Germaanse Talen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen
Augustus 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
INHOUDSOPGAVE Voorwoord
5
Deel I
7
1. 2. 3. 4.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
Deel II
Facultair deel
9 11 15 21
25
1. Rapport over de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen
27
Deel III Opleidingsdeel
45
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding American studies 47 Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Duitse taal en cultuur 71 Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur 93 Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Friese taal en cultuur 115 Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur 147 Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Scandinavische talen en culturen 171
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
195 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Domeinspecifiek referentiekader Programma’s van de bezoeken van de visitatiecommissie Lijst met afkortingen
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
197 201 209 217
3
4
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de kwaliteit van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken instellingen en als basis te dienen voor de accreditatie van de beoordeelde opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU streeft ernaar de opleidingen op een onafhankelijke, objectieve en kritische manier te beoordelen en constructieve en opbouwende kritiek te leveren op basis van een gestandaardiseerde verzameling van kwaliteitscriteria en altijd met oog voor de specifieke omstandigheden waarin een opleiding verkeert. De Visitatiecommissie Germaanse Talen van QANU heeft haar werkzaamheden met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. Wij verwachten dat de overwegingen en de oordelen van de commissie zullen bijdragen aan de verdere verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde opleidingen. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de overige leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid om deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en de medewerkers van de betrokken instellingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
7
8
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. Germaanse Talen is er daar een van. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op Germaanse talen. Tot dit cluster behoren de vreemdetalenopleidingen Engelse taal en cultuur, Duitse taal en cultuur en Scandinavische talen en culturen, maar ook de opleiding Keltische talen en cultuur, waarin een niet-Germaanse taal centraal staat. Daarnaast omvat het cluster ook opleidingen die niet een taal bestuderen, maar de cultuur, politiek, geschiedenis, enzovoort, van een land waarin de taal gesproken wordt, de zogenaamde Länderstudien. Binnen het visitatiecluster Germaanse talen zijn dat American Studies/Amerikanistiek, Duitslandstudies (bij de ene instelling als opleiding, bij de andere als afstudeerrichting) en Nederlandkunde. Ten slotte omvat het visitatiecluster opleidingen die rijkstalen betreffen: Nederlandse taal en cultuur en Friese taal en cultuur en de daaraan verwante opleidingen Nederlands als tweede taal, Tekst en Communicatie en Redacteur/editor. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Germaanse Talen (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake; een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie als die gaan over het facultaire beleid en opgaan voor alle door haar beoordeelde opleidingen; een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel. Uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader, een beschrijving van de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
9
10
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het beoordelingskader van QANU. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde kader, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Rijksuniversiteit Groningen (RUG): • • • • • • • • • • • •
American studies (bachelor) (50623) Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Friese taal en cultuur (bachelor) (56012) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Scandinavische talen en culturen (bachelor) (56807) American studies (master) (60623) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Friese taal en cultuur (master) (66012) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804) Scandinavische talen en culturen (master) (66807)
Universiteit Utrecht (UU): • • • • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Keltische talen en cultuur (bachelor) (56091) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) American studies (master) (60623) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Keltische talen en cultuur (master) (66091) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Universiteit van Amsterdam (UvA): • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Scandinavische talen en culturen (bachelor) (56807)
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
11
• • • • • • •
Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Nederlands als tweede taal (master) (60188) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804) Redacteur/editor (master) (60186) Scandinavische talen en culturen (master) (66807) Tekst en communicatie (master) (60187)
Universiteit Leiden (LEI): • • • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandkunde/Dutch studies (bachelor) (56055) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Nederlandkunde/Dutch studies (master) (66055) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Vrije Universiteit Amsterdam (VUA): • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Duitse taal en cultuur (master) (66805) English language and culture (master) (60290) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Radboud Universiteit Nijmegen (RUN): • • • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Amerikanistiek (master) (66056) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Duitslandstudies (master) (66079) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: •
12
mw. prof. dr. M. Spies, emeritus hoogleraar Oudere Nederlandse Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Tot de leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • • • •
prof. dr. B. Aarts, hoogleraar Engelse taalkunde, University College London, Verenigd Koninkrijk; prof. dr. P. Aaslestad, hoogleraar Noorse letterkunde, tevens decaan van de historischfilologische faculteit, Norges Teknisk-Naturvitenskapelige Universitet, Trondheim, Noorwegen; G. Bouwmeester, student Nederlands aan de Universiteit Utrecht*; mw. drs. L. van der Grijspaarde, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR)**; prof. dr. H. Lethen, emeritus hoogleraar nieuwste Duitse literatuur, Universität Rostock, Duitsland; drs. B.J. Nijveld, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR)**; mw. E. Op de Beek, student Nederlands aan de Radboud Universiteit Nijmegen*; prof. dr. P. van de Craen, hoogleraar Nederlandse taalkunde, Vrije Universiteit Brussel, België; dr. M.J.J.M. van de Ven, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR**);
Tijdens de installatievergadering van de commissie werd prof. dr. P. van de Craen gekozen tot vice-voorzitter. Als secretaris van de commissie zijn opgetreden mw. drs. M.M. Snels voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit Utrecht, de Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen en mw. drs. M. Voorthuis voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en de Radboud Universiteit Nijmegen. Drs. S. Looijenga is in de laatste fase van het project opgetreden als projectleider. Allen zijn of waren medewerker van het bureau van de stichting QANU. De heer Lethen heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bij het bezoek aan de Vrije Universiteit is de heer Van de Craen als voorzitter opgetreden. *
De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Zij waren in ieder geval niet aanwezig bij bezoeken aan de universiteiten waaraan zij verbonden zijn of waren. De heer Bouwmeester was aanwezig in Leiden, in Nijmegen en bij het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam, mevrouw Op de Beek in Groningen, in Utrecht en bij het bezoek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. ** Ook de onderwijskundigen hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De heer Van de Ven was aanwezig in Groningen en Nijmegen, mevrouw Van der Grijspaarde in Leiden en bij het bezoek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en de heer Nijveld in Utrecht en bij het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam. De leden van de commissie en de secretarissen hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het QANU-kader, ondertekend. Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is opgenomen in bijlage A.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
13
Voor een aantal opleidingen werd additionele expertise aangetrokken: • • • •
14
Friese taal en cultuur (RUG): prof. dr. J. Hoekstra van de Christian-Albrechts Universität zu Kiel (Duitsland); American studies/Amerikanistiek (RUG, UU en RUN): prof. dr. Th. D’Haen van de Katholieke Universiteit Leuven (België); Keltische talen en cultuur (UU): prof. dr. J. Leerssen van de Universiteit van Amsterdam; De masterprogramma’s Interculturele communicatie en Vertalen (UU): respectievelijk prof. dr. P. Cuvelier van de Universiteit Antwerpen (België) en prof. dr. M. Steenmeijer van de Radboud Universiteit Nijmegen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
3.
Werkwijze commissie
Letterenaanpak De faculteiten die in het kader van de Letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de desbetreffende faculteiten om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en om faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende faculteit, waarin de stand van zaken bij die faculteit wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en de consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te verbeteren. Werkwijze commissie De commissie hield op 17 december 2004 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (opgenomen in bijlage 2) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de commissieleden de te volgen werkwijze door. Het QANU-kader is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst hebben de secretarissen de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretarissen zich inhoudelijk gaan voorbereiden op de bezoeken. De secretarissen hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en de bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretarissen. De voorzitter compileerde in samenwerking met de secretarissen alle vragen tot een document dat de commissie hanteerde tijdens het visitatiebezoek. Bij de voorbereiding heeft ieder commissielid alle rapporten gelezen. Ook lazen de commissieleden van tevoren ieder drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de voorzitter. Binnen de commissie zijn er afspraken gemaakt over een interne taakverdeling op grond van inhoudelijke expertise. De commissie wenst te benadrukken dat zij in haar geheel verantwoordelijk is voor de oordeelsvorming en het eindrapport. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
15
Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek. Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter, de secretaris en de contactpersoon van de betreffende faculteit/universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (zie bijlage 3). Tijdens het bezoek is gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, de afgestudeerden, de opleidingscommissies en examencommissies en de studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in feite vaak de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en hield zij een spreekuur ten behoeve van studenten of docenten die zich voorafgaand of tijdens het bezoek hadden aangemeld. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken in de slotvergadering definitief vastgesteld op basis van een door de voorzitter, na vergelijking van alle rapporten alsmede van de commentaren daarop van de andere commissieleden, geformuleerd voorstel. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en op onderwerpniveau een tweepuntsschaal (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft de standaard beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
In de ogen van de commissie kan zij het oordeel ‘voldoende’ toekennen wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt. Het is dan wel noodzakelijk dat er tegenover die kritische opmerkingen ook positieve observaties staan.
16
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Omdat de meeste masteropleidingen nog niet of pas recent van start waren gegaan, kon de commissie niet in alle gevallen varen op ervaringen met de programma’s van die opleidingen of oordelen van studenten daarover. Zij koos er in die gevallen voor om plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zo maar een ‘goed’ krijgen. Wanneer de commissie een good practice heeft aangetroffen, luidt het oordeel in principe: ‘goed’. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening gemaakt wordt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Wanneer er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. De rapportage De secretarissen hebben, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn, in overeenstemming met de gemaakte taakverdeling, in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter, het studentlid, de onderwijskundige en aan twee andere commissieleden. Tijdens de slotvergadering op 20 februari 2006 zijn de rapporten aan de hele commissie voorgelegd. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, maar wel zijn deze bij de eerste twee onderwerpen Doelstellingen en Programma steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes (Personeel, Voorzieningen, Interne kwaliteitszorg en Resultaten) zijn geen aparte oordelen voor de bachelor- en de masteropleiding geformuleerd. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie evenmin een onderscheid tussen de bachelor- en de masteropleiding gemaakt, in dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen werd, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accordering door de voorzitter zijn het algemeen deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. In mei 2006 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de projectleider. Deze zijn, na overleg met en met instemming van de voorzitter, door de projectleider verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld, waarna in juni 2006 de definitieve versies van de rapporten zijn vastgesteld. De bezoekprogramma’s De bezoeken hebben plaatsgevonden van februari 2005 tot en met juni 2005. In bijlage 3 zijn de programma’s opgenomen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
17
De bestudering van het materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
alle scripties die in de zelfstudie worden vermeld (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn; voorlichtingsmateriaal; studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen; scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen/handleidingen; tentamen- en examenreglement; toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding en dergelijke); recente verslagen van vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, overgangsregelingen; college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) et cetera; alumni-enquêtes; medewerkerstevredenheidsonderzoek; verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies; verslagen/rapporten (voor het onderwijs) relevante ad hoc-commissies; jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar); facultaire sociale jaarverslagen.
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer de gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was, heeft zij de opleidingen ter plaatse gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is uit een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). De database bevat gegevens over onder andere instroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988-1989 tot en met 2000-2001. Omdat de cijfers op identieke wijze zijn bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing, omdat ze niet goed toe te delen zijn aan hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren.
18
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen (scripties) per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bezoek afwezig waren hebben van tevoren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste vijfentwintig scripties (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren, is ook daar een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken lagen ter inzage.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
19
20
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend weinig defensief. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorg gedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren. De commissie stelt er prijs op de volgende algemene inhoudelijke bevindingen te rapporteren: Algemeen •
• •
• •
•
•
Het is de commissie opgevallen, dat de faculteiten die zij heeft bezocht nog steeds geen uniforme module-indeling hebben. Het aantal modules per semester, alsook het aantal punten dat per module wordt toegekend is niet overal gelijk. Ook hanteren niet alle faculteiten niveaukwalificaties, en waar die wel bestaan verschillen ze van elkaar. Een en ander maakt de onderlinge samenwerking en de studentenmobiliteit er niet gemakkelijker op. De commissie betreurt het dat structurele samenwerking tussen verwante opleidingen aan de verschillende universiteiten, met uitzondering van Duitse taal en cultuur, nog niet van de grond is gekomen. Zij acht een dergelijke samenwerking noodzakelijk om, in de huidige situatie van teruglopende studentenaantallen en dito financiering, een acceptabel onderwijsaanbod te kunnen handhaven, niet alleen op master- maar ook op bachelorniveau. Zij pleit ervoor dat belemmeringen voor een dergelijke samenwerking – bijvoorbeeld vigerende financiële berekeningssystemen – worden weggenomen. Ook structurele samenwerking met buitenlandse universiteiten, zoals de samenwerking tussen de Radboud Universiteit en de Universität Münster, uitmondend in een bi-diplomering, verdient volgens de commissie gestimuleerd te worden. Het is de commissie trouwens opgevallen dat de informatie over en weer met universiteiten in andere landen in de regel lacuneus is en dat de inhoud van de programma’s, de lengte en planning van de modules, het aantal toegekende studiepunten en dergelijke niet altijd op elkaar afgestemd zijn. Dat zou moeten verbeteren, wil de samenwerking en uitwisseling van studenten echt van de grond kunnen komen. Goede en tijdige afspraken kunnen hier veel oplossen. De commissie is bezorgd over de ingewikkelde organisatorische en bureaucratische structuur waarbinnen de hiërarchie en verantwoordelijkheden niet altijd even duidelijk zijn (faculteitsbestuur, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opleidingscoördinatoren, opleidingscommissie, hoogleraar, examencommissie). De commissie heeft hier en daar vernomen dat de outputfinanciering problemen op kan leveren, omdat die berust op vroegere cohorten en te weinig rekening houdt met een sterke toename van het aantal instromers.
Het onderwijs •
In het algemeen moet opgemerkt worden, dat in de huidige opzet van het bacheloronderwijs getalenteerde studenten te weinig worden gemotiveerd en uitgedaagd.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
21
• •
•
•
•
• • • • •
Het minorenbeleid is hier en daar vooralsnog onbevredigend. Het aanbod is soms kwalitatief te weinig hoogwaardig en vooral te weinig transparant. De commissie heeft geconstateerd dat het idee van een bachelordiploma met een duidelijk civiel effect als eindstation nog nauwelijks leeft. Zij betreurt dat. In dit stadium, zo kort na de invoering van de bachelor-masterstructuur is dit niet vreemd, maar een punt van aandacht dient het bij de opleidingen wel te zijn. Ongetwijfeld mede door de strakke programmering is de animo bij studenten om tijdens de bacheloropleiding een studieperiode in het buitenland door te brengen zeer gering. Goede uitzonderingen daargelaten wordt dit door de meeste opleidingen ook onvoldoende gestimuleerd. Hetzelfde geldt voor het doen van een stage. De commissie vindt dit jammer, omdat beide elementen de aansluiting van de bacheloropleiding bij de arbeidsmarkt zouden bevorderen. Wat de inhoud van het onderwijs betreft is de commissie van mening, dat in de meeste opleidingen de wetenschapstheoretische, vaktheoretische en methodologische vorming, zowel in de bachelor- als in de masterfase, duidelijk te kort schiet. Dit blijkt ook uit veel van de door haar bekeken scripties. Daarnaast is het de commissie opgevallen dat bij de meeste opleidingen de Cultuur en de Cultuurkunde geen of weinig structurele aandacht en theoretische reflectie krijgen. Van een interdisciplinaire aanpak, c.q. de bezinning daarop is, een enkele positieve uitzondering daargelaten, vaak al helemaal geen sprake. In meer positieve zin wil de commissie met kracht pleiten voor de instelling van een Randstadopleiding Vertalen (naar het Nederlands, en zowel literair als niet-literair). Ook wil de commissie een lans breken voor meer bachelorstudies waarin kennis van een vreemde taal wordt gecombineerd met één of meerdere andere vakken (bedrijfskunde, rechten et cetera). In elk geval zouden er, naar het oordeel van de commissie, meer deeltijdstudies moeten worden ingesteld. Deze zouden ook nadrukkelijker moeten worden geafficheerd en gefaciliteerd, onder meer door colleges in de avonduren te roosteren. Vergroting van het aantal deeltijdstudies heeft een maatschappelijk belang en zou bovendien de rendementscijfers kunnen verbeteren. Ten slotte wil de commissie met enige nadruk vermelden, dat zij alom de wens te horen heeft gekregen dat de doorstroommaster wordt verlengd tot 90 ECTS.
De docentuur • •
•
22
De commissie is bezorgd over de veelal door haar waargenomen vergrijzing, waardoor een goed evenwicht tussen oudere en jongere medewerkers teloorgaat. Nog bezorgder is de commissie over de (vaak sluipende) vermindering van de hoeveelheid onderzoekstijd, waardoor het onderzoekgerelateerde karakter van het universitaire onderwijs verloren dreigt te gaan. Medewerkers in de rang van docent hebben, met name als zij (nog) tijdelijk zijn aangesteld, vaak in het geheel geen onderzoekstijd. Hoewel dit conform de UFO-eis is, vindt de commissie dit onaanvaardbaar, óók waar het docenten taalverwerving betreft. Daarnaast geldt voor de overige medewerkers dat de reële onderzoeksruimte binnen de officiële werktijd meestal lager is dan de formele berekening daarvan. De commissie is van mening dat in sommige gevallen de administratieve systemen gekenmerkt worden door een te onduidelijke taakstelling, waardoor de docenten belast worden met opdrachten die voor het onderwijs en onderzoek niet of weinig relevant zijn.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De studenten •
•
•
De commissie heeft geconstateerd dat de opleidingen moeite hebben met het volgens hen tekort aan kennis van de VWO-instromers. De opleidingen zullen er niet aan kunnen ontkomen bijspijkercursussen te organiseren. De commissie is van oordeel dat de overheid de daartoe benodigde middelen ter beschikking moet stellen. Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat vrijwel alle studenten bijbaantjes hebben. De commissie pleit voor striktere regels met betrekking tot de deelname aan colleges en extra studiebijeenkomsten en voor, desnoods, een bindend studieadvies. Met name ouderejaarsstudenten lopen studievertraging op doordat zij een omvangrijke bijbaan hebben. Eigenlijk kunnen zij dan ook deeltijdstudenten worden genoemd. De commissie pleit ervoor, dat zij als zodanig in de berekeningen worden opgenomen. De rendementscijfers zouden er aanzienlijk door kunnen verbeteren. De invulling van de bacheloropleiding is in veel gevallen schools te noemen. Niet voor niets spreken de studenten over leraren en lessen. Voor de gemiddelde student leidt dat tot betere resultaten, maar het gevolg is wel dat de studie voor de meer getalenteerden onder hen soms te weinig uitdaging bevat. De besten onder hen doen niet zelden twee studies tegelijk. De commissie pleit voor een regeling die dat, onder condities, ook formeel mogelijk maakt, qua studiefinanciering richting student en qua verrekening richting opleiding.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
23
24
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
25
26
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen
Het bezoek aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen vond plaats op 15, 16, 17 en 18 februari 2005. De opleidingen die de commissie visiteerde zijn: Type opleiding Bachelor
Master
1.0.
Opleidingsnaam (CROHO-nummer) American studies (50623) Duitse taal en cultuur (56805) Engelse taal en cultuur (56806) Friese taal en cultuur (56012) Nederlandse taal en cultuur (56804) Scandinavische talen en culturen (56807) American studies (60623) Duitse taal en cultuur (66805) Engelse taal en cultuur (66806) Friese taal en cultuur (66012) Nederlandse taal en cultuur (66804) Scandinavische talen en culturen (66807)
Variant(en) Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd
Structuur en organisatie van de faculteit
De faculteit heeft de facultaire bestuurs- en organisatiestructuur met ingang van het collegejaar 2003-2004 gewijzigd om een aantal knelpunten op te lossen die deels het gevolg waren van de manier waarop de faculteit in 1997 de wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur (MUB) had geïmplementeerd. In de nieuwe structuur is meer verantwoordelijkheid gelegd bij de uitvoerders van het onderwijs. Op die manier hoopt de faculteit de betrokkenheid van de staf bij de organisatie van het onderwijs terug te brengen naar het niveau van voor 1997. De faculteit heeft één onderwijsinstituut ingesteld, waarin al het onderwijs is ondergebracht dat binnen de faculteit wordt verzorgd. Het instituut staat onder leiding van een directeur, die enerzijds verantwoordelijk is voor de organisatie van het onderwijs en anderzijds voor de kwaliteitszorg op het niveau van de programma’s. De directeur wordt ondersteund door vier opleidingscoördinatoren, die deel uitmaken van het onderwijsinstituut en elk een cluster van opleidingen onder hun hoede hebben. De rol en positie van de afdelingen is versterkt. De besturen van de afdelingen, die bestaan uit ten minste drie stafleden en een student, zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijke aansturing van het onderwijs. In de besturen zijn alle leerstoelgroepen vertegenwoordigd die een substantiële bijdrage aan het onderwijs binnen een opleiding verzorgen. De afdelingen houden zich alleen bezig met de aansturing van het onderwijs, zij hebben geen taken op het gebied van onderzoek. De Groningse faculteit richt zich zowel in het onderwijs als in het onderzoek vooral op de westerse wereld, meer in het bijzonder op Europa en het Noord-Amerikaanse continent. Vanuit deze invalshoek is er ook aandacht voor de relatie van Europa met de niet-Europese wereld, in het bijzonder Afrika, Indonesië en Japan. De faculteit verzorgt onderwijs en verricht onderzoek op het terrein van de klassieke en moderne talen en culturen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, de geschiedenis, de kunstgeschiedenis en de archeologie. Daarnaast verQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
27
zorgt de faculteit thematisch gerichte opleidingen en (Engelstalige) masteropleidingen die zich vooral richten op de internationale studentenmarkt. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
In het collegejaar 2002-2003 is de faculteit formeel overgegaan naar de bachelor-masterstructuur. De bachelor- en masterprogramma’s zijn in het studiejaar 2003-2004 daadwerkelijk ingevoerd voor alle studiejaren. Aan de invoering van de bachelor-masterstructuur is een proces voorafgegaan dat begon in 2000. De faculteit heeft onder andere richtlijnen opgesteld voor de commissies die de herprogrammering vormgaven, een facultaire kaderstelling en uitgangspunten opgesteld voor de formulering van doelstellingen, eindtermen, typen van werkvormen et cetera. De faculteit heeft de gelegenheid aangegrepen om een aantal veranderingen door te voeren: de trimesterindeling is vervangen door een semesterindeling, het Groningse waaiermodel (met een beperkt aantal propedeuses die toegang boden tot verschillende bovenbouwopleidingen) is afgeschaft, er is een major-minorstructuur ingevoerd en het onderwijs is gemodulariseerd, waarbij elke module een omvang heeft van 5 ECTS-punten of een veelvoud daarvan. In de filosofie van de faculteit zijn bacheloropleidingen in de eerste plaats studentgeoriënteerd en masteropleidingen naast studentgeoriënteerd vooral ook expertisegericht. Studenten die ingeschreven stonden als doctoraalstudent hebben eenmalig de mogelijkheid gekregen om zich in te schrijven voor een bacheloropleiding. Studenten die niet zijn overgestapt kunnen tot 1 september 2007 een afsluitend examen afleggen om een doctoraaldiploma oude stijl te behalen. Vanaf het studiejaar 2003-2004 zijn de oude opleidingsprogramma’s niet langer operationeel. Doctoraalonderdelen zijn vervangen door studieonderdelen uit de programma’s van de nieuwe bachelor- en masteropleidingen. Er zijn per opleiding overgangsregelingen vastgesteld die bepalen welke onderdelen studenten uit de doctoraalopleiding moeten volgen om hun diploma te kunnen behalen. De feitelijke overgang van ongedeeld naar bachelormasterstructuur is volgens de faculteit zonder problemen verlopen, omdat de voorbereidingen voor die overgang goed waren. Er zijn per opleiding algemene overgangsregelingen ontworpen. Waar deze niet toereikend waren, zijn met betrokken studenten individuele regelingen getroffen. Het uitgangspunt daarbij was dat de overgang naar de bachelor-masterstructuur niet tot vertragingen mocht leiden en dat de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd moest zijn. De faculteit heeft onder andere extra herkansingen georganiseerd voor onderdelen uit de oude, ongedeelde opleidingen. De commissie is van oordeel dat in de opleidingen die zij heeft gevisiteerd de afbouw van het ‘oude’ stelsel en de invoering van het bachelor-mastersysteem zeer goed zijn verlopen. Studenten zijn goed ingelicht over het nieuwe stelsel en zijn goed begeleid bij de invoering ervan.
28
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De bachelor- en masterprogramma’s die de faculteit aanbiedt zijn, volgens de faculteit, ingericht op basis van vooraf vastgestelde eindtermen. De faculteit heeft daarmee de omslag gemaakt van inputgeoriënteerd naar outputgeoriënteerd onderwijs. De nationale en internationale afstemming van de eindtermen is niet altijd even expliciet geweest, omdat er nog nauwelijks internationaal erkende domeinspecifieke referentiekaders voor Letterenopleidingen voorhanden zijn. De faculteit heeft onder andere gebruikgemaakt van de inzichten uit het Tuning-project, de kaders die zijn ontwikkeld door de Quality Assurance Agency (uit het Verenigd Koninkrijk) en het Common European Framework of Reference dat is opgesteld door de Raad van Europa. Bij het opstellen van de eindtermen is ook rekening gehouden met de eisen die het beroepenveld stelt. De faculteit maakt een onderscheid tussen algemene en academische vaardigheden (generic competences), vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis. De laatste twee vormen de vakspecifieke competenties. Dit stramien voor de eindtermen van de afzonderlijke opleidingen is vastgelegd in de facultaire notitie ‘Model voor de Formulering van Eindtermen/Competenties’. De bachelorprogramma’s zijn geformuleerd als zelfstandige opleidingen gericht op de verwerving van algemene academische en vakspecifieke basiskennis en vaardigheden. Ze hebben de volgende doelstellingen: • • • • •
academische vorming en vaardigheden; verdiepen van een specifieke (multi)disciplinaire interesse; basiskennis van een specifiek vakgebied; basiskennis van de bij dat vakgebied behorende methoden en technieken; het voorbereiden van de keuze voor een mastertraject of het voorbereiden op een maatschappelijk vervolgtraject.
Bij het invoeren van de bachelor-masterstructuur heeft de faculteit, zoals eerder vermeld, het principe geïntroduceerd dat bacheloropleidingen studentgeoriënteerd in plaats van stafgeoriënteerd moeten zijn. Een studentgeoriënteerde opleiding is, in de visie van de faculteit, zo opgezet dat zij studenten zo goed mogelijk voorbereidt op het maatschappelijk leven, in termen van burgerschap (citizenship) en de arbeidsmarkt in brede zin (employability). In de onderdelen van de bacheloropleidingen staan de inhoudelijke kennis en expertise van stafleden dus niet centraal, die worden ondergeschikt gemaakt aan de te realiseren eindtermen. Ook op dit punt is sprake van een cultuuromslag, die niet onverwijld kan worden doorgevoerd, aldus de faculteit. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
29
De masterprogramma’s zijn niet alleen studentgeoriënteerd, maar ook expertisegericht. Ze dienen voor het aanleren van specialistische kennis en vaardigheden en voor een onderzoeksoriëntatie. In de masteropleidingen speelt de kennis en expertise van individuele stafleden dus wel een cruciale rol. Masteropleidingen hebben de volgende doelstellingen: • • • •
academische verdieping door de verwerving van meer specialistische kennis; het leren hanteren van geavanceerde methoden en technieken; verwerving en training van onderzoeksvaardigheden; het verantwoord zelfstandig kunnen uitvoeren van (wetenschappelijk) onderzoek op een of meer deelgebieden van de discipline.
De voorgeschreven duur (van 60 ECTS-studiepunten) van de doorstroommasters heeft de faculteit voor problemen gesteld. Bij het vormgeven van deze programma’s heeft de faculteit ervoor gekozen geen concessies te doen aan het eindniveau, zoals dat geformuleerd was voor de oude doctoraalopleidingen. Deze keuze heeft onmiddellijk gevolgen voor de inrichting van de programma’s van de bacheloropleidingen, die, gegeven de studiebelastingseisen, weinig mogelijkheden voor verbreding bieden. De programma’s leggen de nadruk op één kennis- en vaardigdhedendomein en zijn daardoor relatief smal. De Groningse invulling van het majorminormodel (een minor biedt verdieping voor en context bij een major) sluit aan bij deze keuzes. In een deel van de programma’s van de bacheloropleidingen wordt al een begin gemaakt met de verwerving van meer specialistische kennis en vaardigheden die meer op hun plaats zijn in het programma van een masteropleiding. De faculteit meent niet te kunnen uitsluiten dat het gerealiseerde niveau van Groningse bacheloropleidingen zal verschillen van dat van bacheloropleidingen die elders worden verzorgd. Wanneer dat het geval is, zullen er ook verschillen kunnen ontstaan als het gaat om het beginniveau van de masteropleidingen. Bij de meeste masterprogramma’s is er sprake van een zekere spanning tussen de eisen die het programma stelt en de beschikbare tijd: de studielast is eigenlijk aan de hoge kant. Meer in het bijzonder is het erg lastig om een stageperiode op te nemen in het programma van een masteropleiding: de ruimte die daarvoor beschikbaar is (10 ECTS) is eigenlijk te beperkt. Ook de hoeveelheid tijd die is gereserveerd voor de scriptie is wellicht krap, althans vanuit het perspectief van het niveau dat bereikt moet worden. De faculteit stelt dat de onderlinge afstemming van de eindtermen van opleidingen nog verder gepreciseerd moet worden. Dat de kwaliteit van de eindtermen in kwalitatief opzicht nog niet overal het gewenste niveau reflecteert, is het resultaat van het feit dat nog niet alle medewerkers geheel vertrouwd zijn met het nieuwe onderwijsconcept. Veel opleidingen zijn inmiddels, op basis van eerste evaluaties van de programma’s, begonnen met de nadere afstemming. De faculteit claimt dat het niveau van de bachelorprogramma’s in Nederland (in termen van gerealiseerde eindtermen en verworven competenties) gemiddeld hoger is dan in andere landen. Een opmerkelijk gevolg van de keuzes van de faculteit is dat de minor een andere functie heeft dan bij andere faculteiten, namelijk verdiepend. De commissie is in het algemeen tevreden over de wijze waarop de opleidingen hun eindtermen laten aansluiten bij de eisen van (buitenlandse) vakgenoten of eisen vanuit de beroepspraktijk. De commissie waardeert de keuze die met de invoering van de bachelor-masterstructuur is gemaakt voor een studentgeoriënteerde aanpak van het onderwijs, waarin het verwerven van competenties centraal staat. Zij raadt de opleidingen echter aan er op toe te 30
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
zien dat het verwerven van competenties niet ten koste gaat van het verwerven van kennis van het domein. Het bestuur van de faculteit heeft de commissie echter verzekerd dat de eindtermen van de opleidingen ook in studentgeoriënteerd onderwijs worden aangestuurd door het kennisdomein. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De faculteit onderscheidt binnen de bachelor- en masteropleidingen verschillende niveaus: het basisniveau (bereikt na het eerste jaar van de bacheloropleiding), het tussenniveau (bereikt na het derde jaar van de bacheloropleiding) en het gevorderde niveau (bereikt na de masteropleiding). De definitie van ‘niveau’ die de faculteit hanteert sluit niet direct aan bij het accreditatiekader van de NVAO. Op grond van de door de faculteit aangeleverde informatie is het niet goed mogelijk algemene conclusies te trekken over het niveau van een opleiding zoals bedoeld in het accreditatiekader van de NVAO. Het aspect van het niveau dient per opleiding beoordeeld te worden. Zie voor een uitwerking per opleiding deel III van dit rapport. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Volgens de faculteit zijn de bachelorprogramma’s zo ingericht dat de nadruk ligt op academische vorming. In de masterfase ligt de nadruk op het verwerven van competenties die nodig zijn om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten. De facultaire zelfstudie bevat geen informatie over de manier waarop de academische vorming in de opleidingen aan de orde wordt gesteld. Datzelfde geldt voor het criterium dat verwijst naar de eisen van de wetenschappelijke discipline. De visie van de faculteit op dit punt is dat de academische vorming geïntegreerd dient te zijn in de programma’s, in het kader van de wetenschappelijke discipline moet worden geplaatst, gecontextualiseerd moet zijn. De faculteit verzorgt dus geen centraal, facultair onderwijs dat gericht is op de verwerving van de academische vaardigheden. Het aspect van de wetenschappelijke oriëntatie moet per opleiding beoordeeld worden. Zie voor een uitwerking per opleiding deel III van dit rapport.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
31
1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Alle opleidingsprogramma’s zijn opgezet volgens een vast stramien, waarin de eisen die nationaal en internationaal aan wetenschappelijk onderwijs worden gesteld zijn verdisconteerd. De bachelorprogramma’s bestaan (met twee uitzonderingen) uit een major (140 ECTS), een minor (20 ECTS) en een vrije ruimte (20 ECTS). De major is erop gericht studenten algemene academische competenties en vakspecifieke competenties te laten verwerven. De minor en de vrije ruimte zijn geprogrammeerd in het tweede en het derde jaar, steeds 10 ECTS per semester. Ook de masterprogramma’s zijn opgezet volgens facultaire richtlijnen. Bij het invoeren van de bachelor-masterstructuur heeft de faculteit een major-minormodel geïntroduceerd dat uitgaat van minors met een vast pakket aan modules en een omvang van 20 ECTS, die theoretische en methodologische verdieping beogen in een bepaalde richting en die studenten vertrouwd maken met de voor die verdieping relevante methoden en technieken. Minors zijn vakoverstijgend, ze bieden een context bij het hoofdvak en zijn daarmee geschikt voor meerdere majorprogramma’s. Ze worden verzorgd op het niveau van het derde jaar van de opleiding, hoewel studenten al in hun tweede jaar een minor kunnen volgen. De vrije ruimte is bedoeld om studenten de gelegenheid te geven hun eigen interesse te verbreden of verdiepen en wordt in principe ingevuld in het tweede studiejaar. Studenten bepalen zelf hoe zij hun vrije ruimte invullen, maar de examencommissie van de opleiding dient de gemaakte keuze goed te keuren. Voorwaarde is wel dat het totale vakkenpakket zo samengesteld is dat studenten kennismaken met een andere discipline dan die van hun hoofdvak. Door de, in de ogen van de faculteit, beperkte omvang van de programma’s van de masteropleidingen, is er slechts een beperkte ruimte (van maximaal 10 ECTS-studiepunten) beschikbaar voor een stageperiode. De faculteit is van mening dat er een grote behoefte bestaat aan het lopen van een stage tijdens een masteropleiding om een goede aansluiting te krijgen met de arbeidsmarkt, maar ziet geen mogelijkheid om meer ruimte in het programma te creëren. Omdat het bachelorexamen ook een eindstation kan zijn, is de commissie van mening dat de studenten gestimuleerd moeten worden om al in de bachelor een stage te lopen. Ook zou het ter vergroting van de keuzemogelijkheden volgens de commissie aan te bevelen zijn wanneer studenten nadrukkelijker gestimuleerd worden een minor elders te volgen.
32
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De inhoud en de structuur van programma’s zijn ontworpen op basis van de eindtermen en de te realiseren competenties. De faculteit heeft gezocht naar de meest effectieve leer- en toetsvormen. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De faculteit heeft geen richtlijnen opgesteld ten aanzien van de realisatie van de samenhang van het programma. De commissie heeft in de door haar gevoerde gesprekken vernomen, dat het onderwijs in de theoretische vakken – ALW, ATW, Cultuurtheorie en Wetenschapsfilosofie – over het algemeen te weinig in verbinding wordt gebracht met het vakonderwijs. Volgens de faculteit worden elementen uit deze disciplines juist tijdens de vakinhoudelijke colleges geïntegreerd met de vakinhoud aangeboden. De commissie adviseert de onderwijsdirecteur nochtans te bevorderen dat de verbinding met het vakonderwijs wordt verbeterd. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Volgens de faculteit zijn de basisvoorwaarden voor studeerbare programma’s aanwezig, omdat de programma’s zijn opgezet vanuit eindtermen en omdat het onderwijs gemodulariseerd is. Studenten moeten 45 ECTS-studiepunten uit het eerste jaar hebben behaald om toegelaten te kunnen worden tot het tweede jaar. In het tweede en derde jaar bestaan geen algemeen geldende verdere toelatingsvoorwaarden, behalve bij bepaalde lintmodules. De faculteit heeft een berekeningsmodel ontwikkeld waarmee de studielast van programmaonderdelen kan worden berekend, dat op een aantal uitgangspunten is gebaseerd, waaronder het uitgangspunt dat aan elke pagina van een paper of werkstuk honderd pagina’s literatuur ten grondslag moeten liggen. Dit model wordt flexibel gehanteerd, zodat recht kan worden gedaan aan verschillen tussen disciplines. Het maakt geen onderscheid tussen onderdelen uit bachelor- en masteropleidingen. Opleidingscommissies evalueren en bewaken het gebruik van het model. Volgens de faculteit is er, als gevolg van de beperkte omvang van de programma’s van de masteropleidingen, bij de meeste masterprogramma’s een spanning tussen de eisen die het programma stelt en de beschikbare studietijd. De meeste studenten hebben meer dan 1.680 uur nodig om het programma met succes af te ronden. De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoende zwaar zijn qua studielast. Zij vindt de programma’s in het algemeen ook voldoende studeerbaar. Zij is positief over het door de opleidingen gehanteerde selectiecriterium van 45 ECTS voor toelating tot het tweede bachelorjaar.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
33
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De faculteit beschikt over informatie over de aansluiting tussen het VWO-nieuwe stijl en het WO via de IOWO-rapportage Gevolgen voor de vernieuwing van de tweede fase vwo voor de aansluiting met de universiteit. Daaruit blijkt dat studenten nieuwe stijl meer tevreden zijn over de mate waarin hun vaardigheden aansluiten op de universitaire programma’s, maar minder tevreden over de vakinhoudelijke aansluiting. Docenten daarentegen blijken vaak minder tevreden over bepaalde vaardigheden van studenten, waaronder de schrijfvaardigheid, de beheersing van stijl en opbouw en de vaardigheid om op de juiste manier informatie te vergaren en te verwerken. De informatie uit de IOWO-rapportage zal worden gebruikt voor de actualisering van de inhoud van eerstejaarscolleges. De faculteit laat het aan de opleidingen over om die informatie op een goede manier te gebruiken. De instroom bij veel traditionele opleidingen blijft een punt van zorg. Sinds het vorige visitatierapport is de situatie verder verslechterd. In verschillende rapporten en beleidsstukken is recent voorgesteld dat de bachelorprogramma’s zouden moeten worden verbreed en dat de masterprogramma’s zouden moeten worden verlengd tot 90 ECTS. Inmiddels heeft de Groningse Faculteit der Letteren toestemming verkregen van het Ministerie van OCW en de NVAO om de masteropleidingen van de taal- en cultuurstudies en van taalwetenschap te verlengen tot 90 ECTS, onder gelijktijdige verdergaande flexibilisering van de bacheloropleidingen. Instroom in een masteropleiding is pas mogelijk wanneer studenten een bachelordiploma hebben behaald. Deze regel wordt strikt gehanteerd, alleen in het geval van erkende overmacht is het mogelijk een uitzondering te maken, en dan alleen wanneer de student de bachelorscriptie voltooid heeft en nog maximaal 10 studiepunten uit het bachelorprogramma moet behalen. Inmiddels is besloten deze regeling per 1 september 2005 aan te passen. De clausule dat overmacht aangetoond diende te worden is vervallen vanwege het gevaar van rechtsongelijkheid tussen studenten. Vanaf genoemde datum is het toegestaan voorwaardelijk aan de masteropleiding te beginnen, wanneer nog maximaal 10 studiepunten uit de bacheloropleiding moet worden behaald. De voorwaardelijke toelating dient binnen een half jaar omgezet te worden in een definitieve toelating. Het is twee keer per jaar mogelijk om met een doorstroommaster te beginnen: zowel in het eerste als in het tweede semester. In elk semester wordt in beginsel een drietal onderzoekscolleges aangeboden, zodat studenten altijd een gelijkwaardig programma volgen, of zij nu in het eerste of in het tweede semester instromen. De commissie oordeelt positief over het door de opleiding toegepaste selectiecriterium, waarbij studenten slechts kunnen worden toegelaten tot de masteropleiding, indien zij de bachelor hebben afgerond. De commissie betreurt het dat de faculteit zo weinig opleidingen in deeltijd aanbiedt. Zij veronderstelt dat er wel degelijk belangstelling in de regio zou kunnen zijn voor deeltijdonderwijs. Deeltijdstudenten zouden de instroom kunnen vergroten. De commissie is verheugd over de huidige toename van de instroom van rond de 35% en hoopt van harte dat deze trend zich de komende tijd zal voortzetten.
34
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Alle opleidingen van de faculteit voldoen aan de formele eisen voor de duur van het programma. Alle bacheloropleidingen omvatten 180 ECTS-studiepunten. De masteropleidingen omvatten 60 ECTS-studiepunten, met uitzondering van de master Journalistiek, die een programma van 90 ECTS heeft. Een beperkt aantal internationale masteropleidingen krijgt vanaf het studiejaar 2005-2006 eveneens een programma van 90 ECTS. Deze opleidingen zijn geselecteerd voor het Erasmus Mundus-programma van de Europese Unie. Zoals hierboven reeds werd vermeld, heeft de faculteit toestemming gekregen om de masteropleidingen van de taal- en cultuurstudies en van taalwetenschap te verlengen tot 90 ECTS. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De faculteit heeft de nieuwe onderwijsprogramma’s opgezet vanuit het concept dat zij studentgeoriënteerd moeten zijn. Dat betekent dat de student centraal staat in de manier waarop het onderwijs is opgezet. Het uitgangspunt is studenten optimaal voor te bereiden op de eisen die naar het afronden van de studie aan hen gesteld zullen worden. Om dat te bereiken zijn de programma’s gebaseerd op eindtermen en competenties. Volgens de zelfstudie is er echter een behoorlijk verschil tussen het formuleren van programma’s op basis van eindtermen en competenties aan de ene kant en het daadwerkelijk realiseren van eindtermen op basis van competenties die worden getraind in de onderwijspraktijk aan de andere kant. De onderwijs- en toetsvormen zijn in beginsel gekozen vanuit de doelstelling eindtermen en competenties zo goed mogelijk te realiseren. Theorie en praktijk zijn nog niet geheel met elkaar in evenwicht. Ook op dit punt kosten de veranderingen tijd. De docenten zijn zich bewust van de eisen van het gekozen onderwijsconcept, maar dat bewustzijn is nog niet voldoende vertaald naar de onderwijspraktijk. In de meeste gevallen zijn de gekozen onderwijsvorm, de instructiemethoden en -technieken en de vormen van toetsing nog onvoldoende afgestemd op de nieuwe situatie. Om verbetering te brengen in deze situatie werken het Faculteitsbestuur en de directeur van het onderwijsinstituut aan een programma van workshops dat docenten vertrouwd moet maken met onderwijs- en toetsvormen die aansluiten op het gekozen didactisch concept. De faculteit heeft bewust gekozen voor het inrichten van een actieve leeromgeving. Om de doelstellingen van de opleidingen te kunnen realiseren, is er per opleiding een afgewogen mix van uiteenlopende werkvormen gekozen die de student naar de eindtermen en competenties voert. De werkvormen zijn gericht op het realiseren van actief leergedrag van studenten. De keuzes passen binnen het streven van de faculteit om meer verantwoordelijkheid neer te leggen bij de studenten. De faculteit gaat uit van de gedachte dat de motivatie van studenten wordt bevorderd wanneer zij zich bewust zijn van de competenties die zij geacht worden te verwerven. De keuzes zijn puur en alleen gemaakt vanuit didactische overwegingen, andere (bijvoorbeeld financiële) overwegingen hebben geen rol gespeeld in de afweging. De commissie is te spreken over de wijze waarop de opleidingen hun onderwijs hebben vormgegeven door middel van studentgeoriënteerd onderwijs, alhoewel zij tegelijkertijd onderkent dat het concept nog niet in alle opleidingen en bij alle docenten voldoende leeft. In enkele QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
35
opleidingen is het concept nog te veel ‘een papieren formule’. Zij is verheugd over het voornemen van de faculteit om door het organiseren van facultaire werkgroepen voor docenten deze onderwijsvorm ook in deze laatste gevallen ingang te doen vinden. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De faculteit heeft ten behoeve van de inrichting en organisatie van de toetsing van de bachelorprogramma’s centraal beleid ontwikkeld dat is verwoord in de notitie Tentamen- en hertentamenregeling bachelorfase, waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen onderwijsvorm en toetsvorm, aan een verantwoord tentamen- en hertentamensysteem en aan de spreiding van toetsen en tentamens in de tentamenperiode. De faculteit beschouwt de ‘heldere’ tentamen- en hertentamenregeling als een sterk punt. De faculteit realiseert zich dat toetsvormen gerelateerd moeten zijn aan de leerdoelen en de daarmee te bereiken eindtermen. De uitwerking van de uitgangspunten van het didactisch concept in de praktijk van toetsing en beoordeling is in gang gezet, maar nog niet volledig geoperationaliseerd. De commissie vindt de kwaliteit van de toetsen in het algemeen in orde, maar bepleit een meer structurele vormgeving van de feedback. Deze is thans veelal beperkt tot het op verzoek van studenten inzien van tentamens. Ten aanzien van de beoordeling van de scripties bepleit de commissie een grotere spreiding van de becijfering (dus niet alleen 6 en 7, maar ook eens een 9). Die spreiding komt op dit moment niet overal voor. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De faculteit hanteert het uitgangspunt dat wetenschappelijk onderwijs wordt verzorgd door docenten die naast een onderwijstaak ook een onderzoekstaak hebben en toegelaten zijn tot een van de onderzoekinstituten van de faculteit. In principe besteden UD’s 30% van hun tijd aan onderzoek en UHD’s en hoogleraren 40%. Op dit moment wordt de helft van de formatie voor onderzoek verdeeld op basis van de onderwijsformatie en wordt de andere helft toegekend op basis van onderzoeksoutput. De faculteit wil een nieuw verdeelmodel introduceren waarin de onderzoeksoutput een minder zwaarwegende factor is. De faculteit is van mening dat de formatie voor onderzoek vergroot zou moeten worden en streeft ernaar ook UD’s 40% onderzoekstijd te geven. Het overgrote deel van de docenten maakt deel uit van een landelijke onderzoekschool. De faculteit voert gericht beleid om het aantal docenten zonder onderzoekstaken te verminderen, enerzijds door een aantal van hen in staat te stellen te promoveren, anderzijds door geen docenten zonder onderzoekstaken in vaste dienst te nemen. Nieuwe 36
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
docenten worden tijdelijk ingezet om onderwijsknelpunten op te lossen. Volgens de zelfstudie zijn docenten die doceren in de masterfase doorgaans gepromoveerd en maken ze deel uit van een landelijk erkende onderzoekschool. Het is facultair beleid dat stafleden uit alle geledingen worden ingezet in alle jaren van de bacheloropleidingen en de masteropleidingen. Omdat de faculteit in masteropleidingen alleen gepromoveerde docenten wil inzetten, kan niet worden uitgesloten dat het onderwijs in fases van bepaalde bacheloropleidingen vooral door niet-gepromoveerde docenten wordt verzorgd. De commissie is van mening dat ook in de bacheloropleiding de docenten onderzoekservaring dienen te hebben. Zij bepleit ook tijdelijk aangestelde docenten een (geringe) hoeveelheid onderzoekstijd te geven. Het verheugt de commissie dat het bestuur van de faculteit het voornemen heeft om een persoonsgebonden UHD-beleid in te voeren. Zij is echter niet te spreken over het feit dat de aanstelling van stafleden met een tijdelijke aanstelling in de zomermaanden wordt beëindigd en na de zomer weer wordt gecontinueerd. Het bestuur heeft de commissie erop gewezen dat dit universitair beleid is, waarop zij weinig invloed heeft kunnen uitoefenen. De commissie betreurt het dat aio’s vanaf 2004 geen onderwijstaak meer hebben. De achtergrond hiervan is dat de aanstelling van aio’s is teruggebracht van 1,0 fte naar 0,9 fte. Zij is er een voorstander van dat aio’s een klein deel van hun aanstelling aan onderwijs besteden. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De faculteit verdeelt de beschikbare onderwijsformatie op basis van een model dat gebaseerd is op het aantal te verzorgen modulen per opleiding. Eén module correspondeert met 10 ECTSstudiepunten voor twintig bachelorstudenten of vijftien masterstudenten. Een onderdeel van 10 ECTS dat voor twintig studenten wordt verzorgd vertegenwoordigt dus één module. Het uitgangspunt is dat een module overeenkomt met een docentbelasting van 0,1 fte op jaarbasis. Het aantal modulen dat door een opleiding kan worden aangeboden wordt weer gebaseerd op de verwachte instroom per studiefase. Het model bevat aannames over groepsgrootte en over de hoeveelheid tijd die nodig is voor de begeleiding van scripties. Als gevolg van deze manier van berekenen is de student-stafratio voor de bachelorfase in beginsel 1:20 of lager en voor de masterfase 1:15 of lager. Daarmee is volgens de faculteit tegemoet gekomen aan de kritiek van de vorige visitatiecommissie. Desalniettemin ervaart een belangrijk deel van de wetenschappelijke staf de onderwijsbelasting op dit moment als erg hoog. Volgens de zelfstudie is de reden hiervoor dat in het kader van de invoering van de bachelor-masterstructuur alle studieonderdelen opnieuw zijn opgezet. Het bestuur van de faculteit overweegt het totale aantal modules dat binnen de faculteit wordt verzorgd terug te brengen. Op die manier is het mogelijk de onderzoeksruimte per docent te vergroten met 0,05 fte tot 0,10 fte, tot 0,35 fte tot 0,50 fte, afhankelijk van de functie. De faculteit is van mening dat het relatief hoge onderwijsaandeel binnen aanstellingen van leden van de wetenschappelijke staf een zwak punt is. De faculteit beschikt over ruim 50 fte aan ondersteunende staf, verdeeld over een aantal centrale afdelingen, zoals Beleidszaken, Bureau Studentzaken, en Stagebureau, en een aantal decentrale, zoals secretariaten ter ondersteuning van onderwijs en onderzoek, opleidingscoördinatoren en studieadviseurs. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
37
De commissie is positief over het door de faculteit gehanteerde flexibele personeelsbeleid, waarbij docenten behalve in hun eigen opleiding ook onderwijs in andere opleidingen verzorgen. Dit beleid biedt volgens de commissie een goede mogelijkheid om de expertise van docenten zo optimaal mogelijk te benutten. De commissie wijst echter op het gevaar dat hierdoor de eenheid en samenhang van een opleiding in gevaar kan komen en dat door de dubbele vergaderlast het risico van overbelasting dreigt. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Volgens de zelfstudie geldt voor het overgrote deel van de staf dat het didactisch geschoold is en/of over ruime onderwijservaring beschikt. Docenten die slecht scoren in onderwijsevaluaties kunnen verplicht worden (aanvullende) didactische scholing te volgen. Bij dit type van bijscholing gaat het volgens de zelfstudie om uitzonderingen, het overgrote deel van de stafleden verzorgt onderwijs dat positief wordt geëvalueerd. Het bijscholingsprogramma van de faculteit concentreert zich in hoge mate op nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs zoals het gebruik van ICT. Het overgrote deel van de docenten heeft zich het programma Nestor (Blackboard) eigen gemaakt. Het onderwijsinstituut van de universiteit (het UOCG) biedt onder andere individuele ondersteuningstrajecten voor docenten aan. De faculteit stimuleert de deelname aan dergelijke trajecten, met name wanneer de opgedane ervaringen aan de opleiding als geheel ten goede komen. Bij het aanstellen van nieuwe docenten in kernfuncties (UHD, hoogleraar) wordt tegenwoordig uitgebreid aandacht besteed aan de didactische kwaliteiten van de kandidaten. In advertenties voor vacatures wordt aangegeven dat docenten in het geval van onvoldoende onderwijservaring verplicht worden gesteld een aanvullende cursus te volgen. Beginnende docenten hebben de mogelijkheid een basiscursus te volgen bij het UOCG. Bij de afronding daarvan voldoen de deelnemers aan de door de RUG noodzakelijk geachte didactische scholing. Ook medewerkers die reeds langer in dienst zijn kunnen zich aanvullend laten scholen. Het voeren van functioneringsgesprekken (gemiddeld eens per anderhalf jaar) behoort inmiddels tot de standaardprocedures. In zo’n gesprek komen onder andere de onderwijsprestaties van de medewerkers aan de orde, mede op basis van college-evaluaties. Ook de eventuele noodzaak voor bijscholing komt ter sprake. Gratificaties en bevorderingen kunnen pas worden toegekend wanneer een functionerings- of beoordelingsgesprek is gevoerd. De faculteit meent met het standaardiseren van het systeem en het verbinden van incentives aan de gesprekken de kritiek van de vorige visitatiecommissie te hebben weggenomen. De commissie heeft vastgesteld dat er voldoende aandacht is voor scholing en professionalisering van (beginnende) docenten. In voorkomende gevallen kan een docent er door het management toe worden verplicht om een cursus didactiek te volgen, bijvoorbeeld om zich de principes van het studentgeoriënteerde onderwijs eigen te maken. De commissie heeft geconstateerd dat (nog) niet in alle opleidingen jaarlijks functioneringsgesprekken worden gehouden. Dat is onaanvaardbaar en ook niet in overeenstemming met het facultair beleid. Of de gesprekken worden gevoerd hangt in de huidige situatie nog teveel af van het belang dat de leidinggevende van een opleiding hieraan hecht. De commissie dringt er bij het bestuur van de faculteit met klem op aan erop toe te zien dat binnen alle opleidingen jaarlijks functioneringsgesprekken worden gevoerd. 38
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De faculteit maakt gebruik van onderwijsfaciliteiten in verschillende gebouwen in de omgeving van het Academiegebouw en het Harmoniecomplex. De grotere collegeruimten bevinden zich in deze twee gebouwen en beschikken over moderne audiovisuele en computerapparatuur. De kleinere collegeruimten zijn nog niet allemaal voorzien van deze apparatuur. Als gevolg van de groei van het aantal studenten heeft de faculteit de laatste jaren gebruik moeten maken van tijdelijke onderwijsruimten die niet over de noodzakelijke voorzieningen beschikten. Vooral over de onderwijsruimten in Het Tehuis kwamen veel klachten binnen. In de loop van 2005 krijgt de Faculteit de beschikking over een nieuw zalencomplex (in het oude gebouw van de Faculteit der Wijsbegeerte). Omdat de beschikbare onderwijsruimten vrijwel volledig bezet zijn, is er vrijwel geen ruimte om tussentijds aanpassingen te plegen en problemen op te lossen. De faculteit beschikt over een eigen bibliotheek (de LB). Ook de afdeling Archeologie heeft een eigen bibliotheek. Ook in de LB neemt ICT in verschillende vormen een steeds belangrijker plaats in. De faculteit streeft ernaar elektronische bestanden zo goed mogelijk beschikbaar te maken via Ultranet. De faculteit neemt deel aan een landelijk project om bestaand onderwijsmateriaal te digitaliseren (DARE: Digital Academic Repositories). In aansluiting op Nestor zijn verder portals ontwikkeld waarin per vakgebied alle digitale bestanden worden aangeboden. De LB heeft binnenkort ook plekken waar studenten overleg kunnen plegen in het kader van groepsopdrachten. De afgelopen jaren is op de budgetten voor collectievorming een inflatiecorrectie toegepast, wat, volgens de zelfstudie, het belang aangeeft dat de faculteit hecht aan een doorlopende collectievorming. Op 31 december 2003 kende de faculteit 245 werkplekken voor studenten. De druk op de computervoorzieningen is groot, vooral tijdens de piekuren (10.00-16.00 uur). Er bestaan plannen in een vergevorderd stadium om de voorzieningen voor het talenonderwijs ingrijpend te wijzingen en uit te breiden: de faculteit creëert een leercentrum voor talenonderwijs van circa 400 m2 dat in de loop van het collegejaar 20052006 gereed is. De faculteit meent voldoende tegemoet te zijn gekomen aan de kritiek op de computervoorzieningen van de vorige visitatiecommissie. Alleen de printerfaciliteiten voor studenten zijn op dit moment nog onvoldoende. Bij het gebruik van Nestor doen zich knelpunten voor: het is voor docenten erg tijdsintensief, deels vanwege onbekendheid met de juiste structurering en de effecten van nieuwe mogelijkheden van verdergaande computerondersteunende activiteiten. Dit ondermijnt de animo om het instrument structureel in te zetten in het onderwijsproces. Een ander probleem is dat Nestor aanleiding kan geven tot een gebrek aan inzet bij studenten. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit kiest ervoor het studieadviseurschap steeds meer uit te laten voeren door professionele studieadviseurs en niet door stafleden die het erbij doen naast hun onderwijs- en onderzoekstaken. Op dit moment is er bij iets minder dan de helft van de opleidingen een professionele studieadviseur. De formatie voor studieadvisering wordt vanaf 2003-2004 separaat toegekend aan afdelingen. Formeel zijn de professionele studieadviseurs ondergebracht in het QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
39
onderwijsinstituut. Zij hebben regelmatig werkoverleg met de directeur van het onderwijsinstituut. Functioneel onderhouden ze relaties met het afdelingsbestuur, de examencommissies et cetera van de opleiding waarvoor ze werkzaam zijn. Studieadviseurs hebben onder andere als taak het verstrekken van informatie over de opleiding, het bevorderen en helpen opstellen van studieplanningen en het voeren van voortgangsgesprekken. Bij kleinere opleidingen wordt vaak een voortgangsgesprek met alle studenten gevoerd, bij grotere opleidingen is dat niet altijd mogelijk. Daar worden alleen studenten die vertraging oplopen of bij wie zich problemen voordoen uitgenodigd door de studieadviseur. Alle eerstejaars studenten ontvangen aan het eind van het eerste en het tweede semester van het eerste jaar een studieadvies. Het eerste is slechts ten dele op studieresultaten gebaseerd en veel meer op verwachtingen, het tweede daarentegen is gebaseerd op het aantal door de student behaalde studiepunten en op de informatie uit het studievoortgangsgesprek tussen studieadviseur en student in het tweede semester. Er zijn drie soorten adviezen: een positief advies (bij 45-60 studiepunten), een voorwaardelijk advies (bij 20-45 studiepunten) en een negatief advies (bij minder dan 20 punten). De adviezen worden opgesteld door het Faculteitsbestuur op basis van informatie van de Examencommissie. De studieadviseurs zijn via de Examencommissie betrokken bij het opstellen van de adviezen, die niet bindend zijn. Het gehele collegeaanbod is online beschikbaar via de automatische onderwijscatalogus OCASYS, dat de basis vormt voor het maken van studiegidsen. Sinds 2003-2004 kent de faculteit één bachelorgids en één mastergids. De faculteit maakt gebruik van een elektronisch voortgangsregistratiesysteem dat vanaf 2004-2005 ook als inschrijvingssysteem dienst doet. Alle collegeroosters en tentamenroosters zijn te raadplegen via het web. De faculteit organiseert voor aspirant-studenten een breed scala aan voorlichtingsbijeenkomsten en neemt ook deel aan universiteitsbrede activiteiten. Tot het aanbod behoren een collegecarrousel (voor 4 VWO-leerlingen), voorlichting op scholen, een open dag op locatie, het één-dag-studentprogramma en een voorlichtingsdag voor late beslissers. De faculteit heeft een pilotproject uitgevoerd dat als doel had de instroom in één van de traditionele letterenopleidingen (namelijk Duits) te vergroten. De uitkomsten van dit project zijn positief. Alle bacheloropleidingen beschikken ook over schriftelijk voorlichtingsmateriaal. In het voorjaar wordt er voorlichting georganiseerd over masteropleidingen. Ook de facultaire website bevat informatie over de opleidingen die door de faculteit worden aangeboden. De faculteit beschouwt de versnippering van de informatievoorziening als een zwak punt. De commissie is zeer positief over de wijze waarop op facultair- en opleidingsniveau de studiebegeleiding is vormgegeven. Zij raadt aan om het tutoraat, dat binnen een aantal opleidingen zeer succesvol functioneert, faculteitsbreed in te voeren. De kleinschaligheid van de opleidingen draagt in belangrijke mate bij aan de tevredenheid van studenten over de begeleiding. Ten aanzien van de begeleiding van studenten bij het schrijven van de scriptie is de commissie zeer te spreken over de zogenoemde scriptieversnellingsgroep. Deze is volgens haar een goed middel om studievertraging bij het schrijven van een scriptie zo veel mogelijk te voorkomen. Zij hoopt van harte dat binnen afzienbare tijd in alle opleidingen dergelijke groepen zullen functioneren. Ook over de informatievoorziening naar studenten toe is de commissie tevreden. Deze is zeer goed georganiseerd.
40
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit is bezig met de ontwikkeling van een kwaliteitscultuur die als basis dient voor de interne kwaliteitszorg. Hiermee is een begin gemaakt met de invoering van de bachelor-masterstructuur. In de ogen van de faculteit strekken kwaliteitszorg en kwaliteitsborging zich uit tot alle aspecten van het onderwijsproces in brede zin. Er dient sprake te zijn van een continu proces van evaluatie en verbetering. De staf moet zich ervan bewust zijn dat elke fase van het onderwijsproces eisen stelt die steeds in samenhang moeten worden gezien. In het verleden (tot en met het collegejaar 2003-2004) werden er, op aanwijzing van de Opleidingscommissie, zo’n tien cursussen per opleiding met behulp van standaard evaluatieformulieren door studenten en docenten geëvalueerd. De resultaten van de evaluaties werden in de Opleidingscommissie besproken, ter kennis gebracht van de docent en eventueel aan de onderwijsdirecteur of het afdelingsbestuur. Sommige opleidingen gebruikten eigen evaluatieformulieren. Dit systeem bleek ontoereikend, onder andere omdat de gebruikte formulieren niet in alle opzichten voldeden, minoren niet goed konden worden geëvalueerd, de resultaten moeilijk vergelijkbaar waren, de streefdoelen niet voldoende geëxpliciteerd waren en er weinig aandacht was voor curriculumevaluatie. Vanaf het studiejaar 2004-2005 functioneert er een nieuw systeem van kwaliteitszorg. Alle opleidingen en andere onderwijsactiviteiten (minoren, bijvakken) worden geëvalueerd. Daarbij dienen de door faculteitsbestuur en onderwijsdirecteur vastgestelde uitgangspunten als richtlijn. Tot die uitgangspunten behoren de volgende: elk programma is gebaseerd op eindtermen geformuleerd op basis van competenties; elke onderwijsmodule is opgezet op basis van zo’n vijf te realiseren eindtermen die zijn verwoord in competenties; de gehanteerde onderwijsvorm, leermethoden en toetsvorm zijn zo gekozen dat zij zorg dragen voor het realiseren van de leerdoelen; elke onderwijsmodule wordt minimaal één keer per drie jaar geëvalueerd. Bij de interne kwaliteitszorg wordt een onderscheid gemaakt tussen onderwijs als proces, onderwijs als product en de onderwijsorganisatie. Daarnaast wordt er ook een indeling gemaakt in cursus en curriculum. De indelingen leiden tot een tabel van onderwijsaspecten die in aanmerking komen voor systematische kwaliteitszorg. Voor de cursusevaluaties zijn nieuwe vragenformulieren ontwikkeld. Het uitgangspunt is dat elke cursus minimaal eens per drie jaar wordt geëvalueerd. In aanvulling op dit systeem staat het docenten vrij hun eigen onderdelen mondeling of met behulp van een formulier zelf te evalueren. Zo’n evaluatie kan geen deel uitmaken van een systematische evaluatie van cursussen en de resultaten worden niet besproken in de Opleidingscommissie. Ook zullen Opleidingscommissies jaarlijks een curriculumevaluatie uitvoeren. In dat kader worden studenten bij afsluiting van hun studie bevraagd over hun ervaringen. Daarnaast zal jaarlijks onder alle studenten een peiling over de faciliteiten, de organisatie en het onderwijs plaatsvinden. Het meten van de tevredenheid van alumni en beroepenveld maakt eveneens deel uit van de curriculumevaluatie. De faculteit werkt aan een systematische aanpak van deze bevragingen. Onderwerpen voor de curriculumevaluaties zijn onder andere het behalen van de eindtermen, de aansluiting van de programmaonderdelen, studeerbaarheid en voorzieningen. De directeur van het onderwijsinstituut, de opleidingscommissies, de afdelingsbesturen en het faculteitsbestuur krijgen periodiek kengetallen (in- en uitstroom, rendementen, studiestakers) aangeleverd om de vinger aan de pols te houden. De commissie heeft geconstateerd dat de meeste opleidingen hun onderwijs regelmatig schriftelijk evalueren. Bij de kleine opleidingen wordt het onderwijs nog met name mondeling QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
41
geëvalueerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opleiding Duits. De commissie heeft hier begrip voor, maar dringt er wel op aan om toch deel te nemen aan de schriftelijke evaluaties, die worden uitgevoerd door het COWOG. De commissie heeft na haar bezoek vernomen dat met de invoering van het nieuwe kwaliteitszorgsysteem ook bij Duits alle modules eens in de drie jaar geëvalueerd zullen worden met de nieuwe evaluatieformulieren. Dit nieuwe systeem wordt vanaf 1 september 2005 gebruikt. Bij de opleiding American studies vormde de multidisciplinariteit een drempel bij het systematisch evalueren van het onderwijs. De commissie heeft vernomen dat dit door de invoering van een nieuw systeem van kwaliteitszorg geen probleem meer zal vormen. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Binnen de faculteit zijn bij de follow-up van de evaluaties betrokken: de docenten, de directeur van het onderwijsinstituut, de Adviesraad voor het Onderwijsinstituut, de Opleidingscommissies en afdelingsbesturen en het faculteitsbestuur. De Adviesraad voor het Onderwijsinstituut, die bestaat uit vijf docenten en vijf studenten, is in zekere zin de opvolger van de Facultaire Commissie Onderwijs, die in het verleden het Faculteitsbestuur adviseerde over onderwijszaken. Opleidingscommissies dragen cursussen voor ter nabespreking bij de directeur van het onderwijsinstituut. Afdelingsbesturen kunnen Opleidingscommissies adviseren over welke colleges geëvalueerd moeten worden. Alle verslagen en evaluaties uit de Opleidingscommissies gaan naar het onderwijsinstituut. De directeur van het onderwijsinstituut speelt een centrale rol in de follow-up van de uitkomsten van evaluaties. Hij is – op basis van de rapportages uit de Opleidingscommissies en de AOI en op basis van gevoerde gesprekken –verantwoordelijk voor een schriftelijke rapportage aan het bestuur over de uitkomsten van de evaluaties. In deze rapportage komt aan de orde welke verbeteracties in overleg met de docent(en), de Opleidingscommissies en eventueel de afdelingsbesturen (als het verdergaande inhoudelijke veranderingen betreft) voorgenomen zijn. Verder wordt hierin vermeld hoe omgegaan is met de verbeteracties van de voorgaande evaluatieronde. Zie ook het Standaardmodel integrale kwaliteitszorg Faculteit der Letteren. De opleidingen nemen volgens de commissie voldoende maatregelen om het onderwijs te verbeteren wanneer de evaluatieresultaten daartoe aanleiding geven. Bij kleine opleidingen (bijvoorbeeld Scandinavische talen en culturen) worden veel zaken informeel via e-mail geregeld. Ondanks het informele karakter zijn ook in deze opleidingen de effecten van de verbetermaatregelen voor studenten voldoende zichtbaar. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Medewerkers zijn bij de interne kwaliteitszorg betrokken via het afdelingsbestuur en de opleidingscommissies. Zij vullen zelf ook na afloop van een collegereeks een evaluatieformulier in dat ook aan de Opleidingscommissie wordt gezonden. Studenten dragen bij via de college-evaluaties en de opleidingscommissies. Vanaf 2005 zal, door middel van de curriculumevaluaties, 42
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
de betrokkenheid van de studenten bij de kwaliteitszorg verder worden vergroot. Alumni worden bij de evaluatie van hun opleiding betrokken via de alumnimonitor van het COWOG. In 2005 wordt, als aanvulling op de COWOG-enquête, een eigen facultaire enquête ontwikkeld die moet leiden tot een verdere verbetering van de contacten met de alumni. Deze enquête zal worden geïntegreerd in de alumnimonitor van het COWOG. De contacten met het beroepenveld lopen vooral via stagegevers, die na afloop van een stageperiode een vragenlijst invullen over de aansluiting van de competenties van de student op de arbeidsmarkt. Verschillende opleidingen hebben alumniverenigingen die zorgen voor betrokkenheid van alumni en voor contacten met het beroepenveld. De verwerking van de beschikbare gegevens verloopt nog niet systematisch en geautomatiseerd, waardoor er nog geen duidelijk beeld bestaat van een groter geheel. De faculteit is voornemens de komende tijd meer aandacht aan deze gegevens te besteden. De commissie is van oordeel dat de betrokkenheid van de docenten en studenten bij de kwaliteitszorg van hun opleiding voldoende is. Alumni zijn betrokken via het Alumnionderzoek en via het lidmaatschap van de alumniverenigingen. De commissie is van oordeel dat de contacten met het beroepenveld meer structureel vormgegeven zouden kunnen worden en is verheugd dat de faculteit plannen in die richting heeft. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
In het kader van de Alumnimonitor 2003 heeft het COWOG voor het eerst alumni bevraagd op het gebied van competenties. De vragen zijn alleen voorgelegd aan alumni van de RUG, waardoor er geen landelijke vergelijking mogelijk is. Uit een vergelijking van Letterenalumni met andere alumni blijkt dat Letterenstudenten gemiddeld hoger scoren dan RUG-alumni op bepaalde vaardigheden (bijlage 10!). Alumni zijn in het algemeen tevreden over het bereikte niveau met betrekking tot hun algemene academische kerncompetenties. De faculteit werkt aan het opzetten van een eigen alumnimonitor die zich zal richten op algemene academische competenties en vakgerelateerde competenties. De commissie is tevreden over het bereikte niveau zoals dat met name blijkt uit de door haar bekeken werkstukken en scripties. Ook is de commissie verheugd over het feit dat de faculteit werkt aan een eigen alumnimonitor. Deze zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een krachtiger facultair alumnibeleid. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
De faculteit is niet onverdeeld gelukkig met de rendementen van de propedeutische en de postpropedeutische fase. De oude opleidingen zijn er niet in alle gevallen in geslaagd de vastgestelde streefcijfers (70% voor de propedeutische fase, 70% voor de postpropedeutische fase) te realiseren. De officiële KUO-cijfers geven een vertekend beeld omdat ze ook studenten die een QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
43
opleiding als tweede studie volgen meetellen, maar ook de opgeschoonde cijfers blijven nog achter bij de streefcijfers. De gemiddelde studieduur van de oude doctoraalprogramma’s lag steeds op bijna zes jaar. Volgens de faculteit is de studieduur niet goed te beïnvloeden omdat veel studenten er bewust voor kiezen hun opleiding over een langere periode te spreiden. De faculteit wil proberen de rendementen te verbeteren door het nemen van een serie maatregelen, waaronder: het stellen van heldere regels; toelating tot het tweede jaar wanneer een student 45 ECTS heeft behaald; propedeuse moet behaald zijn voordat derdejaars vakken gevolgd mogen worden; flexibilisering van de bachelor (waardoor de studenten meer keuzevrijheid krijgen); verplichte inschrijving voor colleges. De faculteit wijst erop dat eerdere pogingen om de rendementen te verhogen stuk voor stuk mislukt zijn en dat er eerder sprake lijkt te zijn van een neerwaartse beweging. Met de faculteit verwacht ook de commissie dat de nieuwe opzet van de programma’s zal leiden tot een sterkere motivatie van de studenten, uitmondend in betere rendementen. De faculteit heeft nieuwe streefcijfers opgesteld: 65% voor het propedeuserendement (na drie jaar), 90% voor het postpropedeuserendement (voor de bacheloropleiding op basis van een behaald propedeusediploma, vijf jaar na het begin van de opleiding), en 90% voor het masterrendement (twee jaar na de start van de opleiding).
44
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
45
46
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding American studies
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding American studies Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
American studies 50623 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd Groningen 31 december 2007
Masteropleiding American studies Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 1.0.
American studies 60623 WO Master 60 ECTS Master Voltijd Groningen 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie facultaire rapport. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor en master De overgang van het doctoraalprogramma American studies naar het bachelor- en masterprogramma is in 2003-2004 in één keer doorgevoerd. Vanaf dat jaar zijn geen colleges uit het oude curriculum meer gegeven. De doctoraalstudenten volgen colleges uit het nieuwe programma. Hierover zijn met hen individuele afspraken gemaakt, die schriftelijk zijn vastgelegd. Per 1 januari 2004 staan 105 bachelorstudenten bij de opleiding ingeschreven en nog 63 doctoraalstudenten. Er waren ten tijde van de visitatie nog geen masterstudenten. Voor de invoering van de bachelor-masterstructuur was American studies een driejarige bovenbouwopleiding. De opleiding bood monodisciplinaire vakken aan in een multidisciplinaire QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
47
context. Met de invoering van het nieuwe stelsel is de opleiding in één vorm gegoten, waardoor een centrale sturing mogelijk is geworden. De opleiding beschikt thans over een ‘eigen’ kernstaf aan docenten. Het masterprogramma is geheel opnieuw opgebouwd op basis van een geïntegreerde interdisciplinaire matrix en een centraal sturend concept: The Dynamics of Cultural Change: Nationhood and National Identity in the US. De opleiding wordt geheel in het Engels aangeboden. De commissie concludeert dat de overgang bij American studies naar het bachelor-mastersysteem zeer goed is verlopen. De studenten zijn goed individueel begeleid en zijn via de Opleidingscommissie intensief betrokken geweest bij de inrichting van en de overgang naar het nieuwe stelsel. 1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor/Master Voor zowel de bachelor- als de masteropleiding zijn de doelstellingen en de eindtermen afgeleid van het centraal-sturend concept, dat is gebaseerd op cultuurstudies in de Verenigde Staten: The Dynamics of Cultural Change: Nationhood and National Identity in the US. Het concept is tevens de leidraad geweest voor het vaststellen van de programmmatrix, waarin de opleiding een relatie legt tussen de doelstellingen/eindtermen en de programmaonderdelen. Het algemene doel dat de bachelor- en de masteropleiding American studies hebben geformuleerd is om de student in staat te stellen zich zodanig academisch te vormen in termen van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Amerikanistiek, zodat hij/zij al dan niet na een selectieprocedure toegang heeft tot een aantal masteropleidingen en in staat is tot het met succes uitoefenen van functies waarvoor academische kennis en vaardigheden op bachelorniveau op bovengenoemd gebied vereist dan wel wenselijk zijn. Bij de formulering van de eindtermen heeft de opleiding zich laten sturen door het kennisdomein. Geprobeerd is een balans te vinden tussen de vakspecifieke en de algemene competenties. Het evenwicht hiertussen wordt gerealiseerd in het programma. Als domeinspecifiek doel wil de opleiding studenten opleiden die theoretische en praktische kennis hebben van en inzicht in het concept cultuur. Cultuur beschouwt de opleiding als ‘a historically transmitted pattern of meanings embodied in symbols, a system of inherited conceptions expressed in the symbolical forms by means of which men communicate, perpetuate, and develop their knowledge about and attitudes toward life’‘ (Clifford Geertz). Voor de formulering van de eindtermen van het bachelor- als het masterprogramma heeft de opleiding gebruikgemaakt van de facultaire notitie ‘Model voor de formulering van eindtermen/competenties’ (FNE) (FB, januari 2002). 48
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De eindtermen van de bacheloropleiding sluiten aan bij de Agreed aims and objectives for American studies van het Britse QAA. De globale eindtermen zijn: • •
•
aan het eind van het eerste jaar: een basale multidisciplinaire kennis hebben van de cultuur en maatschappij van de VS, in heden en verleden en van de beginselen van popular culture en deze kennis kunnen reproduceren; aan het eind van het tweede jaar: specifieke multidisciplinaire kennis hebben van de cultuur, de maatschappij en het rechtssysteem van de VS, in heden en verleden, alsmede kennis van de relatie tussen Amerika en zijn directe buurlanden en deze kunnen reproduceren en toepassen in deels begeleide, deels zelfstandige schriftelijke en mondelinge presentaties; aan het eind van het derde jaar: beschikken over voldoende interdisciplinaire kennis en cultuur-theoretisch inzicht om een gefundeerde analyse te maken van de cultuur en maatschappij van de VS, in heden en verleden en deze kunnen reproduceren in zelfstandige schriftelijke en mondelinge presentaties.
Daarnaast wordt van de afgestudeerde bachelor verwacht dat hij: • • • • •
kan aantonen dat hij bekend is met een substantieel corpus multidisciplinaire kennis en dit actief kan gebruiken; een helder inzicht heeft in de aard en ontwikkeling van de cultuur en maatschappij van de VS; een argumenterend werkstuk kan produceren, gebruikmakend van diverse disciplinaire onderzoeks- en analysemethoden; in staat is om kennis en inzichten helder en op een logische wijze te communiceren, in schrift en woord; in staat is om zijn kennis, vaardigheden en inzichten dienstig te maken in zowel de publieke sector als het bedrijfsleven.
De eindtermen voor de masteropleiding zijn dat de afgestudeerde master: • • • •
een gedegen multidisciplinaire kennis heeft van de specifieke deelgebieden van de cultuur en maatschappij van de Verenigde Staten, in heden en verleden en deze kennis kunnen synthetiseren en dienstbaar maken in originele onderzoeksprojecten; beschikt over diepgaand cultuurtheoretisch inzicht om zelfstandig een gefundeerde analyse te maken van de cultuur en maatschappij van de Verenigde Staten, in heden en verleden; een kritisch begrip heeft van de Amerikaanse samenleving en cultuur, met inzicht in lange termijnontwikkelingen en historische wording; in staat is om de complexiteit van de Amerikaanse samenleving in een internationale context te plaatsen.
Daarnaast wordt van de afgestudeerde master verwacht dat hij: • • •
een helder inzicht heeft in de aard en ontwikkeling van specifieke onderdelen van de cultuur en maatschappij van de Verenigde Staten; in staat is om diverse interdisciplinaire benaderingen en analysemethoden te kunnen hanteren en te synthetiseren; in staat is om een substantieel argumenterend werkstuk te produceren gebruikmakend van diverse disciplinaire onderzoeks- en analysemethoden;
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
49
•
in staat is om hun kennis, vaardigheden en inzichten dienstig te maken in zowel de publieke sector als het bedrijfsleven.
Oordeel: De commissie is onder de indruk van de wijze waarop de bachelor- en de masteropleiding inhoudelijk zijn gebaseerd op het concept The Dynamics of Cultural Change: Nationhood and National Identity in the US. Zij vindt de opzet van het bachelor- en masterprogramma goed doordacht. De programma’s zijn coherent en hebben voldoende breedte en diepgang, ondanks het feit dat de opleiding een interdisciplinair karakter heeft. De overgang naar de bachelormasterstructuur heeft zichtbaar tot een helderder opzet geleid. De opleiding heeft zich volgens de commissie goed georiënteerd op internationale ontwikkelingen. Zij sluit met haar programma inhoudelijk en methodologisch goed aan bij zusteropleidingen in de Verenigde Staten. De opleiding streeft ernaar om studenten een semester in de Verenigde Staten te laten doorbrengen. Voor een groot aantal studenten kan dit worden gerealiseerd. Docenten in de masteropleiding hebben uitgebreide internationale contacten door deelname aan het Fulbright Distinguished Chairs Program. Ook de stages van studenten in de Verenigde Staten dragen bij aan deze contacten, evenals het (mede)organiseren van internationale conferenties. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor en master De bachelor- en de masteropleiding onderscheiden in navolging van de faculteit een drietal niveaus. Aan het eind van het eerste bachelorjaar dient de student het basisniveau bereikt te hebben. Na het derde bachelorjaar heeft hij het tussenniveau bereikt en na de masteropleiding het niveau dat past bij een academische graad. In de zelfstudie wordt aangegeven welke eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding corresponderen met elk van de vijf Dublin-descriptoren en in welke onderdelen de koppeling wordt gelegd tussen de Dublin-descriptoren en de eindtermen. Op bachelorniveau blijken de vereiste kennis, inzicht, (elementaire) onderzoeksvaardigheden, kritische en analytische vermogens en leervaardigheden uit de succesvolle deelname aan derdejaars seminars en aan het vak Theories of Culture, alsmede uit de daarbij vervaardigde werkstukken en de bachelorscriptie. De actieve taalvaardigheid moet dan het CEFR-niveau B 2 hebben bereikt, het passieve het niveau C 1. Op masterniveau blijkt een en ander uit succesvolle deelname aan onderzoeksseminars en specialisatievakken, uit de in dat kader vervaardigde werkstukken, en met name uit de masterscriptie. De acttieve taalvaardigheid moet dan het CEFR-niveau C 1 hebben bereikt, het passieve niveau C 2. 50
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De commissie constateert dat eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding goed aansluiten bij de the international state of the art, met name bij die van de Verenigde Staten en bij de Dublin-descriptoren voor de bachelor- en de masteropleiding. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor De bacheloropleiding American studies geeft toegang tot vier masters van de Rijksuniversiteit Groningen. Dit zijn de masters American studies, Euroculture, NOHA en Journalistiek. Uitgezonderd de master American studies geldt voor de overige drie masters een selectie. Voor toelating tot de master Journalistiek dient de student de minor Journalistiek te hebben gevolgd. De bachelor biedt tevens, eveneens na selectie toegang tot twee researchmasters van de universiteit, namelijk de researchmasters Literary and Cultural Studies (LCS) en Modern and Contemporary Studies (MCH). Ter voorbereiding op een masteropleiding zowel als op de beroepspraktijk dient de afgestudeerde bachelor te beschikken over een aantal algemene en academische vaardigheden en attitudes, zoals in staat zijn om op een kritische wijze grote hoeveelheden informatie te analyseren, oog hebben voor taal, stijl en betooglogica, zich beheerst, helder en correct kunnen uitdrukken zowel schriftelijk als mondeling in het Nederlands als in het Engels, in staat zijn actief deel te nemen aan groepsprojecten en het actief kunnen deelnemen aan discussies, met respect voor opvattingen van anderen. Daarnaast dient de afgestudeerde bachelor over een aantal vakgerelateerde vaardigheden en attitudes te beschikken die dienstig dan wel noodzakelijk zijn voor het verwerven van bepaalde banen. Master De eindtermen van de masteropleiding American studies zijn erop gericht om studenten door specialistische en diepgaande academische kennis en vaardigheden voor te bereiden op een eventuele vervolgopleiding op PhD-niveau, hetzij binnen het domein van AS hetzij in aanpalende disciplines. De opleiding maakt een onderscheid in vakgerelateerde vaardigheden en attitudes en algemene academische vaardigheden en theoretische kennis. De masteropleiding bereidt niet voor op specifieke beroepen, maar desalniettemin bezit de AS-master kennis en vaardigheden die hem goed uitrusten voor het te verwachten beroepenveld. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
51
Oordeel: De commissie is van oordeel dat zowel de eindkwalificaties van de bachelor- als van de masterfase op een heldere wijze zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De commissie is van oordeel dat ze goed aansluiten bij de internationale wetenschapsbeoefening. Hoewel de afgestudeerden niet worden opgeleid voor een specifieke beroepspraktijk, sluiten de eindtermen in algemene zin ook goed aan bij het te verwachten beroepenveld. Wel mist de commissie de kennis van algemene wetenschapstheoretische en methodologische uitgangspunten in de eindtermen. Bachelorstudenten hebben volgens de commissie goede doorstroommogelijkheden naar een aantal masters. Masterstudenten worden met name in het scriptietraject goed voorbereid op het aio-schap of promotietraject. Door middel van de stage worden studenten tevens voorbereid op de beroepspraktijk. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor/Master De interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek wordt gerealiseerd doordat het merendeel van de docenten gepromoveerd is en actief participeert in onderzoek. De programmaonderdelen die zij verzorgen sluiten aan bij hun onderzoeksactiviteiten. De researchseminars zijn soms inhoudelijk verweven met wetenschappelijke conferenties van de afdeling, zo vermeldt de zelfstudie. De opbouw van het programma is zodanig dat steeds meer nadruk wordt gelegd op de zelfwerkzaamheid van studenten, met name op het zelfstandig produceren en presenteren van op onderzoek gebaseerde werkstukken. De opleiding streeft ernaar het onderwijs in de bachelor zo veel mogelijk in het Engels te verzorgen. De master wordt vanaf het begin in zijn geheel in het Engels gegeven. Zowel voor de studenten als voor de docenten geldt dat niet iedereen over voldoende taalvaardigheid in het Engels beschikt. Voor studenten is er een cursus taalvaardigheid Engels. Dit geldt ook voor 52
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
de staf. Alle stafleden die Engelstalige colleges verzorgen zijn in de loop van 2005 getoetst en wanneer dat nodig was is er een cursus taalvaardigheid aangeboden. Bachelor Het bachelorprogramma American studies is opgezet in zes semesters van elk 30 ECTS. De cursussen omvatten 5 of 10 ECTS. In het eerste jaar verwerven studenten naast inhoudelijke kennis een aantal basale researchtools, zoals bibliotheekvaardigheden, bibliografische skills, elektronische bronnen en media. Tevens worden de beginselen van de cultuurtheorie, van (inter)disciplinariteit en van het domein Amerikanistiek onderwezen. In het tweede jaar wordt in het programma aandacht besteed aan het ontwikkelen van belangstelling voor onafhankelijk onderzoek. Er zijn in dit jaar minder hoor- en werkcolleges en er is meer zelfstudie. In de tweede helft van het tweede jaar ligt de nadruk op het verwerven van onderzoeksvaardigheden. De student werkt aan een eigen onderzoeksproject en presenteert de resultaten ervan in een afsluitend multimediaal werkstuk. In het eerste semester van het derde jaar kan de student door twee onderzoeksseminars een individueel onderzoeksproject uitvoeren. Ook in de tweede helft van het derde jaar voert de student in de tweede helft van het onderzoeksseminar een individueel onderzoeksproject uit, en wel op het gebied van de cultuurtheorie. Daarnaast schrijft hij een bachelorscriptie. Het is mogelijk een semester in het buitenland door te brengen. Daartoe mogen 20 ECTS punten van het majorprogramma en 10 uit de vrije ruimte worden gebruikt. De opleiding geeft alleen studenten die voldoen aan eisen van studievoortgang en motivatie hiervoor toestemming, en dat uitsluitend op basis van een tevoren goedgekeurd vakkenpakket. Circa 90% van de studenten maakt van deze mogelijkheid gebruik. De meesten gaan naar de VS, een kleiner aantal naar Canada of Mexico. Master De master is evenals de bachelor opgezet in semesters. Het eerste semester van de master kent een strak onderwijsschema en bestaat uit vier onderdelen van respectievelijk twee maal 5 en twee maal 10 ECTS. Centraal staat het aanleren in twee researchseminars van 10 ECTS elk van onderzoeksvaardigheden in de verschillende disciplines waar American studies zich op richt: cultuur en geschiedenis in de breedste zin van het woord. Daarnaast zijn in dit semester twee meer specialistische colleges geprogrammeerd. Het tweede semester staat geheel in het teken van het verrichten van eigen onderzoek. Het semester bestaat uit de scriptie (20 ECTS) en het researchseminar III van 10 ECTS of het masterinternship, eveneens van 10 ECTS. In deze onderdelen dienen studenten in kleine werkgroepen de meest recente ontwikkelingen op hun vakgebied te exploreren. Het researchseminar in dit semester kan vervangen worden door een stage. Door de geringe duur van de masteropleiding is een stage in het buitenland eigenlijk alleen mogelijk buiten de vastgestelde studietijd. De OER staat dit toe. De opleiding betreurt deze beperking, omdat stages een uitstekende introductie vormen tot het beroepenveld. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er in het onderwijs in ruim voldoende mate sprake is van interactie met onderzoek. Het onderwijs sluit goed aan bij relevante ontwikkelingen in de wetenschappelijke discipline in met name de VS. Wel mist de commissie onderwijs in algemene wetenschapstheoretische en methodologische uitgangspunten. Volgens de opleiding wordt hieraan, geïntegreerd in de vakcolleges, voldoende aandacht besteed. Maar de commissie is daarvan, op basis van gesprekken en werkstukken die zij bekeken heeft, niet overtuigd geraakt. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
53
Wat betreft de bacheloropleiding is de commissie van mening dat de mix van vakgerichte cursussen en Engelse taalvaardigheid geschikt is om studenten af te leveren die zowel in de masteropleiding kunnen instromen, als aan de slag kunnen in het beroepenveld. De commissie is van oordeel dat in het programma voldoende aandacht wordt besteed aan actuele theorievorming. Uitwisselingsprogramma’s met Amerikaanse partnerinstellingen bieden studenten een goede mogelijkheid om kennis te maken met actuele ontwikkelingen. De opleiding heeft regelmatig gastdocenten via het Fulbright programma. Studenten komen in aanraking met de actuele beroepspraktijk door stages onder andere in de Verenigde Staten. Met de opleiding betreurt ook de commissie het dat een langduriger verblijf van studenten in Amerika, Canada of Mexico binnen de reguliere cursusduur niet meer mogelijk is. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor/Master De doelstellingen en eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding zijn zoals beschreven bij facet F3 afgeleid van een centraal sturend concept: The Dynamics of Cultural Change: Nationhood and National Identity in the US. In matrixen wordt de relatie tussen de eindtermen en de leerdoelen van de onderdelen van de bachelor- en de masteropleiding weergegeven. Bachelor De propedeuse van de bacheloropleiding kent een breed en inleidend programma en biedt enerzijds basisvorming op het gebied van kennis, vaardigheden en inzichten en is anderzijds oriënterend en selecterend, zo wordt in het zelfevaluatierapport vermeld. Master De helft van het masterprogramma bestaat uit drie onderzoeksseminars van 10 ECTS. In deze seminars kunnen studenten diepgaande kennis opdoen van aspecten van de Amerikaanse cultuur en samenleving. Zij worden in sterke mate aangespoord zelfstandig te werken en gestimuleerd om te komen tot een beargumenteerde meningsvorming, begripsvorming en inzicht. Studenten participeren actief in de interdisciplinaire bestudering van het object van de studie en worden zich bewust van de internationale dimensie van de bestudering van de VS. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er in de bacheloropleiding duidelijk sprake is van een verdieping naarmate de studie vordert. In elk van de onderdelen worden bepaalde kennis en vaardig54
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
heden aangeleerd. Gezamenlijk dekken de opgedane kennis en vaardigheden de leerdoelen, die resulteren in de eindkwalificaties, zo oordeelt de commissie, al is de opleiding zelf van mening dat de implementatie van de doelstellingen op het niveau van de afzonderlijke cursussen in enkele gevallen nog wel verbeterd kan worden. Wel vraagt de commissie zich af of de inhoud van een aantal kernvakken die vanaf het tweede jaar worden aangeboden niet te zeer wordt bepaald door de toevallig aanwezige expertise van de beschikbare docenten. De studenten met wie de commissie heeft gesproken herkennen in het curriculum het studentgeoriënteerde karakter ervan. De commissie ziet dit kenmerk ook duidelijk terug in de werkstukken die de studenten moeten schrijven, in het kader waarvan zij zelfstandig een literatuuronderzoek moeten doen. In het derde bachelorjaar zijn twee uur per week geprogrammeerd voor researchvakken. In de master lig het accent op het verwerven van onderzoeksvaardigheden, zo heeft de commissie geconstateerd. De commissie vindt dat de masteropleiding door de combinatie van de scriptie, de stage en de onderzoeksseminars studenten goed voorbereid op zelfstandig wetenschappelijk werk en het te verwachten beroepenveld. De inhoud van de master is een goede concretisering van de beoogde eindkwalificaties. De doelstellingen zijn volgens de commissie goed in het programma verwerkt. Een kanttekening die de commissie plaatst bij dit facet betreft het feit dat in de masteropleiding (in tegenstelling tot de bacheloropleiding) wat weinig aandacht wordt besteed aan theorievorming. Zij bepleit meer aandacht hiervoor. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor/Master De opleiding realiseert samenhang in het programma door haar doelstellingen, eindtermen en leerdoelen goed op elkaar af te stemmen. De commissie constateert dat het programma coherent is, ondanks het interdisciplinaire karakter ervan. Het centrale thema, de rode draad in het programma is het expliciet gedefinieerde cultuurbegrip, dat zowel theoretisch als feitelijk wordt belicht. De programmaonderdelen bouwen zichtbaar op elkaar voort, waarbij in toenemende mate ook de onderzoeksvaardigheden worden onderwezen. Ook de taalvaardigheid wordt in toenemende mate geïntegreerd in de hoofdvakonderdelen getraind. Het programma heeft geen overlap of onnodige herhalingen. De centrale gedachte vanuit welke de opleiding is opgezet en de samenwerking binnen de staf bieden goede mogelijkheden tot verregaande synergie. De Opleidingscommissie heeft de taak om de samenhang in het programma te borgen. Zij beoordeelt elk semester de syllabi van alle cursussen en gebruikt resultaten van studentevaluaties. Minstens eenmaal per semester stelt de Opleidingscommissie het afdelingsbestuur en de directeur van het onderwijsinstituut op de hoogte van haar bevindingen en adviezen. Als aanvulling op de bacheloropleiding kiezen studenten een minor en een aantal vakken in de vrije ruime. Beide zijn bedoeld als aanvulling op en verdieping van de major en als specialisaQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
55
tie. De Examencommissie bepaalt jaarlijks welke facultaire minoren (30) een goede aanvulling vormen op onderdelen van de opleiding. Studenten dienen toestemming te vragen aan de Examencommissie om deze onderdelen te volgen. Op deze wijze wordt het niveau en de samenhang van het programma gewaarborgd. De studenten worden erop gewezen dat zij minoren en vrije ruimte in samenhang met een semester in de Verenigde Staten kunnen gebruiken om zich in een bepaalde richting te specialiseren. De eindverantwoordelijkheid voor de samenhang van zowel de bachelor- als de masteropleiding ligt bij het afdelingsbestuur. Zij baseert zich op adviezen van de Opleidingscommissie en op haar eigen observaties en analyses. Oordeel: De commissie komt op basis van het door haar bestudeerde programma en de mening van de studenten tot het oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding een goede samenhang vertonen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studeerbaarheid en studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor en master De studielast van de bacheloropleiding en de masteropleiding is verdeeld in 30 ECTS per semester, verdeeld over drie of vier modules van 5 of 10 ECTS. In het eerste semester van het eerste jaar worden vanwege de studeerbaarheid (slechts) vier vakken aangeboden. In het tweede en derde jaar dienen studenten in elk semester een aantal studiepunten in de minor of vrije ruime vrij besteden. Een subcommissie binnen de Opleidingscommissie houdt toezicht op de studielast. Er worden regelmatig studentenevaluaties gehouden, waarin gevraagd wordt naar de feitelijke studielast. Indien uit de evaluaties een te hoge of te lage studielast blijkt, rapporteert de Opleidingscommissie aan het afdelingsbestuur, dat indien nodig contact opneemt met de docent. De opleiding heeft onlangs op basis van bevindingen van de Opleidingscommissie veranderingen doorgevoerd in de spreiding van de studielast. De studenten met wie de commissie heeft gesproken, beoordelen de studie als enigszins zwaar, maar wel te doen. In het eerste jaar moeten zij veel literatuur bestuderen. De bachelorstudenten besteden gemiddeld zo’n vijftien uur per week aan zelfstudie. De alumni met wie de commissie heeft gesproken beoordelen de zwaarte van de opleiding verschillend, maar niet als (te) zwaar, zeker niet in vergelijking met hun verblijf aan een universiteit in de Verenigde Staten, waar de studiedruk veel hoger was. De opleiding heeft na een jaar ervaring met de bacheloropleiding nog geen problemen met de studievoortgang geconstateerd.
56
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De commissie stelt vast dat de gerealiseerde studielast nagenoeg overeenkomt met de genormeerde studielast. Studenten ervaren de studie als pittig, maar wel te doen. De commissie heeft de indruk dat zij inderdaad hard werken. De commissie constateert dat zowel in de bachelor- als in de masteropleiding in de programmering zichtbaar rekening is gehouden met een goede spreiding van de studielast. De cursussen zijn qua aard en studielast goed en evenwichtig verdeeld over de semesters. Voor de werkstukken en met name voor de scripties is voldoende tijd geprogrammeerd. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor/Master Studenten die instromen in de bacheloropleiding dienen te beschikken over een VWO-diploma of HBO-propedeuse. Het diploma van buitenlandse studenten wordt getoetst door het Nuffic. Ook dienen zij het Staatsexamen NT2 te hebben behaald. De opleiding heeft enige zorg over de taalvaardigheid, studievaardigheden en werkdiscipline van instromende studenten. Zij heeft hiervoor in 2004 een aantal maatregelen getroffen. Zo wordt in het eerste semester van het eerste jaar in de onderdelen ‘Vroeg-Amerikaanse Geschiedenis’ en ‘Amerikaanse Literatuur in Culturele Context I’ naast aandacht voor bibliotheek-, bibliografie- en ICT-instructie ook tijd besteed aan de vraag wat een academische studie van studenten verwacht, welke studievaardigheden hiervoor nodig zijn en hoe studenten zich deze eigen kunnen maken. Daarnaast heeft de opleiding in de eerste helft van een semester in het kader van het onderdeel ‘Engels voor American studies I’ een taalvaardigheidsprogramma ingevoerd. Alle studenten worden bij de intake getoetst op hun taalvaardigheidsniveau en al naar gelang hun niveau ingedeeld in niveaugroepen. Als gevolg hiervan is het aantal contacturen verdubbeld van twee naar vier. De opleiding verwacht dat hierdoor ook de groepsvorming en daarmee de motivatie onder studenten zal toenemen. Volgens de opleiding beschikken HBOinstromers niet over de vereiste academische houding. Ook hebben zij te weinig ervaring met het schrijven van beargumenteerde werkstukken in het Engels. De opleiding probeert deze problemen op te vangen door deze studenten individuele begeleiding te geven. De studievoorlichting functioneert volgens de opleiding goed. Het komt niet voor dat studenten de studie staken vanwege een tekortschietende studievoorlichting. Er zijn ten tijde van de visitatie nog geen studenten ingestroomd in het masterprogramma. Criteria voor toelating tot de master zijn een bachelordiploma American studies of Engelse taal en cultuur, waarvan 20 ECTS zijn besteed bij de bacheloropleiding American studies. Ook een bacheloropleiding Geschiedenis geeft toegang tot de masteropleiding, mits 20 ECTS zijn besteed aan Engelse taalvaardigheid. Toelating tot de master kan ook op basis van een gelijkQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
57
waardig buitenlands diploma. Alle studenten die zonder bachelordiploma American studies willen instromen in de master worden getoetst door een Toelatingscommissie, die is ingesteld door de Examencommissie. Oordeel: De studenten met wie de commissie heeft gesproken hebben de aansluiting op hun vooropleiding als goed ervaren. Zij zeggen geen problemen te hebben (gehad) met hun taalvaardigheid Engels. Dit geldt ook voor de HBO-instromers, hoewel in de zelfstudie wordt vermeld dat de aansluiting van deze instromers niet zonder problemen verloopt. De commissie vindt dat de opleiding studenten goed voorlicht over wat er van hen wordt verwacht en is ingenomen met de wijze waarop men zich inspant om de aansluiting op de vooropleiding zo goed mogelijk te laten verlopen. De zorgen van de opleiding over de HBO-instromers zijn in de gesprekken van de commissie met de studenten echter niet bevestigd. De commissie doet de aanbeveling om op basis van een aantal objectieve criteria mogelijke buitenlandse gegadigden toe te laten tot de masteropleiding, bijvoorbeeld op basis van de TOEFL-score of een gelijkwaardige internationaal erkende toets op het gebied van de Engelse taalbeheersing. De opleiding zou kunnen overwegen om ook voor Nederlandse studenten deze selectiecriteria toe te passen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor en master Het programma van de bacheloropleiding American studies omvat 180 ECTS. Dat van de master omvat 60 ECTS. Beide programma’s voldoen aldus aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor/Master De centrale elementen in het didactisch concept van de bachelor- en de masteropleiding zijn studentgeoriënteerdheid en studentactiverend onderwijs. Om deze te kunnen realiseren hanteert de opleiding drie strategieën. De eerste strategie is erop gericht om bij studenten een kritisch-analytische studiehouding te ontwikkelen en hen te leren onderzoeksproblemen op te lossen. Ten tweede stimuleert de opleiding studenten tot zelfwerkzaamheid en actief studeergedrag. Ten derde wordt de student getraind in het samenwerkend leren, door 58
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
middel van opdrachten en peer critique. En tot slot maakt de opleiding waar mogelijk en zinvol gebruik van ICT-middelen. Bachelor In de bacheloropleiding is het onderwijs vormgegeven in werkvormen en hoorcolleges. Om de zelfwerkzaamheid van studenten te stimuleren is de meest gehanteerde werkvorm het werkcollege, zo blijkt uit het overzicht in de zelfstudie van werkvormen en de daarvoor genormeerde studielast. In het eerste jaar is 700 uur geprogrammeerd voor hoorcolleges en 980 uur voor werkcolleges. Deze uren zijn inclusief de zelfstudie-uren en tentamens. In het tweede jaar worden geen hoorcolleges meer gegeven. In dit jaar is 1.120 uur gereserveerd voor werkcolleges en 140 uur als vrije ruimte. In het derde jaar keren de hoorcolleges terug. Hiervoor is 140 uur gepland. Daarnaast is 840 uur geprogrammeerd voor werkcolleges en 140 uur voor de scriptie. Het totale programma omvat drie maal 1.680 uur. Master In de masteropleiding staat het werkcollege centraal. Er worden geen hoorcolleges meer gegeven. Voor de werkgroepen zijn 1.120 zonder stage, c.q. 840 uur met stage geprogrammeerd, voor de stage 280 uur en voor de scriptie 560 uur. De uren voor de werkcolleges zijn inclusief de voorbereiding, opdrachten, presentaties en eventuele tentamen(s). Tot de zelfstudie-uren worden alleen die activiteiten gerekend die bij een studieonderdeel horen waar geen college aan gekoppeld is. In de researchseminars in de masteropleiding wordt zo mogelijk gewerkt met probleemgestuurd onderwijs, met research questions en bibliografische opdrachten. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding er goed in slaagt om haar didactisch concept aan te laten sluiten bij haar doelstellingen. Zij heeft de wijze waarop zij haar didactisch concept zo optimaal mogelijk kan realiseren goed doordacht. De werkcolleges zijn een goede werkvorm om studenten te activeren en te stimuleren tot zelfstandigheid, zo oordeelt de commissie. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor/Master In de bacheloropleiding sluiten de toetsvormen goed aan op de gehanteerde onderwijsvormen. Door middel van de toets moet de student in staat worden gesteld om zijn kennis en inzichten te tonen. Tevens dient de toetsvorm geëigend te zijn voor de inhoud van het onderdeel en het format van het college. De opleiding streeft naar zo veel mogelijk variatie in de toetsvormen. Hoorcolleges in de bacheloropleiding worden getoetst met behulp van schriftelijke tentamens, die bestaan uit open vragen. De toetsing van werkcolleges gebeurt meestal door schriftelijke opdrachten, al dan niet in combinatie met een schriftelijk tentamen. De taalvaardigheid wordt getoetst door middel van een dossier voor schriftelijke opdrachten en een reeks van mondelinge presentaties. Bij mondelinge tentamens zijn steeds twee docenten aanwezig.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
59
Zowel voor de bachelor- als voor de masteropleiding stelt het afdelingsbestuur de toetsvormen vast. Zij ziet er samen met de Examencommissie op toe dat individuele docenten zich houden aan de vastgestelde toetsvormen. De vakdocent, die lid is van de Examencommissie, is verantwoordelijk voor de samenstelling van de schriftelijke tentamens. De verantwoordelijkheid voor de mondelinge examens ligt bij twee docenten. In de bachelor- en de masteropleiding worden incidenteel bijeenkomsten georganiseerd, tijdens welke de docenten criteria voor de beoordeling van essays afstemmen. Daarnaast worden in het geval er meer docenten bij een toets betrokken zijn, beoordelingscriteria in onderling overleg op elkaar afgestemd. Indien van toepassing werken docenten met een uniforme grading checklist. Geprobeerd wordt om met behulp van deze lijst dezelfde beoordelingscriteria te hanteren. De Opleidingscommissie houdt evaluaties onder studenten, waarin wordt gevraagd naar de toetsvormen als zodanig en naar de representativiteit van de toetsvormen. Indien daar aanleiding voor is worden toetsvormen bijgesteld. Een voorbeeld hiervan is de vervanging van en take home-essay door een regulier werkstuk. Met het oog op het verwerven van taalvaardigheid in het Engels en het volgen van cursussen aan een Amerikaanse uitwisselingsuniversiteit toetst de opleiding zo veel mogelijk in het Engels. De belangrijkste toetsvormen in de masteropleiding zijn de mondelinge presentaties, werkstukken en andere schriftelijke opdrachten. De stage wordt getoetst door middel van een stageverslag, dat inhoudelijk is gekoppeld aan de scriptie. Een zwak punt van de toetsing noemt de opleiding te veel interferentie van tradities op het gebied van de schriftelijke toetsing die gelden in andere opleidingen dan American studies. Het bestuur heeft inmiddels uniforme regels vastgesteld voor de lengte en de formats van werkstukken. Het reglement voor zowel de bachelor- als de masterscriptie is nog in ontwikkeling. Oordeel: De commissie vindt dat de opleiding er goed in slaagt om adequaat te toetsen. De opleiding hanteert de juiste toetsvormen bij de verschillende werkvormen. De commissie ondersteunt het gebruik van de grading list, om te komen tot het gebruik van meer uniforme criteria. Ook de borging van de kwaliteit van de toetsen door het afdelingsbestuur, de Examencommissie en de Opleidingscommissie is volgens de commissie goed geregeld. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
60
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor en master De bacheloropleiding van American studies beschikt over 4,5 fte aan stafleden en de masteropleiding over 0,9 fte. De hoogleraren, de UHD’s en UD’s die onderwijs verzorgen in de bacheloropleiding zijn allemaal gepromoveerd. Van de docenten geldt dit voor 22%. Van de hoogleraren, de UHD’s en de UD’s en docenten die zijn verbonden aan de masteropleiding is iedereen gepromoveerd. Alle docenten met een onderzoeksaanstelling zijn lid van een onderzoeksschool en participeren aldus in kwalitatief hoogwaardig onderzoek. In een bijlage bij het rapport wordt aangegeven bij welke subgroep van de onderzoeksschool zij betrokken zijn. Tevens worden de leerstoelgroepen genoemd, onder welke zij vallen. De opleiding heeft geen relatie met een specifieke beroepspraktijk. Dientengevolge hebben de docenten geen contacten met de professionele beroepspraktijk. Oordeel: De commissie beoordeelt het wetenschappelijk gehalte van de stafleden als goed. Zij is van mening dat de trekkers van de onderzoeksprogramma’s uitstekende internationale contacten onderhouden en kunnen bogen op uitgebreide publicatielijsten. Zij heeft enige zorgen over het feit dat de docenten slechts voor een klein deel van hun aanstelling bij de opleiding zijn aangesteld. Om al het onderwijs te kunnen verzorgen, huurt de opleiding docenten in bij andere opleidingen. Hier heeft de commissie begrip voor. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master De staf-studentratio van de bacheloropleiding American studies is in het eerste jaar 1:19, in het tweede jaar 1:20 en in het derde jaar 1:17. De opleiding heeft behoefte aan meer structureel bij de opleiding betrokken docenten. Per 1 september 2004 is een fulltime UD aangesteld op het terrein van ‘American Culture en Literature’. Bij een stabilisering van de huidige studentenaantallen vindt de opleiding het wenselijk om de staf met nog een fulltime UD op het terrein van de Amerikaanse geschiedenis en cultuurkunde uit te breiden. Zij is met de opleiding van mening dat er thans te weinig vaste stafleden zijn en te veel ingehuurde docenten. Oordeel: De commissie erkent de noodzaak van de opleiding om docenten in te huren om in de behoefte aan onderwijs te voorzien, maar ziet hierin een risico van te weinig betrokkenheid van deze docenten bij de opleiding. Dit vormt een reële bedreiging voor de samenhang van de opleiding en maakt het voor studenten lastiger om zich met de opleiding te identificeren. DesonQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
61
danks heeft de commissie tijdens het bezoek een grote mate van betrokkenheid van docenten en studenten bij de opleiding ervaren. Niettemin onderschrijft de commissie de wens van de opleiding om de staf met nog een fulltime UD uit te breiden. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/Master De opleiding beoordeelt al haar vaste stafleden als ervaren en deskundig. Desondanks plaatst zij in de zelfstudie enkele kanttekeningen bij de kwaliteit van de docenten. De eerste gaat over een aanloopprobleem en betreft de oriëntatie van docenten op de interdisciplinariteit van de opleiding. De docenten met wie de commissie heeft gesproken zien echter voordelen in het interdisciplinaire karakter van de opleiding. Zij waarderen de samenwerking met andere disciplines. Docenten zullen de komende tijd door middel van een specifieke training en peer coaching getraind worden in het omgaan met interdisciplinariteit. De tweede kanttekening van de opleiding ten aanzien van de kwaliteit van de docenten betreft de vaardigheid om in het Engels te doceren en werken in het Engels te kunnen beoordelen. Ook hierin zullen docenten worden getraind. Docenten hebben regelmatig functioneringsgesprekken in hun ‘eigen’ opleiding. Tot op heden zijn deze gesprekken informeel geregeld. Studenten zijn zeer tevreden over de kwaliteit en de inzet van het merendeel van de docenten, zo blijkt uit de gesprekken die de commissie met studenten heeft gevoerd en uit onderwijsevaluaties. Oordeel: De commissie concludeert dat de opleiding over kwalitatief goede docenten beschikt. Zij vindt dat de opleiding zich terecht enige zorgen maakt over mate waarin docenten kunnen werken in een interdisciplinaire opleiding als American studies. Zij vindt het een goed initiatief van het management om docenten hierin te trainen. Dit geldt ook voor het kunnen doceren in het Engels. De commissie pleit voor het jaarlijks houden van formele functioneringsgesprekken. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zie de facultaire zelfevaluatie (F15). Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. 62
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor/Master De studiebegeleiding is in handen van een professionele studieadviseur. Zij heeft een wekelijks afspraakspreekuur. Haar taken zijn het geven van voorlichting over de opleiding en de instroommogelijkheden, het begeleiden van studenten bij de keuze van vakken, de studieplanning en studeren in het buitenland. De studieadviseur adviseert de Examencommissie over individuele verzoeken van studenten. Zij werkt samen met een aantal universitaire en niet-universitaire instanties, zoals het Studenten Advies Bureau (STAG), studentpsychologen, studieondersteuning en de reguliere hulpverlening. Tevens maakt zij melding indien de student studievertraging dreigt op te lopen. In juni, juli en augustus voert de studieadviseur met elke student een studievoortgangsgesprek. De student krijgt op basis van het gesprek een advies, dat overigens niet bindend is. Voor studenten met functiebeperkingen en/of andere problemen worden extra regelingen getroffen. Ook voor hen is de studieadviseur het eerste aanspreekpunt. Studenten die naar het buitenland gaan krijgen extra begeleiding voor, tijdens en na hun verblijf aldaar. De studenten met wie de commissie heeft gesproken zijn tevreden over de begeleiding bij het schrijven van de scriptie. Zij hebben eenmaal in de twee weken een begeleidingsgesprek. De kleinschaligheid van de opleiding heeft een positief effect op de begeleiding. De opleiding heeft het voornemen om met het oog op de uitbreiding van de studentaantallen de studiebegeleiding te intensiveren door invoering van een docentmentorsysteem. Docentmentoren zouden eerstelijnszorg kunnen geven en indien nodig studenten kunnen doorverwijzen naar de studieadviseur. De opleiding voelt thans minder noodzaak om het docentmentorsysteem in te voeren. De problemen blijken minder groot dan verwacht, zo heeft de opleiding de commissie laten weten. Oordeel: De commissie is zeer te spreken over de studiebegeleiding. Zij waardeert de aandacht voor studenten met functiebeperkingen en of andere problemen. De opleiding maakt goed gebruik van haar kleinschaligheid. De lijnen zijn kort en de drempels laag. De commissie ondersteunt het voornemen van de opleiding om een docentmentorsysteem in te voeren. Bachelor/Master Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
63
Bachelor/Master Tot het collegejaar 2005-2006 werd gebruikgemaakt van een facultair standaardformulier voor college-evaluaties. Vooral nieuwe of nieuw opgezette colleges werden daarbij geëvalueerd. Vanaf het collegejaar 2005-2006 kent de faculteit een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de kern is dat het curriculum continu wordt geëvalueerd op basis van een lijst met veertien vragen die alle aspecten van het onderwijs en de onderwijsondersteuning omvatten. In principe worden alle colleges in het nieuwe systeem eens in de drie jaar geëvalueerd op basis van een nieuw evaluatieformulier dat volgens de faculteit studentgeoriënteerd is. Het systeem voorziet in voorkomende gevallen in vervolgmaatregelen die worden genomen door de onderwijsdirecteur en de betrokken leidinggevende. De Opleidingscommissie speelt een belangrijke rol in de kwaliteitszorg. Zij komt in principe eenmaal per jaar bij elkaar en indien nodig vaker. De Opleidingscommissie bepaalt aan het begin van elk semester welke colleges worden geëvalueerd. Dit zijn minimaal drie collegeseries per semester. De resultaten van de evaluaties worden besproken tijdens plenaire vergaderingen van de Opleidingscommissie. Naast de evaluaties van de colleges, bevraagt de Opleidingscommissie studenten van tijd tot tijd over specifieke onderwerpen. Ook evalueren sommige docenten hun eigen onderdelen. De Opleidingscommissie rapporteert de uitkomsten van de evaluaties aan het afdelingsbestuur en de directeur van het Onderwijsinstituut. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat het onderwijs regelmatig wordt geëvalueerd. Zij heeft verslagen van evaluaties gezien. In de verslagen wordt een aantal positieve en negatieve aspecten van het onderdeel beschreven en worden enkele aanbevelingen ter verbetering gedaan. De commissie is van mening dat het door de multidisciplinariteit lastig is voor de opleiding om haar programmaonderdelen steeds periodiek en systematisch te evalueren. Zij is daarbij namelijk afhankelijk van andere opleidingen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is derhalve voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor/Master De resultaten van de evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie. Indien de resultaten daartoe aanleiding geven en deze de didactische kwaliteiten van een docent betreffen, neemt de voorzitter van de Opleidingscommissie, zonodig in overleg met de afdelingsvoorzitter en de directeur van het Onderwijsinstituut contact op met de desbetreffende docent en de leidinggevende van de docent. Indien nodig volgt de docent een cursus didactiek. De studenten toonden zich in de gesprekken met de commissie tevreden over verbetermaatregelen die worden genomen naar aanleiding van evaluaties. Zij noemen als voorbeelden de aangepaste studielast en de werkvormen in het tweede jaar die zijn veranderd. In dit jaar worden thans alleen nog maar werkcolleges gegeven. In de zelfstudie wordt ook een voorbeeld van een verbetermaatregel genoemd. Het betreft de informatievoorziening naar studenten toe. 64
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De opleiding neemt volgens de commissie indien nodig tijdig en adequaat maatregelen om het onderwijs te verbeteren. De commissie heeft hiervan enkele voorbeelden gezien. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/Master Studenten en docenten zijn betrokken bij de kwaliteitszorg door middel van de Opleidingscommissie. In deze commissie hebben vijf studenten en docenten zitting. Verder zijn studenten betrokken bij de kwaliteitszorg door de studentenvereniging E Pluribus Unum (EPU), die sinds 2003-2004 weer actief is. Zij werkt op het gebied van toekomstoriëntatie samen met de studentenverenigingen van Geschiedenis (Ubbo Emmius/SHT). Studenten zijn ook betrokken doordat het Stagebureau Letteren (SBL) en het Studenten Adviesbureau (STAG) cursussen en bijeenkomsten over arbeidsmarktoriëntatie organiseren. Alumni participeren in de kwaliteitszorg van de opleiding door de alumniverenging, die is opgezet door EPU en eveneens nieuw leven is ingeblazen, maar thans nog niet optimaal functioneert. Alumni kunnen ook gebruikmaken van faciliteiten van het STAG, zoals bijvoorbeeld het Loopbaan Advies Centrum. Het werkveld is niet betrokken bij de kwaliteitszorg, zo heeft de commissie geconstateerd. Oordeel: Uitgezonderd het werkveld zijn alle geledingen van de opleiding betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding, zowel op een formele wijze, als meer informeel. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bachelor/Master Regelingen met betrekking tot het toetsbeleid en examens zijn opgenomen in de OER 20042005 voor de bachelor- en de masteropleiding American studies. Aangezien de opleiding op het moment van de visitaties nog geen afgestudeerde bachelorstudenten had, kan de commissie geen oordeel geven over het niveau van de bachelor.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
65
Volgens de opleiding blijkt uit de (doctoraal)scripties dat studenten de doelstellingen van het programma behalen. Van alle scripties die in het Engels zijn geschreven wordt het niveau van taalvaardigheid door een staflid dat native speaker is beoordeeld. Volgens het OER 2004-2005 wordt de scriptie beoordeeld door twee door de Examencommissie aan te wijzen examinatoren. De afgestudeerde doctoraalstudenten zijn volgens de opleiding goed in staat zich om zich binnen het domein van de opleiding te positioneren. Onder andere in de journalistiek worden de domeinspecifieke kennis, ervaring, inzichten en vaardigheden hoog ingeschat, zo wordt in de zelfstudie vermeld. Oordeel: Uit de doctoraalscripties blijkt dat studenten de doelstellingen van het programma behalen. De commissie onderschrijft de constatering van de opleiding ten aanzien van het niveau van de scripties. Zij is van oordeel dat de meeste scripties van een hoog tot zeer hoog niveau zijn. De scripties tonen volgens de commissie aan dat de beoogde eindkwalificaties in ruime mate worden behaald. Dit wordt ook bevestigd in het gesprek dat de commissie met afgestudeerden heeft gevoerd. Afgestudeerden toonden zich zeer tevreden over hun (start)niveau. Dit geldt met name voor afgestudeerden die hebben deelgenomen aan een uitwisselingsprogramma met een universiteit in de Verenigde Staten. Zij vinden dat zij heel goed zijn voorbereid op de beroepspraktijk. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bachelor/Master Zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding zijn nog geen rendementsgegevens beschikbaar. De bachelor viel voor invoering van de bachelor-masterstructuur onder de opleiding Taal- en cultuurstudie. De opleiding verwacht dat de rendementen beïnvloed zullen worden door de bijbanen van studenten. Zij wil dit probleem aanpakken door de keuzevrijheid in het hoofdvakprogramma te schrappen. Ook hanteert zij thans in navolging van de faculteit een aanwezigheidsplicht van 80%. In de zelfstudie vermeldt de opleiding dat er al effecten zichtbaar zijn van deze maatregelen. Ook van de huidige, meer homogene instroom van studenten verwacht de opleiding een positief effect op het rendement. Zorgen heeft zij over de zwakke vooropleiding van veel studenten. Met name Engelse taalvaardigheid, tekstanalyse, werkdiscipline en studievaardigheden schieten vaak tekort. Een ander middel om studievertraging tegen te gaan en het rendement te verhogen is studenten die voldoende studieresultaten hebben behaald te belonen met een studieverblijf in de Verenigde Staten. In de afgelopen drie jaar heeft zij excellente studenten beloond met een reisbeurs om een semester aan de University of North Carolina te Chapel Hill te kunnen studeren. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding een aantal goede maatregelen neemt om haar rendement te verhogen. De commissie vindt in dit kader de aanwezigheidsplicht van 80% een 66
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
goed initiatief. Ook de beloning van een verblijf in de Verenigde Staten kan volgens de commissie een gunstig effect op het rendement hebben. De opleiding heeft echter geen streefrendementen geformuleerd. Wel zijn streefcijfers geformuleerd op facultair niveau: een propedeuserendement na drie jaar van 65% en 90% voor het postpropedeuserendement na vijf jaar na het begin van de opleiding. Voor het masterniveau wordt facultair een rendement nagestreefd van 90% na twee jaar. De commissie vindt dit een goed streven. Bachelor/Master. Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
67
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding American studies Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
68
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Excellent Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Excellent Goed
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Masteropleiding American studies Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Excellent Goed Goed Goed Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Excellent Goed
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
69
70
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
2.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Duitse taal en cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Duitse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Duitse taal en cultuur 56805 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd Groningen 31 december 2007
Masteropleiding Duitse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 2.0.
Duitse taal en cultuur 66805 WO Master 60 ECTS Master Voltijd Groningen 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor/Master Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. De overgang van het doctoraalprogramma Duitse taal en cultuur naar het bachelor- en masterprogramma is in een keer doorgevoerd. Er worden vanaf 2003-2004 geen colleges uit het oude curriculum meer gegeven. Er zijn per 1 januari 2004 17 bachelorstudenten en 34 doctoraal studenten ingeschreven bij de opleiding Duitse taal en cultuur. Doctoraalstudenten (34) volgen indien nodig colleges in het nieuwe programma. Hierover zijn inmiddels individuele afspraken gemaakt.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
71
In het zelfevaluatierapport vermeldt de opleiding dat studenten bij de overgang naar de bachelor-masterstructuur actief zijn benaderd door de studieadviseur en dat er individuele afspraken zijn gemaakt over de overstap. Oordeel: De commissie concludeert op basis van informatie van studenten dat de overgang voor studenten naar de bachelor-masterstructuur prima is verlopen. Studenten toonden zich zeer tevreden over de begeleiding. masterstudenten werd de mogelijkheid geboden om een individueel programma te volgen. 2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor Het bachelorprogramma Duitse taal en cultuur wil een brede, complete opleiding op het gebied van de Duitse taal en cultuur bieden en richt zich daarbij op het domein van de Duitse taal en letterkunde in een brede internationale, culturele en historische context. De opleiding besteedt veel aandacht aan taalvaardigheid. Het programma is gebaseerd op de in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland gangbare actuele kaders en literatuur. Als toetsingskader voor de handhaving van de kwaliteit van internationale academische maatstaven gebruikt de opleiding de internationale uitwisseling in het kader van het Socrates-programma. De opleiding heeft bij de formulering van haar eindtermen gebruikgemaakt van de facultaire notitie ‘Model voor de formulering van eindtermen/competenties’ (FNE) (FB, januari 2002). Zij stelt zich ten doel de student academisch te vormen in termen van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Duitse taal en cultuur, zodat hij (al dan niet na een selectie) toegang heeft tot een aantal masteropleidingen en in staat is om met succes functies uit te oefenen waarvoor academische kennis en vaardigheden op bachelorniveau vereist dan wel wenselijk zijn. De opleiding heeft in de bachelorfase vaardigheden en attitudes ingedeeld in basisvaardigheden, vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis. De opleiding heeft de concepten basiskennis en academische vaardigheden vertaald naar vakeigen componenten, zoals de grammatica van het hedendaagse Duits, taalkunde, letterkunde, cultuurkunde en cultuurgeschiedenis, mondelinge vaardigheden, schriftelijke vaardigheden en tekstbegrip. Zij streeft ernaar om in alle taalvaardigheidscolleges de niveaudifferentiatie van het Common European Framework of Reference (CEFR) door te voeren, indien mogelijk in combinatie met internationale certificaten zoals de Zentrale Oberstufenprüfung op niveau C1 (zie ook F20). Volgens de opleiding sluiten haar eindtermen aan bij de wens van het beroepenveld om studenten op te leiden tot een academisch denkniveau. Zij realiseert dit door nadruk te leggen op zowel cognitieve vaardigheden, zoals abstractie, evaluatie, analyse en communicatie als op so72
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
ciale vaardigheden, zoals persoonlijke verantwoordelijkheid, zelfdiscipline, initiatief en werken onder tijdsdruk. Verder besteedt de opleiding veel aandacht aan het gebruik van ICT-toepassingen. Master De masteropleiding Duitse taal en cultuur heeft bij de formulering van haar eindtermen eveneens gebruikgemaakt van de facultaire notitie ‘Model voor de formulering van eindtermen/ competenties’ (FNE) (FB, januari 2002). Het profiel van de opleiding wordt bepaald door inhoudelijke speerpunten op het gebied van intermedialiteit, literatuur en filosofie, psycholinguïstiek, descriptieve en contrastieve taalkunde en Duitslandstudies. De opleiding stelt zich ten doel de student in staat te stellen een academische vorming te verwerven in termen van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Duitse taal en cultuur. De student dient in staat te zijn tot het met succes uitoefenen van functies waarvoor academische kennis en vaardigheden op masterniveau op bovengenoemd gebied vereist dan wel wenselijk zijn. In de zelfstudie worden de eindtermen samengevat. Deze zijn uitgesplitst in algemene academische vaardigheden en attitudes, vakgerelateerde vaardigheden en attitudes en vakgerelateerde kennis. Volgens de opleiding voldoen de doelstellingen en de eindtermen aan academische en professionele nationale en internationale maatstaven. Kennis, inzicht en vaardigheden komen herkenbaar terug in de eindtermen. Een essentieel aspect van de algemene en de academische vaardigheden is het zelfstandig kunnen uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek. Hiervoor is gespecialiseerde kennis van de deelgebieden binnen het gekozen afstudeerveld noodzakelijk. Om verdieping te kunnen realiseren zijn in de master programmaonderdelen van 10 ECTS geprogrammeerd. De student heeft de mogelijkheid om zich in verschillende onderdelen te specialiseren of om een breed programma te kiezen. Hierbij kunnen alle colleges in de doeltaal worden gevolgd. De opleiding beschikt nog niet over informatie over de beroepspraktijk van afgestudeerde masters. Op basis van eerdere ervaring verwacht de opleiding echter dat deze divers zal zijn. Aangezien de opleiding geen gerichte beroepsopleiding is, is het niet mogelijk het beroepsveld te betrekken bij de opleiding, zo vermeldt het zelfevaluatierapport. De stage geeft studenten de mogelijkheid om zich op beroepsmogelijkheden voor te bereiden. De beroepspraktijk is volgens de opleiding van mening dat het academische denkniveau centraal dient te staan. Volgens haar sluiten de eindtermen in voldoende mate aan bij deze wens. Door een aantal studentgerichte en projectmatige componenten in het onderwijs leren studenten om zelfstandig te werken, initiatief te tonen en persoonlijke verantwoordelijkheid te nemen, zo vermeldt de opleiding in het zelfevaluatierapport. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding er goed in is geslaagd om in de eindkwalificaties het beoogde eindniveau van de student te formuleren. De commissie acht het cultuurwetenschappelijke perspectief van de opleiding uitstekend en heeft ook waardering voor de internationale oriëntatie ervan. De opleiding sluit met haar eindkwalificaties goed aan bij de internationale state of the art. Ook de aansluiting bij de beroepspraktijk beoordeelt de commissie als goed. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
73
F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor Een afgestudeerde bachelor Duitse taal en cultuur heeft competenties verworven waarmee hij een bij een bachelorgraad passend academisch niveau heeft bereikt. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven op welke wijze de Dublin-descriptoren zijn gekoppeld aan de eigen eindtermen. Achter elk van de Dublin-descriptoren worden de eindtermen waarmee deze corresponderen vermeld. Een afgestudeerde bachelor in de Duitse taal en cultuur dient te beschikken over: • • • • •
kennis en inzicht op het gebied van Duitstalige literatuur en cultuur en op het gebied van de Duitse taalkunde; kennis en inzicht om onder begeleiding onderzoek op ten minste één van de deelgebieden van de opleiding te kunnen uitvoeren; kennis van moderne middelen om relevante gegevens te verzamelen en deze kritisch te interpreteren en te analyseren, om te komen tot een oordeelsvorming; het tekstbegrip moet het CEFR-niveau C2 hebben bereikt; kennis om informatie, ideeën en oplossingen in helder en correct Duits over te brengen op een publiek dat bestaat uit specialisten en niet-specialisten; de actieve (geschreven en gesproken) taalvaardigheid moet het CEFR-niveau C1 hebben bereikt; leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan, die een hoog niveau van autonomie veronderstelt.
Master Een afgestudeerde master Duitse taal en cultuur heeft competenties verworven waarmee hij een bij een mastergraad passend academisch niveau heeft bereikt. In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven op welke wijze de Dublin-descriptoren zijn gekoppeld aan de eigen eindtermen. Achter elk van de Dublin-descriptoren worden de eindtermen waarmee deze corresponderen vermeld. Een afgestudeerde master in de Duitse taal en cultuur dient: • •
• • •
74
te beschikken over aantoonbare kennis en inzicht op een gevorderd niveau in één of meer van de specialisaties op het gebied van de taal en cultuur. De kennis sluit aan op kennis en inzicht van de bachelor en overtreft deze ruimschoots; in staat te zijn om de opgedane kennis en inzichten toe te passen in onderzoek op ten minste één van deelgebieden van de opleiding. De master dient in staat te zijn om complexe problemen op het vakgebied of binnen een bredere context op te lossen en in staat te zijn om kennis en onderzoeksresultaten te integreren; in staat te zijn om met gebruikmaking van moderne middelen relevante gegevens te verzamelen en deze kritisch te interpreteren en te analyseren om te komen tot oordeelsvorming met betrekking tot relevantie voor het vakgebied; in staat te zijn om informatie, ideeën en oplossingen in helder en correct Duits over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten; over leervaardigheden te beschikken die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan, met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De commissie is van oordeel dat op basis van de bovenstaande overzichten zowel de bachelor- als de masteropleiding er goed in slagen een heldere relatie te leggen tussen de eigen eindtermen en de vijf Dublin-descriptoren. Zij stelt op basis hiervan vast dat de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding goed aansluiten bij de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van respectievelijk een bachelor en master. De commissie vindt het door de opleidingen nagestreefde CEFR-niveau ambitieus. De eisen die in de bachelor- en de masteropleiding worden gesteld aan met name de taalvaardigheid zijn volgens de commissie hoog: voor passieve taalvaardigheid het CEFR-niveau C2 en actieve taalvaardigheid CEFR-niveau C1. De eisen die de opleiding stelt aan de schrijfvaardigheid noemt de commissie eveneens hoog (niveau C2). Het lukt de opleiding daadwerkelijk om deze niveaus te realiseren, zo heeft de commissie op basis van bestudeerde werkstukken en gesprekken met docenten en studenten vastgesteld. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor Het academisch niveau van de bacheloropleiding blijkt uit de algemene doelstelling van de bachelorfase, waarin de eis van elementaire academische kennis en vaardigheden en een goede voorbereiding op een eventuele vervolgopleiding op masterniveau staan geformuleerd. Deze doelstelling is concreet vertaald in de eindtermen: de wetenschappelijke behandeling van problemen, een kritische evaluatie van het wetenschappelijk betoog en de nadruk op analyse en logisch redeneren. De bacheloropleiding geeft al dan niet na een selectie toegang tot acht masters en drie researchmasters. Voor toelating tot de masters Euroculture, NOHA en Journalistiek en voor de researchmasters Classical, Medieval and Renaissance Studies (CMRS), Literary and Cultural Studies (LCS) en Linguistics wordt een selectie toegepast. Voor de masteropleiding Journalistiek dient de student de minor Journalistiek behaald te hebben. Voor de masteropleiding MRS geldt de minor Mediëvistiek als toelatingseis. De opleiding beschikt nog niet over (evaluatie)gegevens over de aansluiting van de eindkwalificaties van de bachelorstudent op de arbeidsmarkt.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
75
Master Het academisch niveau van de masteropleiding Duitse taal en cultuur blijkt uit haar eindtermen, waarin de behandeling van wetenschappelijke problemen, een kritische evaluatie van het wetenschappelijk betoog, het analytisch en logisch redeneren en kennis van analysemethodes en het verwerven van de vaardigheid om theorieën te gebruiken een centrale plaats innemen. De nadruk ligt op het schriftelijk kunnen communiceren op een hoog niveau voor een geinteresseerd en intelligent publiek en op breed bronnenonderzoek, waarmee de student het geproduceerde werk kan toetsen aan nationale en internationale maatstaven. De opleiding beschikt nog niet over (evaluatie)gegevens over de aansluiting van de eindkwalificaties van de masterstudent op de arbeidsmarkt. Bij de vroegere doctoraalopleiding zijn de ervaringen op dit terrein echter positief. Oordeel: De commissie vindt de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding van een goed academisch niveau. De commissie mist echter kennis van algemene wetenschapstheoretische en methodologische principes als eindkwalificatie. De bacheloropleiding Duitse taal en cultuur biedt in principe toegang tot een aantal masters en tot functies buiten de wetenschap. De commissie heeft er begrip voor dat er door de recente invoering van de bacheloropleiding nog geen helder gedefinieerd beroepenveld voor de afgestudeerde bachelorstudent is. In de eindkwalificaties van de masteropleiding besteedt de opleiding volgens de commissie voldoende aandacht aan het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek en aan het functioneren in academische beroepen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 2.2.2. Programma Bachelor De bacheloropleiding Duitse taal en cultuur is opgedeeld in zes semesters van 30 ECTS. Elk semester omvat een aantal onderdelen van vijf of tien punten, die parallel zijn geprogrammeerd. In het tweede semester van het tweede jaar zijn 20 ECTS gereserveerd voor verblijf in het buitenland. Master De master Duits taal en cultuur bestaat uit twee afstudeerrichtingen: Duitse taal en cultuur en Duitslandstudies. Beide afstudeerrichtingen bestaan uit twee semesters waarin, naast 20 ECTS voor de masterscriptie, zes onderdelen van 10 ECTS zijn geprogrammeerd, waaruit de student er vier moet kiezen. Eén vak mag in de vorm van een vakgerelateerde stage worden gerealiseerd. 76
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor In het eerste jaar van de bacheloropleiding Duitse taal en cultuur komen studenten in aanraking met onderzoek door middel van een inleiding in het instrumentarium van literaire en culturele analyse en oefening in het maken van gezamenlijke analyses van teksten. In het tweede en derde jaar maken studenten kennis met wetenschappelijke methoden van cultuuranalyse, waarbij interdisciplinaire benaderingen een belangrijke rol spelen, zo vermeldt de opleiding in het zelfevaluatierapport. Op het terrein van de taalkunde komen studenten in het eerste jaar in aanraking met onderzoek door middel van een inleiding in de werkwijzen en de verschillende onderdelen van de taalkunde. In het tweede en derde jaar wordt deze kennis verdiept en uitgebreid naar analyse van teksten en gesprekken, waarbij aandacht wordt besteed aan verschillende taaltheorieën en aan de verschillende (communicatieve, psycholinguïstische en sociolinguïstische) aspecten van taalgebruik. Op het terrein van de Duitslandstudies komen studenten in het eerste jaar in aanraking met onderzoek door middel van een inleiding in de politieke en culturele geschiedenis van de achttiende tot twintigste eeuw. In het derdejaars onderdeel Oudere Duitse taal en cultuur worden capita selecta uit de taal-, literatuur- en cultuurgeschiedenis tot 1600 gegeven, en worden Middelhoogduitse teksten gelezen en geïnterpreteerd. Studenten krijgen door middel van het onderwijs in taalvaardigheid een voldoende basis voor een wetenschappelijke benadering van zowel de Duitse taal als van Duitstalige teksten. Bij de schrijfoefeningen staat een kritisch-wetenschappelijke, logisch argumenterende benadering centraal. In de bachelorscriptie dient de student aan te tonen dat hij onder begeleiding een wetenschappelijk onderzoek van beperkte omvang kan uitvoeren en daarvan schriftelijk verslag kan doen. Master In de masteropleiding vormt de interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek de basis voor elke module. Studenten trainen zich in onderzoeksvaardigheden door met primaire bronnen te werken, onderzoeksresultaten in het veld te verzamelen, onderzoeksbibliografieën op te stellen en deel te nemen aan internationale lezingenseries en discussies, en door het schrijven van wetenschappelijke essays. Ook door het schrijven van onderzoeksverslagen leren zij onderzoeksvaardigheden beheersen. In de masterscriptie dient de student aan te tonen dat hij de onderzoeksvaardigheden beheerst.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
77
Oordeel: De commissie vindt dat er in de bachelor- en de masteropleiding voldoende aandacht wordt besteed aan de interactie met wetenschappelijk onderzoek. Zij mist echter met name in de bacheloropleiding voldoende theoretische reflectie. Dit geldt met name voor de methodologie en de wetenschapsfilosofie. Hieraan besteedt de opleiding volgens de commissie te weinig aandacht. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor De opleiding maakt bij de beschrijving van de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma een onderscheid in twee niveaus: het basisniveau (de propedeuse) en het tussenniveau (de postpropedeuse). In de zelfstudie geeft de opleiding in een aantal overzichtelijke matrices de relatie weer tussen de studieonderdelen van het programma, de eindtermen en de bij de onderdelen behorende leerdoelen, respectievelijk voor de propedeuse en de postpropedeuse. Van studenten worden in de loop van de bachelorfase meer zelfwerkzaamheid en een groter abstractieniveau verwacht, zodat zij zich academische en intellectuele vaardigheden eigen kunnen maken. Ook de minoren en de keuzevakken dragen hieraan bij. Deze dienen als aanvulling op en verdieping van de major en als een specialisatie in een bepaalde richting. Master In de masterfase komen alle eindtermen in colleges, werkstukken en scriptie aan de orde. In de zelfstudie geeft de opleiding in twee overzichtelijke matrices aan welke leerdoelen en eindtermen bij de onderdelen zijn geformuleerd. Indien de student een (vakgerelateerde) stage volgt, dient deze bij te dragen aan het ontwikkelen van de toepassing van zowel de algemene vaardigheden als de vakgerelateerde vaardigheden in het beroepenveld. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding duidelijk terugkomen in de inhoud van de opleidingen. De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van de programma’s is goed aangegeven. De leerdoelen weerspiegelen in voldoende mate de eindkwalificaties. Uit de leerdoelen zijn toetsbare criteria af te leiden. Desondanks plaatst de commissie enkele kanttekeningen bij de inhoud van de bacheloropleiding. Zij is van mening dat er (te) weinig oudere letterkunde wordt aangeboden. Dit onderdeel is thans geïntegreerd in het programma opgenomen. Met de invoering van de bachelormasterstructuur is er meer tijd gereserveerd voor actuele zaken en minder voor historische aspecten. De commissie heeft daar begrip voor en is ingenomen met de toegenomen aandacht voor andere culturele uitingen, zoals film, media en politiek. Niettemin acht zij een algemeen literair historisch overzicht onontbeerlijk. 78
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Verder vindt de commissie dat er (te) weinig structurele aandacht wordt besteed aan literaire theorieën en vooral aan wetenschapsfilosofie en methodologie (zie ook facet F4). Thans zijn deze vakken geïntegreerd in andere vakken. De commissie doet de aanbeveling om deze vakken (weer) apart in het curriculum te programmeren. De commissie is zeer ingenomen met de (informele) verplichting, en de structurele mogelijkheid in het programma, een semester aan een Duitse universiteit door te brengen. Ook is de commissie ingenomen met de structurele mogelijkheid tot het doen van een stage. Zij heeft echter de indruk dat dat laatste door de opleiding wel wat actiever gestimuleerd zou kunnen worden. De commissie is zeer gelukkig met de mogelijkheid die er op masterniveau wordt geboden om twee vakken, aansluitend bij de gekozen specialisatie, elders te volgen, en om één vak in de vorm van een stage te doen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor De samenhang in het bachelorprogramma wordt gerealiseerd doordat onderdelen van het programma en de eisen die aan studenten worden gesteld op elkaar voortbouwen. De opleiding geeft een aantal voorbeelden van de samenhang in haar programma. Zo wordt veel aandacht besteed aan taalvaardigheidsonderwijs als noodzakelijke voorwaarde voor de wetenschappelijke bestudering van de Duitse taal en cultuuruitingen in die taal. Door de jaren heen wordt er gewerkt aan een toenemende metalinguïstische bewustheid van de taalverschillen tussen Duits en Nederlands, alsmede van een strengere tekstsoortencompetentie en argumentele vaardigheid. Verder legt de opleiding ten behoeve van de samenhang dwarsverbanden in het onderwijs in de letterkunde en de taalkunde met methodes uit de literatuur- en cultuurwetenschap. Dit is bijvoorbeeld het geval in de metafoortheorie. Het onderwijs in de literatuur- en cultuurwetenschap kan volgens de opleiding alleen functioneren op basis van een goede taalvaardigheid Duits en inzicht in de bijzonderheden van de Duitse taal. En dit onderwijs levert weer een bijdrage aan de culturele kennis die noodzakelijk is om taaluitingen te begrijpen. Het afdelingsbestuur, de Examencommissie en de Opleidingscommissie zijn verantwoordelijk voor de samenhang van het programma. Jaarlijks gaat de Examencommissie na welke facultaire minoren een goede aanvulling op het programma zijn. Studenten dienen in het kader van de samenhang hun keuze van vakken in de vrije ruimte ter goedkeuring voor te leggen aan de Examencommissie. De commissie heeft van de bachelorstudenten geen klachten over de samenhang in het programma of over onnodige overlap gehoord. Master In de masterfase is de student zelf verantwoordelijk voor een samenhangend programma. De mate waarvan sprake is van samenhang hangt af van zijn keuze uit een jaarlijks wisselend aanbod van modules. De student kiest vier modules uit een jaarlijks wisselend actueel aanbod van zeven modules, goed gespreid over het vakgebied. Elke module heeft een omvang van 10 QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
79
ECTS. Ook heeft de student de mogelijkheid om zich te verdiepen door één of twee modules buiten de opleiding te volgen. In de scriptie kan de masterstudent aantonen dat hij in staat is om de door hem verworven kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden te integreren in een zelfstandig uitgevoerd onderzoek. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding voldoende samenhang vertoont. In de bacheloropleiding wordt de samenhang voldoende gewaarborgd, ook ten aanzien van de keuze van minoren en onderdelen in de vrije ruimte. Ook in de masterfase is sprake van voldoende samenhang, hoewel de realisatie ervan afhangt van de keuze van studenten. De commissie heeft er voldoende vertrouwen in dat met name door de kleinschaligheid van de opleiding en de korte lijnen studenten een samenhangend programma zullen kiezen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studeerbaarheid en studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor/Master De opleiding sluit zich wat betreft de studielast aan bij de facultaire uitgangspunten. Zij heeft per semester 30 ECTS geprogrammeerd, die verdeeld zijn over vier of meer modules van 5 of 10 ECTS. In het tweede en derde jaar hebben studenten de mogelijkheid om in elk semester een aantal punten te besteden aan een minor of vakken in de vrije ruimte. Tot op heden zijn er in het nieuwe curriculum geen problemen met de studielast, zo vermeldt de zelfstudie op basis van evaluatieresultaten. De studielast wordt tweemaal per jaar geëvalueerd. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de studielast van de bachelor- en de masteropleiding goed is qua zwaarte. Alhoewel studenten de studielast verschillend ervaren heeft de commissie de indruk gekregen dat de feitelijke studielast dicht in de buurt komt van de genormeerde studielast. Er zijn geen belemmeringen bij de studievoortgang van de studenten. De docenten met wie de commissie heeft gesproken vinden de studielast aan de zware kant. Zij hebben de indruk dat enkele modules te zwaar zijn in verhouding tot het aantal punten. De studenten zelf oordelen verschillend over de zwaarte van de studielast. Enkele studenten noemen de studielast behoorlijk zwaar. Studenten hebben de commissie geen melding gemaakt van struikelvakken. Ook de bachelorscriptie verloopt zonder al te veel oponthoud. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
80
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bachelor De opleiding heeft nog geen wezenlijke problemen met de instroom geconstateerd. Indien er verschillen tussen studenten in taalniveau zijn, worden deze zo veel mogelijk in de inleidende programmaonderdelen in het eerste jaar weggewerkt. Verschillen tussen studenten in culturele en literaire kennis worden door systematische en historische inleidingen en het lezen van representatieve werken aangepakt. Een zorgpunt van de opleiding betreft de al jaren geringe instroom van studenten, alhoewel de opleiding Duits in Groningen landelijk gezien de grootste is. Zij voert sinds enkele jaren een actief regionaal en internationaal wervingsbeleid. Regionaal voert zij in samenwerking met ongeveer 400 leraren Duits gezamenlijke activiteiten uit, waarbij gebruik wordt gemaakt van de website van het facultaire Alfasteunpunt. Docenten bezoeken scholen. Verder organiseert de opleiding open dagen en organiseert in samenwerking met het Goethe Instituut lezingen. Internationaal profileert de opleiding zich met behulp van de Duitstalige brochure: ‘Germanistik in Groningen’. Het project lijkt in 2004-2005 al vruchten af te werpen en is met twee jaar verlengd, zo vermeldt de zelfstudie. In het rapport wordt ook een toename van de instroom van Nederlands-Duitse bilingualen en moedertaalsprekers Duits vermeld. Voor deze studenten heeft de opleiding individuele studiepaden ontwikkeld. Volgens de studenten sluit de opleiding goed aan op hun vooropleiding, alhoewel er verschillen tussen studenten zijn. Studenten die problemen ondervinden met de aansluiting worden individueel begeleid. Dit is goed mogelijk vanwege de kleinschaligheid van de opleiding. Master Studenten die instromen in de master dienen te beschikken over 1) een afgeronde bacheloropleiding Duits of 2) een bacheloropleiding Geschiedenis of Internationale Organisaties indien deze opleidingen aan de RUG zijn gevolgd en 20 ECTS op het terrein van de Duitse taalvaardigheid omvatten of 3) een aan de RUG verzorgde minor Duitslandstudies of 4) een inhoudelijk hiermee vergelijkbaar onderdeel aan een andere universiteit. Indien een student niet over een van deze bacheloropleidingen beschikt, wordt zijn voorkennis getoetst door de Examencommissie. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de aansluiting van de vooropleiding op de bacheloropleiding goed verloopt. Dit geldt ook voor de aansluiting van de bachelor- op de masteropleiding. Bachelorstudenten hebben voldoende doorstroommogelijkheden. De opleiding is door haar kleinschalige karakter goed in staat om zowel in de bachelor- als in de masterfase gedifferentieerde leertrajecten aan te bieden. De commissie is zeer te spreken over de activiteiten die de opleiding onderneemt om studenten te werven om zo de dalende instroom een halt toe te roepen. Het verheugt de commissie dat het wervingsbeleid er al toe heeft geleid dat de instroom licht toeneemt. De commissie hoopt dat deze trend zich voortzet. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
81
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/Master De bacheloropleiding bestaat uit drie jaar en omvat 180 ECTS, 5.040 uur. De masteropleiding bestaat uit één jaar en omvat 60 ECTS, 1.680 uur. Zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoen hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor Centrale elementen in het didactisch concept van het onderwijs in de bachelorfase zijn studentgeoriënteerdheid en studentactiverend leren. De nadruk ligt op het aanleren van zowel vakspecifieke als algemene competenties. De opleiding heeft gezocht naar een goede mix hiertussen. Het onderwijs is dientengevolge niet meer uitsluitend gebaseerd op het kennisdomein van de docenten. In het eerste jaar moet de student onder begeleiding basiskennis en basisvaardigheden verwerven. In de loop van de studie wordt in toenemende mate zelfstandig wetenschappelijk werken van de student verwacht. Het uiteindelijk leren omvat de leerdoelen van de opleiding en in de loop van de studie steeds meer aspecten die betrekking hebben op het zelfstandig kunnen uitvoeren van kritisch onderzoek. Werkcolleges zijn in de hele bachelorfase een belangrijke werkvorm. De hoorcolleges nemen in de loop der studie een steeds minder belangrijke plaats in. In een tabel in de zelfstudie geeft de opleiding de studielasturen weer voor de verschillende werkvormen. De verdeling van uren ziet er als volgt uit. In het eerste jaar is 140 uur geprogrammeerd voor hoorcolleges en 1.540 uur voor werkcolleges. Na het eerste jaar zijn geen hoorcolleges meer geprogrammeerd, maar uitsluitend werkcolleges. Hiervoor is zowel in het tweede als het derde jaar 840 uur gereserveerd. In het tweede jaar is 280 uur uitgetrokken voor zelfstudie en 560 voor minoren en de vrije ruimte. In het derde jaar zijn eveneens 560 uur voor minoren en de vrije ruimte gepland en 280 uur voor de scriptie. Uit de tabel blijkt dat de opleiding er door haar keuze voor het grote aantal uren werkcolleges er goed in is geslaagd om studenten te trainen in zelfstandig werken. Master In de masterfase wordt het didactisch concept waarin zelfstandig leren centraal staat voortgezet. De nadruk ligt in deze fase op het zelfstandig leren verrichten van kritisch-wetenschappelijk werk. Ook in de masterfase is de belangrijkste werkvorm het werkcollege (840-1.120 uur). Daarnaast zijn een stage (0-280 uur) en een scriptie (560 uur) geprogrammeerd. 82
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De commissie is van oordeel dat het onderwijs in de bachelor- en de masterfase is vormgegeven vanuit een helder didactisch concept, waarin studenten in de bachelorfase leren om zelfstandig literatuuronderzoek te doen en in de masterfase getraind worden in het zelfstandig uitvoeren van onderzoek. De verhouding tussen de contacturen en zelfstudie-uren is volgens de commissie zowel in de bachelor- als in de masterfase adequaat. De studenten toonden zich tevreden over de werkvormen en herkennen de studentgeoriënteerdheid van het onderwijs. Met name door het maken van een groot aantal werkstukken in de bachelorfase worden zij gestimuleerd tot zelfstandig leren. De commissie heeft waardering voor de portfolio, dat de vorm van een ‘Sprachenbiografie’ heeft en waarin individuele leerdoelen en het door de student te behalen eindniveau zijn geformuleerd. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor In de bacheloropleiding wordt gebruikgemaakt van verschillende toetsen. De keuze ervan is afhankelijk van de eindtermen, de leerdoelen en de daarvan afgeleide onderwijsvormen. Kennis wordt getoetst met behulp van schriftelijke en mondelinge tentamens. Taalvaardigheid wordt getoetst door middel van mondelinge tentamens en een portfolio van werkstukken en presentaties. Academische vaardigheden en zelfstandig wetenschappelijk werken wordt getoetst door middel van werkstukken. Voor de beoordeling van scripties heeft de opleiding een scriptiebrochure, waarin regels zijn geformuleerd ten aanzien van de opbouw, de manier van citeren en bibliograferen en de stijl. Beoordelingscriteria worden door een intercollegiale afstemming beter op elkaar afgestemd. Studenten hebben na een tentamen of werkstuk de mogelijkheid tot inzage en advies. Master Ook in de masteropleiding wordt gebruikgemaakt van verschillende toetsvormen, zoals werkstukken, tussentoetsen, mondelinge presentaties, schriftelijke opdrachten, onderzoeksverslagen en de scriptie. Deze laatste wordt beoordeeld door minstens twee docenten. Ook voor de masterscriptie is een scriptiebrochure aanwezig, waarin net als in de brochure voor de bachelorscriptie regels zijn opgenomen met betrekking tot de logische opbouw, de manier van citeren en bibliograferen en de stijl. Ook in de masterfase hebben studenten na een tentamen of werkstuk de mogelijkheid tot inzage en advies. Bachelor/Master De toetsen zijn een onderdeel van de onderwijsevaluaties, die de Opleidingscommissie afneemt. Zowel de toetsvormen als de representativiteit van de toetsen wordt geëvalueerd. Studenten zijn blijkens de resultaten van deze evaluaties tevreden over de toetsen. De opleiding heeft in de afgelopen vijf jaar naar aanleiding van de evaluaties geen reden gezien om de toetsen bij te stellen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
83
Oordeel: De commissie is van oordeel dat de toetsen in voldoende mate aansluiten op de inhoud van de behandelde stof en van een goed niveau zijn. Ook is zij positief over het feit dat tentamens door twee docenten worden nagekeken. Een opmerking maakt de commissie over de wijze waarop studenten thans feedback krijgen op de gemaakte toetsen en werkstukken. Zij vindt dit te weinig structureel en te veel afhankelijk van het initiatief van studenten. Zij raadt de opleiding aan om feedback op de gemaakte toetsen en werkstukken als een structureel onderdeel van de toetsprocedure op te nemen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/Master De opleiding heeft de beschikking over 1,4 fte aan personeel ten behoeve van het onderwijs in de bacheloropleiding en over 0,8 fte ten behoeve van het onderwijs in de masteropleiding: twee hoogleraren (0,4 fte), een UHD (0,1 fte) en drie UD’s (0,4) en drie docenten (0,5 fte), van welke laatsten er twee zijn gepromoveerd. Van de vaste staf is iedereen gepromoveerd en betrokken bij een onderzoeksschool. De stafleden hebben geen duidelijke binding met een specifiek beroepsveld of beroepspraktijk. Oordeel: De commissie stelt vast dat de docenten wetenschappelijk zowel nationaal als internationaal actief zijn. Studenten komen vanaf het eerste semester in kleine werkgroepen via de docenten in aanraking met het wetenschappelijk onderzoek. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master Toewijzing van onderwijsformatie gebeurt op facultair niveau. Deze wordt toegewezen op basis van de verwachte instroom per fase en het aantal modulen dat een opleiding op basis daarvan kan aanbieden.
84
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Per 1 september 2004 is de staf-studentratio van het eerste bachelorjaar Duits taal en cultuur 1:12, het tweede jaar is dit 1:8 en het derde jaar 1:10. De masteropleiding Duitse taal en cultuur heeft vanaf 1 september 2005 een staf-studentratio van 1:8. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding in absolute zin over voldoende, maar qua spreiding over de specialismen over (te) weinig formatie beschikt. Zij vindt dat er met name te weinig expertise aanwezig is op het terrein van de oudere letterkunde. De opleiding lost dit op door studenten de mogelijkheid te bieden om vrije ruimte hieraan te besteden, maar de commissie vindt dit geen gelukkige oplossing. Zij pleit voor nauwere samenwerking met andere universiteiten. Door de kleine formatie heeft de opleiding (te) veel parttimers en is het lastig om het personeel goed over de opleiding te spreiden. De commissie deelt de zorg van de opleiding hierover, evenals de zorg over hoeveelheid tijdelijke krachten. De commissie vraagt zich af of de opleiding met de geringe stafbezetting en de zeer kleine (voor een deel tijdelijke) aanstellingen van de docenten er in slaagt om voldoende binding met haar studenten aan te gaan. Daarbij komt dat een deel van de staf binnenkort met pensioen gaat. Daarnaast is het de commissie opgevallen dat gezien de overwegend letterkundige/cultuurkundige belangstelling van de studenten (blijkend uit de scriptieonderwerpen) de verhouding tussen het aantal taalkundigen en letterkundigen in de staf inadequaat is. Daardoor is met name bij de begeleiding van scripties de verdeling van de onderwijstaak onevenredig. Bachelor/Master. Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/Master Stafleden hebben elk hun eigen specialisatie. Het docententeam in zijn geheel vertegenwoordigt volgens de opleiding over het algemeen een goed en representatief scala aan specialisaties. De opleiding noemt als zwak punt het gebrek aan deskundigheid op het gebied van de germanistische mediëvistiek. Met de opleiding vindt ook de commissie dit een zorgpunt (zie ook facet F13). Middeleeuwse Letterkunde is thans geïntegreerd in het programma opgenomen. De ruimte die hierdoor vrij is gekomen is gereserveerd voor cultuur en media. De opleiding werkt thans aan een personele vernieuwing van het taalvaardigheidsonderwijs. Uit onderwijsevaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over de onderwijskwaliteit van de docenten. Zij beschikken over goede didactische vaardigheden. Er worden regelmatig functioneringsgesprekken met de docenten gehouden. Oordeel: De commissie vindt dat de staf voldoende gekwalificeerd is om een inhoudelijk goed programma te kunnen realiseren. Zij waardeert de grote inzet van het personeel. Aandacht vraagt de commissie voor het feit dat er geen deskundigheid is op het terrein van de germanistische mediëvistiek. De commissie raadt de opleiding aan om hier op korte termijn in te voorzien. De commissie is er verheugd over dat gezocht wordt naar een personele aanvulling op het terrein van de taalvaardigheid. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
85
Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. Het tekort aan personeel wordt volgens de commissie voldoende opgevangen door de inzet van de aanwezige stafleden. 2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bachelor/Master De opleiding vindt de materiële voorzieningen van een voldoende niveau. Groningen is een landelijk zwaartepunt Duits. Dit heeft extra middelen voor de bibliotheekvoorzieningen opgeleverd en heeft ervoor gezorgd dat de bibliotheekcollectie Duits op het gebied van de wetenschappelijke edities op het terrein van de primaire literatuur van de laatste veertig jaar en publicaties op het gebied van recente taalkundige en cultuurwetenschappelijke theorievorming is aangevuld. De opleiding neemt dientengevolge een vooraanstaande plaats in Nederland in. Oordeel: De commissie vindt de voorzieningen van een goed niveau en waardeert de inspanningen van de opleiding ten aanzien van de bibliotheekcollectie. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor/Master Zowel de studieadviseur als de docenten spelen een rol in de studiebegeleiding. De studieadviseur, die tevens docent is, heeft een wekelijks inloopspreekuur. Studenten kunnen ook buiten het spreekuur terecht bij de studiebegeleider. Door de kleinschaligheid is de begeleiding intensief. De studieresultaten en studieplanning worden geregistreerd in PROGRESS. Indien de studievoortgang daar aanleiding voor geeft, worden studenten door de studiebegeleider uitgenodigd voor een gesprek. Studenten met specialistische vragen (bijvoorbeeld over de studiefinanciering) worden doorverwezen naar andere instanties, bijvoorbeeld naar het Studentadviesbureau Groningen (STAG). Volgens de opleiding zijn de studenten tevreden over de studiebegeleiding. De studenten met wie de commissie heeft gesproken toonden zich zeer tevreden over de studiebegeleiding. Ook over de begeleiding bij hun bachelorscriptie waren zij zeer te spreken. Docenten zijn zeer gemakkelijk aanspreekbaar.
86
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als adequaat en zeer goed. Dit geldt eveneens voor de informatievoorziening aan studenten. Met name de kleinschaligheid van de opleiding draagt bij aan een goede studiebegeleiding. Over de uit praktische overwegingen gecombineerde functie van studiebegeleider en docent heeft de commissie van de studenten geen klachten gehoord. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/Master Tot het collegejaar 2005-2006 werd gebruikgemaakt van een facultair standaardformulier voor college-evaluaties. Vooral nieuwe of nieuw opgezette colleges werden daarbij geëvalueerd. Vanaf het collegejaar 2005-2006 kent de faculteit een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de kern is dat het curriculum continu wordt geëvalueerd op basis van een lijst met veertien vragen, die alle aspecten van het onderwijs en de onderwijsondersteuning omvatten. In principe worden alle colleges in het nieuwe systeem eens in de drie jaar geëvalueerd op basis van een nieuw evaluatieformulier dat volgens de faculteit studentgeoriënteerd is. Het systeem voorziet in voorkomende gevallen in vervolgmaatregelen die worden genomen door de onderwijsdirecteur en de betrokken leidinggevende. De opleiding evalueert haar onderwijs volgens de facultaire richtlijnen. Hierin wordt een onderscheid gemaakt in cursusevaluaties en curriculumevaluaties en in proces- en productevaluaties. Thans is volgens de zelfstudie nog maar een semester geëvalueerd. Hieruit zijn geen wezenlijke problemen naar voren gekomen. De Opleidingscommissie stelt vast welke onderdelen er worden geëvalueerd. De commissie heeft een overzicht gezien van geëvalueerde colleges 2003-2004 en een overzicht van te evalueren colleges 2004-2005. Zij heeft hiervan echter geen resultaten gezien. Dit geldt ook voor de evaluaties die worden uitgevoerd door het COWOG. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding weinig systematisch evalueert. Zij veronderstelt dat de zeer kleine studentaantallen hier mede debet aan zijn. De commissie gaat ervan uit dat het nieuwe systeem van interne kwaliteitszorg dat de faculteit heeft ingevoerd een verbetering in deze situatie zal brengen. Op grond daarvan komt zij tot een voldoende oordeel voor dit facet. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
87
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor/Master De resultaten van de evaluaties die de opleiding houdt, dienen volgens de formele procedure besproken te worden in de Opleidingscommissie, zo vermeldt de zelfstudie. Indien daar aanleiding toe is worden maatregelen genomen. De voorzitter van de Opleidingscommissie neemt na overleg de Onderwijsdirecteur contact op met de desbetreffende docenten. Indien nodig worden er afspraken gemaakt over verbetermaatregelen. Oordeel: Alhoewel de commissie ten aanzien van facet F17 heeft geconstateerd dat de opleiding te weinig systematisch evalueert, is zij onder andere op grond van het gesprek met de studentleden van de Opleidingscommissie van oordeel dat de opleiding indien daar aanleiding voor is voldoende maatregelen tot verbetering neemt. Deze zijn echter niet gebaseerd op de resultaten van evaluaties. Door de kleinschaligheid en de hiermee samenhangende korte lijnen kunnen problemen en maatregelen om deze op te lossen direct met de desbetreffende docent worden besproken en opgelost. Bachelor/Master. Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/Master Studenten, docenten, alumni en het afnemend beroepenveld zijn betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Studenten zijn betrokken via de Opleidingscommissie en hun vertegenwoordiger in het Afdelingsbestuur en via de studievereniging Grimm & Kluge. Zij organiseert allerlei opleidingsactiviteiten. Daarnaast worden studenten over allerlei zaken met betrekking tot de opleiding geïnformeerd via de e-mail. Ook biedt de opleiding studenten de mogelijkheid om zich op informatiebijeenkomsten te oriënteren op relevante beroepsvelden. Alumni participeren indirect in de kwaliteitszorg via de alumnivereniging Alumani. Zij is betrokken geweest bij de invoering van de bachelor-masterstructuur. Het afnemend beroepenveld heeft contact met de opleiding door deelname aan symposia. Daarnaast heeft de opleiding contact met circa 400 docenten van het voortgezet onderwijs in de noordelijke regio. Oordeel: De commissie is van oordeel dat alle geledingen goed betrokken worden bij de kwaliteitszorg van de opleiding. De kleinschaligheid speelt hierbij zeker een positieve rol. Studenten kunnen hierdoor gemakkelijk bij activiteiten van de opleiding betrokken worden. De commissie is ook te spreken over de contacten van de opleiding met docenten in de regio. Hierdoor is de opleiding goed op de hoogte van de wensen vanuit het beroepenveld. Bachelor/Master. Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent.
88
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bachelor/Master Zowel voor de bachelor- als voor de masterscriptie is een scriptiereglement beschikbaar. Hierin wordt de scriptie omschreven als een logisch, argumentatief betoog op basis van eigen analyse op het gebied van letterkunde, cultuurkunde of taalkunde van een of meer van de taalgebieden Duits. Zowel de bachelor- als de masterscriptie moeten voldoen aan een aantal kenmerken. Deze dient een wetenschappelijke en gemotiveerde vraagformulering (probleemstelling) te bevatten die langs de weg van beargumenteerde deelvragen wordt beantwoord. Het betoog dient samenhang en structuur te vertonen en de conclusie dient logisch voort te vloeien uit de argumenten. Het betoog getuigt van kennis van de stand van zaken van het onderwerp van het onderzoek en van het vermogen deze kritisch te beoordelen. In de masterscriptie dient het betoog niet beperkt te blijven tot een herformulering van bevindingen in de vakliteratuur, maar dient ook nieuwe inzichten te bieden en/of nieuwe bronnen te verkennen. Het afnemende beroepenveld, het voortgezet onderwijs in de regio maar ook andere beroepen, alsmede de leiding van de researchmasters blijken over het algemeen tevreden over de afgestudeerden, met name over het niveau van de taalvaardigheid en de door de afgestudeerden verworven vakkennis. Oordeel: De commissie heeft een aantal doctoraalscripties bestudeerd en aan een grondige analyse onderworpen. Zij is van oordeel dat de probleemstelling in de scripties helder is geformuleerd. Zij geven blijk van een grondig bronnenonderzoek en zijn in goed Duits geschreven. De commissie betitelt de scripties als goede onderzoeksverslagen. Zij vindt het niveau van de scripties hoog. De commissie verwacht dat dit niveau ook in de nieuwe bachelor- en masteropleiding gehandhaafd zal blijven. De commissie heeft ook enkele bachelorscripties gezien, die eveneens van zeer goed niveau zijn. Het hoge niveau van de opleiding blijkt daarnaast uit het feit dat enkele bachelorstudenten zijn toegelaten tot één van de researchmasters. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
89
Bachelor/Master De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport rendementsgegevens van het KUO (voor de opleiding en landelijk) en van het Bureau Studentzaken Letteren van de RUG (voor de opleiding) opgenomen. Zij heeft geen streefcijfers voor de rendementen geformuleerd. Wel zijn streefcijfers geformuleerd op facultair niveau: een propedeuserendement na drie jaar van 65% en 90% voor het postpropedeuserendement na vijf jaar na het begin van de opleiding. Voor het masterniveau wordt facultair een rendement nagestreefd van 90% na twee jaar. De commissie vindt dit een goed streven. In het zelfevaluatierapport vergelijkt de opleiding haar eigen rendementen met de landelijke rendementen. Bij het interpreteren van de cijfers dient rekening te worden gehouden met de zeer kleine aantallen. Uit een vergelijking van de RUG KUO-rendementen en de landelijke KUO-rendementen blijkt dat de RUG-propedeusecohorten 1998-1999 tot en met 2001-2002 RUG onder de landelijke rendementen scoren. Het rendement van het RUG-propedeusecohort 1997-1998 is volgens de KUO-cijfers hoger dan het landelijk gemiddelde. De RUG-postpropedeuserendementen (KUO-cijfers) laten aanzienlijke verschillen per cohort zien. Dit geldt in mindere mate voor de landelijke KUO-cijfers. De postpropedeuserendementen van de RUG na vijf en acht jaar zijn lager dan de landelijke KUO-rendementen. Het rendement van het RUG-cohort 1994-1995 na vijf jaar is hoger dan het landelijk gemiddelde. Het rendement van het RUG-cohort na acht jaar is nagenoeg overeenkomstig het landelijk rendement. De opleiding noemt haar ‘oude’ rendementen aan de lage kant. Eén verklaring hiervoor is het feit dat tussen de 30% en de 60% van de propedeusestudenten naar een bovenbouwopleiding doorstroomt. De eigenlijke rendementen liggen volgens de opleiding dus hoger. Oordeel: De commissie noemt de rendementen aan de lage kant, maar constateert wel jaarlijkse fluctuaties. Zij vindt de rendementsberekeningen bij het kleine aantal studenten weinigzeggend. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
90
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Duitse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Excellent Voldoende Goed Voldoende Goed Onvoldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Excellent Goed Voldoende
91
Masteropleiding Duitse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel Goed Goed Goed Goed Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Goed Onvoldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Excellent
20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
92
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
3.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Engelse taal en cultuur 56806 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd Groningen 31 december 2007
Masteropleiding Engelse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 3.0.
Engelse taal en cultuur 66806 WO Master 60 ECTS Master Voltijd Groningen 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie facultaire rapport. 3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor en master In 2003-2004 is het bachelor-, masterprogramma Engelse taal en cultuur ingevoerd. Vanaf dat jaar zijn geen colleges uit het oude curriculum meer gegeven. Per 1 januari 2004 stonden 178 bachelorstudenten en vier masterstudenten bij de opleiding ingeschreven. Doctoraalstudenten volgen een individueel programma om de studie af te ronden. Oordeel: De commissie is van mening dat de invoering van de nieuwe bachelor-masterstructuur zeer goed is verlopen, zowel voor studenten als voor docenten. Studenten zijn goed begeleid bij de overgang. De overgangsregelingen zijn helder geformuleerd. Studenten zijn tevreden over de QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
93
voorlichting en over het nieuwe programma. De docenten en de Opleidingscommissie noemen de programmering in grote blokken een voordeel. Een nadeel van het nieuwe programma vinden zij dat het nieuwe programma minder ruimte biedt voor keuzevrijheid van studenten. De studenten ervaren dit nadeel niet. Zij vinden dat het programma voldoende keuzemogelijkheden biedt. 3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor en master De opleiding heeft bij de formulering van haar eindtermen de facultaire notitie ‘Model voor de formulering van eindtermen/competenties’ (FNE) (FB, januari 2002) als leidraad gebruikt. Alle eindtermen zijn geformuleerd als door de student te verwerven competenties of kwalificaties. De eindtermen met betrekking tot taalvaardigheid zijn vastgesteld in overeenstemming met het Common European Framework of Reference (CEFR). Bij de samenstelling van het onderwijsprogramma heeft de opleiding als ijkpunt gebruikgemaakt van het document: Agreed aims and objectives for degrees in English Language and Literature. Dit document wordt gehanteerd in Britse universiteiten. De opleiding vermeldt in het zelfevaluatierapport, dat deze door de opleiding gehanteerde internationale referentiekaders garanderen dat studenten zich kunnen meten met zowel Nederlandse studenten van andere universiteiten als met studenten met een ‘Angelsaksische’ achtergrond. Dit geldt zowel op het terrein van de kennis van de Engelse Taal- en Letterkunde in zowel een eigentijds als historisch perspectief als voor de toepassing van die kennis in analyse en synthese, in het kader van in de Engelse taal vormgegeven mondelinge presentaties of schriftelijke werkstukken. Bovendien onderscheidt de opleiding zich, volgens het zelfevaluatierapport, internationaal door de combinatie van taalkundige, letterkundige, culturele en historische vakken. Bachelor De doelstelling van de bacheloropleiding is om studenten in staat te stellen zich academisch te vormen in termen van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Engelse taal en cultuur, zodat hij toegang heeft (al dan niet na selectie) tot masteropleidingen en dat hij met succes functies kan uitoefenen waarvoor academische kennis en vaardigheden op bachelorniveau zijn vereist dan wel wenselijk zijn. Bij de eindtermen van de bacheloropleiding wordt een onderscheid gemaakt in algemene en academische vaardigheden, vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis. De opleiding onderscheidt eindtermen voor de propedeutische en postpropedeutische fase. In het zelfevaluatierapport worden de eindtermen in het kort beschreven.
94
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Aan het eind van de propedeuse dient de student in staat te zijn om: • • •
algemene en academische basisvaardigheden met succes te kunnen toepassen; vakgerelateerde vaardigheden te kunnen toepassen en de indeling en de globale inhoud van het wetenschapsgebied te kunnen verwoorden.
Voor de postpropedeutische fase onderscheidt de opleiding eveneens drie eindtermen. Samengevat komen deze erop neer dat de student: • • •
algemene en academische vaardigheden met succes moet kunnen toepassen op een gevorderd niveau; vakgerelateerde vaardigheden moet kunnen toepassen op een gevorderd niveau en kan putten uit een brede kennis van de grondslagen van de anglistiek.
Master De belangrijkste doelstelling van de masteropleiding is de wetenschappelijke vorming van de student. Het onderwijs dient voldoende elementen te bevatten om dit te realiseren. Bij de eindtermen van de masteropleiding maakt de opleiding evenals voor de bachelorfase een onderscheid in algemene en academische vaardigheden en vakgerelateerde vaardigheden en kennis. Aan het eind van de master dient de student in staat te zijn om: •
•
algemene en academische basisvaardigheden op een professionele wijze toe te passen: dat wil zeggen het zelfstandig en op originele wijze kunnen opzetten en uitvoeren van onderzoek en daarover betrouwbaar kunnen rapporteren, tot oordeelsvorming kunnen komen in een complexe situatie en op grond daarvan beslissingen, initiatief en verantwoordelijkheid kunnen nemen en tonen en gevorderde kennis van en inzicht in een van de disciplinegebieden van de anglistiek en de daarin gangbare methoden van onderzoek toe te passen en vaardigheden hebben om deze op professionele wijze toe te passen.
De opleiding legt de nadruk op het verkrijgen van inzicht. Zij vindt dit een essentieel aspect van zowel de algemene, academische vaardigheden als de vakgerelateerde vaardigheden. Tot op heden is er nog geen informatie voorhanden over de beroepspraktijk waarin masters terechtkomen. Echter, op grond van afgestudeerde doctoraal studenten verwacht de opleiding dat masters terechtkomen in uiteenlopende bedrijfstakken. In de ‘oude’ situatie was behoefte aan cognitieve vaardigheden, zoals abstractie, evaluatie, analyse en communicatie. De voor de masteropleiding geformuleerde eindtermen sluiten hierop aan. Oordeel: De commissie is van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding eindtermen hebben geformuleerd die goed aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied, c.q. de discipline en of de beroepspraktijk. De commissie heeft waardering voor de brede culturele context waarin het vak is geplaatst. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
95
F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
In de zelfstudie wordt het eindniveau van de bachelor- en de masteropleiding als volgt omschreven: Bachelor De afgestudeerde bachelor beschikt over aantoonbare kennis en inzicht op het gebied van Engelse letterkunde (van Middeleeuwen tot heden) en taalkunde (zowel synchroon als diachroon). De afgestudeerde bachelorstudent dient tevens in staat te zijn om de opgedane kennis en inzichten toe te passen in het onder begeleiding uitvoeren van onderzoek op ten minste één van de deelgebieden van de opleiding. Hij dient in staat te zijn tot het opstellen en verdiepen van argumentaties en tot het oplossen van problemen op het vakgebied. Voor wat betreft de oordeelsvorming dient de bachelor in staat te zijn om met gebruikmaking van moderne middelen relevante gegevens te verzamelen en deze kritisch te interpreteren en analyseren om zo te komen tot oordeelsvorming. Voor wat betreft de communicatie is de bachelor in staat om informatie, ideeën en oplossingen in helder en correct Engels over te brengen op een publiek, dat bestaat uit specialisten en niet-specialisten. Tot slot beschikt de bachelor over leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie te gaan doen, die een hoog niveau van autonomie veronderstelt. Wat betreft de taalvaardigheid dient de student aan het eind van de bacheloropleiding een CEFR-niveau C1 voor passieve en B2 voor actieve taalvaardigheid bereikt te hebben. Master Ook voor de master heeft de opleiding een vertaling gemaakt van de Dublin-descriptoren naar haar eigen eindkwalificaties. De master beschikt over aantoonbare kennis en inzichten en vaardigheden één van de specialisaties op het gebied van de Engelse taal en cultuur. Deze dienen aan te sluiten bij die van de bacheloropleiding. Verder dient de afgestudeerde master in staat te zijn om de opgedane kennis en inzichten zelfstandig toe te passen in het uitvoeren van onderzoek op ten minste één van de deelgebieden van de opleiding. De master dient tevens in staat te zijn om complexe problemen in het vakgebied of binnen een bredere context op te lossen en kennis en onderzoeksresultaten te integreren. Ten aanzien van de oordeelsvorming dient de afgestudeerde master, evenals de bachelor, in staat zijn om met gebruik van moderne middelen informatie te verzamelen en deze kritisch te interpreteren en te analyseren om zo te komen tot oordeelsvorming met betrekking tot relevantie voor het vakgebied. Verder is de master in staat om informatie, ideeën en oplossingen in helder en correct Engels over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten. Tot slot dient de master over leervaardigheden te beschikken die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan met een voor een groot deel zelfgestuurd of autonoom karakter. CEFR-normen voor de te bereiken taalvaardigheid worden niet vermeld. Oordeel: De commissie stelt zowel ten aanzien van de bachelor- als ten aanzien van de masteropleiding vast dat de Dublin-descriptoren op een duidelijke wijze zijn vertaald naar de eigen eindtermen. Hiermee sluit het niveau van de bachelor- en de masteropleiding goed aan bij het internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding. 96
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor De bacheloropleiding Engelse taal en cultuur geeft toegang tot twaalf masters, waaronder drie researchmasters en de educatieve master Engelse taal en cultuur. Zij biedt de bachelor aldus ruime mogelijkheden om door te stromen. Voor toelating tot de researchmasters geldt een selectie, evenals voor drie andere masters, te weten de master Euroculture, NOHA en Journalistiek. Voor toelating tot de master American studies dient de student 20 ECTS punten American studies te hebben behaald. In de eindtermen van de opleiding is de integratie van algemene en vakgerelateerde vaardigheden, attitudes, theoretische kennis en inhoudelijke kennis optimaal gerealiseerd, zodat de bachelor in staat wordt gesteld om succesvol in te stromen in een beroepssector buiten de wetenschap. In de bachelorscriptie dient de bachelor het behaalde eindniveau aan te tonen. De commissie heeft geen bachelorscripties gezien, omdat er nog geen bachelorstudenten waren afgestudeerd (zie facet F21: gerealiseerd niveau). Master De masteropleiding Engelse taal en cultuur heeft als centraal element: de verwerving van gespecialiseerde kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Engelse taal en cultuur. In de eindtermen komt dit element terug in de behandeling van wetenschappelijke problemen, een kritische evaluatie van het wetenschappelijke betoog en de nadruk op analytisch en logisch redeneren. Verder staat centraal schriftelijke communicatie op een hoog niveau voor een geïnteresseerd en intelligent publiek en breed bronnenonderzoek. In de masterscriptie dient de master aan te tonen dat hij in staat is kritisch te reflecteren op het eigen werk, in strikt wetenschappelijke zin als ook in ethisch, normatieve en maatschappelijke aspecten die in individuele projecten een rol kunnen spelen. De opleiding is van mening dat de eindtermen optimaal in het masterprogramma zijn geïmplementeerd. De commissie onderschrijft deze constatering. Naast een wetenschappelijke oriëntatie wil de opleiding haar studenten ook academisch vormen en gespecialiseerde kennis van zijn vakgebied laten verwerven, zodat zij ook in staat zijn om succesvol te functioneren in een aan de opleiding gelieerde beroepssector buiten de wetenschap. De commissie heeft geen masterscripties gezien, omdat er nog geen masterstudenten zijn afgestudeerd (zie facet F21: gerealiseerd niveau). QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
97
Oordeel: De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding aantoonbaar volgen uit een oriëntatie op de actuele, internationale ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening. De eindkwalificaties sluiten goed aan op de internationale state of the art in de wetenschapbeoefening. Bachelorstudenten hebben goede mogelijkheden om door te stromen naar een master. Bachelor: het oordeel van de commissie op dit facet is goed. Master: het oordeel van de commissie op dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 3.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor In het zelfevaluatierapport wordt een overzicht gegeven van de programmaonderdelen, het aantal ECTS, het aantal contacturen, de werkvorm en de vraag of het een verplicht dan wel keuzeonderdeel betreft. In de hele bacheloropleiding is, volgens de zelfevaluatie, sprake van interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. In het eerste jaar is deze relatie impliciet aanwezig, dat wil zeggen dat docenten recente inzichten verwerken in de collegestof. In het tweede en derde jaar wordt de relatie van het onderwijs met het wetenschappelijk onderzoek meer expliciet. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding hiervan een aantal voorbeelden. Deze hebben betrekking op respectievelijk de moderne Engelse taalkunde, de Engelse letterkunde na de Middeleeuwen en de oudere Taal- en Letterkunde. Interactie tussen het onderwijs en het onderzoek is in de colleges taalvaardigheid van het Engels voornamelijk impliciet, aangezien een aantal medewerkers onderzoek doet op het gebied van de toegepaste taalwetenschap. Zij gebruiken enerzijds nieuwe inzichten uit het wetenschappelijk onderzoek in het taalvaardigheidscurriculum en anderzijds vormen de taalvaardigheidscolleges voor hen een bron van onderzoek, zo vermeldt de opleiding in het zelfevaluatierapport.
98
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Master In het zelfevaluatierapport wordt een overzicht gegeven van de programmaonderdelen, het aantal ECTS, het aantal contacturen, de werkvorm en het feit of het een verplicht dan wel een keuzeonderdeel betreft. De interactie tussen het onderwijs en onderzoek wordt gerealiseerd doordat in elke module van de master aandacht wordt besteed aan onderzoek. De inhoud van de colleges sluit aan bij de meeste recente ontwikkelingen in het onderzoek. In de masteronderdelen dienen studenten hun onderzoeksvaardigheden te trainen. In de masterscriptie (20 ECTS) moet de student laten zien dat hij zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek van enige omvang kan uitvoeren en daarvan op een passende wijze verslag kan doen. De scriptie is het sluitstuk van de opleiding. Oordeel: De commissie is van mening dat in de bacheloropleiding meer expliciet aandacht besteed zou moeten worden aan onderzoeksvaardigheden en methodologie. Studenten zouden hierin meer getraind moeten worden. Aan deze punten wordt overigens volgens de opleiding op dit moment, op grond van de eerste evaluaties van het programma, aanzienlijk meer aandacht besteed. Docenten zouden meer gebruik kunnen maken van expertise op hun onderzoeksgebied en studenten meer kunnen betrekken bij hun onderzoek. Bij letterkunde vinden de studenten dat er te weinig actuele wetenschappelijke literatuur wordt behandeld. De commissie is het hiermee eens. Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor en master De opleiding onderscheidt bij de beschrijving van de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma het basisniveau (de propedeuse), het tussenniveau (de postpropedeuse) en gevorderdenniveau. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding in een aantal matrixen een concretisering van de eindtermen van het basis-, het tussen- en het gevorderdenniveau. Zij beschrijft welke eindtermen in welke onderdelen gerealiseerd worden en op welke wijze de zogenaamde ‘academische vaardigheden’ als ICT, heuristiek, discussie, verslaglegging en presentatie in de vakcolleges zijn geïntegreerd. Tevens wordt bij elk vak aangegeven welke leerdoelen worden nagestreefd. Oordeel: De commissie onderschrijft de constatering van de opleiding dat de eindtermen in voldoende mate in het curriculum aan bod komen en gedekt worden door de leerdoelen van de programQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
99
maonderdelen. Dit geldt ook voor de geformuleerde brede culturele context. De inhoud van het programma biedt naar het oordeel van de commissie de studenten voldoende mogelijkheden om de eindkwalificaties te bereiken. Het afdelingsbestuur acht de hoeveelheid ECTSpunten die buiten de opleiding gehaald moeten worden echter te groot en staat het toe dat 10 punten binnen de opleiding afgelegd worden, als de maximale groepsgrootte dat toestaat. De commissie is wel van mening dat er in de bacheloropleiding meer aandacht in het programma zou moeten worden besteed aan onderzoekstraining. Naar het oordeel van de commissie worden de studenten voldoende gestimuleerd één of twee semesters naar het buitenland te gaan. Zij betreurt het dat te weinig studenten van die gelegenheid gebruikmaken. In de bachelor- en masteropleiding zou meer aandacht moeten worden besteed aan wetenschapstheorie en methodologie. Wat betreft de masteropleiding deelt de commissie de in de zelfevaluatie uitgesproken mening, dat het collegeaanbod een goede spreiding over het vakgebied vertoont. De commissie betreurt het dat er in de masteropleiding geen structurele ruimte is voor het doen van een stage of verblijf in het buitenland. Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor Bij de opzet en het ontwerp van het nieuwe bachelor-mastercurriculum is veel aandacht besteed aan het realiseren van een samenhangend programma. De herprogrammeringscommissie heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Ook docenten zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het nieuwe programma. In de bacheloropleiding is de samenhang van het curriculum aantoonbaar verbeterd ten opzichte van het oude curriculum. Het onderdeel ‘Pleasure of the text’ draagt hier in belangrijke mate toe bij. Bovendien zijn er op meerdere punten dwarsverbanden tussen verschillende colleges aangebracht en studieonderdelen geïntegreerd. De opleiding vertoont een duidelijker opbouw van de onderdelen, zowel binnen als tussen de specialisaties. De docenten met wie de commissie heeft gesproken zijn van mening dat de keuze voor grote blokken in de nieuwe structuur meer overzicht over het programma geeft. Een nadeel van het nieuwe bachelorprogramma vinden zij dat studenten minder keuzevrijheid wordt geboden. Studenten ervaren dit nadeel echter niet, zo constateert de commissie op basis van het gesprek met hen. Studenten blijken tevreden over de samenhang van het programma. De bewaking van de samenhang van het programma is in handen van het afdelingsbestuur, de Examencommissie en de studieadviseur. De Opleidingscommissie toetst de samenhang. Voor de onderdelen in de vrije ruimte dienen de bachelorstudenten goedkeuring te krijgen van de Examencommissie. Deze commissie stelt tevens jaarlijks vast welke facultaire minoren een goede aanvulling vormen op onderdelen van de opleiding en voldoende samenhang hebben met de overige onderdelen. Voor andere minoren is toestemming van de Examencommissie vereist. 100
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Master In het masterprogramma heeft de student meer eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor een voldoende samenhangend programma. Hij kiest er uit een aanbod van acht modules vier (drie in het eerste en één in het tweede semester). Vanaf 2004-2005 kan hij kiezen uit een aanbod van elf modules. Ter verdieping kan de student één module buiten de opleiding volgen. In de masterscriptie dient hij aan te tonen dat hij de verworven kennis, inzichten en onderzoeksvaardigheden kan toepassen in een zelfstandig onderzoek. Oordeel: De commissie is van mening dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate samenhang vertonen. De commissie is verheugd over het feit dat de samenhang in het bachelorprogramma met de invoering van de nieuwe structuur is verbeterd. De samenhang wordt naar het oordeel van de commissie op een goede wijze gewaarborgd door de Opleidingscommissie en het afdelingsbestuur. Wat betreft het masterprogramma waardeert de commissie de mogelijkheid één van de modules buiten de afdeling te kiezen. Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor De bacheloropleiding is geprogrammeerd in zes semesters van 30 ECTS, verdeeld over vier of meer modules van 5 of 10 ECTS. De ervaringen van de opleiding tot op heden met de studielast van het nieuwe programma laten geen belemmeringen zien ten aanzien van de studeerbaarheid. Uit een enquête onder eerstejaars studenten blijkt dat de gerealiseerde studielast voor het merendeel van hen overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. 80% van de studenten ervaart de studie als een uitdaging. Van de overige studenten vindt 12% de werkdruk te hoog en 6% van de studenten vindt de studie te moeilijk. De studenten met wie de commissie heeft gesproken vinden de opleiding goed qua zwaarte. Zij vinden echter dat de studielast met name in het tweede jaar niet goed verdeeld is over de semesters. Zij hebben de studielast in het tweede semester van dit jaar als veel zwaarder ervaren dan die in het eerste semester. Een ander aandachtspunt betreft het feit dat docenten de deadlines die zij stellen voor het inleveren van opdrachten en papers beter op elkaar zouden kunnen afstemmen. Master De masteropleiding bestaat uit één jaar, geprogrammeerd in twee semesters van elk 30 ECTS. De student dient vier mastervakken te kiezen uit een aanbod van acht en sinds 2004-2005 uit elf modules. Elke module omvat 10 ECTS. Eén vak mag buiten de opleiding worden gekozen. De resterende 20 ECTS van de masteropleiding zijn gereserveerd voor de scriptie. De opleiding heeft tot op heden geen belemmeringen geconstateerd ten aanzien van de studeerbaarheid van het programma. Om vertraging bij het schrijven een scriptie te voorkomen kunnen studenten facultatief deelnemen aan een scriptieversnellingsgroep. Deze groep die in navolging van de afdeling Studieondersteuning op afdelingsniveau wordt georganiseerd is bedoeld als beQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
101
geleiding bij het schrijven van een scriptie. Studenten worden begeleid door een medestudent. Ook is er een docent bij de groep betrokken. Studenten die deelnemen aan de groep tekenen een contract, waarin deadlines zijn opgenomen. Oordeel De commissie is van oordeel dat de zwaarte van zowel het bachelor- als het masterprogramma in orde is. Het aantal uren dat studenten besteden aan de studie komt redelijk overeen met de genormeerde studielast. Wel heeft de commissie enige onevenwichtigheid ervaren in de verdeling van de studielast in het tweede bachelorjaar. Meer overleg tussen docenten over de verdeling van de studielast en het vaststellen van deadlines voor studenten vindt de commissie wenselijk. De commissie vindt de scriptieversnellingsgroep een zeer goed initiatief om studenten die dat nodig hebben extra te ondersteunen bij het schrijven van een scriptie. Zij heeft echter geen studenten gesproken die deelnemen aan die groep. Van die kant lijkt er weinig animo voor te zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor Om tot de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur te worden toegelaten dient de student over een VWO-diploma of HBO-propedeuse te beschikken. Ook een buitenlands diploma geeft na toetsing door het Nuffic en het Staatsexamen NT2 toegang tot de opleiding. Jaarlijks stromen enkele studenten met een buitenlands diploma in. De opleiding heeft een speciaal traject voor HBO-doorstromers met een HBO-diploma van de lerarenopleiding. Zij kunnen een verkort doorstroomprogramma van een jaar volgen, alvorens zij hun bachelordiploma kunnen behalen. In het zelfevaluatierapport meldt de opleiding dat deze groep doorgaans veel problemen ondervindt. Slechts één van de vier van hen rondt de opleiding met een diploma af. Zij hebben vaak niet de juiste studiehouding, met name ten aanzien van vakken als oud- en middeleeuws Engels. Ter ondersteuning krijgen zij een personal tutor aangewezen, wat wel helpt. De opleiding ziet met het oog op het behouden van de kwaliteit van de opleiding geen aanleiding om het programma voor de HBO-doorstromers aan te passen. Zij wijst deze studenten bij de instroom op de zwaarte van het programma. De HBO-instromers met wie de commissie heeft gesproken ondervinden tot op heden geen problemen bij hun studie. Zij vinden dat zij de studie goed doorlopen. Master Als toelatingseis tot de master Engelse taal en cultuur geldt een universitair bachelordiploma of een gelijkwaardig buitenlands diploma. Voor wat betreft het oude programma werden buitenlandse diploma’s getoetst door het Nuffic. Een staatsexamen NT2 werd niet als eis gesteld. Studenten die zonder bachelordiploma willen worden toegelaten tot de master worden getoetst door de Toelatingscommissie. 102
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De commissie vindt dat de opleiding veel aandacht heeft voor de verschillende groepen instromers in zowel de bachelor- als in de masteropleiding. Dit geldt bijvoorbeeld voor de HBOinstromers in de bacheloropleiding. Alhoewel slechts één op de vier van hen de studie afrondt, doet de opleiding er alles aan om deze groep binnen boord te houden, zoals bijvoorbeeld de personal tutor die zij toegewezen krijgen. Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/Master Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS en het masterprogramma omvat 60 ECTS. De bachelor- en de masteropldeiding voldoen hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor De bacheloropleiding gaat bij de vormgeving van haar onderwijs uit van het didactisch concept van de faculteit, waarin studentgeoriënteerdheid en studentactiverend onderwijs de centrale elementen zijn. In navolging hiervan hanteert de opleiding bij de vormgeving van haar onderwijs de volgende uitgangspunten: • • •
•
Het onderwijs is gericht op het ontwikkelen van een kritisch-analytische studiehouding bij studenten en het oplossen van onderzoeksproblemen. De student wordt zo veel mogelijk gestimuleerd om actief en zelfwerkzaam te zijn. De student wordt geoefend in het samenwerkend leren. Om dit te kunnen realiseren voeren studenten in tweetallen of kleine groepen opdrachten uit. Indien mogelijk wordt gebruikgemaakt van peer critique. De opleiding ziet erop toe dat individuele studenten hun eigen verantwoordelijkheid nemen voor het eindresultaat van de opdracht. Waar mogelijk en zinvol worden ICT-middelen ingezet.
Om deze doelstellingen te kunnen realiseren kiest de bacheloropleiding ervoor om in het eerste jaar een beperkt aantal uren hoorcolleges te programmeren, namelijk 140 uur. In de jaren daarna worden geen hoorcolleges meer gegeven, maar uitsluitend werkcolleges (in het eerste jaar 1.540 uur, in het tweede jaar 1.120 uur en in het derde jaar 840 uur). In het tweede jaar QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
103
is verder 560 uur geprogrammeerd voor de minor en in het derde jaar hetzelfde aantal uren voor de vrije ruimte. Hoorcolleges zijn inclusief de voorbereiding ervan en de tentamens. Werkcolleges zijn inclusief de voorbereiding, de praktische oefeningen en de voorbereiding van de tentamens. In de hoorcolleges nemen de inleidende kennisvakken een centrale plaats in en in de werkcolleges worden vaardigheden getraind. De bachelorstudenten met wie de commissie heeft gesproken zijn tevreden over het onderwijs. Zij herkennen de studentgeoriënteerdheid ervan in de opdrachten die zij moeten maken. Master Ook de vormgeving van de masteropleiding is gebaseerd op het didactisch concept van de faculteit, waarin studentgeoriënteerdheid en studentactiverend onderwijs de centrale elementen zijn. Hier gelden dezelfde doelstellingen als voor de bacheloropleiding. De enige onderwijsvorm in de masteropleiding is het werkcollege. Hiervoor is 1.120 uur gereserveerd, inclusief de voorbereiding van de colleges, de praktische oefeningen en de voorbereiding van de tentamens. Volgens de opleiding is er binnen het éénjarige programma geen ruimte om de studenten stage te laten lopen. Oordeel: De commissie is van mening dat de opleiding er goed in slaagt om haar didactisch concept te vertalen in het onderwijs. De studenten met wie de commissie heeft gesproken toonden zich tevreden over het onderwijs. De studentgeoriënteerdheid komt goed tot uiting in de opdrachten die de studenten moeten maken. De werkcolleges bieden goede mogelijkheden om vaardigheden te trainen. De commissie betreurt het dat er in het masterprogramma geen ruimte is voor een stage. Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor De opleiding wil met haar toetsvormen zo veel mogelijk aansluiten bij haar eindtermen, leerdoelen en onderwijsvormen. Zij hanteert verschillende toetsvormen. De taalvaardigheid van studenten in de hoorcolleges wordt getoetst met behulp van portfolio. De in de hoorcolleges behandelde stof wordt getoetst met behulp van schriftelijke tentamens, ofwel open vragen of multiple choice-vragen. Een derde door de opleiding gebruikte toetsvorm is de schriftelijke opdracht, die in combinatie met een schriftelijk tentamen wordt gebruikt bij de werkcolleges. Daarnaast worden mondelinge examens afgenomen. Hierbij zijn altijd twee docenten aanwezig. Dit geldt ook voor de beoordeling van de bachelorscriptie. Voor de scriptie is een scriptiebrochure beschikbaar. Hierin worden criteria beschreven ten aanzien van de lengte, de begeleiding, de tijdsduur en het niveau. Na elk tentamen heeft de student de mogelijkheid tot inzage en advies, maar er wordt geen structurele feedback op de tentamenresultaten gegeven. De studenten met wie de commissie heeft gesproken bevestigen dit. 104
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de inhoud van de toetsen ligt bij de vakdocenten. Zij maken deel uit van de Examencommissie. Ook het afdelingsbestuur speelt een rol bij de bewaking van de kwaliteit van de toetsen. Zij bekijkt samen met de studieadviseur jaarlijks of de toetsen daadwerkelijk de eindtermen meten. De Examencommissie en de Opleidingscommissie hebben de taak om de kwaliteit van de toetsen te borgen. Om zo veel mogelijk afstemming te realiseren tussen de toetscriteria, bijvoorbeeld voor de beoordeling van essays, worden af en toe bijeenkomsten voor docenten georganiseerd. De studenten met wie de commissie heeft gesproken ervaren vooralsnog verschillen tussen de docenten bij het beoordelen van de essays. Master Ook in de masterfase streeft de opleiding ernaar om in de toetsen de eindtermen, de leerdoelen te meten en de toetsvormen zo veel mogelijk aan te laten sluiten bij de onderwijsvormen. Modules in de masterfase worden getoetst door studenten een werkstuk van rond de 4.000 woorden te laten maken. Gekozen is voor werkstukken vanwege de nadruk die de opleiding in deze fase legt op zelfwerkzaamheid, analyse, synthese en beoordeling. Naast werkstukken worden tijdens het semester ook tussentoetsen, mondelinge presentaties, schriftelijke opdrachten en onderzoeksverslagen als toetsvormen gebruikt. De resultaten hiervan tellen mee in het eindcijfer van de module. De begeleiding van de masterscriptie is in handen van één, of indien het onderwerp meerdere deskundigheden vraagt twee begeleiders. Bij de beoordeling van een scriptie zijn altijd twee beoordelaars betrokken. Indien er een discrepantie is in het oordeel van de beide beoordelaars wordt een derde docent gevraagd om het beslissende oordeel te geven. Ook voor de masterscriptie is een scriptiebrochure beschikbaar. Hierin worden criteria beschreven ten aanzien van de lengte, de begeleiding, de tijdsduur en het niveau. De feedback op toetsen is in de masterfase op dezelfde wijze geregeld als in de bachelorfase. Dat wil zeggen dat studenten de mogelijkheid hebben om het tentamen in te zien of hierover advies in te winnen. Bachelor/Master In de door het COWOG uitgevoerde onderwijsevaluaties wordt studenten gevraagd om een oordeel te geven over de toetsvorm als zodanig en over de representativiteit van de toetsen. De resultaten tonen aan dat studenten hier tevreden over zijn. Studenten met wie de commissie heeft gesproken zijn van mening dat docenten bruikbare feedback geven. Oordeel: De commissie heeft waardering voor de verschillende door de opleiding gehanteerde toetsvormen. Zij is van oordeel dat de toetsen die in de bacheloropleiding worden gebruikt in het algemeen voldoende adequaat zijn om de eindtermen te meten. Zij heeft echter twijfel bij het gebruik van multiple choice-toetsen (zoals bij het onderdeel syntaxis). Niet altijd (zij het soms wel) wordt de weging van de verschillende toetsmomenten van een module meegedeeld, hoewel dit hoort te gebeuren in de studiehandleiding die aan het begin van een collegereeks wordt uitgedeeld. De commissie beveelt aan dat wel altijd te doen. Ook vindt de commissie dat feedback op de toetsen meer structureel zou moeten zijn. Zij doet de aanbeveling om dit een vaste plaats in de toetsingsprocedure te geven. Bachelor: Het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
105
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 3.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/Master Uit een overzicht in het zelfevaluatierapport blijkt dat het merendeel van de docenten is gepromoveerd (van de hoogleraren: 100%, van de universitair docenten: 91% en van de docenten: 100%). De hoogleraren en universitair docenten participeren in een onderzoeksschool. In bijlage B van het rapport wordt aangegeven bij welke onderzoeksinstituten de stafleden betrokken zijn. De opleiding heeft geen duidelijke relatie met een specifieke bedrijfstak. Dientengevolge onderhouden docenten geen contacten met de professionele praktijk. Studenten hebben vanaf het eerste jaar door de stafleden de beschikking over wetenschappelijke rolmodellen. Oordeel: De commissie constateert dat het merendeel van de docenten met een onderzoeksaanstelling is gepromoveerd en dat zij goede rolmodellen zijn voor de studenten. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master De opleiding krijgt op basis van de verwachte instroom per studiefase en het aantal modulen dat zij op basis hiervan kan verzorgen het aantal fte’s van de faculteit toegewezen. Elke module van 10 ECTS komt overeen met een docentbelasting van 0.1 fte op jaarbasis. In de bachelorfase wordt voor werkgroepen uitgegaan van een groepsgrootte van twintig studenten en in de masterfase van vijftien studenten. Voor hoorcolleges met een omvang van 10 ECTS is de basisformatie 0.2 fte. Dit komt overeen met twee standaardmodules. Indien blijkt dat het aantal studenten voor werkgroepen de norm van twintig overschrijdt wordt een extra module toegewezen, zo wordt in het zelfevaluatierapport vermeld. Uit een overzicht blijkt dat de stafstudentratio 1 : 20 is en aldus overeenkomt met de facultaire richtlijnen. De docenten met wie de commissie heeft gesproken hebben gemeld dat er voor het werkgroeponderwijs te weinig formatie beschikbaar is, waardoor de groepen te groot zijn. De opleiding beschikt thans niet over een UHD. De bij de opleiding aangestelde hoogleraar taalkunde (0,23 fte) is elders gedetacheerd. Hoewel haar taken zijn overgenomen, is het in de 106
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
ogen van de commissie onduidelijk bij wie de verantwoordelijkheid voor de Engelse taalkunde ligt. Het management van de opleiding zoekt in samenwerking met de faculteit naar een oplossing hiervoor. Oordeel: De commissie vindt het ontbreken van duidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor Engelse taalkunde zorgelijk. Het ontbreken van een hoogleraar en een UHD acht ze betreurenswaardig. Ook zorgelijk acht de commissie de volgens de docenten te grote omvang van de werkgroepen. De commissie beveelt aan om op korte termijn een oplossing te zoeken voor deze personele knelpunten, zodat kwalitatief goed onderwijs gewaarborgd is. Verder heeft de commissie begrepen dat de norm voor de maximale bezetting van een werkgroep niet 20 maar in de praktijk (waarin recidivisten meegeteld worden) 25 is. De commissie adviseert het faculteitsbestuur het mogelijk te maken dat het normgetal niet overschreden wordt. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie op dit facet is onvoldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/Master Voor docenten worden op facultair niveau tal van scholingsmogelijkheden aangeboden, waarvan een deel door het COWOG wordt verzorgd. Uit onderwijsevaluaties blijkt dat studenten zeer tevreden zijn over de onderwijskwaliteit van de docenten. De opleiding is van oordeel dat zij met haar docenten een scala aan specialisaties van het vakgebied representeert. Versterking vindt zij wenselijk op het gebied van de negentiende-eeuwse letterkunde en de sociolinguïstiek, zo vermeldt het zelfevaluatierapport. De commissie onderschrijft deze wens van de opleiding. Functioneringsgesprekken dienen volgens de facultaire richtlijnen gemiddeld eens in de anderhalf jaar te worden gevoerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van een standaardformat. Uit navraag van de commissie bij de docenten blijkt dat functioneringsgesprekken daadwerkelijk eenmaal per jaar worden gevoerd. De docenten ervaren deze gesprekken als zinvol. Afspraken over bijscholing en onderzoek die tijdens de gesprekken worden gemaakt worden nagekomen. De hoogleraar voert functioneringsgesprekken met de decaan. Oordeel: De commissie waardeert de grote inzet van de staf. Zoals ook al bij F13 genoemd, heeft de opleiding geen UHD. De commissie vindt dit zorgelijk. Ook vraagt de commissie zich af of er geen personele versterking nodig is op de terreinen van de negentiende-eeuwse letterkunde en de sociolinguïstiek. Bachelor/Master: het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
107
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. Het tekort aan personeel wordt volgens de commissie voldoende opgevangen door de grote inzet van de aanwezige stafleden. 3.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Zie de facultaire zelfevaluatie (F15). Bachelor/Master: het oordeel van de commissie op dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor De opleiding kent in elk van de drie bachelorjaren drie trappen van studiebegeleiding. In het eerste jaar worden studenten begeleid door een groepsmentor, een docent die individueel en in groepsverband gesprekken voert met studenten. Tweedejaars studenten hebben een persoonlijke tutor, een docent die individuele studiebegeleiding geeft en helpt bij de invulling van de vrije onderdelen en de minor. In het derde jaar kunnen studenten voor begeleiding terecht bij de studieadviseur. Dit geldt overigens ook voor de eerste- en tweedejaars studenten. Hij houdt de regelgeving in de gaten, controleert de studievoortgang, signaleert mogelijke knelpunten en treedt indien nodig actief op om deze op te lossen. Met de ouderejaars studenten voert hij jaarlijks een studievoortgangsgesprek over onder andere de studieplanning en eventuele problemen bij de studie. Progress geeft de studenten informatie over de studievoortgang. Volgens de opleiding zijn studenten tevreden over de studiebegeleiding. Docenten ervaren soms de vrijheid van studenten in hun keuze om al dan niet gebruik te maken van studiebegeleiding als frustrerend, in het geval een student hiervan geen gebruikmaakt en vervolgens problemen met de studievoortgang krijgt, zo vermeldt het zelfevaluatierapport. De studenten met wie de commissie heeft gesproken toonden zich tevreden over de studiebegeleiding. Master Doctoraal- en masterstudenten kunnen facultatief deelnemen aan de scriptieversnellingsgroep. Deze wordt in navolging van de afdeling Studieondersteuning georganiseerd. De bedoeling van de groep is om de voortgang van de scriptie te bewaken. Studenten worden bij het schrijven begeleid door een medestudent. Er is tevens een docent betrokken bij de groep. Studenten die deelnemen aan de groep tekenen een contract, waarin deadlines zijn opgenomen. De commissie is zeer te spreken over dit initiatief. Zij heeft echter geen studenten gesproken die deelnemen aan de scriptieversnellingsgroep.
108
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel De commissie vindt de studiebegeleiding zeer goed vormgegeven en is zeer te spreken over de combinatie van tutor, die ook docent is en studieadviseur. De studenten blijken tevreden over de begeleiding in het algemeen en over de begeleiding bij de scriptie. Doctoraal- en masterstudenten kunnen facultatief deelnemen aan de scriptieversnellingsgroep. Deze wordt in navolging van de afdeling Studieondersteuning georganiseerd. De bedoeling van de groep is om de voortgang van de scriptie te bewaken. Zoals gezegd is de commissie is zeer te spreken over de begeleiding bij de scriptie door middel van de scriptieversnellingsgroep. De commissie is het met de docenten eens, dat studenten gedwongen zouden moeten kunnen worden de hun gegeven studieadviezen ter harte te nemen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 3.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor en master Tot het collegejaar 2005-2006 werd gebruikgemaakt van een facultair standaardformulier voor college-evaluaties. Vooral nieuwe of nieuw opgezette colleges werden daarbij geëvalueerd. Vanaf het collegejaar 2005-2006 kent de faculteit een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de kern is dat het curriculum continu wordt geëvalueerd op basis van een lijst met veertien vragen die alle aspecten van het onderwijs en de onderwijsondersteuning omvatten. In principe worden alle colleges in het nieuwe systeem eens in de drie jaar geëvalueerd op basis van een nieuw evaluatieformulier dat volgens de faculteit studentgeoriënteerd is. Het systeem voorziet in voorkomende gevallen in vervolgmaatregelen die worden genomen door de onderwijsdirecteur en de betrokken leidinggevende. De opleiding evalueert (volgens de facultaire richtlijnen) elke onderwijsmodule minimaal eenmaal in de drie jaar. De procedures voor evaluatie zijn vastgesteld op facultair niveau. Er wordt een onderscheid gemaakt in cursusevaluaties en curriculumevaluaties en in proces- en productevaluaties. Elke onderwijsmodule wordt minimaal eenmaal in de drie jaar geëvalueerd. Daarnaast nemen sommige docenten ook zelf evaluaties af door vragenlijsten op NESTOR te plaatsen. De Opleidingscommissie bevraagt studenten met elektronische enquêtes over vakoverstijgende zaken, bijvoorbeeld over de informatievoorziening. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs goed bewaakt door regelmatige evaluaties ervan. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
109
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor en master De Opleidingscommissie speelt een centrale rol bij het evalueren van het onderwijs. Indien de resultaten van een evaluatie daar aanleiding toe geven, onderneemt de Opleidingscommissie actie. De voorzitter van de commissie neemt zonodig in overleg met de Onderwijsdirecteur contact op met de desbetreffende docent(en) en de leidinggevende. Dit kan erin resulteren dat de docent(en) een didactische cursus gaan volgen. Ook kunnen resultaten van evaluaties leiden tot verbetermaatregelen op het gebied van onderwijsoverstijgende zaken zoals het verbeteren van de informatievoorziening of het optimaliseren van de communicatie met studenten, zoals onlangs is gebeurd. Oordeel: De commissie is van oordeel dat evaluaties van het onderwijs aantoonbaar tot verbeteringen hebben geleid. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor en master De Opleidingscommissie speelt een centrale rol bij de uitvoering van de onderwijsevaluaties. De commissie bestaat uit vier docenten en vier studenten. De studentleden houden via class representativesuit de verschillende studiejaren voeling met de andere studenten. De studenten en docenten zijn betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding via de evaluaties. Het beroepsveld is betrokken via de stages die studenten soms incidenteel informeel lopen. En alumni zijn betrokken door een goed functionerende alumnivereniging. In het bestuur van de alumnivereniging hebben stafleden van de opleiding zitting. Alumni zijn ook betrokken bij de kwaliteitszorg door deelname aan de COWOG Alumnimonitor. Oordeel: Alle geledingen van de opleiding zijn zowel via de formele kanalen als informeel in voldoende mate betrokken bij de kwaliteitszorg. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
110
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bachelor Werkstukken en essays van bachelorstudenten dienen volgens de opleiding aan te tonen dat studenten de doelstellingen van het programma bereiken. De essays van studenten worden getoetst aan de hand van geldende doelstellingen en aan de eindtermen. Hierbij zijn steeds twee docenten betrokken. Zij geven onafhankelijk van elkaar een oordeel. De commissie heeft geen scripties van bachelorstudenten gezien. Zij baseert haar oordeel derhalve op gemaakte werkstukken van bachelorstudenten die zij heeft bekeken. Master Om het gerealiseerde niveau te kunnen beoordelen heeft de commissie zes (doctoraal)scripties bekeken. De scriptie is een verslaglegging van zelfstandig onderzoek op het gebied van de Engelse taal en cultuur in een helder geschreven en goed geargumenteerd wetenschappelijk betoog met een lengte van 15.000 woorden. De commissie geeft voor het merendeel van de bekeken doctoraalscripties hetzelfde oordeel als de opleiding en beoordeelt het niveau van vijf van de zes scripties als hoog. De scripties worden getoetst aan de hand van doelstellingen en de eindtermen. De kwaliteit van de scripties wordt mede gewaarborgd door een tweede lezer, die mede het cijfer vaststelt. Verder kent de opleiding twee commissies die het verloop van de mondelinge presentaties en schriftelijke werkstukken van de masterstudenten evalueren. Er zijn geen evaluatiegegevens over het gerealiseerde niveau van alumni. De alumni met wie de commissie heeft gesproken zijn van oordeel dat zij voldoende startbekwaam zijn. Oordeel: De commissie vindt de scripties van een goed niveau. De kwaliteit ervan wordt goed bewaakt door de toetsing aan de hand van de doelstellingen en de eindtermen en door de tweede lezer. Ook de commissies die de kwaliteit van de door de masterstudenten gemaakte opdrachten in de gaten houden zijn een goede waarborg voor de kwaliteit van de resultaten. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bachelor en master De opleiding is van oordeel dat de rendementen van de ‘oude’ opleiding aan de lage kant zijn. Voor een deel zijn deze lage rendementen te verklaren uit het feit dat in het verleden de helft van de propedeusestudenten Engels ging studeren met het doel om door te kunnen stromen naar één van de bovenbouwopleidingen. In het nieuwe stelsel stromen alleen studenten in die het voornemen hebben om de bacheloropleiding Engelse taal en cultuur te volgen. De QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
111
opleiding verwacht dat deze verandering een gunstig effect zal hebben op het rendement. De commissie onderschrijft deze verwachting. Verder streeft de opleiding ernaar studenten zo veel mogelijk ‘bij de les te houden’ door handhaving van de regels voor aanwezigheid en participatie. Samen met de studentenvereniging NUTS stimuleert de opleiding de betrokkenheid van de studenten door middel van excursies, lezingen en dergelijke. De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport rendementsgegevens van het KUO (voor de opleiding en landelijk) en van het Bureau Studentzaken Letteren van de RUG (voor de opleiding) opgenomen. Zij heeft geen streefcijfers voor de rendementen geformuleerd. Wel zijn er streefcijfers op facultair niveau: een propedeuserendement na drie jaar van 65% en 90% voor het postpropedeuserendement na vijf jaar na het begin van de opleiding. Voor het masterniveau wordt facultair een rendement nagestreefd van 90% na twee jaar. De commissie vindt dit een goed streven. Oordeel: De commissie stelt op basis van de tabellen vast dat de rendementen van de opleiding lager zijn dan het landelijke gemiddelde. Dit geldt zowel voor de propedeuse als voor de postpropedeuserendementen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
112
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Onvoldoende Voldoende Voldoende Excellent Goed Goed Goed Goed Voldoende
113
Masteropleiding Engelse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Onvoldoende Voldoende Voldoende Excellent Goed Goed Goed Goed Voldoende
Eindoordeel: Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
114
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
4.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Friese taal en cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Friese taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Friese taal en cultuur 56012 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd en deeltijd Groningen 31 december 2007
Masteropleiding Friese taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Friese taal en cultuur 66012 WO Master 60 ECTS Master Voltijd en deeltijd Groningen 31 december 2007
De deeltijdopleiding verschilt niet van de voltijdopleiding in de programmaonderdelen, wel in het aantal modules dat per jaar geprogrammeerd is. 4.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 4.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor/Master Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. Per 1 januari 2004 waren vijf doctoraalstudenten ingeschreven bij de opleiding. Daarnaast stonden er op dat moment twee bachelorstudenten ingeschreven en een masterstudent. De einddatum van de afbouw is 1 september 2007.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
115
De overgang naar de bachelor- en masteropleiding Friese taal en cultuur heeft in één keer plaatsgehad. Er worden geen colleges van het oude curriculum meer aangeboden. Studenten die het doctoraaldiploma willen halen en nog colleges moeten volgen, volgen in plaats daarvan vergelijkbare nieuwe colleges. Studenten zijn actief benaderd door de studieadviseur, wat heeft geleid tot individuele afspraken met studenten (contractvorm). De overgang van de oude naar de nieuwe regeling was tamelijk ingrijpend, omdat het tevens ging om de overgang van een bovenbouwstudie zonder eigen propedeuse naar een opleiding met een eigen propedeuse. De opleiding heeft een overgangsregeling opgesteld waarbij hiermee rekening is gehouden (zie ook de OER blz. 18/19). In het cursusjaar 2003-2004 hebben, na de nodige voorlichting aan alle doctoraalstudenten, twee doctoraalstudenten ervoor gekozen over te gaan naar de bacheloropleiding. Voor hen is in overleg met de Examencommissie een overgangsprogramma en een afstudeerprogramma afgesproken. De door hen reeds gehaalde propedeuse en de doctoraalvakken zijn in hun overgangsprogramma aangemerkt als vervanging van de minoren en leenvakken. Er zijn geen problemen gemeld. De commissie is van mening dat er heldere afspraken zijn gemaakt met studenten over de overgang van het ongedeelde programma naar de bachelor-masterstructuur. Studenten gaven in de gesprekken met de commissie aan dat de overgang goed is verlopen, mede door de kleinschaligheid van de opleiding en de goede bereikbaarheid en de goede individuele begeleiding van de studieadviseur, ook al had de voorlichting volgens hen wat beter gekund. De commissie vindt de overgangsregeling helder. 4.2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding De studie is opgezet als een moedertaalstudie, dat wil zeggen dat ervan wordt uitgegaan dat de studenten het Fries spreken en verstaan. Voor degenen die het Fries niet als moedertaal hebben is er een instroomprogramma voorzien (zie F7). Bepalend voor het profiel van de opleiding is de nadruk die ligt op reflectie op het onderwerp van onderzoek en onderwijs. In alle onderdelen van de studie komt de specifieke historische, politieke en culturele situatie van Friesland aan de orde en wat deze betekent voor de Friese literatuur, taal en geschiedschrijving. De aanname hierbij is ook dat deze specificiteit een licht werpt op bepaalde algemeen-theoretische vragen. In dit kader wordt aandacht besteed aan de verschillen en overeenkomsten tussen talen en culturen, waarbij rekening wordt gehouden met het onderscheid tussen centrale en perifere talen en culturen. Bachelor Doel van de bacheloropleiding is de student een zodanige academische vorming te laten verwerven in termen van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Friese taal en cultuur dat hij of zij toelating heeft tot een aantal aansluitende masteropleidingen en in staat is om functies waarvoor academische kennis en vaardigheden op bachelorniveau op bovengenoemd gebied vereist dan wel wenselijk zijn met succes uit te oefenen. Master Doel van de masteropleiding is de student een academische vorming te laten verwerven in termen van gespecialiseerde kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Friese taal en cultuur. De student moet functies waarvoor academische kennis en vaardigheden op master116
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
niveau op bovengenoemd gebied vereist dan wel wenselijk zijn, met succes kunnen uitoefenen en op gevorderd niveau wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten binnen één van de disciplinegebieden van de frisistiek. Hij of zij moet beschikken over de kennis en competenties die noodzakelijk zijn om toegelaten te worden tot de promotie. F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De eindtermen van de afzonderlijke opleidingen zijn opgesteld met de facultaire notitie ‘Model voor de formulering van eindtermen/competenties’ (FNE) als leidraad. Zie hiervoor het facultaire rapport. Bachelor De opleiding heeft de doelstelling en eindtermen van de propedeutische fase onderscheiden van die van de postpropedeutische fase. In de eindtermen is onderscheid gemaakt tussen algemene, academische vaardigheden, vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis. Onder algemene, academische vaardigheden vallen bijvoorbeeld het maken van betrouwbare samenvattingen, het geven van presentaties, het gebruik van ICT- en bibliotheek (propedeuse) en onderzoeksvaardigheden, zoals het verzamelen en kritisch evalueren van gegevens, het identificeren van wetenschappelijke problemen, het zelfstandig een beperkt onderzoek kunnen uitvoeren en hierover kunnen rapporteren (postpropedeuse). Onder vakgerelateerde vaardigheden vallen bijvoorbeeld mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid Fries (begrijpen, samenvatten en produceren van Friese teksten en gesprekken) (propedeuse), houden van een voordracht of schrijven van een gestructureerde tekst in vloeiend Fries (postpropedeuse) en toepassen van onderzoeksvaardigheden op het disciplinegebied (toepassen van wetenschappelijke analysemethoden op Friestalige gegevens en teksten (propedeuse), geven van een gefundeerd oordeel over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de Friese taal en cultuur (postpropedeuse). Onder vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis wordt verstaan basis- (propedeuse) dan wel brede (postpropedeuse) kennis van de verschillende disciplinegebieden binnen de opleiding (taalkunde, letterkunde, cultuurkunde) en de geschiedenis van de Fries taal en Friesland, en algemene (propedeuse) c.q. brede (postpropedeuse) kennis van de algemene taal- en literatuurwetenschap en de daartoe behorende methoden en onderzoekstechnieken. De opleiding stelt dat de eindtermen zoals verwoord in de FNE voldoen aan de internationale maatstaven. Aangezien deze de basis vormt voor de algemene en disciplinegerichte doelstellingen en eindtermen is de opleiding van mening dat een internationale kwaliteitsnorm op indirecte wijze gewaarborgd is. De opleiding Friese taal en cultuur heeft goede contacten met de Christian-Albrechts-Universität te Kiel, waar ook een opleiding Fries bestaat (hier ligt de nadruk op de in SleeswijkHolstein gesproken Noord-Friese dialecten). In Kiel is echter de bachelor-masterstructuur nog QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
117
niet ingevoerd, hetgeen de samenwerkings- en uitwisselingsmogelijkheden enigszins beperkt. In het kader van het Sectorplan Letteren zal worden onderzocht in hoeverre structurele samenwerking tussen beide opleidingen tot de mogelijkheden behoort. Studentuitwisseling wordt al langer aangemoedigd, maar de belangstelling hiervoor is tot dusver minimaal. De bedoeling is het accent nu te verleggen naar uitwisseling van docenten. Voor de realisatie van een joint degree bestaat in Kiel vooralsnog weinig animo. Daarnaast wordt er in principe samengewerkt met de Fryske Akademy. De opleiding is van plan ook met hen de samenwerking te intensiveren, zodra de nieuwe structuur van de Akademy is gerealiseerd. Op dit moment heeft de opleiding nog geen informatie voorhanden over de beroepspraktijk waarin afgestudeerde bachelors Fries terechtkomen. Op grond van ervaringen in het verleden met doctoraalstudenten verwacht zij dat deze zeer divers is. Van een gerichte beroepsopleiding kan ook bij de nieuwe bacheloropleiding geen sprake zijn. Niettemin streeft de opleiding ernaar de bachelorstudenten zo adequaat mogelijk toe te rusten voor een maatschappelijke loopbaan door te voorzien in een mix van vakgerelateerde en vakonafhankelijke vaardigheden op academisch niveau. Een bezitter van het bachelordiploma moet zich bijvoorbeeld schriftelijk en mondeling helder kunnen uitdrukken en moet dit ook kunnen in vloeiend Fries; hij moet adequaat gebruik kunnen maken van manieren om grote hoeveelheden informatie te verzamelen en te verwerken, inclusief ICT-toepassingen. Master In de eindtermen is onderscheid gemaakt tussen algemene, academische vaardigheden en attitudes en vakgerelateerde vaardigheden, kennis en inzicht. Onder algemene, academische vaardigheden en attitudes vallen onder meer onderzoeksvaardigheden (bijvoorbeeld zelfstandig wetenschappelijk onderzoek verrichten, gefundeerde oordelen vormen, wetenschappelijke problemen identificeren, analyseren en evalueren, enzovoort) en beroepsvaardigheden (zelfstandig werken, tonen van initiatief en persoonlijke verantwoordelijkheid, enzovoort) Onder vakgerelateerde vaardigheden, kennis en inzicht wordt verstaan gevorderde kennis van en inzicht in één van de disciplinegebieden van de frisistiek (taalkunde, letterkunde, cultuurkunde) en de daarin gangbare methoden van onderzoek en de vaardigheden om deze op professionele wijze toe te passen. De opleiding heeft nog geen informatie voorhanden over de beroepspraktijk waarin afgestudeerde masters Fries terechtkomen. Op grond van ervaringen in het verleden met doctoraalstudenten verwacht de opleiding dat deze zeer divers is. Van een gerichte beroepsopleiding kan volgens de opleiding ook bij de nieuwe masteropleiding geen sprake zijn. Niettemin is het streven er wel op gericht de masterstudenten zo adequaat mogelijk toe te rusten voor een maatschappelijke loopbaan door te voorzien in een mix van vakgerelateerde en vakonafhankelijke vaardigheden op academisch masterniveau. De opleiding probeert de masterstudent zo adequaat mogelijk toe te rusten voor een maatschappelijke loopbaan. De student moet over kwaliteiten en overdraagbare vaardigheden beschikken die beroepsmatig nodig zijn, zoals tonen van initiatief en persoonlijke verantwoordelijkheid, in staat zijn beslissingen te nemen in onvoorspelbare situaties en zelfstandig kunnen werken. De Friese taalvaardigheid van een masterstudent moet een hoge mate van flexibiliteit en effectiviteit vertonen.
118
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: De commissie is van mening dat de doelstellingen en eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding volgen uit een oriëntatie van de opleiding op de actuele (inter)nationale ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening. De opleiding onderhoudt goede contacten met onder meer de Fryske Akademy en de Universität Kiel. De opleiding heeft zich naar eigen zeggen bij de formulering van doelstellingen en eindtermen georiënteerd op de beroepspraktijk, maar onduidelijk is hoe deze oriëntatie heeft plaatsgevonden: via alumninetwerk of klankbordgroepen, of iets dergelijks. De commissie is van oordeel dat doelstellingen en eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding aansluiten bij (inter)nationale state of the art in wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk. De eindkwalificaties van de opleiding Fries in Groningen zijn die, welke men van een academische opleiding in het algemeen en van een frisistische opleiding in het bijzonder mag verwachten. Groningen zet daarbij als grootste opleiding Fries in zekere zin zelf de professionele maatstaven. De eindtermen zijn uit de doelstellingen afgeleid. De opleiding richt zich vooral op het Westerlauwers Fries. De commissie meent dat de varianten Oost- en Noord-Fries (gesproken in Duitsland) wat onderbelicht zijn in de opleiding. Specifieke programmaonderdelen voor Oost- en Noord-Fries ontbreken, maar de commissie heeft begrepen dat deze varianten wel aangestipt worden in de opleiding, bijvoorbeeld in het college Inleiding in de Frisistiek, maar vrij beperkt. De commissie is verheugd dat in het profiel en de eindtermen het comparatistische karakter van de studie Friese taal en cultuur wordt beklemtoond. Daarbij gaat het vooral om de verhouding tot andere taal- en cultuurstudies. Naast een externe vergelijking biedt het Fries echter door zijn grote dialectische verscheidenheid ook mogelijkheden voor interne vergelijking. Hierdoor en door de veelvuldige contacten met andere Germaanse talen en zijn sociaal-politieke geschakeerdheid leent het Fries zich bij uitstek voor comparatieve benaderingen. Doordat de opleiding bij de bestudering van het Fries geen specifieke centrale invalshoek heeft gekozen (bijvoorbeeld: meertaligheid of Fries als minderheidstaal in Europees perspectief en in vergelijking met andere minderheidstalen) is de opleiding weinig maatschappelijk gericht. De commissie heeft tijdens de gesprekken begrepen dat de opleiding hiervoor bewust heeft gekozen omdat zij niet als ‘taalstrijder’ en ‘nationalist’ geafficheerd wil worden. De commissie is echter van mening dat de bestudering van het Fries als minderheidstaal in een Europese context de studie aantrekkelijker zal kunnen maken. Ook structurele aandacht voor het verschijnsel tweetaligheid – met name binnen Europees perspectief – zou hieraan kunnen bijdragen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor De Dublin-descriptoren zijn als volgt te herleiden uit de eindtermen:
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
119
Kennis en inzicht De eindtermen van de postpropedeutische fase onder vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis beschrijven de kennis die een bachelorstudent moet hebben van het vakgebied. Deze kennis is gespecialiseerd naar disciplinegebied en is breed. In de eindtermen is geformuleerd dat de bachelorstudent kennis moet hebben van de recente ontwikkelingen en nieuwe wetenschappelijke vraagstukken op het gebied van de frisistiek. Toepassen van kennis en inzicht In verschillende postpropedeutische eindtermen komt deze descriptor terug. De eindtermen onder vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis specificeren het soort en niveau van kennis en inzicht en vereisen dat de bachelorstudent deze aantoonbaar bezit, hetgeen betekent dat de student deze kennis actief moet kunnen verwoorden, reproduceren en toepassen. Er wordt in de eindtermen niet alleen kennis van de binnen de frisistiek gehanteerde methoden en technieken gevraagd, verworven kennis en inzicht moeten bovendien kunnen worden toegepast op basis van evidentie. Verder refereren de eindtermen aan algemene academische vaardigheden die een afgestudeerde beter in staat zal stellen zijn/haar beroep op professionele wijze uit te voeren. Ten slotte vragen ze van de bezitter van het bachelordiploma een vergevorderde, vloeiende beheersing van het Fries in woord en schrift. De student dient verder te beschikken over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied; een aantal postpropedeutische eindtermen borgt gezamenlijk dat een bezitter van een bachelordiploma in staat is tot het leveren van een zinvolle bijdrage aan het wetenschappelijke debat binnen het vakgebied. Oordeelsvorming De vaardigheid van het verzamelen en interpreteren van relevante informatie komt terug in de postpropedeutische eindtermen. Er wordt gerefereerd aan oordeelsvorming naar aanleiding van vakspecifieke vakliteratuur. De afgestudeerde dient in staat te zijn zich een oordeel te vormen over ingenomen standpunten. Dit dient te geschieden met kennis van de maatschappelijke en culturele positie van de Friese taal en literatuur, al dan niet in een bepaalde historische context. De kwalificaties in de eindtermen op het gebied van vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis verwijzen volgens de opleiding naar kennis en inzicht die dit mogelijk maken. Daarnaast is oordeelsvorming op het gebied van de frisistiek volgens de opleiding moeilijk los te zien van de verhouding tussen centrale en perifere culturen en talen. Het is daarom belangrijk dat een bezitter van het bachelordiploma in staat is de Friese taal en cultuur comparatistisch te beoordelen. Een tweetal eindtermen refereert aan deze vaardigheid. Communicatie In een tweetal eindtermen komt deze descriptor tot uitdrukking. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen een publiek van specialisten en niet-specialisten. De communicatie moet ook gevoerd kunnen worden in de Friese taal. De eindtermen borgen dat de student middels het onderwijsprogramma een goede actieve beheersing van de Friese taal verwerft. Leervaardigheid Het aspect leervaardigheid komt terug in de eindtermen, bachelorstudenten kunnen “op systematische wijze een eigen leerbehoefte ten aanzien van actuele en nieuwe onderwerpen identificeren en deze ter hand te nemen, gebruikmakend van daarbij behorend onderzoek, ontwikkelingen en tot het vakgebied behorende materialen, waartoe gerekend worden de nieuwste en meest recente ontwikkelingen op het vakgebied”. Daarnaast kan een afgestudeerde bachelorstudent met grote zelfstandigheid, maar niet zonder supervisie, een onderzoek opzetten dat 120
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
raakt aan recente vragen binnen het vakgebied. Deze vaardigheid veronderstelt bepaalde leervaardigheden. Volgens de opleiding refereren de eindtermen die relevant zijn voor het opzetten van onderzoek daarom ook aan leervaardigheden. Master De kennis en vaardigheden die verworven zijn bij het bachelordiploma worden in de masterfase verder uitgebreid en verdiept. De bezitter van een masterdiploma dient in vergelijking met de afgestudeerde bachelor een grotere mate van zelfstandigheid te kunnen laten zien met betrekking tot het opzetten en uitvoeren van onderzoek (zelfstandig kunnen uitvoeren van onderzoek en creatief kunnen omgaan met problemen, zelfstandig het initiatief kunnen nemen om te komen tot wetenschappelijke dan wel professionele ontwikkeling). Tevens dient hij kennis van en inzicht in één van de disciplinegebieden behorende tot de frisistiek niet alleen te kunnen reproduceren, maar ook te kunnen integreren en toepassen op nieuwe problemen, vraagstukken en analyses (een aantal eindtermen vragen voor verschillende kennis- en inzichtonderdelen reproductie en toepassing). De Dublin-descriptoren zijn als volgt te herleiden uit de eindtermen: Kennis en inzicht De master-eindtermen vragen op het gekozen disciplinegebied kennis van de stand van zaken en het kunnen toepassen daarvan. Onder toepassen verstaat de opleiding in dit kader het vermogen om de stand van zaken als uitgangspunt te nemen voor het zelfstandig genereren van nieuw onderzoek dan wel professionele ontwikkeling. De eindtermen op het gebied van onderzoeksvaardigheden en ontwikkeling vragen eigen initiatief, creativiteit en probleemgerichtheid. Daarmee wordt studenten een basis geboden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, bijvoorbeeld in onderzoeksverband. Toepassen van kennis en inzicht De eindtermen vereisen dat verworven kennis en inzicht toegepast en geïntegreerd worden in een verdere wetenschappelijke of professionele ontwikkeling. De eindtermen refereren verder aan het kunnen handelen in een bredere of multidisciplinaire context, en dat niet slechts in de Friese situatie. De masterstudent heeft inzicht in de bredere, de Friese situatie overstijgende, onderzoekscontext. De masterstudent dient bijvoorbeeld een inzicht te hebben in de binnen het disciplinegebied gangbare analysemethodes en concepten en moet daarop kunnen reflecteren. De beschrijvingen onder eindterm B4 hebben deels een Friesgeoriënteerd en deels een vakoverstijgend karakter: zo moet de masterstudent kennis van de stand van zaken hebben van het taalkundig onderzoek met betrekking tot de systemen van de Friese taal en de vaardigheid hebben om via wetenschappelijke analyses taalsystemen te doorgronden. Daarnaast refereren een tweetal eindtermen expliciet aan het kunnen plaatsen van de frisistiek binnen een breder onderzoeksveld. Oordeelsvorming Oordeelsvorming komt terug in een aantal eindtermen: een student moet een gefundeerd oordeel kunnen vormen, ook als de informatie onvolledig of beperkt is. De sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die daarbij een rol spelen komen in deze eindtermen niet aan bod.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
121
Communicatie In de eindtermen wordt verwezen naar het vermogen tot reproduceren van verworven kennis en inzicht. Flexibiliteit en contextgevoeligheid wordt vereist, evenals het kunnen communiceren over onderzoeksconclusies met specialisten en niet-specialisten. Specifiek voor het Fries geldt dat deze communicatie ook moet kunnen worden gevoerd in vloeiend Fries, hetgeen gewaarborgd wordt door eindterm B8 (de afgestudeerde masterstudent “bezit het vermogen effectief en zinvol de verworven taalvaardigheid in een professionele context toe te passen”). Leervaardigheid Deze descriptor komt terug in eindterm A6, die vereist dat de student zijn kennis en begrip voortdurend kan uitbreiden en nieuwe vaardigheden tot op een hoog niveau kan ontwikkelen. In een aantal eindtermen ligt de nadruk op zelfstandig handelen; zij expliciteren het belang van autonomie (A4, 5, 6, 7: “De afgestudeerde (…) is in staat volledig zelfstandig en in teamverband producten en diensten af te stemmen op de beoogde doelgroep; is in staat zelf richting te geven aan het met originaliteit ter hand nemen en oplossen van problemen, en zelfstandig taken te plannen en uitvoeren op een professioneel of daaraan gelijkwaardig niveau; is in staat zelfstandig zijn/haar kennis en begrip voortdurend uit te breiden, en nieuwe vaardigheden tot op een hoog niveau te ontwikkelen; beschikt over de kwaliteiten en overdraagbare vaardigheden die beroepsmatig nodig zijn, waarbij vereist is: • • •
het tonen van initiatief en persoonlijke verantwoordelijkheid; het kunnen nemen van beslissingen in onvoorspelbare situaties; het vermogen zelfstandig te werken).”
Oordeel: De commissie is van mening dat de inschatting van het bachelorniveau en het masterniveau realistisch is. De opleiding toont bovendien op gedegen wijze aan dat de eindkwalificaties het bachelorniveau van de opleiding overeenkomstig de Dublin-descriptoren definiëren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor Diverse vakspecifieke en vakoverstijgende eindtermen moeten de student in staat stellen tot het verwerven van vaardigheden voor wetenschapsbeoefening en wetenschappelijke attitudes op bachelorniveau. Zo dient de bezitter van een bachelordiploma in staat te zijn:
122
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
• • • • • •
wetenschappelijke literatuur kritisch te beschouwen; wetenschappelijk bruikbare methoden en technieken te identificeren en toe te passen ; tot analytisch en probleemgericht denkvermogen; een eigen wetenschappelijke bijdrage te leveren door middel van een beperkt onderzoek en daar conform de vakgebonden conventies over te rapporteren; reflectie over eigen denken aan de dag te leggen; de Friese taal, cultuur en wetenschap in een breder kader te plaatsen.
Een afgeronde bacheloropleiding Friese taal en cultuur geeft toegang tot in ieder geval de volgende masteropleidingen van de Rijksuniversiteit Groningen: • • • • • • • • • •
masteropleiding Friese taal en cultuur; educatieve master Friese taal en cultuur; masteropleiding Algemene Taalwetenschap; masteropleiding Euroculture (na selectie); masteropleiding Humanitarian Assistance (na selectie); masteropleiding Journalistiek (na selectie, minor Journalistiek behaald); masteropleiding Toegepaste Taalwetenschap (TTW ); researchmaster Classical, Medieval and Renaissance Studies (CMRS, na selectie); researchmaster Literary and Cultural Studies (LCS, na selectie); researchmaster Linguistics (na selectie).
De opleiding vereist van een bezitter van een bachelordiploma dat hij/zij beschikt over een breed pakket aan algemene, vakoverstijgende vaardigheden en attitudes. Deze zullen de student in staat moeten stellen succesvol in te stromen in een aan de opleiding gelieerde beroepssector buiten de wetenschap. Met betrekking tot de relatie opleiding-arbeidsmarkt merkt de opleiding op dat er nog nauwelijks ervaring is met afgestudeerde bachelorstudenten op basis waarvan een zinvolle beoordeling (en eventuele bijstelling) van de eindkwalificaties mogelijk is. De opleiding heeft voor doctoraalstudenten Fries geen arbeidsmarktonderzoek gedaan. Master Volgens de opleiding leert de masterstudent de volgende vaardigheden en attitudes waardoor de wetenschapsgerichte doelstelling van de masteropleiding gehaald kan worden. Te denken valt aan: • • • • • •
de vaardigheid zelfstandig te kunnen werken en richting te geven aan onderzoek; het aan de dag leggen van originaliteit en creativiteit; het op professionele en betrouwbare wijze kunnen communiceren van inzichten en resultaten en daarbij een hoge mate van flexibiliteit kunnen hanteren met betrekking tot de doelgroep; het zelfstandig kunnen uitbreiden van eigen kennis; het op de hoogte zijn van relevante onderzoeksmethoden en -technieken en deze kunnen toepassen ; de frisistiek een plaats kunnen geven in een bredere onderzoeks- en culturele context.
Naast de puur wetenschappelijke oriëntatie beoogt de opleiding ook dat de student een zodanige academische vorming en gespecialiseerde kennis van zijn vakgebied verwerft dat hij in staat is succesvol in te stromen in een aan de opleiding gelieerde beroepssector buiten de QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
123
wetenschap. Op dit moment heeft de opleiding nog weinig ervaring met afgestudeerde masterstudenten. Bij de oude doctoraalopleiding zijn de ervaringen op dit terrein echter positief. Oordeel: De eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding lijken de commissie van voldoende academisch niveau. De doelstellingen en eindkwalificaties van de bacheloropleiding Fries laten enerzijds een instap in de wetenschappelijke specialiserende masteropleiding Fries (en enige andere masteropleidingen) toe, maar zijn anderzijds ook breed genoeg om ook instroom op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld in de culturele of bestuurlijke sector en in de media) mogelijk te maken. De eindtermen van de masteropleiding stellen de afgestudeerde in staat toe te treden tot de promotiefase. De aio uit de groep alumni Fries waarmee de commissie gesproken heeft, bevestigde dit. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: voldoende. 4.2.2. Programma Zowel de bachelor- als de masteropleiding kunnen ook als deeltijdopleiding worden gevolgd. Bachelor Het oude postpropedeutische programma bestond voor tweederde uit onderdelen Friese taalen letterkunde en voor éénderde uit keuzeonderdelen ter verbreding en verdieping van de studie Fries. Het idee hierachter was dat de studie van het relatief kleine vakgebied Friese taal- en letterkunde diende te geschieden in een ruimere context van hiermee samenhangende vakgebieden. Dit idee is in het nieuwe programma gehandhaafd. In de bachelorprogrammering wordt daarom een aantal vakken ‘geleend’ van andere opleidingen. Op de positie van de leenvakken wordt nader ingegaan onder facet 6. Onderstaand figuur geeft de globale opzet van de studie weer: jaar BA-1 BA-2 BA-3
thuisvakken 45 40 30
leenvakken 15 10
vrije ruimte/minor 20 20
Het programma is als volgt: Studiejaar 1 Inleiding in de Frisistiek 10 ECTS Taalvaardigheid Fries I 10 ECTS 124
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Geschiedenis van Friesland 5 ECTS Syntaxis I: Zinsleer* 5 ECTS Inleiding Friese Taalkunde 5 ECTS Taalvaardigheid CIW* 5 ECTS Externe taalgeschiedenis van het Fries 5 ECTS Lit. I: Analyse, theorie & geschiedenis* 10 ECTS Fries voor niet-Friestaligen 5 ECTS (studenten die in hun propedeuse het college Fries voor niet-Friestaligen moeten volgen, kunnen 5 punten uit het verplichte programma laten vallen.) Talen in Contact 5 ECTS Studiejaar 2 Taalvaardigheid Fries II 10 ECTS Friese Taalkunde 10 ECTS Vrije Ruimte (evt. Minor) 10 ECTS Gesch. Friese literatuur (1600-heden) 10 ECTS Oudfries 10 ECTS Vrije Ruimte (evt. Minor) 10 ECTS Studiejaar 3 Interculturele communicatie* 5 ECTS Fries als minderheidstaal 5 ECTS Historische taalkunde 5 ECTS Conceptualisering Friese Literatuur 5 ECTS Vrije Ruimte (evt. Minor) 10 ECTS Orale Literatuur* 5 ECTS Algemene Dialectologie 5 ECTS Bachelorscriptie Fries 10 ECTS Vrije Ruimte (evt. Minor) 10 ECTS *
De met een asterisk gemarkeerde onderdelen zijn leenvakken die worden verzorgd door andere afdelingen. In het geval van Lit. I: Analyse, theorie & geschiedenis wordt de helft van het onderdeel verzorgd door de afdeling Fries.
In de bachelorfase van de opleiding is geen differentiatie en specialisatie mogelijk. Door invulling van minor en keuzeruimte kan de student accenten aanbrengen in zijn studie. Master De student kan binnen de masteropleiding Fries taal en cultuur kiezen uit vier specialisaties: mediëvistiek, taalwetenschap, sociolinguïstiek en literaire cultuur. Het programma is als volgt: Sociolinguïstiek: Taalgebruik en taalonderwijs Fries*: 10 ECTS* Literatuurwetenschap Fries*: 10 ECTS Vergelijkende taalkunde Fries*: 10 ECTS Filologie Fries*: 10 ECTS Individuele opdracht Fries I**: 10 ECTS Masterstage Fries**: 10 ECTS Individuele opdracht Fries II**: 10 ECTS
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
125
Capita selecta Fries: 10 ECTS Masterscriptie Fries: 20 ECTS *: De student kiest één van deze vier onderdelen. **: De student kiest voor de individuele opdracht Fries I of loopt een stage. Het studieprogramma is als volgt opgebouwd: Eerste semester: • •
Werkcollege: belangrijkste theorieën en methoden in de gekozen specialisatie: 10 ECTS; Individuele opdracht(en): 20 ECTS.
Tweede semester: • •
Capita selecta Fries, scriptiewerkgroep: verdieping kennis van het specialisatieveld: 10 ECTS; Scriptie: zelfstandig opzetten en uitvoeren van een onderzoek: 20 ECTS.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor Het programma heeft een wetenschappelijke oriëntatie, die op verschillende manieren tot uiting komt. Zo wordt de studenten geleerd logisch en kritisch te denken, vraagstellingen op het vakgebied te plaatsen in een breed, het eigen vakgebied overstijgend kader, problemen zo mogelijk comparatistisch te benaderen en wetenschappelijke analysemethoden toe te passen. Verder worden er vaardigheden ontwikkeld om niet zelfstandig, maar onder leiding een beperkte vorm van wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Het onderwijs wordt volledig ontwikkeld en verzorgd door wetenschappelijk medewerkers met een onderzoekstaak. Er is vanaf het eerste jaar sprake van een zekere interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Zo worden in het onderdeel ‘Oriëntatie in de frisistiek’ de belangrijkste thema’s, theorieën en methoden van onderzoek op het terrein van de frisistiek op basisniveau gepresenteerd. Een ander voorbeeld is het onderdeel ‘Inleiding Friese taalkunde’, waarin de student voor het eerst kennis maakt met moderne analysemethoden en technieken van syntactische analyse. In het college ‘Externe taalgeschiedenis van het Fries’ (eerste jaar) wordt gewerkt met een nieuw verklaringsmodel van de ontwikkeling van de positie van minderheidstalen. In het onderdeel ‘Literatuur I’ (eerste jaar) worden hedendaagse literatuurtheoretische concepten geïntroduceerd en wordt studenten gevraagd hiermee zelfstandig te werken. In ‘Talen in contact’ (eerste jaar) worden recente taalcontacttheorieën toegepast op de taalcontactsituatie Fries-Nederlands. 126
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
In verschillende colleges (waaronder ‘Geschiedenis van Friesland’, eerste jaar) worden recente onderzoeksresultaten besproken. Het onderdeel ‘Friese taalkunde’ (tweede jaar) behandelt naast syntactische ook basale morfologische en fonologische analysemethoden. Daarnaast incorporeert het sporadisch nieuwe inzichten en maakt, waar mogelijk, een vergelijking tussen verschillende theoretische voorstellen. In het onderdeel ‘Geschiedenis van de Friese literatuur’ (tweede jaar) wordt ingegaan op de wijze waarop Friese literaire teksten in verleden en heden wetenschappelijk zijn bestudeerd. In het college ‘Oud-Fries’ (tweede jaar) worden recente onderzoeksresultaten besproken. De sociolinguïstische positie van het Fries is een vruchtbaar onderzoeksterrein. Op het college ‘Fries als minderheidstaal’ (derde jaar) komen de nieuwste onderzoeksgegevens aan de orde. In het onderdeel ‘Conceptualisering van de Friese literatuur’ (derde jaar) wordt de vraag naar de culturele betekenis in heden en verleden van de specifiek letterkundige bemiddeling van Friese literaire teksten aan de orde gesteld. In de bachelorscriptie ten slotte laat de student zien dat hij onder begeleiding een wetenschappelijk onderzoek van beperkte omvang kan verrichten en daarvan schriftelijk verslag kan doen. Bij onderwerp 1 is reeds vermeld dat de opleiding van een bezitter van een bachelordiploma vereist dat hij beschikt over een breed pakket aan algemene, vakoverstijgende vaardigheden en attitudes. Deze zullen de student in staat moeten stellen succesvol in te stromen in een aan de opleiding gelieerde beroepssector buiten de wetenschap. De opleiding heeft echter nauwelijks ervaring met afgestudeerde bachelorstudenten op basis waarvan een zinvolle beoordeling (en eventuele bijstelling) van de eindkwalificaties mogelijk is. Zie ook onder facet 1. Master Het onderwijs van de bacheloropleiding Friese taal- en cultuur wordt volledig ontwikkeld en verzorgd door wetenschappelijk medewerkers met een onderzoekstaak. Alle docenten die de vakken in de master geven, zijn UD (zie ook facet 12). Volgens de opleiding staat hier het zelfstandig leren verrichten van wetenschappelijk onderzoek in een van de deelgebieden van de frisistiek voorop. In de colleges van elk van de disciplinegebieden wordt aansluiting gezocht bij recente ontwikkelingen op het gebied van het onderzoek. De studenten wordt geleerd deze ontwikkelingen op hun waarde te schatten. Zij leren verder omgaan met onbewerkt bronnenmateriaal of zetten zelf onderzoeken in het veld op (bijvoorbeeld enquêtes). Zo mogelijk presenteren zij een eigen bijdrage aan bijvoorbeeld het Fries Filologencongres. Soms worden specialisten van buiten uitgenodigd een bijdrage te leveren aan de gegeven colleges. Discussie wordt gestimuleerd. Door dit alles is er volgens de opleiding sprake van een relatief intensieve interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Naast de puur wetenschappelijke oriëntatie beoogt de opleiding ook dat de student een zodanige academische vorming en gespecialiseerde kennis van zijn vakgebied verwerft dat hij in staat is succesvol in te stromen in een aan de opleiding gelieerde beroepssector buiten de wetenschap. Oordeel: In de bacheloropleiding maken de studenten vooral kennis met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Of zij ook werkelijk zelf getraind worden in onderzoeksvaardigheden is de commissie niet helemaal duidelijk geworden. Volgens de docenten zou dit wel het geval zijn. Maar tijdens de gesprekken met de studenten bleek daar weinig van. De bekeken bachelorscriptie (de enige die beschikbaar was) getuigt echter van ruim voldoende competentie op dit gebied. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
127
In de masteropleiding staat de onderzoekstraining centraal en dat, met name getuige de eindscripties, met uitstekend resultaat. De gerichtheid op de actuele praktijk van de relevante beroepen is voor het bachelorprogramma voldoende. De commissie is echter van oordeel dat de opleiding haar gerichtheid op het werkveld en de beroepsmogelijkheden¸zowel na het bachelor- na het masterexamen, meer zou kunnen profileren. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor De zelfstudie bevat een schema waarin een relatie wordt gelegd tussen de eindtermen en de cursusonderdelen. Alle eindtermen zijn terug te vinden. In de zelfstudie worden de leerdoelen omschreven per cursus, maar omdat dat in de studiegids niet altijd gebeurt is dat schema niet goed te verifiëren. De propedeuse heeft eigen eindtermen en werkt op basisniveau; de postpropedeuse op het zogenaamde tussenniveau. De binnen de bacheloropleiding te volgen minor is bedoeld als aanvulling op en verdieping van de major alsmede specialisatie in een bepaalde richting. Alle minoren worden gegeven op tussenniveau (tweede en derde studiejaar). De vakken in de vrije ruimte bieden de gelegenheid om vanuit de eigen interesse te komen tot een verbreding van kennis en inzichten. De minoren en de vakken in de vrije ruimte moeten bijdragen aan de verwerving van algemene academische vaardigheden. Bij de verdeling van de vakken over de drie jaren heeft de opleiding rekening gehouden met een brede introductie in de propedeuse, waarna nagenoeg alle aspecten van het Fries worden uitgebouwd in de twee daaropvolgende jaren. Er is geen sprake van een flexibel programma binnen Fries (wel bestaat de mogelijkheid van een zogenaamde Vrije bachelor); de student heeft echter 40 ECTS te besteden aan vrije ruimte/ minor. De Examencommissie bepaalt jaarlijks welke facultaire minoren een goede aanvulling vormen op onderdelen van de opleiding. Studenten Fries kunnen in 2004-2005 alle minoren volgen. De invulling van de vrije keuzeruimte wordt aan de Examencommissie voorgelegd. Vakken uit de minor kunnen als vrije ruimte gevolgd worden. Master In de master bevinden alle vakken zich op het gevorderde niveau. In de zelfstudie is een schema opgenomen waarin een verband wordt gelegd tussen studieonderdelen en eindtermen. Alle eindtermen zijn terug te vinden. In de studiegids zijn geen leerdoelen per onderdeel te vinden (wel in zelfstudie). De vraag is of deze leerdoelen toetsbaar zijn geformuleerd.
128
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De opleiding Friese taal en cultuur heeft goede contacten met de Christian-Albrechts-Universitaet te Kiel, waar ook een opleiding Fries bestaat. De nadruk ligt daar op de Noord-Friese dialecten. De bachelor-masterstructuur is er echter nog niet ingevoerd, wat de uitwisselingsmogelijkheden enigszins beperkt. De belangstelling van studentenzijde daarvoor is bovendien minimaal. Oordeel: De commissie is verheugd over het feit dat er binnen de bacheloropleiding Fries combinatiestudies mogelijk zijn en dat de opleiding dergelijke combinatiestudies faciliteert, zoals bijvoorbeeld Fries in combinatie met ATW of ALW. Deze vakken worden niet zelfstandig onderwezen en binnen de vakspecifieke colleges wordt er weinig aan gedaan. Ook aan wetenschapstheorie wordt geen aandacht besteed. De commissie betreurt dit. De commissie vindt de opleiding enigszins traditioneel en erg taalkundig/talig georiënteerd. Hoewel er sinds kort meer aandacht wordt besteed aan ook de sociolinguïstiek, lijkt er toch nog steeds sprake te zijn van een nogal eenzijdige nadruk op de Transformationeel-Generatieve Grammatica. De commissie pleit voor meer aandacht voor ook andere taalkundige theorieën. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijk echter geen probleem wat dit betreft. Daarnaast is de commissie van mening dat er zowel in het bachelor- als in het masterprogramma meer aandacht nodig is voor andere Friese dialecten (Noord- en Oost-Fries) en meer expliciete aandacht voor het verschijnsel tweetaligheid. Wel wordt er veel aandacht besteed aan de politieke, historische en sociaal-culturele situatie van Friesland. De commissie betreurt het dat maar weinig studenten de gelegenheid aangrijpen om enige tijd in het buitenland te studeren, hoewel dit wel aangemoedigd wordt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor De bewaking van de samenhang van het programma berust bij het Afdelingsbestuur, dat hierin wordt geadviseerd door de Opleidingscommissie en de Examencommissie. De studenten maken in hun opleiding kennis met verschillende specialisaties in het bestuderen van de Friese taal en cultuur: een systematisch-taalkundige, een sociolinguïstische, een filologische en een cultuur- en literatuurwetenschappelijke, waarmee een breed overzicht van het vakgebied kan worden geboden. In het onderdeel Inleiding in de Frisistiek (eerste jaar) worden de reikwijdte, het toepassingsgebied en de kennistheoretische achtergronden van de verschillende specialisaties belicht. De opleiding is van mening dat met dit college de noodzakelijke samenhang tussen deze vier specialisaties wordt bereikt. Doel van dit college is ook de studenten een goed inzicht te geven in de mogelijkheden die de verschillende specialisaties bieden. Volgens de opleiding is door de introductie van dit nieuwe college de samenhang in het curriculum versterkt ten opzichte van het oude programma.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
129
Samenhang tussen de vier specialisaties wordt in de tweede plaats bereikt door het aanleggen van onderlinge verbanden. Voorbeelden zijn die tussen de colleges ‘Externe taalgeschiedenis van het Fries’ en ‘Geschiedenis van de Friese literatuur’, tussen de colleges ‘Talen in contact’ en ‘Fries als minderheidstaal’ en tussen de colleges ‘Oud-Fries’ en ‘Historische taalkunde’. Er is ook samenhang tussen onderdelen die tot dezelfde specialisatie behoren. Voorbeelden: tussen de colleges ‘Taalvaardigheid I’ en ‘Taalvaardigheid II’, tussen de colleges ‘Geschiedenis van Friesland’ en ‘Externe taalgeschiedenis van het Fries’ en tussen de colleges ‘Literatuur I’ en ‘Conceptualisering van de Friese literatuur’. Deze samenhang is op grond van de informatie in de studiegids niet te verifiëren, maar op basis van het onderwerp van genoemde colleges veronderstelt de commissie dat deze samenhang er inderdaad is. De opleiding is van mening dat de studie van het relatief kleine vakgebied Friese taal- en letterkunde dient te geschieden in een ruimere context van hiermee samenhangende vakgebieden. Dit is concreet vormgegeven door in het bachelorprogramma een aantal ‘leenvakken’ op te nemen van andere opleidingen. Deze leenvakken zijn uitgezocht ter ondersteuning van het majorprogramma Fries. De leenvakken in het eerste jaar ( Syntaxis I: Zinsleer, Taalvaardigheid CIW, Literatuur I: Analyse, theorie en geschiedenis) zijn zo gekozen dat zij met name een bijdrage leveren aan de kennismaking met relevante begrippen en theorieën. De leenvakken in het derde jaar (Interculturele communicatie en Orale Literatuur) hebben een ander karakter; zij zijn vooral comparatistisch bedoeld. De moeilijkheidsgraad in het programma neemt steeds toe: de opbouw bij elk van de vier genoemde specialisaties gaat globaal van kennismaking met het veld (inclusief de belangrijkste begrippen en theorieën), over een gedegen kennis van het object (vakinhoudelijke kennis) naar theoretische verdieping en inzicht in het gehele disciplinegebied. De binnen de bacheloropleiding te volgen minor en vakken in de vrije ruimte zijn bedoeld als aanvulling op en verdieping van de major alsmede specialisatie in een bepaalde richting. Ze bieden de gelegenheid om vanuit de eigen interesse te komen tot een verbreding van kennis en inzichten. De Examencommissie bepaalt jaarlijks welke facultaire minoren een goede aanvulling vormen op de onderdelen van de opleiding. Studenten dienen voor de onderdelen in hun vrije ruimte toestemming van de Examencommissie te verkrijgen. Langs deze weg bewaakt de opleiding het niveau van deze onderdelen en de samenhang met de andere programmaonderdelen. Master De masteropleiding Friese taal en cultuur is in tegenstelling tot de bacheloropleiding specialistisch; de student kiest bij aanvang van de opleiding één van de vier in de opleiding aangeboden specialisaties: Sociolinguïstiek, Literatuur-/cultuurwetenschap, Taalkunde of Filologie. De specialisaties hebben een identieke opbouw; begonnen wordt met een cursus (10 ECTS) waarin de belangrijkste theorieën met betrekking tot het specialisatiegebied aan de orde komen. Tegelijkertijd leest de student een aantal studies die betrekking hebben op het specialisatiegebied (individuele opdracht I), zowel qua object (het Friese, de Friese cultuur, het Friese verleden, taalgebruik in Friesland) als theoretische en methodologische oriëntatie. In de tweede helft van het eerste semester (individuele opdracht II) krijgt de student een onderzoekopdracht die in het verlengde ligt van de in de eerste twee cursussen aangeboden lesstof.
130
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Het tweede semester staat in het teken van het scriptieonderzoek. Begonnen wordt met een intensief scriptiecollege (circa vier weken), waarin technicalia rondom het schrijven van een scriptie worden behandeld, waarin het scriptieonderwerp wordt bepaald, resulterend in een globale opzet, en waarin begonnen wordt met het aanleggen en lezen van een lijst van secundaire literatuur die voor het eigenlijke werk aan de scriptie onontbeerlijk is. Dit college wordt voor iedere specialisatie afzonderlijk gegeven, met dien verstande dat het eerste gedeelte (behandeling van de technicalia) voor meerdere of zelfs alle specialisaties samen wordt gegeven, mocht zich het geval voordoen dat er zich gelijktijdig voor meer dan één specialisatie kandidaten hebben aangemeld. Vanaf week vier werkt de student aan de scriptie. De begeleiding bestaat eruit dat de verschillende fasen van het scriptieonderzoek en de verslaglegging in de vorm van een scriptie van circa 45-60 pagina’s op een adequate wijze gestalte krijgen (zie facet 7). Wanneer een student te kennen geeft een stage te willen opnemen in zijn/haar programma, kan dit worden gerealiseerd op voorwaarde dat er een inhoudelijke relatie is met het scriptieonderwerp (zie ook facet 7). De stage beslaat 10 ECTS. De ruimte hiervoor wordt gevonden door de ruimte voor de onderdelen Individuele opdrachten en het scriptiecollege beide met 5 ECTS te verminderen (zie ook tabel bij 10.). Deeltijdopleiding bacheloropleiding Fries: De bachelor- en de masteropleiding Friese taal en cultuur kunnen ook als deeltijdstudie worden gevolgd. Het programma hiervan is hetzelfde als het voltijdprogramma, maar vanuit de student gezien is de opbouw van het programma een andere. In overleg met de student wordt voor ieder studiejaar een programma gemaakt van circa 20-30 ECTS. In overleg met de Examencommissie kan om roostertechnische redenen worden besloten tot een andere volgorde van vakken. Hierbij wordt de samenhang van het programma in het oog gehouden. Oordeel: De commissie kan de samenhang tussen en de niveauopbouw van de programmaonderdelen in de bacheloropleiding (met uitzondering van de colleges taalvaardigheid Fries I en II) met de studiegids niet verifiëren. De commissie meent dat de opleiding met haar argumentatie wel aannemelijk maakt dat er samenhang is. De bachelor- en masterstudenten hadden tijdens de gesprekken met de commissie geen klachten over overlap in het programma of onnodige herhalingen. Ook uit de evaluaties blijken geen klachten over overlap of herhalingen of gebrek aan samenhang in het programma. Volgens de studenten zijn er geen lacunes in het programma. De commissie is bijzonder ingenomen met de opzet van een scriptiecollege in de masteropleiding. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Zie ook het facultaire rapport.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
131
Bachelor De opleiding geeft aan dat het moeilijk is om nog geen jaar na de invoering van het bachelormasterprogramma Fries een oordeel te hebben over de studeerbaarheid en studielast daarvan. Het college Inleiding in de frisistiek (10 ECTS), dat door alle vier docenten wordt verzorgd, is mede bedoeld om de studeerbaarheid van het programma te vergroten, doordat een basis wordt gelegd waarop in het vervolg van de studie kan worden voortgebouwd. Het college is aan het eind van het eerste trimester van het cursusjaar 2003-2004 door de studenten positief geëvalueerd. Voor studenten Fries die aan het begin van hun bacheloropleiding onvoldoende vaardig in het Fries zijn, behoort het onderdeel Fries voor niet-Friestaligen (5 ECTS) tot het verplichte programma. Het propedeuseonderdeel dat zij daardoor eventueel niet kunnen afronden dienen ze in hun vrije ruimte in het tweede jaar te volgen. De aan het einde van het eerste semester van het cursusjaar 2003-2004 geëvalueerde colleges, namelijk Taalvaardigheid Fries I, Geschiedenis van Friesland en Fries als minderheidstaal, gaven met betrekking tot de studeerbaarheid en studielast een positief beeld van de studeerbaarheid van de opleiding. Sommige vakken kennen ingangseisen: bijvoorbeeld voor Taalvaardigheid Fries II moet Taalvaardigheid Fries I behaald, zijn, voor Friese taalkunde (tweede jaar) Inleiding Friese taalkunde, voor Conceptualisering van de Friese literatuur moet Geschiedenis van de Friese literatuur (1600-heden) behaald zijn (zie de OER, p.11). Master Omdat in het cursusjaar 2003-2004 nog maar één student het masterprogramma volgt, kan de opleiding over dit facet weinig melden. De opleiding zegt bij het samenstellen van het programma serieus te hebben gekeken naar de studeerbaarheid en studielast ervan. Toen is de verwachting uitgesproken dat 10 ECTS voor de stage (zie ook facet 6) aan de krappe kant zou zijn. Men zag echter geen kans om in de toch al beperkte ruimte van één jaar meer tijd voor de stage vrij te maken. Vandaar dat er nu een inhoudelijke relatie met de scriptie gelegd moet kunnen worden. Oordeel: De commissie kan op grond van de studiegids geen conclusies te trekken met betrekking tot studeerbaarheid en struikelblokken. Zowel voor bachelor- als mastermodules zijn studiehandleidingen opgesteld. De uitgebreidheid van deze handleidingen wisselt. De commissie vindt de opzet van het bachelor- en masterprogramma flexibel, de opleiding houdt rekening met tweedestudiestudenten en oudere studenten met een dienstverband. Door het kleine studentenaantal zijn individuele begeleiding en afspraken over het programma mogelijk. De opleiding is voor studenten die Fries niet als moedertaal hebben niet te zwaar. Uit de gesprekken bleek dat de module Fries voor niet-Friestaligen in de bacheloropleiding een voldoende basis biedt aan niet-Friestaligen om de studie te doen.
132
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De studenten waarmee de commissie gesproken heeft vonden de studie vrij zwaar. De commissie is daarmee ingenomen. De studielast is naar het oordeel van de studenten evenwichtig over het programma verdeeld. Volgens hen kent het programma dan ook geen struikelblokken. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor Zie voor de aansluiting tussen VWO en WO het facultaire rapport. Voor de opleiding is de instroom van studenten met een HBO-propedeusediploma nieuw. Een bijzonder probleem van de opleiding is de Friese taalbeheersing. De studie is opgezet als een moedertaalstudie. De schriftelijke beheersing van het Fries is echter in de meeste gevallen minimaal. Er wordt daarom in de studie relatief veel aandacht besteed aan de schriftelijke taalbeheersing. Hierdoor bereiken studenten snel het vereiste niveau. Niettemin is beheersing van het Fries geen voorwaarde voor het instromen in de opleiding; in het programma is echter slechts weinig ruimte voor primaire taalbeheersing (5 ECTS: Fries voor niet-Friestaligen). Verdere deficiënties moeten buiten het programma om worden opgelost. In de praktijk komt het volgens de opleiding slechts bij uitzondering voor dat een niet-moedertaalstudent kiest voor de opleiding Fries. In zo’n geval gaat het altijd om sterk gemotiveerde en goed presterende studenten, voor wie de lat op het punt van de spreekvaardigheid in het Fries desnoods iets lager wordt gelegd. Een mogelijkheid voor een dergelijke student om buiten het programma zijn deficiëntie in spreekvaardigheid weg te werken is aansluiting bij de Friese studentenvereniging in Groningen. De bacheloropleiding Friese taal en cultuur zal, net als de ongedeelde doctoraalstudie Friese taal- en letterkunde, mogelijk ook als tweede studie worden gevolgd. De opleiding hecht eraan goede programma’s te maken voor studenten die ook een andere studie volgen. Leidraad hierbij is een flexibele omgang met met name de leenvakken en de vrije ruimte. Wanneer een student bijvoorbeeld tevens een andere taal studeert, dan is het mogelijk een aantal leenvakken te ‘verruilen’ voor in de andere opleiding gevolgde vakken. Studenten van andere talen hebben immers algemene academische en generieke vaardigheden op een niveau dat gelijk is aan dat van de opleiding Friese taal en cultuur. Hetzelfde geldt voor studenten die een historische, cultuurwetenschappelijke of sociologische studie naast het Fries doen. Voor de Examencommissie van de opleiding vormen de doelstellingen van de bacheloropleiding het uitgangspunt voor het samenstellen van het programma. Een deel van de instroom in de bacheloropleiding Fries bestaat uit studenten die al een andere (HBO-) opleiding hebben afgerond. De herkomst van deze oudere studenten is divers. Enkele hebben een eerste- of tweedegraads lesbevoegdheid Fries. Zij kunnen in de loop van het bachelorprogramma instromen en krijgen vrijstellingen voor enkele onderdelen. Een en ander is vastgelegd in een regeling die is opgesteld door de Examencommissie. Bij studenten met een andere achtergrond wordt individueel bekeken welke vrijstellingen zij op grond van hun vooropleiding eventueel verkrijgen en op welk punt in de opleiding zij in kunnen stromen. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
133
Master Studenten met een bachelor Friese taal en cultuur hebben zonder verdere voorwaarden toegang tot de master Friese taal en cultuur. In de praktijk zullen echter ook studenten met een andere vooropleiding belangstelling hebben voor een master Fries. De opleiding biedt studenten met een bachelor in een andere taal- en cultuurstudie de mogelijkheid in te stromen op voorwaarde dat zij bereid zijn in eigen tijd een aantal onderdelen van de bachelor Friese taal en cultuur te volgen. Ook voor belangstellenden met een verder van de studie afliggende bachelor zijn er mogelijkheden in te stromen in de masteropleiding; afhankelijk van de te kiezen specialisatie zal een aanvullend programma worden afgesproken. Een zelfde procedure zal worden gevolgd wanneer HBO-afgestudeerden te kennen geven belangstelling te hebben voor een master Friese taal en cultuur. Het pakket van aanvullende eisen dat de Examencommissie samenstelt is afhankelijk van de aard van de gevolgde opleiding en geschiedt op basis van de bacheloreindtermen. Voor deze categorie is een schakelprogramma vastgesteld. Een bachelor wordt bij dit schakelprogramma niet verleend. Het pakket van aanvullende eisen kan oplopen tot maximaal 60 ECTS. Instroomgegevens: Over de periode 1995-1996 tot en met 2003-2004 bedraagt het aantal hoofdvakstudenten Fries gemiddeld zeven. De opleiding meent dat dit aantal vanuit het perspectief van bekostiging veel te laag is, maar vanuit het perspectief van de maatschappelijke vraag naar wetenschappelijk gevormde frisisten acceptabel. De opleiding weet zowel reguliere (jonge) studenten te werven als ouderen, die in de regel al een baan hebben of hun carrière intussen hebben beëindigd. De Instroomgegevens van het Bureau Studentenzaken Letteren laten een daling zien van een totaalaantal van zeven studenten in 1997-1998 naar drie studenten in 1999-2000. Daarna neemt het studentenaantal weer toe tot zeven in 2002-2003. Ook uit de KUO-cijfers blijkt dat het studentenaantal licht toeneemt, maar in het licht van het totaalaantal (zes á zeven) is een stijging met twee of drie studenten weinigzeggend. De opleiding Friese taal en cultuur was voor de invoering van de bachelor-masterstructuur aan de faculteit in 2002-2003 een bovenbouwopleiding zonder eigen propedeuse. Daarom kunnen pas vanaf 2002-2003 instroomgegevens voor de propedeuse worden opgenomen. In 2002-2003 stroomde één deeltijdstudent in, in 2003-2004 één voltijdstudent. Oordeel: De commissie is van mening dat de opleiding door haar kleinschaligheid de diverse instroom in de bachelor- en de masteropleiding goed kan opvangen. Voor studenten die Fries niet als moedertaal hebben is in de bachelor een speciaal vak ontwikkeld: Fries voor niet Friestaligen. Dit vak biedt volgens de commissie een voldoende basis om de rest van de studie te kunnen volgen als niet-moedertaal student. Niet-moedertaal studenten zijn vaak ook bereid om zelf veel tijd te steken in het bereiken van het gewenste taalvaardigheidsniveau. Vanwege de aanwezigheid van niet-moedertaal studenten – de opleiding wordt ook door veel bijvakstudenten gevolgd – worden niet alle colleges in het Fries gegeven. Soms wordt uitdrukkelijk aan het begin van de colleges aan studenten gevraagd wat de gewenste voertaal is. De opleiding heeft aangeven in de gesprekken dat het taalvaardigheidsniveau van moedertaalstudenten Fries afneemt. De commissie is van mening dat de opleiding zich hier voldoende van bewust is en hier op inspeelt met de taalvaardigheidsvakken. 134
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Volgens de studenten was de voorlichting over de opleiding voor aanvang realistisch en adequaat. Het aantal studenten dat aan de opleiding Fries instroomt is weliswaar laag en zeer divers, maar de commissie is van mening dat dit niet opweegt tegen het maatschappelijk belang van een opleiding als Fries. Volgens de commissie zou er door de opleiding dan ook wel meer gedaan kunnen en mogen worden om de instroom te vergroten, maar volgens de docenten zou een grotere instroom leiden tot overbelasting. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen meet betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/Master Het bachelorprogramma Friese taal en cultuur omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Friese taal en cultuur omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Zie ook het facultaire rapport. Bachelor Het didactisch concept van de faculteit komt neer op studentgeoriënteerd en studentactiverend onderwijs. Zie hiervoor het facultaire rapport. Het onderwijsprogramma van de afzonderlijke opleidingen is een uitvloeisel van dit facultaire concept. Met name de werkcolleges en de zelfstudie zijn toegesneden op de individuele student. Een en ander wordt vergemakkelijkt door de achtergrond van (het grootste deel van) de docenten en studenten: zij kennen uit eigen, vaak jarenlange waarneming het te bestuderen object van binnenuit, dat wil zeggen de Friese taal en cultuur. Het didactisch concept van de opleiding wordt verder bepaald door de relatieve overzichtelijkheid van het te bestuderen object, de nabijheid ervan (ook in geografische zin) en de kleinschaligheid van de opleiding. Een en ander leidt tot bijvoorbeeld: •
intensief contact van de wetenschappelijke staf met het veld, zowel in wetenschappelijke als maatschappelijke zin;
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
135
• •
een intensieve begeleiding van de studenten; een relatief grote inbreng van studenten in het samenstellen van hun programmaonderdelen en een daarop gerichte voorlichting.
Het bachelorprogramma voor Fries kan daarmee volgens de opleiding in hoge mate studentgeoriënteerd worden genoemd. Bovengenoemde karakteristiek van de opleiding herbergt volgens de opleiding het (potentiële) gevaar in zich dat studenten te weinig de blik naar buiten richten. Om die reden voorziet het programma in ruime mate in onderdelen van buiten de opleiding (door naast de zogenaamde vrije ruimte ook leenvakken en minoren op te nemen). Al het onderwijs van de opleiding zelf wordt aangeboden in de vorm van werkcolleges. In de vrije ruimte en de keuzeruimte kunnen hoorcolleges zitten afhankelijk van de gekozen vakken. Studenten hebben in het eerste semester van de propedeuse gemiddeld acht uur college per week, in het tweede semester van de propedeuse gemiddeld twaalf, in het tweede studiejaar in het eerste semester minimaal acht en in het tweede semester minimaal zes, in het derde jaar in het eerste semester minimaal acht en in het tweede minimaal vier uur. Master Afgezien van de stage en de eindscriptie wordt het onderwijs van de masteropleiding aangeboden in de vorm van werkcolleges. Er wordt van de studenten ook relatief veel zelfstudie verwacht (560 uur zonder stage, 420 met stage). Bij het opstellen van het programma is rekening gehouden met een optimale afstemming tussen vormgeving en inhoud. Met het oog op de eindtermen legt de opleiding de nadruk op zelfstudie en zelfwerkzaamheid van de student. In het eerste semester heeft de student minimaal drie contacturen, in het tweede vier. Vanaf week vier werkt de student aan de scriptie. De begeleiding bestaat eruit dat de verschillende fasen van het scriptieonderzoek en de verslaglegging in de vorm van een scriptie van circa 45-60 pagina’s op een adequate wijze gestalte krijgen (zie facet 7): • • • • • • • •
opzet: hypotheses, vragen, veronderstellingen (theorie- en veldgerelateerd); materiaal- en dataverzameling; methodische analyse; beschrijving van het onderzoek en de resultaten; relatering van de resultaten aan de hypotheses, vragen en veronderstellingen; algehele bespreking van de resultaten tegen de achtergrond van de gebruikte theorieën en methoden; aangeven van mogelijk vervolgonderzoek; verslaglegging.
Een en ander is vastgelegd in een scriptiereglement. Oordeel: De commissie is van mening dat het didactisch concept in het programma, de inrichting van het leerproces en de keuze van de werkvormen is gerealiseerd. De verhouding tussen contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten voldoet vanuit het didactisch concept. De studenten gaven aan dat door de kleinschaligheid van de opleiding alle studenten goed aan bod kunnen komen. De commissie heeft de indruk dat er in het onderwijs nauwelijks of geen gebruik wordt gemaakt van ICT, maar waarschijnlijk zou dat bij zulke geringe studentenaantallen ook niet aan te bevelen zijn. De ruimte voor het doen van een stage is naar het oordeel van de opleiding zelf eigenlijk te gering, maar men heeft daar wel een 136
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
oplossing voor gevonden. Het volgen van een stage was in de doctoraalopleiding nooit een probleem. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Zie voor het toetsingsbeleid van de faculteit de facultaire analyse. Er is een facultaire tentamenen hertentamenregeling. De opleiding houdt zich aan de facultaire richtlijnen met betrekking tot herkansingen, bekendmakingen, uitslag, compensatieregelingen et cetera. Bachelor De opleiding stelt dat toetsvorm en eindtermen/leerdoelen van een onderdeel op elkaar aansluiten. Mondelinge tentamens worden alleen afgenomen bij onderdelen die volgens de opleiding hiertoe geëigend zijn, zoals de historische vakken. In de OER is opgenomen op welke manier elke module van de opleiding getoetst wordt (p. 12). In het verleden werd een relatief groot aantal tentamens van de thuisvakken mondeling afgenomen. Mondeling tentamineren houdt echter volgens de opleiding het gevaar in dat tentamens onderling moeilijk formeel te vergelijken zijn. De docenten zijn zich bewust van de speciale eisen die mondeling tentamineren stelt. Onderling, in evaluaties en in de Opleidingscommissie is geregeld aandacht besteed aan deze problematiek. Inmiddels worden steeds meer tentamens schriftelijk afgenomen in een vorm die aansluit bij de leerdoelen. Met name bij die onderdelen waaraan meerdere docenten bijdragen, wordt er steeds vaker overgegaan tot schriftelijke tentaminering. Voorts is er ook een groot aantal studieonderdelen waarin de studenten worden beoordeeld op basis van werkstukken en dossiers (verslag van een reeks schriftelijke opdrachten). De bachelorscriptie heeft altijd een tweede beoordelaar. De Examencommissie houdt steeds de vinger aan de pols waar het gaat om toetsing en beoordeling. Master Toetsing in de master bestaat voornamelijk uit werkstukken, schriftelijke opdrachten, mondelinge presentaties en referaten (p. 7 OER). Er worden geen tentamens afgenomen. Er heeft nog niet op significante schaal toetsing en beoordeling plaatsgevonden, aangezien momenteel slechts één student de masteropleiding volgt. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de toetsing inhoudelijk en qua vorm aansluit bij de leerdoelen en de inhoud van (onderdelen van) het programma . Tevens acht zij de toetsing consistent. De opleiding heeft zowel een algemeen scriptiereglement als een scriptiereglement voor de master. Hierin staan uitgebreid gang van zaken rond de scriptie (omvang, plaats in programma, eisen, begeleiding, procedures) omschreven. Mondelinge tentamens worden opgenomen op band. De studenten hebben in de gesprekken aangegeven dat de feedback tijdig is en adequaat. De commissie heeft op grond van de gesprekken de indruk dat de Examencommissie goed functioneert. De becijfering van zowel de bachelor- als de masterscripties is naar het oordeel van de commissie adequaat. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
137
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 4.2.3. Inzet van personeel Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/Master Alle hoogleraren, UD’s en UHD’s docenten zijn gepromoveerd. Eén docent is niet gepromoveerd en ook geen lid van een onderzoekschool. De stafleden zijn aangesloten bij de volgende onderzoeksscholen: School of Behavioral and Cognitive Neurosciences/LOT, Onderzoekschool Geesteswetenschappen Groningen en de Landelijke Onderzoekschool Medievistiek. Alle docenten met een onderzoeksaanstelling participeren volgens de opleiding in kwalitatief goed onderzoek. De opleiding heeft geen duidelijke binding met een specifieke beroepstak. De docenten onderhouden wel structurele contacten met de Fryske Akademy en andere culturele organisaties. Het onderwijs van de bacheloropleiding wordt volledig ontwikkeld en verzorgd door wetenschappelijk medewerkers met een onderzoekstaak. Op deze manier worden studenten vanaf het begin geconfronteerd met wetenschappelijke rolmodellen. In de propedeuse wordt één college gedeeltelijk door een hoogleraar verzorgd. Uit de zelfstudie blijkt dat de drie docenten die worden ingezet in het onderwijs in de master allen UD zijn. In de masteropleiding wordt dus geen hoogleraar ingezet. De commissie vraagt zich wel af of door het decanaat van de hoogleraar de belangen van de opleiding niet in het gedrang komen. Oordeel: Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master: De staf- studentratio ligt in de bacheloropleiding tussen de 1:3 en de 1:4, in de masteropleiding op 1:2.
138
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Vanwege de kleine staf is er een personele unie tussen docentvertegenwoordiging in Opleidingscommissie, Examencommissie en studieadviseurschap. De opleiding geeft aan dat dit bij ‘echte’ problemen moeilijkheden zou kunnen opleveren. De opleiding formuleert geen streefcijfers en maakt geen vergelijking met landelijke gemiddelden. Oordeel: De commissie vindt het staf-studentratio van zowel de bachelor- als de masteropleiding acceptabel. De opleiding beschikt over voldoende menskracht om beide opleidingen te kunnen verzorgen. De hoogleraar taalkunde wordt echter sinds lange tijd bijna volledig in beslag genomen door bestuurlijke functies; de commissie vindt dit voor een klein vak niet ideaal. Er is echter een tijdelijk medewerker aangesteld om zijn onderwijs- en onderzoekstaken waar te nemen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/Master De opleiding is van mening dat zij beschikt over een goed en representatief scala van specialisaties van het vakgebied in het docententeam. Blijkens de onderwijsevaluaties is de onderwijskwaliteit van het personeel (zeer) goed. De commissie is ontevreden over het feit dat er binnen de opleiding niet regelmatig functioneringsgesprekken worden gevoerd. Oordeel: Bachelor/Master Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 4.2.4. Voorzieningen Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bachelor/Master De facultaire voorzieningen zijn volgens de opleiding afdoende om de uitvoering van het onderwijsprogramma van de opleiding mogelijk te maken. Maar centrale regelingen met de daarmee verbonden bureaucratie maken het voor een kleine opleiding niet gemakkelijker. De opleiding betreurt het bijvoorbeeld dat zij niet beschikt over een eigen zaaltje, iets wat ook het identiteitsgevoel van de opleiding zou kunnen bevorderen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
139
Oordeel: Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor/Master De opleiding Friese taal en cultuur kent geen professionele studieadviseur; een van de docenten is belast met het studieadviseurschap. Dit wordt noch door studenten als door docenten als problematisch ervaren. De studieadviseur heeft toegang tot de studievoortgangsregistratie. Aangezien het studentenaantal van de opleiding klein is, is vrij intensief contact met studenten mogelijk. De begeleiding is onder meer gericht op studievoortgang, advies bij keuzemogelijkheden in het studieprogramma, verhoging van studierendement en studieplezier. Er is nog geen ervaring opgedaan met het verplichte studieadvies voor de propedeuse, omdat er vooralsnog geen propedeusestudenten Fries waren. Oordeel: De commissie acht de begeleiding uitstekend. Er is een tutoraat ingevoerd dat goed werkt. De studieadviseur en de docenten zijn alert. De studieadviseur is volgens de studenten goed bereikbaar. Volgens de studenten is de begeleiding van de scriptie uitermate goed. Ieder semester vindt een startbijeenkomst plaats met alle studenten. Hierin worden rooster en planning doorgenomen. De studenten vinden deze voorlichting over het programma transparant. De commissie is te spreken over deze startbijeenkomst. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 4.2.5. Interne kwaliteitszorg Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/Master Tot het collegejaar 2005-2006 werd gebruikgemaakt van een facultair standaardformulier voor college-evaluaties. Vooral nieuwe of nieuw opgezette colleges werden daarbij geëvalueerd. Vanaf het collegejaar 2005-2006 kent de faculteit een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de kern is dat het curriculum continu wordt geëvalueerd op basis van een lijst met veertien vragen die alle aspecten van het onderwijs en de onderwijsondersteuning omvatten. In principe worden alle colleges in het nieuwe systeem eens in de drie jaar geëvalueerd op basis van een nieuw evaluatieformulier dat volgens de faculteit studentgeoriënteerd is. Het systeem 140
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
voorziet in voorkomende gevallen in vervolgmaatregelen die worden genomen door de onderwijsdirecteur en de betrokken leidinggevende. Jaarlijks vinden curriculum- en module-evaluatie plaats door staf en studenten, in overleg met de Opleidingscommissie. Met de invoering van de bachelor- en masteropleiding wordt overgegaan tot systematische curriculumevaluatie, overeenkomstig de aangekondigde nieuwe facultaire richtlijnen. Oordeel: Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor/Master In incidentele gevallen hebben college- en curriculumevaluatie in het verleden tot bijstellingen van het programma geleid. Dit is steeds gebeurd in overleg met de Opleidingscommissie. Het in de zelfstudie gemelde probleem met betrekking tot het gebrek aan anonimiteit (de opleiding is zo kleinschalig dat als studenten hun evaluaties inleverden bij de docent de herkomst van de evaluatie te herleiden was) is opgelost: studenten leveren evaluatieformulieren niet bij de docent maar direct bij de Opleidingscommissie in. In de vorige visitatie werden opmerkingen gemaakt over het taalvaardigheidsonderwijs: niet alle studenten waren van mening dat de doelstelling beheersing van het Fries op ‘(near) native’ niveau werd gerealiseerd. De visitatiecommissie was in dit verband destijds van mening dat met het programma de doelstellingen niet volledig konden worden gerealiseerd. In het huidige programma is wat meer ruimte (te weten 20 ECTS) gereserveerd voor taalvaardigheidsonderwijs, plus 5 ECTS extra voor non native-speakers. Oordeel: Student-leden van de Opleidingscommissie hebben aangegeven dat er met evaluaties en daarop volgende aanbevelingen serieus en positief wordt omgegaan. De opleiding toont grote bereidheid aanpassingen door te voeren naar aanleiding van evaluaties. Door de kleinschaligheid van de opleiding kunnen veranderingen ook snel doorgevoerd worden. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/Master Vanwege de kleine staf is er een personele unie tussen docentvertegenwoordiging in Opleidingscommissie, Examencommissie en studieadviseurschap. De opleiding geeft aan dat dit bij ‘echte’ problemen moeilijkheden zou kunnen opleveren.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
141
De opleiding Friese taal en cultuur kent geen alumnivereniging. Een peiling gehouden op een alumnibijeenkomst enkele jaren geleden liet zien dat hiervoor geen belangstelling bestond. Omdat het aantal afgestudeerden klein is, is relatief goed bekend waar studenten terechtkomen, en worden contacten op individuele basis onderhouden. Oordeel: De studenten gaven aan dat zij door de kleinschaligheid van de opleiding intensief bij het onderwijs zijn betrokken. De commissie is van mening dat alumni en beroepenveld toch wel wat meer bij de kwaliteitszorg betrokken zouden kunnen worden. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 4.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid het facultaire rapport en F11. Bachelor/Master Er is zowel een algemeen scriptiereglement als een bachelorscriptiereglement. De bachelor- en masterscriptie hebben een tweede beoordelaar. Omdat er nog geen concrete resultaten bekend zijn, kan de opleiding nog niets met zekerheid melden over de gerealiseerde eindkwalificaties. Op basis van het niveau dat behaald werd in de oude doctoraalopleiding verwacht de opleiding dat het niveau naar behoren zal zijn. Papers die de studenten voor colleges schrijven bevestigen volgens de opleiding deze verwachting. Tijdens de vorige visitatie werd het niveau van de scriptie in orde bevonden. Oordeel: De commissie heeft een aantal doctoraalscripties gelezen. Zij acht het niveau van de beoordeelde scripties zonder meer in orde. Van één scriptie is de bewerking gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift, een andere kreeg ruime aandacht in de Friese media. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zie ook het facultaire rapport voor dit facet.
142
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De opleiding heeft geen streefcijfers geformuleerd. Wel zijn streefcijfers geformuleerd op facultair niveau: een propedeuserendement na drie jaar van 65% en 90% voor het postpropedeuserendement na vijf jaar na het begin van de opleiding. Voor het masterniveau wordt facultair een rendement nagestreefd van 90% na twee jaar. De commissie vindt dit een goed streven. Bachelor/Master KUO levert geen rendementscijfers omdat het een voormalige bovenbouwopleiding betreft. De eigen rendementscijfers zijn door het geringe studentenaantal weinigzeggend: het rendement fluctueert, er is geen dalende of stijgende trend. De rendementen voor Fries zijn de afgelopen periode volgens de opleiding aan de lage kant geweest. De opleiding zoekt de verklaring hiervoor in het feit dat een deel van de studenten Fries ouderen zijn, die al een baan hebben of hun carrière hebben beëindigd. Voor deze groep bestaat het gevaar van vroegtijdige beëindiging van de studie, omdat er meestal geen maatschappelijke noodzaak is om de studie te voltooien. Ook heeft de opleiding Fries veel tweedestudiestudenten. De opleiding verwacht dat door de iets grotere instroom van hoofdvakstudenten Fries in de afgelopen drie jaar en vooral door de invoering van de bachelor- en masteropleiding het rendement licht zou kunnen toenemen. De opleiding buigt zich daarnaast over maatregelen om waar mogelijk verbetering aan te brengen in de rendementen (bijvoorbeeld nog intensievere studiebegeleiding). Oordeel: Door de geringe omvang en de bijzondere samenstelling van de studentenpopulatie zijn de rendementscijfers weinigzeggend. De commissie vindt het daarom lastig een uitspraak te doen over het rendement. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is zowel voor de bachelor- als de masteropleiding voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
143
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Friese taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
144
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Excellent Goed Goed Voldoende Goed Voldoende
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Masteropleiding Friese taal en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Excellent Goed Goed Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
145
146
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
5.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Nederlandse taal en cultuur 56804 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd Groningen 31 december 2007
Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 5.0.
Nederlandse taal en cultuur 66804 WO Master 60 ECTS Master Voltijd Groningen 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 5.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor/Master Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. Op 1 januari 2004 stonden nog 116 doctoraalstudenten ingeschreven en 130 bachelorstudenten. De einddatum van de afbouw is 1 september 2007. De overgang van de oude naar de nieuwe opleiding heeft in één keer plaatsgevonden. Er worden geen modules van het oude curriculum meer aangeboden. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de opleiding het programma geheel vernieuwd.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
147
Er zijn gedetailleerde overgangsregelingen voor alle jaargangen, plus een daarvan afgeleid persoonlijk overgangscontract per student. In de zomer van 2003 zijn alle zittende studenten door de studieadviseur benaderd om een planning door te nemen en zijn er individuele afspraken gemaakt. Er is geen enkel geval van studievertraging dat aan de overgang van het ene naar het andere programma toe te schrijven is. Oordeel: De commissie is van mening dat de overgang van de doctoraal- naar de bachelor-masterstructuur goed verlopen is. Er zijn heldere afspraken gemaakt met studenten over de overgang van het ongedeelde programma naar de bachelor-masterstructuur. Aan de commissie is één probleem gemeld omtrent de overgang, in welk geval volgens zeggen niet voor alle weggevallen vakken goede vervangende vakken voorhanden waren. Dit probleem zal nog in de OC besproken worden. De meeste studenten zijn echter tevreden: voorlichting en begeleiding waren voldoende. De studieadviseur begeleidde zeer goed en voor iedereen is een goede persoonlijke regeling getroffen. 5.2.
Het beoordelingskader
5.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor Doelstelling: Het doel van de opleiding is studenten kennis, inzicht en vaardigheden te laten verwerven nodig voor toelating tot een aantal masteropleidingen en voor de uitoefening van een diverse hoeveelheid beroepen die deze vaardigheden verlangen. Eindtermen: Overzicht van en inzicht in: de Nederlandse taal- en letterkunde in de verschillende historische perioden; de deelterreinen van de Nederlandse taal en literatuur; de deelterreinen van de Nederlandse taalbeheersing. Kennis van de gangbare, zowel algemene als vakspecifieke, theorieën, methoden en begrippen die voor de bestudering daarvan relevant zijn. Beheersing van de daartoe nodige basiskennis en vaardigheden op het terrein van de bibliografie, ICT en mondelinge en schriftelijke presentatie. Er wordt niet gerefereerd aan landelijke afspraken. Wel wordt verwezen naar internationale uitwisseling als toetsingskader ten opzichte van internationale academische maatstaven. Master Doelstelling: De opleiding wil studenten in staat stellen zich zodanige kennis, inzicht en vaardigheden eigen te maken dat zij in staat zijn wetenschappelijk onderzoek te doen en maatschappelijke functies te vervullen op het gebied van Nederlandse taal- en letterkunde in een brede culturele en historische context, alsmede algemene functies waarvoor dergelijke kennis en vaardigheden vereist of gewenst zijn. 148
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Eindtermen: In de eindtermen wordt de nadruk gelegd op onderzoeksgerelateerde cognitieve en communicatieve vaardigheden. Daarnaast worden zelfstandigheid, verantwoordelijkheidsbesef en het vermogen initiatieven te nemen aangekweekt. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding in overeenstemming zijn met de vigerende opvatting van het vak Neerlandistiek en als zodanig zowel gedegen als reëel te noemen zijn. De commissie vindt de eindtermen van beide opleidingen voldoende specifiek. De doelstellingen en eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding komen volgens de commissie voldoende overeen met de (inter)nationale state of the art in de wetenschapsbeoefening en de actuele (inter)nationale ontwikkelingen daarbinnen. Het valt de commissie op dat de cultuur(kunde) bij de bacheloropleiding als eindterm ontbreekt en ook bij de masteropleiding niet als zelfstandige entiteit voorkomt. Dit is in overeenstemming met de traditionele opvatting van het vak Neerlandistiek. De indertijd van hogerhand opgelegde naamswijziging van Taal- en Letterkunde in Taal en cultuur is toen algemeen opgevat als slechts een cosmetische ingreep. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor In de eindtermen komen alle vijf de Dublin-descriptoren ruimschoots aan bod. Kennis en inzicht wordt op alle vier de vakonderdelen – te weten taalkunde, taalbeheersing, historische letterkunde en moderne letterkunde – verworven ten aanzien van de verschillende deelgebieden en (waar relevant) historische perioden, en tevens ten aanzien van de algemene en specifieke onderzoekstheorieën en de recente ontwikkelingen daarvan. In de volgende eindtermen komt de descriptor kennis en inzicht naar voren: (na het behalen van de propedeuse): • •
•
kennis van de indeling en de globale inhoud van het vakgebied; basiskennis op het gebied van de Nederlandse taalkunde, taalbeheersing en letterkunde (hieronder wordt in het bijzonder verstaan: elementaire kennis van de moderne taalkundige theorievorming, van de Nederlandse syntaxis, van pragmatiek en tekstanalyse, van het interpreteren van literaire teksten, en van de middelnederlandse en contemporaine letterkunde); elementaire kennis van methoden en technieken op het gebied van de taalkunde, taalbeheersing en letterkunde van het Nederlands;
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
149
In de volgende eindtermen komt toepassen van kennis en inzicht aan bod: (na behalen propedeuse) •
primaire en secundaire teksten kritisch kunnen interpreteren, zelf vraagstellingen kunnen distilleren, gegevens kunnen verzamelen en logisch correcte conclusies kunnen trekken;
(na behalen bachelordiploma) •
• • • • •
kennis en inzicht op het gebied van de Nederlandse taalkunde, taalbeheersing en letterkunde (hieronder wordt in het bijzonder verstaan: kennis van fonologie en fonetiek, van semantiek en taalverwerving, van taalvaardigheidsontwikkeling en gespreksanalyse, van de vroegmoderne en moderne letterkunde en van het interpreteren van literaire teksten en methodologie) kunnen toepassen; kennis van en inzicht in historische en moderne literaire teksten en van de context waarin deze zijn en worden geschreven, kennis van letterkundige theorieën en vaardigheid, en literaire analysemethoden kunnen toepassen; kennis van en inzicht in theorieën betreffende taalgebruik en taalvaardigheid, en analyse-, ontwerp- en evaluatiemethoden op het terrein van taalgebruik en taalvaardigheid kunnen toepassen; kennis van en inzicht in theorieën over universele taalsystematiek en taalkundige analysemethoden, kennis van de kenmerken van het huidige Nederlands en van dat uit vroegere tijden kunnen toepassen bij de bestudering van teksten en van taalgedrag; succesvol en zelfstandig een onderzoek op middenniveau kunnen uitvoeren op het gebied van de Nederlandse taalkunde, taalbeheersing, historische letterkunde of moderne letterkunde; eenvoudige taalkundige of literaire onderzoekstechnieken kunnen toepassen;
Oordeelsvorming komt in de volgende eindtermen aan bod: •
door kritische reflectie op de literatuur onderzoeksvragen kunnen formuleren, bijstellen, en voorgestelde antwoorden kunnen evalueren;
Communicatie: (na behalen propedeuse) •
op passende wijze kunnen communiceren over vakinhoudelijke zaken met vakgenoten en leken en beschikken over de daartoe behorende vaardigheden op het terrein van de mondelinge en schriftelijke communicatie, zoals helder formuleren, betrouwbaar samenvatten, en goed structureren van informatie;
(na het bachelordiploma) •
wetenschappelijke discussies op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur zowel voor een breed als voor een specialistisch publiek op inzichtelijke en inzichtgevende wijze kunnen presenteren;
ten slotte de descriptor leervaardigheden : (na behalen propedeuse)
150
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
• • •
bibliotheken en bibliografische hulpmiddelen op passende wijze kunnen gebruiken voor het verwerven van kennis; computers kunnen gebruiken voor opzoeken, opslag, verwerking en presentatie van informatie; samen kunnen werken in teamverband, om te kunnen gaan met deadlines en de beschikbare tijd effectief in te kunnen zetten.
Master In de eindtermen van de master komen slechts de eindtermen kennis en inzicht en de toepassing van kennis en inzicht aan bod. De overige drie descriptoren (oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden) zijn niet met zoveel woorden, maar wel per implicatie terug te vinden in de eindtermen: “Na het behalen van het masterdiploma wordt van de student verwacht dat hij kan aantonen: • • •
specialistische kennis en inzicht op het gebied van de Nederlandse letterkunde, taalbeheersing of taalkunde te bezitten en toe te kunnen passen in eigen onderzoek; kennis en vaardigheden op het terrein van methoden en technieken van onderzoek te bezitten en toe te kunnen passen in eigen onderzoek; vaardigheden in het opzetten en uitvoeren van, en rapporteren over, wetenschappelijk onderzoek op het terrein van Nederlandse letterkunde, taalbeheersing of taalkunde te bezitten en toe te kunnen passen in eigen onderzoek.” (OER)
Oordeel: De opleiding toont aan dat de eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding het niveau van de opleiding overeenkomstig de Dublin-descriptoren definiëren. Het geheel maakt een volledige en doordachte indruk. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor Het wetenschappelijk karakter van de bacheloropleiding blijkt uit de volgende eindtermen: (na de propedeuse) •
primaire en secundaire teksten kritisch kunnen interpreteren, zelf vraagstellingen kunnen distilleren, gegevens kunnen verzamelen en logisch correcte conclusies kunnen trekken;
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
151
(na het bachelordiploma) • • •
succesvol en zelfstandig een onderzoek op middenniveau uit kunnen voeren op het gebied van de Nederlandse taalkunde, taalbeheersing, historische letterkunde of moderne letterkunde; eenvoudige taalkundige of literaire onderzoekstechnieken toe kunnen passen; door kritische reflectie op de literatuur onderzoeksvragen kunnen formuleren, bijstellen, en voorgestelde antwoorden kunnen evalueren.
De bacheloropleiding geeft, al dan niet na selectie op grond van gevolgde minores en keuzevakken, toegang tot een elftal met name genoemde masteropleidingen, en kwalificeert tot beroepen waarin taalgebruik, taalverwerving en literatuur centraal staan. Daarnaast kwalificeert het tot een maatschappelijk breed scala van beroepen, waarin algemene academische kennis en vaardigheden verlangd worden. Master De masteropleiding leidt op tot het verrichten van zelfstandig onderzoek op het betreffende deelterrein van de Neerlandistiek. De masterstudent wordt namelijk geacht kennis en inzicht toe te kunnen passen in eigen onderzoek. De master kan toegelaten worden tot het promotietraject. Bovendien is hij of zij gekwalificeerd voor hogere functies in het taal- of letterkundig georiënteerde maatschappelijke domein, en voor hogere beleids- en bestuursfuncties. Studenten kunnen de keuzeruimte van de masteropleiding invullen met een stage. Oordeel: De commissie vindt dat het wetenschappelijk karakter van de bachelor- en de masteropleiding voldoende blijkt uit de eindtermen. De commissie acht zowel de bachelor- als de masteropleiding van voldoende niveau om aan de genoemde beroepsperspectieven te voldoen. Een toetsing aan enig arbeidsmarktonderzoek ontbreekt echter, evenals expliciete gegevens over aansluiting bij de lerarenopleiding. De commissie betreurt dit. Wel is er in 1999-2000 onderzoek gedaan naar de positie van de alumni op de arbeidsmarkt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: voldoende. 5.2.2. Programma Bachelor De opleiding heeft een standaardstudiepad, dat als volgt is opgebouwd: Perspectieven (algemeen inleidend) 5 ECTS, Historische Letterkunde 20 ECTS, Moderne Letterkunde 20 ECTS, Taalkunde 25 ECTS, Taalbeheersing 35 ECTS, Methodologie 5 ECTS, Minors: 20 ECTS, Vrije Ruimte 20 ECTS, Capita Selecta 10 ECTS, Specialisatie 10 ECTS, Scriptie 10 ECTS.
152
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Master Het te volgen programma betreft één van de vier deelspecialismen. In alle gevallen bestaat het uit twee specialistische werkcolleges, één hoorcollege over nieuwe ontwikkelingen en benaderingswijzen, één keuzeonderdeel (elk van deze voor 10 ECTS), en het schrijven van een 20-punts scriptie. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor De meeste docenten zijn betrokken bij onderzoek van kwaliteit, wat blijkt uit hun aanstelling bij een erkende onderzoeksschool. Hun publicaties worden in het onderwijs gebruikt, van speciaal daarvoor geschreven handboeken en syllabi tot en met, in de latere jaren, ook zuiver wetenschappelijke boeken en artikelen. Het specialisatiecollege in het derde jaar en de scriptie zijn verbonden met de specialisatie van de betreffende docent. Studenten krijgen vanaf de propedeuse niet alleen college van UD’s, maar ook van UHD’s en hoogleraren. De interactie tussen onderwijs en onderzoek vindt plaats in de colleges, met name door de kritische bespreking van publicaties, maar vooral in de eigen werkstukken en de bachelorscriptie, waarbij de onderzoeksvaardigheden in de praktijk ontwikkeld worden. In de colleges is zowel aandacht voor de geschiedenis van de vakbeoefening als voor recente ontwikkelingen. In de module Methodologie die voortbouwt op de module Perspectieven, worden onderzoeksvaardigheden geoefend. De relatie met de beroepspraktijk kan volgens de opleiding moeilijk expliciet gelegd worden vanwege de diversiteit daarvan. Master Alle bij het onderwijs betrokken docenten zijn erkende goede onderzoekers, wat blijkt uit hun aanstelling bij een onderzoeksschool. Alle docenten in de master zijn gepromoveerd. De interactie met het onderzoek, aansluiting bij de wetenschappelijke ontwikkelingen en de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komen in het programma voldoende aan bod. Er zijn twee onderzoekscolleges waarin onderzoeksvaardigheden geoefend worden. Gerichte aansluiting bij de beroepspraktijk is vanwege de diversiteit daarvan niet mogelijk. Oordeel: Het bachelorprogramma zoals het is beschreven voldoet aan de gestelde eisen. De commissie is te spreken over het feit dat in de bacheloropleiding Methodologie als aparte module wordt onderwezen. Deze module is bovendien goed geëvalueerd. Studenten worden voldoende bij het onderzoek van docenten betrokken, vooral bij historische letterkunde en bij taalkunde.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
153
Binnen de gegeven tijd is het masterprogramma adequaat. Masterstudenten worden bij het onderzoek van docenten betrokken onder meer in de onderzoekscolleges in het eerste semester. Zowel in de bachelor- als in de masteropleiding zijn studenten op de hoogte van het onderzoek van de docenten. Afgezien van de eventuele stage ontbreekt elke expliciete aansluiting bij andere beroepsperspectieven dan het promotietraject in de masteropleiding, hoewel dit naar het oordeel van de commissie toch in beperkte mate wel mogelijk zou zijn. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor Conform de eindtermen vertoont het programma de opzet van een traditionele opleiding Nederlandse Taal- en Letterkunde. Cultuurkunde ontbreekt als zelfstandige entiteit, al valt aan te nemen dat er in de colleges literatuur wel iets aan gedaan wordt. De eindtermen zijn op expliciete wijze in het onderwijsprogramma geconcretiseerd. In de zelfstudie is een kruistabel opgenomen. Kennis van en inzicht in de verschillende onderdelen van het vakgebied worden vooral in het eerste en tweede jaar gedoceerd; de vaardigheden op het gebied van heuristiek, ICT, presenteren en samenwerken in het eerste jaar; de toepassing van de verworven kennis, alsmede de betreffende algemene en vakspecifieke theorieën in het tweede jaar; en methodologie en onderzoekstechnieken in het derde jaar. Het onderwijs in de zogenaamde academische vaardigheden (ICT, heuristiek, presenteren en samenwerken) is geïntegreerd in de vakcolleges. Methodologie wordt apart onderwezen. Master In de zelfstudie is een kruistabel opgenomen waarmee wordt geschetst hoe eindtermen zijn vertaald naar programmaonderdelen. De inhoud van het programma per deelgebied is, voor zover dat binnen één jaar mogelijk is, adequaat. Kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden komen aan de orde. In landelijk opzicht vertoont de specialisatie Taalbeheersing een profilering op het gebied van het taalvaardigheidsonderzoek en de specialisatie Moderne Letterkunde op dat van de literaire instituties, terwijl de specialisatie Historische Letterkunde zich speciaal richt op de middeleeuwse en zeventiende-eeuwse cultuurgeschiedenis en in dat verband expliciet samenwerkt met de historici en kunsthistorici. De specialisatie Taalkunde heeft naar eigen zeggen geen bijzonder accent. De verplichte stage is afgeschaft. De opleiding vond het niet langer mogelijk de stage verplicht te stellen omdat er voldoende animo is onder studenten. Studenten kunnen stage volgen in hun vrije 154
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
ruimte, maar de ruimte hiervoor is krap: 10 ECTS. Stagegevers vinden dit ook erg weinig. Door het lage aantal punten dat wordt toegekend aan een stage kan studievertraging ontstaan. Studenten kunnen hun stage combineren met hun scriptie. Van de 20 ECTS van de masterscriptie mogen er 5 overlappen met de masterstage, mits deze stage inhoudelijk aansluit bij de scriptie. Als een student een stage wil volgen wordt dit dus gefaciliteerd. Bij letterkunde worden stages gestimuleerd. Bij taalkunde en taalbeheersing volgt bijna iedereen een stage. Er is voldoende stageaanbod. Oordeel: De commissie is van oordeel dat in de bacheloropleiding de doelstellingen en eindtermen voldoende vertaald zijn naar het programma. In de masteropleiding is er op het gebied van de zeventiende- en achttiende-eeuwse letterkunde een lacune. De commissie is verheugd over de verzekering, dat indien gewenst samenwerking op dit gebied met andere universiteiten mogelijk is. De commissie betreurt het afschaffen van de stage in de masteropleiding, maar begrijpt dat er gezien de duur van de opleiding keuzes gemaakt moeten worden. Voor het bereiken van de eindtermen van de opleiding en de algemene academische vorming vindt de commissie een buitenlandverblijf van groot belang. Er zijn echter maar weinig studenten die een periode doorbrengen aan een buitenlandse universiteit. Dit wordt ook niet gestimuleerd. De commissie betreurt dit. Weliswaar heeft het programma er weinig ruimte voor, maar in de bacheloropleiding zou er in de minor- en keuzeruimte toch wel voldoende tijd voor vrijgemaakt kunnen worden en in de masteropleiding zou het mogelijk moeten zijn een specialisatiecollege elders te volgen. De commissie beveelt de opleiding met klem aan hier nog eens naar te kijken. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor Het programma vertoont een duidelijke en expliciet geformuleerde samenhang, die in het eerste jaar bovendien ook expliciet gepresenteerd wordt in het inleidende college Perspectieven en die in het methodologiecollege in het derde jaar nogmaals aan de orde komt. Colleges bouwen op elkaar voort, en hier en daar worden er ook verbindingen gelegd tussen de verschillende deelgebieden van het vak. Overlappingen die in de oude opleiding nog wel voorkwamen zijn weggewerkt. Er is een oplopende moeilijkheidsgraad en een, in het tweede en vooral derde jaar, toenemende mogelijkheid tot concentratie op één van de deelgebieden. Er zijn geoormerkte minoren die men altijd mag kiezen, bij afwijking daarvan toetst de Examencommissie op de samenhang met de andere programmaonderdelen. Master Er zijn vier studiepaden, overeenkomend met de vier deelgebieden van de Neerlandistiek. De studiepaden zijn op eendere wijze ingericht. De samenhang is logisch: twee onderzoekswerkgroepen, plus een hoorcollege of zelfstudie over nieuwe ontwikkelingen en benaderingswijzen in het eerste trimester, in het tweede trimester gevolgd door keuzeonderdeel en scriptie. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
155
Oordeel: De commissie is van oordeel dat de samenhang in de bacheloropleiding groot is, zonder dat aan de breedte en diversiteit van het vak afbreuk wordt gedaan. De commissie is zeer te spreken over het inleidende college ‘Perspectieven op Nederlands’ dat onder meer is ontwikkeld om samenhang in het programma aan te brengen, evenals over het derdejaars college Methodologie, waarin samenhang en verschillen vanuit de verschillende disciplines opnieuw aan de orde komen. In de masteropleiding worden inhoud en samenhang door de beperkte tijdsduur als vanzelfsprekend opgelegd. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Zie ook het facultaire rapport. Bachelor/Master De opleiding meent dat er in het programma rekening is gehouden met studeerbaarheid, studielast en variatie. De geprogrammeerde studielast komt volgens de opleiding redelijk overeen met de feitelijke studielast. Aan de te bestuderen stof en te vervullen opdrachten zegt de opleiding realistische eisen te stellen. Uit tentamenuitslagen blijkt dat er geen struikelblokken of volgordeverplichtingen zijn. De huidige studenten vinden de studie intensief maar te doen. Zij zeggen ongeveer 25 à 30 uur per week aan de studie te besteden. De docenten schatten dit op 25 uur. De alumni, die het oude doctoraalprogramma gevolgd hebben, vinden dat de studie wel wat zwaarder had gemogen. In de bacheloropleiding worden studenten vrij intensief begeleid bij het schrijven van hun scriptie (een traditioneel struikelblok bij uitstek), die direct voortkomt uit een van de gevolgde werkgroepen. De masterstudenten vinden de scriptiebegeleiding goed. Er is om de twee weken contact. Docenten zijn betrokken en door de kleinschaligheid van de masteropleiding worden studenten goed gevolgd tijdens het schrijven van hun scriptie. Oordeel: Volgens de commissie zijn zowel het bachelorprogramma als het masterprogramma pittig maar studeerbaar. De commissie betreurt het dat in de masteropleiding de ruimte voor stage en scriptie krap is. Gezien de beperkte duur van de masteropleiding vindt zij dit echter begrijpelijk. In de bacheloropleiding is de studenteninzet duidelijk te gering. Vrijwel alle studenten hebben er een baantje bij. Bovendien heeft de docentuur geen tijd voor extra stimuleringsactiviteiten.
156
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
In de masteropleiding leiden de (te) korte tijdsduur van de opleiding, de ambities van de studenten bij het schrijven van hun scriptie en hun activiteiten op de arbeidsmarkt tot studievertraging, maar de commissie vraagt zich af of dit wel altijd te betreuren valt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor Zie voor de aansluiting tussen VWO en WO het facultaire rapport. De groep eerstejaars is erg heterogeen: VWO-instromers, HBO-instromers met een tweedegraads bevoegdheid Nederlands, HBO-propedeusestudenten. Om de instroomverschillen op te vangen heeft de opleiding het turoraat ingevoerd en is het eerstejaarsvak Perspectieven op het Nederlands ontwikkeld. Iedereen met een VWO-diploma kan instromen. Er lijkt volgens de opleiding geen verschil in studieverloop te zijn tussen studenten met verschillende vooropleidingsprofielen (studiehuis). Met name het beginniveau letterkunde wordt steeds lager ten gevolge van het studiehuis. Voor HBO-instromers met een tweedegraads bevoegdheid Nederlands is er een éénjarig bachelorprogramma. Met deze groep instromers zijn er weinig problemen, hun niveau is goed. Voor HBO-instromers met een andere voltooide opleiding is er een beperkt aantal vrijstellingen mogelijk (15-25 ECTS). Instromers met een HBO-propedeuse krijgen geen vrijstellingen. Er zijn veel individuele regelingen; afspraken over het wegwerken deficiënties worden individueel gemaakt. Voor HBOpropedeusestudenten vormt de aansluiting tussen hun vooropleiding en de studie een probleem. Voor het overige zijn er geen aansluitingsproblemen. Master Er was in 2003-2004 nog geen bachelor doorgestroomd naar de masteropleiding. De opleiding start op 1 september 2005. Over voorlichting wordt in de zelfstudie niet gesproken, maar dat was gezien de periode waarover deze gaat ook niet te verwachten. Zie verder hierboven onder bachelor. Instroomgegevens: Het aantal eerstejaars laat een dalende tendens zien van 135 eerstejaars in 1992-1993 naar 84 in 2001-2002. Daarmee neemt ook het totaal aantal studenten af (van 399 in 1992-1993 naar 330 in 2001-2002). Deze daling sluit aan bij de landelijk dalende trend in instroom bij de opleiding Nederlands. De eigen instroomcijfers van de RUG zijn soms wat hoger dan de KUO-cijfers.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
157
Oordeel: In de bacheloropleiding is er binnen de VWO-instroom veel verschil in niveau. De opleiding heeft hier voldoende aandacht voor. De commissie is in het verband met de aansluiting in de bacheloropleiding te spreken over het tutoraat (zie ook F16). In de voorlichting wordt een adequaat en realistisch beeld gegeven van de bacheloropleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Studenten meldden dat de studie aan de verwachtingen beantwoordt. Er was in 200302004 nog geen bachelorstudent doorgestroomd naar de masteropleiding. De opleiding start op 1 september 2005. Over instroomaantallen en aansluitingsproblematiek is derhalve nog niets bekend. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
Bachelor/Master Het bachelorprogramma Nederlandse taal en cultuur omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Nederlandse taal en cultuur omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept van de faculteit komt neer op studentgeoriënteerd en studentactiverend onderwijs. Zie hiervoor het facultaire rapport. Het onderwijsprogramma van de afzonderlijke opleidingen is een uitvloeisel van dit facultaire concept. Bachelor In de bacheloropleiding is het onderwijs studentgeoriënteerd. In het eerste jaar zijn er 770 uur hoorcollege en 910 uur werkcollege. In het tweede jaar zijn er 420/980 uur hoorcollege en 700/1.260 werkcollege. In het derde jaar zijn er 280/840 uur hoorcollege en 280/840 werkcollege, 280 uur zelfstudie en 280 uur scriptie. De variabele hangt af van de gekozen minors en keuzevakken. Het geheel komt steeds uit op de verplichte 1.680 uur. Studenten hebben in het eerste jaar gemiddeld twaalf tot veertien uur college per week, in het tweede jaar gemiddeld minimaal acht en in het derde jaar gemiddeld minimaal vijf tot zes.
158
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
In het eerste jaar worden de studievaardigheden in kleine groepjes geoefend. Veel colleges hebben een werkgroepvorm, waarin opdrachten gemaakt en werkstukken worden geschreven. Er wordt echter nergens, ook niet in de studiegids, geëxpliciteerd hoeveel dat er zijn en hoe zij bij de toetsing meegewogen worden. Gesteld wordt, dat er wordt getracht de moeilijkheidsgraad van de opdrachten aan te passen bij de capaciteiten van de betreffende student: extra begaafde studenten krijgen extra moeilijke opdrachten. Bij modules taalbeheersing wordt peer coaching toegepast: studenten beoordelen elkaar. Master De masteropleiding is onderzoeksgeoriënteerd. In de masteropleiding is er 140 tot 420 uur hoorcollege, 700 tot 980 uur werkcollege, 0 tot 280 uur zelfstudie en 560 uur voor de scriptie. De variabele hangt af van het masterkeuzeonderdeel. Kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden, zowel als communicatieve- en leervaardigheden worden met name onderwezen en getraind in de onderzoekscolleges en de scriptie. In de keuzeruimte kan een stage worden gedaan, maar dat is niet verplicht (zie F5). De opleiding heeft een stagespreekuur en geeft voorlichting over de stage. Er is een reglement voor de masterscriptie. Naar het zeggen van de studenten zijn de colleges niet dichtgepland, zodat er ampel ruimte is voor discussie en eigen inbreng. Oordeel: De commissie is van mening dat het didactisch concept in het programma, de inrichting van het leerproces en de keuze van de werkvormen in voldoende mate is gerealiseerd. Het programma is afgeleid van de te bereiken eindtermen. Wat betreft de verhouding tussen hoorcolleges, werkcolleges, zelfstudie en andere studieactiviteiten, lijkt in de bacheloropleiding het aantal hoorcolleges wat aan de hoge kant. Ook de groepen zijn hier groter (25-30 man/vrouw) dan voor studentgeoriënteerd onderwijs gewenst zou zijn. De commissie begrijpt dat de financiële situatie hier de oorzaak van is. De zelfwerkzaamheid en kritische houding van de studenten lijkt echter voldoende gestimuleerd te worden. Wat betreft de masteropleiding verheugt het de commissie dat de student die een scriptie wil schrijven op een gebied waarop de specialistische competentie in de staf ontbreekt, dit aan een andere universiteit kan doen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Zie voor het toetsingsbeleid van de faculteit de facultaire analyse. Er is een facultaire tentamenen hertentamenregeling. De opleiding houdt zich aan de facultaire richtlijnen met betrekking tot herkansingen, bekendmakingen, uitslag, compensatieregelingen et cetera.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
159
Bachelor De toetsing en wijze van beoordeling hangen samen met de onderwijsvorm van het betreffende college (die weer samenhangt met het leerdoel en de eindtermen). Er zijn verschillende toetsvormen (werkstukken, papers, tentamens), maar hun onderlinge weging wordt niet per college geëxpliciteerd, ook niet in de studiegids. Algemeen aanvaarde normen voor de diverse toetsingen zijn er niet. Tentamens dienen binnen tien dagen nagekeken te zijn. Voor alle tentamens bestaat de mogelijkheid tot herkansing. Tentamens worden soms nabesproken. Studenten hebben altijd inzagerecht. Master Toetsing en wijze van beoordeling hangen af van eindtermen, onderwijsdoel en daarvan afgeleide onderwijsvorm. Er zijn geen normen of criteria. Studenten kunnen op verschillende wijzen reageren en protesteren. Bij problemen onderneemt de Opleidingscommissie actie. Oordeel: De commissie is van mening dat het facultaire beleid en de facultaire regelingen in principe een voldoende waarborg bieden voor een rechtvaardig toetsingsbeleid. Dat neemt niet weg dat er met name in de bacheloropleiding wel ruimte is voor enige verbetering. In de zelfstudie wordt gesteld dat de afstemming van de toetscriteria in de verschillende onderdelen voor verbetering vatbaar is. De commissie sluit zich hierbij aan. Tevens acht de commissie het noodzakelijk dat de weging van de verschillende toetsingsmomenten binnen één college expliciet meegedeeld wordt. De feedback aan studenten op de toetsresultaten is voldoende en tijdig, maar de commissie betreurt het dat er niet altijd nabesprekingsbijeenkomsten worden gehouden. De commissie betreurt het ontbreken van een reglement voor de bachelorscriptie. In de masteropleiding spelen deze problemen door de kleinschaligheid en door het onderzoekskarakter van de opleiding minder. Het reglement voor de masterscriptie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Er is een tweede beoordelaar. De procedure omtrent de tweede beoordeling is vastgelegd en verder is vastgelegd dat de student pas aan de masterscriptie mag beginnen als het onderzoeksplan in ieder geval is goedgekeurd door de eerste beoordelaar en bij voorkeur ook door de tweede beoordelaar. De eisen die aan het afstudeerwerk worden gesteld en de beoordelingscriteria zijn uitgebreid omschreven in dit document. De scriptiebegeleiding is goed. De becijfering van de scripties vertoont een goede spreiding tussen zessen en negens, en de gegeven cijfers acht de commissie in het overgrote deel van de bekeken werkstukken adequaat. De commissie is van mening dat de Examencommissie goed functioneert. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
160
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
5.2.3. Inzet van personeel Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Een hoogleraar en een UHD hebben bij een voltijdaanstelling 0,4 fte voor onderzoek, een UD 0,3 fte. De faculteit erkent dat dit laatste aan de lage kant is, maar heeft in haar begroting niet meer ruimte voor onderzoek. Daarom zoekt men de oplossing in een andere inrichting van het onderwijs, bijvoorbeeld door opleidingen onderwijs te laten delen. Deze formeel vastgelegde onderzoekstijd wordt trouwens naar eigen zeggen zelden of nooit gehaald, mede door de vele bureaucratische verplichtingen die onder andere door de gespreide docenteninzet wordt veroorzaakt. De beperkte financiële ruimte is oorzaak dat er te weinig promotiemogelijkheden zijn, met name van UD naar UHD. Bachelor De meeste docenten zijn betrokken bij onderzoek van kwaliteit, wat blijkt uit hun aanstelling bij een erkende onderzoeksschool. Studenten krijgen vanaf de propedeuse niet alleen college van UD’s, maar ook van UHD’s en hoogleraren. Afgezien van twee docenten is alle staf in de bachelor gepromoveerd. Master Alle bij het onderwijs betrokken docenten zijn erkende goede onderzoekers, wat blijkt uit hun aanstelling bij een onderzoeksschool. Alle docenten in de master zijn gepromoveerd. Oordeel: Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master: De staf- studentratio ligt in de bacheloropleiding tussen 1:18 en 1:20. In de masteropleiding is de staf- studentratio 1:11. De opleiding formuleert geen streefcijfers en maakt geen vergelijking met landelijke gemiddelden. Oordeel: De commissie vindt de bestaffing binnen de bacheloropleiding voldoende. Binnen de masteropleiding is de bestaffing qua aantal ruim voldoende, maar niet naar specialisatie (zie F14). Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
161
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/Master De wetenschappelijke en didactische kwaliteiten van de docenten zijn voldoende. Er worden éénmaal in de twee jaar functioneringsgesprekken gehouden. De evaluaties door de studenten zijn over het algemeen positief. Waar manco’s blijken, worden soms cursussen didactiek gevolgd. De opleiding heeft een onevenwichtige stafopbouw: uit het overzicht blijkt dat er een zwaar overwicht aan taalkundigen in de staf is. De taalkundigen zijn echter ook bij andere opleidingen betrokken. Daarnaast is er een lacune op het gebied van de zeventiende- en achttiendeeeuwse letterkunde. In de bacheloropleiding worden de onevenwichtigheden vooralsnog voldoende opgevangen. In de masteropleiding correleert de stafopbouw gezien de gekozen scriptieonderwerpen niet met de belangstelling van de studenten. In principe is het mogelijk voor een student om een scriptie te schrijven over een onderwerp dat buiten de expertise van de staf ligt, bijvoorbeeld door een begeleider aan een andere universiteit dan de RUG te zoeken. Door pensionering dreigt naast de bestaande lacune op het gebied van de zeventiende- en achttiende-eeuwse letterkunde, op termijn ook een tekort op het gebied van de historische taalkunde en de semantiek. De lacune op het gebied van de zeventiende en achttiende-eeuwse letterkunde is enige tijd ondervangen door inzet van een andere, externe docent. Bij de vorige visitatie is opgemerkt dat er op dit gebied minstens een voorziening op UHD-niveau zou moeten zijn. Dit zal gezien de financiële situatie wel niet mogelijk zijn, maar de noodzaak van een extra UD wordt door de aanwezigheid van een hoogleraar Middeleeuwen niet opgeheven. De opleiding is zich bewust van de spanning tussen het programma en de aanwezige expertise binnen de staf. Ook zij vindt versterking op het gebied van de letterkunde noodzakelijk. Naast dit alles heeft de staf onvoldoende tijd om zich op de hoogte te stellen van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van didactiek en ICT. Oordeel: De didactische kwaliteit van de docentuur is volgens de commissie in orde. De commissie betreurt het echter dat er niet voldoende tijd vrijgemaakt kan worden voor het volgen van extra cursussen op het gebied van ICT en didactiek. De commissie acht de specialisaties in het docententeam in de bacheloropleiding voldoende breed in het licht van doelstellingen en eindkwalificaties. In de masteropleiding zijn niet alle specialismen voldoende vertegenwoordigd. De commissie is van mening dat de bestaande lacune op het gebied van de zeventiende- en achttiende-eeuwse literatuur, en de dreigende lacunes op het gebied van de historische taalkunde en de semantiek op een of andere manier opgeheven moeten worden. Incidentele oplossingen kunnen op den duur niet voldoen. Als de faculteit daar door haar financiële situatie zelf niet toe in staat is, zullen er vormen van samenwerking met andere opleidingen Nederlands moeten worden gezocht.
162
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende 5.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bachelor/Master Zie hiervoor ook het facultaire rapport. De voorzieningen zijn over het algemeen voldoende. Aandachtpunten blijven de computervoorzieningen, de voorzieningen in het Academiegebouw, en de roostering. Oordeel: Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor Er is een uitgebreid rooster van aparte, halfjaarlijkse voorlichtingsbijeenkomsten voor eerstejaars, tweedejaars en derdejaars. Samenvattingen ervan worden op de website geplaatst. Via de e-mail worden studenten bovendien van nieuwe informatie op de hoogte gehouden. Studenten zijn erg tevreden over de voorlichting. De studievoortgang wordt na iedere tentamenperiode per student bekeken en waar nodig besproken. 50% van de eerste- en tweedejaarsstudenten wordt opgeroepen voor een studievoortgangsgesprek. Ongeveer 70% van alle studenten heeft jaarlijks een individueel gesprek. Voor de eerstejaars zijn er drie studieadviesmomenten per jaar. De studenten zijn zeer tevreden over de studieadviseur; deze is zeer actief en geeft goede begeleiding. De studieadviseur is een docent, die daardoor binding heeft met de inhoudelijke kant van de opleiding. De opleiding heeft op voorstel van de OC het tutoraat ingevoerd dat goed functioneert. Alle eerstejaars hebben een tutor. In kleine tutorgroepjes worden studievaardigheden besproken en geoefend. Bijenkomsten van tuturgroepen worden in het eerste semester vier keer ingeroosterd. Aan het tutoraat zit ook een sociaal aspect. Master De voorlichting over de studie aan de verschillende categorieën instromers wordt goed bevonden door de studenten. De voorlichting over de overgang van de oude naar de nieuwe opleiding was uitvoerig, en is ook op de website gezet. Via email worden de studenten geïnformeerd QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
163
over nieuwe ontwikkelingen. De studievoortgang wordt in de masteropleiding alleen bezien als daar aanleiding toe bestaat, en in individuele gesprekken. Scriptievoorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd, maar dit gebeurt nog niet structureel. Dit wordt aangepakt in 2004-2005. In de oude doctoraalopleiding was de scriptiebegeleiding goed. Ook in de nieuwe masteropleiding is de scriptiebegeleiding volgens studenten adequaat. Het reglement voor de masterscriptie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de voorlichting en advisering in de bachelor- en masteropleiding adequaat en voldoende zijn. De studiebegeleiding is alom aanwezig en de docenten zijn door de korte lijnen goed benaderbaar. De commissie is erg te spreken over het tutoraat in de bacheloropleiding. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 5.2.5. Interne kwaliteitszorg Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor Tot het collegejaar 2005-2006 werd gebruikgemaakt van een facultair standaardformulier voor college-evaluaties. Vooral nieuwe of nieuw opgezette colleges werden daarbij geëvalueerd. Vanaf het collegejaar 2005-2006 kent de faculteit een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de kern is dat het curriculum continu wordt geëvalueerd op basis van een lijst met veertien vragen die alle aspecten van het onderwijs en de onderwijsondersteuning omvatten. In principe worden alle colleges in het nieuwe systeem eens in de drie jaar geëvalueerd op basis van een nieuw evaluatieformulier dat volgens de faculteit studentgeoriënteerd is. Het systeem voorziet in voorkomende gevallen in vervolgmaatregelen die worden genomen door de onderwijsdirecteur en de betrokken leidinggevende. Jaarlijks wordt een tiental cursussen geëvalueerd. De Opleidingscommissie bepaalt welke cursussen geëvalueerd worden. Alle andere onderdelen worden geëvalueerd met een door de opleiding zelf ontwikkeld formulier. De resultaten worden besproken door de Opleidingscommissie. In het nieuwe cursusjaar is de Opleidingscommissie slechts eenmaal bijeengekomen (februari 2005). Er vindt vaak in de laatste colleges een klassikale mondelinge evaluatie plaats. Studenten vinden dat er genoeg ruimte is om hierbij eerlijk hun mening te geven. Docenten zijn voldoende toegankelijk. Daarnaast zijn er tijdens de semesters ‘jaaroverleggen’ van docenten en studenten. Hierin wordt het programma als geheel besproken. Ook hebben de studenten een bachelor-masterenquête gehouden. 164
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Master Alle cursussen worden geëvalueerd met een formulier dat door de opleiding zelf is ontwikkeld. De resultaten worden besproken in de Opleidingscommissie, die waar nodig actie onderneemt. Daarnaast is er het ‘masteroverleg’, dat tijdens het semester de kwaliteit van het programma bespreekt. Ook hebben de studenten een bachelor-masterenquête gehouden. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er zowel in de bachelor- als in de masteropleiding voldoende en periodiek geëvalueerd wordt, zowel op cursus- als op programmaniveau. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor De Opleidingscommissie ziet erop toe dat evaluatieve opmerkingen en voorstellen tot verbetering ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Als voorbeeld wordt de herziening van de te bestuderen literatuur bij het propedeusecollege Pragmatiek genoemd. Naar aanleiding van de evaluaties is voor dit eerstejaarscollege voor een ander boek gekozen. Master De Opleidingscommissie ziet erop toe dat evaluatieve opmerkingen en voorstellen tot verbetering ook worden opgepikt. Als voorbeeld wordt het college ‘Trends’ genoemd. Oordeel: Het systeem maakt op de commissie een goede indruk. De aanbevelingen van de OC worden serieus genomen. Een aantal aanbevelingen van de vorige visitatie (samenhang programma vergroten, tweede beoordelaar bij scriptie) is adequaat verwerkt: in de bachelor is het vak Perspectieven op het Nederlands ingevoerd ter bevordering van de samenhang. Een tweede beoordelaar is standaard, dit is vastgelegd in het scriptiereglement. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/Master De Opleidingscommissie, die de monitoring van het onderwijsproces regelt, bestaat uit docenten en studenten. De studentleden houden via jaarvertegenwoordigers voeling met wat er leeft onder studenten in de verschillende jaren. Het is lastig studenten te werven voor OC- en/of bestuursfuncties. Voor het student-lid van het afdelingsbestuur bestaat daardoor al sinds enige tijd een vacature. Er worden weinig OC-vergaderingen gehouden. De indruk is: tweemaal per jaar.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
165
Sinds 2000 is er geen alumnionderzoek meer gedaan. Wel is er een alumnivereniging, die nu jaarlijks bijeenkomt, waarbij uitwisseling plaatsvindt tussen docenten en oud-studenten over nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Bij de herziening van het programma zijn de alumni niet geraadpleegd. Stages in de masteropleiding worden per afstudeerrichting (de vier deelgebieden) gecoördineerd. Er wordt stage gelopen bij gerenommeerde binnen- en ook buitenlandse instituten en instellingen. Maar stage-instellingen worden niet betrokken bij ontwikkeling en verbetering van het programma. Wel fungeren de ervaringen van studenten incidenteel als toetsteen voor de verwachtingen van het beroepenveld ten aanzien van het programma. Oordeel: Docenten en studenten worden voldoende bij de kwaliteitszorg betrokken. Alumni worden niet betrokken, het beroepenveld op een indirecte manier, via studenten die stage lopen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 5.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid het facultaire rapport en F11. Bachelor/Master De afgestudeerden van de oude opleiding bekleden maatschappelijke functies waartoe hun bul toegang geeft. Afgestudeerden komen in meerderheid terecht in functies waarvoor ze zijn opgeleid. De opleiding verwacht dat dat bij de bachelor- en masteropleiding niet anders zal zijn. De alumni waarmee gesproken is, menen dat het niveau van de opleiding aansluit bij de beroepspraktijk. Er zijn geen lacunes in het bachelorprogramma, in het masterprogramma zijn de lacunes wat betreft mogelijke specialisaties tot nu toe ad hoc, maar tot voldoening opgelost (zie F5). Oordeel: De commissie heeft een aantal doctoraalscripties gelezen. De bevindingen van de commissie bij de beoordeling van eindwerken bevestigen dat de eindkwalificaties worden gerealiseerd. De afstudeerscripties hebben een voldoende tot uitstekend niveau. Bachelor/Master: het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
166
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zie ook het facultaire rapport voor dit facet. De opleiding heeft geen streefcijfers geformuleerd. Wel zijn streefcijfers geformuleerd op facultair niveau: een propedeuserendement na drie jaar van 65% en 90% voor het postpropedeuserendement na vijf jaar na het begin van de opleiding. Voor het masterniveau wordt facultair een rendement nagestreefd van 90% na twee jaar. Bachelor Zowel propedeuse- als postpropedeuserendement vertonen een iets dalende trend volgens de KUO-cijfers. De postpropedeuserendementen liggen iets lager dan het landelijke gemiddelde. In de eigen cijfers is het propedeuserendement vrij stabiel en de postpropedeuserendementen licht dalend. De opleiding is zich ervan bewust dat het lage rendement een zwak punt is. Aard en aantallen van de instromende studenten zijn veranderd ten opzichte van de oude opleiding, toen men vaak Nederlands ging studeren met het oog op een heel andere bovenbouwstudie. Tegenwoordig hebben alle opleidingen een eigen propedeuse. Verwacht wordt door de opleiding dat de studentenmotivatie en daarmee ook de inzet nu groter zal zijn. Bovendien hebben nu alle eerstejaarsstudenten een docent als tutor en een studentmentor. Een verbetering van het rendement ligt hierdoor volgens de opleiding in de lijn der verwachting. Master De opleiding verwacht dat het rendement zal stijgen omdat alleen gemotiveerde studenten voor de masteropleiding zullen kiezen. Oordeel: De commissie vindt de verwachtingen, gezien de ervaringen in de oude doctoraalopleidingen, aan de optimistische kant. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
167
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
168
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Excellent Goed Goed Voldoende Goed Voldoende
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Excellent Goed Goed Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
169
170
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
6.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Scandinavische talen en culturen
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Scandinavische talen en culturen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Scandinavische talen en culturen 56807 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd Groningen 31 december 2007
Masteropleiding Scandinavische talen en culturen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 6.0.
Scandinavische talen en culturen 66807 WO Master 60 ECTS Master Voltijd Groningen 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 6.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Bachelor/Master Zie voor dit onderwerp ook het facultaire rapport. Op 1 januari 2004 stonden 38 doctoraalstudenten ingeschreven en 32 bachelorstudenten. Er waren op dat moment nog geen masterstudenten. De overgang van de oude naar de nieuwe opleiding heeft in één keer plaatsgevonden. Studenten die het doctoraaldiploma willen halen en nog verplichtingen hebben volgen vergelijkbare colleges van de nieuwe opleiding. Er is daarvoor een algemene regeling getroffen en er zijn extra tentamenmogelijkheden aangeboden voor vakken die in de nieuwe studieopzet verdwenen zijn. Ook zijn er per student afspraken gemaakt. Over het algemeen hebben de studenten bij de overgang geen problemen gehad. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
171
Voor zover er sprake was van problemen, hadden die te maken met de overgang van een trimester- naar een semestersysteem. De opleiding heeft de invoering van de nieuwe structuur aangegrepen om het programma te veranderen. De commissie is van mening dat de overgang naar de bachelor-masterstructuur goed is verlopen. Er is een heldere overgangsregeling. De problemen die ontstonden door de overgang zijn goed aangepakt. De voorlichting over de nieuwe structuur was voldoende. Studenten vinden dat ze goed en persoonlijk zijn begeleid. 6.2.
Het beoordelingskader
6.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor: Doelstelling: Het doel van de opleiding is het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Scandinavische taal-, cultuur- en letterkunde in het algemeen en van respectievelijk de Deense, Noorse of Zweedse taal in het bijzonder, die nodig zijn voor toelating tot een aantal, onder F3 gespecificeerde masteropleidingen en voor de uitoefening van een diverse hoeveelheid beroepen die deze kennis, inzicht en vaardigheden verlangen. Eindtermen: Er zijn eindtermen geformuleerd voor de propedeutische en de postpropedeutische fase van de opleiding. Voorts wordt er onderscheiden tussen algemene academische vaardigheden, vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde kennis. Op propedeuseniveau moet de student in staat zijn algemene academische vaardigheden met succes toe te passen. De gedefinieerde vaardigheden hebben met name betrekking op het effectief studeren, informatie verzamelen en verwerken, presentaties kunnen verzorgen en daarbij gebruikmaken van ICT. In de propedeuse ligt de nadruk op taalverwerving. De eindtermen zijn vastgesteld volgens de CEFR-normen. De concepten ‘basiskennis’ en ‘academische basisvaardigheden’ zijn vertaald naar vakeigen componenten, zoals de verdeling in taalkunde, letterkunde, historische taalkunde respectievelijk historische letterkunde (onder andere Oud-IJslands) en cultuurkunde (kennisaspecten), en in mondelinge vaardigheden, schriftelijke vaardigheden en tekstbegrip (vaardigheidsaspecten). In de vakgerelateerde vaardigheden staan de taalvaardigheid en de woordenschat van de student centraal. De vakgerelateerde kennis heeft betrekking op de indeling en globale inhoud van het wetenschapsgebied van de Scandinavistiek; de disciplinegebieden van de Scandina172
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
vische taalkunde, letterkunde, en cultuurkunde; de (cultuur)geschiedenis van Denemarken, Noorwegen en Zweden en inzicht in de grammatica van het Deens, Noors of Zweeds. In de postpropedeutische fase ligt de nadruk op de inter-Scandinavische aspecten. Dit sluit aan bij de inter-Scandinavische inkleuring van de masteropleiding. Wat betreft het kennisdomein is er een onderscheiding van de vakeigen componenten, zoals de literatuur(historische) analyse en de taalkundige analyse. Hierbij wordt veel aandacht geschonken aan de ontwikkeling van een wetenschappelijke attitude. In de postpropedeutische fase worden hogere eisen gesteld aan de academische vaardigheden, kenmerkend zijn daarbij: de nadruk op het systematisch en kritisch evalueren;. enige originaliteit en creativiteit tonen bij het formuleren, evalueren en toepassen van oplossingen; op betrouwbare en accurate wijze communiceren over de resultaten van de vakstudie en op een systematische wijze de eigen leerbehoeften ten aanzien van actuele en nieuwe onderwerpen identificeren;. strategieën toepassen om individueel en in teamverband mondelinge en schriftelijke presentaties efficiënt, doel- en kwaliteitsbewust voor te bereiden en uit te voeren; zelfstandig een onderzoek van beperkte omvang opzetten en professioneel en academisch handelen in situaties die verband houden met het bestudeerde vak in situaties en contexten van professionele of vergelijkbare aard. In de vakgerelateerde vaardigheden staat de taalvaardigheid in het Deens, Noors of Zweeds centraal. Dat niveau wordt gedefinieerd volgens het CEFR op B2- voor spreek-, schrijf- en vertaalvaardigheid en C1- voor luister- en leesvaardigheid. Verder beschikt de bachelorstudent over vaardigheid op het gebied van de literatuur(historische) analyse en op het gebied van de taalkundige analyse. De vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis van de bezitter van een bachelordiploma Scandinavische talen en culturen bestaat uit algemene kennis van en inzicht in: de geschiedenis en de canon van de Scandinavische letterkunde, in het bijzonder de Deense, Noorse of Zweedse letterkunde; literatuurwetenschappelijke en literatuurhistorische benaderingen; taalwetenschappelijke benaderingen; de geschiedenis en eigentijdse cultuur van Scandinavië; de beginselen van de historische en contemporaine Scandinavische taalkunde, in het bijzonder met betrekking tot het Deens, het Noors (Bokmål en Nynorsk) of het Zweeds; een basiskennis van en een basisinzicht in de overeenkomsten en verschillen tussen de Scandinavische talen en een gedegen kennis van en inzicht in de grammatica van het Deens, Noors of het Zweeds. Op het moment dat de opleiding werd beoordeeld was nog maar weinig te zeggen over de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde bachelorstudenten. Het beroepenveld waarvoor de afgestudeerden kwalificeren is zeer divers. Te verwachten is dat de bachelors functies zullen kunnen vervullen op ambassades, ministeries, in onderwijs, bij uitgeverijen, en in het algemeen bij bedrijven en instellingen die met Scandinavië te maken hebben. Master: Doelstelling: De opleiding wil studenten in staat stellen zich zodanige kennis, inzicht en vaardigheden eigen te maken van de Scandinavische taal-, letter-, en cultuurkunde in het algemeen en die van het Zweedse, Deense of Noorse taalgebied in het bijzonder, dat zij zowel nationaal als internatioQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
173
naal in staat zijn wetenschappelijk onderzoek te doen en maatschappelijke functies te vervullen op het gebied van hun specialisatie. De opleiding heeft gekozen voor een thematische opzet van de éénjarige masteropleiding, onder een duidelijk en zich onderscheidend profiel met als titel Transmission in culture in theory and practice. Images and media. Dit thema biedt naar het oordeel van de opleiding zowel voor de letter-/cultuurkundige als de taalkundige richting genoeg aanknopingspunten. De opleiding heeft uit een recente enquête onder alumni een goed beeld van de beroepen waarin de afgestudeerden terechtkomen. De afgestudeerden vinden banen in het eigen vakgebied en op academisch niveau. Voor een aanzienlijk deel betreft dat werk binnen de (literaire) vertaal- en uitgeefbranche en het verzorgen van volwassenenonderwijs en in mindere mate het universitair onderwijs. De eindtermen van Scandinavische talen en cultuurstudies sluiten hierbij aan door de nadruk te leggen op cognitieve vaardigheden, zoals abstractie, evaluatie, analyse en communicatie. Ook de thematische opzet van de opleiding sluit goed aan bij het toekomstig beroepenveld van de afgestudeerden, namelijk de vertaal- en uitgeefbranche. Eindtermen: De eindtermen op masterniveau formuleren op een heldere wijze de bekwaamheden die van een academicus mogen worden verwacht. De academische vaardigheden betreffen: het op systematische en creatieve wijze met complexe vraagstukken omgaan, zich gefundeerde oordelen vormen en hun conclusies op heldere wijze te communiceren tegenover een publiek van specialisten en niet-specialisten; met originaliteit ter hand nemen en oplossen van problemen en zelfstandig taken kunnen plannen en uitvoeren op een professioneel of daaraan gelijkwaardig niveau. Verder is de afgestudeerde in staat om zijn kennis voortdurend uit te breiden. Onder de vakgerelateerde vaardigheden wordt de taalvaardigheid van het Deens, Noors of Zweeds op near native niveau beschreven en voorts een goede luister- en leesvaardigheid van de twee niethoofdvaktalen. Daarnaast heeft een verdieping plaatsgevonden van het vermogen tot literaire en taalkundige analyse. In de vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis wordt een grondige kennis bereikt van: de literaire tradities binnen het Scandinavische taalgebied; van literatuurwetenschappelijke (en cultuurwetenschappelijke) analysemethodes en kennis van en inzicht in de culturen van de Scandinavische landen. Eveneens heeft de afgestudeerde kennis van de historie van de Scandinavische landen en beheerst hij de grammatica van de Scandinavische talen. Oordeel: De opleiding heeft de eindtermen, naar het oordeel van de commissie, zorgvuldig uitgewerkt. Zowel de academische vaardigheden, als vakgerelateerde vaardigheden en kennis worden door de bachelor- en masteropleiding duidelijk, informatief en goed toetsbaar geformuleerd. De doelstellingen en eindkwalificaties van bachelor- en masteropleiding passen bij het wetenschappelijk karakter van de opleiding en sluiten aan bij wat in (inter)nationale verband van deze opleidingen mag worden verwacht. De opleiding heeft zich bij het vaststellen ervan georiënteerd op de actuele (inter)nationale ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening. De opleiding heeft daarbij het niveau van de opleidingen in de Scandinavische landen en de zusteropleidingen in Amsterdam en Gent als referentiekader genomen. De commissie vindt de doelstellingen en de eindtermen van de bacheloropleiding reëel en voldoende specifiek. Doelstelling en eindtermen van de masteropleiding zijn adequaat en voldoende exact geformuleerd. De thematische opzet van de masteropleiding is sympathiek. 174
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De commissie is zeer ingenomen met de brede inter-Scandinavische opzet van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Daarnaast is er in de bacheloropleiding een goed evenwicht aangebracht tussen taalkunde, letterkunde, cultuurkunde en scandinavistiek. In de masteropleiding is de aandacht binnen de gekozen specialisatie voor de interculturele betrekkingen met Nederland toe te juichen. De opleiding bereidt de afgestudeerden op die manier goed voor op de beroepspraktijk waarin een groot deel van de afgestudeerden terechtkomen. De commissie vindt het met de docenten en studenten jammer dat er geen IJslands meer wordt aangeboden. Juist gezien de connecties met het in Groningen gevestigde Arctisch Centrum moet dit als een gemis worden gezien. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor en master: In de eindtermen van de bacheloropleiding komen de Dublin-descriptoren voor kennis en inzicht, toepassen kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden voldoende aan bod. Kennis en inzicht worden beschreven in de eindtermen voor de vakspecifieke kennis. Deze eindtermen zijn voor zowel de bachelor- als de masteropleiding concreet en voldoende ambitieus. Het toepassen van kennis en inzicht wordt zowel onder de academische vaardigheden als onder de vakspecifieke vaardigheden gedefinieerd; in de bacheloropleiding een globale inhoud van de Scandinavistiek en op masterniveau een grondige kennis. Oordeelsvorming wordt op academisch niveau gedefinieerd onder de academische vaardigheden, het verdiepen van een argumentatie op bachelorniveau en het oplossen van complexe problemen in een nieuwe situatie in de master. De presentatievaardigheden die worden gedefinieerd komen overeen met de descriptor onder het kopje communicatie en aan het autonoom leren wordt onder de academische vaardigheden aandacht besteed. De eindtermen taalverwerving zijn volgens CEFR-niveau gedefinieerd. Oordeel: De Dublin-descriptoren komen in de eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoende tot uitdrukking. De eindtermen van de masteropleiding bouwen qua niveau voort op het bachelorniveau. De commissie vindt het gestelde CEFR-niveau ambitieus; de opleiding stelt zowel in de bachelor- als de masteropleiding hoge eisen aan het taalvaardigheidsniveau van studenten. Het gevaar is echter niet denkbeeldig dat dit ten koste gaat van het wetenschappelijk niveau van de opleiding. De opleiding is zich hiervan bewust. (zie F3 en F4) Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
175
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor: In de eindtermen wordt veel aandacht besteed aan het academisch karakter van de opleiding. Zoals genoemd worden voor de bacheloropleiding de volgende academische vaardigheden als eindtermen opgenomen: systematisch en kritisch evalueren van gegevens, originaliteit en creativiteit tonen bij formuleren, evalueren en toepassen van oplossingen en argumenten, zelfstandig een onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren, vaardigheden toe kunnen passen in situaties waarin het vereist is dat beslissingen worden genomen in complexe en onvoorspelbare situaties. Door de integratie van algemene- en vakgerelateerde vaardigheden en attitudes, en theoretische en inhoudelijke kennis sluiten de eindtermen aan bij een studentgerichte onderwijsopvatting. De bacheloropleiding geeft, al dan niet na selectie op grond van gevolgde minores en keuzevakken, toegang tot een tiental met name genoemde masteropleidingen, en kwalificeert tot een scala van beroepen. Master: Het academisch niveau van de masteropleiding blijkt met name uit eindtermen voor de academische vaardigheden: op systematische en creatieve wijze met complexe vraagstukken omgaan, zelf richting kunnen geven aan het met originaliteit ter hand nemen en oplossen van problemen, beroepsmatig kunnen functioneren waarbij het nemen van beslissingen in complexe en onvoorspelbare situaties een vereiste is, vaardigheid om het begrip canoniciteit aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en minder bekende teksten in het licht daarvan te analyseren. Tevens wordt aandacht besteed aan de eisen die de beroepspraktijk stelt, zoals: het oplossen van multi- of interdisciplinaire problemen in een beroepspraktijk, beroepsmatig kunnen functioneren, waarbij vereist is: 1. het tonen van initiatief en persoonlijke verantwoordelijkheid; 2. het kunnen nemen van beslissingen in complexe en onvoorspelbare situaties; 3. het vermogen om zelfstandig te studeren met het oog op een voortgezette professionele ontwikkeling; 4. een communicatieve competentie die maatschappelijk ruim toepasbaar is: de afgestudeerde heeft een contextgevoelige houding en is in staat volledig zelfstandig én in teamverband producten en diensten af te stemmen op de beoogde doelgroep. De nadruk ligt op de wetenschappelijke vorming en onderzoekstraining van de student, uitmondend in het vermogen zelfstandig ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied bij te houden, vakoverstijgend en multidisciplinair te opereren en op hoog niveau schriftelijk te communiceren. Oordeel: De commissie is van oordeel dat het wetenschappelijk karakter van zowel bachelor- als masteropleiding tot uiting komt in de eindtermen. De eindkwalificaties zijn van voldoende acade176
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
misch niveau. Bovendien besteden de eindtermen van de masteropleiding voldoende aandacht aan het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek. De eindtermen van de bachelor- en masteropleiding stellen de afgestudeerde in staat om aan het academische beroepsperspectief te voldoen. De eindtermen van de masteropleiding schenken voldoende aandacht aan het kunnen functioneren in de praktijk van academische beroepen. De commissie begrijpt dat het gezien de recente invoering van de bacheloropleiding en gezien de diversiteit van het beroepenveld lastig is de eindtermen hierop expliciet af te stemmen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding luidt: voldoende. 6.2.2. Programma De opleiding is sterk inter-Scandinavisch en breed van opzet. Bachelor: De opleiding heeft een standaardstudiepad, dat als volgt is opgebouwd: taalverwerving (50 ECTS); taalkunde (25 ECTS); letterkunde (25 ECTS); cultuur en geschiedenis (15 ECTS); literaire onderzoekswerkgroepen (10 ECTS); taalkundige onderzoekswerkgroep (5 ECTS); minor (20 ECTS); keuzevakken (20 ECTS); scriptie (10 ECTS). De minor moet relevantie hebben voor de hoofdvakstudie. Een lijst met minoren waaruit de student kan kiezen is vastgesteld door de Examencommissie en opgenomen in de Onderwijs- en Examenregeling. De keuzevakken zijn vrij. Master: De opleiding bestaat uit vier onderzoekswerkgroepen van elk 10 ECTS en een scriptie van 20 ECTS. Twee van de onderzoekswerkgroepen kunnen gekozen worden uit het aanbod van de masteropleiding zelf en twee bij een andere opleiding van de Letterenfaculteit van de RUG, dan wel een andere faculteit of bij een zusterafdeling (Gent, Amsterdam, Scandinavië). De student kan een onderzoekswerkgroep van 10 ECTS inwisselen voor een onderzoeksstage. Deze dient aan te sluiten bij het scriptieonderzoek. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
177
Bachelor: De interactie tussen onderwijs en onderzoek vindt met name plaats in de onderzoekswerkgroepen van het derde jaar en in de scriptie. In deze onderzoekswerkgroepen wordt ook enige aandacht geschonken aan methodologie en wetenschapsfilosofie. Studenten doen daarnaast onderzoekservaring op door het uitvoeren van kleine onderzoeksopdrachten en door het schrijven van onderzoeksverslagen waarin ze theoretisch en methodologisch verantwoording afleggen en hun keuzen beargumenteren. Onder meer in de onderzoekswerkgroep ‘Taalcontact in Scandinavië’ in het derde jaar wordt de taalkundig geïnteresseerde student betrokken bij het taalkundeonderzoek van de docenten op het gebied van onder meer de communicatie tussen Scandinaviërs onderling. In de onderzoekswerkgroepen ‘Scandinavische historische letterkunde’, ‘Reisliteratuur’ of ‘Literaire betrekkingen’ maakt de literair geïnteresseerde student in het derde jaar kennis met de meest recente ontwikkelingen op het gebied van het literaire onderzoek. Het onderwerp van de bachelorscriptie Scandinavische Taalkunde wordt gekozen binnen het onderzoeksgebied van een van de docenten (die de bachelorscriptie ook begeleidt). Onderzoeksvaardigheden worden dus vanaf het eerste jaar stukje bij beetje aangebracht, te beginnen bij eenvoudig bibliotheek- en ICT-gebruik, tot en met het uitvoeren en presenteren van een eigen onderzoek in de scriptie. In het programma komen de relevante actuele wetenschappelijke theorieën aan de orde. Wetenschappelijke artikelen van de staf maken deel uit van de behandelde literatuur uit de colleges. In het programma komt de actuele praktijk van de relevante beroepen aan de orde. In de onderzoekswerkgroep Literaire betrekkingen wordt aandacht aan het beroep van vertaler besteed. Master: Alle werkgroepen houden verband met het onderzoek dat door de gepromoveerde stafleden wordt verricht binnen het centrale thema Interculturality in Northern Europe – Transmission of Scandinavian Culture. Images and Media. In de onderzoekswerkgroepen maken studenten kennis met recente ontwikkelingen binnen het vakgebied en leren ze zelfstandig onderzoek op te zetten en uit te voeren. Studenten werken hierin zelfstandig aan een onderzoek en kiezen zelf hun onderzoeksobjecten binnen het kader van het thema en dragen zo bij aan het lopend onderzoek van de afdeling. De vier onderzoekswerkgroepen hebben elk een theoretische en een praktische component en monden uit in een eigen werkstuk of presentatie. Met behulp van Nestor houden de studenten een portfolio bij waarin ze elke (onderzoek)stap voorbereiden en verantwoorden. De verschillende eindproducten in de master, onderzoekverslagen, portfolio’s, essays, het stageverslag en de masterscriptie, laten zien dat de student een wetenschappelijke attitude heeft ontwikkeld en een schrijfvaardigheid op academisch niveau bezit om hetzij een wetenschappelijke loopbaan te kunnen volgen hetzij een functie uit te oefenen waar deze vaardigheden verlangd worden. In de masterscriptie laat de student zien dat hij zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek van enige omvang kan verrichten en daarvan op passende wijze schriftelijk verslag kan doen. De scriptiewerkzaamheden worden ondersteund door een scriptiewerkgroep. Indien een bepaalde gewenste specialisatie niet aanwezig is, kan een tweede begeleider van elders aangezocht worden. Naast de wetenschappelijke oriëntatie beoogt de opleiding ook de student een zodanige vorming en kennis bij te brengen dat die succesvol kan instromen in een beroep buiten de wetenschap. Een van de werkgroepen kan vervangen worden door een stage, die echter op onderzoek gericht dient te zijn. Gerichte aansluiting bij de beroepspraktijk is vanwege de diversiteit daarvan echter volgens de opleiding niet mogelijk. 178
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel: Het bachelorprogramma zoals het is beschreven is breed en evenwichtig van opzet. De binding van het masterprogramma aan één centraal thema is aantrekkelijk. Ook is de commissie ingenomen met de relatief grote aandacht voor cultuurwetenschap. De commissie vindt de oefening van onderzoeksvaardigheden met name in de bacheloropleiding nogal zwak uitgewerkt in het studieprogramma. Onderzoeksvaardigheden lijken pas in het derde jaar aan de orde te komen (onderzoekswerkgroepen). Er worden hoge eisen gesteld aan de taalvaardigheid; dientengevolge is daarvoor veel ruimte in het programma. Dit kan echter ten koste gaan van het wetenschappelijk niveau van de opleiding. De commissie heeft de indruk dat er in de masteropleiding bij de letterkundecolleges slechts weinig onderzoeksvaardigheden worden geoefend. Deze colleges hebben soms te veel het karakter van een overzicht. De commissie vindt in het kader van de wetenschappelijke vorming de scriptiewerkgroep in de masteropleiding echter een extra positief element. De commissie is wel van mening dat er zowel in de bachelor- als in de masteropleiding te weinig aandacht is voor wetenschapsfilosofie en methodologie. Ook uit de bekeken scripties blijkt een tekort op theoretisch gebied. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor: De eindtermen zijn op expliciete wijze in het onderwijsprogramma geconcretiseerd. In de zelfstudie is een kruistabel opgenomen. In de bachelor wordt onderscheid gemaakt tussen twee niveaus: basisniveau (propedeuse) en tussenniveau (postpropedeuse). Minoren liggen op het tussenniveau. De propedeuse is een brede introductie. Kennis van en inzicht in de verschillende onderdelen van het vakgebied worden vooral in het eerste en tweede jaar gedoceerd; de vaardigheden op het gebied van heuristiek, ICT en presentatie in het eerste en tweede jaar; de toepassing van de verworven kennis alsmede de betreffende algemene en vakspecifieke theorieën in het tweede jaar, en onderzoeksvaardigheden in het derde jaar. Vertaalkunde is geïntegreerd in de taalverwervingsmodules. Er is geen apart vak vertaalkunde meer. In de onderzoekswerkgroep Literaire betrekkingen wordt wel aandacht aan het vertaalberoep besteed. ALW en ATW wordt geïntegreerd in andere modules aangeboden. Een buitenlandverblijf is niet verplicht, maar wordt in het kader van de taalvaardigheid wel gestimuleerd. Vrijwel alle studenten gaan voor enige tijd naar het buitenland, hetzij voor een stage, hetzij naar een universiteit. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
179
Master: In de masterfase bevinden alle onderdelen zich op gevorderdenniveau. In de zelfstudie is een kruistabel opgenomen waarin getoond wordt welke eindtermen in welk programmaonderdeel terugkomen. Kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden komen aan de orde. Vertaalkunde is geïntegreerd in de taalverwervingsmodules. Er is geen apart vak vertaalkunde meer. Oordeel: De commissie is zeer te spreken over de inter-Scandinavische opzet van de studie, iets wat ook door de studenten gewaardeerd wordt. Deze opzet is op Scandinavische universiteiten vrijwel verdwenen. De inhoud van het bachelor- en masterprogramma komt goed overeen met doelstellingen en eindkwalificaties. In de bacheloropleiding is er een goed evenwicht tussen de algemeen Scandinavische aspecten en die van de gekozen hoofdtaal, alsmede tussen de verschillende domeinen taalkunde, letterkunde en cultuurkunde. Wel heeft de commissie de indruk dat er vrij weinig aandacht wordt besteed aan ALW en ATW. Daarnaast betreurt als gezegd de commissie het dat er, zowel in de bachelor- als in de masteropleiding, niet anders dan incidenteel aandacht wordt besteed aan wetenschapsfilosofie en methodologie. De inhoud van het masterprogramma per deelgebied is, voor zover dat binnen één jaar mogelijk is, over het geheel genomen adequaat. Wel lijkt de onderzoekstraining in de taalkundecolleges nadrukkelijker aanwezig te zijn dan in de letterkunde colleges. De commissie is te spreken over het stagebeleid in de masteropleiding. De commissie betreurt het dat een speciaal college Vertaalkunde in zowel het bachelor- als het masterprogramma ontbreekt, terwijl hiervoor wel animo is onder studenten. Ook alumni geven aan het jammer te vinden dat Vertaalkunde als specialisatie is afgeschaft. Studenten kunnen overigens wel kiezen voor een minor Vertaalwetenschap. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor: Het programma vertoont een duidelijke en expliciet geformuleerde samenhang, waarbij een goede verhouding tussen de algemeen Scandinavische invalshoek en aandacht voor de afzonderlijke taalgebieden is gerealiseerd. Taalverwerving neemt een belangrijke plaats in, met het verstrijken van de tijd worden de colleges en werkgroepen steeds meer in de betreffende taal gegeven. Onderzoeksvaardigheden worden vanaf het eerste jaar stukje bij beetje aangebracht, te beginnen bij eenvoudig bibliotheek- en ICT-gebruik, tot en met het uitvoeren en presenteren van een eigen onderzoek in de scriptie. De aansluiting van de gekozen minoren bij de hoofdvakstudie wordt gecontroleerd door de Examencommissie. De verwervingscolleges bouwen op elkaar voort en stellen daarom ingangseisen, ook een aantal andere vakken stellen ingangseisen.
180
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Master: De samenhang wordt gedicteerd door de programmatische benadering (Transmission in culture in theory and practice. Images and media), dat aansluit bij het onderzoeksprofiel van de opleiding. Oordeel: Door de inter-Scandinavische aanpak is de samenhang groot zowel in de bachelor- als de masteropleiding, zonder dat aan de breedte en diversiteit van het vak afbreuk wordt gedaan. Er is een goede samenwerking tussen de drie talen Zweeds, Noors en Deens. De programmatische benadering in de masteropleiding en de daaruit resulterende samenhang vindt de commissie zeer aantrekkelijk. Wel moet ervoor worden gewaakt dat wensen van de studenten ten aanzien van hun hoofdtaal zo veel mogelijk gehonoreerd worden. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Zie ook het facultaire rapport. Bachelor: De studielast komt overeen met de gangbare normen, maar een aantal onderdelen werd door de studenten erg zwaar gevonden. Studenten vinden Oud-Noors (historische taalkunde) bijvoorbeeld moeilijk, maar belangrijk. Er zijn geen echte struikelblokken. De overgang van een trimester naar een semesterindeling is mede de oorzaak geweest van het feit dat studenten de studie als zwaarder ervaren dan voorheen. Volgens de alumni had het oude programma dan ook zwaarder gemogen. Doordat de blokken langer zijn, moeten studenten leren anders te plannen. De studenten vinden het programma pittig en geven toe dat ze zichzelf overschatten. Studenten worden er op aangestuurd dat ze regelmatiger moeten werken. Ook het volgen van colleges in een andere Scandinavische taal dan de eigen hoofdtaal gaf in het tweede jaar moeilijkheden. Omruilen van een paar colleges tussen het tweede en derde jaar moet de oplossing bieden. Master: Er waren in 2003-2004 nog geen masterstudenten en standaardevaluatie heeft dus nog niet plaatsgevonden. In 2004-2005 hebben individuele docenten evaluaties gehouden. Hieruit blijkt dat het werken met portfolio’s stimuleert tot regelmatige studie. In die zin hebben portfolio’s een positieve invloed op de studeerbaarheid. Oordeel: De commissie is ingenomen met het feit dat de studie wat zwaarder is geworden. Zij is het eens met de opleiding dat coaching van de studenten met betrekking tot de planning, met name van schrijftrajecten, extra aandacht verdient en heeft het vertrouwen dat hierop gelet zal worden. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
181
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor: Zie voor de aansluiting tussen VWO en WO het facultaire rapport. Iedereen met een VWO-diploma of een HBO-propedeuse kan instromen. Over het algemeen zijn er geen problemen met de aansluiting. Eerder geconstateerde deficiënties konden worden weggewerkt dankzij een ICT-entreecursus en college Grondbegrippen van de grammatica. De voorlichting, waarbij ook ouderejaarsstudenten zijn betrokken, is volgens de opleiding realistisch. Er wordt ook ingegaan op het loopbaanperspectief en, in het derde jaar, op de mogelijkheid door te stromen naar een researchmaster. Studenten gaven in de gesprekken met de commissie aan dat de studie aan de verwachtingen beantwoordt. Master: Bachelors Scandinavisch talen en culturen van de RUG hebben automatisch toegang. Daarnaast kan er ingestroomd worden op grond van bachelordiploma’s Scandinavische talen en culturen van zusteropleidingen in Nederland en België, en, na toetsing door de Examencommissie, op grond van vergelijkbare diploma’s uit andere West-Europese landen. Met de instroom vanuit andere bacheloropleidingen is nog geen ervaring. Instroomgegevens: Het aantal eerstejaars laat een dalende tendens zien van twintig in 1992-1993 naar vijftien in 2001-2002. Daarmee neemt ook het totaal aantal studenten af: van 97 in 1990-1991 naar 68 in 2001-2002 (KUO-cijfers). Deze daling sluit aan bij de landelijke dalende trend in instroom bij de opleiding Scandinavisch. De eigen instroomcijfers van de RUG zijn soms wat hoger dan de KUO-cijfers. Oordeel: De aansluiting op de vooropleiding is zowel bij de bachelor- als de masteropleiding goed. De commissie is ingenomen met de speciale entreecursussen op het gebied van ICT en grammatica. De instroommogelijkheden naar de masteropleiding vanuit bachelor en vergelijkbare opleidingen zijn goed. De voorlichting over de opleiding is goed, de opleiding gaat langs op scholen en leerlingen kunnen met de studieadviseur een afspraak maken. Studenten gaven aan dat de studie aan de verwachtingen beantwoordt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
182
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/Master: Het bachelorprogramma Scandinavische talen en culturen omvat 180 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het masterprogramma Scandinavische talen en culturen omvat 60 ECTS en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept van de faculteit komt neer op studentgeoriënteerd en studentactiverend onderwijs. Zie hiervoor het facultaire rapport. Het onderwijsprogramma van de afzonderlijke opleidingen is een uitvloeisel van dit facultaire concept. Bachelor: Al het onderwijs van de opleiding zelf wordt aangeboden in de vorm van werkcolleges. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van interactief lesmateriaal. De opleiding neemt deel aan het Europese Lingua project. De opleiding gebruikt in de bacheloropleiding bij Zweeds speciale software voor taalvaardigheid. In de vrije ruimte en de keuzeruimte kunnen afhankelijk van de gekozen vakken hoorcolleges voorkomen. In het derde jaar is er naast werkcollege en scriptie nog 140 uur zelfstudie. Het geheel komt uit op de verplichte 1.680 uur. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een scriptie van 10 ECTS. In de propedeuse hebben studenten gemiddeld twaalf uur college per week, in het tweede jaar minimaal zeven tot acht, in het derde jaar minimaal vier tot zes. De studenten waarmee de commissie gesproken heeft vinden het aantal contacturen voldoende. Er worden vrij veel stukken geschreven en presentaties gegeven, in het eerste jaar in het Nederlands, in het tweede en derde jaar in de Scandinavische doeltaal. Master: Afgezien van de stage en de eindscriptie wordt het onderwijs van de masteropleiding aangeboden in de vorm van werkcolleges. Kennis, inzicht en onderzoeksvaardigheden, zowel als communicatieve en leervaardigheden worden ampel onderwezen en getraind in de onderzoekswerkgroepen, c.q. onderzoeksstage. De scriptie van circa zestig pagina’s vormt de toetsing van het bereikte niveau. Stage is een keuzemogelijkheid binnen de masteropleiding. Alleen stages bij wetenschappelijke instituten of daarmee vergelijkbare instanties worden goedgekeurd. Aangezien er in 2003-2004 nog geen masterstudenten waren, is er weinig ervaring met de stage.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
183
Er is een uitgebreid scriptiereglement voor de doctoraalscriptie, waarin de eisen die aan het afstudeerwerk, de beoordelingscriteria, de weging van de verschillende criteria, procedures en dergelijke zijn vastgelegd. Aan een scriptiereglement voor de bachelor- en masteropleiding wordt gewerkt. Oordeel: De commissie is van mening dat het didactisch concept in het programma, de inrichting van het leerproces en de keuze van de werkvormen is gerealiseerd. Het programma is afgeleid van de te bereiken eindtermen. De verhouding tussen contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten voldoet. De commissie vindt het grote aantal werkcolleges in de bacheloropleiding opvallend. De commissie vindt de bij Zweeds gebruikte software voor taalvaardigheid uitstekend. De masteropleiding beantwoordt ten volle aan het didactische ideaal van de faculteit van studentgeoriënteerd en studentactiverend onderwijs. Dit mede door veelvuldig gebruik van technieken als Nestor en Powerpoint. De commissie vindt dat de opzet van het masterprogramma en de keuze van thematiek goed is. Zij meent echter dat de invulling beter had gekund. De taalkundecolleges zijn erg vernieuwend en goed. De letterkundecolleges zijn minder vernieuwend, die hebben soms te veel het karakter van een overzicht. Zij betreurt het dat voor de stage alleen een wetenschappelijke invulling goedgekeurd wordt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Zie voor het toetsingsbeleid van de faculteit de facultaire analyse. Er is een facultaire tentamenen hertentamenregeling. De opleiding houdt zich aan de facultaire richtlijnen met betrekking tot herkansingen, bekendmakingen, uitslag, compensatieregelingen et cetera. Bachelor: De toetsing en wijze van beoordeling hangen samen met de onderwijsvorm van het betreffende college (die weer samenhangt met het leerdoel en de eindtermen). Taalverwervingsonderdelen worden mondeling en schriftelijk getoetst, onder andere door middel van verslagen en samenvattingen. Werkcolleges worden door middel van een werkstuk getoetst, de overige onderdelen door middel van een schriftelijk tentamen. Er is collegiale afstemming zowel wat de inhoud als de toetsing van een onderdeel betreft. Tentamens dienen binnen tien dagen nagekeken te zijn. Voor alle tentamens bestaat de mogelijkheid tot herkansing. Tentamens worden soms nabesproken. Studenten hebben altijd inzagerecht. Master: Alle onderdelen worden getoetst door middel van werkstukken, al dan niet aangevuld met een mondelinge presentatie. De werkstukken dienen als voorbereiding op de scriptie. Er is intercollegiale afstemming zowel wat inhoud als vormgeving van de toetsing betreft. De na184
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
kijktermijn wordt nageleefd en de studenten hebben inzagerecht. Het scriptiereglement moet nog worden bijgesteld (zie F10). Oordeel: De toetsing is in overeenstemming met de eindtermen en adequaat georganiseerd. De commissie is over de kwaliteit van de tentamens meer te spreken dan over de scripties. Tentamens zijn goed opgezet en de vragen zijn duidelijk. De Examencommissie functioneert adequaat. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 6.2.3. Inzet van personeel Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Vijf van de acht vaste stafleden zijn gepromoveerd, verbonden aan een onderzoeksschool en actief op hun vakgebied. Eén niet-gepromoveerd staflid werkt aan een proefschrift. De overige twee taalvaardigheidsdocenten zijn niet gepromoveerd. De medewerkers opereren in nationale en internationale onderzoeksnetwerken en participeren in onderzoeksnetwerken van bijvoorbeeld de Noordse Raad. Daarnaast hebben stafleden werkervaring aan andere universiteiten opgedaan door gasthoogleraarschappen. De opleiding heeft geen duidelijke binding met een specifieke beroepstak. Bachelor: In de bachelor verzorgen zowel gepromoveerden als niet-gepromoveerden (taalvaardigheidsdocenten) onderwijs. Master: In de masteropleiding verzorgen alleen gepromoveerde stafleden onderwijs. De niet-gepromoveerde vast aangestelde stafleden worden soms ingezet bij de begeleiding van de scripties. De stafleden die in de masteropleiding worden ingezet zijn erkende goede onderzoekers, wat blijkt uit hun aanstelling bij een onderzoeksschool. Oordeel: De verschillende stafleden hebben een kleine aanstelling en dus een kleine onderwijstaak. Dat werkt versnippering in de hand, wat de samenhang van de opleiding niet ten goede komt. De commissie is van mening dat er meer gepromoveerde staf met onderzoekstijd bij moet komen, QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
185
ook gezien de deficiënties in onderzoeksvaardigheden bij docenten. Zij bepleit ook docenten taalverwerving enige onderzoekstijd toe te kennen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master: De staf- studentratio ligt in de bacheloropleiding tussen de 1:12 en de 1:20, in de masteropleiding op 1:8. De opleiding formuleert geen streefcijfers en maakt geen vergelijking met landelijke gemiddelden. Oordeel: De bestaffing is zowel in de bachelor- als de masteropleiding ruim voldoende. De docentuur klaagt echter over de mate van bureaucratie, waardoor de werkdruk zeer wordt opgevoerd. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/Master: Naast de vijf gepromoveerden, hoopt nog één staflid binnen circa twee jaar te promoveren. De verdeling van de staf over de drie talen (twee Noors, twee Deens, drie Zweeds), de verschillende vakonderdelen (letter-/cultuurkunde en taalkunde: 50-50) en leeftijden is evenwichtig. Expertise op het gebied van Vertalen ontbreekt echter. Als een student een scriptie wil schrijven over een onderwerp waarover binnen de RUG geen expertise voor handen is, kan een tweede begeleider buiten de RUG gezocht worden. De opleiding stimuleert het volgen van cursussen en educatief verlof. Uit de evaluaties blijkt dat de didactische kwaliteiten goed zijn. Het personeel wordt veel betrokken bij onderwijsvernieuwing: de opleiding, inclusief studenten, is nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van de cursus Zweeds op internet in het kader van Lingua2, alsmede bij andere ICT-projecten, zowel binnen RUG, landelijk als binnen Europees verband. Er worden geen of nauwelijks functioneringsgesprekken gehouden, de hoogleraar is wat dat betreft niet zo sturend. Oordeel: De kwaliteit van de docentuur is goed. Zowel de bachelor- als de masteropleiding is goed en evenwichtig geëquipeerd qua bemensing. De commissie vindt het buitengewoon kwalijk dat er geen of weinig functioneringsgesprekken worden gehouden. De commissie betreurt het dat expertise op het gebied van Vertalen ontbreekt. 186
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
6.2.4. Voorzieningen Zie hiervoor ook het facultaire rapport. F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Bachelor/Master: De voorzieningen zijn voldoende. De ICT-voorzieningen Zweeds zijn uitstekend (zie ook F10). Oordeel: Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor/Master Een staflid is belast met studieadviseurstaken (voor 0,2 fte). De studieadviseur verzorgt de informatievoorziening; jaarlijks in het voorjaar is er voorlichting aan de verschillende cohorten. Voor studenten die met de studie beginnen wordt bij aanvang van de studie een informatieve bijeenkomst georganiseerd. Eerstejaars worden twee keer per jaar uitgenodigd door de studieadviseur om te praten over hun studieverloop. Overige bachelorstudenten en masterstudenten worden uitgenodigd op verzoek van henzelf, docenten, of van de studieadviseur. Dit laatste altijd wanneer de studieresultaten daartoe aanleiding geven. De studieadviseur bekijkt de resultaten en de planning van studenten middels ProgressWWW. Eerstejaars krijgen twee maal per jaar een, vrijblijvend, studieadvies en bij negatief advies vindt een gesprek plaats. Veel studenten met negatief advies zetten de studie toch voort, vaak met gering resultaat. Met studenten in het buitenland is contact via de e-mail. Studenten worden er op aangesproken als ze lang doen over hun scriptie. De opleiding geeft aan dat coaching van studenten met het oog op een realistische studieplanning en voor het plannen van schrijftrajecten verbeterd kan worden. Studenten hebben aangeven tevreden te zijn over de begeleiding en de voorlichting. Door het kleine aantal studenten zijn de lijnen kort. Docenten zijn open en hulpvaardig. De studieadviseur is goed bereikbaar. De studieadviseur gaf zelf aan dat de combinatie van het studieadviseurschap met docenttaken ertoe leiden dat haar taken wel eens met elkaar kunnen concurreren.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
187
Oordeel: De studiebegeleiding wordt algemeen uitstekend bevonden. Voorlichting en advisering in de bacheloropleiding vindt de commissie adequaat. De commissie betreurt echter de vrijblijvendheid van het studieadvies; op deze manier zet het weinig zoden aan de dijk. Voorlichting en advisering in de masteropleiding is voor een éénjarige opleiding ruim voldoende. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 6.2.5. Interne kwaliteitszorg Op het gebied van de interne kwaliteitszorg zijn veel procedures op facultair niveau vastgelegd. Zie daarom ook het facultaire rapport. F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/Master: Tot het collegejaar 2005-2006 werd gebruikgemaakt van een facultair standaardformulier voor college-evaluaties. Vooral nieuwe of nieuw opgezette colleges werden daarbij geëvalueerd. Vanaf het collegejaar 2005-2006 kent de faculteit een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de kern is dat het curriculum continu wordt geëvalueerd op basis van een lijst met veertien vragen die alle aspecten van het onderwijs en de onderwijsondersteuning omvatten. In principe worden alle colleges in het nieuwe systeem eens in de drie jaar geëvalueerd op basis van een nieuw evaluatieformulier dat volgens de faculteit studentgeoriënteerd is. Het systeem voorziet in voorkomende gevallen in vervolgmaatregelen die worden genomen door de onderwijsdirecteur en de betrokken leidinggevende. De Opleidingscommissie stelt vast welke onderdelen geëvalueerd worden. Elk studieonderdeel wordt regelmatig (eenmaal per drie jaar) geëvalueerd. Het behaalde resultaat wordt getoetst aan de doelen van het studieonderdeel zoals die in de studiehandleiding staan beschreven. De resultaten worden besproken door de Opleidingscommissie, die zonodig actie onderneemt. Oordeel: De commissie is van mening dat er voldoende en periodiek geëvalueerd wordt. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
188
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bachelor/Master: Er wordt veel aandacht besteed aan de evaluaties en de uitkomsten. OC-leden vinden dat hun aanbevelingen serieus worden genomen. De Opleidingscommissie ziet erop toe dat evaluatieve opmerkingen en voorstellen tot verbetering ook leiden tot verbetering. Zo is het bijvoorbeeld gebeurd met de informatievoorziening aan en de communicatie met de studenten. Wanneer de didactische kwaliteiten van een docent tekortschieten, worden, eventueel in overleg met de onderwijsdirecteur, afspraken gemaakt die tot verbetering moeten leiden. Ook kan een docent verplicht worden een cursus te volgen. Er is intensief contact tussen studenten en docenten, bijvoorbeeld via de mail. Veel kan informeel worden opgelost. Door het kleine aantal studenten zijn de lijnen kort. Docenten staan open voor kritiek en suggesties voor veranderingen. Oordeel: De commissie vindt dat er veel aandacht is voor de uitkomst van de evaluaties. Gebleken is dat verbeteradviezen concreet worden uitgevoerd. Het systeem functioneert goed. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/Master: De OC bestaat uit docenten en studenten. Dat geldt ook voor het afdelingsbestuur. Snelle interactie tussen studenten en docenten is mogelijk door het relatief kleine aantal studenten. De staf komt bovendien regelmatig bijeen voor stafberaad. Studentleden in de OC vertelden de commissie dat ze serieus worden genomen door de docenten. De studentengeleding maakt een aparte rapportage van de evaluaties. Hun invalshoek wordt dus goed zichtbaar en komt goed aan bod. De relaties tussen de studenten van de verschillende hoofdvaktalen zijn goed. De actieve studievereniging is daarbij het bindende element. Via stages is er contact met het beroepenveld. De opleiding is van plan een enquête onder werkgevers te houden. Verbetering van het contact met het beroepenveld is in de maak. Via congressen, de tweejaarlijkse Scandinavistendagen, en de Scandinavische vereniging is er contact met de alumni, onder wie regelmatig enquêtes gehouden worden. In 2004 is een alumnionderzoek uitgevoerd. Daarin werd bijvoorbeeld de behoefte aan opfriscursussen geformuleerd. Er is ruimte voor het oprichten van een alumnivereniging. Oordeel: Het contact met de direct betrokkenen is goed, dat met de alumni bevredigend. Dat met het beroepenveld mager, maar de commissie heeft er voldoende vertrouwen in dat de opleiding dit zal verbeteren. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
189
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 6.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Zie voor de examenregeling en het toetsbeleid het facultaire rapport en F11. Bachelor/Master: Het streven van de opleiding is op de eerste plaats om een taalvaardigheid op near native niveau te realiseren en tevens garant te staan voor een hoog wetenschappelijk niveau. In de bacheloropleiding is daartoe veel aandacht besteed aan de integratie van de taalvaardigheid in de vakspecifieke onderdelen van het tweede en derde jaar. De universiteiten waar studenten van de RUG verblijven vinden het taalvaardigheidsniveau van RUG-studenten hoog. De opleiding verheelt niet dat deze grote aandacht voor taalvaardigheid ten koste zou kunnen gaan van een hoog wetenschappelijk niveau. Zij acht de verhouding van beide componenten een zaak van voortdurende afweging en zorg. Uit enquêtes onder alumni blijkt dat velen een functie vervullen waarvoor het academische niveau van hun opleiding een vereiste is. De verwachting is dat dat bij de nieuwe opleiding niet anders zal zijn. Behalve in de vertaal- en uitgeversbranche zijn zij werkzaam in allerlei uiteenlopende bedrijfstakken waar een ‘academisch denkniveau’ centraal staat. Het project- en studentgerichte onderwijs van de opleiding sluit daar, met haar nadruk op cognitieve en presentatievaardigheden goed bij aan. Het beroepenveld is hierover niet expliciet geraadpleegd, de opleiding leidt dit af uit de reacties van stagenemers. Studenten en alumni menen dat voor het beroepsperspectief niet zozeer kennis van de specifieke Scandinavische taal van belang is als wel de algemene academische vorming. Alumni vinden de opleiding goed aansluiten bij de beroepspraktijk, ze ondervinden geen lacunes. Tegelijkertijd vinden ze dat de opleiding meer gericht had mogen zijn op de beroepspraktijk. Er is een uitgebreid scriptiereglement, waarin de eisen die aan het afstudeerwerk, de beoordelingscriteria, de weging van de verschillende criteria, procedures en dergelijke zijn vastgelegd. Scripties worden altijd door twee stafleden begeleid. Oordeel: De commissie heeft een aantal doctoraalscripties gelezen. Zij vindt het gerealiseerde taalvaardigheidsniveau daarin uitstekend. Afgaande op de collegestof en de gelezen scripties vindt de commissie echter dat het wetenschappelijke niveau van zowel de bachelor- als de masteropleiding hoger kan. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
190
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Zie ook het facultaire rapport voor dit facet. De opleiding heeft geen streefcijfers geformuleerd. Wel zijn streefcijfers geformuleerd op facultair niveau: een propedeuserendement na drie jaar van 65% en 90% voor het postpropedeuserendement na vijf jaar na het begin van de opleiding. Voor het masterniveau wordt facultair een rendement nagestreefd van 90% na twee jaar. De commissie vindt dit een goed streven. Bachelor/Master: De rendementspercentages zijn door het kleine aantal studenten weinigzeggend, maar lijken zich rond het landelijke gemiddelde te bewegen. Volgens de opleiding is het rendement enigszins vertekend door de aanwezigheid van tweedestudiestudenten die aan de eerste studie prioriteit schenken. Volgens de KUO-cijfers daalt het propedeuserendement in de loop der jaren en neemt het postpropedeuserendement toe. Volgens de eigen cijfers trekt het propedeuseserendement na een ingezette daling weer aan en neemt het postpropedeuserendement af. De rendementen zijn laag, maar de opleiding verwacht dat daar verbetering in komt omdat de instroom homogener is geworden door de verzelfstandiging van bovenbouwopleidingen (geen studenten meer die slechts een propedeuse willen om daarna door te stromen naar een andere opleiding). Oordeel: De commissie is met de faculteit van mening dat de rendementen waarschijnlijk zullen verbeteren met het (grotendeels) verdwijnen van studenten die zich primair richten op andere bovenbouwstudies. Verder onderschrijft de commissie de mening van de faculteit dat het interpreteren van rendementscijfers bij deze kleine aantallen studenten lastig is. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
191
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Scandinavische talen en culturen: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
192
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Masteropleiding Scandinavische talen en culturen: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
193
194
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
BIJLAGEN
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
195
196
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie mw. prof. dr. M. Spies Marijke Spies (1934) is emeritus hoogleraar Oudere Nederlandse Letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1979 promoveerde zij aan dezelfde universiteit op een proefschrift getiteld Argumentatie of bezieling. Na haar promotie bleef zij werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam en was zij van 1993 tot 1998 bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Rhetorica. In 1994 werd zij hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Spies was van 1991 tot 1996 redacteur bij het NWO-project ‘De Nederlandse cultuur in Europese context’. Van 1997 tot 1999 was zij president van de International Society for the History of Rhetoric. prof. dr. B. Aarts Bas Aarts (1961) is hoogleraar Engelse Taalkunde aan het University College London (UCL) in het Verenigd Koninkrijk, waar hij sinds 1989 werkzaam is. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht en behaalde een MA en een PhD aan het University College London. Hij is tevens directeur van The Survey of English Usage aan UCL. prof. dr. P. Aaslestad Petter Aaslestad (1953) is hoogleraar Noorse letterkunde aan de Norges Teknisk-Naturvitenskapelige Universitet in Trondheim (Noorwegen). Hij studeerde Scandinavistiek, Frans en Algemene Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Oslo. Van 1979 tot 1992 was hij wetenschappelijk medewerker (later universitair docent) aan het Scandinavisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. In 1990 promoveerde hij in Oslo op een proefschrift over de Noorse negentiende-eeuwse romanschrijver Jonas Lie. Vanaf 1992 was hij universitair hoofddocent algemene literatuurwetenschap aan de universiteit van Trondheim en vanaf 1994 is hij hoogleraar Scandinavische letterkunde aan dezelfde universiteit. Aaslestad was decaan van de historisch-filologische faculteit van 1999 tot 2006. Hij is voorzitter en lid geweest van verschillende commissies voor internationale onderwijsevaluaties en is nu lid van het bestuur van de Norwegian Agency for Quality Assurance in Education. G. Bouwmeester BA, studentlid Gerard Bouwmeester (1983) deed een bachelor Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht, waar hij nu een researchmaster doet op het gebied van de medioneerlandistiek. Als onderdeel van deze studie studeerde hij kortere tijd in Florence, Cambridge, Antwerpen en Leiden. Naast zijn studie had hij zitting in de Faculteitsraad van de Faculteit der Letteren en in het dagelijks bestuur van het Instituut Nederlandse taal en cultuur. mw. drs. L. van der Grijspaarde Linda van der Grijspaarde (1971) studeerde van 1990 tot 1995 Toegepaste Onderwijskunde aan de Universiteit Twente. Zij is afgestudeerd op de effecten van het visualiseren van (minimalistische) handleidingen. Tot 1997 werkte zij als onderwijsadviseur bij Teelen Kennismanagement te Enschede. In 1997 werkte zij bij VAPRO-OVP als consultant productontwikkeling waar zij verantwoordelijk was voor de uitvoering van ontwikkelprojecten op het gebied van verschillende producten en diensten. Eind 1997 maakte zij de overstap naar de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar zij in dienst trad als onderwijsadviseur bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van het Rotterdams Instituut voor Sociaalwetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Haar specialisaties zijn onderwijsinnovatie en QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
197
kwaliteitszorg. In 2002-2003 was zij een jaar werkzaam als beleidsadviseur kwaliteitszorg bij de HBO-raad. Linda is één van de auteurs van het boek Leren (en) doceren in het Hoger Onderwijs dat in 2000 verscheen. prof. dr. H. Lethen Helmut Lethen (1939) is emeritus hoogleraar nieuwste Duitse literatuur, Universität Rostock, Duitsland. Lethen studeerde in Bonn, Amsterdam en aan de Freie Universität Berlin literatuurwetenschap en sociologie. Hij promoveerde in 1970 op het proefschrift getiteld Neue Sachlichkeit 1924-1932. Studien zur Literatur des Weißen Sozialismus. Van 1971 tot 1976 was hij Assistent aan het Germanisches Seminar van de Freie Universität Berlin. Van 1977 tot 1996 was hij als universitair hoofddocent aan de Universiteit Utrecht verbonden. Zijn recentste publicaties zijn Cool Conduct. The Culture of Distance in Weimar Germany (UCP 2002) en Der Sound der Väter. Gottfried Benn und seine Zeit (Rowohlt 2006). drs. B.J. Nijveld Berry Nijveld (1967) studeerde Toegepaste Onderwijskunde van 1987 tot 1993 aan de Universiteit Twente. Hij is afgestudeerd op de kenmerken van multimediale zelfinstructiematerialen. Tot 2000 werkte hij als onderwijskundig ontwerper/unitmanager bij Bit-Ic (Cap Gemini). Van 2000 tot 2003 werkte hij bij PriceWaterhouse Coopers als management consultant op het terrein van onderwijsorganisatie en personeelsontwikkeling. In 2003 maakte hij de overstap naar de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij in dienst trad als senior onderwijsadviseur bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Zijn specialisaties zijn ICT in onderwijs, onderwijsinnovatie en kwaliteitsmanagement. mw. E. A. op de Beek MA, studentlid Esther op de Beek (1979) studeerde Nederlandse taal en cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In haar derde bachelorjaar werd zij verkozen tot student-assessor in het faculteitsbestuur, een functie die zij gedurende twee jaar heeft vervuld. Zij was in deze periode studentassistent van de facultaire studieadviseur en van de opleidingscoördinator van de Nijmeegse letterenopleiding Taal- en Cultuurstudies. In 2003-2004 was zij studentlid in het Disciplineoverleg Letteren en Geesteswetenschappen (DLG) en in 2004-2005 voorzitter van het Landelijk Overleg Studenten Letteren en Geesteswetenschappen. In 2004 behaalde zij cum laude haar bachelordiploma Nederlandse Taal- en Cultuur, met als specialisatie Moderne Nederlandse Letterkunde. Inmiddels heeft zij ook haar masterdiploma Nederlandse taal en cultuur cum laude afgerond middels een literatuurtheoretische en analytische studie van het proza van Cees Nooteboom. Sinds september 2005 is zij werkzaam aan de Radboud Universiteit als studieadviseur en docent van de opleiding Taal- en Cultuurstudies. prof. dr. P. van de Craen Piet van de Craen (1949) is momenteel als gewoon hoogleraar verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel, waar hij algemene taalwetenschap, Nederlandse taalkunde en Pragmatiek doceert. Hij studeerde linguïstiek en neurolinguïstiek. Zijn onderzoeksterrein is meertaligheid en meertalig onderwijs waarbij zowel de strikt taalkundige, de taaldidactische als de neurolinguïstische aspecten ervan aan bod komen. Van de Craen is medeoprichter van de European Language Council en lid van talrijke nationale en internationale commissies en organisaties.
198
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
dr. M.J.J.M. van de Ven Maarten van de Ven (1957) studeerde Psychologie van 1975-1983 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In 1985 en 1986 was hij onderzoeksassistent aan de Universiteit Utrecht. Daarna heeft hij van 1986 tot 1992 gewerkt voor Courseware Europe bv, waar hij interactieve lesmaterialen ontwierp en ontwikkelde. Van 1992 tot 2001 werkte hij aan de TU Delft, waar hij in 1998 promoveerde op een proefschrift getiteld Instructies bij Computersimulaties in het Technisch Onderwijs. Sinds 2001 is hij als onderwijsadviseur en afdelingshoofd werkzaam bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Zijn specialisaties zijn onderwijsinnovatie met ICT en onderwijskwaliteitszorg.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
199
200
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke1 bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen de vreemdetalenopleidingen Engelse taal en cultuur, Duitse taal en cultuur en Scandinavische talen en culturen, maar ook de opleiding Keltische talen en cultuur, waarin een niet-Germaanse taal centraal staat. Daarnaast omvat de visitatie ook opleidingen die niet een taal bestuderen maar de cultuur, politiek, geschiedenis, enzovoort, van een land waarin de taal gesproken wordt, de zogenaamde Länderstudien. Binnen het visitatiecluster Germaanse talen zijn dat American Studies/Amerikanistiek, Duitslandstudies (bij de ene instelling als opleiding, bij de andere als afstudeerrichting) en Nederlandkunde. Ten slotte omvat het visitatiecluster opleidingen die rijksstalen betreffen: Nederlandse taal en cultuur en Friese taal en cultuur en de daaraan verwante opleidingen Nederlands als tweede taal, Tekst en Communicatie en Redacteur/editor. Dit spectrum is dus breed, in de eerste plaats omdat het zowel het Nederlands en het Fries – de rijkstalen – en daaraan verwante opleidingen als vreemde talen omvat, in de tweede plaats omdat het zowel landenstudies als talenstudies omvat. Er is daarom gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en te onderbouwen dat aan de NVAO criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA2 en van de VLIR3. Daarnaast is gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages4. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties die in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19985 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld6. Dit referentiekader biedt daarvan een domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is gevalideerd en vastgesteld door de commissie in de startvergadering op 17 december 2004. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Met wetenschappelijk wordt hier bedoeld: onderzoeksgebonden en gericht op kennisvermeerdering en -ontwikkeling. 2 Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002. 3 De Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, VLIR, april 2002, blz. 11-14. 4 Common European Framework for Languages, http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html. 5 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998. 6 D.d. 13 februari 2004. 1
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
201
Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Germaanse talen beoordeeld wordt breed. Het omvat: 1. vreemdetalenopleidingen; 2. opleidingen die uitgaande van een taal een bepaald land of volk en de cultuur daarvan bestuderen; 3. de opleidingen Fries en Nederlands en aan de laatstgenoemde opleiding verwante opleidingen. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: 1. taalvaardigheid; 2. taalkunde; 3. taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek)); 4. letterkunde; 5. cultuurkunde; 6. geschiedenis; 7. vertaalwetenschap; 8. wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden; 9. algemene wetenschappelijke vorming. Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een belangrijke plaats in. Bij opleidingen die uitgaan van een bepaald land of cultuur zal de bestudering en beheersing van de betreffende taal minder centraal staan, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis juist belangrijk is. Voor de derde categorie geldt dat er meer ruimte zal zijn voor bestudering van taal, taalgebruik, literatuur en geschiedenis in het algemeen, omdat er geen aandacht besteed zal hoeven worden aan taalverwerving, aangezien het een rijkstaal betreft. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen/kwalificaties en het programma van de drie categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen/kwalificaties en het programma moeten daarom in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor) dan wel meer specialistisch (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding.
202
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben a) kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de cultuurkunde van het volk dat de taal spreekt dan wel van het land waarin de betreffende taal gesproken wordt, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt kan afhankelijk van de focus van de opleiding verschillen; b) de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bij te brengen; c) de student academisch te vormen. In dit kader is een goede beheersing van het Nederlands van belang; d) de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; e) een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; f ) een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis. De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, fonetiek, morfologie, semantiek, et cetera); kennis van de woordenschat; kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
203
De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • • • •
inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten; basale kennis van en inzicht in de belangrijke literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; kennis van de belangrijke literaire stromingen en de bijbehorende werken; kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context.
De eindkwalificaties die betrekking hebben het domein van de cultuur van het land omvatten ten minste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij waarin de taal wordt gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij op Europees of globaal niveau.
De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
Wanneer taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties in termen van argumentatietheorie, retorica, discourse analysis en pragmatiek) onderdeel is van het programma omvatten de kwalificaties ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijke theorieën met betrekking tot taalbeheersing (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken en de toepassing daarvan.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek, gekoppeld aan vakinhoud; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
Vaardigheden • • •
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen, eventueel in een andere taal; taalvaardigheid in de vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, op niveau B1-C27, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding;
Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html. 7
204
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
• • •
effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en ICT (in verband met life long learning), bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren). Voor dit laatste kan een goede beheersing van het Engels van belang zijn; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers is. Zij verwacht echter dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een masteropleiding hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis • •
•
Gedegen, specialistische kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk; grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, discourse analysis, relatie taal-context) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken;
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
205
•
(afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
•
Vaardigheden •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; goede taalvaardigheid in het Engels, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende domeinen – letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – te integreren.
• • •
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau – zogenaamde academische beroepen – waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van de opleidingen die in de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan8. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten van de wetenschap9 die zich richt op het object van de studie.
•
8 9
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993. Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993.
206
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding (vreemde taal, landenstudie, rijkstaal) een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod te komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in verschillende aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen, hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds enigszins worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het doen van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een orientatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een masterscriptie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
207
208
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bijlage C: Programma’s van de bezoeken van de visitatiecommissie Rijksuniversiteit Groningen, 15-18 februari 2005 Dinsdag 15 februari 13.00 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00 – 17.30 17.30 – 18.00 19.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Gesprek met de Facultaire Projectgroep Onderwijsvisitatie Afdelingsbesturen American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur Afdelingsbesturen Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Woensdag 16 februari 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 12.00 12.00 – 12.45 12.45 – 13.45 13.45 – 14.30 14.30 – 15.15 15.15 – 15.30 15.30 – 16.15 16.15 – 17.00 17.00 – 17.45 19.00
Studenten opleidingscommissies American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur Studenten opleidingscommissies Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen Docenten opleidingscommissies American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur Docenten opleidingscommissies Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen Pauze Studenten American Studies Docenten American Studies Lunch Studenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Pauze Studenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Spreekuur Diner commissieleden
Donderdag 17 februari 9.00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 10.45 10.45 – 11.30 11.30 – 12.15 12.15 – 13.15 13.15 – 14.00
Studenten Friese taal en cultuur Docenten Friese taal en cultuur Pauze Studenten Nederlandse taal en cultuur Docenten Nederlandse taal en cultuur Lunch Studenten Scandinavische talen en culturen
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
209
14.00 – 14.45 14.45 – 15.00 15.00 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00 – 17.45 19.00
Docenten Scandinavische talen en culturen Pauze Inzien documenten Alumni Spreekuur Diner commissieleden
Vrijdag 18 februari 9.00 – 9.30
Examencommissies en studieadviseurs American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur 9.30 – 10.00 Examencommissies en studieadviseurs Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen 10.00 – 11.00 Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur 11.00 – 16.00 Opstellen voorlopige bevindingen 16.00 – 16.30 Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek 16.30 Borrel
Universiteit Utrecht, 8-10 maart 2005 Dinsdag 8 maart 9.00 – 12.00 Voorbereidende bijeenkomst van de commissie. 12.00 – 13.00 Lunch 13.00 – 14.00 Decaan, onderwijsdirecteuren, opleidingscoördinatoren, medewerker kwaliteitszorg, opstellers van het zelfevaluatierapport. 14.00 – 14.45 Docenten opleidingscommissies 14.45 – 15.30 Studenten opleidingscommissies 15.30 – 15.45 Pauze 15.45 – 16.30 Examencommissies plus studieadviseurs 16.30 – 17.15 Alumni 19.30 Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur Woensdag 9 maart 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 10.45 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.00 12.00 – 12.45 12.45 – 13.45 13.45 – 14.15 14.15 – 14.45
210
Bachelorstudenten Duitse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Pauze Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Lunch Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Keltische talen en culturen Docenten Keltische talen en culturen
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
14.45 – 15.15 15.15 – 15.30 15.30 – 16.00 16.00 – 17.00
Masterstudenten Amerikanistiek Pauze Docenten Amerikanistiek Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) 17.00 – 17.45 Spreekuur 19:00 Diner commissieleden Donderdag 10 maart 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 10.45 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00
Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur (6-8) Docenten Nederlandse taal en cultuur (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Programmacoördinatoren Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Universiteit van Amsterdam, 15-17 maart 2005 Dinsdag 15 maart 9.00 – 12.00
12.00 – 13.00 13.00 – 14.00 14.00 – 15.00 15.00 – 15.15 15.15 – 16.15 16.15 – 17.00 19.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek Lunch Decaan, onderwijsdirecteuren, beleidsmedewerker faculteitsbureau Voorzitters opleidingscommissies en studenten opleidingscommissies Kwartier alleen met studenten. Pauze Examencommissies Alumni Kennismakingsdiner
Woensdag 16 maart 9.00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 11.45 11.45 – 12.30
Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur Pauze Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur Docenten Nederlandse taal en cultuur
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
211
12.30 – 13.30 13.30 – 14.00 14.00 – 14.30 14.30 – 15.15 15.15 – 16.00 16.00 – 16.15 16.15 – 17.00 17.00 – 17.30 17.30 – 18.00 19.00
Lunch Masterstudenten NT2, Redacteur/editor, Tekst en communicatie Inzien documenten/spreekuur Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Scandinavische talen en culturen Docenten Scandinavische talen en culturen Pauze Inzien documenten Docenten NT2, redacteur/editor, tekst en communicatie Inzien documenten Diner voor commissieleden, nabespreking, voorlopige conclusies
Donderdag 17 maart 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 10.45 – 11.00 11.00 – 12.00 12.00 – 13.00 13.00 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Master- en doctoraal studenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Universiteit Leiden, 4-6 april 2005 Maandag 4 april 9:00 – 12:30 12.30 – 13.15 13.15 – 14.15 14.15 – 15.00 15.00 – 15.45 15.45 – 16.00 16.00 – 16.45 16.45 – 17.30 19.30
Informele kennismaking met Faculteitsbestuur. Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Lunch De opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsvoorzitters en directeur onderwijs, medewerker kwaliteitszorg Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Pauze Bachelor-, master en doctoraalstudenten Nederlandkunde Docenten Nederlandkunde Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dinsdag 5 april 9:00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 10.45 10.45 – 11.30
212
Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Pauze Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
11.30 – 12.15 12.15 – 13.15 13.15 – 14.00 14.00 – 14.45 14.45 – 15.00 15.00 – 15.45 15.45 – 16.30
Docenten Nederlandse taal en cultuur Lunch Docenten opleidingscommissies Studenten opleidingscommissies Pauze Examencommissies en studieadviseurs Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) 16.30 – 17.15 Alumni 17.15 – 17.45 Eventueel spreekuur 19:00 Diner voor commissieleden Woensdag 6 april 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 12.15 12.15 – 13.00 13.00 – 17.00 17.00 – 17.30 17.30
Opleidingsvoorzitter Nederlandse taal en cultuur Opleidingsvoorzitter Nederlandkunde Opleidingsvoorzitter Duitse taal en cultuur Opleidingsvoorzitter Engelse taal en cultuur Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en facultaire directeur onderwijs Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Vrije Universiteit, 18-20 mei 2005 Woensdag 18 mei 12.00 – 12.45 12.45 – 13.15 13.15 – 15.30 15.30 – 16.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Lunch Vervolg voorbereidende bijeenkomst Opstellers van de zelfevaluatierapporten, onderwijsdirecteur, decaan, coördinatoren opleidingen, afdelingshoofd en de medewerker kwaliteitszorg 16.30 – 17.15 Alumni 19.30 Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur Donderdag 19 mei 9.00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 10.45 10.45 – 11.30 11.30 – 12.00 12.00 – 12.30
Docenten Duitse taal en cultuur Studenten Duitse taal en cultuur Pauze Docenten Engelse taal en cultuur Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
213
12.30 – 13.30 13.30 – 14.15 14.15 – 14.45 14.45 – 15.15 15.15 – 15.30 15.30 – 17.00
Lunch Docenten Nederlandse taal en cultuur Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur Pauze Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) 17.00 – 17.30 Spreekuur (op verzoek) Vrijdag 20 mei 9.00 – 9.45
Docenten opleidingscommissies Duitse, Engelse en Nederlandse taal en cultuur 9.45 – 10.30 Studenten opleidingscommissies Duitse, Engelse en Nederlandse taal en cultuur 10.30 – 10.45 Pauze 10.45 – 11.15 Examencommissies 11.15 – 12.15 Afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de onderwijsdirecteur, de decaan, coördinatoren opleidingen, het afdelingshoofd en de medewerker kwaliteitszorg 12.15 – 13.15 13.15 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00
Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Radboud Universiteit, 13-15 juni 2005 Maandag 13 juni 09:00 – 12:00 12.00 – 13.00 13.00 – 14.00 14.00 – 14.45 14.45 – 15.30 15.30 – 15.45 15.45 – 16.30 16.30 – 17.15 19.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Lunch Decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitters, opleidingscoördinatoren Docenten opleidingscommissies Studenten opleidingscommissies Pauze Examencommissies en studieadviseurs Alumni Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dinsdag 14 juni 09:00 – 09.30 Bachelorstudenten Duitse taal en cultuur (varianten Duits en Duitslandstudies) 09.30 – 10.00 Doctoraal-/masterstudenten Duitse taal en cultuur 10.00 – 10.45 Docenten Duitse taal en cultuur
214
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
10.45 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.00 12.00 – 13.00 13.00 – 14.00 14.00 – 14.30 14.30 – 15.00 15.00 – 15.15 15.15 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00 – 17.15 19:00
Pauze Doctoraal-/masterstudenten Duitslandstudies Docenten Duitslandstudies Lunch Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur Doctoraal-/masterstudenten Nederlandse taal en cultuur Pauze Docenten Nederlandse taal en cultuur Doctoraal-/masterstudenten Amerikanistiek Docenten Amerikanistiek Spreekuur Diner voor commissieleden
Woensdag 15 juni 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 11.45 – 11.00 11.00 – 12.00 12.00 – 13.00 13.00 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Doctoraal-/masterstudenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
215
216
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bijlage D: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ASN BaMa BSA CB CEFR CROHO COO COWOG DARE ECTS fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KCV KU Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER PAO PhD QAA QANU R&O RU RUG SAO
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Germaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Full-Time Equivalence Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UL) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letterenbibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Postacademisch onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
217
TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
218
Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen