Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten Universiteit Leiden
September 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
2
Inhoudsopgave Voorwoord Deel I
4 Algemeen deel
5
1. Inleiding 2. Taak en samenstelling van de commissie 3. Werkwijze commissie 4. Algemene inhoudelijke bevindingen
6 7 9 14
Deel II
17
Facultair deel
1. Rapport over de faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden
18
Deel III
38
Opleidingsdeel
1. Opleidingsapport bachelor- en masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen 2. Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Egyptische taal en cultuur 3. Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen 4. Opleidingsrapport masteropleiding Islamic Studies 5. Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Ruslandkunde 6. Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Slavische talen en culturen 7. Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië
65 89 114 132 152 175
Bijlagen
198
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de commissie Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Bijlage C: De Dublin-descriptoren Bijlage D: Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Overige Vreemde Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten Bijlage E: Lijst met afkortingen
199 201 207 208
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
39
209
3
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
4
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
5
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. In het cluster Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten is een breed spectrum aan bachelor- en masteropleidingen ondergebracht. Het cluster omvat de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Egyptische taal en cultuur, Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, Slavische talen en culturen, Finoegrische talen en culturen, Ruslandkunde, Talen en culturen van het Nabije en MiddenOosten, Islamic studies, Islam in de moderne tijd en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • • •
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie die gaan over het facultaire beleid en gelden voor alle door haar bezochte opleidingen. een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten uit het NVAO-/QANU-kader. In deel III spreekt zij oordelen uit op faceten onderwerpniveau. Soms wordt in deel III verwezen naar het facultaire (II)deel; uitspraken uit dat deel zijn betrokken bij het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2004-2005 een beschrijving van de taak, de samenstelling en werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie, zoals hierboven aangekondigd, kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
6
2.
Taak en samenstelling van de commissie
De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-protocol. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie bezocht de volgende opleidingen: Radboud Universiteit Nijmegen: • •
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Bachelor) (56016) Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Master) (66016)
Rijksuniversiteit Groningen: • • • • • •
Finoegrische talen en culturen (Bachelor) (56815) Slavische talen en culturen (Bachelor) (56813) Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten (Bachelor) (56817) Finoegrische talen en culturen (Master) (66815) Slavische talen en culturen (Master) (66813) Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten (Master) (66817)
Universiteit Leiden: • • • • • • • • • • • • •
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Bachelor) (56016) Egyptische Taal en cultuur (Bachelor) (56015) Hebreeuwse en Aramese talen en culturen (Bachelor) (50201) Ruslandkunde (Bachelor) (50203) Slavische talen en culturen (Bachelor) (56813) Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië (Bachelor) (50200) Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Master) (66016) Egyptische taal en cultuur (Master) (66015) Hebreeuwse en Aramese talen en culturen (Master) (60201) Islamic Studies (Master) (60201) Ruslandkunde (Master) (60145) Slavische talen en culturen (Master) (66813) Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië (Master) (60143)
Universiteit Utrecht: • •
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (Bachelor) (56016) Islam in de moderne wereld (Master) (60285)
Universiteit van Amsterdam: • •
Arabische taal en cultuur (Bachelor) (56040) Hebreeuwse taal en cultuur (Bachelor) (50901)
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
7
• • • •
Slavische talen en culturen (Bachelor) (56813) Arabische taal en cultuur (Master) (66040) Hebreeuwse taal en cultuur (Master) (60161) Slavische talen en culturen (Master) (66813)
Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de visitatiecommissie werd benoemd: •
Dr. W. Smelik, universitair docent Aramese en Hebreeuwse talen en culturen aan het University College London;
tot leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • •
Prof. dr. H. Boeschoten, hoogleraar Turkologie aan de Johannes Gutenberg-Universität, Mainz (Duitsland); Prof. dr. J. Kalliokoski, hoogleraar Finse talen en culturen aan de Helsingin Yliopisto (Universiteit van Helsinki), (Finland); Prof. dr. h.c. W. Schmid, hoogleraar Slavische Literaturen aan de Universität Hamburg (Duitsland); Prof. dr. S. Wild, emeritushoogleraar Semitische Talen en Islamwetenschap aan de Universität Bonn (Duitsland); Dr. H. J. M. van Berkel, onderwijskundige, Vakgroep O&O Capaciteitsgroep Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch, Universiteit Maastricht; Mw. S. Tiethoff, student Slavisch en Vergelijkende Taalwetenschap, Universiteit Leiden; L. Venema, student Slavische talen en culturen aan de Universiteit van Amsterdam.
Als secretaris van de commissie is opgetreden: dr. F. Abbate en na diens vertrek bij QANU dr. B.M. van Balen. De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Mw. Tiethoff heeft niet deelgenomen aan het bezoek van de Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen. De heer Venema heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Utrecht en de Rijksuniversiteit Groningen. Voor extra expertise op het terrein van Egyptische taal en cultuur werd prof. dr. H. Willems van de afdeling Het Oude Nabije Oosten van de KU Leuven aangetrokken. De heer prof. dr. van Lerberghe van dezelfde afdeling van de KU Leuven heeft een advies aan de commissie uitgebracht over de opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend. In bijlage A is een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie opgenomen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
8
3. Werkwijze commissie Letterenaanpak De faculteiten, die in het kader van de letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies, leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Zij hebben een bezoek afgelegd aan de deelnemende instellingen om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende instelling, waarin de stand van zaken bij die instelling wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te realiseren. Werkwijze commissie De commissie hield op 4 juli 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (zie bijlage B) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de leden de werkwijze door. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de secretaris de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en de secretaris zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretaris. De secretaris compileerde alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder commissielid alle rapporten las en beoordeelde, zijn er per opleiding ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ aangewezen die in eerste instantie verantwoordelijk waren voor behandeling tijdens het bezoek, de beoordeling en argumentatie. Ook lazen de commissieleden van tevoren drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de secretaris en voorzitter. Tijdens een vergadering aan het begin van het bezoek vond de laatste voorbereiding van elke visitatie plaats. Aanpak referentiekader Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Dit referentiekader is voorgelegd aan en goedgekeurd door de commissie Overige Talen van Europa en het Nabije Midden-Oosten.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
9
Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA 1 . Daarnaast is gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages 2 . De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 1998 3 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld 4 . Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek (zie bijlage C). Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter en secretaris aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, opleidingscommissies, examencommissies en studiebegeleiders. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in het laatste geval in feite vaak de doctoraalfase van de ongedeelde opleiding als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en hield zij spreekuur voor individuele studenten of docenten, die zich daarvoor vooraf aangemeld hadden. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas aan het eind van het visitatieproces definitief. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit.
1
Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002. 2 Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html. 3 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998. 4 D.d. 13 februari 2004. QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
10
•
De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Omdat de meeste masterprogramma’s pas recent van start zijn gegaan, kon de commissie niet geheel varen op ervaring met het programma of oordelen van studenten. Zij koos er daarom voor de plannen te beoordelen. De commissie is terughouden geweest in de beoordeling van plannen en heeft deze doorgaans niet als goed gekwalificeerd, aangezien er nog geen sprake is van ‘practice’. Wanneer de commissie een good practice heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe: goed. Het oordeel over een onderwerp is een gewogen oordeel van de verschillende tot dat onderwerp behorende facetten, waarbij de commissie de weging heeft bepaald. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening is gemaakt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Een onderwerp dat verschillende facetten heeft, waarvan er één als onvoldoende wordt beoordeeld, kan door de overige voldoendes net aan de basiskwaliteit voldoen, mits de commissie van mening is dat de andere facetten van zwaarder gewicht zijn dan het als onvoldoende beoordeelde facet. Als er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. Uitwerking van de beslisregels De commissie heeft zich uitvoerig bezonnen op de bovengenoemde toepassing van de beslisregels, die een keurslijf met een zekere mate van arbitrariteit vormen (hetgeen overigens niet betekent dat het gemakkelijk zou zijn eenduidiger regels ter vervanging te formuleren). De toepassing van de regels is ook een punt van uitgebreid overleg geweest met de verantwoordelijken bij QANU, die onvoorwaardelijk instemmen met de gevolgde handelwijze. Doordat de commissie, conform de regels, het predicaat voldoende heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken dat ze de gevisiteerde programma’s als mager beschouwt. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s voortvarend hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede en soms zeer goede kwaliteit tot verbetering te raken. Bij dat alles moet opgemerkt worden dat de te beoordelen facetten van zeer ongelijke zwaarte en complexiteit zijn. Vergelijk bijvoorbeeld een facet als ‘duur van de opleiding’ (waarbij men zich moeilijk een kwalificatie als goed of excellent kan voorstellen) met zulke belangrijke facetten als ‘domeinspecifieke eisen’, ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud programma’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’. De rapportage De secretaris heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in een eerste conceptvorm voorgelegd aan de commissieleden, naar aanleiding van hun commentaar zijn de conceptrapporten bijgesteld. In een tweede conceptvorm zijn de rapporten tijdens de slotvergadering op 27-28 juni 2006 door de hele commissie besproken. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, met uitzondering van de bachelor- en masteropleiding van de Universiteit Utrecht, omdat het hier duidelijk twee onderscheiden opleidingen betreft. In de rapporten zijn de eerste twee onderwerpen steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes zijn geen aparte oordelen voor de bachelor en master geformuleerd, tenzij dat naar de mening van de commissie wel van toepassing of gewenst was. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie in de meeste rapporten ook geen onderscheid tussen bachelor en master gemaakt. In dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
11
resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. De opleidingen die de commissie heeft beoordeeld zijn alle voltijdse opleidingen en hebben geen deeltijdvariant. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt en aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Eind augustus 2006 waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn, wanneer daartoe aanleiding bestond, in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld. Bezoekprogramma In bijlage D is het basisbezoekprogramma opgenomen. De bezoeken hebben plaatsgevonden van september tot en met december 2005. Bestudeerd materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch het volgende materiaal bestudeerd dat de opleidingen op verzoek van de commissie ter beschikking hebben gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn; voorlichtingsmateriaal; studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen; scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen/handleidingen; tentamen- en examenreglement; toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.); recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelormasterovergangsregelingen; college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) et cetera; alumni-enquêtes; medewerkerstevredenheidsonderzoek; verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies; verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad-hoc commissies; jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar); facultaire sociale jaarverslagen.
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft aan de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988-1989 tot en met 2000-2001. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het CBS worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
12
ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofden nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden ook de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren. Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie, die daar inzage in geeft, ter beschikking te stellen, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bepaald bezoek afwezig waren hebben van tevoren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren is daar ook een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De overige van de 25 meest recente scripties lagen ter inzage. Omdat er op het moment van evaluatie nog geen of weinig studenten aan een bachelor- of masteropleiding afgestudeerd waren was het niet mogelijk tot een uitspraak te komen over het gerealiseerde niveau van de studenten van die opleidingen. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor-mastersysteem bij de meeste opleidingen gelijk zijn gebleven, heeft de commissie in die gevallen een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend open. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorg gedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
13
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Hieronder zijn een aantal opmerkingen van inhoudelijke aard uitgewerkt die de bevindingen van de commissie in een meer omvattend kader plaatsen. Bachelor- en masterprogramma’s Eén van de opvallendste bevindingen van de commissie betreft het actieve beleid dat de instellingen hebben gevoerd bij het programmeren van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s. De commissie is positief getroffen door de wijze waarop de instellingen of faculteiten de algemene kaders en randvoorwaarden voor de opleidingen hebben vastgesteld, en waarop ieder op haar eigen wijze probeert daardoor maximale kansen te scheppen, onder meer voor de kleine en soms bedreigde talenopleidingen waarmee de commissie van doen had. Aan de oppervlakte uit zich de door het Ministerie van O, C & W nagestreefde relatieve zelfstandigheid van bachelor- en masterprogramma’s niet zozeer: in de meeste gevallen heeft de commissie gelijknamige bachelor- en masterprogramma’s aangetroffen, als betrof het de voortzetting van ongedeelde programma’s. De Utrechtse faculteit heeft zich het verst ontwikkeld in de richting van zelfstandigheid van beide soorten programma’s. Naast de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen heeft de faculteit in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam (Religiestudies) een geheel zelfstandig te volgen masteropleiding Islam in de moderne wereld ontwikkeld. De kritische kanttekeningen van de commissie bij bepaalde aspecten van de uitwerking van deze programma’s betekenen geenszins dat de commissie gereserveerd staat tegenover de ontwikkeling als zodanig. Ook de andere faculteiten hebben randvoorwaarden geschapen voor een onderscheid tussen het bereik van de bachelor- en de masterprogramma’s, zodanig dat bachelorprogramma’s verplicht dan wel naar keuze een bredere opzet krijgen. Hierbij kan opgemerkt worden dat het referentiekader waarvan de commissie is uitgegaan in feite ook terugverwees naar het kader van de ongedeelde opleidingen. De commissie spreekt echter de hoop uit dat de ingezette ontwikkeling van masteropleidingen die geen ‘doorstroom’masters zijn zich zal voortzetten en dat er een flexibeler systeem ontstaat waarbij de instroom naar een ‘vreemde’ master en de instroom uit een ‘vreemde’ bachelor op degelijke voorwaarden gangbaar zullen worden. Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen De commissie was onaangenaam getroffen door het bericht dat de Universiteit Utrecht de opleiding in de Nieuwperzische en Turkse talen en culturen niet langer zal verzorgen en zich zal beperken tot de opleiding in de Arabische talen en culturen. Dit bericht bereikte haar na de visitatie. In de beoordeling van de opleiding is met dit besluit geen rekening gehouden. De commissie is echter verbaasd dat zij gevraagd is een opleiding te beoordelen, die vervolgens zonder de evaluatie van de commissie af te wachten, veranderd wordt. Door dit besluit van de Universiteit Utrecht worden Nieuwperzisch en Turks overigens nog maar op één plaats in Nederland aangeboden. Desondanks blijven er verschillende opleidingen die Nieuwperzisch en Turks in de titel voeren, hetgeen blijkbaar te wijten is aan de CROHO-systematiek. Dit bevordert de duidelijkheid naar de studenten niet. Kleine opleidingen in facultair verband De bescheiden omvang in studentenaantallen van de opleidingen in Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten verdient aandacht. Voor deze opleidingen zijn stringente regelingen van de faculteiten, in het bijzonder wat betreft studiebegeleiding en kwaliteitsbewaking, veelal van minder belang dan voor grotere opleidingen. De commissie heeft daar rekening mee gehouden, en meestal geconstateerd dat ook faculteiten op dat punt voldoende souplesse betrachten in plaats van contraproductieve rigiditeit na te streven. Tot nu toe hebben de kleine letterenopleidingen een beschermde status genoten, waardoor de personeelsformatie benodigd om deze opleidingen te verzorgen gehandhaafd kon worden. De commissie heeft tijdens haar bezoeken verschillende malen vernomen dat de kleine opleidingen door
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
14
herallocatie van middelen en nieuwe systemen van toewijzen van personeel toch weer onder druk zouden kunnen komen te staan. De commissie zou dit in hoge mate betreuren. Taalverwerving Studenten die de onderhavige opleidingen volgen moeten doorgaans een of meer talen leren waarvan ze nog geen basiskennis bezitten. Het vergt van de studenten en van de opleidingen een behoorlijke inspanning en tijdsinvestering om een redelijk taalniveau te bereiken. De meeste studenten bleken overigens gedreven genoeg om die inspanning te leveren. Bij een aantal opleidingen waren de eindtermen taalvaardigheid behoorlijk ambitieus geformuleerd, maar dat geldt niet voor elke opleiding. De commissie vindt dat voor alle opleidingen geldt dat de studenten een behoorlijk leesniveau moeten bereiken om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen. Er zou dus in de ogen van de commissie voldoende ruimte in het programma geschapen moeten worden om de studenten naar het beoogde eindniveau taalvaardigheid te ‘tillen’. Bij verschillende opleidingen heeft de commissie geconstateerd dat er bij de studenten behoefte bestaat aan meer aandacht voor spreekvaardigheid in de betreffende taal. Het gaat hier om talen die qua structuur dusdanig afwijken van de westerse talen dat het aanleren ervan voor westerse studenten erg moeilijk is. Studenten hebben bij aanvang van de opleiding vaak het idee dat men na drie of vier jaar de taal vloeiend zal beheersen, maar gezien de complexiteit van de taal is dat niet mogelijk. De voorgeschreven omvang van de bacheloropleiding en de beperking die is opgelegd dat masteropleidingen geen taalverwervingscomponent kunnen bevatten staan daarbij in de weg. Taalverwervingsdocenten Een deel van het onderwijs aan de bezochte opleidingen wordt verzorgd door specifieke taalverwervingsdocenten. Doorgaans hebben deze docenten geen onderzoeksaanstelling en een relatief groot deel van deze docenten is niet gepromoveerd. De commissie is van mening dat een onderzoeksachtergrond en -aanstelling niet noodzakelijk zijn voor het geven van taalvaardigheidsonderwijs, mits de betreffende docenten academisch en filologisch zijn gevormd. De docenten die aan de bezochte opleidingen verbonden zijn waren allen in voldoende mate gekwalificeerd. Taalverwerving en taalvaardigheid dienen echter naar de mening van de commissie integraal deel uit te maken van de opleiding. Het zou niet zo moeten zijn dat het taalverwervingsonderwijs door uitbesteding aan docenten die geen deel uitmaken van de kernstaf daardoor ook naar de rand van de opleiding verschuift. Het is dan ook aanbevelenswaardig als op zijn minst een deel van het taalverwervingsonderwijs wordt verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoeksaanstelling hebben. Omvang masteropleiding Aan verschillende universiteiten wordt overwogen om masteropleidingen toe te staan die 90 ECTS bevatten. De commissie juicht die ontwikkeling toe. De masteropleidingen in Nederland, voor een opleiding in talen en culturen die niet in het voortgezet onderwijs zijn onderwezen, zijn internationaal gezien krap bemeten. Beroepenveld en arbeidsmarkt De commissie heeft de faculteiten en opleidingen steeds bevraagd over de manier waarop het beroepenveld en de arbeidsmarkt betrokken worden bij de evaluatie van de programma’s. Dat punt is voor de bachelorprogramma’s met hun bredere opzet meer van belang dan het in het verleden voor de ongedeelde opleidingen was. Het is tot heden op veel plaatsen nog weinig uitgewerkt, hoewel sommige opleidingen een levendig contact blijven onderhouden met hun alumni en ook daardoor wel enig zicht houden op het beroepenveld. De commissie heeft er begrip voor dat de aandacht voor het
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
15
beroepsperspectief en de arbeidsmarkt nog niet is uitgewerkt, maar beveelt dit punt toch dringend in de aandacht van de faculteiten en opleidingen aan. De student mag verwachten dat de programmering van de bacheloropleiding, leidend tot een volwaardig academisch diploma, mede gebaseerd is op inzicht in het niveau en de inhoud van functiegebieden die in het verlengde van de opleiding liggen. Daarvoor is een verkenning van arbeidsmarktperspectieven voor deze nieuwe categorie universitaire alumni geboden. Studieduur en rendement Een aantal van de eerder genoemde stringente regels van faculteiten betreft een probleem dat alle Letterenfaculteiten treft, namelijk de onbevredigende studieduur en rendementen. De meeste studenten aan de opleidingen Overige Talen van Europa en het Nabije Midden-Oosten, die verder komen dan het eerste jaar, besteden overigens relatief veel tijd aan hun studie. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat zij zich doorgaans binnen korte tijd ‘een niet-schooltaal’ eigen moeten maken. Niettemin blijft het studierendement ook na de propedeuse voor deze opleidingen aan de lage kant. Tot datgene wat de faculteiten zelf kunnen doen om hier verbetering in te brengen, behoort naar de mening van de commissie versnelling van de rapportage over de doorstroming, die in de gegeven omstandigheden belangrijker is dan rendementscijfers om de vinger aan de pols te houden. Snelle beschikbaarheid van doorstroomcijfers per functionele unit is cruciaal, waarbij vluchtverklaringen (te veel shoppers en dergelijke) uitgefilterd zouden moeten worden. Een maand-na-maand controlesysteem kan een faculteitsbestuur zeer van dienst zijn om studievertraging en uitval in de gaten te houden en de efficiëntie van maatregelen, ook kleinschalige, te meten. De commissie is voorts een uitgesproken voorstander van het invoeren van een Bindend Studie Advies ( BSA). De commissie meent dat de invoering van de bachelor-masterstructuur een uitgelezen gelegenheid biedt om op dit punt waar nodig een nieuwe start te maken. De vervanging van de vroegere ongedeelde opleiding door twee zelfstandige opleidingen van enerzijds drie (een + twee) en anderzijds een of twee cursusjaren schept nieuwe mogelijkheden, zowel voor de opleidingsverantwoordelijken als voor de studenten, om zowel het rendement als de studievoortgang in het oog te houden en tijdig beleid te ontwikkelen om de beoogde doelen (alsnog) te bereiken.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
16
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
17
1. Rapport over de faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden Het bezoek aan de faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden vond plaats op 7 tot 9 november 2005. De opleidingen die de commissie visiteerde zijn: Type opleiding Opleidingsnaam+Code Bachelor Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (56016) Egyptische taal en cultuur (56015) Hebreeuwse en Aramese talen en culturen (50201) Ruslandkunde (50203) Slavische talen en culturen (56813) Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië (50200) Master Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (66016) Egyptische taal en cultuur (66015) Hebreeuwse en Aramese talen en culturen (60144) Islamic Studies (60201) Ruslandkunde (60145) Slavische talen en culturen (66813) Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië (60143)
1.0.
Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit der Letteren tekent voor vrijwel de helft van alle Leidse opleidingen. De faculteit biedt 26 bacheloropleidingen en 28 doorstroommasters aan. De Faculteit der Letteren noemt zichzelf een brede faculteit omdat zij een groot aantal hoofd- en subdisciplines aanbiedt, een groot aantal regio’s tot haar aandachtsgebied rekent en een diversiteit en variëteit aan talige en culturele verschijnselen uit het heden en het verleden bestudeert en onderwijst. De Leidse letterenfaculteit vindt dat zij een bijzondere positie inneemt omdat zij: • • •
een wetenschappelijke context kan bieden voor comparatief onderzoek en onderwijs; een context kan bieden voor vernieuwend fundamenteel en theoretisch onderzoek vanuit kennis over zoveel diverse talen en culturen; unica doceert.
Aan het hoofd van de facultaire organisatie staat het faculteitsbestuur, dat bestaat uit vier leden: de decaan, de directeur onderwijs, de directeur bedrijfsvoering en de studentassessor. Het faculteitsbestuur wordt ondersteund door de afdelingen van het faculteitsbureau. Er is een faculteitsraad van negen medewerkers en negen studenten. De directeur onderwijs speelde een belangrijke rol in het streven van de faculteit om, naar aanleiding van een aanbeveling van de vorige visitatiecommissie, de afstand tussen het centrale en het decentrale niveau binnen de faculteit te verkleinen en de samenwerking en solidariteit tussen de verschillende sectoren binnen de faculteit te versterken. Het aanstellen van de directeur onderwijs paste in het beleid van de faculteit om het bestuur te professionaliseren en het onderwijs meer centraal aan te sturen. In het kader daarvan zijn de contacten tussen het centrale en het decentrale niveau geïntensiveerd. Per 1 januari 2004 is het aantal bestuurlijke eenheden op het gebied van het onderwijs verlaagd van tweeëntwintig naar twaalf: er zijn nu, naast zeven zelfstandige opleidingen, vijf onderwijsinstituten. De opleidingen, die de commissie Overige Vreemde Talen in Europa en het Nabije Midden-Oosten heeft beoordeeld, behoren tot het Onderwijsinstituut Talen en culturen van het Midden-Oosten (Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, Egyptische taal
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
18
en cultuur, Islamic Studies en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië) en het F.B.J. Kuiperinstituut (Slavische talen en culturen en Ruslandkunde). De besturen van de onderwijsinstituten zijn samengesteld uit de voorzitters van de tot het instituut behorende opleidingen, plus één tot het instituut behorende student. De zelfstandige opleidingen hebben een eigen opleidingsbestuur. Elke opleiding heeft een opleidingsraad waarin alle docenten zitting hebben en die vooral een adviserende rol heeft. Daarnaast hebben de studentleden uit de Opleidingscommissie een adviserende stem. De opleidingsraad wordt over een aantal zaken gehoord door het opleidingsbestuur respectievelijk de opleidingsvoorzitter. Ten slotte heeft elk onderwijsinstituut een instituutsraad, die paritair is samengesteld. Elke opleiding wordt daarin vertegenwoordigd door een docent, een student en een lid van het ondersteunend personeel. Verwante bachelor-, master- en doctoraalopleidingen hebben gemeenschappelijke opleidings- en Examencommissies. De faculteit is van plan deze structuur te handhaven wanneer de masteropleidingen in september 2005 van start gaan. Sinds kort kent de faculteit bovendien toelatingscommissies, die beslissen over de toelating van studenten die een masteropleiding willen volgen, maar niet een bacheloropleiding hebben gevolgd die automatisch toegang verleent tot die master. Vanwege de geringe omvang van de opleidingen heeft de faculteit gekozen voor een personele unie met de Examencommissies. Het faculteitsbestuur laat zich adviseren door drie vaste facultaire adviescommissies die ook de faculteitsraad adviseren. De commissie Onderwijs geeft gevraagd en ongevraagd advies omtrent de lopende bestuurlijke onderwijsagenda en kan ook zelf beleidssuggesties aandragen. Daartoe vergadert zij eenmaal per maand, een week voor de faculteitsraadsvergadering, in aanwezigheid van de directeur onderwijs, de assessor en de facultaire contactpersoon voor ICLON, het Leidse instituut voor lerarenopleiding en onderwijsonderzoek. De leden – vijf personeelsleden (voor twee jaar) en vier studenten (voor een jaar) – worden zo geselecteerd dat ze een afspiegeling vormen van de breedte van de faculteit.
1.1. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De invoering van de bachelor-masterstructuur is aan de Leidse universiteit per jaar gegaan. Het proces is nu halverwege: 1 september 2002 1 december 2003 1 september 2004 1 september 2005 1 september 2010
instroom doctoraalopleidingen beëindigd, start van het bachelor-masterstelsel de Faculteit der Letteren telt nog 1.647 ingeschreven doctoraalstudenten van de doctoraalprogramma’s wordt alleen het vierde jaar nog verzorgd het reguliere doctoraalonderwijs wordt beëindigd; vertraagde doctoraalstudenten kunnen verder studeren aan de hand van omzettingstabellen vanuit de bachelormasterprogramma’s en/of maatwerk definitieve beëindiging doctoraalopleidingen: het is niet langer mogelijk om doctoraal examen af te leggen en het bijbehorende diploma te verwerven
De faculteit heeft na de vorige visitatie een commissie Optimalisering ingesteld. De aanbevelingen uit het rapport Optimalisering zijn opgesteld met het nieuwe bachelor-masterstelsel in gedachten. Belangrijk (én al ingevoerd) zijn hierbij de faculteitsbrede onderwijsdoelen op bachelorniveau voor algemene academische vaardigheden en de invoering van leerlijnen; de semesterindeling; studievoortgangscontrole en -begeleiding. Ook van belang bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is de Leidse abstracte structuur 100-600, waarbij voor iedere cursus is aangegeven op welk niveau het vak gegeven wordt en dus dat elk programma een samenhangende opbouw heeft naar moeilijkheidsgraad.
1.2.
Het beoordelingskader
De Universiteit Leiden heeft met haar kaderdocument Leids Universitair Register van Opleidingen – kortweg ‘Leids Register’ – de algemene, universiteitbrede kaders en kwaliteitskenmerken vastgesteld waarbinnen QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
19
faculteiten en opleidingen hun onderwijsbeleid kunnen vormgeven. Elke Leidse bachelor- en masteropleiding wordt aan deze kaders getoetst alvorens opgenomen te worden in het Leids register en te worden aangemeld bij het CROHO. Het kader bevat richtlijnen voor de toetsing van de opleidingen en voorwaarden voor opname in het centrale register. In het Leids Register is onder andere de abstracte structuur 100-600 uitgewerkt en geconcretiseerd. Die structuur moet worden gezien als een classificatiesysteem waarmee het niveau van de cursussen voor studenten duidelijk wordt gemaakt. De praktische evaluatie van het systeem is voorzien voor 2006. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Optimalisering heeft de faculteit een facultair kader voor de bachelor opgesteld dat drie leidende principes heeft: 1. Elke student moet binnen zijn hoofdvak ‘naar het front van de wetenschap’ gebracht worden. Vakinhoudelijke en algemeen academische vorming moeten gewaarborgd en in het onderwijsprogramma aantoonbaar aanwezig zijn. Dit is uitgewerkt door elke opleiding te vragen haar onderwijsprogramma vorm te geven aan de hand van een facultair ‘format’, waarin opzet, doelstellingen en programma op systematische wijze zijn beschreven. 2. Elke student dient gestimuleerd te worden over de muren van zijn eigen vakgebied heen te kijken. Om versnippering van kleine keuzevakjes te voorkomen, is in elk bachelorprogramma naast 140 studiepunten hoofdvakonderwijs ook 40 studiepunten voor substantiële bijvakken van 20 of desgewenst 40 punten per stuk ingeruimd. 3. Het onderwijssysteem dient zowel in organisatorisch als in financieel opzicht efficiënt te worden opgezet. Dit is onder meer uitgewerkt in een facultair uniforme omvang van vakonderdelen in 4 (bachelor) of 5 (master) studiepunten of een veelvoud daarvan, zodat de organisatie van gezamenlijk onderwijs over opleidingsmuren heen (het zogenoemde ‘aanschuifonderwijs’) zo goed mogelijk ondersteund wordt. De Leidse universiteit hanteert een eigen methode voor niveaubewaking, die volgens de facultaire zelfstudie vergeleken kan worden met de Dublin-descriptoren: de zogenaamde ‘abstracte structuur 100600’ bepaalt dat bacheloropleidingen eindtermen hanteren op het niveau 100 tot 400 en dat de eindtermen van masteropleidingen zich op niveau 500 en 600 bevinden. Volgens het beleid van de instelling dient elk opleidingsprogramma een minimum aantal studiepunten op de voor de opleiding relevante niveaus te bevatten. In de onderwijsdoelen van elke opleiding wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen taalvaardigheid (indien van toepassing), disciplinair onderwijs en algemene academische vaardigheden. De opleidingen schrijven de onderwijsdoelen uit in het facultair vastgesteld bachelor- en masterformat. De eindkwalificaties worden voor elke opleiding vermeld onder de eerste vier vragen (algemene doelstelling; disciplinaire doelstellingen; algemene academische vaardigheden en – indien van toepassing – taalvaardigheidsdoelstellingen). De algemene academische vaardigheden liggen facultair vast. Bij dit format hoort een invulschema waarin de opbouw van het programma per semester en per vak beschreven staat; en waarin per vak wordt gespecificeerd: de naam van het vak, het aantal studiepunten, het niveau in termen van de abstracte structuur 100-600, de (sub)discipline waartoe het vak gerekend wordt, de algemene academische vaardigheden die geïntegreerd in het vakonderwijs aan bod komen, indien van toepassing: de taalvaardigheden (eventueel geïntegreerd met het vakonderwijs) die aan bod komen en de werkvormen en toetsvormen die worden gebruikt. Het Faculteitsbestuur beoordeelt, op basis van een advies van de facultaire onderwijscommissie, of de opleidingen de formats op de juiste wijze hebben ingevuld. Voor de bachelors zijn deze schema’s steeds toegevoegd aan de zelfevaluaties, voor de masters zijn ze nog in ontwikkeling. Vanaf september 2005 worden ook alle cursussen beschreven op basis van een uniform sjabloon, waarin ook de leerdoelen van het vak opgenomen zijn.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
20
2.1.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit heeft eindkwalificaties (de minimale leerdoelen van de bachelor) voor algemene academische vaardigheden faculteitsbreed vastgesteld (zie Facultair Kader voor de bacheloropleiding): A. Elementaire onderzoeksvaardigheden, waaronder heuristische vaardigheden zoals vakwetenschappelijke literatuur kunnen verzamelen en selecteren en op basis van de analyse daarvan een beargumenteerde conclusie formuleren. B. Schriftelijke presentatievaardigheden zoals het helder en beargumenteerd uiteenzetten van onderzoeksresultaten en een antwoord formuleren op vragen betreffende (een onderwerp in) het vakgebied. C. Mondelinge presentatievaardigheden zoals het helder en beargumenteerd uiteenzetten van onderzoeksresultaten en het actief deelnemen aan een vakinhoudelijke discussie. D. Samenwerkingsvaardigheden zoals constructieve kritiek geven en ontvangen en gegronde kritiek verwerken tot een herziening van het eigen standpunt en het zich kunnen houden aan overeengekomen planningen en prioriteringen. E. ICT-vaardigheden zoals het op de faculteit gebruikte computerbesturingssysteem en met de voor zijn vakgebied relevante hard- en software en met de meest gangbare webbrowsers en e-mailprogramma’s. Daarnaast gebruiken opleidingen waar levende talen worden bestudeerd het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR) bij het bepalen van hun eindtermen wat betreft de taalvaardigheid. De faculteit heeft in haar Strategisch Plan aangegeven dat zij niet alleen aandacht wil geven aan traditionele vaardigheden, zoals verschillende schriftelijke en mondelinge vaardigheden, argumentatieve en debatteervaardigheden en onderzoeksvaardigheden, maar ook aan allerlei elementaire en diepergravender ICT-vaardigheden. Dit is terug te vinden in bovenstaande eindtermen. De faculteit heeft nog geen vergelijkbare eindtermen voor masteropleidingen opgesteld. De zelfstudie schrijft dat aansluiting op eisen van vakgenoten niet formeel kan worden getoetst omdat er geen (inter)nationaal vergelijkingsmateriaal bestaat. Hetzelfde geldt volgens de faculteit voor de aansluiting op de eisen van de arbeidsmarkt, die niet eenduidig is. Het ‘impliciete gevoelen’ dat verankerd is in de vakcompetentie van de wetenschappelijke staf en dat geformuleerd wordt door de opleidingsraad speelt een dominante rol. De faculteit besteedt echter wel expliciet aandacht aan arbeidsmarktontwikkelingen en de marktpositie van afgestudeerden. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Volgens de facultaire zelfstudie heeft de faculteit met de abstracte structuur 100-600 en de geformuleerde academische vaardigheden een methode voor niveaubewaking die kan worden vergeleken met de Dublindescriptoren. De algemene academische vaardigheden differentiëren niet expliciet naar niveau (bachelor of master) en kunnen daarom alleen in combinatie met de abstracte structuur worden gebruikt. Het onderscheid moet gezocht worden in de mate van beheersing. Volgens de faculteit is de ontwikkeling van een niveau-inschaling voor de algemene academische vaardigheden nog een desideratum. Het bleek inderdaad nog een gepuzzel de eindtermen van de verschillende opleidingen te toetsen aan de criteria die gelden voor dit facet, omdat de lijn van de Dublin-descriptoren in de formulering nog niet gevolgd kon worden, aangezien de eindtermen opgesteld zijn voordat de Dublin-descriptoren in Nederland bekend waren. In de facultaire zelfstudie is wel aangegeven hoe de 100-600 structuur en de facultair geformuleerde algemene academische vaardigheden zijn te herkennen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
21
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
In de faculteit geeft iedere WO-bachelor de kwalificatie voor toegang tot ten minste één aansluitende master. Omdat er nog nauwelijks afgestudeerde bachelors zijn, is er volgens de faculteit nog weinig te zeggen over hun arbeidsmarktperspectief. Omdat er nog geen facultaire eindtermen zijn voor de master is niet te onderbouwen dat de student in staat is onder begeleiding wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De faculteit zegt dat er nog nauwelijks zicht is op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerde WO-masters. Kritische reflectie en zelfstandige studiehouding worden als kern van het facultaire beleid genoemd.
2.2.
Programma
De faculteit beschrijft in het Facultair Kader voor de bachelor dat de student ook buiten zijn vakgebied moet kijken. Om dit te bereiken heeft zij twee bijvakken van 20 c.q. één bijvak van 40 studiepunten ingevoerd in de bacheloropleidingen. Facultaire onderwijsopzet in schema: bijvak 20stp
bijvak 20stp
hoofdvak 60 stp
hoofdvak 40 stp
BA1
BA2
propedeuse
hoofdvak
hoofdvak
hoofdvak 40 stp
60 stp
60 stp
BA3
MA1
(MA2)
Iedere student heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen, aan de hand van drie hoofdsoorten: 1. Intern bijvak: niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak (maximaal één bijvak van 20 studiepunten). 2. Facultair bijvak (dat kunnen ook bijvakken zijn van andere faculteiten die door Letteren als zodanig zijn beoordeeld en geaccepteerd): de faculteit heeft er zestig, ze vallen uiteen in de volgende categorieën: a.
Elke opleiding verzorgt een Opleidingsbijvak waarin de student in 20 studiepunten een introductie krijgt in het betreffende vakgebied. In de regel is dit ‘aanschuifonderwijs’. b. Er zijn circa 25 Spectrumbijvakken van 20 studiepunten per stuk, waarin docenten van verschillende opleidingen onder aansturing van een bijvakcoördinator een vakoverstijgend onderwerp uitdiepen. Voorbeelden zijn ‘Wetenschapsgeschiedenis’ en ‘Boek en uitgeverij’. c. Er zijn sinds 2001 vier Praktijkstudies van 40 studiepunten per stuk: Journalistiek & Nieuwe Media, Europese Unie Studies, Management en Digitale Letteren. Deze Praktijkstudies worden grotendeels verzorgd door speciaal hiertoe aangestelde docenten.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
22
d. Er zijn enkele Colloquia: onder leiding van een of twee docenten wordt in een aantal intensieve vakken een onderwerp uitgediept. Voorbeelden zijn ‘Systemen en memen’ en ‘Filosofie en literatuurkritiek’. 3. Individueel of maatwerkbijvak van 20 studiepunten: zelf samen te stellen uit onderwijs binnen of buiten de faculteit, mits het aan bepaalde – door de Examencommissie te toetsen – minimumeisen voldoet: het moet interne samenhang bezitten en afsluiten met een onderdeel van minimaal 4 studiepunten op minimaal 300-niveau. Hieronder kan een stage of in het buitenland gevolgd onderwijs worden geprogrammeerd. De evaluatie van het bijvakstelsel staat gepland voor begin 2006. Het bijvakkensysteem is faculteitsbreed op een uniforme wijze met de hoofdvakprogramma’s vervlochten: steeds 8 studiepunten (een of twee vakken) in het eerste, en 12 studiepunten (een, twee of drie vakken) in het tweede semester. Deze regel – waaraan strak de hand gehouden wordt – moet voorkomen dat de student met piekbelastingen te maken krijgt. Ten slotte is veel aandacht besteed aan de roostering. Studenten die een eenmaal begonnen bijvak om welke reden dan ook niet afmaken, hebben nog een kans om de reeds behaalde studiepunten te kunnen benutten: ze kunnen ze opnemen in een maatwerkbijvak, waarbij (het) reeds gevolgde vak(ken) in een zinvolle samenhang met nog te volgen onderdelen moet(en) worden geplaatst. Alle bijvakken zullen regelmatig worden geëvalueerd volgens het reguliere evaluatieprotocol. Naast de hierboven beschreven facultaire indeling in hoofd- en bijvakken kent de universiteit Leiden nog een ander universiteitsbreed model van major/minor-combinatiestudies. Daarbij combineren studenten één major van 128 studiepunten met één minor van 52 punten. Het gaat om vaste combinaties, die door de opleidingen zijn ontwikkeld, door de betrokken faculteitsbesturen zijn ingediend en door het College van Bestuur zijn vastgesteld. De letterenopleidingen Geschiedenis, Kunstgeschiedenis, Taalwetenschap, Literatuurwetenschap, Talen en culturen van Zuid-Oost Azië en Oceanië en Duitse taal en cultuur participeren in dit systeem. In hun respectieve zelfstudies wordt dit nader aan de orde gesteld. Op een tweetal essentiële punten wijkt het universitaire model af van dat van de faculteit der Letteren. Waar het bijvakkensysteem pas in het tweede bachelorjaar begint, start de major/minor-combinatie vanaf het eerste jaar. De student legt zich dus al bij aanvang van de studie vast op deze keuze. Daaruit volgt dat hem of haar geen andere keuzemogelijkheden meer resten. Universitaire major/minor-combinatiestudies in schema: minor 12 stp
major 48 stp
1e jaar
minor 20stp
minor 20stp
major 40 stp
major 40 stp
2e jaar
3e jaar
De commissie heeft geconstateerd dat er aan het huidige bijvaksysteem enkele nadelen kleven, die door de faculteit ook als zodanig worden onderkend. Voor de commissie was het systeem, in zijn vele hoedanigheden, niet onmiddellijk inzichtelijk. Het aantal van 60 facultaire bijvakken verhult eigenlijk een rijkdom aan kennis die wordt overgedragen en waar de welbewuste student goed gebruik van zou kunnen maken, ware het niet dat de flexibiliteit ontbreekt. Met alle aandacht voor het afbreken van muren tussen vakgebieden, afdelingen, opleidingen, wordt het studenten en docenten desalniettemin moeilijk zo niet onmogelijk gemaakt interfacultair onderwijs te
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
23
volgen of aan te bieden. Voorbeelden zijn aanwijsbaar binnen enkele van de door de commissie bekeken opleidingen, zoals de vakken archaeologie, kunstgeschiedenis en culturele antropologie bij de opleiding Egyptologie of de opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië, maar ook Hebreeuws en Aramees, Arabisch Nieuw-Perzisch en Turkse talen en culturen. Er zijn eveneens vakken aanwijsbaar die goed zouden aansluiten bij Ruslandkunde maar niet tot de Faculteit der Letteren gerekend worden en daarom niet automatisch, en soms zelfs niet, openstaan voor letterenstudenten. Deze problematiek spoort in het geheel niet met de idee der universiteit, waarin het uitwisselen, interdisciplinair, van informatie juist het bloed van academische wandelgangen zou moeten vormen. Interdisciplinair en interfacultair shoppen in onderwijs mag geen beperkingen kennen die niet door inhoudelijke overwegingen aan de student worden opgelegd. De commissie heeft begrepen dat deze problematiek allerminst onopgemerkt is gebleven, en dat de Faculteit der Letteren actief werkt aan de verhoging van interfacultaire kennisuitwisseling met de faculteiten Sociale Wetenschappen en Rechten. De commissie heeft waardering van het Leidse onderwijssysteem als geheel, het streven beoordeelt zij als goed, maar in de praktijk leidt het systeem tot enig opportunisme en soms tot een inconsistente hantering. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Volgens het Leids Register – en de faculteit heeft dat verder uitgewerkt – moeten onderzoeksvaardigheden zo veel mogelijk geïntegreerd met het disciplinaire onderwijs worden verworven. De faculteit heeft daarom algemeen geldende eindtermen voor onderzoeksvaardigheden opgesteld die iedere opleiding moet laten terugkomen in de programma’s. Uit de invulschema’s van de opleidingen blijkt in welke disciplinaire cursussen deze vaardigheden aan bod komen. Volgens de zelfstudie verwerven studenten kennis aan de hand van interactie met relevant wetenschappelijk onderzoek omdat een groot deel van de docenten actief onderzoeker is. De faculteit beschrijft het voornemen in de nabije toekomst de integratie van onderzoek en onderwijs verder te versterken. In de bachelor wil zij versterking van de algehele programmasamenhang, duidelijker accentuering van de wetenschapstheoretische onderbouwing van het programma en zijn onderdelen, versterking daarin van de leerlijnen heuristische en onderzoeksvaardigheden en schriftelijke presentatie. In de master wil men verbetering van de scriptiebegeleiding en de constructie van een doorlopende, op onderzoek geënte weg van (research)master naar PhD-opleiding. Op de vraag of relevante beroepen aan de orde komen in het programma schrijft de faculteit dat zij door middel van vakoverschrijdende colleges, het stagebijvak en de Praktijkstudies meer aandacht heeft gecreëerd voor andere beroepen dan onderzoeker en onderwijzer. Het zijn wel bijvakken. Onder sterke punten schrijft de faculteit echter dat de Leidse opleidingen een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt zijn zowel op het gebied van onderwijs, onderzoek, overheid en bedrijfsleven en dat de oriëntatie op de arbeidsmarkt al in de bachelorfase begint. De commissie merkt op dat de faculteit zich presenteert als aanbieder van klassieke letterenopleidingen en onderzoeksgeoriënteerd. Tegelijkertijd zijn er studenten die aangeven juist behoefte te hebben aan een brede studie en ligt niet bij elke (bachelor)studie de nadruk op onderzoek en het brengen van de studenten tot het front van de wetenschap. De commissie waardeert daarom de poging om tegemoet te komen aan de wens van de ene student die de diepte in wil én aan de wens van de student die graag een brede en/of
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
24
op de praktijkgeoriënteerde bacheloropleiding wil, namelijk door het bijvaksysteem en de Praktijkstudies. Het leidt volgens haar wel tot een strak format. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De eindkwalificaties op het gebied van taalvaardigheid en algemene academische vaardigheden zijn voor ieder programma verwerkt in de bachelor- en masterformats. Daar is te lezen hoe ze vertaald zijn naar de programma’s: waar wordt er aandacht aan besteed, op welk niveau, in welke wetenschappelijke (sub)disciplines. Vanaf 2005 wordt tevens een uniforme vakbeschrijving verplicht waarin de leerdoelen van een vak vermeld zullen staan. Voor de facultaire bijvakprogramma’s van 20 of 40 studiepunten geldt hetzelfde, hiervoor bestaat een bijvakformat. Het bijvakkensysteem biedt de mogelijkheid voor een ‘flexibel programma’. Elke student is vrij om binnen de spelregels van het bijvakkensysteem bijvakken te kiezen. Over het individuele of maatwerkbijvak beslist de Examencommissie; zij toetst volgens richtlijnen uit het facultair kader voor de bacheloropleiding. Over de samenstelling van een intern bijvak beslist de Examencommissie van de opleiding van de student, voor een facultair bijvak is geen specifieke goedkeuring vereist vanwege de generieke regeling. In de facultair uniforme vakevaluaties komt de vraag naar concretisering van eindkwalificaties indirect aan de orde in vraag 2 en 10. Voorts wordt het onderwerp bevraagd in de alumni-enquêtes en in de nog te ontwikkelen exit-vragenlijst. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het didactisch concept achter het facultaire onderwijsbeleid berust volgens de opleiding onder meer op doorlopende ‘leerlijnen’ van disciplinaire kennis en academische vaardigheden, die beginnen in de propedeuse en doorlopen tot aan het einde van de bachelor. Het toont de oplopende moeilijkheidsgraad en verdieping tot het eindniveau van bepaalde onderdelen van een programma. In de nabije toekomst wil de faculteit de onderwijskundige en didactische kanten van het onderwijs optimaliseren aan de hand van de beleidspunten van de commissie Optimalisering. De punten die nog aandacht vereisen zijn: vakbeschrijvingen vervolledigen, programma’s doorlichten op interne consistentie, studeerbaarheid en aantrekkelijkheid, mogelijkheden voor scholing en wederzijdse coaching van docenten (peer-coaching) verruimen, digitale ondersteuning van het onderwijs intensiveren (Blackboard, Ellips, Digibeeld), doelstellingen van het tweede taalverwervingsonderwijs faculteitsbreed beschrijven in termen van het Europees referentiekader en aandacht opvoeren voor professionele toetsing van zowel taalverwerving als vakinhoudelijke en disciplinaire studieonderdelen. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
De commissie Optimalisering heeft een aantal aanbevelingen gedaan die ingaan op studeerbaarheid. De volgende maatregelen zijn inmiddels ingevoerd: •
•
uniforme facultaire jaarindeling met vastgestelde onderwijs- en toets(voorbereidings)perioden (twee semesters, elk bestaande uit een onderwijsperiode van vijftien weken en een toetsperiode van vijf weken direct volgend op de onderwijsperiode. De toetsperiode bestaat uit een tentamenperiode van drie weken en een herkansingsperiode van een week voorafgegaan door een voorbereidingsweek); aanwijzingen voor het spreiden van de studielast (veertig uur zo goed evenredig mogelijk verdeeld, vakken altijd 4 (bachelor) of 5 (master) studiepunten of een veelvoud daarvan, bijvakslots);
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
25
• • •
vaststellen van toets- en herkansingstijdstippen; detecteren van te grote afwijkingen in toetsresultaten; volgen van de studievoortgang van de afzonderlijke studenten (Leids studiesysteem met Bindend Studieadvies).
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Het totale aantal studenten binnen de faculteit was in 1997-1998 3.318, daalde naar 2.968 in 1999-2000 en steeg weer naar 3.333 in 2003-2004. De instroom steeg van 671 in 1997-1998 naar 915 in 2003-2004 en bedraagt momenteel circa 900 op een totaal van omstreeks 3.400 studenten. De toelatingseisen voor bachelor zijn helder, namelijk een VWO-diploma. Er zijn universitaire toelatingsprocedures voor de masters: iedere student heeft een bewijs van toelating nodig van het faculteitsbestuur. Voor studenten met een andere bachelor dan de eigen of van sectorplanopleidingen wordt het dossier bestudeerd door de toelatingscommissie. HBO-ers met een verwant diploma krijgen toegang tot de bacheloropleiding met een beperkte hoeveelheid vrijstellingen. Na afronding van dit schakelprogramma hebben zij al dan niet na selectie toegang tot de masteropleiding. Van buitenlandse studenten wordt niveau en inhoud van hun diploma getoetst, alsmede hun Engelse taalvaardigheid, alvorens zij worden toegelaten. Alle opleidingen hebben in de OER staan welke bachelors rechtstreeks toegang hebben. De faculteit heeft gewerkt aan het vergroten van haar marktaandeel door inhoudelijke verbreding van het onderwijsaanbod (ook aandacht voor andere beroepen dan docent en onderzoeker via bijvakken) en door het aanboren van nieuwe doelgroepen (à la Carte, contractonderwijs et cetera). Hiervoor heeft zij speciale instroomeisen en voorlichting opgezet. Om de aansluitingsproblemen vanuit het VWO zo veel mogelijk te beperken, heeft de Universiteit Leiden een aansluitingsprogramma VWO-WO ontwikkeld. Verschillende opleidingen doen hieraan mee: gastlessen, aansluitingsmodules, proefstuderen, Laptop-project, pre-university college, et cetera. Daarnaast zijn er bijeenkomsten gericht op scholieren en aankomende studenten, zoals de Taalkundeolympiade. Activiteiten op het gebied van werving en voorlichting worden uitgevoerd door de afdeling Communicatie (2,9 fte), in nauwe samenwerking met de afdeling Internationalisering, Communicatie en Studenten (ICS) van het universiteitsbureau. Verder drie ‘studentambassadeurs’ (studenten die een jaar een kleine facultaire aanstelling krijgen om voorlichting te geven op landelijke beurzen en op scholen), websites voor aanstaande studenten en een Engelstalige mastersite. Voor de universiteit als geheel en voor elke opleiding afzonderlijk zijn er informatieve studiebrochures. Verder zijn er vier universitaire brochures speciaal gericht op de vier profielen binnen het nieuwe VWO en facultaire informatiebrochures voor ‘Studeren à la carte’ en ‘Anders studeren’ (HOVO). Volgens de zelfstudie wil de faculteit in de nabije toekomst de aandacht voor de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen vergroten, zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed over het voetlicht gebracht wordt. De commissie heeft opgemerkt dat de instroomkwalificaties van de studenten voor verschillende van de door haar gevisiteerde opleidingen problemen met zich mee brengen voor het lezen van relevante vakliteratuur die in het Frans of het Duits gesteld is. De opleidingen zelf doen er alles aan om vervangende literatuur te zoeken. De commissie zou als overweging willen meegeven aanvullende ingangseisen voor deze opleidingen te stellen en bijspijkercursussen aan te bieden, om zo het niveau van de opleidingen te kunnen handhaven.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
26
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
• • •
Alle bacheloropleidingen duren drie jaar en tellen 180 studiepunten; daarvan zijn in het tweede en derde jaar 2 x 20 studiepunten gereserveerd als bijvakruimte. Vrijwel alle gewone masteropleidingen duren één jaar en tellen 60 studiepunten. De drie talen en culturen masteropleidingen van respectievelijk China, Japan en Korea duren twee jaar en tellen 120 studiepunten.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Volgens het Strategisch Plan streeft de faculteit naar een verbetering en modernisering van het onderwijsproces, in het bijzonder met betrekking tot de didactische werkvormen. Dat wil het faculteitsbestuur bereiken door het gebruik van actieve werkvormen, zoals probleem- en opdrachtgestuurd onderwijs, projectonderwijs en computerondersteund onderwijs, die een centrale plaats in alle opleidingen moeten krijgen. Het bestuur wil ook nagaan welke mogelijkheden elektronische leeromgevingen in dit verband bieden. De commissie Optimalisering formuleerde het als volgt (Aanbeveling 1): “De door de opleiding gekozen werkvormen maken gebruik van middelen om studenten te activeren en te inspireren tot zelfstandige en kritische reflectie. Betreft het hoorcolleges, dan gaat de activerende impuls uit van de wijze van presentatie van de docent; betreft het werkcolleges, dan gaat de activerende impuls ook uit van individuele en groepsopdrachten, referaten, discussie, e.d. In principe zijn alle werkvormen zo ingericht dat zij voorbereiding (en verwerkingstijd achteraf) vergen, óók de hoorcolleges. In de voor elk vak verplichte vakbeschrijving (‘course description’, zie Aanbeveling 8) wordt aangegeven welke tijd in het weekrooster beschikbaar is voor zelfstudie en wat globaal van de student in die tijd wordt verwacht.” Zoals eerder gezegd, denkt de commissie dat er voor de faculteit nog wel wat werk te verrichten valt om deze prijzenswaardige ideeën voluit ingang te doen vinden. De faculteit heeft als richtlijn dat het optimale aantal contacturen voor een monodisciplinaire letterenopleiding rond de 350 per jaar ligt. Voor de talen en culturenopleidingen ligt dit aantal rond of (ruim) boven de 400 uur per jaar, afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van de onderwezen taal. Het gaat hier steeds om een gemiddelde over de hele opleiding; in de propedeuse ligt dit aantal hoger, in het laatste jaar lager. De contacturen moeten zo gelijkmatig mogelijk over de semesters en over de week gespreid worden om te voorkomen dat er piekbelastingen optreden. De relatief kleine schaalgrootte van de afzonderlijke opleidingen leidt vaak automatisch tot onderwijs in een intensief contact tussen docent en student. De stagekwaliteit wordt volgens de zelfstudie gewaarborgd door de regeling stage bijvak uit het bachelorkader. De omvang ligt vast, altijd wordt de opdracht, het leerdoel, de aard en de omvang van de begeleiding vastgelegd en goedgekeurd door stageorganisatie, stagedocent en Examencommissie. Er is een facultaire stagecoördinator. Afstudeerwerken van zowel bachelor als master worden door twee docenten beoordeeld. Facultair is vastgelegd dat een bachelorwerkstuk minimaal 12 studiepunten telt en een masterscriptie minimaal 20. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De faculteit hanteert vaste procedures om de relatie tussen leerdoelen en toetsing te bewaken en te controleren:
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
27
• • • •
de te bereiken eindkwalificaties zijn beschreven in de bachelor- en masterformats; daar is ook aangegeven op welke manier deze vertaald zijn in het onderwijsprogramma; in de vakbeschrijvingen wordt beschreven welke leerdoelen er in dat vak bereikt dienen te worden, en hoe de samenhang is tussen die leerdoelen en de toetsvorm(en); de kwaliteit van de toetsing is onderdeel van de vaste vragenlijst voor programmaevaluatie.
De niveauopbouw is in alle programma’s gewaarborgd via de 100-600 structuur. Elke bachelorstudent in de faculteit heeft ten minste 20 studiepunten op het niveau 400 gevolgd. Voor de masterstudent is dat ten minste 20 punten op niveau 600. De faculteit heeft nog geen geïmplementeerd systeem voor de waarborging van de consistentie in de beoordeling en toetsing. De facultaire werkgroep ‘taaltoetsing’ onderzoekt of het CEFR als leidraad voor toetsing van de bereikte taalvaardigheid kan worden gebruikt. Bij gebleken succes zullen vergelijkbare methoden van consistente toetsing worden ontwikkeld voor disciplinaire vakken. Voorts wil de faculteit aandacht van docenten in de komende periode onder meer via een breed georganiseerde studiemiddag richten op toetsdidactiek ter voorbereiding op verdere nascholing. Elke opleiding heeft een Examencommissie, waarvan de bevoegdheden wettelijk zijn vastgelegd en die binnen de faculteit is verankerd in het faculteitsreglement. De faculteit kent nog geen facultaire richtlijn voor de Examencommissie. Elke Examencommissie heeft tot nu toe een eigen regeling, die per opleiding verschilt. De ontwikkeling van een facultair modelreglement is in voorbereiding. De Examencommissie is verantwoordelijk voor alle toetsen en examens die binnen de opleiding worden afgenomen. Verder is er een facultaire Examencommissie voor de bijvakken ingesteld, die verantwoordelijkheid draagt voor de examens die worden afgenomen in het kader van opleidingsoverschrijdende bijvakken.
2.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Volgens de zelfstudie wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door medewerkers die tevens een onderzoekstaak hebben. Het merendeel van de docenten is gepromoveerd: 100% van de HL, 100% van de UHD, 94% van de UD en 18% van de docenten. De faculteit onderschrijft het principe dat studenten in alle fasen van hun opleiding in aanraking dienen te komen met wetenschappelijke rolmodellen, onder wie hoogleraren. Het is echter nog de vraag of dit ook voor opleidingen met een kleine staf goed haalbaar zal zijn, gezien het feit dat ook door de doorstroomen onderzoeksmasters een beroep wordt gedaan op de hoogleraren. Medewerkers binnen de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis besteden gemiddeld 30% van hun tijd aan onderzoek, voor medewerkers in de sector niet-Westen is dat 42%. Elke medewerker met een onderzoekstaak participeert in een (of meer) van de facultaire onderzoeksinstituten. Dat zijn: • • • •
Pallas: voor historische, kunsthistorische en letterkundige studies vooral met betrekking tot Europa en Noord- en Latijns-Amerika; LUCL (Leiden University Centre for Linguistics) voor het taalkundig onderzoek binnen de faculteit; Instituut voor Geschiedenis: voor historisch onderzoek; Onderzoeksinstituut voor Aziatische, Afrikaanse en Amerindische Studies CNWS: voor onderzoek met betrekking tot het Niet-Westen.
Het instituut voor Geschiedenis is recent, dat wil zeggen na de visitatie van de onderhavige opleiding, opgericht. De taalkundigen uit het ULCL (Universiteit Leiden Centrum voor Linguïstiek) en het CNWS zijn samengegaan in het nieuwe instituut LUCL. QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
28
Volgens de facultaire zelfstudie blijkt uit recente onderzoeksvisitaties dat de faculteit over het geheel genomen beschikt over een in wetenschappelijk opzicht kwalitatief sterke staf. De onderzoeksinstituten hebben onder andere als taak de onderzoekers uit verschillende opleidingen en disciplines bij elkaar te brengen om zo het opleidingsoverschrijdende en vooral regio-overschrijdende comparatieve en interdisciplinaire onderzoek te stimuleren. Daarnaast stimuleert de faculteit dat over de grenzen van de onderzoeksinstituten wordt samengewerkt, om op die manier vernieuwend en grensverleggend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van de NWO-vernieuwingsimpuls – een extra stimulans te geven. De onderzoeksinstituten hebben een belangrijke rol gespeeld bij het vormgeven van de onderzoeksmasters en zijn betrokken bij het opzetten van een Graduate School waarin deze zullen worden ondergebracht. Het taalvaardigheidsonderwijs wordt voor een deel verzorgd door docenten zonder onderzoeksaanstelling, een relatief groot deel van deze docenten is niet gepromoveerd. De commissie is van mening dat het voor het verzorgen van het taalvaardigheidsonderwijs niet noodzakelijk is dat de docenten tevens een bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderzoek, mits deze docenten academisch en filologisch gevormd zijn. De commissie wil echter nadrukkelijk aanbevelen het taalvaardigheidsonderwijs niet geheel lost van de rest van de opleiding te plaatsen door het onderwijs daarin uit te besteden aan docenten die geen deel uitmaken van de vakgroep of afdeling. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Vanuit het universitaire budget worden aan de faculteiten middelen ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten heen zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. De faculteit kent een intern allocatiemodel voor de opleidingseenheden waarin onderscheid gemaakt wordt tussen de opleidingen in de sector niet-Westen en in de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis. De tweedeling komt voort uit het gegeven dat voor de ‘unica’ in het verleden van overheidswege geoormerkte budgetten ter beschikking zijn gesteld die thans integraal deel uitmaken van de bekostiging van de Universiteit Leiden. De faculteit wijst op de problematiek van bezuinigingen en vergrijzing. Zij voert een actief beleid voor vervroegde pensionering en probeert te komen tot verjonging door nieuwe medewerkers aan te stellen bij opleidingen die niet in formatie achteruit hoeven te gaan. Het verdeelmodel binnen de faculteit ziet er als volgt uit: •
•
Voor de sector Westen/Geschiedenis/Kunstgeschiedenis is de formatie gebaseerd op een normprofiel voor de bacheloropleidingen, dat binnenkort wordt uitgebreid met een model voor de masteropleidingen. Belangrijke parameters in het model zijn aantallen eerstejaars, diploma’s en aantallen promoties. Bovendien is een minimumbezetting vastgesteld: voor de combinatie van een bachelor- en een masteropleiding mag die niet kleiner zijn dan 3 fte. Voor de sector niet-Westen geldt een basisformatie waar bovenop op grond van aantallen eerstejaars en rendementen extra formatie wordt toegekend; ook in het niet-Westen wordt voor promoties formatie toegekend.
Het is de bedoeling om de komende jaren te komen tot één bekostigingsmodel voor de beide sectoren (met een specifieke oormerking van de extra gelden voor het niet-Westen). Er waren in het recente verleden 22,97 (in 2003), 20,83 (in 2002) en 19,29 (in 2001) studenten per fte onderwijs. Voor het Westen ligt dat cijfer hoger (30,7 studenten per fte in 2003) dan voor het niet-Westen (10,98 studenten). Vanwege de beschermende maatregelen voor het in stand houden van de kleine Letteren liggen de student-stafratio’s voor de door de commissie gevisiteerde opleidingen doorgaans gunstiger.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
29
De faculteit kent sinds 1998 professionele studiecoördinatoren (in 2001 7,8 fte voor de gehele faculteit), die in korte tijd centrale figuren zijn geworden. Voor beleidsondersteuning op het gebied van onderwijs en onderzoek heeft de faculteit 4,8 fte ter beschikking, voor internationalisering nog eens 2 fte. De faculteit streeft ernaar dat 25% van de hoogleraren en UHD’s vrouw is. Op 1 december 2003 waren 10 van de 49 hoogleraren binnen de faculteit vrouw. Bij de UHD’s ging het om 6 van de 29. De Universiteit Leiden werkt mee aan de totstandkoming van afspraken in het kader van het Sectorplan Letteren. Dit betekent voor de ‘kleine letteren’ dat voor de masteropleidingen expertise op nationaal niveau kan worden benut en voor de ‘unica’ dat samenwerking met masteropleidingen in Europa leidt tot een benutting van meer expertise dan alleen in Leiden mogelijk is. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie vermeldt dat de faculteit bezig is een nieuwe sollicitatieprocedure te ontwikkelen voor UHD’s en UD’s waarin meer oog zal zijn voor de didactische kwaliteiten van de kandidaten, die bijvoorbeeld kunnen blijken tijdens een proefcollege. Voor hoogleraren maken een assessment van managementvaardigheden en een proefcollege reeds deel uit van de procedure. Het systeem van ‘universitaire functieordening’ (UFO) is in de faculteit ingevoerd met speciale aandacht voor onderwijscompetenties. Er worden regelmatig facultaire onderwijsmiddagen worden georganiseerd (twee maal in 2002, drie maal in 2004) met thema’s als ‘Invoering BA/MA’, ‘Onderwijsoptimalisering en activerend onderwijs’, ‘Visitatie en kwaliteitszorg’, ‘Taalvaardigheidsonderwijs via het Europees Referentiekader (CEF)’. De deelname aan deze middagen is behoorlijk. De faculteit beschikt ook over een budget voor scholing. In de nabije toekomst wil de faculteit verhoogde aandacht geven aan de ondersteuning van het docentencorps. Didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd. De Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken die hoogleraren met de medewerkers gaan voeren vindt de commissie een nuttig onderdeel van personeelsbeleid. Naast een beoordelingsgesprek waar bepaalde consequenties uit voortvloeien moet er immers ook gesproken worden over iemands loopbaan. De faculteit gaf aan dat ze het maken van afspraken in het kader van resultaat en ontwikkeling graag wilde laten samenvallen met gesprekken die toch al plaatsvinden tussen leidinggevende en medewerker. Als het op die manier geïmplementeerd wordt, dan heeft de commissie daar waardering voor: zonder dat er meer werk ontstaat, worden de afspraken toch gemaakt.
2.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Volgens de faculteit zijn er maar net voldoende onderwijsruimten en laat de verdeling van grote en kleine zalen te wensen over. Niet overal staat al een beamer en computer. De faculteit is bezig aan een inhaalslag en heeft een medewerker aangesteld om het probleem in kaart te brengen. De faculteit kent geen centrale roostering: elke opleiding stelt een eigen rooster op en vraagt de afdeling Zalenbeheer op grond daarvan om zaalruimte. Deze werkwijze heeft gevolgen voor het bijvakonderwijs: zij impliceert dat er geen garantie te geven is dat elke hoofdvakstudent elk facultair bijvak zonder roosterconflicten kan volgen. Dat geldt vooral voor de opleidingsbijvakken, die voor het grootste deel bestaan uit aanschuifonderwijs. Voor de bijvakken die geen aanschuifonderwijs kennen – een enkel Opleidingsbijvak, de meeste Spectrumbijvakken, de Praktijkstudies en de Colloquia – zijn aparte plekken in het rooster gereserveerd. Op die tijdstippen mag er alleen bijvakonderwijs en geen hoofdvakonderwijs
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
30
geroosterd worden. Zo is het voor elke Letterenstudent in ieder geval mogelijk om zonder roosterproblemen een Spectrumbijvak, Praktijkstudie of Colloquium te volgen. De Universitaire Bibliotheek is dichtbij. Bovendien herbergt de stad Leiden belangrijke musea en collecties waar studenten terechtkunnen. De faculteit heeft een eigen afdeling ICT, een eigen netwerk en computerzalen met 96 werkplekken voor onderwijs en studie die alleen toegankelijk zijn voor Letterenstudenten. Daarnaast kunnen ze ook van universitaire computervoorzieningen gebruikmaken. De subafdeling ICT&Onderwijs initieert en begeleidt projecten op het gebied van digitale ondersteuning van onderwijsprogramma’s. De speerpunten liggen nu bij het gebruik van Blackboard en bij taalvaardigheidsonderwijs. Er is ook aandacht voor de digitalisering van beeldmateriaal en van audio- en videomateriaal. De practicaruimten in het Talencentrum voldoen aan moderne eisen. Tijdens de bezoeken die de commissie heeft afgelegd is echter door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. Het bleek aan verschillende opleidingen niet mogelijk andere lettertekens dan het reguliere Latijnse alfabet op docent- en studentcomputers te gebruiken. Daarnaast werden klachten genoemd als: • het regelmatig niet functioneren van een aantal onderwijsvoorzieningen in de onderwijsruimten (zoals gebrek aan krijtjes, geluidsapparatuur en beamers); • het op slot zitten van onderwijsruimten, waarbij het vervolgens onbekend is waar de toegangssleutel afgehaald kan worden. De commissie is van mening dat het goed functioneren van deze faciliteiten noodzakelijk is voor een gedegen uitvoering van de opleidingen Overige Vreemde Talen van Europa en het Nabije MiddenOosten. Vooral de klacht inzake het gebruik van lettertekens weegt bij de commissie zwaar. De commissie heeft naar aanleiding van de klachten met de faculteit gesproken en een verbetertraject afgesproken, dat na afloop van het beoordelingstraject reeds was ingezet. De faculteit heeft de commissie hierover per brief ingelicht. De brief heeft de commissie gerustgesteld. Volgens de commissie zijn daarmee de hierboven vermelde punten naar tevredenheid verholpen. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit heeft sinds 1998 een stelsel van studiecoördinatoren. Deze personen verrichten taken op het gebied van studieadvisering, maar ook van onderwijscoördinatie (roosters, studiegids, advisering inzake onderwijsprogrammering). Ze zijn in dienst van de faculteit en voor een bepaalde hoeveelheid fte toegewezen aan opleidingen en instituten. De functies hebben minimaal een omvang van 0,5 fte, waardoor de meeste studiecoördinatoren voor twee of drie verwante opleidingen werken. De studiecoördinatoren overleggen maandelijks onder leiding van de directeur onderwijs. Het stelsel is begin 2001 positief geëvalueerd op basis van vragenlijstonderzoek onder studenten, opleidingsbesturen, Opleidingscommissies, Examencommissies, secretariaten en de coördinatoren zelf. In het kader van het Leids Studiesysteem worden studenten in het eerste bachelorjaar (propedeuse) opgenomen in mentorgroepen. Bij het begin van hun studie voeren zij een kennismakingsgesprek met de studiecoördinator of een docent, waarna zij onder de hoede komen van een docentmentor. In het eerste jaar wordt tweemaal een advies uitgebracht over de kansen van de student om de opleiding succesvol af te ronden. Aan het einde van het eerste jaar wordt – onder verantwoordelijkheid van de Examencommissie – een advies met een bindend karakter uitgebracht: een student moet minimaal 30 studiepunten hebben behaald om verder te mogen gaan met zijn studie. Met ingang van 1 september 2005 wordt dit aantal opgehoogd naar 40 met de verplichting de propedeuse binnen twee jaar te halen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
31
In het Strategisch Plan wordt beschreven dat er meer begeleiding in de doctoraalfase nodig is (scriptie, aanspreken bij achterblijvende studievoortgang, informatie over voorzieningen en mogelijkheden). De komende twee jaar gaat de faculteit, met steun van het College van Bestuur, meer investeren in het begeleiden van ouderejaars studenten. Sinds begin 2004 beschikt de faculteit over een afdeling Studentzaken (hoofd Studentzaken 1 fte), waarin zowel het nieuwe Studiepunt (2 fte), het reeds bestaande Loopbaancentrum (2 fte) als de coördinator voor het à la carte- en contractonderwijs (0,6 fte) zijn ondergebracht. Het Loopbaancentrum is in 2003 positief geëvalueerd door studenten, studiecoördinatoren en werkgevers en daarna opgenomen in facultaire organisatie. Studenten krijgen tweemaal per jaar een overzicht van de studievoortgang uit het studie-informatiesysteem ISIS/S&S. Een groeiend aantal opleidingen gebruikt U-Twist voor inschrijving en uitslag van tentamens. Prijzenswaardig vindt de commissie de poging op facultair niveau die studieadviseurs gaan ondernemen om vertraagde studenten op te sporen en te begeleiden in het laatste stapje naar een bachelordiploma. Andere universiteiten hebben daar positieve ervaringen mee.
2.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit is bezig met de ontwikkeling van een nieuw systeem van interne kwaliteitszorg, dat betrekking heeft op drie niveaus. De implementatie van het volledige systeem zal in de tweede helft van 2005 plaatsvinden. Verschillende elementen worden al langere tijd gebruikt binnen de faculteit, maar worden geactualiseerd en geïntegreerd in het nieuwe systeem. Het gehele systeem zal beschreven worden in een facultair kwaliteitshandboek. 1. Op studentenniveau: onderwijsevaluaties: In 2003 heeft de faculteit een nieuw evaluatieprotocol voor het onderwijs ingevoerd, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen vakevaluaties en programmaevaluaties. In het protocol staan de aandachtspunten die de faculteit heeft vastgesteld voor zowel de evaluatie van afzonderlijke vakken als van samenhangende programma’s. De opleidingen kunnen hieraan zelf desgewenst aandachtspunten toevoegen. Voor groepen van meer dan vijftien studenten worden vragenlijsten gebruikt met een vijfpuntsschaal die door het ICLON ontworpen zijn. Voor kleinere groepen wordt de kwalitatieve methode gebruikt (bijvoorbeeld een discussiebijeenkomst met een notulist). Deze vormen van evaluatie zijn niet altijd goed vergelijkbaar. Het is de taak van de Opleidingscommissie de resultaten in de juiste context te plaatsen. Het is facultair beleid dat van een nieuwe opleiding alle vakken uit een studiejaar geëvalueerd worden. Na deze ‘nulmeting’ kan de opleiding desgewenst overstappen op een frequentie van eens per drie jaar. De Opleidingscommissie stelt daarvoor een evaluatiekalender op, waarin uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met factoren die het wenselijk maken dat een vak vaker dan eens per drie jaar geëvalueerd wordt (bijvoorbeeld nieuwe docenten, gewijzigd onderwijsmateriaal, nieuwe werkvormen et cetera). De programmaevaluatie dient in alle gevallen jaarlijks te worden afgenomen. Voor de vakevaluatie zijn de punten die bevraagd worden: mate van interessantheid van het vak; kwaliteit van de informatievoorziening bij aanvang; reële studielast ten opzichte van het aantal studiepunten; moeilijkheidsgraad; mate van gerealiseerde voorbereiding van contacturen; stimulering van het kritisch denkvermogen; stimulering van zelfstandige, actieve inzet; kwaliteit van het studiemateriaal; geschiktheid van de gebruikte werkvormen; interne samenhang van het onderwijs; effectiviteit van digitale leeromgeving en/of COO-toepassingen; aansluiting bij het studieprogramma tot nog toe; didactische kwaliteit van de docent(en).
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
32
Voor de jaarlijkse programmaevaluatie (van hoofd- en bijvakken) zijn de punten die bevraagd worden: tevredenheid over de algemene studievordering; toename zelfstandige studiehouding; reële totale studielast ten opzichte van het aantal studiepunten; samenhang tussen de onderdelen van het programma; toename beheersing van algemene academische vaardigheden; toetsing (met eventuele specificatie van vakken); studielastspreiding; eventuele studievertraging; in geval van propedeuse: zinvolheid propedeusementoraat; studiecoördinator (hoofdvakprogramma) of organisatie (bijvakprogramma). De faculteit overweegt om per 1 september 2005 exit-vragenlijsten of curriculumevaluaties in te voeren als aanvulling op de bestaande vak- en programmaevaluaties. De Opleidingscommissie maakt elk half jaar evaluatierapporten die naar de betrokken leerstoelhouders, het opleidings- of instituutsbestuur en het faculteitsbestuur worden gestuurd. Deze beoordelen de rapportages elk naar de verantwoordelijkheden die ze dragen en gaan na of de evaluatieresultaten beantwoorden aan de streefdoelen (niet lager dan een 3 op vijfpuntsschaal). Zo niet, dan wordt er een verbetermaatregel in gang gezet, bijvoorbeeld via een gesprek met een docent over zijn onderwijs, een aanpassing van het onderwijsprogramma, het opheffen van roosterconflicten, et cetera. In het jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprek komen de onderwijsevaluaties ter sprake en controleert het faculteitsbestuur of de noodzakelijke follow-up heeft plaatsgevonden. 2. Op personeelsniveau: Resultaat- & Ontwikkelingsgesprekken: Functioneringsgesprekken vinden in principe elk jaar plaats en worden gepland en gevoerd door de direct leidinggevende. Voor docenten, UD’s en UHD’s is dat de leerstoelhouder. Bij de leerstoelhouders worden de functioneringsgesprekken sinds 2000 gevoerd door de decaan. De functioneringsgesprekken worden vervangen door Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken, waarin medewerkers op alle onderdelen van hun functioneren beoordeeld worden aan de hand van een vierpuntsschaal. Deze gesprekken zullen een duidelijke relatie hebben met de onderwijsevaluaties. In die gesprekken worden resultaatgerichte afspraken gemaakt over de loopbaanontwikkeling. Leidinggevenden krijgen een training in het voeren van deze gesprekken, ook medewerkers hebben de mogelijkheid een training te volgen. 3. Op bestuurlijk niveau via meerjarenbeleidsgesprekken: Sinds 2001 voert het faculteitsbestuur jaarlijks meerjarenbeleidsgesprekken met de opleidingen/onderwijsinstituten. In het kader van die gesprekken maken opleidingen eens per drie jaar een meerjarig profileringplan. De afspraken die gemaakt worden, worden vastgelegd in een convenant, dat tijdens het volgende meerjarenbeleidsgesprek wordt besproken om na te gaan of de overeengekomen afspraken daadwerkelijk zijn opgevolgd. Met betrekking tot het onderwijs komen in elk geval de volgende onderwerpen aan de orde: • • • • • • •
instroom; rendementen; voortgang implementatie bachelor-masterstelsel; vak- en programmaevaluaties; contractonderwijs; internationalisering; ICT & Onderwijs.
Indien de resultaten van een opleiding in ernstige mate afwijken van het facultaire beleid worden daarover afspraken gemaakt voor het komend jaar. Er wordt ook aandacht besteed aan de beschikbaarheid van adequate onderwijsruimten, de inrichting ervan en de benodigde apparatuur, en aan personeelszaken. Als uit onderwijsevaluaties of langs een andere weg is gebleken dat een bepaalde medewerker (in het onderwijs of anderzins) niet goed functioneert, wordt dit functioneren in een vertrouwelijk gedeelte van het gesprek – dat alleen met de verantwoordelijke opleidingsvoorzitter plaatsvindt – aan de orde gesteld. Een belangrijk punt is ook het vaststellen van de indicatieve formatie: de hoeveelheid wetenschappelijk personeel waarop een opleiding recht heeft. Die formatie ligt niet bij voorbaat geheel vast, wanneer er daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld wanneer de instroom sterk gestegen is, stelt het faculteitsbestuur extra formatie beschikbaar voor opleidingen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
33
De Universiteit Leiden heeft onlangs een traject ingezet om universiteitsbreed te komen tot een cyclisch kwaliteitszorgsysteem dat is toegesneden op het nieuwe accreditatiestelsel. De faculteiten is gevraagd de verschillende onderdelen waarmee de onderwijskwaliteit wordt gestimuleerd en bewaakt, onder te brengen in een handboek, dat op hoofdlijnen het NVAO-kader volgt. De Faculteit der Letteren is bezig om dit kwaliteitshandboek vorm te geven en kan daarbij gebruikmaken van verschillende elementen die in de afgelopen periode ontwikkeld en ingevoerd zijn. Met het expliciet benoemen van streefdoelen per opleiding is inmiddels een begin gemaakt, onder meer voor de onderwijsrendementen en in de convenanten bij het meerjarenbeleidsgesprek. Bij de uitwerking van het kwaliteitshandboek zullen voor meer onderwerpen toetsbare streefdoelen worden opgesteld. In de nabije komst wil de faculteit het stelsel van kwaliteitszorg verfijnen en aanvullen. De cyclus van onderwijsevaluatie, resultaat- en ontwikkelingsgesprekken en didactische en onderwijskundige scholing kan intensiever en meer systematisch worden gehanteerd. De universiteit wil naast de zesjarige cyclus van externe beoordelingen een driejaarlijkse midterm-review. De faculteit beoogt de League of European Research intensive Universities in de organisatie daarvan te betrekken, zodat de faculteit haar kwaliteit kan afmeten aan die van verwante en vergelijkbare Europese partnerinstellingen. Als zwakke punten vermeldt de facultaire zelfstudie: • met behulp van actielijsten wordt weliswaar gepoogd alle meerjarenbeleidsgesprekken van tijdige follow-up te voorzien, maar deze komt in sommige gevallen later dan wenselijk is; • hoewel de verwerking van de informatiestroom afkomstig uit de evaluatieprocedures adequaat geregeld is, ontbreekt het vooralsnog aan een geautomatiseerd informatiesysteem, terwijl de handmatige verwerking tijdrovend is; • de facultaire informatiesystemen zijn nog niet altijd even goed toegespitst op de informatiebehoefte van de NVAO. De faculteit heeft een begin gemaakt met het ontwikkelen van een kwaliteitsnormeringssysteem voor het taalvaardigheidsonderwijs op basis van het Common European Framework of Reference for Languages (CEFR). Voor al het onderwijs wil Leiden in het kader van het nieuwe kwaliteitszorgsysteem een faculteitsbrede tussentijdse beoordeling (midterm review) invoeren in het kader waarvan de diverse belanghebbenden (stakeholders) van het facultaire onderwijs geraadpleegd worden. De commissie heeft waardering voor deze grondige aanpak van het kwaliteitszorgsysteem en is benieuwd naar de volledige implementatie, de evolutie en verdere uitwerking ervan. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Uit de beschrijving onder het vorige facet blijkt dat het systeem van interne kwaliteitszorg zo is opgezet dat uitkomsten van evaluaties ook daadwerkelijk kunnen leiden tot het constateren van tekortkomingen en vervolgens tot het formuleren van concrete verbeterpunten en dat systematisch wordt nagegaan of deze verbeterpunten zijn gerealiseerd. De vorige visitatiecommissie stelde op facultair niveau de volgende zwakke punten vast: • • • • • •
een te grote autonomie van de vakgroepen c.q. opleidingen; de afstand tussen het faculteitsbestuur en de facultaire gemeenschap; gebrekkige onderlinge samenwerking tussen de opleidingen; het personeelsbeleid, in het bijzonder de geringe stimulans ten aanzien van de onderwijskwaliteitsbewaking; het ontbreken van solidariteit en samenwerking tussen Westen en niet-Westen; ondermaatse computerfaciliteiten voor studenten.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
34
De faculteit heeft naar aanleiding van deze kritiek een adviescommissie ingesteld die de opdracht kreeg na te gaan welke verbeteringen op het gebied van ‘Optimalisering van Onderwijsvormen en Onderwijsproces’ faculteitsbreed zouden moeten worden nagestreefd. Het bestuur van de faculteit heeft de aanbevelingen van deze commissie overgenomen en omgezet in concrete maatregelen. Het aanstellen van een directeur onderwijs, die fungeert als verbindingsofficier tussen faculteit en opleidingen, moest leiden tot een grotere mate van samenwerking en solidariteit binnen de faculteit. Ook het instellen van onderwijs- en onderzoekinstituten had als doel het verkleinen van de functionele afstanden binnen de faculteit. Het door de vorige visitatiecommissie geconstateerde gebrek aan samenwerking tussen Westen en niet-Westen is aangepakt door een aantal opleidingsoverschrijdende initiatieven, zoals een zevental onderzoeksmasters. De faculteit heeft het voeren van functioneringsgesprekken geïntensiveerd, heeft plannen uitgewerkt voor R&O-gesprekken en is van plan deze gesprekken een structurele plaats te geven in het systeem van interne kwaliteitszorg. Er is verder geïnvesteerd in computerfaciliteiten. De commissie concludeert dat de faculteit de commentaren en verbeterpunten van het vorige visitatierapport serieus heeft genomen en maatregelen heeft getroffen. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Over de manier waarop medewerkers en studenten bij de interne kwaliteitszorg betrokken zijn, is hierboven (onder F17) reeds het een en ander gezegd. Medewerkers en studenten zijn bovendien via de Opleidingscommissies actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Elke opleiding heeft een Opleidingsraad waarin alle docenten zitting hebben en die vooral een adviserende rol heeft. De studentleden uit de Opleidingscommissie hebben een adviserende stem. Deze raad wordt over een aantal zaken gehoord door het opleidingsbestuur en de opleidingsvoorzitter Ook kent elk onderwijsinstituut een instituutsraad, die paritair is samengesteld. Sinds kort kent de faculteit bovendien toelatingscommissies, die beslissen over de toelating van studenten die een masteropleiding willen volgen, maar niet een bacheloropleiding hebben gevolgd die automatisch toegang verleent tot die master. Vanwege de geringe omvang van de opleidingen heeft de faculteit gekozen voor een personele unie met de Examencommissies. De faculteit betrekt alumni bij de interne kwaliteitszorg met behulp van arbeidsmarktonderzoek. Sinds 2000 wordt dat in samenwerking met het ICLON systematisch gedaan voor alle opleidingen. Dit betekent dat eenzelfde vragenlijststramien wordt gebruikt voor cyclisch terugkerend onderzoek onder alumni. De resultaten worden uitgewerkt in rapportages gericht op verschillende doelgroepen (studenten, ouders, afgestudeerden, faculteitsbestuur, Loopbaancentrum et cetera). De contacten met het afnemend beroepenveld worden in de eerste plaats onderhouden vanuit het Loopbaancentrum, dat via stages en arbeidsmarktvoorlichting geregeld feedback krijgt over de kwaliteiten van de Leidse letterenalumni. Informatie die van belang kan zijn voor de afzonderlijke opleidingen wordt vanuit het Loopbaancentrum doorgegeven. Daarnaast zijn er diverse contacten met het afnemend beroepenveld die rechtstreeks vanuit de opleidingen en hun staf onderhouden worden. De commissie heeft grote waardering voor het betrekken van alumni (de Alumni-onderzoeken) en het facultaire Loopbaancentrum is zonder meer een good practice.
2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
35
Er zijn nog geen bachelor- of masterstudenten in de faculteit afgestudeerd. Met betrekking tot het doctoraalonderwijs van de afgelopen jaren kan geconcludeerd worden dat afgestudeerde letterenstudenten breed inzetbaar zijn. Alumnionderzoek wijst uit dat 20% in het onderwijs terechtkomt. Daarnaast komen afgestudeerden terecht in de journalistiek, bij de overheid, in het bedrijfsleven en in de wetenschap. Uit alumnionderzoek blijkt dat afgestudeerden vooral gebruikmaken van hun academische vaardigheden en aan tijdens de studie opgedane werkervaring en bestuurservaring een grote waarde toeschrijven. Vaardigheden waar tijdens de studie te weinig aandacht aan was besteed waren het toepassen van onderzoeksvaardigheden in een ander kennisdomein, sociaal-communicatieve vaardigheden, kunnen omgaan met andere culturen, plannen en organiseren, computervaardigheden, initiatief nemen en reflectie op eigen handelen. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Er zijn van de beoordeelde bachelor- en masteropleidingen nog geen rendementsgegevens beschikbaar. Onderstaande informatie is daarom gebaseerd op de rendementen van de doctoraalopleidingen. De onderwijsrendementen voor de propedeuse zijn rond de 60% na drie jaar. Voor de postpropedeuse is het rendement na vijf jaar rond de 25% en na zeven jaar tussen de 55 en 61%. De verschillen tussen de opleidingen zijn groot. Met ingang van 1 september 2005 voert de Universiteit Leiden de regel in dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Voor de bacheloropleidingen wordt gestreefd naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier jaar en 90% na vijf jaar. Voor de masteropleidingen wordt gestreefd naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. In het Strategisch Plan staat: “Concreet stelt de faculteit zich ten doel dat de uitval van studenten in 2005 niet groter is dan 10 procent van de doctoraalinstroom (…) en dat het propedeuserendement ten minste op hetzelfde niveau komt als in het door het College van Bestuur vastgestelde allocatiemodel BIM gehanteerde streefcijfers.” Er is in de afgelopen tijd het een en ander gedaan om de rendementen omhoog te brengen. In 1996 werd het bindend studieadvies (BSA) ingevoerd. Studenten die na één jaar minder dan de helft van het aantal studiepunten hadden behaald kregen een negatief studieadvies. Sinds 1996 zijn de rendementen na één jaar gemiddeld iets gestegen, maar die winst gaat in de jaren daarop weer verloren: de rendementen na drie jaar blijven nagenoeg gelijk. De rendementen van de postpropedeuse zijn sinds de invoering van het BSA nauwelijks gestegen. Een analyse van de rendementen en de uitval wees op twee belangrijke drempels: •
•
‘zwemmen’: ter bestrijding daarvan hebben opbouw en leerlijnen een prominentere plaats gekregen, is de keuzeruimte ingeperkt tot 40 studiepunten en evenredig verdeeld over het tweede en derde jaar, is er een intensievere begeleiding bij invullen van keuzeruimte en is er extra ruimte om ouderejaarsstudenten naar de eindstreep te begeleiden; ‘writer’s block’: ter bestrijding daarvan wordt er meer aandacht besteed aan de leerlijn van de schriftelijke vaardigheden, wordt het bachelorwerkstuk gekoppeld aan een derdejaars werkcollege en worden ‘scriptieseminars’ gestimuleerd.
De faculteit neemt zich voor met het oog op de verhoging van de rendementen – naast de verhoging van de norm voor het bindend studieadvies van 30 naar 40 studiepunten – in de komende jaren extra aandacht uit te laten gaan naar de begeleiding van studenten in de hogere studiejaren en naar de selectie van studenten voor bachelor- en vooral masteropleidingen. De faculteit start, met ondersteuning van universitaire vernieuwingsgelden, een project rendementsverbetering, in het kader waarvan onderwijsinstituten en opleidingen voorstellen kunnen indienen voor maatregelen die moeten leiden tot systematische rendementsverbetering. Hierin passen plannen voor meer specifieke of intensieve vormen van studiebegeleiding, alsook voor verbetering van het schrijfonderwijs, voor scriptieseminars en voor het inrichten van speciaal op individuele studie (scriptieschrijven) gerichte werkomgevingen. Ook de facultaire voorlichting via websites, brochures, folders en bladen, en via open dagen, verdient verdere aandacht
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
36
zodat de juiste doelgroepen bereikt worden en het aanbod aan masteropleidingen goed over het voetlicht gebracht wordt. Via het Loopbaancentrum blijkt dat stagebieders en bedrijven over het algemeen tevreden zijn over de kwaliteit van de Leidse studenten en afgestudeerden. De commissie benadrukt bij dit facet dat bij kleine opleidingen het individu met al zijn toevalligheden erg zwaar weegt in percentages. Het is volgens haar daarom niet realistisch om in die gevallen strak vast te houden aan de facultaire streefpercentages. Aan het niet behalen van de streefpercentages voor het propedeuserendement wil de commissie geen harde oordelen verbinden als zij kan vaststellen dat de opleidingen in de sfeer van voorlichting, van inrichting van het onderwijs (programmering, werkvormen, toetsen, ruimte voor het wegwerken van deficiënties) en van begeleiding en advisering het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode (van maximaal anderhalf tot twee jaar) zijn propedeuse te laten halen. Voor de postpropedeutische fase vindt de commissie dat uitval een uitzondering moet blijven als men er vanuit gaat dat de propedeuse haar werk goed heeft gedaan. Dat geldt ook voor de masterrendementen. Of een postpropedeutisch rendement van 90% en een masterrendement van 95% gehaald wordt, is nog niet vast te stellen. De commissie vindt het goed dat de faculteit hiervoor maatregelen treft zoals extra begeleiding en hogere norm voor het bindend studieadvies.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
37
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
38
1.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen 56016 Bachelor WO 180 ECTS BA Voltijd Leiden 31 december 2007
Masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
1.0.
Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen 66016 Master WO 60 ECTS MA Voltijd Leiden 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen wordt verzorgd door het Onderwijsinstituut talen en culturen van het Midden-Oosten, dat deel uitmaakt van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. Naast de opleidingen Arabisch, Nieuwperzisch en Turkse talen en culturen verzorgt het onderwijsinstituut de opleidingen Egyptische taal en cultuur, Hebreeuwse en Aramese talen en culturen en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. De opleidingen zijn verantwoordelijk voor het onderwijs dat wordt gegeven. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen (CROHO-nummer 6016, einddatum afbouw 1 september 2010). Bijna alle stafleden participeren/participeerden in andere opleidingen: docenten Arabisch, Nieuwperzisch en Turks participeerden in de door Godgeleerdheid en Letteren verzorgde interfacultaire doctoraalstudie Islamologie (CROHO 6721). Stafleden Arabisch en Zuidsemitisch participeerden in de opleiding Semitische talen en culturen (CROHO 6040). Medewerkers Arabisch, Zuidsemitisch en Berber participeerden in de opleiding Afroaziatisch, een doctoraalrichting van Vergelijkende Taalwetenschappen/ niet Indo-Europees (CROHO 6803).
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
39
De instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen is afgesloten per 1 september 2002. De ongedeelde opleiding had per 1 december 2003 het aantal van 47 ingeschreven doctoraalstudenten. De bacheloropleiding is in september 2002 gestart, de masteropleiding in september 2005. Omdat in Leiden het nieuwe bachelor-masteronderwijsstelsel het oude doctoraalsysteem er per jaar uitdrukt, is elke student die zich indertijd (vóór 1 september 2002) heeft ingeschreven in de gelegenheid zijn of haar studie via het oorspronkelijke examendoel af te maken. Vanaf 1 september 2005 verzorgt de opleiding geen doctoraalonderwijs meer. Voor vertraagde studenten is in het Opleidings- en Examenreglement een overgangsregeling opgenomen. Deze overgangsregeling houdt kort omschreven in dat het doctoraalexamen nog tot uiterlijk 1 september 2010 afgelegd kan worden. Indien onderdelen van het oude doctoraalprogramma niet meer worden aangeboden, zullen door de examencommissie vakken uit het nieuwe programma worden aangewezen die in de plaats komen van de bedoelde onderdelen. Als er geen vergelijkbare vakken binnen de opleiding kunnen worden aangewezen, worden alternatieven binnen of buiten de Universiteit Leiden gezocht. De commissie heeft kennisgenomen van de overgangsregeling en geconstateerd dat deze voldoende is. Uit gesprekken met studenten en docenten zijn geen problemen naar voren gekomen met betrekking tot de overgang van het oude doctoraalsysteem naar het nieuwe bachelor-mastersysteem.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Voor de formulering van doelstellingen en de vormgeving van de onderwijsprogramma’s wordt binnen de Letterenfaculteit gebruikgemaakt van zogenoemde bachelor- en masterformats. Ook de onderhavige bachelor- en masteropleiding zijn volgens deze methode vormgegeven en facultair goedgekeurd. Studenten die de bacheloropleiding Arabische, Nieuw-Perzische en Turkse talen en culturen volgen maken een keuze voor één van de drie in de opleiding aangeboden talen. Het algemene programma wordt gezamenlijk gevolgd, daarnaast zijn er taalspecifieke cursussen. Bachelor De algemene doelstelling van de opleiding is de student vertrouwd te maken met de resultaten, methoden en technieken van de wetenschappelijke bestudering van het Arabisch, Nieuwperzisch of Turks. Deze algemene doelstelling is vertaald in de volgende eindkwalificaties voor de bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen: 1) 2) 3)
Via een gedegen kennis van, naar keuze het Modern Standaard Arabisch, het Nieuw-Perzisch of Turks, inzicht hebben in de geschiedenis, de literatuur, de godsdienstgeschiedenis en de cultuur van het Islamitische Midden-Oosten. Kennis hebben van het verschijnsel van de diglossie in de Arabische wereld alsmede kennis van de grammaticale structuur van een van de Arabische spreektalen. Praktische taalvaardigheid op het gebied van Arabisch, Nieuw Perzisch en Turks zoals nader omschreven onder punt 3.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
40
4) 5) 6)
Algemene kennis van en inzicht in de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en technieken en dergelijke die relevant zijn voor de zojuist genoemde aspecten van de Arabische, Nieuw-Perzische en Turkse culturen. Algemene academische vaardigheden op het gebied van ICT, schriftelijke en mondelinge presentatie en samenwerking. Voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding(en) Arabische, Nieuw-Perzische en Turkse talen en culturen.
Meer specifiek voor Taalverwerving en Taalkunde zijn de volgende eindkwalificaties geformuleerd: 7) 8) 9)
10)
Grondige kennis van de grammaticale structuren van het Modern Standaard Arabisch, het nieuw Perzisch of Turks met de bijbehorende schriften, waarbij de nadruk ligt op de wetenschappelijke verantwoorde grammatica. Een zodanig taalvaardigheidsniveau dat de studenten in staat zijn zowel klassieke als hedendaagse teksten te verwerken tot een wetenschappelijk verantwoord werkstuk. Een zodanig actief taalvaardigheidsniveau dat de studenten in staat zijn hoofdpunten van gesprekken over actuele onderwerpen, waarmee ze vertrouwd zijn, te begrijpen. Ze zijn in staat zelf over dit soort onderwerpen te spreken en hierover een eenvoudige samenhangende tekst te schrijven. Algemene kennis van de taalfamiliaire positionering van het Arabisch, Nieuw-Perzisch en Turks.
Meer specifiek voor Geschiedenis: 11) 12)
Algemene kennis van en inzicht in de historische en actuele ontwikkelingen in het Islamitische Midden-Oosten, alsmede een elementaire kennis van de grondbeginselen van de geschiedkunde. Grondige kennis van de geschiedenis en de actuele situatie van het gekozen taalgebied.
Voor Godsdienstgeschiedenis: 13)
Gedegen kennis van en inzicht in de geschiedenis en de instellingen van de Islam en islamkunde, in het bijzonder wat het gekozen taalgebied betreft.
Voor Literatuur: 14) 15) 16)
Algemene kennis van de literatuurgeschiedenis van het Islamitische Midden-Oosten. Gedegen kennis van de literatuur en literatuurgeschiedenis van de gekozen taal. Kennis om op een elementair niveau literaire teksten op den literair-wetenschappelijke manier te analyseren.
Voor Cultuur: 17) 18)
Algemene kennis van de fysische en sociale geografie van het Islamitische Midden-Oosten. Inzicht in een aantal belangrijke maatschappelijke processen die relevant zijn voor het Islamitische Midden-Oosten.
De eindtermen van het taalvaardigheidsniveau zijn omschreven in termen van het CEFR (Common European Framework of Reference). De student wordt geacht voor een van de drie talen het volgende vaardigheidsniveau te bereiken: luisteren lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
B1 dat wil zeggen het drempelniveau van de onafhankelijk taalgebruiker. Begrijpt de hoofdzaken van een standaard praatje en tv-programma’s. B2 onafhankelijk gebruiker, beperkt operationeel niveau, kan teksten lezen die in veel gebruikte dagelijkse taal geschreven zijn. B1 onafhankelijk taalgebruiker kan zich in de meeste situaties handhaven. B1 onafhankelijk taalgebruiker kan een verhaal vertellen. B1 onafhankelijk taalgebruiker kan een eenvoudige tekst schrijven.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
41
Master De doelstellingen voor de masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen kunnen als volgt worden weergegeven: 1) Het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en gebruik van wetenschappelijke methoden op het gebied van de Arabische, Nieuw-Perzische of Turkse talen en culturen. 2) Het ontwikkelen van academische vorming: • • •
het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen, het analyseren van complexe problemen, het wetenschappelijk rapporteren.
3) Voorbereiding op een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs. 4) Voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan. Deze doelstellingen resulteren in de volgende eindtermen: Van degenen die afstuderen aan de masteropleiding wordt verwacht dat zij: a) Een goed overzicht hebben van het begrippenapparaat en de stand van de wetenschap op het gebied van de Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen. b) Een goede beheersing hebben van de onderzoeksmethoden van hetzij de taalkunde, hetzij de letterkunde, hetzij de geschiedenis van het taalgebied. c) In staat zijn Arabisch, Nieuwperzisch of Turks bronnenmateriaal te onderzoeken en conclusies daaruit mondeling en/of schriftelijk te communiceren. d) Toegerust zijn om in te stromen in een promotietraject. Dit niveau kwalificeert tevens tot het uitoefenen van beroepen op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde doelstellingen en eindtermen vergeleken met het door haar vastgestelde domeinspecifieke referentiekader. Bachelor De bacheloropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen is uniek in haar aanbod. De opleiding biedt inmiddels (na de beslissing van de Universiteit Utrecht Nieuwperzisch en Turks te schrappen) als enige opleiding de mogelijkheid Nieuwperzisch of Turks te studeren. De opleiding is er overigens op gericht om één van de drie talen als hoofdtaal te bestuderen, er zijn dus feitelijk drie studiepaden of deelopleidingen. De commissie heeft grote waardering voor het brede aanbod in deze opleiding. Op grond van de eindkwalificaties die voor de bacheloropleiding Arabisch, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen geformuleerd zijn, kan gesteld worden dat er een algemene en brede opleiding geboden wordt. De student wordt zodanig opgeleid dat hij of zij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. De eindkwalificaties 1, 2, 4, 7, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 van de bacheloropleiding geven aan dat de studenten kennis en inzicht geboden wordt in het vakgebied met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij behorende analytische en filologische vaardigheden. De student wordt gelet op eindkwalificaties 3, 8, 9 en de aangegeven te bereiken taalvaardigheidsniveaus een voldoende beheersing van de taal naar keuze geboden. De eindtermen in het algemeen en in het bijzonder eindterm 5 geven aan dat het streven is de student academisch te vormen. QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
42
Eindtermen 4, 8, 9, 11, 16 en 18 geven naar de mening van de commissie aan dat er een wetenschappelijke benadering nagestreefd wordt vanuit een optiek van relativiteit van interpretaties. Tevens geven deze eindtermen aan dat er een kader geboden wordt waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis. De commissie concludeert op grond van de gepresenteerde eindtermen dat er een evenwicht wordt geboden tussen breedte en diepte van kennis. Master De masteropleiding biedt, gezien de gepresenteerde eindtermen, de mogelijkheid tot specialisatie en verdieping per vakgebied en per gekozen taal en voldoet daarmee aan internationale academische en professionele maatstaven voor het vakgebied, zoals geformuleerd in het domeingericht referentiekader dat de commissie heeft gehanteerd. De eindtermen van de masteropleiding geven aan dat er een kader geboden wordt waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. In eindterm d is omschreven dat de opleiding voorbereid op een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs, respectievelijk op een maatschappelijke loopbaan. Samenvattend oordeel De eindtermen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding sluiten aan bij het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. De opleidingen omvatten een breed en – voor de Nederlandse universitaire opleidingen – uniek domein. Het brede aanbod wordt door de commissie zeer gewaardeerd. Conclusies Bacheloropleiding: goed. Masteropleiding: goed. F2: Niveau Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving De eindkwalificaties voor de opleidingen zijn omschreven bij facet 1. In de zelfstudie wordt voor dit facet verwezen naar het universitaire systeem van niveaubewaking, dat is vastgelegd in het Leids Register, dat in het facultaire deel van dit rapport is beschreven. De zelfstudie legt geen expliciet verband tussen de eindtermen van de bachelor- of de masteropleiding en de Dublin-descriptoren. Bevindingen De commissie heeft de eindtermen van beide opleidingen vergeleken met de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de eindkwalificaties voor een bachelor of een master (zoals geformuleerd in de Dublindescriptoren). Bachelor Deze vergelijking kan voor de bacheloropleiding als volgt nader worden gespecificeerd:
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
43
1) Eindtermen 1, 2, 4, 7, 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 17 leiden naar de mening van de commissie voldoende tot het niveau van kennis en inzicht zoals beoogd wordt met de omschrijving in Dublin-descriptor 1 voor de bacheloropleidingen 2) De eindtermen zoals benoemd onder 1) zouden naar het inzicht van de commissie er ook toe moeten leiden dat de afgestudeerde bachelor in staat is om zijn of haar kennis en inzicht toe te passen. Doelstellingen 4 en 8 geven tevens aan dat er bedoeld is dat afgestudeerden over competenties beschikken voor het opstellen en verdiepen van argumentatie en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Daarmee komt Dublin-descriptor 2 voldoende terug in de doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding. 3) Doelstellingen 1, 4, 11, 13, 17 en 18 leiden naar het inzicht van de commissie voldoende tot de kwalificatie oordeelsvorming zoals omschreven in Dublin-descriptor 3. 4) De afgestudeerde bachelorstudent is, gezien doelstellingen 4, 5, 8, 9 en 18, in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten (Dublin-descriptor 4). 5) De bacheloropleiding bereidt voor op een verdere studieloopbaan in het bijzonder de masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen volgens eindterm 6 en voldoet daar mee aan Dublin-descriptor 5. Master Voor de masteropleiding komen de Dublin-descriptoren op de volgende wijze aan de orde in de eindtermen: 1) Het niveau van kennis en inzicht dat binnen een masteropleiding bereikt dient te worden volgens Dublin-descriptor 1 wordt voldoende beschreven in eindterm a. van de masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen. 2) Eindterm b. zou er naar de mening van de commissie toe moeten leiden dat de afgestudeerde masterstudent in staat is kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden en in staat is kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. 3) De afgestudeerde masterstudent moet gezien eindterm c. in staat zijn conclusies te trekken uit bronnenmateriaal en daarover schriftelijk en mondeling te communiceren. Dit is niet mogelijk zonder dat de student ook in staat is tot oordeelsvorming zoals bedoeld in Dublin-descriptor 3. 4) Gezien eindterm c. moet de afgestudeerde student in staat om conclusies en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen over te brengen aan een publiek van specialisten of niet-specialisten. 5) Eindterm d geeft aan dat de student de leervaardigheden bezit waarmee een vervolgstudie kan worden aangegaan. Samenvattend oordeel De eindkwalificatie van beide opleidingen sluiten aan bij algemene internationaal geaccepteerde beschrijving van de kwalificaties van een bachelor of een master. Het niveau van de opleidingen voldoet aan de maatstaven die omschreven zijn in de zogenaamde ‘Dublin-descriptoren’ . Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie • op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
44
Beschrijving “De geformuleerde eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding hebben een duidelijke academische signatuur en veronderstellen een onderzoeksgerichte attitude. De bacheloropleiding geeft vanzelfsprekend toegang tot de gelijknamige masteropleiding in Leiden en (naar verwachting) ook tot vergelijkbare masteropleidingen elders in binnen- en buitenland. Het ligt voor de hand dat studenten ook – na selectie – instromen in een van de Leidse onderzoeksmasterprogramma’s. Onder dezelfde voorwaarde van selectie staan ook Research Master Programmes van andere universiteiten in Nederland en elders open.” Bevindingen De commissie heeft de eindkwalificaties van beide opleidingen bestudeerd en is van mening dat hierin de eisen vanuit het vakgebied Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen tot uiting komen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie is gehanteerd. Tevens is de commissie van mening dat in de eindtermen van beide opleidingen wordt gewaarborgd dat studenten in voldoende mate academisch gevormd worden. De bacheloropleiding geeft toegang tot de gelijknamige doorstroommaster. Op dit moment valt nog niet te voorspellen hoe de arbeidsmarkt zal reageren op de komst van academische bachelors. Een afgestudeerde masterstudent in de Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen bezit volgens de commissie voldoende kennis en vaardigheden om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en met vertrouwen de arbeidsmarkt te betreden. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties van beide opleidingen komen zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. Een afgestudeerde bachelorstudent heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste de masteropleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen van de Universiteit Leiden. Een afgestudeerde masterstudent heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor en master luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
45
1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO of een WO-opleiding • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt omschreven dat de samenhang tussen onderzoek en onderwijs tot de wezenskenmerken van beide curricula behoort. Het disciplinaire onderwijs wordt vrijwel uitsluitend gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. Bachelor De zelfstudie omschrijft dat de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn worden opgebouwd. Alle studenten van de opleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen worden expliciet getraind in onderzoeksvaardigheden en verslaglegging in het vak ‘Methoden en technieken van wetenschappelijk werk’, waarvoor ze ook een werkstuk schrijven. Daarnaast volgen ze in het tweede semester van het laatste (derde) jaar een werkcollege onderzoeksanalyse en sluiten ze de bacheloropleiding af met een werkstuk. Ook in andere gezamenlijke vakken zoals ‘Taalkunde’ en ‘Cultuurkunde’ in het tweede jaar en de werkcolleges ‘Islam en Maatschappij in het Islamitische Midden-Oosten’ en ‘Analyse Literatuur’ in het derde jaar worden de onderzoeksvaardigheden getraind. De studenten Turks volgen daarnaast gedurende drie semesters een college serie genaamd ‘Interdisciplinair modern-Turkije project’, waarvan verslagen en referaten deel uitmaken. Het tweede en derde semester schrijven ze daarvoor een werkstuk. Ook bij Arabisch en Perzisch volgen de studenten in de loop van het tweede en derde jaar colleges waarmee hun onderzoeksvaardigheden worden getraind, zoals ‘Lectuur Moderne en Klassieke Teksten’, het ‘Caïrosemester’ en de accentwerkcolleges bij Arabisch en ‘Hedendaags Niet-literair Perzisch’, ‘Klassiek Proza’, ‘Klassieke Poëzie I’ en de accentwerkcolleges bij Perzisch. In het tweede en derde jaar worden volgens de beschrijving in de zelfstudie de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten die hun eigen onderzoek met de leerstof vervlechten. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een werkcollege. Master In de masteropleiding zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht. In elk van de onderdelen worden recente wetenschappelijke studies bestudeerd in combinatie met bronnenmateriaal in de betreffende talen. Studenten leveren daartoe referaten en werkstukken. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. De zelfstudie beschrijft voorts dat beide opleidingsprogramma’s zich richten op taalkundige, letterkundige en cultuurkundige onderzoeksgebieden, die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende als voortgezette colleges aangeboden. In een bijlage van de zelfstudie is aangegeven in welke vakonderdelen specifiek aandacht
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
46
wordt besteed aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden en een viertal andere algemene academische vaardigheden. Beschreven wordt dat de opleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen geen directe relatie heeft met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker, waarmee het programmatische verband in het voorgaande is aangetoond. Voor de beroepen waarin afgestudeerden vaak terechtkomen verschaft het programma volgens de beschrijving in de zelfstudie de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). Bevindingen De commissie heeft de aangeboden informatie bestudeerd en geverifieerd in de gesprekken met studenten en docenten. Naar de mening van de commissie is er in het programma duidelijk sprake van een interactie tussen onderwijs en onderzoek en wordt aan deze interactie en aan actuele ontwikkelingen in het onderzoek in de kennisontwikkeling van studenten in voldoende mate aandacht besteed. Samenvattend oordeel Het programma bevordert kennisontwikkeling door studenten in interactie tussen onderwijs en onderzoek en het sluit aan bij ontwikkelingen in het vakgebied. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In de zelfstudie is aangegeven hoe de algemene, disciplinaire en algemeen academische doelstellingen via leerlijnen in de respectievelijke onderwijsprogramma’s zijn omgezet. In invulschema’s is per vakonderdeel aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. Voor beide curricula geldt dat het niveau van de vakken gedurende het programma oploopt. Voor de bacheloropleiding geldt dat het niveau van 100 tot en met 400 oploopt en voor de masteropleiding geldt dat het niveau van de vakken van 400 tot en met 600 oploopt. Deze aanduidingen van het cursusniveau (100–600) refereren aan het Leidse onderwijsconcept voor niveauaanduiding zoals nader uitgelegd wordt in het facultaire deel van dit rapport (onder F2). Hierdoor bevordert het programma een stapsgewijze intellectuele groei van de studenten. De opbouw van het bachelorprogramma doet recht aan de oplopende moeilijkheidsgraad van de taalvaardigheid in het programma. Colleges die een inleiding bieden in een bepaalde discipline worden in het programma later gevolgd door verdiepende werkcolleges. Tevens is het programma zo opgezet dat in het derde jaar de studenten de mogelijkheid wordt geboden om hun eigen accent te leggen. Een belangrijk deel van de tijd wordt aan taalverwerving besteed. Binnen de mogelijkheden wordt aandacht besteed aan taal en taalkundige diversiteit, specifiek in het bachelorcollege taalkunde. In de colleges Vertaalkunde wordt ingegaan op de problemen rond het vertalen van teksten die in tijd en QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
47
semantiek sterk kunnen verschillen. Cultuurcursussen (inleiding literatuur, inleiding Islam, inleiding Land en Volkenkunde) krijgen een vervolg in colleges waarin literaire theorie en tekstuele analyse centraal staan. In het college Onderzoeksanalyse worden uiteenlopende onderwerpen op onze vakgebieden doorgelicht en gedetailleerd besproken. De mastercolleges Antropologie en Islamitisch Recht bouwen voort op inleidende colleges in deze vakken. In de zelfstudie is voor elke opleiding zowel de algemene doelstelling aangegeven, als de uitwerking daarvan in disciplinaire leerdoelen, taalvaardigheidsleerdoelen en leerdoelen op het gebied van de algemene academische vaardigheden. Voor de bacheloropleiding is op deze afzonderlijke terreinen zowel het propedeuse- als het bachelorniveau gedefinieerd. Het geheel van deze doelstellingen is geconcretiseerd in de verschillende onderdelen van het programma. De programma’s zijn opgebouwd volgens een leerlijnenmodel. In de zelfstudie is de koppeling aangegeven tussen vakonderdelen en (sub)disciplines. De relatie met de geformuleerde disciplinaire leerdoelen, taalvaardigheidsleerdoelen en leerdoelen op het gebied van de algemene academische vaardigheden is uitgewerkt in de afzonderlijke vakken. In de per september 2005 in te voeren uniforme vakbeschrijvingen zullen de leerdoelen volgens de in het programma aanwezige leerlijnen in detail worden geëxpliciteerd. Bachelor Via een systeem van vakspecifieke leerlijnen wordt de bachelorstudent in drie jaar tot het 400-niveau gebracht. In het invulschema van het bachelorformat is voorts aangegeven waar in het programma de verwerving van de facultair geformuleerde algemene academische vaardigheden is ondergebracht. Het programma is zodanig opgebouwd dat het eerste jaar volledig aan het hoofdvak wordt besteed. In het tweede en derde studiejaar kent het programma een aanzienlijke bijvakruimte (2x20 ECTS studiepunten) waarmee de student zijn hoofdvak kan verdiepen, kan kiezen voor een praktijkgerichte toevoeging of kan kiezen voor verkenning van een heel ander vakgebied. Bovendien bestaat er in het derde studiejaar een beperkte mogelijkheid om een accent te leggen binnen het hoofdvakprogramma. Master In de masteropleiding wordt de student via een systeem van vakspecifieke leerlijnen op het gebied van het verwerven van kennis en inzicht en het toepassen daarvan in een jaar tot het 600-niveau gebracht. In de zelfstudie is voorts aangegeven waar in het programma aandacht wordt besteed aan het verwerven van de facultair geformuleerde algemene academische vaardigheden. Bevindingen De commissie heeft kunnen vaststellen dat onder de studenten van de drie afstudeerrichtingen een behoefte bestaat aan meer aandacht voor spreekvaardigheid in de betreffende taal. Ofschoon hierover meerdere gesprekken tussen studenten, de opleidingscommissie en de opleidingen zijn gevoerd is het probleem blijven bestaan. De commissie heeft geconstateerd dat dit probleem ook bij andere universiteiten bestaat. Het betreft hier drie talen die qua structuur dusdanig afwijken van de westerse talen dat het aanleren ervan voor westerse studenten erg moeilijk is. Studenten hebben echter bij aanvang van de opleiding vaak het idee dat men na drie of vier jaar de taal vloeiend zal beheersen, maar gezien de complexiteit hiervan is dit niet mogelijk. Goed Arabisch, Perzisch of Turks leren spreken vergt over het algemeen een veel grotere tijdsspanne dan binnen de huidig geldende termijnen mogelijk is. Bovendien zijn de studenten en vooral docenten al meer dan volledig belast met het huidige rooster (zie ook F7 en F13), zodat er weinig ruimte overblijft voor extra activiteiten op het gebied van taalvaardigheid. Daarnaast heeft de commissie gesignaleerd dat veel studenten van mening zijn dat er betrekkelijk weinig ruimte voor keuzevakken in de drie curricula is. Voor een belangrijk deel wordt dit gevoel veroorzaakt door het buitenlandverblijf in het tweede semester. Tijdens het verblijf in Caïro volgen studenten 16 studiepunten cursussen in het kader van hun hoofdvak. Daarnaast hebben zij in dat semester een bijvakruimte van 12 ECTS, die lastig in te vullen is. Studenten zullen de bijvakruimte van het tweede jaar QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
48
met een maatwerkbijvak moeten invullen. Tijdens hun derde jaar kunnen studenten Arabisch wel gebruikmaken van de mogelijkheden die het facultaire bijvakstelsel hun biedt. Voor Nieuwperzisch en Turks spelen de problemen rondom het buitenlandverblijf niet. Als gevolg van de politieke situatie in Iran is het voor de opleiding niet mogelijk gebleken een tijdelijk verblijf voor haar studenten aldaar te organiseren. Voor de afstudeerrichting Turks geldt dat een buitenlandverblijf tijdens de masteropleiding tot de mogelijkheden behoort. Toch bleek ook voor deze studenten het aantal keuzevakken dat door de opleiding kan worden aangeboden erg beperkt te zijn. Tevens blijken de facultaire bijvakken minder interessant te zijn voor deze groep studenten. Ofschoon de commissie graag zou zien dat er grotere keuzemogelijkheden aan de studenten kunnen worden aangeboden is zij zich bewust dat de mogelijkheden voor kleine vakgebieden met zo’n geringe studentenpopulatie vaak erg beperkt zijn. De gesignaleerde knelpunten zijn met de verantwoordelijken voor de opleiding besproken. De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding zich van deze knelpunten bewust is en er het mogelijke aan doet de opleiding zo in te richten en de studenten zo te begeleiden dat het gezien de randvoorwaarden optimale eindniveau bij de studenten bereikt wordt. De commissie is van mening dat de cursusinhoud van beide programma’s op een systematische manier is ontworpen en dat de inhoud van de cursussen zo is gekozen dat er een duidelijk verband ontstaat tussen de eindtermen van de opleidingen en de doelstellingen van de cursussen van het programma. Bovendien is de opbouw en samenhang van beide curricula zo dat, naar het oordeel van de commissie, de eindtermen gerealiseerd zullen worden door de studenten. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties zijn geconcretiseerd in het programma en vertaald in leerdoelen. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de eindkwalificaties te bereiken. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bachelor De drie afstudeerrichtingen bestaan alle drie uit aan de ene kant de zogenaamde ‘taalverwervingsvakken’ en aan de andere kant de zogenaamde ‘cultuurvakken’. In de drie deelopleidingen is een zwaar blok taalverwerving geconcentreerd in het eerste semester van het eerste jaar (16 ECTS studiepunten). Hierin wordt de grammatica van de betreffende taal uitgebreid besproken en wordt een basiswoordenschat verworven. Ook wordt een begin gemaakt met de actieve beheersing van de taal. In de volgende semesters en jaren wordt deze kennis verder verdiept. Moderne en klassieke teksten worden gelezen, grammaticaal geanalyseerd en in hun culturele en historische kader geplaatst. De cultuurvakken ondersteunen dit laatste. Zij verschaffen de studenten het kader om deze teksten verder te begrijpen. Bij de afstudeerrichting Arabisch maakt een verblijf van een semester (tweede semester van het tweede jaar) in Caïro deel uit van het programma. Daar worden de studenten ‘in levenden lijve’ geconfronteerd met een van de dialecten van het Arabisch (Egyptisch) en met de cultuur. Tijdens het verblijf aldaar volgen zij hun colleges bij het Nederlands-Vlaams Instituut. In het laatste jaar van de opleiding worden de taalverwervings- en cultuurvakken meer geïntegreerd. Binnen de zogenaamde cultuurvakken wordt
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
49
verwacht dat studenten teksten in het Arabisch, Nieuwperzisch, respectievelijk Turks actief lezen en analyseren. Voor het bachelorprogramma ligt ongeveer 80% van de vakken vast. Omdat de faculteit echter van mening is dat elke student gestimuleerd dient te worden over de muren van het eigen vakgebied heen te kijken is er binnen het bachelorprogramma voor 40 ECTS (iets meer dan 20% van totale aantal ECTS binnen de bacheloropleiding) ruimte voor het volgen van bijvakken. Iedere student aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen aan de hand van drie hoofdsoorten: het interne, het facultaire en het maatwerkbijvak. • • •
Het interne bijvak kan worden samengesteld uit niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak. De faculteit biedt circa 60 vakken aan die als bijvak (facultair bijvak) gevolgd kunnen worden. Het individuele- of maatwerkbijvak kan door studenten zelf worden samengesteld uit onderwijs van binnen of buiten de faculteit, mits dit bijvak aan de door de examencommissie te toetsen minimumeisen voldoet.
Verschillende docenten van de opleiding verzorgen bijvakken die deel kunnen uitmaken van het aanbod van de opleiding zelf of kunnen functioneren in andere opleidingen (bijvoorbeeld in het programma Wereldgodsdiensten van de faculteit Godgeleerdheid). Deze cursussen worden ook apart als keuzevak gevolgd door studenten van binnen en buiten de opleiding. Voorbeelden: Islamitische Filosofie, Islamitisch Recht, Oraliteit, Berberse talen, Zuidsemitische talen (Klassiek Ethiopisch, Moderne Zuidsemitische talen van Oman en Jemen), Handschriftenkunde. Master Het programma bestaat uit twee semesters van 30 ECTS studiepunten elk. De individuele onderdelen zijn 10 ECTS elk. Voor studenten Turks zijn er de mogelijkheden enige tijd in Istanbul te studeren (10 ECTS). Binnen deze afstudeerrichtingen worden twee cursussen aan de drie afstudeerrichtingen gezamenlijk aangeboden, te weten: ‘Sources and Methods’ en ‘Intellectual and Cultural Debates’. Daarnaast bieden de hoofdrichtingen nog gespecialiseerde cursussen aan. Door het aanbieden van deze gezamenlijke cursussen beoogt men aan de ene kant de cohesie van de masteropleiding te bevorderen, aan de andere kant wil men de studenten stimuleren over de grenzen van het eigen vakgebied heen te kijken. Het volgen van een cursus bij een van de andere universiteiten binnen het ‘sectorplan’ benadrukt dit op interuniversitair niveau. In alle cursussen worden de algemene academische vaardigheden uitgebreid getraind. Kennis en inzicht in de inhoud van het vakgebied en in de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en technieken en de ontwikkeling van het vakgebied worden verworven, evenals inzicht in de interdisciplinaire positie en de historische relevantie van het vakgebied. Door het gebruik van bronmateriaal in de taal van de betreffende gebieden wordt ook de taalvaardigheid verder verdiept. Bevindingen De commissie heeft geconstateerd dat de samenhang in het programma door de opbouw van zowel de bachelor- als de masteropleiding wordt gegarandeerd. De verschillende cursussen sluiten op elkaar aan wat betreft inhoud en moeilijkheidsgraad. In het eerste jaar van de bacheloropleiding worden weliswaar korte blokken van vakken van 4 punten aangeboden, maar dit wordt door de studenten niet als nadelig ervaren. De studenten vinden het prettig in het eerste jaar ‘overal aan te kunnen snuffelen’. Het bijvaksysteem is over het algemeen goed opgezet. Alleen voor studenten Arabisch is er een probleem: in verband met het verblijf in Caïro is het lastiger om sommige bijvakken te volgen. Door de studenten is hiervoor aandacht gevraagd. Er is met de opleiding een regeling afgesproken die voor de studenten bevredigend is. Uit de gesprekken die de commissie met studenten en alumni Arabisch gevoerd heeft, bleek overigens dat zij allen het verblijf in Caïro als bijzonder nuttig voor hun studie hadden ervaren.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
50
Samenvattend oordeel De studenten volgen in zowel de bachelor- als de masteropleiding een samenhangend onderwijsprogramma. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De facultaire regel luidt dat zogenoemde doorstroomregelingen (een volgend vak kan niet gevolgd worden voordat het vorige vak behaald is) alleen mogen worden gehanteerd als daarvoor onderwijskundige redenen zijn aan te voeren. De commissie heeft vastgesteld dat deze regel niet tot klachten van studenten leidt. In de roostering van colleges en tentamens wordt rekening gehouden met een evenwichtige spreiding van de studielast. Bevindingen Volgens de zelfstudie geven de eerste evaluaties van het bachelorprogramma positieve indicaties ten aanzien van de studeerbaarheid. Echter, uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd tijdens de visitatie is gebleken dat zich een probleem voordeed bij het zogenoemde Caïrosemester voor de afstudeerrichting Arabisch. In de opzet van het programma wordt het tweede semester van het tweede cursusjaar structureel aan het Nederlands instituut in Caïro onderwezen. Dit conflicteert voor wat betreft de periode van het jaar met de facultaire richtlijnen omtrent het bijvakkensysteem. De commissie is van mening dat het Caïrosemester zeer belangrijk is voor de studenten Arabisch en vindt dat er tussen de faculteit en opleiding goede afspraken mogelijk moeten zijn welke resulteren in een goede inbedding van het Caïrosemester. Voorlopig wordt met maatwerk geprobeerd om voorkomende problemen op te lossen. Voor 2006 is een algehele evaluatie van het bijvakkensysteem voorzien, waarin ook deze problemen zullen worden besproken. De commissie heeft er vertrouwen in dat zulke afspraken tijdens deze algehele evaluatie gemaakt zullen worden. Het faculteitsbestuur erkent de problemen die een buitenlandverblijf (bij meerdere opleidingen) oplevert voor het volgen van bijvakken. Het heeft dan ook plannen vanaf het collegejaar 2008-2009 de programma’s zo op te bouwen dat het bijvak in één jaar (tweede of derde) gevolgd wordt, zodat in het andere jaar ruimte ontstaat voor een buitenlandverblijf. Op deze manier botsen beide niet meer met elkaar. Tijdens de visitatie heeft de commissie aan studenten en docenten van zowel de bachelor- als masteropleiding gevraagd of er nog andere knelpunten of struikelblokken in de curricula zitten, maar deze werden niet gesignaleerd. Samenvattend oordeel Het programma is studeerbaar. De opleiding besteedt voldoende aandacht aan optredende belemmeringen in de studievoortgang van studenten en neemt maatregelen om deze weg te nemen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
51
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek; WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor Eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO kan in het bachelorprogramma Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden sluit het programma aan op de kwalificaties die studenten met een VWO-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. De zelfstudie beschrijft dat er in een en dezelfde groep aanzienlijke niveauverschillen kunnen voorkomen op het gebied van taalvaardigheid doordat de instroom voor de helft uit buitenlandse studenten bestaat. De opleiding heeft nog geen bevredigende oplossing gevonden voor dit verschil in taalkennis bij aankomende studenten. Studenten van Nederlandse oorsprong beginnen bij het vak taalverwerving bij nul, waar studenten van allochtone oorsprong een meer of minder grote taalkennis kunnen bezitten. Master Eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen kan instromen in het masterprogramma Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek, taalvaardigheids- en algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. Bevindingen Bij alle drie de afstudeerrichtingen bestaat er een probleem voor wat betreft de diversiteit aan voorkennis van zowel de bachelor- als masterstudenten. Deze problemen worden veroorzaakt doordat sommige studenten de betreffende taal bij de opvoeding hebben meegekregen (bijvoorbeeld studenten uit Turkije of in Nederland geboren studenten met Turkse ouders), terwijl voor andere studenten de taal volledig nieuw is. De docenten maken echter altijd duidelijk dat de opleiding in de eerste plaats gericht is op Nederlandse studenten. Dit houdt in dat de voertaal in principe Nederlands is en ook de scripties (bachelor en master) in het Nederlands dan wel Engels geschreven moeten worden. De opleiding ontwikkelt momenteel plannen om de verschillen in aanvangsniveau systematischer te kunnen ondervangen. Of studenten tot de bachelor- dan wel de masteropleiding toegelaten worden, wordt bepaald door de examencommissie. Naast de verschillen in aanvangsniveau van het Arabisch, Nieuwperzisch of Turks zijn er ook verschillen in de beheersing van (Nederlandse) schooltalen als Frans, Duits en Engels. Veel (rand)literatuur is in een van deze talen geschreven en het is moeilijk het land of de regio te bestuderen met slechts kennis van de land- of regiospecifieke taal. De commissie is van mening dat de verschillen in aanvangsniveau tussen de verschillende studentgroepen lastig zijn op te lossen. Het feit dat de studenteninstroom relatief klein is bij deze opleidingen en dus ook zeer divers maakt dat er sprake moet zijn individueel maatwerk om iedere student op het juiste niveau van onderwijs te kunnen bedienen. Tijdens de visitatie hebben de opleidingen duidelijk laten zien studenten daadwerkelijk zo veel mogelijk op henzelf toegesneden onderwijs aan te bieden. Desalniettemin maken de opleidingen vanaf het begin duidelijk dat zij in de eerste plaats gericht zijn op Nederlandse studenten. De QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
52
voertaal van de opleidingen is dan ook in principe Nederlands. Waar nodig worden buitenlandse studenten dan ook begeleid in het verhogen van hun taalvaardigheid in het Nederlands of Engels. Ofschoon de problemen die de opleidingen ondervinden voor wat betreft hun diverse instroom aanzienlijk zijn, worden deze naar beste mogelijkheden ondervangen. Samenvattend oordeel Het programma sluit qua vorm en inhoud aan op de kwalificaties van de instromende studenten. Waar nodig wordt maatwerk geleverd om tegemoet te komen aan het taalvaardigheidsniveau van de studenten. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten; WO-master: minimaal zestig studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat voor de bachelor 180 ECTS en voor de master 60 ECTS. Daarmee voldoen beide opleidingen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bachelor- en masteropleidingen. De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bij de drie deelopleidingen wordt zo veel mogelijk gebruikgemaakt van activerend onderwijs. Studenten worden daardoor gestimuleerd zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven. Hierbij ligt de nadruk ligt op vakspecifieke heuristische- en onderzoeksvaardigheden. Het didactisch uitgangspunt dat aan deze onderwijsmethoden en -vormen ten grondslag ligt is dat de student via het grondig aanleren van basiskennis en theorieën de basiscompetenties verwerft die hem of haar in staat stellen door middel van steeds zelfstandiger werken tot verdieping, specialisatie en wetenschappelijke vaardigheden te komen. Bachelor Uit het programmaoverzicht blijkt dat in het programma afwisselende werkvormen worden toegepast. Er wordt gebruikgemaakt van Blackboard. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben de zelfstandige werkcolleges de overhand – de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Vanaf het derde jaar worden geen hoorcolleges meer gegeven. Master De masteropleiding is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de specialisaties. De aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
53
onderwijs met intensieve interactie met docent en medestudenten. Er worden geen hoorcolleges meer gegeven. Bevindingen De commissie is van mening dat door het gebruik van afwisselende werkvormen steeds de optimale manier gekozen kan worden om de stof over te brengen. Volgens de zelfstudie is een vraag naar de tevredenheid over de toegepaste werkvormen onderdeel van de standaard vragenlijst voor vakevaluatie. Uit de antwoorden blijkt dat de tevredenheid over het algemeen voldoende tot goed is, dat heeft de commissie nogmaals geverifieerd in de gesprekken met de studenten. Er werden geen klachten hierover vernomen. Samenvattend oordeel Het didactisch uitgangspunt is in lijn met de doelstellingen en de werkvormen sluiten aan bij het didactisch uitgangspunt. De opleidingsdoelen voor beide programma’s worden op een goede manier gerealiseerd middels de gehanteerde onderwijsvormen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving In de zelfstudie is omschreven dat de opleiding Arabisch, Nieuwperzisch en Turks middels toetsen, beoordelingen en examens beoogt een breed scala van vaardigheden te testen. De diverse cursussen kennen dan ook een variëteit aan toetsings- en beoordelingsmethoden. Mondelinge tentamens worden ingezet bij de taalvaardigheidsvakken om de spreekvaardigheid te toetsen. Verder worden studenten geacht referaten te houden tijdens sommige werkcolleges en is bij die colleges (en vanwege de vrij kleine omvang van de groepen ook bij de hoorcolleges) deelname aan de discussie relevant voor de eindbeoordeling. Schriftelijke tentamens worden bij de taalvaardigheidscursussen gebruikt om het taalbegrip te meten en ook om vertaalvaardigheden te toetsen. Bij de taalverwervingsvakken in het eerste jaar wordt daarbij tevens gebruikgemaakt van tussentijdse toetsen. Voorts worden schriftelijke tentamens gebruikt om te kijken in hoeverre de student beschikt over een parate kennis van de basisstof. Take home-tentamens worden afgenomen wanneer de docent inzicht wil krijgen in hoe de student aan de hand van concrete vragen de bestudeerde materie kan verwerken. Ten slotte wordt studenten voor sommige colleges gevraagd een schriftelijk werkstuk te maken waarbij de specifieke onderzoeksvaardigheden worden beoordeeld: het formuleren van een vraagstelling, presentatie van het materiaal, analyse van het materiaal, presentatie van de bevindingen. Ook kleinere tussentijdse schriftelijke opdrachten, zoals het maken van een boekbespreking, behoren tot de toetsvormen. De examencommissie heeft in dit alles een controlerende functie. Bij eventuele conflicten tussen docent en student over een beoordeling speelt deze een bemiddelende rol. Verder bewaakt de examencommissie de kwaliteit en samenhang van het programma als geheel.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
54
Een gedeelte van de cursussen wordt verzorgd door een aantal docenten tegelijk. Hierbij worden in overleg de tentamens voorbereid, afgenomen en beoordeeld. Verder worden tentamens ook tijdens de sectieoverleggen besproken waar dat nodig wordt geacht. Bij eventuele conflicten of onduidelijkheden wordt een beroep gedaan op het hoofd van de sectie. Op verzoek kan een student het tentamen inzien en dit bespreken met de docent. Deeltoetsen worden besproken in een van de daaropvolgende colleges. Ze kunnen niet als zodanig worden overgemaakt, maar de hertentamens vervangen tevens deze tussentijdse toetsen. Werkstukken worden uitgebreid besproken met de betreffende student en kunnen dan, indien nodig, binnen een afgesproken periode worden herzien, waarna de eindbeoordeling plaatsvindt. De eindscriptie wordt door twee lezers beoordeeld. Studenten hebben bij schriftelijke en mondelinge tentamens elk jaar een mogelijkheid tot herkansing in hetzelfde studiejaar. Voor studenten die hun propedeuse niet in het eerste jaar hebben gehaald, worden extra hertentamens (één gelegenheid per cursus) aangeboden in het eerste semester van het volgende academische jaar. De uitslagen worden via het mededelingenbord aan de studenten gemeld. Na verwerking door het secretariaat kunnen de studenten hun resultaten via internet raadplegen. Bevindingen De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding een grote variatie aan toetsvormen hanteert die in overeenstemming zijn met het cursusprogramma en de leerdoelen. Tevens heeft de commissie kunnen zien dat de examencommissie voldoende oog houdt voor het niveau van de toetsen en dat er voor de studenten voldoende mogelijkheden zijn te herkansen. Daarnaast wordt het door de commissie gewaardeerd dat de studenten in de gelegenheid gesteld worden de tentamenresultaten met docenten te bespreken. Het is de commissie opgevallen dat er geen richtlijnen zijn voor het schrijven van een scriptie. De eindniveaus van de beoordeelde scripties werden door de commissie als voldoende beoordeeld. Samenvattend oordeel Er wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van de cursussen hebben gerealiseerd. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
55
Beschrijving Alle leden van de staf, die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van de Leidse onderzoekinstituten CNWS (School of Asian, African and Amerindian Studies) of LUCL. De leerstoelhouder is in principe betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. Een groot deel van de bij de opleiding betrokken staf met de functie van docent (4,45 fte verdeeld over zeven personen) is niet gepromoveerd (71%). Deze docenten zijn voornamelijk betrokken bij het taalvaardigheidsonderwijs in de bacheloropleiding. Bevindingen De commissie heeft, op basis van het bovenstaande en haar eigen expertise in het relevante wetenschappelijke veld, vastgesteld dat een groot deel van het onderwijs van beide opleidingen wordt verzorgd door docenten die actief betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. De leden van de staf die niet gepromoveerd zijn en niet actief betrokken zijn bij onderzoek verzorgen voornamelijk taalvaardigheidsonderwijs. De commissie is van mening dat een onderzoeksachtergrond en aanstelling, wel gewenst, maar niet noodzakelijk zijn voor het geven van taalvaardigheidsonderwijs. Samenvattend oordeel Het onderwijs in de bacheloropleiding wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het onderwijs in de masteropleiding wordt geheel verzorgd door docenten die betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. Conclusie Voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Vanuit het universitaire budget worden middelen aan de faculteiten ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. Bij de verdeling van deze gelden over de faculteiten zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. In het facultaire deel van het rapport is aangegeven dat voor iedere opleiding een minimumformatie geldt, waardoor ook de kleine opleidingen van een minimum aantal stafmedewerkers verzekerd zijn. Hierdoor hebben beide programma’s vanaf 2000 tot en met 2003 een formatie voor het onderwijs van ongeveer 7 fte gehad. Dit komt neer op ongeveer veertien studenten per fte docent (inclusief hoogleraren, UD’s en UHD’s). De docenten van de opleidingen zijn van mening dat het hier een minimumformatie betreft waarmee goed onderwijs, met enig pas- en meetwerk, verzorgd kan worden. Naast deze minimumformatie wordt overigens elke mogelijkheid om tot verdere verbreding en verdieping van de expertise voor het onderwijs te komen benut. Vanuit de Universiteit Leiden is met enthousiasme meegewerkt aan de totstandkoming van afspraken in het kader van het Sectorplan Letteren. Bevindingen De commissie ondersteunt de vergrote samenwerking tussen de vier universiteiten (het Sectorplan Letteren) van harte, temeer daar de mogelijkheden voor studenten om ‘onderwijs op maat’ te volgen alleen maar zullen toenemen. Het is echter in de ogen van de commissie zeer belangrijk dat iedere opleiding, ook zonder het Sectorplan Letteren, als zelfstandige eenheid moet kunnen functioneren. Het Sectorplan is
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
56
immers alleen van toepassing op masterprogramma’s, terwijl het belangrijk is dat ook bachelorstudenten onderwezen worden in de volle breedte van hun vakgebied. Het is dus in het belang van de bachelorprogramma’s dat bij iedere universiteit een brede vakinhoudelijke expertise aanwezig blijft. Het sectorplan mag er dus niet toe leiden dat de formatie van deze vaak kleine opleidingen verder ingekrompen wordt, omdat bepaalde subdisciplines bij een andere universiteit sterker vertegenwoordigd zijn. De commissie ondersteunt dan ook de docenten van beide programma’s Arabisch, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen in hun mening dat de huidige grootte van de formatie een minimale onderwijsbezetting is waarmee kwalitatief goed onderwijs verzorgd kan worden. De commissie heeft notitie genomen van de facultaire plannen tot een nieuw allocatiebeleid. In het nieuwe allocatiebeleid wordt de onderwijsformatie, meer dan voorheen het geval was, bepaald door de hoeveelheid studiepunten die door studenten bij een programma behaald worden. Voor de bachelor- en masteropleiding Arabisch, Nieuwperzisch en Turkse talen en culturen zou dit inhouden dat de huidige formatie teruggebracht zal worden tot 9,1 fte (inclusief de onderzoeksformatie). Om de hierboven vermelde reden zou de commissie geen voorstander zijn van het verder terugdringen van de onderwijsformatie voor de bachelor- en masteropleiding Arabisch, Nieuwperzisch en Turkse talen en culturen. Samenvattend oordeel De huidige formatie van ongeveer 7 fte die aan de opleiding is toegekend is toereikend om het bachelorprogramma te verzorgen en om het masterprogramma al dan niet in samenwerking met de Universiteit Utrecht te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Voor de vervulling van vacatures onder het wetenschappelijk personeel bestaan bij de Faculteit Letteren van de Universiteit Leiden vaste procedures. Deze procedure is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De commissie heeft uit de gesprekken met de docenten van de opleiding begrepen dat de facultaire procedures tot het beoogde resultaat leiden, namelijk dat het personeel gekwalificeerd is of gestimuleerd en gefaciliteerd wordt zich te kwalificeren op zowel inhoudelijk, onderwijskundig als organisatorisch gebied. Bevindingen Er is binnen de faculteit naar de mening van de commissie voldoende aandacht voor doceercompetenties en didactische kwaliteiten. Docenten krijgen, indien gewenst, de gelegenheid zich bij te scholen. Volgens de zelfstudie is in de vakevaluaties een vraag opgenomen over de waardering voor de docent. Uit de antwoorden bleek dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. De commissie heeft dit aspect uit de zelfstudie getoetst met het beschikbare (evaluatie)materiaal en gesprekken met studenten. De beweringen in de zelfstudie werden door deze gegevens gestaafd. Op basis van deze gegevens concludeert de commissie dat het personeel voldoende gekwalificeerd is. Samenvattend oordeel De kwaliteit van het personeel is voldoende voor beide programma’s.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
57
Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In het facultaire deel van het rapport wordt algemene informatie gegeven over de materiële voorzieningen. Tijdens het bezoek is door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie herhaaldelijk melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. De klachten die genoemd zijn, zijn samengevat in het facultaire deel van dit rapport. Voor deze opleiding hebben de studenten aangegeven dat er wat hen betreft voldoende computerfaciliteiten zijn en dat er goede software beschikbaar is om mee te werken. Er zijn transcriptievoorzieningen voor veel moeilijke talen. Bevindingen De besprekingen die met de faculteit gevoerd zijn over het verbetertraject en de afspraken die daaruit voortvloeien zijn nader toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. De voorzieningen voor de opleiding Arabisch, Nieuwperzisch en Turks bleken minder problematisch dan voor andere opleidingen en voor de studenten redelijk adequaat. Samenvattend oordeel De commissie heeft de brief van de faculteit in haar afweging betrokken en is van mening dat de vermelde klachten naar tevredenheid zijn verholpen. Conclusie Voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De Universiteit Leiden heeft een studiesysteem ontwikkeld dat als doel heeft om in het eerste jaar duidelijkheid te krijgen over de vraag of de student de juiste studie gekozen heeft. Deel van het systeem is
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
58
dat er een bindend studieadvies wordt uitgebracht aan de student (BSA). Dit systeem is in het facultaire deel van het rapport toegelicht. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het systeem en is positief over de verschillende maatregelen die daar deel van uitmaken. Zij is van mening dat opleidingen hierdoor in een vroeg stadium studenten kunnen selecteren die zowel voldoende aanleg als voldoende motivatie hebben om de opleiding te voltooien. Eveneens is de commissie positief over de hardheidsclausule waarmee uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor studenten waarvoor bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Voor algemene vragen over studievoortgang, studiefinanciering en studiebegeleiding kunnen studenten ook terecht bij een studiecoördinator. Samenvattend oordeel De kwaliteit van de onderwijsbegeleiding is voldoende voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het facultaire stelsel van interne kwaliteitszorg wordt in het facultaire deel van dit rapport beschreven. Bevindingen De vak- en programmaevaluaties worden door de opleidingscommissie met regelmaat uitgevoerd, volgens een wisselende methodiek. De opleidingsstructuur met drie aparte trajecten in combinatie met een gemêleerde studentenpopulatie heeft tot gevolg dat het niet eenvoudig is de evaluatieprocedure volgens facultair protocol uit te voeren. De opleiding is met de faculteit in overleg om hiervoor een oplossing te zoeken. Ook vindt er evaluatief overleg plaats in de secties, in de examencommissie en de opleidingsraad. Per 1 september 2004 zijn over de eerste twee bachelorjaren vak- en programmaevaluaties beschikbaar. In samenwerking met het faculteitsbestuur is de opleiding in het kader van de recentelijk geïntensiveerde kwaliteitszorg bezig om voor de verschillende aspecten uit de onderwijsevaluatie toetsbare streefdoelen op te stellen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie drie tot vier keer per jaar bijeenkomt. De agenda van de opleidingscommissie wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door de uitkomsten van
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
59
evaluaties. Daarnaast houdt de opleidingscommissie de vinger aan de pols of eventuele verbetermaatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden. Samenvattend oordeel De evaluatie van resultaten vindt voor beide programma’s op een voldoende niveau plaats. Conclusie Voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat de uitkomsten van de evaluaties grondig worden besproken in de opleidingscommissie. De hiervan gemaakte rapportage wordt tevens besproken in de examencommissie en vervolgens verstuurd naar de leerstoelhouder, het instituutsbestuur en het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. Omdat de cursussen minder dan vijftien studenten tellen, worden er onder leiding van de opleidingscommissie evaluatiegesprekken gevoerd aan de hand van kwalitatieve vragenlijsten. Dankzij de benaderbaarheid van docenten en beperkte omvang van de groepen kunnen er zonodig in het lopende collegejaar bijsturingen en verbeteringen plaatsvinden. Tijdens georganiseerde sectieoverleggen en in de wandelgangen worden bij wijze van onderlinge docentcoaching didactische tips gewisseld. Een voorbeeld van een recente maatregel ter verbetering van het curriculum is de recente verplaatsing van het Caïrosemester. Er zijn dan ook volgens de beschrijving in de zelfstudie geen klachten vernomen van de kant van de studenten. De huidige opzet lijkt voor zowel docenten als studenten bevredigend. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie voldoende functioneert om kritisch naar de eigen opleiding te kijken met behulp van de evaluatieresultaten. Daarnaast lijkt er voldoende cohesie te zijn tussen de opleidingscommissie, de leerstoelhouder, het opleidingsbestuur en het faculteitsbestuur om op basis van de evaluatieresultaten eventueel over te gaan tot het nemen van effectieve maatregelen tot verbetering. Samenvattend oordeel De uitkomsten van evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
60
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat de lijnen tussen docenten onderling en tussen docenten en studenten zeer kort zijn bij een relatief kleine opleiding als Arabische, Nieuwperzische en Turkse taal en cultuur. Tijdens de gesprekken is nadrukkelijk naar voren gekomen dat de onderlinge samenwerking vaak goed verloopt en dit heeft als resultaat dat studenten en docenten tevreden zijn over de gang van zaken binnen de opleiding. Volgens de zelfstudie blijkt uit alumnionderzoeken dat studenten Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen over het algemeen goed voorbereid zijn op de beroepsvelden waarin ze terechtkomen. Via het Loopbaancentrum worden contacten met werkgevers onderhouden, onder andere bij het regelen van stages. Ook zij zijn over het algemeen tevreden over de kwaliteit van stagiair(e)s respectievelijk afgestudeerden. Bevindingen Omdat er geen sprake is van een eenduidig afnemend beroepenveld heeft de commissie bij de opleiding geen gestructureerde activiteiten gericht op het onderhouden van contact met het afnemend beroepenveld kunnen waarnemen. Contacten met alumni zijn aanwezig. De commissie zou willen aanbevelen het contact met deze groepen te bestendigen om huidige en nieuwe generaties studenten goed te kunnen voorlichten omtrent perspectieven op de arbeidsmarkt. Doordat het Loopbaancentrum contacten met werkgevers onderhoudt en er voldoende informatie binnenkomt over en van de alumni is de commissie van mening dat de opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet. Samenvattend oordeel Medewerkers en studenten worden actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De contacten met alumni en afnemend beroepenveld kunnen worden verbeterd, maar voldoen aan de criteria bij dit facet. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan zijn er op dit moment nog geen afgestudeerde bachelors of masters bij de opleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse taal en cultuur. Om deze reden is het niet mogelijk tot een uitspraak te komen betreffende het gerealiseerde niveau van de studenten. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor-masterstelstel gelijk zijn gebleven,
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
61
heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau van de masterscripties. Bevindingen Het niveau van de doctoraalscripties bleek conform de eis die aan een dergelijk werk van een soortgelijke opleiding gesteld mag worden. De commissie is van mening dat de studenten middels deze scripties blijk hebben gegeven zich te hebben gevormd tot een volwaardig academicus die zelfstandig wetenschappelijke problemen kan oplossen en in staat is daarvan schriftelijk verslag te doen. Wel vindt de commissie dat de becijfering van de scripties (iets) aan de hoge kant was. Desgevraagd heeft de opleiding tijdens de visitatie aangegeven dat er momenteel gewerkt wordt aan uniforme beoordelingscriteria voor scripties. Deze criteria moeten een eind maken aan de (kleine) variatie in beoordeling tussen docenten en ook aan de traditie, dat er soms (iets) te hoog becijferd wordt. De commissie heeft er vertrouwen in dat de geringe mate waarin de scripties naar haar inzicht te hoog zijn beoordeeld in toekomst zal worden opgelost. Samenvattend oordeel De gerealiseerde eindkwalificaties van de bachelor- en de masterstudenten zijn naar het oordeel van de commissie voldoende in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties. Conclusie Voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De universiteit Leiden is reeds geruime tijd bezig de onderwijsrendementen van studenten te verhogen. Zo werd in 1996 het bindend studieadvies ingevoerd met als doel studenten die bij een opleiding niet op hun plek zijn na de propedeuse uit het vervolg van de opleiding te weren. Het algemene beleid op dit onderwerp is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De opleiding Arabische, Nieuwperzische en Turkse taal en cultuur heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor wat betreft het onderwijsrendement: De bacheloropleiding kent een selectieve propedeuse. Per 1 september 2005 hanteert de Universiteit Leiden de regel dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Het propedeuserendement zal vanaf dat moment dus na twee jaar zijn hoogste punt hebben bereikt. De opleiding streeft voor de bacheloropleiding naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. In het licht van de gangbare doctoraalrendementen is dat erg ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. Bevindingen De commissie is van oordeel dat de streefcijfers ambitieus zijn geformuleerd. Ofschoon dit aantoont dat de opleiding over duidelijke aspiraties beschikt, is het in de ogen van de commissie de vraag of deze streefcijfers haalbaar en dus wellicht te ambitieus zijn. Toch ziet de commissie de grote ambitie van de opleiding overwegend als een pluspunt. Zij is tevens van mening dat de opleiding al het mogelijke in het werk stelt om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
62
Samenvattend oordeel Er zijn streefcijfers voor onderwijsrendement geformuleerd. De opleiding doet er het nodige aan om de streefcijfers te behalen. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
63
Onderwerp
Oordeel
Facet
0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
Afbouw
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor
Oordeel master
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke beoordeling per facet en de zes oordelen per onderwerp is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle facetten voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
64
2
Opleidingsrapportapport bachelor- en masteropleiding Egyptische taal en cultuur
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Egyptische taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Egyptische taal en cultuur 56015 Bachelor WO 180 ECTS BA Voltijd Leiden 31 december 2007
Masteropleiding Egyptische taal en cultuur Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
2.0.
Egyptische taal en cultuur 66015 Master WO 60 ECTS MA Voltijd Leiden 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en de masteropleiding Egyptische taal en cultuur wordt verzorgd door de gelijknamige opleiding, die sinds 1 januari 2004 samen met de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië en Hebreeuwse en Aramese talen en culturen deel uitmaakt van het onderwijsinstituut Talen en culturen van het Midden-Oosten. Dit instituut behoort tot de faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. In het facultaire deel van dit rapport zijn structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
2.1. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De bachelor- en masteropleiding Egyptische taal en cultuur zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Egyptische taal en cultuur (CROHO-nummer 6015, einddatum afbouw 1 september 2010). De instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding is afgesloten per 1 september 2002. De ongedeelde opleiding had per 1 december 2003 het aantal van elf ingeschreven doctoraalstudenten. Omdat in Leiden het nieuwe bachelor-masterstelsel het oude doctoraalsysteem er per jaar uitdrukt, is elke student die zich indertijd (vóór 1 september 2002) heeft ingeschreven in de gelegenheid zijn of haar studie via het oorspronkelijke examendoel af te maken. Vanaf 1 september 2005 verzorgt de opleiding geen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
65
doctoraalonderwijs meer. Voor vertraagde studenten is in de OER een overgangsregeling opgenomen (art. 7.2 en 7.3). Het nog operationele deel van het oude curriculum bedraagt per 1 september 2004 slechts het vierde doctoraaljaar. Het doctoraalprogramma Egyptische taal en cultuur biedt keuze uit vier afstudeervarianten, die doctoraaljaren 3 en 4 bestrijken: (A) Egyptische taal en cultuur, met accent op de filologie van de faraonische tijd; (B) Egyptische archeologie, in samenwerking met de Faculteit Archeologie; (C) Talen en cultuur van het Grieks-Romeinse Egypte, in samenwerking met het Papyrologisch Instituut en de opleiding Oude geschiedenis; (D) Koptologie, naast taal en cultuur van het christelijke Egypte omvattend de componenten Vroegchristelijke kunst, Papyrologie en Arabisch. Iedere variant heeft haar eigen begeleidende docent. Tevens bestaat de optie van een vrije doctoraalvariant (E), die studenten de mogelijkheid biedt om eigen accenten te leggen door een keuze te maken uit het totale aanbod van Egyptologisch doctoraalonderwijs. Verplichte onderdelen in al deze varianten zijn (1) Lezing en recensie (mondeling en schriftelijk recenseren van een recente vakpublicatie, semester 1 van jaar 3); (2) Basisprogramma Nederlands-Vlaams Instituut in Caïro (studieverblijf van acht weken in Caïro, semester 1 van jaar 4); (3) Vakliteratuur (tentaminering van opgegeven literatuur, afhankelijk van de specialisatie; dit onderdeel niet in variant D). In alle varianten zijn in recente jaren studenten afgestudeerd. De volledige programma’s van jaar 4 worden in het huidige collegejaar voor het laatst aangeboden, maar vele onderdelen ervan keren terug in het verplichte bachelorprogramma, sommige ook in het masterprogramma; andere zijn als bijvakken in dit nieuwe programma te passen wanneer doctoraalstudenten op het bachelor-masterstructuur willen overschakelen. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de overgang naar de bachelor-masterstructuur tot problemen voor studenten heeft geleid. Zij is van mening dat de overgangsregeling naar behoren functioneert.
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Voor de formulering van doelstellingen en de vormgeving van de onderwijsprogramma’s wordt binnen de Letterenfaculteit gebruikgemaakt van zogenoemde bachelor- en masterformats. Ook de onderhavige bachelor- en masteropleiding zijn volgens deze methode vormgegeven en facultair goedgekeurd. Het format wordt beschreven in facultaire deel van het rapport Bachelor De eindkwalificaties voor de bacheloropleiding Egyptische taal en cultuur kunnen als volgt worden weergegeven: 1) 2) 3)
Kennis van het Klassiek Egyptisch, Nieuwegyptisch en Koptisch en de hiermee geassocieerde schriftsoorten hiëroglyfisch, hiëratisch en Koptisch. Kennis van het apparaat en methoden en technieken van de Egyptische filologie. Een algemeen overzicht van de geschiedenis van het faraonische, Grieks-Romeinse en christelijke Egypte in zijn internationale context.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
66
4) 5) 6) 7) 8) 9) 10)
Kennis van de godsdiensten van het faraonische, Grieks-Romeinse en christelijke Egypte. Kennis van de materiële cultuur en monumenten van het faraonische, Grieks-Romeinse en christelijke Egypte. Kennis van het apparaat en methoden en technieken van de Egyptische archeologie. Het vermogen om Egyptische tekstgegevens en archeologische feiten in hun cultuurhistorische context te plaatsen. Het vermogen om de tijdens de studie verworven analytische vaardigheden toe te passen op maatschappelijke en culturele vraagstukken. De vaardigheid om zelfstandig onderzoek te verrichten op het terrein van de egyptologie of koptologie en om van de resultaten van dat onderzoek mondeling en schriftelijk verslag te doen. De vaardigheid om te gaan met relevante ICT, inclusief egyptologische software.
Master De masteropleiding Egyptische taal en cultuur beoogt de student een uitbreiding te geven van de bacheloropleiding op twee wijzen: (1) completering van het taalkundig en cultuurhistorisch onderwijs met betrekking tot het faraonische en vroegchristelijke Egypte; (2) het bijbrengen van vaardigheid in wetenschappelijk onderzoek en de verslaglegging daarvan. Het programma biedt de student de mogelijkheid zich voor te bereiden op een wetenschappelijk traject dat met de promotie wordt afgerond. De eindkwalificaties voor de masteropleiding Egyptische taal en cultuur worden als volgt weergegeven: 1) 2) 3) 4) 5) 6 7) 8)
Gedegen kennis van en inzicht in de inhoud van het vakgebied en in de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken en de ontwikkeling van het vakgebied. Gedegen kennis van en inzicht in de interdisciplinaire positie van het vakgebied. Inzicht in de maatschappelijke relevantie van het vakgebied. Zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen identificeren en verzamelen met behulp van traditionele en moderne technieken (heuristische vaardigheden). Zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen bestuderen en deze kunnen beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid. Onder deskundige begeleiding een heldere en beargumenteerde probleemstelling kunnen formuleren en deze kunnen herleiden tot overzichtelijke en hanteerbare deelproblemen. Onder deskundige begeleiding onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen kunnen zetten in een mondeling en schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied daaraan stelt. Onder deskundige begeleiding een onderzoeksproject van beperkte omvang kunnen opzetten en uitvoeren.
Bevindingen Eindtermen 9 van de bacheloropleiding en 7 van de masteropleiding leken de commissie op het eerste gezicht verwisseld te zijn, eindterm 9 van de bacheloropleiding is te zwaar geformuleerd en eindterm 7 van de masteropleiding aan de lichte kant. Deze kwestie is met de opleiding besproken, die overweegt de eindtermen op dit punt bij te stellen. Bachelor De commissie heeft kunnen constateren dat de eindkwalificaties 1 tot en met 6 van de bacheloropleiding omschrijven dat de opleiding kennis biedt in het vakgebied van de opleiding. De commissie vindt op grond van dezelfde eindkwalificaties de verwachting gerechtvaardigd dat de opleiding tot inzicht in het vakgebied van de opleiding leidt. Eindkwalificatie 7 leidt tot dezelfde verwachting. Eindkwalificaties 7 tot en met 9 leiden in voldoende mate tot de door de commissie gewenste nadruk op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties. Deze eindkwalificaties geven tevens in voldoende mate aan dat de studenten een kader wordt geboden waarbinnen zij probleemgericht leren omgaan met de verworven theorie en kennis en het
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
67
verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leren toepassen. Het geheel aan eindkwalificaties van de bacheloropleiding leidt naar de mening van de commissie tot een voldoende academisch niveau. Master De eindkwalificaties van de masteropleiding sluiten naar de mening van de commissie voldoende aan bij het gehanteerde referentiekader. De eindkwalificaties van de masteropleiding maken duidelijk dat de opleiding de kennis die in de bacheloropleiding is opgedaan verdiept. De masteropleiding is gezien de omschreven kwalificaties duidelijk gericht op grondige kennis van en inzicht in het vakgebied (eindkwalificaties 1 tot en met 3). Eindkwalificaties 4 tot en met 8 maken duidelijk dat er in de masteropleiding een grote nadruk ligt op onderzoeksmethoden en vaardigheden. Gezien de aard van dit specifieke vakgebied is de keuze voor deze invulling logisch. Naar de mening van de commissie zal de afgestudeerde in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; onderzoeksmethoden en technieken van de Egyptische taal en cultuur actief beheersen zodat hij of zij zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; en gegevens op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren. Samenvattend oordeel De eindtermen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding sluiten aan bij het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt volstaan met een verwijzing naar het algemene format van de faculteit Letteren voor de beschrijving van de eindkwalificaties. De eindkwalificaties staan omschreven onder F1. Bevindingen De commissie heeft de eindtermen van beide opleidingen vergeleken met de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master (zoals geformuleerd in de Dublindescriptoren). Bachelor Deze vergelijking wordt voor de bacheloropleiding hieronder nader gespecificeerd. 1) 2)
Doelstellingen 1, 2, 3, 4, 5, 6 van de bacheloropleiding leiden naar de mening van de commissie voldoende tot het niveau van kennis en inzicht zoals omschreven in Dublin-descriptor 1. Doelstellingen 7, 8 en 9 van de bacheloropleiding beogen de student in staat te stellen zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk laat zien. Naar de mening van de commissie zullen afgestudeerden ook beschikken over de competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
68
3) 4) 5)
Doelstellingen 7, 8 en 9 sluiten ook voldoende aan bij Dublin-descriptor 3: oordeelsvorming. De afgestudeerde van de bacheloropleiding Egyptische taal en cultuur is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren op het vakgebied met het doel een oordeel te vormen. Doelstelling 9 omschrijft dat de afgestudeerde in staat zal moeten zijn mondeling en schriftelijk verslag te doen van de resultaten van onderzoek. Daarmee sluit deze doelstelling aan bij Dublindescriptor 4 betreffende communicatie. Leervaardigheden, zoals omschreven in Dublin-descriptor 5 komen naar de mening van de commissie voldoende aan de orde in doelstellingen 7, 8, 9 en 10 van de doelstellingen van de bacheloropleiding
Master Voor de masteropleiding komen de Dublin-descriptoren op de volgende wijze aan de orde in de eindtermen: 1) 2)
3) 4) 5)
In doelstellingen 1, 2 en 3 van de masteropleiding wordt voldoende omschreven dat de afgestudeerde beschikt over aantoonbare kennis en inzicht die het niveau van de bachelor overtreffen en verdiepen, zoals omschreven in Dublin-descriptor 1 voor de masteropleidingen. In de doelstellingen 4 tot en met 8 van de masteropleiding wordt voldoende aangesloten bij Dublin-descriptor 2 betreffende het toepassen van kennis en inzicht. De afgestudeerde aan de masteropleiding is in staat kennis en inzicht in nieuwe of onbekende omstandigheden toe te passen, kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Oordeelsvorming, zoals bedoeld in Dublin-descriptor 3 voor de masteropleidingen komt terug in doelstellingen 5, 6 en 7 van de masteropleiding Egyptische talen en culturen. Doelstelling 7 van de masteropleiding omschrijft dat de afgestudeerde in staat is onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd mondeling en schriftelijk uiteen te zetten. Daarmee wordt aangesloten op Dublin-descriptor 4. In doelstellingen 6, 7 en 8 van de masteropleiding komt tot uitdrukking dat de afgestudeerde aan de masteropleiding in staat is een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Samenvattend oordeel De Dublin-descriptoren vinden in voldoende mate hun weerslag in de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding Egyptische taal en cultuur. Het niveau van beide opleidingen voldoet aan de maatstaven die daarvoor zijn vastgelegd. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De opleiding beschrijft in haar zelfstudie dat de geformuleerde eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleidingen, zowel de disciplinaire als die op het gebied van taalvaardigheid, en de algemene
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
69
academische vaardigheden een duidelijke academische signatuur hebben en een expliciet onderzoeksgerichte attitude veronderstellen. De bacheloropleiding geeft vanzelfsprekend toegang tot de masteropleiding Egyptische taal en cultuur in Leiden en (naar verwachting) ook tot de masteropleidingen Egyptische taal en cultuur in het buitenland. Het ligt voor de hand dat studenten ook – na selectie – instromen in een van de Leidse onderzoeksmasterprogramma’s. Onder dezelfde voorwaarde van selectie staan ook Research Master Programmes van andere universiteiten in Nederland en elders open. De afgestudeerde bachelorstudent Egyptische taal en cultuur beschikt volgens de beschrijving van de opleiding over voldoende kwalificaties op zowel het disciplinaire vlak als op het gebied van de algemene academische vaardigheden om de arbeidsmarkt met vertrouwen te kunnen betreden, ook al valt in dit stadium nog niet goed te voorspellen hoe de Nederlandse arbeidsmarkt op de komst van academische bachelors zal reageren. De studenten die na hun bacheloropleiding de arbeidsmarkt willen betreden, komen in principe in aanmerking voor dezelfde functies die de doctoraalalumni tot nu toe vervullen, zij het op een lager niveau. Bevindingen Bachelor De commissie verwacht gezien de inhoud en eindkwalificaties van de bacheloropleiding dat deze opleiding ook toegang zal geven tot de masteropleidingen Egyptische taal en cultuur in het buitenland. Het ligt, mede gezien de nadruk die in de bacheloropleiding ligt op onderzoek , voor de hand dat studenten een goede kans maken na selectie in te stromen in een van de Leidse onderzoeksmasterprogramma’s, of andere Research Master Programmes, zoals door de opleiding zelf ook reeds aangegeven. Master De commissie schat op basis van de eindtermen van de masteropleiding in dat de arbeidsmarktperspectieven van de masters Egyptische taal en cultuur – zowel voor wetenschappelijke als maatschappelijke functies – dezelfde zijn als die van de huidige doctorandi. Samenvattend oordeel De eisen vanuit de wetenschappelijke discipline zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie is gehanteerd komen tot uiting in de eindtermen. In de eindtermen van beide opleidingen wordt gewaarborgd dat studenten in voldoende mate academisch gevormd worden. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor en master luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
70
2.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De opleiding beschrijft in haar zelfstudie dat het disciplinaire onderwijs van beide curricula in principe uitsluitend wordt gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. Docenten geven zo veel mogelijk les in het onderwerp waarin zij ook onderzoek verrichten en vervlechten daarbij hun eigen onderzoek met de leerstof. Hiermee wordt tevens gewaarborgd dat het onderwijs aansluit op recente ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek. In de zelfstudie wordt een kruistabel gepresenteerd waarin voor zowel de bachelor- als de masteropleiding per vak wordt aangeduid welke vaardigheden daarin worden aangeleerd. Deze vaardigheden betreffen zowel de taalvaardigheid als algemene (academische) vaardigheden (zoals gebruik ICT, onderzoeksvaardigheden, mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid). Bachelor In de bacheloropleiding worden volgens de zelfstudie de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd. Zo dient er in het eerste jaar al een werkstuk geschreven te worden, aansluitend op het vakonderdeel ‘Apparaat van de Egyptologie’ en gebaseerd op eigen onderzoek. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een werkcollege, en gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen onderzoek. Master In de masteropleiding zijn alle onderdelen gerelateerd aan het lopende onderzoek van de docenten. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. De opleiding Egyptische taal en cultuur heeft geen directe relatie met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker, waarmee het programmatische verband in het voorgaande is aangetoond. Voor de beroepen waarin Egyptologen vaak in terechtkomen verschaft het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). Bevindingen De commissie heeft de in de zelfstudie gepresenteerde kruistabel bestudeerd en is van mening dat het programma de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden voldoende waarborgt. De commissie heeft zich tevens gebogen over de inhoud van het programma van beide opleidingen en is van mening dat studenten in ruim voldoende mate kennisnemen van het vakgebied en van de huidige stand van zaken in
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
71
het wetenschappelijk onderzoek. Tevens worden studenten in voldoende mate onderwezen in academische vaardigheden zoals mondeling en schriftelijk presenteren. Het programma van beide opleidingen sluit goed aan op recente ontwikkelingen in het relevante wetenschappelijke onderzoek. Samenvattend oordeel Beide programma’s voldoen aan de eisen die aan wetenschappelijk onderwijs gesteld worden. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In de zelfstudie is aangegeven hoe de algemene, disciplinaire en academische doelstellingen via leerdoelen in de onderwijsprogramma’s zijn omgezet. In invulschema’s is per vakonderdeel aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. Bachelor In het kort worden de eindkwalificaties van de bacheloropleiding als volgt geconcretiseerd: • •
• •
• •
•
de verschillende taalfasen van het Egyptisch worden in chronologische volgorde aangeleerd: in de propedeuse Klassiek Egyptisch (Middelegyptisch, in het tweede en derde jaar aangevuld met Oudegyptisch) en in het tweede jaar Nieuwegyptisch en Koptisch; in de propedeuse leren de studenten het hiërogliefenschrift; in het tweede jaar komen daar het hiëratisch (een cursiefschrift) en het alfabetische Koptische schrift bij; in het derde jaar maken de studenten kennis met de hiëroglyfische epigrafie, mede aan de hand van objecten in het Rijksmuseum van Oudheden; in de propedeuse zijn er raakvlakken tussen de colleges Lectuur Middelegyptisch (teksten in het Egyptisch) en Egyptische literatuur (teksten in vertaling); de propedeuse bevat een viertal cultuurhistorische inleidingen (Egyptische cultuurgeschiedenis, Cultuurgeschiedenis Grieks-Romeins Egypte, Egypte en zijn buren en Egyptische maatschappij); in het tweede jaar volgen inleidingen tot de Koptische cultuurgeschiedenis, Egyptische religie en Egyptische archeologie; in het derde jaar volgen een inleiding tot de Egyptische kunstgeschiedenis alsmede verdere verdieping op het gebied van de Egyptische archeologie en de Koptische cultuurgeschiedenis; het onderdeel Egyptische materiële cultuur van de propedeuse behelst een kennismaking ter plekke met de verschillende objectklassen in het Rijksmuseum van Oudheden; het onderdeel Apparaat van de propedeuse leert de studenten heuristische vaardigheden, onder andere middels digitale hulpmiddelen; het propedeusewerkstuk is een proeve van bekwaamheid op dit gebied; er wordt tevens een referaat gehouden over het onderwerp van het werkstuk; ook in het tweede en derde jaar worden de heuristische, schriftelijke en mondelinge vaardigheden van de studenten getoetst; dit culmineert in het bachelorwerkstuk van het derde jaar en het bijbehorende referaat; in het derde jaar kan men een accent leggen door middel van een keuze uit drie werkgroepen (archeologisch, filologisch of historisch); idealiter sluit het bachelorwerkstuk hierbij aan;
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
72
•
tijdens de studie leert men geleidelijk omgaan met algemene (bijvoorbeeld webbrowsers) en egyptologische software (Glyph, Egyptological Bibliography 1822-1997, Hieroglot, Mastabase, Deir el-Medina Database).
Master De masteropleiding bestaat uit twee semesters van elk 30 ECTS. Per semester is het curriculum gestructureerd als drie blokken van 10 ECTS. Het startpunt van de masteropleiding wordt gevormd door vakken van niveau 500, die voortbouwen op het 400-niveau van de bacheloropleiding. De student kiest twee van de volgende literatuurseminars (alle getoetst met werkstuk en referaat): Egyptian temple inscriptions of the Graeco-Roman Period, Demotic Papyrology, Greek Papyrology, Coptic Papyrology. Het eerstgenoemde onderdeel is een inleiding tot en lectuur van Egyptische tempelinscripties uit de Grieks-Romeinse tijd (ca. 300 v. Chr. – 400 n. Chr.), het zogeheten ‘Ptolemaeïsch’, met aandacht voor de achitectonische en culturele context. Hierbij gaat het om de plaats waar de inscripties zijn aangebracht en de functie van de betreffende wand/ruimte (architectonisch; hierin ook vergelijking van tempels onderling), alsmede om teksttradities en hun inbedding in het inheemse intellectueel-priesterlijke milieu en het tempelritueel. De drie papyrologische specialisaties zijn Demotisch (inheemse taal en schrift, Late Periode, Griekse en Romeinse tijd), Grieks (Griekse, Romeinse en Byzantijnse tijd), en Koptisch (Romeinse, Byzantijnse en Arabische tijd). Daarnaast verblijft de student gedurende acht weken in Caïro. Het betreft hier een tutorial getiteld ‘Egyptology in the field: research and facilities in Egypt’. Het verblijf aan het Nederlands-Vlaams Instituut in Caïro is gericht op (1) introductie tot het doen van onderzoek in Caïro; (2) praktische aspecten van onderzoek in Egypte; (3) studie van teksten, artefacten en (archeologische) context. Ter voorbereiding van intensieve excursies naar archeologische vindplaatsen en monumenten uit diverse perioden wordt de studenten gevraagd zich te verdiepen in tekstuele, archeologische, methodologische of kunsthistorische aspecten, aan de hand van opgravingverslagen, literatuur en museumcollecties. De deelnemers presenteren hun resultaten aan elkaar voorafgaande aan de bezoeken. In het tweede semester volgt het research seminar ‘Egyptian archaeology and epigraphy: problems and priorities’ van het niveau 600, om de student vertrouwd te maken met wetenschappelijk onderzoek en actualiteit. De documentatie en conservering van monumenten en archeologische sites is op het ogenblik topprioriteit in de Egyptologie wereldwijd. Dit onderdeel haakt daarop in door kritische bespreking van recente vakliteratuur. De nadruk ligt hierbij op in de Egyptologie gehanteerde onderzoeks- en presentatiemethoden, hun verdiensten en nadelen. Geselecteerd worden publicaties (schriftelijk en visueel) en analyses van archeologische sites, monumenten en inscripties in opgravingsrapporten, tekstedities, artikelen en monografieën. Studenten werken vervolgens ieder één van de geselecteerde onderwerpen nader uit in de vorm van (1) een eigen korte archeologische beschrijving (site of monument) en (2) een epigrafische editie met tekening (inscriptie). Voor beide curricula geldt dat het niveau van de vakken gedurende het programma oploopt: voor de bacheloropleiding geldt dat het niveau van 100 tot en met 400 oploopt en voor de masteropleiding geldt dat het niveau van de vakken van 500 tot en met 600 oploopt. Deze aanduidingen van het cursusniveau (100-600) refereren aan het Leidse onderwijsconcept voor niveauaanduiding zoals nader uitgelegd wordt in de facultaire zelfstudie (onder F2). Hierdoor bevordert het programma een stapsgewijze intellectuele groei van de studenten. Via een systeem van vakspecifieke leerlijnen wordt de bachelorstudent in drie jaar tot het 400-niveau gebracht. In de masteropleiding wordt de student via een systeem van vakspecifieke leerlijnen op het gebied van het verwerven van kennis en inzicht en het toepassen daarvan in een jaar tot het 600-niveau gebracht. In het invulschema van het masterformat is voorts aangegeven waar in het programma aandacht wordt besteed aan het verwerven van de facultair geformuleerde algemene academische vaardigheden. Bevindingen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
73
De commissie heeft notitie genomen van de gepresenteerde invulschema’s en de programmabeschrijving in de zelfstudie. Het is de commissie opgevallen dat het programma in hoge mate bestaat uit vakken die direct op het oude Egypte betrekking hebben. Het zelfevaluatierapport wijst daar ook op en geeft ook de wens aan om meer ‘algemene, wetenschapstheoretisch georiënteerde onderdelen’ aan te kunnen bieden, waarbij men ook uitdrukkelijk streeft naar mogelijke integratie van bijvakken van buiten de Letterenfaculteit. De commissie wil die ontwikkeling steunen. Het programma is piramidaal opgebouwd, met al in het tweede jaar ruimte om een bijvak te volgen en in het derde jaar een substantiële ruimte voor het leggen van een accent. Zeker in combinatie met de bijvakruimte in het tweede en derde jaar (2 x 20 ECTS) bestaat reeds in de bachelorfase de mogelijkheid van verdieping. De masteropleiding bouwt voort op de verworven kennis en vaardigheden in de bacheloropleiding. De opleiding zit naar de mening van de commissie goed in elkaar. Er is een logische opbouw van (egyptologisch) algemeen vormende onderdelen naar meer gespecialiseerde. De commissie is van mening dat de cursusinhoud van beide programma’s op een systematische manier is ontworpen en dat de inhoud van de cursussen zo is gekozen dat er een duidelijk verband ontstaat tussen de eindtermen van de opleidingen en de doelstellingen van de cursussen van het programma. Bovendien is de opbouw en samenhang van beide curricula zo dat, naar het oordeel van de commissie, de eindtermen gerealiseerd zullen worden door de studenten. Samenvattend oordeel De programma’s zijn een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bachelor Volgens de zelfstudie is het bachelorprogramma vooral gericht op het doorlopen van de diverse taal- en cultuurhistorische stadia van de faraonische, Koptische en (in mindere mate) Grieks-Romeinse perioden. Dit gebeurt, wat de taal betreft, in chronologische volgorde: Middelegyptisch, Nieuwegyptisch, Koptisch. Kennis van taal en schrift van het Egyptische Middenrijk (ca. 2000-1650 v. Chr.) staat centraal in het eerste jaar; op deze basis wordt voortgebouwd in jaren 2 en 3 met Nieuwegyptisch, maar ook met Oudegyptisch, hiëratische paleografie en hiëroglifische epigrafie. De bestreken periode wordt hierdoor steeds langer. Daarbij worden de afzonderlijke onderdelen steeds gerichter: van getranscribeerde teksten schakelt men over op hiëroglifische en hiëratische originelen. In jaar 3 is er keuze uit een aantal werkcolleges (op het ogenblik Mastaba, Religieuze teksten en Deir el-Medina), waarin de kennis van specifieke taalstadia (respectievelijk Oud-, Middel- en Nieuwegyptisch) wordt toegepast. Het Koptisch komt aan bod in jaar 2, en wordt verdiept in jaar 3 (Koptische landschappen). Het cultuurhistorische onderwijs volgt eveneens een opbouw van algemeen (Egyptische cultuurgeschiedenis, Materiële cultuur) naar meer gericht (Cultuurgeschiedenis Grieks-Romeins Egypte, Egyptische maatschappij, Egyptische religie, archeologische themacolleges). In enkele gevallen ondersteunt dit onderwijs de taalcolleges; zo is Koptische cultuurgeschiedenis een voorbereiding op het
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
74
college Koptisch, en is Cultuurgeschiedenis Grieks-Romeins Egypte een kennismaking met een periode die in de bijvakruimte of masteropleiding nader aan bod komt. Het heuristische onderwijs start vanaf het begin met een kennismaking met het Egyptologische apparaat, hetgeen zijn toepassing vindt in het propedeutische werkstuk. Vanaf semester 2 tot aan het bachelorexamen zijn er hoor- en werkcolleges waarbij van de student schriftelijke en mondelinge presentaties worden verwacht (Egyptische maatschappij, Egyptische archeologie II, Koptische landschappen); de hierbij opgedane vaardigheden resulteren in het bachelorwerkstuk en -referaat. Voor het bachelorprogramma ligt ongeveer 80% van de vakken vast. Omdat de faculteit echter van mening is dat elke student gestimuleerd dient te worden over de muren van het eigen vakgebied heen te kijken is er binnen het bachelorprogramma voor 40 ECTS (iets meer dan 20% van totale aantal ECTS binnen de bacheloropleiding) ruimte voor het volgen van bijvakken. Iedere student aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen aan de hand van drie hoofdsoorten: het interne, het facultaire en het maatwerkbijvak. • • •
Het interne bijvak kan worden samengesteld uit niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak. De faculteit biedt circa zestig vakken aan die als bijvak (facultair bijvak) gevolgd kunnen worden. Het individuele- of maatwerkbijvak kan door studenten zelf worden samengesteld uit onderwijs van binnen of buiten de faculteit, mits dit bijvak aan de door de examencommissie te toetsen minimumeisen voldoet.
Master Het masterprogramma is, voortbouwend op het laatste bachelorjaar, vooral verdiepend en toepassend. Ook hier komen specifieke cultuur- en taalstadia aan bod, deels als aanvulling op het bachelorprogramma (Ptolemeïsch, Papyrologie), deels als toepassing van reeds opgedane kennis en vaardigheden (Caïroprogramma, Egyptian archaeology and epigraphy). Voor egyptologen is het Carïo-semester zeer interessant, omdat studenten toegang tot originele bronnen krijgen. Het Carïo-semester behelst ook een rondreis langs collega’s in het veld. De masterfase zet ook meer specifiek het accent op de academische schrijfvaardigheid voort, zodat de scriptie een belangrijke plaats toegemeten krijgt binnen het programma. Deze scriptie wordt geacht een originele bijdrage te leveren aan het debat over een vakspecifiek onderwerp. Bevindingen Ofschoon op de website van de faculteit gemakkelijk kan worden nagelezen welke vakken als bijvak gevolgd kunnen worden en hoe het door de faculteit gehanteerde bijvakkensysteem werkt, bleek tijdens gesprekken met studenten dat er nog veel onduidelijkheid heerst over dit bijvakkensysteem. De commissie is van mening dat de infrastructuur waarover de ontbrekende informatie verspreid kan worden reeds aanwezig is, maar dat er meer bekendheid moet worden gegeven aan studenten waar zij hun informatie kunnen vinden. Tijdens de visitatie heeft de opleiding aangegeven dat er een duidelijk aanbod aan bijvakken door de faculteit wordt verzorgd. Toch is het zo dat er tevens met enige zorg over dit aanbod is gesproken, omdat het volgen van een (bij)vak buiten de faculteit Letteren soms erg ingewikkeld ligt. Voor studenten Egyptische taal en cultuur zou het bijvoorbeeld interessant zijn om een of meerdere bijvakken bij de faculteit der Archeologie te volgen, maar dit is niet altijd mogelijk. Navraag bij de faculteit der Letteren leerde dat deze beperking veroorzaakt wordt doordat andere faculteiten voorrang verlenen aan eigen studenten voor toelating tot een bijvak. Wanneer de collegezalen vol (eigen studenten) zitten worden studenten van andere faculteiten geweerd. De commissie heeft vernomen dat er momenteel gesprekken worden gevoerd om meer flexibiliteit voor studenten te creëren in het volgen van een bijvak aan een andere faculteit. De commissie hoopt dat betere afstemming tussen de faculteiten op het gebied van bijvakken daarmee gerealiseerd kan worden.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
75
In het algemeen kan gesteld worden dat de vakken die gedoceerd worden in voldoende mate op elkaar aansluiten. Kennis van voorafgaande vakken is vaak nodig om een volgend vak te kunnen volgen. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de vaste volgorde waarin veel vakken gevolgd moeten worden. (zie ook F11). Samenvattend oordeel De programma’s vertonen voldoende interne samenhang. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De faculteit streeft naar een evenredige verdeling van de studielast over het collegejaar, waarbij contacturen en zelfstudietijd zo goed mogelijk over de onderwijsweek, en tentamens zo goed mogelijk over de toetsings- en herkansingsweken gespreid worden. De facultaire richtlijn is dat de studielast 40 uur per week bedraagt. De zelfstudie meldt: “De evaluatieresultaten voor de studeerbaarheid van het programma laten zien dat de studenten hierover redelijk tot zeer tevreden zijn. Er waren slechts zeer weinig kritiekpunten (bijv. twee opmerkingen over de verdeling van de ECTS over de diverse vakken). Het programma draait nog te kort (bij kleine groepen studenten) om vast te kunnen stellen of het hier om meer dan een individueel probleem gaat. Zodra daarover duidelijkheid is verkregen zal het opleidingsbestuur de nodige stappen ondernemen.” Bevindingen Uit de gesprekken die de commissie heeft gevoerd bleek dat studenten erg tevreden zijn over de opleiding. Er zijn geen klachten vernomen en/of struikelblokken geconstateerd. De opleiding wordt door de studenten aangeduid als zwaar maar niet te zwaar. Voor een aantal vakken geldt de regel dat zij alleen gevolgd kunnen worden wanneer een eerder vak succesvol is afgerond (doorstroomregeling). Hiervoor zijn in alle gevallen onderwijskundige redenen aan te voeren, doordat bijvoorbeeld de kennis van een eerder vak noodzakelijk is om het volgende vak te kunnen volgen. Daar waar een doorstroomregeling van toepassing is leidt dit dan ook niet tot protesten van studenten (zie ook F11). De commissie heeft kennisgenomen van de facultaire richtlijnen en is van mening dat die richtlijnen bijdragen aan een goede verspreiding van de studielast over het jaar. Samenvattend oordeel: De studielast is in beide opleidingen goed verspreid over het jaar. Het programma van beide opleidingen is studeerbaar. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
76
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek; WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor Voor wat betreft de bacheloropleiding geldt dat eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBOdiploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO in het bachelorprogramma Egyptische taal en cultuur kan instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Veel (rand)literatuur voor de Egyptische taal en cultuur is in het Frans, Duits en Engels geschreven. Aankomende studenten moeten er rekening mee houden dat nauwelijks één studieboek geschreven is in het Nederlands. De opleiding wijst aankomende studenten er daarom op dat een goede (passieve) kennis van bovengenoemde moderne buitenlandse talen zeer belangrijk is. Desondanks bleek tijdens de gesprekken dat de opleiding matig tevreden is over het niveau in deze talen van instromende studenten. Eventuele deficiënties kunnen middels, door de universiteit aangeboden, cursussen weggewerkt worden, maar het initiatief tot het volgen daarvan dient vanuit de student te komen. De opleiding raadt daarnaast studenten met dyslectie af aan de opleiding te beginnen. Hiërogliefen kennen namelijk geen uniforme spelling en het is dus voor dyslectici extra moeilijk om zich de taal eigen te maken. Master Eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Egyptische taal en cultuur kan instromen in het masterprogramma Egyptische taal en cultuur. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of, en onder welke voorwaarden, inschrijving mogelijk is. De veronderstelde kwalificaties op vakspecifiek, het taalvaardigheids- en algemeen academisch vaardigheidsniveau komen overeen met de eindkwalificaties van de Leidse bacheloropleiding. Bevindingen De commissie constateert dat het aanvangsniveau van de bachelorstudenten in de Duitse en Franse taal een probleem kan vormen, maar dat de opleiding voldoende moeite doet de studenten te informeren over het gewenste basisniveau in deze talen om de opleiding te kunnen volgen. Daarnaast worden er voldoende mogelijkheden aangeboden om eventuele deficiënties op dat gebied weg te werken. Het programma van de masteropleiding sluit naar de mening van de commissie voldoende aan op het aanvangsniveau van de instromende studenten. Samenvattend oordeel Beide programma’s sluiten aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
77
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten; WO-master: minimaal zestig studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat voor de bachelor 180 ECTS en voor de master 60 ECTS. Daarmee voldoen beide opleidingen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bachelor- en masteropleidingen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bachelor In diverse invulschema’s van de zelfstudie worden de gebruikte werkvormen in de cursussen aangeduid. Deze tabellen laten zien dat in de opleiding gebruikgemaakt wordt van diverse onderwijsmethoden, waarbij de nadruk ligt op activerende onderwijsvormen. Het didactisch uitgangspunt dat aan deze onderwijsmethoden en -vormen ten grondslag ligt is dat de student via het grondig aanleren van basiskennis en theorieën de basiscompetenties verwerft die hem of haar in staat stellen door middel van steeds zelfstandiger werken tot verdieping, specialisatie en wetenschappelijke vaardigheden te komen. De basisstof wordt aangeboden in chronologische volgorde om zo een grondig inzicht te geven waarop in het vervolg kan worden voortgebouwd. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben werkcolleges de overhand – volgens de opleiding de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Master De masteropleiding is volledig gericht op inhoudelijke en methodologische verdieping; studenten kiezen bij aanvang voor een van de werkgroepen. De aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie tussen docent en studenten. Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van deze in de zelfstudie gepresenteerde tekst en bijbehorende tabellen. Tijdens de visitatie heeft de commissie enkele vragen gesteld ter verificatie van deze informatie. Uit de gesprekken bleek deze informatie in overeenstemming te zijn met de praktijk. De commissie is van mening dat door het gebruik van afwisselende werkvormen steeds de optimale manier gekozen kan worden om de stof over te brengen. Volgens de zelfstudie is een vraag naar de tevredenheid over de toegepaste werkvormen onderdeel van de standaard vragenlijst voor vakevaluatie. Uit de antwoorden blijkt dat de tevredenheid over het algemeen voldoende tot goed is. De commissie heeft aan studenten vragen gesteld omtrent de tevredenheid over de gebruikte werkvormen in relatie tot de leerstof. Er werden geen klachten hierover vernomen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
78
Samenvattend oordeel Het didactisch uitgangspunt is in lijn is met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch uitgangspunt. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De gebruikelijke manier van toetsen is door middel van een schriftelijke dan wel mondelinge toets na afloop van de onderwijsperiode, vaak aan het einde van het semester, maar ook door middel van tussentoetsen waar nodig. In een aantal gevallen wordt de prestatie van de student beoordeeld op grond van een werkstuk of referaat. Veel toetsen kunnen alleen in een vaste volgorde worden afgelegd vanwege de voorvereisten die voor verschillende vakonderdelen gelden. Zo geldt het succesvol afronden van de Inleiding Middelegyptisch als vereiste voor het vervolg, Lectuur Middelegyptisch, en gelden deze beide vakken als voorvereiste voor deelname aan de tentamens Klassiek Egyptisch en Nieuwegyptisch in jaar 2. Inleiding en Lectuur Middelegyptisch gelden samen bovendien als ‘aanvullende eis’ bij het Bindend Studieadvies aan het einde van jaar 1. Cultuurhistorische en archeologische vakken kunnen niet worden gevolgd zonder succesvolle afsluiting van het onderdeel Egyptische cultuurgeschiedenis, en ook onderling kennen deze vakken een logische en vaak bindende volgorde. Een aparte plaats is ingeruimd voor het verwerven van kennis van het Egyptologische apparaat (inclusief elektronische bronnen) en van onderzoeksvaardigheden. Dit onderdeel wordt getoetst aan de hand van een reeks van onderzoeksopdrachten, referaten, werkstukken en scripties. De aangewezen leerdoelen, die in de doelstellingen en eindkwalificaties zijn vastgelegd, worden hiermee stapsgewijs opgebouwd en getoetst in de loop van de bachelor- en masterprogramma’s. Met uitzondering van het onderdeel werkstuk en referaat in bachelorjaar 3 zijn toetsing en beoordeling in handen van de individuele docenten. Het bachelorwerkstuk evenals de oude doctoraalscriptie worden door twee docenten gelezen; het bij het bachelorwerkstuk behorende referaat wordt besproken door de voltallige docentenstaf. Formele criteria voor de beoordeling van het bachelorwerkstuk zijn in ontwikkeling. De door de commissie gelezen scripties en hun beoordeling geven geen aanleiding te denken dat er reden tot zorg is over het gehanteerde systeem. De uitslag van een mondelinge toets wordt terstond meegedeeld, met motivering; de uitslagen van schriftelijke tentamens volgen spoedig na tentaminering; in de regel binnen enkele dagen. Tentamenresultaten en werkstukken worden met de student besproken, of zijn ter inzage bij de docenten. Overigens is het gewoonte dat in het kader van het mentoraat voorbeelden van eerstejaarstentamens worden besproken met propedeusestudenten; ook bij onderdelen in latere jaren worden tentamens uit het verleden als voorbeelden onder de aandacht van studenten gebracht. Bij elke toets bestaat de mogelijkheid tot herkansing; de termijnen hiervoor worden bij grote groepen studenten vooraf vastgesteld; in andere gevallen individueel afgesproken. Binnen een collegejaar is er in principe slechts één herkansing. Bevindingen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
79
De commissie heeft op basis van het bovenstaande en de gesprekken kunnen vaststellen dat er een grote variatie is in toetsvormen en manieren van studeren binnen de opleidingen. De nadruk die in de opleiding gelegd wordt op zelfstandigheid is naar de mening van de commissie te prijzen. De aanwezige variatie biedt de mogelijkheid die vorm te gebruiken die het best aansluit op het toetsen van (cursus)specifieke doelstellingen. Hierdoor vormen toetsen en tentamens een adequate manier om na te gaan of de studenten hebben voldaan aan de doelstellingen van een cursus en uiteindelijk de opleidingen. Samenvattend oordeel Er wordt binnen de opleidingen adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen hebben gerealiseerd. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Alle leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van het Leidse onderzoekinstituut CNWS (School of Asian, African and Amerindian Studies). De leerstoelhouder is in principe betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. De stafleden onderhouden allen intensieve vakmatige contacten met buitenlandse collega’s en nemen deel aan veldwerk in Egypte. Deze brede oriëntatie heeft een directe weerslag in het onderwijs. Bevindingen De commissie heeft, op basis van bovenstaande en haar eigen expertise in het relevante wetenschappelijke veld, vastgesteld dat alle leden van de staf ervaren wetenschappers zijn die internationaal goed aangeschreven staan en die belangrijke bijdragen leveren op wetenschappelijk gebied. Ofschoon het onderwijs veel tijd van de docenten in beslag neemt blijft er voldoende tijd over voor onderzoek. Samenvattend oordeel Het onderwijs in beide opleidingen wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
80
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Vanuit het universitaire budget worden middelen aan de faculteiten ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. Echter, voor iedere opleiding geldt een minimumformatie, waardoor ook de kleine opleidingen van een minimum aantal stafmedewerkers verzekerd zijn. Het vakgebied wordt normaal gesproken behartigd door vijf stafleden (van wie drie met deeltijdaanstellingen), ieder met zijn specialistische inbreng. Hierdoor hebben beide programma’s vanaf 2000 tot en met 2003 een formatie van ongeveer 2,3 fte voor onderwijs gehad. Dit komt neer op ongeveer twaalf à dertien studenten per fte docent (inclusief hoogleraren, UD’s en UHD’s). De docenten van de opleidingen zijn van mening dat het hier inderdaad een minimumformatie betreft waarmee goed onderwijs, met enig pasen meetwerk, verzorgd kan worden. Bevindingen De afgelopen jaren is de hoeveelheid formatie door diverse omstandigheden een probleem voor beide opleidingen geweest. Met de formatie die de opleiding momenteel heeft is zij redelijk tevreden. En knelpunt vormt de geringe personele bezetting voor Egyptische archeologie, waardoor het aantal keuzemogelijkheden op dat gebied beperkt is. Voor het overige is de personele bezetting voldoende om een breed aanbod voor de studenten mogelijk te maken. Samenvattend oordeel De huidige formatie is toereikend om het bachelor- en het masterprogramma te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Voor de vervulling van vacatures onder het wetenschappelijk personeel bestaan bij de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden vaste procedures. Deze procedure is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De commissie heeft uit de gesprekken met de docenten van de opleiding begrepen dat de facultaire procedures tot het beoogde resultaat leiden, namelijk dat het personeel gekwalificeerd is, dan wel, indien van toepassing, gestimuleerd en gefaciliteerd wordt zich te kwalificeren op zowel inhoudelijk, onderwijskundig als organisatorisch gebied. Bevindingen Er is binnen de faculteit naar de mening van de commissie voldoende aandacht voor doceercompetenties en didactische kwaliteiten. Docenten krijgen de gelegenheid zich bij te scholen. Volgens de zelfstudie is in de vakevaluaties een vraag opgenomen over de waardering voor de docent. Uit de antwoorden bleek dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. De commissie heeft dit aspect uit de zelfstudie
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
81
getoetst met het beschikbare (evaluatie)materiaal en gesprekken met studenten. De beweringen in de zelfstudie werden door deze gegevens gestaafd. Op basis van deze gegevens concludeert de commissie dat het personeel voldoende gekwalificeerd is. Samenvattend oordeel De kwaliteit van het personeel is voldoende voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende.
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In het facultaire deel van het rapport wordt algemene informatie gegeven over de materiële voorzieningen. Tijdens het bezoek is door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie herhaaldelijk melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. De klachten die genoemd zijn, zijn samengevat in het facultaire deel van dit rapport. De infrastructuur voor een opleiding Egyptische taal en cultuur aan de Universiteit Leiden is, door de vestiging van het Rijksmuseum van Oudheden aldaar, op een aantal gebieden uitzonderlijk goed: • • •
een museale collectie waar bij het onderwijs directe toegang tot originele voorwerpen en documenten verzekerd is; sterk uitgebouwde bibliothecaire voorzieningen in het NINO (Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten); het Nederlands-Vlaams Instituut in Caïro.
Bevindingen In het facultaire deel van dit rapport is beschreven dat de commissie naar aanleiding van de melding van de gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen door de commissie besprekingen zijn gevoerd met de faculteit over een verbetertraject. De afspraken die daaruit zijn voortgevloeid zijn eveneens nader toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. De commissie heeft de aanwezigheid van de beschreven infrastructuur, zoals het Rijksmuseum van Oudheden, in haar overwegingen betrokken. Het was de commissie ook opgevallen dat de opleiding de aanwezigheid van deze verschillende voorzieningen naar vermogen integreert in het onderwijs. Dat vormt een belangrijk sterktepunt van de opleiding. Samenvattend oordeel De voorzieningen op het gebied van bibliotheek en collectie in de omgeving van de opleiding zijn goed.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
82
Conclusie Goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De Universiteit Leiden heeft een studiesysteem ontwikkeld dat als doel heeft om in het eerste jaar duidelijkheid te krijgen over de vraag of de student de juiste studie gekozen heeft. Deel van het systeem is dat er een bindend studieadvies wordt uitgebracht aan de student (BSA). Dit systeem is in het facultaire deel van het rapport toegelicht. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het systeem en is positief over de verschillende maatregelen die daar deel van uit maken. Voor algemene vragen over studievoortgang, studiefinanciering en studiebegeleiding kunnen studenten ook terecht bij de studiecoördinator. Omdat de studiecoördinator aanwezig is bij de vergaderingen van zowel de opleidingscommissie als de examencommissie, zijn de verbindinglijnen naar de diverse geledingen van de opleiding zeer kort en kan er snel en efficiënt op problemen en vragen worden ingespeeld. Volgens de zelfstudie blijkt uit de programmaevaluaties dat de studenten Egyptische taal en cultuur matig tot redelijk tevreden zijn over het functioneren van dit mentoraat. Daarbij moet worden aangetekend dat de motivatie van de studenten voor het propedeusementoraat, ondanks de inspanningen van de mentores, gering is. De commissie is van mening dat door de kleine groepen en de directe en intensieve contacten met de docenten de behoefte aan een mentoraat in het eerste jaar waarschijnlijk minder sterk gevoeld wordt. De commissie ondersteunt het BSA (bindend studieadvies), evenals het minimale puntenaantal dat gehaald dient te worden om de opleiding te mogen voortzetten. Zij is van mening dat opleidingen hierdoor in een vroeg stadium studenten kunnen selecteren die zowel voldoende aanleg als voldoende motivatie hebben om de opleiding te voltooien. Eveneens is de commissie positief over de hardheidsclausule waarmee uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor studenten waarvoor bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Samenvattend oordeel De kwaliteit van de onderwijsbegeleiding is voldoende voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
83
2.2.4. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het facultaire stelsel van interne kwaliteitszorg wordt in het facultaire deel van dit rapport nader omschreven. Voor de evaluaties die door de opleidingscommissie worden uitgevoerd bestaan toetsbare streefdoelen. De meerjarengesprekken leiden jaarlijks tot het opstellen van toestbare streefdoelen voor de opleiding, waarvan in het volgende gesprek bekeken wordt of en in hoeverre ze gerealiseerd zijn. In de zelfstudie wordt voorts opgemerkt dat de meeste studenten weinig enthousiasme kunnen opbrengen voor werkzaamheden binnen de opleidingscommissie. Niettemin lukt het toch de commissie adequaat te bemensen. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie drie tot vier keer per jaar bijeenkomt. De agenda van de opleidingscommissie wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door de uitkomsten van evaluaties. De opleidingscommissie houdt de vinger aan de pols of eventuele verbetermaatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden. Voor de evaluaties en voor de opleiding bestaan toetsbare streefdoelen. Samenvattend oordeel De facultaire kwaliteitszorg is gebaseerd is op toetsbare streefdoelen. De evaluatie van het onderwijs vindt op een voldoende niveau plaats voor beide programma’s. Conclusie Voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De uitkomsten van de evaluaties worden grondig besproken in de opleidingscommissie. De hiervan gemaakte rapportage wordt tevens besproken in de examencommissie en vervolgens verstuurd naar de leerstoelhouder, het instituutsbestuur en het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. Het beleid van de opleidingscommissie is erop gericht, aan de hand van de evaluaties eventuele structurele problemen en knelpunten in het onderwijsprogramma te signaleren en op te lossen. Een voorbeeld van onderwijsverbetering naar aanleiding van evaluaties is de opheffing van het propedeusevak Geschiedenis van het Oude Nabije Oosten. Dit interdisciplinaire onderdeel werd door een conglomeraat van vijf docenten gedoceerd en bijgewoond door studenten uit verschillende disciplines (inclusief nietLetterenstudenten). Door de jaren heen geuite kritiek leidde aanvankelijk tot inperking van het aantal docenten tot twee, en meer recentelijk tot de opheffing van het onderdeel, waarvoor in de plaats is
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
84
gekomen het vak ‘Egypte en zijn buren’. Dit onderdeel wordt verzorgd door één docent van de opleiding. Om het interdisciplinaire karakter te behouden treden binnen elke cyclus in beperkte mate gastdocenten op. Bevindingen De commissie heeft geconstateerd dat er naar aanleiding van de uitkomsten van evaluaties verbetermaatregelen worden genomen. De opleiding omschrijft in de zelfstudie een voorbeeld. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie kritisch naar de eigen opleiding kijkt met behulp van de evaluatieresultaten. Daarnaast lijkt er voldoende cohesie te zijn tussen de opleidingscommissie, de leerstoelhouder, het opleidingsbestuur en het faculteitsbestuur om op basis van de evaluatieresultaten eventueel over te gaan tot het nemen van effectieve maatregelen tot verbetering. Er zijn dan ook geen klachten meer vernomen van de kant van de studenten. Bij navraag is gebleken, dat de huidige opzet zowel voor docenten als studenten bevredigend is. Samenvattend oordeel De uitkomsten van de evaluaties vormen de basis voor verbetermaatregelen. Conclusie Voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De lijnen tussen docenten onderling en tussen docenten en studenten zijn zeer kort bij een kleine opleiding als Egyptische taal en cultuur, waardoor de betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de interne kwaliteitszorg bijna vanzelfsprekend gegarandeerd is. In de zelfstudie wordt omschreven dat de onlangs, bij de invoering van het onderwijsinstituut Talen en culturen van het Midden-Oosten, ingestelde Instituutsraad waarin de opleidingscommissies van de verschillende opleidingen vertegenwoordigd zijn, een kritisch en actief orgaan is gebleken waarin met name aan het onderwijs gerelateerde vragen aan de orde komen. Omdat de studie Egyptologie geen duidelijk beroepsperspectief biedt, is het moeilijk van een afnemend beroepenveld te spreken; de kwaliteitscriteria moeten in laatste instantie worden getoetst aan de internationale wetenschappelijke praktijk. Wel wordt er instituutsbreed gestreefd naar een actiever alumnibeleid; voor de opleiding Egyptologie speelt hierin de jaarlijkse Nederlands-Vlaamse Egyptologendag een belangrijke, zij het informele rol als klankbord. Met de alumni wordt door de opleiding actief contact gehouden. De opleiding organiseert regelmatig excursies naar musea waarvoor ook alumni worden uitgenodigd. Daarnaast is er de jaarlijkse NederlandsVlaamse Egyptologendag dat een belangrijke mogelijkheid biedt om met alumni in contact te blijven. Een probleem bij het onderhouden van de contacten met alumni is wel dat veel alumni in een ander vakgebied dan Egyptische taal en cultuur terechtkomen en daarmee hun belangstelling voor dit vakgebied verliezen. Het is daarom ook moeilijk om voor deze opleiding van een afnemend beroepenveld te spreken. Bevindingen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
85
Tijdens de gesprekken is nadrukkelijk naar voren gekomen dat de onderlinge samenwerking binnen de opleiding vaak goed verloopt. Dit heeft als resultaat dat studenten en docenten tevreden zijn over de gang van zaken binnen de opleiding. Samenvattend oordeel De opleiding doet er veel aan om de contacten tussen medewerkers, studenten en alumni van de opleiding actief te onderhouden en hun oordeel te betrekken bij de kwaliteitszorg voor het onderwijs. Conclusie Goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Op het moment van beoordeling van de opleidingen waren er nog geen afgestudeerde bachelors of masters bij de opleiding Egyptische taal en cultuur. Omdat echter de grondslagen van de opleiding na de invoering van het bachelor-masterstelstel gelijk zijn gebleven, heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau van de masterscripties. Bevindingen De gelezen scripties bleken kwalitatief nogal verschillend, variërend van matig op een aantal criteria tot uitstekend. Er is geen indicatie gevonden dat het eindniveau dat bereikt wordt reden tot zorg biedt. De commissie heeft doctoraalscripties ingezien aan de omvang waarvan geen eisen werden gesteld. Met de invoering van de BaMa is echter faculteitsbreed een scriptiereglement opgesteld, waarin ook een maximumomvang van de scriptie is vastgelegd (17.000 woorden). Het niveau van de doctoraalscripties bleek conform de eis die aan een dergelijk werk van een soortgelijke opleiding gesteld mag worden. De commissie is van mening dat de studenten middels deze scripties blijk hebben gegeven zich te hebben gevormd tot een volwaardig academicus die zelfstandig wetenschappelijke problemen kan oplossen en in staat is daarvan schriftelijk verslag te doen. Samenvattend oordeel De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met het niveau dat van een dergelijke opleiding verwacht kan worden. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
86
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De universiteit Leiden is reeds geruime tijd bezig de onderwijsrendementen van studenten te verhogen. Zo werd in 1996 het bindend studieadvies ingevoerd met als doel studenten die bij een opleiding niet op hun plek zijn na de propedeuse uit het vervolg van de opleiding te weren. Het algemene beleid op dit onderwerp is beschreven in het facultaire deel van het rapport. De opleiding Egyptische taal en cultuur heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor wat betreft het onderwijsrendement: De bacheloropleiding kent een selectieve propedeuse. Per 1 september 2005 hanteert de Universiteit Leiden de regel dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Het propedeuserendement zal vanaf dat moment dus na twee jaar zijn hoogste punt hebben bereikt. De opleiding streeft voor de bacheloropleiding naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. In het licht van de gangbare doctoraalrendementen is dat erg ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. Bevindingen Het is de commissie gebleken dat in de opleiding Egyptische taal en cultuur de werkstukken vertraging op leveren. De opleiding heeft, om dat struikelblok te verkleinen, seminars georganiseerd waarbij studenten steeds een hoofdstuk moeten inleveren om aan het volgende seminar mee te mogen doen. Daarnaast worden er bij Egyptische taal en cultuur scriptieseminars georganiseerd waarin studenten de voortgang van hun scriptie kunnen presenteren aan andere studenten en ideeën kunnen opdoen voor het vervolg. De commissie verwacht dat deze maatregel het struikelblok zal verkleinen. De commissie is van oordeel dat de streefcijfers ambitieus zijn geformuleerd. Ofschoon dit aantoont dat de opleiding over duidelijke aspiraties beschikt is het in de ogen van de commissie de vraag of deze streefcijfers haalbaar en dus wellicht te ambitieus zijn. Toch ziet de commissie de grote ambitie van de opleiding overwegend als een pluspunt. Zij is tevens van mening dat de opleiding al het mogelijke in het werk stelt om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn. Samenvattend oordeel Er zijn streefcijfers geformuleerd voor het onderwijsrendement. De opleiding doet al het mogelijke om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
87
Onderwerp
Oordeel
0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
2. Programma
Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
Oordeel bachelor
Oordeel master
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Goed Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
88
3.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen Naam opleiding: Hebreeuwse en Aramese talen en culturen CROHO-nummer: 50201 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: BA Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Vervaldatum accreditatie:31 december 2007 Masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen Naam opleiding: Hebreeuwse en Aramese talen en culturen CROHO-nummer: 60144 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Vervaldatum accreditatie:31 december 2007
3.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen worden verzorgd door de gelijknamige opleiding, die sinds 1 januari 2004 samen met de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Egyptische taal en cultuur en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië deel uitmaakt van het onderwijsinstituut Talen en culturen van het Midden-Oosten. Dit instituut maakt deel uit van de faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. In het facultaire deel van dit rapport zijn structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
3.1. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De bachelor- en masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Semitische talen en culturen (CROHO-nummer 6040, einddatum afbouw 1 september 2010), die per 1 september 2002 werd gesplitst in Hebreeuwse en Aramese talen en culturen en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. De instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding is afgesloten per 1 september 2002. De ongedeelde opleiding Semitische talen en culturen had per 1 december 2003 het aantal van negen ingeschreven doctoraalstudenten. De afbouw van de ongedeelde opleiding gebeurt volgens universitaire richtlijnen die in het facultair deel beschreven zijn.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
89
Omdat in Leiden het nieuwe onderwijsstelsel het oude doctoraalsysteem er per jaar uitdrukt, is elke student die zich indertijd (vóór 1 september 2002) heeft ingeschreven in de gelegenheid zijn of haar studie via het oorspronkelijke examendoel af te maken. Vanaf 1 september 2005 verzorgt de opleiding geen doctoraalonderwijs meer. Voor vertraagde studenten is in het Opleidings- en Examenreglement een overgangsregeling opgenomen. De commissie heeft geconstateerd dat de overgang van het oude doctoraalsysteem naar het nieuwe bachelor-mastersysteem geen problemen heeft opgeleverd.
3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De faculteit kent een bachelor-masterformat waarin iedere opleiding haar onderwijsdoelstellingen uitwerkt. Dit format wordt beschreven in het facultaire rapport. De opleiding heeft de volgende algemene doelstellingen voor de bachelor- en masteropleiding geformuleerd: Bachelor Het hoofddoel van de bacheloropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen is dat de afgestudeerde bachelorstudent over een grondige beheersing van de Hebreeuwse en Aramese taal- en letterkunde beschikt, zelfstandig en kritisch kan omgaan met bronnen, beperkt zelfstandig onderzoek kan doen en daarvan schriftelijk dan wel mondeling verslag kan doen. Dit hoofddoel vindt zijn weergave in de eindtermen van de bacheloropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, welke als volgt worden geformuleerd: De afgestudeerde bachelorstudent 1) 2) 3) 4) 5)
heeft een gedegen kennis van de Hebreeuwse taal en literatuur. Dit betreft zowel het Modern Hebreeuws alsook het Hebreeuws van de klassieke bronnen (bijbel en traditieliteratuur); heeft een gedegen kennis van de Aramese taal en literatuur in de Syrische variant en in de klassieke variant (het Aramees van de bijbel en het Aramees van bijbelvertalingen); heeft kennis van zowel Hebreeuws als Aramees, aangezien deze twee talen cultuurdragers zijn geweest in de formatieve periode van het jodendom en het christendom; heeft een overzicht van de historische en culturele inbedding van deze talen vooral ook door kennisneming van de bronnen in de desbetreffende talen; heeft de vaardigheid om gelimiteerd zelfstandig onderzoek, gericht op een concrete vraag of opdracht, te verrichten binnen een zelf te kiezen periode van het Hebreeuws of Aramees en om van de resultaten van dat onderzoek mondeling en schriftelijk verslag te doen.
De einddoelen van het taalvaardigheidsniveau zijn omschreven in termen van het CEFR (Common European Framework of Reference). Van de studenten wordt verwacht dat zij de volgende vaardigheden op het daarna omschreven niveau beheersen: luisteren
B1 dat wel zeggen het drempelniveau van de onafhankelijk taalgebruiker. Begrijpt de hoofdzaken van een standaard praatje en tv-programma’s.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
90
lezen gesproken interactie gesproken productie schrijven
C1 effectieve operationele vakkundigheid, kan lange complexe en literaire ` teksten lezen. B1 onafhankelijk taalgebruiker kan zich in de meeste situaties handhaven. B1 onafhankelijk taalgebruiker kan een verhaal vertellen. B1 onafhankelijk taalgebruiker kan eenvoudige teksten schrijven
Master De algemene doelstelling van de masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen is dat een master als beginnend wetenschappelijk onderzoeker kan functioneren, hetzij in een semiwetenschappelijke functie, hetzij aan de universiteit. De student wordt geschoold tot een volwaardig academicus, die zelfstandig wetenschappelijke problemen kan oplossen en in staat is daarvan schriftelijk en mondeling verslag te doen. Deze doelstelling vindt zijn weergave in de eindtermen van de masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, welke als volgt worden geformuleerd: 1) 2) 3) 4) 5)
heeft een goed overzicht van het begrippenapparaat en de stand van de wetenschap op het gebied van de Hebreeuwse of Aramese taal en cultuur; heeft een afdoende beheersing van hetzij de taalkundige, hetzij de letterkundige, hetzij de geschiedkundige, hetzij de kunsthistorische onderzoeksmethoden van het vakgebied; is in staat te werken met bronnenmateriaal in het Hebreeuws of Aramees; is in staat een wetenschappelijk betoog volgens de in het vakgebied geldende regels vorm te geven; heeft een niveau bereikt dat kwalificeert tot het uitoefenen van beroepen op academisch niveau buiten het wetenschappelijk onderzoek, maar waarmee hij/zij tevens voldoende is toegerust om in te stromen in een promotietraject.
Bevindingen Bachelor Op grond van de vijf geformuleerde doelstellingen voor de bacheloropleiding Hebreeuws en Aramees kan gesteld worden dat er een algemene en brede basisopleiding geboden wordt, die leidt tot een elementair wetenschappelijk niveau. De commissie heeft kunnen constateren dat doelstellingen 1, 2 en 5 van de bacheloropleiding omschrijven dat de opleiding kennis biedt in het vakgebied van de opleiding. De commissie vindt op grond van doelstelling 1, 2, en 5 van de bacheloropleiding de verwachting gerechtvaardigd dat de opleiding tot inzicht in het vakgebied van de opleiding leidt. Doelstelling 3 van de bacheloropleiding als mede de geformuleerde einddoelen voor de taalvaardigheid van de studenten leiden tot de constatering dat de bachelorafgestudeerde een voldoende niveau van taalbeheersing in zowel het Hebreeuws als het Aramees heeft. Doelstelling 5 geeft naar de mening van de commissie voldoende aan dat de opleiding de nadruk legt op de wetenschappelijke benadering. De commissie constateert voor de bacheloropleiding dat studenten voldoende kennis en inzicht opdoen in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Master De doelstellingen van de masteropleiding maken duidelijk dat de student zich nader specialiseert naar een taalkundige, letterkundige, geschiedkundige of kunsthistorische richting en zich wetenschappelijk verder verdiept. De masteropleiding biedt daarmee specialisatie en verdieping en voldoet daarmee aan de eisen van het domeinspecifieke referentiekader. Doelstelling 3 en 4 van de masteropleiding voldoen aan de eis een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
91
De commissie is van mening dat beide programma’s kiezen voor een academische vorming in de breedte: zo proberen de programma’s de studenten bekend te maken met zeer veel varianten van het Hebreeuws en Aramees. Het profiel van de opleiding gaat uit van de oudheid en ook de moderne periode, terwijl er voor de ‘Middeleeuwen’ minder aandacht is. De commissie vindt dat hier een duidelijke profielkeuze gemaakt is. Studenten die belangstelling hebben voor de tijdvakken die minder aan de orde komen, zoals de Byzantijnse periode tot aan de vroeg moderne taal en geschiedenis, kunnen uitstekend terecht bij de Universiteit van Amsterdam, waarmee een goede samenwerking bestaat. Internationaal is er slechts aan enkele universiteiten een vergelijkbaar aanbod in Aramees, wat een bekend en zeer gewaardeerd kenmerk van de Leidse opleidingen is. Tevens kunnen beide programma’s worden gekenmerkt als klassieke programma’s, waarbij de gedoceerde talen vanuit een taalkundig (filologisch) perspectief benaderd worden met een cultuurhistorische interesse. Samenvattend oordeel De doelstellingen en eindkwalificaties sluiten aan bij het domeinspecifiek referentiekader en voldoen aan de basiskwaliteit. Conclusie Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F2: Niveau Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt volstaan met een verwijzing naar het algemene format van de faculteit Letteren voor de beschrijving van eindkwalificaties. De eindtermen zijn omschreven onder F1. Bevindingen De commissie heeft de eindtermen van beide opleidingen vergeleken met de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master (zoals geformuleerd in de Dublindescriptoren). Deze vergelijking wordt hieronder nader gespecificeerd. Bachelor 1) 2)
Doelstellingen 1, 2, 3, en 4 van de bacheloropleiding sluiten naar de mening van de commissie voldoende aan op het niveau van kennis en inzicht zoals omschreven in Dublin-descriptor 1. Doelstelling 5: “Heeft de vaardigheid om gelimiteerd zelfstandig onderzoek, gericht op een concrete vraag of opdracht, te verrichten binnen een zelf te kiezen periode van het Hebreeuws of Aramees en om de van de resultaten van dat onderzoek mondeling en schriftelijk verslag te doen” kan volgens de commissie zo gelezen worden dat ‘toepassen van kennis en inzicht’ , ‘oordeelsvorming’, ‘communicatie’ en ‘leervaardigheden’ , zoals verwoord in de Dublindescriptoren 2 tot en met 5 in de bacheloropleiding tot uitdrukking komen.
Het niveau van taalvaardigheid dat nagestreefd wordt voor deze opleiding voldoet naar de mening van de commissie aan de internationale maatstaven voor de opleiding in niet-schooltalen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
92
Master Voor de masteropleiding komen de Dublin-descriptoren op de volgende wijze aan de orde in de eindtermen: 1) 2) 3) 4)
Doelstellingen 1 en 2 van de masteropleiding sluiten aan op het niveau van kennis en inzicht zoals omschreven in de Dublin-descriptor 1. Doelstellingen 2 en 3 sluiten gezamenlijk aan op het beoogde niveau van toepassen van kennis en inzicht volgens Dublin-descriptor 2 voor de masteropleiding. Doelstelling 4 omschrijft het niveau van oordeelsvorming en communicatie volgens Dublindescriptor 3 en 4 voor de masteropleiding. Doelstelling 5 leidt naar de mening van de commissie door de formulering dat de studenten voldoende zijn toegerust om in te stromen in een promotietraject, ook tot de vereiste leervaardigheden die de studenten in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan.
Samenvattend oordeel Het niveau van beide opleidingen voldoet aan de maatstaven die daarvoor zijn vastgesteld. De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bevatten alle elementen van de Dublindescriptoren. De eindkwalificaties sluiten in voldoende mate aan bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving In de zelfstudie wordt omschreven dat de geformuleerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen, zowel de disciplinaire als die op het gebied van taalvaardigheid en de algemene academische vaardigheden een duidelijke academische signatuur hebben en een expliciet onderzoeksgerichte attitude veronderstellen. De bacheloropleiding geeft vanzelfsprekend toegang tot de masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen in Leiden en (naar verwachting) tot de masteropleidingen Hebreeuwse en Aramese talen en culturen elders in binnen- en buitenland. Het ligt voor de hand dat studenten ook – na selectie – instromen in een van de Leidse onderzoeksmasterprogramma’s. Onder dezelfde voorwaarde van selectie staan ook research masterprogramma’ s van andere universiteiten in Nederland en elders open. De afgestudeerde bachelor Hebreeuwse en Aramese talen en culturen beschikt volgens de zelfstudie over voldoende kwalificaties op zowel het disciplinaire vlak als op het gebied van de algemene academische vaardigheden om de arbeidsmarkt met vertrouwen te kunnen betreden, ook al valt in dit stadium nog niet goed te voorspellen hoe de Nederlandse arbeidsmarkt op de komst van academische bachelors zal reageren.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
93
Bevindingen De commissie heeft de eindkwalificaties van beide opleidingen bestudeerd aan de hand van de eisen die gesteld worden vanuit de wetenschappelijke discipline van Hebreeuwse en Aramese talen en culturen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie is gehanteerd. Zoals gesteld ligt het accent van de opleiding op de aspecten taalvaardigheid, taalkunde, taalbeheersing en cultuurkunde. De eindtermen van de bacheloropleiding gelegd langs de meetlat van het domeinspecifieke referentiekader omvatten kwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving, waaronder in ieder geval kennis van de taalkundige structuur en kennis van de woordenschat. Tot de eindtermen behoren ook letterkundige kwalificaties, zoals kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken. De eindtermen bevatten voorts brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal, het land en de cultuur. Wat betreft de taalkundige kwalificaties omvatten de eindtermen naar het oordeel van de commissie ook basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken. In de eindtermen is tevens vervat dat de student de vaardigheid heeft om gelimiteerd zelfstandig onderzoek te doen waarmee ook voldaan is aan het domeinspecifieke referentiekader wat betreft de algemene eindkwalificaties. De commissie heeft geconstateerd dat het niveau van de vaardigheden die in de eindtermen omschreven zijn voldoen aan de eisen van het wetenschappelijk vakgebied. De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. De eindtermen van de masteropleiding omschrijven conform het domeinspecifieke referentiekader dat de afgestudeerde geacht wordt grondige kennis in een specialisme van de Hebreeuwse of Aramese taal en cultuur te hebben verworven, afhankelijk van de keuze betreft dat de taalkundige, letterkundige, geschiedkundige, kunsthistorische invalshoek. De commissie is van mening dat vaardigheden in voldoende mate terugkomen in de voor de masteropleiding geformuleerde eindtermen. De commissie vindt dat de beide opleidingen goed zicht hebben op de eisen die in het domein aan studenten gesteld worden voor wat betreft diversiteit en diepgang van kennis en vaardigheden. De bacheloropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen geeft toegang tot de gelijknamige masteropleiding. Een afgestudeerde master in de Hebreeuwse en Aramese talen en culturen bezit volgens de commissie voldoende kennis en vaardigheden om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en met vertrouwen te solliciteren op vacatures waarvoor een algemeen academisch werk- en denkniveau gevraagd wordt. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties van beide opleidingen zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
94
3.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Hieronder volgt een korte beschrijving van de structuur waarlangs studenten in beide programma’s in aanraking komen met wetenschappelijk onderzoek en vaardigheden. Bachelor De elementaire onderzoeksvaardigheden worden vanaf de propedeuse opgebouwd. Zo dienen er in het eerste jaar al kleine nota’s geschreven te worden, gebaseerd op eigen onderzoek als toetsing van de verworven kennis in het apparatencollege. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten dat zij in de leerstof verwerken. Master In de masteropleiding worden studenten volgens de zelfstudie naar een niveau getild waarop zij in staat zijn om te beginnen met een promotietraject. Alle cursusonderdelen van de masteropleiding zijn specifiek onderzoeksgericht. De studenten volgen eerst een cursus lectuur van bronteksten waarin zij specifiek getraind worden in het gebruik van bronnen in het onderzoek, vervolgens is er een keuze uit drie cursussen waarmee de studenten zich kunnen specialiseren in de taalkundige, letterkundige en cultuurkundige onderzoeksgebieden, die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. De derde cursus is een keuzecursus waarin de studenten afhankelijk van hun specialisme kunnen kiezen voor een cursus methodologie, een cursus genres, een verdiepingscursus aspecten van joodse meertaligheid of een research seminar. De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie van 20 ECTS studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Academische vaardigheden zoals schriftelijk en mondeling presenteren, maar bijvoorbeeld ook heuristiek komen in de cursussen in voldoende mate aan de orde. Daarnaast verwerven de studenten in het programma een goed overzicht van het begrippenapparaat en de stand van de wetenschap op het gebied van de Hebreeuwse of Aramese taal en cultuur. Bevindingen De commissie heeft opgemerkt dat er in het onderwijs wordt aangesloten bij recente ontwikkelingen in de wetenschap. Sinds de komst van de nieuwe hoogleraar wordt er bijvoorbeeld onderwijs verzorgd in het Oegaritisch: een van de Noordwest Semitische Talen waarin de wetenschap zich momenteel zeer snel ontwikkelt. Hierdoor is de opleiding in staat haar studenten kennis te laten nemen van state of the art wetenschappelijke ontwikkelingen en theorievorming. Aan het eind van de bacheloropleiding dienen studenten een eindwerkstuk van 12 ECTS studiepunten te schrijven. Het schrijven van dit werkstuk is gekoppeld aan een werkcollege, en gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. In de onderwijssituatie zoals de commissie die heeft aangetroffen houden studenten gemiddeld een keer per jaar een referaat, en zoeken deels zelfstandig uit hoe een werkstuk te schrijven. Er is duidelijk sprake van een onderwijstraject
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
95
waarlangs studenten geleidelijk in aanraking komen met zowel wetenschappelijk onderzoek als wetenschappelijke vaardigheden. De commissie beoordeelt de interactie tussen onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek als voldoende. Toch zou de commissie als aanbeveling willen meegeven het schriftelijk rapporteren en presenteren duidelijker en meer systematisch vorm te geven in het curriculum. Naar de indruk van de commissie is de manier van scriptiebegeleiding niet geformaliseerd, dat geldt ook voor de beoordeling. De studenten worden door de opleiding gestimuleerd een gedeelte van hun bacheloropleiding aan een universiteit in Israël door te brengen. Op deze manier worden studenten ‘ondergedompeld’ in de Israëlische taal (modern Hebreeuws) en cultuur. Naast de reguliere uitwisselingstrajecten via Socrates/Erasmus stelt de faculteit zelf ook beurzen beschikbaar in de vorm van het Letterenfonds en de Lustrabeurs. Studenten die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om enige tijd in Israël te studeren waren daar zeer enthousiast over. De commissie is van mening dat een buitenlandverblijf een positieve invloed heeft op de taalvaardigheid van de studenten en bijdraagt aan kennis van en inzicht in het vakgebied. De studenten kunnen naar de mening van de commissie zo tevens in aanraking komen met de actuele praktijk van relevante beroepen als journalist, politiek commentator of diplomatie. Lang niet alle studenten maken gebruik van de gelegenheid aan deel van hun opleiding in Israël door brengen. De commissie zou willen aanbevelen meer druk uit te oefenen op de studenten om van deze mogelijkheid gebruik te maken. In de masteropleiding komen naar de mening van de commissie academische vaardigheden zoals schriftelijk en mondeling presenteren, maar bijvoorbeeld ook heuristiek in de cursussen in voldoende mate aan de orde. Daarnaast verwerven de studenten in het programma een goed overzicht van het begrippenapparaat en de stand van de wetenschap op het gebied van de Hebreeuwse of Aramese taal en cultuur. De commissie heeft het programma van beide opleidingen getoetst aan de criteria die bij dit facet genoemd worden en de door de opleidingen verstrekte informatie geverifieerd. De commissie heeft zich gebogen over de inhoud van het programma van beide opleidingen en is van mening dat studenten in voldoende mate kennisnemen van de Hebreeuwse en Aramese taal en cultuur en ook van de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek. Het programma van beide opleidingen sluit goed aan op recente ontwikkelingen in het relevante wetenschappelijke onderzoek. Wetenschappelijke vaardigheden worden in voldoende mate onderwezen. Samenvattend oordeel Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In de bacheloropleiding maakt de student volgens de informatie van de opleiding in het eerste propedeutische jaar kennis met zowel het Modern als het Bijbels Hebreeuws, het Aramees in de vorm van QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
96
het Syrisch en met de cultuurgeschiedenis van het oude en hedendaagse Israël. In het tweede en derde jaar heeft de student de mogelijkheid eigen accenten in de studie aan te brengen, door de keuze van een of twee bijvakken en van drie accentvakken. De accentvakken kunnen gekozen worden uit het aanbod: • • • • • •
Modern Hebreeuwse literatuur; Geschiedenis van de Hebreeuwse taal; Receptiegeschiedenis van de Bijbels Hebreeuwse literatuur; Noordwest-Semitische epigrafie; Themacollege Arameesschrijvende gemeenschappen; Literaire genres in de Syrische literatuur.
In het verplichte programma wordt zowel aandacht besteed aan verder taalverwerving, als aan literatuur, taalkunde, cultuurgeschiedenis van het oude en hedendaagse Israël. Daarmee wordt in dezelfde lijn voortgebouwd op het eerste jaar. De masteropleiding is als volgt ingericht: Keuze Nee 2 uit 3 2 uit 3 2 uit 3 Keuze
Nee
Vak Lectuur van bronteksten Historische grammatica van het Hebreeuws en het Aramees Hebreeuwse Belletrie Cultuurgeschiedenis van Arameesschrijvende gemeenschappen Cursus Juda Palache instituut, keuze uit: • Hebreeuwse en joodse studies: methodologie en vraagstukken • Hebreeuwse genres • Aspecten van joodse meertaligheid • Research seminar in Hebrew and Jewish culture Scriptie
Studiepunten 10 10 10 10 10
20
Voor de masteropleiding geldt de samenwerking die is overeengekomen in het Sectorplan Letteren. Studenten volgen volgens de afspraken in het Sectorplan verplicht minimaal 10 ECTS studiepunten aan een andere universiteit. Voor de masterstudenten Hebreeuwse en Aramese talen en culturen betreft dat de keuzecursus bij het Juda Palache Instituut (van de UvA). Voor beide curricula geldt dat het niveau van de vakken gedurende het programma oploopt. Voor de bacheloropleiding geldt dat het niveau van 100 tot en met 400 oploopt en voor de masteropleiding geldt dat het niveau van de vakken van 400 tot en met 600 oploopt. Deze aanduidingen van het cursusniveau (100-600) refereren aan het Leidse onderwijsconcept voor niveauaanduiding zoals nader uitgelegd wordt in de facultaire deel van dit rapport. Hierdoor bevordert het programma een stapsgewijze intellectuele groei van de studenten. In de zelfstudie is aangegeven hoe de algemene, disciplinaire en algemeen academische doelstellingen via leerlijnen in de respectievelijke onderwijsprogramma’s zijn omgezet. In invulschema’s is per vakonderdeel aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. In de zelfstudie zijn voor beide curricula zowel de algemene doelstelling aangegeven, als de uitwerking daarvan in disciplinaire leerdoelen, taalvaardigheidsleerdoelen en leerdoelen op het gebied van de algemene academische vaardigheden. Uit deze uitwerkingen blijkt dat opleidingsdoelen zijn onderverdeeld naar onderwijsdoelen per onderwijsjaar. Bevindingen De commissie heeft waardering voor het profiel en de opbouw van het programma. De opbouw van het programma in de bacheloropleiding waarborgt dat de geformuleerde eindtermen worden bereikt. De
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
97
aandacht voor taalverwerving leidt tot praktische taalvaardigheid in het Modern Hebreeuws op het gebied van luisteren, lezen, gesproken interactie, gesproken productie en schrijven. De programmaonderdelen op het terrein van taalkunde en literatuur leiden tot kennis van de Modern Hebreeuwse taal- en letterkunde en de Klassiek Hebreeuwse taal- en letterkunde. Daarnaast is er in het programma een cursus opgenomen die leidt tot kennis van de Syrische en de Klassiek Aramese taal- en letterkunde. De studenten krijgen een algemeen overzicht van de geschiedenis en cultuur van het moderne Israël, van Israël in de Bijbelse periode en van het jodendom, evenals een algemeen overzicht van de geschiedenis en cultuur van het vroege christendom en het christendom in het moderne Nabije Oosten, in het bijzonder in relatie tot het Aramees als cultuurdrager. Daarnaast wordt in het programma aandacht besteed aan algemene vaardigheden op het gebied van ICT, heuristiek, schriftelijke en mondelinge presentatie, samenwerking en van het verrichten van onderzoek. De opbouw en inrichting van het programma van de masteropleiding leidt naar de mening van de commissie er voldoende toe dat de masterstudent een goed overzicht heeft van het begrippenapparaat en de stand van de wetenschap op het gebied van de Hebreeuwse of Aramese taal en cultuur. Samen met het aanvangsniveau van de masterstudent, namelijk de afgeronde bacheloropleiding, garandeert het programma dat hij of zij een afdoende beheersing heeft van hetzij de taalkundige, hetzij de letterkundige, hetzij de geschiedkundige, hetzij de kunsthistorische onderzoeksmethoden van het vakgebied. De masterstudenten worden door dit programma in staat gesteld te werken met bronnenmateriaal in het Hebreeuws of Aramees. Naar de mening van de commissie zou de student na afronding van het programma in staat moeten zijn een wetenschappelijk betoog volgens de in het vakgebied geldende regels vorm te geven. Samenvattend oordeel De cursusinhoud van beide programma’s is op een systematische manier is ontworpen. Er bestaat een duidelijk verband tussen de eindtermen van de opleidingen en de doelstellingen van de cursussen van het programma. De programma’s van beide opleidingen zijn een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bachelor In de propedeuse wordt de basis gelegd voor het tweede en derde jaar van de bachelor. Vanuit didactisch oogpunt heeft de opleiding ervoor gekozen om in de propedeuse zowel met het Hebreeuws als met het Aramees in een gestandaardiseerde vorm te beginnen: respectievelijk het Modern Hebreeuws en het Syrisch. Dit didactisch perspectief wordt op de volgende manieren vormgegeven: • • •
het vakkenpakket van de propedeuse is zo gekozen dat na voltooiing van de propedeuse de student tot weloverwogen keuzes kan komen wat betreft de accenten binnen het hoofdvak; de opbouw van het programma is dusdanig dat de taalverwerving in de eerste twee jaren plaatsvindt, waarna in het derde jaar een zekere mate van verdieping kan plaatsvinden, zowel binnen de vaste onderdelen van het programma als binnen de vrij te kiezen onderdelen; in alle drie de jaren van de bacheloropleiding wordt het aanleren van de verschillende algemene vaardigheden geoefend.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
98
Voor het bachelorprogramma ligt ongeveer 80% van de vakken vast. Omdat de faculteit echter van mening is dat elke student gestimuleerd dient te worden over de muren van het eigen vakgebied heen te kijken is er binnen het bachelorprogramma voor 40 ECTS (iets meer dan 20% van totale aantal ECTS binnen de bacheloropleiding) ruimte voor het volgen van bijvakken. Iedere student aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen aan de hand van drie hoofdsoorten: het interne, het facultaire en het maatwerkbijvak. • • •
Het interne bijvak kan worden samengesteld uit niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak. De faculteit biedt circa zestig vakken aan die als bijvak (facultair bijvak) gevolgd kunnen worden. Het individuele- of maatwerkbijvak kan door studenten zelf worden samengesteld uit onderwijs van binnen of buiten de faculteit, mits dit bijvak aan de door de examencommissie te toetsen minimumeisen voldoet.
Master Binnen het masterprogramma zijn twee specialisaties. Studenten stellen een programma samen waarin het zwaartepunt ligt bij hetzij de taal-/letterkunde en cultuurgeschiedenis van het Hebreeuws, hetzij de taal/letterkunde en cultuurgeschiedenis van het Aramees. De geboden keuzemogelijkheden voor de twee specialisaties komen als volgt tot stand: Zwaartepunt Hebreeuws Binnen deze specialisatierichting ligt de focus op: • Historische grammatica van het Hebreeuws en het Aramees; • Hebreeuwse Bellettrie. Zwaartepunt Aramees Binnen deze specialisatierichting ligt de focus op: • Historische grammatica van het Hebreeuws en het Aramees; • Cultuurgeschiedenis van Arameesschrijvende gemeenschappen. Voor beide curricula geldt dat het niveau van de vakken gedurende het programma oploopt: voor de bacheloropleiding geldt dat het niveau van 100 tot en met 400 oploopt en voor de masteropleiding geldt dat het niveau van de vakken van 500 tot en met 600 oploopt. Deze aanduidingen van het cursusniveau (100-600) refereren aan het Leidse onderwijsconcept voor niveauaanduiding zoals nader uitgelegd wordt in de facultaire zelfstudie (onder F2). Hierdoor bevordert het programma een stapsgewijze intellectuele groei van de studenten. Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van de uitgebreide beschrijving van de niveauaanduidingen en de door de opleiding aangeduide eindtermen welke zij vergeleken heeft met het domeinspecifieke referentiekader. Het programma in de bacheloropleiding kent door de niveausgewijze opbouw een sterke samenhang. Ook voor de masteropleiding geldt dat de vakken qua niveau goed op elkaar aansluiten; men begint met twee cursussen op niveau 500 (Lectuur van Bronteksten, Historische grammatica van het Hebreeuws en Aramees) die verplicht zijn voor alle studenten ongeacht de specialisatierichting. Een aantal van deze keuzevakken wordt gevolgd aan het Juda Palache instituut van de UvA.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
99
De commissie heeft waardering voor de goede opbouw van de programma’s en de samenhang in het programma. Er is door de opleiding goed nagedacht over de aansluiting van de verschillende vakken op elkaar. Samenvattend oordeel Voor zowel de bachelor- als de masteropleiding is er sprake van een goede samenhang in de programma’s. Conclusies Bacheloropleiding: goed. Masteropleiding: goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De faculteit streeft naar een evenredige verdeling van de studielast over het collegejaar, waarbij contacturen en zelfstudietijd zo goed mogelijk over de onderwijsweek, en tentamens zo goed mogelijk over de toetsings- en herkansingsweken gespreid worden. De facultaire richtlijn is dat de studielast veertig uur per week bedraagt. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van de facultaire richtlijnen en is van mening dat die richtlijnen bijdragen aan een goede verspreiding van de studielast over het jaar. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat deze facultaire richtlijn door studenten van beide programma’s gehaald wordt. De studenten omschrijven de programma’s als zwaar, maar kunnen niettemin het tempo volgen en aan de vereisten voldoen. Vooral het eerste jaar, waarin de studenten veel nieuwe stof tot zich moeten nemen, wordt als zwaar ervaren. Echter, uit de gesprekken bleek tevens dat de studenten zeer gedreven waren om zich de stof eigen te maken, hetgeen er mede aan bijdraagt dat er geen vertraging wordt opgelopen. De commissie heeft geen struikelblokken gesignaleerd. Samenvattend oordeel De studielast is goed verspreid over het jaar. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
100
Voor de bacheloropleiding geldt dat eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO in het bachelorprogramma Hebreeuwse en Aramese talen en culturen kan instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Uit de gesprekken die de commissie gevoerd heeft is gebleken dat de docenten matig tevreden zijn over het aanvangsniveau van studenten. Ofschoon het Hebreeuws en Aramees als een zogenaamde nultaal geldt (een taal waarvoor geen vakspecifieke voorkennis vereist is om aan de opleiding te kunnen beginnen), is veel wetenschappelijke literatuur op dit vakgebied in het Frans en Duits geschreven. Het niveau van de studenten op het gebied van deze talen, die in tegenstelling tot het Hebreeuws en Aramees wel op de middelbare school worden gedoceerd, blijkt onvoldoende om de inhoud van deze literatuur tot zich te nemen. Ook blijkt de wil van studenten om zich op dit gebied bij te scholen niet of nauwelijks aanwezig. De opleiding is zich zeer bewust van dit probleem en probeert overal waar mogelijk vervangende Engelstalige literatuur te gebruiken. Het aantal studenten dat zich inschrijft voor de bacheloropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen fluctueert jaarlijks tussen drie en tien. Hiermee behoren beide opleidingen tot de kleinere opleidingen die aan de universiteit Leiden gegeven worden. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met het feit dat het aantal studenten dat colleges volgt bij (met name) de bacheloropleiding veel groter is dan de instroom aan eerstejaars studenten doet vermoeden. Het blijkt dat met name het bachelorprogramma Hebreeuwse en Aramese talen en culturen relatief veel studenten aantrekt die het programma als tweede studie volgen en waar veelvuldig een cursus als bijvak gevolgd wordt. Een voorbeeld hiervan zijn de cursussen Modern Hebreeuws. Master Voor de masteropleiding geldt dat eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Hebreeuwse en Aramese talen en culturen kan instromen in het masterprogramma Hebreeuwse en Aramese talen en culturen. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBObachelors beoordeelt de toelatingscommissie of, en onder welke voorwaarden, inschrijving mogelijk is. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding aangeboden informatie over studielast en studeerbaarheid geverifieerd. Aan de commissie werden een aantal knelpunten gerapporteerd. Zo werd duidelijk dat het aanvangsniveau van de bachelorstudenten in de Duitse en Franse taal een probleem vormt voor de invulling van het programma, maar dat de opleiding voldoende moeite doet het bachelorprogramma daaraan aan te passen. Het programma van de masteropleiding sluit naar de mening van de commissie naadloos aan op het aanvangsniveau van de instromende studenten. Samenvattend oordeel De opleidingen van beide programma’s sluiten aan bij de kwalificaties van instromende studenten. Er is voldoende aandacht van de opleiding voor eventuele deficiënties van instromende studenten, waarop het programma vervolgens wordt afgestemd. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
101
Beschrijving Het opleidingsprogramma omvat voor de bachelor 180 ECTS en voor de master 60 ECTS. Samenvattend oordeel Beide opleidingen voldoen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bachelor- en masteropleidingen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving In diverse invulschema’s van de zelfstudie worden de gebruikte werkvormen in de cursussen van zowel de bachelor- als de masteropleiding aangeduid. Deze tabellen laten zien dat in beide opleidingen gebruikgemaakt wordt van diverse onderwijsmethoden waarbij de nadruk ligt op activerende onderwijsvormen. Het didactisch uitgangspunt dat aan deze onderwijsmethoden en vormen ten grondslag ligt is dat de student via het grondig aanleren van basiskennis en theorieën de basiscompetenties verwerft die hem of haar in staat stellen door middel van steeds zelfstandiger werken tot verdieping, specialisatie en wetenschappelijke vaardigheden te komen. De basisstof wordt aangeboden in chronologische volgorde om zo een grondig inzicht te geven waarop in het vervolg kan worden voortgebouwd. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben werkcolleges de overhand – de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van deze in de zelfstudie gepresenteerde tekst en bijbehorende tabellen. Tijdens de visitatie heeft de commissie vragen gesteld ter verificatie van deze informatie. Uit de gesprekken bleek deze informatie in overeenstemming te zijn met de praktijk. De commissie vindt op grond van bovenstaande bevindingen dat het didactisch uitgangspunt in lijn is met de doelstellingen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch uitgangspunt. De opleidingsdoelen voor beide programma’s worden op een goede manier gerealiseerd middels de gehanteerde onderwijsvormen. Samenvattend oordeel Het didactisch uitgangspunt is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan op het didactisch concept. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
102
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De opleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen aan de universiteit Leiden is vooral een brede opleiding (zie F1). Binnen het bachelor- en masterprogramma wordt aan de studenten een grote verscheidenheid aan kennis en vaardigheden onderwezen. Bachelor In de bacheloropleiding wordt gebruikgemaakt van schriftelijke tentamens met gesloten vragen, korte open vragen en essayvragen. Daarnaast wordt er ook gebruikgemaakt van take home tentamens en mondelinge tentamens. De keuze van de toetsvorm hangt samen met de, in een cursus, aangeleerde vaardigheden. De commissie heeft zich ervan vergewist dat de inhoud van de tentamens en de wijze van tentamineren een adequate manier vormen om te toetsen of studenten de leerdoelen van een cursus hebben gerealiseerd. Studenten hebben aangegeven dat de inhoud van de tentamens een goede toetsing vormen van de leerstof. Indien een tentamen niet met een voldoende resultaat wordt afgesloten, wordt aan de studenten ten minste één herkansing aangeboden. Gezien het beperkte aantal studenten aan beide opleidingen kunnen tentamendata worden bepaald in overleg tussen docent en studenten. Hierdoor kan worden voorkomen dat vakken in een (te) korte periode worden getentamineerd. Master De cursussen in de masteropleiding worden afgesloten met een mondeling tentamen, een referaat, een mondelinge bijdrage en essay en bijdrage aan de discussie. De totale opleiding wordt afgesloten met een scriptie van 20 ECTS. Gezien het niveau en de inhoud van de cursussen vindt de commissie de wijze van toetsen adequaat. Bevindingen De commissie is van mening dat de beoordelingen van de door haar gelezen scripties iets (maar niet buitensporig) aan de hoge kant waren. Navraag naar de manier waarop scripties beoordeeld worden leerde dat scripties altijd door twee docenten worden beoordeeld: een begeleider en een meelezer. De begeleider functioneert als procesbewaker bij het schrijven van de scriptie, terwijl de meelezer alleen het eindproduct leest. Het eindcijfer wordt bepaald door de gemiddelde beoordeling van beide docenten. Formele criteria waaraan een scriptie moet voldoen ontbreken echter. Wel heeft de commissie vastgesteld dat er informele criteria bestaan. De beoordelingen van de gelezen scripties waren volgens de commissie iets aan de hoge kant, maar niet zodanig dat studenten ten onrechte geslaagd zijn. Het ontbreken van formele toetscriteria heeft niet tot problemen geleid mede omdat er informele criteria bestaan en de scripties door twee docenten worden beoordeeld. De opleiding heeft te kennen gegeven dat zij inmiddels heeft gewerkt aan duidelijkere normen voor het schrijven en beoordelen van werkstukken en scripties. Samenvattend oordeel Beoordeling en toetsing worden bij beide opleidingen op een adequate manier uitgevoerd.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
103
Conclusie Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
3.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Uit zowel de zelfstudie als tijdens het bezoek bleek dat het disciplinaire onderwijs van beide opleidingen in hoofdzaak wordt verzorgd door de hoogleraar, en UD’s (universitair docenten). Het taalvaardigheidsonderwijs wordt merendeels verzorgd door docenten zonder onderzoeksaanstelling. Het taalvaardigheidsonderwijs vindt hoofdzakelijk plaats in de bacheloropleiding. Alle leden van de staf die wel een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken onderdeel uit van de Leidse onderzoeksinstituten CNWS en LUCL. Het onderwijs in de masteropleiding wordt verzorgd door docenten die direct bij onderzoek in een erkende onderzoekschool betrokken zijn. Volgens de zelfstudie kunnen docenten met een onderzoeksaanstelling ongeveer 40% van hun tijd aan onderzoek besteden. Van de bij de opleiding betrokken staf is 60% gepromoveerd, de docenten zonder onderzoeksaanstelling zijn niet gepromoveerd. Bevindingen De commissie is van mening dat een onderzoeksachtergrond en -aanstelling niet noodzakelijk zijn voor het geven van taalvaardigheidsonderwijs in de Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, mits de betreffende docenten voldoende academisch en filologisch gevormd zijn. Het onderwijs wordt merendeels verzorgd door docenten die zelf actief betrokken zijn bij onderzoek en volgens het oordeel van de commissie een goede internationale onderzoeksreputatie hebben. Samenvattend oordeel Het onderwijs van de bacheloropleiding wordt voor een belangrijk deel en voor de masteropleiding geheel verzorgd door docenten die actief betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. Conclusie Voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
104
Beschrijving Vanuit het universitaire budget worden middelen aan de faculteiten ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. In het facultaire deel van het rapport is aangegeven dat voor iedere opleiding een minimumformatie geldt, waardoor ook de kleine opleidingen van een minimum aantal stafmedewerkers verzekerd zijn. Beide opleidingen (samen) hebben vanaf 2000 tot en met 2003 een formatie voor het onderwijs van ongeveer 4 fte gehad. Dit aantal fte komt neer op ongeveer elf à twaalf studenten per fte docent (inclusief hoogleraren, UD’s en UHD’s). De docenten van de opleidingen zijn van mening dat het hier inderdaad een minimumformatie betreft waarmee goed onderwijs, met enig pasen meetwerk, verzorgd kan worden. Deze mening wordt door de commissie gedeeld. Naast deze minimumformatie wordt overigens elke mogelijkheid om tot verdere verbreding en verdieping van de expertise voor het onderwijs te komen benut. Vanuit de Universiteit Leiden is derhalve met enthousiasme meegewerkt aan de totstandkoming van afspraken in het kader van het Sectorplan Letteren. Bevindingen De commissie ondersteunt de vergrote samenwerking tussen de Randstaduniversiteiten, temeer daar de mogelijkheden voor studenten om ‘onderwijs op maat’ te volgen alleen maar zullen toenemen. Het is echter in de ogen van de commissie zeer belangrijk dat iedere opleiding, ook zonder het Sectorplan Letteren, als zelfstandige eenheid moet kunnen functioneren. Naast de recente ontwikkelingen omtrent de invoering van het Sectorplan Letteren heeft de commissie ook notitie genomen van de facultaire plannen tot een nieuw allocatiebeleid. In het nieuwe allocatiebeleid wordt de onderwijsformatie, meer dan voorheen het geval was, bepaald door de hoeveelheid studiepunten die door studenten bij een programma behaald worden. Voor de bachelor- en masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen zou dit inhouden dat de huidige formatie teruggebracht zal worden tot 2,8 fte. De commissie is geen voorstander van het verder terugdringen van de onderwijsformatie voor de bachelor- en masteropleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen. Samenvattend oordeel De huidige formatie is toereikend om het bachelorprogramma te verzorgen en om het masterprogramma in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Voor de vervulling van vacatures onder het wetenschappelijk personeel bestaan bij de Faculteit Letteren van de Universiteit Leiden vaste procedures. Deze procedure is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De commissie heeft uit de gesprekken met de docenten van de opleiding begrepen dat de facultaire procedures tot het beoogde resultaat leiden, namelijk dat het personeel gekwalificeerd is, of gestimuleerd en gefaciliteerd wordt zich te kwalificeren op zowel inhoudelijk, onderwijskundig als organisatorisch gebied.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
105
Bevindingen Er is binnen de faculteit naar de mening van de commissie voldoende aandacht voor doceercompetenties en didactische kwaliteiten. Docenten krijgen, indien gewenst, de gelegenheid zich bij te scholen. Volgens de zelfstudie is in de vakevaluaties een vraag opgenomen over de waardering voor de docent. Uit de antwoorden bleek dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. De commissie heeft dit aspect uit de zelfstudie getoetst met het beschikbare (evaluatie)materiaal en gesprekken met studenten. De beweringen in de zelfstudie werden door deze gegevens gestaafd. Op basis van deze gegevens concludeert de commissie dat het personeel voldoende gekwalificeerd is. Samenvattend oordeel De kwaliteit van het personeel is voldoende is voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
3.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In het facultaire deel van het rapport wordt algemene informatie gegeven over de materiële voorzieningen. Tijdens het bezoek is door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie herhaaldelijk melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. De klachten die genoemd zijn, zijn samengevat in het facultaire deel van dit rapport. Voor deze opleiding hebben de studenten aangegeven dat er wat hen betreft voldoende computerfaciliteiten zijn en dat er goede software beschikbaar is om mee te werken. Er zijn transcriptievoorzieningen voor veel moeilijke talen. Bevindingen De besprekingen die met de faculteit gevoerd zijn over het verbetertraject en de afspraken die daaruit voortvloeien zijn nader toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. Samenvattend oordeel De commissie heeft de brief van de faculteit in haar afweging betrokken en is van mening dat de vermelde klachten naar tevredenheid zijn verholpen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
106
Conclusie Voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De Universiteit Leiden heeft een studiesysteem ontwikkeld dat als doel heeft om in het eerste jaar duidelijkheid te krijgen over de vraag of de student de juiste studie gekozen heeft. Deel van het systeem is dat er een bindend studieadvies wordt uitgebracht aan de student (BSA). Dit systeem is in het facultaire deel van het rapport toegelicht. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het systeem en is positief over de verschillende maatregelen die daar deel van uitmaken. Zij is van mening dat opleidingen hierdoor in een vroeg stadium studenten kunnen selecteren die zowel voldoende aanleg als voldoende motivatie hebben om de opleiding te voltooien. Eveneens is de commissie positief over de hardheidsclausule waarmee uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor studenten waarvoor bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Voor algemene vragen over studievoortgang, studiefinanciering en studiebegeleiding kunnen studenten ook terecht bij twee studiecoördinatoren. Samenvattend oordeel De kwaliteit van de onderwijsbegeleiding is voldoende voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
3.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het facultaire stelsel van interne kwaliteitszorg wordt in het facultaire deel van dit rapport omschreven. Bevindingen In het geval van de opleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen wordt de opleidingscommissie mede gevormd door vertegenwoordigers van de opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie drie tot vier keer per jaar
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
107
bijeenkomt. De agenda van de opleidingscommissie wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door de uitkomsten van evaluaties. Daarnaast houdt de opleidingscommissie de vinger aan de pols of eventuele verbetermaatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden. Door de opleidingscommissie aangedragen adviezen aan de faculteit worden serieus genomen en vaak opgevolgd. Er zijn geen klachten vernomen omtrent de implementatie van het Resultaat- en Ontwikkelingsgesprek alsmede het functioneren van de meerjarenbeleidsgesprekken. De commissie heeft geconstateerd dat de facultaire kwaliteitszorg gebaseerd is op toetsbare streefdoelen. Zij heeft geconstateerd dat de gecombineerde opleidingscommissie Hebreeuwse en Aramese talen en culturen/Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië adequaat functioneert en dat de evaluatie van het onderwijs op een voldoende niveau plaatsvindt voor beide programma’s. Samenvattend oordeel De opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet. Conclusie Voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De evaluatierapportages die door de opleidingscommissie zijn opgesteld worden verstuurd naar: • • •
de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt; het opleidingsbestuur; het faculteitsbestuur.
Deze drie partijen gaan – elk volgens vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders wordt gecontroleerd door de decaan. Recentelijk is vastgesteld dat het college Bijbels Hebreeuws in het eerste jaar beter in het eerste semester zou kunnen aanvangen, simultaan met Modern Hebreeuws. Er zijn daarom programmawijzigingen in die zin uitgevoerd. Zo krijgen de studenten nu in de propedeuse reeds in het eerste semester onderwijs in het Bijbels Hebreeuws, wat in het tweede semester wordt voortgezet. De ervaringen zijn positief: De colleges Bijbels Hebreeuws werken aanvullend op die van het Modern Hebreeuws, in die zin dat de studenten in het eerste vak de grammaticale kennis opdoen, waar zij ten behoeve van het tweede vak gebruik van kunnen maken. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding verstrekte informatie bestudeerd en geverifieerd. Evaluatieresultaten blijken gezien bovenstaande te leiden tot het nemen van verbetermaatregelen. Er zijn tijdens de visitatie geen klachten vernomen van de kant van de studenten. Bij navraag is gebleken, dat de huidige opzet van beide opleidingen zowel voor docenten als studenten zeer bevredigend is. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie goed functioneert en kritisch naar de eigen opleiding kijkt met behulp van de evaluatieresultaten. Daarnaast lijkt er goede cohesie te zijn tussen de
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
108
opleidingscommissie, de leerstoelhouder, het opleidingsbestuur en het faculteitsbestuur om op basis van de evaluatieresultaten eventueel over te gaan tot het nemen van effectieve maatregelen tot verbetering. Samenvattend oordeel De uitkomsten van evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen. Conclusie Goed. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat de lijnen tussen docenten onderling en tussen docent en studenten zeer kort zijn bij Hebreeuwse en Aramese talen en culturen. Tijdens de gesprekken is nadrukkelijk naar voren gekomen dat de onderlinge samenwerking vaak goed verloopt en dit heeft als resultaat dat studenten en docenten tevreden zijn over de gang van zaken binnen de opleiding. Ook met de alumni wordt actief contact gehouden. De opleiding organiseert één maal per maand een informele lunch waarvoor alle alumni worden uitgenodigd. Daarnaast wordt er ook per e-mail geprobeerd contact met alumni te onderhouden. Als probleem bij het onderhouden van contacten wordt door de opleiding gesignaleerd dat veel alumni in een ander vakgebied dan Hebreeuwse en Aramese talen en culturen terechtkomen en daarmee hun belangstelling voor dit vakgebied verliezen. De contacten met het afnemend beroepenveld worden in de eerste plaats onderhouden vanuit het Loopbaancentrum, dat via stages en arbeidsmarktvoorlichting feedback krijgt over de kwaliteiten van de Leidse letterenalumni. Informatie die van belang kan zijn voor de afzonderlijke opleidingen wordt vanuit het Loopbaancentrum doorgegeven. Bevindingen De commissie heeft kunnen constateren dat docenten, studenten en alumni tevreden zijn over de gang van zaken binnen de opleiding. Door de korte lijnen binnen de opleidingen is er veel contact binnen de opleiding. Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat er actief contact wordt onderhouden met de alumni. Naar het inzicht van de commissie doet de opleiding er veel aan om de contacten tussen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief te onderhouden. Samenvattend oordeel Medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld worden goed betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding. Conclusie Goed.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
109
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat er op dit moment nog niet te voorspellen valt hoe de arbeidsmarkt in dit specifieke werkveld zal reageren op de komst van de academische bachelor. Uit alumni- en arbeidsmarktonderzoek van de afgelopen jaren is gebleken dat de tevredenheid over de eindkwalificaties van de doctoraalstudenten bij werkgevers ruim voldoende tot goed is. Uit alumnionderzoek is tevens gebleken dat afgestudeerden het goed doen op de arbeidsmarkt: het percentage werkeloze Semitisten ligt onder het landelijk gemiddelde van werkeloze academici. Bevindingen Hoewel er nog niet over gegevens met betrekking tot de arbeidsmarktkansen voor afgestudeerden aan de masteropleiding beschikt kan worden, heeft de commissie er vertrouwen in dat deze niet onder zullen doen voor die van de ongedeelde opleiding. Omdat er tijdens de bezoeken nog geen afgestudeerde bachelor- of masterstudenten waren is het niet eenvoudig om tot een uitspraak te komen betreffende het gerealiseerde niveau van de studenten. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor-masterstelstel gelijk zijn gebleven, heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau van de masterscripties. De commissie is van mening dat de beoordelingen van de door haar gelezen scripties iets (maar niet buitensporig) aan de hoge kant waren. De commissie is echter van mening dat de verschillen in becijfering acceptabel waren. Op de wijze van beoordeling van de scripties is bij F11 al nader ingegaan. Het niveau van de doctoraalscripties die door de commissie gelezen zijn bleek conform de eis die aan een dergelijk werk van een soortgelijke opleiding gesteld mag worden. De commissie is van mening dat de studenten middels deze scripties blijk hadden gegeven zich te hebben gevormd tot een volwaardig academicus die zelfstandig wetenschappelijke problemen kan oplossen en in staat is daarvan schriftelijk verslag te doen. Samenvattend oordeel De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met het niveau dat van een dergelijke opleiding verwacht kan worden. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
110
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In de zelfstudie is omschreven dat de universiteit Leiden reeds geruime tijd bezig is de onderwijsrendementen van studenten te verhogen. Zo werd in 1996 het bindend studieadvies ingevoerd met als doel studenten die bij een opleiding niet op hun plek zijn na de propedeuse uit het vervolg van de opleiding te weren. Het algemene beleid op dit onderwerp is beschreven in het facultaire deel van het rapport. De opleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen heeft conform het algemene beleid de volgende streefcijfers geformuleerd voor wat betreft het onderwijsrendement: De bacheloropleiding kent een selectieve propedeuse. Per 1 september 2005 hanteert de Universiteit Leiden de regel dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Het propedeuserendement zal vanaf dat moment dus na twee jaar zijn hoogste punt hebben bereikt. De opleiding streeft voor de bacheloropleiding naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. In het licht van de gangbare doctoraalrendementen is dat erg ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden (zie ook de facultaire zelfstudie onder F21). De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. Bevindingen Een probleem waar de commissie notitie van genomen heeft is het feit dat veel studenten de opleiding als tweede studie volgen. Deze studenten hebben aangegeven dat zij de opleiding eigenlijk in deeltijd zouden willen volgen. Op dit moment behoort een deeltijdvariant van deze opleiding echter niet tot de mogelijkheden. Hierdoor volgen deze studenten een voltijd opleiding in een deeltijd tempo. Dit heeft een negatieve invloed op de onderwijsrendementen. De commissie zou daarom willen aanbevelen een deeltijdvariant van deze opleiding te creëren. Over de periode 1993-2002 is voor de ongedeelde doctoraalopleiding Semitische talen en culturen het propedeuserendement ongeveer 70% en voor de postpropedeuse ongeveer 50%. Dit laatste percentage is het gemiddelde van de jaren 1993-1994 en 1994-1995. De studentaantallen waren in de andere jaren zo klein dat de KUO-cijfers niet berekend konden worden. Als gevolg van deze (zeer) lage studentaantallen is de commissie van mening dat het bijzonder moeilijk is de rendementscijfers voor de opleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen goed op waarde te schatten. De commissie is van oordeel dat de streefcijfers ambitieus zijn geformuleerd. Ofschoon dit aantoont dat de opleiding over duidelijke aspiraties beschikt, is het in de ogen van de commissie de vraag of deze streefcijfers haalbaar en dus wellicht te ambitieus zijn. Toch ziet de commissie de grote ambitie van de opleiding overwegend als een pluspunt. Zij is tevens van mening dat de opleiding al het mogelijke in het werk stelt om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn. Samenvattend oordeel De opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
111
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
112
Onderwerp
Oordeel
Facet
1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
2. Programma
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
113
4.
Opleidingsrapport masteropleiding Islamic Studies
Administratieve gegevens Masteropleiding Islamic Studies Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
4.0.
Islamic Studies 60201 master WO 60 ECTS MA Voltijd Leiden 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
De masteropleiding Islamic Studies is bestuurlijk en organisatorisch ondergebracht bij het Onderwijsinstituut TCMO van de Faculteit der Letteren. De opleiding valt daarbinnen onder de opleidingseenheid Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen. Eén van de stafleden is belast met de coördinatie van de opleiding. De masteropleiding is geheel Engelstalig. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
4.1. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De masteropleiding Islamic Studies is voortgekomen uit de ongedeelde bovenbouwopleiding Islamologie (CROHO-nummer 6721, einddatum afbouw 1 september 2010). De instroom voor de ongedeelde bovenbouwopleiding is afgesloten per 1 september 2002. De ongedeelde opleiding had per 1 december 2003 het aantal van twee ingeschreven doctoraalstudenten. De masteropleiding is gebaseerd op het laatste jaar van de bovenbouwopleiding. Het behoud van het niveau van opleiding wordt gewaarborgd door als ingangsvoorwaarde een relevante vooropleiding te eisen. Dit is ook in de Onderwijs- en Examenregeling vastgelegd. Omdat in Leiden het nieuwe onderwijsstelsel het oude doctoraalsysteem er per jaar uitdrukt is elke student die zich voor 1 september 2002 heeft ingeschreven in de gelegenheid zijn of haar studie via het oorspronkelijke examendoel af te maken. Vanaf 1 september 2005 verzorgt de opleiding geen doctoraalonderwijs meer. Voor vertraagde studenten is in de Onderwijs en Examen Regeling een overgangsregeling opgenomen. De commissie heeft geconstateerd dat de overgang van het oude naar het nieuwe systeem geen problemen heeft opgeleverd.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
114
4. 2.
Het beoordelingskader
4.2.1. Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De faculteit heeft een format ontwikkeld waarin iedere masteropleiding haar onderwijsdoelstellingen uitwerkt. Dit format wordt beschreven in het facultaire rapport. Ook de onderhavige masteropleiding is binnen dit format vormgegeven en facultair goedgekeurd. De masteropleiding in Islamic studies is ontworpen om tegemoet te komen aan de groeiende behoefte aan een internationaal georiënteerd onderwijsprogramma in de methoden en technieken van Islamic Studies. De bedoeling van het programma is de wereldwijde academische interesse in een van de grootste levende tradities te promoten, namelijk die van de Islam en zijn talloze verschijningsvormen. De algemene doelstellingen van de opleiding zijn door de opleiding als volgt verwoord: 1. het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en gebruik van wetenschappelijke methoden op het gebied van de islamologie; 2. het ontwikkelen van academische vorming: • • • 3. 4.
het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen, het analyseren van complexe problemen, het wetenschappelijk rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling;
voorbereiding voor een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs; voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan
Deze doelstellingen zijn als volgt vertaald in door de student te bereiken eindtermen. 1. a. b.
c. d. e.
Kennis en inzicht Afgestudeerden van de opleiding hebben een ruime kennis van en goed inzicht in hoe de academische studie van de islam zich heeft ontwikkeld en hoe deze tegenwoordig wordt beoefend. Centraal daarbij staat dat afgestudeerden inzicht hebben in het onderscheid tussen normatieve en non-normatieve benaderingen. Afgestudeerden zijn zich er bijvoorbeeld van bewust dat binnen de academische studie van de islam de koran moet worden bestudeerd als elk willekeurig ander historisch document, en dat hierbij de islamitische opvatting dat de koran het woord van God is, geen rol speelt. Afgestudeerden zijn in staat de historisch-kritische methode toe te passen. Zij zijn in staat teksten kritisch te benaderen. Afgestudeerden zijn bekend met de empirische studie van de islam in West-Europa. Zij hebben inzicht in de theoretische dimensies van de islam en de praktische toepassing hiervan in een Westerse context Afgestudeerden hebben kennis van een antropologische benadering van Moslimse samenlevingen, waarbij zij in het bijzonder inzicht hebben verworven in de relatie tussen normatieve opvattingen in gezaghebbende islamitische teksten aan de ene kant en de religieuze praktijk aan de andere kant. Hierbij kan gedacht worden aan onderwerpen als rituelen, heiligenverering en mystiek.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
115
2. a. b. c.
Vaardigheden Afgestudeerden van de opleiding zijn in staat om de verworven kennis en inzicht toe te passen in nieuwe situaties en de plaats van de islam binnen complexe historische en maatschappelijke omstandigheden op een afgewogen manier te bepalen. Afgestudeerden zijn in staat om zelfstandig relevante gegevens te verzamelen op het gebied van de geschiedenis of actualiteit van de islam en deze tegen de achtergrond van sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden te interpreteren. Afgestudeerden van de opleiding zijn in staat correct en ondubbelzinnig en volgens de in het vakgebied geldende regels aan een publiek van vakgenoten verslag te doen van eigen onderzoek, zowel schriftelijk (in de eindscriptie), als mondeling.
De voor de masteropleiding geformuleerde eindkwalificaties voldoen naar de overtuiging van de staf aan de academische en professionele maatstaven die voor het vakgebied gelden. Deze bewering kan in dit stadium – zonder oordeel van vakgenoten over de nieuwe opleiding en zonder algemeen toegankelijk vergelijkingsmateriaal – in de strikte zin van het woord nog niet met bewijzen gestaafd worden. Ook is er geen directe relatie tussen de opleiding en één bepaalde beroepspraktijk; alumni zullen naar verwachting net als de doctoraalalumni op allerlei plaatsen op de arbeidsmarkt terechtkomen. Bevindingen De commissie heeft de doelstelling en de eindkwalificaties van de masteropleiding Islamic Studies gelegd langs het door haar vastgestelde domeinspecifieke referentiekader. Naar aanleiding van de opmerkingen van de commissie over de formulering van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding is door de opleiding een nadere omschrijving gegeven. Op basis van die informatie en van de gesprekken met de docenten tijdens het bezoek aan de opleiding heeft de commissie een goed beeld kunnen krijgen van de doelstellingen, het nagestreefde niveau en het programma dat door de opleiding wordt aangeboden. Het programma besteedt zowel ruim aandacht aan de klassieke islamologische wetenschapsbeoefening, als aan moderne ontwikkelingen. Filologische en historische vaardigheden worden overgedragen, alsook inzichten uit de sociale wetenschappen. Kennis van de moderne Islamitische samenlevingen wordt verankerd in gedegen historische analyses. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn goed afgestemd op het bijzondere en multidisciplinaire karakter van de opleiding en sluiten aan bij de eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. Samenvattend oordeel De eindtermen sluiten aan bij het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. Conclusie Voldoende. F2: Niveau Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt volstaan met een verwijzing naar het algemene format van de faculteit Letteren voor de beschrijving van eindkwalificaties. Bevindingen De commissie heeft de eindtermen van de opleiding vergeleken met de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master (zoals geformuleerd in de Dublin-descriptoren). Deze vergelijking kan voor de opleiding als volgt nader worden gespecificeerd:
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
116
1. Eindtermen 1a t/m e sluiten aan op Dublin-descriptor 1 in de zin dat er gestreefd wordt naar aantoonbare kennis en inzicht bij de afgestudeerde student op het terrein van Islamic studies. 2. De eindtermen 1c en 2a en b geven aan dat studenten in staat zijn om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied. (Dublin-descriptor 2). 3. Uit de eindtermen 2 a t/m c volgt naar de mening van de commissie dat de afgestudeerde student in staat moet zijn tot oordeelsvorming zoals bedoeld in Dublin-descriptor 3. 4. Dublin-descriptor 4, communicatie, is in de eindtermen 2b en 2c terug te vinden. 5. Leervaardigheden (Dublin-descriptor 5) zijn terug te vinden in de omschrijving van de algemene doelstellingen van de opleiding. De opleiding bereidt voor op een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs (algemene doelstelling 3) en op een maatschappelijke loopbaan (algemene doelstelling 4). Samenvattend oordeel De conclusie van de vergelijking is dat de Dublin-descriptoren in voldoende mate hun weerslag in de eindtermen vinden. Conclusie Voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De zelfstudie omschrijft de eindkwalificaties van de masteropleiding, zowel de disciplinaire als die op het gebied van taalvaardigheid en de algemene academische vaardigheden, als academisch en onderzoeksgericht. Bevindingen De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de eisen die gesteld worden binnen het vakgebied Islamic Studies. Zij heeft daarbij het domeinspecifiek referentiekader gehanteerd. De algemene doelstellingen van de opleiding geven onder 2 aan dat de opleiding er op gericht is de studenten tot het academische niveau te brengen dat verwacht mag worden van een masteropleiding. De afgestudeerde masterstudent is, zo blijkt uit de eindtermen, gekwalificeerd om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten op het gebied van de Islamic Studies. De afgestudeerde is voorbereid op een maatschappelijke loopbaan. De commissie is van mening dat de doelstellingen en de eindtermen, en de manier waarop dit in de opleiding vorm wordt gegeven, waarborgen dat studenten in voldoende mate academisch gevormd worden. Samenvattend oordeel
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
117
De eisen vanuit de wetenschappelijke discipline van Islamic Studies komen tot uiting in de eindkwalificaties van de opleiding. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor de masteropleiding luidt: voldoende.
4.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat de samenhang tussen onderwijs en onderzoek tot de wezenskenmerken van de masteropleiding behoort. Volgens de zelfstudie wordt het disciplinaire onderwijs uitsluitend gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. In de masteropleiding zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht. In de zelfstudie was aangegeven dat de opleiding afgesloten werd met een masterscriptie van 30 studiepunten. Inmiddels, zo heeft de opleiding laten weten, is de omvang aangepast aan de andere opleidingen in de faculteit en bedraagt 20 studiepunten. De scriptie dient gebaseerd te zijn op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Op de website van de masteropleiding wordt per vak wordt aangeduid welke vaardigheden daarin worden aangeleerd (en getoetst). Deze vaardigheden betreffen zowel de taalvaardigheid als algemene (academische) vaardigheden (zoals gebruik ICT, onderzoeksvaardigheden, mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid). Per cursus is een cursusbeschrijving beschikbaar, waarin onder andere de leerdoelen voor het vak zijn opgenomen. De cursusbeschrijvingen zijn in een bijlage bij de zelfstudie opgenomen. Om het programma nog beter op recente ontwikkelingen in de Islamic Studies te laten aansluiten vindt eens per twee weken een bijeenkomst van alle docenten en studenten plaats. Dit seminar is bedoeld als forum voor gastsprekers en stafleden om een aantal bevindingen in hun huidige onderzoek te delen met vergevorderde studenten. De opleiding beschrijft in de zelfstudie dat Islamic Studies geen directe relatie heeft met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de beroepen waarin alumni Islamic Studies vaak terechtkomen verschaft het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). Bevindingen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
118
De commissie heeft de door de opleiding verstrekte informatie bestudeerd en is van mening dat het programma de ontwikkeling van wetenschappelijke vaardigheden voldoende waarborgt. Deze vaardigheden komen in het programma systematisch aan de orde. De commissie heeft daarnaast geverifieerd of het onderwijs inderdaad gegeven wordt door medewerkers die zelf actief betrokken zijn bij onderzoek van goed wetenschappelijk niveau. Het onderzoeksseminar geeft een extra garantie dat de actuele stand van het wetenschappelijk onderzoek deel uitmaakt van het onderwijs aan de masterstudenten. Samenvattend oordeel Kennisontwikkeling door de studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied. Conclusie Voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In de zelfstudie is aangegeven hoe de algemene, disciplinaire en academische doelstellingen via leerdoelen in het onderwijsprogramma zijn omgezet. In een invulschema is per vakonderdeel aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. Er is in de zelfstudie aangegeven op welke wijze het programma aandacht besteedt aan de klassieke islamologische wetenschapsbeoefening, evenals aan moderne ontwikkelingen. Tevens wordt omschreven dat filologische en historische vaardigheden worden overgedragen, alsook inzichten uit de sociale wetenschappen. Kennis van de moderne Islamitische samenlevingen wordt volgens de zelfstudie vormgegeven in historische analyses. In de opleiding wordt de student via een systeem van vakspecifieke leerlijnen op het gebied van het verwerven van kennis en inzicht en het toepassen daarvan in een jaar tot het eindkwalificatieniveau gebracht. In het invulschema is voorts aangegeven waar in het programma aandacht wordt besteed aan het verwerven van de facultair geformuleerde algemene academische vaardigheden. De opleiding biedt de volgende cursussen: 1. 2.
Empirical Study of Islam; keuze van één uit drie seminars: • • •
3. 4. 5. 6.
Fatwa’s and the dissemination of religious authority in 20th century Indonesia; Anthropology of Muslim Societies; Comparative Religion;
From author to text; Methods and Principles of Islamic Studies; tweewekelijkse stafseminars; MA thesis.
Bevindingen De commissie heeft nota genomen van het invulschema in de zelfstudie en van de beschrijving van het onderwijsprogramma. Naar het inzicht van de commissie biedt de opbouw van het programma langs de door de opleiding genoemde leerlijnen en de inhoud van de cursussen voldoende garantie dat de QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
119
studenten in staat worden gesteld om de eindkwalificaties te bereiken. De eindtermen worden goed vertaald in de inhoud van het cursusaanbod en de onderlinge samenhang. Historische, maatschappelijke, empirische en antropologische inzichten en vaardigheden worden meer dan voldoende gewaarborgd. Samenvattend oordeel De cursusinhoud is op een systematische manier ontworpen. Conclusie Voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De zelfstudie beschrijft dat de samenhang in het programma mede wordt bevorderd, doordat in vrijwel alle vakken een grote onderzoekscomponent zit. De vakken Empirical Study of Islam, Methods and Principles of Islamic Studies, het keuzevak en Arabische Filologie behandelen elk een of meerdere problemen/discussiepunten die momenteel in het vak Islamic Studies een belangrijke rol spelen. De studenten kunnen zich binnen het programma specialiseren door een keuze te maken uit een drietal vakken die door de opleiding Islamic Studies worden aangeboden: Antropology of Muslim Society, Comparative Study of Religion and Dissemination of Religious Authority. Elk onderdeel in de masteropleiding heeft een omvang van 10 studiepunten met uitzondering van het tweewekelijkse seminar (0) en de masterthesis (20). Bevindingen De commissie heeft de inhoud van de cursussen en het bijbehorende lesmateriaal bestudeerd en is van mening dat er sprake is van voldoende samenhang in het studieprogramma. Zoals door de opleiding beschreven, vertonen de verschillende cursussen samenhang doordat bepaalde actuele discussiepunten aan de orde komen. Actueel onderzoek komt eveneens terug in het staf- of onderzoeksseminar dat door alle studenten gevolgd wordt. Het keuzevak bereidt voor op de specialisatie middels de scriptie. Samenvattend oordeel Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Conclusie Voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De facultaire regel luidt dat zogenoemde doorstroomregelingen (een volgend vak kan niet gevolgd worden voordat het vorige vak behaald is) alleen mogen worden gehanteerd als daarvoor onderwijskundige redenen zijn aan te voeren. Aan deze regel houdt de opleiding volgens haar beschrijving de hand. In de roostering van colleges en tentamens wordt rekening gehouden met een evenwichtige spreiding van de studielast. Om de studenten voor te bereiden op het schrijven van de afstudeerscriptie en aldus te
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
120
voorkomen dat de belasting tijdens die fase in de studie te zwaar wordt hebben alle vakken een belangrijke methodologische component. Bevindingen De commissie heeft geen studievoortgangsbelemmerende factoren aangetroffen. Samenvattend oordeel Het programma is studeerbaar. Conclusie Voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: -WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma op het gebied van Islamic Studies of een equivalent kan toegang vragen tot het masterprogramma Islamic Studies. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij afgestudeerden HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. In aanvulling hierop behoren ook basiskennis van het Arabisch en goede kennis van het Engels (op het niveau van minimaal 500 TOEFL 5 tot de toelatingsvoorwaarden. Inmiddels, zo heeft de opleiding bericht, is dit niveau verhoogd naar minimaal 570. Dit toelatingsniveau geldt voor alle masteropleidingen van de faculteit). Aspirant studenten dienen aan te tonen over dit niveau te beschikken. Door de opleiding in een later stadium verstrekte informatie leert dat een toelatingscommissie van de opleiding over de toelating van alle studenten beslist, ook die van de Indonesische studenten. Voor de Indonesische studenten geldt bovendien dat er een voorselectie plaatsvindt. Deze studenten dienen al over een zekere taalvaardigheid Engels te beschikken om tot het traject van voorselectie te worden toegelaten. De opleiding heeft de toelatingsprocedure in een bijlage bij de zelfstudie beschreven. Van de buitenlandse studenten die een verzoek indienen te worden toegelaten wordt een dossier aangelegd dat onder andere de volgende zaken bevat: • • • • •
CV; motivatiebrief; twee aanbevelingsbrieven, waarvan ten minste één academisch; gecertificeerde kopie van diploma’s en cijferlijsten met zonodig een vertaling daarvan; bewijs van taalvaardigheid Engels.
Bevindingen Een niet onbelangrijk deel van de totale studentpopulatie wordt gevormd wordt door studenten uit Indonesië. Het is daarom bijzonder jammer dat de commissie door externe omstandigheden geen Indonesische studenten heeft kunnen spreken tijdens de visitatie. De opleiding heeft op verzoek van de commissie gegevens verstrekt over de instroom, doorstroom en uitstroom van die specifieke groep. Op basis van die gegevens kan geconcludeerd worden dat het rendement van de eenmaal toegelaten studenten goed te noemen is. In drie jaar zijn slechts twee van de 31 toegelaten Indonesische studenten afgevallen. De commissie constateerde echter ook op basis van enkele van de scripties die zij onder ogen heeft gehad,
5
TOEFL, staat voor Test of English as a Foreign Language, een internationaal bekende test die ook als standaard wordt gebruikt.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
121
dat het niveau van het Engels van sommige Indonesische studenten ernstig tekortschoot. Zij heeft deze zorg met de opleiding besproken. Op basis van de zelfstudie en tijdens het bezoek aan de opleiding heeft de commissie geen goed beeld kunnen krijgen van de wijze waarop de selectie voor de opleiding plaatsvond. De opleiding heeft later aanvullende informatie verstrekt. Door de aanvullende gegevens over de selectieprocedure en de rendementen heeft de commissie haar oordeel hierover kunnen bijstellen. Samenvattend oordeel De selectieprocedure voor toelating tot de masteropleiding Islamic Studies voldoet aan de criteria die daaraan gesteld kunnen worden. Vorm en inhoud van het programma sluiten aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. Conclusie Voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 60 ECTS. Daarmee voldoet de opleiding aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van masteropleidingen. Conclusie Voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding is academisch van inslag en stelt zich ten doel studenten in woord en daad naar het front van de wetenschap op het gebied van Islamic Studies te brengen. Dat is vertaald in een didactisch uitgangspunt waarbij studenten via activerend onderwijs gestimuleerd worden zowel vakkennis als academische vaardigheden te verwerven. De nadruk ligt op vakspecifieke heuristische en onderzoeksvaardigheden. De aangewezen werkvorm is het werkcollege: kleinschalig onderwijs met intensieve interactie tussen docent en studenten. Bevinding De commissie heeft aan studenten vragen gesteld omtrent de tevredenheid over de gebruikte werkvormen in relatie tot de leerstof. Er werden geen klachten hierover vernomen. Samenvattend oordeel Het didactisch uitgangspunt is in lijn met de doelstellingen. De gebruikte werkvormen sluiten aan bij het didactisch uitgangspunt. Conclusie
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
122
Voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De cursussen worden afgesloten door middel van diverse toetsvormen, zoals schriftelijke tentamens in de vorm van essayvragen, take-home exams, werkstukken en referaten. Daarnaast speelt actieve deelname aan werkcolleges een rol in de beoordeling. De opleiding wordt afgesloten door middel van een afstudeerscriptie. De scriptie wordt altijd door twee docenten beoordeeld, eerst onafhankelijk, en vervolgens in onderling overleg. Toetsing van de studievoortgang vindt plaats in de werkcolleges, hetgeen voortdurende feedback mogelijk maakt. Tentamens worden binnen de voorgeschreven termijn nagekeken, en er is altijd gelegenheid tot ten minste een herkansing. Tentamens zijn ter inzage en kunnen worden besproken met docenten. Bevindingen De commissie heeft op basis van de zelfstudie en de gesprekken kunnen vaststellen dat de variatie in toetsvormen de mogelijkheid biedt die vorm te gebruiken die het best aansluit op de (cursus)specifieke doelstellingen. Hierdoor vormen toetsen en tentamens een adequate manier om na te gaan of de studenten voldaan hebben aan de doelstellingen van een cursus en uiteindelijk de opleiding. Navraag bij studenten over de gebruikte toetsvormen leverde geen klachten op. Samenvattend oordeel Er wordt in de masteropleiding Islamic Studies adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van cursussen en van het programma hebben gerealiseerd. Conclusie Voldoende.
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voldoende is.
4.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Omdat Islamic Studies geen aparte organisatorische eenheid is, heeft het onderwijzend personeel geen afzonderlijke aanstelling voor dit programma. Het masterprogramma wordt verzorgd door docenten van
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
123
de faculteiten Letteren (Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen) en Godgeleerdheid. Alle bij het programma betrokken stafleden zijn gepromoveerd en maken deel uit van het Leidse onderzoekinstituut CNWS (School of Asian, African and Amerindian Studies). Samenvattend oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het onderwijs van de opleidingen wordt verzorgd door docenten die actief betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. Conclusie Voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen
Beschrijving In het facultaire deel van dit rapport wordt reeds beschreven dat vanuit het universitaire budget middelen aan de faculteiten ter beschikking worden gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen en op welke basis deze verdeling plaatsvindt. Het is moeilijk aan te geven hoeveel personeel er exact bij deze masteropleiding ingezet wordt, omdat de staf bij verschillende faculteiten aangesteld is. Bevinding De commissie heeft navraag gedaan bij studenten, docenten en de opleidingscommissie of er voldoende personeel ingezet wordt in de opleiding. Zij heeft daarover geen klachten vernomen. Samenvattend oordeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Voor de vervulling van vacatures onder het wetenschappelijk personeel bestaan bij de Faculteit Letteren van de Universiteit Leiden vaste procedures. Deze procedure is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De commissie heeft uit de gesprekken met de docenten van de opleiding begrepen dat de facultaire procedures tot het beoogde resultaat leiden. Het personeel is gekwalificeerd, of krijgt, indien gewenst, de kans zich te kwalificeren op zowel inhoudelijk, onderwijskundig als organisatorisch gebied. Bevindingen Er is binnen de faculteit naar de mening van de commissie voldoende aandacht voor doceercompetenties en didactische kwaliteiten. Docenten krijgen de gelegenheid zich bij te scholen. De commissie heeft tijdens het bezoek bij studenten de tevredenheid over de docenten bevraagd. De studenten bleken tevreden over
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
124
de didactische kwaliteiten van de staf. Op basis hiervan concludeert de commissie dat het personeel voldoende gekwalificeerd is. Samenvattend oordeel De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de kwaliteit van het personeel voldoende is. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
4.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In het facultaire deel van het rapport wordt algemene informatie gegeven over de materiële voorzieningen. Tijdens het bezoek is door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie herhaaldelijk melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. De klachten betreffen: • • •
het bleek niet mogelijk andere lettertekens dan het reguliere Latijnse alfabet op docent- en studentcomputers te gebruiken; een aantal onderwijsvoorzieningen in de onderwijsruimten (zoals geluidsapparatuur en beamers) functioneren vaak niet; onderwijsruimten zijn afgesloten.
Bevindingen De commissie is van mening dat het goed functioneren van deze faciliteiten noodzakelijk is voor een gedegen uitvoering van de beide opleidingen. Op het moment van visiteren was dit, naar het inzicht van de commissie, niet het geval. Uit gesprekken met vertegenwoordigers van andere opleidingen aan deze faculteit bleek dat dezelfde problemen ook bij hen speelden. Met de faculteit is vervolgens een verbetertraject afgesproken, dat bij de afronding van het beoordelingstraject reeds was ingezet. De faculteit heeft de commissie hierover per brief ingelicht. Samenvattend oordeel De commissie heeft de brief van de faculteit in haar afweging betrokken en is van mening dat de vermelde klachten naar tevredenheid zijn verholpen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
125
Conclusie Voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De Universiteit Leiden heeft een studiesysteem ontwikkeld, dat voor alle opleidingen van toepassing is. Dit systeem is in het facultaire deel van het rapport toegelicht. De commissie heeft tijdens de gesprekken met studenten vernomen dat zij over het algemeen tevreden zijn over de studiebegeleiding. De lijnen naar de docenten zijn over (zeer) kort en studenten schromen niet contact te zoeken wanneer zij problemen met de studievoortgang voorzien of ervaren. Voor de Indonesische studenten is een extra intensieve begeleiding voorhanden. De onderwijscoördinator van INIS (Indonesian Netherlands Corporation in Islamic Studies) heeft eenmaal per zes weken voortgangsgesprekken met alle Indonesische studenten. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het systeem en is positief over de verschillende maatregelen die daar deel van uit maken. Samenvattend oordeel De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat en sluiten aan bij de behoefte van studenten. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
4.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het facultaire stelsel van interne kwaliteitszorg wordt in het facultaire deel van het rapport toegelicht. De facultaire procedure houdt het volgende in: omdat de cursussen minder dan vijftien studenten tellen, worden onder leiding van de opleidingscommissie evaluatiegesprekken gevoerd aan de hand van kwalitatieve vragenlijsten. De uitkomsten van de evaluaties worden grondig besproken in de opleidingscommissie, en in de verschillende secties, met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. De uitkomsten worden ook ter kennisgebracht aan de voorzitter van de opleiding.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
126
De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het instituutsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. De opleidingscommissie van de opleiding Islamic Studies heeft in de te beoordelen periode niet goed kunnen functioneren. Eén van de redenen daarvoor is dat studenten slechts één jaar in Leiden aanwezig zijn, waardoor het niet is gelukt een goed werkende opleidingscommissie van de grond te krijgen. Bevindingen De commissie heeft de wijze waarop de kwaliteitszorg daadwerkelijk heeft plaatsgevonden met de verantwoordelijke docenten besproken. De lijnen tussen studenten en docenten zijn door de beperkte omvang van de groepen kort. Mede omdat de opleiding studenten met uiteenlopende achtergronden in een jaar naar een diploma leidt, zijn docenten tijdens hun colleges altijd alert of de opzet en uitvoering goed loopt of dat wijzigingen nodig zijn. Inmiddels, zo heeft de opleiding laten weten, is besloten een gezamenlijke opleidingscommissie in te richten voor de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen en Islamic Studies. In deze opleidingscommissie heeft een docentlid en een studentlid namens Islamic Studies zitting. De opleiding is zich zeer bewust van de noodzaak in de toekomst reguliere evaluaties uit te voeren volgens het facultaire kwaliteitszorgsysteem. De opleidingsvoorzitter en de directeur onderwijs zullen er gezamenlijk actief op toezien dat de Islamic Studies-delegatie in de opleidingscommissie goed functioneert en naar behoren evaluaties onder studenten uitvoert. Samenvattend oordeel De commissie is van mening dat de evaluatie van resultaten op een voldoende niveau plaatsvindt.. Conclusie Voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Als uit de evaluatie blijkt dat het nodig is maatregelen te nemen, dan wordt er actie ondernomen door de leerstoelhouder of door de instituutsdirecteur. Bij navraag is gebleken, dat de huidige opzet zowel voor docenten als studenten bevredigend is. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de docenten zeer alert zijn en eventuele problemen direct laten volgen door verbetermaatregelen. Samenvattend oordeel
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
127
De uitkomsten van de evaluatie vormen de basis voor verbetermaatregelen. Conclusie Voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Veel Indonesische studenten keren na voltooiing van hun opleiding terug naar Indonesië, waar zij vaak een functie vinden aan de universiteit van herkomst. De hiervoor benodigde contacten lopen via het INIS (Indonesian-Netherlands Cooperation in Islamic Studies). De uitkomsten van het zesjaarlijkse alumnionderzoek en feedback van het afnemend beroepenveld (bijvoorbeeld via het Loopbaancentrum of via informele contacten) worden verdisconteerd in de reguliere evaluatie van het onderwijsprogramma. Bevindingen Tijdens de visitatie is vastgesteld dat de lijnen tussen medewerkers, studenten en alumni kort zijn en dat zij door de coördinatiecommissie duidelijk bij de opleiding betrokken worden. Het afnemend beroepenveld wordt voor een groot deel gevormd door de universiteiten van herkomst van de buitenlandse (vooral Indonesische) studenten, die een groot deel van de studentenpopulatie uitmaken. Samenvattend oordeel De commissie heeft vastgesteld dat medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld in voldoende mate bij de opleiding betrokken worden. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
4.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan zijn er op dit moment nog geen afgestudeerden bij de masteropleiding Islamic Studies. Om deze reden is het niet eenvoudig om tot een uitspraak te komen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
128
betreffende het gerealiseerde niveau van de studenten. Omdat de grondslagen van de vroegere bovenbouwstudie ook na de invoering van het bachelor-masterstelstel gelijk zijn gebleven, heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau van de masterscripties. Bevindingen De arbeidsmarktperspectieven van de masterstudenten Islamic Studies – zowel voor wetenschappelijke als maatschappelijke functies – zijn uitstekend. Vrijwel alle buitenlandse studenten vinden na terugkeer een baan bij de instelling waar ze hun bacheloropleiding hebben genoten. Een opmerkelijk groot aantal gaat verder voor de PhD. De commissie had enige twijfel bij het gerealiseerde niveau op grond van enkele van de scripties die zij gelezen heeft. Er is hierover met de opleiding gesproken. De opleiding heeft de twijfels van de commissie kunnen wegnemen, doordat zij heeft aangegeven dat er gewerkt wordt aan standaardbeoordelingscriteria, die inmiddels zijn aangenomen en per 1 September 2006 van kracht zijn geworden. Tevens heeft de opleiding aangegeven dat de scripties in het vervolg door twee beoordelaars zullen worden gezien. Op grond daarvan oordeelt de commissie dat de opleiding voldoet aan de criteria die voor dit facet gelden. Samenvattend oordeel De gerealiseerde eindkwalificaties zijn naar de mening van de commissie in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties. Conclusie Voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De Universiteit Leiden is reeds geruime tijd bezig de onderwijsrendementen van studenten te verhogen. Zo werd in 1996 het bindend studieadvies ingevoerd met als doel studenten die bij een opleiding niet op hun plek zijn na de propedeuse uit het vervolg van de opleiding te weren. Het algemene beleid op dit onderwerp is beschreven in het facultaire deel van het rapport. De opleiding Islamic Studies heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor wat betreft het onderwijsrendement: De opleiding streeft naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. De opleiding geeft zelf aan dat het rendement van vooral de Indonesische studenten heel hoog is. Bevindingen De commissie is van oordeel dat de streefcijfers ambitieus zijn geformuleerd. Ofschoon dit aantoont dat de opleiding over duidelijke aspiraties beschikt, is het in de ogen van de commissie de vraag of deze streefcijfers haalbaar en dus wellicht te ambitieus zijn. Toch ziet de commissie de grote ambitie van de opleiding overwegend als een pluspunt. Zij is tevens van mening dat de opleiding al het mogelijke in het werk stelt om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
129
Samenvattend oordeel De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd voor het onderwijsrendement, die naar de mening van de commissie zeer ambitieus zijn. De opleiding stelt echter ook al het mogelijke in het werk om de streefcijfers te behalen. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
130
Onderwerp 0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
Facet Afbouw
Voldoende
2. Programma
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
131
5.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Ruslandkunde
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Ruslandkunde Naam opleiding: Ruslandkunde CROHO-nummer: 50203 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: BA Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Vervaldatum accreditatie:31 december 2007 Masteropleiding Ruslandkunde Naam opleiding: Ruslandkunde CROHO-nummer: 60145 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Vervaldatum accreditatie:31 december 2007
5.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Ruslandkunde worden verzorgd door de opleiding Slavische talen en culturen en Ruslandkunde die deel uitmaakt van het F.B.J. Kuiperinstituut, een onderwijsinstituut waarin daarnaast de volgende opleidingen zijn ondergebracht: Talen en culturen van Afrika, Talen en culturen van Indiaans Amerika, Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap en vergelijkende taalwetenschappen. Het F.B.J. Kuiperinstituut maakt deel uit van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
5.1. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De bachelor- en masteropleidingen Ruslandkunde zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde bovenbouwopleiding Ruslandkunde (CROHO-nummer 6068, einddatum afbouw 1 september 2010). De instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding is afgesloten per 1 september 2002. De ongedeelde opleiding had per 1 december 2003 veertien ingeschreven doctoraalstudenten. Omdat in Leiden het nieuwe bachelor-masteronderwijsstelsel het oude doctoraalsysteem er per jaar uitdrukt, is elke student die zich indertijd (vóór 1 september 2002) heeft ingeschreven in de gelegenheid zijn of haar studie via het oorspronkelijke examendoel af te maken. Vanaf 1 september 2005 verzorgt de opleiding geen doctoraalonderwijs meer. Voor vertraagde studenten is in het Onderwijs en Examenreglement een overgangsregeling opgenomen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
132
Het nog operationele deel van het oude curriculum bedraagt per 1 september 2004 slechts het vierde doctoraaljaar. Voor dit laatste doctoraaljaar wordt nog in het studiejaar 2004-2005 het volledige oude curriculum aangeboden. De commissie heeft geconstateerd dat de overgang van het oude doctoraalsysteem naar het nieuwe bachelor-mastersysteem geen problemen heeft opgeleverd.
5.2.
Het beoordelingskader
5.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De faculteit kent een bachelor-masterformat waarin iedere opleiding haar onderwijsdoelstellingen uitwerkt. Dit format wordt beschreven in het facultaire rapport. Bachelor De algemene eindtermen van de opleiding Ruslandkunde zijn als volgt in de zelfstudie omschreven: • • • •
•
Taalbeheersing Russisch op een niveau gelijkwaardig aan dat van de opleiding Slavistiek. Zelfstandig taalvaardigheid kunnen uitbreiden in een specialistische richting. Gedegen kennis van de geschiedenis, politiek, economie en het recht van Rusland. In staat zijn zelfstandig een probleemstelling te formuleren voor het wetenschappelijk onderzoek naar een aspect van het maatschappelijk leven in Rusland. Onderzoek kunnen verrichten met behulp van de wetenschappelijke methode en het begrippenapparaat van de vier constituerende disciplines geschiedenis, politiek, economie en recht. Deze kunnen toepassen op het studieobject Rusland. Het kunnen beoordelen van westerse en Russische informatiebronnen en interpreteren van hun gegevens aangaande ontwikkelingen in Rusland. Hierover wetenschappelijk gefundeerde uitspraken kunnen doen in hetzij mondelinge, hetzij schriftelijke vorm.
De volgende eindtermen zijn gespecificeerd voor het disciplinaire onderwijs. •
•
•
Eindterm van de taalbeheersing Russisch (discipline Slavisch) houdt in: degelijke kennis van de grammatica, beschikking over een ruime algemene woordenschat, vlot kunnen vertalen RussischNederlands, voldoende spreek- en luistervaardigheid om zonder problemen in het Russisch te kunnen communiceren. Eindterm van de discipline geschiedenis houdt in: historisch overzicht van de Russische geschiedenis voor 1917 in grote lijnen en met de kenmerkende begrippen, gedegen kennis van de Sovjetunie en inzicht in de geschiedkundige problemen daarvan. Eindterm van de discipline politiek houdt in: inzicht in de politieke problemen in het huidige Rusland door de toepassing van politicologische analyses op de politieke instituties van de Russische Federatie.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
133
•
•
Eindterm van de discipline economie houdt in: begrip van de economische ontwikkelingen en problemen van Rusland tegen de achtergrond van de institutionele transitie van planeconomie naar markteconomie. Eindterm van de discipline recht houdt in: kennis van de juridische problemen en eigenaardigheden van het huidige Rusland aan de hand van een algemene introductie in de rechtswetenschap en een overzicht van de Russische wetgeving en rechtspraktijk op verschillende specifieke terreinen.
Het beoogde taalvaardigheidsniveau van de studenten is als volgt omschreven: Luisteren
Lezen Gesproken interactie
Gesproken productie
Schrijven
B2 Begrijpt omvangrijke toespraken en kan lezingen volgen en kan zelf complexe redeneringen volgen die in de lijn liggen van een redelijk bekend onderwerp. Kan het tv-nieuws volgen en actuele achtergrond programma’s. Kan de meerderheid van de films in een standaard dialect verstaan. B2 Kan artikelen en rapporten lezen over de hedendaagse problemen, waarin de auteurs speciale meningen of gezichtspunten naar voren brengen. Kan hedendaags literair proza lezen. B1 Kan zich handhaven in de meeste situaties die voorkomen tijdens reizen door een gebied waarin Russisch wordt gesproken. Kan onvoorbereid deelnemen aan een conversatie over onderwerpen die bekend zijn van persoonlijk belang of behoren tot het dagelijkse leven (zoals familie, hobby’s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen). B1 Kan begrippen en uitdrukkingen op een eenvoudige wijze ordenen om ervaringen en gebeurtenissen, dromen, hoop en ambities te beschrijven. Kan in het kort redenen en verklaringen voor opnies en plannen. Kan een verhaal vertellen of het plot van een boek of een film naar voren halen en zijn /haar reactie daarop beschrijven. B1 Kan een eenvoudige tekst schrijven over onderwerpen die bekend zijn of van persoonlijke aard. Kan persoonlijke brieven schrijven over ervaringen en indrukken.
Master De algemene doelstelling van de masteropleiding is als volgt omschreven: De éénjarige masteropleiding Ruslandkunde beoogt studenten op te leiden tot: een wetenschappelijk niveau van interdisciplinaire deskundigheid met betrekking tot het studieobject Rusland. De algemene doelstelling wordt als volgt nader uitgewerkt: 1. het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en gebruik van wetenschappelijke methoden op het gebied van de Ruslandkunde; 2. het ontwikkelen van academische vorming: • het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen; • het analyseren van complexe problemen; • het wetenschappelijk rapporteren; 3. voorbereiding voor een wetenschappelijke loopbaan en vervolgonderwijs; 4. voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan. Deze doelstellingen leiden tot de volgende eindtermen: De doelstelling van ‘deskundigheid’ houdt in dat studenten beschikken over een goede Russische taalbeheersing en het vermogen deze toe te passen in de context van diverse academische disciplines, toegespitst op de bestudering van mens en maatschappij in Rusland. a.
Zij hebben een gedegen kennis van en inzicht in een combinatie van de geschiedenis, de politiek, de economie en het recht van Rusland.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
134
b. Zij kunnen een wetenschappelijk begrippenapparaat en dito methode hanteren teneinde zelfstandig een probleemstelling op het vakgebied te ontwikkelen, een onderzoek daarmee te verrichten en hiervan adequaat verslag uit te brengen in verschillende presentatievormen. c. Zij zijn in staat om op basis van westerse en Russische informatiebronnen gefundeerde uitspraken te doen over de ontwikkelingen in Rusland en de opvattingen daarover kritisch te beoordelen. Zij kunnen als Ruslandkundige invulling geven aan de maatschappelijke relevantie van hun wetenschappelijke kennis en vaardigheden. De masteropleiding Ruslandkunde voorziet niet in apart cursorisch onderwijs op het terrein van de taalvaardigheid. De opleiding veronderstelt dat aangezien het Russisch in al zijn facetten object van studie is de taalvaardigheid zal toenemen. Als opleidingsdoel geldt voor alle studenten niveau C1 van het Europees Referentiekader taalvaardigheid voor het onderdeel lezen. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding aansluiten bij het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. De doelstellingen van de bacheloropleiding en van de masteropleiding leiden tot kennis van en inzicht in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij behorende analytische en filologische vaardigheden. De doelstellingen van de bacheloropleiding samen met de aangegeven doelen voor het taalvaardigheidsniveau die aan de hand van CEFR zijn beschreven leiden naar het oordeel van de commissie tot een goede beheersing van het Russisch. De algemene eindtermen van de bacheloropleiding sluiten aan bij de door het domeinspecifieke referentiekader beoogde niveau van academische vorming. In de doelstellingen van de bacheloropleiding en wel in het bijzonder in de eindtermen 4 en 5 wordt de nadruk gelegd op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties. Deze doelstelling acht de commissie behoorlijk ambitieus. Het is duidelijk dat het wetenschappelijke niveau dat de opleiding nastreeft voor de bacheloropleiding slechts op een specialistisch gebied behaald zal kunnen worden. De keuze van de opleiding die specialisering op twee van de vier richtingen mogelijk te maken wordt dan ook door de commissie onderschreven. De nadruk op de wetenschappelijke benadering is in de doelstellingen van de masteropleiding terug te vinden. Tevens maakt de omschrijving van de doelstellingen van de bacheloropleiding en van de masteropleiding duidelijk dat de student een kader geboden wordt waarbinnen hij of zij probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis. De opleiding Ruslandkunde heeft een duidelijk wetenschappelijk profiel, de nadruk ligt op het aanleren van een wetenschappelijke houding. De opleiding is bovendien zeer breed van opzet, de studenten worden zowel in taal en cultuur, als op meer basaal niveau in politiek, recht en economie geschoold. Er is dus naar de mening van de commissie een evenwicht in de opleiding tussen breedte en diepte van kennis. Vanwege de breedheid en diepte die nagestreefd worden zijn de doelstellingen van de opleiding in de ogen van de commissie ook behoorlijk ambitieus. Samenvattend oordeel De doelstellingen en eindkwalificaties van beide programma’s sluiten aan op het door de commissie vastgestelde domeinspecifieke referentiekader en zijn gelijkwaardig aan de doelstellingen die bij andere soortgelijke opleidingen gehanteerd worden. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende.Masteropleiding: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
135
F2: Niveau Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt volstaan met een verwijzing naar het algemene format van de faculteit Letteren voor de beschrijving van eindkwalificaties. Onder F1 zijn de eindkwalificaties van beide opleidingen weergegeven. De zelfstudie legt geen expliciet verband tussen de eindtermen van de bachelor- of de masteropleiding en de Dublin-descriptoren. Bevindingen De commissie heeft de eindtermen van beide opleidingen vergeleken met de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties een bachelor of een master (zoals geformuleerd in de Dublindescriptoren). De vergelijking wordt hieronder nader gespecificeerd. Bachelor Dublin-descriptor 1: een afgestudeerde bachelor van de opleiding Ruslandkunde heeft aantoonbare kennis en inzicht van het vakgebied. Dit blijkt onder andere uit eindtermen b., f., g. h. en i. Dublin-descriptor 2: een afgestudeerde bachelorstudent Ruslandkunde is in staat zijn/haar kennis en inzicht zodanig toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien en beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied. Dit blijkt onder andere uit eindtermen a. en e. Dublin-descriptor 3: een bachelorstudent Ruslandkunde is in staat relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren op het vakgebied met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Dit blijkt onder andere uit eindtermen g. h. en i. Dublin-descriptor 4: een bachelorstudent Ruslandkunde zou gezien de eindtermen in staat moeten zijn om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of nietspecialisten. In de eindtermen wordt dit echter onvoldoende expliciet omschreven. Dublin-descriptor 5: bachelorstudenten Ruslandkunde bezitten de leervaardigheden die noodzakelijk om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan. Dit blijkt uit eindterm a. Master Voor de masteropleiding komen de Dublin-descriptoren op de volgende wijze aan de orde in de eindtermen: 1. Een afgestudeerde aan de masteropleiding Ruslandkunde heeft aantoonbare kennis en inzicht, die het niveau van de bachelor overtreffen en verdiepen. Dit komt tot uitdrukking in de drie eindtermen die door de opleiding voor de masterstudenten zijn geformuleerd (Dublin-descriptor 1). 2. Een masterstudent Ruslandkunde is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context. Dit is in voldoende mate omschreven in eindterm b. Hij/zij is in staat zelfstandig een probleemstelling te formuleren voor wetenschappelijk onderzoek op het vakgebied. Hij/zij beschikt over de noodzakelijke theoretische en methodologische achtergrond om een probleemstelling verder op systematische en creatieve wijze te analyseren (Dublin-descriptor 2). 3. Een masterstudent Ruslandkunde is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden. De Ruslandkundigen kunnen gelet op eindterm c. invulling geven aan de maatschappelijke relevante van hun wetenschappelijke kennis en vaardigheden. Zij zijn opgeleid tot een kritische houding bij het signaleren en oplossen van wetenschappelijke vraagstukken (Dublindescriptor 3).
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
136
4. Masterstudenten Ruslandkunde zouden gezien de eindtermen van de opleiding in staat moeten zijn om conclusies, alsmede kennis, motieven en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet specialisten. Ze beschikken over de noodzakelijke theoretische en methodologische achtergrond om zowel mondeling als schriftelijk verslag te doen van hun bevindingen tegenover een publiek van specialisten en nietspecialisten. Deze kwalificaties worden voldoende omschreven in endterm b. (Dublin-descriptor 4). 5. Masterstudenten Ruslandkunde bezitten de leervaardigheden, zoals omschreven in doelstelling 3 van de masteropleiding, die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan. De masterstudenten zijn in staat zelfstandig wetenschappelijk te denken en te handelen; ze kunnen complexe problemen analyseren, wetenschappelijk rapporteren en zijn voorbereid op een maatschappelijke loopbaan (Dublin-descriptor 5). Samenvattend oordeel De eindkwalificaties sluiten in voldoende mate aan bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Het niveau van beide opleidingen voldoet aan de maatstaven die daarvoor zijn vastgesteld. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Volgens de omschrijving in de zelfstudie hebben de geformuleerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen een duidelijke academische signatuur en veronderstellen ze een onderzoeksgerichte attitude. De bacheloropleiding Ruslandkunde geeft toegang tot de gelijknamige masteropleiding. Daarnaast ligt het in de verwachting dat een bachelor toegang geeft tot een masteropleiding Ruslandkunde elders in binnenen buitenland. De opleiding Ruslandkunde beschouwt het als een belangrijk aandachtspunt voor de toekomst dat voor de bachelors Ruslandkunde een reële toelatingsmogelijkheid geboden wordt bij Research Master Programmes zoals Geschiedenis, Politicologie en Rechtsgeleerdheid. Op dit moment valt nog niet te voorspellen hoe de arbeidsmarkt in dit specifieke werkveld zal reageren op de komst van academische bachelors. Bevindingen De bacheloropleiding geeft zoals door de opleiding aangegeven in ieder geval toegang tot een verder studie op masterniveau. Een afgestudeerde master Ruslandkunde bezit volgens de commissie voldoende kennis en vaardigheden om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
137
Samenvattend oordeel De eisen vanuit de wetenschappelijke discipline komen tot uiting in de formulering van de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende.
5.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat het disciplinaire onderwijs in beide curricula wordt gegeven door medewerkers, merendeels gepromoveerd, die zich profileren in het onderzoek. Hieronder volgt een korte beschrijving van de structuur waarlangs studenten in beide programma’s in aanraking komen met wetenschappelijk onderzoek en vaardigheden. Bachelor De commissie heeft vastgesteld dat aan de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf de propedeuse aandacht wordt besteed. Zo wordt er in het eerste jaar een cursus informatievaardigheid gevolgd, waarin academische vaardigheden worden geoefend. Studenten krijgen in die cursus opdrachten, houden een referaat en schrijven een werkstuk. In het tweede jaar volgen de studenten een deel van de opleiding in het buitenland en in het derde jaar worden studenten geacht een bachelorwerkstuk van 12 ECTS studiepunten te schrijven. Studenten worden in de meeste aangeboden cursussen (met uitzondering van de strikte taalverwervingscursussen) in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten dat zij in de leerstof verwerken. Master De masterstudenten volgen vier modules waarin academische vaardigheden zoals schriftelijk en mondeling presenteren in voldoende mate aan de orde komen. De diepgang in kennis in de vier vakgebieden die in de modules aan de orde gesteld worden is naar de mening van de commissie net voldoende. Als proeve van bekwaamheid schrijven de studenten een masterscriptie van 20 ECTS studiepunten die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en een eigen onderzoek.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
138
Bevindingen Uit de gesprekken bleek dat de docenten hun onderzoek in voldoende mate vervlechten met de studiestof. Ofschoon er in de opleiding aandacht wordt besteed aan academische vaardigheden en er een duidelijke koppeling is tussen onderwijs en onderzoek is de commissie van mening dat het mondeling rapporteren duidelijker vorm zou kunnen krijgen in het curriculum. Het niveau van de schriftelijke werkstukken, zoals door de commissie gelezen, is voldoende. De studenten worden geacht een gedeelte van hun bacheloropleiding in St. Petersburg door te brengen. Op deze manier worden studenten ‘ondergedompeld’ in de Russische taal en cultuur. De commissie is van mening dat een buitenlandverblijf van grote meerwaarde voor de studenten kan zijn en juicht de mogelijkheden voor een buitenlandverblijf van harte toe. Studenten nemen naar de mening van de commissie in voldoende mate kennis van de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek in het betreffende vakgebied. Tevens worden studenten in voldoende mate onderwezen in academische vaardigheden. Samenvattend oordeel De opleidingen voldoen aan de criteria bij dit facet. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In de zelfstudie is volgens de bachelor- en masterformats van de Universiteit Leiden aangegeven hoe de algemene, disciplinaire en algemeen academische doelstellingen via leerlijnen in de respectieve onderwijsprogramma’s zijn omgezet. Bachelor De propedeuse van de opleiding Ruslandkunde is gezamenlijk met de opleiding Slavische talen en culturen. In het eerste jaar ligt het accent op de praktische taalverwerving Russisch als basisvoorwaarde voor elke zinvolle studie van of over Rusland. Daarbij komt een inleidende kennismaking met de Ruslandkunde. Tijdens het tweede en derde jaar van Ruslandkunde wordt de taalvaardigheid verder uitgebreid en de kennis over de taal verdiept. Deze worden gekoppeld aan vier disciplinair gerichte werkcolleges over aspecten van het maatschappelijk leven in Rusland. In het kader hiervan komen zowel de academische vaardigheden als de mondelinge en schriftelijke presentatievormen aan bod. Dit mondt uit in een zelfstandig te realiseren bachelorwerkstuk. Master De opbouw van de masteropleiding Ruslandkunde heeft een structuur van vier ‘modules’ of werkcolleges met daarnaast een scriptie van 20 ECTS. Hierbij biedt de opleiding Ruslandkunde voor elk van de vier constituerende disciplines (geschiedenis, politiek, economie en recht) jaarlijks één mastermodule aan. De studenten kunnen een keuze maken uit deze vier disciplines en kunnen desgewenst een module inwisselen voor één mastermodule van buiten de eigen opleiding, zoals bijvoorbeeld Slavische cultuurkundeletterkunde of politicologie. QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
139
Voor de opbouw van het programma is het Leidse Onderwijssysteem gehanteerd, zoals toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. Voor beide curricula geldt dat het niveau van de vakken gedurende het programma oploopt: voor de bacheloropleiding geldt dat het niveau van 100 tot en met 400 oploopt en voor de masteropleiding geldt dat het niveau van de vakken van 500 tot en met 600 oploopt. Deze aanduidingen van het cursusniveau (100-600) refereren aan het Leidse onderwijsconcept voor niveauaanduiding. Dit concept wordt in het facultaire deel van dit rapport beschreven. Hierdoor bevordert het programma een stapsgewijze intellectuele groei van de studenten. Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van deze uitgebreide beschrijving van de niveauaanduidingen en de door de opleiding omschreven opbouw van beide programma’s en heeft de programma’s vergeleken met de eindtermen. De commissie zou willen aanbevelen studenten te stimuleren zich in de bacheloropleiding te specialiseren op een of maximaal twee van de vier vakgebieden (zie de argumentatie bij F1). De commissie is van mening dat de cursusinhoud van beide programma’s op een systematische manier is ontworpen. De opbouw en samenhang van beide curricula is zo dat, naar het oordeel van de commissie, de eindtermen in voldoende mate gerealiseerd zullen worden door de studenten. Het didactisch perspectief van waaruit de programma’s zijn opgebouwd en de stapsgewijze toename in het niveau van de cursussen waarborgt dat een afgestudeerde bachelor en master zich de eindtermen zullen hebben eigengemaakt. Samenvattend oordeel De programma’s van beide opleidingen zijn een adequate concretisering van de eindkwalificaties. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bachelor In de bacheloropleiding Ruslandkunde vindt een koppeling plaats tussen algemene taalverwerving in het Russisch en de disciplinaire vorming in de vier zaakvakken. De studie moet worden afgerond met een werkstuk, waarbij Russischtalige bronnen verplicht geraadpleegd en verwerkt moeten worden. Via de taalverwerving en de zaakvakken wordt het studieobject Rusland verkend en toegankelijk gemaakt voor verdere studie. Voor het bachelorprogramma ligt ongeveer 80% van de vakken vast. In het tweede en derde jaar is een bijvakruimte van in totaal 40 ECTS studiepunten voorzien. Vanwege het buitenlandverblijf is de keuze van het facultaire bijvak in het tweede jaar enigszins beperkt. De opleiding lost het probleem van deze beperkte keuzeruimte op door de studenten in St. Petersburg extra bijvakken aan te bieden zoals bijvoorbeeld kunstgeschiedenis en politicologie. Daarnaast wordt de studenten de gelegenheid geboden de bijvakruimte in te vullen met een op maat bijvak , i.e. een leeslijst. De examencommissie moet toestemming verlenen voor het volgen van een bijvak. Master In aansluiting op de bachelorfase biedt de masteropleiding Ruslandkunde aan studenten de mogelijkheid het inzicht te verdiepen door kennis te nemen van de actuele onderzoekspraktijk met betrekking tot
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
140
Ruslandkundige studies en door zelfstandig onderzoek te gaan verrichten aan de hand van primaire Russische bronnen en met behulp van de wetenschappelijke methoden en theorieën uit de verschillende disciplines. Zoals omschreven onder F5 kan één van de vier modules in het traject vervangen worden door een module buiten de eigen opleiding. Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van de opbouw van het programma. Naar het inzicht van de commissie biedt de opbouw van het programma langs de door de opleiding genoemde leerlijnen en de inhoud van de cursussen voldoende garantie dat de studenten in staat worden gesteld om de eindkwalificaties te bereiken. De commissie is van mening dat de doelstellingen van de bacheloropleiding te ambitieus zijn geformuleerd en niet geheel in overeenstemming zijn met het niveau dat door de studenten daadwerkelijk bereikt kan worden. Dat bereikte niveau wordt niettemin, zoals ook bij F20 wordt aangegeven, door de commissie als voldoende beoordeeld. De commissie vindt, dat er voor zowel de bachelor- als de masteropleiding sprake is van een goede samenhang in de programma’s. De commissie waardeert de inspanningen van de opleiding het buitenlandverblijf in te passen in het programma. Samenvattend oordeel Beide programma vertonen voldoende interne samenhang. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De faculteit streeft naar een evenredige verdeling van de studielast over het collegejaar, waarbij contacturen en zelfstudietijd zo goed mogelijk over de onderwijsweek, en tentamens zo goed mogelijk over de toetsings- en herkansingsweken gespreid worden. De facultaire richtlijn is dat de studielast veertig uur per week bedraagt. Bevindingen Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat deze facultaire richtlijn door studenten van beide programma’s gehaald wordt. De studenten omschrijven de programma’s als zwaar, maar niettemin studeerbaar. De commissie heeft geen struikelblokken gesignaleerd. Samenvattend oordeel De commissie is van mening dat beide programma’s kunnen worden afgerond in de tijd die ervoor staat.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
141
Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor Voor wat betreft de bacheloropleiding geldt dat eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBOdiploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO in het bachelorprogramma Ruslandkunde kan instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Master Voor de masteropleiding geldt dat eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Ruslandkunde behaald aan de Universiteit Leiden kan instromen in het masterprogramma. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of, en onder welke voorwaarden, inschrijving mogelijk is. Bevindingen Uit de gesprekken die de commissie gevoerd heeft zijn geen problemen gebleken met het aanvangsniveau van de studenten die in de opleiding instromen. Samenvattend oordeel De opleidingen sluiten aan bij het instroomniveau van de studenten. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat voor de bachelor 180 ECTS en voor de master 60 ECTS. Beide opleidingen voldoen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bachelor- en masteropleidingen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
142
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving In diverse invulschema’s van de zelfstudie worden de gebruikte werkvormen in de cursussen van zowel de bachelor- als de masteropleiding aangeduid. Deze tabellen laten zien dat in beide opleidingen gebruikgemaakt wordt van diverse onderwijsmethoden. Het didactisch uitgangspunt dat aan deze onderwijsmethoden en -vormen ten grondslag ligt is dat de student via het grondig aanleren van basiskennis en theorieën de basiscompetenties verwerft die hem of haar in staat stellen door middel van steeds zelfstandiger werken tot verdieping, specialisatie en wetenschappelijke vaardigheden te komen. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is volgens de opleiding de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben zelfstandige werkcolleges de overhand – de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van deze in de zelfstudie gepresenteerde tekst en bijbehorende tabellen. Tijdens de visitatie heeft de commissie vragen gesteld ter verificatie van deze informatie. Uit de gesprekken bleek deze informatie in overeenstemming te zijn met de praktijk. Samenvattend oordeel De opleidingsdoelen worden voor beide programma’s gerealiseerd middels de gehanteerde onderwijsvormen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Uit het programmaoverzicht komt naar voren dat alle studieonderdelen middels schriftelijke en/of mondelinge toetsvormen worden afgesloten. Geen enkel onderdeel kan behaald worden door louter aanwezigheid op de colleges. Een diversiteit aan toetsvormen wordt toegepast. Bij taalvaardigheidsvakken die door verschillende docenten worden verzorgd, worden gegevens uitgewisseld om inhoud en moeilijkheidsgraad van de toetsen op elkaar af te stemmen. Voor elk onderdeel worden jaarlijks twee toetsmomenten aangeboden. Elke module in de masteropleiding wordt getoetst door middel van een tentamen, een referaat, een paper en een werkstuk. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van de door de opleiding gepresenteerde informatie. Zij heeft de informatie geverifieerd aan de hand van gesprekken met studenten en docenten.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
143
Samenvattend oordeel De commissie is van mening dat beoordeling en toetsing bij beide opleidingen op een adequate manier worden uitgevoerd. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
5.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Uit zowel de zelfstudie als de visitatie bleek dat het disciplinaire onderwijs van beide opleidingen in hoofdzaak wordt verzorgd door de hoogleraar, UHD’s en UD’s. Het taalvaardigheidsonderwijs voor de opleiding Ruslandkunde wordt merendeels verzorgd door docenten zonder onderzoeksaanstelling. Bevindingen De commissie is van mening dat een wetenschappelijke achtergrond en aanstelling niet noodzakelijk zijn voor het geven van taalvaardigheidsonderwijs in de bacheloropleiding, mits de betreffende docenten academisch en filologisch gevormd zijn en het merendeel van de onderwijsstaf wel een bijdrage levert aan onderzoek op het vakgebied. Alle leden van de staf die de opleiding Ruslandkunde verzorgen en die een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd. Het onderzoek van de UD’s voor de zaakvakken Ruslandkunde is ondergebracht in de ‘eigen’ onderzoekscholen. Samenvattend oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het onderwijs van beide opleidingen voor een belangrijk deel wordt verzorgd door docenten die actief betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek van erkende kwaliteit. Conclusie Voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
144
Beschrijving Vanuit het universitaire budget worden middelen aan de faculteiten ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. Echter, voor iedere opleiding geldt een minimumformatie, waardoor ook de kleine opleidingen van een minimum aantal stafmedewerkers verzekerd zijn. Hierdoor hebben beide opleidingen Slavische talen en culturen en Ruslandkunde (samen) vanaf 2000 tot en met 2003 een formatie voor het onderwijs van ongeveer 4 fte gehad. Dit komt neer op dertien studenten per fte onderwijs. Bevindingen Met de formatie die in de zelfstudie geïndiceerd is kan naar de mening van de commissie voor de betreffende opleidingen goed onderwijs verzorgd worden. De opleidingen zijn echter door het kleine aantal betrokken stafleden en de bestuurlijk moeilijke positie kwetsbaar ingeval van calamiteiten. Samenvattend oordeel De huidige formatie is voldoende om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Voor de vervulling van vacatures onder het wetenschappelijk personeel bestaan bij de faculteit Letteren van de Universiteit Leiden vaste procedures, zoals beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Er is binnen de staf die de opleiding verzorgt volgens de zelfstudie voldoende kundigheid aanwezig op de deelgebieden om de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel bachelor- als masteropleiding te verzorgen. De opleiding maakt waar nodig aanspraak op het facultaire scholingsbudget, bijvoorbeeld voor cursussen Blackboard, Powerpoint en Academisch Engels. Bevindingen De commissie heeft de aan haar verstrekte informatie bestudeerd en geverifieerd onder andere aan de hand van gesprekken met studenten en evaluatiegegevens en is van mening dat voldoende is gebleken dat het personeel gekwalificeerd is om het onderwijs in beide programma’s te verzorgen. Samenvattend oordeel Het personeel is voldoende gekwalificeerd. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
145
Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
5.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In het facultaire deel van het rapport wordt algemene informatie gegeven over de materiële voorzieningen. Tijdens het bezoek is door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie herhaaldelijk melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. De klachten die genoemd zijn, zijn samengevat in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen De commissie is van mening dat het goed functioneren van deze faciliteiten noodzakelijk is voor een gedegen uitvoering van de beide opleidingen. Op het moment van visiteren was dit, naar het inzicht van de commissie, niet het geval. De situatie voor de opleiding Ruslandkunde was naar de mening van de commissie minder gebrekkig dan voor de andere door haar bezochte opleidingen. De studenten gaven aan wel over voldoende computerfaciliteiten te beschikken en alle schrifttekens op de pc’s te kunnen gebruiken. De commissie heeft naar aanleiding van de klachten die over de voorzieningen bij verschillende opleidingen bij haar binnenkwamen een verbetertraject met de faculteit afgesproken, dat na afloop van het beoordelingstraject reeds was ingezet. De faculteit heeft de commissie hierover per brief ingelicht. Samenvattend oordeel De commissie heeft de brief van de faculteit in haar afweging betrokken en is van mening dat de vermelde klachten naar tevredenheid zijn verholpen. Conclusie Voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De Universiteit Leiden heeft een studiesysteem ontwikkeld dat als doel heeft om in het eerste jaar duidelijkheid te krijgen over de vraag of de student de juiste studie gekozen heeft. Deel van het systeem is dat er een bindend studieadvies wordt uitgebracht aan de student (BSA). Dit systeem is in het facultaire deel van het rapport toegelicht.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
146
Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het systeem en is positief over de verschillende maatregelen die daar deel van uitmaken. Zij is van mening dat opleidingen hierdoor in een vroeg stadium studenten kunnen selecteren die zowel voldoende aanleg als voldoende motivatie hebben om de opleiding te voltooien. Eveneens is de commissie positief over de hardheidsclausule waarmee uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor studenten waarvoor bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Voor algemene vragen over studievoortgang, studiefinanciering en studiebegeleiding kunnen studenten ook terecht bij de studiecoördinator. Samenvattend oordeel De kwaliteit van de onderwijsbegeleiding is voldoende voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
5.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het facultaire stelsel van interne kwaliteitszorg wordt in het facultaire deel van dit rapport omschreven. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding een adequaat functionerende opleidingscommissie heeft. De agenda van de opleidingscommissie wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door de uitkomsten van evaluaties. Daarnaast houdt de opleidingscommissie de vinger aan de pols of eventuele verbetermaatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden. Door de opleidingscommissie aangedragen adviezen worden serieus genomen en vaak opgevolgd. Samenvattend oordeel De evaluatie van resultaten vindt op een voldoende niveau plaats voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
147
Beschrijving De evaluatierapportages die door de opleidingscommissie zijn opgesteld worden verstuurd naar: • • •
de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt; het opleidingsbestuur; het faculteitsbestuur.
Deze drie partijen gaan – elk volgens vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Bevindingen Bij navraag is de commissie gebleken, dat de huidige opzet van de kwaliteitszorg zowel voor docenten als studenten bevredigend is. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie Ruslandkunde voldoende functioneert om kritisch naar de eigen opleiding te kijken met behulp van de evaluatieresultaten. Daarnaast lijkt er voldoende cohesie te zijn tussen de opleidingscommissie, de leerstoelhouder, het opleidingsbestuur en het faculteitsbestuur om op basis van de evaluatieresultaten eventueel over te gaan tot het nemen van effectieve maatregelen tot verbetering. Samenvattend oordeel De uitkomsten van de evaluatie vormen de basis voor verbetermaatregelen. Conclusie Voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Zoals hiervoor reeds is aangegeven zijn de lijnen tussen docenten onderling en tussen docent en studenten zeer kort bij een kleine opleiding als Ruslandkunde. Ook met de alumni wordt contact gehouden. De opleiding heeft een alumnidag georganiseerd. Bij evenementen en afscheidsfeesten worden alumni ook uitgenodigd. Het alumnibestand wordt bijgehouden. De contacten met het afnemend beroepenveld worden in de eerste plaats onderhouden vanuit het Loopbaancentrum, dat via stages en arbeidsmarktvoorlichting feedback krijgt over de kwaliteiten van de Leidse letterenalumni. Informatie die van belang kan zijn voor de afzonderlijke opleidingen wordt vanuit het Loopbaancentrum doorgegeven. Bevindingen Tijdens de gesprekken is nadrukkelijk naar voren gekomen dat de onderlinge samenwerking vaak goed verloopt en dit heeft als resultaat dat studenten en docenten tevreden zijn over de gang van zaken binnen de opleiding.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
148
Samenvattend oordeel De opleiding doet voldoende om de contacten tussen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding te onderhouden. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
5.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan zijn er op dit moment nog geen afgestudeerde bachelors of masters bij de opleiding Ruslandkunde. Om deze reden is het niet eenvoudig om tot een uitspraak te komen betreffende het gerealiseerde niveau van de studenten. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor-masterstelstel gelijk zijn gebleven, heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau van de masterscripties. Bevindingen Het niveau van de doctoraalscripties bleek conform de eis die aan een dergelijk werk van een soortgelijke opleiding gesteld mag worden. De commissie is van mening dat de studenten middels deze scripties blijk hadden gegeven zich te hebben gevormd tot een volwaardig academicus die zelfstandig wetenschappelijke problemen kan oplossen en in staat is daarvan schriftelijk verslag te doen. Samenvattend oordeel De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met het niveau dat van een dergelijke opleiding verwacht kan worden. Conclusie Voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
149
Beschrijving De universiteit Leiden is reeds geruime tijd bezig de onderwijsrendementen van studenten te verhogen. Zo werd in 1996 het bindend studieadvies ingevoerd met als doel studenten die bij een opleiding niet op hun plek zijn na de propedeuse uit het vervolg van de opleiding te weren. Het algemene beleid op dit onderwerp is beschreven in het facultaire deel van het rapport. De opleiding Ruslandkunde heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor wat betreft het onderwijsrendement: De bacheloropleiding kent een selectieve propedeuse. Per 1 september 2005 hanteert de Universiteit Leiden de regel dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Het propedeuserendement zal vanaf dat moment dus na twee jaar zijn hoogste punt hebben bereikt. De opleiding streeft voor de bacheloropleiding naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. In het licht van de gangbare doctoraalrendementen is dat erg ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. Bevindingen De opleiding heeft nog geen bachelor-masterafgestudeerden. Of de hierboven geformuleerde streefcijfers gehaald worden, zal pas over enkele jaren blijken. De onderwijsrendementen van de ongedeelde opleiding zijn, zo blijkt uit de zelfstudie onder de maat. De commissie verwacht dat dit gezien de strakkere programmering en studiebegeleiding in de bachelor-masterstructuur ten goede zal wijzigen. De commissie is van oordeel dat de streefcijfers ambitieus zijn geformuleerd. Op basis van de gesprekken en de aan de commissie verstrekte gegeven constateert zij ook dat de opleiding al het mogelijke in het werk stelt om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn. Samenvattend oordeel De opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
150
Onderwerp
Oordeel
0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
2. Programma
Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende
Facet
Oordeel bachelor
Oordeel master
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
151
6.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Slavische talen en culturen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Slavische talen en culturen Naam opleiding: Slavische talen en culturen CROHO-nummer: 56813 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: BA Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Vervaldatum accreditatie:31 december 2007 Masteropleiding Slavische talen en culturen Naam opleiding: Slavische talen en culturen CROHO-nummer: 66813 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: MA Variant(en): Voltijd Locatie(s): Leiden Vervaldatum accreditatie:31 december 2007
6.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en masteropleiding Slavische talen en culturen worden verzorgd door de opleiding Slavische talen en culturen en Ruslandkunde, die deel uitmaakt van het F.B.J. Kuiperinstituut, een onderwijsinstituut waarin daarnaast de volgende opleidingen zijn ondergebracht: Talen en culturen van Afrika, Talen en culturen van Indiaans Amerika, Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap en vergelijkende taalwetenschappen. Het F.B.J. Kuiperinstituut maakt deel uit van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. In het facultaire deel van het rapport zijn de structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
6.1. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De bachelor- en masteropleidingen Slavische talen en culturen zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Slavische talen en culturen (CROHO-nummer 6813, einddatum afbouw 1 september 2010), die op haar beurt een voortzetting was van de ongedeelde opleiding Slavische talen en letterkunde (CROHOnummer 6013, einddatum afbouw 1 september 2010). De instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding is afgesloten per 1 september 2002. De ongedeelde opleiding had per 1 december 2003 22 ingeschreven doctoraalstudenten (waarvan zes voor CROHO 6014 en zestien voor CROHO 6813). De afbouw van de ongedeelde opleiding gebeurt volgens universitaire richtlijnen die in het facultair deel beschreven zijn.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
152
Omdat in Leiden het nieuwe bachelor-masteronderwijsstelsel het oude doctoraalsysteem er per jaar uitdrukt, is elke student die zich indertijd (vóór 1 september 2002) heeft ingeschreven in de gelegenheid zijn of haar studie via het oorspronkelijke examendoel af te maken. Vanaf 1 september 2005 verzorgt de opleiding geen doctoraalonderwijs meer. Voor vertraagde studenten is in het Opleidings- en Examenreglement een overgangsregeling opgenomen. Het nog operationele deel van het oude curriculum bedraagt per 1 september 2004 slechts het vierde doctoraaljaar. Voor dit laatste doctoraaljaar wordt nog in het studiejaar 2004-2005 het volledige oude curriculum aangeboden. De commissie heeft geconstateerd dat de overgang van het oude doctoraalsysteem naar het nieuwe bachelor-mastersysteem geen problemen heeft opgeleverd. 6.2.
Het beoordelingskader
6.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De faculteit kent een bachelor-masterformat waarin iedere opleiding haar onderwijsdoelstellingen uitwerkt. Dit format wordt beschreven in het facultaire rapport. Bachelor De opleiding Slavische talen en culturen wil slavisten opleiden die op de arbeidsmarkt breed inzetbaar zijn. Zij hebben een goede beheersing van het Russisch, kennen de (cultuur)historische en hedendaagse maatschappelijke achtergrond die nodig is voor tekstbegrip en hebben een academische houding, waaronder verstaan wordt een kritische houding bij het signaleren en oplossen van problemen. Ze zijn in staat zelfstandig een probleemstelling te formuleren voor wetenschappelijk onderzoek. Zij kunnen dit onderzoek verrichten op het gebied van taalkunde of de letterkunde-cultuurkunde. Van letterenstudenten wordt verwacht dat zij in staat zijn van hun bevindingen mondeling en schriftelijk adequaat verslag te doen. De doelstellingen zijn geëxpliciteerd in de volgende eindtermen voor de bacheloropleiding Slavische talen en culturen: Afgestudeerde bachelorstudenten Slavische talen en culturen 1. hebben een zodanig niveau van taalvaardigheid Russisch dat zij niet-specialistische teksten zonder hulpmiddelen met begrip kunnen lezen en met Russisch-sprekenden over niet-specialistische onderwerpen in normaal tempo mondeling kunnen communiceren. Zij zijn in staat hun taalvaardigheid op een of meerdere deelgebieden zelfstandig verder uit te breiden; 2. kunnen Russischtalige teksten in hun maatschappelijk-culturele context plaatsen. Zij kunnen deze context in een vergelijkend Nederlands-Russisch perspectief plaatsen (interculturele competentie); 3. hebben inzicht in de problematiek waar de verschillende wetenschapsgebieden van de Slavistiek zich mee bezig houden en hebben een basiskennis van actuele theorieën binnen deze gebieden; 4. kunnen binnen een wetenschapsgebied van de slavistiekonderzoeksresultaten kritisch analyseren; 5. beschikken over voldoende heuristische vaardigheden om uitgaande van een bepaalde niet-complexe onderzoeksvraag zelfstandig informatie te zoeken;
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
153
6. kunnen met gebruikmaking van moderne presentatietechnieken mondeling een presentatie houden voor een geïnteresseerd algemeen publiek; 7. kunnen over een thema een artikel schrijven, bestemd voor een geïnteresseerd algemeen publiek; 8. zijn voorbereid op de arbeidsmarkt om functies te vervullen waarvoor zowel inhoudelijk als methodisch een opleiding in de Slavische taal- en letterkunde gewenst is; 9. zijn voorbereid voor een verdere studieloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding(en) Slavische talen en culturen. Meer specifiek voor taalwetenschap zijn de volgende eindtermen geformuleerd: 10. bachelorstudenten kunnen op elementair niveau gesproken of geschreven taal op een taalwetenschappelijke manier analyseren en daarvan mondeling en schriftelijk verslag doen; 11. zij kunnen op grond van hun kennis van de constrastieve grammatica kritisch commentaar geven op bestaande Nederlandse vertalingen van Russische teksten; 12. zij bezitten een basiskennis van de vergelijkende Slavistiek. Voor literatuurwetenschap: 13. bachelorstudenten kunnen op elementair niveau een literaire tekst op een literatuurwetenschappelijke manier analyseren en daarvan mondeling en schriftelijk verslag doen; 14. zij hebben inzicht in een beperkt, maar representatief corpus van literaire teksten, beginnende vanaf de negentiende eeuw; 15. zij bezitten de kennis om een literair werk in zijn cultuur-maatschappelijke context te plaatsen. Voor cultuurwetenschap: 16. bachelorstudenten hebben inzicht in de maatschappelijke en culturele ontwikkeling van Rusland door de eeuwen heen; 17. zij bezitten een elementaire Nederlands-Russische interculturele competentie. In termen van het Europees Referentiekader taalvaardigheid zijn de doelen van de bacheloropleiding geformuleerd op de volgende vaardigheidsniveaus: Luisteren Lezen Gesproken interactie Gesproken productie Schrijven
B2 Een taalgebruiker van dit niveau begrijpt omvangrijke toespraken en lezingen. B2 Kan artikelen en rapporten lezen over de hedendaagse problemen. B1 Kan zich in de meeste situaties handhaven. B1 Kan een verhaal vertellen. B1 Kan een eenvoudige tekst schrijven.
Master De éénjarige masteropleiding Slavische talen en culturen wil slavisten opleiden die hun kritische houding bij het signaleren en oplossen van wetenschappelijke vraagstukken verder hebben weten aan te scherpen. Ze hebben een goede kennis en beheersing van het Russisch en zijn in staat zelfstandig een probleemstelling te formuleren voor wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de taalkunde of letterkunde/cultuurkunde, hetzij van de Russische, hetzij van de algemene Slavische. Ze beschikken over de noodzakelijke theoretische en methodologische achtergrond om een probleemstelling verder op systematische en creatieve wijze te analyseren en zowel mondeling als schriftelijk verslag te doen van hun bevindingen tegenover een publiek van specialisten en niet-specialisten. De doelstelling is vertaald in de volgende eindtermen: Vaardigheden Algemeen
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
154
V1 De vaardigheid om de benodigde informatie van de gekozen specialisatie op een efficiënte manier te verzamelen en kritisch te verwerken tot een wetenschappelijk betoog. V2 Het vermogen voor een variëteit aan doelen een breed scala aan geschreven en/of gesproken bronnen in het Russisch te exploiteren en, indien relevant, te contextualiseren. Traject Slavische taalkunde V3 De vaardigheid om via wetenschappelijke analyses taalsystemen te doorgronden. V4 De vaardigheid om via wetenschappelijke analyses taalvariatiepatronen en gebruiksvormen in kaart te brengen. V5 De vaardigheid om kennis van de historische aspecten van de bestudeerde taal/talen toe te passen bij de bestudering van teksten. Traject Slavische letterkunde/cultuurkunde V6 De vaardigheid om kennis van de literaire tradities van het Russisch toe te passen bij de analyse van teksten en met name het vermogen teksten te kunnen situeren in een historische en stilistische context. V7 De vaardigheid om canonieke en minder bekende teksten van de Russische literatuur te situeren binnen hun traditie en ze in verband te brengen met sociaal-culturele factoren. V8 De vaardigheid om kennis van de historische ontwikkeling van de Slavische literaturen toe te passen bij de bestudering en analyse van canonieke teksten van verschillende Slavische literaturen in hun onderlinge verband. Kennis en inzicht Algemeen K1 Gedegen kennis van de bibliografische bronnen van de gekozen specialisatie. Traject Slavische taalkunde K2 Gedegen kennis van en inzicht in taalwetenschappelijke analysemethodes. K3 Gedegen kennis van en inzicht in de stand van zaken van aspecten van het taalkundig onderzoek met betrekking tot de taalsystemen en taalvariatiepatronen in het Slavisch. K4 Gedegen kennis van en inzicht in de historische aspecten van de bestudeerde taal/talen. Traject Slavische letterkunde/cultuurkunde K5 Gedegen kennis van en inzicht in literatuur- en cultuurwetenschappelijke theorieën en analysemethodes. K6 Gedegen kennis van en inzicht in de literaire tradities van het Russisch. K7 Gedegen kennis van canonieke teksten van de Russische literatuur. K8 Gedegen kennis van canonieke teksten van verschillende Slavische literaturen in hun onderlinge verband. De masteropleiding voorziet niet in apart cursorisch onderwijs op het terrein van de taalvaardigheid. Aangezien het Russisch in al zijn facetten object van studie is, zal naar verwachting van de opleiding de taalvaardigheid toenemen. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding aansluiten op het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. De doelstellingen van de bacheloropleiding en van de masteropleiding leiden tot kennis van en inzicht in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij behorende analytische en filologische vaardigheden. De commissie waardeert de keuze van de opleiding zich toe te leggen op het aanleren van de wetenschappelijke houding bij de studenten. Hierin is een duidelijk profielkeuze gemaakt. Daarnaast is de
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
155
opleiding breed. Er wordt zowel veel aandacht aan taalverwerving geschonken als aan literatuur en cultuur. De commissie heeft de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding vergeleken met het domeinspecifieke referentiekader en is tot de conclusie gekomen dat deze voor wat betreft doelstelling en aard van de opleiding voldoende aansluiten. Samenvattend oordeel De doelstellingen en eindkwalificaties van beide programma’s voldoen aan de basiskwaliteit en sluiten aan bij het domeinspecifieke referentiekader. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F2: Niveau Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt volstaan met een verwijzing naar het algemene format van de faculteit voor de beschrijving van eindkwalificaties. Onder F1 zijn de eindkwalificaties van beide opleidingen weergegeven. Bevindingen De commissie heeft de eindtermen van beide opleidingen vergeleken met de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master (zoals geformuleerd in de Dublindescriptoren). Deze vergelijking wordt hieronder nader gespecificeerd. Bachelor In overeenstemming met de omschrijving van Dublin-descriptor 1 heeft een afgestudeerde bachelor van de opleiding Slavische talen en culturen aantoonbare kennis en inzicht van het vakgebied. Dit blijkt onder andere uit eindtermen 2, 3, 4, 11, 12, 14, 15 en 16. Een bachelorstudent Slavische talen en culturen is in staat zijn/haar kennis en inzicht toe te passen, beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en competenties voor het oplossen van problemen op het vakgebied, zoals bedoeld in Dublin-descriptor 2. Dit blijkt onder andere uit eindtermen 1, 5, 6, 7, 10, 13, 17. Een bachelorstudent Slavische talen en culturen is in staat relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren op het vakgebied met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten, zoals omschreven in Dublin-descriptor 3. Dit blijkt onder andere uit eindtermen 4, 7, 11, 13. Een bachelor Slavische talen en culturen is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten, zoals bedoeld in Dublin-descriptor 4. Dit blijkt uit eindtermen 6, 7, 10 en 13. Afgestudeerde bachelorstudenten Slavische talen en culturen bezitten de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan (Dublin-descriptor 5). Dit blijkt uit eindterm 9.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
156
Master Voor de masteropleiding komen de Dublin-descriptoren nadrukkelijk terug in de doelstelling van de opleiding en voorts op de volgende wijze in de eindtermen aan de orde: 1. Een afgestudeerde aan de masteropleiding Slavische talen en culturen heeft aantoonbare kennis en inzicht, die het niveau van de bachelor overtreffen en verdiepen (K1 t/m K8). De éénjarige masteropleiding wil immers slavisten opleiden die hun kritische houding bij het signaleren en oplossen van wetenschappelijke vraagstukken verder hebben weten aan te scherpen (Dublin-descriptor 1). 2. Een afgestudeerde masterstudent Slavische talen en culturen is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context. Hij/zij is in staat zelfstandig een probleemstelling te formuleren voor wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de taalkunde of letterkunde/cultuurkunde, hetzij van de Russische, hetzij van de algemene Slavische. Hij/zij beschikt over de noodzakelijke theoretische en methodologische achtergrond om een probleemstelling verder op systematische en creatieve wijze te analyseren (V1 t/m 4 en Dublin-descriptor 2). 3. Een afgestudeerde masterstudent Slavische talen en culturen is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden. De slavisten zijn opgeleid tot kritische houding bij het signaleren en oplossen van wetenschappelijke vraagstukken (V5 t/m V7). Zij beschikken over de noodzakelijke achtergrond om een probleem te analyseren (Dublin-descriptor 3). 4. Afgestudeerde masterstudenten Slavische talen en culturen zijn in staat om conclusies, alsmede kennis, motieven en overwegingen die daaraan ten grondslag liggen duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet specialisten. Ze beschikken over de noodzakelijke theoretische en methodologische achtergrond om zowel mondeling als schriftelijk verslag te doen van hun bevindingen tegenover een publiek van specialisten en niet-specialisten. Hoewel dit in de eindtermen niet expliciet naar voren komt, is de commissie van mening dat op grond van eindterm V1 veronderstelt kan worden dat de afgestudeerde masterstudenten daartoe in staat zijn, mede gezien ook de formulering van de doelstelling van de masteropleiding (Dublin-descriptor 4). 5. Afgestudeerde masterstudenten Slavistiek bezitten op grond van de vaardigheden die zij gelet op eindtermen V1 t/m V8 hebben bereikt volgens de commissie de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan. De gediplomeerden zijn immers in staat zelfstandig wetenschappelijk te denken en te handelen; ze kunnen complexe problemen analyseren, wetenschappelijk rapporteren en zijn voorbereid op een maatschappelijk loopbaan (Dublin-descriptor 5). De doelstellingen van de bacheloropleiding samen met de aangegeven doelen voor het taalvaardigheidsniveau die aan de hand van Europees vastgestelde taalvaardigheidsnormen (CEFR) zijn beschreven leiden naar het oordeel van de commissie tot een goede beheersing van het Russisch. Meer specifiek voor de specialisatie taalwetenschap geldt dat eveneens voor eindterm 10. In de eindtermen 2, 3, 4, 5 van de bacheloropleiding is de door het domeinspecifieke referentiekader beoogde academische vorming terug te vinden, evenals in doelstelling 2 van de masteropleiding. In de doelstellingen van de bacheloropleiding en wel in het bijzonder in de doelstellingen 5 en 6 wordt de nadruk gelegd op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties. Deze doelstelling acht de commissie behoorlijk ambitieus. Het is duidelijk dat het wetenschappelijke niveau dat de opleiding nastreeft voor de bacheloropleiding slechts op een specialistisch gebied behaald zal kunnen worden. De commissie is van mening dat de doelstellingen van de bacheloropleiding te ambitieus zijn geformuleerd en niet geheel in overeenstemming zijn met het niveau dat door de studenten daadwerkelijk bereikt kan worden. De keuze van de opleiding die specialisering mogelijk te maken wordt dan ook door de commissie onderschreven. De nadruk op de wetenschappelijke benadering is in doelstelling 2 van de masteropleiding terug te vinden. Tevens maakt de omschrijving van de doelstellingen van de bacheloropleiding en van de masteropleiding duidelijk dat de student een kader geboden wordt waarbinnen hij of zij probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis. De opleidingen Slavische talen en culturen hebben een duidelijk wetenschappelijk profiel, de nadruk ligt op het aanleren van een wetenschappelijke houding. De bacheloropleiding biedt tevens door de mogelijkheid te specialiseren in taal, literatuur of cultuur zowel een brede basis in de eerste twee jaren als
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
157
een mogelijkheid tot verdieping. Er is dus naar de mening van de commissie een evenwicht in de opleiding tussen breedte en diepte van kennis. Samenvattend oordeel Het niveau van beide opleidingen voldoet aan de vastgestelde maatstaven. De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bevatten alle elementen van de Dublindescriptoren. De eindkwalificaties sluiten in voldoende mate aan bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De zelfstudie omschrijft dat de geformuleerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen, zowel de disciplinaire als die op het gebied van taalvaardigheid en de algemene academische vaardigheden, een duidelijke academische signatuur hebben en een expliciet onderzoeksgerichte attitude veronderstellen. Bevindingen Bachelor De bacheloropleiding geeft vanzelfsprekend toegang tot de gelijknamige masteropleiding in Leiden en (naar verwachting) ook tot vergelijkbare masteropleidingen elders in binnen- en buitenland. Het ligt voor de hand dat studenten ook – na selectie – instromen in een van de Leidse onderzoeksmasterprogramma’s. Onder dezelfde voorwaarde van selectie staan ook Research Master Programmes van andere universiteiten in Nederland en elders open. De eindtermen van de bacheloropleiding gelegd langs de meetlat van het domeinspecifieke referentiekader omvatten kwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving, waaronder in ieder geval kennis van de taalkundige structuur en kennis van de woordenschat. Tot de eindtermen behoren ook letterkundige kwalificaties, zoals kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken. De eindtermen bevatten voorts brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal, het land en de cultuur. Wat betreft de taalkundige kwalificaties omvatten de eindtermen ook basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken. In de eindtermen is tevens vervat dat de student de vaardigheid heeft om gelimiteerd zelfstandig onderzoek te doen waarmee ook voldaan is aan het domeinspecifiek referentiekader wat betreft de algemene eindkwalificaties. De commissie heeft geconstateerd dat de vereiste vaardigheden zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader in voldoende mate in de eindtermen van de bacheloropleiding terug zijn te vinden.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
158
Master Een afgestudeerde masterstudent in de Slavische talen en culturen bezit volgens de commissie voldoende kennis en vaardigheden om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en met vertrouwen te solliciteren op vacatures waarvoor een academisch werk- en denkniveau gevraagd wordt. Uit alumni- en arbeidsmarktonderzoek van de afgelopen jaren is gebleken dat de tevredenheid over de eindkwalificaties van doctoraalstudenten bij werkgevers ruim voldoende tot goed is. Ofschoon er nog geen soortgelijke cijfers voor wat betreft de bachelor- en masteropleiding bestaan heeft de commissie er vertrouwen in dat deze niet onder zullen doen voor die van de ongedeelde opleiding. De commissie heeft de eindkwalificaties van beide opleidingen bestudeerd en is van mening dat hierin duidelijk de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline van Slavische talen en culturen tot uiting komen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie is gehanteerd. De commissie vindt dat de beide opleidingen goed zicht hebben op de eisen die in het domein aan studenten gesteld worden voor wat betreft diversiteit en diepgang van kennis en vaardigheden. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties van beide opleidingen zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen luidt: voldoende.
6.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De zelfstudie geeft aan dat de samenhang tussen onderwijs en onderzoek behoort tot de wezenskenmerken van zowel de bachelor- als de masteropleiding. Het disciplinaire onderwijs in alle jaren van beide curricula wordt momenteel vrijwel, en vanaf 1 september 2005 uitsluitend, gegeven door gepromoveerde medewerkers die zich profileren in het onderzoek. Bachelor In de bacheloropleiding worden de elementaire onderzoeksvaardigheden vanaf het begin van de propedeuse via een aparte leerlijn opgebouwd. Dit blijkt in het bijzonder bij het propedeutische onderdeel Informatievaardigheid, waarbij academische vaardigheden en zowel schriftelijke als mondelinge QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
159
presentatievormen expliciet worden geoefend. Er wordt aandacht besteed aan de transcriptieproblematiek, het verzorgen van een bibliografie en een notenapparaat. Ook wordt kennisgemaakt met enkele voor het vak relevante bibliotheken en internetsites, alsmede met zoekstrategieën voor het verzamelen en selecteren van relevante informatie ten behoeve van een onderzoek. Studenten krijgen in dit college opdrachten, houden een referaat en schrijven een werkstuk. In het tweede en derde jaar worden de studenten in toenemende mate in aanraking gebracht met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek, onder meer via het onderzoek van de verschillende docenten, dat in de colleges wordt behandeld. Voor zowel taalkundige als letterkundige vakken moeten studenten een paper schrijven, waar ook een klein onderzoek aan verbonden kan zijn. Op deze manier worden studenten geoefend in het schrijven en doen van onderzoek. Deze onderzoeksgerichte benadering loopt uit in het bachelorwerkstuk van 12 studiepunten, dat gekoppeld is aan een werkcollege, en gebaseerd op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Master In de masteropleiding zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. Beide opleidingsprogramma’s richten zich op taalkundige en letterkundige-cultuurkundige onderzoeksgebieden, die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende en voortgezette colleges aangeboden. De opleiding Slavische talen en culturen heeft geen directe relatie met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de beroepen waarin Slavisten vaak in terechtkomen verschaft het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). In de bacheloropleiding heeft elke student gelegenheid zich in de bijvakruimte voor 20 of 40 studiepunten te oriënteren op een bepaald beroep, bijvoorbeeld via een van de PraktijkStudies, het bijvak Didactiek of een stagebijvak. Ook het studieverblijf in Rusland vervult een rol als eerste praktijkervaring in het contact tussen twee culturen. Bevindingen De commissie heeft het programma van beide opleidingen getoetst aan de criteria bij dit facet. Ze heeft de door de zelfstudie geleverde informatie geverifieerd. Er is gebleken dat het disciplinaire onderwijs in alle jaren van beide curricula inderdaad wordt gegeven door medewerkers, merendeels gepromoveerd, die zich profileren in het onderzoek. Tevens kan vermeld worden dat de docenten hun onderzoek in ruim voldoende mate vervlechten met de studiestof. De commissie is van mening dat studenten in voldoende mate kennisnemen van de Slavische taalkunde c.q. letterkunde/cultuurkunde en ook van de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek. Tevens worden studenten in voldoende mate onderwezen in academische vaardigheden zoals mondeling en schriftelijk presenteren. De studenten worden geacht een gedeelte van hun bacheloropleiding in St. Petersburg door te brengen. Op deze manier worden studenten ‘ondergedompeld’in de Russische taal en cultuur. De commissie is van mening dat een buitenlandverblijf van grote meerwaarde voor de studenten kan zijn en juicht de mogelijkheden voor een buitenlandverblijf van harte toe. Wetenschappelijke vaardigheden komen in het programma aan de orde. Samenvattend oordeel Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
160
Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bachelor De opleiding omschrijft het als haar hoofddoel dat de slavist breed inzetbaar moet zijn op de arbeidsmarkt, een goede beheersing moet hebben van het Russisch en de (cultuur)historische en hedendaagse maatschappelijke achtergrond moet hebben die nodig is voor tekstbegrip. De opleidingen Slavische talen en culturen en Ruslandkunde kennen een gemeenschappelijke propedeuse. In het eerste propedeutische jaar ligt het accent op de praktische taalverwerving Russisch als basisvoorwaarde voor elke zinvolle studie van of over Rusland. In de propedeuse wordt de basis gelegd voor het tweede en derde jaar van de bachelor. Er wordt in de propedeuse veel aandacht besteed aan taalverwerving, zowel aan grammatica, als aan taalvaardigheid en leesvaardigheid. Daarnaast zijn er inleidende cursussen Russische letterkunde, Ruslandkunde en Slavische taalkunde. Zoals al eerder vermeld is er ook ruimte gemaakt voor een cursus informatievaardigheid waarin aandacht besteed wordt aan algemene academische vaardigheden. De nadruk op taalvaardigheid en taalkunde blijft in het tweede en derde jaar zichtbaar. Aan cursussen Letterkunde wordt in totaal 16 ECTS studiepunten besteed. Inclusief het buitenlandverblijf in St. Petersburg wordt aan taalvaardigheid 36 ECTS besteed en aan taalkunde 16 ECTS. Vanwege het buitenlandverblijf is de keuze van het facultaire bijvak in het tweede jaar enigszins beperkt. Studenten specialiseren zich door het schrijven van het bachelorwerkstuk op het gebied van de Slavische taalkunde of Russische letterkunde-cultuurkunde. Master Binnen het masterprogramma zijn twee afstudeerrichtingen. Studenten stellen een programma samen waarin het zwaartepunt ligt bij hetzij bij de Slavische taalkunde, hetzij bij de Slavische letterkundecultuurkunde. De masteropleidingen worden in samenwerking met de UvA verzorgd in het kader van het sectorplan Letteren. Van de afstudeerrichting taalkunde maken de volgende cursussen deel uit: • • • •
Russische taalkunde; Aktionsart; Vergelijkende Slavische aspectologie; Slavische historische accentologie.
De afstudeerrichting letterkunde – cultuurkunde wordt gevormd door de volgende vakken: • • • •
Russische letterkunde: genre of stroming; Slavische letterkunde: genre of stroming; Literaire theorieën; Russische letterkunde/cultuurkunde.
De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie met de omvang van 20 ECTS studiepunten. Het is mogelijk beide afstudeerrichtingen te combineren tot een traject Slavische taal- en letterkunde – cultuurkunde.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
161
Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van de opbouw van het programma en de door de opleiding aangeduide eindtermen. Zij heeft het programma en de eindtermen vergeleken met het domeinspecifieke referentiekader. Naar het inzicht van de commissie maakt de opbouw van het programma het de studenten mogelijk een hoog niveau te bereiken, hetgeen door de commissie wordt gewaardeerd. De commissie is van mening dat beide programma’s op een systematische manier langs de omschreven leerlijnen zijn ontworpen. De inhoud van de cursussen biedt een goede garantie dat de studenten in staat worden gesteld een hoog niveau te bereiken. De commissie heeft geconstateerd dat er een verband bestaat tussen de eindtermen van de opleidingen en de inhoud van de cursussen van het programma. De opbouw en samenhang van beide curricula is zo dat, naar het oordeel van de commissie, de eindtermen in voldoende mate gerealiseerd zullen worden door de studenten. Samenvattend oordeel Het programma is goed opgezet en stelt de studenten in staat een hoog niveau te bereiken. Conclusies Bacheloropleiding: goed. Masteropleiding: goed. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De interne samenhang van de programma’s is in de zelfstudie af te lezen uit de invulschema’s bij het bachelor- en masterformat. Bachelor Bij de taalverwerving worden de diverse vaardigheden zo veel mogelijk geïntegreerd aangeboden, met name bij Grammatica, waarin in opklimmende moeilijkheid alle facetten van de geschreven taalvaardigheid aan bod komen, en bij de ‘pakketten’ Taalvaardigheid. De taalvaardigheid is door de opleiding gekoppeld aan de disciplines Letterkunde en Taalkunde, met name Leesvaardigheid aan Letterkunde en Grammatica (naast Leesvaardigheid) aan Taalkunde. In het eerste jaar is nadrukkelijk gekozen voor de volgorde: Letterkunde in het eerste semester, Taalkunde in het tweede. De ervaring leert dat studenten ontvankelijker zijn voor taalkunde naarmate ze meer taal hebben verworven. Voor het bachelorprogramma ligt ongeveer 80% van de vakken vast. In het tweede en derde jaar is een bijvakruimte van in totaal 40 ECTS studiepunten voorzien. Iedere student aan de Faculteit der Letteren heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen aan de hand van drie hoofdsoorten: het interne, het facultaire en het maatwerkbijvak. • • •
Het interne bijvak kan worden samengesteld uit niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak. De faculteit biedt circa zestig vakken aan die als bijvak (facultair bijvak) gevolgd kunnen worden. Het individuele of maatwerkbijvak kan door studenten zelf worden samengesteld uit onderwijs van binnen of buiten de faculteit, mits dit bijvak aan de door de examencommissie te toetsen minimumeisen voldoet.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
162
Master De masteropleiding Slavische talen en culturen wordt door de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Leiden gezamenlijk verzorgd. Er kan gekozen worden uit twee trajecten, of afstudeerrichtingen, namelijk Slavische taalkunde en Slavische letterkunde-cultuurkunde. De opbouw van beide trajecten is hetzelfde en bestaat uit vier modules. Eén van de vier modules in het traject kan vervangen worden door een vakoverschrijdende module op het terrein van de taalkunde, respectievelijk de letterkunde-cultuurkunde. Als derde variant is het mogelijk een traject Slavische taal- en letterkunde/cultuurkunde samen stellen uit de beide eerder genoemde trajecten. De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie. Bij de samenstelling van de studiepaden is ernaar gestreefd om het terrein van zowel de taalkunde als de letterkunde zo breed mogelijk te representeren. Het eerste pad omvat de Moderne Russische taalkunde, de moderne algemene Slavische taalkunde en de historische algemene Slavische taalkunde. Het tweede pad omvat de Moderne Russische letterkunde en de algemene Slavische letterkunde. De inhoud van de modules Taalkunde en van die van Letterkunde is overigens geen statisch gegeven, maar kan jaarlijks wisselen. Voor een gespecialiseerde masteropleiding is dit volgens de zelfstudie wenselijk. Voor beide curricula geldt dat het niveau van de vakken gedurende het programma oploopt: voor de bacheloropleiding geldt dat het niveau van 100 tot en met 400 oploopt en voor de masteropleiding geldt dat het niveau van de vakken van 500 tot en met 600 oploopt. Deze aanduidingen van het cursusniveau (100-600) refereren aan het Leidse onderwijsconcept voor niveauaanduiding zoals nader uitgelegd wordt in de facultaire deel van het rapport. Hierdoor bevordert het programma een stapsgewijze intellectuele groei van de studenten. Bevindingen Zoals reeds bij F5 aangegeven is de commissie van mening dat studenten op een systematische manier in aanraking worden gebracht met de stof. Vanwege het buitenlandverblijf is de keuze van het facultaire bijvak in het tweede jaar enigszins beperkt. De opleiding lost het probleem van deze beperkte keuzeruimte op door de studenten in St. Petersburg extra bijvakken aan te bieden zoals bijvoorbeeld kunstgeschiedenis en politicologie. Daarnaast wordt de studenten de gelegenheid geboden de bijvakruimte in te vullen met een maatwerkbijvak, i.e. een leeslijst. De examencommissie moet toestemming verlenen voor het volgen van een bijvak. Gebleken is dat de examencommissie Slavistiek de inhoudelijke samenhang van een individueel studieprogramma redelijk streng beoordeelt. De samenhang in de bacheloropleiding wordt naar de mening van de commissie goed bewaakt door de examencommissie. De commissie waardeert de inspanningen van de opleiding het buitenlandverblijf in te passen in het programma en de keuzeruimte voor de studenten zo flexibel mogelijk te houden. De masteropleiding biedt voldoende mogelijkheid tot specialisatie door de verschillende trajecten die worden aangeboden, terwijl tegelijkertijd de samenhang in het programma voldoende gewaarborgd is. De commissie vindt, dat er een duidelijke en overzichtelijke opbouw van het programma is in zowel de bachelor- als de masteropleiding. Inhoud en niveau van de verschillende programmaonderdelen van beide opleidingen sluiten naar het oordeel van de commissie goed op elkaar aan. Samenvattend oordeel Beide programma’s vertonen voldoende interne samenhang.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
163
Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De faculteit streeft naar een evenredige verdeling van de studielast over het collegejaar, waarbij contacturen en zelfstudietijd zo goed mogelijk over de onderwijsweek, en tentamens zo goed mogelijk over de toetsings- en herkansingsweken gespreid worden. De facultaire richtlijn is dat de studielast veertig uur per week bedraagt. Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van de facultaire richtlijnen en is van mening dat die richtlijnen bijdragen aan een goede verspreiding van de studielast over het jaar. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat deze facultaire richtlijn door studenten van beide programma’s gehaald wordt. De commissie heeft geen struikelblokken gesignaleerd, er zijn door de studenten geen problemen gemeld die betrekking hebben op de studeerbaarheid van beide programma’s. Samenvattend oordeel De studielast is goed verspreid over het jaar. Er zijn geen struikelblokken. Beide programma’s zijn studeerbaar. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bachelor Voor de bacheloropleiding geldt dat eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO in het bachelorprogramma Slavische talen en culturen kan instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. Master Voor de masteropleiding geldt dat eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma Slavische talen en culturen behaald aan de Universiteit Leiden dan wel de Universiteit van Amsterdam kan instromen in het masterprogramma Slavische talen en culturen. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBO-bachelors beoordeelt de toelatingscommissie of, en onder welke voorwaarden, inschrijving mogelijk is.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
164
Bevindingen Uit de gesprekken die de commissie gevoerd heeft zijn geen problemen gebleken met het aanvangsniveau van de studenten die in de opleiding instromen. Samenvattend oordeel De commissie constateert dat de opleidingen aansluiten bij het instroomniveau van de studenten. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat voor de bachelor 180 ECTS en voor de master 60 ECTS. Hiermee voldoen beide opleidingen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bachelor- en masteropleidingen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving In diverse invulschema’s van de zelfstudie worden de gebruikte werkvormen in de cursussen van zowel de bachelor- als de masteropleiding aangeduid. Deze tabellen laten zien dat in beide opleidingen gebruikgemaakt wordt van diverse onderwijsmethoden. Het didactisch uitgangspunt dat aan deze onderwijsmethoden en vormen ten grondslag ligt is dat de student via het grondig aanleren van basiskennis en theorieën de basiscompetenties verwerft die hem of haar in staat stellen door middel van steeds zelfstandiger werken tot verdieping, specialisatie en wetenschappelijke vaardigheden te komen. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben werkcolleges de overhand – de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Bevindingen De commissie heeft nota genomen van de zelfstudie en de bijbehorende tabellen. Tijdens de visitatie heeft de commissie enkele vragen gesteld ter verificatie van deze informatie. Uit de gesprekken bleek deze informatie in overeenstemming te zijn met de praktijk. De commissie vindt dat het didactisch uitgangspunt in lijn is met de doelstellingen en dat de werkvormen aansluiten bij het didactisch uitgangspunt. De opleidingsdoelen worden op een goede manier gerealiseerd middels de gehanteerde onderwijsvormen. QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
165
Samenvattend oordeel Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen en de werkvormen sluiten daarbij aan. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Bachelor Uit het programmaoverzicht komt naar voren dat alle studieonderdelen middels schriftelijke en/of mondelinge toetsvormen worden afgesloten. Geen enkel onderdeel kan behaald worden door louter aanwezigheid op de colleges. Een diversiteit aan toetsvormen wordt toegepast. Bij taalvaardigheidsvakken die door verschillende docenten worden verzorgd, worden gegevens uitgewisseld om inhoud en moeilijkheidsgraad van de toetsen op elkaar af te stemmen. De studenten moeten in de bacheloropleiding in drie jaar drie werkstukken schrijven. In het eerste en het derde jaar moeten de studenten een referaat houden. Voor elk onderdeel worden jaarlijks twee toetsmomenten aangeboden. Master De cursussen in de masteropleiding worden alle afgesloten met een mondeling referaat en een werkstuk, met uitzondering van de cursus Slavische historische accentologie die wordt afgesloten met een mondeling tentamen. De hele opleiding wordt zoals aangegeven afgesloten met een scriptie. De scripties worden door een team beoordeeld. Dit team bepaalt de normering. Bevindingen De studenten hebben te kennen gegeven dat de tentamens er uitzien als verwacht kan worden op grond van het aangeboden programma. Er wordt in beide opleidingen voldoende gevarieerd in toetsvormen. De commissie heeft waardering voor de wijze waarop in de opleiding de toetsvormen op elkaar en op de werkvormen worden afgestemd. De commissie is van mening dat de beoordelingen van de door haar gelezen scripties iets (maar niet buitensporig) aan de hoge kant waren. Het valt de commissie overigens op dat de beoordeling van de scripties lager is geworden dan voorheen gebruikelijk was. De commissie vindt vooral de becijfering van de scripties Russische letterkunde die zij te zien heeft gekregen te hoog. De opleiding heeft in reactie op deze bevinding van de commissie aangegeven dat de becijfering haar aandacht heeft en dat er inmiddels een meer gelijkwaardige beoordeling plaatsvindt. Samenvattend oordeel Beoordeling en toetsing worden bij beide opleidingen op een adequate manier uitgevoerd.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
166
Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma luidt: voldoende.
6.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Uit zowel de zelfstudie als de visitatie bleek dat het disciplinaire onderwijs van beide opleidingen in hoofdzaak wordt verzorgd door de hoogleraar, UHD’s (universitair hoofddocenten) en UD’s (universitair docenten). Het taalvaardigheidsonderwijs in de talen en culturenopleidingen wordt merendeels verzorgd door docenten zonder onderzoeksaanstelling. Alle leden van de staf die wel een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken onderdeel uit van de Leidse onderzoeksinstituten Pallas, CNWS, of ULCL. In de masteropleiding vindt geen taalvaardigheidsonderwijs meer plaats. Het onderwijs in de masteropleiding wordt alleen verzorgd door docenten die tevens onderzoeker zijn. Bevindingen Het onderwijs wordt voor het merendeel verzorgd door docenten die tevens onderzoeker zijn en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Samenvattend oordeel De opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet. Conclusie Voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Vanuit het universitaire budget worden middelen aan de faculteiten ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. In het facultaire deel van het rapport is aangegeven dat voor iedere opleiding een minimumformatie geldt, waardoor ook de kleine opleidingen van een minimum aantal stafleden verzekerd zijn. Hierdoor hebben beide opleidingen Slavische talen en culturen en Ruslandkunde (samen) vanaf 2000 tot en met 2003 voor het onderwijs een formatie van ongeveer 4 fte
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
167
gehad. Dit aantal fte komt neer op ongeveer acht à negen studenten per fte onderwijs. Met deze formatie kan goed onderwijs verzorgd worden. Naast deze minimumformatie wordt overigens elke mogelijkheid om tot verdere verbreding en verdieping van de expertise voor het onderwijs te komen benut. Vanuit de Universiteit Leiden is derhalve met enthousiasme meegewerkt aan de totstandkoming van afspraken in het kader van het Sectorplan Letteren. Voor de student betekent het Sectorplan Letteren dat er een volwaardige masteropleiding Slavische talen en culturen aangeboden wordt met twee afstudeerrichtingen en voldoende keuzemogelijkheden. Bevindingen De commissie ondersteunt de vergrote samenwerking tussen de Randstaduniversiteiten van harte, temeer daar de mogelijkheden voor studenten om ‘onderwijs op maat’ te volgen alleen maar zullen toenemen. Het is echter in de ogen van de commissie zeer belangrijk dat iedere opleiding, ook zonder het Sectorplan Letteren, als zelfstandige eenheid moet kunnen functioneren. Het Sectorplan Letteren is immers alleen van toepassing op masterprogramma’s, terwijl het belangrijk is dat ook bachelorstudenten onderwezen worden in de volle breedte van hun vakgebied. Het is dus in het belang van de bacheloropleiding dat bij iedere universiteit een brede vakinhoudelijke expertise aanwezig blijft. Het sectorplan mag er derhalve niet toe leiden dat de formatie van deze vaak kleine opleidingen verder ingekrompen wordt, omdat bepaalde subdisciplines bij een andere universiteit sterker vertegenwoordigd zijn. Samenvattend oordeel De onderwijsformatie is toereikend om het bachelorprogramma te verzorgen en om het masterprogramma volgens de afspraken in het sectorplan te verzorgen. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Voor de vervulling van vacatures onder het wetenschappelijk personeel bestaan bij de faculteit Letteren van de Universiteit Leiden vaste procedures. Deze procedure is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. In de zelfstudie wordt aangegeven dat nagenoeg de hele staf tussen januari en september 2005 gebruikmaakt van de mogelijkheid om vervroegd met pensioen te gaan. Hiermee is veel expertise verdwenen. Anderzijds biedt deze ontwikkeling de mogelijkheid meer evenwicht te brengen in de leeftijdsopbouw van de staf. De opleiding heeft aangegeven geen problemen te hebben gehad de door de pensionering vrijgekomen vacatures kwalitatief goed te bezetten. Bevindingen Uit de vakevaluatie blijkt dat de waardering van de docenten door de studenten goed tot zeer goed is. De commissie heeft tijdens het bezoek informatie gekregen over de gewijzigde opbouw van de staf en gesproken met de nieuw aangestelde personeelsleden. Op basis van de verstrekte informatie, de gesprekken en haar eigen expertise heeft de commissie kunnen constateren dat de kwaliteit van het personeel goed is. Daarnaast kan de commissie constateren dat de kwaliteitseisen die aan het personeel gesteld worden garanderen dat de aan te trekken medewerkers van voldoende niveau zijn.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
168
Samenvattend oordeel Het personeel is gekwalificeerd voor de realisatie van het programma. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
6.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In het facultaire deel van het rapport wordt algemene informatie gegeven over de materiële voorzieningen. Tijdens het bezoek is door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie herhaaldelijk melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. De klachten die genoemd zijn, zijn samengevat in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen De besprekingen die met de faculteit gevoerd zijn over het verbetertraject en de afspraken die daaruit voortvloeien zijn nader toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. Samenvattend oordeel De commissie heeft de brief van de faculteit in haar afweging betrokken en is van mening dat de vermelde klachten naar tevredenheid zijn verholpen. Conclusie Voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De Universiteit Leiden heeft een studiesysteem ontwikkeld dat als doel heeft om in het eerste jaar duidelijkheid te krijgen over de vraag of de student de juiste studie gekozen heeft. Deel van het systeem is dat er een bindend studieadvies wordt uitgebracht aan de student (BSA). Dit systeem is in het facultaire deel van het rapport toegelicht.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
169
Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het systeem en is positief over de verschillende maatregelen die daar deel van uit maken. Zij is van mening dat opleidingen hierdoor in een vroeg stadium studenten kunnen selecteren die zowel voldoende aanleg als voldoende motivatie hebben om de opleiding te voltooien. Eveneens is de commissie positief over de hardheidsclausule waarmee uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor studenten waarvoor bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Voor algemene vragen over studievoortgang, studiefinanciering en studiebegeleiding kunnen studenten ook terecht bij de studiecoördinator. Samenvattend oordeel De kwaliteit van de onderwijsbegeleiding voldoende is voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
6.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het facultaire stelsel van interne kwaliteitszorg wordt in het facultaire deel van dit rapport nader omschreven. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding een adequaat functionerende opleidingscommissie heeft. De agenda van de opleidingscommissie wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door de uitkomsten van evaluaties. Daarnaast houdt de opleidingscommissie de vinger aan de pols of eventuele verbetermaatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden. Door de opleidingscommissie aangedragen adviezen worden serieus genomen en vaak opgevolgd. Samenvattend oordeel De evaluatie van resultaten vindt op een voldoende niveau plaats voor beide programma’s. Conclusie Voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
170
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De evaluatierapportages die door de opleidingscommissie zijn opgesteld worden verstuurd naar: • • •
de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt; het opleidingsbestuur; het faculteitsbestuur.
Deze drie partijen gaan – elk volgens vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Bij navraag is de commissie gebleken, dat de huidige opzet zowel voor docenten als studenten bevredigend is. Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie Slavische talen en culturen voldoende functioneert om kritisch naar de eigen opleiding te kijken met behulp van de evaluatieresultaten. Daarnaast lijkt er voldoende cohesie te zijn tussen de opleidingscommissie, de leerstoelhouder, het opleidingsbestuur en het faculteitsbestuur om op basis van de evaluatieresultaten eventueel over te gaan tot het nemen van effectieve maatregelen tot verbetering. Samenvattend oordeel De uitkomsten van de evaluatie vormen de basis voor verbetermaatregelen. Conclusie Voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving De lijnen tussen docenten onderling en tussen docenten en studenten zijn zeer kort bij een kleine opleiding als Slavische talen en culturen. Ook met de alumni wordt actief contact gehouden. De opleiding organiseert regelmatig alumnidagen. Bij evenementen en bijvoorbeeld afscheidsfeesten worden alumni ook uitgenodigd. Het alumnibestand wordt goed bijgehouden. De contacten met het afnemend beroepenveld worden in de eerste plaats onderhouden vanuit het Loopbaancentrum, dat via stages en arbeidsmarktvoorlichting feedback krijgt over de kwaliteiten van de Leidse letterenalumni. Informatie die van belang kan zijn voor de afzonderlijke opleidingen wordt vanuit het Loopbaancentrum doorgegeven. Bevindingen Tijdens de gesprekken is nadrukkelijk naar voren gekomen dat de onderlinge samenwerking vaak goed verloopt en dit heeft als resultaat dat studenten en docenten tevreden zijn over de gang van zaken binnen de opleiding.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
171
Samenvattend oordeel Naar het inzicht van de commissie doet de opleiding voldoende om de contacten tussen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief te onderhouden. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
6.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In de zelfstudie wordt aangegeven dat er op dit moment nog niet valt te voorspellen hoe de arbeidsmarkt in dit specifieke werkveld zal reageren op de komst van de academische bachelor. Voor zover de commissie heeft kunnen nagaan zijn er op dit moment nog geen afgestudeerde bachelorof masterstudenten bij de opleiding Slavische talen en culturen. Om deze reden is het niet mogelijk tot een uitspraak te komen over het gerealiseerde niveau van de studenten. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor-masterstelstel gelijk zijn gebleven, heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau van de masterscripties. Uit alumnionderzoek blijkt dat afgestudeerden goed zijn toegerust voor verschillende posities buiten de wetenschap. Tevens blijkt dat een aantal Leidse doctoraalafgestudeerden gepromoveerd is, dan wel een promotieplaats heeft bemachtigd. Bevindingen Zoals onder F2 beargumenteerd zijn de eindtermen voor de opleiding ambitieus geformuleerd. Het door de opleiding volgens de eindtermen nagestreefde niveau wordt door de studenten niet geheel behaald, maar is niettemin volgens de commissie voldoende. Het niveau van de doctoraalscripties bleek conform de eis die aan een dergelijk werk van een soortgelijke opleiding gesteld mag worden. De commissie is van mening dat de studenten middels deze scripties blijk hadden gegeven zich te hebben gevormd tot een volwaardig academicus die zelfstandig wetenschappelijke problemen kan oplossen en in staat is daarvan schriftelijk verslag te doen. Het viel de commissie echter op dat de becijfering van deze scripties soms hoger was uitgevallen dan dat de commissie in gedachten had. De opleiding heeft aangegeven dat daar inmiddels maatregelen op zijn genomen. Samenvattend oordeel De gerealiseerde eindkwalificaties zijn voldoende in overeenstemming met het niveau dat van een dergelijke opleiding verwacht kan worden.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
172
Conclusie Voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De universiteit Leiden is reeds geruime tijd bezig de onderwijsrendementen van studenten te verhogen. Zo werd in 1996 het bindend studieadvies ingevoerd met als doel studenten die bij een opleiding niet op hun plek zijn na de propedeuse uit het vervolg van de opleiding te weren. Het algemene beleid op dit onderwerp is beschreven in het facultaire deel van het rapport. De opleiding Slavische talen en culturen heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor wat betreft het onderwijsrendement: De bacheloropleiding kent een selectieve propedeuse. Per 1 september 2005 hanteert de Universiteit Leiden de regel dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Het propedeuserendement zal vanaf dat moment dus na twee jaar zijn hoogste punt hebben bereikt. De opleiding streeft voor de bacheloropleiding naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. In het licht van de gangbare doctoraalrendementen is dat erg ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar. Bevindingen De opleiding heeft nog geen bachelor-/masterafgestudeerden. Of de hierboven geformuleerde streefcijfers gehaald worden, zal pas over enkele jaren blijken. De onderwijsrendementen van de ongedeelde opleiding zijn, zo blijkt uit de zelfstudie onder de maat. Dat is voor een deel te wijten aan een weinig proactief beleid vanuit de opleiding in het verleden. De commissie verwacht dat dit gezien de strakkere programmering en studiebegeleiding in de bachelor-masterstructuur ten goede zal wijzigen. De rendementen van de opleidingen werden tot nu toe vertroebeld door het feit dat een gedeelte van de propedeusestudenten doorstroomde naar de bovenbouwopleiding Ruslandkunde. De commissie is van oordeel dat de streefcijfers ambitieus zijn geformuleerd. Op basis van de gesprekken en de aan de commissie verstrekte gegevens constateert zij ook dat de opleiding al het mogelijke in het werk stelt om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn. Samenvattend oordeel De opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
173
Onderwerp
Oordeel
0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
2. Programma
Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet
Oordeel bachelor
Oordeel master
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
174
7.
Opleidingsrapport bachelor- en masteropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië 50200 Bachelor WO 180 ECTS BA Voltijd Leiden 31 december 2007
Masteropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
7.0.
Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië 60143 Master WO 60 ECTS MA Voltijd Leiden 31 december 2007
Structuur en organisatie van de faculteit
De bachelor- en de masteropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië worden verzorgd door de gelijknamige opleiding, die sinds 1 januari 2004 samen met de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Egyptische taal en cultuur en Hebreeuwse en Aramese talen en culturen deel uitmaakt van het onderwijsinstituut Talen en culturen van het Midden-Oosten. Dit instituut maakt deel uit van de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden. In het facultaire deel van dit rapport zijn structuur en organisatie van de faculteit beschreven.
7.1. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De bachelor- en masteropleidingen Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië zijn beide voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Semitische talen en culturen (CROHO-nummer 6040, einddatum afbouw 1 september 2010), die per 1 september 2002 werd gesplitst in Hebreeuwse en Aramese talen en culturen en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. De instroom voor de ongedeelde doctoraalopleiding Semitische talen en culturen is afgesloten per 1 september 2002. De ongedeelde opleiding had per 1 december 2003 het aantal van negen ingeschreven doctoraalstudenten. Omdat in Leiden het nieuwe onderwijsstelsel het oude doctoraalsysteem er per jaar uitdrukt, is elke student die zich indertijd (vóór 1 september 2002) heeft ingeschreven in de gelegenheid zijn of haar studie via het oorspronkelijke examendoel af te maken. Vanaf 1 september 2005 verzorgt de opleiding geen doctoraalonderwijs meer. Voor vertraagde studenten is in de OER een overgangsregeling opgenomen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
175
De commissie heeft geconstateerd dat de overgang van het oude doctoraalsysteem naar het nieuwe bachelor-mastersysteem geen problemen heeft opgeleverd.
7.2.
Het beoordelingskader
7.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Voor de formulering van doelstellingen en de vormgeving van de onderwijsprogramma’s wordt binnen de Faculteit der Letteren gebruikgemaakt van zogenoemde bachelor- en masterformats. Ook de onderhavige bachelor- en masteropleiding zijn volgens deze methode vormgegeven en facultair goedgekeurd. Het format wordt beschreven in het facultaire deel van het rapport. Bachelor De eindkwalificaties voor de bacheloropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië (TCMA) kunnen als volgt worden weergegeven: Afgestudeerde bachelorstudenten TCMA beschikken wat de talen betreft over: 1
2 3 4
grondige kennis van de Akkadische grammatica en van het spijkerschrift (met inbegrip van zijn ontstaan en ontwikkeling), en belezenheid in ten minste drie afzonderlijke taalfasen: het ‘klassieke’ Oud-Babylonisch, het literaire Standaard-Babylonisch en het Akkadisch van het eerste millennium (Nieuw-Assyrisch of Nieuw-Babylonisch), elk met hun eigen schriftvariant; goede kennis van de Sumerische grammatica en inzicht in de interactie met het Semitische Akkadisch, belezenheid in literaire teksten en documenten uit het dagelijks leven; goede kennis van de Hettitische grammatica en belezenheid in ten minste één taalperiode en/of – genre; kennis van de kernbegrippen, het apparaat en de onderzoeksmethoden en -technieken van de drie gedoceerde talen.
Wat de geschiedenis betreft: 5 6
algemene kennis van de geschiedenis van Mesopotamië en Anatolië en inzicht in de processen die bij de ontwikkeling van deze cultuurgebieden zowel politiek, cultureel, taalkundig als demografisch een rol hebben gespeeld; een goede kennis van een aantal te selecteren aandachtsgebieden (capita selecta) en inzicht in samenhang, synchronismen, causaliteit en dergelijke door uitwerking en verdieping van een van deze gebieden via zelfstandig literatuuronderzoek en rapportage.
Wat de cultuur betreft: 7 8 9
algemene kennis van de cultuur van Mesopotamië en Anatolië in zowel synchronisch als diachronisch perspectief, en in zijn geografische verscheidenheid; inzicht in het functioneren van maatschappelijke verhoudingen, het staatsbestel, buitenlandse contacten en dergelijke; kennis van de godsdienst van beide cultuurgebieden en inzicht in de maatschappelijke verankering van godsdienstige opvattingen (en hun invloed op bijvoorbeeld wetenschapsbeoefening) op het niveau van de staat, de tempel en de privésfeer.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
176
Wat de archeologie betreft: 10 algemene kennis van de archeologie (opgravingsplaatsen, publicaties van vondsten en dergelijke) en de kunstgeschiedenis (architectuur, beeldende kunst) van Mesopotamië en Anatolië, welke als raamwerk fungeren om het tekstmateriaal in zijn juiste context te kunnen plaatsen. Wat algemene (onderzoeks)vaardigheden betreft: 11 de vaardigheid zelfstandig onderzoek te verrichten binnen een zelf te selecteren periode en/of regio van Mesopotamië en Anatolië, en onderzoeksresultaten schriftelijk dan wel mondeling adequaat te presenteren. Master De algemene doelstelling van de masteropleiding TCMA is dat een masterstudent als beginnend wetenschappelijk onderzoeker kan functioneren, hetzij in een semiwetenschappelijke functie, hetzij aan de universiteit. Hij/zij wordt daartoe geschoold als volwaardig academicus, die geleerd heeft zelfstandig en op kritische en creatieve wijze wetenschappelijke problemen op te lossen en daarvan op overtuigende wijze schriftelijk en mondeling verslag te leggen. Binnen de vakken die hij/zij daarbij bestudeert is de student in staat zijn/haar eigen accent te leggen en daardoor een volledig overzicht van de taal, de cultuur en de archeologie van het door hem/haar gekozen deelgebied binnen Mesopotamië-Anatolië te verwerven op het niveau dat voor de éénjarige master vereist is. Het verzorgen van deze vakken gebeurt in nauwe samenwerking met collega’s van de Vrije Universiteit, de Katholieke Universiteit Leuven en de Universiteit Münster. De eindkwalificaties voor de masteropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië kunnen als volgt worden weergegeven: Kennis en inzicht 1 2 3
Goede kennis van en inzicht in de inhoud van het vakgebied en in de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken en de ontwikkeling van het vakgebied. Goede kennis van en inzicht in de interdisciplinaire positie van het vakgebied. Inzicht in de historische relevantie van het vakgebied.
Vaardigheden 4 5 6 7 8
Zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen selecteren en verzamelen met behulp van traditionele en moderne technieken (heuristische vaardigheden). Zelfstandig vakwetenschappelijke literatuur en bronnen kunnen bestuderen en deze kunnen beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid. Onder deskundige begeleiding een heldere en beargumenteerde probleemstelling kunnen formuleren en deze kunnen herleiden tot overzichtelijke en hanteerbare deelproblemen. Onder deskundige begeleiding onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen kunnen zetten in een mondeling en schriftelijk verslag dat voldoet aan de criteria die het vakgebied daaraan stelt. Onder deskundige begeleiding een onderzoeksproject van beperkte omvang kunnen opzetten en uitvoeren.
Bevindingen De commissie heeft de doelstellingen en de eindkwalificaties van beide programma’s bestudeerd en vergeleken met het door haar vastgestelde domeinspecifieke referentiekader, dat mede is opgesteld op basis van haar ervaringen met soortgelijke binnen en buitenlandse programma’s. De commissie is van mening dat de doelstellingen aansluiten op en gelijkwaardig zijn aan de doelstellingen die elders gehanteerd worden.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
177
Op grond van de geformuleerde eindkwalificaties voor de bacheloropleiding kan gesteld worden dat er een algemene en brede basisopleiding geboden wordt, die leidt tot een elementair wetenschappelijk niveau. De commissie heeft kunnen constateren dat eindkwalificaties 1, 2, 3, 5, 7, 8, 9 en 10 van de bacheloropleiding omschrijven dat de opleiding kennis en inzicht biedt in het vakgebied van de opleiding. Eindkwalificaties 1 t/m 4 van de bacheloropleiding leiden tot de constatering dat de bachelorafgestudeerde op een voldoende niveau de talen zal beheersen om op dit vakgebied werkzaam te kunnen zijn of onderzoek te kunnen doen. Eindkwalificatie 4 geeft naar de mening van de commissie voldoende aan dat de opleiding een wetenschappelijke benadering nastreeft. De commissie constateert voor de bacheloropleiding dat studenten voldoende kennis en inzicht opdoen in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. De doelstellingen van de masteropleiding maken duidelijk dat de student zich verder ontwikkelt tot een beginnend zelfstandig onderzoeker. De eindkwalificaties van de masteropleiding geven aan dat de student zich verder wetenschappelijk verder verdiept in het vakgebied Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. Doelstelling 3 en 4 van de masteropleiding omschrijven dat er een kader wordt geboden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier toe te passen. Samenvattend oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de eindtermen voor zowel de bachelor- als de masteropleiding aansluiten bij het door de commissie gehanteerde domeinspecifieke referentiekader. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F2: Niveau Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving In de zelfstudie wordt volstaan met een verwijzing naar het algemene format van de faculteit Letteren voor de beschrijving van de eindkwalificaties. De eindkwalificaties staan omschreven onder F1. Bevindingen De commissie heeft de eindtermen van de opleidingen vergeleken met de internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor en een master (zoals geformuleerd in de Dublindescriptoren). Bachelor Deze vergelijking kan voor de bachelor opleiding als volgt nader worden gespecificeerd: 1. Eindtermen 1, 2, 3, 5, 7, 8, 9 en 10 sluiten in voldoende mate aan op Dublin-descriptor 1 in de zin dat er gestreefd wordt naar aantoonbare kennis en inzicht bij de afgestudeerde student op het terrein van het vakgebied Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. 2. De eindtermen 4, 6 en 10 geven aan dat de student in staat gesteld wordt om zijn/haar kennis en inzicht toe te passen en dat er een basis geboden wordt aan de studenten om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën (Dublin-descriptor 2).
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
178
3. In eindtermen 10 en 11 is naar de mening van de commissie ook te lezen dat de afgestudeerde student in staat moet zijn tot oordeelsvorming zoals bedoeld in Dublin-descriptor 3. In eindterm 10 wordt omschreven dat de student in staat wordt gesteld tekstmateriaal in zijn juiste context te plaatsen. In eindterm 11 wordt het zelfstandig verrichten van onderzoek behandeld en de resultaten daarvan. Mondeling en schriftelijk presenteren kan immers niet zonder zich een oordeel te vormen over het onderwerp van onderzoek. 4. Dublin-descriptor 4, communicatie, is eveneens enigermate in eindterm 11 terug te vinden. De eindterm ‘schriftelijk dan wel mondeling presenteren’ geeft aan dat de opleiding het van belang vindt dat de afgestudeerde bachelorstudent in staat moet zijn te communiceren over het vakgebied. 5. Leervaardigheden (Dublin-descriptor 5) zijn niet expliciet omschreven in de eindtermen. De opleiding bereidt echter wel voor op de aansluitende masteropleiding. De commissie is van mening dat impliciet in de eindtermen de leervaardigheden als bedoeld in Dublin-descriptor 5 terug te vinden zijn. Master De masteropleiding bouwt aantoonbaar voort op de kennis en het inzicht van de bacheloropleiding. Eindtermen 1 t/m 3 van de masteropleiding geven aan dat kennis en inzicht verder verdiept worden zowel met betrekking tot de onderzoeksmethode, als met betrekking tot de interdisciplinaire positie van het vakgebied. Daarnaast wordt de historische relevantie van het vakgebied verder verdiept. Hiermee sluiten eindtermen 1 t/m 3 aan op Dublin-descriptor 1. In de masteropleiding worden verschillende vaardigheden verder ontwikkeld en verstevigd (eindtermen 4 t/m 8) zodat de masterstudent in staat gesteld wordt om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden. Daarmee sluiten deze eindtermen aan op Dublin-descriptor 2. Gelet op de vaardigheden die ontwikkeld worden bij de masterstudent moet deze in staat geacht worden oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie, zoals bedoeld in Dublindescriptor 3. In eindterm 7 staat omschreven dat de masterstudent in staat moet zijn onderzoeksresultaten helder en beargumenteerd uiteen te zetten in een mondeling of schriftelijk verslag ( Dublin-descriptor 4) De in Dublin-descriptor 5 beoogde leervaardigheden komen in de eindtermen van de opleiding niet expliciet naar voren. De commissie is echter van mening dat de masterstudent zich zodanig ontwikkeld heeft dat de leervaardigheden om een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter geacht kunnen worden aanwezig te zijn. Samenvattend oordeel Het niveau van beide opleidingen voldoet aan de daarvoor vastgestelde maatstaven. De eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bevatten belangrijke elementen van de Dublin-descriptoren. De eindkwalificaties sluiten in voldoende mate aan bij de algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een afgestudeerde bachelor- of een masterstudent. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
179
Beschrijving De zelfstudie omschrijft dat de geformuleerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleidingen, zowel de disciplinaire als die op het gebied van taalvaardigheid en de algemene academische een duidelijke academische signatuur hebben en een expliciet onderzoeksgerichte attitude veronderstellen. De bacheloropleiding geeft vanzelfsprekend toegang tot de gelijknamige masteropleiding in Leiden en (naar verwachting) ook tot vergelijkbare masteropleidingen elders in binnen- en buitenland. Het ligt voor de hand dat studenten ook – na selectie – instromen in een van de Leidse onderzoeksmasterprogramma’s. Onder dezelfde voorwaarde van selectie staan ook Research Master Programmes van andere universiteiten in Nederland en elders open. De afgestudeerde bachelor Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië beschikt over voldoende kwalificaties op zowel het disciplinaire vlak als op het gebied van de algemene academische vaardigheden om de arbeidsmarkt met vertrouwen te kunnen betreden, ook al valt in dit stadium nog niet goed te voorspellen hoe de Nederlandse arbeidsmarkt op de komst van academische bachelors zal reageren. De arbeidsmarktperspectieven van de masteropleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië – zowel voor wetenschappelijke als maatschappelijke functies – zijn naar verwachting dezelfde als die van de huidige doctorandi. Bevindingen De commissie heeft de eindkwalificaties van beide opleidingen bestudeerd en is van mening dat hierin duidelijk de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline van Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië tot uiting komen zoals geformuleerd in het domeinspecifieke referentiekader dat door de commissie is gehanteerd. Tevens is de commissie van mening dat in de eindtermen van beide opleidingen wordt gewaarborgd dat studenten in voldoende mate academisch gevormd worden. Een afgestudeerde master in de Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië bezit volgens de commissie voldoende kennis en vaardigheden om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en met vertrouwen de arbeidsmarkt te betreden. Uit alumni- en arbeidsmarktonderzoek van de afgelopen jaren is gebleken dat de tevredenheid over de eindkwalificaties van doctoraalstudenten bij werkgevers ruim voldoende tot goed is. Ofschoon er nog geen soortgelijke cijfers voor wat betreft de bachelor- en masteropleiding bestaan, heeft de commissie er vertrouwen in dat deze niet onder zullen doen voor die van de ongedeelde opleiding. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen voor bachelor en master luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
180
7.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Beide opleidingsprogramma’s richten zich op taalkundige, letterkundige en cultuurkundige onderzoeksgebieden, die nauw aansluiten op de specialismen die in de staf vertegenwoordigd zijn. Op elk van deze terreinen worden zowel inleidende en voortgezette colleges aangeboden, waarin de staf de laatste ontwikkelingen op haar terrein vervlecht met de leerstof. De commissie heeft daarmee vast kunnen stellen dat het programma aansluit bij de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. Bachelor De zelfstudie laat zien dat alle studenten reeds in het eerste jaar van de opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië in aanraking komen met onderzoek. Zij worden in het eerste jaar getraind in onderzoeksvaardigheden (en verslaglegging) door middel van het vak Apparaat, Werkstuk, Referaat. Daarnaast volgen studenten in het eerste jaar diverse vakken op het gebied van de taal- en cultuurkunde waarin naast vakspecifieke kennis ook onderzoeksvaardigheden worden aangeleerd. Voorbeelden van dergelijke taal- en cultuurkunde vakken zijn: Oudbabylonisch I en II en Cultuurgeschiedenis III: Bronnen. Master In de masteropleiding zijn alle onderdelen specifiek onderzoeksgericht. In elk van de onderdelen worden recente wetenschappelijke studies bestudeerd in combinatie met bronnenmateriaal in de betreffende talen. Studenten leveren daartoe referaten en werkstukken. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie van 20 studiepunten, die gebaseerd is op een zelfgeformuleerde probleemstelling en eigen afbakening en onderzoek. De (bachelor- en master-) opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië heeft geen directe relatie met één specifiek beroep, behalve dat van wetenschappelijk onderzoeker. Voor de beroepen waarin afgestudeerden terechtkomen verschaft het programma de vereiste kwalificaties (taalvaardigheid, kennis en inzicht, analytische, mondelinge, schriftelijke en heuristische vaardigheden). Bevindingen De commissie heeft zich gebogen over de inhoud van het programma en is van mening dat studenten in voldoende mate kennisnemen van de Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië en ook van de huidige stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek. Tevens worden studenten in voldoende mate onderwezen in academische vaardigheden zoals mondeling en schriftelijk presenteren. Samenvattend oordeel Beide opleidingen voldoen aan de criteria behorende bij dit facet.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
181
Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In de bachelor- en masterformats, die zijn omschreven in het facultaire deel van dit rapport, is aangegeven hoe de algemene, disciplinaire en algemeen academische doelstellingen via leerlijnen in de respectieve onderwijsprogramma’s zijn omgezet.. Bachelor In de zelfstudie wordt omschreven dat het hoofddoel van het programma is de beheersing van de drie belangrijkste spijkerschrifttalen Akkadisch, Sumerisch en Hettitisch en inzicht in hun culturele context, het kritisch omgaan met het beschikbare bronnenmateriaal, het zelfstandig verrichten van onderzoek en het presenteren van onderzoeksresultaten. Spreiding van het taalonderwijs over de eerste twee jaren geeft de student de mogelijkheid de verwervingsfase per taal optimaal te benutten. Naast de colleges taalverwerving zal de student via cultuurcolleges kennisnemen van de culturele context waarin de teksten gelezen moeten worden. In het eerste jaar zullen daarom taalkunde en cultuurkunde in verband met taalverwerving grotendeels apart worden aangeboden, in het tweede en derde jaar worden beide componenten steeds meer geïntegreerd. In het tweede semester van het derde jaar zal in zowel werkcolleges als werkstuk de nadruk vallen op de culturele achtergrond en de maatschappelijke context van het gelezen tekstcorpus. De propedeuse legt de basis voor de volgende twee jaar van de bacheloropleiding. Hierin komt de belangrijkste taal (het Akkadisch) uitgebreid aan bod en wordt begonnen met het trainen van de algemene vaardigheden. Voortbouwend op de propedeuse wordt het talenpakket uitgebreid en de training van algemene vaardigheden middels zelfstandig werken en rapportage geleidelijk op het vereiste niveau gebracht. De aangeboden accenten vallen in het laatste semester en stellen studenten in staat een onderwerp te kiezen dat nauw aansluit bij het onderwerp van hun werkstuk. Bij de stage in het voorlaatste semester wordt daar ook rekening mee gehouden. Master De masteropleiding bestaat volgens de omschrijving in de zelfstudie uit twee semesters van elk 30 ECTS. Per semester is het curriculum gestructureerd als drie blokken van 10 ECTS. De opbouw is zo gekozen, dat de twee semesters een opklimmende moeilijkheidsgraad vertonen. In het eerste semester ligt de nadruk op cursorisch onderwijs. Eén van de drie gegeven cursussen zal een algemene cursus met een disciplinair karakter zijn voor het gehele Midden-Oosten. Het gaat om het practicum Sources and Methods, dat ook binnen het onderzoeksmaster figureert. De focus ligt op de relevantie (of het gebrek daaraan) van moderne theorieën, concepten en modellen uit de sociale wetenschappen voor historisch en letterkundig onderzoek. Verder worden de studenten vertrouwd gemaakt met de methoden die hun ter beschikking staan om informatie uit verschillende typen bronnen te verkrijgen. Voor de twee literatuurseminars kiest de student uit drie cursussen. In het tweede semester neemt de student deel aan de masterclass Religie en wetenschap in West-Azië voor de Grieken. De nadruk zal daarbij liggen op de cultus en de verschillende disciplines die als (pre)-wetenschap kunnen worden
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
182
aangemerkt, zoals astronomie, lexicografie, divinatie, en dergelijke. Het masterprogramma wordt afgesloten met de scriptie. Voor beide curricula geldt dat het niveau van de vakken gedurende het programma oploopt. Voor de bacheloropleiding geldt dat het niveau van 100 tot en met 400 oploopt en voor de masteropleiding geldt dat het niveau van de vakken van 400 tot en met 600 oploopt. Deze aanduidingen van het cursusniveau (100-600) refereren aan het Leidse onderwijsconcept voor niveauaanduiding zoals nader uitgelegd wordt in de facultaire deel van dit rapport. Hierdoor bevordert het programma een stapsgewijze intellectuele groei van de studenten. In de zelfstudie is aangegeven hoe de algemene, disciplinaire en algemeen academische doelstellingen via leerlijnen in de respectievelijke onderwijsprogramma’s zijn omgezet. In invulschema’s is per vakonderdeel aangegeven aan welke kwalificaties specifiek aandacht wordt besteed. De commissie heeft notitie genomen van deze invulschema’s en is van mening dat het programma een adequate concretisering is van de doelstellingen van het programma. In de zelfstudie is voor beide curricula zowel de algemene doelstelling aangegeven, als de uitwerking daarvan in disciplinaire leerdoelen, taalvaardigheidsleerdoelen en leerdoelen op het gebied van de algemene academische vaardigheden. Uit deze uitwerkingen blijkt dat opleidingsdoelen zijn onderverdeeld naar onderwijsdoelen per onderwijsjaar. In het propedeusejaar dienen de studenten bijvoorbeeld een tekst in het Akkadisch uit het spijkerschrift te lezen en vertalen en tevens teksten van twee hoofddialecten (Oud Babylonisch en Standaard Babylonisch) te herkennen en hun kenmerken te beschrijven. In de daarop volgende jaren wordt hieraan leesvaardigheid in het Sumerisch en Hettitisch toegevoegd. De programma’s zijn opgebouwd volgens een leerlijnenmodel. In de zelfstudie is de koppeling aangegeven tussen vakonderdelen en (sub)disciplines. De relatie met de geformuleerde disciplinaire leerdoelen, taalvaardigheidsleerdoelen en leerdoelen op het gebied van de algemene academische vaardigheden is uitgewerkt in de afzonderlijke vakken. In de per september 2005 in te voeren uniforme vakbeschrijvingen zullen de leerdoelen volgens de in het programma aanwezige leerlijnen in detail worden geëxpliciteerd. Bevindingen De commissie is van mening dat de cursusinhoud van beide programma’s op een systematische manier is ontworpen en dat de inhoud van de cursussen zo is gekozen dat er een duidelijk verband ontstaat tussen de eindtermen van de opleidingen en de doelstellingen van de cursussen van het programma. Bovendien is de opbouw en samenhang van beide curricula zo dat, naar het oordeel van de commissie, de eindtermen gerealiseerd zullen worden door de studenten. Samenvattend oordeel De eindkwalificaties zijn geconcretiseerd in de beide programma’s en adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
183
Beschrijving In de zelfstudie wordt omschreven dat de interne samenhang van het studieprogramma blijkt uit de opbouw van het curriculum. Zo sluiten de cursussen Geschiedenis van Mesopotamië en Anatolië I, II en III en ook Summerisch I, II en III bijvoorbeeld niet alleen aan op behandelde onderwerpen maar ook in niveau. Verder komt in het programma een veelheid aan onderwerpen aan de orde betreffende Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. Voor het bachelorprogramma ligt ongeveer 80% van de vakken vast. Omdat de faculteit echter van mening is dat elke student gestimuleerd dient te worden over de muren van het eigen vakgebied heen te kijken is er binnen het bachelorprogramma voor 40 ECTS (iets meer dan 20% van totale aantal ECTS binnen de bacheloropleiding) ruimte voor het volgen van bijvakken. Iedere student aan de Faculteit der Letteren van de Universiteit Leiden heeft verschillende mogelijkheden om de bijvakruimte in te vullen aan de hand van drie hoofdsoorten: het interne, het facultaire en het maatwerkbijvak. • • •
Het interne bijvak kan worden samengesteld uit niet gevolgde keuzeonderdelen van het hoofdvak. De faculteit biedt circa zestig vakken aan die als bijvak (facultair bijvak) gevolgd kunnen worden. Het individuele- of maatwerkbijvak kan door studenten zelf worden samengesteld uit onderwijs van binnen of buiten de faculteit, mits dit bijvak aan de door de examencommissie te toetsen minimumeisen voldoet.
Bevindingen De commissie is van mening dat de veelheid aan behandelde onderwerpen in het programma in ruim voldoende mate tot een eenheid gesmeed wordt in het programma. Ofschoon op de website van de faculteit gemakkelijk kan worden nagelezen welke vakken als bijvak gevolgd kunnen worden en hoe het door de faculteit gehanteerde bijvakkensysteem werkt, bleek tijdens gesprekken met studenten dat er nog veel onduidelijkheid heerst over dit bijvakkensysteem. De commissie is van mening dat de infrastructuur waarover de ontbrekende informatie verspreid kan worden reeds aanwezig is, maar dat er aan studenten meer bekend moet worden gemaakt waar zij hun informatie kunnen vinden. De opleiding heeft tijdens de visitatie met enige zorg over het aanbod aan bijvakken gesproken, omdat het volgen van een (bij)vak buiten de faculteit Letteren soms erg ingewikkeld ligt. Voor studenten Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië zou het bijvoorbeeld interessant zijn om een of meerdere bijvakken bij de faculteit der Archeologie te volgen, maar dit is niet altijd mogelijk. Navraag bij de faculteit der Letteren leerde dat deze beperking veroorzaakt wordt doordat andere faculteiten voorrang verlenen aan eigen studenten voor toelating tot een bijvak. Wanneer de collegezalen vol (eigen studenten) zitten worden studenten van andere faculteiten geweerd. De commissie heeft vernomen dat er momenteel gesprekken worden gevoerd om meer flexibiliteit voor studenten te creëren in het volgen van een bijvak aan een andere faculteit. De commissie hoopt dat betere afstemming tussen de faculteiten op het gebied van bijvakken daarmee gerealiseerd kan worden. Samenvattend oordeel Beide programma vertonen voldoende interne samenhang. De inspanningen van de opleiding om het volgen van bijvakken aan andere faculteiten te vergemakkelijken worden door de commissie gewaardeerd. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
184
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De faculteit streeft naar een evenredige verdeling van de studielast over het collegejaar, waarbij contacturen en zelfstudietijd zo goed mogelijk over de onderwijsweek, en tentamens zo goed mogelijk over de toetsings- en herkansingsweken gespreid worden. De facultaire richtlijn is dat de studielast veertig uur per week bedraagt. De facultaire regel luidt dat zogenoemde doorstroomregelingen (een volgend vak kan niet gevolgd worden voordat het vorige vak behaald is) alleen mogen worden gehanteerd als daarvoor onderwijskundige redenen zijn aan te voeren. De commissie heeft vastgesteld dat deze regel niet tot klachten van studenten leidt. In de roostering van colleges en tentamens wordt rekening gehouden met een evenwichtige spreiding van de studielast. Bevindingen De commissie was van mening dat de eindkwalificaties die de opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië hanteert voor wat betreft de taalvaardigheid in de drie talen Akkadisch, Sumerisch en Hettitisch wellicht wat ambitieus zijn. Echter, docenten van de opleiding hebben aangegeven dat het eigenlijk niet voorkomt dat studenten de eindkwalificaties voor de drie talen niet halen, omdat alle studenten die aan deze opleiding beginnen zeer gemotiveerd zijn. De facultaire richtlijn is dat de studielast veertig uur per week bedraagt. Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat deze facultaire richtlijn door studenten van beide programma’s gehaald wordt. De studenten omschrijven de programma’s als zwaar. Met name het eerste jaar, waarin de studenten veel nieuwe stof tot zich moeten nemen, wordt als zwaar ervaren. Echter, uit de gesprekken bleek tevens dat de studenten zeer gedreven waren om zich de stof eigen te maken; zo is er vrijwel geen uitval van studenten bij de opleiding TCMA. De studenten hebben aangegeven dat de relatie met de docenten goed is en dat het onderwijs in een ontspannen sfeer verloopt. De commissie heeft geen struikelblokken gesignaleerd en is daarom van mening dat beide programma’s kunnen worden afgerond in de tijd die ervoor staat. De commissie heeft vastgesteld dat er middels schriftelijke evaluatie onderzoek wordt gedaan naar de tevredenheid van studenten over de studiebelasting. De antwoorden op de diverse vragen laten zien dat studenten tevreden zijn over de mate waarin zij belast worden. Daarnaast heeft de commissie tijdens de visitatie aan zowel studenten als docenten gevraagd of er nog andere knelpunten of struikelblokken in de curricula zitten maar deze werden niet gesignaleerd. Samenvattend oordeel Beide programma’s zijn studeerbaar. Er zijn geen struikelblokken gesignaleerd. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek; WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
185
Beschrijving Eenieder die in het bezit is van een VWO- of HBO-diploma of een propedeuse- dan wel einddiploma WO kan in het bachelorprogramma TCMA instromen. Ook een met goed gevolg afgelegde propedeuse van een HBO-opleiding behaald in of na 1986 geeft toegang tot deze studie. De zelfstudie omschrijft dat het programma qua vakspecifieke voorkennis, taalvaardigheid en algemene vaardigheden aansluit op de kwalificaties die studenten met een VWO-diploma (oude stijl of Tweede Fase) verwacht mogen worden te bezitten. VWO-ers met enige talen in hun pakket hebben geen moeite met het volgen van de studie. De geschiedenis van het vakgebied brengt echter met zich mee, dat een belangrijk deel van de vakliteratuur in het Frans en Duits is geschreven. Uit de gesprekken die de commissie gevoerd heeft is gebleken dat de docenten matig tevreden zijn over het aanvangsniveau van studenten. Ofschoon het Akkadisch, Sumerisch en Hettitisch als een zogenaamde nultaal gelden (een taal waarvoor geen vakspecifieke voorkennis vereist is om aan de opleiding te kunnen beginnen), is veel wetenschappelijke literatuur op dit vakgebied in het Frans en Duits is geschreven. Veel studenten die in de opleiding instromen hebben onvoldoende kennis van Frans en Duits om deze vakliteratuur zonder problemen te lezen. Eenieder die in het bezit is van een academisch bachelordiploma TCMA kan instromen in het masterprogramma TCMA. Bij min of meer verwante academische bachelordiploma’s of bij HBObachelors beoordeelt de toelatingscommissie of en onder welke voorwaarden inschrijving mogelijk is. Bevindingen De commissie is van mening dat de verschillen in aanvangsniveau tussen de verschillende studentgroepen lastig zijn op te lossen. Het feit dat de studenteninstroom relatief klein is bij deze opleidingen en dus ook zeer divers maakt dat er sprake moet zijn van individueel maatwerk om iedere student op het juiste niveau van onderwijs te kunnen bedienen. Tijdens de visitatie hebben de opleidingen duidelijk laten zien studenten daadwerkelijk zo veel mogelijk op henzelf toegesneden onderwijs aan te bieden. Desalniettemin maken de opleidingen vanaf het begin duidelijk dat zij in de eerste plaats gericht zijn op Nederlandse studenten. Incidenteel worden ook buitenlandse studenten, die het Nederlands niet of nauwelijks beheersen, tot de bacheloropleiding toegelaten. De voertaal van de opleidingen is dan ook in principe Nederlands. Waar nodig worden buitenlandse studenten dan ook begeleid in het verhogen van hun taalvaardigheid in het Nederlands of Engels. Voor de masteropleiding geldt dat de voertaal, zoals universitair bepaald, in principe het Engels is. Ofschoon de problemen die de opleidingen ondervinden voor wat betreft hun diverse instroom aanzienlijk zijn, worden deze naar beste mogelijkheden ondervangen. Samenvattend oordeel Beide programma’s sluiten aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. In geval van problemen wordt door de opleiding maatwerk geboden. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten; WO-master: minimaal zestig studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
186
Het opleidingsprogramma omvat voor de bachelor 180 ECTS en voor de master 60 ECTS. Daarmee voldoen beide opleidingen aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van bachelor- en masteropleidingen. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De zelfstudie beschrijft dat zowel in de bachelor- als de masteropleiding gebruik wordt gemaakt van diverse onderwijsmethoden waarbij de nadruk ligt op activerende onderwijsvormen. Vanaf het eerste jaar wordt er overwegend gewerkt met een combinatie van hoor- en werkcolleges. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege is de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben zelfstandige werkcolleges de overhand. De werkcolleges worden hoofdzakelijk ingezet voor het vertalen en bestuderen van diverse Sumerische, Akkadische en Hettitische teksten. Tijdens de werkcolleges wordt van de studenten gevraagd hun vertalingen van een voorbereide tekst toe te lichten en is er ruimte om over de inhoud van een tekst te discussiëren. Uit de gesprekken is gebleken dat studenten goed voorbereid naar deze colleges komen. De studenten krijgen in het derde jaar van de bacheloropleiding de mogelijkheid om hun kennis in de praktijk te brengen middels een stage. Hiervoor heeft de staf contacten met onder andere het British Museum in Londen en het Louvre in Parijs. Daarnaast zijn er contacten met dr. Akkermans die opgravingen in Syrië verricht waaraan de studenten kunnen deelnemen. De studenten waren over het algemeen bijzonder enthousiast over deze mogelijkheid. In diverse invulschema’s van de zelfstudie worden de gebruikte werkvormen in de cursussen van zowel de bachelor- als de masteropleiding aangeduid. Deze tabellen laten zien dat in beide opleidingen gebruikgemaakt wordt van diverse onderwijsmethoden waarbij de nadruk ligt op activerende onderwijsvormen. Het didactisch uitgangspunt dat aan deze onderwijsmethoden en vormen ten grondslag ligt is dat de student via het grondig aanleren van basiskennis en theorieën de basiscompetenties verwerft die hem of haar in staat stellen door middel van steeds zelfstandiger werken tot verdieping, specialisatie en wetenschappelijke vaardigheden te komen. De basisstof wordt aangeboden in chronologische volgorde om zo een grondig inzicht te geven waarop in het vervolg kan worden voortgebouwd. In het eerste jaar wordt meer gebruikgemaakt van hoorcolleges dan later in het curriculum – het hoorcollege, doorgaans in combinatie met aansluitende werkgroepen, is de aangewezen methode voor het openleggen van een nieuw kennisgebied. In de volgende jaren hebben werkcolleges de overhand – de aangewezen methode voor het toepassen en verdiepen van reeds verworven basiskennis. Bevindingen De commissie heeft notitie genomen van deze in de zelfstudie gepresenteerde tekst en bijbehorende tabellen. Tijdens de visitatie heeft de commissie enkele vragen gesteld ter verificatie van deze informatie. Uit de gesprekken bleek deze informatie in overeenstemming te zijn met de praktijk.. De commissie is van mening dat de stages die de studenten volgen een uitstekende aanvulling bieden op het reguliere onderwijsmateriaal. Jammer is alleen dat de stage een kleine omvang heeft (4 ECTS). De commissie vindt dat de opleidingsdoelen voor beide programma’s op een goede manier worden gerealiseerd middels de gehanteerde onderwijsvormen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
187
Samenvattend oordeel Het didactisch uitgangspunt is in lijn is met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch uitgangspunt. Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Zoals de zelfstudie aangeeft, beoogt de opleiding TCMA middels toetsen, beoordelingen en examens een breed scala van vaardigheden te testen. De diverse cursussen hebben dan ook een grote variëteit aan toetsings- en beoordelingsmethoden. De taalverwerving vindt plaats in werkcolleges, die schriftelijk getoetst worden in de vorm van tussentoetsen en een afsluitend tentamen. Bij sommige cultuurvakken daarentegen wordt gekozen voor toetsen in de vorm van mondelinge tentamens om naast kennis ook de vaardigheid over een bestudeerd onderwerp te vertellen te testen. Daarnaast vormt voor andere colleges een schriftelijk werkstuk de afsluiting, waarbij specifieke onderzoeksvaardigheden worden beoordeeld: het formuleren van een vraagstelling, de presentatie en de analyse van het materiaal, en de presentatie van de bevindingen. Het college Apparaat in het eerste semester van het eerste jaar is opgezet om studenten daarin te trainen. De examencommissie heeft in dit alles een controlerende functie. Bij eventuele conflicten tussen docent en student over een beoordeling speelt deze commissie een bemiddelende rol. Verder bewaakt de examencommissie de kwaliteit en samenhang van het programma als geheel en heeft zij samen met het instituutssecretariaat en de studiecoördinator een belangrijke rol bij de eindcontrole van de dossierverklaring bij het diploma. Tentamenresultaten worden ook tijdens de sectieoverleggen besproken waar dat nodig wordt geacht. Bij eventuele geschillen of onduidelijkheden wordt een beroep gedaan op het hoofd van de sectie. Bij mondelinge tentamens krijgt de student direct het resultaat te horen. Bij werkstukken wordt het resultaat zo snel mogelijk bekendgemaakt. De student wordt gelegenheid geboden zijn tentamens na de beoordeling in te zien en daarover vragen te stellen. Bij werkstukken bespreekt de docent met de student het werkstuk of voorziet hij het werkstuk van duidelijk schriftelijk commentaar. De student wordt in de gelegenheid gesteld het tentamen te herkansen. De scriptie wordt gelezen door de hoogleraar en ten minste één docent. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding aangedragen informatie over toetsingen en beoordelingen geverifieerd. Zij is van mening dat de wijze van toetsing adequaat aansluit op het aangeboden programma en de doelstellingen van de opleidingen. Samenvattend oordeel Beoordeling en toetsing worden op een adequate manier uitgevoerd.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
188
Conclusies Bacheloropleiding: voldoende. Masteropleiding: voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende.
7.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving Alle leden van de staf die tevens een onderzoeksaanstelling hebben, zijn gepromoveerd en maken deel uit van de Leidse onderzoekinstituten CNWS (School of Asian, African and Amerindian Studies) en LUCL. De leerstoelhouder is in principe betrokken bij het onderwijs in alle fasen van het curriculum. Van de staf is ongeveer 70% gepromoveerd. Bevindingen De commissie heeft, op basis van bovenstaande en haar eigen expertise in het relevante wetenschappelijke veld, vastgesteld dat alle leden van de staf ervaren wetenschappers zijn die internationaal goed aangeschreven staan en die belangrijke bijdragen leveren op wetenschappelijk gebied. Samenvattend oordeel Het onderwijs in beide opleidingen wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Conclusie Voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Vanuit het universitaire budget worden middelen aan de faculteiten ter beschikking gesteld om onderwijs en onderzoek te verzorgen. In de verdeling van deze gelden over de faculteiten zijn aantallen eerstejaars en behaalde diploma’s belangrijke parameters. Echter, voor iedere opleiding geldt een minimumformatie waardoor ook de kleine opleidingen van een minimum aantal stafmedewerkers verzekerd zijn. Hierdoor hebben beide programma’s vanaf 2000 tot en met 2003 een formatie voor het onderwijs van ongeveer 1.7 fte gehad. Dit aantal fte komt neer op ongeveer 8.5 studenten per fte docent (inclusief hoogleraren, UD’s en UHD’s).
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
189
Bevindingen De commissie heeft vastgesteld dat het programma met het personeel dat voorhanden is kan worden gedragen. Bij de beoordeling van de belasting dient echter rekening te worden gehouden met de ‘bijvakkers’ uit archeologie en geschiedenis die de colleges bijwonen. In het bijzonder dient er aandacht te worden besteed aan de continuering van Hettitisch. De personele bezetting van deze taal staat onder druk. Op dit moment worden de colleges verzorgd door een bijzonder hoogleraar Hettitologie van de UvA, maar de opleiding zou liever een structurele oplossing zien. Voor wat betreft de overige talen van deze opleiding is de kwantiteit van het personeel voldoende. Samenvattend oordeel Alles overwegend heeft de commissie dit facet met een voldoende beoordeeld voor zowel de bachelor- als masteropleiding ofschoon zij aanbeveelt de personele bezetting voor wat betreft het Hettitisch te verbeteren. Conclusie Voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Voor de vervulling van vacatures onder het wetenschappelijk personeel bestaan bij de faculteit vaste procedures. Deze procedure is beschreven in het facultaire deel van dit rapport. De commissie heeft uit de gesprekken met de docenten van de opleiding begrepen dat de facultaire procedures tot het beoogde resultaat leiden, namelijk dat het personeel gekwalificeerd is of gestimuleerd en gefaciliteerd wordt zich te kwalificeren op zowel inhoudelijk, onderwijskundig als organisatorisch gebied. Bevindingen Er is binnen de faculteit naar de mening van de commissie voldoende aandacht voor doceercompetenties en didactische kwaliteiten. Docenten krijgen, indien gewenst, de gelegenheid zich bij te scholen. Volgens de zelfstudie is in de vakevaluaties een vraag opgenomen over de waardering voor de docenten. Uit de antwoorden bleek dat de tevredenheid over de docenten voldoende tot goed is. De commissie heeft dit aspect uit de zelfstudie getoetst met het beschikbare (evaluatie)materiaal en gesprekken met studenten. De beweringen in de zelfstudie werden door deze gegevens gestaafd. Op basis van deze gegevens concludeert de commissie dat het personeel voldoende gekwalificeerd is. Samenvattend oordeel De kwaliteit van het personeel is voldoende voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
190
7.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving In het facultaire deel van het rapport wordt algemene informatie gegeven over de materiële voorzieningen. Tijdens het bezoek is door zowel studenten als docenten van de betrokken opleidingen aan de commissie herhaaldelijk melding gemaakt van een gebrekkige kwaliteit van de onderwijsvoorzieningen. De klachten die genoemd zijn, zijn samengevat in het facultaire deel van dit rapport. De infrastructuur voor een opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië aan de Universiteit Leiden is, door de vestiging van het Rijksmuseum van Oudheden aldaar, op een aantal gebieden uitzonderlijk goed: • •
een museale collectie waar bij het onderwijs directe toegang tot originele voorwerpen en documenten verzekerd is; sterk uitgebouwde bibliothecaire voorzieningen in het NINO (Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten).
Bevindingen De besprekingen die met de faculteit gevoerd zijn over het verbetertraject en de afspraken die daaruit voortvloeien zijn nader toegelicht in het facultaire deel van dit rapport. De commissie heeft de aanwezigheid van de beschreven infrastructuur, zoals het Rijksmuseum van Oudheden en het NINO, in haar overwegingen betrokken. Het was de commissie ook opgevallen dat de opleiding de aanwezigheid van deze voorzieningen naar vermogen integreert in het onderwijs. Dat vormt een belangrijk sterktepunt van de opleiding. Samenvattend oordeel De voorzieningen op het gebied van bibliotheek en collectie in de omgeving van de opleiding zijn goed. Conclusie Goed. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De Universiteit Leiden heeft een studiesysteem ontwikkeld dat als doel heeft om in het eerste jaar duidelijkheid te krijgen over de vraag of de student de juiste studie gekozen heeft. Deel van het systeem is dat er een bindend studieadvies wordt uitgebracht aan de student (BSA). Dit systeem is in het facultaire deel van het rapport toegelicht.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
191
Bevindingen De commissie heeft kennisgenomen van het systeem en is positief over de verschillende maatregelen die daar deel van uitmaken. Zij is van mening dat opleidingen hierdoor in een vroeg stadium studenten kunnen selecteren die zowel voldoende aanleg als voldoende motivatie hebben om de opleiding te voltooien. Eveneens is de commissie positief over de hardheidsclausule waarmee uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor studenten waarvoor bijzondere omstandigheden van toepassing zijn. Voor algemene vragen over studievoortgang, studiefinanciering en studiebegeleiding kunnen studenten ook terecht bij een studiecoördinator. Samenvattend oordeel De kwaliteit van de onderwijsbegeleiding is voldoende voor beide programma’s. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende.
7.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het facultaire stelsel van interne kwaliteitszorg wordt beschreven in het facultaire deel van dit rapport. Bevindingen In het geval van de opleiding Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië wordt de opleidingscommissie mede gevormd door vertegenwoordigers van de opleiding Hebreeuwse en Aramese talen en culturen. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie drie tot vier keer per jaar bijeenkomt. De agenda van de opleidingscommissie wordt voor een belangrijk gedeelte bepaald door de uitkomsten van evaluaties. Daarnaast houdt de opleidingscommissie de vinger aan de pols of eventuele verbetermaatregelen daadwerkelijk uitgevoerd worden. Door de opleidingscommissie aangedragen adviezen aan de faculteit worden serieus genomen en vaak opgevolgd. Er zijn geen klachten vernomen omtrent de implementatie van het Resultaat- en Ontwikkelingsgesprek alsmede het functioneren van de meerjarenbeleidsgesprekken. De commissie heeft geconstateerd dat de facultaire kwaliteitszorg gebaseerd is op toetsbare streefdoelen. Zij heeft geconstateerd dat de gecombineerde opleidingscommissie Hebreeuwse en Aramese talen en culturen/Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië adequaat functioneert en dat de evaluatie van het onderwijs op een voldoende niveau plaatsvindt voor beide programma’s. Samenvattend oordeel De opleiding voldoet aan de criteria bij dit facet.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
192
Conclusie Voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De zelfstudie beschrijft dat de onderwijsevaluaties volgens het facultaire evaluatieprotocol worden uitgevoerd. Omdat de cursussen minder dan vijftien studenten tellen, worden er naast de schriftelijke enquêtes in december en mei onder leiding van de studentleden van de opleidingscommissie evaluatiegesprekken georganiseerd om de anonimiteit van de evaluatie zo veel mogelijk te garanderen. Deze mondelinge enquête geeft vaak een beter beeld van het onderwijs dan officiële enquêtes. Van alle evaluaties maakt de secretaris van de opleidingscommissie een samenvattend rapport. De uitkomsten van de evaluaties (evaluatierapport) worden grondig besproken in de opleidingscommissie, en in de verschillende secties, met duidelijke participatie van studentvertegenwoordigers. De uitkomsten worden ook ter kennisgebracht aan de voorzitter van de opleiding. De evaluatierapportages worden verstuurd naar de leerstoelhouder onder wie het geëvalueerde onderwijs valt, naar het opleidingsbestuur en naar het faculteitsbestuur. Deze drie partijen gaan – elk volgens de vastgestelde verantwoordelijkheden – na of de evaluatierapportage aanleiding geeft voor vervolgacties. Het beleid van de leerstoelhouders in dezen wordt gecontroleerd door de decaan in de functioneringsgesprekken. Het beleid van het onderwijsinstituutsbestuur is onderwerp van gesprek in de jaarlijkse meerjarenbeleidsgesprekken. Recent genomen maatregelen ter verbetering van het onderwijs zijn de omvorming van het college Geschiedenis van het Oude Nabije Oosten tot een college Geschiedenis van Mesopotamië en Anatolië; daarnaast zijn twee kamers gerealiseerd met onderwijsfaciliteiten. Verder is een verbeterde versie gemaakt van de syllabi Inleiding Akkadisch en Inleiding Sumerisch. Bevindingen De commissie heeft de door de opleiding verstrekte informatie bestudeerd en geverifieerd. Evaluatieresultaten blijken gezien bovenstaande te leiden tot het nemen van verbetermaatregelen. Er zijn tijdens de visitatie geen klachten vernomen van de kant van de studenten. Bij navraag is gebleken, dat de huidige opzet van beide opleidingen zowel voor docenten als studenten zeer bevredigend is. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingscommissie goed functioneert en kritisch naar de eigen opleiding kijkt met behulp van de evaluatieresultaten. Daarnaast lijkt er goede cohesie te zijn tussen de opleidingscommissie, de leerstoelhouder, het opleidingsbestuur en het faculteitsbestuur om op basis van de evaluatieresultaten eventueel over te gaan tot het nemen van effectieve maatregelen tot verbetering. Samenvattend oordeel De kwaliteitszorg is goed georganiseerd en leidt aantoonbaar tot verbetermaatregelen. Conclusie Goed.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
193
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Volgens de zelfstudie heeft de opleiding een adequaat functionerende opleidingscommissie. Er is goed contact tussen de opleidingsvoorzitter en de opleidingscommissie. De opleidingscommissie houdt zich vooral met het onderwijsprogramma bezig (uitvoering, opbouw, evaluatie, et cetera). De uitkomsten van het zesjaarlijkse alumnionderzoek en feedback van het afnemend beroepenveld (bijvoorbeeld via het Loopbaancentrum of via informele contacten) worden verdisconteerd in de reguliere evaluatie van het onderwijsprogramma. Via de organisatie van de Rencontre Assyriologique International en de International Association for Assyriology, gevestigd in Leiden, en door uitnodigingen voor seminars gegeven door vakgenoten (van elders) hebben alumni contact met de opleiding. Contact met een deel van de alumni wordt onderhouden door middel van de vereniging Ex Oriente Lux, die lezingen organiseert en het blad Phoenix uitgeeft (één der alumni is redacteur). De opleiding wil de band met alumni verder versterken door regelmatig informele bijeenkomsten te organiseren. Bevindingen De commissie heeft tijdens de gesprekken met de betrokkenen bij de opleiding opgemerkt, dat er de opleiding veel aan gelegen is de contacten met de alumni in stand te houden en zo mogelijk te versterken. Door de frequente informele en formele contacten tussen medewerkers en studenten is de betrokkenheid van beide groepen bij de opleiding en de interne kwaliteitszorg als vanzelfsprekend gegarandeerd. Samenvattend oordeel Medewerkers, studenten, alumni en afnemend beroepenveld zijn goed bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding betrokken. Conclusie Goed. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende.
7.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
194
Beschrijving De opleiding geeft in de zelfstudie aan dat er over de gerealiseerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding bij gebrek aan afgestudeerden nog niets te zeggen is. Om deze reden is het niet mogelijk om tot een uitspraak te komen betreffende het gerealiseerde niveau van de studenten. Omdat de grondslagen van de opleiding ook na de invoering van het bachelor-masterstelstel gelijk zijn gebleven, heeft de commissie een selectie doctoraalscripties beoordeeld en deze als model genomen voor het toekomstige niveau van de masterscripties. Hierbij wil de commissie wel de aantekening maken dat als gevolg van het kleine aantal studenten er weinig scripties waren om te bestuderen; er zijn bij deze opleiding drie scripties (afstudeerwerken) over de afgelopen vijf jaar gerealiseerd. Bevindingen Het niveau van de door de commissie bestudeerde doctoraalscripties bleek conform de eis die aan een dergelijk werk van een soortgelijke opleiding gesteld mag worden. De commissie is van mening dat de studenten middels deze scripties blijk hebben gegeven zich de eindtermen te hebben eigen gemaakt. De becijfering van deze scripties kwam bovendien zeer goed overeen met de cijfers die de commissie zou hebben gegeven. Samenvattend oordeel Voor zover beoordeeld kan worden zijn de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties. Conclusie Voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In de zelfstudie is omschreven dat de universiteit Leiden reeds geruime tijd bezig is de onderwijsrendementen van studenten te verhogen. Zo werd in 1996 het bindend studieadvies ingevoerd met als doel studenten die bij een opleiding niet op hun plek zijn na de propedeuse uit het vervolg van de opleiding te weren. Het algemene beleid op dit onderwerp is beschreven in het facultaire deel van het rapport. De opleiding TCMA heeft de volgende streefcijfers geformuleerd voor wat betreft het onderwijsrendement. Per 1 september 2005 hanteert de Universiteit Leiden de regel dat studenten die niet in twee jaar hun propedeusediploma halen, de opleiding niet mogen voortzetten. Het propedeuserendement zal vanaf dat moment dus na twee jaar zijn hoogste punt hebben bereikt. De opleiding streeft voor de bacheloropleiding naar een postpropedeuserendement van 70% na drie jaar, 80% na vier, en 90% na vijf jaar. In het licht van de gangbare doctoraalrendementen is dat erg ambitieus, maar de verwachting is dat het kortere en strakker vormgegeven bachelorprogramma tot snellere doorstroming zal leiden. De opleiding streeft voor de masteropleiding naar een rendement van 85% na een jaar en 95% na twee jaar.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
195
Bevindingen De commissie is van oordeel dat de streefcijfers ambitieus zijn geformuleerd. Ofschoon dit aantoont dat de opleiding over duidelijke aspiraties beschikt is het in de ogen van de commissie de vraag of deze streefcijfers haalbaar en dus wellicht te ambitieus zijn. Toch ziet de commissie de grote ambitie van de opleiding overwegend als een pluspunt. Zij is tevens van mening dat de opleiding al het mogelijke in het werk stelt om het onderwijsrendement zo hoog mogelijk te laten zijn. Over de periode 1993-2002 is voor de ongedeelde doctoraalopleiding Semitische talen en culturen het propedeuserendement ongeveer 70% en voor de postpropedeuse ongeveer 50%. Dit laatste percentage is het gemiddelde van de jaren 1993-1994 en 1994-1995. De studentaantallen waren in de andere jaren zo klein dat de KUO-cijfers niet berekend konden worden. Als gevolg van deze (zeer) lage studentaantallen is de commissie van mening dat het bijzonder moeilijk is de rendementscijfers voor de opleiding TCMA goed op waarde te schatten. Daar komt bij dat veel studenten deze opleiding als tweede studie volgen en dus eigenlijk deeltijdstudent zijn, maar niet als zodanig kunnen worden ingeschreven omdat er geen deeltijdvariant van deze opleiding bestaat. Van grotere waarde acht de commissie het gegeven dat de studenten goed gemotiveerd worden door de docenten en studieadviseurs om zo snel mogelijk af te studeren. De waarde van streefcijfers voor een kleine opleiding is beperkt. De commissie waardeert de inspanningen van docenten en studieadviseurs om de studenten zo snel mogelijk af te laten studeren positief. Samenvattend oordeel Er zijn streefcijfers voor het onderwijsrendement geformuleerd en de opleiding doet er alles aan om een goed onderwijsrendement te bereiken. Conclusie Voldoende. Oordeel op onderwerpniveau Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaat luidt: voldoende.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
196
Onderwerp
Oordeel
Facet
0. Afbouw ongedeelde opleiding 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
Afbouw
Voldoende
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende
Oordeel master
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed
Voldoende
Goed Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van de inhoudelijke onderbouwing per facet en de zes oordelen per onderwerp is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Op alle onderwerpen voldoet de opleiding aan de basiskwaliteit.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
197
BIJLAGEN
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
198
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Dr. H.J.M. van Berkel promoveerde in 1984 op een toetstechnisch onderwerp: de diagnose van toetsvragen. Sedert 1986 is hij als universitair hoofddocent werkzaam aan de capaciteitsgroep Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch van de Universiteit Maastricht. Binnen de Universiteit Maastricht/Faculteit der Gezondheidswetenschappen was hij onder meer belast met het voorzitterschap van de examencommissie en van het opleidingsbestuur. Hij was redactielid van het tijdschrift Onderzoek van Onderwijs. Op dit moment is hij managing editor van het tijdschrift Advances in Health Sciences Education en hoofdredacteur van het tijdschrift Examens. Hij is (mede)auteur van een tiental boeken waarvan de meeste betrekking hebben op onderwijskwaliteit. Daarnaast is hij lid/voorzitter geweest van een vijftal visitatiecommissies in het hoger onderwijs. Prof. Dr. H.E. Boeschoten is sinds 2002 Hoogleraar Turkologie in Mainz. Hij was van 1981-2002 universitair docent algemene taal- en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Tilburg. Hij promoveerde in 1990 op het onderwerp: Turkse taalverwerving bij immigranten kinderen. Hij bekleedde van 1991-1992 de leerstoel Turkologie aan de Universiteit van Frankfurt. Van 2000-2001 aan de Universiteit van Bamberg, in 1998 aan de Universiteit van Giessen. Hij is onder andere medeoprichter van het Europese Seminar voor Centraalaziatische Studies (ESCAS) Enkele publicaties: Backu, A. & H. Boeschoten (1998) ‘Language change in immigrant Turkish’, in: G. Extra & J. Maartens (eds.), Multiculturism in a multicultural context. Tilburg UP (pp. 221-238). Boeschoten, H. & L. Johanson (eds.) (2005) Turkic Languages in Contact. Wiesbaden: Harrassowitz. Jyrki Kalliokoski is vanaf 1999 hoogleraar Finse taal aan de Helsingin yliopisto (Universiteit van Helsinki). Hij is gastemedewerker Finse taal en cultuur geweest aan de Uniwersytet im. A. Mickiewicza, Pozna (1983-1984) en de Rijksuniversiteit te Groningen (1990-1991). Hij was lid van de Council for Finnish Studies at Universities abroad (CIMO/ Finnish Ministry of Education) van 1990-1998; en voorzitter van dezelfde raad van 1999-2004. Hij is extern evaluator van de onderzoeksprogramma’s van het onderzoekcentrum voor talen in Finland geweest (1999) en lid van de adviesraad voor de evaluatie van de Nordic studies voor buitenlandse universiteiten (Nordiska Ministerrådet, 2003). Hij is ook lid van de adviesraad voor het Nederlands-Fins, Fins-Nederlandse woordenboek project (Nederlandse Taalunie en Universiteit Gent). Prof. Dr. phil. Dr. h.c. Wolf Schmid, sinds 2004 directeur van het Interdisciplinaire Centrum voor Narratologie aan de Universiteit van Hamburg. Vakgebied: Russische en Tsjechische Literatuur; Literatuurtheorie, in het bijzonder de Narratologie. 1972-1976 wetenschappelijk medewerker Universiteit Utrecht. 1976-1978 hoogleraar Russische Literatuur Universiteit Oldenburg. Sinds 1978 gewoon hoogleraar Slavistiek: Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Hamburg. 2000 eredoctor aan de Universiteit St. Petersburg. Enkele publicaties: Ornamentales Erzählen in der russischen Moderne. Čechov – Babel’, Zamjatin, Frankfurt am Main 1992. Proza kak poezija. Puškin – Dostoevskij – Čechov – avangard [Prosa als Poesie. Aufsätze zum Erzählen in der russischen Literatur – russ.]. Sankt-Peterburg 1994. 2. Auflage: 1998. Narratologija [Narratologie – russ.]. Moskva 2003. Dt.: Elemente der Narratologie, Berlijn/New York 2005. Dr Willem F. Smelik promoveerde in 1995 op een studie van de Targum op Richteren. Is sinds 1999 Lecturer in Biblical Hebrew and Aramaic aan University College te London. Van 1996-1999 editor van de serie Bilingual Concordance to the Targum of the Prophets (Leiden: E.J. Brill). In 2003 was hij Lady Davis Visiting Professor aan de Hebrew University in Jerusalem; 2003-2004 fellow van de Yad Hanadiv/Beracha Foundation (2003-2004), eveneens in Jeruzalem. Momenteel is hij als co-director betrokken bij het project ‘Late Aramaic: The Literary and Linguistic Context of the Zohar’ (gesubsidieerd door de AHRC). Sinds 2001 is hij vice-president van de International Organisation for Targum Studies (IOTS). Hij is joint editor van het tijdschrift Aramaic Studies, uitgegeven door Sage Publications. Hij is tevens joint editor van een nieuwe serie Bijbelcommentaren, The Text of the Hebrew Bible (Sheffield Phoenix). Daarnaast is hij lid van een aantal redacties, waaronder ‘Textos y Estudios Cardenal Cisneros’ (TECC), uitgegeven door de Departamento de Filología Bíblica y de Oriente Antiguo (Madrid) en Studies in the Aramaic Interpretation of Scripture (Leiden: E.J. Brill).
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
199
Mw S. Tiethoff volgt de opleidingen Slavische talen en culturen en Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap aan de Universiteit Leiden. Daarnaast vervulde zij diverse bestuursfuncties. Zo was zij voorzitter van de studievereniging van de opleiding Slavische talen en culturen/Ruslandkunde (Most) en lid van de Opleidingscommissie en het Opleidingsbestuur van de opleiding Slavische talen en culturen, Universiteit Leiden. Ook was zij als student-assistent bij de opleiding Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap (Universiteit Leiden) betrokken bij de organisatie van de derde Internationale Taalkunde Olympiade. Dhr L.R.Venema volgt de bacheloropleiding Slavistiek, richting Russisch, en de bacheloropleiding Europese Studies, richting Oost-Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam Daarnaast vervulde hij diverse bestuurlijke functies, waaronder van 2003-2004 penningmeester van de Faculteitsvereniging ALPHA (Algemeen PLatform Humaniora Amsterdam), van 2004-2005 voorzitter van de Facultaire Studentenraad en van 2005-2006, raadslid van de Facultaire Studentenraad Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam. Stefan Wild was van 1968-1973 directeur van het Duits Midden-Oosten Instituut te Beiroet (Libanon), van 1974-1977 hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en van 1977-2002 hoogleraar Semitische Talen en Islamstudies aan de Universiteit van Bonn. Sinds 2002 emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Bonn. Redactielid van Die welt des Islams. International Journal for the Study of Modern Islam (Leiden). Hij is de auteur van Mensch, Prophet und Gott im Koran. Muslimische Exegeten des 20. Jahrhunderts und das Menschenbild der Moderne ( Münster 2001) en lid van de redactie van Oliver Leman (ed.): The Qur’an: an encyclopedia, (New York 2006).
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
200
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke bacheloren masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen de opleidingen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen, Egyptische taal en cultuur, Hebreeuwse en Aramese talen en culturen, Slavische talen en culturen, Finoegrische talen en culturen, Ruslandkunde, Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten, Islamic studies, Islam in de moderne wereld en Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië. Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Dit referentiekader is voorgelegd aan en goedgekeurd door de commissie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA 6 . Daarnaast is gebruikgemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages 7 . De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 1998 8 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld 9 . Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld wordt breed. Het omvat opleidingen die levende vreemde talen bestuderen en opleidingen waarin bijvoorbeeld een religie en haar culturele invloed bestudeerd wordt (Islamic studies). In de opleidingen wordt in verschillende mate aandacht besteed aan de geschiedenis en/of de cultuur van de volkeren die een taal spreken of spraken en/of van de samenlevingen waarin de taal gesproken wordt. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
taalvaardigheid; taalkunde; letterkunde; cultuurkunde; geschiedenis; wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden; algemene wetenschappelijke vorming.
Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002. 7 Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html. 8 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998. 9 D.d. 13 februari 2004. 6
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
201
Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en de letterkunde een belangrijke plaats in. Bij opleidingen die een samenleving, een land of een cultuur centraal stellen staat de bestudering van de betreffende taal minder prominent, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis in die gevallen juist belangrijker is. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen en kwalificaties en het programma van de categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen en kwalificaties en het programma moeten in dit licht gelezen worden.
A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en MiddenOosten worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel specialistischer (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Een van de doelen van de bacheloropleiding is de student zodanig op te leiden dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: a.
kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde, letterkunde en cultuurkunde van de betreffende taal en de cultuur en geschiedenis van het volk dat de taal spreekt of sprak, dan wel van het land of de samenleving waarin de betreffende taal gesproken wordt of werd, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt kan afhankelijk van de focus van de opleiding verschillen; b. de student een goede beheersing van de moderne taal of talen van de bestudeerde taal bij te brengen; c. de student academisch te vormen; d. de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; e. een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; f. een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis; De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
202
B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Overige talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, morfologie, semantiek, etc.); kennis van de woordenschat; kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën.
De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • • • •
kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken; inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten en in het historisch functioneren van literatuur; kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context; basale kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en –technieken.
De eindkwalificaties die betrekking hebben op het domein van de cultuur en geschiedenis van het land omvatten ten minste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, de samenleving op Europees of globaal niveau.
De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
Vaardigheden • • • •
Goede stelvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt te verdedigen in de doeltaal; taalvaardigheid in de moderne vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding; effectief gebruik kunnen maken van taalnaslagwerken, bronnen kunnen raadplegen;
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
203
• •
beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren); gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de eisen van het afnemend veld. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, vereist of dienstig is. De opleiding bezint zich op de toenemende noodzaak van kennis van de Engelse taal. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis • • • • •
Grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste culturele stromingen en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
Vaardigheden •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten;
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
204
•
actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende domeinen – letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing – te integreren.
• •
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, bereidheid om nieuw en/of onontgonnen terrein te betreden en verantwoordelijkheid samengaan 10 . Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op methodische, historische, ethisch-maatschappelijke aspecten van de wetenschap 11 die zich richt op het object van de studie.
•
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod te komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in al haar aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan. Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het, voor zover dat mogelijk is, wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. De studenten worden tijdens de bacheloropleiding begeleid bij het analyseren van teksten en de eerste stappen van het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een oriëntatie op educatieve beroepen. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. 10 11
(Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993. (Deels uit) Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
205
E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden, zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. De masterstudent werkt toe naar een grotere zelfstandigheid in het uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
206
Bijlage C: De Dublin-descriptoren kwalificaties bachelor
kwalificaties master
kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
toepassen kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of nietspecialisten.
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten.
leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
207
Bijlage D: Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Overige Vreemde Talen van Europa en het Nabije en MiddenOosten Bezoek met vier opleidingen Twee bacheloropleidingen en twee doorstroommasters Dag 1 09:00 – 11:00 11:00 – 12:00 12:00 – 13:00 13:00 – 13:30 13:30 – 14:15 14:15 – 14:45 14:45 – 15:30 15:30 – 15:45 15:45 – 16:15 16:15 – 17:00 17:00 – 17:45 17:45 - 18:30 19:30 – 21:30
Voorbereidende bijeenkomst van de visitatiecommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten Gesprek met het faculteitsbestuur, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten Lunch Studenten bachelor- en masteropleiding 1 (3 per jaar) Docenten bachelor- en masteropleiding 1 (maximaal 10) Studenten bachelor- en masteropleiding 2 (3 per jaar) Docenten bachelor- en masteropleiding 2 (maximaal 10) Pauze Studenten bachelor- en masteropleiding 3 (3 per jaar) Docenten bachelor- en masteropleiding 3 (maximaal 10) Alumni van beide (ongedeelde) opleidingen Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden met CvB, decaan, onderwijsdirecteur, visitatiecoördinator
Dag 2 09:00 – 09:45 09:45 – 10:30 10:30 – 11:15 11:15 – 11:45 11:45 – 12:45 12:45 – 13:30 13:30 – 16:30 16:30 – 17:00 17:00 – 18:00
Studenten van de opleidingscommissies Docenten van de opleidingscommissies Examencommissies en studieadviseurs Voorbereiding afsluitend gesprek Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteur Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Borrel
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
208
Bijlage E: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ANTP ARCHON ASN BaMa BSA CB CEDLA CEFR CHROHO COO COWOG DARE ECTS Fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KCV KU Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER OIKOS PAO PhD QAA QANU R&O RU RUG SAO TCMA TCMO UD
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Romaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Arabische, Nieuwperzische en Turkse talen en culturen Onderzoekschool Archeologie Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Full-Time Equivalence Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UU) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letteren-bibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Nederlandse Onderzoeksschool voor klassieke studies Postacademisch onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs Talen en culturen van Mesopotamië en Anatolië Talen en culturen van het Nabije en Midden-Oosten Universitair docent
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
209
UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VWO WO
Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrum Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Overige Talen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, Universiteit Leiden-
210