Germaanse Talen Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam
Augustus 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
INHOUDSOPGAVE Voorwoord
5
Deel I
7
1. 2. 3. 4.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
Deel II
Facultair deel
9 11 15 21
25
1. Rapport over de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam
27
Deel III Opleidingsdeel
49
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
51 77 103 129 157 173 191
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Duitse taal en cultuur Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Scandinavische talen en culturen Opleidingsrapport masteropleiding Nederlands als tweede taal Opleidingsrapport masteropleiding Redacteur/editor Opleidingsrapport masteropleiding Tekst en communicatie
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
209 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Domeinspecifiek referentiekader Programma’s van de bezoeken van de visitatiecommissie Lijst met afkortingen
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
211 215 223 231
3
4
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de kwaliteit van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken instellingen en als basis te dienen voor de accreditatie van de beoordeelde opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU streeft ernaar de opleidingen op een onafhankelijke, objectieve en kritische manier te beoordelen en constructieve en opbouwende kritiek te leveren op basis van een gestandaardiseerde verzameling van kwaliteitscriteria en altijd met oog voor de specifieke omstandigheden waarin een opleiding verkeert. De Visitatiecommissie Germaanse Talen van QANU heeft haar werkzaamheden met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. Wij verwachten dat de overwegingen en de oordelen van de commissie zullen bijdragen aan de verdere verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde opleidingen. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de overige leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid om deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en de medewerkers van de betrokken instellingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
5
6
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
7
8
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. Germaanse Talen is er daar een van. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op Germaanse talen. Tot dit cluster behoren de vreemdetalenopleidingen Engelse taal en cultuur, Duitse taal en cultuur en Scandinavische talen en culturen, maar ook de opleiding Keltische talen en cultuur, waarin een niet-Germaanse taal centraal staat. Daarnaast omvat het cluster ook opleidingen die niet een taal bestuderen, maar de cultuur, politiek, geschiedenis, enzovoort, van een land waarin de taal gesproken wordt, de zogenaamde Länderstudien. Binnen het visitatiecluster Germaanse talen zijn dat American Studies/Amerikanistiek, Duitslandstudies (bij de ene instelling als opleiding, bij de andere als afstudeerrichting) en Nederlandkunde. Ten slotte omvat het visitatiecluster opleidingen die rijkstalen betreffen: Nederlandse taal en cultuur en Friese taal en cultuur en de daaraan verwante opleidingen Nederlands als tweede taal, Tekst en Communicatie en Redacteur/editor. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Germaanse Talen (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake; een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie als die gaan over het facultaire beleid en opgaan voor alle door haar beoordeelde opleidingen; een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel. Uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader, een beschrijving van de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
9
10
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het beoordelingskader van QANU. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde kader, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Rijksuniversiteit Groningen (RUG): • • • • • • • • • • • •
American studies (bachelor) (50623) Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Friese taal en cultuur (bachelor) (56012) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Scandinavische talen en culturen (bachelor) (56807) American studies (master) (60623) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Friese taal en cultuur (master) (66012) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804) Scandinavische talen en culturen (master) (66807)
Universiteit Utrecht (UU): • • • • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Keltische talen en cultuur (bachelor) (56091) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) American studies (master) (60623) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Keltische talen en cultuur (master) (66091) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Universiteit van Amsterdam (UvA): • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Scandinavische talen en culturen (bachelor) (56807)
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
11
• • • • • • •
Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Nederlands als tweede taal (master) (60188) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804) Redacteur/editor (master) (60186) Scandinavische talen en culturen (master) (66807) Tekst en communicatie (master) (60187)
Universiteit Leiden (LEI): • • • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandkunde/Dutch studies (bachelor) (56055) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Nederlandkunde/Dutch studies (master) (66055) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Vrije Universiteit Amsterdam (VUA): • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Duitse taal en cultuur (master) (66805) English language and culture (master) (60290) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Radboud Universiteit Nijmegen (RUN): • • • • • • • •
Duitse taal en cultuur (bachelor) (56805) Engelse taal en cultuur (bachelor) (56806) Nederlandse taal en cultuur (bachelor) (56804) Amerikanistiek (master) (66056) Duitse taal en cultuur (master) (66805) Duitslandstudies (master) (66079) Engelse taal en cultuur (master) (66806) Nederlandse taal en cultuur (master) (66804)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: •
12
mw. prof. dr. M. Spies, emeritus hoogleraar Oudere Nederlandse Letterkunde, Vrije Universiteit Amsterdam.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Tot de leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • • • •
prof. dr. B. Aarts, hoogleraar Engelse taalkunde, University College London, Verenigd Koninkrijk; prof. dr. P. Aaslestad, hoogleraar Noorse letterkunde, tevens decaan van de historischfilologische faculteit, Norges Teknisk-Naturvitenskapelige Universitet, Trondheim, Noorwegen; G. Bouwmeester, student Nederlands aan de Universiteit Utrecht*; mw. drs. L. van der Grijspaarde, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR)**; prof. dr. H. Lethen, emeritus hoogleraar nieuwste Duitse literatuur, Universität Rostock, Duitsland; drs. B.J. Nijveld, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR)**; mw. E. Op de Beek, student Nederlands aan de Radboud Universiteit Nijmegen*; prof. dr. P. van de Craen, hoogleraar Nederlandse taalkunde, Vrije Universiteit Brussel, België; dr. M.J.J.M. van de Ven, onderwijskundige, verbonden aan het Onderwijskundig Expertisecentrum Rotterdam (OECR**);
Tijdens de installatievergadering van de commissie werd prof. dr. P. van de Craen gekozen tot vice-voorzitter. Als secretaris van de commissie zijn opgetreden mw. drs. M.M. Snels voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit Utrecht, de Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen en mw. drs. M. Voorthuis voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en de Radboud Universiteit Nijmegen. Drs. S. Looijenga is in de laatste fase van het project opgetreden als projectleider. Allen zijn of waren medewerker van het bureau van de stichting QANU. De heer Lethen heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Bij het bezoek aan de Vrije Universiteit is de heer Van de Craen als voorzitter opgetreden. *
De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Zij waren in ieder geval niet aanwezig bij bezoeken aan de universiteiten waaraan zij verbonden zijn of waren. De heer Bouwmeester was aanwezig in Leiden, in Nijmegen en bij het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam, mevrouw Op de Beek in Groningen, in Utrecht en bij het bezoek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. ** Ook de onderwijskundigen hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De heer Van de Ven was aanwezig in Groningen en Nijmegen, mevrouw Van der Grijspaarde in Leiden en bij het bezoek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en de heer Nijveld in Utrecht en bij het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam. De leden van de commissie en de secretarissen hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het QANU-kader, ondertekend. Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is opgenomen in bijlage A.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
13
Voor een aantal opleidingen werd additionele expertise aangetrokken: • • • •
14
Friese taal en cultuur (RUG): prof. dr. J. Hoekstra van de Christian-Albrechts Universität zu Kiel (Duitsland); American studies/Amerikanistiek (RUG, UU en RUN): prof. dr. Th. D’Haen van de Katholieke Universiteit Leuven (België); Keltische talen en cultuur (UU): prof. dr. J. Leerssen van de Universiteit van Amsterdam; De masterprogramma’s Interculturele communicatie en Vertalen (UU): respectievelijk prof. dr. P. Cuvelier van de Universiteit Antwerpen (België) en prof. dr. M. Steenmeijer van de Radboud Universiteit Nijmegen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
3.
Werkwijze commissie
Letterenaanpak De faculteiten die in het kader van de Letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de desbetreffende faculteiten om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en om faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende faculteit, waarin de stand van zaken bij die faculteit wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en de consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te verbeteren. Werkwijze commissie De commissie hield op 17 december 2004 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (opgenomen in bijlage 2) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de commissieleden de te volgen werkwijze door. Het QANU-kader is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst hebben de secretarissen de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretarissen zich inhoudelijk gaan voorbereiden op de bezoeken. De secretarissen hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en de bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretarissen. De voorzitter compileerde in samenwerking met de secretarissen alle vragen tot een document dat de commissie hanteerde tijdens het visitatiebezoek. Bij de voorbereiding heeft ieder commissielid alle rapporten gelezen. Ook lazen de commissieleden van tevoren ieder drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de voorzitter. Binnen de commissie zijn er afspraken gemaakt over een interne taakverdeling op grond van inhoudelijke expertise. De commissie wenst te benadrukken dat zij in haar geheel verantwoordelijk is voor de oordeelsvorming en het eindrapport. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
15
Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek. Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter, de secretaris en de contactpersoon van de betreffende faculteit/universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (zie bijlage 3). Tijdens het bezoek is gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, de afgestudeerden, de opleidingscommissies en examencommissies en de studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in feite vaak de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en hield zij een spreekuur ten behoeve van studenten of docenten die zich voorafgaand of tijdens het bezoek hadden aangemeld. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken in de slotvergadering definitief vastgesteld op basis van een door de voorzitter, na vergelijking van alle rapporten alsmede van de commentaren daarop van de andere commissieleden, geformuleerd voorstel. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en op onderwerpniveau een tweepuntsschaal (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft de standaard beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
In de ogen van de commissie kan zij het oordeel ‘voldoende’ toekennen wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt. Het is dan wel noodzakelijk dat er tegenover die kritische opmerkingen ook positieve observaties staan.
16
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Omdat de meeste masteropleidingen nog niet of pas recent van start waren gegaan, kon de commissie niet in alle gevallen varen op ervaringen met de programma’s van die opleidingen of oordelen van studenten daarover. Zij koos er in die gevallen voor om plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zo maar een ‘goed’ krijgen. Wanneer de commissie een good practice heeft aangetroffen, luidt het oordeel in principe: ‘goed’. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening gemaakt wordt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Wanneer er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. De rapportage De secretarissen hebben, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn, in overeenstemming met de gemaakte taakverdeling, in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter, het studentlid, de onderwijskundige en aan twee andere commissieleden. Tijdens de slotvergadering op 20 februari 2006 zijn de rapporten aan de hele commissie voorgelegd. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, maar wel zijn deze bij de eerste twee onderwerpen Doelstellingen en Programma steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes (Personeel, Voorzieningen, Interne kwaliteitszorg en Resultaten) zijn geen aparte oordelen voor de bachelor- en de masteropleiding geformuleerd. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie evenmin een onderscheid tussen de bachelor- en de masteropleiding gemaakt, in dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen werd, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accordering door de voorzitter zijn het algemeen deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. In mei 2006 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de projectleider. Deze zijn, na overleg met en met instemming van de voorzitter, door de projectleider verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld, waarna in juni 2006 de definitieve versies van de rapporten zijn vastgesteld. De bezoekprogramma’s De bezoeken hebben plaatsgevonden van februari 2005 tot en met juni 2005. In bijlage 3 zijn de programma’s opgenomen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
17
De bestudering van het materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
alle scripties die in de zelfstudie worden vermeld (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn; voorlichtingsmateriaal; studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen; scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen/handleidingen; tentamen- en examenreglement; toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding en dergelijke); recente verslagen van vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, overgangsregelingen; college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) et cetera; alumni-enquêtes; medewerkerstevredenheidsonderzoek; verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies; verslagen/rapporten (voor het onderwijs) relevante ad hoc-commissies; jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar); facultaire sociale jaarverslagen.
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer de gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was, heeft zij de opleidingen ter plaatse gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is uit een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). De database bevat gegevens over onder andere instroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988-1989 tot en met 2000-2001. Omdat de cijfers op identieke wijze zijn bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing, omdat ze niet goed toe te delen zijn aan hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren.
18
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen (scripties) per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bezoek afwezig waren hebben van tevoren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste vijfentwintig scripties (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren, is ook daar een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken lagen ter inzage.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
19
20
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend weinig defensief. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorg gedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren. De commissie stelt er prijs op de volgende algemene inhoudelijke bevindingen te rapporteren: Algemeen •
• •
• •
•
•
Het is de commissie opgevallen, dat de faculteiten die zij heeft bezocht nog steeds geen uniforme module-indeling hebben. Het aantal modules per semester, alsook het aantal punten dat per module wordt toegekend is niet overal gelijk. Ook hanteren niet alle faculteiten niveaukwalificaties, en waar die wel bestaan verschillen ze van elkaar. Een en ander maakt de onderlinge samenwerking en de studentenmobiliteit er niet gemakkelijker op. De commissie betreurt het dat structurele samenwerking tussen verwante opleidingen aan de verschillende universiteiten, met uitzondering van Duitse taal en cultuur, nog niet van de grond is gekomen. Zij acht een dergelijke samenwerking noodzakelijk om, in de huidige situatie van teruglopende studentenaantallen en dito financiering, een acceptabel onderwijsaanbod te kunnen handhaven, niet alleen op master- maar ook op bachelorniveau. Zij pleit ervoor dat belemmeringen voor een dergelijke samenwerking – bijvoorbeeld vigerende financiële berekeningssystemen – worden weggenomen. Ook structurele samenwerking met buitenlandse universiteiten, zoals de samenwerking tussen de Radboud Universiteit en de Universität Münster, uitmondend in een bi-diplomering, verdient volgens de commissie gestimuleerd te worden. Het is de commissie trouwens opgevallen dat de informatie over en weer met universiteiten in andere landen in de regel lacuneus is en dat de inhoud van de programma’s, de lengte en planning van de modules, het aantal toegekende studiepunten en dergelijke niet altijd op elkaar afgestemd zijn. Dat zou moeten verbeteren, wil de samenwerking en uitwisseling van studenten echt van de grond kunnen komen. Goede en tijdige afspraken kunnen hier veel oplossen. De commissie is bezorgd over de ingewikkelde organisatorische en bureaucratische structuur waarbinnen de hiërarchie en verantwoordelijkheden niet altijd even duidelijk zijn (faculteitsbestuur, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opleidingscoördinatoren, opleidingscommissie, hoogleraar, examencommissie). De commissie heeft hier en daar vernomen dat de outputfinanciering problemen op kan leveren, omdat die berust op vroegere cohorten en te weinig rekening houdt met een sterke toename van het aantal instromers.
Het onderwijs •
In het algemeen moet opgemerkt worden, dat in de huidige opzet van het bacheloronderwijs getalenteerde studenten te weinig worden gemotiveerd en uitgedaagd.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
21
• •
•
•
•
• • • • •
Het minorenbeleid is hier en daar vooralsnog onbevredigend. Het aanbod is soms kwalitatief te weinig hoogwaardig en vooral te weinig transparant. De commissie heeft geconstateerd dat het idee van een bachelordiploma met een duidelijk civiel effect als eindstation nog nauwelijks leeft. Zij betreurt dat. In dit stadium, zo kort na de invoering van de bachelor-masterstructuur is dit niet vreemd, maar een punt van aandacht dient het bij de opleidingen wel te zijn. Ongetwijfeld mede door de strakke programmering is de animo bij studenten om tijdens de bacheloropleiding een studieperiode in het buitenland door te brengen zeer gering. Goede uitzonderingen daargelaten wordt dit door de meeste opleidingen ook onvoldoende gestimuleerd. Hetzelfde geldt voor het doen van een stage. De commissie vindt dit jammer, omdat beide elementen de aansluiting van de bacheloropleiding bij de arbeidsmarkt zouden bevorderen. Wat de inhoud van het onderwijs betreft is de commissie van mening, dat in de meeste opleidingen de wetenschapstheoretische, vaktheoretische en methodologische vorming, zowel in de bachelor- als in de masterfase, duidelijk te kort schiet. Dit blijkt ook uit veel van de door haar bekeken scripties. Daarnaast is het de commissie opgevallen dat bij de meeste opleidingen de Cultuur en de Cultuurkunde geen of weinig structurele aandacht en theoretische reflectie krijgen. Van een interdisciplinaire aanpak, c.q. de bezinning daarop is, een enkele positieve uitzondering daargelaten, vaak al helemaal geen sprake. In meer positieve zin wil de commissie met kracht pleiten voor de instelling van een Randstadopleiding Vertalen (naar het Nederlands, en zowel literair als niet-literair). Ook wil de commissie een lans breken voor meer bachelorstudies waarin kennis van een vreemde taal wordt gecombineerd met één of meerdere andere vakken (bedrijfskunde, rechten et cetera). In elk geval zouden er, naar het oordeel van de commissie, meer deeltijdstudies moeten worden ingesteld. Deze zouden ook nadrukkelijker moeten worden geafficheerd en gefaciliteerd, onder meer door colleges in de avonduren te roosteren. Vergroting van het aantal deeltijdstudies heeft een maatschappelijk belang en zou bovendien de rendementscijfers kunnen verbeteren. Ten slotte wil de commissie met enige nadruk vermelden, dat zij alom de wens te horen heeft gekregen dat de doorstroommaster wordt verlengd tot 90 ECTS.
De docentuur • •
•
22
De commissie is bezorgd over de veelal door haar waargenomen vergrijzing, waardoor een goed evenwicht tussen oudere en jongere medewerkers teloorgaat. Nog bezorgder is de commissie over de (vaak sluipende) vermindering van de hoeveelheid onderzoekstijd, waardoor het onderzoekgerelateerde karakter van het universitaire onderwijs verloren dreigt te gaan. Medewerkers in de rang van docent hebben, met name als zij (nog) tijdelijk zijn aangesteld, vaak in het geheel geen onderzoekstijd. Hoewel dit conform de UFO-eis is, vindt de commissie dit onaanvaardbaar, óók waar het docenten taalverwerving betreft. Daarnaast geldt voor de overige medewerkers dat de reële onderzoeksruimte binnen de officiële werktijd meestal lager is dan de formele berekening daarvan. De commissie is van mening dat in sommige gevallen de administratieve systemen gekenmerkt worden door een te onduidelijke taakstelling, waardoor de docenten belast worden met opdrachten die voor het onderwijs en onderzoek niet of weinig relevant zijn.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De studenten •
•
•
De commissie heeft geconstateerd dat de opleidingen moeite hebben met het volgens hen tekort aan kennis van de VWO-instromers. De opleidingen zullen er niet aan kunnen ontkomen bijspijkercursussen te organiseren. De commissie is van oordeel dat de overheid de daartoe benodigde middelen ter beschikking moet stellen. Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat vrijwel alle studenten bijbaantjes hebben. De commissie pleit voor striktere regels met betrekking tot de deelname aan colleges en extra studiebijeenkomsten en voor, desnoods, een bindend studieadvies. Met name ouderejaarsstudenten lopen studievertraging op doordat zij een omvangrijke bijbaan hebben. Eigenlijk kunnen zij dan ook deeltijdstudenten worden genoemd. De commissie pleit ervoor, dat zij als zodanig in de berekeningen worden opgenomen. De rendementscijfers zouden er aanzienlijk door kunnen verbeteren. De invulling van de bacheloropleiding is in veel gevallen schools te noemen. Niet voor niets spreken de studenten over leraren en lessen. Voor de gemiddelde student leidt dat tot betere resultaten, maar het gevolg is wel dat de studie voor de meer getalenteerden onder hen soms te weinig uitdaging bevat. De besten onder hen doen niet zelden twee studies tegelijk. De commissie pleit voor een regeling die dat, onder condities, ook formeel mogelijk maakt, qua studiefinanciering richting student en qua verrekening richting opleiding.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
23
24
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
25
26
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
1.
Rapport over de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam vond plaats op 15, 16 en 17 maart 2005. De opleidingen die de commissie Germaans visiteerde zijn: Type opleiding Opleidingsnaam (CROHO-nummer) Variant(en) Bachelor Nederlandse taal en cultuur (waaronder ook het traject Voltijd, deeltijd Taal en communicatie) (56804) Duitse taal en cultuur (56805) Voltijd, deeltijd Engelse taal en cultuur (56806) Voltijd Scandinavische talen en culturen (56807) Voltijd, deeltijd Master Nederlandse taal en cultuur (66804) Voltijd, deeltijd Duitse taal en cultuur (66805) Voltijd, deeltijd Engelse taal en cultuur (66806) Voltijd Scandinavische talen en culturen (66807) Voltijd, deeltijd Nederlands als tweede taal (60188) Duaal Redacteur/editor (60166) Duaal Tekst en communicatie (60187) Duaal 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam profileert zich als “een brede, klassieke faculteit met een Europees profiel, wortels in de stad Amsterdam en internationale ambities”. Deze breedte komt tot uitdrukking in het aanbod van opleidingen. In de woorden van de faculteit kan die breedte omschreven worden als een “21eeeuwse invulling van het klassieke ‘Bildungsideal’.” De faculteit sluit daarmee in haar eigen ogen aan bij de algemeen maatschappelijke tendens die van academische vorming vraagt dat deze breed is én bij veranderingen in de cultuur die zich vooral in de grootsteedse omgeving van Amsterdam voordoen. Door het brede scala aan opleidingen draagt de faculteit bij aan de diversiteit van de Amsterdamse cultuur, terwijl zij tegelijkertijd zelf profiteert van de internationale uitstraling van Amsterdam als cultuurstad en van de bijbehorende culturele en cultuurhistorische instellingen. Voor verschillende onderdelen van de onderwijs- en onderzoeksprogramma’s van de faculteit bestaan er samenwerkingsverbanden met Amsterdamse instellingen. De Faculteit der Geesteswetenschappen is ontstaan op 1 november 1997 uit een fusie van de faculteiten der Letteren, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. De faculteit beschouwt de fusie als geslaagd: de grenzen tussen de ‘oude’ faculteiten zijn verdwenen en de fusie heeft tot nieuwe vormen van samenwerking geleid, zowel op het terrein van onderwijs als op dat van onderzoek. De faculteit heeft financieel gezien een zware periode achter de rug, maar is inmiddels in dat opzicht in rustiger vaarwater terechtgekomen. Het dagelijks bestuur van de faculteit wordt gevormd door de decaan, de directeur bedrijfsvoering en de secretaris. Dit bestuur wordt bijgestaan door het faculteitsbureau, met de afdelingen Academische zaken, Personeel en organisatie, Planning en control en het AdministratiekanQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
27
toor, en door de diensten Technisch-facilitaire zaken en ICT-voorzieningen. De ondersteunende diensten opereren integraal, voor de faculteit als geheel. De faculteit heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om nieuwe en voor studenten aantrekkelijke opleidingen aan te bieden, waarin studenten hun disciplinaire studie verbreden door middel van een minor buiten hun eigen vakgebied, zoals Algemene cultuurwetenschappen, Europese studies en Media en cultuur. Tegelijkertijd streeft zij naar bestendiging van het traditionele aanbod aan opleidingen, zoals Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, de moderne talen en de klassieke talen. Daarnaast heeft de faculteit initiatieven genomen voor structurele samenwerking met andere instellingen, zoals die voor Hoger Kunstonderwijs. Bovendien participeert de faculteit in interfacultaire opleidingen, zoals die op het gebied van cognitiewetenschap en informatiewetenschap. Het onderwijsprofiel van de Faculteit der Geesteswetenschappen wordt behalve door de bachelors en de eenjarige masters gevormd door een aanbod van duale masters en tweejarige onderzoeksmasters. De faculteit voert een intensief internationaliseringsbeleid en is naar eigen zeggen op het gebied van onderwijs de meest internationale faculteit van de UvA. De faculteit streeft ernaar dat alle studenten die afstuderen een buitenlandse component in hun studie inbrengen. Met meer dan 100 buitenlandse instellingen bestaat een uitwisselingsovereenkomst en de faculteit trekt jaarlijks ongeveer 150 uitwisselingsstudenten. Ruim 230 studenten volgen elk jaar een deel van hun opleiding in het buitenland. Naast internationalisering door uitwisseling is internationalisation at home een credo van de faculteit. Waar het vakgebied dat toelaat, wordt een internationale omgeving gecreëerd, waarin zowel Nederlandse als buitenlandse studenten in een internationale omgeving en conform internationale normen worden opgeleid. De faculteit kent een matrixorganisatie: de faculteit is onderverdeeld in afdelingen, onderwijsinstituten en onderzoekinstituten. Het personeel is ondergebracht in een afdeling en wordt van daaruit ingezet in onderwijs en onderzoek. De faculteit kent zes afdelingen (Geschiedenis, archeologie en regiostudies, Kunst-, religie- en cultuurwetenschappen, Mediastudies, Neerlandistiek, Taal- en letterkunde en Wijsbegeerte). De voorzitters van de afdelingen dragen formeel zorg voor het wetenschappelijk personeel binnen de afdeling en voor de disciplineontwikkeling op de terreinen die door de afdeling worden bestreken. Zij vormen samen met het dagelijks bestuur het facultair bestuursberaad. De faculteit kende tot 1 september 2005 de volgende zes onderwijsinstituten: Geschiedenis, archeologie en regiostudies, Kunst- en cultuurwetenschappen, Neerlandistiek, Taal- en letterkunde, Theologie en religiestudies en Wijsbegeerte. Binnen het onderwijsinstituut Kunsten cultuurwetenschappen werd apart het Mediacluster onderscheiden. Met ingang van 1 september 2005 vormt dit cluster een zelfstandig onderwijsinstituut. Het onderwijsinstituut Theologie en religiestudies is opgenomen in het instituut Kunst- en cultuurwetenschappen, dat de nieuwe naam Kunst-, religie- en cultuurwetenschappen heeft gekregen. Aan het hoofd van elk instituut staat een onderwijsdirecteur, die zorg draagt voor de inrichting, de organisatie en de evaluatie van de onderwijsprogramma’s in het onderwijsinstituut en hierover verantwoording aflegt aan de decaan. De onderwijsdirecteur wordt ondersteund door een studieadviseur, één of meer opleidingscoördinator(en) en een secretariaat. Omwille van redenen van efficiency heeft elk onderwijsinstituut een examencommissie waarin van elke opleiding minimaal één lid van de onderwijsgevende staf is opgenomen. De directeur van het onderwijsinstituut fungeert als technisch voorzitter van deze commissie. De decaan en 28
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
het hoofd Academische zaken overleggen regelmatig met ieder van de onderwijsdirecteuren. Daarnaast vindt eens per vier weken het Facultair Onderwijsberaad (FOWB) plaats, een gezamenlijk overleg van alle onderwijsdirecteuren met de decaan en het hoofd Academische zaken. Binnen dit FOWB wordt het onderwijsbeleid voorbereid en wordt dit regelmatig geëvalueerd. De hier kort beschreven bestuursstructuur is recent geëvalueerd door IVA Beleidsonderzoek en Advies uit Tilburg. Uit deze evaluatie bleek dat de verdeling van verantwoordelijkheden, met name tussen afdelingsvoorzitter en onderwijsdirecteur, verder zou kunnen worden gepreciseerd. De faculteit overweegt daarom om onderwijsinstituten en afdelingen dichter bij elkaar te brengen. Een andere belangrijke uitkomst van de evaluatie is dat de onderwijsorganisatie, ondanks deze onduidelijkheid, effectief is. De commissie is zeer te spreken over de vernieuwing van het onderwijsaanbod en in het bijzonder over de invoering van een aantal duale masteropleidingen. Zij is van mening dat deze opleidingen op een goede manier inspelen op vragen vanuit de beroepspraktijk en daarmee aantrekkelijke nieuwe perspectieven bieden aan studenten. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleidingen aan de Faculteit der Geesteswetenschappen zijn gestart op 1 september 2002. De invoering van de masteropleidingen vond een jaar later plaats. De faculteit heeft de overgang op de bachelor-masterstructuur naar eigen zeggen gedegen voorbereid. Dankzij de tijdige start van de voorbereidingen is de overgang goed verlopen: er was voldoende tijd voor het opstellen van overgangsregelingen, het informeren van staf en studenten, het aanpassen van het wervingsmateriaal en het aanpassen van procedures en administraties. De introductie van de bachelor-masterstructuur heeft in nauw overleg met onderwijsdirecteuren, opleidingscommissies en medezeggenschaporganen plaatsgevonden. Er zijn geregeld discussie- en informatiebijeenkomsten georganiseerd. Docenten en studenten zijn op verschillende manieren (website, folders, bijeenkomsten) geïnformeerd over de invoering van de bachelor-masterstructuur. Bij verschillende opleidingen is extra capaciteit voor studiebegeleiding vrijgemaakt. Doctoraalstudenten konden aangeven of zij wilden doorgaan in de ‘oude’ doctoraalopleiding, dan wel of zij wilden overstappen naar de bacheloropleiding. Studenten die al in het derde of vierde jaar van hun doctoraalstudie waren, is aangeraden de studie in de oude structuur af te ronden. Studenten die nog aan het begin van hun opleiding stonden, zijn zo veel mogelijk gestimuleerd om naar de bachelor-masterstructuur over te stappen. Voor beide groepen studenten is er een overgangsregeling gemaakt. Een relatief klein aantal doctoraalstudenten (vooral jongerejaars) heeft de stap van doctoraalnaar bachelor- of masterprogramma gemaakt. Vanaf 1 september 2002 is van een trimesterstructuur overgegaan op een semesterstructuur. Met andere faculteiten aan de instelling en met zusterfaculteiten werden afspraken gemaakt over een standaard jaarindeling. Hierdoor wordt het voor studenten eenvoudiger om onderwijs aan andere faculteiten te volgen. Alle modules worden vanaf 1 september 2002 als semestermodule aangeboden. Oude doctoraalmodulen zijn in de meeste gevallen omgezet in nieuw QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
29
onderwijs in de bachelor- of masterfase. Doctoraalstudenten kiezen uit dit nieuwe aanbod van bachelor- en mastermodulen. De invoering van de bachelor-masterstructuur is volgens de commissie tot nu toe goed verlopen, wel heeft het de faculteit en opleidingen veel tijd en energie gekost. Hier en daar heeft de commissie klachten vernomen over een te grote bureaucratie. Ook is blijkbaar de communicatie met de onderwijsdirecteuren niet overal optimaal geweest. De commissie raadt het bestuur aan daar extra aandacht aan te geven. Ook raadt de commissie de faculteit aan om de invoering van de nieuwe structuur aan te grijpen om de samenwerking met de andere letterenfaculteiten te versterken. 1.2.
Het beoordelingskader
De faculteit hanteert een onderwijsfilosofie die verbreding combineert met verdieping. Bij de introductie van de bachelor-masterstructuur heeft deze filosofie haar uitwerking gekregen. Studenten zijn in de bachelor verplicht een minor van minimaal 30 ECTS-studiepunten buiten de eigen opleiding te volgen. Daarnaast kunnen 30 ECTS-studiepunten aan keuzevakken of een stage besteed worden. In die keuzeruimte kunnen studenten zogenaamde stercolleges volgen, colleges waarin, meestal vanuit een interdisciplinair perspectief, aandacht besteed wordt aan één van de basisdisciplines van de geesteswetenschappen. De minor en de vrije keuzeruimte stellen studenten in staat om een redelijk intensief programma van een andere discipline te volgen en zo hun mogelijkheden voor een vervolgopleiding op masterniveau te verbreden. Het uitgangspunt van de faculteit bij de herstructurering van de doctoraalopleidingen was de gedachte dat een volledige academische studie zowel een bachelor- als een masteropleiding omvat. Tegelijkertijd zijn zowel bachelor- als masteropleidingen zelfstandige opleidingen die elk met een apart diploma worden afgesloten en die elk toegang geven tot een specifiek deel van de arbeidsmarkt en tot bepaalde vervolgopleidingen. De faculteit ziet het bachelordiploma dus als een ‘scharnierpunt’, waarna een student verschillende vervolgroutes kan kiezen. De faculteit verwacht dat de groep studenten die voor de invoering van de bachelor-masterstructuur de universiteit zonder doctoraaldiploma verliet, in veel gevallen binnen de bachelor-masterstructuur wel in de gelegenheid zal zijn de studie met een (bachelor-)diploma af te ronden. Deze studenten zullen met een bachelordiploma meer toegerust zijn om op de arbeidsmarkt functies te vervullen die academische denkwijzen en vaardigheden vereisen. De faculteit heeft er daarom bij de opbouw van de bachelorprogramma’s rekening mee gehouden dat het bachelordiploma voor een groot aantal studenten een uitstapmoment zal zijn. Het zijn samenhangende, afgeronde programma’s. De commissie is positief over de breed opgezette zelfstandige bachelors met veel keuzeruimte voor de studenten. Zij heeft veel waardering voor de aandacht die in de programma’s wordt besteed aan taalverwerving. Daar staat tegenover dat voldoende diepgang moet worden behouden. De commissie heeft tijdens het bezoek de indruk gekregen dat er in de opleidingen verschillend wordt gedacht over de gevolgen van de invoering van de keuzeminors. Bij enkele opleidingen wordt sterk gevoeld dat daarmee minder tijd beschikbaar is om de ‘eigen’ doelstellingen te realiseren. De minors van 30 ECTS, die de studenten buiten de eigen opleiding volgen, vergen volgens de commissie een goede voorlichting en begeleiding van studenten om hen een zinvol en met hun hoofdvakstudie voldoende samenhangend traject te laten volgen. 30
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De faculteit zou daar wellicht wat nadrukkelijker op moeten toezien. De commissie heeft de indruk dat sommige bacheloropleidingen nu te weinig uitdaging bieden voor getalenteerde studenten. Daarnaast heeft men hier en daar het gevoel dat men voor 30 ECTS de eigen studenten verliest en er ‘nieuwe’ studenten bij krijgt. Het bestuur van de faculteit is van mening dat deze ‘nieuwe’ instroom de opleidingen juist kansen biedt om de instroom te vergroten en ziet bij de opleidingen een toenemende belangstelling om met het oog daarop interdisciplinaire minors aan te bieden. Ook door participatie in het Sectorplan hebben opleidingen meer mogelijkheden om zich te profileren. Zeer te spreken is de commissie over de inspanningen van het faculteitsbestuur om de verankering van de masteropleidingen in het culturele en maatschappelijke leven van de stad te bevorderen en om te komen tot aparte (onder andere duale) masteropleidingen die ook aantrekkelijk zijn voor buitenlandse studenten. Dit geldt met name voor de nieuwe masters NT2, Tekst en communicatie en Redacteur en editor, mede vanwege hun maatschappelijke relevantie. 1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit heeft voor alle opleidingen een aantal gemeenschappelijke eindtermen geformuleerd. De algemene eindtermen van de bacheloropleidingen, die daarnaast ook meer inhoudelijke of vakspecifieke eindtermen hebben, zijn: De student die de opleiding heeft afgesloten: 1. beschikt over een algemene oriëntatie in de geesteswetenschappen, alsmede over kennis van de globale wetenschapsfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek; 2. is in staat problemen op het terrein van de geesteswetenschappen te analyseren, alsmede daarover mondeling en schriftelijk te rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan een breder publiek; 3. beschikt over een aantal vaardigheden die onmisbaar zijn voor het verwerven van vakspecifieke kwaliteiten, zoals een redelijke beheersing van ICT-technieken, alsmede het vermogen zowel zelfstandig als in teamverband te werken; 4. beschikt over elementair inzicht in en overzicht over andere discipline(s) dan de gekozen hoofdrichting. Ook alle masteropleidingen hebben – naast de vakspecifieke eindtermen – een aantal algemene eindtermen gemeenschappelijk, die volgens de faculteit overeen komen met de algemene wetenschappelijke kwalificaties, omdat ze vooral betrekking hebben op academische competenties. De algemene eindtermen van de masteropleidingen zijn: De student die de opleiding heeft afgesloten: QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
31
1. beschikt over een gedegen oriëntatie in het geesteswetenschappelijk onderzoek; 2. is in staat verschillende theoretische visies over een onderwerp uiteen te zetten en daarover een eigen standpunt te bepalen; 3. heeft een goede passieve alsmede schriftelijk actieve taalvaardigheid in het Engels; 4. beheerst de relevante ICT-technieken; 5. is in staat om zelfstandig te werken, alsmede volwaardig te functioneren in een teamverband. 6. is in staat de belangrijke thema’s in contemporaine debatten op het terrein van de eigen specialisatie uiteen te zetten en daarover een eigen standpunt te bepalen. De commissie acht deze eindtermen in overeenstemming met de beoogde academische vorming en is in het bijzonder ingenomen met de aandacht voor de wetenschapsfilosofie. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Volgens de faculteit sluiten de hierboven weergegeven algemene eindtermen van bacheloropleidingen en de disciplinespecifieke eindtermen die op het niveau van de opleidingen zijn vastgelegd aan bij de Dublin-descriptoren: Kennis en inzicht In de bacheloropleiding worden de grondbeginselen van het vak aangeleerd. De bachelor kan onder meer wetenschappelijke teksten objectief samenvatten, analyseren, weergeven en vergelijken. Hij/zij kan wetenschappelijk aanvaardbare vragen en hypothesen formuleren naar aanleiding van bestudeerde bronnen. De bachelor is breed georiënteerd, wat onder meer blijkt uit zijn kennis van relevante hulpwetenschappen. Toepassen kennis en inzicht De bachelor beheerst de onderzoeksmethoden en technieken van de eigen discipline passief en een aantal daarvan actief. De professionaliteit van de bachelor blijkt uit zijn deskundigheid om onderzoeksresultaten uit zijn vakgebied te vertalen naar de beroepssfeer. Oordeelsvorming De bachelor is in staat problemen op het terrein van de geesteswetenschappen in het algemeen en het wetenschappelijk onderzoek van het eigen vakgebied in het bijzonder in kaart te brengen en te analyseren. Communicatie In vervolg op de analyse van de problemen op het terrein van de geesteswetenschappen en de vakdiscipline heeft de bachelor geleerd hierover mondeling en schriftelijk te rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan een breder publiek. Leervaardigheden De bachelor beschikt over vaardigheden voor zelfstandig studeren die onmisbaar zijn voor de doorstroming naar masterprogramma’s. Hij beheerst relevante ICT-technieken en kan zowel zelfstandig als in teamverband werken aan het toepasbaar maken van kennis van het vak.
32
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Op een vergelijkbare manier beargumenteert de faculteit dat de eindtermen van masteropleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren. Kennis en inzicht In de masteropleiding wordt voortgebouwd op de kennis die en het inzicht dat de student in de bacheloropleiding heeft opgedaan. Kennis en inzicht worden zodanig verbreed en verdiept dat de afgestudeerde in staat is om zelfstandig onderzoek te doen op basis van wetenschappelijk verantwoorde vragen en hypothesen. Een afgestudeerde van een duale master is bovendien in staat om in een specifiek beroepsveld specifieke (kennis)lacunes te identificeren en op basis van onderzoek die lacunes op te vullen. Toepassen kennis en inzicht Een afgestudeerde is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied. Hij is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Na de duale master is de afgestudeerde bovendien in staat om concrete vragen uit de beroepssfeer te vertalen in onderzoeksvragen die hij zelfstandig of in teamverband kan uitwerken. Oordeelsvorming Een afgestudeerde is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Hij is in staat om op basis van zijn beoordeling van de kwaliteit van wetenschappelijke onderzoek op het terrein van de eigen discipline een standpunt te bepalen over de belangrijke thema’s in contemporaine debatten die relevant zijn voor de geesteswetenschappen. Na de duale master is een afgestudeerde bovendien in staat om beoefenaren van een specifieke beroepspraktijk te wijzen op beroepsethische en sociaal-maatschappelijke consequenties van hun werk. Communicatie Een afgestudeerde is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten. Leervaardigheden Een afgestudeerde bezit de leervaardigheden die hem in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Na de duale master is een afgestudeerde bovendien in staat om zelfstandig te opereren in een specifieke beroepspraktijk. De afgestudeerde is in staat om zonder begeleiding op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen in die beroepspraktijk.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
33
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Er is in de eindtermen expliciet aandacht voor de ontwikkeling van academische attitude en vaardigheden. In de algemene, facultaire eindtermen komt het wetenschappelijke karakter van de opleiding duidelijk naar voren. Studenten worden in staat geacht problemen op het terrein van de geesteswetenschappen te analyseren, ze moeten logisch kunnen redeneren en analytisch en kritisch kunnen denken. Studenten ontwikkelen de vaardigheid problemen wetenschappelijk te beoordelen en te behandelen. De kennis en het inzicht die de student verondersteld wordt te verkrijgen tijdens de bacheloropleidingen zijn breed en interdisciplinair. De faculteit stelt dat elke bachelor beroepen kan uitoefenen waarvoor een academisch denkniveau is vereist. De bachelor is in staat (academisch) onderzoek op zijn merites te beoordelen en academische vaardigheden toe te passen in zijn of haar beroepspraktijk. De bacheloropleiding is zo ingericht dat studenten zonder disciplinaire deficiënties in een master van dezelfde discipline kunnen instromen. Ze hebben tegelijkertijd de mogelijkheid om in andere masteropleidingen in te stromen. Sommige masteropleidingen stellen aanvullende eisen aan het gevolgde onderwijs, bijvoorbeeld wat de invulling van de minor betreft. De faculteit overweegt minors te ontwikkelen waarmee studenten met een niet-aansluitende bacheloropleiding toch in een aansluitmaster kunnen instromen. 1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De faculteit heeft ervoor gekozen om bacheloropleidingen in te richten als brede academische opleidingen met een gedegen inleiding in een discipline. Voor alle bacheloropleidingen binnen de Faculteit der Geesteswetenschappen geldt dat studenten verplicht zijn een minor van 30 ECTS-studiepunten buiten het eigen vakgebied volgen. Deze verplichting geldt alleen dan niet wanneer de student de minor in het buitenland volgt of wanneer de minor interdisciplinair is. In het kader van de algemene academische vorming volgen alle studenten modules die gewijd zijn aan wetenschapsfilosofie (10 ECTS-studiepunten) en aan onderzoeks- en informa34
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
tievaardigheden (10 ECTS-studiepunten), in het kader waarvan studenten worden geoefend in het doen van onderzoek en argumenteren en presenteren. Een bacheloropleiding wordt afgesloten met een eindwerkstuk (eveneens 10 ECTS-studiepunten), meestal een scriptie, soms een stageverslag. De masterfase is bestemd voor specialisatie en voor het opdoen van zelfstandige onderzoekservaring. Het programma bestaat uit specialisatiemodules (40 ECTS-studiepunten) en een masterscriptie (20 ECTS-studiepunten). Studenten hebben de mogelijkheid om, in overleg met de mastercoördinator (een gedelegeerde van de examencommissie), een deel van het programma zelf samen te stellen. Daarbij kunnen zij gebruikmaken van het aanbod van de eigen master, maar ook van het aanbod van andere masters van de faculteit en/of van zusterfaculteiten. Om tegemoet te komen aan wensen van studenten om in deze fase een specialistisch programma te kunnen volgen, bestaat een deel van het onderwijsaanbod uit ‘tutorials’ waarin docenten met een zeer klein aantal studenten specialistische onderwerpen behandelen Studenten kunnen een vrij programma volgen, zowel in de bachelor- als in de masterfase. Hierbij hanteert de faculteit de volgende procedure, waarmee zij waarborgt dat het gevolgde curriculum doeltreffend is om de beoogde kwalificaties te realiseren: de student legt een voorstel voor een vrij programma aan de decaan voor, die volgens de wettelijke verplichting de meest in aanmerking komende examencommissie vraagt het voorstel te beoordelen en af te handelen. Bij de samenstelling van een vrij programma kan de student advies vragen aan een studieadviseur of een mastercoördinator. De algemene criteria waaraan het programma van een vrije bacheloropleiding minimaal moet voldoen zijn: • • •
een omvang van 180 studiepunten, waarin een scriptie of stage van minstens 10 studiepunten is opgenomen; de verplichte modulen Academische vaardigheden en Wetenschapsfilosofie maken deel uit van het programma; minimaal 90 studiepunten worden op postpropedeutisch niveau gevolgd.
Door het verplicht stellen van een aantal vakken waarborgt de faculteit de realisatie van een deel van de algemene eindtermen die betrekking hebben op de algemene academische vorming van de studenten. De faculteit biedt studenten eveneens de mogelijkheid een vrije masteropleiding te volgen, waarvan het programma in ieder geval dient te voldoen aan de volgende eisen: • • •
een totale omvang van 60 studiepunten, waarin een scriptie van minstens 20 studiepunten en 40 studiepunten colleges op masterniveau.
De faculteit kent voor een aantal opleidingen deeltijdvarianten. De studenten van deze varianten volgen in de meeste gevallen het normale dagonderwijs, maar in een lager tempo: in plaats van 60 ECTS-studiepunten per jaar zijn 40 ECTS-studiepunten per jaar gepland. De planning van het onderwijs van de deeltijdstudenten wordt individueel geregeld met de studieadviseur of onderwijscoördinator. Deeltijdstudenten kunnen van dezelfde ICT- en Blackboardfaciliteiten gebruikmaken als de voltijdstudenten. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
35
De commissie heeft geconstateerd dat de factor Cultuur van de opleidingen Taal en Cultuur nog niet voldoende uit de verf komt. Alle opleidingen die zij visiteerde zijn – uitgezonderd de bachelor- en masteropleidingen Duitse Taal en Cultuur – nog voornamelijk opgebouwd uit taal- en letterkundige componenten en nauwelijks uit culturele componenten. De commissie betreurt het dat, ondanks het feit dat dit een expliciet facultair aandachtspunt is, de programma’s van de opleidingen niet meer gebruikmaken van de mogelijkheden die Amsterdam op het culturele vlak te bieden heeft. Dit zou de aantrekkelijkheid van de opleidingen volgens de commissie kunnen vergroten. De faculteit heeft tot genoegen van de commissie een hoogleraarschap, dat wordt gefinancierd door de gemeente Amsterdam. De opleidingen zouden daar naar het oordeel van de commissie nadrukkelijker op kunnen inspelen.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De algemene, facultaire eindtermen van bacheloropleidingen zijn op de volgende manier in de programma’s van die opleidingen geconcretiseerd: Elementair inzicht in en overzicht over andere discipline(s) dan de gekozen hoofdrichting: in elke bacheloropleiding binnen de faculteit is ruimte gereserveerd voor een minor (van minimaal 30 en maximaal 60 ECTS-studiepunten) die studenten naar eigen inzicht kunnen invullen, mits zij kiezen voor een vakinhoud die buiten de eigen opleiding ligt. Op deze manier verkrijgen studenten inzicht in en overzicht over een andere discipline dan de hoofdrichting die zij gekozen hebben. Algemene oriëntatie in de geesteswetenschappen, kennis van de globale wetenschapsfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek: deze kennis wordt expliciet aangeleerd in de module Wetenschapsfilosofie van 10 studiepunten. Deze module wordt aangeboden binnen elke bacheloropleiding en bestaat uit een algemeen geesteswetenschappelijke hoorcollegereeks en een parallellopend vakspecifiek werkcollege. Wetenschapsfilosofische achtergronden van de verschillende vakgebieden binnen de geesteswetenschappen komen zowel in het algemene deel van de module als binnen de vakspecifieke onderdelen aan de orde. Vaardigheden die onmisbaar zijn voor het verwerven van vakspecifieke kwaliteiten, zoals een redelijke beheersing van ICT-technieken, alsmede het vermogen zowel zelfstandig als in teamverband te werken: deze vaardigheden komen in specifieke propedeusemodulen Academische vaardigheden aan de orde en worden daarna geïntegreerd in kleinschalig werkgroeponderwijs. Is in staat problemen op het terrein van de geesteswetenschappen te analyseren, alsmede daarover mondeling en schriftelijk te rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan een breder publiek: deze vaardigheid wordt in vrijwel elke module aangeleerd en getest, doordat studenten referaten houden, werkstukken maken, essays schrijven en vooral doordat er interactie plaatsvindt in de werkgroepen. Per opleiding is aangegeven op welke wijze deze doelstellingen binnen de opleiding verankerd zijn.
36
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bij de opbouw van de bachelorprogramma’s heeft de faculteit rekening gehouden met het feit dat voor een groot aantal studenten een bachelordiploma een eindpunt zal kunnen zijn. De bacheloropleiding is daardoor op zich een samenhangend, afgerond geheel die los kan staan van de masteropleiding. De verplichte vakken Wetenschapsfilosofie en Academische vaardigheden sluiten volgens de faculteit aan bij de disciplinaire vakken. De commissie is van oordeel dat het algemene gedeelte van het vak Wetenschapsfilosofie vooralsnog te los staat van de inhoud van de afzonderlijke opleidingen. Met als gevolg dat dit onderdeel , dat door de commissie als zeer relevant wordt beschouwd, de studenten veelal onvoldoende motiveert. De commissie vindt ook de massale hoorcolleges, waarin het wordt gegeven niet geschikt, zeker gelet op het niveau ervan. Hierbij speelt ook mee dat dit onderdeel (te) vroeg in de studie is geprogrammeerd. Dezelfde soort bedenkingen plaatst de commissie bij het vak Algemene Cultuur Wetenschappen, dat door verschillende docenten wordt gegeven. De massaliteit van de hoorcolleges staat haaks op het kleinschalig onderwijs, dat de studenten in hun eigen opleidingen gewend zijn. Juist bij massale hoorcolleges is volgens de commissie behoefte aan één docent. De commissie is er een voorstander van om Wetenschapsfilosofie en ACW zo veel mogelijk te integreren in de opleidingen en later in de studie te programmeren. De commissie veronderstelt dat hierdoor de motivatie van studenten ervoor zal toenemen. De commissie heeft tot haar genoegen vernomen, dat de examencommissies de samenhang van de gekozen keuzevakken en minors met de hoofdvakstudie nauwlettend in het oog houden. Zij is met de commissies van mening dat het, om overlappingen, lacunes en ‘pretpakketten’ te voorkomen, nuttig zou zijn voorkeurstrajecten te formuleren. De commissie is ingenomen met het Sectorplan Letteren en adviseert het faculteitsbestuur samenwerking met andere universiteiten met kracht te bevorderen, óók in de bacheloropleiding. Ook is de commissie verheugd over de actieve bevordering van internationale studentenuitwisseling van de kant van de faculteit. Zij betreurt het dat het vaak moeite kost studenten te bewegen naar het buitenland te gaan. Zij is van mening dat de faculteit juist daarom door moet gaan dit met kracht te bevorderen en de opleidingen moet stimuleren daarvoor in hun programma’s mogelijkheden te creëren. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
De scriptie vormde voor veel studenten een struikelblok. Daarom heeft de faculteit de scriptiebegeleiding met name in de bachelorfase geïntensiveerd. Diverse opleidingen hebben scriptiewerkgroepen ingevoerd. De commissie is zeer te spreken over de scriptiewerkgroepen. Zij vindt deze een zeer goed middel om studenten te begeleiden bij het schrijven van hun scriptie en studievertraging tijdens het schrijven van de scriptie zo veel mogelijk te voorkomen. Zij hoopt dat weldra alle opleidingen deze onderwijsvorm zullen invoeren. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
37
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Zowel op centraal als op decentraal niveau vinden verschillende voorlichtingsactiviteiten plaats voor aankomende bachelor- en masterstudenten. Deze lopen uiteen van beurzen en voorlichtings- en open dagen tot proefstuderen en meeloopdagen. De faculteit streeft ernaar haar instroom te stabiliseren op minimaal 1.250 eerstejaarsstudenten in de bachelorfase. Zij wil gerichte initiatieven nemen om het aantal allochtone studenten te vergroten. De faculteit richt zich met haar masteropleidingen op een internationale markt. Een belangrijk deel van het onderwijs in deze fase wordt daarom in het Engels aangeboden. De faculteit biedt sinds september 2003 ruim vijftien internationale masterprogramma’s aan, die openstaan voor zowel Nederlandse als buitenlandse studenten. De faculteit streeft ernaar een instroom in de masteropleidingen te genereren van minimaal 450 studenten. In het studiejaar 2004-2005 was zo’n 50% van de studenten in de masteropleidingen afkomstig uit het buitenland. Traditioneel kent een aantal opleidingen een relatief grote instroom vanuit het HBO. Door de invoering van de bachelor-masterstructuur richt de belangstelling zich nu vooral op masteropleidingen. HBO-bachelors hebben nooit rechtstreeks toegang tot een masteropleiding, maar moeten eerst deficiënties wegwerken. Voor veel opleidingen met een grote instroom van HBO-studenten zijn schakelprogramma’s ontwikkeld met een omvang van maximaal 60 ECTS-studiepunten. De module Wetenschapsfilosofie maakt in alle gevallen deel uit van een schakelprogramma. Als er voor een opleiding geen standaard schakelprogramma is ontwikkeld, kan een HBO-bachelor een verzoek indienen bij de examencommissie voor een individueel programma. HBO-studenten met meer dan 60 ECTS-studiepunten aan deficiënties moeten zich voor een bacheloropleiding inschrijven, maar ze kunnen wel vrijstellingen krijgen. Studenten van de Hogeschool van Amsterdam, waarmee de Universiteit van Amsterdam nauw samenwerkt, kunnen in sommige gevallen na een beslissing van de examencommissie al in de laatste fase van hun opleiding beginnen met het schakelprogramma. De commissie heeft her en der vernomen dat de kennis én vaardigheden van de VWO-instromers de afgelopen tijd drastisch zijn verminderd. Zij denkt dat de faculteit er goed aan zou doen hierover, samen met de andere faculteiten, het gesprek aan te gaan met het middelbaar onderwijs. De commissie betreurt het dat de gevisiteerde opleidingen geen of nauwelijks deeltijdonderwijs in de avonduren verzorgen. Het maatschappelijk belang daarvan acht de commissie groot, maar bovendien zouden opleidingen hun instroom erdoor kunnen vergroten. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
38
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De bacheloropleidingen die de faculteit aanbiedt hebben een omvang van 180 ECTS-studiepunten, de eenjarige masteropleidingen hebben een omvang van 60 ECTS-studiepunten. De commissie heeft alom vernomen dat een studieduur van één jaar voor de masteropleiding te kort is. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De introductie van ICT in het onderwijs heeft volgens de faculteit niet alleen haar weerslag op de infrastructuur van het onderwijs, maar ook op de didactische werkvormen. Mede door het gebruik van Blackboard wordt onderwijs steeds meer een interactief proces waarbij van studenten een steeds actievere inbreng wordt gevraagd. De digitale leeromgeving maakt in de ogen van de faculteit aanpassing van het didactisch concept deels noodzakelijk. Zij zal de komende jaren experimenteren met elementen van competentiegericht onderwijs, met name in het vaardigheden- en taalverwervingsonderwijs. De commissie is, met het faculteitsbestuur, van mening dat de beheersing door de docenten van de verschillende vormen van ICT nog wel verbeterd kan worden. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De organisatie van de toetsing is opgenomen in de algemene facultaire delen van de OER’en van de opleidingen. Bachelorstudenten hebben met ingang van het academisch jaar 20052006 twee tentamenkansen, masterstudenten drie. De uitslag moet binnen 28 dagen na het tentamen zijn bekendgemaakt. Bij het cluster Mediastudies loopt een pilot met twee tentamenkansen. Elk onderwijsinstituut heeft een examencommissie waarin van iedere opleiding minimaal een lid van de onderwijsgevende staf is opgenomen. De examencommissie beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt en beoordeelt individuele aanvragen van studenten onder meer over te verlenen vrijstellingen en beoordeelt de aanvragen voor een vrij programma. De commissie is verheugd over het feit dat in de faculteit wordt gewerkt aan een verbetering van het toetsbeleid. De nota Beginnen => Meedoen => Afronden (oktober 2004) is hiervoor een goed startpunt. Het streven van de faculteit om de toetsen beter te spreiden wordt door de commissie van harte ondersteund. De commissie is van mening dat, door het vele internetgebruik, de plagiaatproblematiek toenemende aandacht verdient.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
39
1.2.3 Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Leden van de wetenschappelijke staf besteden in principe 60% van hun tijd aan onderwijs en overige zaken en 40% aan onderzoek. Hoogleraren en UHD’s gebruiken een deel van hun tijd voor overige taken aan begeleiding van promovendi, respectievelijk 10% en 5% van de volledige werktijd. Docenten zonder onderzoekstijd, die alleen worden ingezet in het taalvaardigheidsonderwijs, besteden 80% van hun tijd aan onderwijs, 15% aan onderwijsgebonden onderzoek en 5% aan overige taken. Binnen de Universiteit van Amsterdam is de onderzoeksformatie niet rechtstreeks gekoppeld aan de onderwijsformatie. De faculteit heeft onlangs, in het kader van het met het College van Bestuur afgesloten vierjarige bestuursconvenant, 10 fte onderzoeksformatie extra toegewezen gekregen dat voor een deel zal worden gebruikt om gepromoveerde docenten onderzoekstijd te geven. Elk lid van de wetenschappelijke staf is in beginsel lid van een onderzoeksinstituut. Voor het lidmaatschap van een onderzoeksinstituut gelden kwaliteitseisen, zoals een promotie en regelmatig publiceren. Dit laatste wordt jaarlijks getoetst. De uitkomst hiervan wordt ook in de functioneringsgesprekken besproken en betrokken bij bevorderingsbesluiten. De commissie is tevreden over de hoeveelheid onderzoekstijd voor de leden van de wetenschappelijke staf en verheugd over het feit dat ook gepromoveerde docenten extra onderzoekstijd zullen krijgen. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De faculteit kampte met overbezetting voor een aantal vakgebieden, terwijl er op andere vakgebieden een tekort was (meestal jonge vakgebieden met een groeiende studentenbelangstelling). Het College van Bestuur heeft zich, in het kader van het bestuursconvenant 2001-2004, garant gesteld voor deze overbezetting, waardoor de faculteit de financiële ruimte kreeg om nieuw personeel aan te trekken voor opleidingen die duidelijk meer studenten trokken. Daarnaast zijn er, eveneens met behulp van extra middelen van het College van Bestuur, in het kader van het ‘nieuwegeneratieoffensief ’ elf jonge, veelbelovende wetenschappers aangetrokken die breed inzetbaar zijn in de faculteit. Met het budget van het College van Bestuur is ook het personeelsbeleid vernieuwd. De commissie is zeer te spreken over het ‘nieuwegeneratieoffensief ’, waarmee onlangs elf jonge wetenschappers zijn aangetrokken. Zorgen heeft de commissie over het feit dat 25% van de staf in tijdelijke dienst is, maar zij onderkent de noodzaak daarvan. Zij acht het van belang, dat juist deze groep voldoende onderwijsonafhankelijke onderzoekstijd krijgt en waardeert de inspanningen van het faculteitsbestuur in deze. De commissie bepleit meer duidelijkheid over de wijze waarop de studielast meetelt in de berekening van het aantal fte’s waar opleidingen recht op hebben. Het is voor docenten vaak 40
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
niet duidelijk hoeveel ‘extra inspanning’ bijvoorbeeld op het terrein van de taalverwerving, deficiëntieopvang of door het aanbieden van minores hen oplevert. Juist voor kleine opleidingen kan dit belangrijk zijn. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De faculteit streeft naar het flexibiliseren en moderniseren van haar personeelsbeleid en naar het vergroten van de inzetbaarheid van haar wetenschappelijke staf. Zij heeft, in aanvulling op het systeem van universitair functieordenen, extra eisen opgesteld voor het aanstellen en bevorderen van medewerkers. Docenten komen in aanmerking voor een bevordering naar schaal 12 op basis van een uitgebreid onderwijsportfolio. De uitkomsten van onderwijsevaluaties worden in functioneringsgesprekken betrokken. De faculteit streeft ernaar met iedere medewerker tijdens een functioneringsgesprek afspraken te maken over ontwikkelingsmogelijkheden. Met 85% van de medewerkers wordt in ieder geval elke twee jaar en met 64% ieder jaar een functioneringsgesprek gevoerd. Tijdens zo’n gesprek worden behaalde resultaten besproken, wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van competenties, waar nodig en mogelijk worden dus afspraken gemaakt over opleiding en verdere ontwikkeling. De voorzitters van de afdelingen voeren functioneringsgesprekken met de hoogleraren. De faculteit besteedt extra aandacht aan het voeren van deze gesprekken: de gesprekken worden gepland door het secretariaat van de afdeling, dat ook bewaakt of de gesprekken daadwerkelijk plaatsvinden. Beoordelingsgesprekken worden gevoerd wanneer er beslissingen moeten worden genomen met rechtspositionele gevolgen voor een medewerker, zoals een aanstelling in vaste dienst of een bevordering. Elke afdeling beschikt over een klein eigen budget voor opleiding en scholing van het wetenschappelijk personeel. De faculteit streeft ernaar om opleidingsplannen op te stellen waarin specifieke aandacht wordt besteed aan onderwijs- en onderzoekskwalificaties. De faculteit wil in sterkere mate centraal beleid voeren met betrekking tot scholing en opleiding. De faculteit verwacht van nieuwe medewerkers dat zij niet alleen over een bewezen staat van dienst beschikken, maar ook over ruime en vooral brede onderwijservaring. In navolging van het ‘nieuwegeneratieoffensief ’ blijft de faculteit ernaar streven nieuwe medewerkers zo veel mogelijk cohortsgewijs aan te stellen. Met elke nieuwe medewerker wordt een opleidings- en begeleidingsplan vastgesteld met als doel de medewerker op een breed terrein onderwijservaring te laten opdoen. Nieuwe medewerkers krijgen hun introductie, voor zover mogelijk, gezamenlijk en vormen, met oudere collega’s als mentor, intervisiegroepen voor het verzorgen van onderwijs. Om de kwaliteit van het Engelstalige onderwijs te verbeteren kunnen alle docenten een cursus Engelse taalvaardigheid volgen. Gezien haar krappe financiële situatie kan de faculteit haar medewerkers slechts in beperkte mate een loopbaanperspectief bieden. Uit onderzoek blijkt dat onder docenten en UD’s teleurstelling bestaat over de soms beperkte mogelijkheden tot bevordering. Toch blijkt uit dit onderzoek ook dat de grote meerderheid van de medewerkers met plezier naar het werk gaat (80%) en dat het werk uitdagend vindt (87%). Het gebrek aan tevredenheid is het grootst QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
41
onder UD’s en UHD’s. De faculteit probeert door gerichte maatregelen, zoals het instellen van persoonlijke UHD-schappen, de tevredenheid van deze groepen te vergroten. De commissie is van mening dat, ondanks de initiatieven die de faculteit neemt om haar docenten bij de scholen en te professionaliseren, de didactische ontwikkeling van docenten te veel wordt overgelaten aan hun eigen initiatief. Zij raadt het bestuur van de faculteit aan om de professionalisering van docenten vorm te geven en meer aandacht te besteden aan scholing in ICT. De commissie heeft waardering voor de inspanningen van het faculteitsbestuur om het aantal UHD-plaatsen te vergroten. Ten slotte is de commissie van mening dat de driedelige bestuursstructuur van onderwijs- en onderzoeksdirecteuren en afdelingsvoorzitters onduidelijke hiërarchische relaties tot gevolg heeft, iets wat ten koste kan gaan van een bevredigende arbeidssituatie. 1.2.4
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De opleidingen van de faculteit zijn gehuisvest in negen panden in de binnenstad van Amsterdam. Omdat deze dislocatie niet optimaal is, wordt gestreefd naar een nieuwe locatie op twee terreinen: de Oudemanhuispoort, annex het Binnengasthuisterrein. Daarnaast vormt de ouderdom van sommige panden een knelpunt. Zolang het aantal locaties niet gereduceerd kan worden, wordt in de huidige gebouwen geïnvesteerd. Een aantal verbeteringen zijn inmiddels doorgevoerd (renovaties, herinrichtingen). De mogelijkheid van één bibliotheek voor de geesteswetenschappen wordt onderzocht. Enige tijd geleden is het aantal bibliotheekvestigingen al teruggebracht van elf naar zeven. Als gevolg van deze reductie van locaties is een deel van de collectie verplaatst naar een hulpmagazijn, van waaruit materiaal binnen één dag leverbaar is op locatie. Volgens de faculteit is de Digitale bibliotheek zowel in Nederland als daarbuiten toonaangevend. Daarnaast vormt de sectie geesteswetenschappen van het UBA-web een belangrijk digitaal instrument. Staf en studenten worden geschoold zodat ze optimaal gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van de Digitale Bibliotheek. Doordat het aanbod en de prijs van wetenschappelijke informatie (bijvoorbeeld de abonnementen op tijdschriften) zijn gestegen terwijl het budget voor de collectievorming niet toenam, is het collectieaanbod enigszins verschraald. De bibliotheek is erin geslaagd om enige financiële ruimte te creëren, onder meer door dubbele abonnementen te schrappen. De algemene pc-voorzieningen (vijf studiecentra) vallen onder de verantwoordelijkheid van het universitaire Informatiseringcentrum en niet onder die van de faculteit. Het aantal werkplekken voor studenten in de computerpractica van de faculteit is de afgelopen jaren uitgebreid tot 110. Deze uitbreiding wordt voortgezet. Er is ook geïnvesteerd in internetcaféplaatsen. Een aantal facultaire collegezalen is voorzien van gecombineerde audiovisuele en ICT-voorzieningen. Daarnaast zijn er aantal mobiele units. Docenten krijgen cursussen op het gebied van ICT (Blackboard, exchange) aangeboden. 42
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Na klachten over de aanwezigheid en kwaliteit van elementaire voorzieningen (krijt in collegezalen, roostering, servicegerichte technische ondersteuning) heeft de faculteit een aantal maatregelen genomen om op dit punt verbeteringen door te voeren. Er is onder meer aandacht besteed aan scholing van facilitaire en andere ondersteunende staf. Voor studenten die een studieonderdeel in het buitenland willen volgen worden beurzen beschikbaar gesteld. Ten tijde van het visitatiebezoek hebben docenten hun onvrede geuit over de functionaliteit van het digitale talenlaboratorium van de faculteit. Met name is er gebrek aan plaatsen voor de ‘eigen’ studenten Het bestuur van de faculteit heeft de commissie verzekerd dat de door docenten genoemde problemen aanloopproblemen zijn en dat deze binnen afzienbare tijd opgelost zullen worden. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Tot 1 mei 2004 konden studenten terecht bij twee onderwijsbalies. Op basis van een evaluatie van de onderwijsondersteuning is besloten de informatieverstrekking en de onderwijsadministratie te decentraliseren naar het niveau van de onderwijsinstituten. Naast deze decentrale onderwijsbalies is er een facultair informatiecentrum geopend dat zich in eerste instantie richt op aspirant-studenten, contractstudenten en buitenlandse studenten. De faculteit is van mening dat de decentralisering een verbetering betekent. Met het oog op het verbeteren van de rendementen heeft de faculteit een aantal maatregelen genomen op het gebied van de studiebegeleiding: deze is verbeterd onder andere door het instellen van een mentorensysteem en een faculteitsbreed tutorsysteem. Daarnaast is de scriptiebegeleiding geïntensiveerd, met name in de bachelorfase: diverse opleidingen hebben scriptiewerkgroepen ingevoerd. Ook denkt de faculteit aan het invoeren van een Digitaal portfolio voor studiebegeleiding. De faculteit maakt gebruik van het studievoortgangsysteem ISIS. Studenten krijgen een mail of een sms als er een resultaat van hen in ISIS is geregistreerd. Daarnaast krijgen studenten één keer per jaar een overzicht van behaalde resultaten thuisgestuurd. Studieresultaten zijn ook in te zien in Studieweb en opvraagbaar bij de onderwijssecretariaten. Wat betreft internationalisering geeft het informatiecentrum Geesteswetenschappen praktische informatie over studeren in het buitenland. Het centrum helpt de studenten met de voorbereidingen. De faculteit organiseert elk semester voorlichtingsrondes over studeren in het buitenland. Bij elke opleiding is een contactpersoon internationalisering aangesteld. Op facultair niveau is er een stagebureau. De informatievoorziening over de minors zou verbeterd kunnen worden: het aanbod van minors is ruim, maar niet altijd overzichtelijk. De faculteit zal daarom de richtlijnen voor het minoraanbod verscherpen (indelen van minors in een aantal vaste categorieën, vastleggen van regels omtrent niveauopbouw).
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
43
De commissie onderschrijft de conclusie van de faculteit ten aanzien van de informatievoorziening over de minors. Zij is positief over het plan van de faculteit om studievoortgangscontrole per module in te voeren. Dit biedt studenten ook de gelegenheid om een semester met de studie te stoppen. De commissie raadt het bestuur van de faculteit in het kader van de controle per module aan om nog eens te overwegen een bindend studieadvies in te voeren, zodat de druk van recidivisten op colleges verlicht kan worden. 1.2.5
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Binnen de faculteit is het Facultair Onderwijsberaad (FOWB), dat onder leiding staat van de decaan en waarin alle kwesties die betrekking hebben op (de uitvoering van) onderwijs en onderwijsbeleid aan de orde komen, belast met de kwaliteitzorg voor het onderwijs. De uitvoering van de kwaliteitszorg vindt in eerste instantie plaats op het niveau van de onderwijsinstituten, die verplicht zijn hun onderwijs regelmatig te evalueren. Voor de evaluatie van modules bestaat een facultair kader. Per opleiding wordt op basis van het studentenaantal een passende invulling aan dit kader gegeven. Modules worden op verschillende manieren geëvalueerd, bijvoorbeeld middels schriftelijke enquêtes of panelgesprekken. Volgens het kader dienen propedeusemodules elk jaar te worden geëvalueerd. Ook nieuwe modules moeten steeds worden geëvalueerd. Binnen de onderwijsinstituten Neerlandistiek en Kunst- en cultuurwetenschappen loopt een pilot waarin studenten via e-mail om feedback op cursussen wordt gevraagd. Afhankelijk van de bevindingen zal deze elektronische vorm van evalueren ook in de overige onderwijsinstituten worden ingezet. Behalve de modules worden ook de programma’s geëvalueerd. Na afloop van het academisch jaar 2004-2005 zullen de onderwijsinstituten alle bachelor- en masterprogramma’s evalueren, die dan minimaal éénmaal volledig doorlopen zijn. De opleidingscommissies spelen een belangrijke rol in het proces van kwaliteitszorg. Ze zijn betrokken bij de cursusevaluaties en brengen, mede op basis van de uitkomsten daarvan, advies uit aan de decaan over de onderwijs- en examenregelingen. Vaak doet de opleidingscommissie in dit advies voorstellen voor aanpassing van een toetsvorm of van de programmering van modules binnen een jaar. Volgens de faculteit worden deze voorstellen bijna allemaal door de decaan overgenomen. De evaluatie en kwaliteitszorg waren binnen de faculteit sterk gedecentraliseerd. De faculteit werkt nu aan een geïntegreerd en gestructureerd systeem van kwaliteitszorg dat van toepassing zal zijn op alle opleidingen die binnen de faculteit worden aangeboden. De faculteit wil een jaarrooster invoeren, zodat het systeem een cyclisch karakter krijgt. De kwaliteitszorg zal gebaseerd zijn op verschillende uitgangspunten: het accreditatiekader van de NVAO, het INK-model en de PDCA-cyclus. In dit systeem zijn verschillende fases onderscheiden (uitgangspunten, uitwerking, recapitulatie en uitvoering) die een vaste plaats krijgen in het jaarrooster. Volgens de decaan bevindt de faculteit zich in de fase waarin bestaande praktijken geëxpliciteerd worden, formeel uitgewerkt worden en een plaats krijgen in een groter geheel. In de ogen van de faculteit zullen de onderwijsdirecteuren de centrale figuren zijn in het systeem van kwaliteitszorg. De opleidingscommissie zal als taak hebben te controleren of de noodzakelijke verbetermaatregelen ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd en voert daarvoor onder andere panelgesprekken met studenten. 44
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De commissie heeft het volste vertrouwen dat de voorgenomen maatregelen zullen leiden tot een verbetering van de kwaliteitszorg. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De opleidingscommissies brengen op basis van de uitkomsten van de cursusevaluaties advies uit aan de decaan over maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Deze adviezen worden in de meeste gevallen overgenomen. In de aanloopfase naar de opstelling van de Onderwijs- en Examenregelingen worden de evaluatie-uitkomsten ook onder de aandacht gebracht van de onderwijsdirecteuren. Als uit evaluaties blijkt dat bepaalde onderdelen van het programma bijgesteld moeten worden, wordt dit in het OER doorgevoerd. De faculteit kent een klachtencommissie voor studenten, bestaande uit twee leden van het wetenschappelijk personeel en een ambtelijk secretaris. De commissie, die onder de verantwoordelijkheid van de decaan valt, treedt op als bemiddelaar tussen studenten en docenten, maar heeft tevens een signalerende rol. Alle studenten van de faculteit (zowel reguliere als nietreguliere studenten) kunnen telefonisch, schriftelijk of per e-mail een klacht bij de commissie indienen. Als uit een klacht blijkt dat er zich problemen voordoen binnen een opleiding of onderwijsinstituut, bijvoorbeeld bij de bekendmaking van tentamenroosters of -uitslagen, brengt de commissie deze direct onder de aandacht van de verantwoordelijke onderwijsdirecteur. Binnen elk onderwijsinstituut is bovendien een student aangesteld (de owi-student) die optreedt als intermediair tussen studenten en onderwijsinstituut. Binnenkort zal worden geëvalueerd of het noodzakelijk is de owi-studenten te handhaven. Op instellingsniveau wordt jaarlijks de studententevredenheidsmonitor gepubliceerd. In het kader daarvan worden ongeveer tweeduizend UvA-studenten over de inhoud en organisatie van hun opleiding, de inzet en didactische kwaliteit van docenten en de kwaliteit van (studie)voorzieningen ondervraagd. De monitor wordt daarom ten minste éénmaal per jaar in het Facultair Onderwijsberaad besproken. Daarnaast bespreekt de decaan de uitkomsten van de monitor in het bilaterale overleg met de onderwijsdirecteuren. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De betrokkenheid van medewerkers en studenten komt expliciet naar voren bij de evaluatie van het onderwijs en de ‘planning’ van het volgende cursusjaar, onder meer in de opleidingscommissies. Via alumniverenigingen en beroepsvoorlichtingsbijeenkomsten worden bij een groot deel van de opleidingen ook afgestudeerden en het afnemende beroepenveld geraadpleegd. De commissie heeft vernomen dat niet alle opleidingscommissies tevreden zijn over de respons op hun adviezen. Zij verzoekt het faculteitsbestuur hier aandacht aan de besteden en erop toe te zien dat alle oc’s invloed hebben op de inrichting van het onderwijs.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
45
Ook heeft de commissie begrepen dat er geen of nauwelijks alumniverenigingen zijn en dat de alumni ook niet of nauwelijks zijn betrokken bij de inrichting van de nieuwe bachelor- en masteropleidingen. Zij vindt dit jammer. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Uit de programma’s van de opleidingen en uit de kwaliteit van de afstudeerprestaties (onder meer de scripties) kan naar de mening van de faculteit de conclusie worden getrokken dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met het nagestreefde niveau en de domeinspecifieke eisen. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het rendement van de opleidingen in de Faculteit der Geesteswetenschappen loopt uiteen, maar is in de ogen van de faculteit, op een enkele uitzondering na, te laag. De faculteit verklaart dit lage rendement deels uit het feit dat tweedestudiestudenten in de rendementscijfers worden meegerekend, zoals onder meer wordt opgemerkt in het rapport dat onlangs door een externe auditcommissie is uitgebracht. De faculteit meent dat deze studenten zich voor een tweede opleiding inschrijven uit interesse, maar zelden met het doel de volledige opleiding te volgen. De afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om het rendement te verbeteren: het onderwijs is geïntensiveerd, de studiebegeleiding (waaronder de scriptiebegeleiding) is verbeterd, de eisen voor de toegang naar de postpropedeuse zijn verscherpt. De faculteit heeft ervoor gekozen de propedeuse vanwege zijn selectieve functie te handhaven zodat een hoger rendement in de bachelorfase verwezenlijkt kan worden. De faculteit heeft streefdoelen voor de rendementen vastgesteld: het propedeuserendement dient 50% te bedragen, het postpropedeuserendement 80%. Vanaf 2002 loopt er een pilot bij Mediastudies waarin het effect van een aantal rendementsbevorderende maatregelen wordt onderzocht. De faculteit wil deze pilot verbreden en voor al haar opleidingen rendements- en kwaliteitsbevorderende maatregelen nemen. Het gaat daarbij in de eerste plaats om het rendement per module. Hiertoe heeft de decaan in februari 2004 een commissie ingesteld, die op basis van ervaringen elders een inventarisatie van best practices heeft gemaakt en aanbevelingen heeft gedaan voor rendementsbevorderende maatregelen bij de alle opleidingen. Maatregelen waartoe de faculteit heeft besloten zijn: invoering van gespreide toetsing binnen onderwijsmodulen, reductie van het aantal herkansingen tot één herkansing, uitbreiding van het aantal tutoren en mentoren en invoering van een Digitaal portfolio voor studiebegeleiding. Zie verder voor een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen het rapport van de commissie Onderwijsrendement en de website www.hum.uva.nl/rendement. De faculteit kan bij het uitvoeren van het pakket aan maatregelen gebruikmaken van middelen die door het College van Bestuur beschikbaar zijn gesteld. 46
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De commissie is positief over de plannen van de faculteit om het rendement per module te berekenen. Zij vraagt zich echter af of niet het moment gekomen is om over te gaan tot een vorm van bindend negatief studieadvies.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
47
48
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
49
50
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
1.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Nederlandse taal en cultuur 56804 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd en deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 1.1.
Nederlandse taal en cultuur 66804 WO Master 60 ECTS Master Voltijd en deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Vanaf september 2002 is gestart met de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur. Vanaf dat moment vonden er geen inschrijvingen voor de doctoraalopleiding meer plaats. Op 1 januari 2004 stonden er nog veertig doctoraalstudenten ingeschreven. Een overgangsregeling voor doctoraalstudenten is opgenomen als bijlage bij het zelfevaluatierapport. De commissie is van mening dat de invoering van de nieuwe bachelor-masterstructuur goed is verlopen. Er is sprake geweest van goede voorlichting en begeleiding. Docenten tonen zich redelijk tevreden. Ze wezen er wel op dat door de verbreding een aantal meer vakspecifieke zaken niet meer mogelijk is. Ook de studenten geven aan dat de overgang naar de bachelormasterstructuur goed is verlopen. Ze tonen zich tevreden over de ontstane keuzemogelijkheden en de mogelijkheid een minor buiten de opleiding te volgen. De commissie betreurt het echter dat er geen deeltijdcolleges in de avonduren worden gegeven. Dat zou de instroom in de studie zeker kunnen vergroten.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
51
De bacheloropleiding kent een voltijd- en een deeltijdvariant. Volgens de opgaven van het zelfevaluatierapport zijn er in 2001-2002 39 deeltijdstudenten ingeschreven. De deeltijdstudenten volgen het normale dagonderwijs. Het enige verschil is dat het studietempo lager ligt: 40 studiepunten per jaar in plaats van 60. De planning van het onderwijs van de deeltijdstudenten wordt individueel geregeld in overleg met de studieadviseur of de studiecoördinator. Alleen wanneer er expliciet sprake is van afwijkingen wordt in deze rapportage apart aandacht aan de deeltijdopleiding besteed. 1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor Het doel van de opleiding is de student kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur respectievelijk Taal en communicatie zodat de afgestudeerde in staat is tot het uitoefenen van een beroep waarvoor elementaire academische kennis en vaardigheden vereist zijn en hij/zij gekwalificeerd is voor een vervolgopleiding op masterniveau. De opleiding Nederlandse taal en cultuur beslaat de domeinen letterkunde, taalkunde en taalbeheersing. In de variant Taal en communicatie zijn de domeinen taalbeheersing, argumentatietheorie, retorica, (interculturele) communicatie, taalkunde en taalverwerving aan de orde. De opleiding heeft een typisch Amsterdams profiel met een sterke theoretische oriëntatie, de specialisatie in taalbeheersing en argumentatie, de dominante positie van de filologie in de (historische)letterkunde en de aandacht voor de rol van instituties in de moderne letterkunde. Zowel doelstellingen als eindtermen zijn vastgelegd in de onderwijswet examenregeling. In het facultaire deel is beschreven dat er op facultair niveau een viertal algemene academische eindtermen zijn geformuleerd. De opleiding heeft daar nog een vijfde kwalificatie aan toegevoegd waarin communicatie en oordeelsvorming aan de orde worden gesteld. Daarnaast is een drietal vakspecifieke eindtermen geformuleerd die betrekking hebben op de opleiding Nederlandse taal en cultuur: kennis van en inzicht in de Nederlandse taal en cultuur, en voor de variant Taal en communicatie: kennis van en inzicht in de taal en communicatie. Verder wordt de beheersing van vakspecifieke onderzoeksvaardigheden beschreven. De opleiding geeft aan dat er op dit moment geen benchmarks of internationale netwerken bestaan betreffende domeinspecifieke eisen. Voor de variant Taal en communicatie geldt dat een vergelijkbare opleiding elders niet voorkomt. Dat geldt overigens wel voor onderdelen van die opleiding. Zo is het onderwijs in taalgebruik en retorica te vergelijken met Speech communication in Canada en de VS. Daarnaast zijn er programma’s op het terrein van verbale communicatie die worden aangeboden in Finland en België (Leuven). De opleiding Taal en communicatie heeft met een aantal Amerikaanse en Canadese universiteiten samenwerkingsovereenkomsten. 52
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Master De masteropleiding heeft in algemene zin tot doel de student kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur, zo dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau en beschikt over de kennis en competenties die een voorwaarde zijn om te worden toegelaten tot de promotie. De opleiding beslaat de domeinen historische letterkunde, moderne letterkunde, taalkunde, Nederlands als tweede taal en taalbeheersing. Zoals in het facultaire deel is aangegeven, is er op facultair niveau een vijftal algemene academische eindtermen geformuleerd. Daarnaast zijn er twee vakspecifieke eindtermen geformuleerd die betrekking hebben op uitbreiding en verdieping van onderzoeksvaardigheden. Oordeel: Hoewel de eindtermen van beide opleidingen nog betrekkelijk algemeen zijn geformuleerd, komen ze, zeker gezien de nadere uitwerking in de concrete leerdoelen, voldoende overeen met de eisen van het (internationale) domein zoals beschreven in het domeinspecifieke referentiekader dat de commissie hanteert. De commissie is van oordeel dat zowel de bacheloropleiding (inclusief de variant Taal en communicatie) als de masteropleiding, eindtermen hebben geformuleerd die goed aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied, c.q. de discipline en/of de beroepspraktijk. De commissie herkent de profilering van de opleiding als ‘een typisch Amsterdams gezicht’. Ook vindt ze de positionering van Taal en communicatie in Nederland en het buitenland nuttig en helder. Ze waardeert de goede inbedding van de opleiding Nederlandse taal en cultuur in de stad, waarbij de culturele activiteiten die de studievereniging in de stad organiseert lof verdienen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor/Master: De opleiding verwijst in het zelfevaluatierapport naar het sectorplan Letteren Levendige Letteren waarin een drietal landelijke doelstellingen worden geformuleerd voor het bacheloronderwijs. Het gaat dan om academische vorming, de verdieping van specifieke (disciplinaire) interessen en de voorbereiding op een verdere (studie)loopbaan. In die landelijke doelstellingen wordt het bachelorniveau voor deze aspecten gedefinieerd. De opleiding onderschrijft die doelstellingen expliciet en toont aan hoe die in het programma worden geconcretiseerd. De eindkwalificaties van de opleiding komen naar het oordeel van de commissie in voldoende mate overeen met de Dublin-descriptoren. Er zijn daarvoor verschillende evidenties aan te wijzen. In het facultaire deel van het zelfevaluatierapport wordt voor de academische kwalificaties aangetoond dat daarmee het bachelor- en master niveau conform de Dublin-descriptoren wordt gedefinieerd. Daarnaast wordt door de opleiding per descriptor beschreven hoe die in het curriculum worden gerealiseerd. Verder wordt in het zelfevaluatierapport van de variant QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
53
Taal en communicatie ook voor de vakspecifieke eindtermen aangegeven hoe die zich verhouden tot de Dublin-descriptoren. Een dergelijke exercitie ontbreekt nog in het rapport van de opleiding Nederlandse taal en cultuur. Oordeel: De commissie heeft voldoende informatie aangereikt gekregen om te kunnen vaststellen dat in de eindtermen van de bachelor en de master Nederlandse taal en cultuur (inclusief Taal en communicatie) de vijf descriptoren voldoende en op het niveau van de betreffende opleiding aan bod komen. De commissie stelt daarnaast vast dat er een duidelijk verschil is tussen de eindtermen van de bachelor- en masteropleiding. In de master is sprake van verdieping. Dat blijkt onder andere uit aanduidingen als: ‘gedegen’ en ‘goede’. Verder wordt er meer nadruk gelegd op kennis en toepassing van theorieën en wordt meer aandacht geschonken aan onderzoeksvaardigheden. De commissie stelt zowel ten aanzien van de bachelor- als ten aanzien van de masteropleiding vast dat de eindtermen in voldoende mate het niveau zoals gedefinieerd in de Dublin-descriptoren vertegenwoordigen. De aparte variant Taal en communicatie, hoewel op zichzelf een goed samenhangend geheel, is echter een vreemde eend in de bijt van de Neerlandistiek en gedraagt zich als een aparte opleiding, die zelfs een eigen OER en een eigen Opleidingscommissie heeft. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor/Master De faculteit maakt duidelijk dat bacheloropleidingen nadrukkelijk zijn ontwikkeld als academische bachelors. Zoals uit het vorige facet duidelijk wordt, zijn de kwalificaties van een student die de bachelor afrondt ook daadwerkelijk op bachelorniveau. De masterstudenten ronden de opleiding op masterniveau af. De bacheloropleiding biedt toegang tot de aansluitmaster Nederlandse taal en cultuur en de drie duale masters die door het Instituut voor Neerlandistiek worden aangeboden. Ook kan gesolliciteerd worden naar een plaats in één van de vier tweejarige onderzoeksopleidingen of naar een educatieve master. Daarnaast zijn er nog tien (master)opleidingen waartoe de bacheloropleiding onder voorwaarden toegang geeft.
54
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De variant Taal en communicatie geeft naast de aansluitmaster Nederlandse taal en cultuur tevens toegang tot een drietal masteropleidingen: Tekst en communicatie, de mastervariant Discourse en Argumentation studies en de onderzoeksmaster Rhetoric, Argumentation Theory and Philosophy of Language. Doelstelling van de masteropleiding is dat afgestudeerden in staat zijn zelfstandig te functioneren in een beroepspraktijk waarvoor een academische opleiding een vereiste is. De master is dan ook bestemd voor specialisatie en het vergaren van zelfstandige onderzoekservaring. Het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek komt in de vakspecifieke eindtermen expliciet aan de orde en wordt getoetst aan de hand van de masterscriptie. Oordeel: Onder facet 2 is beschreven dat volgens de commissie de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Dat is een belangrijke indicatie voor de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding. De opleiding kent daarnaast academische eindtermen. De doelstellingen en de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding volgen aantoonbaar uit een oriëntatie op de internationale state-of-the-art in de wetenschapbeoefening. Bachelorstudenten hebben goede mogelijkheden om door te stromen naar een master of naar verwacht in de beroepspraktijk. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor De opleiding profileert zich als academische bachelor. Dat komt in het programma duidelijk tot uitdrukking. Studenten verwerven in de opleiding kennis aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. Vrijwel alle docenten zijn actief als onderzoeker. De commissie heeft de bijlage in de zelfstudie, die een overzicht bevat van de specialisaties van de stafleden, bestudeerd. Het onderzoek waarin de docenten participeren wordt periodiek op kwaliteit getoetst en bevindt zich in de voor de opleiding relevante velden van onderzoek.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
55
De opleiding beschrijft in het zelfevaluatierapport zorgvuldig welke academische vaardigheden per domein verworven worden. Door de gehele opleiding wordt de invloed van onderzoek op het onderwijs voelbaar gemaakt, waarbij de nadruk ligt op het dynamische karakter van wetenschapsbeoefening, dat geldt ook voor Taal en communicatie. Met name in de keuzevakken komt het onderzoek van de docenten zelf aan de orde. Bij Taal en communicatie gaat dat vooral op voor het ‘eigen’ onderzoek naar verbale communicatie en argumentatie. In de modules Academische vaardigheden I en II wordt in algemene zin aandacht besteed aan onderzoeksvaardigheden. Vanaf het tweede jaar worden studenten in de colleges en werkgroepen voorbereid op het daadwerkelijk verrichten van onderzoek. In de verdiepingsmodules maken studenten kennis met wetenschappelijke theorieën. Dat komt aan de orde in de colleges Taalontwikkeling, Dialectische en retorische analyse van argumentatie en Tekstinterpretatie I en II. Bij Taal en communicatie gaat het vooral om de modules waarin theorieën over verbale communicatie en argumentatie aan de orde worden gesteld. Bij de beschrijving van de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding hoort ook de vermelding van de module Wetenschapsfilosofie. Naast de wetenschappelijke oriëntatie wordt in de opleiding ook aandacht besteed aan de beroepspraktijk. In het eerste en tweede jaar bezoeken studenten instellingen waar neerlandici werkzaam zijn. Daarnaast hebben studenten de mogelijkheid om een stage te lopen. Verder maken ze in verschillende colleges opdrachten die aan de praktijk zijn gerelateerd. In sterke mate geldt dat ook voor Taal en communicatie. Daar worden duidelijke voorbeelden van gegeven. Studenten die leraar willen worden, kunnen het keuzevak Oriëntatie op het Leraarschap (10 studiepunten) volgen. Master Voor de masteropleiding geldt nog sterker dat de modules die aangeboden worden nauw samenhangen met het onderzoeksterrein van de betrokken docenten. Alle onderdelen van het programma sluiten aan bij het onderzoek van de stafleden. Zo waarborgt de opleiding dat studenten in aanraking komen met de gangbare wetenschappelijke theorieën. In de modulen bestuderen zij de relevante literatuur. Verder voeren studenten diverse deelonderzoeken uit. Van belang in dit verband is dat het scriptieonderzoek richtinggevend is voor de samenstelling van het pakket van de student. In de zelfstudie geeft de opleiding expliciet aan op welke wijze in de onderscheiden domeinen Letterkunde, Taalkunde en Taalbeheersing de interactie plaatsvindt tussen het onderwijs en het onderzoek. De opleiding wordt afgesloten met een scriptie met een omvang van 20 studiepunten waarin verslag wordt gedaan van een zelfstandig uitgevoerd onderzoek. Bij de beoordeling van de scriptie worden criteria gebruikt die algemeen gelden voor een wetenschappelijke verhandeling. Oordeel: De opleidingen Nederlandse taal en cultuur en Taal en communicatie maken waar dat zij zich als academische opleidingen profileren. In het programma wordt daaraan veel aandacht besteed, met name door de sterke theoretische oriëntatie bij de taalkunde, de filologische aanpak bij historische letterkunde en de specifieke aandacht voor de literaire instituties bij moderne letterkunde. Wel is er volgens de docenten in de bachelorfase sprake van verschoolsing. Er is minder ruimte voor reflectie. Uit materiaal dat de commissie heeft gezien en uit gesprekken met studenten en docenten is echter duidelijk geworden dat studenten actief worden 56
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
betrokken bij onderzoeksprojecten van de docenten en dat er een duidelijke relatie is tussen onderwijs en onderzoek. Ook is duidelijk dat het programma goed aansluit bij relevante wetenschappelijke theorieën. Van alumni kreeg de commissie te horen dat er in de opleiding meer aandacht zou mogen worden besteed aan wetenschappelijke theorievorming. Verder brachten zij naar voren dat de voorbereiding op onderzoek beter had gekund. Op dat punt is er duidelijk het een en ander verbeterd, want huidige studenten van zowel bachelor– als masteropleiding zijn meer tevreden. De studenten van nu hebben wel opmerkingen over enkele andere onderdelen. Zo vinden zij dat Academische Vaardigheden I te gemakkelijk is en wordt het algemene gedeelte van het vak Wetenschapsfilosofie als struikelblok ervaren. Dat laatste heeft te maken met de massaliteit van de hoorcolleges en het abstracte, theoretisch karakter van de stof, dat nog ver van de studenten afstaat. De commissie vraagt zich af of het vak Wetenschapsfilosofie niet te vroeg aangeboden wordt, zij zou een programmering in een latere fase van de studie prefereren. Maar vooral zou de inhoudelijke samenhang met de hoofdvakstudie verbeterd moeten worden. De commissie constateert tot haar genoegen dat de opleiding Nederlandse taal en cultuur een goede inbedding in de stad heeft, onder andere door contacten met uitgevers en deelname aan tal van culturele activiteiten. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor Het programma bestaat uit een oriënterende propedeuse en een verdiepende en verbredende postpropedeutische fase. Bij de concretisering van de vakspecifieke doelstellingen staat de uitwerking van de genoemde domeinen (zie: F1) in het programma centraal. De propedeuse bestaat uit inleidingen in deze domeinen. Veel aandacht wordt geschonken aan de geschiedenis van de Nederlandse literatuur (20 studiepunten). Verder komen de hierboven beschreven academische vaardigheden aan bod. In het tweede jaar zijn taalontwikkeling, taalbeheersing en tekstinterpretatie belangrijke onderdelen. Het derde jaar biedt verdieping en specialisatie door middel van de onderdelen keuzevak (40 studiepunten) en de scriptie. Daarnaast is er aandacht voor de geschiedenis van de Nederlandse taal en de historie van voor het vak relevante instituties. In de propedeuse van Taal en communicatie is de helft van het programma gewijd aan de taalverwerving van een moderne vreemde taal naar keuze. Daarnaast zijn er onderdelen op het terrein van communicatie en argumentatie en worden de beide onderdelen Academische Vaardigheden gegeven. In het tweede jaar is er een inleiding in de Nederlandse taalkunde en is er veel aandacht voor de taalbeheersing. Daarnaast vormen keuzevakken en een minor een substantieel onderdeel en wordt ook hier de module Wetenschapsfilosofie aangeboden. Ook QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
57
hier staat het derde jaar in het teken van keuzevakken en scriptie. Daarnaast wordt nog het onderdeel Normatieve pragmatiek aangeboden. Master Het programma van de master kent een aantal keuzeonderdelen met een omvang van 40 studiepunten. De student kan kiezen uit trajecten in de verschillende domeinen van de neerlandistiek. De student overlegt met de mastercoördinator over de keuze van onderdelen. In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de werkcolleges waaruit de student kan kiezen. Het programma is opgebouwd uit een semester van 30 studiepunten, gevolgd door 10 studiepunten in het tweede semester. In dit semester staat verder een scriptie met een omvang van 20 studiepunten gepland. In de Studiegids staan bij de meeste modulen expliciet de leerdoelen vermeld. Deze zijn overwegend in toetsbare termen van kennis, inzicht, houding en vaardigheden geformuleerd. In een aantal gevallen worden de leerdoelen meer impliciet onder de Inhoud beschreven. In uitvoerige beschrijvingen laten de opleidingen per eindterm zien hoe deze wordt gerealiseerd in het huidige programma. Oordeel: De commissie heeft er waardering voor dat de opleidingen zo systematisch demonstreren welke relatie bestaat tussen doelstellingen en inhoud van het programma. Gezien de opbouw van het programma en de inhoud van de modulen zijn de programma’s voor opleidingen en variant naar het oordeel van de commissie een adequate concretisering van de eindkwalificaties. De inhoud van de programma’s bieden naar het oordeel van de commissie de studenten voldoende mogelijkheden om de eindkwalificaties te bereiken. Wel zijn enkele kritische kanttekeningen vernomen. Zowel alumni als studenten zeiden dat er bij moderne letterkunde te weinig primaire literatuur wordt gelezen. Docenten gaan er volgens de studenten te veel van uit dat zij die primaire literatuur wel uit zichzelf lezen, maar dat gebeurt lang niet altijd. De commissie vraagt daar aandacht voor. Studenten Taal en communicatie zeggen dat er enige onduidelijkheid is over de plaats van de tweede taalverwerving in het tweede jaar. Zij geven aan dat in het tweede jaar verder niets meer met de in het eerste jaar geleerde vreemde taal wordt gedaan. Studenten zijn positief over de mogelijkheid om een minor (minoren) met een totale omvang van 30 studiepunten buiten de opleiding te kiezen. Alumni en studenten betreuren het dat het in de opleiding Nederlandse taal en cultuur te weinig wordt gestimuleerd om stage te lopen. De commissie onderschrijft dat. Wat betreft de masteropleiding waardeert de commissie het dat studenten binnen bepaalde grenzen een programma kunnen kiezen dat bij hun interesse en mogelijkheden past. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
58
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor Na inleidende en oriënterende modules voor de verschillende deelterreinen – voor Taal en communicatie met name verbale communicatie en argumentatie – in de propedeuse vindt er in het tweede jaar verdieping plaats door in te zoomen op een aantal deelproblemen. Tevens worden de algemene academische vaardigheden die zijn opgedaan in het eerste jaar, meer concreet en vakspecifiek toegepast. In het derde jaar biedt de ruime keuzemogelijkheid mogelijkheden tot verdere specialisatie. Integratie vindt plaats in de afsluitende bachelorscriptie. Binnen deze ontwikkeling van oriëntatie naar integratie is er sprake van een toenemende complexiteit en mate van reflectie en abstractie. De opleiding brengt samenhang aan in het programma doordat het geleerde in algemene vakken: academische vaardigheden, wetenschapsfilosofie, algemene taal – en literatuurwetenschap, terugkomt in vakspecifieke onderdelen. Bij Nederlandse taal en cultuur wordt in de propedeuse bovendien een zekere samenhang bereikt door de historische verbanden in de modules literatuurgeschiedenis. Bij Taal en communicatie is veel geconcentreerd rond communicatie en argumentatie. Master Daar de samenstelling van het masterprogramma in belangrijke mate bepaald wordt door de keuzemogelijkheden van de studenten, is ook de mate van samenhang daarvan afhankelijk. Bij de start van de opleiding bespreekt de student het programma dat hij wil gaan volgen met de coördinator. Deze laatste draagt er zorg voor dat het programma voldoende samenhang vertoont. De scriptiekeuze is richtinggevend voor de invulling van het programma. Oordeel: De commissie is van mening dat in de bacheloropleiding de programma’s van de afzonderlijke afdelingen (moderne letterkunde, historische letterkunde, taalkunde en taalbeheersing) in verticale zin (door het hele curriculum heen) voldoende samenhang vertonen. Maar tussen de verschillende afdelingen bestaat er veel te weinig onderlinge samenhang. Er is sprake van tamelijk los van elkaar staande vakken binnen de verschillende deelterreinen. De aparte variant Taal en communicatie, hoewel ook weer op zichzelf een goed samenhangend geheel, is helemaal een vreemde eend in de bijt en gedraagt zich als een aparte opleiding. Wat er volgens de commissie ontbreekt is een overkoepelend college of project dat verbanden legt, met name in het eerste jaar van de opleiding. Studenten onderschrijven de waarneming van de commissie, maar zeggen er weinig moeite mee te hebben. Docenten geven aan dat studenten zelf de link moeten leggen en samenhang aan moeten brengen. De commissie is het daar niet mee eens. In de lagere jaren kan men dit niet van studenten verwachten. Verderop in de studie is het is zeker een taak van studenten om in een meer vraaggericht curriculum zelf voor samenhang tussen gekozen onderdelen te zorgen. De opleiding moet er dan echter wel voor zorgen dat dit voldoende gewaarborgd wordt. W at betreft de masteropleiding is de commissie ingenomen met de individuele invulling van het studieprogramma en de begeleiding die daarbij wordt gegeven. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
59
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor In de Studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld. Het zelfevaluatierapport bevat nog geen concrete informatie over de feitelijk gerealiseerde studielast. De opleiding Nederlandse taal en cultuur heeft – naast het algemene gedeelte van het vak Wetenschapsfilosofie – één intern struikelvak geïdentificeerd, namelijk in het eerste jaar het onderdeel ‘ontleden’ van de Inleiding in de Nederlandse taalkunde. Studenten hebben thans bij dit onderdeel extra begeleiding, omdat aanbieding in de vorm van zelfstudie te kort schoot. Volgens de opleiding zijn als gevolg van deze begeleiding de resultaten van de tussentoetsen inmiddels aanzienlijk verbeterd. Taal en communicatie geeft aan dat er door de korte tijd die de opleiding bestaat nog geen compleet overzicht van studeerbaarheid en studielast valt te geven. Wel bleek het onderdeel taalverwerving, en dan met name Spaans, een struikelblok te zijn. Inmiddels is er, in overleg met het onderwijsinstituut Taal en Letterkunde, een aantal maatregelen ter verbetering getroffen. Uit de curriculumbeschrijving in het zelfevaluatierapport wordt duidelijk dat het programma zo is ingericht dat er een redelijke spreiding is van studieactiviteiten. Om studenten te dwingen om hun werkstukken et cetera op tijd te schrijven worden deadlines strikt gehanteerd. Master De opleiding heeft nog geen evaluatiegegevens over de studeerbaarheid van het programma beschikbaar. Zij kan nog niet zeggen of de geprogrammeerde studielast overeenkomt met de gerealiseerde studielast. Oordeel: De studielast en de studeerbaarheid van de opleidingen zijn, voor zover dat op dit moment kan worden vastgesteld, aan de maat. Wel moet worden opgemerkt dat sommige alumni en ook nogal wat huidige studenten de studielast als te licht beoordelen en de aanpak soms wat schools vinden. Dat geldt met name voor Moderne Letterkunde. Studenten vinden dan uitdaging in een combinatie met een tweede opleiding of extra minoren. Bijbaantjes zijn eerder regel dan uitzondering. Uit gesprekken met docenten heeft de commissie tot haar genoegen begrepen dat inmiddels gewerkt wordt aan verzwaring van het programma. De studenten uit de master ervaren de studie als een stuk zwaarder dan de bacheloropleiding. De commissie heeft de indruk dat hier de weging van de zwaarte van de vakken nog niet helemaal is uitgekristalliseerd. Over de spreiding van de studielast heeft de commissie geen klachten vernomen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
60
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor Voor de bacheloropleiding (inclusief de variant Taal en communicatie) geldt het VWO-diploma of een HBO-propedeuse als ingangseis. Dat wordt gecontroleerd door de Centrale Studenten Administratie. Er geldt verder een facultaire colloquium-doctumregeling. De opleiding vermeldt in het zelfevaluatierapport dat er geen problemen zijn met de aansluiting van instromende studenten. Master Ook over de instroom heeft de opleiding nog weinig informatie. Pas vanaf 2004 zijn studenten ingestroomd in de master. Als eis om in te stromen geldt een afgeronde bacheloropleiding. Aan deze eis wordt aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA strak vastgehouden. HBO-afgestudeerden dienen een schakelprogramma van 60 studiepunten te volgen. Het programma is als bijlage in het zelfevaluatierapport opgenomen. Er vindt geen selectie plaats. Er worden wel intakegesprekken met studenten gevoerd. Oordeel: In het algemeen zijn er geen aansluitproblemen voor instromende studenten. Wel stelt de commissie op basis van de gesprekken met studenten vast dat er wel enkele zorgpunten zijn. Met name voor HBO-instromers doen zich aansluitproblemen voor. Hoewel de opleiding aangeeft met het probleem bezig te zijn, wil de commissie toch met nadruk wijzen op het belang van een betere opvang. De opleiding is daar al mee bezig. In het voortgezet onderwijs zijn er veranderingen opgetreden die de aansluiting bemoeilijken. Gewezen is al op de probleem met het ontleden, maar ook de voorkennis van de primaire literatuur die studenten meenemen uit het voortgezet onderwijs is met name het laatste jaar aanzienlijk afgenomen. De commissie herkent het probleem, dat ook elders wordt gesignaleerd. Wat betreft de masteropleiding ervaren de docenten het als lastig dat ten gevolge van de keuze van minoren en keuzevakken, er niveauverschillen zijn tussen de in de master instromende studenten. Masterstudenten geven echter aan dat het niveau van de bachelor hoog genoeg is om de master te kunnen doen. Positief is de commissie over het schakelprogramma voor HBO-afgestudeerden die een master Nederlandse taal en cultuur willen doen. Voor deeltijdstudenten zijn er geen avondcolleges. Het blijkt voor hen niet altijd mee te vallen werk en college volgen te combineren. De commissie adviseert avondcolleges in te stellen. De commissie is van mening, op grond van het voorlichtingsmateriaal dat zij heeft gezien en de informatie op de website, dat een adequaat en realistisch beeld wordt gegeven van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
61
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/Master Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS en het masterprogramma omvat 60 ECTS. De bachelor- en de masteropleiding voldoen hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor Bij de bespreking van het didactisch concept stelt de opleiding het begrip ‘voordoen’ centraal. De docent geldt als inhoudelijke expert en daarmee als voorbeeld. Om aan dat concept invulling te geven heeft de opleiding gekozen voor kleinschalig onderwijs. Zij werkt zo veel mogelijk met groepen met een maximale grootte van 25 studenten (in de master 20 studenten). In het tweede en derde jaar zijn minor- en keuzemodulen opgenomen waarin diverse werkvormen worden gehanteerd. De afwisseling in werkvormen wordt daardoor deels afhankelijk van de modulen die de student kiest. Uit de tabel waarin de werkvormen worden gespecificeerd in het zelfevaluatierapport blijkt dat het zwaartepunt daadwerkelijk op de werkcolleges ligt. In deze werkcolleges worden verschillende werkvormen gebruikt, zoals discussiegroepen, presentaties van eigen onderzoek, opdrachten en werkstukken. Hoorcolleges zijn een uitzondering. Zelfstudie maakt een substantieel deel uit van de inspanningen van de student. In veel colleges wordt ICT (Blackboard) gebruikt. Er wordt naar gestreefd dat de student zo snel mogelijk zelf die activiteiten leert uitvoeren die worden gevraagd van gekwalificeerde academici. Dat is in overeenstemming met de doelstellingen. De docenten geven zo veel mogelijk feedback. Het actief omgaan met de stof, dat daardoor wordt gestimuleerd, leidt tot een dieper begrip en zo tot het beklijven van het geleerde. Maar ook komen uit de actieve omgang resultaten voort die door de docent van commentaar kunnen worden voorzien. Zo wordt een academische werkhouding van de student getraind. Het schrijven van de scriptie wordt begeleid door een scriptiebegeleider, daarnaast neemt de student deel aan een scriptiewerkgroep. De docent van de scriptiewerkgroep bewaakt in algemene zin de voortgang van de scripties en de planning van de scriptie en bespreekt eventuele problemen bij de scriptie. Taal en communicatie heeft een Studentengids samengesteld, waarin onder meer ook de eisen staan die aan een scriptie worden gesteld. De scriptie wordt daar door twee docenten onafhankelijk van elkaar beoordeeld. Studenten kunnen ervoor kiezen een stage te doen (10 studiepunten). De Examencommissie dient goedkeuring te geven aan het stageplan. Het zelfevaluatierapport geeft de eisen die aan 62
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
een dergelijk stageplan worden gesteld. De student wordt bij zijn stage begeleid door een docent en een begeleider van de stageplaats. Master Wat betreft het didactisch concept geldt hetzelfde als voor de bacheloropleiding. Bij de scriptie geldt dat de onderzoeksvraag en -strategie eerst moet worden goedgekeurd. Er zijn regelmatig tussentijdse gesprekken over de vorderingen en eventuele problemen. Daar is in een vroeg stadium ook de tweede lezer bij betrokken. Er wordt vanuit de opleiding geen stage aangeboden, maar als een student dat wel wil, is dat bespreekbaar. Oordeel: De commissie ziet de didactische uitgangspunten voldoende terug in de opleidingen. Er is in de bacheloropleidingen sprake van een goede combinatie van hoor -en werkcolleges, maar het aantal uren zelfstudie in het eerste jaar van de bacheloropleiding vindt de commissie aan de (te) hoge kant (1.344 uur). De commissie is dan ook verheugd dat voor het programmaonderdeel Academische Vaardigheden I, dat grotendeels uit zelfstudie bestaat, een andere opzet wordt ontwikkeld. In het masterjaar ligt terecht meer de nadruk op werkcolleges en zelfstudie. Studenten bevestigen dat er voldoende contacturen zijn. Wel zou in de masteropleiding hier en daar de zwaarte van de vakken beter op elkaar afgestemd kunnen worden Studenten geven aan dat nog niet alle docenten gebruikmaken van Blackboard. Maar het gebruik door docenten wordt wel van hogerhand gestimuleerd. De commissie wil dit kritiekpunt in de aandacht van de opleidingen aanbevelen. De commissie is positief over het werken met probleemgestuurd onderwijs (PGO) bij taalkunde. Dat kan goed ingepast worden binnen de voornemens van de faculteit om te komen tot een aanpassing van het didactisch concept, in het bijzonder een stap in de richting van competentiegericht onderwijs. De commissie betreurt het dat bij Nederlandse taal en cultuur het doen van een stage in de bacheloropleiding niet wordt gestimuleerd. Hetzelfde geldt voor een verblijf in het buitenland. Bij Taal en communicatie worden zowel stage als buitenlands verblijf wel nadrukkelijk in de bacheloropleiding gestimuleerd. De commissie is hiermee ingenomen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor De organisatie van de toetsing is formeel geregeld in de algemene onderwijs -en examenregeling van de faculteit. Het onderwijsinstituut Neerlandistiek heeft één Examencommissie. Deze ziet toe op de naleving van de eisen en regels die gelden voor de opleidingen. De commissie QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
63
beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt de gang van zaken bij toetsen en beoordelingen en beoordeelt individuele aanvragen van studenten, onder meer over te verlenen vrijstellingen. Zij vergadert ten minste vijfmaal per jaar. In het zelfevaluatierapport wordt uitgebreid, aan de hand van de te bereiken leerdoelen, per onderdeel de gebruikte toetsvorm beschreven. Dat geldt zowel voor Nederlandse taal en cultuur als Taal en communicatie. Gehanteerde toetsvormen zijn: take home-tentamens, open boek tentamens, schriftelijke werkstukken, mondelinge presentaties, toetsen via Blackboard, collegeopdrachten en schriftelijke tentamens. In de meeste modules worden verschillende toetsvormen naast elkaar gebruikt. De opleiding streeft ernaar de toetsen zo veel mogelijk over het semester te verdelen, dit met het oog op het vergroten van de betrokkenheid en de inzet van studenten. Hiervoor gebruikt zij tussentijdse opdrachten en tentamens. In het OER wordt bepaald dat de examinator uiterlijk binnen dertig dagen de uitslag van de toets moet hebben meegedeeld en dat de geëxamineerde inzage dient te hebben in het beoordeelde werk, de opgaven, en de bij de beoordeling gehanteerde normen, voor zover deze schriftelijk zijn vastgelegd. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de inhoud van de toetsen ligt bij de vakdocenten. De Examencommissie heeft tot taak om de kwaliteit van de toetsen te borgen. De opleiding Taal en communicatie geeft aan dat er geen compensatieregeling is, alle onderdelen moeten dus voldoende worden afgesloten. Master De opleiding heeft alleen werkcolleges, die meestal worden afgesloten met een schriftelijk werkstuk of een schriftelijk tentamen. In de werkcolleges wordt tussentijds getoetst met behulp van schriftelijke en een enkele keer met behulp van mondelinge opdrachten. De opleiding geeft aan dat deze overheersing van schriftelijke opdrachten goed te rijmen is met het onderzoekskarakter van de aansluitmaster. De resultaten van de tentamens worden altijd besproken. Deelname aan deze bespreking is verplicht. Werkstukken worden individueel besproken en tussentijdse werkstukken en eindopdrachten worden in de werkgroep besproken. Er is geen compensatieregeling. De master wordt met een masterscriptie van 20 ECTS afgerond Oordeel: De commissie heeft waardering voor de heldere en uitgebreide manier waarop de opleidingen inzicht hebben gegeven in de toetspraktijk. Ze stelt vast dat er sprake is van een goede variatie aan toetsvormen. Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft bekeken, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. Masterstudenten merken wel op dat in enkele gevallen de nadruk te veel ligt op reproductievragen, terwijl bij taalkunde juist de essayvragen weer overheersen. De commissie is van oordeel dat reproductievragen meer in de bachelor- dan in de masteropleiding thuishoren. Positief vindt ze dat er nu ook in de master meer toetsmomenten dan vroeger zijn geprogrammeerd. Studenten zijn tevreden over de geleverde feedback. De commissie vindt de scriptiebegeleiding- en beoordeling goed. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
64
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. De onvoldoende voor de bacheloropleiding voor facet 6 berust op de geïsoleerde positie van de variant Taal en communicatie binnen de bacheloropleiding. Op zichzelf zijn de programma’s van de bacheloropleiding, inclusief die van Taal en communicatie, ruim voldoende, wat naar de mening van de commissie reden genoeg is om het programma in zijn geheel als voldoende te beoordelen. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/Master Het personeel dat de bachelor- en de masteropleiding verzorgt, is werkzaam binnen de vier leerstoelgroepen: Historische Nederlandse letterkunde, Moderne Nederlandse letterkunde, Nederlandse taalkunde en Taalbeheersing, argumentatietheorie en retorica (TAR). In de bachelorvariant Taal en communicatie wordt het grootste deel van het onderwijs verzorgd door docenten van de leerstoelgroep TAR. De meerderheid van deze docenten heeft Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd met als specialisatie taalbeheersing. Alle hoogleraren, UHD’s en de overgrote meerderheid van UD’s zijn gepromoveerd en nemen deel aan diverse onderzoeksprogramma’s van de onderzoeksinstituten van de Faculteit der Geesteswetenschappen. Alle stafleden doceren in principe op alle niveaus van de bachelor- en masteropleiding. Dus ook in de propedeuse. Zodoende functioneren zij al vanaf het begin als rolmodel voor de studenten. In het zelfevaluatierapport wordt duidelijk beschreven bij welk onderzoek het personeel in de verschillende domeinen betrokken is. In een tabel wordt aangegeven hoe de verhouding onderzoeks- onderwijstijd is geregeld: hoogleraar 45% respectievelijk 55%, UHD idem, UD 40% en 60%, docent 15% en 85%, aio’s 92,5% en 7,5%. Oordeel: De commissie constateert dat vrijwel alle docenten met een onderzoeksaanstelling zijn gepromoveerd en dat zij goede rolmodellen zijn voor de studenten. De commissie heeft er geen twijfel over dat het onderwijs zowel in de bachelor- als de masterfase verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie merkt op dat de vermelde percentages onderzoekstijd voor hoogleraren en UHD’s niet geheel overeenkomen met wat zij van het faculteitsbestuur daarover heeft vernomen (te weten 60% van hun tijd aan onderwijs en overige zaken en 40% aan onderzoek). De verklaring daarvoor is volgens de faculteit gelegen in het feit dat hoogleraren en UHD’s ook tijd tot hun beschikking hebben voor de begeleiding van promovendi. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
65
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master Het personeelsbestand van de leerstoelgroepen Historische Letterkunde en Moderne Letterkunde is in de afgelopen jaren geslonken. Pas sinds kort wordt er weer een personeelsbeleid gevoerd. In het studiejaar 2003-2004 zijn in het kader van het ‘nieuwegeneratieoffensief ’ twee nieuwe docenten en onderzoekers aangesteld. Zij participeren in het onderwijs van HL en ML. De opleiding mist een specialist op het gebied van de literatuur uit de Verlichting. Ook voor Taalkunde geldt dat de omvang van de leerstoelgroep en het aantal specialismen is afgenomen. In 2001 en 2002 zijn een hoogleraar en een UD aangesteld. Ook deze leerstoelgroep zal profiteren van het nieuwegeneratieoffensief via een aanstelling in de Historische letterkunde. Verder heeft de leerstoelgroep TAR een structurele onderbezetting. Er wordt jaarlijks een beroep gedaan op de facultaire knelpuntenpot om voldoende docenten te kunnen inzetten bij het onderdeel Academische vaardigheden II. Door de FPU en de vergrijzing worden sommige specialismen bedreigd. Verder is er qua personele inzet een knelpunt bij de cursussen Argumentatief schrijven. Oordeel: De commissie constateert dat er op dit moment in principe voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. Wat betreft de stafbezetting geldt voor sommige vakgroepen een formele overbezetting (bijvoorbeeld bij letterkunde) en voor andere een onderbezetting. De overbezetting bij letterkunde zal door natuurlijk verloop echter weldra zijn opgelost. Wel heeft de commissie enige zorg over het wegvallen van specialismen, maar de commissie is positief over de uitwerking van het ‘nieuwegeneratieoffensief ’ in dit verband. Daarmee is structureel beleid ingezet waardoor de negatieve effecten van de vergrijzing kunnen worden ondervangen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor/Master Zie voor een beschrijving van het beleid het facultaire deel van dit rapport. Een belangrijk aspect van het personeelsbeleid zijn de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De leerstoelhouders houden elk jaar een functioneringsgesprek met alle leden van de leerstoelgroep. Nagegaan wordt of de doelen ten aanzien van onderwijs en onderzoek zijn gerealiseerd. De resultaten van de studentenevaluaties worden in deze gesprekken betrokken. Indien daar aanleiding voor is, worden afspraken gemaakt over verbeteringen van het onderdeel. Nieuwe docenten met een beperkte onderwijservaring worden begeleid en krijgen in het begin een minder zware onderwijstaak. Er is een begin gemaakt met intervisie in kleine groepen. Met 66
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
name ten behoeve van de ICT-vaardigheden van de docenten worden regelmatig doelgerichte informatiebijeenkomsten en cursussen georganiseerd. Oordeel: In het voorgaande is reeds aangegeven dat de commissie positief denkt over de wetenschappelijke kwaliteiten van het personeel. Ook over de onderwijskwaliteiten is zij positief. Uit navraag van de commissie bij de docenten blijkt dat functioneringsgesprekken als prettig worden ervaren en goed verlopen. Afspraken die tijdens de gesprekken worden gemaakt, worden nagekomen. Uit gesprekken met alumni en studenten en uit evaluatiegegevens per module blijkt dat studenten positief zijn over de docenten zowel wat betreft hun kennis als hun benaderbaarheid. In paragraaf F10 is reeds gewezen op het probleem van Blackboardgebruik. De daar geformuleerde kritiek geldt niet voor de docenten Historische letterkunde, die het Blackboard creatief weten te gebruiken. Veel waardering heeft de commissie voor het initiatief om te gaan werken met intervisiegroepen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden beschreven. In de zelfstudie worden de voorzieningen om het programma adequaat te kunnen uitvoeren ruim voldoende genoemd. De opleiding maakt veel gebruik van Blackboard. Studenten worden in de cursus Academische Vaardigheden I in de omgang ermee getraind. De opleiding beschikt over een goede bibliotheek. De capaciteit van de binnen hetzelfde gebouw (het P.C. Hoofthuis) aanwezige zalen is onvoldoende, aldus de zelfstudie. Daarom wordt regelmatig gebruikgemaakt van minder goed geoutilleerde zalen elders. Volgens de masterstudenten die de commissie heeft gesproken zijn er te weinig ICT-voorzieningen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor Er is een studieadviseur beschikbaar voor studenten Nederlands. Deze heeft een vast spreekuur en voert gesprekken over (mogelijke) studievertraging, eventuele persoonlijke problemen en QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
67
keuzemogelijkheden in de studie. Indien gewenst worden studenten (meer inhoudelijk) begeleid door de bachelorcoördinator. In het eerste jaar van de studie voert de studieadviseur in februari een gesprek met die studenten, die beneden gemiddeld hebben gepresteerd. Zonodig raadt deze de student aan over te stappen naar een andere opleiding. Verder worden de eerstejaars studenten begeleid door een studentmentor uit het tweede of derde jaar. Deze mentoren spelen ook een rol bij de introductie van de eerstejaars studenten. In het tweede jaar voert de studieadviseur alleen gesprekken met studenten die daar behoefte aan hebben. Eventueel voert de student ook een gesprek met de bachelorcoördinator. Voor de begeleiding van de stage of een studie in het buitenland zijn er aparte coördinatoren. De informatievoorziening over keuzemogelijkheden gaat via de website en de digitale en papieren onderwijsgids. Taal en communicatie heeft een eigen informatieve Studentengids Taal en communicatie. Daarnaast worden regelmatig informatiebijeenkomsten georganiseerd. Informatie over vervolgopleidingen gaat via de website, het onderwijssecretariaat en de onderwijsgids. Voorafgaand aan het keuzemoment voor een master wordt hierover informatie gegeven. Daarnaast wordt jaarlijks een voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd over de keuzemogelijkheden van de minors. Verder zijn er jaarlijks bijeenkomsten, waar oud-studenten spreken over hun huidige beroep. Informatie over praktische zaken wordt verspreid via de facultaire website en per e-mail. Elke student heeft een eigen e-mailaccount. Master Voor de begeleiding van masterstudenten is er de mastercoördinator met wie ook een intakegesprek wordt gevoerd. In overleg met hem wordt een (individueel) traject vastgelegd. De begeleiding van modules is in handen van de betreffende docent. Bij problemen neemt deze contact op met de coördinator. Oordeel: De commissie stelt vast dat de begeleiding zowel in de bachelor- als de masteropleiding helder gestructureerd is. Begeleiding vindt plaats op individuele basis en functioneert goed. Alumni en studenten zijn blijkens de gesprekken zonder meer tevreden over de begeleiding in het algemeen en over de begeleiding bij de bachelorscriptie in de wekelijkse scriptiewerkgroep in het bijzonder. Daarnaast wordt ook gewezen op de goede begeleiding en voorlichting bij de keuze van de minors. Juist de benaderbaarheid van de docenten en hun inzet worden als sterk punt van de opleiding genoemd. Ook over de informatievoorziening zijn de studenten positief. Wel is door masterstudenten opgemerkt dat er in de bachelorfase meer informatie zou moeten zijn over wat er verder in studie aan de orde komt. Vanuit de deeltijdvariant werd aangeven dat er geen speciale opvang voor deeltijdstudenten is, maar dat daar ook geen behoeft aan is. De studenten merkten op dat het voor een aantal onderdelen, zoals bijvoorbeeld Algemene literatuurwetenschap, lastig is om tijdig aan studiemateriaal te komen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
68
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor en master De opzet en uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem zijn in het facultaire deel beschreven. Er zijn, behalve voor de rendementen, nog geen toetsbare streefdoelen geformuleerd. Daaraan wordt op facultair niveau wel gewerkt. De opleiding beschikt over een uitgebreide evaluatieprocedure, waaraan verschillende participanten deelnemen. Elk college wordt geëvalueerd met een standaard evaluatieformulier. Docenten kunnen daaraan specifieke vragen per module toevoegen. Jaarlijks wordt er vanuit alle cohorten een curriculumevaluatiegroep samengesteld die aan het eind van een semester alle modules bespreekt. Daarin komen onder andere zaken als studielast, toetsing, werkwijze en samenhang aan de orde. Van de bijeenkomsten wordt een verslag gemaakt dat naar de betrokken docenten wordt gestuurd. Twee keer per jaar organiseert de onderwijsdirecteur evaluatiebijeenkomsten over algemene zaken als studiebegeleiding, scriptiebegeleiding, bereikbaarheid van docenten et cetera. Ook de verschillende soorten onderwijsbijeenkomsten waaraan docenten deelnemen dragen in belangrijke mate bij aan de kwaliteitszorg van de opleidingen door de coherentie, actualiteit, toetsing en de compleetheid van het programma te bewaken. Verder zijn er voorlichtingsgroepen van docenten en studenten, die de kwaliteit van de informatie over de studie aan (aspirant) studenten evalueren en indien nodig verbeteren. Ten slotte is er op instellingsniveau de jaarlijkse Studententevredenheidsmonitor, die ook per opleiding een groot aantal aspecten bevraagt. De bachelor en de masteropleiding Nederlandse taal en cultuur hebben een gezamenlijke Opleidingscommissie. De bachelorvariant Taal en communicatie en de duale masters hebben een eigen Opleidingscommissie. De Opleidingscommissies worden van de resultaten van de evaluaties op de hoogte gebracht. Oordeel: De commissie is, op grond van evaluaties en evaluatieresultaten die zij heeft gezien, van oordeel dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs goed bewaakt. Er is sprake van een periodieke evaluatie. Positief is ook dat het onderwijs niet alleen door studenten, maar ook door docenten wordt geëvalueerd. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bachelor en master In het facultaire deel wordt beschreven hoe het proces van verbetering in algemene zin loopt. In principe is het de Opleidingscommissie die op basis van evaluatieresultaten tot advisering aan decaan en onderwijsdirecteur over verbeteractiviteiten komt. Voor het functioneren van QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
69
de Opleidingscommissies in dezen bestaat er een uitgebreide facultaire handleiding. Bij de opleiding Nederlands en de variant Taal en communicatie spelen de Opleidingscommissies daadwerkelijk een centrale rol. De samenvattingen van de standaardevaluaties worden door de Opleidingscommissie besproken. Dat geldt ook voor de verslagen van de curriculumevaluatiegroep. In dit laatste geval geven betrokken docenten aan welke veranderingen ze gaan doorvoeren om gesignaleerde problemen op te lossen. Ook deze voorstellen komen bij de Opleidingscommissie terecht. Op advies van de Opleidingscommissie worden door de docenten en/of de onderwijsdirecteur verbeteringen doorgevoerd. Evaluatieresultaten komen ook aan de orde in functioneringsgesprekken. Niet duidelijk is of een aangepaste module het volgende jaar geëvalueerd wordt om te checken of de verbetermaatregel ook daadwerkelijk tot een verbetering heeft geleid. Door het zelfevaluatierapport heen wordt een aantal duidelijke voorbeelden gegeven van verbeteringen als gevolg van evaluatieresultaten: de maatregelen die genomen zijn om de problemen rond de Inleiding in de Nederlandse taalkunde op te lossen, een betere verdeling van de studielast in het eerste jaar, het strikter hanteren van deadlines voor eindwerkstukken, de verzwaring van de propedeuse, de maatregelen die bij Taal en communicatie zijn getroffen om de problemen rond de taalverwerving van de moderne vreemde taal, in het bijzonder Spaans, op te lossen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat evaluaties van het onderwijs aantoonbaar tot verbeteringen leiden en hebben geleid. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor en master Uit het bovenstaande is duidelijk dat medewerkers en studenten actief zijn betrokken, zowel binnen de inspraakprocedures als via de evaluatiemethodiek. Dat bleek ook uit de gesprekken met studenten, docenten en vertegenwoordigers van de Opleidingscommissies. De opleiding (inclusief de variant Taal en communicatie) betrekt studenten bij haar interne kwaliteitszorg door middel van diverse evaluaties, de Opleidingscommissie en de curriculumevaluatiegroep. Docenten zijn betrokken via hun diverse rollen: bij de uitvoering van de verschillende evaluatievormen, de invoering van verbeteringen, door de deelname aan de onderwijsbijeenkomsten en aan commissies zoals de Opleidingscommissie, de Examencommissie en via functioneringsgesprekken. Daarnaast zijn zij het ‘onderwerp’ van evaluaties. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat alumni en arbeidsmarkt slechts weinig structureel bij de kwaliteitszorg worden betrokken. Om daarin te voorzien zal er een adviesraad worden ingesteld bestaande uit alumni en andere vertegenwoordigers van het relevante beroepenveld. Oordeel: De commissie constateert dat studenten en docenten actief bij de kwaliteitszorg van de opleiding zijn betrokken. De oordelen van alumni en het afnemend veld zijn voornamelijk via 70
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
informele contacten bekend bij de opleiding. Hoewel de Opleidingscommissies behoorlijk functioneren, bleek uit het gesprek met de voorzitters van de Opleidingscommissies dat de invloed van die commissies met name als het gaat om moduleoverschrijdende zaken beperkt is. Uit gesprekken met studentleden werd duidelijk dat de relatie met de achterban matig is. De commissie is dan ook van oordeel dat de rol van de Opleidingscommissie versterkt zou kunnen worden. De commissie is positief over het voornemen een adviesraad in te stellen, zodat ook alumni en beroepenveld een rol kunnen gaan spelen in de kwaliteitszorg van de opleiding. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De bevindingen van de commissie zijn bij dit onderwerp grotendeels gebaseerd op resultaten van de ‘oude’ doctoraalopleiding. Voor de bachelor- (inclusief de variant Taal en communicatie) en masteropleiding zijn er nog geen afgestudeerden en afstudeerwerkstukken waarop een oordeel kan worden gebaseerd. Gezien de opzet van het programma en de gerealiseerde randvoorwaarden is te verwachten dat die resultaten niet veel van de huidige zullen afwijken. Wel is te verwachten dat gegeven de invoering van een bachelordiploma en gezien de genoemde maatregelen rendementscijfers in de toekomst zullen verbeteren. Voor het beantwoorden van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, heeft de opleiding voldoende bruikbare instrumenten: de goede reguliere toetsing, het (facultaire) stagereglement, de procedures rond het eindwerkstuk, de begeleiding van scripties, het feit dat er geen compensatieregeling is, de begeleiding bij de keuze van minors, de toezichthoudende en accorderende rol van de Examencommissie. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een scriptie waarvan de studielast 10 studiepunten bedraagt. Er is zoals eerder aangegeven een uitgebreid scriptiereglement. Bij de beoordeling is, ter vergroting van de objectiviteit, naast de begeleider ook een tweede lezer betrokken. Formeel kan de opleiding ook afgesloten worden met een stage en een verslag. De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie van 20 studiepunten. Er is goedkeuring nodig door de hoofdbegeleider en de Examencommissie. Ook hier is een tweede beoordelaar bij betrokken. De commissie heeft een selectie uit de 25 meest recente doctoraalscripties bekeken en deze op een aantal criteria beoordeeld. Daarbij werd ook de beoordeling van het werkstuk door de betreffende begeleidende docenten meegenomen. De commissie komt in de meeste gevallen tot dezelfde beoordeling als de opleidingsbegeleiders. In een enkel geval is er echter sprake van een sterke afwijking naar beneden. De commissie vindt de, steeds duidelijk weergegeven, QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
71
probleemstelling van de bekeken scripties relevant en/of interessant, maar in een enkel geval wel te breed. Het betoog wordt overal logisch en consistent uitgewerkt, maar is soms wat te wijdlopig. In meerdere gevallen is het betoog eerder descriptief dan analyserend. De compositie van de werkstukken loopt van ‘een beetje warrig’ tot goed/helder. De gekozen methodes van onderzoek zijn overwegend adequaat en worden correct toegepast. De auteurs zijn voldoende op de hoogte van de relevante vakliteratuur en er wordt goed gebruik van gemaakt. In een aantal gevallen mist de commissie echter een internationale invalshoek die wel bij het betreffende onderwerp zou passen. De verantwoording in noten en verwijzingen is meestal in orde. Het taalgebruik loopt van ‘niet helemaal foutloos’ tot ‘zeer goed’. De alumni met wie de commissie heeft gesproken tonen zich tevreden met hun opleiding en zijn van oordeel dat zij voldoende toegerust zijn voor een vervolg in een masteropleiding of voldoende startbekwaam voor de beroepspraktijk. De opleiding heeft nog geen afgestudeerde bachelor- of masterstudenten en er is dus nog geen beeld van hun positie op de arbeidsmarkt. Van doctoraalstudenten is op basis van de WO Monitor 1999-2003 duidelijk dat neerlandici snel aan het werk komen en dat 87% een baan op HBO- of WO-niveau vindt. Opvallend is de grote diversiteit aan banen waarin neerlandici terechtkomen. Taal en communicatie verwacht dat afgestudeerden terecht zullen komen in beroepen waar nu afgestudeerden uit vergelijkbare opleidingen terechtkomen. Het gaat dan om de specialisatie Taalbeheersing, argumentatie en retorica (TAR). Afgestudeerden uit deze specialisatie komen terecht in beroepen als redacteur of tekstschrijver, speechschrijver, voorlichter et cetera. Het feit dat de afgestudeerden nu ook over een goede beheersing van minsten één moderne vreemde taal beschikken, biedt perspectieven op banen met een internationale invalshoek. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er voor de eindscripties heldere procedures zijn vastgelegd en er heldere criteria zijn waaraan de scripties moeten voldoen. De bewaking van de kwaliteit is voldoende gewaarborgd. De commissie vindt de scripties op grond van bovenstaande onderbouwing van een voldoende tot goed niveau. Er zijn voldoende instrumenten om te garanderen dat beoogde eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden gehaald. De commissie wil daaraan wel toevoegen dat het gerealiseerde niveau wisselt per afdeling. Lichte zorg heeft ze over het niveau van het bachelorprogramma van de afdeling Moderne Letterkunde, maar zoals eerder aangegeven ziet de opleiding dat ook en wordt er gewerkt aan een verzwaring van het programma. Het niveau van de aansluitmaster beoordeelt de commissie als goed. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bachelor/Master Het rendementsbeleid is in hoge mate facultair beleid. Voor de analyse van de rendementen en maatregelen op facultair niveau zie het facultaire deel.
72
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Het facultaire zelfevaluatierapport constateert dat de rendementen in de faculteit te laag zijn. Ook volgens de zelfstudie is het rendement van de propedeuse en de doctoraalopleiding laag. De feitelijke realisatie van de rendementen, met name na de propedeuse, is niet in overeenstemming met de verwachtingen zoals die op facultair niveau zijn geformuleerd. De opleiding Nederlandse taal en cultuur heeft een tweetal maatregelen genomen om het rendement te verbeteren. De eerste heeft betrekking op de scriptie. Deze werkte voor veel doctoraalstudenten vertragend bij de afronding van de studie. Er zijn scriptiewerkgroepen ingesteld, waarin studenten wekelijks verantwoording moeten afleggen over hun vorderingen met hun scriptie. De tweede maatregel heeft betrekking op de studievoortgang. Deze wordt strakker gecontroleerd. Studenten die in het eerste semester de helft of minder studiepunten hebben behaald, worden opgeroepen voor een gesprek. De opleiding wil op deze wijze nagaan welke oorzaken er zijn voor de vertraging en studenten eventueel op alternatieven wijzen. De variant Taal en communicatie merkt op dat, gezien de recentheid van de opleiding, er nog geen uitspraken zijn te doen over het opleidingsrendement. Wel blijkt dat de propedeuserendementen zorgen baarden. Ook daar is een aantal maatregelen getroffen om die zorgen weg te nemen. Oordeel: De commissie stelt op basis van de tabellen die de opleiding geeft, vast dat de rendementen van de opleiding in de meeste jaren lager zijn dan het landelijke gemiddelde. Dit geldt zowel voor de propedeuse- als voor de postpropedeuserendementen. De commissie ziet dat de faculteit en de opleiding de problematiek onderkennen, deze uitgebreid hebben onderzocht (rapport Beginnen => Meedoen => Afronden) en al diverse maatregelen hebben genomen om de rendementen te verbeteren. Op grond daarvan komt de commissie toch tot het oordeel voldoende. Daar komt nog bij dat de bekende rendementscijfers nog geen betrekking hebben op de bachelor-masterstructuur. De commissie verwacht dat de invoering van de bachelor-masterstructuur, met een geformaliseerd uitstroommoment na drie jaar opleiding, een gunstig effect zal hebben op het rendement. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
73
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
74
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Masteropleiding Nederlandse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
75
76
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
2.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Duitse taal en cultuur
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Duitse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Duitse taal en cultuur 56805 WO Bachelor 180 ECTS Bachelor Voltijd en deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Duitse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 2.0.
Duitse taal en cultuur 66805 WO Master 60 ECTS Master Voltijd en deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Vanaf september 2002 is gestart met de bacheloropleiding Duitse taal en cultuur. Vanaf dat moment vonden er geen inschrijvingen voor de doctoraalopleiding meer plaats. Op 1 januari 2004 stonden er nog acht doctoraalstudenten ingeschreven. Een overgangsregeling voor doctoraalstudenten is opgenomen als bijlage bij het zelfevaluatierapport.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
77
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor De bacheloropleiding heeft in algemene zin tot doel de student zodanige kennis en vaardigheden en een zodanig inzicht bij te brengen op het gebied van de Duitse taal en cultuur dat de afgestudeerde in staat is tot het uitoefenen van een beroep waarvoor elementaire academische kennis en vaardigheden vereist zijn en hij/zij gekwalificeerd is voor een vervolgopleiding op masterniveau. De opleiding richt zich op de domeinen taalverwerving, letter- taal- en cultuurkunde. De letter- en cultuurkunde vormen het zwaartepunt in de opleiding. Dit worden benaderd vanuit het perspectief van literatuur als medium in een bepaalde historische en socioculturele omgeving. Zowel doelstellingen als eindtermen zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling. Zoals in het facultaire deel is aangegeven, is er op facultair niveau een viertal algemene academische eindtermen geformuleerd. De opleiding heeft daar nog een vijfde aan toegevoegd betreffende communicatie en oordeelsvorming. Daarnaast is een drietal vakspecifieke eindtermen geformuleerd die betrekking hebben op kennis van en inzicht in de Duitse taal en cultuur en de beheersing van vakspecifieke onderzoeksvaardigheden. Voor taalverwerving wordt voor de eindtermen gebruikgemaakt van het internationale CEFR-kader. De opleiding streeft de volgende niveaus na: luisteren C1, lezen C2, gesproken interactie B2, gesproken productie B2, schrijven B2. Hoewel de eindtermen algemeen zijn geformuleerd, komen ze, zeker gezien de feitelijke uitwerking in de concrete leerdoelen, overeen met de eisen van het (internationale) domein zoals beschreven in het domeinspecifieke referentiekader. Zoals de opleiding aangeeft, bestaan er op dit moment geen benchmarks of internationale netwerken waaruit de domeinspecifieke eisen kunnen worden afgeleid. Master De masteropleiding heeft in algemene zin tot doel de student zodanige kennis en vaardigheden en een zodanig inzicht bij te brengen op het gebied van de Duitse taal en cultuur dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau en beschikt over de kennis en competenties die een voorwaarde zijn om te worden toegelaten tot de promotie. De opleiding richt zich op de domeinen letter- en cultuurkunde en taalkunde. Zoals in het facultaire deel B is aangegeven, is er op facultair niveau een vijftal algemene academische eindtermen geformuleerd. Daarnaast is er een vijftal vakspecifieke eindtermen geformuleerd die betrekking hebben op verdieping van de kennis van de Duitse taal en cultuur en op uitbreiding en verdieping van onderzoeksvaardigheden. Ook hier geldt dat de eindtermen in hun algemeenheid overeenkomen met het door de commissie gehanteerde referentiekader.
78
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De opleiding geeft aan dat zij op twee gebieden uniek is: de beoefening van de mediëvistiek binnen de germanistiek en de hierboven beschreven benadering van de literatuur. Deze specialismen zijn onderdeel van de regionale doorstroommaster Duitse taal en cultuur die in het kader van het Sectorplan Letteren is ontwikkeld. Oordeel: De commissie is van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding eindtermen hebben geformuleerd die goed aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied, c.q. de discipline en/of de beroepspraktijk. De commissie heeft waardering voor de modernisering van het programma als gevolg van de invoering van de bachelormasterstructuur en de daarvoor geformuleerde eindtermen. De commissie is ingenomen met de concentratie op letter- én cultuurkunde en intermediale relaties, met een goede nadruk op een brede culturele context. De commissie heeft ook veel waardering voor het tot stand komen van het Sectorplan Letteren en wat daarin voor de opleiding Duits is gerealiseerd. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat er nog geen algemeen internationaal geaccepteerde niveaubeschrijvingen zijn van de kwalificaties van een bachelor. Dat geldt niet voor de taalverwerving; daarvoor geldt de hiervoor genoemde CEFR-norm. De eerder genoemde algemene eindtermen per opleiding vormen de indicator voor het bachelor- en masterniveau. In het facultaire deel van het zelfevaluatierapport wordt aangegeven hoe deze zich verhouden tot de Dublin-descriptoren. Per descriptor wordt aangegeven hoe deze in het curriculum verwerkt zijn. In het rapport van de opleiding wordt dat niet gedaan voor de vakspecifieke eindtermen. De commissie heeft de eindtermen van de bachelor en de master afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat bij beide opleidingen alle vijf de descriptoren aan bod komen. Uit de eindtermen blijkt een duidelijk verschil tussen bachelor en master. Op het gebied van de taalverwerving hanteert de opleiding op bachelorniveau de CERF B2-norm voor productief en de C1-2-norm voor receptief taalgebruik. Men vindt dit zelf te laag. Op masterniveau is sprake van verdieping blijkend uit aanduidingen als: gedegen, grondig. Er ligt meer nadruk op kennis en toepassing van theorieën en er wordt meer aandacht geschonken aan onderzoeksvaardigheden Oordeel: De commissie stelt zowel ten aanzien van de bachelor-, als ten aanzien van de masteropleiding vast dat de Dublin-descriptoren op een duidelijke wijze zijn vertaald naar de eigen eindtermen. De commissie oordeelt positief over het niveau van beide opleidingen. In de bacheloropleiding is de taalverwerving echter een punt van zorg, hoewel deze met de invoering van de bachelormasterstructuur verbeterd is. Met de staf is de commissie van mening dat de huidige (minimale eisen) voor de bacheloropleiding moeten worden verhoogd. Positief is dan ook dat op dit punt overleg plaatsvindt met de onderwijsdirecteur. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
79
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroeps praktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor/Master In het facultaire zelfevaluatierapport wordt duidelijk aangegeven dat de bacheloropleidingen nadrukkelijk zijn ontwikkeld als academische bachelors. De commissie constateert dat dit ook voor deze opleiding blijkt uit zowel de nagestreefde eindkwalificaties als de opzet en inhoud van het programma (zie § 2.2 facet 5). Hiervoor is duidelijk gemaakt dat de eindkwalificaties goed aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied, c.q. de discipline. De opleiding wijst erop dat alle onderdelen van het vak aan bod komen die ook standaard zijn in Duitstalige universiteiten. Streven is dat de bachelorstudent zijn studie aan een Duitstalige universiteit kan afronden. De bacheloropleiding biedt in elk geval toegang tot de aansluitmaster Duitse taal en cultuur. Ook kan gesolliciteerd worden naar een plaats in een van de drie tweejarige onderzoeksopleidingen of naar een educatieve master. Daarnaast wordt aangegeven dat er nog dertien (master)opleidingen zijn waartoe de bacheloropleiding onder voorwaarden toegang geeft. De masterfase is bestemd voor specialisatie en het vergaren van zelfstandige onderzoekservaring. Het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek komt in zeker vier van de elf eindtermen aan de orde. De opleiding geeft aan dat voor de onderwijseenheden in de master het niveau van de Hauptseminare van Duitstalige universiteiten als standaard is aangehouden. Voor toelating tot de aansluitmaster is een universitaire bacheloropleiding Duitse taal en cultuur nodig. HBO-afgestudeerden moeten een schakelprogramma van 60 studiepunten volgen alvorens zij kunnen worden toegelaten. In de voorgaande paragraaf is aangegeven dat volgens de commissie de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Daarmee is het niveau van de opleiding geëxpliciteerd. De opleiding geeft aan dat de arbeidsmarkt voor de bachelor Duits in principe perspectiefvol is. Gedacht kan worden aan de grote vraag naar tweedegraads leraren Duits, banen waar intercultureel contact tussen Nederland en Duitsland van belang is, functies in bedrijfsleven, cultuursector, journalistiek en toerisme waarvoor een academisch niveau en goede kennis van de Duitse taal en cultuur vereist zijn. Oordeel: Op grond van bovenstaande concludeert de commissie dat uit de eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoende duidelijk wordt dat er sprake is van academische 80
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
opleidingen. De doelstellingen en de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding volgen aantoonbaar uit een oriëntatie op de internationale state of the art in de wetenschapbeoefening. De opleiding kan zich meten met het onderwijs aan Duitstalige universiteiten. Bachelorstudenten hebben goede mogelijkheden om door te stromen naar een master. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 2.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor De opleiding is, zoals gezegd, nadrukkelijk ontwikkeld als academische bachelor. Dat houdt onder meer in dat studenten kennis verwerven aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. Het merendeel van de docenten is betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. In het zelfevaluatierapport wordt een overzicht gegeven van de specialisaties van de staf. Vanaf het tweede bachelorjaar wordt door docenten het onderwijs systematisch in verband gebracht met het eigen onderzoek. Dit is mogelijk omdat praktisch alle thematische onderdelen van het programma aansluiten bij lopend onderzoek van de staf. Een belangrijke component in de wetenschappelijke vorming is de verplichte cursus Wetenschapsfilosofie. Deze bevat naast een algemeen deel ook een opleidingsspecifieke component. In het programma wordt verder voortdurend aandacht besteed aan de toepassing van academische werk- en denkprocessen. Zo zijn er de verplichte onderdelen Academische vaardigheden I en II, waarin onderzoeksvaardigheden worden aangeleerd en geoefend. Alle schriftelijke bijdragen aan de vakspecifieke onderdelen sluiten aan bij deze modules. De opleiding als geheel biedt een fraaie opbouw in de academische vaardigheden. In het eerste studiejaar wordt aandacht besteed aan vorm en structuur van wetenschappelijke verslaglegging en aan het zoeken naar relevante literatuur om een onderzoeksvraag te beantwoorden. In het tweede studiejaar past de student in groepsverband deze vaardigheden toe op een literatuurwetenschappelijke vraagstelling. In het derde studiejaar leert de student in het specialisatiecollege meer zelfstandig een onderzoeksvraag en een doelstelling te formuleren. De student ontwikkelt hiervoor een onderzoeksQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
81
methode en past deze toe op teksten die horen bij het onderwerp dat in het college aan de orde komt. De verslaglegging in het Duits moet voldoen aan de gebruikelijke standaard van beginnend onderzoek. Met de bachelorscriptie rondt de student dit leerproces af. Master Voor de masteropleiding geldt nog sterker dat de modules die aangeboden worden nauw samenhangen met het onderzoeksterrein van de betrokken docenten. Studenten brengen in de masteropleiding de analysetechnieken die werden ontwikkeld in de bacheloropleiding naar een hoger niveau, verfijnen deze en er vindt inhoudelijke verdieping plaats. In alle mastermodules wordt aandacht besteed aan actuele wetenschappelijke theorieën, samen met de relevante historische, culturele, of wetenschapsfilosofische achtergronden die erachter liggen of ertoe hebben geleid. De opleiding wordt afgesloten met een scriptie met een omvang van 20 studiepunten waarin verslag wordt gedaan van een zelfstandig uitgevoerd onderzoek. Bij de beoordeling daarvan worden criteria gebruikt die algemeen gelden voor een wetenschappelijke verhandeling. Oordeel: In de opbouw van het programma is veel aandacht besteed aan de interactie met het onderzoek en de academische vorming. Dat is positief. Zeer ingenomen is de commissie met het opleidingsbrede Instapprogramma voor eerstejaars en de samenwerking hierin met de Universiteit Utrecht en het Duitsland Instituut. De commissie heeft daarnaast van alumni en studenten echter ook kritiek vernomen. Alumni gaven aan dat er misschien wat te weinig aan wetenschappelijke theorievorming werd gedaan en dat de voorbereiding op onderzoek beter had gekund. Op dat punt is er blijkbaar een duidelijke verbetering bereikt in het nieuwe curriculum, want huidige studenten van zowel bachelor- als masteropleiding zijn meer tevreden. Toch hebben zij kritiek op enkele onderdelen. Zo vinden zij dat het faculteitsbrede college Academische Vaardigheden I weinig toegevoegde waarde biedt en het onderdeel Wetenschapsfilosofie, met name het algemene¸ook weer faculteitsbrede deel, wordt als struikelblok ervaren. Dat heeft te maken met de massaliteit van de hoorcolleges en het abstracte, theoretisch karakter van de stof dat nog ver van de studenten afstaat. De commissie hecht veel waarde aan het vak Wetenschapsfilosofie, maar zou een programmering in een latere fase van de studie prefereren. De bezwaren gelden niet voor het tweede, vak-interne college Wetenschapsfilosofie, dat veel waardering oogst. Uit materiaal dat de commissie heeft gezien en uit gesprekken met studenten en docenten is duidelijk geworden dat het programma aansluit bij relevante wetenschappelijke theorieën. De commissie constateert tevens dat er voldoende aantoonbare verbanden zijn tussen onderwijs en onderzoek. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
82
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor Het programma bestaat uit een oriënterende propedeuse en een verdiepende en verbredende postpropedeutische fase. Bij de concretisering van de vakspecifieke doelstellingen staat de uitwerking van de genoemde domeinen (zie: F1) in het programma centraal. De propedeuse bestaat uit inleidingen in deze domeinen. Daarnaast wordt veel aandacht besteedt aan taalverwerving en cultuurkunde (30 studiepunten). Verder komen de hierboven beschreven academische vaardigheden aan bod. In het tweede jaar is de (externe) minor van 30 studiepunten geprogrammeerd en wordt aandacht geschonken aan taalverwerving (10 studiepunten). In de letterkunde worden themacolleges verzorgd, waarbij zowel oudere als moderne literatuur aan bod komen. Daarnaast wordt de Taalkunde zowel diachroon als synchroon behandeld. Het derde jaar biedt ruimte voor verdieping en specialisatie in de onderdelen keuzevak (30 studiepunten) en de scriptie. Daarnaast vindt verdere verdieping plaats in de Duitse letterkunde. Bij facet 4 is onderbouwd dat de opleiding de academische doelstellingen adequaat concretiseert in het programma. De module Wetenschapsfilosofie vervult hierin een belangrijke rol. Een verblijf in het buitenland wordt door alumni en studenten als essentieel voor de opleiding ervaren. De opleiding stimuleert dat en biedt daartoe de faciliteiten. De eindkwalificaties zijn vertaald naar leerdoelen per onderdeel. Deze zijn overwegend in toetsbare termen van kennis, inzicht, houding en vaardigheden geformuleerd. Studenten weten zo wat van hen wordt verwacht. In een aantal gevallen worden de leerdoelen meer impliciet onder de Inhoud beschreven. Master In de masteropleiding komen de vakspecifieke kwalificaties aan de orde doordat de student kennis vergaart van specialismen binnen de Duitse taal en cultuur in de vier mastermodules die hij volgt. Daarnaast vindt specialisatie plaats bij het voorbereiden en schrijven van de scriptie. Tevens verwerft de student de vakspecifieke vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig problemen te analyseren, mede door eigen onderzoek in Duitse taal en cultuurkunde uit te voeren. Het inhoudelijke accent in het programma ligt op het gebied van de letterkunde. Dit sluit volgens de opleiding aan bij de expertise van de staf en de vraag van studentzijde. Voor de specialisatie taalkunde hebben studenten de mogelijkheid tutorials te volgen bij een drietal docenten. Op deze manier schept de opleiding voor studenten toch de mogelijkheid zich in taalkunde te specialiseren. Tevens zijn er afspraken gemaakt met een aantal zusterinstellingen in de Randstad (Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit, Universiteit Leiden) over het onderwijsaanbod in de masterfase, zodat studenten in de masterfase de mogelijkheid krijgen zich in ieder domein (taal-, letter- en cultuurkunde) te specialiseren. De student wordt wel geacht 10 ECTS aan een van de zusterinstellingen te volgen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
83
Oordeel: Alles overziend kan worden geconcludeerd dat de opleiding de doelstellingen adequaat realiseert in de huidige programma’s voor beide opleidingen. De inhoud van de programma’s bieden naar het oordeel van de commissie de studenten voldoende mogelijkheden om de eindkwalificaties te bereiken. De commissie is echter wel met de docenten van mening dat in de bacheloropleiding het taalverwervingsonderwijs te zeer gericht is op theorie en op een passieve beheersing van de taal. De steeds meer deficiënte vooropleiding moet dit volgens de docenten veranderen. De commissie sluit zich hierbij aan. Met name de spreekvaardigheid wordt onderbelicht. Te veel wordt er vanuit gegaan dat studenten dat bijspijkeren door naar een Duitstalig land te gaan. Een goede actieve taalbeheersing is daarmee echter niet gewaarborgd. Studenten en docenten brengen dat ook naar voren. Daar moet echter aan worden toegevoegd dat de commissie zeer positief is over het Instapprogramma. De commissie wil er ook op wijzen dat in het verleden de literatuurgeschiedenis te beperkt aan bod kwam, maar dat dit probleem met de komst van de nieuwe hoogleraar opgelost is. Studenten vinden het positief dat er veel primaire literatuur wordt gelezen met name in het eerste jaar. De commissie onderschrijft dat. Naar het oordeel van de commissie worden de studenten voldoende gestimuleerd naar het buitenland te gaan. Het doen van een stage wordt niet echt gestimuleerd. De commissie betreurt dit, mede gezien het feit dat het bachelorexamen een eindstation kan zijn. Wat betreft de masteropleiding waardeert de commissie het dat, dankzij de interuniversitaire samenwerking, alle belangrijke disciplines, en daarbinnen alle richtingen, stromingen, auteurs of genres aangeboden kunnen worden. Amsterdam profileert zich binnen dit gezelschap door de specialisatie Mediëvistiek en door de beschouwing van literatuur in cultuurhistorische en intermediale context. De commissie waardeert dit positief. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor In algemene zin is er sprake van een duidelijke opbouw in het programma, van een brede orientatie in het eerste jaar, via verbreding en verdieping in het tweede en derde jaar, naar integratie in de afsluitende scriptie. De afzonderlijke onderdelen van het curriculum sluiten op elkaar aan en er is sprake van een toenemende complexiteit en mate van reflectie en abstractie. De opleiding brengt samenhang aan in het programma door verschillende onderwerpen in modules te integreren en door in iedere module voort te bouwen op verworven kennis en vaardigheden uit eerdere modules. In de taalverwervingsmodules van het eerste jaar bijvoorbeeld worden algemene cultuurgeschiedenis en kennis over actuele onderwerpen geïntegreerd. In het eerste jaar wordt de grammaticale, syntactische en idiomatische basis gelegd, in het tweede studiejaar wordt hierop voortgebouwd door toe te spitsen op de kunst en de kunde van het vertalen. In de onderdelen letterkunde en taalkunde zijn de moderne en de historische variant 84
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
met elkaar verweven. Bij letterkunde worden gebruikelijke periodiseringen geproblematiseerd door een thematische benadering van teksten. Daarmee wordt een sterke mate van inhoudelijke samenhang bereikt. De algemene academische vaardigheden en geesteswetenschappelijk kennis die centraal staan in de verplichte modules komen terug in de vakspecifieke modules. Het programma werkt in zijn opbouw toe naar het schrijven van de bachelorscriptie. Studenten zijn overwegend positief over de samenhang in het curriculum. Met name algemene onderdelen als algemene taal- en literatuurwetenschap en wetenschapsfilosofie sluiten goed aan op de meer vakspecifieke onderdelen, al is er op de presentatie van het algemene deel van het college Wetenschapsfilosofie wel veel kritiek. Ook merken ze op dat de gekozen minor niet altijd aansluit bij de rest van het programma. Master De respectievelijke mastermodules zijn zo samengesteld dat in de loop van het jaar alle belangrijke stromingen, auteurs of genres behandeld kunnen worden. De opleiding hanteert voor de opbouw drie uitgangspunten: • • •
de specialismen van de staf in het onderwijs kunnen worden ingezet; de hele literaire periode komt aan de orde; er wordt gewerkt met onderwerpen die meer synchroon georiënteerd zijn.
Het taalkundeonderwijs wordt alleen in tutorials aangeboden. Ook kan met colleges Taalkunde aan andere universiteiten volgen. De modules staan niet meer in een cumulatieve relatie tot elkaar, maar er is wel sprake van sterk inhoudelijke samenhangen. De verkleining van de modules tot 5 studiepunten per studiejaar 2004-2005 leidt weliswaar tot minder diepgang per onderdeel, maar maakt ook een gevarieerder aanbod mogelijk. Oordeel: De commissie is van mening dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate samenhang vertonen. Wel beveelt ze op grond van reacties van studenten aan om in de bacheloropleiding de zogenoemde ‘Actualiteitenrubriek’ te verbinden met idiomatische training. Tevens wil ze wijzen op het belang van een goede sturing bij de keuze van de (externe) minoren, opdat gewaarborgd wordt dat deze een bijdrage leveren aan de na te streven eindkwalificaties. Zeer ingenomen is de commissie met de interuniversitaire samenwerking op het gebied van de masteropleiding, waardoor het mogelijk blijft althans landelijk een compleet masterpakket Duitse taal en cultuur aan te bieden. Zij bepleit deze samenwerking ook uit te breiden tot de bacheloropleiding Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
85
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor De werkbelastingsnormen (aantal uren dat studenten besteden aan lezen en schrijven) zijn gebaseerd op de betere doorsneestudent. In de Studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld. Naast leervakken zijn er vakken die zijn vormgegeven volgens het concept van probleemgestuurd onderwijs (PGO). De studielast van dit onderwijs is volgens de opleiding moeilijker te calculeren, onder meer vanwege het feit dat deze vakken niet getoetst kunnen worden aan het einde van een collegeperiode. In een mondeling of schriftelijk verslag geven studenten blijk van kennis van bepaalde secundaire literatuur en hun vermogen deze toe te passen op primaire literatuur. Het zelfevaluatierapport geeft geen concrete informatie over de feitelijk gerealiseerde studielast. Studenten geven aan de studie zeker niet als te zwaar te beoordelen. Nogal wat studenten doen er een tweede studie naast. Volgens de opleiding zijn er twee struikelblokken in de bacheloropleiding: de taalverwerving en de module Wetenschapsfilosofie. Wat betreft de taalverwerving probeert de opleiding dit struikelblok weg te nemen door individuele begeleiding. Daarnaast werkt men aan een opleidingsmodel dat recht doet aan de verschillende doelstellingen van studenten die Duits studeren. De opleiding is van mening dat niet voor elk doel hetzelfde taalvaardigheidsniveau vereist is. Vooral het algemeen deel van de module Wetenschapsfilosofie was een struikelblok. Door deze module vakspecifieker te maken is gepoogd het onderwijs te verbeteren. Uit de curriculumbeschrijving in het zelfevaluatierapport wordt duidelijk dat het programma zo is ingericht dat er een redelijke spreiding is van studieactiviteiten. Daarover heeft de commissie geen klachten vernomen Master De masteropleiding bestaat uit één jaar, geprogrammeerd in twee semesters van elk 30 ECTS. De student volgt vier modules letterkunde of een of meerdere tutorials taalkunde. Ook kan men, met name maar niet uitsluitend voor taalkunde, aan andere universiteiten terecht. Op het moment van samenstelling van de zelfevaluatie zijn er nog onvoldoende evaluaties om te kunnen vaststellen of de geprogrammeerde studielast voldoende overeenkomst vertoont met de gerealiseerde studielast en evenwichtig verdeeld is over het programma. Om de studeerbaarheid te vergroten heeft de opleiding ervoor gekozen om niet meer alle onderdelen met een schriftelijk werkstuk af te sluiten, maar verschillende vormen van toetsing toe te passen. Tevens zal er een scriptiecolloquium worden ontwikkeld, opdat de student beter in staat zal worden gesteld zijn afstudeerscriptie te schrijven. Oordeel: De commissie constateert op basis van uitspraken van alumni en studenten dat de studielast veelal als licht wordt beoordeeld. Sommigen vinden een uitdaging in een combinatie met een tweede opleiding of extra minoren. Bijbaantjes zijn eerder regel dan uitzondering. Een inhoudelijk kritiekpunt op het bachelorprogramma is dat er naast de vele primaire literatuur wat op zichzelf zeer positief is, te weinig secundaire literatuur wordt gelezen. De commissie concludeert dat er ruimte is om tot een uitdagender curriculum te komen en dat een aantal door haar gesignaleerde tekortkomingen weggewerkt kan worden. 86
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De commissie is positief over het voornemen om voor bepaalde doelgroepen een minder taalintensief opleidingsmodel te ontwikkelen. De commissie vindt het scriptiecolloquium in de masteropleiding een goed initiatief om studenten die dat nodig hebben extra te ondersteunen bij het schrijven van een scriptie. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor Voor de bacheloropleidingen geldt het VWO-diploma of een HBO-propedeuse als ingangseis. Dat wordt gecontroleerd door de Centrale Studenten Administratie. Er geldt verder een facultaire colloquium-doctumregeling. Volgens de opleiding vinden zowel HBO-propedeusestudenten als HBO-bachelorstudenten de overstap naar de WO-bachelor lastig. Colloquium-doctumstudenten hebben er gezien de rendementscijfers minder moeite mee. Studenten met wie de commissie sprak geven aan dat de aansluiting over het algemeen weinig problemen oplevert, maar dat met name het onderdeel grammatica voor problemen zorgt, omdat daar in het voortgezet onderwijs weinig of geen aandacht aan wordt geschonken. Om de overgang te vergemakkelijken, zowel wat betreft de taalkundige deficiënties als wat betreft attitude, is het Instapprogramma ontworpen. Positief is dat docenten in hun vrije tijd bijles geven. Op verschillende manier worden aankomende studenten voorgelicht over de opleiding. Tweemaal per jaar wordt er een webklas Duits aangeboden, waarin scholieren in de gelegenheid worden gesteld om gedurende vier weken kennis te nemen van een aantal centrale aspecten van de opleiding Duitse taal en cultuur, zodat ze meer gefundeerd voor een studie kunnen kiezen. Ook ontwikkelen VWO-docenten Duits en UvA-docenten een onderwijseenheid die ten dele op school, ten dele aan de universiteit zal worden gegeven. Op deze manier hoopt men een grotere groep van leerlingen te bereiken en kan tevens duidelijker getoond worden wat het verschil is tussen ‘schools’ en ‘universitair’ werken. Master Als toelatingseis tot de master Duitse taal en cultuur geldt een universitair bachelordiploma Duitse taal en cultuur. Aan deze eis wordt aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA strak vastgehouden. HBO-afgestudeerden dienen een schakelprogramma van 60 studiepunten te volgen. Het programma is als bijlage in het zelfevaluatierapport opgenomen. Er vindt geen selectie plaats. Over de instroom in de masteropleiding is verder nog weinig informatie beschikbaar. Studenten die in september 2003 zijn ingestroomd in de masteropleiding, zijn nog als doctoraalstudent aan de opleiding begonnen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
87
Oordeel: De commissie vindt dat de opleiding veel aandacht heeft voor de verschillende groepen instromende studenten zowel in de bachelor- als in de masteropleiding. Zeer positief voor een goede aansluiting vindt ze het recent ontwikkelde Instapprogramma. Het gaat hier om een intensieve drieweekse module taalverwerving, waarin ook kennis op het gebied van de Duitstalige cultuur wordt verdiept. Tevens is er aandacht voor de verwachtingen over de inzet voor de studie. Het onderdeel wordt afgesloten met een studiereis naar een Duitstalig land. Positief is de commissie ook over het schakelprogramma voor HBO-afgestudeerden die een master Duitse taal en cultuur willen doen. De commissie is van mening, op grond van het voorlichtingsmateriaal dat zij heeft gezien en de informatie op de website, dat een adequaat en realistisch beeld wordt gegeven van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bachelor/Master Het bachelorprogramma omvat 180 ECTS en het masterprogramma omvat 60 ECTS. De bachelor- en de masteropleiding voldoen hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor Omdat het Nederlands als moedertaal een goede basis blijkt te bieden voor het leren van Duits is het volgens de opleiding noodzakelijk een eigen TTV-methode toe te passen op het leren van Duits. Vanaf het begin wordt bij alle colleges het Duits als voertaal gebezigd. De opleiding Duits hanteert twee didactische principes: holistisch leren en probleemgestuurd onderwijs (PGO). Het holistische leren houdt in dat taalverwerving en cultuurkunde geïntegreerd worden. In de letter- en cultuurkunde wordt veel – zij het nog niet steeds – gebruikgemaakt van PGO, omdat de inhoud van deze modules aansluit bij huidige onderzoekstheorieën en bij het onderzoek van de docent. Door PGO kan de student worden betrokken bij het wetenschappelijk proces van herkennen van relevante problemen en het oplossen hiervan. In concreto betekent dat dat er veel met opdrachten wordt gewerkt. Studenten geven aan dat de invulling nogal per docent verschilt. Daarnaast wordt er veel gebruikgemaakt van hoorcolleges en werkcolleges. Over de hoorcolleges moet opgemerkt worden dat er zo weinig studenten 88
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
bij betrokken zijn, dat het ook hier in feite gaat om werkcolleges. Ten slotte maakt zelfstudie een substantieel deel uit van de inspanningen van de student. In het tweede en derde jaar zijn minor -en keuzemodulen opgenomen. De afwisseling in werkvormen is dan afhankelijk van de modulen die de student kiest. Voor het lopen van stages zijn er duidelijke randvoorwaarden. Daarvoor is er een facultair stagereglement. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat er tot nu toe geen structurele aandacht aan stages besteed wordt. Voor de scriptie is er een uitgebreid scriptiereglement. De scriptie wordt intensief begeleid door een docent en altijd beoordeeld door twee stafleden. Master Alle mastermodules hebben de vorm van werkgroepen, om discussie en interactieve participatie te bevorderen. Het masteronderwijs Taalkunde wordt in Amsterdam alleen in de vorm van tutorials aangeboden. Maar dankzij de landelijke samenwerking kan men elders colleges en werkgroepen Taalkunde volgen. Er is een scriptiereglement en een scriptieprotocol. Het protocol geeft aan waaraan een masterscriptie moet voldoen: de scriptie wordt beoordeeld op inhoud en structuur, taalgebruik, kritisch inzicht, verwerking van bestaande literatuur, methodiek, en de mate waarin de student nieuwe gezichtspunten aandraagt. Oordeel: De commissie is er niet van overtuigd, dat het de opleiding is gelukt het didactische concept van Probleem Gestuurd Onderwijs, in de strikte betekenis van die term, in alle opzichten te vertalen in het onderwijs. De studenten met wie de commissie heeft gesproken toonden zich echter tevreden over het onderwijs; ze vonden het voldoende activerend en stimulerend. De studentgeoriënteerdheid komt goed tot uiting in de opdrachten die de studenten moeten maken. De hoor/werkcolleges bieden mogelijkheden om kennis op te doen en vaardigheden te trainen. De commissie betreurt het dat er tot op heden zo weinig aandacht was voor een stage. De commissie is ook van oordeel dat het programma thans te veel kleine modules heeft. Wellicht is het beter als ze als één à twee lintmodules aangeboden zouden worden. De commissie is positief over de mate waarin de opleiding de studenten stimuleert in het tweede jaar een semester in Duitsland te studeren. De commissie ziet de voordelen van een meer holistisch taalverwervingsonderwijs. Zij is positief over het werken met PGO. Dat kan goed ingepast worden binnen de voornemens van de faculteit om te komen tot een aanpassing van het didactisch concept, in het bijzonder een stap in de richting van competentiegericht onderwijs. Ook is de commissie overtuigd van de didactische voordelen van het studiesemester in Duitsland. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
89
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor De organisatie van de toetsing is formeel geregeld in de algemene onderwijs -en examenregeling van de faculteit. De opleiding wil met de toetsvormen zo veel mogelijk aansluiten bij de eindtermen, leerdoelen en werkvormen. Elk jaar wordt gecheckt of er voldoende variatie is en/of de toetsvorm spoort met het leerdoel. De opleiding kent dan ook verschillende toetsvormen, afhankelijk van de leerdoelen en inhoud van het programma: portfolio, schriftelijke, mondelinge en take hometentamens, verslagen, mondelinge presentaties. In de bacheloropleiding wordt het onderwijs in de opeenvolgende jaren in toenemende mate probleemgestuurd, dit heeft zijn weerslag in de toetsvormen: meer schriftelijke en mondelinge verslaglegging. Individuele nabespreking van schriftelijke tentamens is mogelijk, mondelinge tentamens worden meteen besproken en beoordeeld. Op een schriftelijk werkstuk krijgt de student feedback met een korte tekst van de docent en een individueel gesprek. Sommige onderdelen van de taalverwerving mogen onvoldoende zijn en kunnen worden gecompenseerd door andere. De onderdelen Vertalen, Grammatica en Syntaxis moeten voldoende zijn, alvorens een positief resultaat kan worden geboekt, evenals Wetenschapsfilosofie. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de inhoud van de toetsen ligt bij de vakdocenten. De Examencommissie heeft tot taak om de kwaliteit van de toetsen te borgen. Het onderwijsinstituut Taal- en letterkunde heeft één Examencommissie. Deze ziet toe op de naleving van de eisen en regels die gelden voor de opleidingen. De commissie beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt de gang van zaken bij toetsen en beoordelingen en beoordeelt individuele aanvragen van studenten onder meer over te verlenen vrijstellingen. Zij vergadert ten minste vijfmaal per jaar. Master De relevante onderzoeksvaardigheden die in mastermodules aan bod komen, worden in de regel met schriftelijke tentamens en/of werkstukken getoetst, waarnaast ook schriftelijke deeltentamens of referaten meetellen. De student houdt doorgaans in de loop van de collegeperiode een referaat en schrijft afsluitend een werkstuk van tien à vijftien pagina’s over een aan de collegestof gerelateerd onderwerp. Dit mag de uitwerking van het referaatsthema zijn, maar mag ook los van het referaat worden gekozen. Aangezien het leerdoel van mastermodules is om grondige kennis en onderzoeksvaardigheden te verwerven, zijn volgens de opleiding daarnaast individuele spreek- en schrijfopdrachten de beste manier om onderzoeksresultaten te presenteren. Studenten krijgen schriftelijk commentaar op hun geschreven werkstukken en feedback op mondelinge presentaties. Tentamenresultaten kunnen tijdens de spreekuren van docenten besproken worden. Scriptiestudenten ontvangen regelmatig commentaar op conceptversies van hun scriptie. De master wordt met een masterscriptie van 20 ECTS afgerond.
90
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Oordeel: De commissie heeft waardering voor de verschillende door de opleiding gehanteerde toetsvormen. Studenten blijken tevreden over de spreiding, frequentie en inhoud van de toetsen. Zij weerspiegelen de geleerde stof of vaardigheden. Dat laatste wordt ook bevestigd in evaluatieresultaten die de commissie heeft gezien. Studenten zijn ook tevreden over de geleverde feedback. Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft bekeken, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. De commissie vindt de scriptiebegeleiding- en beoordeling goed. Positief is zij ook – mede in het kader van het PGO – over de invoering van een meer competentiegericht beoordelingssysteem. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/Master Het personeel dat de bachelor- en de masteropleiding verzorgt, is werkzaam binnen de drie leerstoelgroepen: Duitse Letterkunde, Taalkunde van de Germaanse talen en Tweedetaalverwerving. Alle hoogleraren, UHD’s en de UD zijn gepromoveerd en doen wetenschappelijk onderzoek. Alle stafleden doceren in de propedeuse en functioneren zodoende al vanaf het begin als rolmodel voor de studenten. In het zelfevaluatierapport wordt beschreven bij welk onderzoek het personeel in de verschillende domeinen betrokken is en in welke onderzoeksschool zij participeren. In een tabel wordt aangegeven hoe de verhouding onderzoeks- onderwijstijd is geregeld: hoogleraar 45% respectievelijk 55%, UHD idem, UD 40% en 60%, docent 15% en 85%, aio’s 92,5% en 7,5%. De opleiding heeft geen duidelijke relatie met een specifieke bedrijfstak. Dientengevolge onderhouden docenten geen contacten met de professionele praktijk. Oordeel: De commissie constateert dat iets meer dan de helft van de docenten met een onderzoeksaanstelling is gepromoveerd en dat zij goede rolmodellen zijn voor de studenten. De commissie heeft er geen twijfel over dat het onderwijs zowel in de bachelor- als de masterfase verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De percentages onderzoekstijd voor hoogleraren en UHD’s zijn niet geheel in overeenstemming met de opgave daarvan door de faculteit (t.w. 40-60%). De verklaring QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
91
daarvoor is volgens de faculteit gelegen in het feit dat hoogleraren en UHD’s ook tijd tot hun beschikking hebben voor de begeleiding van promovendi. Bovendien zijn de stafleden van mening dat deze cijfers puur formeel zijn en dat er in de praktijk binnen de werktijd weinig tijd voor onderzoek overblijft. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master Vanwege de verminderende studenteninstroom was weinig uitbreiding van formatie mogelijk. Daardoor veranderde de stafsamenstelling nauwelijks. Verstarring van het onderwijsaanbod dreigde doordat stafleden die met pensioen gingen niet werden vervangen. Daarom is een aantal nieuwe stafleden aangetrokken: een faculteitsfellow, een nieuwe hoogleraar en een staflid in het kader van het nieuwegeneratieoffensief. De faculteit levert geen staf-studentenratio informatie, maar op een studentenaantal van 35 studenten (2001-2002) zal het de inzet van de acht betrokken docenten voldoende zijn. Uit de KUO-cijfers blijkt een neergaande tendens in de instroomcijfers. De opleiding geeft aan dat deze cijfers geen recht doen aan de interdisciplinaire opzet van de onderwijsprogramma’s in de faculteit. Minorstudenten of studenten die een keuzevak bij Duits volgen zijn in deze cijfers niet meegenomen. Ook studenten van opleidingen waarin een deel Duits voorkomt (Duitslandstudies, Literary studies) zijn niet zichtbaar gemaakt in deze cijfers. Volgens de opleiding neemt de belangstelling voor het vak Duits wel toe. Oordeel: De commissie constateert dat er op dit moment voldoende personeel is. Puur rekenkundig heeft Duits te veel fte’s. Aan het eind van het jaar vertrekt echter een aantal docenten in verband met pensionering en dreigt een tekort. Dit tekort heeft betrekking op het aanbod van vakken. De commissie is van mening dat er een structurele formatie moet komen voor taalvaardigheid. Voor het overige bepleit zij ook voor de bacheloropleiding interuniversitaire samenwerking. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bachelor en master Voor het gevoerde beleid op dit punt zie het facultaire deel van dit rapport. Volgens de opleiding volgen stafleden regelmatig nascholingsactiviteiten. Uitkomsten van evaluaties worden met stafleden besproken.
92
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Ten einde te voorkomen dat het onderwijsaanbod verstarde is, zoals boven vermeld, een aantal nieuwe stafleden aangetrokken. Onder de staf is slechts één modern taalkundige, colleges historische taalkunde worden door een staflid van een andere afdeling verzorgd. De overige stafleden zijn letterkundigen. Om studenten in de masterfase toch de mogelijkheid te bieden zich in ieder domein (taal-, letter- en cultuurkunde) te specialiseren, zijn afspraken gemaakt met een aantal zusterinstellingen in de Randstad (Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit, Universiteit Leiden) over het onderwijsaanbod in de masterfase. Op deze manier wordt toch een breed onderwijsaanbod in de master gewaarborgd. Uit navraag van de commissie bij de docenten blijkt dat functioneringsgesprekken daadwerkelijk eenmaal per jaar worden gevoerd. De docenten ervaren deze gesprekken als zinvol. Afspraken over bijscholing en onderzoek die tijdens de gesprekken worden gemaakt worden nagekomen. De hoogleraar voert functioneringsgesprekken met de decaan. Oordeel: In het voorgaande is reeds aangegeven dat de commissie positief denkt over de wetenschappelijke kwaliteiten van het personeel. Specialisaties in het docententeam zijn, behalve voor taalkunde, voldoende breed gezien de doelstellingen en eindkwalificaties van het programma. Ook over de onderwijskwaliteiten is zij positief. Uit gesprekken met studenten en uit evaluatiegegevens per module blijkt dat studenten positief zijn over de docenten zowel in vakinhoudelijk als in didactisch opzicht (score gemiddeld boven de 4 op een vijfpuntsschaal). De docenten zelf zijn van mening dat er te weinig tijd is om alle veranderingen rustig te evalueren. Zoals al meermalen opgemerkt is de commissie buitengewoon ingenomen met de interuniversitaire samenwerking op het niveau van de masteropleiding. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden beschreven. De ICT- en AV-voorzieningen voor onderwijsdoeleinden zijn volgens de opleiding verbeterd, hoewel de apparatuur niet altijd goed functioneert en de mogelijkheden om in een semester een zaal met voldoende computerwerkplekken te reserveren niet groot zijn. In bijna alle collegezalen van de faculteit zijn beamers geïnstalleerd, zodat ICT- of AV-bronnen in de lessen makkelijk kunnen worden gebruikt. De elektronische leeromgeving Blackboard wordt in de propedeuse gebruikt bij een aantal colleges. Het blijkt een efficiënt middel voor communicatie en materiaalvoorziening. Ontvangst QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
93
van ingezonden werk in Blackboard, samen met het codesysteem van de Grammatik-Tutor en de redigeerfunctie van Word maakt bij de taalverwervingscolleges een snelle en doeltreffende correctie van de wekelijks ingezonden werkstukken mogelijk. Deze wekelijkse individuele beoordeling op grammaticale correctheid heeft een gunstige invloed gehad op het resultaat van een aantal tentamens. De bibliotheek functioneert weliswaar voldoende, maar de middelen staan onder druk. De opleiding hoopt dit op te lossen met de digitale bibliotheek waarin studenten door de goede zoekfaciliteiten ideeën op kunnen doen voor onderwerpen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor Omdat de studentenaantallen klein zijn, is het contact student en docent direct en veelvuldig. De studiebegeleiding vindt dan ook met name plaats in het directe contact tussen student en docent. Verder krijgt elke beginnende student een studentmentor toegewezen. Daarnaast is er binnen de opleiding een studiebegeleider. Na de eerste tentamenperiode worden problemen geïnventariseerd. Studenten met problemen voeren een of meer gesprekken met de studiebegeleider. Docenten melden problemen zoals slecht studiegedrag aan de studiebegeleider, die de betreffende student voor een gesprek oproept. Aan studenten die niet geschikt lijken voor de studie wordt zo vroeg mogelijk in de propedeutische fase gevraagd of zij wel met de voor hen juiste studie bezig zijn. Studenten van wie duidelijk is dat ze een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt, worden verwezen naar de studieadviseur of naar andere instanties. Bij de start van het tweede semester informeert de bachelorcoördinator de studenten over de voortgang van de studie, over de verschillende keuzemogelijkheden, over studeren in het buitenland et cetera. De opleiding constateert zelf dat de voorlichting soms te vroeg in de studie plaats vindt, waardoor de student zich nog niet aangesproken voelt. Informatie over praktische zaken wordt blijkens de studiegids verspreid via de facultaire website en per e-mail. Elke student heeft een eigen e-mailaccount. Master Voor masterstudenten is er de mastercoördinator als er zich problemen voordoen. Een intensieve uitwisseling over de voortgang van de studie maakt deel uit van de studiebegeleiding. Oordeel: De commissie vindt dat de studiebegeleiding zeer goed functioneert, doordat naast de formele structuur de informele praktijk heel belangrijk is. Door de kleinschaligheid is de studiebegeleiding intensief en individueel. Alumni en studenten zijn blijkens de gesprekken zonder meer tevreden over de begeleiding in het algemeen en over de begeleiding bij de scriptie in het bijzonder. Juist het directe contact met de docenten en hun enthousiasme en inzet worden als sterk punt van de opleiding genoemd. De commissie betreurt het dat het scriptiecolloquium wordt afgeschaft. Volgens haar is dit juist een goed middel om studievertraging te voorkomen. 94
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Ook over de informatievoorziening zijn de studenten positief; met name het toenemende gebruik van Blackboard wordt als positief ervaren. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/Master De opzet en uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem zijn in het facultaire deel beschreven. Er wordt op moduleniveau geëvalueerd. Alle cursussen komen regelmatig aan bod. Het onderwijsinstituut overlegt met de OC welke modules geëvalueerd moeten worden; er is geen vast evaluatieschema. Studenten geven aan dat er regelmatig wordt geëvalueerd met behulp van een standaardformulier. Het gebruikte evaluatieformulier bestaat uit 24 vragen die betrekking hebben op de kwaliteit van de voorzieningen, de kwaliteit van de cursus in het algemeen (doelstellingen, literatuur, toetsing, niveau) en de kwaliteit van het lesgeven. De enquêtes worden door het onderwijsinstituut geregeld. Daarnaast bespreken alle deelnemers aan een module aan het eind van de module inhoud en gang van zaken. Jaarlijks is er tevens universiteitsbreed de Studententevredenheidsmonitor die ook per opleiding een groot aantal aspecten bevraagt. De Opleidingscommissie bestaande uit twee docenten en twee studenten wordt van de resultaten van de evaluaties op de hoogte gebracht. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs voldoende bewaakt door regelmatige evaluaties ervan. De commissie is het met de opleiding eens dat, gezien het geringe aantal studenten, voorzichtig om moet worden gesprongen met de resultaten van de standaardvragenlijsten. Als één van de drie studenten een negatief oordeel heeft, dan is meteen 33% van de studenten ontevreden. In afwachting van het aangekondigde verder uitgewerkte facultaire systeem van kwaliteitszorg, acht de commissie de evaluatiepraktijk van de opleiding voldoende. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
95
Bachelor/Master In het facultaire deel wordt beschreven hoe het proces van verbetering in algemene zin loopt. In principe is het de Opleidingscommissie die op basis van evaluatieresultaten tot advisering aan decaan en onderwijsdirecteur over verbeteractiviteiten komt. Voor het functioneren van de Opleidingscommissies in dezen bestaat er een uitgebreide facultaire handleiding. Bij de opleiding Duits worden de resultaten van de evaluaties aan de betreffende docent, de voorzitter van de leerstoelgroep en de voorzitter van de Opleidingscommissie bekend gemaakt. De resultaten worden in een stafvergadering besproken en wanneer dat noodzakelijk is wordt het onderwijs of het curriculum bijgesteld. Het gaat echter niet alleen om negatieve resultaten. Aan goede onderwijsconcepten wordt bij wijze van best practices extra aandacht besteed. Evaluatieresultaten komen ook aan de orde in functioneringsgesprekken. Niet duidelijk is of een aangepaste module het volgende jaar geëvalueerd wordt om te checken of de verbetermaatregel ook daadwerkelijk tot een verbetering heeft geleid. In het zelfevaluatierapport wordt een aantal duidelijke voorbeelden gegeven van verbeteringen als gevolg van evaluatieresultaten: het eerder genoemde Instapprogramma, het op basis van een evaluatie van dat programma in de propedeuse ingevoerde onderdeel gerichte grammaticale oefeningen en de invoering van de zogenoemde Grammatik-tutor, een digitaal ondersteund correctie -en oefenprogramma. De opleiding geeft aan dat naar aanleiding van het advies van de vorige visitatiecommissie ervoor is gezorgd dat de taalkunde zowel in het bachelor- als het mastercurriculum een duidelijk herkenbare plaats heeft gekregen. Het inhoudelijke accent van de opleiding ligt echter nog steeds bij de letterkunde. Dit heeft te maken met de expertise van de staf, maar ook met de studentenvraag. De opleiding neemt geen waarneembare groei in belangstelling voor taalkunde bij studenten waar. Oordeel: De commissie is van oordeel dat evaluaties van het onderwijs aantoonbaar tot verbeteringen hebben geleid. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/Master Uit het zelfevaluatierapport wordt duidelijk dat medewerkers en studenten actief zijn betrokken, zowel binnen de inspraakprocedures als via de evaluatiemethodiek. Dat bleek ook uit de gesprekken met studenten, docenten en vertegenwoordigers van de Opleidingscommissies. De opleiding betrekt studenten bij haar interne kwaliteitszorg door middel van diverse evaluaties, de Opleidingscommissie en mondelinge evaluaties aan het eind van een module. Uit gesprekken blijkt dat de Opleidingscommissie een bescheiden rol speelt bij de uitvoering van de onderwijsevaluaties. De commissie bestaat uit twee docenten en twee studenten. Uit het gesprek met de voorzitters van de Opleidingscommissies werd duidelijk dat de invloed van die commissies beperkt is. Studenten gaven aan dat hun relatie met de 96
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
achterban over het algemeen matig is. Studenten geven aan dat ze meestal direct naar de docent gaan als er iets aan de hand is. Docenten zijn betrokken via hun diverse rollen: bij de uitvoering van de verschillende evaluatievormen, de invoering van verbeteringen, door de deelname aan commissies zoals de Opleidingscommissie, de Examencommissie en via functioneringsgesprekken. Daarnaast zijn zij het ‘onderwerp’ van evaluaties. Studenten en docenten zijn tevens vertegenwoordigd in de medezeggenschapsraad van de universiteit. De alumni worden blijkens het zelfevaluatierapport niet geraadpleegd. De opleiding Duits kent wel een alumnivereniging, maar die is niet actief betrokken bij de kwaliteitszorg. Dat geldt wel voor een belangrijk deel van het beroepenveld: het onderwijs, waarmee nauwe contacten worden onderhouden. Oordeel: De commissie constateert dat studenten, docenten en het middelbaar onderwijs actief bij de kwaliteitszorg van de opleiding zijn betrokken. Ze is van oordeel dat de rol van de Opleidingscommissie versterkt zou moeten worden, zodat deze de rol kan spelen zoals die in het facultaire beleid is voorzien. Tevens zou door bijvoorbeeld onderzoek onder de alumni deze groepering een grotere rol in de kwaliteitszorg van de opleiding moeten gaan krijgen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De bevindingen van de commissie zijn bij dit onderwerp grotendeels gebaseerd op resultaten van de ‘oude’ doctoraalopleiding. Voor de bachelor- en de masteropleiding zijn er nog geen afgestudeerden en afstudeerwerkstukken waarop een oordeel kan worden gebaseerd. Gezien de opzet van het programma en de gerealiseerde randvoorwaarden is te verwachten dat die resultaten niet veel van de huidige zullen afwijken. Wel is te verwachten dat gegeven de invoering van een bachelordiploma en gezien de genoemde maatregelen rendementscijfers in de toekomst zullen verbeteren. Voor het beantwoorden van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, heeft de opleiding voldoende bruikbare instrumenten: de reguliere toetsing, waar de commissie een positief oordeel over heeft, het (facultaire) stagereglement, de opzet/beoordeling van het afstudeerwerkstuk, de toezichthoudende en accorderende rol van de Examencommissie. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een scriptie waarvan de studielast 10 studiepunten bedraagt. Er is zoals eerder aangegeven een uitgebreid scriptiereglement. Bij de beoordeling QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
97
is, ter vergroting van de objectiviteit, naast de begeleider ook een tweede lezer betrokken. De scriptie wordt in het Duits geschreven. Formeel kan de opleiding ook afgesloten worden met een stage en een verslag. De opleiding Duits staat zeer terughoudend tegenover dergelijke trajecten. De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie van 20 studiepunten. Er is goedkeuring nodig door de hoofdbegeleider en de Examencommissie. Ook hier is een tweede beoordelaar betrokken. De commissie heeft een selectie uit de 25 meest recente doctoraalscripties bekeken en deze op een aantal criteria beoordeeld. Daarbij werd ook de beoordeling van het werkstuk door de betreffende begeleidende docenten meegenomen. De commissie komt tot een iets hogere beoordeling dan de opleidingsbegeleiders. De commissie vindt de, steeds duidelijk weergegeven, probleemstelling van de bekeken scripties relevant en/of interessant. Deze probleemstelling wordt over het algemeen logisch en consistent uitgewerkt. Wel valt op dat het betoog regelmatig eerder descriptief is dan analyserend. De compositie van de werkstukken loopt van ‘overzichtelijk’ tot zeer goed. De gekozen methodes van onderzoek zijn adequaat en worden correct toegepast. De auteurs zijn goed tot zeer goed op de hoogte van de relevante vakliteratuur en er wordt goed gebruik van gemaakt. Ook de verantwoording ervan in noten en verwijzingen is in orde. Het taalgebruik loopt van ‘grote onzekerheden in het taalgebruik’ tot ‘uitstekend Duits’. Er zijn geen evaluatiegegevens over het gerealiseerde niveau van alumni. De alumni met wie de commissie heeft gesproken tonen zich tevreden met hun opleiding en zijn van oordeel dat zij voldoende startbekwaam zijn. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er voor de eindscripties heldere procedures zijn vastgelegd en er heldere criteria zijn waaraan de scripties moeten voldoen. De bewaking van de kwaliteit is voldoende geborgd. De commissie vindt de scripties op grond van bovenstaande onderbouwing van een goed niveau. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bachelor/Master Het rendementsbeleid is in hoge mate facultair beleid. Voor de analyse van de rendementen en maatregelen op facultair niveau zie het facultaire deel. Het facultaire zelfevaluatierapport constateert dat de rendementen in de faculteit te laag zijn. Dat geldt zeker ook voor de opleiding Duitse taal en cultuur. In het zelfevaluatierapport wordt gesteld dat het rendement ‘zorgwekkend’ is. De feitelijke realisatie van de rendementen, met name na de propedeuse, is niet in overeenstemming met de verwachtingen zoals die op facultair niveau zijn geformuleerd. De oorzaken daarvan zijn grotendeels duidelijk; in feite is er sprake van een landelijk probleem voor de letterenfaculteiten, zeker als het gaat om kleine opleidingen. De faculteit/opleiding onderkent de problematiek, heeft deze uitgebreid onderzocht en heeft al diverse maatregelen getroffen om de rendementen te verbeteren. Op grond 98
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
daarvan komt de commissie toch tot het oordeel voldoende. Daar komt nog bij dat de bekende rendementscijfers nog geen betrekking hebben op de bachelor-masterstructuur. Oordeel: De commissie stelt op basis van de tabellen (zie bijlage 2) vast dat de rendementen van de opleiding lager zijn dan het landelijk gemiddelde. Dit geldt zowel voor de propedeuse- als voor de postpropedeuserendementen. De commissie verwacht dat de invoering van de bachelormasterstructuur, met een geformaliseerd uitstroommoment na drie jaar opleiding, een gunstig effect zal hebben op het rendement. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
99
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Duitse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
100
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Masteropleiding Duitse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Goed Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
101
102
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
3.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Engelse taal en cultuur 56806 Bachelor WO 180 ECTS Bachelor Voltijd Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Engelse taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 3.0.
Engelse taal en cultuur 66806 Master WO 60 ECTS Master Voltijd Amsterdam 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
In september 2002 is de faculteit gestart met de bachelor- en masteropleiding Engelse taal en cultuur. Vanaf dat moment vonden er geen inschrijvingen voor de doctoraalopleiding meer plaats. Op 1 januari 2004 stonden er nog 71 doctoraalstudenten ingeschreven. Een overgangsregeling voor doctoraalstudenten is opgenomen als bijlage bij het zelfevaluatierapport. De Opleidingscommissie is tevreden over de nieuwe bachelor die breed is opgezet en een zelfstandig afgerond programma vormt. De commissie is van mening dat de invoering van de nieuwe bachelor-masterstructuur goed verlopen is en de studenten hierin goed begeleid zijn.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
103
3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor De driejarige bachelor Engelse taal en cultuur is erop gericht studenten zover op te leiden dat ze worden toegelaten tot een master Engelse taal en cultuur in binnen- of buitenland, of dat ze in staat zijn een beroep uit te oefenen waarvoor academische kennis en vaardigheden vereist zijn en kennis van de Engelse taal en cultuur dienstig of noodzakelijk is. De opleiding beslaat de domeinen taalkunde, letterkunde, taalverwerving en cultuurkunde. Alle bacheloropleidingen in de faculteit hebben een aantal algemene academische eindtermen gemeenschappelijk. Deze staan beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Deze eindtermen zijn door de opleiding vertaald naar vijf eindtermen onder de noemer academisch denk- en werkniveau. De andere eindtermen zijn onderverdeeld in vakspecifieke eindtermen en eindtermen taalverwerving. De vakspecifieke eindtermen hebben betrekking op overzicht over en inzicht in de grondbeginselen van de Engelse taal en cultuur; de beheersing van de onderzoeksmethoden en technieken van de Engelse taal en cultuur; en de noodzakelijke kennis voor toelating tot een masteropleiding binnen een van de (sub)disciplines van de Engelse taal en cultuur en tot beroepsuitoefening op academisch niveau. Met betrekking tot taalverwerving hanteert de opleiding het internationale CEFR-kader. De opleiding streeft het niveau C2 (Mastery) na voor lezen en C1 (Effective proficiency) voor luisteren, gesproken interactie, gesproken productie en schrijven. De opleiding geeft aan dat er op dit moment geen benchmarks of internationale netwerken bestaan betreffende domeinspecifieke eisen. Master De eenjarige masteropleiding Engelse taal en cultuur richt zich op de domeinen letterkunde, taalkunde en cultuurkunde. De opleiding heeft als doel studenten kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van de Engelse taal- en letterkunde die hen in staat stellen zelfstandig een beroep op academisch niveau uit te oefenen en die een voorwaarde zijn tot de promotie toegelaten te worden. Deze algemene doelstelling laat zich vertalen in een aantal algemene academische eindtermen en een vijftal vakspecifieke competenties. De vakspecifieke competenties gaan in op het beschikken over gedegen overzicht van de Engelse taal, cultuur en geschiedenis en grondige kennis van een specialisme binnen dat vakgebied of op het snijvlak daarvan met een ander vakgebied; het zelfstandig signaleren, formuleren en analyseren van problemen en formuleren en presenteren van onderzoeksvragen; en het vinden, verwerken en kritisch beoordelen van relevante vakliteratuur; en ten slotte het uitvoeren van onderzoek op het vakgebied en het rapporteren daarover.
104
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Er zijn geen benchmarks of internationale netwerken waarin afspraken zijn gemaakt over domeinspecifieke academische maatstaven. De enige afspraken die er landelijk zijn gemaakt betreffen de omvang van de aansluitmasteropleiding. Alle universiteiten in Nederland hebben een 60-punts aansluitmaster waarin 20 studiepunten zijn gereserveerd voor de scriptie. Oordeel: Hoewel de eindtermen algemeen geformuleerd zijn, komen ze volgens de commissie overeen met de eisen van het (internationale) domein zoals beschreven in het domeinspecifieke referentiekader: ze sluiten goed aan bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied c.q. de discipline en/of de beroepspraktijk. Dat geldt voor zowel de bachelor als de master. Van de studenten heeft de commissie echter gehoord dat volgens hen de eindtermen en leerdoelen te weinig duidelijkheid geven over de invulling van de verschillende vakken. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor De commissie heeft de eindtermen van de bachelor afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat drie van de descriptoren herkenbaar zijn in (onderdelen van) de vakspecifieke eindtermen. “Overzicht over en inzicht in de grondbeginselen van de Engelse taal en cultuur”, “Het actief beheersen van een aantal onderzoeksmethoden en -technieken” en “Voldoende kennis actieve en toepasbare kennis om toelating te verwerven tot een master binnen een discipline van de Engelse taal en cultuur”, verwijzen respectievelijk naar de descriptoren Kennis en inzicht (1), Toepassen kennis en inzicht (2) en Leervaardigheden (5). De descriptoren Oordeelvorming (3) en Communicatie (4) komen aan bod in de algemene eindtermen voor academisch denk- en werkniveau zoals blijkt uit de eindterm: “In staat de belangrijkste thema’s in contemporaine debatten op het terrein van de eigen specialisatie uiteen te zetten en daarover een eigen standpunt te bepalen”. Op het niveau van de taalverwerving is aansluiting gezocht bij de internationale standaard van het CEFR. Master Ook voor de master kon de commissie de Dublin-descriptoren herleiden in de geformuleerde eindtermen. Zo wordt er in de vakspecifieke vaardigheden bijvoorbeeld gesproken van grondige kennis van een specialisme binnen de Engelse taal en cultuur (Kennis en inzicht), de vaardigheid om zelfstandig problemen op het terrein van het vakgebied te signaleren, formuleren, analyseren en eventuele oplossingen aan te dragen (Toepassen kennis en inzicht), relevante vakliteratuur kritisch te beoordelen (Oordeelsvorming) en rapporteren over onderzoek op een wijze die voldoet aan de gebruikelijke disciplinaire normen (Communicatie). De vijfde descriptor (Leervaardigheden) komt terug in de algemene eindterm voor de master die ingaat op zelfstandig werken en volwaardig functioneren in teamverband. De eindtermen van de master zijn op een ander niveau geformuleerd dan die van de bachelor. De bachelor heeft bijvoorbeeld overzicht van en inzicht in de grondbeginselen, terwijl de QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
105
master gedegen overzicht van het vakgebied en grondige kennis van een specialisatie heeft. Een ander voorbeeld is de nadruk die de eindtermen voor de master leggen op het zelfstandig toepassen van onderzoeksmethoden, terwijl van de bachelor passieve beheersing wordt verwacht. Dit verschil in niveau komt overeen met het verschil tussen de Dublin-descriptoren voor een bachelor en master. Oordeel: De commissie stelt zowel ten aanzien van de bachelor- als de masteropleiding vast dat de Dublin-descriptoren op een duidelijke wijze te herkennen zijn in de algemene en vakspecifieke eindtermen en dat het niveau van taalbeheersing in termen van de CEFR gespecificeerd is. Voor de bacheloropleiding zijn deze volgens de commissie zelfs aan de hoge kant. Zij oordeelt positief over het niveau van de eindtermen van beide programma’s. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor De faculteit maakt duidelijk dat bacheloropleidingen nadrukkelijk zijn ontwikkeld als academische bachelors. Zoals uit het vorige facet duidelijk werd, zijn de kwalificaties van een student die de bachelor afrondt ook daadwerkelijk op bachelorniveau. De student met dat diploma heeft in elk geval toegang tot de aansluitmaster Engelse taal en cultuur. Tevens kan hij solliciteren naar een plaats in een van de drie tweejarige onderzoeksopleidingen (Cultural Analysis, Linguistics of Literary Studies). De student kan ook doorstromen naar een aantal masters in de faculteit als de betreffende Examencommissie het vakkenpakket voldoende vindt aansluiten. Met 60 studiepunten culturele vakken kan een student Engels bijvoorbeeld toegang vragen tot de aansluitmaster Algemene cultuurwetenschappen. De faculteit biedt ook duale masters aan, zoals Journalistiek en media of Tekst en Communicatie. Voor deze masters geldt een selectieprocedure in verband met het beperkte aantal plaatsen. De opleiding geeft aan dat zij een duidelijke relatie legt tussen de opleidingsdoelen en de beroepspraktijk. Zij doelt dan op het analyseren van data, het schrijven van verslagen over de uitkomst van de analyse, het beheersen van Engels op near native-niveau en het geven van mondelinge presentaties. In de opleiding kan ook een stage worden gevolgd. De cursus Orientatie op het leraarschap is onder meer bedoeld voor studenten die de professionele master Lerarenopleiding gaan doen. Waar bachelorstudenten terechtkomen, is nog onduidelijk. De doctoraalstudenten blijken werk te vinden als docent, redacteur, vertaler en bedrijfsmanager. 106
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Master In de algemene eindtermen die de faculteit heeft geformuleerd, is aandacht voor wetenschappelijke vorming. In de vakspecifieke eindtermen komt het academische niveau naar voren in: “zelfstandig problemen op het terrein van het vakgebied kunnen signaleren, formuleren, analyseren en eventuele oplossingen aandragen”; “gerichte onderzoeksvragen kunnen formuleren en deze presenteren in een onderzoeksplan”; “relevante vakliteratuur rond een onderwerp kunnen vinden, verwerken en kritisch beoordelen; onderzoek op het vakgebied uit kunnen voeren en daarover kunnen rapporteren op een wijze die voldoet aan de gebruikelijke disciplinaire normen”. Oordeel: In de voorgaande facet is aangegeven dat volgens de commissie de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren die gelden voor een wetenschappelijke bachelor- en masteropleiding. Uit bovenstaande tekst concludeert zij tevens dat de bachelor kwalificaties bezit voor een vervolgstudie op masterniveau en de master om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en werk te vinden in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is. De faculteit biedt de bachelorstudenten veel, en interessante, doorstroommogelijkheden aan. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 3.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor Het programma is volgens de opleiding academisch omdat studenten kennis verwerven aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. Docenten kunnen in de bachelormodules hun onderzoeksspecialismen aan de orde stellen in hoorcolleges en werkgroepen. Studenten worden geconfronteerd met verschillende inzichten en hierbij aangemoedigd een onafhankelijke positie in te nemen. Van studenten wordt verwacht dat ze een eigen standpunt formuleren en dit onderbouwen in hun schriftelijke en mondelinge presentaties en dat ze in de bachelorscriptie literatuur kritisch behandelen. De verhouding in het programma tussen de verschillende (sub)disciplines is als volgt: het wijdt 30 studiepunten aan taalkunde, 30 aan letterkunde en 20 studiepunten aan algemene QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
107
theoretische vakken zoals algemene taalwetenschap, algemene literatuurwetenschap en wetenschapsfilosofie. Het domein cultuurkunde is geïntegreerd in andere cursussen. Een voorbeeld hiervan is de propedeuse cursus British and American culture, waarin door middel van literaire teksten een inleiding tot de Anglo-Amerikaanse cultuur wordt gegeven. Theoretische benaderingen worden toegepast bij het analyseren van teksten in de inleidende literatuurcursussen (bijvoorbeeld Narrative and poetics) en in schriftelijke opdrachten bij cursussen als Novel. Actuele theorieën vormen een basis voor taalkundecursussen als Phonology of English, The structure of English sentences, Discourse, en Language in society. Theorieën over taalverandering komen uitvoerig aan de orde in Language change and the history of English en From Alfred to Joyce. Volgens de opleiding komen onderzoeksvaardigheden in alle modules aan de orde. De modules Academische vaardigheden I en II en de module Wetenschapsfilosofie zijn specifiek gericht op de ontwikkeling van deze vaardigheden. In deze cursussen komt onder andere aan bod het opzetten en uitvoeren van onderzoek, mondeling en schriftelijk verslag doen, het schrijven van argumentatieve teksten en het verwerven van inzicht in de culturele plaats van verschillende wetenschappen en in specifieke methodologische kwesties binnen de eigen opleiding. De opleiding heeft in het document Guidelines for writing assignments in literature courses vastgelegd in welke cursussen schrijfopdrachten plaatsvinden en aan welke (oplopende) criteria met betrekking tot taal- en onderzoeksvaardigheid deze moeten voldoen. Master De opleiding stelt dat in alle mastermodules door middel van schrijfopdrachten en mondelinge rapportages aandacht wordt besteed aan onderzoeksvaardigheden, vooral in de module Core course. Deze richt zich normaliter op het werk van één of twee auteurs, van wie teksten nauwkeurig worden bestudeerd in hun kritische en culturele context. Hierbij oefenen studenten de onderzoeksvaardigheden die nodig zijn voor het schrijven van een masterscriptie. Alle taalkundemodules besteden ruim aandacht aan de theoretische achtergrond en aan het verrichten van onderzoek op het betreffende gebied en aan de rapportage daarover. Studenten geven een mondelinge presentatie of schrijven een essay. De opleiding zegt in alle mastermodules aandacht te besteden aan actuele wetenschappelijke theorieën in samenhang met de relevante historische, culturele en wetenschapsfilosofische achtergronden. De opleiding wordt afgesloten met een scriptie met een omvang van 20 studiepunten waarin verslag wordt gedaan van een zelfstandig uitgevoerd onderzoek. Aan de beoordeling ervan liggen criteria ten grondslag die algemeen gelden voor een wetenschappelijke verhandeling. De opleiding komt naar eigen zeggen tegemoet aan de beroepspraktijk, omdat studenten bepaalde competenties ontwikkelen die zij noodzakelijk vindt. Dat doet de opleiding door het analyseren van teksten, het voorbereiden van schriftelijke en gesproken opdrachten en de ontwikkeling van de vaardigheid om zelfstandig onderzoek uit te voeren. De lerarenopleiding en de mogelijkheid om stages te lopen, zijn specifieke vormen van professionele voorbereiding. Oordeel: De commissie vernam van alumni dat de opleiding weinig aandacht besteedde aan beroepsperspectieven. De commissie bevestigt en betreurt dat, mede gezien het feit dat het bachelorexamen eindstation van de opleiding kan zijn. Tevens kan de bacheloropleiding volgens haar meer doen aan wetenschappelijke theorievorming en voorbereiding op onderzoek. Uit materiaal dat de commissie heeft gezien en uit gesprekken werd wel duidelijk dat het programma aansluit bij relevante wetenschappelijke theorieën.
108
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De commissie concludeert dat de relatie met het onderzoek voornamelijk gerealiseerd wordt in de masterfase. Vooral in het derde jaar, waarin studenten de minor en keuzevakken doen, is weinig ruimte voor Engels en dus ook weinig voor het onderzoek van docenten of onderzoekstraining. In de master wordt wel zeer duidelijk aandacht besteed aan de onderzoekservaring van de docenten. Al met al krijgen onderzoeksvaardigheden in de bachelor onvoldoende en in de master ruime aandacht. Studenten zijn tevreden over de hoeveelheid schrijfvaardigheid. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is onvoldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor De opleiding heeft eindtermen als volgt naar het programma vertaald: •
•
•
overzicht over en inzicht in de grondbeginselen van de Engelse taal en cultuur komt aan de orde in de verplichte modules voor taal- en letterkunde in het eerste en tweede jaar; algemene problemen bij taalkunde en letterkunde komen specifiek aan de orde bij de verplichte modules Algemene Taalwetenschap (ATW) en Algemene Literatuurwetenschap (ALW), maar worden ook in andere modules besproken aan de hand van taalkundige theorieën of literaire teksten; onderzoeksmethoden en -technieken worden passief en actief geoefend in de vorm van discussies in werkgroepen over primaire en secundaire literaire werken; in werkstukken waarin studenten secundaire werken moeten bespreken en beoordelen; en in werkstukken of tentamenvragen waarin ze zelf teksten of tekstdelen schriftelijk moeten analyseren; de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden en ICT-technieken komt specifiek aan de orde bij Academische vaardigheden; een voltooide en als voldoende beoordeelde bachelorscriptie dient als bewijs dat een student zich de nodige kennis en technieken eigen heeft gemaakt om toegelaten te kunnen worden tot een masteropleiding binnen een van de (sub)disciplines van de Engelse taal en cultuur.
Het programma bestaat uit een oriënterende propedeuse en een verdiepende en verbredende postpropedeutische fase. In de propedeuse maakt een student kennis met alle facetten van het vak. Het programma bestaat uit inleidende cursussen Engelse taal-, literatuur- en cultuurkunde waarin theoretische vaardigheden, methodieken en basis/feitenkennis centraal staan. Dit dient als basis voor het tweede jaar, dat een chronologisch overzicht geeft van de Engelstalige letterkunde (Survey I en II, en The novel) en een overzicht van de geschiedenis van de Engelse taal aan de hand van geselecteerde teksten (From Alfred to Joyce). Bij taalkunde wordt in Discourse aandacht besteed aan de structuur boven de zin (het analytische niveau in de propedeuse). Daarnaast wordt de taal (met name de fonologie) bestudeerd binnen een sociolinguïstisch kader (Language in society). Bij zowel de taal- als de letterkundemodules wordt niet alleen specifieke kennis van het vak bijgebracht, maar ook analytische en theoretische verdieping. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
109
Het derde jaar biedt verdieping en specialisatie door middel van de onderdelen keuzevak (20 studiepunten) en de scriptie. De opleiding geeft aan het belang van de verplichte minor van 30 studiepunten in het licht van verbreding te zien, maar acht het een probleem dat de ruimte voor verbreding ten koste kan gaan van de ruimte voor vakspecifiek onderwijs. Taalverwerving heeft een substantiële plaats in de eerste twee jaar (20 studiepunten). In propedeusevakken als Taalverwerving Engels I en II (beide Fluency and writing skills), Phonology of English en The structure of English sentences wordt een basis gelegd die in het tweede jaar uitgebreid wordt met de vakken Taalverwerving III en IV (Oral and written skills en Translation). Andere cursussen dragen bij aan de ontwikkeling van taalvaardigheid doordat zij in het Engels gedoceerd worden en de toetsen in de doeltaal worden afgenomen. De opleiding biedt de mogelijkheid om naar het buitenland te gaan. Ongeveer eendere tot de helft gaat ook daadwerkelijk. Het is echter niet structureel in het programma verwerkt. In de Studiegids staan bij de meeste modulen expliciet de leerdoelen vermeld. Deze zijn overwegend in toetsbare termen van kennis, inzicht, houding en vaardigheden geformuleerd. In een aantal gevallen worden de leerdoelen meer impliciet onder de Inhoud beschreven. Master De vakspecifieke eindtermen zijn als volgt naar het programma vertaald: • • • •
De vier vakspecifieke modules zorgen voor een gedegen overzicht van de Engelse taal en cultuur en van de geschiedenis daarvan. De keuze van een scriptieonderwerp veronderstelt grondige kennis van een specialisme binnen de Engelse taal en cultuur, of iets op het snijvlak tussen Engels en een ander vakgebied. In een core course wordt aandacht besteed aan het voorbereiden en schrijven van een masterscriptie. Het uitvoeren en schrijven van de masterscriptie dient als bewijs dat masterstudenten de vaardigheid hebben om zelfstandig problemen te signaleren en te analyseren, om de relevante literatuur te vinden en te verwerken, en om onderzoek op het vakgebied op een kritische en wetenschappelijk verantwoorde manier uit te voeren.
De student ontwikkelt kennis van specialismen binnen de Engelse taal en cultuur in vier mastermodules taalkunde en/of letterkunde (20 studiepunten) en bij het voorbereiden en schrijven van een scriptie. Elk jaar worden er drie verschillende mastermodules voor literatuur en cultuur aangeboden: Core course Literature and Culture, Topics in Literature and Culture before 1800 and Topics in Literature and Culture since 1800. Binnen die modules worden variaties (negen voor 2004-2005) aangeboden zoals Topics in Literature and Culture since 1800: 19th Century American Literature en Core course Literature and Culture in English: Chaucer. Voor taalkunde zijn er jaarlijks drie mastercursussen met wisselende onderwerpen. Toen de commissie de opleiding bezocht waren nog niet alle titels c.q. onderwerpen van de mastercursussen bekend; een cursus van het eerste semester is Grammaticalization. De student kiest een eigen combinatie van de aangeboden modules. Ook kan hij in overleg met de Examencommissie twee mastermodules van een andere opleiding kiezen. Daarnaast ontwikkelt de student vakspecifieke vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig problemen te analyseren en onderzoek in Engelse taal en cultuurkunde uit te voeren. Deze 110
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
competenties worden met schriftelijke en mondelinge opdrachten getoetst en met een masterscriptie afgerond. Oordeel: Gezien de inhoud van het programma’s zoals die duidelijk per module beschreven is de Studiegids, worden volgens de commissie de eindkwalificaties adequaat geconcretiseerd. De commissie is over de mastermodules bijzonder tevreden. Zij wil wel kort aandacht geven aan de volgende commentaren die ze vernam: • • •
•
Studenten en docenten zijn niet tevreden over het aantal keuzevakken in de bachelor. Dit is volgens de opleiding een gevolg van personeeltekort. Over het aantal en de inhoud van de mastermodules zijn de docenten wel bijzonder tevreden. Studenten zijn bijzonder tevreden over de verbreding van het programma en de invoering van de –zelf te kiezen – minor. Zowel bachelor- als masterstudenten vinden dat er te weinig aandacht is voor uitspraak/ spreekvaardigheid. Docenten beamen dat voor de master, die immers (enkel) gericht is op taal- en letterkunde. Zij zijn onlangs onderwezen in de digitalisering van dit taalvaardigheidsonderdeel. Studenten merkten op dat de aandacht voor cultuurkunde voornamelijk in het eerste bachelorjaar plaatsvindt.
De commissie concludeert dat het inhoudelijke accent in het programma ligt op het gebied van de taalverwerving en de letterkunde. Wat betreft de bacheloropleiding valt het volgende op te merken. De commissie is van mening dat in de bacheloropleiding de cultuurkunde, behalve dat het geïntegreerd in de andere vakken aan de orde komt, ook wel wat meer zelfstandige aandacht zou mogen krijgen. De studenten zouden wel graag meer uitspraaktraining hebben. Daarnaast vraagt de commissie of er zowel in de bachelor- als in de masteropleiding niet meer aandacht voor taalkunde moet komen. De docenten vinden van niet; de focus op literatuur sluit immers aan bij de vraag van studentzijde. Dit standpunt werd tijdens de gesprekken met studenten en alumni beaamd: ze kiezen deze studie voor het domein letterkunde. Ook heeft taalkunde in hun ogen weinig beroepsperspectief. Alumni noemen de gedegen basis die gelegd werd in de literatuur een positief punt van de opleiding. De commissie acht het feit dat de opleiding zich bewust is van de disbalans en haar keuze daarvoor baseert op de vraagzijde, voldoende argument om er niet negatief over te oordelen. Niettemin is de commissie van mening dat er in de masteropleiding de mogelijkheid zou moeten worden geboden zich te specialiseren in de linguïstiek. Zij adviseert met nadruk hiertoe samenwerking met andere universiteiten aan te gaan. De commissie betreurt het, mede gegeven het feit dat het bachelorexamen eindstation van de opleiding kan zijn, dat het doen van een stage niet wordt gestimuleerd. Ook betreurt de commissie het dat maar weinig studenten gebruikmaken van de gelegenheid in het buitenland te studeren. Zij adviseert de opleiding dat met meer kracht te bevorderen. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
111
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor In algemene zin is er sprake van een opbouw van oriëntatie in het eerste jaar via verbreding en verdieping in het tweede en derde jaar naar integratie in de afsluitende scriptie. Het programma is uit gelijke delen taal- en letterkunde opgebouwd. De eerstejaarscursussen Phonology en Algemene Taalwetenschappen leveren kennis die noodzakelijk is voor respectievelijk de eerstejaarscursus Language change and the history of English en de tweedejaarscursus Discourse. De cursus Language change and the history of English draagt op zijn beurt de nodige sociolinguïstische begrippen aan die gebruikt worden in de tweedejaarscursus Language in society, en levert ook de basiskennis van de ontwikkeling van het Engels voor de tweedejaarscursus From Alfred to Joyce. Daarnaast zijn de historisch georiënteerde taalkundecursussen nauw verbonden met historisch opgebouwde modules als British and American culture, Survey I en II, en Novel. Het bachelorwerkstuk in het derde jaar vloeit vaak voort uit de keuzevakken die de studenten binnen de opleiding volgden. Taalverwerving wordt niet alleen in de specifieke taalverwervingscursussen behandeld maar vormt ook een onderdeel van alle eerste- en tweedejaarscursussen: de opleiding heeft de schriftelijke en mondelinge opdrachten voor de modules taalverwerving op de modules taal- en cultuurkunde afgestemd om een productieve wisselwerking te bevorderen als de student zijn competenties verbetert. De schrijfopdrachten en presentatievaardigheden in de verschillende cursussen zijn voor ieder semester afgestemd op het te verwachten taalvaardigheidsniveau en het niveau van academische vaardigheden. Master Volgens de opleiding wordt in de Core course modules extra aandacht gegeven aan het schrijven van de masterscriptie. In de Studiegids zag de commissie dat bij één module terug, namelijk Core course literature and culture in English: Joyce. Verdieping in een letterkundig thema vindt in alle negen aangeboden modules plaats. De taalkunde modules bieden verdieping aan op het gebied van de syntaxis, de semantiek, de taalverandering, het vertalen en benaderingen van taal in een cognitief kader. Oordeel: Voor de bachelor concludeert de commissie dat de afzonderlijke onderdelen van het curriculum op elkaar aansluiten en dat er is sprake van een toenemende complexiteit en mate van reflectie en abstractie. Het programma werkt in zijn opbouw toe naar het schrijven van de bachelorscriptie. Studenten zijn niet onverdeeld positief over de samenhang in het curriculum. Soms lijkt het of de inhoud van een college voornamelijk wordt bepaald door de voorkeur van de docent. De volgorde van de literatuurvakken kan volgens hen verbeterd worden, zodat ze de terminologie onder de knie hebben voordat zij het moeten toepassen. Studenten uitten ook kritiek op de aansluiting tussen het algemene deel van Wetenschapsfilosofie en het vakspecifieke deel daarvan, en op de structuur van de andere twee algemene theoretische vakken (ATW en ALW). Het laatste zou een gevolg zijn van de inzet van verschillende docenten.. De commissie beveelt aan oog te houden voor deze twee punten. De commissie wil graag nog opmerken dat wat haar betreft het vak Wetenschapsfilosofie te vroeg in het programma gegeven wordt. Het is al verschoven van het propedeusejaar naar 112
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
het tweede jaar, maar programmering in een nog latere fase van de studie is volgens de commissie te prefereren. Docenten en studenten gaven aan dat zij het jammer vinden dat ze in het derde jaar maar weinig contact met elkaar hebben, dit mede vanwege de minor die de studenten buiten de opleiding moeten volgen. Er zijn te weinig Engelse keuzevakken – bijvoorbeeld taalkunde of vertalen – en daardoor is het ook niet mogelijk die voor de noodzakelijke verdere verdieping te gebruiken. De commissie heeft begrepen dat de Examencommissie wel de samenhang tussen de individuele studiepaden en minorkeuzes goed in de gaten houdt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor In de Studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld. Uit de onderwijsevaluatie van het tweede semester 2003-2004 blijkt dat studenten vinden dat de studielast niet hoog is. Zij geven de vakspecifieke bachelorcursussen voor moeilijkheid een 2.1 tot 2.8 en de tijd die de cursus vergt een 2.6 tot 3.0 (1 is laag, 3 neutraal en 5 hoog). De geëvalueerde keuzevakken werden iets zwaarder beoordeeld (2.8 en 3.0 voor moeilijkheid en 3.6 en 3.8 voor tijdbesteding), net als het vak Academische vaardigheden (3.7 en 4.7). De opleiding meldt dat waar zich problemen voordeden, zij inmiddels maatregelen heeft genomen om tot een betere afstemming te komen. In een aantal gevallen heeft dit geresulteerd in een aanpassing van de leeslijst. Ook wordt er een wijziging doorgevoerd in het propedeuseprogramma met ingang van 2004-2005, zodat modules beter op elkaar aansluiten. Struikelblokken in het bachelorprogramma zijn het algemene deel van de cursus Wetenschapsfilosofie en Taalverwerving IV (vooral de component vertalen Nederlands-Engels). Voor beide cursussen is een goede beheersing van het Nederlands vereist, wat voor niet-Nederlandstalige studenten vaak een probleem is, met name bij Wetenschapsfilosofie dat inhoudelijk zwaar wordt bevonden. De resultaten bij Wetenschapsfilosofie zijn verbeterd sinds de helft van de module vakspecifiek in het Engels wordt verzorgd. De opleiding zal nauwlettend in de gaten houden of de bachelorscriptie ook een struikelblok zal worden. Een efficiënte begeleidingsprocedure vindt zij in dat geval van groot belang. Master De masteropleiding is in september 2003 van start gegaan. Op dit moment heeft de opleiding nog onvoldoende evaluaties om te kunnen vaststellen of de geprogrammeerde studielast voldoende overeenkomst vertoont met de gerealiseerde studielast en evenwichtig verdeeld is over het programma. In de onderwijsevaluatie van het tweede semester 2003-2004 zijn twee mastermodules geëvalueerd. De beoordeling valt hoger uit dan bij de bachelorcursussen, namelijk voor moeilijkheid een 3.0 en 3.4 en voor tijd een 3.8 en 4.2. De opleiding houdt er rekening QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
113
mee dat het schrijven van een masterscriptie van circa veertig pagina’s een struikelblok wordt in het nieuwe masterprogramma. Door een zorgvuldig georganiseerde studiebegeleiding en een intensieve begeleiding van scriptiestudenten probeert de opleiding dit te voorkomen. Oordeel: De commissie constateert op basis van uitspraken van alumni en studenten en de gegevens uit de onderwijsevaluatie van het tweede semester 2003-2004 dat de studielast voor zowel de bachelor als de master vaak als licht wordt beoordeeld. Bachelor- en masterstudenten geven aan dat zij de uitdaging vinden in het zelf aanvullen van het programma. Bachelorstudenten willen meer verdieping. In de masteropleiding wordt de studielast vooral door de native speakers als te licht beoordeeld. Bijbaantjes zijn eerder regel dan uitzondering. De commissie adviseert de opleiding zich te bezinnen op de opmerkingen over de zwaarte van de beide programma’s. Uit de curriculumbeschrijving wordt duidelijk dat het programma zo is ingericht dat er een redelijke spreiding is van studieactiviteiten. Daarover heeft de commissie geen klachten vernomen Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor Voor de bacheloropleidingen geldt het VWO-diploma of een HBO-propedeuse als ingangseis. Dat wordt gecontroleerd door de Centrale Studenten Administratie. Er geldt verder een facultaire colloquium-doctumregeling. Instroom in de opleiding is de afgelopen jaren flink teruggelopen: van 254 in 1989-1990 naar 78 in 2001-2002. De opleiding verklaart deze terugloop door verlies van studenten aan ‘nieuwe’ studies zoals Europese studies en Film- en televisiewetenschap. De opleiding heeft voor de verschillende categorieën instromende studenten zonder VWOdiploma programma’s ontwikkeld, afgestemd op hun specifieke problematiek. Door de vaardigheden en kennis van deze instromers op het juiste niveau te krijgen, probeert de opleiding de aansluiting te verbeteren. HBO-studenten (met havo als vooropleiding) en colloquium-doctumstudenten blijken moeite te hebben om een academisch perspectief te ontwikkelen (met bijvoorbeeld analytische probleemstellingen of argumenteren op basis van bewijsmateriaal). Voor hen is een schakelprogramma Engels voor HBO-studenten opgezet. Studenten met een bachelor Engels uit andere (niet-Engelstalige) landen hebben vaak moeite met het niveau van het Engels. Hen wordt een aangepast programma aangeboden dat alle taalverwervings- en vaardigheidscursussen omvat. Uitwisselingsstudenten en allochtone studenten hebben vaak moeite met de interactieve discussies en werkgroepen, en met de kritische presentaties die kenmerkend zijn voor het onderwijs bij de opleiding Engels aan de UvA. Het niveau van hun Engels is vaak ook niet toereikend. Speciaal voor deze groep wordt een taalverwervingsprogramma ontwikkeld. Pas als ze dat met succes hebben gevolgd, krijgen ze toegang tot overige onderdelen. 114
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Master Als toelatingseis tot de master Engelse taal en cultuur geldt een universitair bachelordiploma Engelse taal en cultuur. Over de instroom in de masteropleiding is nog weinig informatie beschikbaar. Studenten die in september 2003 zijn ingestroomd in de masteropleiding zijn nog als doctoraalstudent aan de opleiding begonnen. Voor de eenjarige masteropleiding vindt geen selectie plaats, mits de student een bachelordiploma heeft van dezelfde instelling binnen dezelfde discipline. Volgens de opleiding bestaat er grote internationale belangstelling voor de aansluitmaster. Buitenlandse studenten worden op grond van schriftelijke aanvragen geaccepteerd. Sinds september 2004 biedt de opleiding deze studenten een cursus Academic English. Oordeel: De commissie vindt dat de opleiding veel aandacht heeft voor de verschillende groepen instromers in de bacheloropleiding en daar verstandig mee omgaat. Ze vindt de internationale belangstelling voor de master een goede zaak. Ook is de commissie van mening, op grond van het voorlichtingsmateriaal dat zij heeft gezien, de informatie op de website en de gesprekken met de studenten, dat een adequaat en realistisch beeld wordt gegeven van de opleiding. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat het bachelorprogramma 180 studiepunten en het masterprogramma 60 studiepunten omvat. De bachelor- en de masteropleiding voldoen hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor De opleiding verzorgt het onderwijs niet vanuit een nadrukkelijk aanwezig didactisch concept. In het eerste en tweede jaar overheerst zelfstudie (respectievelijk 1.302 en 1.106 uur) en werkcolleges (respectievelijk 308 en 224 uur). De studenten krijgen beide jaren 70 uur hoorcollege. In het derde jaar zijn minor -en keuzemodulen opgenomen. De afwisseling in werkvormen is dan afhankelijk van de modulen die de student kiest. Voor het bachelorwerkstuk staat 280 uur.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
115
Voor het bachelorwerkstuk is een uitgebreid reglement. Het werkstuk wordt intensief begeleid door een docent en altijd beoordeeld door twee stafleden. Er is geen stagereglement maar wel een stagecoördinator bij de opleiding. Een stage in de bacheloropleiding is echter niet verplicht en komt niet erg vaak voor. De opleiding geeft aan dat verbetering van het overleg tussen de opleidingscoördinator en het facultaire stagebureau in de toekomst wellicht zal kunnen leiden tot meer gebruik van stageplaatsen. Master Alle mastermodules hebben de vorm van werkgroepen om discussie en interactieve participatie te bevorderen. Studenten hebben 168 uur werkcollege, besteden 560 uur aan de scriptie en 952 aan zelfstudie. In de mastermodules wordt met individuele spreek- en schrijfopdrachten gewerkt aan de ontwikkeling van kennis en onderzoeksvaardigheden en wordt het presenteren van die kennis en van onderzoeksresultaten geoefend. Een stage maakt geen deel uit van de masteropleiding, maar wordt vooralsnog niet uitgesloten. Er is een scriptiereglement waarmee de kwaliteit van de afstudeeropdracht wordt gewaarborgd. Het scriptieprotocol legt vast waaraan een scriptie moet voldoen: de scriptie wordt beoordeeld op taalgebruik, structuur en inhoud, kritisch inzicht in bestaande literatuur, methodiek en creativiteit. Oordeel: De studenten met wie de commissie heeft gesproken, toonden zich redelijk tevreden over de vormgeving van het onderwijs. Bachelorstudenten meldden dat de werkgroepen (maximaal 24 studenten) voldoende ruimte bieden om aan het woord te komen en dat er weinig contacturen zijn. De masterstudenten brachten in dat de kleinschaligheid van de werkgroepen de discussie ten goede komt en een fijne sfeer creëert, zij voldoende feedback krijgen en graag meer tutorials zouden hebben. De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud als voldoende, maar heeft, behalve op het gebied van het taalverwervingsonderwijs, geen speciale inspanning op het gebied van onderwijsvernieuwing geconstateerd. Zij is van mening dat het aantal contacturen in de eerste twee jaar van de opleiding te gering is en het aantal uren zelfstudie te hoog. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor De opleiding gebruikt verschillende methoden van toetsen en beoordelingen, waaronder schriftelijke werkstukken en tentamens, take home-tentamens en mondelinge tentamens, rapportages en presentaties. Modules in de eerste twee jaar worden regelmatig door middel van schriftelijke eindtentamens getoetst. Naarmate de student zijn schrijf- en spreekvaardigheden verbetert, wordt de toetsvorm aangepast door langere werkstukken te laten maken en uitgebreidere presentaties te laten geven. Binnen de opleiding worden geen meerkeuzetoetsen gebruikt. 116
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Studenten krijgen schriftelijk commentaar op hun geschreven werkstukken, en kunnen tentamenresultaten tijdens de spreekuren van de docenten bespreken. Het onderwijsinstituut Taal- en letterkunde heeft één Examencommissie (voor bachelor- en masteropleidingen). Deze ziet toe op de naleving van de eisen en regels die gelden voor de opleidingen. De commissie beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt de gang van zaken bij toetsen en beoordelingen en beoordeelt individuele aanvragen van studenten onder meer over te verlenen vrijstellingen. Zij vergadert ten minste vijfmaal per jaar. Zoals in het scriptiereglement beschreven staat, moet een student voordat hij aan zijn bachelorwerkstuk of masterscriptie kan beginnen een voorstel indienen bij de scriptiecommissie. Wanneer deze commissie het geaccepteerd heeft, wijst zij een begeleider en tweede beoordelaar aan. Master Het leerdoel van mastermodules is, behalve het ontwikkelen van kennis en onderzoeksvaardigheden, ook het leren presenteren van die kennis en van onderzoeksresultaten. Individuele spreek- en schrijfopdrachten zijn de beste manier om die vaardigheid te oefenen volgens de opleiding. Mastermodules worden in de regel getoetst met schriftelijke tentamens en/of werkstukken. Daarnaast tellen ook schriftelijke deeltentamens of oral reports mee. De relevante onderzoeksvaardigheden worden getoetst en beoordeeld met schriftelijke opdrachten en/of tentamens, met mondelinge presentaties en met de masterscriptie (van 20 studiepunten). Hiermee wordt ook het niveau van het Engels getoetst. Studenten krijgen schriftelijk commentaar op hun geschreven werkstukken en feedback op mondelinge presentaties. Tentamenresultaten kunnen tijdens de spreekuren van docenten besproken worden. Oordeel: Studenten blijken tevreden over de spreiding, frequentie en inhoud van de toetsen. Zij weerspiegelen de geleerde stof of vaardigheden. Dat wordt bevestigd door evaluatieresultaten die de commissie heeft gezien: de evaluatie van het tweede semester 2003-2004 toonde een gemiddelde van 3.6 voor het tentamen als afspiegeling van de stof. Feedback wordt alleen gegeven op verzoek van de student. Studenten vinden echter dat zij voldoende feedback krijgen. Masterstudenten zijn tevreden over de assessments en de diversiteit aan toetsen (papers, presentaties maar ook schriftelijke examens). Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft bekeken, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. De commissie beoordeelt de scriptiecommissie in de bacheloropleiding als goed. De scriptie is hierdoor minder een struikelblok geworden. In de masteropleiding wordt de scriptiebegeleiding door studenten als goed beoordeeld. Een punt van zorg waren de herkansingen. Formeel mochten studenten in de periode voorafgaand aan het bezoek van de commissie driemaal herkansen. Indien ze dan nog niet waren geslaagd, deden ze de module over. In de nota Beginnen => meedoen => afronden (oktober 2004) wordt een betere spreiding van de toetsmomenten bepleit. Inmiddels is de regeling voor herkansingen gewijzigd: studenten hebben per module niet meer dan één herkansing. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
117
Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. De onvoldoende voor de bacheloropleiding voor facet 4 berust op een tekort aan onderzoekstraining. De bacheloropleiding in haar geheel heeft echter een zodanige inhoud dat dit naar het oordeel van de commissie voldoende gecompenseerd wordt. 3.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Bachelor/Master: Het personeel dat de bachelor- en de masteropleiding verzorgt, is werkzaam binnen de drie leerstoelgroepen Engelstalige letterkunde, Taalkunde van de Germaanse talen en Tweedetaalverwerving. Alle leden van de gemeenschappelijke staf (hoogleraren, UHD’s en UD’s) zijn gepromoveerd en hebben naast een onderwijstaak ook een onderzoekstaak. De opleiding geeft aan dat de verhouding onderzoeks- onderwijstijd als volgt is geregeld: hoogleraar 45% respectievelijk 55%, UHD idem, UD 40% en 60%, docent 15% en 85%. De cursussen taalverwerving worden vervuld door docenten zonder onderzoekstaak. De opleiding streeft ernaar de UHD en de twee hoogleraren in te zetten in de propedeuse, maar door de onderbezetting is dit niet altijd mogelijk. Oordeel: De commissie constateert dat de hoogleraren en de UHD’s niet altijd actief zijn in de propedeuse. Zij heeft begrip voor de reden, namelijk dat de knelpunten in het onderwijs worden opgevangen door het aantrekken van tijdelijke docenten die gemakkelijker in de beginfase van de opleiding kunnen worden ingezet. Zij acht het niettemin van belang dat ook eerstejaars studenten met hooggekwalificeerde docenten te maken krijgen. De commissie heeft er geen twijfel over dat het onderwijs zowel in de bachelor- als de masterfase verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Dat geldt voor de taal- en letterkunde (taalvaardigheid wordt door docenten zonder onderzoekstaak gegeven). Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
118
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Bachelor/Master: De opleiding verzorgt een uitgebreid onderwijsprogramma voor grote aantallen studenten. De staf bestaat uit twee hoogleraren, één UHD, zeven UD’s en acht docenten. Voor onderwijs is er ongeveer 5,7 fte beschikbaar. De inzet van de staf in het onderwijs is groot. Volgens de opleiding is er daardoor weinig ruimte voor de aanzet tot onderwijsvernieuwing en zou het onderzoek onder druk kunnen komen te staan. Deze kwestie krijgt de aandacht en door de steun van het College van Bestuur zal de onderbezetting de komende jaren geleidelijk kunnen worden weggewerkt. Door de recente uitbreiding van het aanbod van cursussen taalverwerving voor studenten die niet Engels als hoofdtaal hebben, is een aantal deeltijdaanstellingen gerealiseerd. Deze worden vervuld door docenten zonder onderzoekstaak. Oordeel: De commissie vindt dat er met het oog op het vakkenaanbod meer docenten gewenst zijn. Daarmee kunnen de docenten meer keuzemogelijkheden creëren voor de studenten. Ook is het wenselijk om meer docenten aan te trekken voor taalvaardigheid. Door de uitbreiding van de taalverwerving is nu een aantal docenten op tijdelijke basis aangenomen. Een aandachtspunt blijft het aantal studenten van buiten de opleiding die een onderdeel bij Engels volgen. Deze tellen volgens de docenten niet zichtbaar mee bij de berekening van de uren. De percentages onderzoekstijd voor hoogleraren en UHD’s zijn niet geheel in overeenstemming met de opgave daarvan door de faculteit (te weten 40-60%). De uren die er voor onderzoek beschikbaar zijn, zijn erg diffuus verdeeld, wat vooral voor de medewerkers in tijdelijke dienst ongelukkig uit kan pakken. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Voor het gevoerde beleid op dit punt zie het facultaire deel van dit rapport. Bachelor/Master: De didactische vaardigheden van docenten worden getoetst door het onderwijsinstituut in de onderwijsevaluaties. Nieuwe stafleden hebben een cursus didactische vaardigheden gevolgd en worden gecoacht door ervaren collega’s. Bij de sollicitatieprocedure voor de nieuwe stafleden bij taalvaardigheid speelden onderwijservaring en didactische kwaliteiten een belangrijke rol. Onlangs is een interne workshop gegeven voor alle docenten over afwisseling in didactiek. De hoogleraar voert functioneringsgesprekken. De onderzoeksspecialisaties van de wetenschappelijke staf worden waar mogelijk in het onderwijsprogramma ingezet. Bij het aantrekken van nieuw personeel wordt er rekening mee gehouden dat het specialisme van de nieuwe medewerker binnen het profiel van de opleiding past. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
119
Uit gesprekken met studenten en uit evaluatiegegevens per module blijkt dat studenten positief zijn over de docenten zowel in vakinhoudelijk als in didactisch opzicht (score gemiddeld 4 op een vijfpuntsschaal). Studenten de docenten gemotiveerd en open, en de sfeer positief. Oordeel: In het voorgaande is reeds aangegeven dat de commissie positief denkt over de wetenschappelijke kwaliteiten van het personeel. Specialisaties in het docententeam zijn bij zowel letterkunde als taalkunde voldoende breed gezien de doelstellingen en eindkwalificaties van het programma. Ook over de onderwijskwaliteiten is zij positief. De commissie concludeert dat bachelor- en masterstudenten tevreden zijn over de kwaliteit en open houding van de docenten, maar dat er nauwelijks gerichte didactische scholing is. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 3.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden beschreven. Bachelor/Master: De ICT- en AV-voorzieningen voor onderwijsdoeleinden zijn volgens de opleiding verbeterd, hoewel de apparatuur niet altijd goed functioneert en de mogelijkheden om in een semester een zaal met voldoende computerwerkplekken te reserveren niet groot is. In bijna alle collegezalen van de faculteit zijn beamers geïnstalleerd, zodat ICT- of AV-bronnen in de lessen makkelijk kunnen worden gebruikt. De opleiding heeft te weinig geschikte zalen voor de relatief grote werkgroepen tot haar beschikking. Studenten meldden dit ook. Ook komt het voor dat zalen te klein of niet goed toegesneden zijn op de didactische vormen die gehanteerd worden, vooral bij taalvaardigheid. De bibliotheek functioneert weliswaar voldoende, maar de middelen staan onder druk. Het aanschafbeleid en het krappe budget maken het de opleiding moeilijk om meer dan één kopie van een studieboek aan te schaffen of abonnementen van gespecialiseerde tijdschriften te behouden. Oordeel: De commissie heeft van docenten en studenten vernomen dat het taallaboratorium te weinig plaats biedt voor de eigen studenten. Dit heeft vooral zijn weerslag op het uitspraakonderwijs. Er wordt gewerkt aan digitalisering van de mediatheek, maar dat is nog niet volledig afgerond en de software is nog niet beschikbaar. Docenten hebben wel al een cursus gevolgd. De opleiding werkt met Blackboard. 120
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De commissie concludeert dat de voorzienig van werkruimten krap is, maar dat de voorzieningen in het algemeen, zie ook het facultaire deel, toereikend zijn. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelor/Master: Er is één studieonderwijsadviseur voor alle propedeusestudenten, en iedere student in het tweede of derde jaar is ingedeeld bij één van de vier docentmentoren, die kunnen worden bezocht tijdens hun spreekuur of op afspraak. De masterstudenten worden begeleid door de mastercoördinator. Deze bleek tijdens de gesprekken bij de studenten nauwelijks bekend. Wellicht komt dat door het feit dat de masteropleiding pas in september 2003 van start is gegaan voor een zeer beperkte groep studenten en er nog geen uitgebreide ervaringen met de studiebegeleiding van deze groep studenten is opgedaan. Volgens de opleiding is de studiebegeleiding goed geregeld en zijn stafleden goed toegankelijk voor studenten. Studenten die vertraging oplopen krijgen veel aandacht. De opleiding vindt het vaak lastig om actief in te spelen op studievertraging, mede doordat docenten geen directe toegang hebben tot alle cijfers en studieresultaten van studenten. Daarbij speelt ook een rol dat de propedeuse geen limiet heeft, en dat iedere student tot in lengte van jaren tentamens kan overdoen. De opleiding zegt weinig middelen te hebben om studenten die niet goed functioneren te bewegen de studie te staken. Studenten worden voorgelicht over de verschillende studiemogelijkheden middels de voorlichtingsactiviteiten die door de faculteit en het onderwijsinstituut georganiseerd worden, internet en door de docentmentoren. Informatie over praktische zaken wordt blijkens de studiegids verspreid via de facultaire website en per e-mail. Elke student heeft een eigen e-mailaccount. Oordeel: De commissie concludeert dat de studiebegeleiding zeer goed functioneert en dat de informele praktijk heel belangrijk is naast de formele structuur. De docenten zijn aanspreekbaar en flexibel. Zowel de bachelor- en masterstudenten als de doctoraalstudenten hebben expliciet hun tevredenheid over de begeleiding uitgesproken, in het bijzonder over de scriptiebegeleiding. Zij worden goed in de gaten gehouden en er wordt tijdig aan hun jasje getrokken. Juist het directe contact met de docenten en hun enthousiasme en inzet worden als sterk punt van de opleiding genoemd. De informatievoorziening is adequaat. Maar wat betreft de masteropleiding is het de commissie wel opgevallen dat niemand van de studenten die zij heeft gesproken de mastercoördinator kent en dat alle begeleiding via individuele contacten plaatsvindt. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
121
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 3.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bachelor/Master: De opzet en uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem zijn in het facultaire deel beschreven. De opleiding volgt de facultair vastgelegde wijze van evalueren. Zij evalueert dus alle cursussen regelmatig. Het onderwijsinstituut overlegt met de Opleidingscommissie welke modules geëvalueerd moeten worden; er is geen vast evaluatieschema. Het gebruikte evaluatieformulier bestaat uit 24 vragen die betrekking hebben op de kwaliteit van de voorzieningen, de tijd die besteed is aan de module, de didactische kwaliteit en de onderwijskundige kwaliteit (onder andere de module, het lesgeven, de literatuur, het tentamen en de hoeveelheid die men geleerd heeft). De studenten vormen in de belangrijkste informatiebron volgens de opleiding: zij geven hun mening in mondelinge en schriftelijke evaluaties, nemen deel aan zogenaamde ‘jaargesprekken’, geven individueel evaluatieve informatie door aan de studieadviseur en hebben zitting in de Opleidingscommissie. Er is één Opleidingscommissie voor de bachelor en de master. Deze bestaat uit twee docenten en twee studenten. Resultaten van evaluaties worden in deze commissie besproken. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs voldoende bewaakt door regelmatige evaluaties ervan. In afwachting van het aangekondigde verder uitgewerkte facultaire systeem van kwaliteitszorg acht de commissie de evaluatiepraktijk van de opleiding voldoende. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het facultaire deel wordt beschreven hoe het proces van verbetering in algemene zin loopt. In principe is het de Opleidingscommissie die op basis van evaluatieresultaten tot advisering aan decaan en onderwijsdirecteur over verbeteractiviteiten komt. Voor het functioneren van de Opleidingscommissies in dezen bestaat er een uitgebreide facultaire handleiding. Bachelor/Master: Ook bij Engelse taal en cultuur worden de uitkomsten van de evaluaties in de Opleidingscommissie besproken en komen ze bij functioneringsgesprekken aan de orde. De opleiding zegt serieus rekening te houden met klachten van studenten; zo is een te zwaar bevonden leeslijst 122
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
aangepast, zijn er op grond van reacties van studenten bij de taalverwervingscolleges maatregelen genomen en is een module naar het tweede semester verplaatst, waardoor deze beter aansloot op een module in het eerste semester. De vorige visitatiecommissie had opmerkingen over de ongunstige student-stafratio. Zoals beschreven onder F13 heeft de opleiding voor de taalverwervingscolleges inmiddels extra docenten aangetrokken. Binnen de mogelijkheden die de financiën toelaten wordt in overleg met het College naar een oplossing gezocht voor de onderbezetting. De vorige visitatiecommissie vond verder het basispakket Engelse Taal- en Letterkunde summier in vergelijking met de andere opleidingen in Nederland. Oordeel: De commissie heeft begrepen dat studenten zich gehoord voelen. Zij menen dat er daadwerkelijk iets met de uitkomsten van evaluaties gedaan wordt en dat nuttige veranderingen worden doorgevoerd. Ook is het de commissie duidelijk geworden dat er sprake is van een regelmatige follow-up van de evaluaties. Zij is daarom van oordeel dat evaluaties van het onderwijs aantoonbaar tot verbeteringen hebben geleid. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bachelor/Master: Zoals boven beschreven, zijn studenten direct betrokken bij de evaluatie van onderwijs via verschillende kanalen. Docenten worden betrokken via de Opleidingscommissie. De commissie adviseert jaarlijks de decaan over de onderwijsprogramma’s in de vorm van de onderwijs- en examenregelingen. De Opleidingscommissie komt regelmatig bijeen en functioneert volgens de opleiding goed. Ten slotte spelen de studieadviseur en de onderwijsdirecteur een rol in interne kwaliteitszorg. Het beroepenveld en alumni worden niet geraadpleegd. De opleiding Engels heeft geen alumnivereniging. Oordeel: De commissie constateert dat studenten en docenten actief bij de kwaliteitszorg van de opleiding zijn betrokken, maar het beroepenveld en de alumni niet. Door onderzoek onder groeperingen zouden ook zij een rol in de kwaliteitszorg van de opleiding kunnen krijgen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
123
3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bachelor/Master: De bevindingen van de commissie zijn bij dit onderwerp grotendeels gebaseerd op resultaten van de ‘oude’ doctoraalopleiding. Voor de bachelor- en masteropleiding zijn er nog te weinig afgestudeerden en afstudeerwerkstukken (respectievelijk drie en geen) waarop een oordeel kan worden gebaseerd. Gezien de opzet van het programma en de gerealiseerde randvoorwaarden is te verwachten dat die resultaten niet veel van de huidige zullen afwijken. Wel is te verwachten dat gegeven de invoering van een bachelordiploma en gezien de genoemde maatregelen rendementscijfers in de toekomst zullen verbeteren. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een werkstuk waarvan de studielast 10 studiepunten bedraagt. Er is zoals eerder aangegeven een uitgebreid scriptiereglement. Bij de beoordeling is, ter vergroting van de objectiviteit, naast de begeleider ook een tweede lezer betrokken. De scriptie wordt in het Engels geschreven. Formeel kan de opleiding ook afgesloten worden met een stage en een verslag. De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie van 20 studiepunten. Er is goedkeuring nodig door de hoofdbegeleider en de Examencommissie. Ook hier is een tweede beoordelaar betrokken. De commissie heeft een selectie uit de 25 meest recente doctoraal- en bachelorscripties bekeken en deze op een aantal criteria beoordeeld. Daarbij werd ook de beoordeling van het werkstuk door de betreffende begeleidende docenten meegenomen. De commissie komt meestal tot een lagere beoordeling (van een halve tot hele punt) en eenmaal tot een hogere beoordeling dan de opleidingsbegeleiders. Met betrekking tot de doctoraalscripties concludeert de commissie dat het taalgebruik steeds goed is. De kernbegrippen zijn meestal duidelijk gedefinieerd en de scribenten blijken redelijk tot goed op de hoogte te zijn met de literatuur op het gebied van het onderwerp. Ook de verantwoording ervan in noten en verwijzingen is in orde. De gekozen onderwerpen vindt de commissie meestal interessant en relevant. Dat geldt ook voor de bachelorwerkstukken die de commissie las. Over deze werkstukken is de commissie erg tevreden: de studenten presenteren het materiaal goed, gebruiken noten en verwijzingen consistent en duidelijk en gebruiken de juiste literatuur. De werkstukken kennen goed taalgebruik en een heldere compositie. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er voor de eindscripties heldere procedures zijn vastgelegd en er heldere criteria zijn waaraan de scripties moeten voldoen. De bewaking van de kwaliteit is voldoende geborgd. Zowel de bachelorwerkstukken als de doctoraalscripties worden door de commissie als voldoende beoordeeld. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
124
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bachelor/Master: Het rendementsbeleid is in hoge mate facultair bepaald (zie het facultaire deel van dit rapport). De faculteit constateert dat de rendementen in de faculteit te laag zijn. Dat geldt ook voor de opleiding Engelse taal en cultuur. De opleiding heeft diverse maatregelen genomen. Zij heeft de studieadvisering en -begeleiding geïntensiveerd en bespreekt in een speciale docentenvergadering alle propedeusestudenten. Zo nodig krijgen studenten een op maat gesneden advies. Daarnaast is een discussie op gang gebracht over het aantal herkansingen en/of het onbeperkt tentamen doen niet aan banden zou moeten worden gelegd. De opleiding ziet het als een reëel probleem dat Engels door sommige studenten als een ‘makkelijk’ vak wordt gezien en relatief vaker wordt gekozen door studenten die niet echt gemotiveerd zijn voor het vak. Oordeel: De commissie stelt op basis van de tabellen (zie bijlage 2) vast dat de rendementen van de opleiding iets lager zijn dan het landelijke gemiddelde. Dit geldt zowel voor de propedeuse- als voor de postpropedeuserendementen. De commissie verwacht dat de invoering van de bachelor-masterstructuur, met een geformaliseerd uitstroommoment na drie jaar opleiding, een gunstig effect zal hebben op het rendement. Op grond hiervan en de beschreven maatregelen komt de commissie toch tot het oordeel voldoende. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
125
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Engelse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
126
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Goed Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Masteropleiding Engelse taal en cultuur Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
127
128
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
4.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Scandinavische talen en culturen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Scandinavische talen en culturen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Scandinavische talen en culturen 56807 Bachelor WO 180 ECTS Bachelor Voltijd, deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Scandinavische talen en culturen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 4.0.
Scandinavische talen en culturen 66807 Master WO 60 ECTS Master Voltijd, deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 4.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
In september 2002 is de faculteit gestart met de bachelor- en masteropleiding Scandinavische talen en culturen. Vanaf dat moment vonden er geen inschrijvingen voor de doctoraalopleiding meer plaats. Op 1 januari 2004 stonden er nog vijftien doctoraalstudenten ingeschreven. Een overgangsregeling voor doctoraalstudenten is opgenomen als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Studenten en docenten lieten de commissie weten dat de overgang naar de bachelor-masterstructuur goed is verlopen. De commissie is die mening ook toegedaan.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
129
Verschillende studenten gaven aan dat zij minder enthousiast waren over het fenomeen bachelor en de invoering van een minor buiten de eigen opleiding. Zij zijn van mening dat een programma van drie jaar onvoldoende diepgang in het vakgebied biedt en dat de verplichte minor dat beperkte programma nog meer reduceert. Volgens de commissie is dit de opleiding niet aan te rekenen, maar ze wil het wel vermeld hebben. Van de kant van de docentuur werd geklaagd over de grote facultaire bureaucratie. 4.2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor De bacheloropleiding Scandinavische talen en culturen is erop gericht studenten zover op te leiden dat ze in aanmerking komen voor onder meer een master Scandinavische talen en culturen in binnen- of buitenland dan wel in staat zijn een functie uit te oefenen waarvoor academische kennis en vaardigheden vereist zijn en kennis van Scandinavische talen en culturen dienstig of noodzakelijk is. De bacheloropleiding Scandinavische talen en culturen richt zich op de bestudering van de talen en de culturen van Scandinavië, primair van die gebieden van Scandinavië waar een Germaanse taal gesproken werd en wordt. Daarbinnen ligt het zwaartepunt op de talen en culturen van Denemarken, Noorwegen en Zweden en van de Zweedstalige gebieden in Finland. Ook de bestudering van het Oud-IJslands (Oud-Noors) en het IJslandse literaire erfgoed behoren tot de centrale belangstellingssfeer van de opleiding. De acquisitie van de drie nationale hoofdtalen – Deens, Noors en Zweeds – is van het grootste belang. De individuele student legt zich nadrukkelijk toe op de verwerving van één van deze talen en leert de andere twee talen passief te gebruiken. Alle bacheloropleidingen in de faculteit hebben een aantal algemene eindtermen gemeenschappelijk. Deze zijn opgenomen in de OER van Scandinavische talen en culturen onder de noemer academisch denk- en werkniveau. Naast de algemeen academische eindtermen kent de opleiding vakspecifieke eindtermen en eindtermen voor taalverwerving. De vakspecifieke eindtermen gaan in op overzicht van en inzicht in de grondbeginselen van een discipline op het terrein van de Scandinavische talen en culturen; de beheersing van onderzoeksmethoden en -technieken van de discipline; en toegang tot een master of de arbeidsmarkt. Volgens de opleiding houdt dat in dat de bachelor op het gebied van taalkunde ten minste een redelijk inzicht in de structuur van de Scandinavische talen heeft; ingevoerd is in de terminologie en de werkwijze van de taalkunde; en in staat is de ontwikkelingen in (enige gebieden van) de taalkunde te volgen en daar een oordeel over te vormen. Hij kan de opgedane kennis toepassen en uitdragen. Op het gebied van letterkunde heeft hij kennisgemaakt met de Scandinavische literatuurgeschiedenis, enkele centrale periodes daarbinnen en een (beperkt) aantal canonieke auteurs en werken; kan hij kritisch omgaan met het literatuurhistorische apparaat en de secundaire literatuur; en heeft hij leren differentiëren tussen diverse methoden van onderzoek met ieder hun eigen terminologie. 130
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Met betrekking tot taalverwerving formuleert de opleiding haar minimale eindtermen in niveaus die afkomstig zijn uit het CEFR-kader (Common European Framework of Reference). De opleiding streeft het niveau C1 (Effective proficiency) na voor luisteren en lezen en B2 (Advantage) voor gesproken interactie, gesproken productie en schrijven in respectievelijk het Deens, Noors of Zweeds, afhankelijk van de gekozen hoofdtaal, plus een goede passieve beheersing van de twee andere talen. Voor het formuleren van de doelstellingen en eindkwalificaties heeft geen benchmark plaatsgevonden. Volgens de opleiding is er op dit moment geen sprake van formele – nationale of internationale – afstemming over de inhoud van de opleiding Scandinavische talen en culturen. De Nederlandse opleidingen hebben op relatief autonome wijze de inhoud van de opleiding vastgesteld. Er is momenteel geen landelijke afstemming. Met de Nederlandse en Vlaamse zusteropleiding worden de tweejaarlijkse Scandinavistendagen georganiseerd. Studenten nemen hieraan deel. De opleiding participeert in internationale netwerken. De Amsterdamse Scandinavistiek speelt een actieve rol bij het denken over en het initiëren van samenwerkingsverbanden binnen de internationale Scandinavistiek extra muros. De Amsterdamse leerstoelhouder zit in het bestuur van het Fachverband Skandinavistik (opgericht in september 2003). Het feit dat studenten Scandinavistiek van de UvA die aan de diverse moedertaalinstituten in Scandinavië studeren daar over het algemeen moeiteloos hun weg in het academisch onderwijs vinden, is volgens de opleiding een indirecte indicator van de juistheid van de gekozen invulling van het vak. Master De aansluitmaster Scandinavische talen en culturen is erop gericht studenten zodanige kennis en vaardigheden en een zodanig inzicht bij te brengen op het gebied van de Scandinavische talen en culturen dat zij in staat zijn tot zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau en beschikken over de kennis en competenties die een voorwaarde zijn om te worden toegelaten tot de promotie. De masteropleiding Scandinavische talen en culturen richt zich op de bestudering van de talen en de culturen van Scandinavië, primair van die gebieden waar een Germaanse taal gesproken werd en wordt. Daarbinnen ligt het zwaartepunt op de talen en culturen van Denemarken, Noorwegen en Zweden en van de Zweedstalige gebieden in Finland. Ook de bestudering van het Oud-IJslands (Oud-Noors) en het IJslandse literaire erfgoed behoort tot de centrale belangstellingssfeer van de opleiding. De bovenstaande doelstelling is vertaald in een aantal algemene academische en vakspecifieke eindtermen. De opleiding kent een zestal eindtermen voor academisch denk- en werkniveau. Deze zijn van toepassing op alle eenjarige masteropleidingen in de Faculteit der Geesteswetenschappen en worden toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. Daarnaast zijn er vakspecifieke competenties geformuleerd. Deze vijf eindtermen gaan in op het beschikken over gedegen overzicht van de Scandinavische talen en culturen en de geschiedenis daarvan; grondige kennis van een specialisme binnen dat vakgebied of op het snijvlak daarvan met een ander vakgebied; het zelfstandig signaleren, formuleren en analyseren van problemen en formuleren en presenteren van onderzoeksvragen; en het vinden, verwerken en kritisch beoordelen van relevante vakliteratuur; en ten slotte het uitvoeren van onderzoek op het vakgebied en het rapporteren daarover. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
131
Er is op dit moment (nog) geen sprake van formele nationale of internationale afstemming over de inhoud van de masteropleiding Scandinavische talen en culturen aan de UvA (zie ook de opmerkingen daarover bij de bacheloropleiding). Oordeel: De eindtermen zijn algemeen geformuleerd, maar komen volgens de commissie zeker overeen met de eisen van het (internationale) domein zoals beschreven in het domeinspecifieke referentiekader: ze sluiten goed aan bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied c.q. de discipline en/of de beroepspraktijk. Dat geldt voor zowel de bachelor als de master. De commissie vindt de doelstelling en de eindtermen goed maar vrij traditioneel. Het is jammer dat de invoering van het bachelor-masterstelsel niet aangegrepen is als moment voor vernieuwing van de eindtermen en doelstellingen. Docenten zijn van mening dat de bacheloropleiding geen duidelijke profilering kent voor buitenstaanders. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Bachelor De commissie heeft de eindtermen van de bachelor afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat drie van de descriptoren herkenbaar zijn in (onderdelen van) de vakspecifieke eindtermen. “Overzicht over en inzicht in de grondbeginselen van de Scandinavische talen en culturen”, “Het actief beheersen van een aantal onderzoeksmethoden en -technieken” en “Voldoende kennis actieve en toepasbare kennis om toelating te verwerven tot een master binnen de (sub)disciplines van de geesteswetenschappen”, verwijzen respectievelijk naar de descriptoren Kennis en inzicht (1), Toepassen kennis en inzicht (2) en Leervaardigheden (5). De descriptoren Oordeelvorming (3) en Communicatie (4) komen aan bod in de algemene eindtermen voor academisch denk- en werkniveau zoals blijkt uit de eindterm: “Is in staat problemen op het terrein van de geesteswetenschappen te analyseren, alsmede daarover mondeling en schriftelijk te rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan een breder publiek”. Op het niveau van de taalverwerving is aansluiting gezocht bij de internationale standaard van het CEFR zoals beschreven in het vorige facet. Master Ook voor de master kon de commissie de Dublin-descriptoren herleiden in de geformuleerde eindtermen. Zo wordt er in de vakspecifieke vaardigheden gesproken van grondige kennis van een specialisme binnen de Scandinavische talen en culturen (Kennis en inzicht), de vaardigheid om zelfstandig problemen op het terrein van het vakgebied te signaleren, formuleren, analyseren en eventuele oplossingen aan te dragen (Toepassen kennis en inzicht), relevante vakliteratuur kritisch te beoordelen (Oordeelsvorming) en rapporteren over onderzoek op een wijze die voldoet aan de gebruikelijke disciplinaire normen (Communicatie). De vijfde descriptor (Leervaardigheden) komt terug in een van de algemene eindtermen die ingaat op het in staat zijn zelfstandig te werken en volwaardig te functioneren in een teamverband. 132
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De eindtermen van de master zijn op een ander niveau geformuleerd dan die van de bachelor. De bachelor heeft bijvoorbeeld overzicht van en inzicht in de grondbeginselen, terwijl de master gedegen overzicht van het vakgebied en grondige kennis van een specialisatie heeft. Een ander voorbeeld is de nadruk die de eindtermen voor de master leggen op het zelfstandig toepassen van onderzoeksmethoden, terwijl van de bachelor passieve beheersing verwacht wordt. Dit verschil in niveau komt overeen met het verschil tussen de Dublin-descriptoren voor een bachelor en master. Oordeel: De commissie stelt zowel ten aanzien van de bachelor- als de masteropleiding vast dat de Dublin-descriptoren op een duidelijke wijze te herkennen zijn in de algemene en vakspecifieke eindtermen en dat het niveau van taalbeheersing in termen van de CEFR gespecificeerd is. Daaruit volgt de conclusie dat het niveau van de bachelor- en de mastereindtermen adequaat is. Ook sluiten de eindkwalificaties volgens de commissie aan bij de internationale state of the art zoals in haar domeinspecifieke referentiekader is omschreven. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bachelor De faculteit maakt duidelijk dat haar bacheloropleidingen nadrukkelijk zijn ontwikkeld als academische bachelors. Zoals uit het vorige facet duidelijk werd, zijn de kwalificaties van een student die de bachelor afrondt ook daadwerkelijk op bachelorniveau. De student met dat diploma heeft in elk geval toegang tot de aansluitmaster Scandinavische talen en culturen. Tevens kan hij solliciteren naar een plaats in een van de drie tweejarige onderzoeksopleidingen (Cultural Analysis, Linguistics en Literary Studies). De student kan ook doorstromen naar een aantal andere aansluitmasters in de faculteit. Dat kan wanneer de Examencommissie het vakkenpakket voldoende vindt aansluiten. Met 60 studiepunten informatievakken kan een student Scandinavisch bijvoorbeeld toegang vragen tot de aansluitmaster Documentaire informatiewetenschap. De faculteit biedt ook duale masters aan, zoals Redacteur/editor en Tekst en Communicatie. Voor deze masters geldt een selectieprocedure in verband met het beperkte aantal plaatsen. Over de specifieke arbeidsmarkt waarop bachelors Scandinavistiek terechtkomen, kan de opleiding nog weinig zeggen. De bacheloropleiding leidt studenten niet op tot één specifiek beroep. De staf meent dat de afgestudeerde goed gekwalificeerd is voor een baan die acadeQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
133
mische vaardigheden vereist, maar geen zeer specifieke beroepseisen stelt. De student heeft als extra vaardigheid een redelijke tot goede beheersing van ten minste één Scandinavische taal en kennis van de overige twee. Bovendien zal de afgestudeerde in de meeste gevallen over buitenlandervaring beschikken: er is in het programma voorzien dat de student ten minste 30 studiepunten kan behalen aan een universiteit in Scandinavië. Master In de algemene eindtermen van de master is aandacht voor wetenschappelijke vorming. Ook in de vakspecifieke eindtermen komt het academische niveau van de afgestudeerde naar voren. De opleiding richt zich op het vergroten van de vaardigheden die nodig zijn voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en voor het op begrijpelijke wijze uitdragen van wetenschappelijke kennis, zowel aan vakgenoten als aan de ontwikkelde leek. Dat blijkt uit eindtermen als “heeft de vaardigheid om zelfstandig problemen op het terrein van het vakgebied te signaleren, formuleren, analyseren en eventuele oplossingen aan te dragen. De student is tevens in staat gerichte onderzoeksvragen te formuleren en deze te presenteren in een onderzoeksplan”en “heeft de vaardigheid om onderzoek op het vakgebied uit te voeren en daarover kunnen te rapporteren op een wijze die voldoet aan de gebruikelijke disciplinaire normen”. De aansluitmaster Scandinavische talen en culturen is toegankelijk met een bacheloropleiding Scandinavische talen en culturen. Volgens de opleiding blijkt uit de WO-monitor dat doctorandi in verschillende beroepen banen vinden. Dit beeld wordt bevestigd door een eigen overzicht van alumni. Daarin staan banen zoals communicatieadviseur, vertaler, bibliothecaris, ambassademedewerker in Oslo, taaldocent en promovendus. De opleiding verwacht dat de arbeidsmarkt voor masters daar niet sterk van zal verschillen. Oordeel: In het voorgaande facet gaf de commissie aan dat de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren die gelden voor een wetenschappelijke bachelor- en masteropleiding. Uit bovenstaande tekst concludeert de commissie tevens dat de bachelor kwalificaties bezit voor een vervolgstudie op masterniveau en de master voor het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en vinden van werk in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is. De commissie vindt dat de faculteit bachelorstudenten veel, en interessante, doorstroommogelijkheden aanbiedt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 4.2.2. Programma Het bachelor- en het masterprogramma worden ook in deeltijd aangeboden. De bachelor duurt dan vierenhalf jaar en de master anderhalf jaar. Er is geen apart rooster voor deze studenten: het onderwijs valt samen met dat van de voltijdstudenten. Een deeltijdstudent volgt maximaal 40 studiepunten per jaar en stelt zijn programma in overleg met de studiebegeleider op. Alleen wanneer de commissie iets specifiek over de deeltijdvariant kan melden, is er in 134
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
onderstaande tekst van de onderwerpen 2-6 onderscheid gemaakt tussen voltijd- en deeltijdvariant. Er is immers geen sprake van een apart programma. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bachelor Volgens de opleiding verwerven studenten kennis aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. Die interactie vindt vooral plaats in de colleges die een duidelijk taalkundige dan wel letterkundige inhoud hebben en die daarop reflecteren. Docenten kunnen tevens in de bachelormodules, tutorials en scriptiebegeleiding hun onderzoeksspecialiteiten aan de orde stellen. In de modules Academische vaardigheden (samen 10 studiepunten) wordt specifiek aandacht geschonken aan onderzoeksvaardigheden. Studenten leren te werken met databestanden, catalogi, bibliografieën en vakspecifieke tijdschriften. Daarnaast oefenen zij het formuleren van een concrete en werkbare probleemstelling, het verantwoorden van gebruikte bronnen, het afbakenen van materiaal, het opzetten en opbouwen van een betoog en verwerven zij presentatie- en schrijfvaardigheden door het geven van korte referaten en het schrijven van opstellen en essays. Tevens komt het verwerven van inzicht in de culturele plaats van verschillende wetenschappen en in specifieke methodologische kwesties binnen de eigen opleiding aan bod. De hele bachelorstudie bouwt op deze modules voort. De opleiding geeft aan dat zij schrijfopdrachten in de verplichte modules taal- en letterkunde zorgvuldig afstemt op het behaalde niveau van taal- en onderzoeksvaardigheid. In de eindfase van de bacheloropleiding moeten studenten hun onderzoeksvaardigheden steeds zelfstandiger toepassen. De werkgroepen Scandinavische taalkunde en letterkunde gaan expliciet in op onderzoeksvragen en passen onderzoeksmethoden uit de Scandinavistiek toe. Het theoretisch gedeelte van deze werkgroepen besteedt aandacht aan onderzoek, onderzoeksopzet en methodiek. In de werkstukken die de studenten voor deze werkgroepen schrijven, moeten zij laten zien dat ze zelfstandig een probleem op wetenschappelijke wijze kunnen aanpakken. In de opleiding worden veel onderdelen afgesloten met een werkstuk waarmee niet alleen kennis maar ook de onderzoeksvaardigheden getoetst worden. In het tweedejaars college Wetenschapsfilosofie (10 ECTS), dat bestaat uit een vakoverstijgend hoorcollege van 5 ECTS en een vakspecifiek werkcollege van 5 ECTS, wordt aandacht besteed aan actuele wetenschappelijke theorieën en de bijbehorende debatten. De werkcolleges worden gegeven door docenten van de opleiding zelf. In de colleges taalkunde en letterkunde, met name in het tweede en derde studiejaar, en tijdens tutorials wordt veel aandacht besteed aan actuele ontwikkelingen binnen de eigen en aanverwante disciplines. Ook worden de studenten aangemoedigd om over vragen en probleemstellingen met een zekere actualiteitswaarde te QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
135
schrijven. Dat kunnen onderwerpen zijn die binnen een wetenschapsgebied prominent op de agenda staan, maar evenzeer vraagstellingen die aansluiten bij actuele maatschappelijke ontwikkelingen. In hun colleges besteden ook de taalverwervingsdocenten aandacht aan actuele ontwikkelingen op het gebied van hun onderzoek. De docenten informeren op gezette tijden in onderzoekspresentaties elkaar en de studenten over hun lopend onderzoek. De verhouding tussen de subdisciplines taal- en letterkunde is gelijk (beide 25 studiepunten). Er worden 5 studiepunten aan cultuurkunde besteed. Bij taalkunde zijn er drie modules gericht op Scandinavisch en één op Oud-Noors; bij de letterkundige modules zijn er ook drie gericht op Scandinavisch en één op het land van de gekozen specialisatie (Deens, Zweeds of Noors). De cultuurkundemodule spitst zich ook toe op één land. Voor algemene theoretische vakken (Inleiding taalwetenschap, Inleiding literatuurwetenschap en Wetenschapsfilosofie) staan 20 studiepunten. Dit programma leidt niet op voor een specifiek beroep. Bij een aantal taalverwervingsvakken komen aspecten aan bod die de studenten vertrouwd maken met de praktijk van het (literaire) vertalen. Met enige regelmaat worden (jonge) literaire vertalers uitgenodigd voor gastcolleges, zodat de studenten een (beter) beeld krijgen van deze beroepspraktijk. In dat kader worden soms ook literatuurcritici uitgenodigd. Master De opleiding stelt dat in alle mastermodules door middel van schrijfopdrachten en mondelinge rapportages aandacht wordt besteed aan onderzoeksvaardigheden. De taalkundige en letterkundige werkgroepen gaan expliciet in op onderzoeksvragen en passen onderzoeksmethoden uit de Scandinavistiek toe. Het theoretisch gedeelte van de werkgroep gaat voornamelijk over onderzoek, onderzoeksopzet en methodiek. Veel onderdelen worden afgesloten met een werkstuk, waarmee niet alleen kennis, maar ook onderzoeksvaardigheden getoetst worden. Het programma wordt afgesloten met een scriptie van 20 studiepunten, waarin verslag wordt gedaan van een zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek. Aan de beoordeling ervan liggen criteria ten grondslag die algemeen gelden voor een wetenschappelijke verhandeling. In alle mastermodules wordt aandacht besteed aan actuele wetenschappelijke theorieën, samen met de relevante historische, culturele, of wetenschapsfilosofische achtergronden die eraan ten grondslag liggen of ertoe hebben geleid. De module taalkunde Synchroon gaat dit collegejaar (2004-2005) over woordordeverschijnselen in de Scandinavische talen en behandeld onder andere het veldmodel van Diderichsen. De letterkundemodule Theorie en methode gaat in op theorieën rond postkolonialisme, zoals Bhabha, Kristeva en Said. De onderwerpen wisselen iedere twee jaar. Het masterprogramma komt tegemoet aan de beroepspraktijk, omdat studenten bepaalde competenties ontwikkelen die op de arbeidsmarkt noodzakelijk zijn. Voorbeelden daarvan zijn het analyseren van teksten, het voorbereiden van schriftelijke en gesproken opdrachten en de ontwikkeling van de vaardigheid om zelfstandig onderzoek uit te voeren. Oordeel: Het is de commissie duidelijk geworden dat in het onderwijs van zowel de bachelor als de master een relatie wordt gelegd met het wetenschappelijk onderzoek. Studenten bleken ook bekend met het onderzoek van docenten via colleges en de aanwezigheid bij onderzoekspresentaties. Onderzoeksvaardigheden krijgen in de bachelor en de master voldoende aandacht, maar verschillende studenten die de commissie heeft gesproken klaagden over een gebrek aan 136
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
diepgang. Wel zijn de studenten tevreden over de hoeveelheid schrijfvaardigheid die zij opdoen. Alumni vinden dat er te weinig aandacht was voor het beroepsperspectief. De commissie heeft hier van de huidige studenten niets over vernomen. De commissie concludeert dat de domeinen letterkunde en taalkunde ongeveer evenveel aandacht in het bachelorprogramma ontvangen, maar dat er voor cultuurkunde slechts 5 studiepunten geprogrammeerd staan. Dat vindt zij, met de bachelorstudenten, te weinig. Zij is van mening dat het cultuurkundige aspect nadrukkelijker aan de orde zou moeten komen. Zij heeft wel grote waardering voor de sterk wetenschappelijk-theoretische insteek van de programma’s en de ruime aandacht voor het inter-Scandinavische aspect. Studenten zijn over dat tweede punt ook erg te spreken. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bachelor Taalverwerving neemt in de propedeuse een prominente plaats in (25 studiepunten). De student kiest voor Deens, Noors of Zweeds en besteedt daar in ieder bachelorjaar, verdeeld over vier modules (totaal 35 studiepunten), aandacht aan. De leerdoelen stijgen, zoals blijkt uit de beschrijvingen van bijvoorbeeld Taalverwerving I en IV Deens. De eerste module maakt een begin met de schriftelijke, mondelinge en grammaticale vaardigheden in de gekozen taal, de laatste heeft als leerdoel het perfectioneren van de actieve kennis van het Deens. De cursussen taalvaardigheid die later in het programma staan (III en IV) besteden gaandeweg meer aandacht aan het vertalen. Daarnaast wordt na het eerste jaar de taalvaardigheid steeds meer aangeboden als impliciet curriculum; het is ingebed in de colleges taal- en letterkunde. Zo leren studenten in de modules Scandinavische taalkunde en Scandinavische letterkunde teksten in de drie hoofdtalen te onderzoeken. Het onderwijs is vaak in de doeltaal (bijvoorbeeld de modules Deense Cultuurkunde of Letterkunde I). Het bachelorwerkstuk wordt ook in de doeltaal geschreven. In het derde jaar doet de student tevens kennis op van een tweede en derde Scandinavische taal (5 studiepunten) en leert hij in de cursus Taalverwerving Scandinavische talen afwisselend Deense, Noorse en Zweedse literaire teksten te vertalen in het Nederlands met aandacht voor syntactische verschillen tussen de talen. De minor wordt ingezet om de student elementair inzicht in en overzicht over andere disciplines dan de gekozen hoofdrichting te bieden. Het moet buiten de opleiding worden ingevuld. Alleen wanneer de minor in het buitenland wordt gevolgd, kan deze worden ingevuld met vakspecifiek onderwijs. Ook keuzemodules kunnen buiten de opleiding gevolgd worden. De invulling van de keuzeruimte is geheel vrij. Studenten wordt wel aangeraden in deze ruimte de keuzecursus Oud-Noors II (5 studiepunten) of een keuzecursus Scandinavische taalkunde III (5 studiepunten) te volgen. Wanneer een student de minor in het buitenland invult, komt dat ook ten goede aan de taalvaardigheid. De opleiding biedt studenten die kiezen voor een QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
137
verblijf in het buitenland een aangepast programma aan. In plaats van de reguliere programmering – over twee semesters verspreid – kunnen zij de minor in één semester volgen. Studenten zijn enthousiast over de mogelijkheid via de universiteit in het buitenland te studeren en grijpen deze kans veelvuldig, alumni noemen het een zeer positief punt van de opleiding. De opleiding vindt het ontbreken van een soort voorbereidingsfase waarin uitsluitend aandacht aan de taalverwerving besteed wordt een enigszins zwak punt. Als er wel een voorbereidingsfase zou zijn, zou er in het reguliere programma minder tijd voor taalverwerving gereserveerd hoeven worden. Taal- en letterkunde worden in de propedeuse ingeleid. Zowel algemeen, als toegepast op de Scandinavische talen. Algemene vraagstellingen, tradities en terminologieën op het gebied van de taalkunde en de letterkunde komen specifiek aan de orde bij de verplichte modules Inleiding taalwetenschap en Inleiding literatuurwetenschap. Ze komen ook in andere modules aan bod. In de modules Scandinavische taalkunde en Scandinavische letterkunde en in de modules Deense, Noorse en Zweedse letterkunde leren studenten de centrale genres nauwkeurig te onderzoeken op opbouw, structuur, taalgebruik en thematiek. Daarnaast maken zij kennis met verschillende methodische en theoretische benaderingswijzen. Zij passen alle methodes en technieken die zij geleerd hebben toe in de modules van het tweede en derde jaar, vooral in het zelfstandige onderzoek van de scriptie. In de Studiegids staan bij de meeste modulen expliciet de leerdoelen vermeld. Deze zijn overwegend in toetsbare termen van kennis, inzicht, houding en vaardigheden geformuleerd. In een aantal gevallen worden de leerdoelen meer impliciet onder het kopje Inhoud beschreven. Master In het standaardprogramma van de aansluitmaster Scandinavische talen en culturen zijn de taalkunde en de letterkunde elk met twee modules vertegenwoordigd: Scandinavische letterkunde I (Literatuurgeschiedenis: Literaire methoden), Scandinavische letterkunde II (Theorie en methode), Scandinavische taalkunde I (Synchroon) en Scandinavische taalkunde II (Diachroon). De onderwerpen van de diverse modules wisselen in ieder geval in een cyclus van twee jaar. Volgens de opleiding komt dit de levendigheid van het onderwijs ten goede. De twee letterkundemodules worden beide in het najaarssemester gegeven. Dit geldt ook voor de module synchrone taalkunde, die voornamelijk de syntaxis behandelt. In het voorjaarssemester volgen de module diachrone taalkunde en de eindscriptie. De student kan zich specialiseren in een van de twee subdomeinen door één of twee modules, na toestemming van de Examencommissie, te vervangen door mastermodules uit het facultaire aanbod. Studenten met een taalkundige interesse kunnen bijvoorbeeld Algemene taalwetenschap en Engelse taalkunde kiezen, ter vervanging van twee letterkundemodules. Studenten met een letterkundige interesse kunnen bijvoorbeeld Algemene literatuurwetenschap en Nederlandse letterkunde volgen ter vervanging van twee taalkundemodules. Studenten kunnen ook een deel van het studieprogramma (maximaal twee modules) in het buitenland volgen. Door de keuze van mastermodules en het schrijven van de masterscriptie doet de student een grondige kennis op van een specialisme binnen de Scandinavische talen en culturen, of iets op het snijvlak tussen een Scandinavische taal en een ander vakgebied. Het uitvoeren en schrijven van de masterscriptie dient ook als bewijs dat masterstudenten de vaardigheid hebben om zelfstandig problemen te signaleren en te analyseren, om de relevante literatuur te vinden en 138
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
te verwerken, en om onderzoek op het vakgebied op een kritische en wetenschappelijk verantwoordelijke manier uit te voeren. Oordeel: Gezien de inhoud van het programma’s zoals die duidelijk per module beschreven staan in de Studiegids, worden volgens de commissie de eindkwalificaties adequaat geconcretiseerd. De student beheerst na het afronden van de bachelor passief de onderzoeksmethoden en -technieken van het domein en een aantal actief; heeft overzicht over en inzicht in de grondbeginselen et cetera. De masterstudent heeft een grondige kennis van een specialisme en bezit de vaardigheid zelfstandig problemen op te lossen. De taalvaardigheidsmodules in het bachelorprogramma garanderen volgens de commissie het behalen van de niveaus zoals ze in de eindtermen voor taalvaardigheid staan. Volgens sommige studenten mist het programma echter diepgang. Studenten en docenten Deens menen overigens dat meer tijd voor taalbeheersing wenselijk is, liefst zelfs in een soort voorbereidingsfase voor het eigenlijke begin van de studie. Het feit dat de meeste studenten naar het buitenland gaan en zich daarin door de docenten sterk gestimuleerd voelen – zij moeten zich verantwoorden als ze níet willen gaan – vindt de commissie bijzonder goed. Daarentegen betreurt de commissie het dat er niet meer nadruk wordt gelegd op het belang van een stage. De commissie vindt de plaats voor Oud-IJslands in het programma wat mager. Hoewel het niet in de doelstelling of eindtermen vermeld staat, noemt de opleiding het wel nadrukkelijk als centrale belangstelling van de opleiding. Die kwalificatie komt volgens de commissie in het programma niet tot zijn recht. De opleiding geeft aan dat zij vanwege een krappe personeelsbezetting (zie verderop Personeel) niet meer aandacht kan besteden aan dat onderdeel, maar dat ook zij het een gemis vindt. De commissie is van mening dat dit vak in elk geval in de masteropleiding als specialisatiemogelijkheid aangeboden zou moeten worden. Zij adviseert hier via interuniversitaire samenwerking een oplossing voor te zoeken. Ook betreurt de commissie het met de studenten dat het niet mogelijk is af te studeren met als specialisatie (literair) vertaler. Opvallend is het feit dat de studenten met wie de commissie sprak, zich vrijwel allemaal richten op taalkunde. Bij veel andere studies moderne Europese talen en culturen kiest de meerderheid voor letterkunde. De commissie vindt het jammer dat de invulling van het masterprogramma nog niet helemaal inzichtelijk is. De titels van de cursussen zijn wel bekend, zoals hierboven beschreven, maar de precieze invulling van de afzonderlijke modules nog niet. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bachelor Er is sprake van opbouw; van oriëntatie in het eerste jaar via verbreding en verdieping in het tweede en derde jaar naar integratie in het afsluitende bachelorwerkstuk. De inleidingen in QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
139
het eerste jaar (Inleiding Literatuurwetenschap, Inleiding Scandinavische letterkunde, Inleiding Taalwetenschap en Inleiding Scandinavische taalkunde) leveren kennis die noodzakelijk is voor de tweede- en derdejaarscursussen Letterkunde I (Deens, Noors of Zweeds), Scandinavische taalkunde I en II en Scandinavische letterkunde I en II. Taalverwerving vindt zoals eerder vermeld, niet alleen in de specifieke taalverwervingscursussen plaats, maar is onderdeel van alle bachelorcursussen. De schrijfopdrachten en presentatievaardigheden in de verschillende cursussen zijn voor ieder semester afgestemd op het niveau van actieve en passieve taalbeheersing van studenten. De student verbetert tevens zijn competenties met deze opdrachten. Alle studenten volgen de modules Scandinavische taal- en letterkunde, welke taal ze ook als hoofdtaal gekozen hebben. Passieve beheersing van de andere twee talen is dus een vereiste om de docent(en) en medestudenten te kunnen verstaan. Omdat de staf uitgaat van de grondgedachte dat de studie Scandinavisch georiënteerd dient te zijn, en zich niet uitsluitend op één van de talen (Deens, Noors of Zweeds) kan richten, worden de studenten zo veel mogelijk gezamenlijk onderwezen. Dit geldt voor alle taalkundemodules en voor de meeste letterkundemodules. Hiermee onderscheidt de Nederlandse Scandinavistiek zich van de vakbeoefening in de Scandinavische landen zelf. Bij de colleges taalverwerving is het uitgangspunt – zeker na het eerste semester – dat de studenten niet alleen de gekozen taal moeten leren, maar ook kennis over die taal moeten verwerven. Daarom leren zij in een redelijk vroeg stadium de beginselen van de fonetiek, de fonologie, de morfologie en de syntaxis. Deze worden telkens toegepast op de gekozen hoofdvaktaal, en later in de studie in vergelijking met de overige Scandinavische talen. In de colleges taalverwerving leren studenten taalvaardigheden en maken zij tegelijkertijd kennis met de cultuur, de politiek, de sociale verhoudingen en de geschiedenis van de verschillende Scandinavische landen. In deze colleges maken zij ook kennis met een beperkt aantal literaire teksten uit de canon, in aanvulling op de letterkundecolleges. De docenten geven aan dat zij voortdurend van gedachten wisselen over de inhoudelijke afstemming van het curriculum. Dit gebeurt onder andere tijdens het maandelijkse stafoverleg van de gehele opleiding. Master In de masterfase specialiseren studenten zich. Zowel de taalkundige als de letterkundige modules bouwen voort op kennis die in de bachelor is opgedaan. Dat blijkt ook uit de ingangseis die in de Studiegids vermeld staat, namelijk bachelor Scandinavische talen en culturen. In de eindscriptie laat de student zien dat hij alle kennis en vaardigheden in samenhang kan toepassen. Hij toont aan dat hij grondige kennis heeft van een specialisatie in het vakgebied en dat hij in staat is zelfstandig een relevant probleem te signaleren en analyseren, relevante vakliteratuur te verzamelen, beoordelen en gebruiken, en onderzoek uit te voeren waarover hij schriftelijk verslag doet volgens disciplinaire normen. Oordeel: Voor de bachelor concludeert de commissie dat de afzonderlijke onderdelen van het curriculum op elkaar aansluiten en dat er sprake is van een toenemende complexiteit en mate van reflectie en abstractie. Het programma werkt in zijn opbouw toe naar het schrijven van de 140
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
bachelorscriptie. De samenhang tussen de drie talen is volgens de commissie goed, evenals het inter-Scandinavische aspect. Studenten uitten kritiek op de gebrekkige aansluiting tussen het algemene deel van Wetenschapsfilosofie en het vakspecifieke deel, en op de structuur van de andere twee algemene theoretische vakken (ATW en ALW). Zij zijn van mening dat het college Wetenschapsfilosofie te breed is en te vroeg in de opleiding is geplaatst. De problemen met ALW zouden een gevolg zijn van de inzet van verschillende docenten. Docenten onderkennen de kritiek op ALW en hebben dat al bij de faculteitsleiding aangekaart. Bij ATW zien zij geen problemen. De commissie beveelt aan oog te houden voor deze kritiekpunten. Volgens de commissie wordt in de onderdelen van het masterprogramma voortgebouwd op eerder verworven kennis en vaardigheden. De scriptie integreert de opgedane kennis en vaardigheden. Een student kan zich specialiseren in taalkunde of letterkunde door zijn pakket met facultaire modules aan te vullen. De commissie heeft begrepen dat de Examencommissie de individuele studiepaden en minorkeuzes goed in de gaten houdt. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor In de Studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld. Volgens de opleiding is de propedeuse zo ingericht dat het voor redelijk gemotiveerde studenten geen onoverkomelijk probleem kan zijn om die binnen één jaar af te leggen. Over het gehele programma meldt de staf dat Scandinavistiek altijd een ‘zwaar’ programma is geweest, onder andere doordat de verwerving van drie talen veel energie en tijd kost en dat studenten zich soms vergissen in de zwaarte van het programma. In de onderwijsevaluatie 2003-2004 zijn elf cursussen uit de propedeuse, één uit het tweede jaar en drie uit het derde jaar zijn geëvalueerd. De (onderdelen van de) cursussen taalverwerving uit de propedeuse worden niet erg zwaar gevonden; studenten geven voor de vijf geëvalueerde cursussen voor moeilijkheid een 2.8 tot 3.0 (1 is laag, 3 neutraal en 5 hoog). Over de tijdsbesteding oordelen zij iets hoger: van 2.9 tot 3.8. De derdejaars cursus Scandinavische taalverwerving krijgt een 2.6 voor moeilijkheid en een 4.0 voor tijdsbesteding. De vakspecifieke cursussen van het eerste jaar het scoren ook net onder neutraal, terwijl die van het tweede en derde jaar respectievelijk een 4.0 en 3.6 krijgen voor moeilijkheid krijgen. Het oordeel over de tijdbesteding aan deze modules varieert tussen de 2.8 tot 4.3. De propedeusevakken Inleiding Literatuurwetenschap en de twee modules Academische vaardigheden worden beoordeeld met respectievelijk een 3.4, 2.5 en 3.3 voor moeilijkheid en het derdejaars werkcollege Wetenschapsfilosofie met een 3.5. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
141
Academische vaardigheden vereiste van de studenten een meer dan neutrale tijdsbesteding (3.4 en 4.0). Om van het bachelorwerkstuk geen onnodig struikelblok te maken, organiseert de opleiding voor studenten die beginnen aan dit onderdeel minstens één keer per semester een bijeenkomst om hen op weg te helpen. Tijdens deze bijeenkomsten komen de formele aspecten van de scriptie aan bod, zoals de begeleiding en de tijdsplanning. Tevens worden de studenten in de gelegenheid gesteld om het onderwerp van hun scriptie aan (meerdere) docenten en medestudenten voor te leggen en te bespreken op haalbaarheid en dergelijke. Master De masteropleiding is in september 2003 van start gegaan. Op dit moment heeft de opleiding nog geen evaluaties om te kunnen vaststellen of de geprogrammeerde studielast voldoende overeenkomst vertoont met de gerealiseerde studielast en evenwichtig verdeeld is over het programma. Oordeel: De commissie concludeert op basis van de evaluaties dat het bachelorprogramma niet erg zwaar is. Slechts één geëvalueerd vak scoort een 4.0 voor moeilijkheid. Het oordeel over de tijdsbesteding valt steeds ietwat hoger uit. Over de moeilijkheid en tijdsbesteding van de mastervakken zijn nog geen cijfers bekend. Alle studenten hebben naast de studie een baantje, een aantal doet een tweede studie. Zij besteden naar eigen zeggen dertig uur of minder per week aan de studie. De commissie adviseert de opleiding de zwaarte van het programma nog eens kritisch te bekijken. De deeltijdstudenten vinden het programma zwaarder dan reguliere studenten. Dit heeft te maken met organisatorische zaken. Het kost hun ieder semester weer moeite een rooster samen te stellen en dat weer te combineren met de baan die zij naast de studie hebben. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor Voor de bacheloropleidingen geldt het VWO-diploma of een HBO-propedeuse als ingangseis. Er is een facultaire colloquium-doctumregeling. De instroom in de opleiding fluctueert behoorlijk. In 1990-1991 stroomden er bijvoorbeeld 28 nieuwe studenten in en in 1993-1994 tien. De laatste jaren begonnen er tussen de elf en vijftien eerstejaars. Op het totaal van ingeschreven in 2001-2002 (60) waren er acht deeltijdstudenten. Er waren dat collegejaar geen eerstejaars deeltijdstudenten, in andere jaren slechts één tot vier. De opleiding vindt de studentenpopulatie erg divers, zowel qua voorkennis van één of meerdere Scandinavische talen als qua ambitie. Traditioneel trekt de opleiding vrij veel oudere studenten, minorstudenten en studenten die uitsluitend voor het aanleren van één specifieke Scandinavische taal komen. Daarnaast stromen er bijna elk jaar native of near native 142
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
studenten in. De staf probeert met deze diversiteit zo veel mogelijk rekening te houden, wat zij niet altijd eenvoudig vindt. Studenten die via het HBO of via een colloquium doctum binnenkomen, blijken soms problemen te hebben met het theoretische gehalte van belangrijke studieonderdelen. Zij lopen vertraging op en staken hun studie soms na korte tijd. Dit is veelal te wijten aan een gebrek aan basiskennis, bijvoorbeeld van de grammatica. Een andere oorzaak is dat deze studenten meer praktisch dan theoretisch georiënteerd zijn. Het lijkt de opleiding een goed idee deze studenten vóór aanvang van de studie op te roepen voor een (intake)gesprek bij de studiebegeleider van de opleiding. Dat gebeurt nu niet, omdat het bij de opleiding vaak niet bekend is om welke studenten het gaat. De opleiding zal samen met het onderwijsinstituut nagaan hoe deze groep sneller geïdentificeerd kan worden. De Opleidingscommissie vindt de aansluitproblemen bij HBO-instromers niet noemenswaardig. Aankomende studenten worden op verschillende manieren voorgelicht over de opleiding, zie hiervoor ook de facultaire analyse. De voorlichtingsmomenten zijn verspreid over het hele studiejaar, met hoogtepunten in het najaar en voorjaar. Sommige voorlichtingen zijn heel algemeen (de Studiebeurs in Utrecht); andere zijn individueel (een scholier die een dagje meeloopt met een student). De opleiding presenteert zich op twee algemene voorlichtingsdagen van de UvA en neemt deel aan de voorlichtingsdagen op locatie. Verder streeft de opleiding ernaar om elk jaar minstens één masterclass voor aankomende studenten te organiseren. Ook kunnen scholieren en andere geïnteresseerden een dag college lopen. Van deze mogelijkheid maken elk studiejaar ongeveer acht mensen gebruik. Master Als toelatingseis tot de master geldt een universitair bachelordiploma Scandinavische talen en culturen. Over de instroom in de masteropleiding heeft de opleiding nog geen informatie. Oordeel: De commissie vindt dat de opleiding veel aandacht heeft voor de verschillende groepen instromers in de bacheloropleiding en daar verstandig mee omgaat. De opleiding besteedt individueel aandacht aan deficiënties. De commissie begreep dat er voor alle drie de talen studenten zijn en dat veel bachelorstudenten nog niet weten of ze willen doorstromen naar de master. Op grond van het voorlichtingsmateriaal dat de commissie heeft gezien, de informatie op de website en de gesprekken met de studenten, is zij van mening dat een adequaat en realistisch beeld wordt gegeven van de opleiding. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
143
Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat het bachelorprogramma 180 studiepunten en het masterprogramma 60 studiepunten omvat. De bachelor- en de masteropleiding voldoen hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor De opleiding verzorgt het onderwijs niet vanuit een nadrukkelijk aanwezig didactisch concept. Zij vindt het werkcollege vanwege de relatief kleine aantallen studenten de meest geëigende werkvorm. In deze colleges kan op natuurlijke wijze gewerkt worden aan het vergroten van de academische vaardigheden, onder andere door het houden van voordrachten, het bespreken van werkstukken, het becommentariëren van werkstukken van anderen en het gemeenschappelijk oplossen van een probleem. Alleen bij de facultair aangeboden vakken, zoals Wetenschapsfilosofie, worden hoorcolleges gegeven. Een student krijgt daarom in het eerste en tweede jaar 308 en 288 uur werkcollege en beide jaren slechts 28 uur hoorcollege. Daarnaast heeft de student veel uren zelfstudie (respectievelijk 1.344 en 1.224 uur), een deel van de zelfstudie in het eerste jaar is bedoeld voor studie in de mediatheek ten behoeve van taalverwerving. In het tweede en derde jaar zijn minor- en keuzemodulen opgenomen. De afwisseling in werkvormen is dan afhankelijk van de modulen die de student kiest. Voor het bachelorwerkstuk staat 280 uur. Daarnaast heeft de student 70 uur werkcollege. De stage heeft tot op heden geen prominente plaats in het studieprogramma, het is een keuzeonderdeel. Het bachelorwerkstuk kan vervangen worden door een stage wanneer het een duidelijk wetenschappelijke component heeft en afgesloten wordt met een wetenschappelijk verslag in een Scandinavische taal. Om de kwaliteit van de stage te waarborgen, moet de student een stageplan opstellen, een stageovereenkomst afsluiten en een stagebegeleider in de opleiding en op de stageplek vinden. Na afloop moet hij een wetenschappelijk stageverslag schrijven. Er is stagecoördinator en de Examencommissie moet goedkeuring geven. Master Alle mastermodules hebben de vorm van werkgroepen om discussie en interactieve participatie te bevorderen. Studenten hebben in ieder geval 120 uur werkcollege en besteden 560 uur aan de scriptie. De overige uren (van het totale 1680) is afhankelijk van de modules die de student kiest. In de mastermodules wordt met individuele spreek- en schrijfopdrachten gewerkt aan de ontwikkeling van kennis en onderzoeksvaardigheden en wordt het presenteren van die kennis en van onderzoeksresultaten geoefend. Er is geen stage opgenomen in de masteropleiding. Oordeel: De commissie vindt dat de opleiding goed heeft nagedacht over de wijze waarop de vormgeving en de inhoud van het onderwijs op elkaar zijn afgestemd. Dat geldt voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. De commissie vindt vooral de nieuwe taalverwervingsprogramma’s goed. Ook is ze te spreken over het aantal studenten dat in een Scandinavisch land studeert.
144
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De studenten met wie de commissie heeft gesproken, toonden zich redelijk tevreden over de vormgeving van het onderwijs. De masterstudenten zijn vooral tevreden over de tutorials. Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor De opleiding heeft gekozen voor een variatie aan toetsvormen. De studie kent een geleidelijke overgang van gerichte opdrachten en schriftelijke tentamens in het eerste jaar, via take hometentamens, korte papers en presentaties in het tweede jaar, naar langere essays en het bachelorwerkstuk in het derde jaar. In de propedeuse worden bij de taalverwervingscolleges verschillende toetsvormen gebruikt (mondeling en schriftelijk, individueel en groepsgewijs, passief en actief ). Bij de algemene (facultaire) onderdelen wordt eerst het traditionele schriftelijke tentamen afgenomen. In de loop van het eerste jaar komt de nadruk echter steeds meer te liggen op gerichte schrijfopdrachten die zowel kennis als inzicht toetsen. In de vakspecifieke onderdelen komen ook (korte) presentaties voor. In het tweede en derde jaar worden bij de taal- en letterkundemodules tentamens afgenomen met open (essay)vragen. Soms kunnen de studenten die mee naar huis nemen. Voorop staat dat inzicht in de stof belangrijker is dan reproductie van kennis. In deze modules vinden ook tussentijdse evaluaties plaats door korte presentaties tijdens de colleges. In het derde jaar schrijven studenten een eindessay. Zij mogen zelf een onderwerp kiezen en moeten laten zien dat ze in staat te zijn om in een stuk van acht à tien pagina’s (inclusief literatuurlijst en dergelijke) de kennis en inzichten die zij verworven hebben toe te passen. Het resultaat moet een interessant essay zijn voor een geïnteresseerd publiek. Met deze vorm wordt meteen getoetst of studenten in staat zijn om een goed opgebouwde langere schriftelijke presentatie te maken. Deze vorm is tevens een goede voorbereiding op het schrijven van het bachelorwerkstuk. In alle modules worden de presentatievaardigheden van de studenten beoordeeld door middel van referaten. Studenten krijgen schriftelijk commentaar op hun geschreven werkstukken, en kunnen tentamenresultaten tijdens de spreekuren van de docenten bespreken. De opleiding Scandinavische talen en culturen heeft een eigen scriptiehandleiding. Deze handleiding vormt een vakspecifieke invulling op het algemene scriptiereglement van het Onderwijsinstituut Taal- en Letterkunde van de faculteit. Uit dit document komt naar voren dat kwaliteit van het bachelorwerkstuk gewaarborgd wordt door het systeem van de tweede begeleider/lezer. De hoofdbegeleider is verantwoordelijk voor de begeleiding van het hele traject van idee tot manuscript. De tweede begeleider wordt ingeschakeld bij de beoordeling. Tijdens het mondelinge examen waarmee elke bachelorwerkstuk wordt afgesloten, is het vooral de taak van de tweede beoordelaar om kritisch in te gaan op de inhoud. Ook is het aan de tweede beoordelaar om het cijfer dat de eerste begeleider in gedachte heeft te toetsen aan de algemene kwaliteitscriteria binnen de faculteit en het vak in het algemeen. Het behaald hebben van de taalverwervingsonderdelen uit jaar 2 geldt als ingangseis. Het werkstuk wordt in het Deens, Noors of Zweeds geschreven met een samenvatting in het Engels of Nederlands. Een van de QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
145
twee beoordelaars moet de taal waarin het is opgesteld als hoofdtaal hebben. Het is mogelijk de bacheloropleiding af te sluiten met een stage. Daarvoor dient toestemming van de Examencommissie verkregen te zijn. Master Alle modules worden getoetst met werkstukken en presentaties. De student moet er blijk van geven dat hij het geleerde zelfstandig kan toepassen. Omdat de master wordt afgesloten met een scriptie (20 studiepunten), is het van belang dat de studenten voldoende ervaring opdoen met het doen van onderzoek en het schrijven van een onderzoekspaper. Deze papers zijn volgens de opleiding bovendien de beste manier om te controleren of de student de theorie voldoende heeft verwerkt en de noodzakelijke analyse-, interpretatie- en schrijfvaardigheden beheerst. De opleiding kent geen compensatieregelingen: alle modules moeten worden gehaald. Studenten krijgen schriftelijk commentaar op hun geschreven werkstukken en feedback op mondelinge presentaties. Tentamenresultaten kunnen tijdens de spreekuren van docenten besproken worden. De richtlijnen uit de scriptiehandleiding (hierboven bij de bachelor besproken) gelden ook voor de masterscriptie. Het onderwijsinstituut Taal- en letterkunde heeft één Examencommissie voor al haar bacheloren masteropleidingen. Deze ziet toe op de naleving van de eisen en regels die gelden voor de opleidingen. De commissie beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt de gang van zaken bij toetsen en beoordelingen en beoordeelt individuele aanvragen van studenten onder meer over te verlenen vrijstellingen. Zij vergadert ten minste vijfmaal per jaar. Oordeel: Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft bekeken, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. Vooral de toetsen die bij taalverwerving gebruikt worden, vindt de commissie relevant. Studenten blijken ook tevreden over de spreiding, frequentie en inhoud van de toetsen. Dat laatste wordt onder andere bevestigd in evaluatieresultaten die de commissie heeft gezien. Uit de cursusevaluatie 2003-2004 blijkt dat studenten de tentamens een juiste afspiegeling van de stof vinden. Vooral Scandinavische letterkunde II en Academische Vaardigheden I en II scoren goed (vier en hoger). Bachelor: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
146
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
4.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Al de leden van de vaste wetenschappelijke staf (hoogleraar, UHD’s en UD) zijn gepromoveerd. De docenten taalverwerving zijn niet gepromoveerd. Zij behoren tot een andere leerstoel dan Scandinavische taal- en letterkunde, namelijk Tweede taalverwerving. Sommigen docenten vinden die tweedeling onhandig, anderen weer niet. De wetenschappelijke staf bestaat uit actieve onderzoekers op gebieden als Scandinavische literatuurgeschiedenis en Deense literatuurgeschiedschrijving, woordvolgorde en deixis van de Scandinavische talen, Oud-Noorse literatuur en de receptiegeschiedenis daarvan en Zweedse letterkunde. De opleiding geeft aan dat de verhouding onderzoeks- onderwijstijd als volgt is geregeld: hoogleraar en UHD’s 45% respectievelijk 55%, UD 40% en 60%, docent 15% en 85%. De taalverwervingsdocenten in de bacheloropleiding besteden allen een (klein) deel van hun tijd aan onderwijsgebonden onderzoek. Het facultaire beleid schrijft voor dat onderwijs in de master verzorgd wordt door mensen die een substantiële bijdrage leveren aan het onderzoek. Dat is bij Scandinavische talen en culturen het geval. Een medewerker is bezig met een proefschrift. De hoogleraar Scandinavische taal- en letterkunde neemt in principe zelf (een deel van) een module in de propedeuse voor zijn rekening en een (substantieel deel van een) module in de masterfase. Dit geldt ook voor de hoofddocenten. Oordeel: De commissie constateert dat de helft van de onderwijsgevende medewerkers gepromoveerd is. Er zijn vijf docenten actief in het onderwijs en evenveel wetenschappelijke stafleden. De onderzoekers leveren een duidelijke bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied en er is sprake van rolmodellen in het bacheloronderwijs. Toch is de commissie van mening dat het percentage gepromoveerde of met een proefschrift bezig zijnde stafleden hoger zou moeten zijn. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De opleiding verzorgt een uitgebreid onderwijsprogramma voor grote aantallen studenten. De staf bestaat uit één hoogleraar, drie UHD’s, één UD en vijf docenten. Voor onderwijs is ongeveer 6 fte beschikbaar. Oordeel: De commissie is van oordeel dat het aantal docenten bepaald aan de krappe kant is, gelet op de drie talen die gedoceerd worden. Met name vindt de commissie het wenselijk dat er meer fte voor het Oud-IJslands beschikbaar komt. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
147
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Voor het gevoerde beleid op dit punt zie het facultaire deel van dit rapport. De opleiding licht toe dat gedurende een aantal jaren het personeelsbeleid onder druk heeft gestaan. Dit had verschillende oorzaken. Op landelijk niveau zijn enkele Scandinavische instituten gesloten en is het zittend personeel herplaatst. Daardoor konden getalenteerde jonge onderzoekers onvoldoende doorstromen. Verder hebben op facultair niveau sommige opleidingen te maken met dalende studentenaantallen, terwijl bij andere opleidingen de studentenbelangstelling sterk groeit. Het gevolg daarvan was een onevenwichtige personeelsbezetting en een scheefgroei in de loopbaanmogelijkheden van de wetenschappelijke staf. De opleiding werft personeel dat breed inzetbaar is, ook buiten de Scandinavistiek, en waarvan het specialisme binnen het profiel van de opleiding past. In het dossier van nieuwe personeelsleden moeten naast wetenschappelijke activiteiten en publicaties ook onderwijsevaluaties gevoegd zijn en moeten zij aantonen dat ze zich didactisch verder ontwikkeld hebben. Het Onderwijsinstituut evalueert het onderwijs van de medewerkers regelmatig en brengt de leerstoelhouder en de Opleidingscommissie op de hoogte van de bevindingen. Uit de onderwijsevaluatie 2003-2004 blijkt dat studenten erg tevreden zijn over de kwaliteit van hun docenten. Zij beoordelen hen tussen de 3.5 en 4.7, waarbij tweederde van de docenten een 4.0 of hoger krijgt. Docenten kunnen gebruikmaken van het cursusaanbod van de instelling, bijvoorbeeld voor deskundigheidsbevordering op het vlak van de didactiek, ICT, Engelstalig doceren en publiceren et cetera. Alle docenten hebben regelmatig functioneringsgesprekken met de leerstoelhouder. Hierin bespreken zij de relatie tussen de individuele kwaliteiten van de medewerker en het onderzoeks- en onderwijsprogramma waarin hij participeert. De doceerkwaliteit maakt standaard deel uit van de functioneringsgesprekken die de leerstoelhouder met de medewerkers voert. De opleiding geeft aan dat zij de specialisaties van de docenten gericht inzet om de eindtermen van de opleiding te verwezenlijken en de relatie met het onderzoek optimaal tot uitdrukking te laten komen. Zo geven docenten met een competentieprofiel dat een nadrukkelijk letterkundig karakter heeft letterkundecolleges. Oordeel: De commissie vindt de specialisaties in het docententeam voldoende breed gezien de doelstellingen en eindkwalificaties van het programma. De specialisaties worden ook adequaat ingezet in het programma. Er zijn tevens regelmatig native speakers aan de opleiding verbonden, bijvoorbeeld als tijdelijk docent en gastonderzoeker. Wel betreurt de commissie als gezegd het ontbreken van een docent Oud-IJslands. Ook is de commissie, als gezegd, van mening dat er te weinig medewerkers zijn met een onderzoekstaak in hun aanstelling. Over de onderwijskwaliteiten is de commissie positief. De commissie concludeert uit gesprekken en de onderwijsevaluatie dat de bachelor- en masterstudenten tevreden zijn over de kwaliteit en open houding van de docenten. Studenten menen dat de kleinschaligheid een bijdrage levert aan het goede contact met docenten. Er worden regelmatig functioneringsgesprekken 148
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
gehouden en er zijn voldoende mogelijkheden tot bijscholing. De commissie vindt dat het personeel taalverwerving zich goed heeft ontwikkeld. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 4.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden, beschreven. De medewerkers Scandinavisch zijn tevreden over de bibliotheekvoorzieningen, zowel die in de gebouwen van de faculteit zelf, als die in de universiteitsbibliotheek. Men vindt de collectie en de bereikbaarheid goed, net als de competentie van de vakreferent. De bibliotheek levert diensten voor onderwijs en onderzoek:, zoals online toegang tot documenten en andere bronnen, documentlevering via IBL (interbibliothecair leenverkeer) en scanfaciliteiten, waar de opleiding graag gebruik van maakt. Minder tevreden is men over de onderwijsruimten en over de voorzieningen daar. De kwaliteit van de ICT-infrastructuur in de collegezalen is nog steeds gebrekkig. Er gaat veel tijd verloren met het bestellen van apparatuur (computers, beamers, overheadprojectoren, audioapparatuur et cetera). In de zalen kunnen de lichtinval en de temperatuur vaak slecht geregeld worden. Ook stuit het gebruik van Blackboard nogal eens op problemen, omdat het systeem vaak uit de lucht is. Oordeel: De commissie heeft in de gesprekken met docenten de bovenstaande klachten bevestigd gekregen. De technische voorzieningen in onderwijsruimten voldoen vaak niet en de invoering van een nieuw talenpracticumsysteem leidt tot improvisatie. Klachten lijken vaak tot niets te leiden. Ook met de mediatheek zijn wel eens problemen en er zijn onvoldoende mensen voor ondersteuning. De bibliotheekvoorzieningen en overige materiële zaken (zie het facultaire deel) zijn wel adequaat. Uit de onderwijsevaluaties blijkt dat studenten meestal wel tevreden zijn over de voorzieningen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Zowel in de bachelor- als in de masteropleiding kunnen studenten een beroep doen op de studieadviseurs van het onderwijsinstituut Taal- en letterkunde en de studiebegeleider van de QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
149
opleiding. Studenten worden volgens de opleiding tijdens de hele studie intensief begeleid, zowel vakinhoudelijk, studietechnisch als sociaal. De propedeuse heeft een oriënterende, selecterende en verwijzende functie. De studiebegeleiding is gericht op het bevorderen van de studievoortgang. In januari krijgen studenten een (dringend, niet bindend) studieadvies. In juli krijgen zij een advies over het vervolg van de opleiding na de propedeuse. Deze studieadviezen worden uitgebracht door de studieadviseur van het onderwijsinstituut. In februari voert de studiebegeleider van de opleiding gesprekken met de studenten die weinig studiepunten hebben gehaald in de eerste tentamenperiode. Studenten die na drie semesters de propedeuse nog niet hebben afgerond, worden in april van het tweede studiejaar benaderd. Studenten met een lichte vertraging van slechts een of twee (deel)modules ontvangen een brief. Studenten met een achterstand van drie modules of meer worden opgeroepen voor een gesprek met de studieadviseur. Door de relatieve kleinschaligheid van de opleiding is het volgens de opleiding voor studenten eenvoudig om met de studiebegeleider contact te leggen en advies te krijgen. Elk jaar worden de eerstejaarsstudenten voorgelicht over de keuzemogelijkheden in de volgende jaren van de studie. Hierbij ligt de nadruk op de mogelijkheid tot verblijf in het buitenland, invulling van de minor, toegang tot de aansluitmaster et cetera. De opleiding geeft zelf aan dat de voorlichting aan studenten over de minor verbeterd zou kunnen worden. De opleiding doet tevens mee aan de voorlichting over studeren in het buitenland die wordt georganiseerd door het facultaire Coördinatiepunt internationalisering, en heeft de beschikking over een docent vanuit de opleiding die optreedt als academisch contactpersoon. Deze bekijkt met elke student afzonderlijk wat de beste keuze is uit het aanbod van de Scandinavische universiteiten waarmee een uitwisselingsovereenkomst bestaat. Volgens de opleiding is het buitenlandverblijf van studenten een sterk punt van de opleiding. Het buitenlandverblijf wordt goed begeleid door de staf. Er is nauw contact met de vakgenoten aan de diverse buitenlandse instellingen in Kopenhagen, Oslo, Stockholm, Turku en Reykjavik, waar de studenten heen gaan. Voor inhoudelijke adviezen kunnen studenten zich wenden tot de contactpersoon internationalisering van de opleiding Over een groot aantal praktische onderwijszaken worden studenten via de facultaire website en per e-mail geïnformeerd. Zo staat de studiegids online en heeft iedere student een e-mailaccount waarmee hij geïnformeerd wordt over zaken met een spoedeisend of incidenteel karakter, zoals bijvoorbeeld een onvoorziene roosterwijziging, een informatiebijeenkomst of een ingelast college. Oordeel: De commissie vindt dat de studiebegeleiding zeer goed en individueel functioneert, waarin naast de formele structuur de informele praktijk heel belangrijk is. Zowel de bachelor- en masterstudenten als de doctoraalstudenten hebben expliciet hun tevredenheid over de begeleiding uitgesproken, in het bijzonder over de scriptiebegeleiding. De scriptiegroepen in de bacheloropleiding functioneren goed. In het doctoraal en de masteropleiding worden studenten bij hun scripties individueel begeleid. Ook de informatievoorziening is adequaat. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
150
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 4.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De opzet en uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem zijn in het facultaire deel beschreven. De opleiding volgt de facultair vastgelegde wijze van evalueren. Het onderwijsinstituut streeft ernaar elke module ten minste eens in de drie jaar te evalueren. Geëvalueerd wordt onder andere de opbouw van de modules, het lesgeven, de literatuur, de tentamens, de moeilijkheid van de stof en de tijd die de cursus vergt. Er is een evaluatieplan dat jaarlijks wordt bijgeteld en daarna wordt voorgelegd aan de Opleidingscommissie. De Opleidingscommissie geeft vervolgens aan welke modules in het lopende collegejaar geëvalueerd zullen worden. Veel docenten hebben het gevoel dat de gekozen evaluatievormen niet altijd goed aansluiten op de interactie tussen studenten en staf zoals die binnen relatief kleine opleidingen plaatsvindt. Onderwijsinstituutsbrede evaluaties zouden zich beter lenen voor onderdelen die grotere aantallen studenten trekken. De Opleidingscommissie Scandinavische talen en culturen werkt daarom aan een systeem van tussentijdse evaluaties, die plaats zullen vinden vóór de colleges afgelopen zijn. Deze evaluaties bestaan uit gerichte vragen over de inhoud en de presentatie van de stof. De Opleidingscommissie is van mening dat een dergelijk systeem sneller kan leiden tot eventuele veranderingen in de onderwijspraktijk. Er is één Opleidingscommissie voor zowel de bachelor- als de masteropleiding Scandinavische talen en culturen, waarin de hoofdtalen alle drie zijn vertegenwoordigd. De commissie bestaat uit een docent en een student van elk van de drie talen. Resultaten van evaluaties worden in deze commissie besproken. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs voldoende bewaakt door regelmatige evaluaties ervan. De tussentijdse evaluaties van de opleiding zijn een goed voornemen. Hoewel er geen toetsbare streefdoelen zijn geformuleerd, acht de commissie de evaluatiepraktijk van de opleiding voldoende. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het facultaire deel wordt beschreven hoe het proces van verbetering in algemene zin loopt. In principe is het de Opleidingscommissie die op basis van evaluatieresultaten tot advisering aan decaan en onderwijsdirecteur over verbeteractiviteiten komt. Voor het functioneren van de Opleidingscommissies in dezen bestaat er een uitgebreide facultaire handleiding. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
151
Ook bij Scandinavisch worden de uitkomsten van de evaluaties in de Opleidingscommissie besproken en komen ze bij functioneringsgesprekken aan de orde. Naar aanleiding van de uitkomsten kan de Opleidingscommissie het onderwijsinstituut adviseren bepaalde acties te ondernemen ter verbetering van het onderwijs. Zo heeft de Opleidingscommissie Scandinavische talen en culturen onlangs naar aanleiding van de evaluaties voorgesteld het buitenlandverblijf te verplaatsen van het tweede semester van het tweede jaar naar het eerste semester van het derde jaar. Doordat studenten dan verder gevorderd zijn met de taalverwerving, hebben ze meer profijt van hun verblijf aan een Scandinavische universiteit. Het voorstel is overgenomen door het onderwijsinstituut. De vorige visitatiecommissie had geen duidelijke aanbevelingen geformuleerd. Oordeel: De commissie heeft begrepen dat er sprake is van een regelmatige follow-up van de evaluaties. Zij is daarom van oordeel dat evaluaties van het onderwijs aantoonbaar tot verbeteringen hebben geleid. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Bij de evaluatie van het onderwijs zijn studenten, docenten, de studieadviseur en de onderwijsdirecteur betrokken. Zij geven hun mening in mondelinge en schriftelijke evaluaties, nemen deel aan de zogenaamde jaargesprekken, geven individueel evaluatieve informatie door aan de studieadviseur en hebben zitting in de Opleidingscommissie. Door het kleine studentenaantal is goed overleg tussen docenten en studenten mogelijk. Docenten hebben daardoor veel oog voor de inhoudelijke wensen van de studenten. Alumni en het beroepenveld worden niet structureel betrokken bij de evaluatie van het programma. Wel is recent het initiatief genomen om een actiever alumnibeleid te voeren, zodat er een duidelijk beeld kan ontstaan van de carrières van alumni en er meer gebruikgemaakt kan worden van hun ervaringen in de diverse beroepsvelden en niches. Er is een levendige studievereniging. Oordeel: De commissie vindt dat de medewerkers en studenten voldoende betrokken worden bij de kwaliteitszorg. De opleiding heeft tot nu toe niet veel aandacht gehad voor het betrekken van alumni en het beroepenveld. Dat zal naar alle waarschijnlijkheid verbeteren wanneer de opleiding haar plannen voor alumnibeleid heeft uitgewerkt. De commissie is ingenomen met deze voornemens. Bovendien gaven de alumni met wie de commissie heeft gesproken aan, dat zij in het verleden wel af en toe uitgenodigd werden door de opleiding. De commissie constateerde dat de opleiding enthousiaste studenten heeft en een actieve studentenvereniging. Toch vinden studenten van de Opleidingscommissie het lastig goed contact met de achterban te onderhouden. De Opleidingscommissie benadert studenten gericht met de vraag plaats te nemen in de commissie.
152
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De Opleidingscommissie zelf klaagt over de gebrekkige communicatie met de onderwijsdirecteur. De visitatiecommissie adviseert dat punt nog eens duidelijk aan de orde te stellen. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 4.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie heeft een selectie uit de 23 meest recente doctoraalscripties bekeken en deze op een aantal criteria beoordeeld. Opvallend is dat één scriptie door twee studenten geschreven is. De commissie komt steeds tot dezelfde beoordeling als de begeleiders. Ze concludeert dat de scribenten steeds voor een binnen het vakgebied interessant, verantwoord en relevant onderwerp en probleemstelling kozen en zich aan de probleemstelling hielden. Soms blijft de probleemstelling wat lang in de schaduw en wordt er weinig gebruik van secundaire literatuur gemaakt. Ieder betoog was logisch en consistent, de presentatie zodanig dat het controleerbaar is, het gebruik van noten en verwijzingen duidelijk en consistent en de compositie goed en logisch. Het taalgebruik is goed tot zeer goed. Hoewel de conclusies logisch volgen uit het gepresenteerde materiaal zijn ze soms ietwat vanzelfsprekend of schematisch. De commissie concludeert dat de gekozen methoden en toepassing daarvan adequaat zijn; bij een enkeling kan het dieper uitgewerkt worden. Het gros is volgens de commissie op de hoogte van literatuur op het gebied van het onderwerp en definieert kernbegrippen goed. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er voor de eindscripties heldere procedures zijn vastgelegd en dat er duidelijke criteria zijn waaraan de scripties moeten voldoen. De bewaking van de kwaliteit is voldoende geborgd. De doctoraalscripties die bestudeerd zijn door de commissie zijn van een goed niveau. Gezien de opzet van het programma en de gerealiseerde randvoorwaarden is te verwachten dat de werkstukken van de bachelor en de master ook zullen voldoen. Alumni gaven aan dat zij tevreden zijn over het eindniveau van de opleiding. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
153
Het rendementsbeleid is in hoge mate facultair bepaald (zie het facultaire deel van dit rapport). De faculteit constateert dat de rendementen in de faculteit te laag zijn. Dat geldt ook voor Scandinavische talen en culturen. Het propedeuserendement is volgens de opleiding redelijk. Het doctoraalrendement vindt de opleiding zelf daarentegen duidelijk te laag. Slechts een klein deel van de studenten haalt het postpropedeutische deel van de studie binnen de voorgeschreven tijd. De opleiding zegt veel te doen om knelpunten in het studieprogramma weg te nemen, zodat de studie binnen de normale tijd af te ronden is, zonder dat dit ten koste gaat van het wetenschappelijk niveau. De maatregelen die de opleiding heeft genomen, zijn onder meer het instellen van scriptieklassen die ervoor moeten zorgen dat de eindscriptie een minder grote hobbel is aan het einde van de studie. Welke effecten de bachelor-masterstructuur zal hebben op de studierendementen vindt de opleiding moeilijk te voorspellen. Bij de samenstelling van het bachelor- en het masterprogramma zegt de opleiding grondig gekeken te hebben naar de evenwichtige opbouw van het curriculum, naar de aansluiting tussen het tweede en het derde jaar, naar de plaats en de rol van het verblijf in het buitenland, en naar de afstemming tussen de beide programma’s. De opleiding verwacht dat deze inspanningen ertoe zullen bijdragen dat het propedeuserendement hoog zal blijven en dat dit ook zal gelden voor het rendement van de bachelor. Ook verwacht de opleiding dat studenten die nu in de laatste fase van de doctoraalopleiding uitvallen, de universiteit binnen de bachelor-masterstructuur wel met een bachelordiploma zullen kunnen verlaten. Oordeel: De commissie stelt op basis van de tabellen die de opleiding geeft, vast dat de rendementen van de opleiding lager zijn dan het landelijk gemiddelde. Dit geldt zowel voor de propedeuseals voor de postpropedeuserendementen. De opleiding kent geen streefcijfers. De commissie verwacht dat de invoering van de bachelor-masterstructuur, met een geformaliseerd uitstroommoment na drie jaar opleiding, een gunstig effect zal hebben op het rendement. Op grond hiervan en de beschreven maatregelen komt de commissie toch tot het oordeel voldoende. Bachelor/Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
154
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Scandinavische talen en culturen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende
155
Masteropleiding Scandinavische talen en culturen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het eindoordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
156
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
5.
Opleidingsrapport masteropleiding Nederlands als tweede taal
Administratieve gegevens: Masteropleiding Nederlands als tweede taal Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 5.0.
Nederlands als tweede taal 60188 (duale) master WO 90 ECTS Master duaal, alleen voltijd Amsterdam 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 5.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De duale masteropleiding Nederlands als tweede taal is voortgekomen uit de gelijknamige major binnen de doctoraalopleiding Nederlandse taal en cultuur. 5.2.
Het beoordelingskader
5.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Doel is studenten kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van het Nederlands als tweede taal, zodanig dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau. De opleiding richt zich op de domeinen tweede taalverwerving, leermiddelenontwikkeling, leerkrachtdidactiek en beleid. Zoals in het facultaire deel is aangegeven, is er voor de master op facultair niveau een vijftal algemene academische eindtermen geformuleerd. De opleiding heeft daar nog een zesde aan toegevoegd betreffende communicatie en oordeelsvorming. Daarnaast is een viertal vakspecifieke eindtermen geformuleerd. Deels hebben die betrekking op kennis van en inzicht in QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
157
het vakgebied Nederlands als tweede taal en de ontwikkeling van leermiddelen op dat gebied. Verder zijn er twee vakspecifieke eindtermen die betrekking hebben op uitbreiding en verdieping van onderzoeksvaardigheden. Zowel doelstellingen als eindtermen zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling. De opleiding richt zich specifiek op het Nederlands als tweede taal. Het domein bestrijkt het gehele onderwijsveld: van peuteropvang tot en met volwasseneneducatie. Buiten Nederland wordt nergens een soortgelijke opleiding aangeboden. In Nederland werd tot voor kort geen vergelijkbare universitaire opleiding aangeboden. Sinds kort bestaat wel aan de VU een duale opleiding tot docent NT2 in de volwasseneneducatie. De opleiding geeft aan dat er op dit moment geen benchmarks of internationale netwerken betreffende domeinspecifieke eisen bestaan. Oordeel: De commissie beschouwt de start van deze opleiding als een belangrijk initiatief. Het is een geslaagde poging zowel beroepsgerichtheid als een wetenschappelijke benadering te combineren. De opleiding speelt in zijn doelstellingen in op een maatschappelijke ontwikkeling die om wetenschappelijke reflectie vraagt. De geformuleerde eindtermen sluiten goed aan bij het door haar gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. Het domeinspecifiek referentiekader vertegenwoordigt naar het oordeel van de commissie de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied, c.q. de discipline en/of de beroepspraktijk. De commissie kan zich vinden in de positionering van de opleiding in Nederland en het buitenland. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De hiervoor genoemde algemene eindtermen gelden als indicator voor het masterniveau. In het facultaire deel van het zelfevaluatierapport wordt aangegeven hoe deze zich verhouden tot de Dublin-descriptoren. Per descriptor wordt, ook specifiek voor duale masters, aangegeven hoe welke eindtermen gerealiseerd moeten worden. In het zelfevaluatierapport van de opleiding NT2 wordt dat ook voor de vakspecifieke eindtermen gedaan. Oordeel: De commissie heeft ook zelf de eindtermen van de master afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat bij de opleiding alle vijf de descriptoren aan bod komen. Er is sprake van verdieping, zoals blijkt uit aanduidingen als: gedegen, goede. Er ligt nadruk op kennis van en toepassing van theorieën en er wordt aandacht geschonken aan het zelfstandig kunnen verrichten van onderzoek. De commissie constateert dat de opleiding, gespiegeld aan de Dublindescriptoren, op een duidelijke wijze het masterniveau definieert in de eigen eindtermen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
158
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De opleiding is toegankelijk voor studenten die beschikken over een afgeronde universitaire bachelor (Nederlands of Taalwetenschap, zie ook F8). In de masteropleidingen is zoals in het facultaire rapport wordt gerapporteerd altijd veel aandacht voor specialisatie en het vergaren van zelfstandige onderzoekservaring. De opleiding wil haar studenten zodanig opleiden, dat zij in staat zijn om zelfstandig vragen uit de praktijk te vertalen in onderzoeksvragen en deze op te lossen. In de opleiding wordt steeds een relatie gelegd tussen onderzoek en de praktijk. Uitgangspunt voor het onderzoek zijn concrete vragen uit de praktijk van het NT2-onderwijs en -beleid. Onder F2 is reeds duidelijk gemaakt dat de eindkwalificaties goed aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in vergelijkbare vakgebieden, c.q. disciplines. Het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek komt in de vakspecifieke eindtermen expliciet aan de orde en wordt getoetst in de masterscriptie. De opleiding heeft nog geen afgestudeerden en er is dus nog weinig te zeggen over hun beroepsperspectieven. Wel zijn er in het verleden studenten Neerlandistiek en Algemene taalwetenschap geweest die zich op het domein van de opleiding hebben gespecialiseerd. Zij vonden meestal vrij makkelijk werk als: • • •
beleidsmedewerker bij lokale of landelijke overheidsinstellingen; leermiddelenontwikkelaar bij uitgeverijen of projectbureaus; taaladviseur, -coördinator of -consulent bij onderwijsinstellingen, onderwijsbegeleidingsdiensten of pedagogische centra.
Oordeel: In de voorgaande paragraaf is aangegeven dat volgens de commissie de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren die gelden voor een wetenschappelijke masteropleiding. Daarmee is de wetenschappelijke oriëntatie geëxpliciteerd. Op grond van bovenstaande concludeert de commissie bovendien dat ook uit de eindtermen van de opleiding voldoende duidelijk wordt dat er sprake is van academische opleidingen. De doelstellingen en de eindkwalificaties van opleiding volgen aantoonbaar uit een oriëntatie op de internationale state of the art in de wetenschapbeoefening. De commissie vindt bovendien dat het gaat om een opleiding met een grote maatschappelijke relevantie. Afgestudeerden hebben goede mogelijkheden om conform de doelstelling van de opleiding door te stromen naar een functie in de beroepspraktijk.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
159
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 5.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Een belangrijk kenmerk van een WO-opleiding is, dat studenten kennis verwerven aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. Alle docenten zijn actief als onderzoeker. De staf als geheel dekt qua expertise het hele veld van NT2. Tevens wordt gebruikgemaakt van vooraanstaande (gast)docenten die een breed scala specialisaties en onderzoeksterreinen vertegenwoordigen. In de zelfstudie wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van de vier modules waaruit de master bestaat en de wijze waarop aandacht wordt besteed aan onderzoeksvaardigheden en actuele wetenschappelijke theorieën. De opleiding heeft gezien de doelstelling tevens een beroepsgericht karakter. Daarom is bij de invulling van het programma uitgegaan van de vragen waarmee de afgestudeerde in het veld geconfronteerd wordt. De gastdocenten vertegenwoordigen een ruime praktijkervaring. Daarnaast zijn er werkbezoeken aan congressen en onderwijsinstellingen in het programma opgenomen en wordt deelgenomen aan studiedagen. Ook in de opdrachten die de studenten moeten uitvoeren, wordt een koppeling aangebracht tussen theorie en praktijk. Daarnaast vormt de werkperiode (stage) bij uitstek een kennismaking met de beroepspraktijk. In de opleiding wordt steeds een koppeling tussen onderwijs, onderzoek en praktijk tot stand gebracht. Vanuit een theoretische invalshoek wordt een antwoord op die praktijkvragen gezocht. De opleiding wordt afgesloten met een scriptie met een omvang van 20 studiepunten waarin verslag wordt gedaan van een zelfstandig uitgevoerd onderzoek. Aan de beoordeling ervan liggen criteria ten grondslag die algemeen gelden voor een wetenschappelijke verhandeling. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding er op een voorbeeldige wijze in is geslaagd om maatschappelijke relevantie te verbinden met een goede wetenschappelijke context. De opleiding voldoet daarmee in ruime mate aan de criteria die voor een programma van een WOopleiding gelden. Enerzijds waarborgt het programma de ontwikkeling van een academische 160
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
attitude en wetenschappelijke vaardigheden, anderzijds zijn er aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Wetenschappelijke theorieën komen ruimschoots aan bod en er zijn aantoonbare verbanden met lopend onderzoek. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het programma omvat anderhalf jaar en bestaat uit drie semesters. Het ziet er als volgt uit: Jaar 1
Eerste semester Verwerving NT2 (10) Ontwikkeling leermiddelen (10) Leerkrachtdidactiek (10)
2
Werkperiode (10) Scriptie (20)
Tweede semester Praktijk en beleid (10) Werkperiode (20)
De opleiding geeft in een bijlage bij het zelfevaluatierapport door middel van een matrix een helder overzicht van de relatie tussen de eindtermen en de leerdoelen, zoals deze voor de modules zijn geformuleerd. Deze leerdoelen komen in de Studiegids terug bij de beschrijvingen van de modulen. Hierdoor is het ook voor studenten duidelijk wat van hen wordt verwacht. Sommige eindtermen komen in alle modules aan bod en andere komen in meerdere modules aan bod. Ook zijn er eindtermen die alleen in een specifieke module aan de orde komen. Afhankelijk van de invulling van de werkperiode en de scriptie wordt de omvang van de collegemodules groter. In de werkperiode en de scriptie vindt integratie plaats van de diverse leerdoelen. Oordeel: De commissie vindt het positief dat de opleiding de doelstellingen zo systematisch en duidelijk heeft vertaald naar de inhoud van het programma. Het programma is daarmee een adequate concretisering van de eindkwalificaties. De inhoud van het programma biedt de studenten in principe voldoende mogelijkheden om de eindkwalificaties te bereiken. Studenten zijn overwegend enthousiast over het programma. Wel is er enige kritiek vernomen op het onderdeel Praktijk en beleid. Daarin komen herhalingen voor van wat studenten elders al geleerd hebben. Zij zouden meer aandacht willen zien voor het integratiebeleid en de plaats van het tweedetaalonderwijs daarbinnen. De commissie beveelt deze kritiek van de studenten in de aandacht van de opleiding aan. De commissie beveelt ook aan wat meer aandacht aan het verschijnsel van tweetaligheid in het algemeen te geven. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
161
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De modules die aangeboden worden, bestrijken het hele veld van praktijk en theorie en hebben daarmee een bepaalde inhoudelijke samenhang. In theorie zit er ook een bepaalde opbouw in van het primaire niveau (taalverwerving) via het secondaire (leermiddelen en didactiek) naar het tertiaire niveau (het beleid). Daarnaast is er de goede samenhang tussen theorie en praktijk. In het algemeen zal de genoemde werkperiode, afhankelijk van de voorkeur van de student, betrekking hebben op een van de vier genoemde domeinen. Het is echter ook mogelijk om de werkperiode over twee domeinen te verdelen. Dit biedt de mogelijkheid om het geleerde toe te passen in de werksituatie. In de meeste gevallen levert de werksituatie het onderwerp en het onderzoeksmateriaal op voor de masterscriptie. Oordeel: De commissie constateert dat het programma zowel qua opzet als qua inhoud voldoende samenhang vertoont. Docenten geven aan dat soms toegestaan wordt dat modules in een andere volgorde worden gevolgd, dat kan een ongunstig effect hebben op de samenhang. Bovendien heeft het als nadeel dat studenten met verschillende voorkennis aan de modules deelnemen. Blijft staan dat de samenhang tussen theorie en praktijk zowel binnen de modules als tussen de modules en de werkperiode een sterk punt is. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
In de Studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld. Uit evaluaties blijkt dat de studielast als normaal tot hoog wordt ervaren. Door het wekelijks maken van opdrachten is de studielast volgens de opleiding regelmatig verdeeld over de modules. Enkele opdrachten worden als tijdrovend ervaren. Volgens de zelfstudie heeft het programma geen echte struikelvakken. Oordeel: De commissie constateert op basis van uitspraken van studenten en evaluatiegegevens die zij heeft gezien dat de studielast weliswaar vrij hoog is, maar wel goed te doen. Het viel de commissie op dat er grote verschillen per student zijn als het gaat om het aantal uren dat ze per week aan een module besteden. Het eerste half jaar wordt algemeen als zwaar ervaren, maar de studielast van de scriptie is sterk individueel bepaald. De studielast van de hele opleiding wordt als goed beoordeeld. Over de spreiding van de studielast heeft de commissie geen klachten vernomen, evenmin als over bepaalde struikelvakken. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
162
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De duale master Nederlands als tweede taal is toegankelijk voor studenten met een universitair bachelordiploma Nederlands en Taalwetenschap. Andere bachelorafgestudeerden kunnen een verzoek tot toelating tot de duale master Nederlands als tweede taal indienen bij de examencommissie van de opleiding. Alle studenten die de opleiding willen volgen, moeten een selectieprocedure doorlopen. De vooropleiding (gevolgde vakken in de bachelor), de motivatie van de student en aanwijsbare affiniteit met het vakgebied spelen daarbij een belangrijke rol. Een student die over een ander bachelordiploma beschikt, krijgt een intakegesprek, waarna wordt bekeken of hij/zij de selectieprocedure mag doorlopen en dus kans maakt om te worden toegelaten. Indien studenten deficiënties hebben, dienen zij voor aanvang van de master een schakelprogramma te volgen. Dat programma is als bijlage in het zelfevaluatierapport opgenomen. De opleiding geeft aan dat er (nog) geen studenten zijn die problemen met de studie hebben ondervonden. Als zwak punt noemt de opleiding dat de aanmelding, selectie, inschrijving en toelating meer gestroomlijnd kunnen worden. Hiervoor wordt thans op facultair niveau een raamprocedure ontwikkeld. Oordeel: De commissie heeft veel waardering voor de strenge selectie van studenten bij de toelating. Ook studenten waren positief over de selectieprocedure als zodanig. Zij bevestigden het hierboven vermelde zwakke punt dat de aanmelding nogal rommelig verliep. De commissie waardeert het dat de opleiding het probleem ziet en aan een oplossing werkt. Op het moment van visitatie waren het voornamelijk doctoraalstudenten die de opleiding volgden. Zij gaven aan dat er geen merkbaar niveauverschil is tussen de ‘oude’ doctoraalopleiding en de masteropleiding. Belangrijkste probleem vonden de studenten eigenlijk dat er zo weinig studenten zijn. Docenten vonden dat de selectieprocedure wel erg tijdrovend is. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De masteropleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma omvat 90 studiepunten. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
163
De masteropleiding Nederlands als tweede taal gaat uit vanuit het didactisch concept Lerend Werken, Werkend Leren (LWWL). Er is sprake van een duale structuur, waarin onderwijs en werk gecombineerd worden. In deze structuur worden niet alleen academische, maar ook communicatieve en sociale vaardigheden aangeleerd. De student dient de wetenschappelijke kennis en vaardigheden die hij in de studie verwerft, toe te passen in het werk. Daarnaast kan de werkervaring van de studenten leiden tot een verrijking en verdieping van de studie. Het onderwijs is in sterke mate probleemgestuurd. Studenten moeten bij de uitvoering van de specifieke opdrachten oplossingen aandragen voor de (deel)problemen. Er zijn steeds twee soorten opdrachten. Allereerst opdrachten waarmee de kennis van de bestudeerde literatuur wordt getoetst.. Daarnaast zijn er opdrachten waarin toepassing en verwerking van deze kennis plaatsvinden. Verder voert de student per module drie tot vijf zogenoemde praktijkopdrachten uit. Dat mondt uit in een schriftelijk of mondeling verslag. Het gaat steeds om opdrachten die de student ook in de beroepspraktijk kan tegenkomen. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding een aantal voorbeelden van de wijze waarop het didactisch concept tot uiting komt in het programma. Dit is bijvoorbeeld het geval in de module Verwerving NT2. Hierin stellen studenten voor het Ministerie van OCW een onderzoeksplan op voor de evaluatie van een NT2-programma. De werkperiode is bij uitstek een vorm van leren en werken. De inhoud van de werkperiode wordt vastgelegd in een leerwerkovereenkomst, waarvan een voorbeeld in het zelfevaluatierapport is opgenomen. Voor de scriptie dient de student een voorstel in, dat door de docent moet worden goedgekeurd op relevantie en haalbaarheid. Er wordt een tweede lezer aangesteld, die indien nodig de status van tweede begeleider krijgt. De opleiding maakt gebruik van het scriptiereglement van het onderwijsinstituut voor Neerlandistiek. De werkperiode vormt een substantieel onderdeel van de opleiding. Tijdens de voorbereiding van de opleiding zijn afspraken gemaakt met een selecte groep van relevante instanties over de afname van stagiairs. De opleidingscoördinator bemiddelt tussen student en stageverlenende instantie en onderhoudt de contacten met deze instanties. De inhoud van de werkperiode wordt vastgelegd in een leerwerkovereenkomst. De mastercoördinator onderhoudt tijdens de werkperiode contact met de stagiair en de werkgever, en gaat op werkbezoek. De resultaten van de werkperiode worden vastgelegd in een verslag dat gezamenlijk door mastercoördinator en begeleider van de werkgever wordt beoordeeld. Oordeel: De commissie is onder de indruk van de consequente wijze waarop het didactisch concept, zoals hierboven is omschreven, wordt uitgewerkt in de praktijk. Er is daadwerkelijk sprake van lerend werken en werkend leren. Het didactisch concept past perfect bij doelstellingen en eindtermen van de opleiding en de PGO-achtige werkvormen passen weer uitstekend bij het didactische concept. Studenten zijn zeer tevreden over de gehanteerde werkwijze en geven aan dat veel opdrachten ook voor de eigen praktijk te gebruiken zijn. De commissie is ook ingenomen met de eis, dat de scriptie tot een artikel moet leiden dat voor een vaktijdschrift publicabel is. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent.
164
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De opleiding heeft volgens het zelfevaluatierapport een gevarieerd systeem van toetsing en beoordeling, namelijk praktijkopdrachten, tentamens en werkstukken. Praktijkopdrachten worden individueel nabesproken. Eindwerkstukken worden gepresenteerd in bijeenkomsten, waarin studenten elkaar becommentariëren en elke student commentaar krijgt van de betreffende docent. De opleiding heeft geen compensatieregelingen; alle onderdelen moeten met succes afgerond worden; met andere woorden alle leerdoelen moeten gehaald worden. De organisatie van de toetsing is formeel geregeld in de algemene onderwijs- en examenregeling van de faculteit. In de OER staat over het toetsen vermeld dat de examinator uiterlijk binnen dertig dagen de uitslag moet hebben meegedeeld, dat de geëxamineerde inzage dient te hebben in het beoordeelde werk, de opgaven, en de bij de beoordeling gehanteerde normen, voor zover deze schriftelijk zijn vastgelegd. Het onderwijsinstituut Neerlandistiek heeft één examencommissie. Deze ziet toe op de naleving van de eisen en regels die gelden voor de opleidingen. De commissie beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt de gang van zaken bij toetsen en beoordelingen en beoordeelt individuele aanvragen van studenten onder meer over te verlenen vrijstellingen. Zij vergadert ten minste vijfmaal per jaar. Oordeel: De commissie stelt vast dat er sprake is van een goede variatie aan toetsvormen. De toetsen/opdrachten voor zover ze die heeft gezien, sluiten goed aan bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. Ze zijn van voldoende niveau. Studenten zijn blijkens evaluatiegegevens zonder meer positief over de toetsing en de manier waarop feedback gegeven wordt. Met name de praktijkopdrachten en de behandeling daarvan worden zeer gewaardeerd. De examencommissie werkt naar tevredenheid. De commissie waardeert het dat er sprake is van een ontwikkeling van een formele naar een meer inhoudelijke toetsing. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 5.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het personeel dat deze masteropleiding verzorgt, is werkzaam binnen de leerstoelgroep Tweede taalverwerving. Alle betrokken docenten doen onderzoek en zijn verbonden aan het onderQANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
165
zoeksinstituut ACLC (Amsterdam Center for Language and Communication) en participeren daarin actief binnen de projectgroep Language acquisition, psycholinguistics and language pathology. De vaste docenten (UD’s) zijn gepromoveerd. In het zelfevaluatierapport wordt de expertise van de verschillende docenten beschreven. Daarnaast wordt er regelmatig op specifieke terreinen deskundigheid ingehuurd. In een tabel wordt aangegeven hoe de verhouding onderzoeks-onderwijstijd is geregeld: hoogleraar 45% respectievelijk 55%, UHD idem, UD 40% en 60%, docent 15% en 85%, aio’s 92,5% en 7,5%. Oordeel: De commissie constateert dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie merkt op dat de vermelde percentages onderzoekstijd voor hoogleraren en UHD’s niet geheel overeenkomen met wat zij van het faculteitsbestuur daarover heeft vernomen (60% van hun tijd aan onderwijs en overige zaken en 40% aan onderzoek). De verklaring daarvoor is volgens de faculteit gelegen in het feit dat hoogleraren en UHD’s ook tijd tot hun beschikking hebben voor de begeleiding van promovendi. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De opleiding heeft twee vaste docenten voor respectievelijk 0,79 en 0.5 fte. Daarnaast worden regelmatig gastdocenten ingezet. In het zelfevaluatierapport worden deze bij name genoemd. Door het vertrek van de hoogleraar Verwerving en didactiek van het Nederlands als tweede taal in oktober 2003 ontstonden problemen in de programmering, maar deze zijn inmiddels opgelost. In 2004-2005 wordt een nieuwe hoogleraar NT2 verwacht Oordeel: De commissie constateert, mede gezien de huidige omvang van de opleiding, dat er op dit moment voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. In de gesprekken met de studenten en docenten heeft de commissie op dit punt geen klachten vernomen. Er is geen sprake van een tekort. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Zie, voor het beleid op dit punt, het facultaire deel van dit rapport. Verder geldt hier wat voor de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur is beschreven. Een belangrijk aspect van het personeelsbeleid zijn de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De leerstoelhouders houden elk jaar een functioneringsgesprek met alle leden van de leer166
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
stoelgroep. Nagegaan wordt of de doelen ten aanzien van onderwijs en onderzoek zijn gerealiseerd. De resultaten van de studentenevaluaties worden in deze gesprekken betrokken. Indien daar aanleiding voor is, worden afspraken gemaakt over verbeteringen van het onderdeel. De opleiding laat zien dat de docenten ‘hun sporen hebben verdiend in zowel theorie als praktijk van het vakgebied NT2’. Van belang is dat ze met hun gezamenlijke expertise het hele terrein van de NT2 dekken. Met name ten behoeve van de ICT-vaardigheden van de docenten worden regelmatig doelgerichte informatiebijeenkomsten en cursussen georganiseerd. Oordeel: In het voorgaande is reeds aangegeven dat de commissie positief denkt over de wetenschappelijke kwaliteiten van het personeel. De expertise van de betrokken (gast)docenten is voldoende breed om de doelstellingen van de opleiding te realiseren. Uit navraag van de commissie bij de docenten blijkt dat functioneringsgesprekken elk jaar worden gevoerd en als nuttig worden ervaren. Uit evaluatiegegevens per module blijkt dat studenten zeer positief zijn over de docenten zowel wat betreft hun kennis als hun didactische vaardigheden. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 5.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden beschreven. In de zelfstudie wordt gesteld dat de bibliotheek-, ICT- en AV-voorzieningen voldoende zijn. Wel is het nodig dat er meer ruimte en geld komt voor specifiek NT2-onderwijsmateriaal. Het onderwijsinstituut verschaft daartoe de benodigde middelen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De studieadviseur is dezelfde als die van het onderwijsinstituut Neerlandistiek. Ook docenten geven begeleiding. Voor meer belangrijke kwesties maken studenten een afspraak met de mastercoördinator of een van de andere docenten. De studieadviseur heeft een vast spreekuur en voert gesprekken over (mogelijke) studievertraging, eventuele persoonlijke problemen en keuzemogelijkheden in de studie.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
167
In de meeste gevallen is er al contact tussen de docent en de student voor de aanmelding. Na de aanmelding volgt een officieel selectiegesprek. Twee maal per jaar organiseert de opleiding voorlichtingsbijeenkomsten over de master en over de keuzemogelijkheden, vervolgopleidingen en loopbaan. Er is een folder beschikbaar. Op de website is informatie te vinden. Informatie over praktische zaken wordt verspreid via de facultaire website en per e-mail. Elke student heeft een eigen e-mailaccount. Oordeel: De opzet van de begeleiding is helder en wordt gekenmerkt door kleinschaligheid. Studenten zijn blijkens de gesprekken tevreden over de begeleiding in het algemeen en die bij de stage en het schrijven van de scriptie in het bijzonder. Begeleiding vindt plaats op individuele basis en functioneert goed. Ook over de informatievoorziening zijn ze positief. Docenten wijzen er op dat de begeleiding van de stage nuttig en nodig is, maar wel veel tijd vergt. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 5.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Voor de kwaliteitszorg van de opleiding geldt mutatis mutandis wat voor de bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur is beschreven. De opzet en uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem zijn in het facultaire deel beschreven. Er zijn, behalve voor de rendementen, nog geen toetsbare streefdoelen geformuleerd. Daaraan wordt op facultair niveau wel gewerkt. De opleiding beschikt over wat zij zelf noemt een ‘transparant evaluatiesysteem’. Elke module wordt twee keer geëvalueerd. Halverwege is er een mondelinge evaluatie, aan het eind van de module wordt er weer mondeling en schriftelijk geëvalueerd. Dat laatste gebeurt aan de hand van een standaard evaluatieformulier. Aan de evaluatieprocedure nemen verschillende participanten deel. Oordeel: De commissie is, op grond van evaluaties en evaluatieresultaten die zij heeft gezien, van oordeel dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs voldoende bewaakt. Er is sprake van een periodieke evaluatie. Daar komt nog bij dat de opleiding zo kleinschalig is, dat kritiek of problemen snel opgepakt worden. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende.
168
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het facultaire deel wordt beschreven hoe het proces van verbetering in algemene zin loopt. In principe is het de opleidingscommissie die op basis van evaluatieresultaten tot advisering aan decaan en onderwijsdirecteur over verbeteractiviteiten komt. Voor het functioneren van de opleidingscommissies in deze bestaat er een uitgebreide facultaire handleiding. De drie duale masteropleidingen hebben een gezamenlijke opleidingscommissie. Deze commissie – bestaande uit docenten en studenten – wordt van de resultaten van de evaluaties op de hoogte gebracht. Op basis van de formele en informele evaluaties vinden bijstellingen plaats bijvoorbeeld ten aan zien van de hoeveelheid literatuur, het aantal opdrachten en de keuze van de gastsprekers. Evaluatieresultaten komen ook aan de orde in functioneringsgesprekken. Oordeel: De commissie is van oordeel dat evaluaties van het onderwijs tot verbeteringen (kunnen) leiden. Gezien de recente start van de opleiding zijn er nog geen harde conclusies over het verbeterbeleid te trekken. Daarom komt de commissie vooralsnog tot het oordeel voldoende. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Uit het bovenstaande is duidelijk dat medewerkers en studenten actief zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Dat bleek ook uit de gesprekken met studenten en docenten. De opleiding betrekt studenten bij haar interne kwaliteitszorg door middel van diverse evaluaties, de Opleidingscommissie en de informele kanalen. Docenten zijn betrokken via hun diverse rollen: bij de uitvoering van de verschillende evaluatievormen, de invoering van verbeteringen, de deelname aan commissies zoals de Opleidingscommissie, de examencommissie en via functioneringsgesprekken. Daarnaast zijn zij het ‘onderwerp’ van evaluaties. Omdat er nog geen afgestudeerden zijn, kan er van alumnibeleid ook nog geen spraken zijn. Oordeel: De commissie constateert dat studenten en docenten actief bij de kwaliteitszorg van de opleiding zijn betrokken. Hoewel de opleidingscommissies in het algemeen behoorlijk functioneren, bleek uit het gesprek met de voorzitters van de opleidingscommissies dat de invloed van die commissies beperkt is als het gaat om moduleoverschrijdende zaken. De commissie constateert dat de betrokkenheid met het afnemende beroepenveld nog beperkt is, al geeft de opleiding in het zelfevaluatierapport aan dat stageverlenende instanties bij evaluaties zijn betrokken. De commissie zou willen adviseren dat ook de duale masteropleidingen betrokken worden bij de voorgenomen instelling van een adviesraad voor de opleiding Nederlandse taal en cultuur. Zo niet dan dient op een andere manier te worden bewerkstelligd dat er structurele contacten zijn met het afnemende beroepenveld.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
169
Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 5.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie kan geen oordeel geven over het gerealiseerde niveau van deze opleiding, omdat er op het moment van visitatie, door de recente start van de opleiding, nog geen afgestudeerden en dus geen afstudeerwerkstukken waren. In tegenstelling tot de aansluitmaster, waar de commissie de beoordeling van doctoraalscripties heeft meegenomen, vindt ze dat de minorverslagen, voor zover al aanwezig, geen voldoende basis vormen voor een oordeel over het potentiële eindniveau van een duale masteropleiding. De commissie zal volstaan met een korte beschrijving van de randvoorwaarden die van belang zijn voor de realisering van de eindkwalificaties. Voor het beantwoorden van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, heeft de opleiding voldoende bruikbare instrumenten: de goede reguliere toetsing, de procedures rond het eindwerkstuk, de begeleiding van scripties, het feit dat er geen compensatieregeling is, de procedures rond de werkperiode (Leerwerkovereenkomst, Leerwerkplan). De opleiding wordt afgesloten met een scriptie waarvan de studielast 20 studiepunten bedraagt. Er is zoals eerder aangegeven een uitgebreid scriptiereglement. Bij de beoordeling is, ter vergroting van de objectiviteit, naast de begeleider ook een tweede lezer betrokken. De opleiding heeft voldoende maatregelen genomen om te kunnen waarborgen dat de beoogde eindkwalificaties ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd door de afgestudeerden. Er bestaat daarmee het aantoonbaar vermogen om de gevraagde kwaliteit te realiseren. In de overgangsfase heeft de commissie de ruimte om op grond van een ex ante beoordeling tot een voldoende oordeel te komen. Wel heeft de commissie een doctoraalscriptie gelezen van de vroegere specialisatie NTC, waar deze master uit voorgekomen is. Het oordeel erover kwam overeen met die van de toenmalige docent. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het rendementsbeleid is in hoge mate facultair beleid. Voor de analyse van de rendementen en maatregelen op facultair niveau zie het facultaire deel.
170
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Ook hier geldt dat de commissie geen oordeel kan geven, omdat er op het moment van visitatie geen afgestudeerden zijn en er dus geen relevante (KUO)-gegevens over instroom en rendement bestaan. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. Reële inhoudelijke gegevens ontbreken nog voor deze aspecten. De commissie baseert haar (voorlopige en daarom niet meer dan ‘voldoende’) oordeel op de gecreëerde randvoorwaarden en garanties.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
171
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Nederlands als tweede taal Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Excellent Goed Goed Excellent Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Excellent Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het eindoordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
172
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
6.
Opleidingsrapport masteropleiding Redacteur/editor
Administratieve gegevens: Masteropleiding Redacteur/editor Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 6.0.
Redacteur/editor 60166 (duale) master WO 90 ECTS Master duaal, alleen voltijd Amsterdam 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 6.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De duale masteropleiding Redacteur/editor is voortgekomen uit de gelijknamige duale minor. 6.2.
Het beoordelingskader
6.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-
De opleiding richt zich op de domeinen: letterkunde, cultuurgeschiedenis, taalbeheersing, boekwetenschap en redactiepraktijk. Doel is studenten zodanige kennis en vaardigheden en een zodanig inzicht bij te brengen op het gebied van redacteur/editor dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau. Zoals in het facultaire deel is aangegeven, is er voor de master op facultair niveau een vijftal algemene academische eindtermen geformuleerd. De opleiding heeft daar nog een zesde aan toegevoegd betreffende communicatie en oordeelsvorming. Daarnaast zijn er zeven vakspecifieke eindtermen geformuleerd die betrekking hebben op kennis van en inzicht in het vakgebied van de redacteur/editor en de daarmee samenhangende instituties. Ook zijn er twee vakspecifieke eindtermen die betrekking hebben op uitbreiding en verdieping van onderzoeksvaardigheden met name waar het gaat om het boekbedrijf en QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
173
aanverwante instellingen. Zowel doelstellingen als eindtermen zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling. Door de gerichtheid op het beroep van algemeen redacteur is de opleiding als academische opleiding uniek in Nederland. Wel wordt in Leiden gewerkt aan een master Publishing. Deze zal zich meer richten op nieuwe media en e-publishing. Er heeft ook afstemming plaatsgehad met soortgelijke opleidingen in het HBO. Opleidingen daar zijn meer technisch en zakelijk (marketing) gericht. Deze opleiding is meer cultureel/inhoudelijk georiënteerd. Verder is er overleg geweest met de consortiumpartner in New York (New York University), waar een soortgelijke duale master bestaat. Overwogen wordt om samen een master op te zetten. Internationaal is de master verder niet goed vergelijkbaar, omdat de opleiding zich richt op de Nederlandse beroepsuitoefening. Hierdoor zijn er ook geen internationale afspraken gemaakt. Wel is er geinventariseerd aan welke buitenlandse universiteiten soortgelijke opleidingen zijn gevestigd en is inspiratie opgedaan uit deze programma’s. In een bijlage wordt een overzicht van soortgelijke programma’s in het buitenland gegeven. Oordeel: De commissie ziet het voortzetten van de voormalige minor als een duale masteropleiding als een vitaal initiatief. Er is sprake van een geslaagde poging zowel beroepsgerichtheid als een wetenschappelijke benadering te combineren. De geformuleerde eindtermen sluiten goed aan bij het door haar gehanteerde domeinspecifieke referentiekader en daarmee bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied c.q. de discipline en/of de beroepspraktijk. De commissie vindt de positionering van de opleiding duidelijk en heeft veel waardering voor de pogingen om samen te werken met de partner in New York. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De hiervoor genoemde algemene eindtermen gelden als indicator voor het masterniveau. In het facultaire deel van het zelfevaluatierapport wordt aangegeven hoe deze zich verhouden tot de Dublin-descriptoren. Per descriptor wordt, ook specifiek voor duale masters, aangegeven hoe welke eindtermen gerealiseerd moeten worden. In het zelfevaluatierapport van de opleiding Redacteur/editor wordt per programmaonderdeel aangegeven welk niveau wordt gehaald. Vervolgens geeft de opleiding globaal aan hoe de nagestreefde eindtermen zich verhouden tot de Dublin-descriptoren. Oordeel: De commissie heeft ook zelf de algemene en vakspecifieke eindtermen van de master afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat bij de opleiding alle vijf de descriptoren aan bod komen. Uit de eindtermen blijkt duidelijk het niveau dat voor een masteropleiding vereist is. Er is sprake van verdieping blijkend uit aanduidingen als: gedegen, goede. Reeds verworven kennis wint aan diepgang en aan toepasbaarheid in de praktijk. Er ligt een uitgesproken nadruk op kennis van en toepassing van voor het vakgebied relevante wetenschappelijke theorieën Er wordt tevens nadrukkelijk aandacht geschonken aan het zelfstandig kunnen verrichten van 174
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
onderzoek en het inzetten van wetenschappelijk gevormde kennis binnen het specifieke beroepenveld waar de opleiding zich op richt. De commissie constateert dat de Dublin-descriptoren op een duidelijke wijze zijn vertaald naar de eigen eindtermen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De opleiding is in eerste instantie toegankelijk voor studenten die beschikken over een afgeronde universitaire bachelor in de geesteswetenschappen, maar ook studenten met een ander bachelordiploma kunnen in principe toegelaten worden (zie de paragraaf over instroom). De master is blijkens het facultaire rapport bestemd voor specialisatie en het vergaren van zelfstandige onderzoekservaring. Naast de verdere wetenschappelijke vorming, zoals vastgelegd in de algemene eindtermen, wordt er in het programma veel aandacht besteed aan een kennismaking met de beroepspraktijk. Incidenteel verzorgen gastdocenten uit het werkveld gastcolleges, studenten lopen een stage en er is een masterclass, die wordt gegeven door een praktijkdocent. Door het hele programma heen werken studenten met praktijkvoorbeelden. Een voorbeeld daarvan is de module Moderne teksteditie, waarin de opdracht uiteindelijk tot de realisatie van een boek leidt. Onder F2 is reeds duidelijk gemaakt dat de eindkwalificaties goed aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied c.q. de discipline. Het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek komt in de vakspecifieke eindtermen expliciet aan de orde en wordt getoetst in de masterscriptie. De arbeidsmarkt wordt gevormd door algemene, educatieve en wetenschappelijke uitgeverijen gericht op de Nederlandse markt. De opleiding richt zich in eerste instantie op de zogenoemde fondsredactie, maar door de grote aandacht voor taalcorrectie, kunnen de afgestudeerden ook als bureauredacteur functioneren. De opleiding kent als masteropleiding nog geen afgestudeerden en er is dus nog weinig te zeggen over hun beroepsperspectieven. Wel zijn er studenten die een major en de minor Redacteur/editor hebben afgerond. Daarvan heeft iedereen een baan gevonden in het werkveld waarvoor is opgeleid. Het zelfevaluatierapport geeft een opsomming van fondsen en uitgeverijen waar zij terechtgekomen zijn.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
175
Oordeel: In de voorgaande paragraaf is reeds aangegeven dat volgens de commissie de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren die gelden voor een wetenschappelijke masteropleiding. Daarmee is de wetenschappelijke oriëntatie geëxpliciteerd. De doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleiding volgen aantoonbaar uit een oriëntatie op de internationale state of the art in de wetenschapbeoefening. De commissie heeft in dat verband gewezen op de relatie met New York, maar misschien nog belangrijker in dit verband zijn de intensieve contacten met de Nederlandse boekenbranche (inclusief opleidingen) en uitgeverswereld. De commissie vindt dat het, net als bij de duale masters NT2 en Tekst en Communicatie, gaat om een opleiding met een grote maatschappelijke relevantie. Gezien ook het feit dat, zoals de opleiding aangeeft, sommige studenten al tijdens de studie een baan vinden en veel freelancewerk doen, zijn er in principe goede mogelijkheden om door te stromen naar een functie in de beroepspraktijk. Bewust wordt gesteld ‘in principe’, omdat docenten aangaven dat de aansluiting niet altijd even makkelijk gaat, met name als de afgestudeerde een niettalige achtergrond heeft. Dat is dus een aandachtspunt voor de selectie- en intakeprocedure. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 6.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Een belangrijk kenmerk van een WO-opleiding is, dat studenten vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen en kennis verwerven aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. De opleiding geeft per module aan hoe dat in het programma Reacteur/editor gebeurt. Een paar voorbeelden. De module Literatuur en boekbedrijf bevat een onderzoeksopdracht die moet leiden tot een nota van ongeveer tien bladzijden. Uitgangspunt hiervoor is een gemeenschappelijke, brede onderzoeksvraag, die per tweetal studenten een specifiekere invulling krijgt. Tijdens de module Taalanalyse en tekstredactie werken studenten aan een bijdrage voor publicatie in een studieboek. In de module Geschiedenis van de vormgeving van het boek leren de studenten met primaire bronnen om te gaan, omdat er nauwelijks literatuur is over historische grafische vormgeving. 176
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
In de module Moderne teksteditie wordt gewoonlijk aansluiting gezocht bij een lopend project. Dat geldt ook voor de module Literatuur en boekbedrijf waarin de studenten in subgroepjes een gemeenschappelijke onderzoeksvraag behandelen die is gerelateerd aan het onderzoek van de docent. Daarnaast bezoeken studenten jaarlijks een mede door de docent georganiseerd, wetenschappelijk congres van het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis. De opleiding geeft tevens per module aan welke wetenschappelijke theorieën zoal aan de orde komen. In de opleiding wordt, gezien de doelstellingen, steeds een koppeling tussen onderzoek en praktijk tot stand gebracht. Vanuit een theoretische invalshoek wordt een antwoord op die praktijkvragen gezocht. Met name de werkperiode (stage) is bij uitstek een kennismaking met de beroepspraktijk. De opleiding wordt afgesloten met een scriptie met een omvang van 20 studiepunten waarin verslag wordt gedaan van een zelfstandig uitgevoerd onderzoek. Aan de beoordeling ervan liggen criteria ten grondslag die algemeen gelden voor een wetenschappelijke verhandeling. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding helder aantoont dat ze in ruime mate voldoet aan de criteria die voor een programma van een WO-opleiding gelden. Enerzijds waarborgt het programma de verdere ontwikkeling van een academische attitude en wetenschappelijke vaardigheden, anderzijds zijn er aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Wetenschappelijke theorieën komen ruimschoots aan bod en er zijn aantoonbare verbanden met lopend onderzoek. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het programma omvat anderhalf jaar en bestaat uit drie semesters. Het ziet er als volgt uit: Jaar 1
Eerste semester Literatuur en boekbedrijf moderne tijd (10 studiepunten) Geschiedenis van de vormgeving van het gedrukte boek (5 studiepunten)* Taalanalyse en tekstredactie (10 studiepunten)* Moderne teksteditie (5 studiepunten)
2
Stage redacteur/editor (10 studiepunten) Stage redacteur/editor (10 studiepunten) Masterscriptie (10 studiepunten)
Tweede semester Redigeren fictie, NUVmasterclass (5 studiepunten) Redigeren nonfictie, masterclass (5 studiepunten) Keuzevak (10 studiepunten) Masterscriptie (10 studiepunten)
De opleiding geeft in een uitgebreide tekst in het zelfevaluatierapport per eindterm aan hoe die is verbonden aan de leerdoelen en hoe de dertien eindtermen in het curriculum gerealiseerd worden. De leerdoelen zijn in de Studiegids bij elke module beschreven. Op grond van de QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
177
opleidingseindtermen formuleert de student ten behoeve van de werkperiode in het verplichte werkplan de eindtermen en leerdoelen die hij/zij nastreeft. Oordeel: De commissie vindt het positief dat de opleiding zo duidelijk laat zien welke de relatie is tussen doelstellingen en inhoud van het programma. Gezien de (bovenstaande) opbouw van het programma en de inhoud ervan zoals die per module is beschreven in de Studiegids, is het programma naar het oordeel van de commissie een adequate concretisering van de eindkwalificaties. De inhoud van het programma biedt de studenten in principe voldoende mogelijkheden om de eindkwalificaties te bereiken. Studenten zijn blijkens het gesprek dat de commissie met ze had, positief over het programma. Op twee punten hadden ze kritiek op de opleiding. Ze vonden dat er meer aan marketing gedaan zou moeten worden en dat ook voldoende aandacht voor auteursrecht ontbreekt. De commissie heeft begrepen dat er eerder een poging is gedaan om een module marketing in te voeren, maar dat het experiment is gestaakt, omdat studenten het onderdeel te veel als ‘HBO-onderwijs ervoeren’. De commissie vindt dat een dergelijk onderdeel ook op zo’n manier aan te bieden moet zijn dat het past binnen de duale, beroepgerichte aanpak van deze opleiding. Uitgeverijen zijn tenslotte commerciële instellingen waarvoor marketing van (groot) belang is. Positief vindt de commissie het dat inmiddels is besloten om, in contact met de juridische faculteit, een module auteursrecht aan het programma toe te voegen. Ook de aanhoudende inspanningen om tot samenwerking met New York te komen waardeert de commissie positief. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De opleiding realiseert samenhang door vanaf een denkbeeldige nullijn naar de werkperiode toe te werken. In het eerste semester worden studenten voorbereid op het boekenvak en onderzoek daarnaar (Literatuur en boekbedrijf ) en op de specifieke ‘talige’ taken van de redacteur en onderzoek daarnaar (Taalanalyse en tekstredactie). Tevens volgen studenten in dit semester twee theoretische modules die verdieping bieden op het gebied van het boekenvak in de module Geschiedenis van de Vormgeving van het Boek en op het vakgebied van de taalredactie in de module Moderne Teksteditie. In het tweede semester volgt een voorbereiding op werkperiode via de masterclasses, die een gesimuleerde praktijksituatie bieden. Tegelijkertijd rondt de student in dit tweede semester het meer theoretische gedeelte van de opleiding af met het keuzevak en de eerste fase van de scriptie. Ten aanzien van het keuzevak wordt studenten geadviseerd om het keuzevak en de scriptie op elkaar te laten aansluiten, zodat zij in het tweede studiejaar goed voorbereid aan de stage kunnen beginnen en de opgedane kennis in praktijk kunnen brengen. Tijdens de stageperiode heeft de student ruimte om de scriptie af te ronden, zodat ook hier de wisselwerking tussen theorie en praktijk kan plaatsvinden.
178
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Oordeel: De commissie constateert dat het programma qua opzet in sterke mate samenhang vertoont. Het belangrijkste samenhang brengende principe is de relatie tussen theorie en praktijk. Deze komt zowel in de individuele modules als in het programma als geheel tot uiting. Daarnaast geeft de consequente gerichtheid op het ‘boekenbedrijf ’ het programma een sterke mate van coherentie. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
In het zelfevaluatierapport en de Studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld. De scriptie werkte toen de opleiding nog een minor was vertragend, omdat studenten pas na hun werkperiode hieraan begonnen. Inmiddels is de scriptie in het programma naar voren gehaald. De opleiding heeft nog onvoldoende evaluatieresultaten over de studielast om aan te tonen dat de gerealiseerde studielast overeenkomt met de geprogrammeerde studielast. Volgens de zelfstudie heeft het programma geen struikelvakken. Oordeel: De commissie constateert op basis van uitspraken van studenten dat de studielast weliswaar hoog is, maar dat de opleiding wel goed te doen is. In het tweede deel van de opleiding is het sterk afhankelijk van de hoeveelheid werk die de student van de stage en de scriptie maakt hoe zwaar de opleiding wordt ervaren. Over de spreiding van de studielast heeft de commissie geen klachten vernomen, evenmin als over bepaalde struikelvakken. De commissie is zeer ingenomen met de wijziging in het programma, waardoor werkperiode en scriptie elkaar afwisselen. Hierdoor is niet alleen de interferentie van theorie en praktijk vergroot, maar ook een belangrijke reden van studievertraging weggenomen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De duale master Redacteur/editor is toegankelijk voor studenten die beschikken over een universitair bachelordiploma in de geesteswetenschappen. Andere bachelorafgestudeerden kunnen een verzoek tot toelating tot de duale master indienen bij de Examencommissie van de opleiding. Alle studenten die de opleiding willen volgen, moeten een selectieprocedure doorlopen. Deze selectieprocedure bestond in 2003-2004 uit een intakegesprek en een taaltoets. Het gespreksprotocol is als bijlage in het zelfevaluatierapport opgenomen. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
179
Het gesprek toetst algemene kennis, de belezenheid en de motivatie van de studenten. De taaltoets is specifiek gericht op kennis van elementaire taalregels en nauwkeurigheid. In het studiejaar 2004-2005 is deze procedure nog aangevuld met een schriftelijke sollicitatie. Gezien de opnamecapaciteit van de relevante arbeidsmarkt wil de opleiding in principe niet meer dan 22 studenten per jaar toelaten. Er zijn hierdoor tot op heden geen categorieën studenten die moeite hebben met de studie. De opleiding gaat ervan uit dat studenten het Engels actief beheersen. Indien dat niet het geval is, worden zij niet toegelaten. Oordeel: De commissie heeft veel waardering voor de strenge selectie van studenten bij de toelating. Dat geldt ook voor de beslissing om, gezien de vraag, het aantal instromende studenten te beperken. Ook studenten waren positief over de selectieprocedure als zodanig en bevestigden de gang van zaken zoals die op papier beschreven is. Ze bevestigden ook dat kennis van het Engels verondersteld wordt. De colleges/werkgroepen zijn weliswaar in het Nederlands, maar de literatuur is meestal Engelstalig. Docenten gaven aan dat de opleiding duidelijk in een behoefte voorziet, gezien het feit dat het aantal geïnteresseerden het aantal mogelijke toelatingen verre overtreft. Al eerder is aangegeven dat studenten die van een andere universiteit komen, over een andere voorkennis beschikken, wat wel eens lastig is voor de aansluiting. Op het moment van visitatie waren het voornamelijk doctoraalstudenten die de opleiding volgden. Zij gaven aan dat er geen merkbaar niveauverschil was tussen de ‘oude’ doctoraalopleiding en de masteropleiding. Zij merkten ook op dat er voor studenten met onvoldoende vooropleiding te weinig aanvullende keuzevakken waren, maar dat dat probleem nu opgelost is. Uit website, folders en commentaar van studenten concludeert de commissie dat in de voorlichting en de begeleiding een adequaat en realistisch beeld wordt gegeven van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De masteropleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma omvat 90 studiepunten. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De masteropleiding Redacteur/editor gaat uit vanuit het didactisch concept Lerend Werken, Werkend Leren (LWWL). Er is sprake van een duale structuur, waarin onderwijs en werk 180
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
gecombineerd worden. In deze structuur worden niet alleen academische, maar ook communicatieve en sociale vaardigheden aangeleerd. De student dient de wetenschappelijke kennis en vaardigheden die hij in de studie verwerft toe te passen in het werk. Daarnaast kan de werkervaring van de studenten leiden tot een verrijking en verdieping van de studie. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding een aantal voorbeelden van de wijze waarop het didactisch concept tot uiting komt in het programma. Dit gebeurt onder andere in de module Taalanalyse en tekstredactie en in de masterclasses Redigeren fictie en Redigeren non-fictie. In deze onderdelen wordt vanuit een theoretische inbedding, respectievelijk de taalbeheersing en de literatuur- en tekstanalyse, naar een praktijksituatie toegewerkt. In Taalanalyse en tekstredactie wordt het didactische materiaal zélf onderdeel van een boek dat geredigeerd moet worden, als een metaboek. In de master classes wordt een praktijksituatie nagebootst met behulp van een onuitgegeven rudimentair manuscript dat daadwerkelijk zal worden uitgegeven, maar waar veel problemen aan kleven. In de hele opleiding, maar met name in het college Literatuur en boekbedrijf, worden drie maal per jaar gastdocenten uit het werkveld uitgenodigd. Deze docenten geven studenten een opdracht, waardoor interactie ontstaat tussen theorie en ‘werkvloer’. Ook excursies dragen hieraan bij. De zes maanden durende werkperiode is volgens de opleiding “een versmelting van leren en werken in optima forma”. Voor de scriptie dient de student een voorstel in, dat door de mastercoördinator moet worden goedgekeurd op relevantie en haalbaarheid. In het scriptiegesprek wordt ook bepaald wie de begeleider en de tweede lezer is. Er zijn voldoende tussentijdse bijeenkomsten met de begeleiders om tussentijdse bijsturing mogelijk te maken. De opleiding maakt gebruik van het masterscriptiereglement van het onderwijsinstituut voor Neerlandistiek. De werkperiode is een belangrijk onderdeel van de opleiding. De stages worden vanuit de opleiding verdeeld, zodat de juiste student bij de juiste uitgeverij terechtkomt. Er is een informatieboekje voor uitgevers en er zijn voorafgaand aan de werkperiode besprekingen over de aard van de werkperiode, de stagiair en over de leerwerkovereenkomst waarin afspraken zijn vastgelegd. De werkperiode is gebaseerd op een werkplan dat de student in overleg met de werkgever opstelt. Er is een standaardformulier voor de invulling van het werkplan. Halverwege de stage is er een tussenevaluatie waarbij student, werkgever en coördinator betrokken zijn. Op grond daarvan kan, indien nodig, bijgestuurd worden. Oordeel: De commissie heeft veel waardering voor de uiterst consequente wijze waarop het didactisch concept, zoals hierboven is omschreven, wordt uitgewerkt in de praktijk. Er is daadwerkelijk sprake van lerend werken en werkend leren. Zoals in de paragraaf over samenhang al is aangegeven is de relatie theorie-praktijk respectievelijk kennisverwerving en toepassing daarvan kenmerkend voor de opleiding. Het didactisch concept past perfect bij doelstellingen en eindtermen van de opleiding. De gehanteerde werkvormen sluiten op hun beurt goed aan bij het didactische concept. Studenten zijn zeer tevreden over de gehanteerde werkwijze met de vele opdrachten en de discussie over praktijksituaties die een sterk beroep QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
181
doen op het analytisch en reflecterend vermogen. Ook waarderen ze het dat bijvoorbeeld een ‘geëdite’ bundel ook daadwerkelijk wordt gepubliceerd. Een dergelijke werkwijze draagt sterk bij aan de motivatie van de studenten. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is excellent. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De opleiding hanteert een variëteit aan toetsvormen. Studenten schrijven twee kleine nota’s en een scriptie op basis van onderzoek. Daarnaast maken ze leesrapporten en schrijven ze een boekdeel. Door middel van tussentijdse opdrachten wordt de ontwikkeling van de studenten gevolgd. In een aantal schriftelijke tentamens wordt de kennis getoetst. Deze tentamens zijn open of gesloten. Voor de beoordeling van de werkperiode wordt een beoordelingsformulier gebruikt. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding per module, aan de hand van de leerdoelen aan op welke wijze er getoetst wordt en er feedback wordt gegeven. Die feedback kan individueel zijn of gegeven worden als een nabespreking tijdens een college. De scriptie wordt beoordeeld door de begeleider en de tweede lezer. De werkperiode wordt afgesloten met een verslag waarin de student reflecteert op zijn eigen handelen en verwachtingen. De student en de opleiding ontvangen een beoordelingsformulier van de werkgever, waarin deze op een schaal van zeer goed tot onvoldoende heeft aangegeven hoe de student zich in de praktijk heeft bewezen. De werkperiode wordt niet met een cijfer gehonoreerd. De studiepunten worden pas toegekend als alle relevante bescheiden binnen zijn. De opleiding kent geen compensatiemogelijkheden. De organisatie van de toetsing is formeel geregeld in de algemene Onderwijs- en Examenregeling (OER) van de faculteit. In de OER staat over het toetsen vermeld dat de examinator uiterlijk binnen dertig dagen de uitslag moet hebben meegedeeld, dat de geëxamineerde inzage dient te hebben in het beoordeelde werk, de opgaven, en de bij de beoordeling gehanteerde normen, voor zover deze schriftelijk zijn vastgelegd. Het onderwijsinstituut Neerlandistiek heeft één Examencommissie. Deze ziet toe op de naleving van de eisen en regels die gelden voor de opleidingen. De commissie beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt de gang van zaken bij toetsen en beoordelingen en beoordeelt individuele aanvragen van studenten onder meer over te verlenen vrijstellingen. Zij vergadert ten minste vijfmaal per jaar. Oordeel: De commissie stelt vast dat er sprake is van een goede variatie aan toetsvormen. De toetsen/opdrachten voor zover ze die heeft gezien, sluiten goed aan bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. Ze zijn van voldoende niveau. Behalve voor de scriptie en de werkperiode heeft de commissie weinig zicht gekregen op de criteria voor de beoordeling van de toetsen. De commissie heeft veel waardering voor de inzichtelijke wijze waarop de werkperiode wordt beoordeeld. De commissie vindt het positief dat er geen compensatieregeling is, zodat gegarandeerd wordt dat alle leerdoelen en daarmee uiteindelijk de nagestreefde eindkwalificaties 182
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
gehaald worden. Studenten zijn blijkens het gesprek met de commissie zonder meer positief over de toetsing en de manier waarop feedback gegeven wordt. De Examencommissie werkt naar tevredenheid. De commissie waardeert het dat er sprake is van een ontwikkeling van een formele naar een meer inhoudelijke toetsing. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende. 6.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het personeel dat deze masteropleiding verzorgt, is werkzaam binnen de leerstoelgroep Boekwetenschap en handschriftenkunde. Vrijwel alle docenten zijn gepromoveerd en de meeste docenten zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek en verbonden aan een onderzoeksschool of ander wetenschappelijk onderzoeksproject. De docent van de twee masterclasses Redigeren is niet betrokken bij wetenschappelijk onderzoek, maar is wel werkzaam als redacteur bij een gerenommeerde uitgeverij en specialist in literatuuranalyse. In het zelfevaluatierapport wordt per docent de expertise beschreven. Daarnaast wordt er regelmatig op specifieke terreinen deskundigheid ingehuurd. In een tabel wordt aangegeven hoe de verhouding tussen onderzoeks- en onderwijstijd is geregeld: hoogleraar 45% respectievelijk 55%, UHD idem, UD 40% en 60%, docent 15% en 85%, aio’s 92,5% en 7,5%. Oordeel: De commissie constateert dat het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Ook waardeert zij het dat er, gezien de doelstellingen van de opleiding, ook docenten zijn die in de praktijk van het vak werkzaam zijn en er gebruikgemaakt wordt van gastdocenten uit het relevante werkveld. De commissie is het dan ook eens met wat de opleiding als sterke kanten van het personeel beschrijft: de verwevenheid van theorie en praktijk bij de betrokken docenten en de sterke verwevenheid van onderwijs en (eigen) onderzoek. De commissie merkt op dat de vermelde percentages onderzoekstijd voor hoogleraren en UHD’s niet geheel overeenkomen met wat zij van het faculteitsbestuur daarover heeft vernomen (te weten 60% van hun tijd aan onderwijs en overige zaken en 40% aan onderzoek). De verklaring daarvoor is volgens de faculteit gelegen in het feit dat hoogleraren en UHD’s ook tijd tot hun beschikking hebben voor de begeleiding van promovendi. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
183
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De opleiding heeft vijf vaste docenten die elk een van de modules verzorgen. Daarnaast worden regelmatig gastdocenten ingezet. Oordeel: De commissie constateert, mede gezien de nagestreefde omvang van de opleiding (maximaal 22 studenten), dat er voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. In de gesprekken met de studenten en docenten heeft de commissie vernomen dat er op dit punt geen problemen zijn. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Voor het gevoerde beleid op dit punt zie het facultaire deel van dit rapport. Verder geldt hier wat voor de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur is beschreven. Een belangrijk aspect van het personeelsbeleid zijn de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De leerstoelhouders houden elk jaar een functioneringsgesprek met alle leden van de leerstoelgroep. Nagegaan wordt of de doelen ten aanzien van onderwijs en onderzoek zijn gerealiseerd. De resultaten van de studentenevaluaties worden in deze gesprekken betrokken. Indien daar aanleiding voor is, worden afspraken gemaakt over verbeteringen van het onderdeel. Door middel van evaluaties (onder studenten en docenten) en tijdens stafvergaderingen worden de didactische kwaliteiten van de docenten gewaarborgd. De opleiding geeft aan dat nog niet nodig is gebleken dat docenten op bepaalde gebieden ‘bijgespijkerd’ moeten worden. Mocht dat wel zo zijn, dan is er een uitgebreid cursusprogramma voor onderwijskundige en didactische verbetering. Oordeel: Hiervoor is reeds aangegeven dat de commissie positief denkt over de wetenschappelijke kwaliteiten van het personeel. De expertise in het docententeam is voldoende breed om de doelstellingen van de opleiding te realiseren. Uit navraag van de commissie bij de docenten blijkt dat functioneringsgesprekken elk jaar worden gevoerd en als nuttig en plezierig worden ervaren. Uit het gesprek met studenten van de duale masters blijkt dat ze zeer positief zijn over de docenten zowel wat betreft hun grote vakkennis als hun didactische vaardigheden. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
184
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
6.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden, beschreven. De opleiding wijst in het zelfevaluatierapport op de sterke kanten van de voorzieningen: de ICT-mogelijkheden en de universiteitsbibliotheek, in het bijzonder de afdeling KVB-collectie die een uitgebreide en unieke collectie uitgeversarchivalia beheert. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De studiebegeleiding vindt plaats op verschillende momenten in de studie. Voor aanvang heeft de student een intakegesprek met de mastercoördinator en een van de andere docenten over zijn sterke en zwakke kanten en verwachtingen ten aanzien van de opleiding. Daar wordt ook informatie gegeven over de keuzemogelijkheden tijdens en na de studie. Na afloop van het eerste semester heeft de student een gesprek met de coördinator over de gerealiseerde voortgang. Tevens wordt de stageplaats besproken. Ook hier wordt gesproken over de toekomstmogelijkheden die een bepaalde stage oplevert. Vervolgens heeft de student een gesprek over zijn scriptieplannen en de begeleiding bij de scriptie. Tot slot is er een tussentijdse evaluatie tijdens de werkperiode. De student krijgt feedback en adviezen met betrekking tot de voortgang. De opleiding participeert in de reguliere voorlichtingsrondes van de UvA en voorlichting die wordt georganiseerd in het kader van de Studieloopbaanweek. Voorts beschikt de opleiding over een website en een folder. Informatie over praktische zaken wordt verspreid via de facultaire website en per e-mail. Elke student heeft een eigen e-mailaccount. Oordeel: De opzet van de begeleiding is duidelijk en wordt gekenmerkt door kleinschaligheid. Gezien de recentheid van de opleiding is er over de feitelijke uitvoering nog weinig te zeggen. Er zijn ook nog geen evaluatiegegevens. De commissie wil wel haar waardering uitspreken over de wijze waarop aandacht wordt geschonken aan het loopbaanperspectief van de studenten. Studenten zijn blijkens de gesprekken tevreden over de begeleiding. Dat geldt in het bijzonder ook voor de stage en de scriptie. Begeleiding vindt plaats op individuele basis en functioneert goed. Ook over de informatievoorziening in verschillende stadia van de studie zijn ze positief. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
185
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 6.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Voor de kwaliteitszorg van de opleiding geldt mutatis mutandis wat voor de bachelor- en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur is beschreven. De opzet en uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem zijn in het facultaire deel beschreven. Er zijn, behalve voor de rendementen, nog geen toetsbare streefdoelen geformuleerd. Daaraan wordt op facultair niveau wel gewerkt. Alle docenten evalueren hun eigen colleges door middel van de standaardevaluatie. Dit zijn formulieren met meerkeuzevragen die op het laatste college of bij het tentamen worden uitgereikt en weer ingenomen. Studenten geven tevens in hun stageverslag aan wat zij van het onderwijs hebben kunnen benutten bij de werkperiode en wat het eindoordeel is over de opleiding in relatie tot de werkperiode. Deze opmerkingen worden meegenomen in de stafvergaderingen. Op de stageplek vindt een tussentijdse evaluatie plaats, waarbij het werkveld feedback geeft over de opleiding. Verder is er nog sprake van een mondelinge evaluatie met de studenten tijdens het werkperiodegesprek. Oordeel: De commissie is, op grond van evaluaties en evaluatieresultaten die zij heeft gezien, van oordeel dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs voldoende bewaakt. Er is sprake van een periodieke evaluatie. Daar komt nog bij dat de opleiding zo kleinschalig is en de sfeer zo informeel, dat kritiek of problemen snel gesignaleerd worden. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het facultaire deel wordt beschreven hoe het proces van verbetering in algemene zin loopt. In principe is het de Opleidingscommissie die op basis van evaluatieresultaten tot advisering aan decaan en onderwijsdirecteur over verbeteractiviteiten komt. Voor het functioneren van de Opleidingscommissies in dezen bestaat er een uitgebreide facultaire handleiding. Bij deze master is het zo dat de coördinator en de betrokken docenten de evaluatieresultaten bekijken en deze indien nodig aan de orde stellen in de stafvergaderingen. In een enkel geval wordt de hulp van de studieadviseur ingeroepen. Bredere kwesties worden in de Opleidingscommissie besproken. Evaluatieresultaten komen ook aan de orde in functioneringsgesprekken.
186
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De drie duale masteropleidingen hebben een gezamenlijke Opleidingscommissie. Deze commissie wordt van de resultaten van de evaluaties op de hoogte gebracht. De Opleidingscommissie voor de drie duale masters functioneert zoals bovenstaand beschreven. Een voorbeeld van een verbetermaatregel die is genomen naar aanleiding van de evaluaties is de plek van de werkperiode in de opleiding. Een ander voorbeeld betreft de opeenhoping van werkdruk in het eerste semester, met name rondom de collegevrije week. Verschillende docenten hadden een inleverdatum direct na die week, zodat de studenten in tijdnood kwamen. Thans hebben docenten de inleverdata beter op elkaar afgestemd. Een derde voorbeeld betreft het eerder genoemde experimenteren met marketing in het curriculum. Het experiment is na een jaar gestaakt, omdat uit de evaluaties bleek dat studenten het te zeer als HBO-onderwijs ervoeren. Het zelfevaluatierapport geeft nog enkele andere voorbeelden van verbetermaatregelen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat evaluaties van het onderwijs aantoonbaar tot verbeteringen leiden. De Opleidingscommissie bestaat pas sinds kort, maar functioneert naar het zich laat aanzien naar tevredenheid. Hoewel de opleiding pas kort bestaat zijn er al verschillende verbeteringen doorgevoerd. De commissie waardeert dit. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Uit het bovenstaande is duidelijk dat medewerkers en studenten actief zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Dat bleek ook uit de gesprekken met studenten en docenten. De opleiding betrekt studenten bij haar interne kwaliteitszorg door middel van diverse evaluaties, de Opleidingscommissie en het informele onderlinge contact. Docenten zijn betrokken via hun diverse rollen: bij de uitvoering van de verschillende evaluatievormen, de invoering van verbeteringen, het deelnemen aan commissies zoals de Opleidingscommissie, de Examencommissie, en via functioneringsgesprekken. Daarnaast zijn zij het ‘onderwerp’ van evaluaties. Omdat er nog geen afgestudeerden zijn, kan er van alumnibeleid ook geen sprake zijn. Er wordt naar gestreefd het beroepenveld nog intensiever dan tot nu toe bij de opleiding te betrekken. Oordeel: De commissie constateert dat alleen studenten en docenten actief bij de kwaliteitszorg van de opleiding zijn betrokken. Hoewel de Opleidingscommissies in het algemeen behoorlijk functioneren, bleek uit het gesprek met de voorzitters van de Opleidingscommissies dat de invloed van die commissies met name als het gaat om moduleoverschrijdende zaken beperkt is. De commissie constateert dat de betrokkenheid met het afnemende beroepenveld zich vooralsnog beperkt tot de feedback op de opleiding in de tussentijdse evaluaties tijdens de werkperiode. De commissie is tevreden dat de opleiding voornemens is met het werkveld, en dan in het bijzonder de uitgeverijen, intensiever bij de kwaliteitszorg van de opleiding te betrekken. Tevens wil zij onderzoek onder alumni opzetten. De commissie ondersteunt QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
187
die voornemens van harte. Ze wil tevens adviseren dat ook de duale masteropleidingen betrokken worden bij de voorgenomen instelling van een adviesraad voor de opleiding Nederlandse taal en cultuur. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 6.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie kan geen oordeel geven over het gerealiseerde niveau van deze opleiding, omdat er op het moment van visitatie, door de recentheid van de opleiding, nog geen afgestudeerden en dus geen afstudeerwerkstukken waren. In tegenstelling tot de aansluitmaster, waar de commissie de beoordeling van doctoraalscripties heeft meegenomen, vindt ze dat de minorverslagen, voor zover al aanwezig, onvoldoende basis vormen voor een oordeel over het potentiële eindniveau van een duale masteropleiding. De commissie zal volstaan met een korte beschrijving van de randvoorwaarden die van belang zijn voor de realisering van de eindkwalificaties. Voor het beantwoorden van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, heeft de opleiding voldoende bruikbare instrumenten: de goede reguliere toetsing, de procedures rond het eindwerkstuk, de begeleiding van scripties, het feit dat er geen compensatieregeling is, de procedures rond de werkperiode (Leerwerkovereenkomst, Leerwerkplan, beoordelingsformulier). De opleiding wordt afgesloten met een scriptie waarvan de studielast 20 studiepunten bedraagt. Er is zoals eerder aangegeven een uitgebreid scriptiereglement. Bij de beoordeling is, ter vergroting van de objectiviteit, naast de begeleider ook een tweede lezer betrokken. De opleiding heeft voldoende maatregelen genomen om te kunnen waarborgen dat de beoogde eindkwalificaties ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd door de afgestudeerden. Er bestaat daarmee het aantoonbaar vermogen om de gevraagde kwaliteit te realiseren. In de overgangsfase heeft de commissie de ruimte om op grond van een ex ante beoordeling tot een voldoende oordeel te komen Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
188
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Het rendementsbeleid is in hoge mate facultair beleid. (Voor de analyse van de rendementen en maatregelen op facultair niveau zie het facultaire deel.) Ook hier geldt dat de commissie geen oordeel kan geven, omdat er op het moment van visitatie geen afgestudeerden zijn en er dus geen relevante (KUO)-gegevens over instroom en rendement bestaan. De opleiding geeft aan dat door de sterke gerichtheid op de werkperiode – die alleen gevolgd mag worden als alle daarvoor liggende onderdelen gehaald zijn – tentamens bij de eerste kans worden afgelegd en er nauwelijks sprake is van uitval en studievertraging tijdens de collegeperiode. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. Reële inhoudelijke gegevens ontbreken nog voor deze aspecten. De commissie baseert haar (voorlopige en daarom niet meer dan ‘ voldoende’) oordeel op de gecreëerde randvoorwaarden en condities.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
189
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Redacteur/editor Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Excellent Goed Goed Excellent Goed Goed Goed Goed Voldoende Excellent Goed Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het eindoordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
190
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
7.
Opleidingsrapport masteropleiding Tekst en communicatie
Administratieve gegevens: Masteropleiding Tekst en communicatie Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 7.0.
Tekst en communicatie 60187 (duale) master WO 90 ECTS Master duaal, alleen voltijd Amsterdam 31 December 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie het facultaire rapport. 7.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De duale masteropleiding Tekst en communicatie is voortgekomen uit de gelijknamige duale minor 7.2.
Het beoordelingskader
7.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De opleiding richt zich op de domeinen taalbeheersing (verbale communicatie) (20 ECTS), argumentatietheorie, retorica (samen 15 ECTS) en communicatie (5 ECTS). De opleiding is een combinatie van theoretische en praktijkgerichte vakken, een werkperiode (30 ECTS) en een afsluitende scriptie (20 ECTS). Doel is studenten zodanige kennis en vaardigheden en een zodanig inzicht bij te brengen op het gebied van tekst en communicatie, dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau. Zoals in het facultaire deel is aangegeven, is er voor de master op facultair niveau een vijftal algemene academische eindtermen geformuleerd. De opleiding heeft daar nog een zesde aan toegevoegd betreffende communicatie en oordeelsvorming. Daarnaast zijn er drie vakspecifieke eindtermen geformuleerd die vooral betrekking hebben op kennis van en inzicht in theorieën QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
191
op het vakgebied tekst en communicatie en de toepassing van die kennis bij de oplossing van communicatieproblemen. Zowel doelstellingen als eindtermen zijn vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling. Op het terrein van tekst en communicatie is deze duale master uniek in Nederland. Er zijn wel andere masteropleidingen gericht op communicatie, maar dan ligt veel meer de nadruk op communicatiewetenschappelijke en sociaal-wetenschappelijke aspecten van het communicatieproces. Ook is daar geen sprake van de koppeling theorie-praktijk. De hier genoemde verschillen gelden ook voor vergelijkbare buitenlandse opleidingen. In een bijlage geeft de opleiding een overzicht van de andere masteropleidingen communicatie in Nederland met hun verschillende aandachtsgebieden. De opleiding heeft afspraken met de opleiding Nederlandse taal en cultuur in Leiden om wederzijds studenten Taalbeheersing bij bepaalde vakken in de bachelor- en de masteropleiding toe te laten. Echter, de masterfase in Leiden is nog niet van start gegaan. De opleiding heeft goede contacten met een aantal buitenlandse instellingen: in België de Lessius Hogeschool in Antwerpen, in Zwitserland de Universiteit van Lugano, verschillende universiteiten in de VS en Canada. Deze contacten voorzien in studenten- en docentenuitwisselingen en geven studenten de mogelijkheid hun werkperiode in het buitenland uit te voeren. Regelmatig treden buitenlandse gastdocenten op. Oordeel: De commissie ziet het voortzetten van de voormalige minor als een duale masteropleiding als een lovenswaardig initiatief. Er is sprake van een geslaagde poging zowel beroepsgerichtheid als een wetenschappelijke benadering te combineren. De geformuleerde eindtermen sluiten overwegend goed aan bij het door haar gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. Wel mist de commissie in de vakspecifieke eindtermen expliciete aandacht voor de onderzoeksvaardigheden die in het programma wel ruimschoots aan bod komen. De commissie vindt de positionering van de opleiding adequaat en ze heeft veel waardering voor de internationale contacten respectievelijk samenwerking van de opleiding. Daarmee wordt gegarandeerd dat de eindtermen aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied c.q. de discipline en/of de beroepspraktijk. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De hiervoor genoemde algemene eindtermen gelden als indicator voor het masterniveau. In het facultaire deel van het zelfevaluatierapport wordt aangegeven hoe deze zich verhouden tot de Dublin-descriptoren. Per descriptor wordt, ook specifiek voor duale masters, aangegeven hoe welke eindtermen gerealiseerd moeten worden. In het zelfevaluatierapport van de opleiding Tekst en communicatie wordt voor de vakspecifieke eindtermen per descriptor aangegeven hoe de nagestreefde eindtermen zich verhouden tot de Dublin-descriptoren.
192
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Oordeel: De commissie heeft ook zelf de algemene en vakspecifieke eindtermen van de master afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat bij de opleiding alle vijf de descriptoren aan bod komen. Er is sprake van verdieping blijkend uit aanduidingen als: gedegen, goede. Reeds verworven kennis wint aan diepgang en aan toepasbaarheid in de praktijk. Er ligt nadruk op kennis van en toepassing van voor het vakgebied relevante wetenschappelijke theorieën. Er wordt tevens aandacht geschonken aan het inzetten van wetenschappelijk gevormde kennis binnen het specifieke beroepenveld waar de opleiding zich op richt. Ook hier geldt dat de commissie van oordeel is dat er specifieker aandacht zou moeten zijn voor het vermogen zelfstandig onderzoek te verrichten. De commissie constateert al met al dat de Dublin-descriptoren op een duidelijke wijze zijn vertaald naar de eigen eindtermen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De opleiding is in eerste instantie toegankelijk voor studenten die beschikken over een afgeronde universitaire bachelor Nederlandse taal en cultuur, maar ook studenten met een ander bachelordiploma kunnen in principe toegelaten worden (zie de paragraaf over instroom). Vanwege het feit dat er een beperkt aantal leerwerkplaatsen is, geldt voor iedereen die de master wil gaan volgen een selectieprocedure. De master is blijkens het facultaire rapport bestemd voor specialisatie en het vergaren van zelfstandige onderzoekservaring. Naast de verdere wetenschappelijke vorming wordt er in het programma veel aandacht besteed aan een kennismaking met de beroepspraktijk. De relatie met de beroepspraktijk komt met name tot uiting in de vakken Journalistiek schrijven en Communicatie in organisaties. Regelmatig verzorgen gastdocenten uit het werkveld gastcolleges en studenten lopen een stage (werkperiode). Door het hele programma heen werken studenten met praktijkopdrachten. Een voorbeeld daarvan is de module Communicatie in organisaties, waarin aan de hand van een casus uit de beroepspraktijk een communicatieplan gemaakt wordt. Onder F2 is reeds duidelijk gemaakt dat de eindkwalificaties goed aansluiten bij de eisen die (buitenlandse) vakgenoten stellen aan opleidingen in het vakgebied, c.q. de discipline. Het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek wordt getoetst in de masterscriptie. Daar er nog geen afgestudeerden zijn, is niet met zekerheid aan te geven waar zij terecht zullen komen op de arbeidsmarkt. De afgestudeerden zijn breed inzetbaar in functies waarin vaardigheden in het schrijven en redigeren van teksten op een hoog niveau zijn vereist. Op basis QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
193
van ervaringen met studenten die over een doctoraaldiploma Nederlands met de specialisatie Taalbeheersing, argumentatietheorie en retorica beschikken, verwacht de opleiding dat afgestudeerden een passende functie zullen vinden. Te denken valt aan: voorlichter, medewerker intern/externe communicatie, tekstschrijver, journalist, docent, beleidsmedewerker, universitair onderzoeker. Oordeel: In de voorgaande paragraaf is reeds aangegeven dat volgens de commissie de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren die gelden voor een wetenschappelijke masteropleiding. Daarmee is de wetenschappelijke oriëntatie geëxpliciteerd. De doelstellingen en de eindkwalificaties van de opleiding volgen aantoonbaar uit een oriëntatie op de internationale state of the art in de wetenschapbeoefening. De commissie heeft in dat verband gewezen op de goede internationale contacten van de opleiding. Ze vindt dat het net als bij de duale masters NT2 en Redacteur/editor om een opleiding met een grote maatschappelijke relevantie gaat. Daar er op dit moment veel vraag is naar afgestudeerden met de specialisatie tekst en communicatie, zijn er in principe goede mogelijkheden om door te stromen naar een functie in de beroepspraktijk. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende. 7.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Een belangrijk kenmerk van een WO-opleiding is dat studenten vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen en kennis verwerven aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek. De opleiding geeft aan dat het programma als zodanig is gebaseerd op de toepassing van onderzoek op het terrein van tekst en communicatie bij het oplossen van praktische problemen bij verbale communicatie. In verschillende onderdelen van het programma komen recente ontwikkelingen in het onderzoek naar tekst en communicatie aan de orde. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan onderzoek van onderzoekers die zijn verbonden aan de leerstoelgroep TAR als aan andere actuele wetenschappelijke theorieën. Studenten maken kennis met resultaten van recent onderzoek in een aantal onderdelen. Verder wonen zij tweemaal per maand lezingen bij die worden georganiseerd door de leerstoelgroep TAR en kunnen zij congressen bijwonen. 194
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven in welke onderdelen van het programma en op welke wijze aandacht wordt besteed aan onderzoeksvaardigheden Zo is de module Verbal communication gericht op de recente theorievorming op het terrein van de pragmalinguïstiek. De module Quantitative and qualitative methods in the study of discourse and argumentation is gericht op de toepassing van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden in onderzoek naar verbale communicatie en argumentatie. Met name de werkperiode (stage) geeft bij uitstek een kennismaking met de beroepspraktijk. De opleiding wordt afgesloten met een scriptie met een omvang van 20 studiepunten waarin verslag wordt gedaan van een zelfstandig uitgevoerd theoretisch onderzoek. Aan de beoordeling ervan liggen criteria ten grondslag die algemeen gelden voor een wetenschappelijke verhandeling. Oordeel: De commissie vindt dat de opleiding overtuigend aantoont dat ze in ruime mate voldoet aan de criteria die voor een programma van een WO-opleiding gelden. Enerzijds waarborgt het programma door inhoud en toetsing de verdere ontwikkeling van een academische attitude en wetenschappelijke vaardigheden, anderzijds zijn er aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk en is de opleiding gericht op praktische toepassing van geleerde kennis en vaardigheden. Wetenschappelijke theorieën komen ruimschoots aan bod en er zijn aantoonbare verbanden met lopend onderzoek. De commissie waardeert de regelmatige inzet van (buitenlands) gastdocenten en sprekers. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het programma omvat anderhalf jaar en bestaat uit drie semesters. Het ziet er als volgt uit: Jaar 1
Eerste semester Journalistiek schrijven (10 studiepunten) Verbal communication (10 studiepunten) Quantitative and qualitative methods in the study of discourse and argumentation (10 studiepunten)
2
Stage tekst en communicatie (10 studiepunten Stage tekst en communicatie (10 studiepunten Masterscriptie (10 studiepunten)
Tweede semester Communicatie in organisaties (10 studiepunten) Stage tekst en communicatie (10 studiepunten) Masterscriptie (10 studiepunten)
De opleiding geeft in een duidelijke tekst in het zelfevaluatierapport expliciet de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma aan. Per module, inclusief de werkperiode en de masterscriptie, wordt aangegeven welke de leerdoelen zijn en welke eindterm ermee worden gerealiseerd. De leerdoelen zijn tevens in de Studiegids bij elke module beschreven.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
195
Oordeel: De commissie vindt het positief dat de opleiding zo expliciet laat zien welke de relatie is tussen doelstellingen en inhoud van het programma. De inhoud van het programma biedt de studenten in principe voldoende mogelijkheden om de eindkwalificaties te bereiken. Studenten zijn blijkens het gesprek dat de commissie met ze had, overwegend positief over het programma. Op een paar punten hadden ze echter kritiek op de opleiding. Ze merkten op dat er veel Engels gebruikt wordt, zowel in colleges als wat te lezen vakliteratuur betreft. Met name met het vele wetenschappelijke vakjargon hebben ze moeite. Daar wordt door de opleiding weinig aandacht aan besteed, omdat er een bepaald instroomniveau wordt verwacht. De commissie ziet hier toch een probleem. Weliswaar komt beheersing van het Engels terug in de eindtermen, maar er wordt in het programma geen zelfstandige aandacht aan besteed en er is geen sprake van toetsing, ook niet diagnostisch, van de beheersing van het Engels. Hier ligt voor de opleiding een aandachtspunt. Door een enkele student werd opgemerkt dat er te weinig aandacht is voor de mondelinge communicatie. Er wordt wel steeds gesproken over verbale communicatie, maar met name in de vertaling van de theorie naar de praktijk komt de mondelinge communicatie niet uit de verf. Daarnaast gaven de docenten aan dat ze van mening zijn dat de module Journalistiek schrijven theoretisch zwaarder moet worden ingevuld. De commissie is het daarmee eens. Ondanks de kritiekpunten is, gezien de (bovenstaande) opbouw van het programma en de inhoud ervan zoals die per module is beschreven in de Studiegids en globaler in het zelfevaluatierapport, het programma naar het oordeel van de commissie een voldoende concretisering van de eindkwalificaties. De commissie betreurt het dat slechts weinig studenten gebruikmaken van de uitwisselingsprogramma’s met buitenlandse universiteiten. Zij adviseert de opleiding dit nadrukkelijker te stimuleren. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De samenhang binnen het programma berust op twee peilers. Allereerst is er een inhoudelijke relatie omdat alle modulen een bepaald aspect van de verbale communicatie behandelen. Daarnaast is er steeds de relatie tussen theorie en praktijk respectievelijk toepassing. Zo is de theoretische module Verbal communication een voorbereiding op de praktijkmodule Journalistiek schrijven, die op zijn beurt weer voorbereidt op de module Communicatie in organisaties. Het geheel is een voorbereiding op de toepassing van geleerde kennis en vaardigheden in de werkperiode. Hetzelfde geldt voor de module Quantitative and qualitative methods. De verworvenheden uit deze module worden toegepast in Communicatie in organisaties en uiteindelijk in de masterscriptie. Zo ontstaat een hecht geheel van kennis, vaardigheden, theorie en toepassing daarvan in de praktijk. Hoewel niet voorgeschreven, gaat de opleiding er tevens vanuit dat studenten er voor kiezen dat er ook een duidelijke relatie is tussen de werkperiode en de scriptie. Dat wordt organisatorisch bevorderd doordat in het tweede semester zowel met de stage als met de scriptie wordt begonnen.
196
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Oordeel: De commissie constateert dat het programma zowel qua inhoud als opzet in sterke mate samenhang vertoont. Het belangrijkste samenhang brengende principe is de relatie tussen theorie en praktijk. Deze komt zowel in de individuele modules als in het programma als geheel tot uiting. De opleiding stelt dan ook terecht dat de “samenhang bestaat in de integratie van de theoretische inzichten en praktische vaardigheden vanuit het perspectief van een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau”. Studenten geven desgevraagd aan dat zij het programma voor zover zij dat tot op heden hebben gevolgd als samenhangend ervaren en dat er geen sprake is van overlappingen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
In het zelfevaluatierapport en de Studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld. Vanwege het feit dat de eerste studenten in september 2004 met de masteropleiding zijn begonnen, beschikt de opleiding nog niet over gegevens met betrekking tot de studielast en studeerbaarheid. Op basis van de ervaring met de afzonderlijke vakken uit de opleiding Taalbeheersing en de duale minor Tekst en communicatie verwacht de opleiding geen problemen met de studielast en de studeerbaarheid. Om eventuele vertraging als gevolg van de scriptie te voorkomen, is de start van de scriptie al in het tweede semester van het eerste jaar gepland. De studielast is regelmatig verdeeld met de 30 studiepunten per semester. Oordeel: De commissie constateert op basis van uitspraken van studenten dat de opleiding goed te doen is: niet te zwaar en niet te licht. In het tweede deel van de opleiding is het sterk afhankelijk van de hoeveelheid werk die de student van de stage en de scriptie maakt hoe zwaar de opleiding wordt ervaren. Over de spreiding van de studielast heeft de commissie geen klachten vernomen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Voor alle studenten die de opleiding willen volgen, geldt een scherpe selectieprocedure. Voor de voorselectie gelden de volgende criteria: • • •
gemiddeld minimaal een 7 voor de bacheloropleiding; de bacheloropleiding moet binnen drie jaar zijn afgerond; aantoonbare belangstelling voor en vaardigheid in het schrijven en redigeren van teksten, blijkend uit behaalde studieresultaten, gevolgde keuzevakken en/of stages.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
197
Daarnaast leggen kandidaten drie schriftelijke toetsen af, waarin de vaardigheid in het schrijven en redigeren van teksten wordt onderzocht. Hiervoor dienen studenten minimaal een 7 te behalen. Tot slot vindt er een motivatiegesprek plaats. Goede beheersing van het Engels wordt voorondersteld. Ten aanzien van de instroom onderscheidt de master drie groepen studenten. • •
•
Studenten met een bachelordiploma Taal en communicatie of Nederlandse taal en cultuur (beide aan de UvA); studenten met een andere relevante opleiding. Zij kunnen een verzoek tot toelating tot de duale master indienen bij de Examencommissie van de opleiding Na de selectie doorlopen zij een compensatieprogramma van de onderdelen: Inleiding communicatie en argumentatie en Schrijven en herschrijven); studenten met een relevante HBO-opleiding. Zij kunnen een schakelprogramma van 60 ECTS volgen. Dit programma geeft toegang tot de aansluitmaster NTC. Daarna kunnen zij meedoen aan de selectieprocedure.
Oordeel: De commissie heeft veel waardering voor de strenge selectie van studenten bij de toelating. Ook studenten waren tevreden. Zij bevestigden dat de instroomprocedure per persoon verschilde, afhankelijk van de vooropleiding. Wel gaven ze aan dat de aanmelding nogal rommelig verliep. Docenten gaven aan dat de toeloop naar de opleiding aan het toenemen is. Zij merkten ook op dat de afgestudeerde HBO’ers die instromen te weinig academisch gevormd zijn en met name moeite hebben met de academische vaardigheden en attitude. Zij worden apart opgevangen. De commissie heeft daar waardering voor. Op het moment van visitatie waren het naast een paar bachelor- voornamelijk doctoraalstudenten die de opleiding volgden. Zij gaven aan dat er geen merkbaar niveauverschil is tussen de ‘oude’ doctoraalopleiding en de masteropleiding. Uit website, folders en commentaar van studenten concludeert de commissie dat in de voorlichting en de begeleiding een adequaat en realistisch beeld wordt gegeven van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.
De masteropleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma omvat 90 studiepunten. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
198
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
De masteropleiding Tekst en communicatie gaat net als de duale master NT2 en Redacteur/ editor uit van het didactisch concept Lerend Werken, Werkend Leren (LWWL). Er is sprake van een duale structuur, waarin onderwijs en werk gecombineerd worden. In deze structuur worden niet alleen academische, maar ook communicatieve en sociale vaardigheden aangeleerd. De student dient de wetenschappelijke kennis en vaardigheden die hij in de studie verwerft, toe te passen in het werk. Daarnaast kan de werkervaring van de studenten leiden tot een verrijking en verdieping van de studie. De integratie van theorie en praktijk vindt plaats in de onderdelen Journalistiek schrijven (280 uur), Communicatie in organisaties (280 uur) en in de scriptie (560 uur). De combinatie van werken en leren komt aan de orde in de werkperiode (840 uur). Naast zelfstudie, scriptie en stage zijn werkcolleges (seminars) en practica de belangrijkste werkvormen. Voor de scriptie maakt de student in overleg met de scriptiebegeleider een voorstel, dat door het dagelijks bestuur van de leerstoelgroep TAR moet worden goedgekeurd op relevantie en haalbaarheid. Dat dagelijks bestuur wijst ook een tweede lezer aan. De opleiding maakt gebruik van het masterscriptiereglement van het onderwijsinstituut voor Neerlandistiek. De werkperiode is een belangrijk onderdeel van de opleiding. De opleiding heeft een vaste hoeveelheid leerwerkplaatsen. Studenten kunnen echter, in overleg met de docent-begeleider, ook zelf een stageadres zoeken. Ook hier maakt de student een voorstel dat door het dagelijks bestuur van de leerstoelgroep TAR moet worden goedgekeurd. Student en begeleider hebben regelmatig voortgangsgesprekken. Oordeel: De commissie heeft net als bij de twee andere duale masters veel waardering voor de uiterst consequente wijze waarop het didactisch concept, zoals hierboven is omschreven, wordt uitgewerkt in de praktijk. Er is daadwerkelijk sprake van lerend werken en werkend leren. Zoals in de paragraaf over samenhang al is aangegeven is de relatie theorie-praktijk respectievelijk kennisverwerving en toepassing daarvan kenmerkend voor de opleiding. Het didactisch concept past goed bij de doelstelling en de (vakspecifieke) eindtermen van de opleiding. De gehanteerde werkvormen sluiten op hun beurt goed aan bij het didactische concept. Studenten geven aan dat werken en leren goed vervlochten zijn. Wel zijn ze van mening dat ze een stage/ werkperiode van 30 studiepunten te lang vinden. Ze zouden liever een kortere stage willen, 20 studiepunten, en een vak extra krijgen. De commissie adviseert de opleiding om deze wens van de studenten nader te onderzoeken en eventueel tot aanpassingen te komen Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De opleiding hanteert in de vier modules, de werkperiode en de scriptie een aantal toetsvormen. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport per module en per leerdoel aan hoe er getoetst wordt. De vier theoretische en praktijkgerichte vakken worden elk afgesloten met een schriftelijk (openvraag)tentamen. Daarnaast wordt steeds ook een andere beoordelingsvorm gehanteerd. Afhankelijk van de aard van het college is dit een schriftelijk of mondeling QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
199
verslag van onderzoek in de vorm van een schriftelijk werkstuk of een mondeling referaat waarin de studenten verslag doen van onderzoek dat zijzelf hebben uitgevoerd. De werkperiode wordt afgesloten met een verslag dat ook door de werkgever moet worden goedgekeurd. De scriptie wordt op grond van een aantal duidelijke criteria beoordeeld door de begeleider en de tweede lezer. Studenten hebben altijd inzagerecht in de beoordeelde tentamens en werkstukken. Zij kunnen daartoe een afspraak met de docent maken. Sommige opdrachten en werkstukken worden tijdens de werkcolleges besproken. Schriftelijke eindwerkstukken worden altijd via e-mail individueel besproken. De opleiding heeft geen compensatieregelingen. Studenten die al ruime werkervaring hebben op het terrein van tekst en communicatie kunnen hun werkperiode vervangen door een onderzoeksstage aan een buitenlandse universiteit. De organisatie van de toetsing is formeel geregeld in de algemene onderwijs -en examenregeling van de faculteit. Het onderwijsinstituut Neerlandistiek heeft één Examencommissie. Deze ziet toe op de naleving van de eisen en regels die gelden voor de opleidingen. De commissie beoordeelt het geheel aan toetsen voor de betreffende opleidingen, stelt het examenreglement vast waarin de gang van zaken tijdens tentamens is geregeld, bewaakt de gang van zaken bij toetsen en beoordelingen en beoordeelt individuele aanvragen van studenten onder meer over te verlenen vrijstellingen. Zij vergadert ten minste vijfmaal per jaar. Oordeel: Voor zover dat op dit moment al mogelijk is, stelt de commissie vast dat er sprake is van een adequate toetsing. Voor zover ze die heeft gezien, is er voldoende variatie in de toetsvormen en sluiten de toetsen/opdrachten zoals de opleiding zelf aangeeft, goed aan bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. Ze zijn van voldoende niveau. Behalve voor de scriptie en de werkperiode heeft de commissie echter nog weinig zicht kunnen krijgen op de criteria voor de beoordeling van de toetsen. De commissie vindt het positief dat er geen compensatieregeling is, zodat gegarandeerd wordt dat alle leerdoelen en daarmee uiteindelijk de nagestreefde eindkwalificaties gehaald worden. Studenten zijn blijkens het gesprek met de commissie zonder meer positief over de toetsing en de manier waarop feedback gegeven wordt. De Examencommissie werkt naar tevredenheid. De commissie waardeert het dat er sprake is van een ontwikkeling van een formele naar een meer inhoudelijke toetsing. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
200
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
7.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het grootste deel van het personeel is werkzaam binnen de leerstoelgroep Taalbeheersing, argumentatietheorie en retorica (TAR). Alle docenten zijn volgens de opleiding actief betrokken bij het wetenschappelijk onderzoek en participeren in het onderzoeksprogramma Argumentation in discourse van het Onderzoeksinstituut Cultuur en analyse. Alle vaste stafleden van de leerstoelgroep TAR zijn gepromoveerd. In het zelfevaluatierapport staat een beschrijving van de thema’s van het onderzoeksprogramma en de wijze waarop de docenten van de opleiding daarbij zijn betrokken. De opleiding noemt de specifieke deskundigheid van de docenten een sterk punt. De leerstoelgroep TAR heeft al een lange ervaring in de integratie van theoretisch en praktijkgerichte componenten in het onderwijsprogramma. Al eerder is opgemerkt dat er regelmatig gebruikgemaakt wordt van externe expertise in de vorm van gastdocenten of -sprekers. In een tabel wordt aangegeven hoe de verhouding onderzoeks-onderwijstijd is geregeld: hoogleraar 45% respectievelijk 55%, UHD idem, UD 40% en 60%, docent 15% en 85%, aio’s 92,5% en 7,5%. Oordeel: De commissie constateert dat het onderwijs verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De commissie is het eens met wat de opleiding als sterke kanten van het personeel beschrijft. De commissie merkt op dat de vermelde percentages onderzoekstijd voor hoogleraren en UHD’s niet geheel overeenkomen met wat zij van het faculteitsbestuur daarover heeft vernomen (te weten 60% van hun tijd aan onderwijs en overige zaken en 40% aan onderzoek). De verklaring daarvoor is volgens de faculteit gelegen in het feit dat hoogleraren en UHD’s ook tijd tot hun beschikking hebben voor de begeleiding van promovendi. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De opleiding heeft blijkens het zelfevaluatierapport acht vaste docenten die de modules verzorgen en betrokken zijn bij de begeleiding van de studenten bij stage en scriptie. Daarnaast worden regelmatig gastdocenten ingezet.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
201
Oordeel: De commissie constateert, mede gezien de nagestreefde omvang van de opleiding (rond de twintig studenten) dat er voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat de structurele bezetting ‘afdoende’ is. In de gesprekken met de studenten en docenten heeft de commissie vernomen dat er op dit punt geen problemen zijn. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Voor het gevoerde beleid op dit punt zie het facultaire deel van dit rapport. Verder geldt hier wat voor de bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur is beschreven. De meeste docenten hebben Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd met als specialisatie taalbeheersing en zijn gespecialiseerd op het gebied van schrijfvaardigheid, verbale communicatie, argumentatietheorie en retorica. Een belangrijk aspect van het personeelsbeleid zijn de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De leerstoelhouder houdt elk jaar een functioneringsgesprek met alle leden van de leerstoelgroep. Nagegaan wordt of de doelen ten aanzien van onderwijs en onderzoek zijn gerealiseerd. De resultaten van de studentenevaluaties worden in deze gesprekken betrokken. Indien daar aanleiding voor is, worden afspraken gemaakt over scholing en/of verbeteringen van het onderdeel. Door middel van evaluaties van alle colleges wordt de didactische kwaliteit van de docenten gewaarborgd. Over de mastercoördinator wordt opgemerkt dat deze al jarenlange ervaring heeft met coördinerende taken. Oordeel: Hiervoor is reeds aangegeven dat de commissie positief denkt over de inhoudelijke kwaliteiten van het personeel. De expertise in het docententeam is voldoende breed om de doelstellingen van de opleiding te realiseren. Uit navraag van de commissie bij de docenten blijkt dat functioneringsgesprekken elk jaar worden gevoerd en als nuttig en plezierig worden ervaren. Uit het gesprek met studenten van de duale masters blijkt dat ze zeer positief zijn over de docenten zowel wat betreft hun grote vakkennis als hun didactische vaardigheden. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
202
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
7.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel zijn de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken en de ontwikkelingen die er op dat terrein plaatsvinden beschreven. De opleiding wijst in het zelfevaluatierapport op de beperkte beschikbaarheid van onderwijszalen, wat soms tot roosterproblemen leidt. Oordeel Van studenten heeft de commissie geen kritiek op de faciliteiten vernomen. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Elke student krijgt bij de aanvang van de studie een mentor toegewezen. Hij heeft de taak de studievoortgang van de student te bewaken en de student bij eventuele problemen te adviseren. Per semester maken de mentor en de student tweemaal een afspraak om de voortgang te bespreken. Na het eerste semester gaat de mastercoördinator na bij welke studenten problemen te verwachten zijn met de studievoortgang. Zijn er problemen, dan geeft hij advies en verwijst studenten zonodig naar de mentor of de studieadviseur. Aan het eind van het studiejaar organiseert de mastercoördinator een bijeenkomst met alle mentoren waarin de voortgang van de studenten wordt besproken. Behalve bij hun eigen mentor kunnen studenten voor hulp, advies of begeleiding terecht bij de studieadviseur van het onderwijsinstituut Neerlandistiek. De algemene informatievoorziening is als volgt geregeld: • • • •
twee maal per jaar is er een bijeenkomst van de leerstoelgroep TAR. Daar wordt informatie gegeven over het studieprogramma, het volgen van stages, studeren in het buitenland en de beroepsperspectieven; de Studentengids van de leerstoelgroep bevat de informatie over de verschillende bacheloren masterprogramma’s van de leerstoelgroep TAR; voor de studenten van de duale master Tekst en communicatie wordt elk semester een speciale bijeenkomst georganiseerd waarin specifieke onderwerpen aan bod komen; informatie over praktische zaken wordt verspreid via de facultaire website en per e-mail. Elke student heeft een eigen e-mailaccount.
De opleiding participeert in de reguliere voorlichtingsrondes van de UvA en voorlichting die worden georganiseerd in het kader van de Studieloopbaanweek. Voorts beschikt de opleiding over een website en een folder.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
203
Oordeel: De studiebegeleiding wordt gekenmerkt door kleinschaligheid. De taakverdeling tussen mentor, studieadviseur en coördinator is duidelijk. Gezien de recentheid van de opleiding is er over de feitelijke uitvoering nog weinig te zeggen. Er zijn ook nog geen evaluatiegegevens. Studenten zijn blijkens de gesprekken tot op heden tevreden over de begeleiding. Begeleiding vindt plaats op individuele basis en functioneert goed. Ook over de informatievoorziening in verschillende stadia van de studie zijn ze positief. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 7.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Voor de kwaliteitszorg van de opleiding geldt mutatis mutandis wat voor de bachelor– en masteropleiding Nederlandse taal en cultuur is beschreven. De opzet en uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem zijn in het facultaire deel beschreven. Er zijn, behalve voor de rendementen nog geen toetsbare streefdoelen geformuleerd. Daaraan wordt op facultair niveau wel gewerkt. De opleiding evalueert het onderwijs door middel van: • •
•
schriftelijke evaluatie van elk college. Er is een standaardformulier, maar docenten hebben de mogelijkheid om zelf vragen toe te voegen; mondelinge evaluatie na afloop van elk semester door evaluatiegroepen. Deze groepen bestaan uit maximaal vier studenten, een of meer docenten en de mastercoördinator. Aan de orde komen zaken als: studielast, studiemateriaal, samenhang, toetsing et cetera. Van de bijeenkomst wordt een verslag gemaakt. dat alle betrokkenen toegestuurd krijgen; evaluatiebijeenkomsten, georganiseerd door het onderwijsinstituut. Het gaat hier om panelgesprekken over moduleoverstijgende zaken als begeleiding, bereikbaarheid docenten, inhoud van het onderwijs enzovoort.
Oordeel: De commissie is, op grond van wat zij heeft gehoord en gezien van mening dat de opleiding de kwaliteit van het onderwijs voldoende bewaakt. Er is zeker sprake van een periodieke evaluatie. Daar komt nog bij dat door de geringe omvang van de groepen er voldoende ruimte is voor de studenten om op meer informele wijze problemen aan de orde te stellen. De commissie onderschrijft dan ook de mening van de opleiding dat “de constante monitoring van de studieprestaties van de studenten en de evaluatie van het onderwijs” een sterk punt van de kwaliteitszorg is. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is goed. 204
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het facultaire deel wordt beschreven hoe het proces van verbetering in algemene zin loopt. In principe is het de Opleidingscommissie die op basis van evaluatieresultaten tot advisering aan decaan en onderwijsdirecteur over verbeteractiviteiten komt. Voor het functioneren van de Opleidingscommissies in dezen bestaat er een uitgebreide facultaire handleiding. De drie duale masteropleidingen hebben een gezamenlijke Opleidingscommissie. Bij Tekst en communicatie is het zo dat de samenvattingen van de evaluatieresultaten in de Opleidingscommissie worden besproken. Zijn er zorgpunten dan wordt de betrokken docent gevraagd aan te geven hoe de gesignaleerde problemen kunnen worden opgelost. Evaluatieresultaten worden, zoals eerder aangegeven, ook meegenomen in de functioneringsgesprekken. Voor het verslag van de evaluatiegroepen geldt dat docenten – indien blijkens de resultaten nodig –schriftelijk aangeven hoe ze veranderingen willen aanbrengen. Verslag plus verbetersuggesties gaan naar de Opleidingscommissie. De bijdrage van de Examencommissie is in de paragraaf over Toetsten en beoordelen beschreven. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de procedures om tot verbeteringen te komen helder zijn. Omdat in principe alle colleges worden geëvalueerd, is vast te stellen of aangebrachte verbeteringen ook werkelijk verbeteringen blijken te zijn. Duidelijk is dat er een centrale plaats is weggelegd voor de Opleidingscommissie. Het is dan ook verheugend dat deze, hoewel pas kort actief, naar tevredenheid functioneert. Gezien de recentheid van de opleiding is nog niet vast te stellen of het evaluatiesysteem ook daadwerkelijk tot concrete verbeteringen leidt. Daarom komt de commissie vooralsnog tot het oordeel voldoende. De commissie vindt het overigens een goed idee dat studenten Tekst en communicatie betrokken zijn bij de evaluatie door voorlichtingsgroepen van het bestaande voorlichtingsmateriaal en de voorlichting tijdens de studie. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Uit het bovenstaande is duidelijk dat medewerkers en studenten actief zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Dat bleek ook uit de gesprekken met studenten en docenten. De opleiding betrekt studenten bij haar interne kwaliteitszorg door middel van diverse evaluaties, de Opleidingscommissie en het informele onderlinge contact. Docenten zijn betrokken via hun diverse rollen: bij de uitvoering van de verschillende evaluatievormen, de invoering van verbeteringen, het deelnemen aan commissies zoals de Opleidingscommissie, de Examencommissie, en via functioneringsgesprekken. Daarnaast zijn zij het QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
205
‘onderwerp’ van evaluaties. Omdat er nog geen afgestudeerden zijn, kan er van alumnibeleid ook geen sprake zijn. Oordeel: De commissie constateert dat alleen studenten en docenten actief bij de kwaliteitszorg van de opleiding zijn betrokken. Hoewel de Opleidingscommissies in het algemeen behoorlijk functioneren, bleek uit het gesprek met de voorzitters van de Opleidingscommissies dat de invloed van die commissies met name als het gaat om moduleoverschrijdende zaken beperkt is. De opleiding geeft zelf aan dat een zwak punt van de kwaliteitszorg is, dat er nog geen vertegenwoordigers van het beroepsveld bij de kwaliteitszorg zijn betrokken. De opleiding geeft aan dat ze van plan is het werkveld bij het onderzoek naar de kwaliteit van de opleiding te betrekken, maar geeft niet concreet aan hoe ze dat wil aanpakken. Wellicht is een mogelijkheid dat ook de duale masteropleidingen betrokken worden bij de voorgenomen instelling van een adviesraad voor de opleiding Nederlandse taal en cultuur. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 7.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie kan geen oordeel geven over het gerealiseerde niveau van deze opleiding, omdat er op het moment van visitatie, door de recentheid van de opleiding, nog geen afgestudeerden en dus geen afstudeerwerkstukken waren. In tegenstelling tot de aansluitmaster, waar de commissie de beoordeling van doctoraalscripties heeft meegenomen, vindt ze dat de minorverslagen, voor zover al aanwezig, geen voldoende basis vormen voor een oordeel over het potentiële eindniveau van een duale masteropleiding. De commissie zal volstaan met een korte beschrijving van de randvoorwaarden die van belang zijn voor de realisering van de eindkwalificaties. Voor het beantwoorden van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, heeft de opleiding voldoende bruikbare instrumenten: de goede reguliere toetsing, de duidelijke procedures rond het eindwerkstuk, de begeleiding van scripties, het feit dat er geen compensatieregeling is, de procedures rond de werkperiode (Leerwerkovereenkomst, beoordelingsprocedure). De opleiding wordt afgesloten met een scriptie waarvan de studielast 20 studiepunten bedraagt. Er is zoals eerder aangegeven een uitgebreid scriptiereglement. Bij de beoordeling is, ter vergroting van de objectiviteit, naast de begeleider ook een tweede lezer betrokken. De opleiding heeft voldoende maatregelen genomen om te kunnen waarborgen dat de beoogde eindkwalificaties ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd door de afgestudeerden. Er bestaat 206
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
daarmee het aantoonbaar vermogen om de gevraagde kwaliteit te realiseren. In de overgangsfase heeft de commissie de ruimte om op grond van een ex ante beoordeling tot een voldoende oordeel te komen Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het rendementsbeleid is in hoge mate facultair beleid. Voor de analyse van de rendementen en maatregelen op facultair niveau zie het facultaire deel. Ook hier geldt dat de commissie geen oordeel kan geven, omdat er op het moment van visitatie geen afgestudeerden zijn en er dus geen relevante (KUO-)gegevens over instroom en rendement bestaan. Master: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende. Reële gegevens ontbreken nog voor deze aspecten. De commissie baseert haar (voorlopige en daarom niet meer dan ‘voldoende’) oordeel op de gecreëerde randvoorwaarden en condities.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
207
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Tekst en communicatie Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
208
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
BIJLAGEN
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
209
210
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie mw. prof. dr. M. Spies Marijke Spies (1934) is emeritus hoogleraar Oudere Nederlandse Letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1979 promoveerde zij aan dezelfde universiteit op een proefschrift getiteld Argumentatie of bezieling. Na haar promotie bleef zij werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam en was zij van 1993 tot 1998 bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Rhetorica. In 1994 werd zij hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Spies was van 1991 tot 1996 redacteur bij het NWO-project ‘De Nederlandse cultuur in Europese context’. Van 1997 tot 1999 was zij president van de International Society for the History of Rhetoric. prof. dr. B. Aarts Bas Aarts (1961) is hoogleraar Engelse Taalkunde aan het University College London (UCL) in het Verenigd Koninkrijk, waar hij sinds 1989 werkzaam is. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht en behaalde een MA en een PhD aan het University College London. Hij is tevens directeur van The Survey of English Usage aan UCL. prof. dr. P. Aaslestad Petter Aaslestad (1953) is hoogleraar Noorse letterkunde aan de Norges Teknisk-Naturvitenskapelige Universitet in Trondheim (Noorwegen). Hij studeerde Scandinavistiek, Frans en Algemene Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Oslo. Van 1979 tot 1992 was hij wetenschappelijk medewerker (later universitair docent) aan het Scandinavisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. In 1990 promoveerde hij in Oslo op een proefschrift over de Noorse negentiende-eeuwse romanschrijver Jonas Lie. Vanaf 1992 was hij universitair hoofddocent algemene literatuurwetenschap aan de universiteit van Trondheim en vanaf 1994 is hij hoogleraar Scandinavische letterkunde aan dezelfde universiteit. Aaslestad was decaan van de historisch-filologische faculteit van 1999 tot 2006. Hij is voorzitter en lid geweest van verschillende commissies voor internationale onderwijsevaluaties en is nu lid van het bestuur van de Norwegian Agency for Quality Assurance in Education. G. Bouwmeester BA, studentlid Gerard Bouwmeester (1983) deed een bachelor Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht, waar hij nu een researchmaster doet op het gebied van de medioneerlandistiek. Als onderdeel van deze studie studeerde hij kortere tijd in Florence, Cambridge, Antwerpen en Leiden. Naast zijn studie had hij zitting in de Faculteitsraad van de Faculteit der Letteren en in het dagelijks bestuur van het Instituut Nederlandse taal en cultuur. mw. drs. L. van der Grijspaarde Linda van der Grijspaarde (1971) studeerde van 1990 tot 1995 Toegepaste Onderwijskunde aan de Universiteit Twente. Zij is afgestudeerd op de effecten van het visualiseren van (minimalistische) handleidingen. Tot 1997 werkte zij als onderwijsadviseur bij Teelen Kennismanagement te Enschede. In 1997 werkte zij bij VAPRO-OVP als consultant productontwikkeling waar zij verantwoordelijk was voor de uitvoering van ontwikkelprojecten op het gebied van verschillende producten en diensten. Eind 1997 maakte zij de overstap naar de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar zij in dienst trad als onderwijsadviseur bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van het Rotterdams Instituut voor Sociaalwetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Haar specialisaties zijn onderwijsinnovatie en QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
211
kwaliteitszorg. In 2002-2003 was zij een jaar werkzaam als beleidsadviseur kwaliteitszorg bij de HBO-raad. Linda is één van de auteurs van het boek Leren (en) doceren in het Hoger Onderwijs dat in 2000 verscheen. prof. dr. H. Lethen Helmut Lethen (1939) is emeritus hoogleraar nieuwste Duitse literatuur, Universität Rostock, Duitsland. Lethen studeerde in Bonn, Amsterdam en aan de Freie Universität Berlin literatuurwetenschap en sociologie. Hij promoveerde in 1970 op het proefschrift getiteld Neue Sachlichkeit 1924-1932. Studien zur Literatur des Weißen Sozialismus. Van 1971 tot 1976 was hij Assistent aan het Germanisches Seminar van de Freie Universität Berlin. Van 1977 tot 1996 was hij als universitair hoofddocent aan de Universiteit Utrecht verbonden. Zijn recentste publicaties zijn Cool Conduct. The Culture of Distance in Weimar Germany (UCP 2002) en Der Sound der Väter. Gottfried Benn und seine Zeit (Rowohlt 2006). drs. B.J. Nijveld Berry Nijveld (1967) studeerde Toegepaste Onderwijskunde van 1987 tot 1993 aan de Universiteit Twente. Hij is afgestudeerd op de kenmerken van multimediale zelfinstructiematerialen. Tot 2000 werkte hij als onderwijskundig ontwerper/unitmanager bij Bit-Ic (Cap Gemini). Van 2000 tot 2003 werkte hij bij PriceWaterhouse Coopers als management consultant op het terrein van onderwijsorganisatie en personeelsontwikkeling. In 2003 maakte hij de overstap naar de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij in dienst trad als senior onderwijsadviseur bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Zijn specialisaties zijn ICT in onderwijs, onderwijsinnovatie en kwaliteitsmanagement. mw. E. A. op de Beek MA, studentlid Esther op de Beek (1979) studeerde Nederlandse taal en cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In haar derde bachelorjaar werd zij verkozen tot student-assessor in het faculteitsbestuur, een functie die zij gedurende twee jaar heeft vervuld. Zij was in deze periode studentassistent van de facultaire studieadviseur en van de opleidingscoördinator van de Nijmeegse letterenopleiding Taal- en Cultuurstudies. In 2003-2004 was zij studentlid in het Disciplineoverleg Letteren en Geesteswetenschappen (DLG) en in 2004-2005 voorzitter van het Landelijk Overleg Studenten Letteren en Geesteswetenschappen. In 2004 behaalde zij cum laude haar bachelordiploma Nederlandse Taal- en Cultuur, met als specialisatie Moderne Nederlandse Letterkunde. Inmiddels heeft zij ook haar masterdiploma Nederlandse taal en cultuur cum laude afgerond middels een literatuurtheoretische en analytische studie van het proza van Cees Nooteboom. Sinds september 2005 is zij werkzaam aan de Radboud Universiteit als studieadviseur en docent van de opleiding Taal- en Cultuurstudies. prof. dr. P. van de Craen Piet van de Craen (1949) is momenteel als gewoon hoogleraar verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel, waar hij algemene taalwetenschap, Nederlandse taalkunde en Pragmatiek doceert. Hij studeerde linguïstiek en neurolinguïstiek. Zijn onderzoeksterrein is meertaligheid en meertalig onderwijs waarbij zowel de strikt taalkundige, de taaldidactische als de neurolinguïstische aspecten ervan aan bod komen. Van de Craen is medeoprichter van de European Language Council en lid van talrijke nationale en internationale commissies en organisaties.
212
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
dr. M.J.J.M. van de Ven Maarten van de Ven (1957) studeerde Psychologie van 1975-1983 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. In 1985 en 1986 was hij onderzoeksassistent aan de Universiteit Utrecht. Daarna heeft hij van 1986 tot 1992 gewerkt voor Courseware Europe bv, waar hij interactieve lesmaterialen ontwierp en ontwikkelde. Van 1992 tot 2001 werkte hij aan de TU Delft, waar hij in 1998 promoveerde op een proefschrift getiteld Instructies bij Computersimulaties in het Technisch Onderwijs. Sinds 2001 is hij als onderwijsadviseur en afdelingshoofd werkzaam bij het Onderwijs Expertise Centrum Rotterdam (OECR), afdeling van het Rotterdams Instituut voor Sociaal-wetenschappelijk BeleidsOnderzoek (RISBO). Zijn specialisaties zijn onderwijsinnovatie met ICT en onderwijskwaliteitszorg.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
213
214
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke1 bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen de vreemdetalenopleidingen Engelse taal en cultuur, Duitse taal en cultuur en Scandinavische talen en culturen, maar ook de opleiding Keltische talen en cultuur, waarin een niet-Germaanse taal centraal staat. Daarnaast omvat de visitatie ook opleidingen die niet een taal bestuderen maar de cultuur, politiek, geschiedenis, enzovoort, van een land waarin de taal gesproken wordt, de zogenaamde Länderstudien. Binnen het visitatiecluster Germaanse talen zijn dat American Studies/Amerikanistiek, Duitslandstudies (bij de ene instelling als opleiding, bij de andere als afstudeerrichting) en Nederlandkunde. Ten slotte omvat het visitatiecluster opleidingen die rijksstalen betreffen: Nederlandse taal en cultuur en Friese taal en cultuur en de daaraan verwante opleidingen Nederlands als tweede taal, Tekst en Communicatie en Redacteur/editor. Dit spectrum is dus breed, in de eerste plaats omdat het zowel het Nederlands en het Fries – de rijkstalen – en daaraan verwante opleidingen als vreemde talen omvat, in de tweede plaats omdat het zowel landenstudies als talenstudies omvat. Er is daarom gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en te onderbouwen dat aan de NVAO criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA2 en van de VLIR3. Daarnaast is gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages4. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties die in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19985 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld6. Dit referentiekader biedt daarvan een domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is gevalideerd en vastgesteld door de commissie in de startvergadering op 17 december 2004. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Met wetenschappelijk wordt hier bedoeld: onderzoeksgebonden en gericht op kennisvermeerdering en -ontwikkeling. 2 Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002. 3 De Onderwijsvisitatie Germaanse Talen, VLIR, april 2002, blz. 11-14. 4 Common European Framework for Languages, http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html. 5 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998. 6 D.d. 13 februari 2004. 1
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
215
Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Germaanse talen beoordeeld wordt breed. Het omvat: 1. vreemdetalenopleidingen; 2. opleidingen die uitgaande van een taal een bepaald land of volk en de cultuur daarvan bestuderen; 3. de opleidingen Fries en Nederlands en aan de laatstgenoemde opleiding verwante opleidingen. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: 1. taalvaardigheid; 2. taalkunde; 3. taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek)); 4. letterkunde; 5. cultuurkunde; 6. geschiedenis; 7. vertaalwetenschap; 8. wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden; 9. algemene wetenschappelijke vorming. Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een belangrijke plaats in. Bij opleidingen die uitgaan van een bepaald land of cultuur zal de bestudering en beheersing van de betreffende taal minder centraal staan, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis juist belangrijk is. Voor de derde categorie geldt dat er meer ruimte zal zijn voor bestudering van taal, taalgebruik, literatuur en geschiedenis in het algemeen, omdat er geen aandacht besteed zal hoeven worden aan taalverwerving, aangezien het een rijkstaal betreft. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen/kwalificaties en het programma van de drie categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen/kwalificaties en het programma moeten daarom in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor) dan wel meer specialistisch (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding.
216
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Voor de bacheloropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben a) kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de cultuurkunde van het volk dat de taal spreekt dan wel van het land waarin de betreffende taal gesproken wordt, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt kan afhankelijk van de focus van de opleiding verschillen; b) de student een goede beheersing van de bestudeerde taal bij te brengen; c) de student academisch te vormen. In dit kader is een goede beheersing van het Nederlands van belang; d) de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; e) een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; f ) een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis. De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, fonetiek, morfologie, semantiek, et cetera); kennis van de woordenschat; kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
217
De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • • • •
inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten; basale kennis van en inzicht in de belangrijke literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; kennis van de belangrijke literaire stromingen en de bijbehorende werken; kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context.
De eindkwalificaties die betrekking hebben het domein van de cultuur van het land omvatten ten minste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij waarin de taal wordt gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, gemeenschap en maatschappij op Europees of globaal niveau.
De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
Wanneer taalbeheersing (in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties in termen van argumentatietheorie, retorica, discourse analysis en pragmatiek) onderdeel is van het programma omvatten de kwalificaties ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijke theorieën met betrekking tot taalbeheersing (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken en de toepassing daarvan.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek, gekoppeld aan vakinhoud; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
Vaardigheden • • •
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen, eventueel in een andere taal; taalvaardigheid in de vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, op niveau B1-C27, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding;
Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html. 7
218
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
• • •
effectief gebruik kunnen maken van naslagwerken op het betreffende vakgebied en ICT (in verband met life long learning), bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren). Voor dit laatste kan een goede beheersing van het Engels van belang zijn; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is zich bewust van het feit dat het afnemend veld divers is. Zij verwacht echter dat de opleiding zich bewust is van het afnemend veld en op dit vlak een verantwoordelijkheid voelt. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een masteropleiding hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Germaanse talen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis • •
•
Gedegen, specialistische kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk; grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, discourse analysis, relatie taal-context) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken;
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
219
•
(afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
•
Vaardigheden •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; goede taalvaardigheid in het Engels, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren is daarvoor noodzakelijk; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende domeinen – letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – te integreren.
• • •
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau – zogenaamde academische beroepen – waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van de opleidingen die in de visitatie Germaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan8. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op ethische, historische, methodologische en sociaal-psychologische aspecten van de wetenschap9 die zich richt op het object van de studie.
•
8 9
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993. Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993.
220
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding (vreemde taal, landenstudie, rijkstaal) een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod te komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in verschillende aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen, hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds enigszins worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het doen van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een orientatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masteropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een masterscriptie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
221
222
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Bijlage C: Programma’s van de bezoeken van de visitatiecommissie Rijksuniversiteit Groningen, 15-18 februari 2005 Dinsdag 15 februari 13.00 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00 – 17.30 17.30 – 18.00 19.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Gesprek met de Facultaire Projectgroep Onderwijsvisitatie Afdelingsbesturen American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur Afdelingsbesturen Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Woensdag 16 februari 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 12.00 12.00 – 12.45 12.45 – 13.45 13.45 – 14.30 14.30 – 15.15 15.15 – 15.30 15.30 – 16.15 16.15 – 17.00 17.00 – 17.45 19.00
Studenten opleidingscommissies American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur Studenten opleidingscommissies Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen Docenten opleidingscommissies American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur Docenten opleidingscommissies Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen Pauze Studenten American Studies Docenten American Studies Lunch Studenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Pauze Studenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Spreekuur Diner commissieleden
Donderdag 17 februari 9.00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 10.45 10.45 – 11.30 11.30 – 12.15 12.15 – 13.15 13.15 – 14.00
Studenten Friese taal en cultuur Docenten Friese taal en cultuur Pauze Studenten Nederlandse taal en cultuur Docenten Nederlandse taal en cultuur Lunch Studenten Scandinavische talen en culturen
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
223
14.00 – 14.45 14.45 – 15.00 15.00 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00 – 17.45 19.00
Docenten Scandinavische talen en culturen Pauze Inzien documenten Alumni Spreekuur Diner commissieleden
Vrijdag 18 februari 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 11.00 11.00 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30
Examencommissies en studieadviseurs American Studies, Duitse taal en cultuur, Engelse taal en cultuur Examencommissies en studieadviseurs Friese taal en cultuur, Nederlandse taal en cultuur, Scandinavische talen en culturen Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Universiteit Utrecht, 8-10 maart 2005 Dinsdag 8 maart 9.00 – 12.00 Voorbereidende bijeenkomst van de commissie. 12.00 – 13.00 Lunch 13.00 – 14.00 Decaan, onderwijsdirecteuren, opleidingscoördinatoren, medewerker kwaliteitszorg, opstellers van het zelfevaluatierapport. 14.00 – 14.45 Docenten opleidingscommissies 14.45 – 15.30 Studenten opleidingscommissies 15.30 – 15.45 Pauze 15.45 – 16.30 Examencommissies plus studieadviseurs 16.30 – 17.15 Alumni 19.30 Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur Woensdag 9 maart 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 10.45 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.00 12.00 – 12.45 12.45 – 13.45 13.45 – 14.15 14.15 – 14.45
224
Bachelorstudenten Duitse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Pauze Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Lunch Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Keltische talen en culturen Docenten Keltische talen en culturen
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
14.45 – 15.15 15.15 – 15.30 15.30 – 16.00 16.00 – 17.00
Masterstudenten Amerikanistiek Pauze Docenten Amerikanistiek Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) 17.00 – 17.45 Spreekuur 19:00 Diner commissieleden Donderdag 10 maart 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 10.45 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00
Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur (6-8) Docenten Nederlandse taal en cultuur (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Programmacoördinatoren Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Universiteit van Amsterdam, 15-17 maart 2005 Dinsdag 15 maart 9.00 – 12.00
12.00 – 13.00 13.00 – 14.00 14.00 – 15.00 15.00 – 15.15 15.15 – 16.15 16.15 – 17.00 19.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek Lunch Decaan, onderwijsdirecteuren, beleidsmedewerker faculteitsbureau Voorzitters opleidingscommissies en studenten opleidingscommissies Kwartier alleen met studenten. Pauze Examencommissies Alumni Kennismakingsdiner
Woensdag 16 maart 9.00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 11.45 11.45 – 12.30
Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur Pauze Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur Docenten Nederlandse taal en cultuur
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
225
12.30 – 13.30 13.30 – 14.00 14.00 – 14.30 14.30 – 15.15 15.15 – 16.00 16.00 – 16.15 16.15 – 17.00 17.00 – 17.30 17.30 – 18.00 19.00
Lunch Masterstudenten NT2, Redacteur/editor, Tekst en communicatie Inzien documenten/spreekuur Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Scandinavische talen en culturen Docenten Scandinavische talen en culturen Pauze Inzien documenten Docenten NT2, redacteur/editor, tekst en communicatie Inzien documenten Diner voor commissieleden, nabespreking, voorlopige conclusies
Donderdag 17 maart 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 10.45 – 11.00 11.00 – 12.00 12.00 – 13.00 13.00 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Master- en doctoraal studenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Universiteit Leiden, 4-6 april 2005 Maandag 4 april 9:00 – 12:30
Informele kennismaking met Faculteitsbestuur. Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Lunch De opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsvoorzitters en directeur onderwijs, medewerker kwaliteitszorg Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Duitse taal en cultuur Docenten Duitse taal en cultuur Pauze Bachelor-, master en doctoraalstudenten Nederlandkunde Docenten Nederlandkunde Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
12.30 – 13.15 13.15 – 14.15 14.15 – 15.00 15.00 – 15.45 15.45 – 16.00 16.00 – 16.45 16.45 – 17.30 19.30 Dinsdag 5 april 9:00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 10.45 10.45 – 11.30
226
Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Pauze Bachelor-, master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
11.30 – 12.15 12.15 – 13.15 13.15 – 14.00 14.00 – 14.45 14.45 – 15.00 15.00 – 15.45 15.45 – 16.30
Docenten Nederlandse taal en cultuur Lunch Docenten opleidingscommissies Studenten opleidingscommissies Pauze Examencommissies en studieadviseurs Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) 16.30 – 17.15 Alumni 17.15 – 17.45 Eventueel spreekuur 19:00 Diner voor commissieleden Woensdag 6 april 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.30 10.30 – 11.00 11.00 – 11.15 11.15 – 12.15 12.15 – 13.00 13.00 – 17.00 17.00 – 17.30 17.30
Opleidingsvoorzitter Nederlandse taal en cultuur Opleidingsvoorzitter Nederlandkunde Opleidingsvoorzitter Duitse taal en cultuur Opleidingsvoorzitter Engelse taal en cultuur Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en facultaire directeur onderwijs Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Vrije Universiteit, 18-20 mei 2005 Woensdag 18 mei 12.00 – 12.45 12.45 – 13.15 13.15 – 15.30 15.30 – 16.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Lunch Vervolg voorbereidende bijeenkomst Opstellers van de zelfevaluatierapporten, onderwijsdirecteur, decaan, coördinatoren opleidingen, afdelingshoofd en de medewerker kwaliteitszorg 16.30 – 17.15 Alumni 19.30 Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur Donderdag 19 mei 9.00 – 9.45 9.45 – 10.30 10.30 – 10.45 10.45 – 11.30 11.30 – 12.00 12.00 – 12.30
Docenten Duitse taal en cultuur Studenten Duitse taal en cultuur Pauze Docenten Engelse taal en cultuur Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Engelse taal en cultuur
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
227
12.30 – 13.30 13.30 – 14.15 14.15 – 14.45 14.45 – 15.15 15.15 – 15.30 15.30 – 17.00
Lunch Docenten Nederlandse taal en cultuur Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur Master- en doctoraalstudenten Nederlandse taal en cultuur Pauze Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) 17.00 – 17.30 Spreekuur (op verzoek) Vrijdag 20 mei 9.00 – 9.45
Docenten opleidingscommissies Duitse, Engelse en Nederlandse taal en cultuur 9.45 – 10.30 Studenten opleidingscommissies Duitse, Engelse en Nederlandse taal en cultuur 10.30 – 10.45 Pauze 10.45 – 11.15 Examencommissies 11.15 – 12.15 Afsluitend gesprek met het faculteitsbestuur, de onderwijsdirecteur, de decaan, coördinatoren opleidingen, het afdelingshoofd en de medewerker kwaliteitszorg 12.15 – 13.15 13.15 – 16.00 16.00 – 17.00 17.00
Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
Radboud Universiteit, 13-15 juni 2005 Maandag 13 juni 09:00 – 12:00 12.00 – 13.00 13.00 – 14.00 14.00 – 14.45 14.45 – 15.30 15.30 – 15.45 15.45 – 16.30 16.30 – 17.15 19.30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie Lunch Decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitters, opleidingscoördinatoren Docenten opleidingscommissies Studenten opleidingscommissies Pauze Examencommissies en studieadviseurs Alumni Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dinsdag 14 juni 09:00 – 09.30 Bachelorstudenten Duitse taal en cultuur (varianten Duits en Duitslandstudies) 09.30 – 10.00 Doctoraal-/masterstudenten Duitse taal en cultuur 10.00 – 10.45 Docenten Duitse taal en cultuur
228
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
10.45 – 11.00 11.00 – 11.30 11.30 – 12.00 12.00 – 13.00 13.00 – 14.00 14.00 – 14.30 14.30 – 15.00 15.00 – 15.15 15.15 – 16.00 16.00 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00 – 17.15 19:00
Pauze Doctoraal-/masterstudenten Duitslandstudies Docenten Duitslandstudies Lunch Inzien documenten (readers, studieboeken, scripties, werkstukken, evaluatieverslagen, enzovoort) Bachelorstudenten Nederlandse taal en cultuur Doctoraal-/masterstudenten Nederlandse taal en cultuur Pauze Docenten Nederlandse taal en cultuur Doctoraal-/masterstudenten Amerikanistiek Docenten Amerikanistiek Spreekuur Diner voor commissieleden
Woensdag 15 juni 9.00 – 9.30 9.30 – 10.00 10.00 – 10.45 11.45 – 11.00 11.00 – 12.00 12.00 – 13.00 13.00 – 16.30 16.30 – 17.00 17.00
Bachelorstudenten Engelse taal en cultuur Doctoraal-/masterstudenten Engelse taal en cultuur Docenten Engelse taal en cultuur Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
229
230
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
Bijlage D: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ASN BaMa BSA CB CEFR CROHO COO COWOG DARE ECTS fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KCV KU Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER PAO PhD QAA QANU R&O RU RUG SAO
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Germaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Full-Time Equivalence Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UL) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letterenbibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Postacademisch onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam
231
TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
232
Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Germaanse Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam