Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit Utrecht
November 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Inhoudsopgave Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4.
5 Algemeen deel
7
Inleiding Taak en Samenstelling van de commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
9 11 13 19
Deel II
Facultair deel
23
1. Rapport over de faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht
25
Deel III
47
Opleidingsdeel
1. Opleidingsrapport bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen 2. Opleidingsrapport masteropleiding Islam in de moderne wereld
49 71
Bijlagen
91
Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E:
Curricula vitae van de leden van de commissie Domeinspecifiek referentiekader De Dublin-descriptoren Basisprogramma voor bezoeken onderwijsvisitatie Overige talen van Europa en het Nabije en Midden Oosten Lijst met afkortingen
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
93 95 101 103 105
3
4
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zoveel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
7
8
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. In het cluster Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten is een breed spectrum aan bachelor- en masteropleidingen ondergebracht. Het cluster omvat de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Egyptische taal en cultuur, Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, Slavische talen en culturen, Finoegrische talen en culturen, Ruslandkunde, Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten, Islamic studies, Islam in de moderne tijd en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie die gaan over het facultaire beleid en gelden voor alle door haar bezochte opleidingen. een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten uit het NVAO-/QANU-kader. In deel III spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt in deel III verwezen naar het facultaire (II)deel; uitspraken uit dat deel zijn betrokken bij het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2004-2005 een beschrijving van de taak, de samenstelling en werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie, zoals hierboven aangekondigd, kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
9
10
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
2.
Taak en samenstelling van de commissie
De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-protocol. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie bezocht de volgende opleidingen: Radboud Universiteit Nijmegen: • •
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Bachelor) (56016) Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Master) (66016)
Rijksuniversiteit Groningen: • • • • • •
Finoegrische talen en culturen (Bachelor) (56815) Slavische talen en culturen (Bachelor) (56813) Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten (Bachelor) (56817) Finoegrische talen en culturen (Master) (66815) Slavische talen en culturen (Master) (66813) Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten (Master) (66817)
Universiteit Leiden: • • • • • • • • • • • • •
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Bachelor) (56016) Egyptische Taal en cultuur (Bachelor) (56015) Hebreeuwse en Aramese talen en culturen (Bachelor) (50201) Ruslandkunde (Bachelor) (50203) Slavische talen en culturen (Bachelor) (56813) Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië (Bachelor) (50200) Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Master) (66016) Egyptische taal en cultuur (Master) (66015) Hebreeuwse en Aramese talen en culturen (Master) (60201) Islamic Studies (Master) (60201) Ruslandkunde (Master) (60145) Slavische talen en culturen (Master) (66813) Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië (Master) (60143)
Universiteit Utrecht: • •
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Bachelor) (56016) Islam in de moderne wereld (Master) (60285)
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
11
Universiteit van Amsterdam: • • • • • •
Arabische taal en cultuur (Bachelor) (56040) Hebreeuwse taal en cultuur (Bachelor) (50901) Slavische talen en culturen (Bachelor) (56813) Arabische taal en cultuur (Master) (66040) Hebreeuwse taal en cultuur (Master) (60161) Slavische talen en culturen (Master) (66813)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de visitatiecommissie werd benoemd: •
Dr. W. Smelik, universitair docent Aramese en Hebreeuwse talen en culturen aan het University College London;
tot leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • •
Prof. dr. H. Boeschoten, hoogleraar Turkologie aan de Johannes Gutenberg-Universität, Mainz (Duitsland); Prof. dr. J. Kalliokoski, hoogleraar Finse talen en culturen aan de Helsingin Yliopisto (Universiteit van Helsinki), (Finland); Prof. dr. h.c. W. Schmid, hoogleraar Slavische Literaturen aan de Universität Hamburg (Duitsland); Prof. dr. S. Wild, emeritushoogleraar Semitische Talen en Islamwetenschap aan de Universität Bonn (Duitsland); Dr. H. J. M. van Berkel, onderwijskundige, Vakgroep O&O Capaciteitsgroep Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch, Universiteit Maastricht; Mw. S. Tiethoff, student Slavisch en Vergelijkende Taalwetenschap, Universiteit Leiden; L. Venema, student Slavische talen en culturen aan de Universiteit van Amsterdam.
Als secretaris van de commissie is opgetreden: dr. F. Abbate en na diens vertrek bij QANU dr. B.M. van Balen. De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Mw. Tiethoff heeft niet deelgenomen aan het bezoek van de Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen. De heer Venema heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Utrecht en de Rijksuniversiteit Groningen. Voor extra expertise op het terrein van Egyptische taal en cultuur werd prof. dr. H. Willems van de afdeling Het Oude Nabije Oosten van de KU Leuven aangetrokken. De heer prof. dr. van Lerberghe van dezelfde afdeling van de KU Leuven heeft een advies aan de commissie uitgebracht over de opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend. In bijlage A is een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie opgenomen.
12
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
3.
Werkwijze commissie
Letterenaanpak De faculteiten, die in het kader van de letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies, leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Zij hebben een bezoek afgelegd aan de deelnemende instellingen om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende instelling, waarin de stand van zaken bij die instelling wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te realiseren. Werkwijze commissie De commissie hield op 4 juli 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (zie bijlage B) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de leden de werkwijze door. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de secretaris de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en de secretaris zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretaris. De secretaris compileerde alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder commissielid alle rapporten las en beoordeelde, zijn er per opleiding ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ aangewezen die in eerste instantie verantwoordelijk waren voor behandeling tijdens het bezoek, de beoordeling en argumentatie. Ook lazen de commissieleden van tevoren drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de secretaris en voorzitter. Tijdens een vergadering aan het begin van het bezoek vond de laatste voorbereiding van elke visitatie plaats.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
13
Aanpak referentiekader Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Dit referentiekader is voorgelegd aan en goedgekeurd door de commissie Overige Talen van Europa en het Nabije Midden-Oosten. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA1. Daarnaast is gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages2. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19983 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld4. Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek (zie bijlage C). Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter en secretaris aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, opleidingscommissies, examencommissies en studiebegeleiders. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in het laatste geval in feite vaak de doctoraalfase van de ongedeelde opleiding als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en hield zij spreekuur voor individuele studenten of docenten, die zich daarvoor vooraf aangemeld hadden. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeSubject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002. 2 Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_ intro/common_framework.html. 3 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998. 4 D.d. 13 februari 2004. 1
14
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
schreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas aan het eind van het visitatieproces definitief. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Omdat de meeste masterprogramma’s pas recent van start zijn gegaan, kon de commissie niet geheel varen op ervaring met het programma of oordelen van studenten. Zij koos er daarom voor de plannen te beoordelen. De commissie is terughouden geweest in de beoordeling van plannen en heeft deze doorgaans niet als goed gekwalificeerd, aangezien er nog geen sprake is van ‘practice’. Wanneer de commissie een good practice heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe: goed. Het oordeel over een onderwerp is een gewogen oordeel van de verschillende tot dat onderwerp behorende facetten, waarbij de commissie de weging heeft bepaald. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening is gemaakt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Een onderwerp dat verschillende facetten heeft, waarvan er één als onvoldoende wordt beoordeeld, kan door de overige voldoendes net aan de basiskwaliteit voldoen, mits de commissie van mening is dat de andere facetten van zwaarder gewicht zijn dan het als onvoldoende beoordeelde facet. Als er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. Uitwerking van de beslisregels De commissie heeft zich uitvoerig bezonnen op de bovengenoemde toepassing van de beslisregels, die een keurslijf met een zekere mate van arbitrariteit vormen (hetgeen overigens niet betekent dat het gemakkelijk zou zijn eenduidiger regels ter vervanging te formuleren). QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
15
De toepassing van de regels is ook een punt van uitgebreid overleg geweest met de verantwoordelijken bij QANU, die onvoorwaardelijk instemmen met de gevolgde handelwijze. Doordat de commissie, conform de regels, het predicaat voldoende heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken dat ze de gevisiteerde programma’s als mager beschouwt. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s voortvarend hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede en soms zeer goede kwaliteit tot verbetering te raken. Bij dat alles moet opgemerkt worden dat de te beoordelen facetten van zeer ongelijke zwaarte en complexiteit zijn. Vergelijk bijvoorbeeld een facet als ‘duur van de opleiding’ (waarbij men zich moeilijk een kwalificatie als goed of excellent kan voorstellen) met zulke belangrijke facetten als ‘domeinspecifieke eisen’, ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud programma’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’. De rapportage De secretaris heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in een eerste conceptvorm voorgelegd aan de commissieleden, naar aanleiding van hun commentaar zijn de conceptrapporten bijgesteld. In een tweede conceptvorm zijn de rapporten tijdens de slotvergadering op 27-28 juni 2006 door de hele commissie besproken. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, met uitzondering van de bachelor- en masteropleiding van de Universiteit Utrecht, omdat het hier duidelijk twee onderscheiden opleidingen betreft. In de rapporten zijn de eerste twee onderwerpen steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes zijn geen aparte oordelen voor de bachelor en master geformuleerd, tenzij dat naar de mening van de commissie wel van toepassing of gewenst was. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie in de meeste rapporten ook geen onderscheid tussen bachelor en master gemaakt. In dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. De opleidingen die de commissie heeft beoordeeld zijn alle voltijdse opleidingen en hebben geen deeltijdvariant. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt en aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Eind augustus 2006 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn, wanneer daartoe aanleiding bestond, in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld. Bezoekprogramma In bijlage D is het basisbezoekprogramma opgenomen. De bezoeken hebben plaatsgevonden van september tot en met december 2005.
16
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Bestudeerd materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch het volgende materiaal bestudeerd dat de opleidingen op verzoek van de commissie ter beschikking hebben gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn; voorlichtingsmateriaal; studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen; scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen/handleidingen; tentamen- en examenreglement; toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.); recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelor-masterovergangsregelingen; college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) et cetera; alumni-enquêtes; medewerkerstevredenheidsonderzoek; verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies; verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad-hoc commissies; jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar); facultaire sociale jaarverslagen.
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft aan de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 19881989 tot en met 2000-2001. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het CBS worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofden nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden ook de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren. QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
17
Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zoveel mogelijk informatie, die daar inzage in geeft, ter beschikking te stellen, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bepaald bezoek afwezig waren hebben van tevoren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren is daar ook een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De overige van de 25 meest recente scripties lagen ter inzage. Omdat er op het moment van evaluatie nog geen of weinig studenten aan een bachelor- of masteropleiding afgestudeerd waren was het niet mogelijk tot een uitspraak te komen over het gerealiseerde niveau van de studenten van die opleidingen. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor-mastersysteem bij de meeste opleidingen gelijk zijn gebleven, heeft de commissie in die gevallen een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend open. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorg gedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren.
18
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Hieronder zijn een aantal opmerkingen van inhoudelijke aard uitgewerkt die de bevindingen van de commissie in een meer omvattend kader plaatsen. Bachelor- en masterprogramma’s Eén van de opvallendste bevindingen van de commissie betreft het actieve beleid dat de instellingen hebben gevoerd bij het programmeren van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s. De commissie is positief getroffen door de wijze waarop de instellingen of faculteiten de algemene kaders en randvoorwaarden voor de opleidingen hebben vastgesteld, en waarop ieder op haar eigen wijze probeert daardoor maximale kansen te scheppen, onder meer voor de kleine en soms bedreigde talenopleidingen waarmee de commissie van doen had. Aan de oppervlakte uit zich de door het Ministerie van O, C & W nagestreefde relatieve zelfstandigheid van bachelor- en masterprogramma’s niet zozeer: in de meeste gevallen heeft de commissie gelijknamige bachelor- en masterprogramma’s aangetroffen, als betrof het de voortzetting van ongedeelde programma’s. De Utrechtse faculteit heeft zich het verst ontwikkeld in de richting van zelfstandigheid van beide soorten programma’s. Naast de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen heeft de faculteit in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam (Religiestudies) een geheel zelfstandig te volgen masteropleiding Islam in de moderne wereld ontwikkeld. De kritische kanttekeningen van de commissie bij bepaalde aspecten van de uitwerking van deze programma’s betekenen geenszins dat de commissie gereserveerd staat tegenover de ontwikkeling als zodanig. Ook de andere faculteiten hebben randvoorwaarden geschapen voor een onderscheid tussen het bereik van de bacheloren de masterprogramma’s, zodanig dat bachelorprogramma’s verplicht dan wel naar keuze een bredere opzet krijgen. Hierbij kan opgemerkt worden dat het referentiekader waarvan de commissie is uitgegaan in feite ook terugverwees naar het kader van de ongedeelde opleidingen. De commissie spreekt echter de hoop uit dat de ingezette ontwikkeling van masteropleidingen die geen ‘doorstroom’masters zijn zich zal voortzetten en dat er een flexibeler systeem ontstaat waarbij de instroom naar een ‘vreemde’ master en de instroom uit een ‘vreemde’ bachelor op degelijke voorwaarden gangbaar zullen worden. Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen De commissie was onaangenaam getroffen door het bericht dat de Universiteit Utrecht de opleiding in de Nieuwperzische en Turkse talen en culturen niet langer zal verzorgen en zich zal beperken tot de opleiding in de Arabische talen en culturen. Dit bericht bereikte haar na de visitatie. In de beoordeling van de opleiding is met dit besluit geen rekening gehouden. De commissie is echter verbaasd dat zij gevraagd is een opleiding te beoordelen, die vervolgens zonder de evaluatie van de commissie af te wachten, veranderd wordt. Door dit besluit van de Universiteit Utrecht worden Nieuwperzisch en Turks overigens nog maar op één plaats in Nederland aangeboden. Desondanks blijven er verschillende opleidingen die Nieuwperzisch en Turks in de titel voeren, hetgeen blijkbaar te wijten is aan de CROHO-systematiek. Dit bevordert de duidelijkheid naar de studenten niet.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
19
Kleine opleidingen in facultair verband De bescheiden omvang in studentenaantallen van de opleidingen in Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten verdient aandacht. Voor deze opleidingen zijn stringente regelingen van de faculteiten, in het bijzonder wat betreft studiebegeleiding en kwaliteitsbewaking, veelal van minder belang dan voor grotere opleidingen. De commissie heeft daar rekening mee gehouden, en meestal geconstateerd dat ook faculteiten op dat punt voldoende souplesse betrachten in plaats van contraproductieve rigiditeit na te streven. Tot nu toe hebben de kleine letterenopleidingen een beschermde status genoten, waardoor de personeelsformatie benodigd om deze opleidingen te verzorgen gehandhaafd kon worden. De commissie heeft tijdens haar bezoeken verschillende malen vernomen dat de kleine opleidingen door herallocatie van middelen en nieuwe systemen van toewijzen van personeel toch weer onder druk zouden kunnen komen te staan. De commissie zou dit in hoge mate betreuren. Taalverwerving Studenten die de onderhavige opleidingen volgen moeten doorgaans een of meer talen leren waarvan ze nog geen basiskennis bezitten. Het vergt van de studenten en van de opleidingen een behoorlijke inspanning en tijdsinvestering om een redelijk taalniveau te bereiken. De meeste studenten bleken overigens gedreven genoeg om die inspanning te leveren. Bij een aantal opleidingen waren de eindtermen taalvaardigheid behoorlijk ambitieus geformuleerd, maar dat geldt niet voor elke opleiding. De commissie vindt dat voor alle opleidingen geldt dat de studenten een behoorlijk leesniveau moeten bereiken om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen. Er zou dus in de ogen van de commissie voldoende ruimte in het programma geschapen moeten worden om de studenten naar het beoogde eindniveau taalvaardigheid te ‘tillen’. Bij verschillende opleidingen heeft de commissie geconstateerd dat er bij de studenten behoefte bestaat aan meer aandacht voor spreekvaardigheid in de betreffende taal. Het gaat hier om talen die qua structuur dusdanig afwijken van de westerse talen dat het aanleren ervan voor westerse studenten erg moeilijk is. Studenten hebben bij aanvang van de opleiding vaak het idee dat men na drie of vier jaar de taal vloeiend zal beheersen, maar gezien de complexiteit van de taal is dat niet mogelijk. De voorgeschreven omvang van de bacheloropleiding en de beperking die is opgelegd dat masteropleidingen geen taalverwervingscomponent kunnen bevatten staan daarbij in de weg. Taalverwervingsdocenten Een deel van het onderwijs aan de bezochte opleidingen wordt verzorgd door specifieke taalverwervingsdocenten. Doorgaans hebben deze docenten geen onderzoeksaanstelling en een relatief groot deel van deze docenten is niet gepromoveerd. De commissie is van mening dat een onderzoeksachtergrond en -aanstelling niet noodzakelijk zijn voor het geven van taalvaardigheidsonderwijs, mits de betreffende docenten academisch en filologisch zijn gevormd. De docenten die aan de bezochte opleidingen verbonden zijn waren allen in voldoende mate gekwalificeerd. Taalverwerving en taalvaardigheid dienen echter naar de mening van de commissie integraal deel uit te maken van de opleiding. Het zou niet zo moeten zijn dat het taalverwervingsonderwijs door uitbesteding aan docenten die geen deel uitmaken van de kernstaf daardoor ook naar de rand van de opleiding verschuift. Het is dan ook aanbevelenswaardig als 20
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
op zijn minst een deel van het taalverwervingsonderwijs wordt verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoeksaanstelling hebben. Omvang masteropleiding Aan verschillende universiteiten wordt overwogen om masteropleidingen toe te staan die 90 ECTS bevatten. De commissie juicht die ontwikkeling toe. De masteropleidingen in Nederland, voor een opleiding in talen en culturen die niet in het voortgezet onderwijs zijn onderwezen, zijn internationaal gezien krap bemeten. Beroepenveld en arbeidsmarkt De commissie heeft de faculteiten en opleidingen steeds bevraagd over de manier waarop het beroepenveld en de arbeidsmarkt betrokken worden bij de evaluatie van de programma’s. Dat punt is voor de bachelorprogramma’s met hun bredere opzet meer van belang dan het in het verleden voor de ongedeelde opleidingen was. Het is tot heden op veel plaatsen nog weinig uitgewerkt, hoewel sommige opleidingen een levendig contact blijven onderhouden met hun alumni en ook daardoor wel enig zicht houden op het beroepenveld. De commissie heeft er begrip voor dat de aandacht voor het beroepsperspectief en de arbeidsmarkt nog niet is uitgewerkt, maar beveelt dit punt toch dringend in de aandacht van de faculteiten en opleidingen aan. De student mag verwachten dat de programmering van de bacheloropleiding, leidend tot een volwaardig academisch diploma, mede gebaseerd is op inzicht in het niveau en de inhoud van functiegebieden die in het verlengde van de opleiding liggen. Daarvoor is een verkenning van arbeidsmarktperspectieven voor deze nieuwe categorie universitaire alumni geboden. Studieduur en rendement Een aantal van de eerder genoemde stringente regels van faculteiten betreft een probleem dat alle Letterenfaculteiten treft, namelijk de onbevredigende studieduur en rendementen. De meeste studenten aan de opleidingen Overige Talen van Europa en het Nabije Midden-Oosten, die verder komen dan het eerste jaar, besteden overigens relatief veel tijd aan hun studie. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat zij zich doorgaans binnen korte tijd ‘een nietschooltaal’ eigen moeten maken. Niettemin blijft het studierendement ook na de propedeuse voor deze opleidingen aan de lage kant. Tot datgene wat de faculteiten zelf kunnen doen om hier verbetering in te brengen, behoort naar de mening van de commissie versnelling van de rapportage over de doorstroming, die in de gegeven omstandigheden belangrijker is dan rendementscijfers om de vinger aan de pols te houden. Snelle beschikbaarheid van doorstroomcijfers per functionele unit is cruciaal, waarbij vluchtverklaringen (te veel shoppers en dergelijke) uitgefilterd zouden moeten worden. Een maand-na-maand controlesysteem kan een faculteitsbestuur zeer van dienst zijn om studievertraging en uitval in de gaten te houden en de efficiëntie van maatregelen, ook kleinschalige, te meten. De commissie is voorts een uitgesproken voorstander van het invoeren van een Bindend Studie Advies ( BSA). De commissie meent dat de invoering van de bachelor-masterstructuur een uitgelezen gelegenheid biedt om op dit punt waar nodig een nieuwe start te maken. De vervanging van de vroegere ongedeelde opleiding door twee zelfstandige opleidingen van enerzijds drie (een QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
21
+ twee) en anderzijds een of twee cursusjaren schept nieuwe mogelijkheden, zowel voor de opleidingsverantwoordelijken als voor de studenten, om zowel het rendement als de studievoortgang in het oog te houden en tijdig beleid te ontwikkelen om de beoogde doelen (alsnog) te bereiken.
22
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
23
24
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht
Het bezoek aan de faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht vond plaats op 27 en 28 oktober 2005. De opleidingen die de commissie visiteerde zijn: Type opleiding Opleidingsnaam + Code Bachelor Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (56016) Master Islam in de moderne wereld (Master) (60285)
Voltijd Voltijd
De commissie heeft nadat het bezoek aan de opleiding heeft plaatsgevonden bericht ontvangen dat de faculteit heeft besloten Nieuwperzisch en Turks te laten vervallen en de bacheloropleiding te beperken tot Arabische taal en cultuur. De commissie betreurt dit besluit en vindt het merkwaardig dat dit besluit na de visitatie en voor het verschijnen van het oordeel van de commissie over de bacheloropleiding is genomen. De beoordeling van de commissie zoals in dit rapport is opgenomen betreft de bacheloropleiding waarin de drie talen en culturen worden aangeboden. Voor de masteropleiding Islam in de moderne wereld heeft het genoemde besluit van de faculteit geen consequenties. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De Utrechtse Faculteit der Letteren verzorgt onderwijs en onderzoek op het gebied van de talen en culturen van West- en Zuid-Europa, het Midden-Oosten en het Amerikaanse continent, de geschiedenis, de kunstwetenschappen en de communicatie- en informatiewetenschappen. Het onderwijs is georganiseerd in vijf onderwijsinstituten, die elk meerdere bachelor- en masteropleidingen verzorgen: Nederlands, Geschiedenis, Vreemde talen, Kunstgeschiedenis en muziekwetenschap en Media en representatie. Het onderzoek is ondergebracht in twee onderzoekinstituten: het Utrechts Instituut voor Linguïstiek OTS (UiL OTS) en het Onderzoekinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC). Onderwijs- en onderzoekinstituten worden ondersteund door Ondersteuningsteams, die zorg dragen voor de secretariële ondersteuning en het beheer van de financiën van de opleidingen. De faculteit kent geen vakgroepen of afdelingen, de opleidingen ‘dubbelen’ als disciplinegroepen. Uit een evaluatie van de organisatiestructuur (in 1999) bleek dat er geen redenen waren om aan de structuur te tornen. De leiding van de faculteit berust bij de decaan, die wordt bijgestaan door een vice-decaan, een directeur en een studentassessor, die een adviserende rol heeft. Zij vormen samen het faculteitsbestuur en zijn verantwoordelijk voor onderwijs, onderzoek, financiën, personeel, organisatie en huisvesting van de faculteit. Onderwijs en personeel vallen onder de verantwoordelijkheid van de decaan. De vice-decaan heeft onderzoek in zijn portefeuille, de directeur is belast met financiën en organisatie. Het faculteitsbestuur voert driewekelijks overleg met de directeuren van de onderwijs- en onderzoekinstituten en de coördinator van de opleiding Taal- en cultuurstudies waarin zowel het onderwijsbeleid als de uitvoering daarvan aan de orde komen. In dit directeurenoverleg wordt facultair beleid besproken en adviseren de directeuren het faculteitsbestuur inzake onderwijs, onderzoek, personeel en voorzieningen. Er worden veel zaken geregeld binnen de onderwijsinstituten, de faculteit is van mening dat een sterke centrale aansturing ongewenst is.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
25
De dagelijkse leiding van een onderwijsinstituut berust bij de onderwijsdirecteur, die werkzaam is als hoogleraar binnen een van de opleidingen uit het betreffende instituut en door de decaan van de faculteit wordt benoemd voor een periode van drie jaar. De directeur wordt bijgestaan door een instituutsbestuur, waarin naast de directeur een medewerker uit het instituut en een student zitting hebben. Vanwege de grootschaligheid van het Instituut Vreemde Talen (IVT) wordt de directeur IVT bijgestaan door twee medewerkers uit het instituut. De onderwijsdirecteur is verantwoordelijk voor de onderwijsprogramma’s, het personeel en de financiën van de opleidingen van het instituut en legt verantwoording af aan de decaan. Het onderwijs binnen een bachelor- of masteropleiding wordt verzorgd vanuit één of meerdere leerstoelgroepen. De dagelijkse leiding binnen een opleiding is in handen van een opleidingscoördinator, een senior docent-onderzoeker of hoogleraar, afkomstig uit de staf van de opleiding, die namens de directeur zorg draagt voor de uitvoering van het onderwijsprogramma. Voor de advisering over het onderwijsprogramma kent elke opleiding een Opleidingscommissie. Voor aansluitende bachelor- en masteropleidingen zijn vaak gecombineerde Opleidingscommissies ingesteld. Het faculteitsbureau bestaat uit het Facultair Strategisch Programma (FSP), Personeel en Organisatie (P&O), Financiële en Economische Zaken (FEZ) en Onderwijs- en studentzaken (OSZ). OSZ is onder meer verantwoordelijk voor de centrale studieadministratie, roostering en het Studiepunt Letteren, het informatiecentrum voor studenten. Binnen de Universiteit Utrecht is een aantal masteropleidingen ontwikkeld in een samenwerking tussen verschillende faculteiten uit het alfa-gammadomein (Sociale wetenschappen, Rechten, Godgeleerdheid, Wijsbegeerte). Voor elk van deze opleidingen is een van de participerende faculteiten als penvoerder aangewezen door het College van Bestuur. Letteren participeert in negen faculteitsoverstijgende masteropleidingen en is voor zeven ervan aangewezen als penvoerder. Naast de eenjarige masteropleidingen waarop de zelfevaluaties betrekking hebben, biedt de faculteit ook tweejarige masteropleidingen aan: researchmasters en educatieve masterprogramma’s. De researchmasters vallen onder de verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstituten, voor de educatieve masteropleidingen is het IVLOS als penvoerder verantwoordelijk namens de participerende faculteiten. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleidingen (en enkele masteropleidingen) zijn op 1 september 2002 van start gegaan. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de UU een nieuw onderwijsmodel ingevoerd met één jaarrooster (twee semesters die elk zijn opgebouwd uit twee afzonderlijke onderwijsperiodes van tien weken) en een uniforme cursusomvang voor alle cursussen voor bachelor- én doctoraalstudenten van 7,5 ECTS-studiepunten. Studenten hadden tot 1 september 2003 de gelegenheid om het ‘oude’ propedeutisch examen af te leggen. Het cursusaanbod dat specifiek bestemd was voor het vaste gedeelte van de doctoraalopleidingen en specialisaties is geleidelijk afgebouwd. Voor oude doctoraalcursussen werd zoveel mogelijk verwezen naar equivalente cursussen in de corresponderende bachelor- of masteropleidingen. In 2002 werden doctoraalcursussen nog aangeboden wanneer er geen equivalente varianten in de corresponderende bacheloropleiding bestonden. Oude propedeusecursussen werden niet 26
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
langer aangeboden. In 2003 werd nog maar een beperkt aantal cursussen uit het vaste doctoraal geprogrammeerd. In 2004 worden nog slechts die specialisatiecursussen aangeboden, waarvoor geen equivalenten in de masterfase bestaan. Voorafgaand aan de invoering van de bachelor-masterstructuur, in het cursusjaar 2001-2002, zijn studenten via voorlichtingsbijeenkomsten, brochures en brieven op de hoogte gebracht van de veranderingen die het nieuwe onderwijsmodel met zich mee zou brengen en de consequenties die dat voor hen zou hebben. In het voorjaar van 2002 zijn alle studenten door opleidingen en faculteit aangeschreven en opgeroepen om in overleg met de studieadviseurs, tutoren of opleidingscoördinatoren een gedetailleerde studieplanning te maken voor de daaropvolgende jaren, zodat zij op basis van het nieuwe onderwijsaanbod konden voldoen aan de programmavereisten van de doctoraalopleiding. Studenten die in 2001 met hun doctoraalopleiding zijn begonnen is geadviseerd in te stromen in het tweede jaar van een bacheloropleiding en deze opleiding te vervolgen met een masteropleiding. In onder meer de studiegidsen en onderwijs- en examenregelingen zijn alle overgangsregelingen voor doctoraalstudenten beschreven. Bij het maken van de studieplanning kon door studenten gebruik worden gemaakt van de equivalentietabellen in een bijlage van de onderwijs- en examenregeling en de studiegidsen, waarin de relatie tussen cursussen uit het oude en nieuwe systeem werd aangegeven. Voor cursussen die niet meer werden aangeboden, zijn in het collegejaar 2002-2003 bovendien extra herkansingsmogelijkheden georganiseerd. Door de omzetting van oude cursussen van 4 punten naar cursussen van 7,5 ECTS-studiepunten kon het voorkomen dat studenten enkele punten misten. Dit heeft de faculteit opgelost door de omvang van onderdelen die nog moesten worden afgelegd, zoals een stage of scriptie, uit te breiden. Ook konden studenten een extra opdracht maken als individueel werk. Examencommissies stelden en stellen zich coulant op wanneer een discrepantie ontstaat door de omzetting van oude naar nieuwe studiepunten. Het uitgangspunt van de faculteit is dat studenten niet gedupeerd mogen worden door de overgang naar het nieuwe onderwijsmodel. Volgens de faculteit is dat uitgangspunt gerealiseerd. Doordat alle opleidingen en facultaire onderdelen zich hebben moeten richten op de grootscheepse herstructurering van het onderwijs kregen de overgangsregelingen voor doctoraalstudenten volgens de faculteit niet altijd voldoende aandacht. Ad-hocoplossingen hebben het echter mogelijk gemaakt dat doctoraalstudenten hun programma konden afronden. Ondanks alle inspanningen om alle studenten te bereiken, blijkt uit enquêtes dat zij het gevoel hadden te weinig op de hoogte te zijn gebracht van de veranderingen. Een reden die de faculteit daarvoor aandraagt is dat veel studenten zich slecht laten informeren. Studenten bezoeken de voorlichtingsbijeenkomsten niet die voor hen worden georganiseerd of maken te weinig gebruik van het e-mailadres waarop zij informatie van de faculteit ontvangen. Inmiddels heeft de faculteit een plan opgesteld om de communicatie met studenten te verbeteren. Om de invoering van de bachelor-masterstructuur te evalueren – en waar nodig bij te stellen – heeft het bestuur van de faculteit in het najaar van 2002 de volggroep bachelor-masterstructuur ingesteld, die tot taak heeft alle inhoudelijke en organisatorische aspecten van het nieuwe onderwijsconcept te volgen. Signalen en ervaringen vanuit de Opleidingscommissies, studieadviseurs, docenten, studenten en andere betrokkenen worden meegenomen in adviezen voor verbetering. De volggroep, waarin de gehele facultaire gemeenschap vertegenwoordigd is en die in ieder geval in het collegejaar 2004-2005 nog actief is, speelt tevens een rol in de verspreiding van goede voorbeelden en ervaringen binnen de faculteit. QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
27
Uit gesprekken met docenten van de verschillende opleidingen heeft de commissie op kunnen maken dat deze volggroep inderdaad een belangrijke rol heeft gespeeld en nog speelt bij de implementatie, evaluatie en bijstelling van het bachelor-mastersysteem. 2.
Het beoordelingskader
2.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om universiteitsbreed vorm te geven aan de twee, deels onderscheiden, doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische ‘beroepsvoorbereiding’ anderzijds. De uitgangspunten van de onderwijsstructuur zijn vastgelegd in de universitaire Richtlijn bachelor-master, waaraan alle opleidingen in planvorm door een universitaire commissie zijn getoetst. In de bachelorfase staat academische vorming centraal. Studenten verdiepen zich in een bepaald wetenschapsgebied en bereiden zich voor op de keuze voor een verdere (studie)loopbaan. Zij stellen, binnen door de opleiding vastgestelde regels, hun onderwijsprogramma voor een deel zelf samen en kunnen op die manier hun eigen interesses en ambities volgen. De masteropleidingen zijn gericht op specialisatie in de richting van wetenschappelijk onderzoek dan wel in de richting van beroepsuitoefening op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. De Faculteit heeft voor elke masteropleiding in het Letterendomein een competentieprofiel opgesteld. Bij veel van de masteropleidingen is bij het opstellen van deze competentieprofielen gedacht vanuit kennis van het beroepsperspectief. Met dit model heeft de faculteit al lange ervaring. Het specialisatiestelsel van de oude doctoraalopleidingen was in hoge mate vergelijkbaar. De commissie is van mening dat het werken met de competenties bij de masters en in het bijzonder ook de relatie ervan tot de gehanteerde eindtermen van de diverse opleidingen (zeker voor een buitenstaander) niet erg inzichtelijk is. Niet duidelijk is of nu de eindtermen of de veel globaler geformuleerde competenties sturend zijn voor de inrichting van de diverse programma’s. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
28
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Academische vorming neemt een belangrijke plaats in in de bacheloropleidingen. Op universitair niveau is bepaald welke aspecten onderdeel uitmaken van academische vorming. Na de bacheloropleiding hebben studenten de mogelijkheid om in een groot aantal masterprogramma’s in te stromen, afhankelijk van de manier waarop zij de major en profileringsruimte hebben ingevuld. 2.2.
Programma
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Voor de bachelorcursussen wordt een universitaire niveau-indeling gehanteerd: niveau 1 (inleidend), niveau 2 (verdiepend) en niveau 3 (gevorderd). Voor het behalen van een bachelordiploma moet een student minimaal 45 ECTS-studiepunten op niveau 3 hebben behaald. Het programma van een bacheloropleiding bestaat uit een major (minimaal 90, maximaal 135 ECTS-studiepunten), waarvan maximaal 75 ECTS-studiepunten verplicht is en 60 ECTS-studiepunten uit majorgebonden keuzevakken bestaat. Binnen de major is aandacht (30 ECTS-studiepunten) voor vakken die de discipline in een bredere wetenschappelijke of maatschappelijke context plaatsen, academische contextvakken, die per opleiding vastgelegd zijn. De rest van het programma (minimaal 45 ECTS-studiepunten) bestaat uit een profileringsruimte. De commissie had gezien de grote mate van keuzevrijheid van de studenten in eerste instantie vraagtekens bij de borging van niveau en samenhang van de individuele programma’s. Die twijfel is echter weggenomen. Enerzijds heeft men aan kunnen tonen dat sprake is van vrijheid binnen bepaalde grenzen. Anderzijds is ook duidelijk geworden dat er binnen de verschillende trajecten wel degelijk bepaalde paden zijn die naar de masteropleidingen leiden. Daarnaast is het vooral de tutor die een belangrijke rol heeft in de bewaking van niveau en samenhang. De commissie is van mening dat hier sprake is van een good practice, maar kijkt tegelijkertijd met verwondering naar de wijze waarop de betrokkenen erin slagen deze taken in de beschikbare tijd uit te voeren. Duidelijk is echter geworden dat die investering QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
29
veel oplevert, zowel voor docenten als studenten. Ten slotte speelt ook de Examencommissie een belangrijke bewakende rol. Een ander risico van de grote keuzevrijheid vond de commissie de borging van het niveau van de taalbeheersing van de vreemde talen. Voor de door haar gevisiteerde opleidingen betreft dit de taalbeheersing Arabisch voor de masteropleiding Islam in de moderne wereld. De commissie is van mening dat voor de bestudering van de Islam kennis van het Arabisch nodig is. Aan de studenten die in de opleiding instromen wordt deze eis niet gesteld. De commissie vraagt blijvende aandacht voor het niveau van de taalbeheersing van de doeltaal, ook van die van de meer interdisciplinair ingerichte masteropleidingen. Positief vindt ze dat de profileringsruimte helemaal binnen het eigen vak ingevuld kan worden en dus eventueel ook benut kan worden voor verhoging van de taalbeheersing. De masterfase is meer expertisegestuurd en biedt minder keuzevrijheid dan de bachelorfase. De cursussen in de masteropleidingen zijn alle van hetzelfde niveau en veronderstellen volgens de faculteit een grote zelfstandigheid van de student. Voor het behalen van een masterdiploma moet 60 ECTS-studiepunten op niveau M worden behaald. Het onderwijs in deze fase wordt aangeboden in de vorm van programma’s: samenhangende pakketten van cursorisch onderwijs en andere onderwijsactiviteiten die een verdere profilering of inkleuring geven aan de discipline. Een masteropleiding kan meerdere masterprogramma’s omvatten, terwijl masterprogramma’s deel kunnen zijn van verschillende masteropleidingen. Globaal bezien bestaat een eenjarige masteropleiding uit cursorisch onderwijs (met een omvang van 30 tot 45 ECTS-studiepunten), waarin theoretische verdieping centraal staat en een eindscriptie of thesis. Daarvan is 15 ECTS-studiepunten taaloverstijgend. Een stage, waarin studenten zich oriënteren op de beroepspraktijk, kan onderdeel zijn van het programma. Het principe dat studenten een programma kiezen bestaat al vanaf het midden van de tachtiger jaren. De faculteit heeft hiervoor gekozen vanwege efficiencyoverwegingen (de instroom in dit deel van de opleidingen was beperkt) en omdat de programma’s een betere aansluiting op de arbeidsmarkt bieden. De informatie in deze alinea geldt in het algemeen voor alle masteropleidingen van de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht. Voor de masteropleiding Islam in de moderne wereld geldt deze constructie overigens niet. Voor een beschrijving van dit programma wordt verwijzen naar het rapport over deze opleiding.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Studenten die de bacheloropleiding volgen stellen hun onderwijsprogramma deels zelf samen binnen door de opleiding vastgestelde regels ten aanzien van samenhang en niveau. Zij kunnen hun profileringsruimte van 45 ECTS-studiepunten invullen op basis van hun interesses of ambities met cursussen uit het gehele Utrechtse onderwijsaanbod, maar ook met cursussen van andere universiteiten. Een student kan binnen de profileringsruimte kiezen voor verbre30
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
ding, maar ook voor verdieping op het terrein van de major. De opleidingen hebben volgens de faculteit de eindtermen van de bacheloropleiding zo geformuleerd dat het niveau wordt beschreven zonder dat de inhoud precies vastligt. Studenten worden bij het samenstellen van hun studieprogramma begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, met name in de keuzeruimte, wordt volgens de faculteit gegarandeerd door toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De faculteit probeert de studeerbaarheid van de programma’s te waarborgen door: • • • • •
gespreide toetsing, waarbij de norm is dat elke cursus meerdere toetsmomenten kent; de richtlijn dat elke toets binnen tien werkdagen is nagekeken (tenzij anders met de studenten is afgesproken); bindende deadlines voor opdrachten; de richtlijn dat elke cursus, inclusief toetsing, binnen de periode van een onderwijsblok is afgerond; heldere informatie in de studiegids en digitale onderwijscatalogus voor elke cursus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten, de wijze waarop feedback wordt gegeven en de manier waarop docenten bereikbaar zijn.
Voor vrijwel elke cursus is een studiehandleiding beschikbaar waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht. Een student volgt twee cursussen van 7,5 ECTS-studiepunten per onderwijsperiode en wordt geacht twintig uur per week aan een cursus te besteden. De resultaten van de eerstejaarsenquête 2003 tonen aan dat studenten in totaal slechts 26 tot 27 uur per week aan hun studie besteden. De faculteit streeft ernaar dat studenten tenminste 32 uur per week aan hun studie besteden. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De bacheloropleidingen van de Utrechtse Letterenfaculteit zijn toegankelijk voor studenten met: • • •
een VWO-diploma; er worden geen nadere eisen gesteld ten aanzien van het profiel of vakkenpakket; een HBO-propedeuse of HBO-einddiploma van een vergelijkbare opleiding; een gelijkwaardig diploma; gelijkwaardige buitenlandse diploma’s zijn vastgelegd in de OER van de opleiding.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
31
Studenten zonder geldig diploma kunnen een colloquium doctum afleggen. De toegangsvereisten worden bij aanmelding voor een opleiding bij Bureau inschrijving van de universiteit gecontroleerd. Om aankomende studenten een zo goed mogelijk beeld van de opleiding te geven besteedt de faculteit in haar voorlichtingsactiviteiten aandacht aan het Utrechtse onderwijsmodel en de bijbehorende didactiek. Ook wordt stilgestaan bij loopbaanperspectieven en de verwachtingen van aankomende studenten ten aanzien van wetenschappelijk onderwijs en studeren in het algemeen. De faculteit heeft verschillende instrumenten ter beschikking om zicht te houden op de aansluiting met de vooropleiding wanneer studenten eenmaal aan de bacheloropleiding zijn begonnen: • •
•
De individuele cursusevaluaties die de opleiding zelf organiseert geven inzicht in mogelijke struikelblokken. Het tutoraat met individuele en groepsbijeenkomsten heeft een belangrijke signaalfunctie. Knelpunten in de programmering worden door tutoren en studieadviseurs voorgelegd aan de opleidingscoördinator en Opleidingscommissie, wat kan leiden tot aanpassingen in het programma of in de begeleiding van studenten. In het tutoraat komen tevens onderwerpen aan de orde die te maken hebben met studiehouding en leermethoden. De Universiteit Utrecht kent sinds 1999 de Utrechtse studentenmonitor, waarvan de Eerstejaarsenquête deel uitmaakt. Via deze enquête wordt eens per twee jaar onder meer informatie verzameld over het studiekeuzeproces en de aansluiting met de vooropleiding. De informatie die dit oplevert wordt op facultair niveau geanalyseerd en voorgelegd aan de opleidingscoördinatoren en Opleidingscommissies.
Om zicht op de aansluiting met de vooropleiding te krijgen heeft de opleiding naast de hierboven genoemde instrumenten bij masteropleidingen ook de volgende instrumenten ter beschikking: •
•
•
De toelatingsprocedure voor de masteropleidingen geeft waarborgen voor een goede aansluiting. Studenten die zich aanmelden voor een masteropleiding dienen een aanmeldingsdossier in bij de facultaire mastercoördinator. Nadat de dossiers zijn gecontroleerd op volledigheid worden ze voorgelegd aan de toelatingscommissie van de opleiding, die het dossier bestudeert en met elke student een toelatingsgesprek houdt waarin de ambities van de student worden besproken. Op basis daarvan kan na een positief advies gezamenlijk een studieprogramma worden opgesteld. De masterenquête, als onderdeel van de Utrechtse studentenmonitor, is in het najaar van 2004 voor het eerst worden verspreid onder alle masterstudenten van de Universiteit Utrecht. In deze enquête zal uitgebreid aandacht worden besteed aan de aansluiting met de vooropleiding. De studiestakersenquête, die elk onderwijsblok wordt verstuurd naar studenten die hun studie hebben gestaakt, vraagt naar de redenen voor het afbreken van de studie. Ook deze gegevens leveren informatie over de aansluiting met de vooropleiding en kunnen aanleiding geven voor aanpassingen.
Omdat slechts enkele masteropleidingen van start waren gegaan op het moment waarop de zelfevaluatie tot stand kwam, kon de faculteit geen concrete informatie over de aansluiting met de vooropleiding geven. 32
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
De commissie wil er hier op wijzen dat ze positief gefrappeerd is door het werk van de toelatingscommissie voor de diverse masteropleidingen. Niet alleen wat betreft de toelating als zodanig, maar ook de evaluatie van de aansluiting. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b,t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De bacheloropleidingen die de faculteit verzorgt hebben alle een studielast van 180 ECTSstudiepunten, de masteropleidingen een studielast van 60 ECTS-studiepunten. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De onderwijsvisie van de Universiteit Utrecht is vastgelegd in de Richtlijn uitvoering bachelor-master. In deze visie is het doel van een bacheloropleiding dat studenten zich academisch vormen en een programma volgen dat overeenkomt met hun eigen interesses en ambities. Studenten bepalen daarom binnen bepaalde grenzen hun eigen studieprogramma. In de visie van de universiteit is commitment een centraal begrip: zowel docenten als studenten gaan verplichtingen aan in het onderwijsproces. Docenten worden gehouden aan het verzorgen van (voor zover mogelijk) activerend en kleinschalig onderwijs, studenten verplichten zich tot actieve deelname aan onderwijs en toetsing. Studenten hebben een relatief grote keuzevrijheid, de universiteit stelt daar studiebegeleiding en persoonlijk en kleinschalig onderwijs tegenover. Omdat academische vorming een belangrijke rol speelt in de bachelorfase wordt hieraan gericht aandacht besteed in de cursusbeschrijvingen. In het digitale portfolio kunnen studenten per cursus bijhouden aan welke aspecten van academische vorming zij hebben gewerkt en kunnen zij reflecteren op hun vaardigheden. Het door hen bereikte niveau kunnen zij illustreren door werkstukken of presentaties in het portfolio op te nemen. De opgenomen werkstukken en de reflectie op de academische vorming kunnen het uitgangspunt vormen voor een gesprek met de tutor. Een student volgt in principe twee cursussen per onderwijsblok. Een cursus in de bachelorfase omvat, voor zover mogelijk, tenminste zes contacturen per week per semester; de overige veertien uur wordt de student geacht te besteden aan zelfstudie of andere studieactiviteiten. Gemiddelde studielast bacheloropleidingen Niveau Hoorcolleges Werkcolleges Zelfstudie 1 85 uur 375 uur 1220 uur 2 60 uur 500 uur 1540 uur 3 15 uur 300 uur 945 uur
Totaal 1680 uur 2100 uur 1260 uur
ECTS 60 ECTS 75 ECTS 45 ECTS
Bovenstaande tabel biedt een globaal overzicht van de studielast van een bacheloropleiding. Omdat studenten een relatief grote keuzevrijheid hebben bij het inrichten van hun programma, kan de faculteit geen uniform schema geven. Het onderwijs binnen de bacheloropleiding is activerend en kleinschalig. Werkgroepen zijn de norm, hoorcolleges voornamelijk flankerend. QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
33
Gemiddelde studielast masteropleidingen Niveau Hoorcolleges Werkcolleges Zelfstudie M n.v.t. 420 uur 1260 uur
Totaal 1680 uur
ECTS 60 ECTS
Bovenstaande tabel geeft een globaal overzicht van de studielast van een masteropleiding. Kleinschalige werkgroepen zijn de norm, onderwijs wordt waar mogelijk op maat aangeboden. Masteropleidingen met grote studentenaantallen zullen naast werkcolleges in voorkomende gevallen hoorcolleges aanbieden. De didactische uitgangspunten van het College van Bestuur blijken in de praktijk niet altijd realiseerbaar, gezien de omvang van de staf in relatie tot de studentenpopulatie. Op sommige onderdelen is daarom extensivering noodzakelijk gebleken. De faculteit heeft ervoor gekozen om, wanneer er tot extensivering moest worden overgegaan, dat te doen in het tweede jaar van de bacheloropleiding. Extensivering in de masteropleiding is niet aan de orde geweest. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Een belangrijk element in het didactische concept van de faculteit is de tussentijdse toetsing. Elke cursus in een bacheloropleiding kent in principe meerdere toetsmomenten. Tussentijdse en gevarieerde toetsing leidt er volgens de faculteit toe dat studenten gedurende een cursus geleidelijk een eindresultaat opbouwen. De tussentijdse toetsen dienen om studenten regelmatig te laten studeren en hun gedurende de cursus inzicht te geven in het al bereikte niveau. De toetsing moet voor het einde van de cursus afgerond zijn. Uiterlijk tien werkdagen nadat een schriftelijke opdracht is ingeleverd of een toets is afgelegd, dient de uitslag te worden vastgesteld door de examinator. Voor elke cursus in de bachelorfase zijn 100 cursuspunten te behalen, verdeeld over de verschillende toetsen. In dit systeem kan het aantal herkansingen worden geminimaliseerd. Een student die tussen de 50 en de 56 punten heeft behaald wordt éénmaal in de gelegenheid gesteld door middel van aanvullende toetsing de cursus alsnog succesvol af te ronden. Het eindresultaat voor een cursus wordt zo niet alleen bepaald door de eindtoets. De Examencommissie is de instantie die beslissingen neemt in zaken waarin de onderwijs- en examenregeling niet voorziet. De bachelor- en masterexamens zijn geformaliseerd en worden derhalve feitelijk behaald wanneer het laatste onderwijsonderdeel met goed gevolg is afgerond De Examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan alvorens de uitslag van het examen wordt vastgesteld. De vele toetsmomenten en de noodzaak om veelvuldig feedback te geven zorgen voor een hoge belasting van de docenten, terwijl studenten in evaluaties aangeven niet altijd tevreden te zijn over de kwaliteit van de feedback. De faculteit zoekt inmiddels naar een manier om de docentbelasting te verminderen, maar er tegelijkertijd voor te zorgen dat studenten regelmatig studeren en goede feedback krijgen. De volggroep bachelor-master heeft verschillende adviezen uitgebracht aan het faculteitsbestuur om de werkdruk voor docenten te verlagen. Deze adviezen zijn inmiddels geëffectueerd. De commissie heeft zowel van docenten , maar vooral ook van de studenten positieve geluiden gehoord over de zogenoemde ‘drietoetsen-methode’. Deze lijkt doorstroombevorderend 34
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
te werken. De commissie waardeert dat positief, maar merkt in de verschillende rapporten wel steeds op dat de keerzijde van de werkwijze een zekere mate van schoolsheid is. 2.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Stafleden besteden gemiddeld 65% van hun tijd aan onderwijstaken, de resterende 35% is bestemd voor onderzoek. De inhoud van het onderwijs wordt, zeker in de masterfase, sterk bepaald door het onderzoek dat de docenten verrichten. Alle medewerkers met een onderzoekstaak zijn verbonden aan een van de onderzoekinstituten. Het onderzoek dat binnen de instituten wordt uitgevoerd, staat volgens de faculteit nationaal en internationaal hoog aangeschreven. Beide instituten hebben volgens de faculteit grote internationale netwerken. De instituten zijn sterk in het verwerven van onderzoeksmiddelen uit de tweede- en derdegeldstroom: bijna 40% van de onderzoekstijd binnen de faculteit wordt uit externe middelen gefinancierd. Het merendeel van de onderzoekers is tevens lid van een landelijke onderzoeksschool. Het onderwijs binnen de Utrechtse Faculteit Letteren wordt grotendeels verzorgd door docent/ onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Hoogleraren en senior docent/onderzoekers spelen in alle opleidingen een belangrijke rol in de ontwikkeling en verzorging van onderwijsprogramma’s van zowel de bachelor- als masteropleidingen. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de onderwijsformatie van de Faculteit der Letteren (peildatum: 31 december 2003). Inzet personeel Bachelor en Masteropleidingen Functie M V Hoogleraar Senior Docent Onderzoeker Docent onderzoeker Promovendus Docent en junior docent Studentassistent Overig WP totaal
totaal
aantal fte aantal fte aantal fte 34 12,28 9 3,47 43 15,75 36 13,79 14 4,90 50 18,69 60 27 37
25,40 2,15 12,58
36 49 49
13,01 3,70 14,69
14 14 222
2,90 n.v.t. 69,10
44 3 204
10,79 n.v.t. 50,55
96 76 86
percentage gepromoveerd 100 98
38,41 5,85 27,26
100 n.v.t. 28
58 13,69 17 n.v.t. 426 119,65
n.v.t. 88
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
35
De onderwijsformatie wordt jaarlijks volgens het facultaire onderwijsverdeelmodel aan de opleidingen toegewezen op basis van de gemiddelde hoeveelheid studiepunten die opleidingen gedurende vier voorafgaande jaren hebben gegenereerd en de hoeveelheid doctoraalexamens die zijn afgenomen. Binnen de onderwijsinstituten nemen de directeuren de beslissing over de inzet en de verdeling van de formatie. Het College van Bestuur stelt extra middelen ter beschikking om kleine opleidingen te beschermen. Dat maakt het mogelijk voor elke combinatie van bachelor en doorstroommaster minstens 3 fte onderwijsformatie beschikbaar te stellen. Sinds de invoering van het nieuwe onderwijsmodel is de werkdruk van docenten toegenomen. Een deel van die toename vloeit voort uit de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma’s. Maar er zijn ook extra reguliere taken voor docenten bijgekomen: het onderwijs en de begeleiding zijn geïntensiveerd. Het faculteitsbestuur doet er alles aan om het probleem van de werkdruk het hoofd te bieden en maakt daarbij gebruik van de adviezen van de facultaire volggroep, die onder andere heeft voorgesteld om de norm van zes contacturen en drie toetsmomenten niet voor alle cursussen even strikt te handhaven, maar een overwogen verdeling te maken binnen een curriculum, en om tussen de verschillende onderwijsperiodes een onderwijsvrije week te roosteren om studenten en docenten een adempauze te geven. Tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 zijn deze adviezen geëffectueerd. De faculteit heeft de beschikking over extra middelen van het College van Bestuur, voor een deel om de invoering van de bachelor-masterstructuur te faciliteren (zogenaamde transitiegelden). Ondanks de toegenomen werkdruk waarmee het onderwijzend personeel kampt, is de waardering voor het onderwijs van studenten de afgelopen drie jaar gelijk gebleven, zo blijkt uit diverse onderzoeken onder studenten, zoals de studentenmonitor. In onderstaande tabel wordt de staf-studentratio van de faculteit weergegeven: Student-docentratio Faculteit der Letteren Jaar Fte Ingeschreven Aantal onderwijs studenten diploma’s 2003 2002 2001
119,65 120,30 121,95
5204 4738 4347
394 381 377
Studenten per fte onderwijs 43,49 39,38 35,65
Afgestudeerden per fte onderwijs 3,29 3,17 3,09
De tabel laat zien dat, vanwege de sterk stijgende studentenaantallen, het aantal studenten per fte in de jaren 2002 en 2003 is toegenomen. De faculteit geeft aan dat het niet mogelijk is om de ratio per opleiding weer te geven omdat docenten voor het onderwijs van verschillende opleidingen worden ingezet en zij participeren in interdisciplinaire en interfacultaire programma’s, en omdat ook cursussen deel kunnen uitmaken van verschillende opleidingsprogramma’s. Zo’n 5% van de onderwijsformatie wordt ingezet voor de onderwijsorganisatie (bestuur en directie van onderwijsinstituten en onderwijscoördinatie). Er is 5 fte beschikbaar voor studieadvisering, op basis van een norm van 1 fte per 1.000 studenten. Voor de coördinatie van internationalisering en stages is 1,5 fte beschikbaar. Voor onderwijssecretariaten en de studieadministratie wordt 31,6 fte ingezet. 36
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De Universiteit Utrecht onderscheidt verschillende functieniveaus binnen de onderwijsorganisatie. De kwaliteitsnormen en de taken die bij de verschillende functies horen, zijn vastgelegd in de regeling WP-FLOW (Functies, Loopbanen en Waardering, Regelingen voor het Wetenschappelijk Personeel). In de herziene regeling, die geldt vanaf februari 2004 en die mede is gebaseerd op het nieuwe landelijke functieordeningssysteem, zijn de functienamen omgezet naar de landelijk gehanteerde functienamen. De faculteit garandeert de kwaliteit van docent-onderzoekers door de basiskwalificaties onderwijs en onderzoek (promotie) verplicht te stellen voor alle medewerkers met een vast dienstverband. Senior docent/onderzoekers en hoogleraren moeten bovendien over de seniorkwalificaties onderwijs en onderzoek beschikken. De seniorkwalificaties worden toegekend door de decaan, die wordt geadviseerd door toetsingscommissies. Bij de werving van nieuw personeel geeft de benoemingsadviescomissie aan in hoeverre de kandidaat al voldoet aan de eisen voor de kwalificaties. Een basiskwalificatie onderwijs wordt toegekend op basis van een onderwijsportfolio. De criteria voor het behalen van de basiskwalificatie zijn vastgelegd in de Facultaire Regeling Basiskwalificatie Onderwijs en hebben betrekking op vakinhoudelijke, didactische, organisatorische en algemene bekwaamheden. De eisen op het terrein van didactische bekwaamheden sluiten aan bij de didactische uitgangspunten van de faculteit. Ook de eisen die gesteld worden voor het behalen van de seniorkwalificatie onderwijs en onderzoek zijn in een facultaire regeling vastgelegd. Binnen de faculteit is het universitaire kader verder ingevuld met een eigen loopbaanbeleid. De commissie is zeer positief over de goede inspanningen die de Universiteit van Utrecht zich getroost voor het realiseren van adequate onderwijskwalificaties. De faculteit biedt voor alle functiecategorieën professionaliseringstrajecten aan. Juniordocenten volgen een opleiding om de basiskwalificatie onderwijs te halen die maximaal twee jaar duurt en ongeveer 15% van de onderwijstijd beslaat. Zij verzorgen onderwijs onder begeleiding van een persoonlijke tutor. De faculteit investeert in nieuwe onderwijs- en onderzoeksvelden door juniordocent/onderzoekers aan te stellen die voor de helft van hun aanstelling promotieonderzoek doen en voor de andere helft onderwijs verzorgen met als doel de basiskwalificatie te halen. Senior docent/onderzoekers kunnen deelnemen aan verschillende leergangen van het Center of Excellence in University Teaching (CEUT) van de Universiteit Utrecht, gericht op professionalisering en leiderschap. Medewerkers die potentieel geschikt zijn voor bestuurlijke en managementfuncties wordt scholing en training aangeboden. Voor hoogleraren en talentvolle seniordocent/onderzoekers wordt het opleidingstraject Academisch Leiderschap aangeboden. De faculteit streeft ernaar dat minimaal 70% van de medewerkers jaarlijks een R&O-gesprek voeren met hun leidinggevende. Hierin wisselen leidinggevende en werknemer hun oordelen uit over de door de medewerker behaalde resultaten en worden afspraken gemaakt over taakstelling en ontwikkeling van de medewerker. Hoogleraren en hoofden van dienst volgen een training voor het voeren van deze R&O-gesprekken. Volgens de faculteit zijn R&O-gesprekQANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
37
ken niet vrijblijvend. De faculteit meldt achter te lopen bij andere faculteiten als het gaat om de verslaglegging van deze gesprekken. Daardoor is niet duidelijk hoeveel gesprekken er worden gevoerd. Volgens de faculteit is de hectiek rond de invoering van de bachelor-masterstructuur een belangrijke reden voor deze achterstand. Zij wil in het komende jaar investeren in een verbetering van de gespreksregistratie en zal daarbij ook aandacht besteden aan de kwaliteit van de verslaglegging. De gemiddelde leeftijd van de wetenschappelijke staf is bijna vijftig jaar. Om de vergrijzing van het personeel tegen te gaan wordt gewerkt aan een versnelde uitstroom van medewerkers boven de 57 jaar. De ruimte in de formatie die zo ontstaat, wordt gericht ingezet voor het opleiden van een nieuwe generatie personeel. De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over de kwaliteit van de docenten. 2.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De Utrechtse letterenfaculteit is gehuisvest in de historische binnenstad van Utrecht. In vergelijking met moderne onderwijsruimten kleven aan oude historische panden nadelen op het gebied van onder meer klimaatbeheersing en inrichting. Er zijn zalen die door onvoldoende isolatie in de zomer erg warm zijn of waar men last heeft van geluidsoverlast. In 2007 start de eerste fase van de verhuizing van de faculteit naar het geheel gerenoveerde Driftcomplex. De verhuizing zal naar verwachting in 2012 afgerond zijn. De faculteit verwacht dat deze problemen dan tot het verleden behoren. Het beleid van de Letterenbibliotheek, met een open opstelling die volgens de faculteit uniek is, is erop gericht om naast een grote gedrukte collectie, ook steeds meer bronnen digitaal aan te bieden. De bibliotheek beschikt over een aantal bijzondere collecties, waaronder kunsthistorische foto- en diatheken, oude en bijzondere drukken, een orgelarchief en een uitgebreide collectie geluidsdragers, video’s, dvd’s, en games. De informatiespecialisten en vakreferenten coördineren, ondersteunen en begeleiden op hun eigen vakgebied facultaire digitaliseringsprojecten. Ook bieden zij bibliotheekinstructies aan als geïntegreerd onderdeel van cursussen. In deze instructies wordt in ruime mate aandacht besteed aan het zoeken in databestanden, en aan digitale verwerking van bibliografische gegevens. In de Letterenbibliotheek zijn bijna vijftig ruime werkplekken ingericht die zijn voorzien van pc’s met netwerkaansluiting en die geschikt zijn voor groepswerk en individueel werk. Daarnaast zijn er ruim dertig werkplekken bij de uitleen- en informatiebalies voor literatuuronderzoek en catalogusraadpleging. Bij de verschillende collecties zijn studiewerkplaatsen ingericht voor studenten. Uit de eerstejaarsenquête blijkt dat 82% van de studenten de bibliotheekvoorzieningen zeer positief beoordeelt. De onderwijsruimten zijn geschikt voor het kleinschalige onderwijs dat past bij het didactisch concept voor de bacheloropleidingen. Naast kleine zalen voor werkgroepen is er een klein aantal grote collegezalen voor hoorcolleges. Bij grote opleidingen vormt het aantal beschikbare 38
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
zalen voor grotere groepen studenten soms een knelpunt. Alle opleidingen hebben de beschikking over een eigen collegezaal, voorzien van een beamer, een computer en diverse audiovisuele middelen. Van alle overige zalen is geregistreerd welke voorzieningen er aanwezig zijn, zodat daar bij de roostering rekening mee gehouden kan worden. De faculteit beschikt voorts over een semiprofessioneel theater, multimedia faciliteiten, een fonetisch laboratorium en recent vernieuwde multimediale talenpractica ter ondersteuning van verschillende opleidingen. In verschillende computerleerzalen zijn ruim 300 pc’s beschikbaar voor studenten. De computerleerzalen en de multimediale talenpractica zijn in 2003 geheel vernieuwd en beschikken over moderne apparatuur en meubilair dat voldoet aan arbo-eisen. De faculteit zegt te investeren in een voortdurende verhoging van het effectief gebruik en van het vakspecifiek toepassen van ICT in het onderwijs. Het Centrum voor Informatisering en Mediagebruik (CIM), verantwoordelijk voor computer-, netwerk- en programmaondersteuning, verzorgt trainingen voor docenten die gebruik willen maken van een digitale leeromgeving en andere ICT-toepassingen binnen het onderwijs. Het CIM verzorgt ook de computerfaciliteiten voor studenten. Het ICT-Centrum biedt ondersteuning op het gebied van ICT in het onderwijs. Het centrum fungeert als stimulator en initiator van ICT in onderwijs en onderzoek en het adviseert de opleidingen over de inzet van een digitale leeromgeving in cursussen, stelt subsidies beschikbaar voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten en verzorgt de voor alle bachelorstudenten verplichte ICT-modules. Deze modules worden aangeboden als geïntegreerd onderdeel van cursussen van de afzonderlijke opleidingen. Het ICT-centrum verzorgt ook een instructie voor het gebruik van het portfolio. Studenten schrijven zich in voor cursussen en toetsen via OSIRIS Online, een universitair volg- en informatiesysteem. Ook studieresultaten en roosters zijn via het systeem in te zien. Het Studiepunt verzorgt tijdens de introductieweek voor eerstejaarsstudenten instructies voor het gebruik ervan. De piekperiodes tijdens de cursusinschrijving vormen een knelpunt bij OSIRIS Online. Aan het begin van de inschrijvingsdagen maken zeer grote groepen studenten tegelijk gebruik van OSIRIS Online, waardoor de server waarop het systeem draait, overbelast kan raken en uit kan vallen. Ruim 80% van de studenten is tevreden over de beschikbare werkplekken. Studenten zijn niet altijd tevreden over de beschikbaarheid van computerwerkplekken. Uit onderzoek van de faculteit blijkt dat er alleen een probleem is tijdens de piekuren tussen half een en half drie. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit is van mening dat de flexibiliteit en keuzevrijheid voor studenten een goede begeleiding noodzakelijk maken. Elke student krijgt daarom aan het begin van het eerste jaar een tutor toegewezen die studenten in individuele en groepsbijeenkomsten begeleidt. Een tutor is altijd een docent die verbonden is aan de major van de studenten. Voor opleidingsinhoudelijke begeleiding is de tutor het eerste aanspreekpunt. Tutoren ondersteunen studenten in het maken van studiekeuzen en begeleiden hen bij hun academische vorming. Zij adviseren studenten over de studieloopbaan, studie- en stagemogelijkheden in het buitenland, masteropleidingen of andere vervolgopleidingen. Tutorcoördinatoren dragen zorg voor werving en coaching van tutoren en zorgen voor een goede afstemming met de taken van de studieadviseur. QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
39
Docenten worden in de gelegenheid gesteld een tutortraining te volgen en kunnen informatie over tutorbegeleiding vinden op een speciale website. Voor meer technische problemen (studiefinanciering, inschrijving) en persoonlijke problemen kunnen studenten een beroep doen op een studieadviseur. Studieadviseurs geven voorlichting over de opleiding aan aanstaande en ingeschreven studenten, organiseren in samenwerking met de opleidingscoördinatoren voorlichtingsbijeenkomsten op momenten dat studenten voor keuzes staan, adviseren studenten in geval van studievertraging of andere knelpunten, en kunnen in voorkomende gevallen doorverwijzen naar studentendecanen of -psychologen. Zij vervullen een onafhankelijke rol in de bemiddeling tussen student en opleiding. 97% van de studenten beoordeelde de service en de bereikbaarheid van de studieadviseurs als goed in de Eerstejaarsenquête 2003. De studieadviseurs zijn goed bereikbaar en hebben ruime spreekuren, waardoor de wachttijden relatief laag zijn. Alleen tijdens de inschrijvingsperioden kunnen de wachttijden voor de studieadviseurs oplopen. Aan het einde van het eerste semester (februari) en aan het einde van het eerste jaar ontvangen studenten een studieadvies van de opleiding. Het advies dat in februari wordt uitgebracht is alleen gebaseerd op het aantal behaalde studiepunten.. Ook in de masterfase worden studenten individueel begeleid. Een ruime meerderheid van de eerstejaarsstudenten is tevreden over de tutorbegeleiding, zo blijkt uit de Eerstejaarsenquête 2003. Ofschoon de taakafbakening tussen studieadviseur en tutor helder is, zijn tutoren niet altijd voldoende in staat om inhoudelijke vragen over studieprogramma of exameneisen voldoende te beantwoorden. Een goede afstemming en afbakening van deze taken is daarom een belangrijk aandachtspunt van de faculteit. In dit verband worden op advies van de volggroep bachelormaster onder meer trainingen voor tutoren verzorgd en wordt geïnvesteerd in informatievoorziening aan tutoren. Als begeleidingsinstrument wordt binnen de faculteit het digitaal portfolio gebruikt, dat tijdens de introductieweek door elke student wordt aangemaakt. In het portfolio, dat toegankelijk is voor de tutor, houden studenten een studieplanning bij en reflecteren zij op hun studievoortgang. Het portfolio biedt ook de mogelijkheid om werkstukken en andere documenten op te nemen, om de vorderingen op het gebied van academische vorming te illustreren, en om per cursus bij te houden aan welke aspecten van academische vorming is gewerkt. Het portfolio kan uitgangspunt zijn voor een gesprek met de tutor over de studievoortgang en -planning en vorderingen op het gebied van academische vorming. Het Studiepunt Letteren is een centraal informatiecentrum voor studenten, waar zij waar nodig worden doorverwezen naar studieadviseurs, tutoren of andere instanties. Het Studiepunt verkoopt readers en studiegidsen en verzorgt de organisatorische begeleiding van internationale studentenuitwisseling en stagebemiddeling. Uit de eerstejaarsenquête 2003 blijkt dat 96% van de studenten de diensten van het Studiepunt positief waardeert. De facultaire coördinator internationalisering sluit contracten af met internationale zusterinstellingen en draagt studenten voor bij partneruniversiteiten. Voor de inhoudelijke begeleiding van internationale uitwisseling is voor elke opleiding een contactpersoon internationalisering aangewezen. Deze contactpersonen adviseren studenten over de universiteit die een goede aansluiting biedt op hun opleiding en over de cursussen van de partneruniversiteit waarvoor behaalde studiepunten kunnen meetellen voor het behalen van het diploma. De coördinator 40
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
internationalisering stemt in overleg met contactpersonen van de opleiding de wensen van studenten af op de eisen die opleidingen stellen aan een studieverblijf in het buitenland. De facultaire stagecoördinator adviseert studenten over stagemogelijkheden, sluit stageovereenkomsten af en stemt wensen van opdrachtgevers en docenten op elkaar af. De coördinator werkt aan een digitale stagedatabank. De WO-monitor 2002 toont aan dat meer dan 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen van mening is dat er voldoende ondersteuning en begeleiding werd geboden. 2.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Kwaliteitszorg vindt binnen de instelling op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de individuele opleiding plaats. Het kader voor de kwaliteitszorg wordt vastgesteld op het facultaire niveau, de uitvoering en opvolging vinden plaats op het niveau van het onderwijsinstituut, onder verantwoordelijkheid van de directeur en de opleidingscoördinator. Voor de periodieke evaluatie van de opleiding kent de faculteit een kwaliteitscyclus. Voor elke opleiding of cluster van opleidingen wordt een kwaliteitsplan opgesteld waarin doelstellingen worden geformuleerd. De faculteit garandeert dat elke opleiding het onderwijs op cursusniveau evalueert. Het streefdoel is dat elke cursus periodiek, maar tenminste eens per drie jaar wordt geëvalueerd. Er bestaat op dit moment nog geen uitgeschreven beleid ten aanzien van kwaliteitsbewaking op curriculumniveau. De feitelijke evaluatie verschilt per opleiding: sommige opleidingen maken gebruik van kwantitatief onderzoek en studentenenquêtes, andere voeren tevens kwalitatief onderzoek uit (zoals panelgesprekken met studenten) en nemen docentenenquêtes af. De Opleidingscommissie speelt een belangrijke rol in de advisering aan de opleidingscoördinator en onderwijsdirecteur over de onderwijsprogrammering. De resultaten van evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie en voorzien van een advies aan de opleidingscoördinator. De Opleidingscommissie beoordeelt individuele cursussen, maar beziet die telkens in het licht van het totale onderwijsprogramma. Omdat verschillende enquêtes niet slechts incidenteel worden afgenomen en omdat steeds dezelfde vragenlijst wordt gebruikt, kan volgens de faculteit nauwgezet worden gevolgd hoe de genomen maatregelen in de praktijk door studenten en alumni worden gewaardeerd. De uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de invoering van de bachelor-masterstructuur zijn door het College van Bestuur vastgelegd in de Universitaire Richtlijn uitvoering bachelor-master. Om de uitvoering van de richtlijn te kunnen waarborgen heeft de universiteit een interne certificering uitgevoerd. Certificeringsvoorstellen van alle programma’s op zowel bachelor- als masterniveau zijn door een universitaire commissie getoetst aan de universitaire richtlijn. Goedgekeurde programma’s zijn door het College van Bestuur opgenomen in het universitair register van opleidingen. Dit garandeert dat opleidingen bij de start voldoen aan de kwaliteitseisen die het College van Bestuur eraan stelt. De certificeringsvoorstellen van de opleiding worden op dit moment beschouwd als kwaliteitsplan, omdat daarin de basis voor de nieuwe bachelor- en masteropleidingen (doelstellingen, programma, didactische uitgangspunten, toetsing en begeleiding) wordt beschreven.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
41
Het Instituut Vreemde Talen heeft in het voorjaar 2003 met een subsidie van het ICT-centrum voor digitale onderwijsvernieuwingsprojecten een digitale cursusevaluatie ontwikkeld. De faculteit onderzoekt of deze digitale evaluatie op grotere schaal kan worden gebruikt. De invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de afgelopen jaren veel beslag gelegd op docenten. Volgens de faculteit bestond de kwaliteitszorg daardoor eerder uit het vinden van ad-hocoplossingen voor knelpunten dan uit het zorgvuldig uitvoeren van een uitgebalanceerd kwaliteitszorgsysteem. Op het moment dat de onderwijsprogramma’s voldoende zijn uitgekristalliseerd en de invoeringsperikelen zijn verdwenen, zal de faculteit investeren in het opzetten van een nieuw kwaliteitszorgsysteem. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Bijstelling van het onderwijsprogramma op basis van de evaluatieresultaten vindt telkens plaats bij de volgende onderwijsprogrammering. Tijdens de onderwijsprogrammering die jaarlijks in het najaar wordt opgestart, wordt het onderwijsprogramma concreet vormgegeven en vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling en de studiegids. De programma’s en onderwijs- en examenregelingen worden, na instemming van de faculteitsraad, vastgesteld door de decaan van de faculteit. De analyses van de eerstejaars- en derdejaarsenquête leiden regelmatig tot maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en het onderwijsproces. Zo is onder meer besloten om op facultair niveau meer te investeren in een periodieke cursus arbeidsmarktoriëntatie voor studenten en is een plan opgesteld met maatregelen om de communicatie tussen studenten en faculteit te verbeteren. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat alumni niet zo tevreden waren over de voorbereiding op de beroepspraktijk en de voorlichting over de arbeidsmarktsituatie, al is het percentage tevredenen gestegen ten opzichte van voorgaande jaren en ligt het hoger dan het landelijk gemiddelde voor de sector taal en cultuur. Met ingang van 2003 wordt daarom meerdere malen per jaar voor studenten een cursus arbeidsmarktoriëntatie aangeboden en er wordt al langere tijd een jaarlijkse bedrijvendag georganiseerd voor en door studenten. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Om gedetailleerdere informatie van studenten te verkrijgen – onder meer als aanvulling op of verheldering van de resultaten van de kwantitatieve studentenmonitor – heeft de faculteit recent een studentenpanel opgericht. Met dit panel, waarin studenten van verschillende opleidingen zijn vertegenwoordigd, wordt tenminste eens per semester gesproken over het onderwijsbeleid, de voorzieningen en de communicatie tussen faculteit en studenten. Op basis daarvan worden verbetermaatregelen genomen.
42
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Om de mening van alumni te peilen over het onderwijs en de aandacht voor arbeidsmarkt en om te achterhalen waar afgestudeerden na hun studie terechtkomen, kent de Universiteit Utrecht de Utrechtse arbeidsmarktmonitor. De resultaten worden gebruikt in de voorlichting aan studenten en medewerkers over arbeidsmarktperspectieven. Ook hebben ze een rol gespeeld bij de vormgeving van bachelor- en masteropleidingen (de gerichtere aandacht voor academische vorming, de wijze waarop een stage als beroepsvoorbereiding onderdeel kan uitmaken van een opleiding). Sinds 1999 kent de Universiteit Utrecht de studentenmonitor. Onderdeel daarvan zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie van de voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en (in de nabije toekomst) de masterenquête. Met behulp van de monitor volgt de faculteit de studenten uit één cohort gedurende hun studie. Daarmee kan de faculteit niet alleen resultaten van een cohort over meerdere jaren peilen, maar kan zij ook cohorten of opleidingen met elkaar vergelijken. Binnen de Letterenfaculteit worden de resultaten van de enquêtes op facultair niveau geanalyseerd en verspreid onder alle opleidingen. De faculteit kent ook de studiestakersenquête: studenten die hun studie voortijdig beëindigen ontvangen een enquête waarin zij worden bevraagd naar de redenen om de studie te staken en naar hun mening over de wijze waarop de faculteit hen daarin heeft begeleid. De resultaten worden vanaf het cursusjaar 2004-2005 door de volggroep bachelor-master geanalyseerd en verspreid binnen de faculteit. Als daar aanleiding toe is, zegt het faculteitsbestuur concrete verbetermaatregelen te zullen nemen. 2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De Examencommissies zien erop toe dat studenten voldaan hebben aan de eindtermen. Voor de beoordeling van een scriptie wordt, naast de inhoudelijk begeleider, in principe een tweede beoordelaar ingezet om het gewenste eindniveau te waarborgen. Bij de vorige Letterenvisitatie werd het niveau van de opleidingen van de faculteit als voldoende en goed beoordeeld. De faculteit zegt erop toe te hebben gezien dat dit niveau minimaal gehandhaafd zou blijven in de bachelor- en masteropleidingen. Omdat er (zomer 2005) nog geen studenten zijn afgestudeerd in de nieuwe opleidingen gaat de faculteit er vanwege het oordeel in de vorige visitatie vooralsnog vanuit dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde kwalificaties. Pas in een later stadium kan en zal dit daadwerkelijk getoetst worden. Ook over de arbeidsmarktpositie van de afgestudeerde bachelors kan de faculteit nog geen uitspraken te doen. Het is nog niet duidelijk hoe de arbeidsmarkt zal reageren op afgestudeerden met een bachelordiploma. De faculteit verwacht dat de academische vorming, een belangrijke doelstelling van de Utrechtse bacheloropleiding, een rol zal spelen in het type functies dat afgestudeerde bachelors zullen vervullen. De faculteit verwacht dat masterstudenten een soortgelijke positie op de arbeidsmarkt zullen verwerven als afgestudeerden met een doctoraaldiploma. Bij de ontwikkeling van de masteropleidingen heeft de faculteit de nadruk gelegd op competenties van studenten in het licht van QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
43
beroepsvoorbereiding, ook buiten het wetenschappelijk onderzoek. De faculteit zegt dat er voor zover mogelijk een sterkere relatie is gelegd tussen de opleiding en het mogelijke werkveld van afgestudeerden. Daardoor verwacht de faculteit dat de aansluiting met de arbeidsmarkt beter is dan voorheen. Door de sterkere nadruk binnen de opleidingen op een brede academische vorming verwacht de faculteit dat studenten de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt hoger zullen waarderen. Uit de WO-monitor 2002 bleek dat 96% van de afgestudeerden die in 2001-2002 een doctoraaldiploma behaalde na een jaar een betaalde baan had. Dit percentage is iets gestegen in vergelijking met de monitor uit 2001 en is gelijk aan het landelijke percentage voor afgestudeerden in de sector taal en cultuur. 40% van de afgestudeerden is na een jaar werkzaam in een functie waarvoor het eigen opleidingsniveau of de eigen opleidingsrichting werden vereist. Deze percentages zijn in vergelijking met voorgaande jaren licht gestegen, maar ze liggen voor Utrecht nog steeds iets lager dan het landelijke gemiddelde in de sector. Uit de monitor bleek ook dat 90% van de alumni van de Utrechtse Letterenfaculteit een jaar na afstuderen tevreden is over de kwaliteit van het curriculum (voldoende samenhang, voldoende keuzemogelijkheden). Tussen 1998 en 2000 heeft de Utrechtse Letterenfaculteit nadere onderzoeken uitgevoerd naar de arbeidsmarktpositie van alumni vijf jaar na hun afstuderen Meer dan de helft van de afgestudeerden (56%) beoordeelt de aansluiting tussen de opleiding en de functie die zij een jaar na afstuderen vervullen als voldoende tot goed. Het landelijke percentage in dezelfde sector ligt een fractie hoger (58%). De aansluiting op de arbeidsmarkt blijft daarom een punt van aandacht voor de faculteit. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit hanteert als streefdoel dat de opleidingsrendementen tenminste op het landelijk gemiddelde van de Letterenopleidingen liggen. De meervoudige toetsing en de verhoging van het aantal contacturen hebben onder meer tot doel de rendementen te verhogen. Deze maatregelen hebben tot een verhoogde werkdruk bij docenten geleid, terwijl studenten niet significant meer tijd in hun studie investeerden dan in het verleden het geval was. Studenten beschouwden het systeem in sommige gevallen eerder als ‘schools’ dan als een prikkel om regelmatiger te studeren. Volgens de faculteit hebben de maatregelen op het eerste gezicht een lichte rendementsverbetering tot gevolg gehad: de studiepuntenproductie per student per jaar is toegenomen in vergelijking met de ongedeelde opleidingen. Het constateren van een trend is echter pas mogelijk wanneer de faculteit meerdere opeenvolgende jaren met elkaar kan vergelijken. De faculteit werkt daarom op dit moment aan vernieuwde curriculuminformatiepakketten (met informatie over instroom, cursus- en opleidingsrendementen). De bachelor-masterstructuur stelt andere eisen aan deze informatiepakketten, die als cijfermatige tegenhanger gelden van de inhoudelijke cursusevaluaties. De resultaten werden in het verleden binnen de Opleidingscommissies besproken en vormden een basis voor verbetermaatregelen. Een onderdeel van de vormgeving van de nieuwe curriculuminformatiepakketten is het formuleren van streefcijfers, waardoor niet alleen verschillende opleidingen, maar ook opeenvolgende jaren van één en dezelfde opleiding met elkaar vergeleken kunnen worden. De nieuwe curricu44
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
luminformatiepakketten, met streefcijfers, zullen onderdeel worden van de kwaliteitscyclus van de faculteit. Het formuleren van streefcijfers zal worden voorbereid door de facultaire volggroep bachelor-master, in samenspraak met de opleidingen. In 2005 zullen de pakketten in nieuwe vorm verschijnen. Op dat moment zullen ook streefcijfers voor alle opleidingen worden geformuleerd. De commissie benadrukt dat in kleine opleidingen het individu met al zijn toevalligheden erg zwaar doorweegt in percentages. Aan het halen van de streefpercentages voor het rendement na het eerste jaar van de bacheloropleiding wil de commissie daarom geen harde oordelen verbinden wanneer zij kan vaststellen dat de opleidingen in de sfeer van voorlichting, van inrichting van het onderwijs (programmering, werkvormen, toetsen, ruimte voor het wegwerken van deficiënties) en van begeleiding en advisering het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse te laten halen. Volgens de commissie mag de faculteit er vanuit gaan dat wanneer het eerste jaar van de bacheloropleiding zijn werk goed heeft gedaan, de uitval na de propedeuse min of meer uitzonderlijk moet blijven. Of het streefcijfer voor het rendement na het eerste jaar van de bacheloropleiding gehaald wordt, is nog niet vast te stellen, maar de commissie zal in de opleidingsrapporten beoordelen of de faculteit en opleidingen de nodige inspanningen leveren.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
45
46
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
47
48
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
1.
Opleidingsrapport bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 1.0
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen 56016 Bachelor WO 180 ECTS BA voltijd Utrecht 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
De bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen valt onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Vreemde Talen, dat behoort tot de Letterenfaculteit van de Universiteit Utrecht. De Letterenfaculteit hanteert het beleid dat docenten voor verschillende opleidingen kunnen worden ingezet. De dagelijkse leiding binnen een opleiding is in handen van een opleidingscoördinator, die namens de directeur zorg draagt voor uitvoering van het onderwijsprogramma. 1.1
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen is voortgekomen uit de doctoraalopleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen. Zie voor het invoeringstraject van de bachelor-masterstructuur het facultaire deel van dit rapport. De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om universiteitsbreed vorm te geven aan de twee, deels onderscheiden, doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische ‘beroepsvoorbereiding’ anderzijds. Deze doelstellingen worden in het facultaire deel van dit rapport toegelicht. De overgang van het ongedeelde doctoraalprogramma naar het bachelorprogramma is volgens de zelfstudie probleemloos verlopen. Alle doctoraalcursussen hebben een plek gekregen in het nieuwe bachelorprogramma, zij het met de nodige inhoudelijke en didactische aanpassingen. De commissie heeft de facultaire overgangsregeling en de invulling daarvan door de opleiding bestudeerd. Daarnaast heeft zij studenten over dit onderwerp gesproken. De commissie is geen problemen tegengekomen met de overgang van het ongedeeld stelsel naar het bachelormastersysteem.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
49
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De zelfstudie beschrijft de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen: Met de opleiding wordt beoogd de studenten academisch te vormen en hen kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, zodat zij na voltooiing van de bacheloropleiding toegang hebben tot een masteropleiding en in staat zijn tot adequate beroepsuitoefening op het gebied van de opleiding. Deze doelstelling is uitgewerkt in de volgende eindtermen: •
• •
De student die de bachelor heeft afgerond heeft een goede taalvaardigheid in één taalvariant van één van de drie talen die binnen de opleiding worden gedoceerd. De eindtermen taalvaardigheid kunnen conform het rapport Common European Framework of Reference (Council of Europe, Straatsburg 1996) als volgt nader worden gespecificeerd: B1 voor luisteren, spreken, en schrijven, en B2 voor leesvaardigheid. Dit niveau kan worden omschreven als het vermogen om de hoofdlijnen van complexe teksten in de bestudeerde taal te begrijpen, en het vermogen eenvoudige gesprekken te voeren over alledaagse onderwerpen. De afgestudeerde heeft kennis van de hoofdlijnen van de geschiedenis en de culturen van het hedendaagse Midden-Oosten (land- en volkenkunde, godsdienst, taal- en letterkunde, politiek) en is vertrouwd met de belangrijkste vindplaatsen voor meer gedetailleerde informatie. De afgestudeerde beschikt over algemene academische vaardigheden. Zo is hij/zij in staat om informatie uit zeer uiteenlopende bronnen kritisch te beoordelen en te analyseren; hij/zij kan kleinschalig onderzoek structureren, uitvoeren en er mondeling en schriftelijk over rapporteren.
De eindtermen zijn volgens de zelfstudie vergelijkbaar met eindtermen van andere opleidingen in Nederland en omliggende landen op basis van drie jaar studie Arabisch, Perzisch of Turks. Het Utrechtse programma wordt gekenmerkt door een geïntegreerde aanpak van het geschiedenis- en cultuuronderwijs voor de drie gedoceerde talen. Zo wordt een student Turks geacht zich niet uitsluitend op Turkije te richten, maar een bredere kennis over het Midden-Oosten te verwerven. Bevindingen De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen van het bachelorprogramma vergeleken met het door haar vastgestelde domeinspecifieke referentiekader en is van mening dat de doelstellingen daarop aansluiten en gelijkwaardig zijn aan de doelstellingen die elders gehanteerd worden. De commissie heeft kunnen constateren op basis van de algemene en de vakspecifieke eindter50
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
men dat er een algemene en brede basisopleiding geboden wordt, die leidt tot een elementair wetenschappelijk niveau. De eindtermen omschrijven voldoende dat de opleiding kennis en inzicht biedt in het vakgebied van de opleiding. De commissie constateert voor de bacheloropleiding dat studenten voldoende kennis en inzicht opdoen in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Samenvattend oordeel De doelstellingen voldoen aan de criteria bij het facet domeinspecifieke eisen. Conclusie Voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving De eindtermen van de bacheloropleiding worden gepresenteerd onder F1. Bevindingen De eindtermen van de bacheloropleidingen sluiten aan bij de algemeen internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de eindkwalificaties van een wetenschappelijke bacheloropleiding. In de eerste en tweede eindterm van de bacheloropleiding wordt aangegeven dat de afgestudeerde student aantoonbare kennis heeft van de hoofdlijnen van het vakgebied. De tweede eindterm wordt door de commissie zo gelezen dat de afgestudeerde ook over inzicht in het vakgebied beschikt, zoals in Dublin-descriptor 1 bedoeld. In eindterm 2 is tevens omschreven dat de student vertrouwd is met de belangrijkste vindplaatsen voor meer gedetailleerde informatie, wat er op duidt dat de afgestudeerde student in staat is kennis en inzicht toe te passen. In de derde eindterm komt toepassing van kennis en inzicht zoals bedoeld in Dublin-descriptor 2 eveneens tot uitdrukking. Eindterm 3 omschrijft tevens de kwalificatie oordeelsvorming en communicatie, zoals bedoeld in Dublin-descriptoren 3 en 4. De leervaardigheden als bedoeld in Dublin-descriptor 5 komen impliciet in de doelstelling van de bacheloropleiding aan de orde. Vier Dublin-descriptoren zijn expliciet in de eindtermen terug te vinden, de vijfde is vervat in de algemene doelstelling van de opleiding. De eindtermen taalvaardigheid zoals omschreven onder F1 voldoen wat betreft het niveau naar de mening van de commissie aan internationale maatstaven voor de opleiding in een ‘niet-schooltaal’. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties van de bacheloropleiding bevatten alle elementen van de Dublindescriptoren en sluiten aan bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
51
Conclusie Voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De opleiding omschrijft in haar zelfstudie dat het academische karakter van de bacheloropleiding vooral tot uiting komt in het cultuur- en geschiedenisonderwijs en het streven de studenten met een kritische, onafhankelijke houding studie te laten maken van het Midden-Oosten en de islam op basis van primaire bronnen. Het taalvaardigheidsonderwijs dient datzelfde wetenschappelijke doel, omdat deze taalvaardigheid nodig is om toegang te krijgen tot belangrijke primaire bronnen. Voorts blijkt de academische oriëntatie uit de mogelijkheden voor vervolgstudie op masterniveau. De bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen geeft toegang tot de masteropleiding Islam in de moderne wereld, en voorts in elk geval ook tot de Utrechtse masteropleidingen Literatuurwetenschap, Comparative Women’s Studies, en de onderzoeksmaster Gender and Etnicity, alsmede tot de masteropleidingen Arabisch, Perzisch en Turks die door de Universiteiten Leiden, Amsterdam en Nijmegen worden verzorgd. De academische vaardigheden die tijdens de bacheloropleiding worden verworven bieden naar het zich laat aanzien uitzicht op kaderfuncties bij de overheid, het welzijnswerk en het bedrijfsleven, in het bijzonder overheidsfuncties in het minderhedenbeleid of functies bij bedrijven en organisaties die actief zijn in het Midden-Oosten. Bevindingen De commissie is van mening dat in de eindkwalificaties van de bacheloropleiding de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline tot uiting komen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie is gehanteerd. Tevens is de commissie van mening dat in de eindtermen, zoals geformuleerd in het facultaire deel van dit rapport, wordt gewaarborgd dat studenten in voldoende mate academisch gevormd worden. Een afgestudeerde bachelor in de Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen geeft toegang tot een aantal masteropleidingen. Daarnaast is de commissie met de opleiding van mening dat afgestudeerden zeker voor een aantal overheidsfuncties en functies in het bedrijfsleven in aanmerking zullen komen gezien het bereikte algemene academische niveau en de vakspecifieke invulling.
52
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Samenvattend oordeel De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. De bacheloropleiding geeft toegang tot verschillende masteropleidingen. Conclusie Voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor de bacheloropleiding luidt: voldoende. 1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het algemene academische niveau van een bacheloropleiding staat omschreven in het facultaire deel van dit rapport. In de bachelorfase staat academische vorming centraal. Studenten verdiepen zich in een bepaald wetenschapsgebied en bereiden zich voor op de keuze voor een verdere (studie)loopbaan. Aansluiting op recent wetenschappelijk onderzoek is volgens de zelfstudie gegarandeerd door de inzet van docenten die zelf internationaal bekende onderzoekers zijn en die resultaten van eigen onderzoek verwerken in hun colleges en daarnaast vertellen over actuele wetenschappelijke debatten in het vakgebied. Dit geldt onder meer voor cursussen over de islam en de geschiedenis van het Midden-Oosten. In het bijzonder de cursussen op gevorderd niveau worden dan ook jaarlijks enigszins aangepast om nieuwe debatten en ontwikkelingen te kunnen verwerken. Tijdens de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen krijgt de student te maken met teksten over en uit de culturen van het Midden-Oosten, waarvan er vele sterk ideologisch gekleurd zijn. Bovendien wordt hij/zij geconfronteerd met eigen vooringenomen posities tegenover de bestudeerde culturen. Het verwerken van de informatie in deze teksten leidt tot analytisch en kritisch nadenken over de materie en nodigt uit tot wetenschappelijke distantie en reflectie op het eigen denken.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
53
Bevindingen De commissie heeft op basis van de zelfstudie, het onderwijsmateriaal en de gesprekken met docenten en studenten kunnen constateren dat de algemene academische vaardigheden in het bachelorprogramma goed aan bod komen. De studenten moeten veel papers schrijven. Het onderzoek komt in verschillende maten terug in het onderwijs. Sommige docenten betrekken hun onderzoek meer bij hun colleges dan anderen. Samenvattend oordeel Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. Conclusie Voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Het streven om de studenten academisch te vormen en hen kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen is vertaald in eindtermen op drie terreinen, namelijk taalvaardigheid, kennis van cultuur en geschiedenis, en algemene academische vaardigheden. Taalvaardigheid De eindtermen op het gebied van taalvaardigheid zijn vertaald in de leerdoelen voor de volgende verplichte vakken van de bacheloropleiding: 30 ECTS-studiepunten taalverwerving, 15 ECTS-studiepunten tekstenstudie en 7,5 ECTS-studiepunten cultuurkunde, een vak waarin eveneens teksten in de taal van het hoofdvak worden gelezen. Daarnaast is het aanbod aan keuzevakken zo georganiseerd dat de student de mogelijkheid heeft gedurende drie jaar continu deze taalvaardigheid bij te houden en te verdiepen. Voor Turks is een nieuwe lesmethode ontwikkeld, waardoor een hoger taalniveau kan worden bereikt. Cultuur Het verwerven van kennis en inzicht van geschiedenis en cultuur van het Midden-Oosten gebeurt vooral in de disciplinegebonden keuzeruimte van de opleiding, waarin inleidende cursussen aangeboden worden over land- en volkenkunde, de islam, de politiek, de taal- en letterkunde (niveau 1), en daarnaast verdiepende cursussen over de islam en de geschiedenis (niveau 2 en 3). 54
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Academische vaardigheden De meer algemene academische vaardigheden worden niet in aparte cursussen getraind, maar door de werkstukken die de student voor de diverse cursussen maakt. Waar nodig wordt de student door zijn/haar tutor geadviseerd elders vakken te volgen om specifieke vaardigheden te trainen. Bevindingen De commissie heeft het materiaal bestudeerd en de doelstellingen en het programma in de gesprekken met docenten en studenten aan de orde gesteld. Het is duidelijk dat er voor elke cursus cursusdoelen gesteld zijn, die zijn afgeleid van de eindtermen van de opleiding. Het programma is zo opgebouwd dat er veel keuzevrijheid is voor de studenten. Van het totaal aantal te behalen ECTS-studiepunten is 46% verplicht. Theoretisch gezien zouden daardoor problemen kunnen ontstaan om de eindtermen te behalen. In de praktijk blijkt dat de studenten de keuzeruimte zo invullen dat er extra kennis wordt verkregen die leidt tot de eindkwalificaties. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties zijn geconcretiseerd in het programma en adequaat vertaald in leerdoelen. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Conclusie Voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Omdat studenten binnen door de opleiding gestelde regels deels een eigen studieprogramma samenstellen, en slechts voor een deel een uniform programma doorlopen, worden zij bij het maken van keuzes begeleid door de tutor en de studieadviseur, die met hen de samenhang in het programma bewaken. Verdere samenhang in het programma, vooral in de keuzeruimte, wordt gegarandeerd door middel van toegangseisen voor cursussen, niveaueisen die aan het bachelorexamen worden gesteld en keuzeregels binnen de major. Hierdoor wordt enerzijds samenhang gewaarborgd en anderzijds recht gedaan aan de ambities en belangstelling van een individuele student. Voor de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen is het facultaire onderwijskader als volgt uitgewerkt: Vanwege het belang van taalvaardigheid in de gekozen taal behoort het taalvaardigheidsonderwijs grotendeels tot het verplichte deel van het programma. Het onderwijs in geschiedenis en cultuur van het Midden-Oosten behoort voor een groot deel tot de keuzeruimte. De interne samenhang van individueel samengestelde programma’s wordt bewaakt door de toegangseisen voor cursussen. Hierdoor worden de in het eerste jaar opgebouwde kennis en vaardigheid verder uitgediept in het tweede en derde studieQANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
55
jaar. Cursussen over bepaalde stromingen of regionale varianten van de islam (niveau 2 of 3) verdiepen de kennis die in een inleidende cursus is opgedaan, de reeks cursussen Geschiedenis van het Midden-Oosten (niveau 2) bieden een verdieping vanuit historisch perspectief bij de reeks Culturen Midden-Oosten, die over de contemporaine periode gaat. In de cursussen cultuurkunde (niveau 3) komen de lijnen van het taalvaardigheidsonderwijs en het cultuuronderwijs bijeen, omdat teksten in de bestudeerde taal als primaire bronnen voor cultuurstudie worden benut. Bevindingen De commissie heeft op basis van de gesprekken met de studenten geconstateerd dat het tutoraat, zoals dat door de opleiding in haar zelfstudie is beschreven, goed werkt als het gaat om het bewaken van de samenhang in het individuele studieprogramma. Daarnaast is er een computerprogramma dat studenten daarbij helpt. Gezien de grote keuzeruimte voor studenten lijkt er een probleem te zijn voor wat betreft de samenhang, maar in de praktijk blijkt het goed te gaan. Studenten Arabisch, Nieuwperzisch en Turks volgen weinig tot geen vakken buiten de eigen opleiding. De regel dat studenten een vastgesteld aantal vakken op niveau 3 moeten halen, draagt naar de mening van de commissie ook bij aan de samenhang in het programma. Samenvattend oordeel Het programma vertoont voldoende interne samenhang. Conclusie Voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De studielast in de bacheloropleiding gaat uit van 200 uur werk per cursus van 7,5 ECTS-studiepunten. Afhankelijk van de aard van de cursus worden deze uren verdeeld over contacturen, lezing en vertaling van primaire bronnen, lezing van secundaire literatuur en het maken van werkstukken. Uit evaluaties van de laatste jaren is slechts bij uitzondering naar voren gekomen dat studenten de studielast van bepaalde cursussen te hoog of te laag vonden. In de zelfstudie wordt omschreven dat de studeerbaarheid van het programma wordt gewaarborgd door: • • • •
56
gespreide toetsing, waarbij de norm is dat elke cursus meerdere toetsmomenten kent; de richtlijn dat elke toets binnen tien werkdagen is nagekeken (tenzij anders met de studenten is afgesproken); bindende deadlines voor opdrachten; de richtlijn dat elke cursus, inclusief toetsing, binnen de periode van een onderwijsblok is afgerond; QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
•
heldere informatie in de studiegids en digitale onderwijscatalogus voor elke cursus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten, de wijze waarop feedback wordt gegeven en de manier waarop docenten bereikbaar zijn.
Voorts is voor vrijwel elke cursus een studiehandleiding beschikbaar waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding gepresenteerde informatie geverifieerd en vastgesteld dat de studiebelasting geen struikelblok vormt voor de studenten. Samenvattend oordeel Het programma is studeerbaar. Er zijn geen struikelblokken gesignaleerd. Conclusie Voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving In de zelfstudie wordt omschreven dat de bacheloropleidingen van de Utrechtse Letterenfaculteit toegankelijk zijn voor studenten met: • • •
een VWO-diploma; er worden geen nadere eisen gesteld ten aanzien van het profiel of vakkenpakket; een HBO-propedeuse of HBO-einddiploma van een vergelijkbare opleiding; een gelijkwaardig diploma; gelijkwaardige buitenlandse diploma’s zijn vastgelegd in de OER van de opleiding.
Studenten zonder geldig diploma kunnen een colloquium doctum afleggen. De toegangsvereisten worden bij aanmelding voor een opleiding bij Bureau inschrijving van de universiteit gecontroleerd. Om aankomende studenten een zo goed mogelijk beeld van de opleiding te geven wordt in de voorlichting (voorlichtingsdagen, meeloopdagen, introductieweek, op websites en in brochures) aandacht besteed aan het Utrechtse onderwijsmodel en de bijbehorende didactiek. Ook wordt stilgestaan bij loopbaanperspectieven en de verwachtingen van aankomende studenten ten aanzien van wetenschappelijk onderwijs en studeren in het algemeen. De faculteit heeft verschillende instrumenten ter beschikking om zicht te houden op de aansluiting met de vooropleiding wanneer studenten eenmaal aan de bacheloropleiding zijn begonnen. QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
57
• •
De individuele cursusevaluaties die de opleiding zelf organiseert geven inzicht in mogelijke struikelblokken. Het tutoraat met individuele en groepsbijeenkomsten heeft een belangrijke signaalfunctie. Knelpunten in de programmering worden door tutoren en studieadviseurs voorgelegd aan de opleidingscoördinator en Opleidingscommissie, wat kan leiden tot aanpassingen in het programma of in de begeleiding van studenten. In het tutoraat komen tevens onderwerpen aan de orde die te maken hebben met studiehouding en leermethoden.
Het instroomniveau van de cursussen Taalverwerving Arabisch 1, Taalverwerving Modern Turks 1 en Taalverwerving Perzisch 1 veronderstelt geen voorkennis van de betreffende talen. Studenten die al relevante kennis en vaardigheden hebben kunnen in aanmerking komen voor vrijstellingen. Dit wordt op aanvraag individueel bepaald door de examencommissie. De examencommissie voert in dezen een terughoudend beleid. De opleiding meldt tijdens het bezoek dat de instroom van studenten de laatste jaren bovengemiddeld is toegenomen. Bevindingen Tijdens de gesprekken met studenten en docenten zijn geen problemen naar voren gekomen wat betreft de aansluiting. Uit de informatie die de opleiding heeft verstrekt en de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat de opleiding veel zorg schenkt aan het toegankelijk maken van de opleiding voor de studenten en de (toekomstige) studenten voor te bereiden op wat hen in de opleiding te wachten staat. In dit verband is ook vermeldenswaard dat de opvang van buitenlandse studenten binnen de opleiding naar de mening van de commissie goed is georganiseerd. Samenvattend oordeel Het programma sluit aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. Conclusie Voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het opleidingsprogramma omvat 180 ECTS-studiepunten. Daarmee voldoet de opleiding aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bacheloropleidingen.
58
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Conclusie Voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving In de bachelorfase verdiepen studenten zich in een bepaald wetenschapsgebied, waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen van een daarbij passende wetenschappelijke werk- en denkwijze. De bacheloropleiding is erop gericht dat studenten zich academisch vormen en een programma samenstellen dat overeenkomt met de eigen interesses en ambities. Daarbij past volgens de opleiding een onderwijsmodel, waarin een student binnen bepaalde grenzen zijn of haar studieprogramma bepaalt. Het Utrechtse onderwijsmodel is toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen Het didactisch concept, het Utrechtse model, is, mede door de relatief kleine aantallen studenten in de onderhavige bacheloropleiding volledig toepasbaar. Het concept sluit goed aan bij de doelstellingen van de bacheloropleiding. In principe kunnen studenten betrekkelijk veel vakken buiten de deur volgen, waar mogelijk een ander concept gevolgd wordt dat niet geheel aan het Utrechts concept aansluit. In principe is het ook mogelijk een buitenlandverblijf in het programma op te nemen. Studenten worden daartoe echter niet expliciet gestimuleerd. De commissie vindt een verblijf in het taalgebied van de studie voor de studenten van groot belang. De grote keuzeruimte die aan studenten gelaten wordt, zou de samenhang in het programma en daarmee ook het didactische ontwerp van de opleiding onder druk kunnen stellen. De commissie is niettemin van mening, dat, door de invulling die de studenten in de praktijk aan hun keuzeruimte geven en de begeleiding die zij bij hun studie en studieopzet krijgen, er toch voldoende gegarandeerd wordt dat het didactisch uitgangspunt van beide opleidingen in lijn is met de doelstellingen. Samenvattend oordeel Het didactisch uitgangspunt is in lijn met de doelstellingen en de werkvormen sluiten aan bij het didactisch uitgangspunt. De opleidingsdoelen worden gerealiseerd middels de gehanteerde onderwijsvormen. Conclusie Voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
59
Beschrijving Elke cursus in de Utrechtse bacheloropleiding kent in principe meerdere toetsmomenten. Studenten bouwen door tussentijdse toetsing gedurende een cursus geleidelijk een eindresultaat op. Studenten studeren daardoor regelmatiger en krijgen gedurende de cursus inzicht in het door hen bereikte niveau. Daarmee hangt het eindresultaat voor een cursus niet slechts af van één eindtoets. Docenten kunnen, op basis van behaalde resultaten, studenten waar nodig bijsturen gedurende de cursus. Een belangrijke eis aan de toetsing is dat die voor het einde van de cursus is afgerond. Voor elke cursus in de bachelorfase zijn 100 cursuspunten te behalen, verdeeld over de verschillende toetsen. De toetsen zijn in principe onderling compenseerbaar. Een student die minimaal 50 punten heeft behaald voor een cursus, maar minder dan 56, wordt éénmaal in de gelegenheid gesteld door middel van aanvullende toetsing de onvoldoende alsnog om te zetten in een voldoende. Een student die de cursus dan nog niet haalt, kan de cursus het volgende jaar opnieuw volgen. Uiterlijk tien werkdagen nadat een schriftelijke opdracht is ingeleverd of toets is afgelegd, dient de uitslag door de examinator te worden vastgesteld. De bacheloropleiding wordt afgesloten met een eindwerkstuk op basis van zelfstudie van primaire en secundaire bronnen. Dit onderzoek bouwt voort op een eerder onderzoekscollege. Tijdens een aantal instructiebijeenkomsten wordt in onderling overleg tussen docent en student een onderwerp vastgesteld en een begeleidend docent toegewezen. De examencommissie is de instantie die beslissingen neemt in zaken waarin de onderwijs- en examenregeling niet voorziet. De bachelorexamens zijn geformaliseerd en worden derhalve feitelijk behaald wanneer het laatste onderwijsonderdeel is behaald. De examencommissie controleert of aan alle examenverplichtingen is voldaan alvorens de uitslag van het examen wordt vastgesteld. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding aangedragen informatie over toetsingen en beoordelingen geverifieerd. Zij is van mening dat de wijze van toetsing adequaat aansluit op het aangeboden programma en de doelstelling van de opleidingen. Samenvattend oordeel Beoordeling en toetsing worden op een adequate manier uitgevoerd. Conclusie Voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bacheloropleiding luidt: voldoende.
60
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De informatie die in de zelfstudie wordt gepresenteerd over de docenten heeft betrekking op de hele letterenfaculteit en is niet gespecificeerd naar opleiding. De facultaire informatie wordt weergegeven in het facultaire deel van het rapport. Bevindingen De commissie heeft de in de zelfstudie gepresenteerde informatie geverifieerd tijdens het bezoek en op basis van haar eigen expertise in het relevante wetenschappelijke veld. Naar de mening van de commissie zijn de docenten, die het grootste deel van de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen verzorgen, van goede kwaliteit. 76% van de medewerkers die onderwijs verzorgen is gepromoveerd en heeft tevens een onderzoeksaanstelling. De overige docenten zijn promovendi/junior medewerkers, die een klein deel onderwijs verzorgen, of docenten die zich specifiek richten op taalverwerving. Samenvattend oordeel Het onderwijs in de bacheloropleiding wordt voor een groot deel verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoeksaanstelling hebben en die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Conclusie Voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De zelfstudie beschrijft dat het niet mogelijk om is de docent-studentratio per opleiding weer te geven. Docenten binnen de faculteit worden namelijk voor het onderwijs van verschillende opleidingen ingezet. In de eerste plaats zowel voor het bachelor- als voor de corresponderende masteropleidingen. Daarnaast kunnen zij participeren in interdisciplinaire en zelfs interfacultaire programma’s. De faculteit streeft ernaar cursussen multi-inzetbaar te maken, zodat de cursus van één docent onderdeel kan uitmaken van verschillende programma’s; alle bachelorcursussen maken bijvoorbeeld deel uit van het onderwijsaanbod van de bacheloropleiding Taal- en cultuurstudies, cursussen in de bacheloropleiding Nederlands maken ook deel uit van de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen en cursussen van de QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
61
masteropleiding Geschiedenis of Kunstgeschiedenis maken onderdeel uit van bijvoorbeeld de masteropleidingen Middeleeuwse studies en Cultureel erfgoed. Daarom kunnen per opleiding geen eenduidige cijfers over student-docentenratio worden weergegeven. Tijdens de visitatie is aan de commissie gemeld dat de personeelsleden die direct bij deze opleiding (en de masteropleiding Islam in de moderne wereld) betrokken zijn gezamenlijk 4,75 fte aanstelling hebben. Bevindingen De commissie is van mening dat 4,75 fte voldoende is voor het verzorgen van het onderwijs. Samenvattend oordeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Het facultaire kwaliteitsbeleid is in het facultaire deel van dit rapport beschreven. Bevindingen De commissie vindt het facultaire kwaliteitsbeleid een goede garantie voor de inhoudelijke onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Daarnaast heeft de commissie de kwaliteit van het personeel voor deze opleidingen beoordeeld op basis van haar eigen expertise. De commissie acht de kwaliteit voldoende. Samenvattend oordeel De kwaliteit van het personeel is voldoende om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Conclusie Voldoende.
62
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 1.2.4
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De voorzieningen zijn beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De studenten van de hier beschreven opleidingen kunnen op dezelfde wijze gebruikmaken van de betreffende voorzieningen. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding verstrekte informatie geverifieerd. Er zijn tijdens de gesprekken met studenten en docenten geen struikelblokken gesignaleerd. Samenvattend oordeel De huisvesting en materiële voorzieningen zijn voldoende om het programma te realiseren. Conclusie Voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De organisatie van de studiebegeleiding is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het studiebegeleidingsysteem en de invulling die de opleiding daaraan heeft gegeven. Tijdens de gesprekken met studenten en docenten is gebleken dat het tutoraat goed loopt en dat de verhouding tussen de studieadviseuse en de tutor erg goed is, wat voor de studenten tot optimale begeleiding leidt.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
63
Samenvattend oordeel De kwaliteit van de studiebegeleiding is goed. Conclusie Goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Kwaliteitszorg vindt binnen de instelling op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de individuele opleiding plaats. Het kader voor de kwaliteitszorg wordt vastgesteld op het facultaire niveau, de uitvoering en opvolging vinden plaats op het niveau van het onderwijsinstituut, onder verantwoordelijkheid van de directeur en de opleidingscoördinator. Voor de periodieke evaluatie van de opleiding kent de faculteit een kwaliteitscyclus. Voor elke opleiding of elk cluster van opleidingen wordt een kwaliteitsplan opgesteld waarin doelstellingen worden geformuleerd. Het kwaliteitszorgsysteem is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen De Opleidingscommissie neemt initiatieven voor evaluaties en verwerkt de resultaten zelf. De Opleidingscommissie gaat ook over het masterprogramma, neemt ook op dat gebied initiatieven en houdt de vinger aan de pols. De commissie heeft geconstateerd dat het facultaire kwaliteitszorgsysteem functioneert en dat de opleidingspecifieke invulling van de kwaliteitszorg zorgvuldig gebeurt. De actieve inbreng van de studenten hierbij wordt door de commissie gewaardeerd. Samenvattend oordeel Zowel het systeem als de uitvoering van de kwaliteitszorg is voldoende. Conclusie Voldoende.
64
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Omdat de invoering van de bachelor-masterstructuur is aangegrepen voor een grootschalige onderwijsvernieuwing, heeft het bestuur van de faculteit een commissie ingesteld die tot taak heeft gekregen het invoeringsproces te evalueren en het bestuur en de onderwijsdirecties te adviseren over bijstelling van het didactisch concept op facultair niveau. Deze volggroep bachelor-master maakt bij de evaluatie gebruik van cijfermatige gegevens, en van input door studenten en vanuit opleidingen. De doelstellingen voor de bachelorfase waren tweeledig: studenten regelmatiger en actiever laten studeren en rendementsverbetering bewerkstelligen. Al snel na de start van de bacheloropleidingen is gebleken dat de middelen die daarvoor werden gebruikt – tussentijdse toetsing en verhoging van het aantal contacturen – vooral een groot beslag legt op de docenten, terwijl cijfers aantoonden dat studenten niet significant meer tijd in hun studie investeerden dan in de propedeuse- en doctoraalfase het geval was. Studenten beschouwden het systeem in sommige gevallen eerder als ‘schools’, dan als een prikkel om regelmatiger te studeren. De volggroep heeft daarom diverse adviezen uitgebracht om de werkdruk voor docenten te verlichten, onder meer om de norm van tenminste zes contacturen en drie toetsmomenten niet voor alle cursussen even strikt te handhaven, maar een overwogen verdeling te maken binnen een curriculum. Ook heeft de volggroep geadviseerd om tussen de verschillende onderwijsperiodes een onderwijsvrije week te roosteren om studenten en docenten een adempauze te geven. Tijdens de onderwijsprogrammering voor het cursusjaar 2004-2005 zijn deze adviezen door het faculteitsbestuur geëffectueerd. Bevindingen De studenten van de Opleidingscommissie hebben in het gesprek met de commissie verteld dat zij de indruk hadden dat er wat met de uitkomsten van de evaluatie werd gedaan. Samenvattend oordeel De opleiding doet er voldoende aan om op basis van evaluatieresultaten verbetermaatregelen te nemen. Er zijn streefdoelen geformuleerd. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
65
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Om de mening van studenten ten aanzien van onderwijsbeleid, voorlichting en voorzieningen te achterhalen, kent de Universiteit Utrecht sinds 1999 de studentenmonitor. Onderdeel daarvan zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en in de nabije toekomst de masterenquête. Om de mening van alumni te peilen over het onderwijs, de aandacht voor arbeidsmarkt en om te achterhalen waar afgestudeerden na hun studie terechtkomen, kent de Universiteit Utrecht de Utrechtse arbeidsmarktmonitor. Bij de inhoudelijke kwaliteitszorg binnen de opleidingen zijn verder primair medewerkers en studenten van de opleiding betrokken. Alumni worden indirect bij de kwaliteitszorg betrokken. Er is geen alumnivereniging, maar de docenten onderhouden wel zelf het contact. Bevindingen De lijnen tussen medewerkers en studenten zijn kort. De studenten van de Opleidingscommissie zijn zeer actief en betrokken. Contact met alumni is aanwezig, maar niet structureel georganiseerd. De Utrechtse arbeidsmarktmonitor is een relatief afstandelijke wijze van informatie verzamelen voor de kwaliteitszorg, maar geeft wel enige informatie over het beroepenveld. Samenvattend oordeel Medewerkers, studenten, alumni en afnemend beroepenveld zijn voldoende bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding betrokken. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bij de vorige Letterenvisitatie werd het niveau van de opleidingen van de Utrechtse Letterenfaculteit als voldoende en goed beoordeeld en de faculteit heeft erop toegezien dat dit niveau 66
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
minimaal gehandhaafd zou blijven in de bachelor- en masteropleidingen. Nadat een universitaire toets van alle programma’s had plaatsgevonden (certificering), zijn alle nieuwe onderwijsprogramma’s van de bacheloropleidingen in het voorjaar van 2001 door een facultaire commissie beoordeeld en van commentaar voorzien. Het advies van de commissie is door het faculteitsbestuur voorgelegd aan de faculteitsraad. Omdat er (zomer 2004) nog geen studenten zijn afgestudeerd in de nieuwe opleidingen, gaat de faculteit er vanwege het oordeel in de vorige visitatie vooralsnog vanuit dat de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zullen zijn met de nagestreefde kwalificaties. Pas in een later stadium kan en zal dit daadwerkelijk getoetst worden. Het is ook voor de commissie niet mogelijk om tot een uitspraak te komen betreffende het gerealiseerde niveau van de studenten, omdat er op het moment van evaluatie nog geen bachelorstudenten waren afgestudeerd. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor- masterstelstel gelijk zijn gebleven heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld. Bevindingen Het niveau van de door de commissie bestudeerde doctoraalscripties bleek conform de eis die aan een dergelijk werk van een soortgelijke opleiding gesteld mag worden. De commissie is van mening dat de studenten over het algemeen middels deze scripties blijk hebben gegeven zich de eindtermen te hebben eigen gemaakt. De becijfering van deze scripties kwam doorgaans overeen met de cijfers die de commissie zou hebben gegeven. Van een afgestudeerde bachelorstudent kan weliswaar niet verlangd worden dat deze hetzelfde niveau haalt als een afgestudeerde aan de ongedeelde doctoraalopleiding, niettemin is de commissie van oordeel dat het niveau van de doctoraalscripties een indicatie geeft van het niveau dat de studenten kunnen behalen na afronding van de bacheloropleiding. Samenvattend oordeel Voor zover beoordeeld kan worden acht de commissie de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties. Conclusie Voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In het facultaire deel van dit rapport is aandacht geschonken aan de maatregelen die de faculteit neemt om het rendement van de opleidingen te verbeteren. De opleiding presteert qua rendement niet beter of slechter dan de overige opleidingen aan de letterenfaculteit. De faculteit streeft naar opleidingsrendementen die tenminste op het landelijke gemiddelde van Letterenopleidingen uitkomen.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
67
Bevindingen De commissie onderschrijft het streven van de faculteit om het rendement van de opleiding te verbeteren. Het was op het moment van visitatie nog niet duidelijk of de maatregelen effect zullen hebben. Er lijkt binnen de faculteit voldoende aandacht voor het onderwerp rendement. Samenvattend oordeel De faculteit heeft streefcijfers geformuleerd. Er valt nog niet vast te stellen of het onderwijsrendement aan de streefcijfers voldoet. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resiltaten luidt: voldoende.
68
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Onderwerp
Oordeel
Facet
0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
Afbouw
Voldoende
2. Programma
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Oordeel bachelor
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
69
70
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
2.
Opleidingsrapport masteropleiding Islam in de moderne wereld
Administratieve gegevens Masteropleiding Islam in de moderne wereld Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie: 2. 0.
Islam in de moderne wereld 60738 Master WO 60 ECTS MA voltijd Utrecht 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Islam in de moderne wereld viel ten tijde van de onderwijsvisitatie onder de verantwoordelijkheid van het onderwijsinstituut Vreemde Talen, dat behoorde tot de Letterenfaculteit van de Universiteit Utrecht. De faculteit Letteren is korte tijd daarna opgegaan in de faculteit Geesteswetenschappen, waarvan ook de subfaculteiten Godgeleerdheid en Wijsbegeerte deel zullen gaan uitmaken. Voor de betreffende masteropleiding werken de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam samen, ongeveer de helft van het cursusaanbod wordt door de Universiteit Utrecht verzorgd. Aan de Universiteit van Amsterdam wordt de betreffende masteropleiding als traject binnen Religiestudies aangeboden door het onderwijsinstituut Theologie en Religiestudies van de Faculteit Geesteswetenschappen. De Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht heeft de commissie bericht dat besloten is de ‘Master islam in de moderne wereld’ onder te brengen in de Academic School Theologie, waardoor de situatie vergelijkbaar wordt met die in Amsterdam. 2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De Universiteit Utrecht heeft de invoering van de bachelor-masterstructuur aangegrepen om universiteitsbreed vorm te geven aan de twee, deels onderscheiden, doelstellingen van wetenschappelijk onderwijs: academische vorming binnen een bepaalde discipline enerzijds en gespecialiseerde academische ‘beroepsvoorbereiding’ anderzijds. Deze doelstellingen worden in het facultaire deel van dit rapport toegelicht. De masteropleiding Islam in de moderne wereld is een nieuw ontwikkelde opleiding die gedeeltelijk voortbouwt op de doctoraalopleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen. Zie voor het invoeringstraject van de bachelor-masterstructuur het facultaire deel van dit rapport. Enkele cursussen van de specialisatie Islamitische talen en culturen van de ongedeelde doctoraalopleiding zijn in de masteropleiding Islam in de moderne wereld opgenomen. De commissie heeft de facultaire overgangsregeling en de invulling daarvan door de opleiding QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
71
bestudeerd. Daarnaast heeft zij studenten over dit onderwerp gesproken. De commissie is geen problemen tegengekomen met de overgang van het ongedeeld stelsel naar het bachelormastersysteem. 2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De doelstelling van de masteropleiding Islam in de moderne wereld is specialisten op te leiden die vertrouwd zijn met de manier waarop de islam in de moderne periode wordt uitgelegd en in verband wordt gebracht met sociale, politieke en culturele activiteiten. De doelstelling is in de volgende eindtermen vertaald: •
•
• •
De afgestudeerde kent de belangrijkste richtingen en scholen binnen de islam in de contemporaine periode, en weet welke methoden deze richtingen en scholen hanteren om de klassieke bronnen van de islam (Koran en Soenna) te interpreteren met het oog op moderne religieuze en ethische vraagstukken. De afgestudeerde heeft inzicht in de brede mondiale context waarin tegenwoordig culturele en religieuze veranderingen onder moslims plaatsvinden. Hij/zij weet religieus-ethische uitspraken van individuele moslims en plaatselijke moslimleiders te plaatsen in deze bredere context en is in staat om de West-Europese respons op de islamitische minderheden te analyseren en te beoordelen. De afgestudeerde is op de hoogte van zowel sociaal-wetenschappelijke als literair- historische methoden om de islam in de moderne tijd te onderzoeken, en kent de waarde en de beperkingen van deze methoden. De afgestudeerde beschikt over algemene academische vaardigheden. Zo is hij/zij in staat om informatie uit zeer uiteenlopende bronnen kritisch te beoordelen en te analyseren; hij/zij kan kleinschalig onderzoek structureren, uitvoeren en er mondeling en schriftelijk over communiceren.
Bevindingen De commissie heeft de doelstellingen en eindtermen vergeleken met het door haar vastgestelde domeinspecifieke referentiekader, dat mede is opgesteld op basis van haar ervaringen met soortgelijke binnen- en buitenlandse programma’s. De commissie is van mening dat de doelstellingen aansluiten op het referentiekader en gelijkwaardig zijn aan de doelstellingen die elders gehanteerd worden. De masteropleiding sluit niet aan op een specifieke bacheloropleiding, maar heeft een geheel eigen cultuur- en sociaalwetenschappelijke invulling. 72
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
De commissie heeft op basis van de gepresenteerde eindtermen geconstateerd dat de afgestudeerden over voldoende kennis en vaardigheden beschikken om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van de Islam vereist is. De doelstellingen van de masteropleiding voldoen eveneens aan het in het referentiekader geformuleerde criterium dat er in de opleiding een kader wordt geboden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. Samenvattend oordeel De doelstellingen en de eindkwalificaties voldoen aan de criteria bij het facet domeinspecifieke eisen en sluiten aan bij het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. Een voltooide masteropleiding kwalificeert in voldoende mate tot het uitoefenen van beroepen op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. Conclusie Voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving De eindtermen van de masteropleiding worden gepresenteerd onder F1. Bevindingen De formulering van de eindtermen van de masteropleiding is enigszins van algemene aard. De eindtermen 1 tot en met 3 van de masteropleiding drukken uit dat de studenten hun kennis, opgedaan in de bacheloropleiding, in de masteropleiding verdiepen en verbreden (als bedoeld in Dublin-descriptor 1). Eindterm 2 omschrijft dat de student in staat is kennis en inzicht toe te passen binnen een bredere multidisciplinaire context (Dublin-descriptor 2). Oordeelsvorming waarbij rekening gehouden wordt met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden (Dublin-descriptor 3) komt aan de orde in eindterm 2. Het kwalificatieniveau voor communicatie (Dublin-descriptor 4) wordt omschreven in eindterm 4. Leervaardigheden komen niet expliciet in de eindtermen aan de orde. De commissie heeft met de opleiding besproken dat zij het bezwaarlijk vond dat er geen taalniveau-eisen gesteld waren om te worden toegelaten tot de opleiding. De commissie was van mening dat daardoor het niveau van de opleiding onder druk kwam te staan. De opleiding is aan die bezwaren tegemoet gekomen door twee varianten in de opleiding te onderscheiden: 1. Om de studenten met een bachelor Arabisch in staat te stellen islamstudie te verrichten die aansluit op hun opleiding is er in de master een cursusaanbod waarin op basis van Arabische teksten aspecten van de islam worden bestudeerd. In deze eerste variant staat de normatieve islam centraal, die ook in de moderne periode zich voortdurend oriënteert op qur’an, hadith, QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
73
en de klassieke interpretaties daarvan. Deze variant is slechts toegankelijk voor studenten Arabisch. Die toegankelijkheid wordt op cursusniveau geregeld door het stellen van specifieke ingangseisen op het gebied van taal- en leesvaardigheid. Voor deze, op de normatieve islam gerichte variant wordt het Arabische onderwijsaanbod verplicht (zes 6 modulen taalvaardigheid Arabisch die behoren tot het bachelorprogramma) en wordt de student geacht zijn/haar eindwerkstuk mede op Arabische bronnen te baseren. 2. In de tweede variant ligt de nadruk op de sociale en politieke rol van de islam in de moderne tijd. Voor Deze variant wordt eveneens in Amsterdam aangeboden, in tegenstelling tot het voorafgaande. Voor deze variant die de sociale en politieke rol van de islam centraal stelt, zullen andere cursussen tot het verplichte aanbod gaan behoren. Voorbeelden zijn: Islam en transnationalisme en Modern islamitisch denken. Beide cursussen behandelen ook stromingen en bewegingen buiten de Arabischtalige wereld, en kennis van het Arabisch alleen zou hiervoor geen wezenlijke verdieping opleveren. In de studiegids 2007 – 2008 zullen deze varianten duidelijk gepresenteerd worden. Voor de student zal per onderdeel duidelijk worden gemaakt of variant 1, dan wel 2 van toepassing is, waardoor de student van tevoren op de hoogte wordt gesteld van de ingangseis met betrekking tot kennis van het Arabisch. Een tweede aspect dat de commissie tijdens haar bezoek opviel was dat de criteria op basis waarvan studenten konden afstuderen niet eenduidig omschreven leken te zijn. Het viel de commissie in het bijzonder op dat studenten aan de masteropleiding konden afstuderen zonder dat zij er blijk van hebben gegeven zelfstandig een onderzoek uit te kunnen voeren en daarover in een masterscriptie verslag te doen. De opleiding heeft over de criteria waaraan afstudeerverslagen moeten voldoen nader informatie verstrekt die de commissie hebben overtuigd dat het niveau van de afgestudeerden aan deze masteropleiding voldoet aan de algemene internationaal geaccepteerde kwalificaties voor een masteropleiding. Alle studenten moeten er blijk van hebben gegeven in staat te zijn een onderzoeksvraagstelling te formuleren, een onderzoek op te zetten en uit te voeren en verslag te doen van de resultaten van het onderzoek. Inhoudelijk moet elke afgestudeerde er blijk van hebben gegeven inzicht te hebben in het vakgebied van de master, als ook de relevantie van zowel de vraagstelling als de bereikte resultaten voor het desbetreffende vakgebied en over nauwkeurig omschreven algemene onderzoeksvaardigheden te beschikken. Samenvattend oordeel Op basis van de door de opleiding verstrekte aanvullende informatie over de criteria die worden gesteld aan het afstudeerproject en de omschrijving van de twee varianten en ingangseisen die daaraan worden is de commissie van mening dat de eindtermen voldoen aan de kwalificaties die gelden voor een masteropleiding. Conclusie: Voldoende.
74
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De zelfstudie omschrijft de volgende indicatoren voor de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding: • • • •
het streven van de opleiding om actuele debatten in het licht van recente wetenschappelijke literatuur te leren analyseren; het op waarde leren schatten van onderzoeksresultaten afkomstig uit diverse disciplines; de student wordt gestimuleerd tot kritische reflectie op de waarde van gehanteerde argumenten; het vermogen om op wetenschappelijk niveau te werken zal moeten blijken tijdens een afstudeerproject dat ofwel een scriptieonderzoek omvat ofwel een stage waarover in een uitvoerig verslag inhoudelijk moet worden gereflecteerd.
Terwijl de hierboven omschreven specifieke kennis en inzichten de afgestudeerde in staat stellen als ‘islamspecialist’ te werken in onderzoeks- en beleidsfuncties, wordt met het stimuleren van communicatieve en leervaardigheden naar bredere inzetbaarheid op de arbeidsmarkt gestreefd Bevindingen De commissie heeft de eindkwalificaties bestudeerd en is van mening dat hierin de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline tot uiting komen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie is gehanteerd. Tevens is de commissie van mening dat in de eindtermen van de opleiding zoals geformuleerd in het facultaire deel van dit rapport, wordt gewaarborgd dat de studenten academisch gevormd worden. Een afgestudeerde master van de opleiding Islam in de moderne wereld moet gezien de eindtermen in staat geacht worden multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in de beroepspraktijk. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
75
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor master luidt: voldoende. 2.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het algemene academische niveau van de masteropleiding staat omschreven in het facultaire deel van dit rapport. In het algemeen wordt gesteld dat de masteropleiding meer expertisegestuurd is en in beginsel minder keuzevrijheid voor studenten biedt dan de bacheloropleiding. De docenten van de masteropleiding zijn zelf betrokken bij onderzoeksprogramma’s over de islam in de moderne wereld en zullen de studenten waar mogelijk confronteren met zeer recente wetenschappelijke debatten en de voorlopige resultaten van lopend onderzoek. Bovendien worden de studenten gestimuleerd onderzoeksseminars en lezingen bij te wonen die met grote regelmaat worden georganiseerd. Voor enkele cursussen moeten de studenten zelf kleinschalig onderzoek verrichten en daarover rapporteren. Vanwege de actualiteit van de thematiek (de behandelde onderwerpen kunnen vaak letterlijk worden geïllustreerd met voorbeelden uit de krant van vandaag) is ook een goede aansluiting van het onderwijs op de actuele praktijk van relevante beroepen mogelijk. Bevindingen De interactie tussen onderzoek en onderwijs is zeker aanwezig, evenals de relatie met actuele wetenschappelijke theorieën. De docenten hebben de commissie tijdens de gesprekken ervan overtuigd dat zij hun onderzoek regelmatig in het onderwijs te berde brengen en zo nodig extra bijeenkomsten beleggen om de studenten op de hoogte te brengen van de actuele stand van zaken in onderzoek en samenleving. Samenvattend oordeel Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en hetwetenschappelijk onderzoek. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
76
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Conclusie Voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Het doel om specialisten op het gebied van de islam in de moderne wereld op te leiden is vertaald in het cursusaanbod en de eisen die aan het afstudeerproject worden gesteld. Het doel om kennis en inzicht in de moderne islaminterpretatie bij te brengen wordt gerealiseerd in de verplichte cursus Bronnen van de islam en in de keuzecursussen. Het keuzeaanbod biedt de student de mogelijkheid zowel regionale als thematische accenten aan te brengen in het programma. Het doel om een disciplineoverstijgend inzicht in het onderzoeksveld bij te brengen wordt onder meer nagestreefd in de verplichte cursus Sleutelteksten in de islamwetenschap, en in de keuzecursussen. Doordat de staf deels bestaat uit sociale wetenschappers en deels uit Arabisten en islamologen, die in enkele cursussen nauw met elkaar samenwerken, is ook op deze wijze de interdisciplinariteit van het programma gegarandeerd. Om de meer algemene academische vaardigheden te trainen, wordt gebruikgemaakt van werkcollege’s, waarin de studenten individueel en in kleine groepen werken aan lees- of onderzoeksopdrachten, waarvan ze de resultaten eerst mondeling in de groep presenteren, en later uitwerken tot papers. Het tweede semester wordt deels besteed aan een afstudeerproject waarin de student – mede afhankelijk van zijn/haar verdere ambities – kan kiezen uit een onderzoek of een stage. Het onderzoek moet uitmonden in een academische scriptie. De stage moet – dit ter beoordeling van de examencommissie – inhoudelijk en qua niveau passen bij de masteropleiding. Daartoe zal de stagiair in ieder geval bezig moeten zijn met het vergaren, beoordelen en ordenen van informatiebronnen over moslims en de islam in de moderne wereld. Het stageverslag dient niet slechts een rapportage over verrichte werkzaamheden te zijn, maar een academische reflectie te bevatten. Bevindingen De invulling van het programma van de masteropleiding is naar het oordeel van de commissie doordacht en adequaat. De eindkwalificaties zijn in het programma geconcretiseerd en vertaald in leerdoelen. Samenvattend oordeel Het programma voldoet aan de criteria bij dit facet.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
77
Conclusie Voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De masteropleiding is zo opgezet dat er slechts eenmaal per jaar kan worden ingestroomd. De verplichte cursussen staan aan het begin geprogrammeerd en het afstudeerproject aan het einde. Omdat gewerkt wordt met cursussen van 10 ECTS-studiepunten die een heel semester duren, volgt een student in het eerste semester drie cursussen tegelijk. Daardoor is de mogelijkheid om in een cursus voort te bouwen op de stof van een andere cursus van de masteropleiding beperkt tot die cursussen die in het tweede semester worden gegeven. Hoewel de stof van enkele cursussen nauw op elkaar aansluit (bijvoorbeeld de cursus over ideologieën en die over bewegingen), wordt overlap voorkomen door intensief overleg tussen de docenten. Bevindingen De opzet van de masteropleidingen aan de faculteit Letteren van de Universiteit Utrecht is zo dat zij worden samengesteld uit cursussen die ook van andere masteropleidingen deel uitmaken. Die opzet vereist dat de examencommissie een vinger aan de pols houdt om de samenhang in het programma te bewaken. Naar de mening van de commissie is de examencommissie hierin voldoende geslaagd. De commissie heeft enkele studenten gesproken die tevreden bleken over de opleiding en de samenhang tussen de verschillende cursussen en vakken die daarvan deel uitmaken. Samenvattend oordeel Het programma vertoont voldoende interne samenhang. Conclusie Voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving In de masteropleiding wordt gewerkt met cursussen van 10 ECTS-studiepunten die een heel semester duren. De studenten volgen drie cursussen naast elkaar. In de zelfstudie wordt omschreven dat de studeerbaarheid van het programma wordt gewaarborgd door:
78
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
• • • • •
gespreide toetsing, waarbij de norm is dat elke cursus meerdere toetsmomenten kent; de richtlijn dat elke toets binnen tien werkdagen is nagekeken (tenzij anders met de studenten is afgesproken); bindende deadlines voor opdrachten; de richtlijn dat elke cursus, inclusief toetsing, binnen de periode van een onderwijsblok is afgerond; heldere informatie in de studiegids en digitale onderwijscatalogus voor elke cursus over het aantal contacturen per week, het aantal toetsmomenten, de wijze waarop feedback wordt gegeven en de manier waarop docenten bereikbaar zijn.
Voorts is voor vrijwel elke cursus een studiehandleiding beschikbaar waarin wordt aangegeven op welke manier de cursus is opgebouwd en wat er van een student wordt verwacht. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding gepresenteerde informatie geverifieerd en met de studenten gesproken over de studielast en de studeerbaarheid van het programma. De studenten hebben geen struikelblokken gemeld. Samenvattend oordeel Het programma is studeerbaar. Conclusie Voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De masteropleiding Islam in de moderne wereld is toegankelijk voor studenten met een afgerond universitair bachelordiploma in de geesteswetenschappen, waarbinnen minimaal 30 ECTS-studiepunten op het terrein van de islam en de islamitische wereld is behaald. Bachelors van de opleidingen Arabische, Nieuw-Perzische en Turkse talen en culturen van de Universiteit Utrecht, alsmede bachelors Religiewetenschappen van de Universiteit van Amsterdam worden geacht aan deze eis te hebben voldaan. In andere gevallen bepaalt een toelatingscommissie of een kandidaat aan de toelatingseisen voldoet. Bevindingen Tijdens de gesprekken met studenten en docenten zijn geen problemen naar voren gekomen wat betreft de aansluiting. Uit de informatie die de opleiding heeft verstrekt en de gesprekQANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
79
ken met studenten en docenten blijkt dat de opleiding veel zorg schenkt aan het toegankelijk maken van de opleiding voor de studenten en de (toekomstige) studenten voor te bereiden op wat hen in de opleiding te wachten staat. In dit verband is ook vermeldenswaard dat de opvang van buitenlandse studenten binnen de opleiding naar de mening van de commissie goed is georganiseerd. Samenvattend oordeel De opleiding doet er veel aan om de opleiding toegankelijk te maken voor de instromende studenten met verschillende aanvangskwalificaties. Conclusie Voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het opleidingsprogramma omvat 60 ECTS-studiepunten. Daarmee voldoet de opleidingen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van masteropleidingen. Conclusie Voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving In het facultaire deel van dit rapport is het Utrechtse didactisch concept omschreven. De visie die aan dat concept ten grondslag ligt houdt in dat het doel is dat studenten zich academisch vormen en een programma volgen dat overeenkomt met hun eigen interesses en ambities. Studenten bepalen daarom binnen bepaalde grenzen hun eigen studieprogramma. In de visie van de universiteit is commitment een centraal begrip: zowel docenten als studenten gaan verplichtingen aan in het onderwijsproces. Docenten worden gehouden aan het verzorgen van (voor zover mogelijk) activerend en kleinschalig onderwijs, studenten verplichten zich tot actieve deelname aan onderwijs en toetsing. Studenten hebben een relatief grote keuzevrijheid, de universiteit stelt daar studiebegeleiding en persoonlijk en kleinschalig onderwijs tegenover. Omdat de masteropleiding het verwerven van kennis en inzicht op een duidelijk omschreven kennisdomein beoogt, is gekozen voor een cursorische opzet waarin per cursus een deel van dit kennisdomein wordt behandeld aan de hand van verplichte literatuur. De docenten zijn 80
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
deskundig op het betreffende terrein en hebben de ‘traditionele’ rol van kennisoverdrager. Omdat anderzijds wordt gestreefd naar academische vaardigheden, ligt de nadruk in het onderwijs op zelfwerkzaamheid. De stof die in de cursus centraal staat moet door de student worden uitgediept door casestudies, essays en papers. Bovendien moet de student met andere studenten in debat over zijn/haar bevindingen. De docenten zijn zelf onderzoekers en hebben in dit opzicht de rol van begeleiders van individuele werkzaamheden en van groepsdiscussies. Bevindingen Het didactisch concept, het Utrechtse model, is, mede door de relatief kleine aantallen studenten in de onderhavige masteropleiding volledig toepasbaar. Er is sprake van kleinschalig en intensief onderwijs, waarin de nadruk ligt op zelfwerkzaamheid. Het concept sluit goed aan bij de doelstellingen van de masteropleiding om specialisten op te leiden die vertrouwd zijn met de manier waarop de islam in de moderne periode wordt uitgelegd en in verband wordt gebracht met sociale politieke en culturele activiteiten. Samenvattend oordeel Het didactisch uitgangspunt is in lijn met de doelstellingen en de werkvormen sluiten aan bij het didactisch uitgangspunt. De opleidingsdoelen worden gerealiseerd middels de gehanteerde onderwijsvormen. Conclusie Voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In de masteropleiding Islam in de moderne wereld worden de meeste cursussen getoetst door middel van referaten en werkstukken. In beide gevallen ontvangt de student een motivering van het oordeel. Mocht herkansing nodig zijn conform de hierboven vermelde regels uit het onderwijs- en examenreglement, dan zal dit bij de meeste cursussen de vorm hebben van een revisie van ingeleverde werkstukken. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding aangedragen informatie over toetsingen en beoordelingen geverifieerd. Zij heeft tijdens de visitatie enkele referaten en werkstukken kunnen inzien. Zij is van mening dat de wijze van toetsing adequaat aansluit op de leerdoelen van het aangeboden programma.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
81
Samenvattend oordeel Beoordeling en toetsing worden op een adequate manier uitgevoerd. Conclusie Voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De informatie die in de zelfstudie wordt gepresenteerd over de docenten heeft betrekking op de hele letterenfaculteit en is niet gespecificeerd naar opleiding. De facultaire informatie wordt weergegeven in het facultaire deel van het rapport. Alle Utrechtse docenten van de masteropleiding Islam in de moderne wereld zijn als onderzoeker verbonden aan de projectgroep Oosterse studies van het Onderzoeksinstituut OGC. Deze projectgroep participeert in de landelijke Onderzoekschool voor Niet-westerse Studiën (CNWS). Bevindingen De commissie heeft de in de zelfstudie gepresenteerde informatie geverifieerd tijdens het bezoek en op basis van haar eigen expertise in het relevante wetenschappelijke veld. Het onderwijs in de masteropleiding wordt uitsluitend verzorgd door docenten die tevens een onderzoeksaanstelling hebben en participeren in een van de onderzoeksinstituten van de faculteit. Samenvattend oordeel Het onderwijs wordt verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoeksaanstelling hebben en die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Conclusie Voldoende.
82
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De zelfstudie beschrijft dat het niet mogelijk om is de docent-studentratio per opleiding weer te geven. Docenten binnen de faculteit worden namelijk voor het onderwijs van verschillende opleidingen ingezet. In de eerste plaats zowel voor het bachelor- als voor de corresponderende masteropleidingen. Daarnaast kunnen zij participeren in interdisciplinaire en zelfs interfacultaire programma’s. De faculteit streeft ernaar cursussen multi-inzetbaar te maken, zodat de cursus van één docent onderdeel kan uitmaken van verschillende programma’s; alle bachelorcursussen maken bijvoorbeeld deel uit van het onderwijsaanbod van de bacheloropleiding Taal- en cultuurstudies, cursussen in de bacheloropleiding Nederlands maken ook deel uit van de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen en cursussen van de masteropleiding Geschiedenis of Kunstgeschiedenis maken onderdeel uit van bijvoorbeeld de masteropleidingen Middeleeuwse studies en Cultureel erfgoed. Daarom kunnen per opleiding geen eenduidige cijfers over student-docentenratio worden weergegeven. Tijdens de visitatie is aan de commissie gemeld dat de personeelsleden die direct bij deze opleiding en de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen betrokken zijn gezamenlijk 4,75 fte aanstelling hebben. Bevindingen De commissie is van mening dat 4,75 fte voldoende is voor het verzorgen van het onderwijs. De studenten zijn tevreden over de opleiding en de inzet van de docenten. Samenvattend oordeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Het facultaire kwaliteitsbeleid is in het facultaire deel van dit rapport beschreven. Bevindingen De commissie vindt het facultaire kwaliteitsbeleid een goede garantie voor inhoudelijke onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Daarnaast heeft de commissie QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
83
de kwaliteit van het personeel voor deze opleidingen beoordeeld op basis van haar eigen expertise. De commissie acht de kwaliteit voldoende. Samenvattend oordeel De kwaliteit van het personeel is voldoende. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende. 2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De voorzieningen zijn beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De studenten van de hier beschreven opleiding kunnen op dezelfde wijze gebruikmaken van de betreffende voorzieningen. Bevindingen De commissie is rondgeleid langs huisvesting en faciliteiten en heeft de door de opleiding verstrekte informatie geverifieerd. Er zijn tijdens de gesprekken met studenten en docenten geen struikelblokken gesignaleerd. Samenvattend oordeel De huisvesting en materiële voorzieningen zijn voldoende om het programma te realiseren. Conclusie Voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
84
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Beschrijving De organisatie van de studiebegeleiding is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het studiebegeleidingssysteem en de invulling die de opleiding daaraan heeft gegeven. De studenten die de commissie gesproken heeft waren zeer tevreden over de geboden studiebegeleiding en de intensieve contacten met de docenten. De masteropleiding is in goede handen bij de mastercoördinator. Samenvattend oordeel De commissie is van mening dat de kwaliteit van de studiebegeleiding goed is. Conclusie Goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Kwaliteitszorg vindt binnen de instelling op universitair niveau, op facultair niveau en op het niveau van de afzonderlijke opleiding plaats. Het kader voor de kwaliteitszorg wordt vastgesteld op het facultaire niveau, de uitvoering en opvolging vinden plaats op het niveau van het onderwijsinstituut, onder verantwoordelijkheid van de directeur en de opleidingscoördinator. Voor de periodieke evaluatie van de opleiding kent de faculteit een kwaliteitscyclus. Voor elke opleiding of cluster van opleidingen wordt een kwaliteitsplan opgesteld waarin doelstellingen worden geformuleerd. Het kwaliteitszorgsysteem is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen De Opleidingscommissie neemt initiatieven voor evaluaties en verwerkt de resultaten zelf. De Opleidingscommissie gaat ook over het masterprogramma, neemt ook op dat gebied initiatieven en houdt de vinger aan de pols. De commissie heeft geconstateerd dat het facultaire kwaliteitszorgsysteem goed in elkaar zit en dat de opleidingspecifieke invulling van de kwaliteitszorg goed en zorgvuldig gebeurt. De actieve inbreng van de studenten hierbij wordt door de commissie zeer gewaardeerd. QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
85
Samenvattend oordeel De commissie is van mening dat zowel het systeem als de uitvoering van de kwaliteitszorg voldoende is. Conclusie Voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Omdat de invoering van de bachelor-masterstructuur is aangegrepen voor een grootschalige onderwijsvernieuwing, heeft het bestuur van de faculteit een commissie ingesteld die tot taak heeft gekregen het invoeringsproces te evalueren en het bestuur en de onderwijsdirecties te adviseren over bijstelling van het didactisch concept op facultair niveau. Deze volggroep bachelor-master maakt bij de evaluatie gebruik van cijfermatige gegevens, en van input door studenten en vanuit opleidingen. In het eerste jaar dat het programma Islam in de moderne wereld is aangeboden – het studiejaar 2003-2004 – is gebleken dat de onderlinge afstemming tussen twee participerende instellingen soms te wensen overlaat. Zo zijn er onhelderheden met betrekking tot de inschrijfprocedures en uitslagenverwerking voor Utrechtse studenten die Amsterdamse cursussen volgen, en vice versa. Concrete streefdoelen voor de komende jaren zijn: • • •
heldere afspraken over inschrijfprocedures; verbetering van de voorlichting aan studenten over deze procedures; goede afstemming van de kwaliteitsbewaking op cursusniveau ten aanzien van de Amsterdamse, respectievelijk Utrechtse cursussen in het programma.
Bevindingen De studenten van de Opleidingscommissie hebben in het gesprek met de commissie verteld dat zij de indruk hadden dat er wat met de uitkomsten van de evaluatie werd gedaan. Ze noemen onder andere het voorbeeld dat de resultaten van de tentamens van die cursussen die binnen de masteropleiding door docenten van de UvA nagekeken worden, nu eerder bekend zijn. Samenvattend oordeel De opleiding doet er voldoende aan om op basis van evaluatieresultaten verbetermaatregelen te nemen. Er zijn streefdoelen geformuleerd. Conclusie Voldoende.
86
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Sinds 1999 kent de Universiteit Utrecht de studentenmonitor. Met deze monitor wordt de mening van studenten ten aanzien van onderwijsbeleid, voorlichting en voorzieningen achterhaalt. Onderdeel van de monitor zijn onder meer de eerste- en derdejaarsenquête, de evaluatie voorlichtingsdagen, de instroomanalyse en in de nabije toekomst de masterenquête. Om de mening van alumni te peilen over het onderwijs en om te achterhalen waar afgestudeerden na hun studie terechtkomen, kent de Universiteit Utrecht de Utrechtse arbeidsmarktmonitor. Bij de inhoudelijke kwaliteitszorg binnen de opleidingen zijn verder primair medewerkers en studenten van de opleiding betrokken. Alumni worden indirect bij de kwaliteitszorg betrokken. Er is geen alumnivereniging, maar de docenten onderhouden wel zelf het contact. Bevindingen De lijnen tussen medewerkers en studenten zijn kort. De studenten van de Opleidingscommissie zijn zeer actief en betrokken. Contact met alumni is aanwezig, maar niet structureel georganiseerd. De Utrechtse arbeidsmarktmonitor is een relatief afstandelijke wijze van informatie verzamelen voor de kwaliteitszorg, maar geeft wel enige informatie over het beroepenveld. Samenvattend oordeel Medewerkers, studenten en alumni zijn voldoende bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding betrokken. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Bij de vorige Letterenvisitatie werd het niveau van de opleidingen van de Utrechtse Letterenfaculteit als voldoende en goed beoordeeld en de faculteit heeft erop toegezien dat dit niveau QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
87
minimaal gehandhaafd zou blijven in de bachelor- en masteropleidingen. Op het moment van evaluatie waren nog slechts twee masterstudenten afgestudeerd. Bevindingen Het niveau van de twee bestudeerde masterscripties was naar de mening van de commissie in overeenstemming met het nagestreefde niveau van de masteropleiding, maar zoals bij F2 aangegeven is dit niveau naar het oordeel van de commissie niet hoog genoeg. Samenvattend oordeel De commissie acht de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties. Conclusie Voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In het facultaire deel van dit rapport is aandacht geschonken aan de maatregelen die de faculteit neemt om het rendement van de opleidingen te verbeteren. De opleiding presteert qua rendement presteren niet beter of slechter dan de overige opleidingen aan de letterenfaculteit. De faculteit streeft naar opleidingsrendementen die tenminste op het landelijke gemiddelde van Letterenopleidingen uitkomen. Bevindingen De commissie onderschrijft het streven van de faculteit om het rendement van de opleiding te verbeteren. Het was op het moment van visitatie nog niet duidelijk of de maatregelen effect zullen hebben. Het rendement van de masteropleiding (twee van de zes studenten ronden de opleiding binnen het jaar af), lijkt bevredigend. Er is binnen de faculteit voldoende aandacht voor het onderwerp rendement. De faculteit heeft streefcijfers geformuleerd. Er valt nog niet vast te stellen of het onderwijsrendement aan de streefcijfers voldoet. De commissie waardeert de maatregelen die worden genomen om het rendement te bevorderen positief. Samenvattend oordeel De opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet.
88
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
89
Onderwerp
Oordeel
Facet
0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
Afbouw
Voldoende
2. Programma
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Oordeel master
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp is de conclusie dat het totaaloordeel over de masteropleiding Islam in de moderne wereld voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
90
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
BIJLAGEN
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
91
92
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Dr. H.J.M. van Berkel promoveerde in 1984 op een toetstechnisch onderwerp: de diagnose van toetsvragen. Sedert 1986 is hij als universitair hoofddocent werkzaam aan de capaciteitsgroep Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch van de Universiteit Maastricht. Binnen de Universiteit Maastricht/Faculteit der Gezondheidswetenschappen was hij onder meer belast met het voorzitterschap van de examencommissie en van het opleidingsbestuur. Hij was redactielid van het tijdschrift Onderzoek van Onderwijs. Op dit moment is hij managing editor van het tijdschrift Advances in Health Sciences Education en hoofdredacteur van het tijdschrift Examens. Hij is (mede)auteur van een tiental boeken waarvan de meeste betrekking hebben op onderwijskwaliteit. Daarnaast is hij lid/voorzitter geweest van een vijftal visitatiecommissies in het hoger onderwijs. Prof. Dr. H.E. Boeschoten is sinds 2002 Hoogleraar Turkologie in Mainz. Hij was van 19812002 universitair docent algemene taal- en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Tilburg. Hij promoveerde in 1990 op het onderwerp: Turkse taalverwerving bij immigranten kinderen. Hij bekleedde van 1991-1992 de leerstoel Turkologie aan de Universiteit van Frankfurt. Van 2000-2001 aan de Universiteit van Bamberg, in 1998 aan de Universiteit van Giessen. Hij is onder andere medeoprichter van het Europese Seminar voor Centraalaziatische Studies (ESCAS) Enkele publicaties: Backu, A. & H. Boeschoten (1998) ‘Language change in immigrantTurkish’, in: G. Extra & J. Maartens (eds.), Multiculturism in a multicultural context. Tilburg UP (pp. 221-238). Boeschoten, H. & L. Johanson (eds.) (2005) Turkic Languages in Contact. Wiesbaden: Harrassowitz. Jyrki Kalliokoski is vanaf 1999 hoogleraar Finse taal aan de Helsingin yliopisto (Universiteit van Helsinki). Hij is gastemedewerker Finse taal en cultuur geweest aan de Uniwersytet im. A. Mickiewicza, Pozna (1983-1984) en de Rijksuniversiteit te Groningen (1990-1991). Hij was lid van de Council for Finnish Studies at Universities abroad (CIMO/Finnish Ministry of Education) van 1990-1998; en voorzitter van dezelfde raad van 1999-2004. Hij is extern evaluator van de onderzoeksprogramma’s van het onderzoekcentrum voor talen in Finland geweest (1999) en lid van de adviesraad voor de evaluatie van de Nordic studies voor buitenlandse universiteiten (Nordiska Ministerrådet, 2003). Hij is ook lid van de adviesraad voor het Nederlands-Fins, Fins-Nederlandse woordenboek project (Nederlandse Taalunie en Universiteit Gent). Prof. Dr. phil. Dr. h.c. Wolf Schmid, sinds 2004 directeur van het Interdisciplinaire Centrum voor Narratologie aan de Universiteit van Hamburg. Vakgebied: Russische en Tsjechische Literatuur; Literatuurtheorie, in het bijzonder de Narratologie. 1972-1976 wetenschappelijk medewerker Universiteit Utrecht. 1976-1978 hoogleraar Russische Literatuur Universiteit Oldenburg. Sinds 1978 gewoon hoogleraar Slavistiek: Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Hamburg. 2000 eredoctor aan de Universiteit St. Petersburg. Enkele publicaties: Ornamentales Erzählen in der russischen Moderne. Čechov – Babel’, Zamjatin, Frankfurt am Main 1992. Proza kak poezija. Puškin – Dostoevskij – Čechov – avangard [Prosa als Poesie. Aufsätze zum Erzählen in der russischen Literatur – russ.]. Sankt-Peterburg 1994. 2. Auflage: 1998. Narratologija [Narratologie – russ.]. Moskva 2003. Dt.: Elemente der Narratologie, Berlijn/ New York 2005.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
93
Dr Willem F. Smelik promoveerde in 1995 op een studie van de Targum op Richteren. Is sinds 1999 Lecturer in Biblical Hebrew and Aramaic aan University College te London. Van 1996-1999 editor van de serie Bilingual Concordance to the Targum of the Prophets (Leiden: E.J. Brill). In 2003 was hij Lady Davis Visiting Professor aan de Hebrew University in Jerusalem; 2003-2004 fellow van de Yad Hanadiv/Beracha Foundation (2003-2004), eveneens in Jeruzalem. Momenteel is hij als co-director betrokken bij het project ‘Late Aramaic: The Literary and Linguistic Context of the Zohar’ (gesubsidieerd door de AHRC). Sinds 2001 is hij vicepresident van de International Organisation for Targum Studies (IOTS). Hij is joint editor van het tijdschrift Aramaic Studies, uitgegeven door Sage Publications. Hij is tevens joint editor van een nieuwe serie Bijbelcommentaren, The Text of the Hebrew Bible (Sheffield Phoenix). Daarnaast is hij lid van een aantal redacties, waaronder ‘Textos y Estudios Cardenal Cisneros’ (TECC), uitgegeven door de Departamento de Filología Bíblica y de Oriente Antiguo (Madrid) en Studies in the Aramaic Interpretation of Scripture (Leiden: E.J. Brill). Mw S. Tiethoff volgt de opleidingen Slavische talen en culturen en Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap aan de Universiteit Leiden. Daarnaast vervulde zij diverse bestuursfuncties. Zo was zij voorzitter van de studievereniging van de opleiding Slavische talen en culturen/Ruslandkunde (Most) en lid van de Opleidingscommissie en het Opleidingsbestuur van de opleiding Slavische talen en culturen, Universiteit Leiden. Ook was zij als studentassistent bij de opleiding Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap (Universiteit Leiden) betrokken bij de organisatie van de derde Internationale Taalkunde Olympiade. Dhr L.R.Venema volgt de bacheloropleiding Slavistiek, richting Russisch, en de bacheloropleiding Europese Studies, richting Oost-Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast vervulde hij diverse bestuurlijke functies, waaronder van 2003-2004 penningmeester van de Faculteitsvereniging ALPHA (Algemeen PLatform Humaniora Amsterdam), van 2004-2005 voorzitter van de Facultaire Studentenraad en van 2005-2006, raadslid van de Facultaire Studentenraad Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Stefan Wild was van 1968-1973 directeur van het Duits Midden-Oosten Instituut te Beiroet (Libanon), van 1974-1977 hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en van 1977-2002 hoogleraar Semitische Talen en Islamstudies aan de Universiteit van Bonn. Sinds 2002 emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Bonn. Redactielid van Die welt des Islams. International Journal for the Study of Modern Islam (Leiden). Hij is de auteur van Mensch, Prophet und Gott im Koran. Muslimische Exegeten des 20. Jahrhunderts und das Menschenbild der Moderne (Münster 2001) en lid van de redactie van Oliver Leman (ed.): The Qur’an: an encyclopedia, (New York 2006).
94
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Egyptische taal en cultuur, Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, Slavische talen en culturen, Finoegrische talen en culturen, Ruslandkunde, Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten, Islamic studies, Islam in de moderne wereld en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Dit referentiekader is voorgelegd aan en goedgekeurd door de commissie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA5. Daarnaast is gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages6. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19987 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld8. Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld wordt breed. Het omvat opleidingen die levende vreemde talen bestuderen en opleidingen waarin bijvoorbeeld een religie en haar culturele invloed bestudeerd wordt (Islamic studies). In de opleidingen wordt in verschillende mate aandacht besteed aan de geschiedenis en/of de cultuur van de volkeren die een taal spreken of spraken en/of van de samenlevingen waarin de taal gesproken wordt. Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002. 6 Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_ intro/common_framework.html. 7 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998. 8 D.d. 13 februari 2004. 5
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
95
Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
taalvaardigheid; taalkunde; letterkunde; cultuurkunde; geschiedenis; wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden; algemene wetenschappelijke vorming.
Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een belangrijke plaats in. Bij opleidingen die een samenleving, een land of een cultuur centraal stellen staat de bestudering van de betreffende taal minder prominent, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis in die gevallen juist belangrijker is. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen en kwalificaties en het programma van de categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen en kwalificaties en het programma moeten in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel specialistischer (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Een van de doelen van de bacheloropleiding is de student zodanig op te leiden dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang.
96
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Overige talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten tenminste: • • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, morfologie, semantiek, etc.); kennis van de woordenschat; kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën.
De letterkundige eindkwalificaties omvatten tenminste: • • • •
kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken; inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten en in het historisch functioneren van literatuur; kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context; basale kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
De eindkwalificaties die betrekking hebben op het domein van de cultuur en geschiedenis van het land omvatten tenminste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, de samenleving op Europees of globaal niveau.
De taalkundige kwalificaties omvatten tenminste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
De algemene eindkwalificaties omvatten tenminste: • •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
97
Vaardigheden • • • • • •
Goede stelvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt te verdedigen in de doeltaal; taalvaardigheid in de moderne vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding; effectief gebruik kunnen maken van taalnaslagwerken, bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren); gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de eisen van het afnemend veld. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, vereist of dienstig is. De opleiding bezint zich op de toenemende noodzaak van kennis van de Engelse taal. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • • C.
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid. Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen.
98
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Kennis •
Grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste culturele stromingen en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
• • • •
Vaardigheden • •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende domeinen – letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – te integreren.
• •
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, bereidheid om nieuw en/of onontgonnen terrein te betreden en verantwoordelijkheid samengaan9. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op methodische, historische, ethisch-maatschappelijke aspecten van de wetenschap10 die zich richt op het object van de studie.
•
9
(Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993. (Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993.
10
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
99
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod te komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in al haar aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het, voor zover dat mogelijk is, wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. De studenten worden tijdens de bacheloropleiding begeleid bij het analyseren van teksten en de eerste stappen van het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een orientatie op educatieve beroepen. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden, zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masterstudent werkt toe naar een grotere zelfstandigheid in het uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
100
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Bijlage C: De Dublin-descriptoren kwalificaties bachelor
kwalificaties master
kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
toepassen kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/ haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of nietspecialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of nietspecialisten.
leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
101
102
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Bijlage D: Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Overige Vreemde Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten Bezoek met vier opleidingen Twee bacheloropleidingen en twee doorstroommasters Dag 1 09:00 – 11:00
11:00 – 12:00 12:00 – 13:00 13:00 – 13:30 13:30 – 14:15 14:15 – 14:45 14:45 – 15:30 15:30 – 15:45 15:45 – 16:15 16:15 – 17:00 17:00 – 17:45 17:45 - 18:30 19:30 – 21:30 Dag 2 09:00 – 09:45 09:45 – 10:30 10:30 – 11:15 11:15 – 11:45 11:45 – 12:45 12:45 – 13:30 13:30 – 16:30 16:30 – 17:00 17:00 – 18:00
Voorbereidende bijeenkomst van de visitatiecommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten Gesprek met het faculteitsbestuur, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten Lunch Studenten bachelor- en masteropleiding 1 (3 per jaar) Docenten bachelor- en masteropleiding 1 (maximaal 10) Studenten bachelor- en masteropleiding 2 (3 per jaar) Docenten bachelor- en masteropleiding 2 (maximaal 10) Pauze Studenten bachelor- en masteropleiding 3 (3 per jaar) Docenten bachelor- en masteropleiding 3 (maximaal 10) Alumni van beide (ongedeelde) opleidingen Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden met CvB, decaan, onderwijsdirecteur, visitatiecoördinator Studenten van de opleidingscommissies Docenten van de opleidingscommissies Examencommissies en studieadviseurs Voorbereiding afsluitend gesprek Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteur Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
103
104
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
Bijlage E: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ANTP ARCHON ASN BaMa BSA CB CEDLA CEFR CHROHO COO COWOG DARE ECTS Fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KCV KU Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER OIKOS PAO PhD QAA QANU
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Romaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen Onderzoekschool Archeologie Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Full-Time Equivalence Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UU) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letteren-bibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Nederlandse Onderzoeksschool voor klassieke studies Postacademisch onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht
105
R&O RU RUG SAO TCMA TCMO UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VWO WO
106
Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrum Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Overige Talen, Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit Utrecht