Rapport Romaanse Talen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen
november 2005
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht The Netherlands Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2005 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Deel I
Algemeen Deel
7
Deel II
Facultair Deel
1. 2. 3. 4.
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
9 11 15 21
25
1. Rapport over de Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen
27
Deel III Opleidingsdeel
43
1. Rapport Bachelor Griekse en Latijnse Taal en Cultuur en Master Griekse en Romeinse Studies 2. Rapport Bachelor en Master Romaanse Talen en Culturen
45 63
Bijlagen
83
Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
Curricula vitae van de leden van de commissie Domeinspecifiek referentiekader Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Romaanse Talen Lijst met afkortingen
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
85 89 97 101
3
4
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Romaanse Talen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
5
6
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
7
8
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. Romaanse Talen is er daar een van. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op Romaanse talen en klassieke talen. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Romaanse Talen (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake; een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie als die gaan over het facultaire beleid en opgaan voor alle door haar bezochte opleidingen; een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel; uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2003, een beschrijving van de taak, de samenstelling en werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie, zoals hierboven aangekondigd, kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
9
10
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-Protocol. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie bezocht de volgende opleidingen: Radboud Universiteit Nijmegen: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Romaanse Talen en Culturen (Bachelor) (56074) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Romaanse Talen en Culturen (Master) (66074) Rijksuniversiteit Groningen: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Romaanse Talen en Culturen (Bachelor) (56074) Griekse en Romeinse Studies (Master) (60625) Romaanse Talen en Culturen (Master) (66074) Universiteit Leiden: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans (Bachelor) (56052) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans (Master) (66052) Universiteit Utrecht: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Portugese Taal en Cultuur (Bachelor) (56811) Spaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56810) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Portugese Taal en Cultuur (Master) (66811) Spaanse Taal en Cultuur (Master) (66810)
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
11
Vrije Universiteit Amsterdam: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Universiteit van Amsterdam: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56816) Nieuwgriekse Taal en Cultuur (Bachelor) (56814) Roemeense Taal en Cultuur (Bachelor) (56812) Spaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56810) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66816) Nieuwgriekse Taal en Cultuur (Master) (66814) Roemeense Taal en Cultuur (Master) (66812) Spaanse Taal en Cultuur (Master) (66810) Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: •
Prof. dr. W. Zwanenburg, emeritus hoogleraar Franse Taalkunde, Universiteit Utrecht
Tot de leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • •
Prof. dr. J. den Boeft, emeritus hoogleraar Godsdienstgeschiedenis van het Hellenisme, Universiteit Utrecht & Latijnse Taal- en letterkunde, Vrije Universiteit Prof. dr. W. Geerts, hoogleraar Italiaanse literatuur, Universiteit Antwerpen en directeur van Academia Belgica te Rome Prof. dr. A. Wouters, hoogleraar Griekse Taal- en Letterkunde, Universiteit Leuven Prof. dr. E. Roegiest, hoogleraar Spaanse en algemene Romaanse Taalkunde, Universiteit Gent Dhr. J. Houben, deskundige hoger onderwijsbeleid Dhr. P. Rutgers, student Romaanse Taal en Cultuur (Frans), Universiteit Groningen Drs. S. den Haak, masterstudent Centrum voor Studie en Documentatie van LatijnsAmerika, Amsterdam
Als secretaris van de commissie is opgetreden: drs. I. Akerboom voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Leiden, Vrije Universiteit Amsterdam en Radboud Universiteit Nijmegen en drs. J. Boerke voor de Universiteit van Amsterdam en Universiteit Utrecht. Beide zijn medewerker van het bureau QANU. De heer Houben heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Leiden. Hij werd vervangen door de heer A.I. Vroeijenstijn, consultant kwaliteitzorg Hoger Onderwijs. De heer 12
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
den Boeft heeft zich afzijdig gehouden bij de beraadslagingen bij de beoordeling van de opleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De heer Geerts en de heer Roegiest waren afwezig tijdens het bezoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam, maar hebben wel deelgenomen aan de gezamenlijke voorbereiding van dit bezoek. Hetzelfde geldt voor de heer Wouters bij het bezoek aan de Universiteit Utrecht. Voor extra expertise op het terrein van Nieuwgrieks werd prof. dr. KA. Dimadis van de Freie Universität Berlin aangetrokken en voor de Utrechtse masteropleidingen Interculturele communicatie en Vertalen respectievelijk prof. dr. P. Cuvelier van de Universiteit Antwerpen en prof. dr. M. Steenmeijer. De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De verdeling is zo gemaakt dat zij niet aanwezig waren bij de universiteiten waar zij aan verbonden zijn of waren. De heer Den Haak was aanwezig in Groningen, Utrecht en bij de Vrije Universiteit te Amsterdam, de heer Rutgers in Leiden, Nijmegen en aan de Universiteit van Amsterdam. Mevrouw Akerboom verving de heer Boerke tijdens het bezoek aan de Universiteit Utrecht. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend. In bijlage A zit een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
13
14
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
3.
Werkwijze commissie
Letteren-aanpak De faculteiten die in het kader van de letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de deelnemende instellingen om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende instelling, waarin de stand van zaken bij die instelling wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te realiseren. Werkwijze commissie De commissie hield op 14 januari 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (zie bijlage B) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de leden de werkwijze door. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst hebben de secretarissen de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretarissen zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De secretarissen hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretarissen. De secretarissen compileerden alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder commissielid alle rapporten las en beoordeelde, zijn er per opleiding ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ aangewezen die in eerste instantie verantwoordelijk waren voor behandeling tijdens het bezoek, de beoordeling en argumentatie. Ook lazen de commissieleden van tevoren drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de secretaris en voorzitter. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid. Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek (zie bijlage 3). Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter en secretaris QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
15
aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, Opleidingscommissies, Examencommissies en studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in feite vaak de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagd materiaal en hield de commissie spreekuur ten behoeve van spontane aanmeldingen van studenten of docenten. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken definitief. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Omdat de meeste masterprogramma’s nog niet draaien, of pas recent van start zijn gegaan, kon de commissie niet geheel varen op ervaring met het programma of oordelen van studenten. Zij koos er daarom voor de plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zo maar een goed krijgen. Wanneer de commissie een ‘good practice’ heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe: goed. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening gemaakt wordt als een ‘good practice’ wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Wanneer er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. Uitwerking van de beslisregels De commissie heeft zich uitvoerig bezonnen op de bovengenoemde toepassing van de beslisregels, die een keurslijf met een zekere mate van arbitrariteit vormen (hetgeen overigens niet 16
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
betekent dat het gemakkelijk zou zijn eenduidiger regels ter vervanging te formuleren). De toepassing van de regels is ook een punt van uitgebreid overleg geweest met de verantwoordelijken bij QANU, die onvoorwaardelijk instemmen met de gevolgde handelwijze. Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat voldoende heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze de gevisiteerde programma’s als aan de magere kant beschouwt. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s voortvarend hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede en soms zeer goede kwaliteit tot verbetering te komen. Bij dat alles moet opgemerkt worden dat de te beoordelen facetten van zeer ongelijke zwaarte en complexiteit zijn. Vergelijk bijvoorbeeld een facet als ‘duur van de opleiding’ (waarbij men zich moeilijk een kwalificatie als goed of excellent kan voorstellen) met zulke belangrijke facetten als ‘domeinspecifieke eisen’, ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud programma’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Het predikaat goed kan op verschillende aspecten van een facet wijzen. Zo is in de veelal positieve beoordeling van het facet ‘kwaliteit van het personeel’ bij de opleidingen van de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam het personeelsbeleid van de betreffende faculteiten verrekend, behalve daar waar het gesprek met de staf van een bepaalde opleiding een contra-indicatie opleverde. De keuze van het voorbeeld is niet willekeurig, in die zin dat de commissie constateert dat de vaak krap bemeten staf van de beoordeelde opleidingen in de meeste gevallen al het mogelijke, en soms zelfs meer doet om de kwaliteit in stand te houden. De commissie raakte keer op keer onder de indruk van het engagement en de didactische vaardigheden waarmee omvangrijke onderwijstaken worden vervuld. In de meeste gevallen gaat dit gepaard met een opmerkelijke ‘team spirit’ binnen de staf, die voor de opleiding profijtelijk is. De commissie heeft haar waardering voor dit alles in haar beoordeling van dit facet tot uitdrukking gebracht. In het geval van de masterprogramma’s Grieks en Latijn, Frans en Italiaans van de Randstadfaculteiten heeft het in ontwikkeling verkerende Sectorplan tot de beoordeling goed voor het facet ‘domeinspecifieke eisen’ geleid. De commissie heeft slechts één maal gebruik gemaakt van het predikaat excellent, namelijk voor de beoordeling van het facet ‘afstemming tussen vorm en inhoud’ van het bachelorprogramma Portugees. Ze is zich ervan bewust dat nauwe internationale samenwerking (in casu met Coimbra) voor zo’n kleine opleiding gemakkelijker is te bereiken dan voor grotere. Maar de opleiding heeft die mogelijkheid wel volledig uitgebuit, en vooral: de commissie is van mening dat een dergelijke vorm van goed begeleid contact van de studenten met (één of meer universiteiten in) het land van de doeltaal in het programma van elke opleiding in een moderne vreemde taal thuishoort. De rapportage De secretarissen hebben, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in eerste instantie voorgelegd aan de ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ en tijdens de slotvergadering op 29-31 augustus 2005 aan de hele commissie. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, wel bij de eerste twee onderwerpen steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes zijn geen aparte oordelen voor de bachelor en master geformuleerd. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie ook geen onderscheid tussen bachelor en master QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
17
gemaakt. In dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen werd, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accorderen door de voorzitter zijn het algemeen deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Begin oktober waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld. Bezoekprogramma In bijlage 2 zijn twee basisprogramma’s opgenomen; één gebaseerd op vier opleidingen, de ander op acht opleidingen. De bezoeken hebben plaatsgevonden van februari 2005 tot en met april 2005. Bestuderen materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
Alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn Voorlichtingsmateriaal Studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken Stagereglementen/handleidingen Tentamen- en examenreglement Toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.) Recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelor-masterovergangsregelingen College-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) etc. Alumni-enquêtes Medewerkerstevredenheidsonderzoek Verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies Verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad hoc commissies Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar) Facultaire sociale jaarverslagen
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. 18
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft aan de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988/89 tot en met 2000/01. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het CBS worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennis genomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren. Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bepaald bezoek afwezig waren hebben van tevoren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren zijn is daar ook een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken lagen ter inzage. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend weinig defensief. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorggedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren. Wel heeft de commissie bedenkingen ten aanzien van de efficiëntie van het systeem van visitatie en accreditatie waarbinnen ze heeft moeten werken, en ze verklaart zich graag bereid desgewenst bij te dragen tot de discussie dienaangaande. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
19
20
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Hieronder zijn een aantal opmerkingen van inhoudelijke aard uitgewerkt die de bevindingen van de commissie in een meer omvattend kader plaatsen. Bachelor- en masterprogramma’s Eén van de opvallendste bevindingen van de commissie betreft het actieve beleid dat de faculteiten hebben gevoerd bij het programmeren van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s. De commissie is positief getroffen door de wijze waarop ze de algemene kaders en randvoorwaarden voor de opleidingen hebben vastgesteld, en waarop ieder op haar eigen wijze probeert daardoor maximale kansen te scheppen, onder meer voor de relatief kleine en soms bedreigde talenopleidingen waarmee de commissie van doen had. Aan de oppervlakte uit zich de door het ministerie nagestreefde relatieve zelfstandigheid van bachelor- en masterprogramma’s niet zozeer: in alle gevallen heeft de commissie gelijknamige bachelor- en masterprogramma’s aangetroffen, als betrof het de voortzetting van ongedeelde programma’s. De Utrechtse faculteit heeft zich het verst ontwikkeld in de richting van zelfstandigheid van beide soorten programma’s, aangezien onder de masterprogramma’s Frans etc. in feite vier programma’s van algemeen-taalkundige en -letterkundige aard schuilgaan. De kritische kanttekeningen van de commissie bij bepaalde aspecten van de uitwerking van deze programma’s betekenen geenszins dat de commissie gereserveerd staat tegenover de ontwikkeling als zodanig. Ook de andere faculteiten hebben randvoorwaarden geschapen voor een onderscheid tussen het bereik van de bachelor- en de masterprogramma’s, zodanig dat bachelorprogramma’s verplicht dan wel naar keuze een bredere opzet krijgen. Hierbij kan opgemerkt worden dat het referentiekader waarvan de commissie oorspronkelijk is uitgegaan in feite ook terugverwees naar het kader van de ongedeelde opleidingen. De commissie spreekt echter de hoop uit dat de ingezette ontwikkeling zich zal voortzetten, en inderdaad zal leiden tot een flexibeler systeem waarbij de instroom naar een ‘vreemde’ master en de instroom uit een ‘vreemde’ bachelor op degelijke voorwaarden gangbaar zullen worden. De grote waardering van de commissie voor de voorgenomen samenwerking van de masteropleidingen Grieks en Latijn, Frans en Italiaans in de Randstad, als ook voor de nauwe samenwerking van de bacheloropleiding Portugees met Coimbra, is hierboven al ter sprake gekomen bij de bespreking van de uitwerking van de beslisregels. De commissie ondersteunt het belang van het Sectorplan voor de Randstad van ganser harte, daarbij onder meer ook denkend aan de mogelijkheid om hoogleraarsposities nationaal op elkaar af te stemmen en promovendi een ruimere begeleidingscontext te verschaffen. Ook is ze, als gezegd, van mening dat het genoemde initiatief van Portugees tot voorbeeld kan strekken aan welke opleiding in een moderne vreemde taal dan ook. Dubbele oriëntatie van de talenstudies Wat betreft de begrippen verbreding en verdieping verkeren de talenopleidingen trouwens in een bijzondere situatie, doordat zij in alle gevallen een dubbele oriëntatie kennen, enerzijds naar taalgebied, anderzijds naar discipline: taalkunde dan wel letterkunde en cultuurkunde. Deze dubbele oriëntatie uit zich ook in de adviezen van de commissies Van Els (2002) en Veldhuis (2003), die respectievelijk de tweede en de eerste oriëntatie laten prevaleren. De commisQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
21
sie van Els stelt voor het bacheloronderwijs in de talen onder te brengen in twee programma’s, namelijk Taal en communicatie en Literatuur en cultuur, met de mogelijkheid om daarbinnen een thuistaal te definiëren voor de individuele invulling ervan. De commissie Veldhuis stelt juist voor om voor het bacheloronderwijs een aantal geografisch bepaalde programma’s te definiëren, waaronder Talen en culturen van Zuid-Europa (Romaans, Frans, Italiaans, Portugees, Roemeens, Spaans, Nieuwgrieks) en Griekse en Latijnse taal en cultuur, en daarnaast de programma’s Taalwetenschap en Literatuurwetenschap. De commissie constateert dat de ontwikkeling van de gevisiteerde bachelorprogramma’s de studenten over het algemeen meer dan in het verleden de mogelijkheid geeft hun programma volgens de ene dan wel de andere oriëntatie te verbreden of te verdiepen. Ten gevolge van deze onderlinge verstrengeling van de talenstudies hebben faculteiten de nodige winst weten te behalen uit samenwerking van opleidingen en multifunctionaliteit van cursussen. Daarmee legitimeren zij tot op zekere hoogte het in stand houden van zogenaamde kleine talenopleidingen die soms met weinig middelen moeten woekeren. De commissie wil hierbij opmerken dat het juist vanwege de genoemde verstrengeling te rechtvaardigen is dat faculteiten de kleine talenopleidingen zo lang mogelijk in stand willen houden: ze ontlenen hun waarde niet alleen aan zichzelf, maar ook aan hun functie in een geheel van empirische en theoretische taal- en literatuurstudie. Kleine opleidingen in facultair verband De bescheiden omvang in studentenaantallen van de opleidingen in klassieke en Romaanse talen verdient ook in een ander opzicht aandacht. Voor hen zijn stringente regelingen van de faculteiten, in het bijzonder wat betreft studiebegeleiding en kwaliteitsbewaking, veelal van minder belang dan voor grotere opleidingen. De commissie heeft daar rekening mee gehouden, en meestal geconstateerd dat ook faculteiten op dat punt voldoende souplesse betrachten in plaats van contraproductieve rigiditeit na te streven. Beroepenveld en arbeidsmarkt De commissie heeft de faculteiten en opleidingen steeds bevraagd over de manier waarop het beroepenveld en de arbeidsmarkt betrokken worden bij de evaluatie van de programma’s. Dat punt is met name voor de bachelorprogramma’s met hun bredere opzet meer van belang dan het in het verleden was. Het is tot heden op de meeste plaatsen nog weinig uitgewerkt. De commissie heeft hiervoor begrip uitgesproken, maar beveelt dit punt toch dringend in de aandacht van de faculteiten en opleidingen aan. De student mag verwachten dat de programmering van de bacheloropleiding, leidend tot een volwaardig academisch diploma, mede gebaseerd is op inzicht in het niveau en de inhoud van functiegebieden die in het verlengde van de opleiding liggen. Daarvoor is een verkenning van arbeidsmarktperspectieven voor deze nieuwe categorie universitaire alumni geboden. Studieduur en rendement Een aantal van de eerder genoemde stringente regels van faculteiten betreffen een probleem dat alle Letterenfaculteiten treft, namelijk de onbevredigende studieduur en rendementen. Aan de basis van dat probleem ligt het feit dat Letterenstudenten wekelijks minder tijd aan hun studie 22
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
besteden dan nagestreefd, en zich bovendien ook veelal minder druk maken dan faculteiten wensen over de duur van hun werk aan de afstudeerscriptie. Dit is een algemeen probleem dat te maken heeft met een mentaliteit en gewoonte, waarbij faculteiten bij de huidige randvoorwaarden na veel inspanning uiteindelijk lijken te moeten berusten in het tempo dat de studenten wensen te kiezen. Tot datgene wat de faculteiten zelf nog meer kunnen doen, behoort naar de mening van de commissie ook versnelling van de rapportage van de doorstroming, die in de gegeven omstandigheden belangrijker is dan rendementscijfers om de vinger aan de pols te houden. Snelle beschikbaarheid van doorstroomcijfers per functionele unit is cruciaal, waarbij vluchtverklaringen (te veel shoppers enz.) uitgefilterd zouden moeten worden. Een maand-na-maand controlesysteem kan een faculteitsbestuur zeer van dienst zijn om studievertraging en uitval in de gaten te houden en de efficiëntie van maatregelen, ook kleinschalige, te meten. De commissie meent dat de invoering van de bachelor-masterstructuur een uitgelezen gelegenheid biedt om op dit punt waar nodig een nieuwe start te maken. De vervanging van de vroegere ongedeelde opleiding door twee zelfstandige opleidingen van enerzijds drie (één + twee) en anderzijds één of twee cursusjaren schept nieuwe mogelijkheden, zowel voor de opleidingsverantwoordelijken als voor de studenten om zowel het rendement als de studievoortgang in het oog te houden en tijdig beleid te ontwikkelen om de beoogde doelen (alsnog) te bereiken. Lerarenopleiding De taak van de commissie strekte zich uit tot de bacheloropleidingen en de doorstroommasters op het gebied van de klassieke en de Romaanse talen, met uitsluiting van de educatieve masters en de researchmasters. Vooral bij de gesprekken over de oriëntatie van de opleidingen en de maatschappelijke inbedding heeft de commissie moeten constateren hoe betreurenswaardig het is dat de vakdidactische opleidingen zo zeer geïsoleerd zijn geraakt van de rest doordat ze in een ander organisatorisch verband zijn geplaatst. Het wordt de bacheloropleidingen in de talen daardoor zeer moeilijk tot onmogelijk gemaakt om zich ten volle te kwijten van hun taak ten aanzien van de samenleving, door zich te laten voeden door het aspect van de opleiding van leraren en de maatschappelijke context waarin die plaatsvindt. De commissie beveelt de gezamenlijke Letterenfaculteiten dringend aan om, samen met anderen, die kwestie nog eens expliciet onder de aandacht van de beleidsmakers te brengen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
23
24
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
25
26
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen
1.1.
Inleiding
Het bezoek aan de faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen vond plaats op 2 en 3 februari 2005. De opleidingen die de commissie visiteerde zijn: Type opleiding Opleidingsnaam+Code Bachelor Romaanse Taal en Culturen (56074) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (56003) Master Romaanse Talen en Culturen (66074) Griekse en Romeinse Studies (60625)
Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd, deeltijd
1.1.1. Structuur en organisatie van de faculteit De faculteit heeft de facultaire bestuurs- en organisatiestructuur met ingang van het collegejaar 2003-2004 gewijzigd om een aantal knelpunten op te lossen die deels het gevolg waren van de manier waarop de faculteit in 1997 de wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur (MUB) had geïmplementeerd. In de nieuwe structuur is meer verantwoordelijkheid gelegd bij de uitvoerders van het onderwijs. Op die manier hoopt de faculteit de betrokkenheid van de staf bij de organisatie van het onderwijs terug te brengen naar het niveau van voor 1997. De faculteit heeft één onderwijsinstituut ingesteld, waarin al het onderwijs is ondergebracht dat binnen de faculteit wordt verzorgd. Het instituut staat onder leiding van een directeur, die enerzijds verantwoordelijk is voor de organisatie van het onderwijs en anderzijds voor de kwaliteitszorg op het niveau van de programma’s. De directeur wordt ondersteund door vier opleidingscoördinatoren, die deel uitmaken van het onderwijsinstituut en elk een cluster van opleidingen onder hun hoede hebben. De rol en positie van de afdelingen zijn versterkt. De besturen van de afdelingen, die bestaan uit ten minste drie stafleden en een student, zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijke aansturing van het onderwijs. In de besturen zijn alle leerstoelgroepen vertegenwoordigd die een substantiële bijdrage aan het onderwijs binnen een opleiding verzorgen. De afdelingen houden zich alleen bezig met de aansturing van het onderwijs, zij hebben geen taken op het gebied van onderzoek. De Groningse faculteit richt zich zowel in het onderwijs als in het onderzoek vooral op de westerse wereld, meer in het bijzonder op Europa en het Noord-Amerikaanse continent. Vanuit deze invalshoek is er ook aandacht voor de relatie van Europa met de niet-Europese wereld, in het bijzonder Afrika, Indonesië en Japan. De faculteit verzorgt onderwijs en verricht onderzoek op het terrein van de klassieke en moderne talen en culturen van Europa en het Nabije en Midden-Oosten, de geschiedenis, de kunstgeschiedenis en de archeologie. Daarnaast verzorgt de faculteit thematisch gerichte opleidingen en (Engelstalige) masteropleidingen die zich vooral richten op de internationale studentenmarkt.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
27
1.1.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken In het collegejaar 2002-2003 is de faculteit formeel overgegaan naar de bachelor-masterstructuur. De bachelor- en masterprogramma’s zijn in het studiejaar 2003-2004 daadwerkelijk ingevoerd voor alle studiejaren. Aan de invoering van de bachelor-masterstructuur is een proces voorafgegaan dat begon in 2000. De faculteit heeft onder andere richtlijnen opgesteld voor de commissies die de herprogrammering vormgaven, een facultaire kaderstelling en uitgangspunten opgesteld voor de formulering van doelstellingen, eindtermen, typen van werkvormen et cetera. De faculteit heeft de gelegenheid aangegrepen om een aantal veranderingen door te voeren: de trimesterindeling is vervangen door een semesterindeling, het Groningse waaiermodel (met een beperkt aantal propedeuses die toegang boden tot verschillende bovenbouwopleidingen) is afgeschaft, er is een major-minorstructuur ingevoerd en het onderwijs is gemodulariseerd, waarbij elke module een omvang heeft van 5 studiepunten of een veelvoud daarvan. In de filosofie van de faculteit zijn bacheloropleidingen in de eerste plaats studentgeoriënteerd en masteropleidingen naast studentgeoriënteerd vooral ook expertisegericht. Studenten die ingeschreven stonden als doctoraalstudent hebben eenmalig de mogelijkheid gekregen om zich in te schrijven voor een bacheloropleiding. Studenten die niet zijn overgestapt kunnen tot 1 september 2007 een afsluitend examen afleggen om een doctoraaldiploma oude stijl te behalen. Vanaf het studiejaar 2003-2004 zijn de oude opleidingsprogramma’s niet langer operationeel. Doctoraalonderdelen zijn vervangen door studieonderdelen uit de programma’s van de nieuwe bachelor- en masteropleidingen. Er zijn per opleiding overgangsregelingen vastgesteld die bepalen welke onderdelen studenten uit de doctoraalopleiding moeten volgen om hun diploma te kunnen behalen. De feitelijke overgang van ongedeeld naar bachelormasterstructuur is volgens de faculteit zonder problemen verlopen, omdat de voorbereidingen voor die overgang goed waren. Er zijn per opleiding algemene overgangsregelingen ontworpen. Waar deze niet toereikend waren, zijn met betrokken studenten individuele regelingen getroffen. Het uitgangspunt daarbij was dat de overgang naar de bachelor-masterstructuur niet tot vertragingen mocht leiden en dat de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd moest zijn. De faculteit heeft onder andere extra herkansingen georganiseerd voor onderdelen uit de oude, ongedeelde opleidingen.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De bachelor- en masterprogramma’s die de faculteit aanbiedt zijn, volgens de faculteit, ingericht op basis van vooraf vastgestelde eindtermen. De faculteit heeft daarmee de omslag gemaakt van inputgeoriënteerd naar outputgeoriënteerd onderwijs. De nationale en inter28
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
nationale afstemming van de eindtermen is niet altijd even expliciet geweest, omdat er nog nauwelijks internationaal erkende domeinspecifieke referentiekaders voor Letterenopleidingen voorhanden zijn. De faculteit heeft onder andere gebruikgemaakt van de inzichten uit het Tuning-project, de kaders die zijn ontwikkeld door de Quality Assurance Agency (uit het Verenigd Koninkrijk) en het Common European Framework of Reference, dat is opgesteld door de Raad van Europa. Bij het opstellen van de eindtermen is ook rekening gehouden met de eisen die het beroepenveld stelt. De faculteit maakt een onderscheid tussen algemene en academische vaardigheden (‘generic competences’), vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis. De laatste twee vormen de vakspecifieke competenties. Dit stramien voor de eindtermen van de afzonderlijke opleidingen is vastgelegd in de facultaire notitie Model voor de formulering van eindtermen/competenties. De bachelorprogramma’s zijn geformuleerd als zelfstandige opleidingen gericht op de verwerving van algemene academische en vakspecifieke basiskennis en vaardigheden. Ze hebben de volgende doelstellingen: • • • • •
academische vorming en vaardigheden; verdiepen van een specifieke (multi)disciplinaire interesse; basiskennis van een specifiek vakgebied; basiskennis van de bij dat vakgebied behorende methoden en technieken; het voorbereiden van de keuze voor een mastertraject of het voorbereiden op een maatschappelijk vervolgtraject.
Bij het invoeren van de bachelor-masterstructuur heeft de faculteit, zoals eerder vermeld, het principe geïntroduceerd dat bacheloropleidingen studentgeoriënteerd in plaats van stafgeoriënteerd moeten zijn. Een studentgeoriënteerde opleiding is, in de visie van de faculteit, zo opgezet dat zij studenten zo goed mogelijk voorbereidt op het maatschappelijk leven, in termen van burgerschap (citizenship) en de arbeidsmarkt in brede zin (employability). In de onderdelen van de bacheloropleidingen staat de inhoudelijke kennis en expertise van stafleden dus niet centraal, die wordt ondergeschikt gemaakt aan de te realiseren eindtermen. Ook op dit punt is sprake van een cultuuromslag, die niet onverwijld kan worden doorgevoerd, aldus de faculteit. De masterprogramma’s zijn niet alleen studentgeoriënteerd, maar ook expertisegericht. Ze dienen voor het aanleren van specialistische kennis en vaardigheden en voor een onderzoeksoriëntatie. In de masteropleidingen speelt de kennis en expertise van individuele stafleden dus wel een cruciale rol. Masteropleidingen hebben de volgende doelstellingen: • • • •
academische verdieping door de verwerving van meer specialistische kennis; het leren hanteren van geavanceerde methoden en technieken; verwerving en training van onderzoeksvaardigheden; het verantwoord zelfstandig kunnen uitvoeren van (wetenschappelijk) onderzoek op een of meer deelgebieden van de discipline.
De voorgeschreven duur (van 60 studiepunten) van de doorstroommasters heeft de faculteit voor problemen gesteld. Bij het vormgeven van deze programma’s heeft de faculteit ervoor gekozen geen concessies te doen aan het eindniveau, zoals dat geformuleerd was voor de oude doctoraalopleidingen. Deze keuze heeft onmiddellijk gevolgen voor de inrichting van de programma’s van de bacheloropleidingen, die, gegeven de studiebelastingseisen, weinig QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
29
mogelijkheden voor verbreding bieden. De programma’s leggen de nadruk op één kennis- en vaardigdhedendomein en zijn daardoor relatief smal. De Groningse invulling van het majorminormodel (een minor biedt verdieping voor en context bij een major) sluit aan bij deze keuzes. In een deel van de programma’s van de bacheloropleidingen wordt al een begin gemaakt met de verwerving van meer specialistische kennis en vaardigheden die meer op hun plaats zijn in het programma van een masteropleiding. De faculteit meent niet te kunnen uitsluiten dat het gerealiseerde niveau van Groningse bacheloropleidingen zal verschillen van dat van bacheloropleidingen die elders worden verzorgd. Wanneer dat het geval is, zullen er ook verschillen kunnen ontstaan als het gaat om het beginniveau van de masteropleidingen. Bij de meeste masterprogramma’s is er sprake van een zekere spanning tussen de eisen die het programma stelt en de beschikbare tijd: de studielast is eigenlijk aan de hoge kant. Meer in het bijzonder is het erg lastig om een stageperiode op te nemen in het programma van een masteropleiding: de ruimte die daarvoor beschikbaar is (10 studiepunten) is eigenlijk te beperkt. Ook de hoeveelheid tijd die is gereserveerd voor de scriptie is wellicht krap, althans vanuit het perspectief van het niveau dat bereikt moet worden. De faculteit stelt dat de onderlinge afstemming van de eindtermen van opleidingen nog verder gepreciseerd moet worden. Dat de kwaliteit van de eindtermen in kwalitatief opzicht nog niet overal het gewenste niveau reflecteert, is het resultaat van het feit dat nog niet alle medewerkers geheel vertrouwd zijn met het nieuwe onderwijsconcept. Veel opleidingen zijn inmiddels, op basis van eerste evaluaties van de programma’s, begonnen met de nadere afstemming. De faculteit claimt dat het niveau van de bachelorprogramma’s in Nederland (in termen van gerealiseerde eindtermen en verworven competenties) gemiddeld hoger is dan in andere landen. Een opmerkelijk gevolg van de keuzes van de faculteit is dat de minor een andere functie heeft dan bij andere faculteiten, namelijk verdiepend. De visitatiecommissie heeft kort voor het ter perse gaan van dit rapport vernomen dat de faculteit, na overleg met de staatssecretaris en NVAO, een ingrijpend en interessant plan heeft ontwikkeld voor de herschikking van haar bachelor- en masterprogramma’s. Dit plan, dat de commissie niet meer heeft kunnen beoordelen, is ontwikkeld vanuit de doelstellingen van het Sectorplan, dat de commissie bij de vier randstedelijke faculteiten met goed heeft beoordeeld. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De faculteit onderscheidt binnen de bachelor- en masteropleidingen verschillende niveaus: het basisniveau (bereikt na het eerste jaar van de bacheloropleiding), het tussenniveau (bereikt na het derde jaar van de bacheloropleiding) en het gevorderde niveau (bereikt na de masteropleiding). De definitie van ‘niveau’ die de faculteit hanteert sluit niet direct aan bij het accreditatiekader van de NVAO. Op grond van de door de faculteit aangeleverde informatie is het niet goed mogelijk algemene conclusies te trekken over het niveau van een opleiding zoals bedoeld in het accreditatiekader van de NVAO. Het aspect van het niveau moet dus per opleiding beoordeeld worden. 30
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Volgens de faculteit zijn de bachelorprogramma’s zo ingericht dat de nadruk ligt op academische vorming. In de masterfase ligt de nadruk op het verwerven van competenties die nodig zijn om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te kunnen verrichten. De facultaire zelfstudie bevat geen informatie over de manier waarop de academische vorming in de opleidingen aan de orde wordt gesteld. Datzelfde geldt voor het criterium dat verwijst naar de eisen van de wetenschappelijke discipline. De visie van de faculteit op dit punt is dat de academische vorming geïntegreerd dient te zijn in de programma’s, in het kader van de wetenschappelijke discipline moet worden geplaatst, gecontextualiseerd moet zijn. De faculteit verzorgt dus geen centraal, facultair onderwijs dat gericht is op de verwerving van de academische vaardigheden. Het aspect van de wetenschappelijke oriëntatie moet per opleiding beoordeeld worden. 1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Alle opleidingsprogramma’s zijn opgezet volgens een vast stramien, waarin de eisen die nationaal en internationaal aan wetenschappelijk onderwijs worden gesteld zijn verdisconteerd. De bachelorprogramma’s bestaan (met twee uitzonderingen) uit een major (140 studiepunten), een minor (20 studiepunten) en een vrije ruimte (20 studiepunten). De major is erop gericht studenten algemene academische competenties en vakspecifieke competenties te laten verwerven. De minor en de vrije ruimte zijn geprogrammeerd in het tweede en het derde jaar, steeds 10 studiepunten per semester. Ook de masterprogramma’s zijn opgezet volgens facultaire richtlijnen. Bij het invoeren van de bachelor-masterstructuur heeft de faculteit een major-minormodel geïntroduceerd dat uitgaat van minors met een vast pakket aan modules en een omvang van 20 studiepunten die theoretische en methodologische verdieping beogen in een bepaalde richting QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
31
en die studenten vertrouwd maken met de voor die verdieping relevante methoden en technieken. Minors zijn vakoverstijgend, ze bieden een context bij het hoofdvak en zijn daarmee geschikt voor meerdere majorprogramma’s. Ze worden verzorgd op het niveau van het derde jaar van de opleiding, hoewel studenten al in hun tweede jaar een minor kunnen volgen. De vrije ruimte is bedoeld om studenten de gelegenheid te geven hun eigen interesse te verbreden of verdiepen en wordt in principe ingevuld in het tweede studiejaar. Studenten bepalen zelf hoe zij hun vrije ruimte invullen, maar de Examencommissie van de opleiding dient de gemaakte keuze goed te keuren. Voorwaarde is wel dat het totale vakkenpakket zo samengesteld is dat studenten kennismaken met een andere discipline dan die van hun hoofdvak. Door de, in de ogen van de faculteit, beperkte omvang van de programma’s van de masteropleidingen, is er slechts een beperkte ruimte (van maximaal 10 studiepunten) beschikbaar voor een stageperiode. De faculteit is van mening dat er een grote behoefte bestaat aan het lopen van een stage tijdens een masteropleiding om een goede aansluiting te krijgen met de arbeidsmarkt, maar ziet geen mogelijkheid om meer ruimte in het programma te creëren. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De inhoud en de structuur van programma’s zijn ontworpen op basis van de eindtermen en de te realiseren competenties. De faculteit heeft gezocht naar de meest effectieve leer- en toetsvormen. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Volgens de faculteit zijn de basisvoorwaarden voor studeerbare programma’s aanwezig, omdat de programma’s zijn opgezet vanuit eindtermen en omdat het onderwijs gemodulariseerd is. Studenten moeten 45 studiepunten uit het eerste jaar hebben behaald om toegelaten te kunnen worden tot het tweede jaar. In het tweede en derde jaar bestaan geen algemeen geldende verdere toelatingsvoorwaarden, behalve bij bepaalde lintmodules. De faculteit heeft een berekeningsmodel ontwikkeld waarmee de studielast van programmaonderdelen kan worden berekend, dat op een aantal uitgangspunten is gebaseerd, waaronder het uitgangspunt dat aan elke pagina van een paper of werkstuk 100 pagina’s literatuur ten grondslag moeten liggen. Dit model wordt flexibel gehanteerd, zodat recht kan worden gedaan aan verschillen tussen disciplines. Het maakt geen onderscheid tussen onderdelen uit bachelor- en masteropleidingen. Opleidingscommissies evalueren en bewaken het gebruik van het model. Volgens de faculteit is er, als gevolg van de beperkte omvang van de programma’s van de masteropleidingen, bij de meeste masterprogramma’s een spanning tussen de eisen die het 32
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
programma stelt en de beschikbare studietijd. De meeste studenten hebben meer dan 1.680 uur nodig om het programma met succes af te ronden. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De faculteit beschikt over informatie over de aansluiting tussen het VWO-nieuwe stijl en het WO via de IOWO-rapportage Gevolgen voor de vernieuwing van de tweede fase vwo voor de aansluiting met de universiteit. Daaruit blijkt dat studenten nieuwe stijl meer tevreden zijn over de mate waarin hun vaardigheden aansluiten op de universitaire programma’s, maar minder tevreden over de vakinhoudelijke aansluiting. Docenten daarentegen blijken vaak minder tevreden over bepaalde vaardigheden van studenten, waaronder de schrijfvaardigheid, de beheersing van stijl en opbouw en de vaardigheid om op de juiste manier informatie te vergaren en te verwerken. De informatie uit de IOWO-rapportage zal worden gebruikt voor de actualisering van de inhoud van eerstejaarscolleges. De faculteit laat het aan de opleidingen over om die informatie op een goede manier te gebruiken. De instroom bij veel traditionele opleidingen blijft een punt van zorg. Sinds het vorige visitatierapport is de situatie verder verslechterd. In verschillende rapporten en beleidsstukken is recent voorgesteld dat de bachelorprogramma’s zouden moeten worden verbreed en dat de masterprogramma’s zouden moeten worden verlengd tot 90 studiepunten. Instroom in een masteropleiding is pas mogelijk wanneer studenten een bachelordiploma hebben behaald. Deze regel wordt strikt gehanteerd, alleen in het geval van erkende overmacht is het mogelijk een uitzondering te maken, en dan alleen wanneer de student de bachelorscriptie voltooid heeft en nog maximaal 10 studiepunten uit het bachelorprogramma moet behalen. Inmiddels is besloten deze regeling per 1 september 2005 aan te passen. De clausule dat overmacht aangetoond diende te worden is vervallen vanwege het gevaar van rechtsongelijkheid tussen studenten. Vanaf genoemde datum is het toegestaan voorwaardelijk aan de masteropleiding te beginnen, wanneer nog maximaal 10 studiepunten uit de bacheloropleiding moeten worden behaald. De voorwaardelijke toelating dient binnen een half jaar omgezet te worden in een definitieve toelating. Het is twee keer per jaar mogelijk om met een doorstroommaster te beginnen: zowel in het eerste als in het tweede semester. In elk semester wordt in beginsel een drietal onderzoekscolleges aangeboden, zodat studenten altijd een gelijkwaardig programma volgen, of zij nu in het eerste of in het tweede semester instromen. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Alle opleidingen van de faculteit voldoen aan de formele eisen voor de duur van het programma. Alle bacheloropleidingen omvatten 180 studiepunten. De masteropleidingen omvatten 60 studiepunten, met uitzondering van de master Journalistiek, die een programma van 90 studiepunten heeft. Een beperkt aantal internationale masteropleidingen krijgt vanaf het QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
33
studiejaar 2005-2006 eveneens een programma van 90 studiepunten. Deze opleidingen zijn geselecteerd voor het Erasmus Mundus-programma van de Europese Unie. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De faculteit heeft de nieuwe onderwijsprogramma’s opgezet vanuit het concept dat zij studentgeoriënteerd moeten zijn. Dat betekent dat de student centraal staat in de manier waarop het onderwijs is opgezet. Het uitgangspunt is studenten optimaal voor te bereiden op de eisen die naar het afronden van de studie aan hen gesteld zullen worden. Om dat te bereiken zijn de programma’s gebaseerd op eindtermen en competenties. Volgens de zelfstudie is er echter een behoorlijk verschil tussen het formuleren van programma’s op basis van eindtermen en competenties aan de ene kant en het daadwerkelijk realiseren van eindtermen op basis van competenties die worden getraind in de onderwijspraktijk aan de andere kant. De onderwijs- en toetsvormen zijn in beginsel gekozen, vanuit de doelstelling eindtermen en competenties zo goed mogelijk te realiseren. Theorie en praktijk zijn nog niet geheel met elkaar in evenwicht. Ook op dit punt kosten de veranderingen tijd. De docenten zijn zich bewust van de eisen van het gekozen onderwijsconcept, maar dat bewustzijn is nog niet voldoende vertaald naar de onderwijspraktijk. In de meeste gevallen zijn de gekozen onderwijsvorm, de instructiemethoden en -technieken en de vormen van toetsing nog onvoldoende afgestemd op de nieuwe situatie. Om verbetering te brengen in deze situatie werken het Faculteitsbestuur en de directeur van het onderwijsinstituut aan een programma van workshops dat docenten vertrouwd moet maken met onderwijs- en toetsvormen die aansluiten op het gekozen didactisch concept. De faculteit heeft bewust gekozen voor het inrichten van een actieve leeromgeving. Om de doelstellingen van de opleidingen te kunnen realiseren, is er per opleiding een afgewogen mix van uiteenlopende werkvormen gekozen die de student naar de eindtermen en competenties voert. De werkvormen zijn gericht op het realiseren van actief leergedrag van studenten. De keuzes passen binnen het streven van de faculteit om meer verantwoordelijkheid neer te leggen bij de studenten. De faculteit gaat uit van de gedachte dat de motivatie van studenten wordt bevorderd wanneer zij zich bewust zijn van de competenties die zij geacht worden te verwerven. De keuzes zijn puur en alleen gemaakt vanuit didactische overwegingen, andere (bijvoorbeeld financiële) overwegingen hebben geen rol gespeeld in de afweging. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De faculteit heeft ten behoeve van de inrichting en organisatie van de toetsing van de bachelorprogramma’s centraal beleid ontwikkeld dat is verwoord in de notitie Tentamen- en hertentamenregeling Bachelorfase, waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen onderwijsvorm en toetsvorm, aan een verantwoord tentamen- en hertentamensysteem en aan de spreiding van toetsen en tentamens in de tentamenperiode. De faculteit beschouwt de ‘heldere’ tentamen- en hertentamenregeling als een sterk punt. De faculteit realiseert zich dat toetsvormen gerelateerd moeten zijn aan de leerdoelen en de daarmee te bereiken eindtermen. De uitwerking van de uitgangspunten van het didactisch concept in de praktijk van toetsing en beoordeling is in gang gezet, maar nog niet volledig geoperationaliseerd. 34
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De faculteit hanteert het uitgangspunt dat wetenschappelijk onderwijs wordt verzorgd door docenten die naast een onderwijstaak ook een onderzoekstaak hebben en toegelaten zijn tot een van de onderzoekinstituten van de faculteit. In principe besteden UD’s 30% van hun tijd aan onderzoek en UHD’s en hoogleraren 40%. Op dit moment wordt de helft van de formatie voor onderzoek verdeeld op basis van de onderwijsformatie en wordt de andere helft toegekend op basis van onderzoeksoutput. De faculteit wil een nieuw verdeelmodel introduceren waarin de onderzoeksoutput een minder zwaarwegende factor is. De faculteit is van mening dat de formatie voor onderzoek vergroot zou moeten worden en streeft ernaar ook UD’s 40% onderzoekstijd te geven. Het overgrote deel van de docenten maakt deel uit van een landelijke onderzoekschool. De faculteit voert gericht beleid om het aantal docenten zonder onderzoekstaken te verminderen, enerzijds door een aantal van hen in staat te stellen te promoveren, anderzijds door geen docenten zonder onderzoekstaken in vaste dienst te nemen. Nieuwe docenten worden tijdelijk ingezet om onderwijsknelpunten op te lossen. Volgens de zelfstudie zijn docenten die doceren in de masterfase doorgaans gepromoveerd en maken ze deel uit van een landelijk erkende onderzoekschool. Het is facultair beleid dat stafleden uit alle geledingen worden ingezet in alle jaren van de bacheloropleidingen en de masteropleidingen. Omdat de faculteit in masteropleidingen alleen gepromoveerde docenten wil inzetten, kan niet worden uitgesloten dat het onderwijs in fases van bepaalde bacheloropleidingen vooral door niet-gepromoveerde docenten wordt verzorgd. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De faculteit verdeelt de beschikbare onderwijsformatie op basis van een model dat gebaseerd is op het aantal te verzorgen modulen per opleiding. Eén module correspondeert met 10 studiepunten voor twintig studenten. Een onderdeel van 10 studiepunten dat voor twintig studenten wordt verzorgd vertegenwoordigt dus één module. Het uitgangspunt is dat een module overeenkomt met een docentbelasting van 0,1 fte op jaarbasis. Het aantal modulen dat door een opleiding kan worden aangeboden wordt weer gebaseerd op de verwachte instroom per studiefase. Het model bevat aannames over groepsgrootte en over de hoeveelheid tijd die nodig is voor de begeleiding van scripties. Als gevolg van deze manier van berekenen is de student-stafratio voor de bachelorfase in beginsel 1:20 of lager en voor de masterfase 1:15 of lager. Daarmee is volgens de faculteit tegemoetgekomen aan de kritiek van de vorige visitatiecommissie. Desalniettemin ervaart een belangrijk deel van de wetenschappelijke staf de onderwijsbelasting op dit moment als erg hoog. Volgens de zelfstudie is de reden hiervoor dat in het kader van de invoering van de bachelor-masterstructuur alle studieonderdelen opnieuw zijn opgezet. Het bestuur van de faculteit overweegt het totale aantal modules dat binnen de faculteit wordt verzorgd terug te brengen. Op die manier is het mogelijk de onderzoeksruimte per docent te vergroten met 0,05 fte tot 0,10 fte, tot 0,35 fte tot 0,50 fte, afhankelijk van de functie. De faculteit is van mening dat het relatief hoge onderwijsaandeel binnen aanstellingen van leden van de wetenschappelijke staf een zwak punt is. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
35
De faculteit beschikt over ruim vijftig fte aan ondersteunende staf, verdeeld over een aantal centrale afdelingen, zoals Beleidszaken, Bureau Studentzaken, en Stagebureau, en een aantal decentrale, zoals secretariaten ter ondersteuning van onderwijs en onderzoek, opleidingscoördinatoren en studieadviseurs. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Volgens de zelfstudie geldt voor het overgrote deel van de staf dat het didactisch geschoold is en/of over ruime onderwijservaring beschikt. Docenten die slecht scoren in onderwijsevaluaties kunnen verplicht worden (aanvullende) didactische scholing te volgen. Bij dit type van bijscholing gaat het volgens de zelfstudie om uitzonderingen, het overgrote deel van de stafleden verzorgt onderwijs dat positief wordt geëvalueerd. Het bijscholingsprogramma van de faculteit concentreert zich in hoge mate op nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs zoals het gebruik van ICT. Het overgrote deel van de docenten heeft zich het programma Nestor (Blackboard) eigen gemaakt. Het onderwijsinstituut van de universiteit (het UOCG) biedt onder andere individuele ondersteuningstrajecten voor docenten aan. De faculteit stimuleert de deelname aan dergelijke trajecten, met name wanneer de opgedane ervaringen aan de opleiding als geheel ten goede komen. Bij het aanstellen van nieuwe docenten in kernfuncties (uhd, hoogleraar) wordt tegenwoordig uitgebreid aandacht besteed aan de didactische kwaliteiten van de kandidaten. In advertenties voor vacatures wordt aangegeven dat docenten in het geval van onvoldoende onderwijservaring verplicht worden gesteld een aanvullende cursus te volgen. Beginnende docenten hebben de mogelijkheid een basiscursus te volgen bij het UOCG. Bij de afronding daarvan voldoen de deelnemers aan de door de RUG noodzakelijk geachte didactische scholing. Ook medewerkers die reeds langer in dienst zijn kunnen zich aanvullend laten scholen. Het voeren van functioneringsgesprekken (gemiddeld eens per anderhalf jaar) behoort inmiddels tot de standaardprocedures. In zo’n gesprek komen onder andere de onderwijsprestaties van de medewerker aan de orde, mede op basis van college-evaluaties. Ook de eventuele noodzaak voor bijscholing komt aan de orde. Gratificaties en bevorderingen kunnen pas worden toegekend wanneer ook nog een beoordelingsgesprek is gevoerd. De faculteit meent met het standaardiseren van het systeem en het verbinden van incentives aan de gesprekken de kritiek van de vorige visitatiecommissie te hebben weggenomen. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De faculteit maakt gebruik van onderwijsfaciliteiten in verschillende gebouwen in de omgeving van het Academiegebouw en het Harmoniecomplex. De grotere collegeruimtes bevinden zich in deze twee gebouwen en beschikken over moderne audio-visuele en computerapparatuur. De kleinere collegeruimtes zijn nog niet allemaal voorzien van deze apparatuur. Als gevolg van de groei van het aantal studenten heeft de faculteit de laatste jaren gebruik moeten maken van tijdelijke onderwijsruimtes die niet over de noodzakelijke voorzieningen beschikten. Vooral over de onderwijsruimtes in Het Tehuis kwamen veel klachten binnen. In de loop van 2005 krijgt de Faculteit de beschikking over een nieuw zalencomplex (in het oude gebouw 36
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
van de Faculteit der Wijsbegeerte). Omdat de beschikbare onderwijsruimtes vrijwel volledig bezet zijn, is er haast geen ruimte om tussentijds aanpassingen te plegen en problemen op te lossen. De faculteit beschikt over een eigen bibliotheek (de LB). Ook de afdeling Archeologie heeft een eigen bibliotheek. Ook in de LB neemt ICT in verschillende vormen een steeds belangrijker plaats in. De faculteit streeft ernaar elektronische bestanden zo goed mogelijk beschikbaar te maken via Ultranet. De faculteit neemt deel aan een landelijk project om bestaand onderwijsmateriaal te digitaliseren (DARE: Digital Academic Repositories). In aansluiting op Nestor zijn verder portals ontwikkeld waarin per vakgebied alle digitale bestanden worden aangeboden. De LB heeft binnenkort ook plekken waar studenten overleg kunnen plegen in het kader van groepsopdrachten. De afgelopen jaren is op de budgetten voor collectievorming een inflatiecorrectie toegepast, wat, volgens de zelfstudie, het belang aangeeft dat de faculteit hecht aan een doorlopende collectievorming. Op 31 december 2003 kende de faculteit 245 werkplekken voor studenten. De druk op de computervoorzieningen is groot, vooral tijdens de piekuren (10-16 uur). Er bestaan plannen in een vergevorderd stadium om de voorzieningen voor het talenonderwijs ingrijpend te wijzingen en uit te breiden: de faculteit creëert een leercentrum voor talenonderwijs van ca. 400 m2 dat in de loop van het collegejaar 2005-2006 gereed zal zijn. De faculteit meent voldoende tegemoet te zijn gekomen aan de kritiek op de computervoorzieningen van de vorige visitatiecommissie. Alleen de printerfaciliteiten voor studenten zijn op dit moment nog onvoldoende. Bij het gebruik van Nestor doen zich knelpunten voor: het is voor docenten erg tijdsintensief, deels vanwege onbekendheid met de juiste structurering en de effecten van nieuwe mogelijkheden van verdergaande computerondersteunende activiteiten. Dit ondermijnt de animo om het instrument structureel in te zetten in het onderwijsproces. Een ander probleem is dat Nestor aanleiding kan geven tot een gebrek aan inzet bij studenten. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit kiest ervoor het studieadviseurschap steeds meer uit te laten voeren door professionele studieadviseurs en niet door stafleden die het erbij doen naast hun onderwijs- en onderzoekstaken. Op dit moment is er bij iets minder dan de helft van de opleidingen een professionele studieadviseur. De formatie voor studieadvisering wordt vanaf 2003-2004 separaat toegekend aan afdelingen. Formeel zijn de professionele studieadviseurs ondergebracht in het onderwijsinstituut. Zij hebben regelmatig werkoverleg met de directeur van het onderwijsinstituut. Functioneel onderhouden ze relaties met het afdelingsbestuur, de Examencommissies et cetera van de opleiding waarvoor ze werkzaam zijn. Studieadviseurs hebben onder andere als taak het verstrekken van informatie over de opleiding, het bevorderen en helpen opstellen van studieplanningen en het voeren van voortgangsgesprekken. Bij kleinere opleidingen wordt vaak een voortgangsgesprek met alle studenten gevoerd, bij grotere opleidingen is dat niet altijd mogelijk. Daar worden alleen studenten die vertraging oplopen of bij wie zich problemen voordoen uitgenodigd door de studieadviseur. Alle eerstejaars studenten ontvangen aan het eind van het eerste en het tweede semester van het eerste jaar een studieadvies. Het eerste is slechts ten dele op studieresultaten gebaseerd en veel meer op verwachtingen, het tweede daarentegen is gebaseerd op het aantal door de student behaalde studiepunten en op de informatie uit het studievoortganggesprek tussen studieadviseur QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
37
en student in het tweede semester. Er zijn drie soorten adviezen: een positief advies (bij 45-60 studiepunten), een voorwaardelijk advies (bij 20-45 studiepunten) en een negatief advies (bij minder dan 20 punten). De adviezen worden opgesteld door het Faculteitsbestuur op basis van informatie van de Examencommissie. De studieadviseurs zijn via de Examencommissie betrokken bij het opstellen van de adviezen, die niet bindend zijn. Het gehele collegeaanbod is online beschikbaar via de automatische onderwijscatalogus OCASYS, dat de basis vormt voor het maken van studiegidsen. Sinds 2003-2004 kent de faculteit één bachelorgids en één mastergids. De faculteit maakt gebruik van een elektronisch voortgangsregistratiesysteem dat vanaf 2004-2005 ook als inschrijvingssysteem dienst doet. Alle collegeroosters en tentamenroosters zijn te raadplegen via het web. De faculteit organiseert voor aspirant-studenten een breed scala aan voorlichtingsbijeenkomsten en neemt ook deel aan universiteitsbrede activiteiten. Tot het aanbod behoren een collegecarrousel (voor 4 VWO-leerlingen), voorlichting op scholen, een open dag op locatie, het één dag student-programma en een voorlichtingsdag voor late beslissers. De faculteit heeft een pilotproject uitgevoerd dat als doel had de instroom in één van de traditionele letterenopleidingen (namelijk Duits) te vergroten. De uitkomsten van dit project zijn positief. Alle bacheloropleidingen beschikken ook over schriftelijk voorlichtingsmateriaal. In het voorjaar wordt er voorlichting georganiseerd over masteropleidingen. Ook de facultaire website bevat informatie over de opleidingen die door de faculteit worden aangeboden. De faculteit beschouwt de versnippering van de informatievoorziening als een zwak punt. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit is bezig met de ontwikkeling van een kwaliteitscultuur die als basis dient voor de interne kwaliteitszorg. Hiermee is een begin gemaakt met de invoering van de bachelor-masterstructuur. In de ogen van de faculteit strekken kwaliteitszorg en kwaliteitsborging zich uit tot alle aspecten van het onderwijsproces in brede zin. Er dient sprake te zijn van een continu proces van evaluatie en verbetering. De staf moet zich ervan bewust zijn dat elke fase van het onderwijsproces eisen stelt die steeds in samenhang moeten worden gezien. In het verleden (tot en met het collegejaar 2003-2004) werden er, op aanwijzing van de Opleidingscommissie, zo’n tien cursussen per opleiding met behulp van standaard evaluatieformulieren door studenten en docenten geëvalueerd. De resultaten van de evaluaties werden in de Opleidingscommissie besproken, ter kennis gebracht van de docent en eventueel aan de onderwijsdirecteur of het afdelingsbestuur. Sommige opleidingen gebruikten eigen evaluatieformulieren. Dit systeem bleek ontoereikend, onder andere omdat de gebruikte formulieren niet in alle opzichten voldeden, minoren niet goed konden worden geëvalueerd, de resultaten moeilijk vergelijkbaar waren, de streefdoelen niet voldoende geëxpliciteerd waren en er weinig aandacht was voor curriculumevaluatie. Vanaf het studiejaar 2004-2005 functioneert er een nieuw systeem van kwaliteitszorg. Alle opleidingen en andere onderwijsactiviteiten (minoren, bijvakken) worden geëvalueerd. Daarbij dienen de door faculteitsbestuur en onderwijsdirecteur vastgestelde uitgangspunten als uitgangspunt. Tot die uitgangspunten behoren de volgende: elk programma is gebaseerd op eindtermen geformuleerd op basis van competenties; elke onderwijsmodule is opgezet op basis van 38
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
zo’n vijf te realiseren eindtermen die zijn verwoord in competenties; de gehanteerde onderwijsvorm, leermethoden en toetsvorm zijn zo gekozen dat zij zorgdragen voor het realiseren van de leerdoelen; elke onderwijsmodule wordt minimaal één keer per drie jaar geëvalueerd. Bij de interne kwaliteitszorg wordt een onderscheid gemaakt tussen onderwijs als proces, onderwijs als product en de onderwijsorganisatie. Daarnaast wordt er ook een indeling gemaakt in cursus en curriculum. De indelingen leiden tot een tabel van onderwijsaspecten die in aanmerking komen voor systematische kwaliteitszorg. Voor de cursusevaluaties worden nieuwe vragenformulieren ontwikkeld. Het uitgangspunt is dat elke cursus minimaal eens per drie jaar wordt geëvalueerd. In aanvulling op dit systeem staat het docenten vrij hun eigen onderdelen mondeling of met behulp van een formulier zelf te evalueren. Zo’n evaluatie kan geen deel uitmaken van een systematische evaluatie van cursussen en de resultaten worden niet besproken in de Opleidingscommissie. Ook zullen Opleidingscommissies jaarlijks een curriculumevaluatie uitvoeren. In dat kader worden studenten bij afsluiting van hun studie bevraagd over hun ervaringen. Daarnaast zal jaarlijks onder alle studenten een peiling over de faciliteiten, de organisatie en het onderwijs plaatsvinden. Het meten van de tevredenheid van alumni en beroepenveld maakt eveneens deel uit van de curriculumevaluatie. De faculteit werkt aan een systematische aanpak van deze bevragingen. Onderwerpen voor de curriculumevaluaties zijn onder andere het behalen van de eindtermen, de aansluiting van de programmaonderdelen, studeerbaarheid en voorzieningen. De directeur van het onderwijsinstituut, de Opleidingscommissies, de afdelingsbesturen en het faculteitsbestuur krijgen periodiek kengetallen (in- en uitstroom, rendementen, studiestakers) aangeleverd om de vinger aan de pols te houden. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Binnen de faculteit zijn bij de follow-up van de evaluaties betrokken: de docenten, de directeur van het onderwijsinstituut, de Adviesraad voor het Onderwijsinstituut, de Opleidingscommissies en afdelingsbesturen en het faculteitsbestuur. De Adviesraad voor het Onderwijsinstituut, die bestaat uit vijf docenten en vijf studenten, is in zekere zin de opvolger van de Facultaire Commissie Onderwijs, die in het verleden het Faculteitsbestuur adviseerde over onderwijszaken. Opleidingscommissies dragen cursussen voor ter nabespreking bij de directeur van het onderwijsinstituut. Afdelingsbesturen kunnen Opleidingscommissies adviseren over welke colleges geëvalueerd moeten worden. Alle verslagen en evaluaties uit de Opleidingscommissies gaan naar het onderwijsinstituut. De directeur van het onderwijsinstituut speelt een centrale rol in de follow-up van de uitkomsten van evaluaties. Hij is – op basis van de rapportages uit de Opleidingscommissies en de adviesraad en op basis van gevoerde gesprekken – verantwoordelijk voor een schriftelijke rapportage aan het bestuur over de uitkomsten van de evaluaties. In deze rapportage komt aan de orde welke verbeteracties in overleg met de docent(en), de Opleidingscommissies en eventueel de afdelingsbesturen (als het verdergaande inhoudelijke veranderingen betreft) voorgenomen zijn. Verder wordt hierin vermeld hoe omgegaan is met de verbeteracties van de voorgaande evaluatieronde. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Medewerkers zijn bij de interne kwaliteitszorg betrokken via het afdelingsbestuur en de Opleidingscommissies. Zij vullen zelf ook na afloop van een collegereeks een evaluatieformulier in QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
39
dat ook aan de Opleidingscommissie wordt gezonden. Studenten dragen bij via de college-evaluaties en de Opleidingscommissies. Vanaf 2005 zal, door middel van de curriculumevaluaties, de betrokkenheid van de studenten bij de kwaliteitszorg verder worden vergroot. Alumni worden bij de evaluatie van hun opleiding betrokken via de alumnimonitor van het COWOG. In 2005 wordt, als aanvulling op de COWOG-enquête, een eigen facultaire enquête ontwikkeld die moet leiden tot een verdere verbetering van de contacten met de alumni. Deze enquête zal worden geïntegreerd in de alumnimonitor van het COWOG. De contacten met het beroepenveld lopen vooral via stagegevers, die na afloop van een stageperiode een vragenlijst invullen over de aansluiting van de competenties van de student op de arbeidsmarkt. Verschillende opleidingen hebben alumniverenigingen die zorgen voor betrokkenheid van alumni en voor contacten met het beroepenveld. De verwerking van de beschikbare gegevens verloopt nog niet systematisch en geautomatiseerd, waardoor er nog geen duidelijk beeld bestaat van een groter geheel. De faculteit is voornemens de komende tijd meer aandacht aan deze gegevens te besteden. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
In het kader van de Alumnimonitor 2003 heeft het COWOG voor het eerst alumni bevraagd op het gebied van competenties. De vragen zijn alleen voorgelegd aan alumni van de RUG, waardoor er geen landelijke vergelijking mogelijk is. Uit een vergelijking van Letterenalumni met andere alumni blijkt dat Letterenstudenten gemiddeld hoger scoren dan RUG-alumni op bepaalde vaardigheden. Alumni zijn in het algemeen tevreden over het bereikte niveau met betrekking tot hun algemene academische kerncompetenties. De faculteit werkt aan het opzetten van een eigen alumnimonitor die zich zal richten op algemene academische competenties en vakgerelateerde competenties. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit is niet onverdeeld gelukkig met de rendementen van de propedeutische en de postpropedeutische fase. De oude opleidingen zijn er niet in alle gevallen in geslaagd de vastgestelde streefcijfers (70% voor de propedeutische fase, 70% voor de postpropedeutische fase) te realiseren. De officiële KUO-cijfers geven een vertekend beeld omdat ze ook studenten die een opleiding als tweede studie volgen meetellen, maar ook de opgeschoonde cijfers blijven nog achter bij de streefcijfers. De gemiddelde studieduur van de oude doctoraalprogramma’s lag steeds op bijna zes jaar. Volgens de faculteit is de studieduur niet goed te beïnvloeden, omdat veel studenten er bewust voor kiezen hun opleiding over een langere periode te spreiden. De faculteit wil proberen de rendementen te verbeteren door het nemen van een serie maatregelen, waaronder: het stellen van heldere regels; toelating tot het tweede jaar wanneer een student 45 studiepunten heeft behaald; propedeuse moet behaald zijn voordat derdejaars vakken gevolgd mogen worden; flexibilisering van de bachelor (waardoor de studenten meer keuzevrijheid krijgen); verplichte inschrijving voor colleges. De faculteit wijst erop dat eerdere 40
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
pogingen om de rendementen te verhogen stuk voor stuk mislukt zijn en dat er eerder sprake lijkt te zijn van een neerwaartse beweging. De faculteit verwacht toch dat de nieuwe opzet van de programma’s leidt tot een sterkere motivatie van studenten, die zou moeten uitmonden in betere rendementen. De faculteit heeft nieuwe streefcijfers opgesteld: 65% voor het propedeuserendement (na drie jaar), 90% voor het postpropedeuserendement (voor de bacheloropleiding op basis van een behaald propedeusediploma, vijf jaar na het begin van de opleiding), en 90% voor het masterrendement (twee jaar na de start van de opleiding). De visitatiecommissie benadrukt dat in kleine opleidingen het individu met al zijn toevalligheden erg zwaar doorweegt in percentages. Aan het halen van de streefpercentages voor het propedeuserendement wil de commissie daarom geen harde oordelen verbinden wanneer zij kan vaststellen dat de opleidingen in de sfeer van voorlichting, van inrichting van het onderwijs (programmering, werkvormen, toetsen, ruimte voor het wegwerken van deficiënties) en van begeleiding en advisering het nodige doet om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse te laten halen. Uitval na de propedeuse moet volgens de commissie min of meer uitzonderlijk blijven wanneer de propedeuse haar werk goed heeft gedaan. Of het streefcijfer voor de postpropedeuserendementen gehaald wordt, is nog niet vast te stellen, maar de commissie zal in de opleidingsrapporten beoordelen of de faculteit en opleidingen de nodige inspanningen leveren.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
41
42
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
43
44
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.
Rapport Bachelor Griekse en Latijnse Taal en Cultuur en Master Griekse en Romeinse Studies
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Naam opleiding: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 56003 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd, deeltijd Locatie(s): Groningen Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Griekse en Romeinse Studies Naam opleiding: Griekse en Romeinse Studies CROHO-nummer: 60625 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd, deeltijd Locatie(s): Groningen Einddatum accreditatie: 31 december 2007 In dit rapport besteedt de commissie aan de deeltijdopleidingen alleen expliciet aandacht indien er daadwerkelijk sprake is van afwijkingen van de voltijdvariant.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Er zijn tijdens de visitatie nog ongeveer 35 studenten actief in de ongedeelde opleiding Griekse Taal en Cultuur. In het studiejaar 2003–2004 zijn geen oude onderdelen meer aangeboden. Wel doen de studenten die de oude opleiding afmaken nog onderdelen die individueel bij de betreffende docent(en) worden afgerond, zoals de zelfstandige lectuurpensa Grieks en Latijn, het specialisatiepensum en de scriptie volgens de oude regelingen. In de overgangsperiode heeft de studieadviseur om de overgang soepel te laten verlopen met de studenten persoonlijk hun planning doorgenomen en de te maken keuzes besproken. In de overgangsregeling staat geformuleerd onder welke voorwaarden equivalente bachelor- en masteronderdelen gevolgd kunnen worden. De commissie is door studenten geïnformeerd over de overgang naar het bachelor-mastersysteem. Ze blijken tevreden over de flexibiliteit van de medewerkers. Wanneer iets niet goed omgezet was, werd het zo snel mogelijk, meestal tijdens het college al, aangepast.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
45
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied en/of beroepspraktijk)
De bacheloropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (vanaf hier GLTC) wil studenten in staat te stellen zich academisch te vormen op het terrein van Griekse en Latijnse taal- en letterkunde van de Oudheid, Oude Geschiedenis, Klassieke en Mediterrane Archeologie en Antieke Wijsbegeerte. De student kan daarna doorstromen naar een masteropleiding of de arbeidsmarkt betreden. De eindtermen, voor propedeuse en bachelor, zijn geformuleerd aan de hand van het facultaire model en het document Classics and Ancient History (2000) van Quality Assurance Agency of Higher Education (UK). Ze behoren tot drie terreinen: algemene academische vaardigheden, vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis. Op bachelorniveau hebben de algemene academische vaardigheden (en attitudes) onder andere betrekking op het systematisch en kritisch verzamelen en evalueren van informatie, zelfstandig een onderzoek van beperkte omvang opzetten en uitvoeren en effectief gebruikmaken van ICT-toepassingen. In de eindtermen voor vakgerelateerde vaardigheden en attitudes wordt verwezen naar het gebruik van diverse primaire bronnen van gemiddelde moeilijkheidsgraad, het lezen van Griekse en Latijnse teksten van gemiddelde moeilijkheidsgraad, het gebruik maken van bibliografische en heuristische instrumenten en hulpmiddelen op het gebied van de Griekse en Romeinse Geschiedenis en waardering voor het unieke van de antieke cultuur. Ten slotte zijn er eindtermen voor vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis, zoals het kunnen verwoorden van een brede kennis van de disciplinegebieden van de opleiding en het hebben van enig inzicht in de samenhang van deze disciplinegebieden. De masteropleiding Griekse en Romeinse Studies (vanaf hier GRS) wil de gehele Griekse en Romeinse cultuur in samenhang bestuderen. De opleiding kent vier afstudeerrichtingen: GLTC, Oude Geschiedenis, Klassieke en Mediterrane Archeologie en Antieke Wijsbegeerte. De doelstelling luidt: de afgestudeerde is in staat wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de Griekse en Romeinse Studies te verrichten en beschikt over de kennis en competenties die noodzakelijk zijn om toegelaten te worden tot de promotie. Ook heeft zij/hij de bekwaamheden die vereist zijn voor een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch masterniveau. De eindtermen van de masteropleiding zijn opgesteld met behulp van dezelfde documenten en kennen dezelfde driedeling als de eindtermen van de bachelor. Voor algemene academische vaardigheden zoemt de master in op het zelfstandig en op originele wijze uitvoeren van onderzoek, het tot oordeel komen in complexe situaties en het helder en betrouwbaar rapporteren van onderzoeksbevindingen. De vakgerelateerde vaardigheden (en attitudes) zijn geformuleerd voor de verschillende richtingen en gaan in op het in samenhang gebruikmaken van primaire bronnen van meer dan gemiddelde moeilijkheidsgraad, kritisch gebruikmaken van de secundaire literatuur in de betrokken disciplines en gevorderde kennis van en inzicht in één van de disciplinegebieden en de daarin gangbare methoden van onderzoek. Wat betreft aansluiting op de arbeidsmarkt schrijft de bacheloropleiding dat deze gericht is op het bereiken van een ‘academisch denk- en werkniveau’ dat in veel banen vereist is en dat 46
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
zij rekening houdt met het gegeven dat een deel van de studenten leraar zal worden. Het programma biedt een goede grondslag voor het leraarschap, omdat de lesbevoegdheden Grieks, Latijn en Klassiek Culturele Vorming aan elkaar gekoppeld zijn. De commissie begrijpt dat de opleiding nog niet kan aangeven waar afgestudeerden van de master precies terecht zullen komen. Studenten die leraar of onderzoeker willen worden, zullen voor de educatieve of onderzoeksmaster kiezen. Volgens de commissie sluiten de eindtermen van beide programma’s aan bij de beroepspraktijk van het leraarschap en volgen de eindtermen uit de geformuleerde doelstellingen. De doelstellingen en eindtermen komen overeen met de nationale en internationale ‘state-of-the-art’ in wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk zoals beschreven in het domeinspecifiek referentiekader. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De commissie heeft de eindtermen van de bachelor en de master afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat deze alle vijf aan bod komen. Het gros van de eindtermen voor de bachelor behelst kennis en inzicht en het toepassen daarvan (de eerste twee descriptoren). Dat geldt ook voor de eindtermen voor vakgerelateerde kennis en vaardigheden van de verschillende afstudeerrichtingen. Het verschil in niveau tussen de eindtermen van de bachelor en van de master komt volgens de commissie overeen met het verschil tussen de Dublin-descriptoren voor de twee niveaus. De bachelor beschikt over aantoonbare kennis en inzicht op het gebied van de Griekse en Latijnse taal- en letterkunde, van de Oude Geschiedenis, de Klassieke Archeologie en de Antieke Wijsbegeerte, en heeft inzicht in de samenhang van deze wetenschapsgebieden, terwijl de master beschikt over aantoonbare kennis en inzicht op een gevorderd niveau in één of meer van de specialisaties op het gebied van de Griekse en Romeinse Studies: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur, Oude Geschiedenis, Klassieke en Mediterrane Archeologie, Antieke Wijsbegeerte, en beschikt over meer diepgaand inzicht in de samenhang van deze wetenschapsgebieden. De master kan net als de bachelor met gebruikmaking van moderne middelen relevante gegevens verzamelen en deze kritisch interpreteren en analyseren om te komen tot een eigen oordeel, maar kan daarbij dit oordeel ook in een bredere wetenschappelijke en maatschappelijke context verantwoorden. Waar de bachelor in staat is om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten, kan de master dat helder en overtuigend met complexe informatie, ideeën en oplossingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
47
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De bachelor heeft toegang tot tien masteropleidingen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zonder selectie of verplichte minors kan de student doorstromen naar de master Griekse en Romeinse Studies, de educatieve master GLTC en de master Algemene Taalwetenschap. Omdat er nog geen arbeidsmarktonderzoek heeft kunnen plaatsvinden kan er nog weinig gezegd worden over de aansluiting van de bacheloropleiding op academisch bachelorniveau. Ook is er nog geen ervaring met doorstroom naar masters buiten de RUG. Daar heeft de commissie begrip voor. Volgens de commissie hebben de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding aandacht voor onderzoeksvaardigheden en zijn ze van academisch niveau. De algemene academische eindtermen voor de bachelor gaan in op academische vaardigheden als wetenschappelijk denken, onderzoek opzetten en uitvoeren en systematisch en kritisch gebruikmaken van informatiebronnen. De mastereindtermen hebben aandacht voor academische vaardigheden als creatief omgaan met complexe vraagstukken en goede mondelinge en schriftelijke vaardigheden. In de vakspecifieke eindtermen voor de bachelor en master is tevens aandacht voor het gebruik van primaire bronnen, de samenhang daartussen (master) en voor contextuele kennis van taalen literatuurwetenschap en onderzoeksmethodes (master). De master GRS legt nadruk op de samenhang tussen de antieke cultuur en de disciplines die deze cultuur bestuderen. De student kiest een bepaalde specialisatie, waarin hij de nodige diepgang bereikt, maar krijgt ook ruimte om die specialisatie in de context van de andere oudheidkundige disciplines en van wetenschap en maatschappij in het algemeen te plaatsen. De commissie vindt dit een succesvolle combinatie van breedte en diepte en verwacht met de opleiding, dat de nieuwe opzet van de master zal leiden tot een grotere aantrekkelijkheid van de opleiding voor studenten die andere beroepen dan het leraarschap ambiëren. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: goed Oordeel onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor bachelor en master luidt: voldoende.
48
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Vanaf het eerste jaar wordt geïntegreerd in de inhoudelijke colleges aandacht besteed aan onderzoeksvaardigheden. Studenten schrijven in de eerste twee jaren een essay en krijgen concrete onderzoeksopdrachten, bijvoorbeeld bij Poëzieanalyse. In jaar drie voeren ze een eenvoudig onderzoek uit in het onderzoekscollege. Over dit derdejaars onderzoekscollege zijn de studenten erg tevreden: het geeft hun inzicht in het onderzoek van de docent en leert hen zelf onderzoek doen. De commissie herkende in het programma van de master de aansluiting op het onderzoek van de docenten. Er worden recente literatuurwetenschappelijke, linguïstische en cultuurhistorische methoden gebruikt. Uit het programma blijkt ook dat van de studenten verwacht wordt dat ze zelf complexe en geavanceerde onderzoeksvragen ontwikkelen en uitwerken. In de mastercolleges is aandacht voor onderzoeksvaardigheden, deels door studenten zelf onderzoek te laten verrichten. In seminars waar de stafleden rapporteren over hun eigen onderzoek worden studenten deelgenoot gemaakt van het onderzoek van seniorstafleden en wordt van hen verwacht dat zij inbreng in de discussie leveren. Uit het feit dat het masterjaar tevens fungeert als eerste jaar van de educatieve master blijkt volgens de commissie dat de opleiding een goede basis vormt voor de actuele praktijk. De studenten waarmee de commissie sprak, hebben bijna allemaal een baan als leraar op het oog. De commissie is van mening dat de programma’s van de bachelor en de master voldoen aan de eisen voor wetenschappelijk onderwijs. Oordeel commissie bachelor voldoende Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De zelfstudie bevat een schema waarin een relatie wordt gelegd tussen de eindtermen en de cursusonderdelen van het bachelor- en masterprogramma. Alle eindtermen zoals die in het eerste facet behandeld zijn komen aan bod in het samenstel van de verschillende cursussen. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
49
De opleidingsspecifieke eindtermen voor taalvaardigheid worden bereikt door in het eerste jaar van de bachelor veel ruimte te organiseren voor taalverwerving en het lezen van teksten, ongeveer acht uur per week. In het tweede en derde jaar worden er moeilijkere teksten gelezen in cursussen zoals Historiografische en documentaire teksten, Poëzieanalyse Grieks en Latijn en Griekse en Latijnse dramateksten. In beide talen komen een komedie, een tragedie en historisch proza aan bod. Algemene kennis van taal- en literatuurwetenschap komt aan bod in de vakken Poëzieanalyse Grieks en Latijn, Griekse en Latijnse dramateksten en Griekse en Latijnse taalkunde. Ook de andere disciplines zoals Archeologie, Filosofie van de Oudheid en Antieke Wijsbegeerte komen duidelijk in het programma naar voren. Studenten en alumni zijn erg enthousiast over vakken als filosofie, archeologie en geschiedenis als aanvulling op de talige cursussen. Voor het verwerven van vaardigheden is onlangs een plan aangenomen in de Opleidingscommissie. Het zogenaamde ‘Masterplan vaardigheden en toetsing bachelor GLTC’ maakt met inachtneming van de werkdruk van studenten en docenten een planning voor het verwerven van vaardigheden in de bachelor en de toetsing daarvan. In het eerste jaar staan leesverslagen van eenvoudige artikelen, schrijven van een klein, eenvoudig essay over een aangeboden vraagstelling, eenvoudige mondelinge presentaties (met Powerpoint), bibliotheekvaardigheden en titelbeschrijving en basale ICT-vaardigheden (Word; Grieks typen) centraal. In het tweede jaar zijn dat essays en mondelinge presentaties op basis van enige, niet al te moeilijke door de docent aangereikte secundaire literatuur, primaire teksten of materiële bronnen; zelf eenvoudige vragen formuleren over een onderwerp; en werken met verschillende onderzoeksmethoden. In jaar drie ten slotte, gaat het om werkstukken, referaten, presentaties op basis van complexer primair en secundair materiaal; zelf vraagstellingen formuleren; literatuur zoeken; kritisch reageren op het werk van anderen; meer geavanceerde ICT-vaardigheden (bijv. omgaan met tekst-CD-Roms en zoekprogramma’s). Vervolgens is per cursus aangegeven welke vaardigheden aan bod komen. Met dit plan wordt op een, ook in de ogen van de commissie, creatieve en bevredigende manier tegemoetgekomen aan onder andere de vraag van studenten naar meer aandacht voor schrijfvaardigheid in het programma. De doelstelling integratie bereikt de opleiding door de disciplines samen te laten werken binnen modules. In het nieuwe programma van bachelor en master komt dit volgens de docenten en studenten beter naar voren dan in het ongedeelde programma en wordt het ook feitelijk tot uiting gebracht. De samenwerking vindt plaats in de ‘integratie module’ in het derde jaar, in ‘Historiografische en documentaire teksten’ (Grieks, Latijn en Oude Geschiedenis) en ‘Literatuurgeschiedenis’ in het eerste jaar en ‘Poëzieanalyse’ en ‘Drama’ in het tweede jaar (Grieks en Latijn). In sommige gevallen bestaat de samenwerking uit het geven van eigen onderdelen binnen de module, bijvoorbeeld de onderdelen Grieks en Romeins drama in het college ‘Drama’. De integratie wordt dan in de praktijk gebracht door bepaalde onderwerpen voor het Griekse en Romeinse drama gezamenlijk te behandelen en te verwijzen naar het andere onderdeel. Bij andere colleges grijpen de onderdelen sterker in elkaar. Het college ‘Poëzieanalyse’ wordt bijvoorbeeld niet ingedeeld naar Griekse en Latijnse poëzie, maar naar de diverse genres (hymne, epigram, etc.) waarbij telkens Griekse en Latijnse teksten gezamenlijk aan de orde komen. De opleiding kent drie niveaus: de cursussen van de propedeuse zijn op basisniveau, die van de postpropedeuse op tussenniveau en die van de master op het gevorderde niveau. Alle minoren zijn op tussenniveau.
50
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
In de bachelor kiest de student voor 40 studiepunten vrije ruimte en minor. De minoren zijn, zoals beschreven in het facultaire deel, bedoeld voor verdieping. De opleiding raadt studenten die naar de doorstroommaster willen, bepaalde minoren aan, namelijk Antieke cultuur, Middeleeuwse en Renaissance studies, Stad en land. De student kiest zijn minor uit één van de negentien in de OER beschreven minoren. Volgens deze OER moet de invulling van de vrije keuzeruimte altijd door de Examencommissie goedgekeurd worden. Deze ruimte is bedoeld voor verbreding en is echt vrij. Vakken uit de minor kunnen als vrije ruimte gevolgd worden. De commissie vindt dat GLTC succesvol is in het combineren van breedte én diepte in de programma’s binnen de grenzen die de universiteit en faculteit aan onderwijsprogramma’s stellen. Zij complimenteert haar ook voor de bewuste aanpak in de bachelor van de spreiding van vaardigheden en de opbouw in moeilijkheidsgraad, rekening houdend met de werkdruk van studenten en docenten. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma De programmaonderdelen van het curriculum zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd. Er wordt op verworven kennis en vaardigheden voortgebouwd en de programmaonderdelen kennen geen onnodige overlap of herhalingen.
De major bestaat uit vijf onderdelen: Grieks, Latijn, oude geschiedenis, antieke wijsbegeerte en klassieke archeologie. De samenhang tussen de oudheidkundige disciplines wordt aangebracht doordat een aantal modules vanuit twee of meer disciplines wordt verzorgd en voor het overige de modules zorgvuldig op elkaar worden afgestemd. De onderdelen kennen opbouw en voortgang in het bachelorprogramma. Een voorbeeld daarvan is Griekse en Latijnse letterkunde: in het eerste jaar krijgen studenten een overzicht van de literatuurgeschiedenis en enige vaardigheid in het interpreteren van teksten in vertaling. In het tweede jaar wordt dieper ingegaan op een aantal literaire genres en worden methodes uit de moderne literatuurwetenschap besproken en geoefend. In het derde jaar wordt een aspect uit de antieke literatuur centraal gesteld en moeten de studenten op dit gebied vanuit een duidelijk omschreven methodologische invalshoek een werkstuk maken. Doordat het oefenen van onderzoeksvaardigheden in de onderzoekscolleges uitmondt in het bachelorwerkstuk is er duidelijk sprake van opbouw van deze vaardigheden. De bacheloropleiding kent geen gemarkeerde leerpaden. Er is geen sprake van leerlijnen in de bachelor. Wel maakt de student in het derde jaar van de bachelor een keuze tussen een integratiecollege Grieks / Latijn en een integratiecollege Oude Geschiedenis / Archeologie. De student kan zich hierdoor meer op de taal- en letterkunde of op de sociale en materiële wereld richten. Uiteraard biedt ook het bachelorwerkstuk de mogelijkheid een keuze voor een bepaalde discipline te maken. De vier inhoudelijke lijnen in de master (Griekse en Latijnse Taal en Cultuur; Oude Geschiedenis; Klassieke en Mediterrane Archeologie; Antieke Wijsbegeerte) zijn duidelijk gescheiden. De afstudeerrichting GLTC legt de nadruk op de originele talen in combinatie met de cultuur, de overige afstudeerrichtingen zijn meer cultuurhistorisch georiënteerd en staan ook open voor studenten die zich vanuit de bacheloropleidingen Geschiedenis, Archeologie en Wijsbegeerte aanmelden. Volgens docenten inspireren en stimuleren de classici en historici elkaar in de klas. Het verschil in taalniveau vormt geen drempel, omdat historici met vertalingen werken. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
51
Met de minoren en de vrije ruimte beoogt de opleiding om enerzijds een van de componenten van de opleiding (taalkundig, letterkundig, historisch of kunsthistorisch) uit te diepen en anderzijds (en in samenhang daarmee) kennis te maken met vraagstellingen en benaderingen in de bestudering van latere cultuurperioden. Studenten die de deeltijdopleiding GLTC of GRS doen, volgen hetzelfde programma als een voltijdstudent, maar over een langere tijd uitgespreid. De opleiding heeft een deeltijdbrochure waarin het programma wordt toegelicht en de opbouw van de bachelor is uitgewerkt. Het programma ligt vast. De propedeuse wordt over twee jaar gespreid; eerst de talen, dan de cultuurvakken. De colleges worden samen met de voltijdstudenten gevolgd; er zijn geen avondcolleges. Wel worden de colleges zo veel mogelijk op twee of drie dagen geroosterd, zodat een parttime baan naast de deeltijdopleiding mogelijk is. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zo veel mogelijk worden weggenomen.
Uit evaluaties en gesprekken met studenten blijkt dat de programma’s zwaar maar studeerbaar zijn. Volgens de commissie worden de studenten goed bediend. Een aantal problemen waar studenten in het eerste jaar van het nieuwe programma tegenaan liepen zijn direct aangepakt. Een voorbeeld daarvan is het aanpassen van het aantal te lezen pagina’s voor een aantal cursussen of het ‘masterplan vaardigheden’, dat precies aangeeft welke vaardigheden in welke modules op welke wijze worden onderwezen en getoetst. Er zijn ook meer tussentoetsen ingevoerd, waardoor regelmatig werken vanaf het begin van het semester wordt gestimuleerd. Vroeger kende de doctoraalopleiding veel twee- en driepuntsvakken. Nu heeft de RUG gekozen voor modules van 5 studiepunten. Het masterintegratiecollege omvat 10 studiepunten. Volgens studenten is er geen sprake van overlap in de verschillende colleges. De commissie merkt op dat er gebruikgemaakt wordt van Duitse en Franse teksten en boeken. Volgens studenten is dat te doen. Ze lezen ook wel eens commentaren in het Italiaans. De docenten geven aan steeds minder gebruik te maken van deze moderne talen, zeker van het Frans, in het onderwijs. De afstudeerwerken vormen een vertragende factor. De commissie is ervan overtuigd dat de enthousiaste begeleiding de studenten, die zelf geen probleem hebben met wat vertraging door het afstuderen, maximaal stimuleert. Het onderwerp kiezen studenten zelf of halen ze uit lijstjes met onderwerpen die door een aantal docenten worden gehanteerd. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende
52
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek; • WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. *) Voor de Open Universiteit zijn deze instroomeisen niet van toepassing.
Instromers hebben een VWO-diploma met Grieks en Latijn. In het collegejaar 2003-2004 konden voor het eerst ook studenten met slechts één klassieke taal op eindexamenniveau toegelaten worden tot de studie. Het bachelorprogramma werd geflexibiliseerd zodat studenten in het eerste jaar voor de ontbrekende taal een basiscursus volgen van 20 studiepunten die in de plaats komt van de grammatica- en lectuurmodules die de reguliere eerstejaarsstudenten volgen in de betreffende taal. De cursus geeft een versnelde introductie tot de grammatica van de ontbrekende taal, maar besteedt ook aandacht aan het lezen van eenvoudige literaire werken in de oorspronkelijke taal, zodat in het tweede jaar de studenten met vertrouwen kunnen deelnemen aan de reguliere colleges voor de betreffende taal. Het gaat om een enkeling en het inhaaltraject is succesvol. De commissie vindt deze beginnerscursussen op verschillende niveaus een good practice. Instromende studenten in de masteropleiding GRS hebben een universitair bachelordiploma van een Nederlandse universiteit of een daarmee gelijkwaardig buitenlands diploma nodig. Studenten met een bachelordiploma GLTC hebben zonder meer toegang tot de opleiding en al haar onderdelen. Toegang tot de master hebben ook studenten Geschiedenis of Archeologie en andere studenten die aantoonbaar aandacht hebben besteed aan de Oudheid in hun bacheloropleiding. De onderdelen GRS/Grieks en Latijn zijn voor hen slechts toegankelijk als zij naar het oordeel van de Examencommissie het Grieks en Latijn voldoende beheersen. De staf probeert aspirant-studenten een beeld van de studie te geven met een aantal activiteiten: ‘Eén dag student’ in het najaar, ‘Open dag op locatie’ en facultaire voorlichtingsdagen. Zij gebruikt verder brochures en de door de faculteit beheerde webpagina’s. De opleiding heeft zich voorgenomen in de voorlichting nog helderder te zijn over de zwaarte van de opleiding. Ook over de breedte van de bachelor zal zij beter communiceren. Studenten geven namelijk aan dat ze aangenaam verrast waren door de aandacht voor de andere disciplines dan de talige. Hiermee kan de opleiding misschien wel winst boeken. De instroomcijfers zijn de laatste jaren toe- en weer afgenomen. De ontwikkeling van de instroom baart het afdelingsbestuur zorgen. De concurrentie blijkt vooral van andere RUGopleidingen te komen. De staf onderzoekt momenteel of Duitsland een nieuwe visvijver kan vormen. Daar kent men de algemene en onderzoeksmaster voor classici namelijk niet. Men noemt vooral Münster en Hamburg realistisch. Of het masterprogramma instroom uit andere bachelors zal krijgen is nog niet helder. GLTC hoopt op een aandeel van de grote hoeveelheid geschiedenisstudenten. Voor het vergroten van de instroom buiten de master mikt de opleiding op het aanbieden van gastlessen op scholen en het opzetten van zij-instroomcursussen voor docenten met een andere lesbevoegdheid. Algemene informatie over de aansluiting tussen VWO en WO en de regels rondom de doorstroom naar de master zijn beschreven in het facultaire deel. Bachelorstudenten gaven aan dat zij de overgang van het studiehuis groot vonden.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
53
Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: • WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten; • WO-master: minimaal zestig studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De omvang van de bacheloropleiding GLTC is 180 studiepunten. De omvang van de doorstroommasteropleiding GRS is 60 punten. De opleidingen voldoen hiermee aan de formele eisen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept
In het facultaire deel, onder facet 1 en 10, staat het onderwijsconcept van de faculteit beschreven. GLTC en GRS doen mee aan dit facultaire concept van studentgeoriënteerd en studentactiverend onderwijs. De commissie heeft zich uitgebreid laten voorlichten over de toepassing daarvan in de bachelor en master en zag bij de staf enthousiasme voor dit concept. Het is volgens haar een good practice. Uit dat facultaire concept komen de didactische uitgangspunten van GLTC en GRS voort: het ontwikkelen van een kritisch-analytische studiehouding en het oplossen van onderzoeksproblemen, het stimuleren actief en zelfwerkzaam te zijn en waar mogelijk en zinvol, daarvoor ICT-middelen in te zetten. Om studentactivering en actieve zelfwerkzaamheid te ondersteunen en te stimuleren kiezen de opleidingen voor werkcolleges. Zelfstudie (deels met behulp van ICT) vormt een belangrijk onderdeel van het curriculum. Dat gebeurt in de vorm van het zelfstandig bestuderen van primaire en secundaire literatuur en het voorbereiden van diverse typen presentaties en werkstukken, maar is altijd gekoppeld aan een werkcollege. Ook bij de masterscriptie speelt (begeleide) zelfstudie een belangrijke rol. Uit de specificatie van de studielast blijkt dat de masteropleiding inderdaad kiest voor enkel werkcolleges en zelfstudie. De kleine groepen en het werkcollege zorgen er wel voor dat studenten en alumni de opleiding wat schools vinden. Dit beoordelen zij zowel positief als negatief. Wanneer de opleiding kiest voor een gastcollege zorgt zij altijd voor opvolging in bijvoorbeeld de tentamenstof. Op de presentatie volgt een discussie met de gast en er worden hand-outs en literatuur verzorgd. De commissie waardeert deze aanpak. Elk jaar organiseren de GLTC-opleidingen van de Vrije Universiteit, Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit van Amsterdam beurtelings een excursie naar een Grieks of Romeins cultuurgebied (om en om). Voor de excursie moeten colleges gelopen worden en lectuur gelezen, tijdens de excursie worden door de studenten presentaties in situ gegeven.
54
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De bacheloropleiding geeft aan dat de toetsing en de wijze van beoordeling van de studenten nauw samenhangen met de eindtermen en leerdoelen en de daaruit afgeleide onderwijsvorm van het onderdeel dat wordt getoetst. De bacheloropleiding streeft ernaar om de toetsvormen zo veel mogelijk te variëren en kiest voor mondelinge en schriftelijke toetsen, aanwezigheid en prestaties in werkcolleges (inclusief voorzitten en responderen), schriftelijke en mondelinge presentaties (o.a. m.b.v. Powerpoint), essays schrijven, tekstuitgave maken (epigrafie), commentaar schrijven, reisgidsbijdrage schrijven (excursie) en rondleiding geven (excursie). Uit de studiegids blijkt dat er vooral schriftelijk getoetst wordt. Studenten kijken soms elkaars schriftelijk werk na. Het enige mondelinge tentamen (Poëzieanalyse) wordt door beide docenten gezamenlijk afgenomen. In de master ligt de nadruk op het schrijven van essays en werkstukken als afrondende toets, maar iedere student legt ook een mondeling literatuurtentamen af in het kader van het integratiecollege. Er worden ook mondelinge presentaties, schriftelijke opdrachten en onderzoeksverslagen van de studenten verlangd die deel uitmaken van het cijfer voor de betreffende module. De docenten zijn erg tevreden over de inzet en motivatie van de studenten. De commissie heeft dat beeld in haar gesprekken met studenten kunnen herkennen. Door het invoeren van tussentoetsen worden studenten gestimuleerd en wordt de tentamenperiode ontlast. GLTC en GRS hebben een eigen scriptiebrochure voor zowel het bachelorwerkstuk als de masterscriptie. Het zijn handleidingen waarin wordt ingegaan op de kenmerken van de eindopdrachten, de keuze van het onderwerp, de voorbereiding en tijdsplanning, de compositie en presentatie, de beoordeling en puntenhonorering, de begeleiding en de rechten en plichten. De commissie vindt dit heldere en informatieve brochures. Het bachelorwerkstuk wordt bij voorkeur geschreven in samenhang met de integratiecolleges Grieks / Latijn en Oude Geschiedenis / Klassieke en Mediterrane Archeologie, maar de student kan in overleg met de begeleider(s) ook een onderwerp kiezen dat los van de colleges staat. Gezien het interdisciplinaire karakter van de studie zal het bachelorwerkstuk vaak door twee docenten worden begeleid, in ieder geval zijn altijd twee docenten betrokken bij de beoordeling. De masterscriptie wordt geschreven onder begeleiding van een docent of, waar het onderwerp meerdere deskundigen vraagt, twee docenten. De begeleider en een tweede lezer (of tweede begeleider) bepalen in onderling overleg het cijfer. Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft gezien, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. Ook studenten geven in het gesprek aan dat de toetsen voldoende aansluiten bij de stof. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
55
Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De meeste medewerkers zijn gepromoveerd. De medewerkers die bijdragen aan de master zijn allemaal gepromoveerd. De commissie heeft met instemming gezien dat ook de hoogleraren en universitair hoofddocenten in de eerste jaren onderwijs geven. Daardoor is er sprake van wetenschappelijke rolmodellen in het programma. De stafmedewerkers hebben aanstellingen bij de onderzoekscholen ARCHON, OIKOS, Mediaevistiek en LOT. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen
In het facultaire deel van het rapport staat het kwantitatieve model beschreven dat bepalend is voor de formatie voor het onderwijs van GLTC/GRS. De commissie merkt op dat dit model niet ongunstig uitwerkt voor kleine opleidingen. De opleiding heeft voor de bachelor 2,0 en voor de master 0,8 fte ter beschikking. De commissie heeft gezien dat door de gunstige stafstudentratio studenten goed individueel begeleid worden. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Het personeelsbeleid is in het facultaire deel beschreven. De specialismen van de staf bestrijken verschillende specialisaties van Oudheidkunde, waardoor een brede cultuurhistorische opleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur en Griekse en Romeinse Studies kan worden aangeboden. De commissie is ervan overtuigd dat de docenten voldoende zijn geschoold om de ontbrekende specialismen, Latijnse taalkunde of cultuurhistorische archeologie van de canonieke cultuurperiodes in Griekenland en Rome, te kunnen onderwijzen. De opleiding geeft aan dat gezien de op masterniveau vereiste nauwe band met het onderzoek deze specialismen daar niet worden aangeboden. Waar mogelijk wordt gebruikgemaakt van de buiten de opleiding in Groningen aanwezige oudheidkundige expertise, zoals antieke rechtsgeschiedenis (Faculteit der Rechtsgeleerdheid) en antieke godsdienstgeschiedenis (Faculteit der Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap). 56
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De commissie is van mening dat de expertise van de staf overeenkomt met de aangeboden specialisaties van de brede oudheidkundige bachelor en de cultuurhistorisch georiënteerde masteropleiding. De studenten zijn erg tevreden over de leden van de staf. Zij noemen hen vakbekwaam, bereidwillig en goed benaderbaar. Hierdoor ontstaat er een erg plezierige en ongedwongen sfeer. De commissie is aangenaam getroffen door de inzet van de staf. De vakgroep reageert snel en goed zoals blijkt uit haar inzet tijdens de overgang naar het bachelor- en mastersysteem. Volgens de commissie is dat exemplarisch en zij noemt de algemene inzet en het enthousiasme van de staf daarom een good practice. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De voorzieningen die staan beschreven in het facultaire deel zijn voldoende om het programma van de bachelor en master uit te voeren. CD-roms met Latijnse en Griekse literatuur, bibliografische cd-rom’s, websites en dergelijke zijn goed benaderbaar via het ultranet voor zowel studenten als docenten. Studenten maken er oefeningen mee. Studenten zijn tevreden over de ICT-mogelijkheden, maar geven aan dat sommige computers wat oud zijn naar hun smaak. Docenten vinden Nestor een prima ondersteuning. De afdeling zou erg graag een eigen website onderhouden waarop zij eigen artikelen, excursieverslagen en dergelijke kunnen plaatsen. Tot nu toe is dat nog niet gerealiseerd. Voor deeltijdstudenten zijn geen aparte voorzieningen, omdat zij niet op andere momenten of plaatsen onderwijs volgen dan de voltijdstudenten. Er gaan regelmatig studenten naar het buitenland, maar minder dan de opleiding zou wensen. De studenten hebben er vaak weinig interesse voor en vrezen studievertraging, maar geven ook aan dat de voorlichting beter zou kunnen. De commissie hoopt dat de opleiding hier aandacht voor blijft houden. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel is beschreven wat er centraal met betrekking tot studiebegeleiding georganiseerd is. Studiebegeleiding dient om studenten op een adequate en plezierige manier te QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
57
helpen de eindstreep te halen en hen te helpen bij problemen. Ook selectie is een doelstelling. De studieadviseur houdt om dit te bereiken een wekelijks spreekuur, heeft een up-to-date overzicht van de resultaten van alle studenten, voert gesprekken met eerstejaars (tweemaal) en met de studenten uit de hogere jaren wanneer de student of de situatie dat verlangt, en overlegt met het presidium van de Examencommissie (die een studieadvies afgeeft) en verantwoordelijke hoogleraren. De studieadviseur doet bij het afdelingsoverleg dat elk semester plaatsvindt, vertrouwelijk verslag over alle studenten. Naast de studieadviseur zijn docenten goed benaderbaar voor de studenten. De commissie heeft gezien dat zij studenten individuele aandacht geven. Het is de studenten steeds duidelijk bij wie ze moeten zijn voor bepaalde vragen. Zowel de studieadviseur als de docenten zijn ook voor de deeltijd-studenten normaal bereikbaar, omdat ze overdag colleges volgen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
In het facultaire deel staat beschreven wat de faculteit doet aan evaluatie van resultaten. De commissie constateert dat de student- en docentleden van de Opleidingscommissie cursusevaluaties uitvoeren. Met de (COWOG-)formulieren worden elk semester colleges van de bachelor- en masteropleiding (uit elk jaar één) geëvalueerd. Er zijn nog geen mastercursussen geëvalueerd. Daarnaast evalueren de studentleden van de Opleidingscommissie GLTC/GRS in overleg met hun jaargenoten de colleges uit hun eigen jaar. Ook deze evaluaties worden in de Opleidingscommissie besproken en maken deel uit van het (openbare) archief van de Opleidingscommissie. De studenten geven aan dat ze vaak direct naar de betreffende docent stappen wanneer ze ergens ontevreden over zijn. Dit is een gevolg van de korte lijnen binnen de opleiding en de kleinschaligheid. De commissie constateert dat docenten de mening van studenten serieus nemen. Zoals in het facultaire deel beschreven staat, wordt er werk gemaakt van curriculumevaluatie in de vorm van een enquête onder afstudeerders en een jaarlijkse peiling over de faciliteiten, de organisatie en het onderwijs. De commissie ondersteunt dit voornemen van harte. Oordeel commissie: voldoende
58
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het facultaire deel staat beschreven wie binnen de faculteit betrokken zijn bij de follow-up van de evaluaties en welke maatregelen de faculteit genomen heeft na de vorige visitatiecommissie. De commissie concludeert dat evaluaties, die tekortkomingen constateren, ook daadwerkelijk leiden tot het aanbrengen van verbeteringen. Een voorbeeld daarvan is het zogenaamde ‘masterplan’. Dat werd opgesteld toen duidelijk werd dat het vaardighedenonderwijs en de toetsvormen niet optimaal waren gecoördineerd in de opleiding. Wanneer er uit de evaluatie een probleem blijkt met een docent, dan neemt de voorzitter van de Opleidingscommissie in overleg met het afdelingsbestuur contact op met die persoon en diens leidinggevende. Zoals al op verschillende plaatsen is gesignaleerd, werd het de commissie duidelijk dat de staf zeer goed benaderbaar is en altijd bereid om – ook tijdens de rit van een college – aanpassingen door te voeren wanneer studenten een probleem aankaarten. De commissie constateert dat er uit de vorige visitatie geen verbeterpunten naar voren kwamen die GLTC/GRS had moeten aanpakken. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De opleiding betrekt medewerkers via de Opleidingscommissie en het docentenoverleg bij haar beleid. Studenten leveren hun bijdrage via de Opleidingscommissie en door middel van de evaluaties. De commissie is het met de staf en studenten eens dat de kleinschaligheid van de opleiding de deelname van studenten aan de kwaliteitszorg van de opleiding bevordert. Alumni worden eens per jaar uitgenodigd voor de jaarvergadering en voor een programma met lezingen bij de alumnivereniging Zephyros. De vereniging organiseert ook borrels, museumbezoek en verzendt een nieuwsbrief. Ongeveer de helft van de afgestudeerden meldt zich na het studeren aan bij de alumnivereniging. De opleiding heeft tevens contacten met het VWO in het kader van de nascholing van leraren bij postacademiale cursussen en op diverse studiedagen (georganiseerd in samenwerking met de Vereniging van Classici Nederland). De opleiding werkt met de alumnivereniging aan een volledig overzicht van de posities waarin de studenten die buiten het VWO werkzaam zijn, terechtkomen. De commissie vindt dat de vakgroep slim gebruikmaakt van haar ‘luxe’, namelijk de kleinschaligheid, door staf en studenten actief te betrekken bij de zorg voor deze opleiding. Dat in combinatie met het feit dat de opleiding erin slaagt contact te houden met haar alumni en het VWO, stemt de commissie tot grote tevredenheid. Oordeel commissie: goed
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
59
Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De alumni waarmee de commissie gesproken heeft, zijn tevreden over de opleiding die zij genoten. Zij noemen de integratie van de onderdelen van de Oudheidkunde, de opbouw van academische vaardigheden en de onderdelen Oude Geschiedenis en Archeologie aantrekkelijk aan deze opleiding. Onder de alumni waarmee de commissie sprak, bevonden zich leraren en een promovendus. Er waren tijdens het bezoek nog geen afstudeerwerken van de master beschikbaar. De commissie heeft daarom een selectie gelezen uit de 25 meest recente bachelorwerkstukken en doctoraalscripties. De scripties Latijn die zij las, behoren ondanks hun onderlinge verschillen tot het type scripties dat bestaat uit een vrij gedetailleerd commentaar (van gevarieerde aard) op een gedicht of een niet te omvangrijk prozageschrift of één of meer passages uit een groter poëtisch werk of een geschrift in proza. Ze kenden goed geformuleerde probleemstellingen en pasten correcte methoden en technieken toe. Wat de afstudeerwerken Grieks betreft, trof de commissie consistente en logische betogen met (voornamelijk) uitstekend taalgebruik en gebruik van up-to-date literatuur. Met de becijfering heeft de commissie geen probleem. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Over het rendement van de bacheloropleiding valt na één jaar nog niets te zeggen. De cijfers van de oude opleiding laten zien dat het propedeuserendement de afgelopen jaren gedaald is, terwijl het totale rendement van de doctoraalopleiding sinds 1994 ongeveer gelijk is gebleven. Omdat de commissie vaststelt dat de opleiding in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en van begeleiding veel doet om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse te laten halen, maakt zij geen groot punt van het achterblijven van de propedeuserendementen op de streefcijfers (zie het facultaire deel). Dat er tegenwoordig andere studenten binnenkomen door veranderingen in het middelbaar onderwijs moet de opleiding als realiteit accepteren. Ook aan het streefcijfer voor het postpropedeuserendement van de opleiding voldoet de opleiding niet. Hierbij merkt de commissie op dat veel van de studenten niet als reguliere studenten beschouwd kunnen worden. Ze doen langer over hun studie omdat zij naast GLTC/GRS een andere opleiding volgen of vanaf het derde jaar een baan in het onderwijs hebben. De mid60
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
delbare scholen kampen met een ernstig tekort aan leraren en verleiden de studenten naast de studie te gaan werken. De commissie heeft er vertrouwen in dat de opleiding het mogelijke doet aan de doorstroom van studenten. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor bachelor en master luidt: voldoende.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
61
62
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Voldoende
Voldoende Voldoende
Voldoende Goed
Oordeel Bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Oordeel Master
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
6. Resultaten
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
Voldoende
Voldoende
2. Programma
3. Inzet van personeel
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten
Voldoende
1. Doelstellingen van de opleiding
Facet
Oordeel
Onderwerp
2.
Rapport Bachelor en Master Romaanse Talen en Culturen
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Romaanse Talen en Culturen Naam opleiding: Romaanse Talen en Culturen CROHO-nummer: 56074 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd Locatie(s): Groningen Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Romaanse Talen en Culturen Naam opleiding: Romaanse Talen en Culturen CROHO-nummer: 66074 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd Locatie(s): Groningen Einddatum accreditatie: 31 december 2007
2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
Er zijn tijdens de visitatie nog ruim 120 studenten actief in de ongedeelde opleiding. In het huidige bachelorprogramma, dat in 2003-2004 van start is gegaan, staan 134 studenten ingeschreven. Studenten die het doctoraaldiploma willen halen en nog colleges moeten volgen, volgen vergelijkbare nieuwe colleges uit het bachelor- en masterprogramma. Per student zijn hierover afspraken gemaakt. Voor studenten die zijn overgestapt naar de bachelor is in de doctoraal-OER opgenomen aan welke eisen ze moeten voldoen voor het behalen van de bachelorgraad. Na het vaststellen van het nieuwe studieprogramma is een overzicht opgesteld van equivalenties van het oude en nieuwe programma (c.q. examenonderdelen en andere overgangsregelingen), dat aan alle studenten is toegezonden. Er heeft ook een bijeenkomst plaatsgevonden over de overgangsregeling. Ten slotte heeft iedere student na overleg met de studieadviseur een studieplanningsformulier ingeleverd met het te volgen studieprogramma. De commissie heeft bij studenten geïnformeerd naar de overgang van het oude naar het bachelor-mastersysteem. Ze blijken tevreden over de ondersteuning van de studieadviseur en stafmedewerkers en zijn geen noemenswaardige problemen tegengekomen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
63
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De bacheloropleiding kent drie varianten: Frans, Spaans en Italiaans. Volgens de opleiding stelt de bachelor Romaanse Talen en Culturen (vanaf hier RTC) een student in staat een zodanige academische vorming te verwerven in termen van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Romaanse, in het bijzonder de Franse, Spaanse of Italiaanse taal en cultuur, dat hij, al dan niet na een selectieprocedure, toegang heeft tot een aantal masteropleidingen en met succes functies kan uitoefenen waarvoor academische kennis en vaardigheden op bachelorniveau op bovengenoemd gebied vereist dan wel wenselijk zijn. De eindtermen zijn geformuleerd aan de hand van het facultaire model. Ze onderscheiden drie terreinen: academische en algemene vaardigheden, vakgerelateerde vaardigheden en vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis. De academische en algemene vaardigheden (opgesplitst in het overzicht van eindtermen) hebben onder andere betrekking op het vermogen om snel en efficiënt informatie te kunnen vinden, grote hoeveelheden informatie te kunnen verwerken, kritisch een standpunt te kunnen bepalen en een goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid. In de eindtermen voor vakgerelateerde vaardigheden en attitudes wordt verwezen naar ervaring met bron- en literatuuronderzoek, processen en structuren in hun historische context plaatsen en initiatie in de methoden en begrippen van de Romanistiek in het algemeen en van Frans, Spaans of Italiaans in het bijzonder. Ten slotte zijn er eindtermen voor vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis, zoals het bezitten van een brede basiskennis van de deelgebieden van de Romanistiek (taal-, cultuur- en letterkunde), het beschikken over een helder inzicht in de kenmerken, het begrippenapparaat en de methoden van het vakgebied van Romanistiek, het beschikken over passieve en actieve mondelinge en schriftelijke kennis van de doeltaal en van passieve mondelinge en passief schriftelijke kennis van ten minste één andere Romaanse taal. De bacheloropleiding onderscheidt zich van andere opleidingen door het Romaanse karakter. De eindtermen gaan uit van inbedding in het bredere kader van de Romanistiek. Dit levert volgens de opleiding een dieper inzicht in de totstandkoming, het eigen karakter en de huidige positionering van de gekozen taal en cultuur (Frans, Spaans of Italiaans) in Europa en NoordAmerika. De commissie is tijdens het bezoek overtuigd geraakt van de vruchtbaarheid van dit concept. Dat er een markt voor is blijkt uit de gesprekken met studenten. Zij kiezen bewust voor RTC vanwege dat contextualiserende en vergelijkende element en de tweede taal. De staf is van mening dat zij door haar internationale activiteiten in een internationaal perspectief opereert. Het gaat onder andere om gezamenlijke organisatie van internationale congressen, gezamenlijke publicatie van bundels en tijdschriften, deelname aan internationale projecten en promotiecommissies, (bestuurs)lidmaatschap van landelijke en internationale verenigingen en gastdocentschappen. De eindtermen volgen uit de oriëntatie op de traditionele academische opleidingen Franse, 64
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Spaanse, Italiaanse taal- en letterkunde en het leraarschap. Voor het opstellen van eindtermen voor de taalvaardigheid is het Common European Framework of Reference als benchmark gebruikt. Hoe de bachelors RTC op de arbeidsmarkt ontvangen zullen worden is nog niet bekend. De algemene en academische vaardigheden die zijn opgedaan in de studie zullen, zo is de overtuiging van de opleiding, in verschillende banen van nut zijn en de vakgerelateerde vaardigheden en kennis vooral bij internationaal georiënteerde instanties zoals ambassades en het bedrijfsleven interesse wekken. De meeste studenten willen overigens doorstromen in de gewone master, de onderzoeksmaster of de educatieve master. Volgens de commissie zijn de eindtermen van de bachelor behoorlijk uitgebreid en goed doordacht. Ze komen overeen met de nationale en internationale ‘state-of-the-art’ in wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk zoals beschreven in het domeinspecifieke referentiekader. Het idee van de brede studie met Romaans als context en een tweede taal kent echt een markt. Tijdens de gesprekken is de commissie overtuigd geraakt van de inspanning die de opleiding pleegt om voldoende diepte in het programma te bewaren naast de verbreding die wordt nagestreefd, en ook om een goede balans te houden tussen puur academische en meer maatschappelijke doelen. De masteropleiding heeft als doel de student in staat te stellen zich een zodanige academische vorming te verwerven in termen van gespecialiseerde kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Romaanse, in het bijzonder de Franse, Spaanse of Italiaanse taal en cultuur, dat deze met succes functies kan uitoefenen waarvoor academische kennis en vaardigheden op masterniveau op bovengenoemd gebied vereist dan wel wenselijk zijn. De masteropleiding komt voort uit de traditionele doctorale fase van de opleidingen Franse, Spaanse, Italiaanse taal- en letterkunde, die in belangrijke mate gericht waren op het leraarschap. Deze oorspronkelijke doelstelling blijft herkenbaar in het feit dat de huidige opleiding gelijk is aan het eerste jaar van de educatieve masters Frans en Spaans aan de RUG. Het enige verschil is dat de student van de educatieve master in dat eerste jaar de module ‘Voorbereiding op het werken-lerentraject’ (10 studiepunten) dient te volgen. De eindtermen zijn opgesteld met behulp van de facultaire notitie Model voor de formulering van eindtermen/competenties en kennen dezelfde driedeling als de eindtermen van de bachelor. Voor academische en algemene vaardigheden zoemt de master in op het hebben van een kritisch-wetenschappelijke houding, het zelfstandig opzetten en leiden van (onderzoeks)projecten en maatschappelijke toepassing van de verworven kennis en vaardigheden. Er zijn vakgerelateerde vaardigheden (en attitudes) geformuleerd voor onder andere het verzamelen, beoordelen, interpreteren en analyseren van complexe primaire en secundaire bronnen en onderzoeksgegevens, het opzetten en uitvoeren van origineel onderzoek en verslaglegging daarvan in helder en in correct academisch Frans, Spaans of Italiaans. De eindtermen voor vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis gaan in op een brede kennis van de deelgebieden binnen het domein en specialistische kennis van een thema of periode en van de theorieën, methoden en technieken, tradities en ethiek van de Franse, Spaanse of Italiaanse taal-, cultuur- en letterkunde. Ook de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding komen volgens de commissie overeen met de nationale en internationale ‘state-of-the-art’ in de wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk zoals beschreven in het domeinspecifiek referentiekader. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
65
Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De commissie heeft de eindtermen van de bachelor en de master afgezet tegen de Dublindescriptoren en concludeert dat deze alle vijf aan bod komen. De meeste bacheloreindtermen hebben betrekking op het toepassen van kennis en inzicht en oordeelsvorming (descriptor twee en drie). De eindtermen van de master kennen een ander niveau dan die van de bachelor. Dit verschil komt overeen met het verschil tussen de Dublin-descriptoren voor een bachelor en een master. De algemene en academische eindtermen van de bachelor gaan uitgebreid in op basisvaardigheden terwijl de eindtermen van de master aangeven dat de student de in de bachelor en master verworven kennis en vaardigheden maatschappelijk moet kunnen toepassen. De bachelor is geïnitieerd in de methoden en begrippen van de Romanistiek in het algemeen en van Frans, Spaans of Italiaans in het bijzonder, en heeft ervaring met bron- en literatuuronderzoek. De master daarentegen kan met toepassing van de methoden, technieken en vaardigheden van de gekozen richting complexe primaire en secundaire bronnen en onderzoeksgegevens verzamelen, beoordelen, interpreteren en analyseren en zelfstandig een origineel onderzoek opzetten. Ook vanuit de eindtermen van de vakgerelateerde theoretische en inhoudelijke kennis is een voorbeeld te geven: De master beschikt net als de bachelor over een brede basiskennis van de deelgebieden van de Romanistiek maar ook over specialistische kennis over een bepaald thema of periode en van de theorieën, methoden en technieken, tradities en ethiek van de Franse, Spaanse of Italiaanse taal-, cultuur- en letterkunde. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk, waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De bachelor heeft toegang tot twaalf masteropleidingen aan de RUG. Zonder selectie of verplichte minors kan de student doorstromen naar de doorstroommaster RTC en de educatieve masters Frans en Spaans (het vak Oriëntatie op Educatieve Vaardigheden is niet verplicht als voorbereiding op de educatieve master). Omdat er nog geen arbeidsmarktonderzoek heeft kunnen plaatsvinden kan er nog weinig gezegd worden over de aansluiting van de bacheloropleiding op maatschappelijke functies op academisch bachelorniveau. Ook is er nog geen ervaring met doorstroom naar masters buiten de RUG. De commissie heeft hier begrip voor. 66
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Volgens de commissie hebben de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding aandacht voor onderzoeksvaardigheden en zijn ze van academisch niveau. De algemene academische eindtermen voor de bachelor gaan bijvoorbeeld in op logisch redeneren, kritisch beoordelen van gegevens en mondeling en schriftelijk presenteren; die van de master op zelfstandig een onderzoeksproject opzetten en een kritisch wetenschappelijke houding. In de vakspecifieke eindtermen voor de bachelor is ook aandacht voor onderzoeks- en academische vaardigheden zoals kritische verslaglegging en ervaring met onderzoek; in de master voor het gebruik van complexe primaire en secundaire bronnen, origineel onderzoek, academische verslaglegging en specialistische kennis van theorieën en methoden van letter- en taalkunde. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Vanaf het eerste jaar wordt geïntegreerd in de inhoudelijke colleges aandacht besteed aan onderzoeksvaardigheden. Uit de programmabeschrijvingen blijkt dat studenten opdrachten maken, klein onderzoek doen en presenteren in referaten en schriftelijke werkstukken. Met name Rapportage taalkunde en Contrastieve taalkunde Romaans zijn gericht op het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden. Ook in de masterwerkgroepen wordt eigen onderzoek gedaan en worden resultaten gepresenteerd. Het programma sluit af met een eigen wetenschappelijk onderzoek uitmondend in de mastescriptie. Deze masterscriptie wordt begeleid door een gepromoveerde docent. De commissie herkende in het programma van de master de aansluiting op het onderzoek van de docenten. De titels van de werkgroepen verwijzen naar de aanwezige specialismen zoals masterwerkgroep taalkunde Romaans of masterwerkgroep literaire thematiek. De commissie heeft geconstateerd dat in zowel de bachelor als de master recente perspectieven en methoden in de taal-, letter- en cultuurkunde worden onderwezen. Uit het feit dat het masterjaar tevens fungeert als eerste jaar van de educatieve master blijkt volgens de opleiding dat het aansluit op de actuele praktijk. Voor studenten met andere toeQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
67
komstplannen wordt de mogelijkheid voor een maatschappelijke stage geboden. In principe vindt deze plaats in de landen van de thuistaal, maar incidenteel ook bij een Frans-, Spaans- of Italiaanstalige instelling in Nederland. De commissie is van mening dat de programma’s van de bachelor en de master voldoen aan de eisen voor wetenschappelijk onderwijs. Ze hebben aandacht voor onderzoeksvaardigheden, de interactie met wetenschappelijk onderzoek en voor de actuele praktijk van relevante beroepen. Uit de hoeveelheid taalvaardigheid in dit programma blijkt volgens de commissie dat de opstellers van het programma gevoelig waren voor de balans die nodig is in een taal- en cultuuropleiding. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De opleidingsspecifieke eindtermen voor taalvaardigheid worden bereikt door in het eerste studiejaar de helft van de studiepunten te reserveren voor taalverwerving. In het tweede en derde jaar zijn minder cursussen taalvaardigheid ingeroosterd, maar worden colleges in de doeltaal gegeven. De commissie heeft begrepen dat de opleiding bij de invoering van de bachelor en master besloot in alle colleges aandacht te besteden aan taalvaardigheid. Uit cursusevaluaties blijkt dat het kijken naar films en daarover discussiëren tijdens colleges bijzonder wordt gewaardeerd door studenten Spaans. Ook aan de onderdelen taalkunde, letterkunde en methoden van onderzoek worden cursussen gewijd. Onderzoeksvaardigheden worden, zoals in het vorige facet beschreven, geïntegreerd in de inhoudelijke colleges aangeboden. Het verwerken van grote hoeveelheden informatie leren studenten bijvoorbeeld in het college Literatuur, Cultuur en Maatschappij: ME-1800 en het bachelorwerkstuk. Aan de eindtermen die gericht zijn op het Romaanse perspectief wordt in diverse colleges gewerkt. In het eerste jaar volgen bijvoorbeeld alle studenten samen de vakken Cultuurkunde Romaans en Taalkunde Romaans, en in het derde jaar Contrastieve Taalkunde Romaans en Cultuur en film in Romania. Er zijn ook vakken die de faculteit ‘stam-tak college’ noemt. Dit is een constructie waarbij de eerste zeven weken Romaans worden ingevuld, in het Nederlands, en de volgende zeven opgesplitst naar thuistaal (in de doeltaal). Een voorbeeld daarvan is het college Methoden in de Letterkunde Romaans/Spaans. Ook in de master blijft de student bezig met het Romaanse aspect: hij is verplicht één werkgroep met Romaans perspectief te kiezen. Studenten en alumni prijzen de aandacht voor Romaans als aanvulling op de gekozen taal en cultuur. Zij zijn zich volgens docenten wel bewust van het feit dat ze in één taal expertise hebben. Opvallend is dat studenten ‘uitstapjes’ maken naar een andere taal en cultuur. Zo schreef een student Spaans in de doeltaal een werkstuk over Dante en kozen twee afstudeerders van verschillende richtingen eenzelfde mythe om te bestuderen. Ook in literatuurlijsten komen boeken voor uit een ‘ander’ Romaans land. 68
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Ook de staf is positief over het bestuderen van een taal en cultuur in samenhang met andere Romaanse talen en culturen. Doordat studenten kennis hebben van elkaars taal kunnen ze elkaars werk beoordelen. Op het gebied van cultuur- en letterkunde is interessante samenhang te vinden. Ze vergelijken bijvoorbeeld in een college over Liefde de Latin lover, Don Juan en Don Giovanni. De commissie is ervan overtuigd dat het contact tussen de docenten van verschillende talen goed is en dat men samenwerkt waar dat mogelijk is. De aandacht voor de tweede Romaanse taal is in het bachelorprogramma beperkt tot tien studiepunten. Studenten en docenten geven aan dat het voldoende is om in die taal te leren lezen. Studenten kunnen na de cursus uit de voeten met die taal en noemen het een opstapje voor als ze meer willen leren. Zij vinden het feit dat de cursus voornamelijk gericht is op receptieve vaardigheid echter wel teleurstellend. Als het verplichte programma minder vol zou zijn, zou men graag meer aandacht voor de actieve beheersing van de tweede taal zien. Toch blijkt dit onderdeel, naast het Romaanse aspect, het aantrekkelijkste punt van de studie volgens studenten en alumni. Volgens docenten is in het nieuwe programma minder accent op Romaans en meer op hoofdtaal. Dat willen de instromers. Uit de evaluatie 2003-2004 blijkt dat studenten de cursus tweede taal Spaans en Italiaans te licht vonden in vergelijking met Frans, waarvoor inmiddels maatregelen zijn getroffen (zie onder F20). De bachelorstudent heeft geen flexibel programma, maar kent wel een aantal keuzemogelijkheden. Naast de keuze voor een tweede taal mag hij 40 studiepunten vrije ruimte/minor invullen. De minoren zijn zoals beschreven in het facultaire deel bedoeld voor verdieping. RTC wil met de minor de specialisatie in een bepaalde richting faciliteren. De Examencommissie bepaalt welke facultaire minoren een goede aanvulling vormen op onderdelen van de opleiding. Volgens de OER moet de invulling van de vrije keuze ruimte altijd door de Examencommissie goedgekeurd worden. Deze ruimte is bedoeld voor verbreding en is echt vrij. Vakken uit de minor kunnen als vrije ruimte gevolgd worden. Er zijn drie niveaus: de propedeusecursussen zijn op basisniveau, de postpropedeusecursussen in de bacheloropleiding op tussenniveau en de mastercursussen op het gevorderde niveau. Alle minoren zijn op tussenniveau. De eindtermen van de master krijgen volgens de opleiding in vrijwel ieder college aandacht. Uitzonderingen daarop zijn het zelfstandig opzetten en leiden van een onderzoeksproject en het maatschappelijk toepassen van vaardigheden en kennis. Het bereiken van deze twee eindtermen vindt plaats in respectievelijk het onderdeel masterscriptie en stage. De master kent meer keuzeruimte dan de bachelor. Er zijn in alle drie de sectoren één werkgroep in Romaans perspectief en een werkgroep voor elke thuistaal. Naast de werkgroepen kiest de student één disciplinair vak uit het aanbod van de faculteit of van zusterfaculteiten (of een stage of een extra werkgroep) en een scriptieonderwerp. In de zelfstudie is een helder schema opgenomen waarin een relatie wordt gelegd tussen de eindtermen en de cursusonderdelen van het bachelor- en masterprogramma. De commissie concludeert, mede op basis van dit schema, dat alle eindtermen in het totaal van de onderscheiden cursussen aan bod komen. De programma’s bieden studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken en besteden voldoende aandacht aan het Romaanse aspect om zich een programma Romaans te noemen. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
69
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De opzet van de bachelorprogramma’s van de verschillende talen is gelijk. De onderdelen worden per taal gegeven. Een student Spaans doet het eerste jaar dus Taalkunde Spaans terwijl een student Italiaans Taalkunde Italiaans volgt. Zoals in een vorige facet beschreven is, worden vakken Romaans (deels) aan de drie groepen samen gegeven. De commissie vindt de opbouw in het bachelorprogramma van zowel taalkunde, letterkunde en cultuurkunde helder. Voor taalkunde bijvoorbeeld biedt het programma ieder jaar ten minste één cursus aan: Taalkunde Frans (of Spaans, Italiaans) in het eerste jaar voor een inleiding in de belangrijkste subdisciplines van de Franse taalkunde, Taalkunde – Frans: syntaxis in het tweede jaar en in het derde jaar Taalkunde Romaans – Frans: Semantiek en Pragmatiek. Het Romaanse perspectief is verankerd in de colleges Romaanse taalkunde waarin de historische taalkunde en de sociolinguïstiek aan de orde komen en in het college Contrastieve taalkunde Romaans. In dit laatste college leren de studenten één van de methodes van de subdisciplines toe te passen op een aantal verschijnselen van de Romaanse talen. Ook de letterkunde komt in elk studiejaar terug: Cultuur en letteren, Methoden in de letterkunde, Rapportage letterkunde, Literatuur, cultuur en media 1800-heden en Literatuur, cultuur en maatschappij ME-1800. De cultuurkundige tak heeft een aparte cursus in de propedeuse en het derde jaar, Cultuurkunde Romaans en Cultuur en film in de Romania. Verder komt cultuurkunde in samenhang met letterkunde aan bod, bijvoorbeeld in Rapportage letter- en cultuurkunde en Literatuur, cultuur en maatschappij, ME-1800. Het derde jaar wordt afgesloten met een werkgroep over een taal-, letter-, of cultuurkundig onderwerp uitmondend in de bachelorwerkstuk. Dat taalverwerving ook geïntegreerd aan bod komt is in het vorige facet besproken. Ook de doelstelling van de minor en vrije ruimte is al eerder aan de orde geweest. De commissie vindt de samenhang tussen de minoren die vanuit RTC aangeraden worden en de major duidelijk. Het gaat om Culturele identiteit in Romaanse landen, Mexicostudies, Canadese studies en Vertaalwetenschap. Docenten merkten op dat de interesse voor Latijns-Amerika en Canada niet groot is. Studenten en docenten richten zich vooral op Europa. In de master wordt voortgebouwd op de kennis en vaardigheden die in de bachelor zijn opgedaan. Het programma biedt theoretische verdieping van het vakgebied, waarbij de student de mogelijkheid heeft een sterk persoonlijke profilering te geven aan de keuze van zijn studieprogramma. Zo kan gekozen worden voor een brede master in Romaans perspectief, dan wel voor specialisatie binnen de thuistaal en/of in een van de disciplines taalkunde, letterkunde of cultuurkunde. Het programma wordt afgesloten met een eigen wetenschappelijk onderzoek uitmondend in de masterscriptie. Hierin doet de student verslag van een zelfstandig uitgevoerd onderzoek op het gebied van één van de vakgebieden van de Franse, Spaanse of Italiaanse taalkunde, letterkunde of cultuurkunde. De verslaglegging vindt plaats in één van de drie Romaanse hoofdtalen en heeft de vorm van een wetenschappelijke publicatie. Volgens de commissie zijn de onderdelen van het programma inhoudelijk op elkaar afgestemd en wordt er voortgebouwd op eerder verworven kennis en vaardigheden. Uit evaluaties blijkt 70
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
dat er geen overlap tussen vakken is. De samenhang binnen de onderdelen wordt in de commissies (taalvaardigheid, cultuurkunde, letterkunde en taalkunde) besproken. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Uit evaluaties en gesprekken met studenten blijkt dat de programma’s studeerbaar zijn. Een enkele cursus wordt als zwaar omschreven, zoals de Rapportage letter- en cultuurkunde, Contrastieve taalkunde Romaans en Literatuur, cultuur en media Frans en Spaans (1800-heden). Deze laatste vanwege de hoeveelheid boeken die studenten moeten lezen. Een enkele cursus wordt als te licht beoordeeld zoals Taalverwerving IIb Frans. Eerstejaars studenten Spaans en Frans merken op dat zij het moeilijk vinden wanneer een college in de doeltaal gegeven wordt. De staf hecht, vanwege de relatie met het beroepsperspectief én de actieve interactie met de taal en cultuur, veel waarde aan de mogelijkheid tot het lopen van een stage in een omgeving waar de thuistaal van de student wordt gehanteerd. Aansluitend bij het facultair beleid is deze mogelijkheid in de masterfase gepositioneerd. Doordat de master maar één jaar duurt is de kans op enige studievertraging door een stage mogelijk; dit zal de ervaring moeten uitwijzen. Wel is het zo dat het masterprogramma, mede vanwege dit punt, zo soepel is opgezet dat de student een redelijke mate van keuzevrijheid heeft bij het invullen van zijn onderwijspakket en de plaatsing van de stage daarbinnen. Voor de masterscriptie is een scriptieversnellingsklas ingevoerd waarin studenten op vrijwillige basis meer begeleiding kunnen krijgen. De commissie werd er door studenten op gewezen dat zij zowel de stage als de scriptie belangrijk vinden en zich niet druk maken over een eventuele vertraging door deze onderdelen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Studenten die instromen in de bachelor hebben een VWO-diploma. Incidenteel is er instroom op basis van een afgeronde HBO-opleiding. In overleg met de studieadviseur wordt dan op maat een verkort programma opgesteld, dat vrijwel altijd minimaal anderhalf jaar fulltime studie vergt. De studenten waarmee de commissie sprak hadden een goed beeld van de bacherloropleiding. Ze kozen voor RTC vanwege het Romaanse element en de tweede taal. De HBO-doorstromers waarmee de commissie sprak waren tevreden over het voor hen samengestelde pakket en de studie. In het facultaire deel staat algemene informatie over de aansluiting tussen VWO en WO en de regels rondom de doorstroom naar de master. Bachelorstudenten RTC gaven aan dat zij QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
71
de overgang van het studiehuis groot vonden. De mate waarin instromers, met Frans op het VWO-diploma, het Frans beheersen blijkt erg verschillend te zijn. Zij moeten zichzelf bijwerken, maar ontvangen wel steun van de staf. Om iedereen in korte tijd op een gelijk niveau te krijgen verzorgt de bacheloropleiding aan het begin van de opleiding een stoomcursus van zeven tot negen weken voor alle drie de talen. Voor Frans is de cursus vooral herhalen wat er op de middelbare school geleerd is, voor de andere richtingen wordt begonnen op een nulniveau. Studenten die de taal al redelijk beheersen krijgen vrijstellingen voor onderdelen van de cursus. De commissie vindt deze stoomcursus een zeer goed initiatief en hoorde hierover alleen maar positieve geluiden. De verdeling van instroom over de drie talen levert geen probleem volgens de medewerkers. Er stromen iets meer studenten bij Frans in dan bij Italiaans en weer meer bij Spaans dan bij Frans, maar overal voldoende om een werkbare groep te vormen. Wat wel een probleem vormt zijn de zogenaamde ‘shoppers’, studenten die – vooral bij Spaans – alleen taalvaardigheidonderwijs volgen, maar zich inschrijven als regulier student. Bij Spaans wordt deze groep opgesplitst. Het wordt dan meer een probleem voor de docent dan voor de student. Instromende studenten in de masteropleiding RTC hebben een universitair bachelordiploma Romaanse talen of een gelijkwaardig buitenlands diploma. De toetsing van andere diploma’s ligt in handen van de toelatingscommissie van de opleiding en richt zich op de kennis van, inzicht in en vakspecifieke vaardigheden betreffende de romanistiek in het algemeen en één van de Romaanse talen en culturen op universitair bachelorniveau in het bijzonder. Studenten van de eigen bachelor of van een bacheloropleiding Franse, Italiaanse of Spaanse Taal en Cultuur van een Nederlandse universiteit worden toegelaten tot de opleiding. Als een eigen student zijn bachelorwerkstuk af heeft, maar nog 10 studiepunten open heeft staan, kan hij worden toegelaten door de toelatingscommissie. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De bachelorfase van alle drie de profielen (Frans, Spaans, Italiaans) die in het kader van RTC worden aangeboden omvat 180 studiepunten, en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De omvang van de doorstroommasteropleiding RTC is 60 studiepunten en voldoet daarmee ook aan de formele eisen. De commissie wil zich niet mengen in discussie over de lengte van de master. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
72
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
In het facultaire deel, onder facet 1 en 10, staat het onderwijsconcept van de faculteit beschreven. RTC doet mee aan dit facultaire concept waar studentgeoriënteerd en studentactiverend onderwijs centraal staan. Volgens de staf maakt het outputgeoriënteerde onderwijs studenten bewust van welke kennis en vaardigheden zij bezitten. Docenten herkennen knelpunten eerder dan voorheen. De commissie heeft zich uitgebreid laten voorlichten over de toepassing van het facultaire concept in deze bachelor en master en zag bij de staf enthousiasme voor dit concept. Het is volgens haar een good practice. Hoorcolleges zijn in de visie van RTC het middel voor de verwerving van een brede basiskennis in de propedeuse. Het aantal hoorcollege-uren neemt na het eerste jaar af, maar wordt wel steeds toegepast wanneer de studenten kennismaken met nieuwe deelgebieden van de discipline. De meeste hoorcolleges kennen overigens een component werkcollege. Omdat werkcolleges volgens de bacheloropleiding het meest geschikt zijn om studenten te stimuleren inzichten en kennis te ontwikkelen, hun taalvaardigheid uit te breiden en mondelinge en schriftelijke competenties op te bouwen, zijn de meeste contacturen in die vorm. Dat geldt ook voor de master. Afgezien van de stage en de masterscriptie wordt al het onderwijs van de masteropleiding aangeboden in werkgroepen. De constructie waarbij een deel van het college aan alle studenten gegeven wordt, in het Nederlands, en een deel verzorgd wordt in drie groepen, opgesplitst naar doeltaal, vindt de commissie een goede werkwijze. Deze zogenaamde stam-takmethode zorgt ervoor dat er op efficiënte wijze omgegaan wordt met stafinzet voor onderwijs dat betrekking heeft op Romaanse onderdelen en studenten toch onderwijs in de doeltaal ontvangen. Ook de op zelfstandigheid gerichte werkvormen vindt de commissie een passende manier van werken. Oordeel commissie bachelor: goed Oordeel commissie master: goed F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de bacheloropleiding wordt vakgerelateerde kennis getoetst in de vorm van schriftelijke of mondelinge tentamens. Andere eindtermen worden getoetst middels opdrachten waarvan de meeste verplicht zijn voor toelating tot het betreffende tentamen. In de postpropedeutische fase wordt, naast schriftelijke tentamens, gebruikgemaakt van schriftelijke opdrachten, werkstukken, korte mondelinge presentaties en langere referaten. Het bachelorwerkstuk is ingebed in een onderzoekswerkgroep. Studenten maken een verslag van een thematisch onderwerp dat zij in de werkgroep uitdiepen. Dit verslag telt als bachelorwerkstuk. De technische aspecten voor het schrijven van een groot werkstuk en het doen van onderzoek komen reeds vanaf het tweede jaar aan de orde, met name in de cursussen Rapportage Cultuur- en Letterkunde en Rapportage Taalkunde. De werkgroepen in de masteropleiding beginnen met een theoretische en methodologische inleiding, waarna de studenten een eigen onderzoek opzetten en dat presenteren in de vorm van referaten (in het kader van een minisymposium) en werkstukken. De toetsing, actieve deelname en beoordeling van de mondelinge (referaat) en schriftelijke (werkstuk) verslaglegging, sluiten volgens de commissie aan bij de onderdelen. De werkstukken worQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
73
den in het Frans, Spaans of Italiaans geschreven. Het taalgebruik is een onderdeel van de beoordeling. De stage wordt beoordeeld door de stagebegeleider, op basis van het verplichte stageverslag en op basis van de informatie van de stagegever. De masterscriptie wordt beoordeeld op dezelfde criteria als die van werkstukken. Er wordt een tweede deskundige als medebeoordelaar aangetrokken. Voor de masterscriptie bestaat een scriptiereglement waarin eisen betreffende de scriptie worden weergegeven en het scriptietraject wordt omschreven. Het recht op begeleiding en de voorwaarden daarvoor worden vastgelegd in een scriptiecontract, ondertekend door student en begeleider. Ten slotte is er een interne brochure waarin de technische aspecten van de masterscriptie worden beschreven: de Handleiding voor het schrijven van werkstukken en scripties. De docenten dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en beoordeling van de toetsing. Waar het gaat om inhoudelijk vergelijkbare cursussen voor de verschillende talen is overleg over de vaststelling van criteria. Voor elk college wordt een studiehandleiding opgesteld waarin expliciet informatie wordt opgenomen over de vorm van de toetsing en eventuele weging van deelcijfers. In de handleiding wordt ook ingegaan op het recht op inzage en bespreking van het tentamen. In college-evaluaties wordt de studenten gevraagd naar de relatie tussen de behandelde leerstof en de toetsing. Uit de evaluaties van 2003-2004 blijkt dat studenten meestal tevreden zijn over de opdrachten en tentamens. Zij merken meerdere malen op dat er te weinig tijd was voor de opdrachten en dat de opdrachten niet altijd helder zijn. Tegelijkertijd maken zij melding van goede begeleiding, opdrachten die een goede afspiegeling zijn van de tentamenstof, duidelijke criteria en tevredenheid over tussentoetsing. Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft gezien, concludeert ze dat de opleidingen bewust omgaan met verschillende toetsvormen en de relatie met de leerdoelen. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door de handleidingen en stage- en scriptiereglementen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De meeste medewerkers zijn gepromoveerd. Een uitzondering daarop zijn de docenten op het gebied van taalvaardigheid. De medewerkers die bijdragen aan de master zijn allemaal gepromoveerd. 74
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
De commissie heeft met instemming gezien dat ook de hoogleraren en universitair hoofddocenten in de eerste jaren onderwijs geven. Er is sprake van wetenschappelijke rolmodellen in het programma. De stafmedewerkers hebben aanstellingen bij de volgende onderzoekscholen: Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap, Onderzoekschool Geesteswetenschappen Groningen, Landelijke Onderzoekschool Mediëvistiek, School of Behavioral and Cognitive Neurosciences. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
In het facultaire deel van het rapport staat het kwantitatieve model beschreven dat bepalend is voor de formatie voor het onderwijs van de RTC-opleidingen. Voor de bachelor is 5,5 fte en voor de master 1,5 fte beschikbaar. De staf-studentratio is gemiddeld in de faculteit: één docent op vijftien tot twintig studenten. Dit is voldoende om bachelor- en masteropleiding te verzorgen en de studenten begeleiding te bieden. De faculteit bevestigde de commissie in haar idee dat het vervullen van de vacature die ontstaat in de Franse Taalkunde noodzakelijk is. De commissie vertrouwt erop dat de hoogleraarvacature opgevuld wordt. Oordeel commissie: voldoende F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Het personeelsbeleid is in het facultaire deel beschreven. De hoogleraren houden functioneringsgesprekken, in een zekere individuele aanpak die wel wat meer facultaire zorg zou kunnen verdragen. Het streven van de opleiding is eens in de anderhalf jaar. De commissie heeft begrepen dat er een aantal keer bijscholing heeft plaatsgevonden. Een voorbeeld daarvan is de cursus Nestor om het gebruik van de digitale leeromgeving te stimuleren, NIOT-traject (individueel onderwijs-ondersteuningstraject voor inzet van ICT in onderwijs) voor het onderdeel Tweede Romaanse Taal Italiaans. Ook zijn in het verleden enkele hoogleraren bijgeschoold in het Romaans perspectief. Opvallend is de sectorgewijze personeelsorganisatie in commissies taalverwerving, taalkunde, cultuur- en letterkunde waarbinnen de taakverdeling in de praktijk vorm krijgt. De hoofdverantwoordelijkheid ligt bij het afdelingsbestuur. Uit evaluaties blijkt dat de studenten tevreden zijn over de leden van de staf. Over de manier waarop les gegeven wordt, de hoeveelheid interactie en de uitleg scoren zij meestal hoger dan 7,5. Wanneer onderwijs door een native speaker wordt verzorgd, leidt dat tot bijzonder positieve waardering. Volgens de staf heerst er een goede sfeer en is er geen spanning tussen de drie hoofdtalen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
75
De commissie is van mening dat de expertise van de staf overeenkomt met de aangeboden specialisaties van de bachelor- en de masteropleiding. De positieve waardering van de inzet en vaardigheden van de staf brengt zij tot uitdrukking in de beoordeling van dit facet. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De commissie heeft van de staf en studenten begrepen dat de voorzieningen die staan beschreven in het facultaire deel voldoende zijn om het programma van de bachelor en master te draaien. Studenten die naar het buitenland willen worden bij RTC goed voorzien. Er zijn voldoende Erasmusbeurzen beschikbaar en studenten worden ondersteund door faculteit en opleiding. Facultair is geregeld dat een student 20 studiepunten mag inwisselen voor onderdelen uit het majorprogramma en de resterende 10 studiepunten kan onderbrengen in de vrije ruimte of als vervanging van een deel van de minor. De opleidingen dragen bij aan de internationalisering door studenten vanaf het eerste jaar voor te lichten over de mogelijkheden. Er is een actieve buitenlandcoördinator en de Examencommissie verzorgt soepel en behulpzaam erkenning voor gevolgde vakken. In een leercontract wordt vastgelegd ter vervanging van welke onderdelen de in het buitenland behaalde punten zullen dienen. Deze ondersteuning maakt het mogelijk dat veel studenten naar het buitenland kunnen. De commissie is blij te zien dat dat ook daadwerkelijk gebeurt. Oordeel commissie: goed F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In het facultaire deel is beschreven wat er centraal met betrekking tot studiebegeleiding georganiseerd is. Studiebegeleiding dient om studenten te begeleiden bij het maken van keuzes voor en tijdens de studie en het oplossen van collectieve en individuele knelpunten. Halverwege en aan het einde van het eerste jaar geeft de studieadviseur een studievoortgangsadvies. De specifieke deskundigheid van de studieadviseur wordt op peil gehouden door participatie in facultair, universitair en landelijk overleg van studieadviseurs, maar ook door informele contacten met relevante instanties en functionarissen. Behalve de studieadviseur kan de student ook de docenten benaderen, ze hebben allemaal spreekuur, en ontvangt hij in de propedeuse Mentoraatbegeleiding. Het mentorschap houdt in dat ouderejaars eerstejaarsstudenten advies geven over het collegeprogramma en over de 76
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
aanpak van hun studie. De commissie begreep dat de studenten bijzonder tevreden over de studiebegeleiding. Ook geven zij aan dat de informatievoorziening voldoet aan hun behoefte. Richtlijnen voor de begeleiding van een stage in de master zijn in een handleiding vastgelegd. Binnen de masteropleiding zijn drie docenten verantwoordelijk voor het stagebeleid, de stagebegeleiding en de stagebeoordeling (voor Frans, Spaans en Italiaans). Men is tevreden tot zeer tevreden over de kwaliteit van de stages en de stageopdrachten. Recente voorbeelden van stages op het gebied van culturele instellingen, ambassades en bedrijven zijn o.a. Maison des cultures (Parijs), Festival du Film (Autrans), Filmfestival Francofone films ‘Ciné Premières’ (Groningen), Nederlandse ambassades in Parijs en de ambassade van Italië of Mexico in Nederland. De commissie is enthousiast over het feit dat er zoveel (internationale) stages gedaan worden en over het uitgebreide netwerk van de opleiding. Zij is ook tevreden over de extra begeleiding die geboden wordt om vertraging door de masterscriptie tegen te gaan: de scriptieversnellingsklas. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
In het facultaire deel staat beschreven wat de faculteit doet aan evaluatie van resultaten. De commissie constateert dat de student- en docentleden van de Opleidingscommissie cursusevaluaties uitvoeren. Die evaluaties leveren onder andere informatie op over de werk- en toetsvormen, de docenten, de literatuur en de inzet van de studenten. Op dit moment zijn er nog geen evaluaties geweest van masteronderdelen. De Opleidingscommissie wijst per jaar een tiental modules aan die worden geëvalueerd met de COWOG-formulieren. In principe wordt elke cursus eens in de drie jaar geëvalueerd en daarnaast cursussen waar een probleem is geconstateerd. Als zich een probleem voordoet, neemt het presidium contact op met de docent. In de aansluitende discussie binnen de Opleidingscommissie wordt het besproken en naar verbetering gezocht. Het verslag van de discussie wordt opgenomen in de notulen die openbaar zijn en waarvan elk staflid een exemplaar ontvangt. De navolging van de verbetering wordt door de commissie in de gaten gehouden. De commissie concludeert dat in de openbare verslagen van de twee evaluaties van 2003-2004 inderdaad maatregelen door de Opleidingscommissie worden voorgesteld. Een voorbeeld daarvan is de kritiek van studenten op de bij Italiaanse en Spaanse taalvaardigheid gebruikte boeken en methoden. De Opleidingscommissie verzocht de commissie taalvaardigheid een nieuwe methode te kiezen. In het jaar van invoering van de bacheloropleiding werden alle cursussen besproken in de Opleidingscommissie. De commissie heeft de verslagen hiervan gezien. De studentenfractie van de Opleidingscommissie en de studieadviseur (als adviseur van de Opleidingscommissie) proQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
77
beren buiten de officiële evaluaties om ook signalen op te vangen. De commissie werd tijdens het bezoek ervan overtuigd dat de combinatie van de formele en de informele manier echt werkt en veel bijdraagt aan de evaluatie van de cursussen. Dit leidt tot het oordeel ‘good practice’. Er is nog geen geformaliseerd beleid ten aanzien van curriculumevaluatie, maar dat is facultair in ontwikkeling. Zoals in het facultaire deel beschreven staat, krijgt dat de vorm van een enquête onder afstudeerders en een jaarlijkse peiling over de faciliteiten, de organisatie en het onderwijs. De commissie ondersteunt dit voornemen van harte. Oordeel commissie: goed F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het facultaire deel staat beschreven wie binnen de faculteit betrokken zijn bij de follow-up van de evaluaties en welke maatregelen de faculteit genomen heeft na de vorige visitatiecommissie. Het is de commissie duidelijk geworden dat de opleiding naar aanleiding van evaluaties maatregelen neemt. Een voorbeeld daarvan is de invoering van een extra werkgroep cultuurkunde Spaans, nadat duidelijk werd dat er te weinig aandacht besteed werd aan dit onderdeel. Een ander voorbeeld is het verzwaren van twee van vier colleges Tweede Romaanse taal die door studenten te licht bevonden werden. De commissie merkt op dat de opleiding zeer bewust is van en alert is op mogelijke problemen, zoals rond de kwestie van een tweede taal en de verhouding breedte-diepte binnen de opleiding. De commissie constateert dat er ook maatregelen getroffen zijn naar aanleiding van de vorige visitatie. De commissie gaf toen aan dat doelstellingen eenvoudiger en duidelijker geformuleerd konden worden. Dat is volgens de opleiding ondervangen door de – op facultaire consensus gebaseerde – formulering van de doelstellingen van de bachelor en master. Ook gaf het panel in de vorige visitatie aan dat de studie van de tweede taal intensiever zou moeten worden. Deze vakken zijn zoals boven beschreven verzwaard en omvatten nu tien studiepunten. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De opleidingen betrekken medewerkers en studenten via de Opleidingscommissie en door middel van evaluaties. Met de alumni zijn geïnstitutionaliseerde banden via het bestuur van de alumnivereniging Romanesque waarin medewerkers van de opleiding zitting hebben. Deze vereniging organiseert eens in de twee jaar een alumnidag waar ook huidige studenten en docenten aanwezig zijn en brengt een uitgave met namen, adressen en beroepen van oudstudenten uit. De afdeling nodigt alumni tevens uit als sprekers voor de jaarlijks RTC-dag waarin voorlichting wordt gegeven over het studieprogramma, stages, internationalisering en beroepsperspectief. Het feit dat de opleiding erin slaagt contact te houden met haar alumni vindt de commissie lovenswaardig. 78
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Er waren tijdens het bezoek pas enkele bachelorwerkstukken en nog geen masterscripties beschikbaar. De commissie heeft daarom voornamelijk doctoraalscripties gelezen. Zij heeft een selectie gemaakt die recht doet aan de verschillende afstudeerrichtingen (taal-, letter- en cultuurkunde) en variatie in de becijfering gezocht. De commissie vindt de scripties van redelijk niveau. Het gebruik van verwijzingen en voetnoten was niet altijd correct; het taalgebruik was in orde, net als de onderwerpkeuze. Enkele scripties waren wat de commissie betreft te hoog becijferd. De alumni waarmee de commissie sprak zijn enthousiast over de afdeling en studie. Het Romaanse aspect is voor hen een grote meerwaarde van de studie gebleken. Als ander positief punt noemden zij een aantal docenten bij naam, vanwege de wijze waarop zij letterkunde en taalkunde doceren. Ze hadden graag meer tijd besteed aan de tweede (en derde) Romaanse taal. Een aantal van de alumni is (tijdelijk) in het onderwijs terechtgekomen. Anderen vonden werk in het bedrijfsleven en de wetenschap. De gegevens van de onderzoeken die de faculteit naar alumni gedaan heeft zijn niet op te splitsen naar afgestudeerden van RTC. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het is nog niet mogelijk te beschrijven hoe de rendementen van het bachelor- en masterprogramma zich verhouden tot de streefcijfers van de faculteit. De rendementen van de ongedeelde opleiding voldoen niet aan de facultaire streefcijfers. Omdat de commissie vaststelt dat de opleiding in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs en van begeleiding veel doet om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode zijn propedeuse te laten halen, spreekt zij zich niet negatief uit over de propedeuserendementen (zie het facultaire deel). Wat betreft het postpropedeuserendement van de opleiding herkent de commissie de ‘vervuiling’ van de cijfers door het grote aantal studenten dat zich voor RTC inschrijft naast een andere studie. Zij willen enkel de taalverwervingsmodules volgen en haken vaak snel al af. In 2004 ging het volgens de opleiding om 65 van de 138 propedeusestudenten. Naast deze zogeQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
79
naamde shoppers, werden de cijfers tot voorkort negatief beïnvloed door studenten die na de propedeuse doorstroomden naar een bovenbouwstudie. De opleiding spreekt de verwachting uit dat de rendementen zullen stijgen door de meer homogene instroom die is ontstaan na het verzelfstandigen van de bovenbouwopleidingen. De commissie heeft er vertrouwen in dat de opleiding het mogelijke doet aan doorstroom van studenten. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor bachelor en master luidt: voldoende.
80
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
81
Voldoende
Voldoende
Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende
Oordeel Bachelor Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Oordeel Master
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
Voldoende
18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende
2. Programma
6. Resultaten
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten
Voldoende
1. Doelstellingen van de opleiding
Facet
Oordeel
Onderwerp
82
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
BIJLAGEN
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
83
84
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de commissie Prof. em. dr. W. Zwanenburg, voorzitter Wiecher Zwanenburg werd geboren in Pematang Siantar (Sumatra) in 1933. Hij studeerde Frans van 1952-1957 aan de Rijksuniversiteit Leiden. Van 1960-1967 was hij wetenschappelijk medewerker bij de opleiding Frans in Leiden. Daar promoveerde hij in 1964 op een proefschrift getiteld Recherches sur la prosodie de la phrase française. Van 1967-1971 was hij lector in de Franse taalkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, en van 1971-1997 hoogleraar in de Franse taalkunde aan de Universiteit Utrecht. In 1984-1985 verbleef hij aan de Universiteit van Washington in de VS en in 1990 aan de Universiteit van Straatsburg. Hij was auteur van twee boeken en ruim honderd artikelen op het gebied van de Franse taalkunde en de theoretische morfologie. Hij functioneerde een aantal keren als decaan van de faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht en van 1994-1997 als prorector. Hij vervulde verscheidene bestuurlijke functies en commissielidmaatschappen in het kader van onder meer de KNAW, NWO en de Nederlandse Taalunie. Na zijn emeritaat in 1997 werd hij door NVO-NCW een aantal keren uitgezonden voor kortlopende ontwikkelingsprojecten betreffende onderwijskwaliteit in het hoger onderwijs. In 1997 werd hij ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en in 1999 officier in de Franse Ordre National du Mérite. Prof. em. dr. J. den Boeft Jan den Boeft werd geboren te Rotterdam op 13 oktober 1935. Hij studeerde van 1952 tot 1959 klassieke talen in Leiden. Van 1958 tot 1976 was hij leraar klassieke talen, vanaf 1968 tevens (eerste) conrector, aan het Stedelijk Gymnasium te Leiden. In 1970 promoveerde hij in Leiden op een proefschrift getiteld Calcidius on Fate. In 1976 werd hij hoofdmedewerker, later universitair hoofddocent Latijn, aan de (Rijks)Universiteit Utrecht. Van 1978 tot 1990 was hij lid van de gemeenteraad, van 1986 tot 1990 tevens wethouder ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, milieu en verkeer, van de gemeente Leiderdorp. Van najaar 1984 tot voorjaar 1988 was hij voorzitter van de door de staatssecretaris van onderwijs ingestelde Werkgroep Heroverweging Eindexamen Klassieke Talen, die belast was met het ontwerpen van een nieuw eindexamenprogramma. Van 1 januari 1993 tot 1 mei 2003 was hij bijzonder, later onbezoldigd gewoon, hoogleraar Hellenistische godsdiensten aan de Universiteit Utrecht. Van 1 augustus 1993 tot zijn pensionering was hij gewoon hoogleraar Latijnse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit. Van 1995 tot 1998 was hij aldaar vicedecaan van de faculteit der Letteren. Van 1997 tot 2000 was hij voorzitter van het bestuur van de onderzoeksschool OIKOS. Sinds 1989 is hij editor-in-chief van het internationale tijdschrift voor patristische studiën Vigiliae Christianae. Prof. dr. W.A.E. Geerts Walter Geerts werd geboren te Mortsel, België, in 1950. Hij studeerde Romaanse Talen achtereenvolgens aan de Universiteit Antwerpen, Rijksuniversiteit Gent en Universiteit van Bologna. In 1979 promoveerde hij tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, Romaanse Filologie. Sedert 1989 is hij gewoon hoogleraar in de Italiaanse Taal en Letteren, achtereenvolgens aan QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
85
de Rijksuniversiteit Utrecht en aan de Universiteit Antwerpen. Thans is hij tevens directeur van de Academia Belgica te Rome. Voor langere duur treedt hij op als gasthoogleraar aan de Universiteiten van Messina, Montréal, Witwatersrand, Bari, University of Texas, University of Pennsylvania. Academische audits in Zuid-Afrika, Griekenland. Prof. Geerts is promotor van proefschriften op het gebied van de Italiaanse en Vergelijkende letterkunde, auteur, respectievelijk editor, van wetenschappelijke monografieën, verzamelbundels en van 70 artikels in internationale tijdschriften en lid van de redactieraad van internationale tijdschriften in de Italianistiek. Drs. S.P. den Haak Simon den Haak (geboren in Dordrecht 1980) volgde tussen 1999 en 2004 de opleiding Talen en Culturen van Latijns Amerika (TCLA) aan de Universiteit Leiden, met als specialisatie de Managementvariant voor Niet-Westerse Taal- en Cultuurstudies en met bijzondere aandacht voor Brazilië. Hij studeerde af op een onderzoek naar de economische politiek van president Fernando Henrique Cardoso (1995-2002). Momenteel studeert hij aan het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA) te Amsterdam. Daar volgt hij het Cedla Masters Programma ‘Democratie, Identiteit en Duurzame Ontwikkeling in Latijns-Amerika’ dat hij in het najaar van 2005 hoopt te voltooien. In 2003 volgde Simon den Haak gedurende zes maanden onderwijs aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universidade de São Paulo (USP). In de zomer van 2005 verrichtte hij in verschillende Braziliaanse steden veldonderzoek in het kader van het Cedla Masters Programma. Tijdens zijn studie aan de Leidse Universiteit was Simon den Haak onder andere secretaris van de Opleidingscommissie van TCLA (1999-2000), voorzitter van studievereniging InterLatina (2000-2001), studentlid van de Faculteitsraad Letteren (2000-2001), studentlid van de benoemings-adviescommissie voor de leerstoel ‘Geschiedenis van Latijns-Amerika’ (2001-2002), lid van de facultaire Onderwijscommissie (2001-2002) en studentlid van het Faculteitsbestuur (2003-2004). In deze hoedanigheid was hij ook voorzitter van het Leids Assessoren Overleg (LAssO) en het Landelijk Overleg Studenten Letteren & Geschiedenis (LOSLG). Tevens was hij studentadviseur van het Decanenoverleg Letteren & Geschiedenis (DLG). Dhr. J. J. Th. Houben Jacques Houben (geboren in Sevenum, 1938) studeerde, na zijn gymnasiumopleiding en een opleiding tot priester, van 1963 tot 1968 wijsbegeerte en biologie aan de universiteiten van Leuven en Keulen. Hij rondde deze studies in 1968 aan de K.U. Leuven af met het licentiaatsdiploma in de wijsbegeerte (specialisatie: natuurfilosofie / filosofie van de wetenschappen). Vanaf 1968 tot 1985 was hij als stafmedewerker werkzaam bij de Academische Raad, en vanaf 1985 tot 2003 als adviseur onderwijsbeleid bij de Vereniging van Universiteiten VSNU. In laatstgenoemde functie is hij o.a. in de jaren 1987-1988 betrokken geweest bij de voorbereiding van het visitatiestelsel voor het Nederlandse universitaire onderwijs, en in een meer recent verleden bij het overleg tussen de universiteiten over de herordening van het universitaire opleidingenaanbod en over de invoering van het bachelor- mastersysteem. In de periode 1982 tot 1995 maakte hij als redactiesecretaris deel uit van de redactie van het tijdschrift U&H, Tijdschrift voor Wetenschappelijk Onderwijs (van Universiteit en Hogeschool). In september 2003 heeft hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een punt gezet achter zijn reguliere werkzaamheden bij de VSNU. 86
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Prof. E.H. J. Roegiest Eugeen H. J. Roegiest werd geboren in Deurne in 1946. Hij studeerde Romaanse Filologie van 1964 tot 1968 aan de Universiteit Gent. Na de militaire diensttijd (1969-1970) was hij assistent bij het seminarie voor Romaanse taalkunde aan dezelfde universiteit, waar hij in 1976 promoveerde tot doctor op een proefschrift getiteld Les prépositions ‘a’ et ‘de’ en espagnol contemporain: valeurs contextuelles et signification générale . In 1976 werd hij eestaanwezend assistent en in 1980 werkleider aan hetzelfde seminarie. Hij bevorderde tot docent in 1985 en werd directeur-diensthoofd van het seminarie van Romaanse taalkunde. In 1999 werd hij bevorderd tot gewoon hoogleraar Spaanse en algemeen Romaanse taalkunde. Sinds 2002 is hij voorzitter van de vakgroep Taal & Communicatie en leidt hij het Universitair Centrum voor Talenonderwijs van de Gentse universiteit. Hij is lid van de wetenschappelijke raad van twee internationale tijdschriften over Taalkunde. Hij was promotor van tientallen licentiescripties en van vijf doctoraatsthesissen over Spaanse en Romaanse taalkunde. Op dit ogenblik leidt hij drie onderzoeksprojecten en vijf doctoraten over Spaanse taalkunde. Hij is auteur (of coauteur) van drie boeken en meer dan tachtig wetenschappelijke artikelen. Dhr. P. Rutgers Peter Rutgers werd geboren in Tiel in 1981. Hij volgde zijn middelbaar onderwijs aan het Hondsrugcollege te Emmen. In 1999 behaalde hij zijn gymnasiumdiploma en besloot daarna mee te loten voor de studie Geneeskunde, maar werd hiervoor uitgeloot. Hierop begon hij aan de studie Romaanse Talen en Culturen met als hoofdtaal Frans aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2000 behaalde hij cum laude zijn propedeuse en besloot verder te gaan met de studie Frans en niet meer te kiezen voor Geneeskunde. In het derde jaar van zijn studie ging hij in het kader van het uitwisselingsprogramma aan zijn Universiteit en met behulp van het Centrum voor Canadese Studies verbonden aan de Rijksuniversiteit een jaar studeren aan Université Laval te Québec, Canada. Na zijn terugkomst besloot hij actief te worden in de studentenpolitiek en werd hij in 2003 verkozen tot student-lid in de Faculteitsraad aan de Letterenfaculteit in Groningen. Het jaar daarop werd bij benoemd tot student-lid van het Faculteitsbestuur Letteren. In 2004 werd hij vanuit die functie gevraagd om studentlid te worden van de Visitatiecommissie Letteren cluster Romaans. Op dit moment is hij naast zijn baan als docent Frans op het Van der Capellencollege te Zwolle bezig met het schrijven van zijn scriptie op het gebied van de Franse Taalkunde en rondt zijn studie in 2006 af. Prof. A.A.S. Wouters Alfons Wouters werd geboren in Westerlo (België) in 1944. Hij studeerde Klassieke Filologie aan de Universiteit van Leuven van 1962 tot 1966. Van 1966 tot 1972 was hij assistent bij Prof. W. Peremans en E. Van ‘t Dack. In 1973 promoveerde hij op een proefschrift getiteld De grammaticale papyri uit Grieks-Romeins Egypte. Een bijdrage tot de studie van de Ars grammatica in de Oudheid. Nadien specialiseerde hij zich verder in de literaire papyrologie en in de Griekse literatuur bij Prof. E.G. Turner te Londen. Van 1974 tot 1978 was hij Aangesteld Navorser bij het NFWO en doceerde hij de historische grammatica van het Grieks en het Latijn aan de Universitaire Faculteiten Sint Ignatius te QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
87
Antwerpen. In 1978 werd hij tot docent Griekse Taal- en Letterkunde benoemd aan de K.U. Leuven met hoofdopdracht op de Campus Kortrijk. In 1982 werd hij tot hoogleraar bevorderd en in 1986 tot gewoon hoogleraar. Sinds 1991 doceert hij alleen nog te Leuven, waar hij thans voorzitter is van het Departement Klassieke Studies. In 1989-1990 was hij gasthoogleraar te Groningen en in 1996-1997 aan de École Normale Supérieure te Parijs. Hij is auteur (respect. coauteur) van drie boeken en van ongeveer honderd wetenschappelijke artikels, (co-)editor van vijf monografieën en lid van de wetenschappelijke redactie van vier internationale tijdschriften. Te Leuven heeft hij de leiding van het door hem opgerichte Seminarium Historiographiae Linguisticae, waarbinnen hij twee onderzoeksprojecten over linguïstiek in de Oudheid superviseert, evenals de FWO-Onderzoeksgemeenschap ‘Geschiedenis van de Westerse Taalkunde.
88
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen opleidingen die een levende vreemde taal centraal stellen (Franse taal en cultuur, Spaanse taal en cultuur, Portugese taal en cultuur, Italiaanse Taal en Cultuur, Romaanse talen en culturen, Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans, Roemeense taal en cultuur en Nieuwgriekse taal en cultuur) én opleidingen die de klassieke talen Latijn en Grieks en hun culturen behandelen (Griekse en Latijnse Taal en Cultuur, Griekse en Romeinse Studies, Latijnse Taal en Cultuur). Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA1 en van de VLIR2. Daarnaast is gebruik gemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages3. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19984 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld5. Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is besproken door de visitatiecommissie Romaanse talen, tijdens haar installatievergadering op 14 januari 2005, en ter kennis gebracht van DLG, het Decanenoverleg Letteren en Geschiedenis. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Romaanse talen beoordeeld wordt breed. Het omvat opleidingen die levende vreemde talen bestuderen en opleidingen waarin de klassieke talen Grieks en Latijn behandeld worden. In de opleidingen wordt in verschillende mate aandacht besteed aan de geschiedenis en/of de cultuur van de Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002 De Onderwijsvisitatie Romaanse Talen, VLIR, 2000, blz. 11-13 3 Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html 4 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998 5 d.d. 13 februari 2004 1 2
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
89
volkeren die een taal spreken of spraken en/of van de samenlevingen waarin de taal gesproken wordt of werd. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: • • • • • • • •
taalvaardigheid taalkunde taalbeheersing6 letterkunde cultuurkunde geschiedenis wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden algemene wetenschappelijke vorming
Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en letterkunde een belangrijke plaats in. In de opleidingen in de klassieke talen wordt aan andere aspecten van taalvaardigheid en taalkunde aandacht besteed dan in de opleidingen in de levende talen. Bij opleidingen die een samenleving, een land of een cultuur centraal stellen staat de bestudering en beheersing van de betreffende taal minder prominent, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis in die gevallen juist belangrijker is. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen en kwalificaties en het programma van de categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen en kwalificaties en het programma moeten in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel specialistischer (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Een van de doelen van de bacheloropleiding is de student zodanig op te leiden dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) 6
90
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
•
• • • • • •
kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de cultuur en geschiedenis van het volk dat de taal spreekt of sprak, danwel van het land of de samenleving waarin de betreffende taal gesproken wordt of werd, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt kan afhankelijk van de focus van de opleiding verschillen; de student een goede beheersing voor moderne, dan wel gedegen kennis voor de klassieke talen van de bestudeerde taal bij te brengen; de student academisch te vormen; de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis; een goede beheersing van het Nederlands.
De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijken, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, morfologie, semantiek, etc.); kennis van de woordenschat; kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën.
De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken; inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten en in het historisch functio-
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
91
neren van literatuur; kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context; basale kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
• •
De eindkwalificaties die betrekking hebben op het domein van de cultuur en geschiedenis van het land omvatten ten minste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, de samenleving op Europees of globaal niveau.
De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
•
Vaardigheden •
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen in de doeltaal; voor klassieke talen vertaalvaardigheid; taalvaardigheid in de moderne vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, op niveau B1-C27, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding; effectief gebruik kunnen maken van taalnaslagwerken, bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren); gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
• • • • • •
7
Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfo-
lio/documents_intro/common_framework.html
92
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de eisen van het afnemend veld. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. De opleiding bezint zich op de toenemende noodzaak van kennis van de Engelse taal. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis • • • • •
Gedegen kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk voor de klassieke talen; grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
93
Vaardigheden • •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende domeinen - letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing- te integreren.
• •
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, bereidheid om nieuw en/of onontgonnen terrein te betreden en verantwoordelijkheid samengaan8. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op methodische, historische, ethisch-maatschappelijke aspecten van de wetenschap9 die zich richt op het object van de studie.
•
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in al haar aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan.
8
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
9
Zie 8.
94
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het, voor zover dat mogelijk is, wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een orientatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden, zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
95
96
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Bijlage C: Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Romaanse Talen Bezoek met vier opleidingen Twee bacheloropleidingen en twee doorstroommasters. Dag 1 09.00–12.00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van opgestelde vragen naar aanleiding van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten.
12.00-12.45 12.45-13.45
Lunch Medewerkers kwaliteitszorg, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen, onderwijsdirecteur, decaan, voorzitter Opleidingscommissie, afdelingshoofden
13.45-14.30 parallel 14.30-15.15 parallel 15.15-15.30 15.30-16.15 parallel 16.15-17.00 17.00-17.45 19.30-21.30
Docenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 1) Docenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 2) Studenten van de Opleidingscommissies (Bachelor en Master 1) Studenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 2) Pauze Examencommissie en studieadviseur (Bachelor en Master 1) Examencommissie en studieadviseur (Bachelor en Master 2) Alumni van beide (ongedeelde) opleidingen Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden met faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dag 2 09.00-09.30 09.30-10.00 10.00-10.45 10.45-11.00 11.00-11.30 11.30-12.00 12.00-13.00 13.00-13.45 13.45-14.45 14.45-16.30 16.30-17.00 17.00-18.00
Bachelorstudenten 1 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 1 (6) Docenten 1 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Bachelorstudenten 2 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 2 (6) Lunch Docenten 2 (vertegenwoordiging alle jaren) Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur en afdelingshoofd Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel Afsluitende borrel
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
97
Bezoek met acht opleidingen Vier bachelor- en vier doorstroommasteropleidingen Dag 1 09:00–12:00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van opgestelde vragen naar aanleiding van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
12.00-13.00 13.00-13.45
Lunch De opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsvoorzitters, medewerker kwaliteitszorg Doenten Opleidingscommissies Romaanse talen (Bachelor en Master 1, 2 eccn 3) Parallel docenten Opleidingscommissie klassieke talen (Bachelor en Master 4) Studenten Opleidingscommissies Romaans (Bachelor en Master 1, 2 en 3) Parallel studenten Opleidingscommissie klassieke talen (Bachelor en Master 4) Pauze Examencommissies Romaans Parallel Examencommissie klassieke talen Alumni (2 per opleiding) Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
13.45-14.30
14.30-15.15
15.30-16.15 16.15-17.00 19.30 Dag 2 09:00–09.30 09.30-10.00 10.30-11.15 11.30-12.00 12.00-12.30 13.30-14.15 14.15-14.45 14.45-15.15 15.15-16.00 16.00-17.00 19:00
98
Bachelorstudenten 1 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 1 (6-8) Docenten 1 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Bachelorstudenten 2 (3 per jaar) Master- en doctoraal studenten 2 (6-8) Lunch Docenten 2 (vertegenwoordiging alle jaren) Bachelorstudenten 3 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 3 (6-8) Docenten 3 (vertegenwoordiging alle jaren) Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Dag 3 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-11.15 11.15-11.30 11.30-12.30 12.30-13.15 13.15-16.00 16.00-17.00 17.00-
Bachelorstudenten 4 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 4 (6-8) Docenten 4 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en facultaire directeur onderwijs Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel Afsluitende borrel
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
99
Bijlage D: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ARCHON ASN BaMa BSA CB CEDLA CEFR CHROHO COO COWOG DARE ECTS FTC fte GLTC GRS HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ ITC KCV K.U. Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER OIKOS PAO 100
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Romaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Onderzoeksschool Archeologie Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Franse Taal en Cultuur Full-Time Equivalence Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Griekse en Romeinse Studies Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UU) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Italiaanse Taal en Cultuur Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letterenbibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Nederlandse Onderzoeksschool voor klassieke studies Postacademisch onderwijs QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
PhD PTC QAA QANU R&O RTC RU RUG SAO STC TCLA/S TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
Postgraduate research degree Portugese Taal en Cultuur Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Romaanse Talen en Culturen Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs Spaanse Taal en Cultuur Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
101