacheloropleiding te weinig basis biedt om zich te specialiseren, mede nadat het in de overgang naar de bachelor aan aantal studiepunten heeft verloren. De staf gaf aan dat het wel een bewuste keuze was. De specialisatie Taalkunde is immers niet de meest populaire onder de studenten en hoeft niet specifiek voor Latijns-Amerika verzorgd te worden (de specialisaties Geschiedenis en Letterkunde van Latijns-Amerika moeten daarentegen wel door de bacheloropleiding zelf verzorgd worden). Wel wordt binnen het bachelorprogramma aandacht besteed aan sociolinguïstiek en taalvariatie van Latijns-Amerika en kunnen geïnteresseerde studenten taalkunde in de bijvakruimte volgen. In de master is de specialisatie overigens wel mogelijk. De positie van taalkunde, die in de doelstellingen genoemd wordt, verdient volgens de commissie een goede overweging. De vraag is volgens haar of taalkunde ondersteunend aan de andere disciplines moet zijn (area study), waardoor men zich kan beperken tot een bepaalde discipline binnen de taalkunde, of een zelfstandige positie moet hebben. In de tweede variant zal volgens de commissie uitgebreid moeten worden. Het Tuning Instituut, het facultaire instituut voor onderwijs, hecht in ieder geval veel belang aan de rol van de discipline taalkunde. De commissie ziet dat de opleiding zelf al bezig is met deze vraagstelling en vertrouwt erop dat de staf een goede beslissing zal nemen. De masteropleiding vangt aan met een onderzoeksseminar (niveau 500), dat als doel heeft de studenten basisbeginselen te leren voor het verrichten van veldonderzoek in één van de drie disciplines en het opzetten van een onderzoeksplan. Daarnaast volgen de studenten een disciplinair werkcollege (niveau 500), waarin de bestudering van hedendaagse debatten in één van de desbetreffende disciplines centraal staat. Dan volgt een individueel veldonderzoek (niveau 600) in een Latijns-Amerikaans land waarin het onderzoeksplan tot uitvoering wordt gebracht. Aansluitend volgen ze een disciplinaire masterclass (niveau 600), die als een disciplinaire ondersteuning moet worden beschouwd voor het schrijven van een masterscriptie (niveau 600) gedurende het tweede semester. De commissie vertrouwt erop dat deze opzet zal bijdragen tot het realiseren van de doelstellingen. Volgens de commissie zijn beide programma’s een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Zij gaat ervan uit dat de rol van taalkunde zoals boven aangegeven verhelderd zal worden. De programma’s bieden studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het programma besteedt aandacht aan letterkunde, taalkunde, taalvaardigheid en geschiedenis. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
118
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Zoals in het facultaire deel omschreven is, berust het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma en laat zien dat er op verworven kennis en vaardigheden wordt voortgebouwd. Wat betreft taalvaardigheid wordt in het eerste semester vooral aandacht besteed – in een grote module – aan het verwerven van luistervaardigheid en leesvaardigheid. Dit is nodig om in het tweede semester colleges in het Spaans te kunnen volgen en daaraan actief te kunnen deelnemen. In het tweede semester van het eerste jaar wordt er juist aandacht besteed aan spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid en aan de systematisering van de grammaticale kennis. Het tweede jaar is gericht op het ontwikkelen van de taalvaardigheid op gevorderdenniveau en op het aan de student verschaffen van dieper inzicht in de opbouw van geschreven teksten van verschillende aard. Veel aandacht wordt besteed aan het oefenen in het aanbrengen van structuur in geschreven teksten, aan de selectie van de verschillende grammaticale opties, en aan de keuze van het lexicon. In het derde jaar leert de student te argumenteren op basis van een concrete stelling. Daarnaast worden de overeenkomsten tussen de journalistieke genres behandeld en, via een gevarieerd aanbod van teksten, wordt de student kennis bijgebracht van taalgebruik van het Spaans in specifieke Latijns-Amerikaanse gebruikssferen. Het onderwijs in taalvaardigheid is modulair, zodat studenten een vergelijkbaar niveau hebben. Mondelinge en schriftelijke vaardigheden worden integraal onderwezen, ze komen in elk college aan bod. Voor alle andere disciplines krijgt de student in het eerste semester een inleiding: Inleiding in de Taalwetenschap, Inleiding in de Spaans Amerikaanse Letterkunde, Inleiding in de Geschiedenis van Staat en Maatschappij van Latijns-Amerika. Geschiedenis en Letterkunde ontwikkelen daarna gedurende drie semesters een gecoördineerd thematisch programma dat de grote veranderingen in de Latijns-Amerikaanse cultuur en identiteitsbewustzijn volgt, van de koloniale periode tot de 21ste eeuw. Taalkunde biedt in het tweede semester van de propedeuse een Inleiding in de Taalkunde van de Iberoromaanse Talen en Syntaxis en Sociolinguïstiek in het tweede jaar. Het derde jaar wordt besteed aan de studie van de hedendaagse Latijns-Amerikaanse cultuur en maatschappij en aan een verdieping in een of twee disciplines – met hulp van een disciplinair vak van een theoretische opleiding –, plus het bachelorwerkstuk (bij één van de specialismen: geschiedenis, letter- of taalkunde). Geschiedenis en letterkunde kennen een complementaire chronologische opbouw, in die zin dat een bepaalde periode eerst bij geschiedenis wordt behandeld en daarna bij letterkunde. Letterkunde is sterk gefocust op de toepassing van basisbegrippen en methodes uit de literatuurwetenschap van de Latijns-Amerikaanse letterkunde en aan zijn relaties met andere hedendaagse culturele uitdrukkingsvormen. Geschiedkunde heeft gekozen voor een expliciet accent op de hedendaagse sociaal-economische en politieke problematiek van Latijns-Amerika. Taalkunde besteedt veel aandacht aan de diverse varianten van het Spaans die in Latijns-Amerika gesproken worden.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
119
De commissie herkent de samenhang in het masterprogramma. Het is bijvoorbeeld duidelijk dat het eerste werkcollege en de afsluitende masterclass beide in het teken staan van het met goed gevolg afleggen, respectievelijk voorbereiden en afronden, van het veldonderzoek in Latijns-Amerika. De commissie moedigt de opleiding aan om haar voornemen om zowel in de bachelor als in de master meer geïntegreerde colleges aan te bieden, te verwezenlijken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Zoals beschreven in het facultaire deel heeft de commissie Optimalisering van de faculteit een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. Ingevoerd is bijvoorbeeld een uniforme facultaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings)perioden en enkele maatregelen voor het spreiden van de studielast. Studenten geven aan dat de taalverwerving vanaf niveau nul een zware klus is. Het feit dat taalvaardigheidcursussen modulair zijn en er dus alleen studenten met een vergelijkbaar niveau mee doen is een goede opzet. Zij vinden dat de opleiding erg duidelijk is geweest over het tempo van de taalverwerving. Ook merken zij op dat de combinatie hoofdvak en bijvak in het tweede (en derde) jaar zwaar is. Volgens alumni was het opstarten van de doctoraalscriptie het moeilijkste onderdeel. Zij denken dat de nieuwe manier – disciplinair werkcollege ter voorbereiding van de scriptie – een verbetering is. Uit de gesprekken bleek ook dat stage lopen vaak een reden voor vertraging was. In de oude variant management gingen veel studenten naar het buitenland om werkervaring op te doen. Nu is het veldonderzoek stevig in het masterprogramma verankerd en is er minder kans op studievertraging. Het feit dat iedere student in januari terugkomt van het buitenlandverblijf en dan samen in een seminar aan de resultaten werkt zal ook de scriptieduur moeten verkorten. De commissie is geen duidelijke klachten tegengekomen over vertragende factoren. Oude struikelblokken zoals scriptie en stage zijn aangepakt. Er is uiteraard nog geen ervaring met de studeerbaarheid van het masterprogramma, maar de plannen zijn volgens de commissie adequaat. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Sinds de start van het ongedeelde programma beginnen er elk jaar tussen de 50 en 70 eerstejaars. Zij moeten in het bezit zijn van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel 120
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
einddiploma WO. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Voor de master is een academisch bachelordiploma Talen en culturen van Latijns-Amerika/ Spaans nodig. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De toelatingscommissie kan een student met een deficiëntie van maximaal 15 studiepunten toelaten tot de master. Bachelorstudenten gaven aan dat zij wilden doorstromen naar de eigen master of een research master. De commissie heeft kennisgenomen van het duidelijke voorlichtingsmateriaal. Studenten noemden onder andere hun fascinatie voor Latijns-Amerika, de stad Leiden, de hoeveelheid andere talen in de faculteit en de Praktijkstudies (in het kader van arbeidsmarktperspectieven van een letterenstudent) als reden om te kiezen voor deze universiteit. De commissie beoordeelt het instroombeheer van de opleiding als bijzonder goed. Studenten worden aan de hand van het niveau van hun voorkennis geplaatst in verschillende groepen voor de vakken taalvaardigheid. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De bachelorfase omvat 180 studiepunten en de omvang van de doorstroommasteropleiding is 60 studiepunten. Daarmee voldoen ze beide aan de formele eisen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zoals in het facultaire deel beschreven staat, streeft de faculteit naar verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. De bachelor- (en straks de master)opleiding werkt hieraan mee en wil via activerend onderwijs studenten stimuleren zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven, waarbij de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. Actieve deelname wordt ook bevorderd door het schrijven van werkstukken en andersoortige individuele opdrachten en groepsopdrachten. Hoorcollege vindt de bacheloropleiding een goede methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. Zij past dat daarom vooral in het eerste jaar toe. In de volgende jaren kiest de opleiding voor meer werkcolleges, omdat het een goede methode is voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis en het de participatie van studenten verhoogt. De commissie herkent deze opvatting in het programma: in jaar één staan veel en in jaar twee een aantal hoorcolleges geprogrammeerd, in alle drie de jaren veel werkgroepen. De opleiding QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
121
geeft echter wel aan dat zij werkcolleges verzorgt voor grote groepen studenten (meer dan 25). Zij betreurt dat maar ziet zich genoodzaakt vanwege de staf-studentratio. De studenten halen wel aan dat de vele presentaties en werkstukjes enerzijds de tijdsdruk verhogen en anderzijds aanleiding geven tot een schoolse aanpak. De master zal geheel uit werkgroepen en zelfstudie bestaan. Uit de vorig jaar facultair vastgestelde ‘regeling gang van zaken bachelorwerkstuk’ blijkt dat bachelorwerkstukken, net als masterscripties, door twee docenten worden beoordeeld. De eerste lezer/begeleider stelt het cijfer vast na consultatie van de tweede lezer. De tweede lezer is in principe niet betrokken bij de begeleiding, maar waarborgt een objectieve beoordeling. Facultair is vastgelegd dat een bachelorwerkstuk minimaal 12 studiepunten telt en de masterscriptie 20 studiepunten. TCLA kent grote vrijheid in het kiezen van een scriptieonderwerp. Als er niet voldoende expertise in huis is, wordt een begeleider van elders benadert. De Examencommissie komt pas in actie wanneer naar haar idee de expertise van de begeleiders niet voldoende aansluit bij het onderwerp. De faculteit kent richtlijnen voor het bachelorwerkstuk en de masterscriptie. De staf heeft in het bachelorprogramma bewust geen reguliere plaats ingeruimd voor een buitenlandbezoek. De commissie begrijpt de overweging van de opleiding, namelijk dat de combinatie hoofdvak en bijvak in het tweede en derde jaar het studenten onmogelijk maakt om een buitenlands verblijf tijdens de college- en tentamenperiode in te plannen. Toch wil zij uitspreken dat het jammer is voor de praktijk van het Spaans en Portugees en dat zo de kans bestaat dat een afgestudeerde bachelor wellicht niet eens in het gebied van studie is geweest. De opleiding en commissie hopen dat studenten veel gebruik zullen gaan maken van de zomercursus die de opleiding onlangs gerealiseerd heeft. De bachelorstudenten vertelden de commissie dat zij zeker doorgaan naar de master en in die fase graag een verblijf in Latijns-Amerika willen meemaken. De masteropleiding kiest er wel voor een buitenlandverblijf te programmeren. Volgens haar zal de student pas dan voldoende kennis van de Latijns-Amerikaanse samenleving hebben die nodig is om zo’n bezoek succesvol en zonder studievertraging te volbrengen. De studenten gaan in november naar een Latijns-Amerikaans land om onderzoek te verrichten voor hun masterscriptie. Zij zullen daar werken aan hun individueel onderzoek, begeleid door een docent van de opleiding en een docent van een Latijns-Amerikaanse universiteit. De commissie vindt dit een bijzonder goed programmaonderdeel. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: goed F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Toetsen kennen de vorm van een mondeling tentamen, schriftelijk tentamen met open en/of essayvragen, werkstuk of mondeling referaat. Een groot aantal cursussen combineert toetsvormen. Taalvaardigheidcursussen bijvoorbeeld combineren een schriftelijk tentamen met open, gesloten en essayvragen met een mondeling tentamen en een presentatie. Opvallend is dat er relatief veel schriftelijke tentamens op het programma staan, niet alleen voor de inleidingen maar ook voor de disciplinaire vakken. Bij de laatste categorie wordt het schriftelijke tentamen 122
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
vaak wel gecombineerd met een paper en/of mondeling tentamen. Het aantal mondelinge tentamens, referaten en of presentaties is relatief klein; ze keren wel elk jaar terug. Werkstukken, papers en schriftelijke tentamens passeren ook elk jaar de revue. Het cijfer kan worden vastgesteld op basis van het tentamen zelf, of op basis van het tentamen en/of referaten en gemaakte opdrachten. Bij de modules taalvaardigheid worden mondelinge en schriftelijke vaardigheden apart getoetst. Het cijfer van mondeling voor de eerste module wordt bijvoorbeeld op basis van een gesprek bepaald en het cijfer voor het schriftelijk voor een kwart op basis van het gemiddelde van de cijfers voor opdrachten en voor driekwart op basis van een tentamen. Voor een disciplinair vak als Twintigste-eeuwse letterkunde komt het cijfer tot stand door opdrachten (20%), een werkstuk (30%) en een tentamen (50%). De regels rondom de bepaling van de cijfers staan helder beschreven in de studiegids. De beschrijving van de totstandkoming van cijfers, van alle regelingen over herkansingen en van compensatieregelingen in de studiegids is door de Examencommissie in het leven geroepen om onduidelijkheden voor te zijn. Om die reden heeft zij ook formeel geregeld dat bij een aantal vakken in het eerste semester van het eerste jaar na zeven weken college oefentoetsen gehouden worden, dat elk college twee gelegenheden tot tentaminering kent en dat alle eerstejaarscolleges in januari van het jaar erna nog een extra toetsmoment kennen. Mogelijkheden van feedback over de beoordelingen zijn gegarandeerd middels besprekingen van toetsen, tentamens en werkstukken. Het tentamenrooster is ook op de website van TCLA terug te vinden. De bekendmaking van de uitslagen vindt plaats via de prikborden en via ISIS. De studenten kunnen hun resultaten via de webapplicatie U-twist raadplegen. De Examencommissie vertrouwt het door de individuele docent gemaakte ontwerp van tentamens en hun beoordeling van de door de studenten ingeleverde resultaten. Daarnaast weet de commissie dat per sectie, bijvoorbeeld sectie Literatuur, docenten onderling de tentamens bespreken. Bij de sectie taalvaardigheid Spaans is deze bespreking structureel gemaakt. Zoals gezegd vereist de Examencommissie twee lezers bij zowel het bachelorwerkstuk als de masterscriptie. De commissie concludeert op grond van een steekproef van de toetsen die zij inzag dat de opleiding bewust omgaat met verschillende toetsvormen en met de relatie tussen de toetsvormen en leerdoelen. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door het intercollegiale overleg dat plaatsvindt. Over de toetsing van het cursorisch onderwijs in de master is nog geen informatie, maar op basis van bovenstaande conclusies verwacht zij dat die ook daar adequaat zal zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
123
4.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De richtlijnen omtrent onderzoekstijd staan in het facultaire deel beschreven. Alle leden van de wetenschappelijke staf zijn gepromoveerd, de docenten taalvaardigheid niet allemaal. De leden van de vaste wetenschappelijke staf maken deel uit van de Leidse onderzoekinstituten Pallas (letterkunde), University of Leiden Centre for Linguistics (taalkunde) of de Onderzoeksschool van het Centrum voor Niet-Westerse Studies. De commissie heeft tevens met instemming gezien dat de hoogleraren en universitair (hoofd)docenten in alle fasen van het curriculum betrokken zijn bij het onderwijs. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het allocatiemodel van de faculteit staat beschreven in het facultaire deel. Volgens de staf is de bezetting niet ruim. De studenten krijgen regelmatig colleges en lezingen van Latijns-Amerikaanse specialisten die op bezoek zijn bij TCLA, in het bijzonder van de wisselende hoogleraar Braziliaanse Studies. Sinds een aantal jaar beschikt de opleiding over een professionele studiecoördinator die voor een deel van de aanstelling aan de opleiding is toegewezen. Stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie zijn ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum. De commissie beschouwt de personeelsbezetting als aanvaardbaar. Wel is in verhouding de taalkunde zwakker vertegenwoordigd dan de twee andere disciplines van de opleiding, letterkunde en geschiedenis. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De commissie heeft uit de eerste lichting evaluaties begrepen dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. De expertise van de staf, en twee vaste leerstoelgroepen (Hedendaagse Geschiedenis en Letterkunde van Latijns-Amerika), komt volgens haar overeen met de gewenste (onderzoeks)kennis voor het programma. De medewerkers taalvaardigheid zijn in meerderheid native speakers. De commissie begreep dat studenten dit ten zeerste waarderen. 124
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
De commissie spreekt haar waardering uit over het feit dat de staf met grote samenhang opereert en het programma bediscussieert. Volgens de staf speelt hierbij mee dat er in 2003-2004 jonge docenten zijn aangesteld. Daardoor kwam de verhouding seniors en juniors in evenwicht en ontstond er vernieuwing in de leerstijl én een goede en solidaire werksfeer. De commissie heeft haar waardering voor dit alles. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor bachelor en master luidt: voldoende. 4.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De commissie heeft van de staf en studenten begrepen dat de voorzieningen (zie ook het facultaire deel) voldoende zijn om het programma van de bachelor en master aan te bieden. De opleiding gebruikt sinds enkele jaren structureel een COO-programma voor het eerste jaar Taalvaardigheid Spaans, en sinds vorig jaar voor Portugees, volledig opgezet en gemaakt door een van de docenten. Sinds 2003 is de opleiding in toenemende mate gebruik gaan maken van U-Twist en Blackboard om de communicatie met de studenten te bevorderen. Opdrachten worden in Blackboard geplaatst. Bij een groot aantal cursussen wordt gebruikgemaakt van audiovisuele middelen om abstracte analyses af te wisselen met concrete geluiden en beelden uit Latijns-Amerika. Zo worden bijvoorbeeld bij Taalvaardigheid geluidsopnames weergegeven uit radioprogramma’s en interviews om de studenten te laten wennen aan diverse Latijns-Amerikaanse accenten en tegelijkertijd om van bepaalde discussies inhoudelijk op de hoogte te worden gesteld. In de disciplinaire colleges worden standaard films en video’s vertoond, die daarna worden becommentarieerd en als basis fungeren voor een discussie. De bacheloropleiding geeft aan dat zij nog behoefte heeft aan audiovisuele faciliteiten zoals een zaal met televisieconnectie om televisieprogramma’s die rechtstreeks via satellietverbinding uit diverse Latijns-Amerikaanse landen naar Europa worden uitgezonden te kunnen bekijken. Het volgen van een journaal of een discussieprogramma zou volgens de medewerkers de belangstelling van de studenten voor de huidige politieke, economische en culturele realiteit van de landen uit de regio vergroten, maar zou ook gunstig bijdragen aan verbetering van de taalvaardigheid van de studenten. Vooral dit laatste argument wordt door de studenten onderstreept. De opleiding heeft een actieve studievereniging (Interlatina) die naast gezelligheidsactiviteiten ook studiegerelateerde acties onderneemt zoals lezingen, bezoek aan een ambassade van een Latijns-Amerikaans land, een jaarlijkse uitstap naar Spanje of Portugal en korting op boeken. Oordeel commissie: voldoende
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
125
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel is beschreven wat er centraal met betrekking tot studiebegeleiding, mentoraat en (bindend) studieadvies georganiseerd is. Uit evaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over het mentoraat. Zoals gezegd is voor studiebegeleiding een professionele studiecoördinator aanwezig die voor een deel van de aanstelling aan de opleiding is toegewezen en zijn stagecoördinatie en arbeidsmarktoriëntatie ondergebracht bij het facultaire Loopbaancentrum. Studenten waarmee de commissie sprak waren tevreden over het mentorsysteem en de studieadvisering. Ze krijgen elk jaar de studievoortganggegevens toegestuurd en hebben in het tweede jaar vaak ook een gesprek met de adviseur. Een goed initiatief vindt de staf het starten van een opvanggroep voor achterblijvers binnen Taalverwerving. De informatievoorziening is volgens de commissie en studenten voldoende. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor bachelor en master luidt: voldoende. 4.2.5
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De drieslag in het kwaliteitszorgsysteem van de Letterenfaculteit (onderwijsevaluaties, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en meerjarenbeleidsgesprekken) staat in het facultaire deel beschreven. De commissie constateert dat de studentleden van de Opleidingscommissie cursusevaluaties uitvoeren. TCLA gebruikt hiervoor een eigen evaluatieformulier. Op deze manier evalueren levert veel werk op voor de studentleden van de Opleidingscommissie maar ze willen de evaluatie zelf blijven doen omdat docenten te betrokken zouden zijn bij het te evalueren onderwijs. Studenten en staf beamen dat de Opleidingscommissie goed werk levert en dat veranderingen daadwerkelijk doorgevoerd worden door onderwijsinstituut of opleidingsvoorzitter. De commissie heeft de vakevaluaties van de eerste twee bachelorjaren kunnen bestuderen. Er hadden nog geen Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken plaatsgevonden toen de commissie op bezoek was. Jaarlijks worden er meerjarenbeleidsgesprekken met het faculteitsbestuur gevoerd. De gesprekken resulteren in een convenant waarin de afspraken over de verschillende bestuurlijke en inhoudelijke elementen voor komend jaar in de vorm van afspraken en toetsbare streefdoelen worden vastgelegd. De medewerkers waarderen deze gesprekken. 126
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Oordeel commissie: voldoende F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie. Ze worden ook ter kennis gebracht aan de voorzitter van de opleiding. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het onderwijsinstituutsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. De commissie constateert dat evaluatieresultaten leiden tot aanpassingen en verbeteracties. Praktische aspecten worden snel aangepakt door leden van de Opleidingscommissie en door de docenten zelf, bijvoorbeeld het zoeken van een andere zaal in het geval er klachten zijn over het formaat van de onderwijsruimte. Opmerkingen die te maken hebben met de manier waarop docenten hun colleges opbouwen en verzorgen, worden ook meteen opgepakt. Toen uit een evaluatie bleek dat studenten meer Spaans wilden spreken in de colleges Taalvaardigheid Spaans Module 1 en 2 werd ingevoerd dat de voertaal voortaan vanaf het tweede deel van module 1 Spaans is. De opleiding heeft ook werk gemaakt van de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie. De abrupte overgang tussen de propedeuse en het tweede jaar is aangepast door al in het tweede semester te beginnen met het verzorgen van colleges in het Spaans. De vroege start van colleges in het Spaans wordt door de commissie gewaardeerd. Ook hebben er in de staf een aantal personele wisselingen plaatsgevonden die de motivatie ten goede zijn gekomen. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De opleiding betrekt medewerkers en studenten via de Opleidingscommissie en door middel van evaluaties. De Opleidingscommissie houdt zich vooral met het onderwijsprogramma bezig (uitvoering, opbouw, evaluatie, etc.). Volgens studentleden wist de Opleidingscommissie niet op een wervende manier hun interesse voor deelname te wekken. Er staat wel een vergoeding tegenover. De opleiding merkt op dat hun deelname slechts één jaar duurt en dat er dus jammer genoeg weinig continuïteit is in de studentenbijdrage. TCLA /S kent ook een opleidingsraad. Die bestaat uit alle tot de opleidingseenheid behorende wetenschappelijke personeelsleden. De studentleden van de Opleidingscommissie en de studiecoördinator kunnen de vergaderingen bijwonen met een adviserende stem. De opleiding organiseert geen alumnidagen, maar wel houdt TCLA-bijeenkomsten, via het Loopbaancentrum, over de arbeidsmarkt. Via de faculteit hebben de bachelor- en masteropleiQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
127
ding zicht op de mening van alumni, namelijk door middel van de enquête Arbeidsmarktonderzoek onder letteren-alumni. De commissie heeft het verslag van de reacties van de alumni TCLA (1994-1999 en 20002003) bestudeerd. Zij spreken zich daarin uit over de vaardigheden die hen onderscheiden van collega’s uit andere disciplines, sterke en zwakke punten van de opleiding in relatie tot het werk, welke vakken ze gemist hebben en wat zij zouden veranderen aan de opleiding ter versterking van hun arbeidsmarktpositie. De commissie sprak op dit punt van een good practice in het facultaire deel. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor bachelor en master: voldoende. 4.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie begrijpt dat er over de gerealiseerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bij gebrek aan afgestudeerden nog niet veel te zeggen is. Wel blijkt uit alumnien arbeidsmarktonderzoek van de afgelopen jaren dat studenten best tevreden zijn over hun doctoraalopleiding. Ze vinden dat zij zich onderscheiden van collega’s uit andere disciplines door een goede schriftelijke en mondelinge taalvaardigheid en hun sociale en communicatieve vaardigheden. Tevens speelt hun begrip voor, kunnen omgaan met en kennis van andere culturen een belangrijke rol in dat onderscheid. De sterke punten van deze opleiding in relatie tot het werk dat ze nu doen zijn bijna steeds dezelfde: schriftelijke en mondelinge taalvaardigheid en het omgaan met andere culturen, maar ook de analytische vaardigheden en het zelfstandig leren werken. Opvallend is dat alumni hun schriftelijke taalvaardigheden hoger waarderen dan de mondelinge (in de oude enquête). Alumni wijzen het feit dat de doctoraalopleiding niet op de praktijk gericht was en het ontbreken van training in computervaardigheid en communicatieve vaardigheden als de belangrijkste zwakke punten aan. Daar is de faculteit aan tegemoet gekomen door de zogenaamde Praktijkstudies en de facultaire leerlijnen voor algemene academische vaardigheden in te voeren. Alumni waarmee de commissie sprak waren erg tevreden over de doctoraalopleiding. Ze noemen het een interessante en brede studie. Een aantal vindt het zonde dat Portugees en Brazilië geen verplichte onderdelen van het programma zijn. Er waren tijdens het bezoek nog geen bachelorwerkstukken of masterscripties beschikbaar. De commissie heeft daarom een selectie van doctoraalscripties van verschillende afstudeerrichtingen gelezen. Zij had enige zorg over de becijfering van de doctoraalscripties. De rangorde van de doctoraalscripties stemt overeen met de bevindingen van de commissie, maar de becijfering zou wat bescheidener mogen. Oordeel commissie: voldoende 128
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Facultaire regelingen en afspraken over streefcijfers, bindend studieadvies, de nieuwe regel dat een propedeuse in twee jaar behaald moet zijn en het opsporen van vertraagde doctoraalstudenten staan in het facultaire deel beschreven. Er zijn nog geen rendementcijfers van het bachelor- en masterprogramma beschikbaar. Gezien de rendementen van het doctoraalprogramma vindt de commissie de streefcijfers erg optimistisch. De opleiding noemt de hoge streefcijfers een stimulans voor zichzelf. Een reden voor de lage rendementscijfers is volgens de opleiding de grote groep studenten die zich als TCLA-studenten inschrijft met als doel alleen enkele vakken Spaanse taalvaardigheid te volgen. Zij staan ook ingeschreven bij een andere (hoofd)opleiding. Als ze na het volgen van die cursussen de studie bij TCLA niet voortzetten, worden zij wel toegerekend aan het TCLA-rendement. De opleiding heeft recentelijk maatregelen genomen om deze onwenselijke situatie te lijf te gaan door middel van de invoering van een bijvak Spaans in het eerste jaar. De commissie herkent de problematiek van deze rendementsverlagende factor en is positief over de genomen tegenactie. De commissie stelt vast dat de opleiding in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en van begeleiding veel doet om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse en bachelordiploma te laten halen (zie ook het facultaire deel). Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor bachelor en master luidt: voldoende.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
129
130
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Voldoende Voldoende
Oordeel Bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed
Oordeel Master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
2. Programma
Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende
BIJLAGEN
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
131
132
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Bijlage A: Curricula Vitae van de leden van de commissie Prof. em. dr. W. Zwanenburg, voorzitter Wiecher Zwanenburg werd geboren in Pematang Siantar (Sumatra) in 1933. Hij studeerde Frans van 1952-1957 aan de Rijksuniversiteit Leiden. Van 1960-1967 was hij wetenschappelijk medewerker bij de opleiding Frans in Leiden. Daar promoveerde hij in 1964 op een proefschrift getiteld Recherches sur la prosodie de la phrase française. Van 1967-1971 was hij lector in de Franse taalkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, en van 1971-1997 hoogleraar in de Franse taalkunde aan de Universiteit Utrecht. In 1984-1985 verbleef hij aan de Universiteit van Washington in de VS en in 1990 aan de Universiteit van Straatsburg. Hij was auteur van twee boeken en ruim honderd artikelen op het gebied van de Franse taalkunde en de theoretische morfologie. Hij functioneerde een aantal keren als decaan van de faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht en van 1994-1997 als prorector. Hij vervulde verscheidene bestuurlijke functies en commissielidmaatschappen in het kader van onder meer de KNAW, NWO en de Nederlandse Taalunie. Na zijn emeritaat in 1997 werd hij door NVO-NCW een aantal keren uitgezonden voor kortlopende ontwikkelingsprojecten betreffende onderwijskwaliteit in het hoger onderwijs. In 1997 werd hij ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en in 1999 officier in de Franse Ordre National du Mérite. Prof. em. dr. J. den Boeft Jan den Boeft werd geboren te Rotterdam op 13 oktober 1935. Hij studeerde van 1952 tot 1959 klassieke talen in Leiden. Van 1958 tot 1976 was hij leraar klassieke talen, vanaf 1968 tevens (eerste) conrector, aan het Stedelijk Gymnasium te Leiden. In 1970 promoveerde hij in Leiden op een proefschrift getiteld Calcidius on Fate. In 1976 werd hij hoofdmedewerker, later universitair hoofddocent Latijn, aan de (Rijks)Universiteit Utrecht. Van 1978 tot 1990 was hij lid van de gemeenteraad, van 1986 tot 1990 tevens wethouder ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, milieu en verkeer, van de gemeente Leiderdorp. Van najaar 1984 tot voorjaar 1988 was hij voorzitter van de door de staatssecretaris van onderwijs ingestelde Werkgroep Heroverweging Eindexamen Klassieke Talen, die belast was met het ontwerpen van een nieuw eindexamenprogramma. Van 1 januari 1993 tot 1 mei 2003 was hij bijzonder, later onbezoldigd gewoon, hoogleraar Hellenistische godsdiensten aan de Universiteit Utrecht. Van 1 augustus 1993 tot zijn pensionering was hij gewoon hoogleraar Latijnse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit. Van 1995 tot 1998 was hij aldaar vicedecaan van de faculteit der Letteren. Van 1997 tot 2000 was hij voorzitter van het bestuur van de onderzoeksschool OIKOS. Sinds 1989 is hij editor-in-chief van het internationale tijdschrift voor patristische studiën Vigiliae Christianae. Prof. dr. W.A.E. Geerts Walter Geerts werd geboren te Mortsel, België, in 1950. Hij studeerde Romaanse Talen achtereenvolgens aan de Universiteit Antwerpen, Rijksuniversiteit Gent en Universiteit van Bologna. In 1979 promoveerde hij tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, Romaanse Filologie. Sedert 1989 is hij gewoon hoogleraar in de Italiaanse Taal en Letteren, achtereenvolgens aan QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
133
de Rijksuniversiteit Utrecht en aan de Universiteit Antwerpen. Thans is hij tevens directeur van de Academia Belgica te Rome. Voor langere duur treedt hij op als gasthoogleraar aan de Universiteiten van Messina, Montréal, Witwatersrand, Bari, University of Texas, University of Pennsylvania. Academische audits in Zuid-Afrika, Griekenland. Prof. Geerts is promotor van proefschriften op het gebied van de Italiaanse en Vergelijkende letterkunde, auteur, respectievelijk editor, van wetenschappelijke monografieën, verzamelbundels en van 70 artikels in internationale tijdschriften en lid van de redactieraad van internationale tijdschriften in de Italianistiek. Drs. S.P. den Haak Simon den Haak (geboren in Dordrecht, 1980) volgde tussen 1999 en 2004 de opleiding Talen en Culturen van Latijns Amerika (TCLA) aan de Universiteit Leiden, met als specialisatie de Managementvariant voor Niet-Westerse Taal- en Cultuurstudies en met bijzondere aandacht voor Brazilië. Hij studeerde af op een onderzoek naar de economische politiek van president Fernando Henrique Cardoso (1995-2002). Momenteel studeert hij aan het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA) te Amsterdam. Daar volgt hij het Cedla Masters Programma ‘Democratie, Identiteit en Duurzame Ontwikkeling in Latijns-Amerika’ dat hij in het najaar van 2005 hoopt te voltooien. In 2003 volgde Simon den Haak gedurende zes maanden onderwijs aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universidade de São Paulo (USP). In de zomer van 2005 verrichtte hij in verschillende Braziliaanse steden veldonderzoek in het kader van het Cedla Masters Programma. Tijdens zijn studie aan de Leidse Universiteit was Simon den Haak onder andere secretaris van de Opleidingscommissie van TCLA (1999-2000), voorzitter van studievereniging InterLatina (2000-2001), studentlid van de Faculteitsraad Letteren (2000-2001), studentlid van de benoemings-adviescommissie voor de leerstoel ‘Geschiedenis van Latijns-Amerika’ (2001-2002), lid van de facultaire Onderwijscommissie (2001-2002) en studentlid van het Faculteitsbestuur (2003-2004). In deze hoedanigheid was hij ook voorzitter van het Leids Assessoren Overleg (LAssO) en het Landelijk Overleg Studenten Letteren & Geschiedenis (LOSLG). Tevens was hij studentadviseur van het Decanenoverleg Letteren & Geschiedenis (DLG). Dhr. J. J. Th. Houben Jacques Houben (geboren in Sevenum, 1938) studeerde, na zijn gymnasiumopleiding en een opleiding tot priester, van 1963 tot 1968 wijsbegeerte en biologie aan de universiteiten van Leuven en Keulen. Hij rondde deze studies in 1968 aan de K.U. Leuven af met het licentiaatsdiploma in de wijsbegeerte (specialisatie: natuurfilosofie / filosofie van de wetenschappen). Vanaf 1968 tot 1985 was hij als stafmedewerker werkzaam bij de Academische Raad, en vanaf 1985 tot 2003 als adviseur onderwijsbeleid bij de Vereniging van Universiteiten VSNU. In laatstgenoemde functie is hij o.a. in de jaren 1987-1988 betrokken geweest bij de voorbereiding van het visitatiestelsel voor het Nederlandse universitaire onderwijs, en in een meer recent verleden bij het overleg tussen de universiteiten over de herordening van het universitaire opleidingenaanbod en over de invoering van het bachelor- mastersysteem. In de periode 1982 tot 1995 maakte hij als redactiesecretaris deel uit van de redactie van het tijdschrift U&H, Tijdschrift voor Wetenschappelijk Onderwijs (van Universiteit en Hogeschool). In september 2003 heeft hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een punt gezet achter zijn reguliere werkzaamheden bij de VSNU. 134
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Prof. E.H. J. Roegiest Eugeen H. J. Roegiest werd geboren in Deurne in 1946. Hij studeerde Romaanse Filologie van 1964 tot 1968 aan de Universiteit Gent. Na de militaire diensttijd (1969-1970) was hij assistent bij het seminarie voor Romaanse taalkunde aan dezelfde universiteit, waar hij in 1976 promoveerde tot doctor op een proefschrift getiteld Les prépositions ‘a’ et ‘de’ en espagnol contemporain: valeurs contextuelles et signification générale . In 1976 werd hij eestaanwezend assistent en in 1980 werkleider aan hetzelfde seminarie. Hij bevorderde tot docent in 1985 en werd directeur-diensthoofd van het seminarie van Romaanse taalkunde. In 1999 werd hij bevorderd tot gewoon hoogleraar Spaanse en algemeen Romaanse taalkunde. Sinds 2002 is hij voorzitter van de vakgroep Taal & Communicatie en leidt hij het Universitair Centrum voor Talenonderwijs van de Gentse universiteit. Hij is lid van de wetenschappelijke raad van twee internationale tijdschriften over Taalkunde. Hij was promotor van tientallen licentiescripties en van vijf doctoraatsthesissen over Spaanse en Romaanse taalkunde. Op dit ogenblik leidt hij drie onderzoeksprojecten en vijf doctoraten over Spaanse taalkunde. Hij is auteur (of coauteur) van drie boeken en meer dan tachtig wetenschappelijke artikelen. Dhr. P. Rutgers Peter Rutgers werd geboren in Tiel in 1981. Hij volgde zijn middelbaar onderwijs aan het Hondsrugcollege te Emmen. In 1999 behaalde hij zijn gymnasiumdiploma en besloot daarna mee te loten voor de studie Geneeskunde, maar werd hiervoor uitgeloot. Hierop begon hij aan de studie Romaanse Talen en Culturen met als hoofdtaal Frans aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2000 behaalde hij cum laude zijn propedeuse en besloot verder te gaan met de studie Frans en niet meer te kiezen voor Geneeskunde. In het derde jaar van zijn studie ging hij in het kader van het uitwisselingsprogramma aan zijn Universiteit en met behulp van het Centrum voor Canadese Studies verbonden aan de Rijksuniversiteit een jaar studeren aan Université Laval te Québec, Canada. Na zijn terugkomst besloot hij actief te worden in de studentenpolitiek en werd hij in 2003 verkozen tot student-lid in de Faculteitsraad aan de Letterenfaculteit in Groningen. Het jaar daarop werd bij benoemd tot student-lid van het Faculteitsbestuur Letteren. In 2004 werd hij vanuit die functie gevraagd om studentlid te worden van de Visitatiecommissie Letteren cluster Romaans. Op dit moment is hij naast zijn baan als docent Frans op het Van der Capellencollege te Zwolle bezig met het schrijven van zijn scriptie op het gebied van de Franse Taalkunde en rondt zijn studie in 2006 af. Prof. A.A.S. Wouters Alfons Wouters werd geboren in Westerlo (België) in 1944. Hij studeerde Klassieke Filologie aan de Universiteit van Leuven van 1962 tot 1966. Van 1966 tot 1972 was hij assistent bij Prof. W. Peremans en E. Van ‘t Dack. In 1973 promoveerde hij op een proefschrift getiteld De grammaticale papyri uit Grieks-Romeins Egypte. Een bijdrage tot de studie van de Ars grammatica in de Oudheid. Nadien specialiseerde hij zich verder in de literaire papyrologie en in de Griekse literatuur bij Prof. E.G. Turner te Londen. Van 1974 tot 1978 was hij Aangesteld Navorser bij het NFWO en doceerde hij de historische grammatica van het Grieks en het Latijn aan de Universitaire Faculteiten Sint Ignatius te QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
135
Antwerpen. In 1978 werd hij tot docent Griekse Taal- en Letterkunde benoemd aan de K.U. Leuven met hoofdopdracht op de Campus Kortrijk. In 1982 werd hij tot hoogleraar bevorderd en in 1986 tot gewoon hoogleraar. Sinds 1991 doceert hij alleen nog te Leuven, waar hij thans voorzitter is van het Departement Klassieke Studies. In 1989-1990 was hij gasthoogleraar te Groningen en in 1996-1997 aan de École Normale Supérieure te Parijs. Hij is auteur (respect. coauteur) van drie boeken en van ongeveer honderd wetenschappelijke artikels, (co-)editor van vijf monografieën en lid van de wetenschappelijke redactie van vier internationale tijdschriften. Te Leuven heeft hij de leiding van het door hem opgerichte Seminarium Historiographiae Linguisticae, waarbinnen hij twee onderzoeksprojecten over linguïstiek in de Oudheid superviseert, evenals de FWO-Onderzoeksgemeenschap ‘Geschiedenis van de Westerse Taalkunde.
136
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen opleidingen die een levende vreemde taal centraal stellen (Franse taal en cultuur, Spaanse taal en cultuur, Portugese taal en cultuur, Italiaanse Taal en Cultuur, Romaanse talen en culturen, Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans, Roemeense taal en cultuur en Nieuwgriekse taal en cultuur) én opleidingen die de klassieke talen Latijn en Grieks en hun culturen behandelen (Griekse en Latijnse Taal en Cultuur, Griekse en Romeinse Studies, Latijnse Taal en Cultuur). Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA1 en van de VLIR2. Daarnaast is gebruik gemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages3. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19984 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld5. Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is besproken door de visitatiecommissie Romaanse talen, tijdens haar installatievergadering op 14 januari 2005, en ter kennis gebracht van DLG, het Decanenoverleg Letteren en Geschiedenis. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Romaanse talen beoordeeld wordt breed. Het omvat opleidingen die levende vreemde talen bestuderen en opleidingen waarin de klassieke talen Grieks en Latijn behandeld worden. In de opleidingen wordt in verschillende mate aandacht besteed aan de geschiedenis en/of de cultuur van de Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002 De Onderwijsvisitatie Romaanse Talen, VLIR, 2000, blz. 11-13 3 Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html 4 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998 5 d.d. 13 februari 2004 1 2
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
137
volkeren die een taal spreken of spraken en/of van de samenlevingen waarin de taal gesproken wordt of werd. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: • • • • • • • •
taalvaardigheid taalkunde taalbeheersing6 letterkunde cultuurkunde geschiedenis wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden algemene wetenschappelijke vorming
Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en letterkunde een belangrijke plaats in. In de opleidingen in de klassieke talen wordt aan andere aspecten van taalvaardigheid en taalkunde aandacht besteed dan in de opleidingen in de levende talen. Bij opleidingen die een samenleving, een land of een cultuur centraal stellen staat de bestudering en beheersing van de betreffende taal minder prominent, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis in die gevallen juist belangrijker is. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen en kwalificaties en het programma van de categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen en kwalificaties en het programma moeten in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel specialistischer (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Een van de doelen van de bacheloropleiding is de student zodanig op te leiden dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) 6
138
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
•
• • • • • •
kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de cultuur en geschiedenis van het volk dat de taal spreekt of sprak, danwel van het land of de samenleving waarin de betreffende taal gesproken wordt of werd, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt kan afhankelijk van de focus van de opleiding verschillen; de student een goede beheersing voor moderne, dan wel gedegen kennis voor de klassieke talen van de bestudeerde taal bij te brengen; de student academisch te vormen; de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis; een goede beheersing van het Nederlands.
De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijken, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, morfologie, semantiek, etc.); kennis van de woordenschat; kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën.
De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken; inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten en in het historisch functio-
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
139
neren van literatuur; kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context; basale kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
• •
De eindkwalificaties die betrekking hebben op het domein van de cultuur en geschiedenis van het land omvatten ten minste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, de samenleving op Europees of globaal niveau.
De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
•
Vaardigheden •
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen in de doeltaal; voor klassieke talen vertaalvaardigheid; taalvaardigheid in de moderne vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, op niveau B1-C27, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding; effectief gebruik kunnen maken van taalnaslagwerken, bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren); gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
• • • • • •
7
Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfo-
lio/documents_intro/common_framework.html
140
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de eisen van het afnemend veld. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. De opleiding bezint zich op de toenemende noodzaak van kennis van de Engelse taal. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis • • • • •
Gedegen kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk voor de klassieke talen; grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
141
Vaardigheden • •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende domeinen - letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing- te integreren.
• •
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, bereidheid om nieuw en/of onontgonnen terrein te betreden en verantwoordelijkheid samengaan8. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op methodische, historische, ethisch-maatschappelijke aspecten van de wetenschap9 die zich richt op het object van de studie.
•
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in al haar aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan.
8
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
9
Zie 8.
142
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het, voor zover dat mogelijk is, wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een orientatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden, zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
143
144
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Bijlage C: Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Romaanse Talen Bezoek met vier opleidingen Twee bacheloropleidingen en twee doorstroommasters. Dag 1 09.00–12.00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van opgestelde vragen naar aanleiding van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten.
12.00-12.45 12.45-13.45
Lunch Medewerkers kwaliteitszorg, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen, onderwijsdirecteur, decaan, voorzitter Opleidingscommissie, afdelingshoofden
13.45-14.30 parallel 14.30-15.15 parallel 15.15-15.30 15.30-16.15 parallel 16.15-17.00 17.00-17.45 19.30-21.30
Docenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 1) Docenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 2) Studenten van de Opleidingscommissies (Bachelor en Master 1) Studenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 2) Pauze Examencommissie en studieadviseur (Bachelor en Master 1) Examencommissie en studieadviseur (Bachelor en Master 2) Alumni van beide (ongedeelde) opleidingen Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden met faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dag 2 09.00-09.30 09.30-10.00 10.00-10.45 10.45-11.00 11.00-11.30 11.30-12.00 12.00-13.00 13.00-13.45 13.45-14.45 14.45-16.30 16.30-17.00 17.00-18.00
Bachelorstudenten 1 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 1 (6) Docenten 1 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Bachelorstudenten 2 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 2 (6) Lunch Docenten 2 (vertegenwoordiging alle jaren) Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur en afdelingshoofd Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel Afsluitende borrel
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
145
Bezoek met acht opleidingen Vier bachelor- en vier doorstroommasteropleidingen Dag 1 09:00–12:00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van opgestelde vragen naar aanleiding van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
12.00-13.00 13.00-13.45
Lunch De opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsvoorzitters, medewerker kwaliteitszorg Doenten Opleidingscommissies Romaanse talen (Bachelor en Master 1, 2 eccn 3) Parallel docenten Opleidingscommissie klassieke talen (Bachelor en Master 4) Studenten Opleidingscommissies Romaans (Bachelor en Master 1, 2 en 3) Parallel studenten Opleidingscommissie klassieke talen (Bachelor en Master 4) Pauze Examencommissies Romaans Parallel Examencommissie klassieke talen Alumni (2 per opleiding) Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
13.45-14.30
14.30-15.15
15.30-16.15 16.15-17.00 19.30 Dag 2 09:00–09.30 09.30-10.00 10.30-11.15 11.30-12.00 12.00-12.30 13.30-14.15 14.15-14.45 14.45-15.15 15.15-16.00 16.00-17.00 19:00
146
Bachelorstudenten 1 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 1 (6-8) Docenten 1 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Bachelorstudenten 2 (3 per jaar) Master- en doctoraal studenten 2 (6-8) Lunch Docenten 2 (vertegenwoordiging alle jaren) Bachelorstudenten 3 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 3 (6-8) Docenten 3 (vertegenwoordiging alle jaren) Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Dag 3 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-11.15 11.15-11.30 11.30-12.30 12.30-13.15 13.15-16.00 16.00-17.00 17.00-
Bachelorstudenten 4 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 4 (6-8) Docenten 4 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en facultaire directeur onderwijs Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel Afsluitende borrel
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
147
148
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
Bijlage D: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ARCHON ASN BaMa BSA CB CEDLA CEFR CHROHO COO COWOG DARE ECTS FTC fte GLTC GRS HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ ITC KCV K.U. Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER OIKOS PAO
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Romaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Onderzoeksschool Archeologie Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Franse Taal en Cultuur Full-Time Equivalence Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Griekse en Romeinse Studies Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UU) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Italiaanse Taal en Cultuur Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letterenbibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Nederlandse Onderzoeksschool voor klassieke studies Postacademisch onderwijs
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden
149
PhD PTC QAA QANU R&O RTC RU RUG SAO STC TCLA/S TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
150
Postgraduate research degree Portugese Taal en Cultuur Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Romaanse Talen en Culturen Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs Spaanse Taal en Cultuur Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Universiteit Leiden