Rapport Romaanse Talen Faculteit der Letteren Radboud Universiteit Nijmegen
november 2005
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2005 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Deel I
Algemeen Deel
7
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
9 11 15 21
1. 2. 3. 4.
Deel II
Facultair Deel
25
1. Rapport over de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit
27
Deel III Opleidingsdeel
41
1. Rapport Bachelor en Master Griekse en Latijnse Taal en Cultuur 2. Rapport Bachelor en Master Romaanse Talen en Culturen
43 59
Bijlagen
75
Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
Curricula vitae van de leden van de commissie Domeinspecifiek referentiekader Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Romaanse Talen Lijst met afkortingen
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
77 81 89 93
3
4
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Romaanse Talen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
5
6
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
7
8
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitatie voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters gevormd. Romaanse Talen is er daar een van. In dit cluster zijn alle bachelor- en masteropleidingen ondergebracht die betrekking hebben op Romaanse talen en klassieke talen. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Romaanse Talen (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • •
•
een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake; een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten waarvoor facultair beleid is. De algemene tekst is op een aantal plaatsen aangevuld met bevindingen van de commissie als die gaan over het facultaire beleid en opgaan voor alle door haar bezochte opleidingen; een opleidingsdeel (III). Per bachelor- en daarbij horende (doorstroom)masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau. Soms wordt er verwezen naar het facultaire deel; uitspraken uit dat deel hebben invloed op het oordeel in het opleidingsdeel.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader 2003, een beschrijving van de taak, de samenstelling en werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie, zoals hierboven aangekondigd, kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
9
10
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-Protocol. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie bezocht de volgende opleidingen: Radboud Universiteit Nijmegen: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Romaanse Talen en Culturen (Bachelor) (56074) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Romaanse Talen en Culturen (Master) (66074) Rijksuniversiteit Groningen: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Romaanse Talen en Culturen (Bachelor) (56074) Griekse en Romeinse Studies (Master) (60625) Romaanse Talen en Culturen (Master) (66074) Universiteit Leiden: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans (Bachelor) (56052) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans (Master) (66052) Universiteit Utrecht: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Portugese Taal en Cultuur (Bachelor) (56811) Spaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56810) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Portugese Taal en Cultuur (Master) (66811) Spaanse Taal en Cultuur (Master) (66810)
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
11
Vrije Universiteit Amsterdam: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Universiteit van Amsterdam: Franse Taal en Cultuur (Bachelor) (56808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56003) Italiaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56809) Latijnse Taal en Cultuur (Bachelor) (56816) Nieuwgriekse Taal en Cultuur (Bachelor) (56814) Roemeense Taal en Cultuur (Bachelor) (56812) Spaanse Taal en Cultuur (Bachelor) (56810) Franse Taal en Cultuur (Master) (66808) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66003) Italiaanse Taal en Cultuur (Master) (66809) Latijnse Taal en Cultuur (Master) (66816) Nieuwgriekse Taal en Cultuur (Master) (66814) Roemeense Taal en Cultuur (Master) (66812) Spaanse Taal en Cultuur (Master) (66810) Samenstelling commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: •
Prof. dr. W. Zwanenburg, emeritus hoogleraar Franse Taalkunde, Universiteit Utrecht
Tot de leden van de commissie werden benoemd: • • • • • • •
Prof. dr. J. den Boeft, emeritus hoogleraar Godsdienstgeschiedenis van het Hellenisme, Universiteit Utrecht & Latijnse Taal- en letterkunde, Vrije Universiteit Prof. dr. W. Geerts, hoogleraar Italiaanse literatuur, Universiteit Antwerpen en directeur van Academia Belgica te Rome Prof. dr. A. Wouters, hoogleraar Griekse Taal- en Letterkunde, Universiteit Leuven Prof. dr. E. Roegiest, hoogleraar Spaanse en algemene Romaanse Taalkunde, Universiteit Gent Dhr. J. Houben, deskundige hoger onderwijsbeleid Dhr. P. Rutgers, student Romaanse Taal en Cultuur (Frans), Universiteit Groningen Drs. S. den Haak, masterstudent Centrum voor Studie en Documentatie van LatijnsAmerika, Amsterdam
Als secretaris van de commissie is opgetreden: drs. I. Akerboom voor de bezoeken aan de Rijksuniversiteit Groningen, Universiteit Leiden, Vrije Universiteit Amsterdam en Radboud Universiteit Nijmegen en drs. J. Boerke voor de Universiteit van Amsterdam en Universiteit Utrecht. Beide zijn medewerker van het bureau QANU. De heer Houben heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Leiden. Hij werd vervangen door de heer A.I. Vroeijenstijn, consultant kwaliteitzorg Hoger Onderwijs. De heer 12
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
den Boeft heeft zich afzijdig gehouden bij de beraadslagingen bij de beoordeling van de opleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De heer Geerts en de heer Roegiest waren afwezig tijdens het bezoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam, maar hebben wel deelgenomen aan de gezamenlijke voorbereiding van dit bezoek. Hetzelfde geldt voor de heer Wouters bij het bezoek aan de Universiteit Utrecht. Voor extra expertise op het terrein van Nieuwgrieks werd prof. dr. KA. Dimadis van de Freie Universität Berlin aangetrokken en voor de Utrechtse masteropleidingen Interculturele communicatie en Vertalen respectievelijk prof. dr. P. Cuvelier van de Universiteit Antwerpen en prof. dr. M. Steenmeijer. De studentleden hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. De verdeling is zo gemaakt dat zij niet aanwezig waren bij de universiteiten waar zij aan verbonden zijn of waren. De heer Den Haak was aanwezig in Groningen, Utrecht en bij de Vrije Universiteit te Amsterdam, de heer Rutgers in Leiden, Nijmegen en aan de Universiteit van Amsterdam. Mevrouw Akerboom verving de heer Boerke tijdens het bezoek aan de Universiteit Utrecht. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het ‘QANU-kader’, ondertekend. In bijlage A zit een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
13
14
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
3.
Werkwijze commissie
Letteren-aanpak De faculteiten die in het kader van de letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies leverden voor een deel informatie aan die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie over het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. Deze medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de deelnemende instellingen om aanvullende informatie te vergaren, om de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses werden vastgelegd in een facultair rapport voor elke deelnemende instelling, waarin de stand van zaken bij die instelling wordt beschreven. De teksten zijn voorgelegd aan de faculteiten, zodat zij in de gelegenheid waren op eventuele feitelijke onjuistheden te attenderen. De rapporten zijn vervolgens aangeboden aan de visitatiecommissies. Op deze manier was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te realiseren. Werkwijze commissie De commissie hield op 14 januari 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (zie bijlage B) en de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld en namen de leden de werkwijze door. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase Allereerst hebben de secretarissen de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van informatie. Op grond daarvan is bepaald of de rapporten bruikbaar waren voor het visitatiebezoek. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en secretarissen zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. De secretarissen hebben op basis van de zelfevaluatierapporten voorlopige analyses opgesteld. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretarissen. De secretarissen compileerden alle vragen tot een document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Hoewel ieder commissielid alle rapporten las en beoordeelde, zijn er per opleiding ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ aangewezen die in eerste instantie verantwoordelijk waren voor behandeling tijdens het bezoek, de beoordeling en argumentatie. Ook lazen de commissieleden van tevoren drie (doctoraal)scripties per bezoek. Deze werden geselecteerd door de secretaris en voorzitter. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid. Het visitatiebezoek De secretaris maakte een basisbezoekprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek (zie bijlage 3). Dat bezoekprogramma werd in samenspraak tussen de voorzitter en secretaris QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
15
aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, Opleidingscommissies, Examencommissies en studiebegeleiding. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen (in feite vaak de doctoraalfase als voorloper daarvan). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagd materiaal en hield de commissie spreekuur ten behoeve van spontane aanmeldingen van studenten of docenten. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Tijdens de bezoeken werden voorlopige oordelen gegeven, waarbij de voorgeschreven checklist werd gevolgd. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken definitief. In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. Beslisregels De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Omdat de meeste masterprogramma’s nog niet draaien, of pas recent van start zijn gegaan, kon de commissie niet geheel varen op ervaring met het programma of oordelen van studenten. Zij koos er daarom voor de plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zo maar een goed krijgen. Wanneer de commissie een ‘good practice’ heeft uitgesproken, luidt het oordeel in principe: goed. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening gemaakt wordt als een ‘good practice’ wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel het gemiddelde genomen: voldoende. Wanneer er verwezen wordt naar het facultaire rapport telt de daar ontwikkelde lijn mee in de beoordeling in het opleidingsspecifieke deel van het rapport. In het facultaire deel worden geen oordelen geformuleerd. Uitwerking van de beslisregels De commissie heeft zich uitvoerig bezonnen op de bovengenoemde toepassing van de beslisregels, die een keurslijf met een zekere mate van arbitrariteit vormen (hetgeen overigens niet 16
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
betekent dat het gemakkelijk zou zijn eenduidiger regels ter vervanging te formuleren). De toepassing van de regels is ook een punt van uitgebreid overleg geweest met de verantwoordelijken bij QANU, die onvoorwaardelijk instemmen met de gevolgde handelwijze. Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat voldoende heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze de gevisiteerde programma’s als aan de magere kant beschouwt. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s voortvarend hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede en soms zeer goede kwaliteit tot verbetering te komen. Bij dat alles moet opgemerkt worden dat de te beoordelen facetten van zeer ongelijke zwaarte en complexiteit zijn. Vergelijk bijvoorbeeld een facet als ‘duur van de opleiding’ (waarbij men zich moeilijk een kwalificatie als goed of excellent kan voorstellen) met zulke belangrijke facetten als ‘domeinspecifieke eisen’, ‘relatie tussen doelstellingen en inhoud programma’ en ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’. Het predikaat goed kan op verschillende aspecten van een facet wijzen. Zo is in de veelal positieve beoordeling van het facet ‘kwaliteit van het personeel’ bij de opleidingen van de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam het personeelsbeleid van de betreffende faculteiten verrekend, behalve daar waar het gesprek met de staf van een bepaalde opleiding een contra-indicatie opleverde. De keuze van het voorbeeld is niet willekeurig, in die zin dat de commissie constateert dat de vaak krap bemeten staf van de beoordeelde opleidingen in de meeste gevallen al het mogelijke, en soms zelfs meer doet om de kwaliteit in stand te houden. De commissie raakte keer op keer onder de indruk van het engagement en de didactische vaardigheden waarmee omvangrijke onderwijstaken worden vervuld. In de meeste gevallen gaat dit gepaard met een opmerkelijke ‘team spirit’ binnen de staf, die voor de opleiding profijtelijk is. De commissie heeft haar waardering voor dit alles in haar beoordeling van dit facet tot uitdrukking gebracht. In het geval van de masterprogramma’s Grieks en Latijn, Frans en Italiaans van de Randstadfaculteiten heeft het in ontwikkeling verkerende Sectorplan tot de beoordeling goed voor het facet ‘domeinspecifieke eisen’ geleid. De commissie heeft slechts één maal gebruik gemaakt van het predikaat excellent, namelijk voor de beoordeling van het facet ‘afstemming tussen vorm en inhoud’ van het bachelorprogramma Portugees. Ze is zich ervan bewust dat nauwe internationale samenwerking (in casu met Coimbra) voor zo’n kleine opleiding gemakkelijker is te bereiken dan voor grotere. Maar de opleiding heeft die mogelijkheid wel volledig uitgebuit, en vooral: de commissie is van mening dat een dergelijke vorm van goed begeleid contact van de studenten met (één of meer universiteiten in) het land van de doeltaal in het programma van elke opleiding in een moderne vreemde taal thuishoort. De rapportage De secretarissen hebben, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in eerste instantie voorgelegd aan de ‘eerste en tweede verantwoordelijken’ en tijdens de slotvergadering op 29-31 augustus 2005 aan de hele commissie. Steeds is in één opleidingsrapport de bachelor- en de masteropleiding beschreven, wel bij de eerste twee onderwerpen steeds voorzien van een apart oordeel. Voor de onderwerpen drie tot zes zijn geen aparte oordelen voor de bachelor en master geformuleerd. Het gaat immers om hetzelfde personeel en dezelfde voorzieningen en kwaliteitszorgsystemen. Bij de beoordeling van het zesde onderwerp heeft de commissie ook geen onderscheid tussen bachelor en master QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
17
gemaakt. In dit geval omdat er voor de nieuwe programma’s nog nauwelijks of geen resultaten te melden waren. De oordelen zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten van de ongedeelde opleiding. Aan de deeltijdopleidingen werd, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdopleidingen. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accorderen door de voorzitter zijn het algemeen deel en het betreffende concept van het opleidingsrapport aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Begin oktober waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld. Bezoekprogramma In bijlage 2 zijn twee basisprogramma’s opgenomen; één gebaseerd op vier opleidingen, de ander op acht opleidingen. De bezoeken hebben plaatsgevonden van februari 2005 tot en met april 2005. Bestuderen materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • • • • • • • • • • • • • • •
Alle scripties uit de zelfstudie (ook bachelorscripties) en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn Voorlichtingsmateriaal Studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen Voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen Scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken Stagereglementen/handleidingen Tentamen- en examenreglement Toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.) Recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelor-masterovergangsregelingen College-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en) etc. Alumni-enquêtes Medewerkerstevredenheidsonderzoek Verslagen/rapporten facultaire onderwijscommissies Verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad hoc commissies Jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar) Facultaire sociale jaarverslagen
Alle opleidingen hebben zeer zorgvuldig openheid van zaken gegeven. Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft de commissie gevraagd die informatie te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. 18
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft aan de schrijvers van de zelfevaluaties cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988/89 tot en met 2000/01. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het CBS worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennis genomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren betrokken. Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die mogen worden gesteld aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid drie afstudeerverslagen per bezoek beoordeeld. Ook de commissieleden die bij een bepaald bezoek afwezig waren hebben van tevoren een aantal scripties beoordeeld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen (zowel hoge als lage waarderingen). Wanneer er bachelorscripties waren zijn is daar ook een keuze uit gemaakt, maar in feite heeft de commissie voornamelijk doctoraalscripties gezien. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken lagen ter inzage. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. De gesprekken werden gevoerd in een positieve en openhartige sfeer, de opleidingen waren opvallend weinig defensief. De commissie is tijdens de bezoeken getroffen door de inzet van de docenten en het enthousiasme van de studenten. Zonder uitzondering hebben de opleidingen zorggedragen voor een zeer goede voorbereiding en verzorging van de bezoeken. De commissie heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren. Wel heeft de commissie bedenkingen ten aanzien van de efficiëntie van het systeem van visitatie en accreditatie waarbinnen ze heeft moeten werken, en ze verklaart zich graag bereid desgewenst bij te dragen tot de discussie dienaangaande. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
19
20
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
Hieronder zijn een aantal opmerkingen van inhoudelijke aard uitgewerkt die de bevindingen van de commissie in een meer omvattend kader plaatsen. Bachelor- en masterprogramma’s Eén van de opvallendste bevindingen van de commissie betreft het actieve beleid dat de faculteiten hebben gevoerd bij het programmeren van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s. De commissie is positief getroffen door de wijze waarop ze de algemene kaders en randvoorwaarden voor de opleidingen hebben vastgesteld, en waarop ieder op haar eigen wijze probeert daardoor maximale kansen te scheppen, onder meer voor de relatief kleine en soms bedreigde talenopleidingen waarmee de commissie van doen had. Aan de oppervlakte uit zich de door het ministerie nagestreefde relatieve zelfstandigheid van bachelor- en masterprogramma’s niet zozeer: in alle gevallen heeft de commissie gelijknamige bachelor- en masterprogramma’s aangetroffen, als betrof het de voortzetting van ongedeelde programma’s. De Utrechtse faculteit heeft zich het verst ontwikkeld in de richting van zelfstandigheid van beide soorten programma’s, aangezien onder de masterprogramma’s Frans etc. in feite vier programma’s van algemeen-taalkundige en -letterkundige aard schuilgaan. De kritische kanttekeningen van de commissie bij bepaalde aspecten van de uitwerking van deze programma’s betekenen geenszins dat de commissie gereserveerd staat tegenover de ontwikkeling als zodanig. Ook de andere faculteiten hebben randvoorwaarden geschapen voor een onderscheid tussen het bereik van de bachelor- en de masterprogramma’s, zodanig dat bachelorprogramma’s verplicht dan wel naar keuze een bredere opzet krijgen. Hierbij kan opgemerkt worden dat het referentiekader waarvan de commissie oorspronkelijk is uitgegaan in feite ook terugverwees naar het kader van de ongedeelde opleidingen. De commissie spreekt echter de hoop uit dat de ingezette ontwikkeling zich zal voortzetten, en inderdaad zal leiden tot een flexibeler systeem waarbij de instroom naar een ‘vreemde’ master en de instroom uit een ‘vreemde’ bachelor op degelijke voorwaarden gangbaar zullen worden. De grote waardering van de commissie voor de voorgenomen samenwerking van de masteropleidingen Grieks en Latijn, Frans en Italiaans in de Randstad, als ook voor de nauwe samenwerking van de bacheloropleiding Portugees met Coimbra, is hierboven al ter sprake gekomen bij de bespreking van de uitwerking van de beslisregels. De commissie ondersteunt het belang van het Sectorplan voor de Randstad van ganser harte, daarbij onder meer ook denkend aan de mogelijkheid om hoogleraarsposities nationaal op elkaar af te stemmen en promovendi een ruimere begeleidingscontext te verschaffen. Ook is ze, als gezegd, van mening dat het genoemde initiatief van Portugees tot voorbeeld kan strekken aan welke opleiding in een moderne vreemde taal dan ook. Dubbele oriëntatie van de talenstudies Wat betreft de begrippen verbreding en verdieping verkeren de talenopleidingen trouwens in een bijzondere situatie, doordat zij in alle gevallen een dubbele oriëntatie kennen, enerzijds naar taalgebied, anderzijds naar discipline: taalkunde dan wel letterkunde en cultuurkunde. Deze dubbele oriëntatie uit zich ook in de adviezen van de commissies Van Els (2002) en Veldhuis (2003), die respectievelijk de tweede en de eerste oriëntatie laten prevaleren. De commisQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
21
sie van Els stelt voor het bacheloronderwijs in de talen onder te brengen in twee programma’s, namelijk Taal en communicatie en Literatuur en cultuur, met de mogelijkheid om daarbinnen een thuistaal te definiëren voor de individuele invulling ervan. De commissie Veldhuis stelt juist voor om voor het bacheloronderwijs een aantal geografisch bepaalde programma’s te definiëren, waaronder Talen en culturen van Zuid-Europa (Romaans, Frans, Italiaans, Portugees, Roemeens, Spaans, Nieuwgrieks) en Griekse en Latijnse taal en cultuur, en daarnaast de programma’s Taalwetenschap en Literatuurwetenschap. De commissie constateert dat de ontwikkeling van de gevisiteerde bachelorprogramma’s de studenten over het algemeen meer dan in het verleden de mogelijkheid geeft hun programma volgens de ene dan wel de andere oriëntatie te verbreden of te verdiepen. Ten gevolge van deze onderlinge verstrengeling van de talenstudies hebben faculteiten de nodige winst weten te behalen uit samenwerking van opleidingen en multifunctionaliteit van cursussen. Daarmee legitimeren zij tot op zekere hoogte het in stand houden van zogenaamde kleine talenopleidingen die soms met weinig middelen moeten woekeren. De commissie wil hierbij opmerken dat het juist vanwege de genoemde verstrengeling te rechtvaardigen is dat faculteiten de kleine talenopleidingen zo lang mogelijk in stand willen houden: ze ontlenen hun waarde niet alleen aan zichzelf, maar ook aan hun functie in een geheel van empirische en theoretische taal- en literatuurstudie. Kleine opleidingen in facultair verband De bescheiden omvang in studentenaantallen van de opleidingen in klassieke en Romaanse talen verdient ook in een ander opzicht aandacht. Voor hen zijn stringente regelingen van de faculteiten, in het bijzonder wat betreft studiebegeleiding en kwaliteitsbewaking, veelal van minder belang dan voor grotere opleidingen. De commissie heeft daar rekening mee gehouden, en meestal geconstateerd dat ook faculteiten op dat punt voldoende souplesse betrachten in plaats van contraproductieve rigiditeit na te streven. Beroepenveld en arbeidsmarkt De commissie heeft de faculteiten en opleidingen steeds bevraagd over de manier waarop het beroepenveld en de arbeidsmarkt betrokken worden bij de evaluatie van de programma’s. Dat punt is met name voor de bachelorprogramma’s met hun bredere opzet meer van belang dan het in het verleden was. Het is tot heden op de meeste plaatsen nog weinig uitgewerkt. De commissie heeft hiervoor begrip uitgesproken, maar beveelt dit punt toch dringend in de aandacht van de faculteiten en opleidingen aan. De student mag verwachten dat de programmering van de bacheloropleiding, leidend tot een volwaardig academisch diploma, mede gebaseerd is op inzicht in het niveau en de inhoud van functiegebieden die in het verlengde van de opleiding liggen. Daarvoor is een verkenning van arbeidsmarktperspectieven voor deze nieuwe categorie universitaire alumni geboden. Studieduur en rendement Een aantal van de eerder genoemde stringente regels van faculteiten betreffen een probleem dat alle Letterenfaculteiten treft, namelijk de onbevredigende studieduur en rendementen. Aan de basis van dat probleem ligt het feit dat Letterenstudenten wekelijks minder tijd aan hun studie 22
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
besteden dan nagestreefd, en zich bovendien ook veelal minder druk maken dan faculteiten wensen over de duur van hun werk aan de afstudeerscriptie. Dit is een algemeen probleem dat te maken heeft met een mentaliteit en gewoonte, waarbij faculteiten bij de huidige randvoorwaarden na veel inspanning uiteindelijk lijken te moeten berusten in het tempo dat de studenten wensen te kiezen. Tot datgene wat de faculteiten zelf nog meer kunnen doen, behoort naar de mening van de commissie ook versnelling van de rapportage van de doorstroming, die in de gegeven omstandigheden belangrijker is dan rendementscijfers om de vinger aan de pols te houden. Snelle beschikbaarheid van doorstroomcijfers per functionele unit is cruciaal, waarbij vluchtverklaringen (te veel shoppers enz.) uitgefilterd zouden moeten worden. Een maand-na-maand controlesysteem kan een faculteitsbestuur zeer van dienst zijn om studievertraging en uitval in de gaten te houden en de efficiëntie van maatregelen, ook kleinschalige, te meten. De commissie meent dat de invoering van de bachelor-masterstructuur een uitgelezen gelegenheid biedt om op dit punt waar nodig een nieuwe start te maken. De vervanging van de vroegere ongedeelde opleiding door twee zelfstandige opleidingen van enerzijds drie (één + twee) en anderzijds één of twee cursusjaren schept nieuwe mogelijkheden, zowel voor de opleidingsverantwoordelijken als voor de studenten om zowel het rendement als de studievoortgang in het oog te houden en tijdig beleid te ontwikkelen om de beoogde doelen (alsnog) te bereiken. Lerarenopleiding De taak van de commissie strekte zich uit tot de bacheloropleidingen en de doorstroommasters op het gebied van de klassieke en de Romaanse talen, met uitsluiting van de educatieve masters en de researchmasters. Vooral bij de gesprekken over de oriëntatie van de opleidingen en de maatschappelijke inbedding heeft de commissie moeten constateren hoe betreurenswaardig het is dat de vakdidactische opleidingen zo zeer geïsoleerd zijn geraakt van de rest doordat ze in een ander organisatorisch verband zijn geplaatst. Het wordt de bacheloropleidingen in de talen daardoor zeer moeilijk tot onmogelijk gemaakt om zich ten volle te kwijten van hun taak ten aanzien van de samenleving, door zich te laten voeden door het aspect van de opleiding van leraren en de maatschappelijke context waarin die plaatsvindt. De commissie beveelt de gezamenlijke Letterenfaculteiten dringend aan om, samen met anderen, die kwestie nog eens expliciet onder de aandacht van de beleidsmakers te brengen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
23
24
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
25
26
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit
1.1
Inleiding
Het bezoek aan de faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit vond plaats op 5 en 6 april 2005. De opleidingen die de commissie visiteerde zijn: Type opleiding Bachelor Master
Opleidingsnaam +Code Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (56003) Romaanse Talen en Culturen (56074) Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (66003) Romaanse Talen en Culturen (66074)
Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd
1.1.1. Structuur en organisatie van de faculteit De Faculteit der Letteren heeft, in haar eigen ogen, binnen de enige volledig uitgebouwde universiteit in Zuid- en Oost-Nederland, die tevens een katholieke signatuur heeft, een bijzondere maatschappelijke en wetenschappelijke verantwoordelijkheid. De faculteit is een ‘klassieke’ letterenfaculteit die een breed spectrum van wetenschapsgebieden bestrijkt en wil dat ook blijven. Zij wil kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek in de talen en culturen, de communicatie- en informatiewetenschappen, de geschiedenis en de kunstgeschiedenis verzorgen. Onderwijs en onderzoek op het gebied van de empirische en theoretische taalwetenschap vormen in dit geheel een kernpunt. De bestudering van de interculturele communicatie neemt eveneens een bijzondere plaats in. Met het oog op de toekomst biedt de faculteit ook een aantal niet traditionele opleidingen aan, zoals Taal- en Cultuurstudies, die duidelijk in een maatschappelijke behoefte voorzien. Zoals vele zusterfaculteiten bevindt ook deze faculteit zich in een overgangsperiode. De organisatiestructuur van de faculteit heeft recentelijk een aantal wijzigingen ondergaan. Met ingang van 1 september 2001 zijn de afdelingen, als meest natuurlijke thuisbasis voor de stafleden, in ere hersteld. Ze worden geleid door een afdelingsvoorzitter, die belast is met de dagelijkse zorg voor het personeel en met het beheer van de formatie en de bijbehorende materiële budgetten. De faculteit kent twaalf afdelingen, van waaruit één of meer opleidingen worden verzorgd. De visitatiecommissie Romaans had met twee afdelingen te doen, namelijk Griekse en Latijnse Taal en Cultuur en Romaanse Talen en Culturen. De eerste verzorgt de bachelor- en gelijknamige masteropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur. De tweede afdeling verzorgt de bachelor- en masteropleiding Romaanse Talen en Culturen. Omdat onderwijstaken in toenemende mate afdelingsoverstijgend zijn, heeft de faculteit een onderwijsdirectie ingesteld, die geacht wordt de afstand tussen de faculteitsleiding en de afdelingen/ opleidingen te overbruggen. Elke opleiding heeft een opleidingscoördinator, die ofwel afdelingsvoorzitter is ofwel benoemd is op voordracht van de afdelingsvoorzitter. Deze is verantwoording schuldig aan de onderwijsdirecteur en houdt zich onder andere bezig met de coördinatie van onderwijstaken, het bewaken van de kwaliteit, studeerbaarheid en rendementen van het onderwijs. De hoogleraren hebben, binnen de afdelingen, een bijzondere verantwoordelijkheid voor het onQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
27
derwijs en onderzoek van hun leerstoelgroep. Zij dragen zorg voor een adequate inzet van stafleden in het onderwijs en onderzoek en voor het loopbaanbeleid van de leden van de leerstoelgroep. De commissie heeft kennisgenomen van het restitueren van de afdelingen in 2001. Tot 2000 werkte de faculteit met grote instituten waarvan stafleden vonden dat zo’n structuur geen recht deed aan het eigen karakter van de onderscheiden opleidingen. De commissie is van mening dat de huidige structuur met afdelingen die verantwoordelijk zijn voor de programma’s goed werkbaar en overzichtelijk is. Zij heeft geconstateerd dat de onderwijsdirectie een rol heeft in het doorlichten en fiatteren van programma’s en dat zij zich af en toe ook mengt in de inhoud van voorstellen omdat zij garant moet staan voor de kwaliteit. Dat het initiatief ligt bij de afdelingen die de programma’s aanbieden en dat het gewicht van de programma’s gedragen wordt door de afdelingen zelf waardeert de commissie ten zeerste. Het bestuur van de faculteit, dat onder leiding staat van de decaan, laat zich adviseren door de directeur onderwijs en onderzoek, die, samen met de vice-decanen voor onderwijs en bedrijfsvoering en de student-assessor, het managementteam van de faculteit vormen. De decaan, de vice-decaan onderwijs en de onderwijsdirecteur, worden ondersteund door het onderwijsbureau van de faculteit, dat de opleidingen adviseert en ondersteunt bij de beleidsontwikkeling. Met het oog op de invoering van de bachelor-masterstructuur, de vernieuwing van de onderwijsprogramma’s en andere innovaties heeft de faculteit financiën verworven van het College van Bestuur en daarmee een tijdelijke functie gecreëerd voor een tweede onderwijsdirecteur die tot 1 september 2005 actief zal zijn. 1.1.2. Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken De faculteit heeft gekozen voor een gefaseerde invoering van de bachelor-masterstructuur. Zij heeft in eerste instantie gekozen voor een min of meer administratieve of ‘beleidsarme’ invoering van de bachelor- en masteropleidingen, die inhield dat de eerste drie jaren van de programma’s van de doctoraalopleidingen werden omgezet in bacheloropleidingen, terwijl steeds het vierde jaar van zo’n programma werd omgezet in een masteropleiding. De reden voor deze keuze is dat het College van Bestuur zich had uitgesproken voor een snelle universiteitsbrede invoering van de bachelor-masterstructuur, terwijl de faculteit in de periode waarin deze structuur werd ingevoerd reeds bezig was met een grootscheepse vernieuwing van het onderwijs (in het kader waarvan het onderwijs meer activerend moest worden, er meer gebruik zou worden gemaakt van ICT-toepassingen en er een major-minorsysteem werd ingevoerd). Het bestuur van de faculteit was van mening dat een nieuwe ingrijpende aanpassing een te groot beslag op de faculteit en de stafleden zou leggen. Met ingang van het studiejaar 2003-2004 zijn de bachelor- en masteropleidingen ook inhoudelijk aangepast, een proces dat bekend staat als de ‘beleidsrijke’ invoering van de bachelor-masterstructuur. De faculteit heeft voor de tweede fase van de invoering uitgebreide richtlijnen en randvoorwaarden opgesteld, die gebundeld zijn in het Dossier BaMa 2003. Met de invoering van het major-minorsysteem is het onderwijs geflexibiliseerd: studenten zijn grotendeels vrij in het kiezen van minoren. Het major-minorsysteem speelt ook een belangrijke rol bij het tot stand brengen van meer samenwerking binnen de faculteit. Het aantal cursussen dat in meerdere opleidingsprogramma’s een rol speelt is door het major-minorsysteem toegenomen. Ook in de majors wordt een aantal onderdelen ingezet voor meerdere programma’s. Vanaf 2006 zal iedere opleiding een aantal samenwerkingsmodulen invoeren. 28
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De faculteit heeft een format opgesteld dat als richtsnoer diende voor opleidingen bij het formuleren van doelstellingen en eindkwalificaties. Zij maakt daarin een onderscheid tussen algemene doelstellingen en vakspecifieke eindtermen. In het format voor de algemene doelstellingen is onder andere aandacht voor algemene analytische vaardigheden, communicatieve en ICT-vaardigheden en onderzoeksmethoden en -technieken. Bachelorstudenten worden volgens het facultaire format geacht zich in de minorruimte inhoudelijk voor te bereiden op de masteropleiding die zij willen volgen. Het minorenbeleid van de faculteit schrijft voor dat studenten tijdens hun bacheloropleiding minimaal één minor (van 20 studiepunten) buiten hun eigen vakgebied dienen te volgen. Elke bacheloropleiding omvat daarnaast een aantal disciplineondersteunende onderdelen. Op deze manier maken studenten kennis met andere disciplines dan het eigen vakgebied. F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Het facultaire format maakt geen onderscheid tussen bachelor- en masteropleidingen. Volgens de faculteit zal het onderscheid gelegen zijn in de diepte van de opgedane inzichten en de verzamelde kennis en de mate van beheersing van vaardigheden. In 2004, bij het opstellen van de zelfstudies, is achteraf getoetst of de eindkwalificaties van de opleidingen aansluiten bij de Dublin-descriptoren. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • • •
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De bacheloropleidingen bevatten een aantal disciplineoverstijgende onderdelen die in het kader van de wetenschappelijke oriëntatie van de opleidingen een belangrijke rol spelen. Het gaat daarbij vooral om onderdelen Filosofie, Algemene Communicatieve Vaardigheden en Alfainformatiekunde.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
29
De bacheloropleidingen geven toegang tot doorstroommasters. Ook is het mogelijk vanuit alle bachelors van de faculteit over te stappen naar een master uit een ander vakgebied. Dit kan na het volgen van een aantal zogenaamde overstapminoren. De werking en de mogelijkheden staan helder beschreven in de minorgids Letteren. 1.2.2. Programma De bacheloropleidingen die de faculteit aanbiedt zijn ingericht volgens het major-minormodel. De opleiding van 180 studiepunten kent een hoofdvak (major) van 120 studiepunten en drie minoren van elk 20 studiepunten. Een minor is een samenhangend pakket aan studieonderdelen met een omvang van 20 studiepunten dat in zijn geheel wordt aangeboden in één semester. Studenten kunnen ter verdieping van hun hoofdvak minoren kiezen die gekarakteriseerd kunnen worden als een specialisatie binnen hun hoofdrichting, maar ze kunnen ook kiezen voor verbreding door minoren te volgen buiten hun hoofdvak. Iedere student wordt geacht minstens één minor buiten het eigen hoofdvak te kiezen. Een stage of een studieverblijf aan een buitenlandse universiteit kan ook als buitenminor worden opgevoerd. Het major-minorsysteem heeft ook nog een andere functie: studenten kunnen, door een specifieke keuze te maken voor bepaalde minoren (zogenaamde overstapminoren), na het voltooien van sommige bacheloropleidingen instromen in een masteropleiding die behoort bij een ander hoofdvak (een zogenaamde niet-doorstroommaster). Studenten die een vrije (zelf samengestelde) minor willen volgen hebben vooraf toestemming nodig van de Examencommissie. Elke bacheloropleiding omvat daarnaast een aantal disciplineondersteunende onderdelen: Filosofie (5 studiepunten), Alfa-informatiekunde (5 studiepunten) en Algemene communicatieve vaardigheden (minimaal 5 studiepunten. Laatstgenoemd onderdeel is in het algemeen geïntegreerd in het programma van de opleiding). De programma’s van de talenopleidingen bevatten verder onderdelen Algemene Literatuurwetenschap en Algemene Taalwetenschap (van 5 studiepunten elk). De inhoud van deze onderdelen is toegespitst op de discipline. De colleges worden aangevuld met vakspecifieke werkcolleges. De faculteit heeft nieuwe evaluatieformulieren voor programma- en cursusevaluaties van de bachelor en de master (zie ook facet 17). De visitatiecommissie verwacht dat deze evaluatieformulieren veel nuttige informatie zullen opleveren omdat zij vragen naar de inhoud (leerdoelen, samenhang, werkvormen), beoordeling en toetsing, studielast etc. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • • • •
30
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
In het facultaire format, dat tegelijkertijd als toetsingskader voor de plannen van de opleidingen dienst deed, werd uitdrukkelijk de eis gesteld dat in de beschrijving van het opleidingsprogramma duidelijk wordt hoe de doelstellingen van de opleiding in het programma worden gerealiseerd. De beschrijving van de programmaonderdelen, ieder met eigen leerdoelen, moet volgens het format duidelijk maken dat de onderdelen bijdragen aan de algemene en vakspecifieke doelstellingen van de opleiding. De faculteit heeft bij het beoordelen van de plannen voor de opleidingen systematisch aandacht besteed aan dit aspect. De vraag of studenten daadwerkelijk de eindkwalificaties van de opleiding hebben verworven komt expliciet aan de orde in de programma-evaluatieformulieren voor de bachelor- en masteropleidingen die in het najaar van 2004 zijn ingevoerd. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In het facultaire format werd expliciet aandacht gevraagd voor de samenhang van de programmaonderdelen per jaar en in het geheel van de propedeuse en de major. Hetzelfde gold voor de onderlinge samenhang tussen de grotere delen van het programma (propedeuse, major). Met de invoering van het major-minorsysteem, zoals hierboven onder 1.2. aangeduid, is het onderwijs geflexibiliseerd: studenten zijn grotendeels vrij in het kiezen van minoren. Het major-minorsysteem speelt ook een belangrijke rol bij het tot stand brengen van meer samenwerking binnen de faculteit. Het aantal cursussen dat in meerdere opleidingsprogramma’s een rol speelt is door het major-minorsysteem toegenomen. De commissie concludeert dat de majorprogramma’s weinig flexibiliteit kennen en vindt tegelijkertijd de drie maal 20 studiepunten minoronderwijs maximaal. Zij geeft de faculteit in overweging ook het volgen van ten minste één binnenminor te verplichten. Ook in de majors wordt een aantal onderdelen ingezet in meerdere programma’s. Vanaf 2006 zal dat aantal verder toenemen vanwege de dan van kracht wordende eis dat elke opleiding voor 30 studiepunten samenwerkingsmodulen kent. De commissie erkent het nut van de samenwerking tussen de afdelingen en volgt het idee van de 30 studiepunten samenwerkingsmodulen in de major. Zij heeft op dit moment geen grote zorg over de flexibilisering, mede omdat de afdelingen waarmee zij sprak er verstandig mee om gaan, maar wil benadrukken dat het faculteitsbestuur zich moet blijven inzetten voor de kwaliteit en waarborging van niveau en de samenhang van individuele programma’s. De borging moet meer inzichtelijk gemaakt worden, zeker omdat het samenwerkingsdeel in het kernprogramma plaatsheeft. De niveauaanduiding van cursussen is een onderdeel van de nieuwe bachelor- en masterprogramma’s. De commissie acht het nuttig richtlijnen op te stellen voor het aantal studiepunten dat een student op een bepaald niveau moet volgen en de gevolgen daarvan voor doorstroom naar een masterprogramma. Ook voor equivalentie met het buitenland zou de niveauaanduiding een rol kunnen gaan spelen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
31
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
De faculteit hanteert een uniforme jaarindeling, bestaande uit vier perioden van zeven collegeweken, die steeds gevolgd worden door twee of meer studie- of tentamenweken. In dit systeem kunnen tentamens op een goede manier over het jaar worden gespreid. Voor elk tentamen is er één herkansingsmogelijkheid. Bij het opstellen van de programma’s werd van opleidingen verwacht dat zij zorg droegen voor een goede spreiding van de studielast over het jaar. Vanaf het studiejaar 2004-2005 hebben alle programmaonderdelen een omvang van 5 studiepunten of een veelvoud daarvan. Daarmee is het eenvoudiger om onderdelen in meerdere programma’s op te nemen. In de vak- en programmaevaluaties wordt systematisch aandacht besteed aan de studielast. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Studenten die een bacheloropleiding nog niet helemaal hebben afgerond, kunnen van de Examencommissie toestemming krijgen om met de corresponderende (doorstroom)master te beginnen. Zij moeten dan wel minimaal 160 studiepunten hebben behaald en de onderdelen volgen in de door de Examencommissie opgelegde volgorde. De masteropleidingen van de faculteit hebben op dit moment één instroommoment per jaar (op 1 september), maar studenten die staan ingeschreven bij de Radboud Universiteit kunnen van de Examencommissie toestemming krijgen om op een ander moment te beginnen. Binnen de instelling wordt een discussie gevoerd over de instroommogelijkheden van masteropleidingen. De faculteit streeft ernaar dat 25% van de studenten die aan een masteropleiding beginnen van buiten de Radboud Universiteit afkomstig is. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Alle bacheloropleidingen die de faculteit aanbiedt hebben een studieduur van 180 studiepunten, alle masteropleidingen een studieduur van 60 studiepunten. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De faculteit hanteert sinds een jaar of tien het concept van studentactiverend onderwijs (SAO). Dit concept beoogt studiegedrag te bevorderen dat bijdraagt aan de ontwikkeling van een wetenschappelijke attitude, gekenmerkt door analyse, reflectie en zelfredzaamheid. De invoering van het concept is gefinancierd vanuit de landelijke Kwaliteit- en Studeerbaarheidsgelden. Alle opleidingen maken volgens de faculteit gebruik van dit concept. Eén van de expliciete doelstellingen van het studentactiverend onderwijs is dat de ‘vrijblijvendheid’ van het studeren wordt teruggedrongen. De faculteit streeft ernaar dat studenten minimaal 35 uur per week aan hun studie besteden. 32
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
De uitgangspunten van het didactisch concept zijn dat studenten leren van hun eigen leeractiviteiten, actief met de verworven informatie aan de slag gaan, steeds meer verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces nemen en een steeds zelfstandiger en onafhankelijker studiegedrag vertonen. Het is de taak van de docenten om de voorwaarden te scheppen waarbinnen deze uitgangspunten gerealiseerd kunnen worden. Daartoe worden zij geacht in de loop van de studie steeds minder te gaan sturen en steeds meer een begeleidende rol aan te nemen. Het leerproces kent in dit model drie stappen: studenten maken na de oriëntatie de leertaken, waarop zij vervolgens reflecteren, waarna zij feedback krijgen van docenten en medestudenten. Bij deze stappen horen bijpassende werkvormen: een hoor- of instructiecollege, waarin de orientatie op een onderwerp, thema of vaardigheid plaatsvindt, de uitvoering van de leertaken in de vorm van zelfstudie, practicum of werkcollege en een responsiecollege of tutorgroep waarin de leertaken worden nabesproken en waarin wordt gereflecteerd op wat studenten hebben geleerd. De commissie heeft met waardering kennisgenomen van de toepassing van het onderwijsconcept in de opleidingen. Zij wil hierbij opmerken dat onderwijs in kleine opleidingen vaak uit zichzelf activerend voor de student is. De integratie van ICT is in de ogen van de faculteit onlosmakelijk verbonden met het onderwijskundig kader waarbinnen die integratie plaatsvindt. Het gebruik van ICT voor onderwijsdoeleinden moet dus steeds in relatie tot het concept van studentactiverend onderwijs worden gezien. ICT is daarmee dus een hulpmiddel om te komen tot een actiever en zelfstandiger studiegedrag. De commissie heeft met instemming van de verbondenheid van ICT met het onderwijs kennisgenomen. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Het gebruik van SAO als didactisch concept leidt ertoe dat toetsvormen als werkstuk, presentatie, opdracht en actieve participatie veel worden gebruikt. De faculteit hanteert geen expliciete facultaire richtlijnen voor het aanbrengen van variatie in de toetsing. Op instellingsniveau wordt veel aandacht besteed aan toetsing. In een rapport getiteld ‘Kwaliteitsborging van toetsing en beoordeling’ (2004) werd onder andere voorgesteld om de rol van de Examencommissies te verzwaren, om kwaliteitsborging van toetsing en beoordeling op te nemen in de Onderwijs- en Examenreglementen en om check-lists en peer reviews in te zetten bij het ontwerpen van toetsen. In de cursus- en programmaevaluaties wordt systematisch aandacht besteed aan de kwaliteit van de toetsen en toetsvormen. Het faculteitsbestuur benadrukt dat het voornemen om de rol van de Examencommissie te verzwaren al langer leefde in de faculteit en dat deze commissies er al mee aan de slag zijn gegaan. De nieuwe evaluatieformulieren voor programma- én cursusevaluatie van de bachelor en master gaan nadrukkelijk vragen naar de relevantie van de toetsing, de aansluiting bij de gehanteerde werkvormen, de helderheid van de beoordelingscriteria en de feedback.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
33
1.2.3
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Alle medewerkers die een onderzoekstaak hebben zijn aangesloten bij een onderzoekinstituut. De verhouding onderwijs-onderzoek bedraagt voor hoogleraren, UHD’s en UD’s gemiddeld 70-30. Het beleid van de faculteit is erop gericht deze verhouding binnen afzienbare tijd te wijzigen in 60-40. Het College van Bestuur heeft ter ondersteuning van dit beleid 10 fte extra voor onderzoek toegewezen. In de regel kent de faculteit geen ongepromoveerde docenten in vaste dienst. Docenten die niet gepromoveerd zijn worden vooral ingezet in cursussen in de beginfase van de opleiding of op onderwerpen die nauw aansluiten bij hun expertise. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Het facultaire systeem voor de toekenning van formatie voor onderwijs heeft als uitgangspunt een inspanningsfinanciering en wijkt daarmee fundamenteel af van het universitaire toewijzingsmodel, dat vooral gebaseerd is op aantallen behaalde diploma’s en aantallen studenten. Binnen de faculteit wordt de onderwijsformatie toegewezen aan de afdelingen op grond van het onderwijsprogramma dat de afdelingen uitvoeren in een bepaald studiejaar. Er is gekozen voor een globaal model. De afdelingen hebben de mogelijkheid de toegewezen formatie intern op een eigen wijze te verdelen. Zo kunnen zij er zelf bijvoorbeeld voor kiezen om voor een gespecialiseerd college meer docenturen toe te wijzen dan voor een ‘standaardcollege’ uit het eerste jaar. De toewijzing van onderwijsformatie vindt plaats op grond van drie parameters: •
• •
Per contactuur (college-uur) wordt 3,25 uur docenttijd toegewezen (inclusief de 45 minuten contacttijd). Bij de urentoewijzing wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten colleges. Wanneer hetzelfde college voor twee verschillende groepen wordt verzorgd, wordt ook 3,25 uur per contactuur toegekend. Per stage wordt 6,15 uur docenttijd toegekend. Het aantal stages in een bepaald jaar wordt vastgesteld aan de hand van het gemiddeld aantal afgeronde stages gedurende de afgelopen vier jaren. Per bachelorwerkstuk van 10 studiepunten wordt tien uur docenttijd toegekend. Per scriptie van 20 studiepunten wordt 24,6 uur docenttijd toegekend. Per scriptie van 30 studiepunten wordt 28,7 uur docenttijd toegekend. Het aantal werkstukken en scripties in een bepaald jaar wordt vastgesteld aan de hand van het gemiddeld aantal afgeronde werkstukken en scripties gedurende de afgelopen vier jaren.
Deze parameters gelden voor de hele faculteit. Omdat een grote opleiding in verschillende opzichten meer werk heeft dan een kleinere is besloten om, naast bovenstaande toewijzing op grond van de daadwerkelijk verrichte inspanning voor colleges, stages, bachelorwerkstukken en scripties, een beperkt deel van de onderwijsformatie (3 fte) over de grotere opleidingen (met een instroom van meer dan 35 eerstejaars) te verdelen naar rato van het aantal studenten. 34
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Naast deze formatie voor de onderwijsinspanning en het aantal studenten ontvangt elke opleiding nog formatie voor de afdelingsvoorzitter (0,25 fte), een opleidingscoördinator (0,3 fte) en een studieadviseur (tussen 0,2 en 1,0 fte, afhankelijk van het aantal studenten). De commissie spreekt haar waardering uit voor deze grotendeels op inspanning gebaseerde financiering, omdat het systeem recht doet aan de onderwijslast van de afdelingen. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De faculteit besteedt veel aandacht aan de professionalisering van docenten. In de afgelopen jaren is een reeks ingrijpende onderwijsvernieuwingen in gang gezet, die hoge eisen stelt aan de leden van de wetenschappelijke staf, zowel voor wat betreft bekwaamheden als voor wat betreft tijdsinvestering. Gezien het belang van de ontwikkelingen en de geconstateerde extra belasting die deze met zich meebrengen, heeft het faculteitsbestuur besloten de onderwijsvernieuwing te ondersteunen door het bieden van extra faciliteiten: • •
•
Ten eerste algemene beleidsmatige ondersteuning. Met enige regelmaat organiseert de faculteit opleidingsdagen in de vorm van werkconferenties, waarbij programmatische maar ook onderwijsinhoudelijke en onderwijskundige inzichten worden uitgewisseld. Ten tweede biedt de faculteit ondersteuning op de terreinen studentactiverend onderwijs en ICT. Met enige regelmaat worden er laagdrempelige bijeenkomsten georganiseerd waarin interne en/of externe deskundigen met betrekking tot SAO of ICT onderwijsverbeteringen bespreken met groepen docenten uit de faculteit of van een opleiding. Verder worden medewerkers van de faculteit gestimuleerd zich te bekwamen in het gebruik van allerhande ICT-middelen die in het onderwijs toepassing vinden, zoals bijvoorbeeld het instellingsbreed ingevoerde Blackboard. Tot slot is er sprake van onderwijsprofessionalisering in meer algemene zin, waarin de bekwaamheidseisen die aan docenten worden gesteld en die in een systeem van onderwijsevaluatie, functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken getoetst worden, een vertaling krijgen in vakinhoudelijke of didactische bijscholing. Voor nieuw te benoemen stafleden geldt dat deze bekwaamheidseisen met betrekking tot onderwijs een rol spelen als selectiecriterium.
De mate waarin opleidingen gebruik maken van deze faciliteiten is wisselend. Uit een recente evaluatie bleek dat de met het SAO samenhangende inzichten en vaardigheden inmiddels goed bekend zijn bij de meeste docenten. De behoefte aan scholing heeft nu eerder betrekking op het gebruik van ICT binnen het didactisch concept. De Radboud Universiteit heeft een leerwerktraject voor het behalen van een basiskwalificatie onderwijs voor junior-medewerkers opgezet, dat deels met centrale middelen wordt gefinancierd. Met alle medewerkers van de faculteit wordt jaarlijks een functioneringsgesprek gevoerd, waarin vrijwel altijd wordt ingegaan op de mogelijke behoefte van de medewerker aan scholing, training of begeleiding en waarin ook wordt stilgestaan bij de onderwijsresultaten en -evaluaties van het afgelopen jaar. De functioneringsgesprekken zijn niet vrijblijvend: het onderwerp komt aan de orde in de controlegesprekken die het faculteitsbestuur elk jaar voert met de afdelingen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
35
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Alle opleidingen die de faculteit aanbiedt zijn gehuisvest in het twintig verdiepingen tellende Erasmusgebouw, midden op de Nijmeegse campus. Voor onderwijsruimten van beperkte omvang kan de opleiding terecht in diverse zalen in het Erasmusgebouw zelf. Indien grotere zalen nodig zijn, wordt gebruik gemaakt van het in de onmiddellijke nabijheid gelegen collegezalencomplex. Verder is in 2002 het zogenaamde Gymnasion in gebruik genomen, waarin naast uitgebreide, moderne sportfaciliteiten ook een aantal onderwijsruimten is gerealiseerd. In vrijwel alle ruimten die de opleiding benut, is basisapparatuur voor het verzorgen van onderwijs aanwezig of kunnen deze voorzieningen relatief eenvoudig worden geïnstalleerd. Voor meer specialistische faciliteiten wordt gebruik gemaakt van de digitale talenlabs. In 2004 heeft de faculteit haar analoge talenpracticum vervangen door twee moderne digitale talenpractica. De nieuwe voorzieningen bieden 2 x 22 plaatsen voor groepsinstructie en daarnaast nog eens 18 werkplekken voor zelfstudie. De faculteit heeft de beschikking over het MultiMedia Studiecentrum (MMS), een onderwijs- en studieomgeving die onlangs is uitgebreid en inmiddels 205 via een netwerk aan elkaar gekoppelde multimediacomputers telt. Ook de Humaniorabibliotheek heeft een pc-zaal die voor een deel is gereserveerd voor humaniorastudenten. De computers worden binnen maximaal twee jaar vervangen en zijn voorzien van verschillende multimediavoorzieningen. De Humaniorabibliotheek is deel van de onlangs geheel gerestaureerde Centrale Universiteitsbibliotheek (CB). De letterenafdeling van deze bibliotheek bevindt zich in de kelder van de universiteitsbibliotheek. Alle boeken staan in open opstelling. Sinds maart 2004 beschikt de instelling over het Academisch Schrijfcentrum Nijmegen (ASN). Dit ASN is gepositioneerd in de Faculteit der Letteren en is een onderdeel van het Universitair Talencentrum Nijmegen (UTN). Het ASN beoogt een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een hoogwaardige academische schrijfcultuur. Hiertoe biedt het ASN een universiteitsbreed en laagdrempelig scala van diensten aan. Iedere student of docent kan op basis van individuele behoefte ondersteuning krijgen bij de uitvoering of begeleiding van academische schrijftaken. Dat kan variëren van coaching bij diverse schrijfopdrachten via workshops schrijfvaardigheid tot hulp bij het verfijnen van schrijfdidactiek. Naast de aandacht voor de kwaliteitsontwikkeling van het schrijven op academisch niveau, wil het ASN ook het studierendement en de totale output van academische teksten binnen de Radboud Universiteit Nijmegen verhogen. Alle diensten die het ASN verleent zijn gratis. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Studenten kunnen een beroep doen op het Adviespunt Letteren, een zelfstandige afdeling waar studenten, medewerkers en andere geïnteresseerden terecht kunnen voor onder andere informatie over opleidingen en vakken, advies en coaching bij het plannen van de studie, 36
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
begeleiding bij studieproblemen en informatie, training en advisering inzake de arbeidsmarkt voor afgestudeerde letterenstudenten. Het Adviespunt heeft ook een taak op het gebied van de voorlichting aan VWO-scholieren, HBO-studenten, bedrijven en instellingen. De facultaire medewerker voor PR en voorlichting is dan ook ondergebracht bij het Adviespunt. Dat geldt ook voor de opleidingsoverstijgende studieadviseur, die studenten informeert over opleidingsoverstijgende regelingen, mogelijkheden en ontwikkelingen en zorgdraagt voor de niet-opleidingsspecifieke delen van de studiegidsen. Bij het Adviespunt werken ook twee stagecoördinatoren die studenten behulpzaam zijn bij het vinden van een geschikte stageplaats. Sinds 2002 kent de faculteit in het eerste jaar van alle bacheloropleidingen een tutoraat. De tutoren fungeren als vraagbaak voor de eerstejaars, maken hen wegwijs binnen faculteit en instelling, voeren voortgangsgesprekken met studenten die in de problemen komen of onvoldoende voortgang boeken, leveren een bijdrage aan het opstellen van het studieadvies voor de eerstejaars en ondersteunen hen bij het leren studeren in een omgeving van studentactiverend onderwijs. De faculteit heeft voor tutoren een cursus verzorgd en vervolgens de invulling van het takenpakket aan de uitvoerders zelf overgelaten. De meeste opleidingen vinden dat het tutoraat in een behoefte voorziet en dat deze vorm van begeleiding gecontinueerd dient te worden. In principe voeren de tutoren met de eerstejaars twee gesprekken over hun voortgang. Deze gesprekken zijn van belang voor de totstandkoming van het dringende tussentijdse (voor 1 januari) en definitieve (eind juli) studieadvies door de studieadviseur. Deze adviezen, waarin uiteraard ook de behaalde studieresultaten verdisconteerd zijn, worden formeel verstrekt door de Commissies Advies Einde Eerste Studiejaar van de verschillende bacheloropleidingen. De faculteit heeft onlangs besloten om de beschikbare formatie voor studieadvisering en tutoraat uit te breiden van 4,1 fte naar 5,2 fte, omdat het takenpakket van de studieadviseurs de laatste jaren substantieel is uitgebreid. Van hen wordt bijvoorbeeld ook verwacht dat zij studenten adviseren bij hun masterkeuze en, mede in verband daarmee, hun minorkeuze en toezien op de naleving van de afspraken die gemaakt zijn in het kader van het beleid dat de ‘vrijblijvendheid’ in het onderwijs moet tegengaan. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit hanteert een systematische aanpak in de kwaliteitszorg die vanaf het studiejaar 2004-2005 nauw aansluit op de accreditatiekaders van de NVAO. Met het oog op die aansluiting heeft het IOWO in het studiejaar 2003-2004 de kwaliteitszorginstrumenten van de faculteit doorgelicht. Deze screening heeft geleid tot een actualisering van het systeem van interne kwaliteitszorg. Het systeem, dat door alle opleidingen in de faculteit wordt gebruikt, is beschreven en vastgelegd in het document ‘Vademecum Kwaliteitszorg Onderwijs, systematiek en uitvoering’, dat informatie bevat over het cyclische karakter van de kwaliteitszorg en over de rol en taken van de personen die bij kwaliteitszorg betrokken zijn. De interne kwaliteitszorg van een opleiding wordt behartigd door de kwaliteitszorgcoördinator, die meestal ook voorzitter van de Opleidingscommissie is. Alle programmaonderdelen worden schriftelijk geëvalueerd, hetzij jaarlijks, hetzij volgens een roulatiesysteem waarbinnen QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
37
alle onderdelen aan bod komen. De faculteit gebruikt daarvoor standaard evaluatieformulieren, die zowel in het Nederlands als in het Engels beschikbaar zijn en speciaal zijn ontworpen voor wetenschappelijke opleidingen op bachelor- en masterniveau. De vragenlijsten die worden gebruikt zijn door het IOWO geijkt aan het toetsingskader van de NVAO voor accreditaties. Ze bevatten vragen over het onderdeel, de plaats daarvan in het opleidingsprogramma, de studielast, de beoordeling en toetsing, de voorzieningen en de docent. Er wordt expliciet aandacht besteed aan de relatie van het onderwijs met het onderzoek (in de cursusevaluatie van de master). De procedure die bij het verwerken en bespreken van de uitkomsten van de evaluaties wordt gevolgd is beschreven in het Vademecum. Wanneer dat nodig is, leiden de evaluaties tot verbeteracties. De faculteit kent verder een aantal evaluaties die het niveau van het programmaonderdeel overstijgen. Elk jaar wordt een propedeuse-enquête uitgevoerd die vragen over het programma bevat, naast vragen die betrekking hebben op de aansluiting VWO-WO. Daarnaast wordt bij de afronding van de bachelor- of masteropleiding studenten gevraagd een vragenlijst in te vullen die ruim 50 vragen bevat die betrekking hebben op het programma als geheel, met name op de eindkwalificaties, het opleidingsprogramma, de docenten, de voorzieningen en de interne kwaliteitszorg. De programma-evaluatie vraagt onder andere naar behaalde eindkwalificaties en interne kwaliteitszorg. Deze evaluatie is nog niet uitgevoerd omdat er nog geen bachelor- en masterprogramma’s afgerond zijn. De resultaten van de propedeuse en exit-evaluaties worden besproken in de Opleidingscommissie. Wanneer dat noodzakelijk is, wordt er actie ondernomen. De commissie concludeert dat de combinatie van de cursus- en programmaevaluaties bijzonder nuttige input zal opleveren voor zowel de kwaliteitszorg van de opleiding als voor het werk van de visitatiecommissie. Zij merkt op dat bij deze kleinschalige opleidingen de studenten gemakkelijk hun opmerkingen bij de staf kwijt kunnen en zij daar ook in gestimuleerd worden. Zij constateert dat men in deze opleidingen daarom soepel omgaat met de facultaire regels, omdat anders redundantie en evaluatiemoeheid bij de studenten dreigen. De faculteit heeft terecht veel energie gestoken in kwaliteitsbeleid, maar tot geruststelling van de commissie bevestigt ze desgevraagd dat maatregelen als die betreffende het tutoraat en verzwaring van de rol van de Examencommissies in het bijzonder de grotere opleidingen betreffen. Dit heeft voor het grootste deel de zorg van de commissie weggenomen dat er te veel aparte personeelsformatie in de kwaliteitsbevordering en -bewaking zou kunnen gaan zitten. De faculteit hanteert streefdoelen voor een aantal onderwerpen die systematisch geëvalueerd worden: voor het programma, de cursussen en hun plaats in het onderwijsprogramma, de docenten, de beoordeling en toetsing en de voorzieningen moet de score in de evaluaties minimaal 3 op een vijfpuntsschaal bedragen. Voor de studielast geldt dat de score moet liggen tussen de 2,5 en de 3,5 op een vijfpuntsschaal. De commissie waardeert dit positief. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Uit het Vademecum blijkt dat de verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen naar aanleiding van evaluaties in eerste instantie ligt bij de opleidingscoördinator en in laatste instantie bij de leidinggevende hoogleraar of de decaan. In de periodieke gesprekken tussen 38
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
het faculteitsbestuur en de leiding van de afdelingen wordt het functioneren van individuele medewerkers in detail besproken, net als eventuele maatregelen ter verbetering van dat functioneren. Als een slechte evaluatie een hoogleraar betreft onderneemt de decaan actie. Daarnaast zijn er twee afdelingsgesprekken per jaar met het faculteitsbestuur waarin genomen maatregelen besproken worden, net als het aantal gevoerde functioneringsgesprekken (nu 85%). Bij slechte evaluaties worden trainingsmogelijkheden aangeboden, ook in SAO. Jonge docenten kunnen een brevet halen. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De uitkomsten van de studentenmonitor die de instelling elk jaar houdt worden binnen de faculteit breed bekendgemaakt. Het onderwijsbureau analyseert de resultaten en signaleert problemen of ontwikkelingen die maatregelen vergen. Zulke maatregelen worden opgesteld in nauw overleg tussen de onderwijsdirecteur of het managementteam en de betrokken opleiding. In het kader van het brede evaluatieplan van de faculteit beveelt de commissie van harte aan meer energie te steken in alumnionderzoek. De enquête die de universiteit jaarlijks uitstuurt komt na één tot anderhalf jaar en de ervaring leert dat de alumni van GLTC en RTC dan nog niet de gewenste plek in het beroepenveld hebben gevonden. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit streeft naar een propedeuserendement van ten minste 65% na twee jaar, een postpropedeutisch rendement van 75% na zes jaar en een masterrendement van 85% na twee jaar. De commissie benadrukt bij dit facet dat in kleine opleidingen het individu met al zijn toevalligheden erg zwaar doorweegt in percentages. Hierdoor is het volgens haar niet realistisch om te werken met streefpercentages voor het rendement. Aan het halen van de streefpercentages voor het propedeuserendement wil de commissie daarom geen harde oordelen verbinden. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de Nijmeegse opleidingen in de sfeer van voorlichting, van inrichting van het onderwijs (programmering, werkvormen, toetsen, ruimte voor het wegwerken van deficiënties) en van begeleiding en advisering het nodige doen om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode (van maximaal anderhalf tot twee jaar) zijn propedeuse te laten halen. Het streefpercentage is dan mooi, maar misschien, gegeven de grote verschillen tussen de studenten die de studie aanvangen, wat ambitieus. Voor de postpropedeutische fase hanteert de commissie een andere regel. De faculteit mag er vanuit QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
39
gaan dat wanneer de propedeuse haar werk goed heeft gedaan de uitval na de propedeuse min of meer uitzonderlijk moet blijven. Een postpropedeutisch rendement van gelijk aan of meer dan 75%, zoals Nijmegen zich voorstelt, is dan niet te ambitieus. Of dat gehaald wordt, is nog niet vast te stellen, maar wel heeft de commissie geconstateerd dat de opleidingen daarvoor de nodige inspanningen leveren. Hier doet volgens de commissie het probleem zich voor dat de studenten niet zo erg aan dat rendement hangen (en al zeker niet als het gaat om de termijn waarbinnen het streefrendement wordt gehaald) en de opleidingen betrekkelijk machteloos zijn. De commissie concludeerde dat de Nijmeegse studenten wel hun diploma willen halen, maar het minder belangrijk vinden als daar meer tijd mee gemoeid is dan de opleiding (faculteit, universiteit of overheid) wenselijk vindt. De commissie vindt dus dat er wel erg goede gronden zouden moeten zijn (zoals bijvoorbeeld in vastgestelde gebreken in de studeerbaarheid van het programma, in de studiebegeleiding, in de voorlichting e.d.) om het propedeuserendement van een onvoldoende te voorzien. Strenger zal zij zijn op het punt van het postpropedeutische rendement, waarbij aangetekend wordt dat de ‘wil’ van de student een grotere rol zal spelen ter verklaring van het achterblijven bij de streefcijfers. Op het propedeuserendement van de opleidingen wordt in de rapporten van de opleidingen ingegaan. Over het postpropedeutische rendement kan de commissie in deze faculteit nog erg weinig zeggen, zeker onder het nieuwe bachelor-masterregime, maar zij spreekt optimistische verwachtingen uit. In vergelijking met rendementen van andere opleidingen zijn die van de faculteit relatief goed. Uit een tabel uit het dossier Kennis in Kaart 2004 van het Ministerie van OC&W blijkt dat de faculteit na de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Tilburg de hoogste rendementen heeft. Voor de faculteit blijkt dit echter geen reden om stil te zitten. In 2004 heeft zij, in nauwe aansluiting op beleid van de instelling, beleid vastgesteld dat een einde moet maken aan de ‘vrijblijvendheid’ die het onderwijs in de faculteit soms kenmerkt. Dat beleid rust op twee pijlers: meer en betere studiebegeleiding enerzijds en strakkere regelgeving en handhaving daarvan anderzijds.
40
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
41
42
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
1.
Rapport Bachelor en Master Griekse en Latijnse Taal en Cultuur
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Naam opleiding: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 56003 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd Locatie(s): Nijmegen Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Naam opleiding: Griekse en Latijnse Taal en Cultuur CROHO-nummer: 66003 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd Locatie(s): Nijmegen Einddatum accreditatie: 31 december 2007
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
In aanvulling op de tekst in het facultaire deel merkt de commissie op dat de scheiding tussen bachelor en master voor de huidige ouderejaars studenten niet geheel consequent is doorgevoerd. Zij heeft er echter het volste vertrouwen in dat dit bij de overgangssituatie hoort en dat het bij de lichting studenten die na de invoering van de ‘beleidsrijke’ bachelor en master is gestart, goed zal verlopen.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Volgens de opleiding beschikt de bachelor Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (verder aangeduid als GLTC) over kennis van en inzicht in alle aspecten van de Grieks-Romeinse beschaQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
43
ving, inclusief de geschiedenis van het vroege christendom en van Romeins Nederland. De bestudering van de talen staat voorop, maar de cultuurvakken (Oude Geschiedenis, Archeologie en Antieke Wijsbegeerte) vormen een noodzakelijk complement. Klassieke en ProvinciaalRomeinse archeologie maken deel uit van de afdeling in tegenstelling tot bij andere afdelingen klassieke talen in Nederland. Het doel van de bacheloropleiding is de student een brede basiskennis te verschaffen op het terrein van zowel de Griekse en Latijnse taal- en letterkunde als van de cultuur van de Grieken en Romeinen en haar doorwerking. Daarnaast is de opleiding erop gericht de student vaardigheden op algemeen academisch niveau te laten verwerven, zoals het kritisch beoordelen van vakliteratuur, het gebruik van ICT voor wetenschappelijke doeleinden, een goede mondelinge en schriftelijke taalbeheersing en het houden van referaten. Aan deze doelstellingen zijn de eindtermen van het majordeel van het bachelorprogramma ontleend. Zij staan in de studiegids beschreven. De eindtermen behelzen onder andere een gedegen kennis van de talen Grieks en Latijn en van aspecten van de Grieks-Romeinse beschaving, het lezen van teksten met diverse moeilijkheidsgraad en stijlkenmerken, het in hun cultuurhistorische context plaatsen van teksten en kennismaken met methoden en technieken van het vak. De eindtermen voor mondeling en schriftelijk rapporteren over onderzoeksvragen en ICT-technieken worden toegespitst op het terrein van de klassieke studiën. Deze eindtermen sluiten volgens de commissie aan op het domeinspecifieke referentiekader dat zij hanteert. Ook voor de minoren die de opleiding verzorgt, Grieks, Latijn, Archeologie en Oudheidkunde, staan de eindtermen beschreven in de studiegids. De commissie heeft kennis genomen van het regelmatige overleg dat de staf heeft met zusteropleidingen. Dat de afdeling ook internationaal in de pas loopt, blijkt uit uitwisselingsverbanden en contacten van de opleiding met zusterafdelingen van de Katholieke Universiteit van Lublin (Polen) en de Universiteit van Kreta (Griekenland). Aansluiting bij de beroepspraktijk is geen hoofddoel van de bacheloropleiding. Zij richt zich vooral op het voorbereiden van de student op de masteropleiding GLTC en daarna de lerarenopleiding. De doorstroommaster GLTC heeft tot doel de studenten gespecialiseerde en op wetenschapsbeoefening gerichte kennis te verschaffen op het terrein van ofwel één van de twee talen ofwel één van de cultuurvakken. De specialisaties zijn: Grieks, Latijn, Oudchristelijk Grieks en Latijn, Oude Geschiedenis, Klassieke Archeologie, Provinciaal-Romeinse Archeologie en Antieke Wijsbegeerte. Daarnaast beoogt de masteropleiding dat studenten zelfstandig omgaan met de methoden en technieken van het vak in de gekozen specialisatie, daarmee onderzoek verrichten en van dat onderzoek verslag doen in een masterscriptie. De eindtermen van de master staan in de studiegids beschreven en hebben onder andere betrekking op uitgebreide en diepgaande kennis van de talen Grieks en Latijn en aspecten van de Grieks-Romeinse beschaving, lectuur en interpretatie van teksten met een hoge moeilijkheidsgraad, toepassing van methoden en technieken op het gebied van de specialisatie, zelfstandig onderzoek op het terrein van de klassieke studiën en mondeling en schriftelijk verslag daarover. Volgens de commissie komen de eindtermen overeen met de eisen van het (inter)nationale domein zoals beschreven in het referentiekader. Voor de aansluiting op internationale en nationale ontwikkelingen geldt hetzelfde als bij de bachelor. De masteropleiding leidt in eerste instantie op voor de lerarenopleiding. 44
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding afgezet tegen de Dublin-descriptoren en concludeert dat de eerste vier aan bod komen. De vijfde descriptor (leervaardigheden voor een vervolgstudie) staat niet in de eindtermen, maar is wel van toepassing op de bachelor, omdat die voorbereidt op de doorstroommaster. Het verschil tussen de eindtermen van de master- en de bacheloropleiding wordt aangegeven in termen als: uitgebreide en diepgaande kennis versus brede basiskennis, zelfstandig onderzoek versus het zelfstandig behandelen van een beperkte onderzoeksvraag met gebruikmaking van de methoden en technieken van de specialisatie, het zelfstandig lezen van teksten van hoge moeilijkheidsgraad versus het zelfstandig lezen van teksten van een gemiddelde tot hoge moeilijkheidsgraad met de gebruikelijke hulpmiddelen. De commissie is van mening dat de eindtermen respectievelijk van bachelor- en van masterniveau zijn. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • • •
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De bachelor geeft toegang tot de doorstroommaster GLTC. Door het kiezen van een aantal vooraf bepaalde minoren kan de student na het voltooien van de bacheloropleiding GLTC instromen in een masteropleiding die behoort bij een ander hoofdvak (een zogenaamde nietdoorstroommaster) zoals bijvoorbeeld Algemene Cultuurwetenschappen, Geschiedenis of Nederlands. De werking van de zogenaamde overstapminoren staat in de minorgids Letteren beschreven. Sommige overstapmogelijkheden lijken volgens de commissie wat minder voor de hand te liggen en zullen hun waarde in de praktijk moeten bewijzen. Of de bacheloropleiding aansluit bij functies op academisch bachelor niveau is nog onduidelijk, omdat er nog geen arbeidsmarktonderzoek heeft kunnen plaatsvinden en er op de aard van dat type functies nog geen zicht bestaat. Daar heeft de commissie begrip voor. De opleiding beschouwt het bachelordiploma niet als eindpunt en uitstroommoment. Dit wordt ondersteund door de studenten die in groten getale willen doorstromen naar de master (om daarna leraar te worden). In de eindtermen van de bachelor en de master is aandacht voor het uitvoeren van onderzoek. In de bachelor verwijzen de eindtermen naar een kennismaking met de methoden en technieQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
45
ken van het vak en enige oefening in de toepassing daarvan, met name in het bachelorwerkstuk. Bij de master wordt expliciet verwezen naar de methoden en technieken van de specialisatie die de student nauwgezet moet kunnen toepassen, met name in de masterscriptie, en het zelfstandig onderzoek verrichten op het terrein van de klassieke studiën en daarover mondeling en schriftelijk rapporteren. In de algemene eindtermen voor de bachelor is ook aandacht voor de vaardigheden mondeling en schriftelijk rapporteren over onderzoeksvragen. Volgens de commissie hebben de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding aandacht voor onderzoeksvaardigheden en zijn ze van academisch niveau. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.2. Programma Het minor-majorsysteem en de discipline-ondersteunende onderdelen die in ieder programma een plaats hebben staan in het facultaire deel beschreven. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • • • •
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Het bachelorprogramma heeft aandacht voor het verwerven van onderzoeksvaardigheden. Het maakt een begin daarmee in de propedeuse met de facultaire modulen Alfa-informatiekunde (AIK). Dat zijn zelfstudiepakketten die de opleiding heeft geïntegreerd in de cursussen Griekse Grammatica 2 en Latijnse Grammatica 2. Ze besteden aandacht aan heuristiek en analyse van literaire teksten. De AIK-module voor GLTC, zelfstudie in een computerlokaal en geïntegreerd in de cursus Inleiding Klassieke Filologie, besteedt aandacht aan onderzoeksvaardigheden zoals het invoeren van Grieks, bibliografie van klassieke studies en het werken met klassieke tekstcorpora. De commissie vernam dat studenten deze opdrachten vaak uitstellen. Zij adviseert de opleiding te blijven streven naar een goede integratie om uitstelgedrag te vermijden. Dit uitstelgedrag geldt niet voor de facultaire modulen van Algemene Communicatieve Vaardigheden. De mondelinge presentaties en het schrijven van een samenvatting worden toegepast op de vakinhoud van de propedeusecursussen Klassieke Archeologie en Oude Geschiedenis 1. De toetsing is apart, maar het cijfer telt mee voor het eindcijfer van de cursus.
46
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Verderop in de bachelor gaat de student echt bezig zijn met onderzoeksvaardigheden voor de klassieken. Bijvoorbeeld in de collegereeksen Griekse en Latijnse taal- en letterkunde, waar de student kennis opdoet van de filologische methoden en technieken voor de analyse van antieke teksten. Het interdisciplinair werkcollege in het derde jaar behandelt onderzoeksmethoden van de verschillende disciplines in hun onderlinge samenhang. In het verlengde hiervan ligt het bachelorwerkstuk. Het onderzoek van de individuele stafleden speelt in de propedeuse nog geen rol omdat daar de verwerving van basiskennis primair is. In onderdelen van het tweede en derde studiejaar worden accenten gelegd in aansluiting bij onderzoeksonderwerpen van de individuele docenten en de onderzoeksgroepen ‘De Antieke Wereld’ en de onderzoeksspecialismen van de secties Latijn, Grieks, Oude Geschiedenis, Provinciaal-Romeinse Archeologie, en Klassieke Archeologie. De commissie acht dit een alleszins aanvaardbare benadering. In het programma van de master komen onderzoeksterreinen en -methoden van de gekozen discipline het duidelijkst naar voren in het onderzoekscollege van elk van de specialisaties. Daar worden bibliografisch onderzoek, tekstkritiek, iconografie, papyrologie, epigrafie en letterkundige analyse van teksten behandeld in hun onderlinge samenhang. In het verlengde hiervan ligt de masterscriptie, waarin de voor het gekozen onderwerp relevante onderzoeksvaardigheden van de masteropleiding worden gebruikt. In het Studententevredenheidsonderzoek van 2002-2003 beoordeelden studenten GLTC de aandacht voor onderzoeksvaardigheden met een 2,8 op een vijfpuntsschaal. De commissie heeft gezien dat de opleiding in de nieuwe programma’s daar meer aandacht aan besteedt. De studenten scoren het academisch gehalte van het programma, de aandacht voor wetenschappelijke reflectie op het eigen vakgebied, de ontwikkeling van kritische houding en het academisch niveau overigens wel ruim voldoende. In het nieuwe evaluatieformulier voor het bachelorprogramma en de mastercursus is een vraag opgenomen over de link tussen onderwijs en onderzoek. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Een derde van het bachelorprogramma wordt besteed aan (ver)taalvaardigheid. Oude geschiedenis, klassieke en Provinciaal-Romeinse archeologie en antieke wijsbegeerte bestrijken ook een omvangrijk deel van het programma. De eindtermen voor deze onderdelen kunnen volgens de commissie zo bereikt worden. De relatie met de eindterm die verwijst naar schriftelijk rapporteren wordt gelegd door de verschillende schrijfopdrachten die de studenten krijgen. Mondeling presenteren oefenen zij in de cursus Oude Geschiedenis 1. Het gebruik van ICT komt aan bod in de AIK-module voor GLTC, in een aantal propedeusevakken waar studenten worden aangemoedigd oefeningen te maken met behulp van de beschikbare programma’s in de computerruimtes van de faculteit (MMS) en de archeologiecursussen waarin zij afbeeldingen bestuderen via een digitale databank. Ten slotte moeten studenten in jaar twee voor enkele cursussen secundaire literatuur opzoeken en bewerken vanuit elektronische bronnen. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
47
De methoden en technieken van onderzoek komen in de cursus filologie, het bachelorwerkstuk en bijbehorend interdisciplinair werkcollege aan bod (ruim 10 studiepunten). De student maakt tijdens de bachelor kennis in vier kleine modules met de disciplineondersteunende vakken Algemene Taalwetenschap, Algemene Literatuurwetenschap, Alfa-informatiekunde en Algemene Communicatieve Vaardigheden. De bacheloropleiding heeft een aantal minoren die een goede aanvulling kunnen vormen op het ‘basispakket’ van de opleiding. Het gaat om de binnenminoren Grieks, Latijn en Archeologie en de buitenminor Oudheidkunde. De commissie merkt op dat niet alle studenten deze minoren kiezen. Studenten zijn zich bewust van het feit dat de stagemodulen, onderdelen van de binnenminoren Grieks en Latijn, verplicht zijn om later toegang tot de lerarenopleiding te verkrijgen. Die toegang is ook gebonden aan een minimum van 140 studiepunten Latijn en Grieks behaald tijdens de bachelor- en masteropleiding samen. Deze verplichting impliceert ook de keuze van bepaalde binnenminoren. In het masterprogramma (vanaf 2006-2007) bieden het specialisatiecollege Griekse taalen letterkunde of Latijnse taal en Letterkunde (10 studiepunten) en de masterscriptie (20 studiepunten) veel ruimte voor onderzoek. Onderdeel van de masterscriptie is het scriptiecolloquium. De student moet kiezen uit Grieks, Latijn, Oudchristelijk (voor afstudeerders in Grieks, Latijn, Oudchristelijk Grieks en Latijn of Antieke wijsbegeerte) en Archeologie en Oude Geschiedenis (voor afstudeerders in Klassieke Archeologie, Provinciaal-Romeinse Archeologie of Oude Geschiedenis). De eindtermen voor talen komen tot hun recht in het gezamenlijk gevolgde gecombineerd masterwerkcollege Grieks en Latijn (5 studiepunten) en het zelfstandig bestuderen van het leespensum Grieks en Latijn (15 studiepunten). Ten slotte is er een vrije ruimte (10 studiepunten) die de studenten kunnen gebruiken voor een verdere verdieping in hun afstudeerrichting of het volgen van mastercolleges buiten de opleiding (aan zusterfaculteiten, andere afdelingen van de Radboud Universiteit Nijmegen of in het buitenland). De commissie is van oordeel dat de programma’s van de bachelor en van de master een duidelijke relatie hebben met de eindtermen zoals die in de studiegids beschreven staan. De studenten zijn bijzonder tevreden over de aandacht voor niet-talige vakken zoals klassieke archeologie. Zij noemen de cultuurvakken een onmisbare aanvulling op de talen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In het facultaire deel van de rapportage staan algemene overwegingen met betrekking tot niveau en samenhang beschreven. In aanvulling daarop tekent de commissie aan dat specifiek voor GLTC de samenwerkingsmodules geen probleem vormen. De staf werkt al lange tijd samen met afdelingen als filosofie, oude geschiedenis en kunstgeschiedenis. Ook wordt er tegenwoordig samengewerkt met docenten die Algemene Literatuurwetenschappen en Algemene Taalwetenschappen verzorgen. Deze samenwerkingsverbanden worden door het faculteitsbestuur erkend als mogelijke samenwerkingsmodules.
48
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Over de facultaire cursussen zijn de bachelorstudenten niet erg tevreden. Ze wijten het aan de diversiteit van de deelnemende studenten. De staf heeft hier actie op ondernomen door het vak Algemene Taalwetenschappen hoofdzakelijke aan eigen studenten te laten doceren. Deze oplossing bevalt beter omdat het niveau van de studenten en de bestudeerde talen vergelijkbaar zijn. Ook voor de cursus Algemene Literatuurwetenschappen zijn maatregelen getroffen. Studenten waren ontevreden over het niveau van de cursus. Nu wordt de helft van de collegeuren door een eigen docent vakinhoudelijk gevuld. Deze docent stelt zich op de hoogte van de onderwerpen die in het eerste, algemene uur behandeld worden. De commissie waardeert bijzonder de oplossingsgerichtheid van de staf en het faculteitsbestuur. Zij deelt de mening van de staf dat het vakspecifieke aandeel niet verder moet krimpen. De meeste studenten kiezen de binnenminoren gericht op de talen. In het bachelorprogramma is de progressie met betrekking tot de beheersing van de talen zichtbaar. De moeilijkheidsgraad van de Griekse en Latijnse teksten die aan bod komen en de hoeveelheid tekst die de student per uur dient te lezen (oplopend van een halve bladzijde Oxford-prozatekst of vijftien versregels per uur in het eerste jaar tot één bladzijde Oxford-prozatekst of dertig versregels per uur in jaar twee en drie van de bachelor) lopen gedurende het programma op. Na het eerste jaar dat zich concentreert op basiskennis en taalverwerving wordt in jaar twee en drie ingegaan op diverse aspecten van de wetenschapsbeoefening in de klassieke filologie en methoden en technieken. Dit wordt voortgezet in de masterfase. Na de keuze voor de specialisatie ligt de invulling van het masterjaar grotendeels vast met uitzondering van de vrije ruimte die buiten de eigen studierichting dient te worden ingevuld. De commissie vindt de programmaonderdelen samenhangend. Uit het Studententevredenheidsonderzoek van 2003 blijkt dat studenten de opleiding op een vijfpuntsschaal met een 4,2 voor samenhang belonen. De commissie sluit zich aan bij dit oordeel. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Uit de propedeuse-evaluatie 2003-2004, de gesprekken met studenten en alumni en het Studententevredenheidsonderzoek van 2003 blijkt dat het bachelor- en masterprogramma zwaar maar studeerbaar is. De studenten hebben er een volle weektaak aan. Een klein aantal van hen vindt het bachelorprogramma te moeilijk. Uit de evaluatie van cursussen (2002-2004) blijkt dat studenten de studielast en moeilijkheidsgraad gemiddeld beoordelen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
49
Als toelatingseis tot de bacheloropleiding GLTC geldt met ingang van september 2004 een VWO-diploma met Grieks óf Latijn in het eindexamenpakket. Aan studenten die een van deze talen missen in hun eindexamenpakket, biedt de opleiding de gelegenheid de achterstand in deze taal weg te werken door het aanbieden van extra grammaticaonderwijs (één uur per week gedurende het hele jaar) in de propedeuse. Voor deze studenten vervallen de tentamens van de cursussen Griekse of Latijnse teksten 1 in de eerste twee periodes. De totale studielast is daarmee voor alle studenten gelijk. De commissie waardeert de inspanning die het docentencorps levert en prijst de motivatie van de betreffende studenten. Uit de gesprekken en de propedeuse-evaluatie blijkt dat wanneer de overgang van voortgezet onderwijs naar de propedeuse als problematisch ervaren wordt, dit volgens studenten ligt aan de inhoudelijke aansluiting van het onderwijs en niet aan de organisatie of begeleiding door docenten. De commissie wil hierbij opmerken dat het niveau van taalkennis van de instromers een realiteit is waarmee de opleiding moet werken en dat zij in elk geval ook andere nuttige vaardigheden bezitten en meer van de antieke cultuur weten dan in verleden vaak het geval was. De bacheloropleiding neemt deel aan activiteiten die specifiek door de instelling, de faculteit of de opleiding worden geëntameerd met het oog op het verbeteren van de aansluiting tussen het VWO en het WO zoals websites voor ‘proefstuderen’, contacten tussen vakdidactici, docenten van de opleidingen en vwo-leerkrachten en project VWO-WO. De commissie waardeert deze betrokkenheid. Als toelatingseis tot de masteropleiding GLTC geldt een afgeronde bacheloropleiding GLTC. Eigen studenten kunnen na een aanvraag bij de Examencommissie eerder instromen (zie het facultaire deel). Een aantal minoren uit de bachelor vormt een belangrijke – maar niet verplichte – voorbereiding op de verschillende afstudeerrichtingen. Het instroomniveau met betrekking tot taalkennis van studenten die binnenminoren hebben gevolgd, is volgens de opleiding niet hoger dan van studenten die andere minoren volgden, omdat talenkennis voornamelijk in het eerste jaar geprogrammeerd is. Het streefcijfer van instroom in de master is vijftien studenten per jaar. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 180 studiepunten voor de bachelor en 60 voor de master en voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van opleidingen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept, student activerend onderwijs (SAO) en ICT, is beschreven in het facultaire rapport. Het GLTC-programma en de binnenminoren kennen in overeenstemming met de uitgangspunten van SAO relatief weinig uren hoorcollege, veel uren zelfstudie en een 50
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
relatief groot aantal contacturen. Dat laatste is volgens de bacheloropleiding nodig vanwege de hoge moeilijkheidsgraad van GLTC. Ook in de master is het aantal hoorcolleges laag en is de resterende tijd ingericht voor werkcolleges en zelfstudie. Van de 1.680 uur wordt ongeveer een derde besteed aan de masterscriptie en in alle varianten ten minste 420 uur aan zelfstudie. De overige uren worden afhankelijk van de gekozen varianten gevuld met een combinatie van zelfstudie en hoofdzakelijk werkcolleges. Studenten zijn zich bewust van het toegepaste onderwijsconcept. Ze maken veel opdrachten die in de colleges besproken worden en ze werken in kleine groepjes waardoor zij gedwongen worden actief te participeren. De commissie vermoedt dat kleinschaligheid hieraan een belangrijke bijdrage levert. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
GLTC gebruikt toetsvormen die bij SAO horen. Er komen om deze reden volgens de Examencommissie veel schriftelijke opdrachten zoals papers, mondelinge voordrachten en presentaties en juist weinig mondelinge tentamens in het programma voor. Eerstejaars studenten leveren elke week een vertaling in bij de docent en werken veel met computerprogramma’s en websites. Voor de taalcomponent wordt gebruik gemaakt van schriftelijke en mondelinge proefvertalingen van voorbereide en ongeziene teksten in Grieks en Latijn, mondelinge voordrachten en schriftelijke open vragen naar aanleiding van bestudeerde secundaire literatuur (jaar twee en drie). De cultuurvakken worden beoordeeld aan de hand van schriftelijke tentamens met open vragen (jaar één) en van mondelinge en schriftelijke presentaties tijdens en na afloop van de cursusonderdelen (jaar twee en drie). De excursies en het veldwerk worden becijferd op basis van de actieve deelname van de student en de in dat verband gemaakte werkstukken. Voor archeologie (jaar één) schrijven de studenten een kort paper naar aanleiding van een onderdeel in de SAO-component en bereiden ze per week vragen uit het ‘Blokboek Archeologie’ voor. Toetsing vindt plaats zowel tijdens een cursus als na afloop daarvan. De master kent ook verschillende toetsvormen. Het pensum wordt getentamineerd tijdens een mondeling tentamen; het werkcollege door een combinatie van actieve deelname en een schriftelijk tentamen. De specialisatiecolleges beoordelen verschillend: schriftelijk tentamen, een voordracht en een werkstuk; actieve participatie en individuele presentatie; serieuze deelname aan de discussies; mondeling tentamen en een werkstuk. Volgens de commissie corresponderen deze tentamenvormen goed met de desbetreffende studieonderdelen en creëren ze ruimte voor feedback. Wanneer studenten niet tevreden zijn met de wijze waarop een onderdeel is getoetst, kunnen zij zich wenden tot de Examencommissie. Tentamens kunnen éénmaal worden herkanst in hetzelfde studiejaar. Er bestaat geen voor alle disciplines uniforme regeling voor de beoordeling en becijfering van vertalingen, werkstukken en tentamens. De docenten van de onderdelen bepalen de cijfers. In geval van problemen buigt de Examencommissie zich over de becijfering.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
51
Op grond van een steekproef van de toetsen die de commissie heeft gezien, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. Uit de meest recente cursusevaluatie blijkt dat de studenten de vooraf gegeven informatie over de toetsing in het algemeen bovengemiddeld beoordelen. De propedeuse-evaluatie leverde een goede score op voor de spreiding van tentamens. Het Studententevredenheidsonderzoek van 2002-2003 laat zien dat studenten over de inhoud, spreiding, organisatie en uitslag van de tentamens bijzonder tevreden te zijn. De commissie vindt dat de nieuwe beoordelingsformulieren – beschreven in het facultaire deel – goede vragen stellen met betrekking tot beoordeling en toetsing. De Examencommissie heeft geen zorgen over de zwaardere rol die het bestuur haar wil toebedelen. Zij voert de taken nu al op informele basis uit. De kleinschaligheid van de opleiding maakt dat er gemakkelijk overleg is tussen Grieks en Latijn, en met de studenten en andere commissies in de opleiding. De Examencommissie hoopt dat de hoeveelheid papierwerk klein blijft. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. 1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De afdeling telt vijf leerstoelen waarvan drie in deeltijd. Daarnaast zijn er vier UD-posities waarvan driekwart bezet wordt door gepromoveerden. De hoogleraren én UD’s treden voor alle jaargroepen als docent op. Volgens de commissie weerspiegelt de brede schakering van de opleiding zich in de gevarieerde onderzoeksterreinen van de stafleden. Wanneer de afdeling zich mag uitbreiden, volgt de commissie haar voornemen versterking te vinden op het gebied van (historische) taalkunde van het Latijn en het Grieks. Hierbij zal aandacht zijn voor de man-vrouwverhouding binnen de afdeling. Oordeel commissie: voldoende F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De omvang van de staf is voldoende om het programma aan te bieden en de onderwijsondersteunende taken als studieadvisering uit te voeren. 52
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
De commissie heeft zoals in het facultaire deel beschreven staat, waardering voor het facultaire model voor toewijzing van onderwijsformatie. Dit model is grotendeels gebaseerd op financiering van inspanning en doet daarmee volgens de commissie recht aan de onderwijslast van opleidingen. Oordeel commissie: goed F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Dat professionalisering van docenten een belangrijk speerpunt in het onderwijsbeleid van de faculteit is staat beschreven in het facultaire deel van het rapport. Uit gesprekken met de studenten en de propedeuse-evaluatie van 2003-2004 blijkt dat de studenten zeer tevreden zijn over de presentatie van het onderwijs en over de contacten met de docenten. Uit het Studententevredenheidsonderzoek van 2002-2003 blijkt ook een grote mate van tevredenheid over de vakinhoudelijke deskundigheid, de didactische kwaliteiten en de bereikbaarheid van docenten. De commissie waardeert de korte lijnen tussen de docenten en studenten en is verheugd over het feit dat studenten de docenten in die enquête inspirerend noemen. Zij beoordeelt dit facet met een goed vanwege bovenstaande kwaliteiten én de inzet en vaardigheden van het personeel (zie ook het algemene deel). Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. 1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel staan voorzieningen als het MultiMedia Studiecentrum, de onderwijsruimtes, de nieuwe bibliotheek en het Academisch Schrijfcentrum beschreven. De huisvesting en materiële voorzieningen zijn volgens de afdeling toereikend voor de opleiding. Zij wenst wel een eigen vaklokaal om didactisch materiaal als kaarten te exposeren. De commissie heeft begrepen dat de opleiding extra financiële middelen wenst voor archeologie, om vakspecifieke excursies en veldonderzoek mogelijk te maken, en dat daarover in het recente verleden goede afspraken gemaakt zijn met de faculteit. Zij gaat er graag vanuit dat het nakomen van de afspraken niet ad Kalendas Graecas wordt uitgesteld. De opleiding maakt gebruik van het Academisch Schrijfcentrum. Het scheelt docenten werk wanneer zij studenten die dat nodig hebben, kunnen doorsturen. Er is ook sprake van samenwerking: in een tweedejaars cursus wordt een schrijfopdracht, het omzetten van een vertaling in een journalistieke tekst, samen met het schrijfcentrum uitgevoerd. Oordeel commissie: voldoende QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
53
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Een van de hoogleraren fungeert als studieadviseur. Zoals beschreven in het facultaire deel voert de studieadviseur gesprekken met eerstejaarsstudenten en voorziet hij hen van een dringend, maar niet bindend, studieadvies. Daarnaast worden alle eerstejaarsstudenten in een tutorgroep ingedeeld. Hoewel de GLTC-opleidingen klein zijn en korte lijnen kent, meldt de Examencommissie dat het tutoraat in een behoefte voorziet. Na een positieve afronding van de propedeuse nemen de docenten een deel van de begeleidingsrol over. Er worden speciale voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd om informatie te verschaffen over de minoren en het bachelorwerkstuk. Hierin speelt de opleidingscoördinator een leidende rol. De commissie begrijpt dat de kleinschaligheid van de opleiding de student in staat stelt te allen tijde bij specifieke docenten te rade te gaan over een bepaald vakonderdeel en dat deze situatie naar ieders tevredenheid is. Extra of striktere maatregelen zijn daarom niet nodig. Uit de propedeuse-evaluatie blijkt dat studenten dan ook zeer tevreden zijn over de opzet, beschikbaarheid en kwaliteit van de (studie) begeleiding. Hetzelfde oordeel komt naar voren uit het Tevredenheidsonderzoek van 2002-2003. Ook de informatievoorziening sluit volgens de studenten aan bij hun behoefte. De begeleiding van het bachelorwerkstuk wordt vastgelegd in een scriptiecontract. De commissie heeft vernomen dat veel studenten bij dit onderdeel vertraging oplopen en adviseert de docenten meer sturing en voorlichting te bieden. Zij ziet dat de Opleidingscommissie richtlijnen heeft opgesteld voor de bachelor- en masterscriptie en er aan hecht dat het contract nageleefd wordt. In de masterfase gaan studenten eerder te rade bij de docenten van de specialisatie dan bij de studieadviseur. De rol van de studieadviseur is in deze fase vooral gericht op hulp bij persoonlijke problemen. De docenten van de verschillende specialisaties begeleiden de studenten in hun keuze van de onderdelen en geven handreikingen voor scriptieonderwerpen. Voor een goed verloop van het scriptietraject wordt een scriptiecontract opgesteld. De praktijk wijst uit dat ook hier geen extra maatregelen nodig zijn vanwege de korte lijnen in de afdeling. Uit het Studententevredenheidsonderzoek van 2003 blijkt dat studenten tevreden zijn met de scriptiebegeleiding die geboden wordt. Studenten die naar het buitenland willen tijdens de studie, kunnen naar Polen en Griekenland. De afdeling heeft contacten met instellingen in deze landen. Studenten tonen echter weinig animo voor de Poolse instelling, wat de commissie kan volgen vanuit taaloverwegingen. Er komen wel Poolse studenten naar Nijmegen. Studenten kunnen voor andere bestemmingen ondersteuning krijgen vanuit de faculteit. De commissie wil de afdeling warm aanbevelen de mogelijkheden voor internationale uitwisseling van studenten uit te breiden en de studenten actiever te stimuleren. Zij vindt het plan om op masterniveau een netwerk op te zetten met Napels en Parijs een goed voornemen. In het bijzonder is de commissie enthousiast over het initiatief van een van de hoogleraren om een half jaar durend Engelstalig programma op te zetten in samenwerking met verschillende leerstoelen. Het gaat volgend jaar van start en opent wellicht deuren naar Engelstalige instellingen. Oordeel commissie: voldoende
54
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De systematische aanpak in de kwaliteitszorg die de faculteit vanaf het studiejaar 2004-2005 hanteert en die nauw aansluit bij de accreditatiekaders van de NVAO staat in het facultaire deel beschreven. De commissie acht het een goede zaak dat de faculteit grote inzet op dit punt pleegt en is tevreden over het feit dat er cursus- en programmaevaluaties zijn. De kwaliteitszorgcoördinator bij GLTC is niet, zoals bij andere opleidingen, tevens voorzitter van de Opleidingscommissie. Oordeel commissie: goed. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De staf maakt duidelijk dat voor de cursussen die gedurende de periode 2002-2004 een evaluatiescore beneden het gemiddelde hadden, maatregelen zijn getroffen. Drie cursussen worden door andere docenten gegeven en zullen daarna opnieuw geëvalueerd worden. Een ander voorbeeld is de cursus Griekse Letterkunde 5 die in het studiejaar 2002-2003 verzorgd werd voor studenten in hun derde en vierde studiejaar tezamen. De groep van vierdejaars kreeg hierdoor te maken met doublures ten aanzien van voorafgaande jaren. Dit knelpunt is opgelost door vanaf 2003-2004 voor deze groep de mastercursus Grieks te verzorgen, waarvan de evaluatie positief uitviel. De commissie waardeert de flexibele houding van de staf ten zeerste. Deze waardering wordt gedeeld door de studenten. De vorige visitatiecommissie uitte zorgen over de het gebrek aan evenwicht tussen onderdelen of gebrek aan progressie van het ene naar het andere jaar. Hierover heeft de commissie in de nieuwe programma’s geen zorgen. Ook meldde de vorige visitatie dat een verdere reductie van de staf een bedreiging voor inhoud en niveau zou kunnen zijn. Hiervan is momenteel geen sprake. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De Opleidingscommissie telt van docentenzijde leden uit alle aangeboden disciplines (met als enige uitzondering de Antieke Wijsbegeerte) en een studentenafvaardiging met vertegenwoordiging van verschillende jaargangen. De studenten van de Opleidingscommissie spreken een QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
55
paar keer per jaar met alle studenten van de opleiding. Punten die naar voren komen, agenderen ze direct in de Opleidingscommissie, die gemiddeld zes maal per jaar bijeenkomt. De commissie vindt dit een goede inzet van de studenten en concludeert dat de kleinschaligheid van de opleiding de betrokkenheid van docenten en studenten bij de opleiding stimuleert. Er bestaat volgens de staf geen geformaliseerd overleg met het beroepenveld (leraren vwo). Wel vinden jaarlijks studiedagen plaats waar de resultaten van onderzoek van docenten en studenten van de opleiding worden gepresenteerd . Een aantal docenten uit de regio bezoekt deze bijeenkomsten. Dit levert enig contact op met de alumni. Tevens zijn twee docenten van GLTC ook werkzaam in het middelbaar onderwijs en worden er cursussen voor de zij-instroom verzorgd. Zoals in het facultaire deel is beschreven, zou de commissie een grotere inzet op alumnionderzoek waarderen. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De alumni waarmee de commissie sprak, voelden zich na de doctoraalopleiding GLTC voldoende toegerust om door te stromen naar de lerarenopleiding, voor het onderwijs dat zij geven en voor het aio-schap. Een groot aantal vond direct, of had al, werk in het onderwijs. De commissie heeft een selectie uit de 25 meest recente werkstukken (van bachelor- en masterniveau) gelezen. Het waren kundig en keurig uitgevoerd werkstukken, met verstandige selecties en correcte behandeling van primaire gegevens. Enkele werkstukken waren naar oordeel van de commissie te uitvoerig. De becijfering was soms royaal maar verdedigbaar. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
In lijn met de opmerkingen over rendementen in het facultaire deel van het rapport wil de commissie voor het propedeuserendement van GLTC opmerken dat het iets achter blijft bij het streefcijfer van de faculteit, maar dat zij daar niet hard over oordeelt omdat zij vaststelde dat de opleiding in de sfeer van voorlichting, inrichting van het onderwijs (programmering, werkvormen, toetsen, ruimte voor het wegwerken van deficiënties) en van begeleiding het nodige doet om de geschikte en gemotiveerde student binnen een redelijke periode (van maximaal anderhalf tot twee jaar) zijn propedeuse te laten halen. 56
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Met betrekking tot het postpropedeuserendement merkt de commissie op dat studenten aangaven het niet belangrijk vinden hun diploma te halen binnen de voorgeschreven tijd. In het bijzonder speelt het feit dat menig postpropedeutische student tijd voor de klas doorbrengt en daar het lerarentekort helpt op te vangen, een grote rol. De staf probeert met intensievere begeleiding in de laatste twee jaren de rendementcijfers te doen stijgen. De commissie heeft er vertrouwen in dat zij het mogelijke doet aan doorstroom van studenten en dat deze maatregelen effect zullen hebben, ook op de master. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
57
58
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Oordeel
Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Facet
Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Oordeel master
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
Voldoende
2. Programma
1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende
Onderwerp
2.
Rapport Bachelor en Master Romaanse Talen en Culturen
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Romaanse Talen en Culturen Naam opleiding: Romaanse Talen en Culturen CROHO-nummer: 56074 Niveau: Bachelor Oriëntatie: WO Studielast: 180 ECTS Graad: Bachelor Variant(en): Voltijd Locatie(s): Nijmegen Einddatum accreditatie: 31 december 2007 Masteropleiding Romaanse Talen en Culturen Naam opleiding: Romaanse Talen en Culturen CROHO-nummer: 66074 Niveau: Master Oriëntatie: WO Studielast: 60 ECTS Graad: Master Variant(en): Voltijd Locatie(s): Nijmegen Einddatum accreditatie: 31 december 2007
2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en masteropleiding kent twee studierichtingen, namelijk Franse taal en cultuur en Spaanse taal en cultuur. De derde studierichting, Mediterrane Studies (MES), wordt vanaf 1 september 2006 afgebouwd vanwege krimpende middelen en het geringe aantal studenten. De opleidingen kwamen voort uit de ongedeelde opleiding Romaanse Talen en Culturen die in 1993 na een fusie tussen de opleidingen Franse Taal en Cultuur, Spaanse Taal en Cultuur en de bovenbouwopleiding Mediterrane Studies van start ging. In aanvulling op de tekst in het facultaire deel wil de commissie opmerken dat de scheiding tussen bachelor en master voor de huidige ouderejaars studenten niet altijd consequent is doorgevoerd. Zij is echter tot de conclusie gekomen dat dit samenhangt met de overgangssituatie en heeft er het volste vertrouwen in dat het bij de lichting studenten die na de invoering van de ‘beleidsrijke’ bachelor en master is gestart wel goed zal verlopen.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
59
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De bachelor Romaanse Talen en Culturen (vanaf hier RTC) kent doelstellingen die betrekking hebben op beheersing van het Frans c.q. het Spaans, basiskennis van de romanistiek, wetenschappelijke onderzoeksvaardigheden, kritische reflectie en analytisch denken, het helder presenteren van probleemstellingen en resultaten van onderzoek en een oriëntatie buiten de romanistiek. De propedeuse moet een beeld geven van de hele studie en de student helpen een keuze te maken tussen de afstudeerrichtingen. Zij heeft tevens een selecterende functie. Vanuit deze doelstellingen heeft de opleiding een zevental eindtermen voor de bachelor opgesteld die staan beschreven in de studiegids. Ze behelzen onder andere het niveau van taalbeheersing van het Frans c.q. het Spaans, kennis van en ervaring met onderzoek binnen het vakgebied en presenteren, rapporteren, uitbreiden en toepassen van opgedane kennis in de wetenschap en maatschappij. De bachelor heeft zich tevens georiënteerd op ten minste één andere discipline naar keuze en is in staat te beginnen aan een doorstroommaster en een maatschappelijke functie op academisch bachelorniveau. De eindtermen sluiten volgens de commissie aan op het domeinspecifieke referentiekader dat zij hanteert. De masteropleiding RTC beoogt studenten op te leiden die zelfstandig onderzoek kunnen doen in de Franse of Spaanse taal en cultuur. Zij beschikken over voldoende kennis van en inzicht in de gekozen taal, literatuur en cultuur en over voldoende analytische vaardigheden om wetenschappelijke discussies op het gebied van de romanistiek kritisch te kunnen volgen. Daarnaast zijn zij in staat om de opgedane kennis zelfstandig uit te breiden, in een maatschappelijke functie toe te passen en op doeltreffende wijze over te dragen. Uit deze doelstellingen komt een drietal mastereindtermen naar voren. Deze richten zich op het doen van onderzoek binnen één van de disciplines, het beschikken over onderzoeksvaardigheden en onderzoekersattitude en het zelfstandig stelling nemen ten aanzien van inzichten en ontwikkelingen op ten minste één van de deelgebieden van het vak. De master kan hiervan op wetenschappelijke wijze verslag doen in een masterscriptie. De commissie vindt deze eindtermen aansluiten op het referentiekader dat zij hanteert. De oriëntatie van de bacheloropleiding op de actuele (inter)nationale ontwikkelingen in de wetenschapsbeoefening en de beroepspraktijk blijkt volgens de commissie onder andere uit het feit dat vrijwel alle docenten onderzoek doen in nationaal en internationaal verband en contact hebben met collega’s in binnen- en buitenland via redacties van tijdschriften, gezamenlijke onderzoeksprojecten, colloquia en symposia. Zij participeren tevens in nationale en internationale vakverenigingen en geven lezingen en gastcolleges op binnen- en buitenlandse universiteiten. De uitwisseling van docenten voor lezingen en gastcolleges vindt ook in omgekeerde richting plaats. Voor de master geldt hetzelfde. Vooral de contacten en samenwerking op onderzoeksgebied acht de commissie van belang. Stafleden van de afdeling nemen onder andere deel aan het onderzoeksmasterprogramma Cognitive Neuroscience, het Euro-Mediterranean Network of Excellence, het 60
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
masterprogramma Euro-Mediterranean Studies (met de universiteit van Cairo), de oprichting van een Europese Vereniging van Contemporaine Spaanse Culturele en Literaire Studies en het opzetten van een Europese master met collega’s van de universiteiten Granada (Spanje) en Sheffield (Groot-Brittannië). Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F2: Niveau: bachelor en master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De commissie heeft de eindtermen van de bachelor afgezet tegen de Dublin-descriptoren en komt tot de conclusie dat ze alle vijf aan bod komen. Voor de master geldt dat ook, hoewel de eindtermen niet expliciet verwijzen naar het werken in een multidisciplinaire omgeving. Het niveau van taalbeheersing is in de studiegids per cursus in termen van het Common European Framework of Reference (CEFR) aangegeven. De commissie is van mening dat de eindtermen van deze opleiding, respectievelijk van bachelor- en van masterniveau zijn. Het verschil wordt duidelijk in de gekozen formuleringen. Voor de bachelor gaan de eindtermen in op basisniveau, bijvoorbeeld het inzicht in en vertrouwd zijn met de belangrijkste objecten van onderzoek. Voor de master gaan de eindtermen verder: het hebben van een goed overzicht en grondig vertrouwd zijn met de belangrijkste objecten van onderzoek van een van de disciplines binnen het vakgebied en het bezitten van voldoende onderzoeksvaardigheden om zelfstandig stelling te nemen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De bachelor geeft zonder verdere eisen toegang tot de doorstroommaster RTC. Door het kiezen van twee tot drie vooraf bepaalde minoren kan de student na het voltooien van de bacheloropleiding RTC ook instromen in een negental masteropleidingen die behoren tot een ander hoofdvak (een zogenaamde niet-doorstroommaster) zoals bijvoorbeeld Algemene Cultuurwetenschappen, Kunstgeschiedenis of Literatuurwetenschappen. De werking van de zogenaamde overstapminoren staat in de minorgids Letteren beschreven. Een aantal overstapmogelijkheden zoals naar de masters Amerikanistiek en Duitslandstudies lijken de commissie minder voor de hand liggen en zullen hun waarde in de praktijk moeten bewijzen. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
61
De eindtermen van de bachelor zijn volgens de commissie academisch georiënteerd, omdat zij uitdrukkelijk aandacht hebben voor inzicht in onderzoek binnen het vakgebied en het ontwikkelen van academische en onderzoeksvaardigheden. De eindtermen van de master zijn volledig aan academische vaardigheden in het onderzoek gewijd. De commissie is het eens met de redenering van de opleidingen dat RTC door studenten af te leveren met kennis van een moderne vreemde taal en de daarbij horende cultuurkunde, letterkunde en taalkunde voorziet in een maatschappelijke behoefte. Niet alleen het voortgezet onderwijs (voor Frans) maar ook het bedrijfsleven, de vertaalsector, uitgeverijen en de overheid hebben interesse voor dit soort afgestudeerden. In hoeverre de bacheloropleiding aansluit bij functies op academisch bachelor niveau is nog onduidelijk, omdat er nog geen arbeidsmarktonderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar de aard van dit type functies. Daar heeft de commissie begrip voor. De docenten en de studenten zien de masters overigens als het streef- en einddoel van de academische RTC-studie en beschouwen de bachelor (vooralsnog) niet als uitstroommoment. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor zowel de bachelor als de master luidt: voldoende. 2.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
In het bachelorprogramma wordt aandacht besteed aan onderzoeksvaardigheden. Het maakt daarmee een begin in de propedeuse met de facultaire modulen Alfa-informatiekunde. Deze zelfstudiepakketten behandelen ICT-hulpmiddelen die van nut zijn bij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Ze zijn geïntegreerd in de cursussen Mediterrane Cultuurgeschiedenis tot 1750 (Heuristiek), Historische Taalkunde Romaans (Databases) voor Spaans en Frans en Franse/ Spaanse Letterkunde: Tekstanalyse 1 (Analyse literaire teksten). Het is de commissie opgevallen dat studenten de betreffende opdrachten vaak uitstellen. Zij vindt de koppeling met een inhoudelijke cursus op zichzelf goed, maar adviseert de opleiding te blijven streven naar een goede integratie om uitstelgedrag te vermijden. Dit geldt niet voor de facultaire module Algemene Communicatieve Vaardigheden. Deze is op natuurlijke wijze geïntegreerd in de propedeusecursus Mondelinge en Schriftelijke vaardigheden Frans of Spaans. Naast de 62
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
facultaire modulen besteedt de opleiding in elke cursus aandacht aan de ontwikkeling van een kritische, academische houding. In het kader van het ontwikkelen van beroepsperspectief kan vanaf het studiejaar 2005-2006 in het derde jaar een stageminor gekozen worden. In de eerste module van 5 studiepunten vindt door middel van hoorcolleges, werkgroepen en individuele opdrachten een oriëntatie op de arbeidsmarkt plaats. Bij Adviespunt Letteren werken twee stagecoördinatoren die de student zullen helpen zoeken naar een stage van minimaal 420 uur bij een bedrijf of instelling. Met het stageverslag levert deze tweede module 15 studiepunten op. De commissie vindt dit een goed initiatief en hoopt dat de student er gebruik van gaat maken. In het Studententevredenheidsonderzoek van 2002-2003 beoordeelden studenten de aandacht (in de oude programma’s) voor onderzoeksvaardigheden met een 3,1 op een vijfpuntsschaal. De studenten scoren het academisch gehalte van het (doctoraal)programma, de aandacht voor wetenschappelijke reflectie op het eigen vakgebied, de ontwikkeling van kritische houding en het academisch niveau met een ruime voldoende. In de nieuwe evaluatieformulieren voor mastercursussen wordt gevraagd naar de link die tussen onderzoek en onderwijs wordt gelegd. Dat geldt ook voor het evaluatieformulier van het bachelorprogramma. De commissie kan nog geen uitspraak doen over de mate waarin het programma van de master in de praktijk voldoet aan de algemene eisen van wetenschappelijk masteronderwijs. Zij heeft er vertrouwen in, op basis van het voorgenomen programma, de vastgestelde eindtermen en de evaluatie van het doctoraalprogramma dat er voldoende aandacht zal zijn voor de interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en dat het programma de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden waarborgt. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De helft van het propedeusejaar is vakspecifiek, namelijk voor taalvaardigheid, cultuurkunde, letterkunde en geschiedenis, de overige vakken zijn gezamenlijk zoals Romaanse letterkunde, taalkunde en syntaxis en algemene taalwetenschap. In het tweede jaar kiezen studenten voor een major Frans of Spaans van 40 studiepunten. De majoren Frans en Spaans besteden gezamenlijk aandacht aan fonologie, Romaanse letterkunde, filosofie en algemene literatuurwetenschap. Opgesplitst leren de studenten taalvaardigheid, vertalen, grammatica en Franse of Spaanse letterkunde. Het derde jaar kent 20 studiepunten major. Hiervoor heeft de commissie nog geen cursusbeschrijvingen aangetroffen. Het minor-majorsysteem en de discipline ondersteunende onderdelen die in ieder programma een plaats hebben staan beschreven in het facultaire deel. In het bachelorprogramma is ruime aandacht voor taal, geschiedenis, cultuur en literatuur. De verplichting van het volgen van een minor buiten de eigen opleiding weerspiegelt de oriëntatie op een andere discipline. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
63
Voor taalverwerving – mondelinge taalvaardigheid, schriftelijke vaardigheden/vocabulair en grammatica – is met name in het eerste jaar aandacht. In het tweede en derde jaar zijn minder cursussen taalvaardigheid geprogrammeerd, maar wordt taalvaardigheid verder ontwikkeld door middel van actieve participatie, mondelinge presentaties en schriftelijke werkstukken in de doeltaal. Ook het afsluitende werkstuk is in het Spaans of Frans. Het bachelorprogramma voor Spaans hanteert de doeltaal vanaf het tweede jaar. In het eerste jaar worden wel simpele schrijfopdrachten in het Spaans gedaan, argumentatieve teksten in de doeltaal komen vanaf jaar twee aan de orde. Bij Frans wordt meteen in de eerste week in de doeltaal gedoceerd. Omdat niet alle studenten de binnenminoren kiezen houdt de Opleidingscommissie toch enige zorg met betrekking tot de taalvaardigheid. Ze blijft een studieverblijf in Frankrijk of Spanje en het kiezen van minoren van de eigen opleiding stimuleren. De commissie beveelt het niveau van taalvaardigheid in de blijvende aandacht aan. Vanwege de opheffing van Mediterrane Studies (MES) is besloten dat één van de MES-cursussen die vervallen in het gemeenschappelijke programma wordt vervangen door een taalspecifieke cursus. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de vraag van studenten naar meer aandacht voor land en volk. De Opleidingscommissie wil door middel van een opsplitsing van de studenten naar taal bereiken dat taalvaardigheid meer aandacht krijgt. In de master volgen studenten Frans en Spaans gezamenlijk het vak Betekenis in tekst en taal. Daarnaast volgen zij afzonderlijk een cursus Vertalen en kiezen zij tussen taalkunde of letteren cultuurkunde (voor 20 studiepunten). De eindtermen van de master vinden hun weerslag in de ruimte die in het programma wordt ingebouwd voor de werkgroepen taalkunde en cultuur- en letterkunde. In de aanvullende vakken kan een student zich richten op onderzoeksterreinen van het vakgebied die niet door de opleiding bestreken worden. Het in staat zijn op wetenschappelijke wijze verslag te doen van een zelfstandige stellingname ten aanzien van inzichten en ontwikkelingen op ten minste één van de deelgebieden van het vak komt nadrukkelijk tot uiting in werkstukken en essays, die voorbereiden op de proeve van bekwaamheid in de vorm van de masterscriptie (20 studiepunten). In de studiegids staan ook nog geen beschrijvingen van de mastercursussen. De commissie is van oordeel dat de programma’s van de bachelor en van de master een duidelijke relatie kennen met de eindtermen zoals die in de studiegids beschreven staan. Zij wil echter wel een kanttekening plaatsen bij het etiket Romaans. Het viel haar op dat studenten vinden dat zij Frans of Spaans studeren en niet Romaans. Ze herkennen overigens wel het nut van de Romaanse context. De docenten en de Opleidingscommissie geven wel nadrukkelijk aan dat er sprake is van een nog steeds groeiende samenwerking en wederzijdse inspiratie. Het zijn volgens de Opleidingscommissie geen twee losse opleidingen meer en het contact met bijvoorbeeld de literatuur van de andere taal ziet ze als een verrijking. Voor het feit dat er door de samenvoeging minder in de doeltaal gedoceerd wordt, vindt men praktische oplossingen zoals het opsplitsing van de groep naar doeltaal. Een voorbeeld hiervan is de cursus Geschiedenis van de Romaanse talen: ieder tweede uur is in de doeltaal voor het betreffende deel van de studenten. Kortom, de visitatiecommissie heeft geen zorgen over het etiket dat wellicht na verloop van tijd ook meer gaat leven bij studenten, maar zij zou er ook geen probleem van maken wanneer er gesproken wordt over twee losse opleidingen die de vruchten plukken van de gegroeide en groeiende samenwerking. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende 64
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In het facultaire deel van de rapportage beschrijft de commissie algemene overwegingen met betrekking tot niveau en samenhang. De geplaatste opmerkingen over de niveauaanduidingen, het aantal minoren en de samenwerkingsmodulen acht zij ook van toepassing op RTC. Haar werd duidelijk dat de docenten van RTC niet opzien tegen de samenwerking in de major. Voor de invulling van twee van de drie minoren kan de student terecht bij de eigen bacheloropleiding. Deze binnenminoren liggen in het verlengde van de majoropleiding en zijn verdiepend. Ze richten zich op taalkunde, letterkunde en cultuurkunde. De minor Italiaans is een basiscursus in grammatica, lezen en spreken, en bevat verder cursussen kunstgeschiedenis en literatuur. De commissie begreep van studenten Frans dat weinigen kiezen voor de binnenminoren van de eigen opleiding (bedrijfscommunicatie en fonologie) en des te meer voor de minor Italiaans. Een aantal denkt er over in het derde jaar een minor te vullen met een bezoek aan het buitenland, weinigen willen stage gaan lopen. Bij Spaans kiezen juist veel een binnenminor die hen verder helpt in taalverwerving en verdieping van het vak. De minor Italiaans staat op het verlanglijstje voor het derde jaar, wanneer ze Spaans beter beheersen. De meesten willen ook in dat jaar naar het buitenland. Uit het Studententevredenheidsonderzoek van 2003 blijkt dat studenten de opleiding met een voldoende (3,5 op vijfpuntschaal) voor samenhang beoordelen. De commissie is van oordeel dat in de OER duidelijk is aangegeven welke vakken inhoudelijk op elkaar volgen en vindt ook de major-studiepaden overzichtelijk. De commissie vindt de programmaonderdelen van de bachelor en de master samenhangend. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Uit gesprekken met studenten en alumni blijkt dat de programma’s studeerbaar zijn. De propedeuse (2003-2004) wordt wel door alle studenten zwaar tot zeer zwaar beoordeeld. Omdat het masterprogramma pas vanaf het academisch jaar 2006-2007 voor het eerst zal worden aangeboden, is het niet mogelijk om de studeerbaarheid van het programma op juiste waarde te schatten. Vanwege de positieve beoordeling door studenten van het doctoraalprogramma verwacht de commissie geen problemen. De bacheloropleiding neemt maatregelen om struikelblokken te vermijden en studievoortgang te verbeteren, zoals van elke cursus een schriftelijke evaluatie afnemen en waar nodig het programma bijstellen, extra aandacht besteden aan de organisatie van minoren, het mogelijk maken tentamens aan een buitenlandse universiteit op te nemen als minor en het bachelorwerkstuk te schrijven in het buitenland en studenten verplichten een maandelijkse scriptiewerkgroep in het derde bachelorjaar te volgen. In een kleinschalige opleiding als deze worden studenten ook steeds aangemoedigd om aan de bel te trekken wanneer de studielast boven de afgesproken norm komt. Deze maatregelen zullen ook op de master toegepast worden. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
65
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Met ieder vwo-profiel kan een student instromen in de bachelor RTC. Het uitgebreide studiepakket voor Frans in het VWO (Frans 2) is niet verplicht, maar de opleiding steekt wel in op dat niveau. Om vanaf week één de Franse colleges te kunnen volgen is die mate van taalvaardigheid wel nodig, meldden studenten. De praktijk leert dat er geen studenten voor deze studie kiezen met een lager niveau. De Examencommissie bevestigt dat. Voor Spaans is het verschil in niveau tussen instromers vaak erg groot. Voor studenten zonder voorkennis is het eerste jaar dan ook hard werken. Studenten met een hbo-diploma of een hbo-propedeutisch examen hebben ook toegang tot de opleiding. Zij ontberen vaker de voorkennis die de opleiding vooronderstelt. Voor hen pleegt de Examencommissie extra inspanningen. Zij onderzoekt welke deficiënties de individuele student kent en stelt persoonlijke trajecten op. Studenten komen deze afspraken ook na volgens de Examencommissie. Uit de propedeuse-evaluatie blijkt dat studenten de aansluiting op het VWO niet probleemvol vinden. De commissie zag dit bevestigd in gesprekken met studenten en alumni. De enkeling die wel op aansluitproblemen stuit, wijt dat aan de vereiste studievaardigheden en zijn eigen aanpak van de studie en niet aan de begeleiding door docenten of een inhoudelijke aansluiting. De instroom van de master RTC zal voornamelijk bestaan uit studenten die een bacheloropleiding Romaans hebben afgerond. Studenten van andere vergelijkbare opleidingen elders kunnen ook worden toegelaten tot de masteropleiding. Eigen studenten kunnen met een deficiëntie instromen zoals in het facultaire deel beschreven staat. Studenten die binnen de bacheloropleiding Communicatie- en Informatiewetenschap de richtingen Frans of Spaans hebben afgerond, kunnen worden toegelaten als ze naast hun major twee minoren Romaans hebben gevolgd. De meeste studenten geven aan door te willen naar de master RTC. De Examencommissie is niet bang voor een heterogene instroom in de master. De commissie heeft de indruk dat de student meestal kiest voor een master die aansluit bij de voorkennis die hij opgedaan heeft in de major en minoren. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Het opleidingsprogramma omvat 180 studiepunten voor de bachelor en 60 voor de master en voldoet daarmee aan het formele criterium met betrekking tot de omvang van de opleidingen. 66
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept, student activerend onderwijs (SAO) en ICT, is door de commissie beschreven in het facultaire deel van dit rapport. In overeenstemming met dat concept wordt in de bacheloropleiding RTC het aantal uren hoorcollege in de loop van de studie minder ten gunste van het aantal uren werkcollege. Het aantal uren dat studenten aan zelfstudie besteden neemt toe in vergelijking met het aantal contacturen. Uit de cursusbeschrijvingen in de studiegids blijkt steeds hoe het onderwijsconcept wordt toegepast in de verschillende cursussen. Een voorbeeld daarvan is een werkcollege van twee uur per week, verdeeld over twee perioden, waarvoor de studenten veel moeten voorbereiden, verschillende opdrachten en presentaties moeten verzorgen en waarbij een actieve deelname is vereist. Studenten herkennen het onderwijsconcept in het grote aantal werkstukken, papers en presentaties en de hoeveelheid voorbereidingen die zij voor werkcolleges moeten treffen. De master RTC zal voornamelijk in de vorm van werkcolleges verzorgd worden. Door middel van referaten leren de studenten bestudeerde literatuur te presenteren en te voorzien van kritisch commentaar. De commissie heeft gezien dat studenten en docenten tevreden zijn over de toepassing van het onderwijsconcept in het (bachelor)programma. Studenten vinden het niet te schools en de propedeuse-enquête 2003-2004 toont aan dat studenten de presentatie van het onderwijs als activerend beschouwen. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Volgens de Examencommissie gebruikt de bachelor RTC toetsvormen die bij het onderwijsconcept horen: veel schriftelijke opdrachten, mondelinge voordrachten en schriftelijke tentamens met open vragen. Toetsing vindt in veel gevallen ook tijdens de cursus plaats, waardoor de frequentie van feedback hoog is. Uit het Studententevredenheidsonderzoek van 2002-2003 komt naar voren dat studenten over tentamens in het algemeen ruim tevreden zijn (aansluiting van tentamens op de inhoud van een cursus, de organisatie van tentamens en bekendmaking van uitslagen). De propedeuse-evaluatie vraagt enkel naar de spreiding van de tentamens. Daar blijken de studenten niet bijster tevreden over te zijn. De commissie heeft met instemming vastgesteld dat de nieuwe beoordelingsformulieren beoordeling en toetsing goed bevragen (beschreven in het facultaire deel). De master zal voornamelijk gebruikmaken van werkstukken als toetsvorm. Daarin leren de studenten om op wetenschappelijke wijze verslag te doen van een zelfstandig standpunt ten aanzien van inzichten en ontwikkelingen op het vakgebied. De opleiding wordt afgesloten met een masterscriptie. Het verschil tussen het bachelorwerkstuk en de masterscriptie is de omQANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
67
vang, de (theoretische) moeilijkheidsgraad en de mate van zelfstandigheid waarmee de student onderzoek verricht. Voor het bachelorwerkstuk (10 studiepunten) geldt dat het onderwerp betrekking heeft op een van de vakgebieden – taalkunde, letterkunde of cultuurkunde – en dat het onderwerp in overleg met de begeleider wordt vastgesteld. Voor de masterscriptie (20 studiepunten) mag het onderzoeksthema verband houden met de onderzoeksgebieden van de begeleider, met een onderwerp uit een van de cursussen, maar ook voortvloeien uit de eigen interesse van de student. Voor beide geldt dat het afsluitende werkstuk in het Frans of Spaans wordt opgesteld. De Examencommissie heeft geen zorg over de zwaardere rol die het faculteitsbestuur haar wil toebedelen. Ze hoopt hierbij wel dat het papierwerk niet toeneemt. Een besluit als het verlopen van de geldigheidsduur van propedeusetentamens na twee jaar, dat op hoger niveau genomen wordt, juicht de Examencommissie juist toe. De Opleidingscommissie ziet toe op de kwaliteit van de toetsing. De commissie wil aanstippen dat de Examencommissie erop moet blijven toezien dat de toetsing recht doet aan het niveau dat de opleiding nastreeft. Op grond van een steekproef van de bachelortoetsen die de commissie heeft gezien, concludeert ze dat deze aansluiten bij de leerdoelen en de inhoud van het getoetste onderdeel. De toetsen zijn van voldoende niveau. Ook studenten geven in het gesprek aan dat de toetsen voldoende aansluiten bij de stof. De commissie vertrouwt erop dat deze conclusies ook voor de master zullen gelden. Oordeel commissie bachelor: voldoende Oordeel commissie master: voldoende Oordeel onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor bachelor en master luidt: voldoende. 2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding. Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Al het wetenschappelijk personeel is gepromoveerd. De meeste medewerkers doceren in alle studiejaren, inclusief de propedeuse, waardoor studenten met rolmodellen geconfronteerd worden. Omdat het masteronderwijs nadrukkelijker in verband staat met het door de stafleden uitgevoerde wetenschappelijke onderzoek heeft de commissie gekeken naar de kernpublicaties van de stafleden. Daaruit blijkt dat de staf uit actieve onderzoekers bestaat. Oordeel commissie: voldoende
68
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Volgens de commissie is de omvang van de staf voldoende om de programma’s adequaat te verzorgen en de studieadvisering uit te voeren. De commissie heeft zoals in het facultaire deel beschreven staat waardering voor het facultaire model voor de toewijzing van onderwijsformatie. Het doet volgens de commissie recht aan de onderwijslast van de afdelingen, omdat dit systeem de financiering grotendeels baseert op basis van inspanning. Oordeel commissie: goed F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Dat professionalisering van docenten een belangrijk speerpunt in het onderwijsbeleid van de faculteit is, staat beschreven in het facultaire deel van het rapport. Uit gesprekken met de bachelor- en masterstudenten en de propedeuse-evaluatie van 2003-2004 blijkt dat de studenten tevreden zijn over de presentatie van het onderwijs door de docenten en over de contacten met de docenten. Eerstejaars studenten zijn ook tevreden over het studieadvies en ondersteuning die de medewerkers geven. Uit het Studententevredenheidsonderzoek van 2002-2003 blijkt tevens een ruime mate van tevredenheid over de vakinhoudelijke deskundigheid, de didactische kwaliteiten en de bereikbaarheid van docenten. Docenten scoren ook voor inspiratie ruim voldoende. De opleiding spreekt enige zorg uit over de onevenredige verdeling van de stafleden over de verschillende disciplines, taalkunde en letter- en cultuurkunde, die dreigt te ontstaan bij het aanstaande vertrek van een aantal taalkundigen. Hoewel de commissie deze zorg deelt, is zij ook zeer onder de indruk van het engagement en de didactische vaardigheden waarmee onderwijstaken worden vervuld. Deze waardering komt in de beoordeling van het facet tot uiting. Oordeel commissie: goed Oordeel onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel luidt: voldoende. 2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In het facultaire deel staan voorzieningen als het MultiMedia Studiecentrum, de onderwijsruimtes, de nieuwe bibliotheek en het Academisch Schrijfcentrum beschreven. De huisvesting en materiële voorzieningen zijn volgens de afdeling toereikend voor de bachelor- en masteropleiding RTC. RTC maakt geen gebruik van het Academisch Schrijfcentrum. Daar is geen vakexpertise en de staf doet de begeleiding van academisch schrijven liever zelf. QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
69
Met ingang van het academisch jaar 2003-2004 zijn de studieverenigingen Frans en Spaans samen verder gegaan onder de naam ¿Ouisí?, de studievereniging van Romaanse Talen en Culturen. ¿Ouisí? organiseert activiteiten en een jaarlijks terugkerende studiereis. Oordeel commissie: voldoende F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De studiebegeleiding was volgens de vorige visitatiecommissie bij de opleidingen die ten grondslag liggen aan de opleiding RTC niet optimaal. Er is daarom een intensievere vorm van studiebegeleiding ingevoerd. Naast de twee studieadviseurs kent RTC nu jaarbegeleiders. Voor elk jaar zijn er twee: een voor Frans en een voor Spaans. Deze stafleden zijn het aanspreekpunt voor praktische zaken en zij houden voortgangsgesprekken met de studenten. Bij de voortgangsgesprekken in het eerste jaar wordt gebruikgemaakt van het boekje Propedeuse Zelfonderzoek, uitgegeven door Adviespunt Letteren in 2004. Studenten beantwoorden daarin vragen over onder andere motivatie, studieplanning, omgaan met stress, studeren en academische competenties. Alle eerstejaars hebben twee gesprekken met de studievoortgangscommissie, die aan het einde van het eerste jaar een advies opstelt. De studievoortgang van de tweede- en derdejaarsstudenten wordt ten minste een maal besproken tijdens een speciaal hiertoe belegde docentenvergadering, waarbij wordt vastgesteld bij welke studenten sprake is van studievertraging. Deze studenten worden vervolgens uitgenodigd voor een gesprek waarbij een of twee docenten aanwezig zijn. Aan het einde hiervan worden afspraken voor een verbeteringstraject gemaakt, die schriftelijk worden vastgelegd. Vanwege deze begeleidingsactiviteiten neemt de opleiding niet (ook nog) deel aan het eerstejaars tutorschap dat de faculteit voorstaat. Het eerste cohort is tevreden over de nieuwe opzet, de beschikbaarheid en kwaliteit van de (studie) begeleiding, zoals blijkt uit de propedeuse-evaluatie 2003-2004. Hetzelfde oordeel komt naar voren uit het Tevredenheidsonderzoek van 2002-2003. De commissie waardeert de manier waarop de afdeling de kritiek van de vorige commissie heeft omgezet in verbeterd beleid. Zij begrijpt dat daarnaast de kleinschaligheid van de opleiding de student in staat stelt te allen tijde bij specifieke docenten te rade te gaan over een bepaald vakonderdeel en dat deze situatie, gezien ook de openheid van de docenten, naar ieders tevredenheid is. Volgens de commissie is het een alleszins aanvaardbare, op de concrete situatie van de opleiding aansluitend, equivalent. Zij waardeert de eerder genoemde souplesse van het faculteitsbestuur om een dergelijk alternatief toe te staan in de mate waarin het efficiënt en zinvol is. Voor scriptiebegeleiding heeft de opleiding een facultair scriptiecontract ter beschikking. Ondertekend door student en eerste begeleider staan daarin de verplichtingen van beide personen vastgelegd. Voor iedere scriptie is er een tweede beoordelaar. Het viel de commissie op dat de scriptiebegeleiding, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, weliswaar goed is, maar dat docenten meer druk zouden kunnen uitoefenen om hun studenten aan te zetten het werkstuk binnen de daarvoor bestemde tijd af te ronden. Zij adviseert de docenten iets meer sturing en voorlichting te bieden. Studenten zouden daarmee, zo is de commissie gebleken, geenszins problemen hebben. 70
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Ten slotte wil de commissie gemeld hebben dat zij enthousiast is over het aantal studenten dat een tijd in het buitenland gaat studeren en over de steun die zij daarbij krijgen van docenten en faculteit. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen luidt: voldoende. 2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De systematische aanpak in de kwaliteitszorg die de faculteit sinds een groot aantal jaren hanteert en die sinds het studiejaar 2004-2005 nauw aansluit bij de accreditatiekaders van de NVAO, staat in het facultaire deel beschreven. De commissie acht het een goede zaak dat de faculteit grote inzet op dit punt pleegt. Zij ziet met instemming dat zowel cursussen als het programma geëvalueerd worden. Bij kleine opleidingen als deze staat de kleinschaligheid mede garant voor de kwaliteitszorg. Studenten en docenten zijn in staat problemen al te bespreken en op te lossen voordat het bij de Opleidingscommissie komt. Oordeel commissie: goed F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In 2003-2004 heeft de Opleidingscommissie Spaans een denktank geformeerd, bestaande uit de studenten en de voorzitter van de Opleidingscommissie, die in zes bijeenkomsten de gehele studierichting heeft doorgelicht. De denktank sloot af met een lijst aanbevelingen, die door docenten besproken is. Op een aantal punten zijn meteen maatregelen getroffen, de rest is geagendeerd. Naar aanleiding van dit project is er bijvoorbeeld een gedachtewisseling op gang gekomen over de verhouding cultuurkunde, letterkunde en taalkunde, die uitmondde in een extra cursus cultuurkunde in het basisprogramma. De vorige visitatiecommissie uitte zorgen over het contact tussen docenten en studenten bij Frans en over de studiebegeleiding na de propedeuse. De commissie concludeert dat de opleiding daar hard aan gewerkt heeft. Met de nieuwe manier van studiebegeleiding is tevens een beter studierendement te verwachten. Oordeel commissie: voldoende F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De docenten en studenten van de Opleidingscommissie bereiden de vergaderingen apart voor en vergaderen ongeveer vijf maal per jaar gezamenlijk. Het initiatief van de denktank Spaans QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
71
waarbij de studenten betrokken worden bij een extra programmaevaluatie stemt de commissie met tevredenheid. Zij geeft de opleiding in overweging dit project te herhalen voor het programma Romaans. In samenwerking met de studentenvereniging van de opleiding Romaans ¿Ouisí? wordt met ingang van het cursusjaar 2004-2005 één maal per jaar een bijeenkomst georganiseerd waarop studenten met alumni van gedachten kunnen wisselen over hun ervaringen op de arbeidsmarkt. De commissie hoopt dat via deze en andere activiteiten de contacten met alumni geïntensiveerd worden. De staf steunt deze wens. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg luidt: voldoende. 2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De alumni waarmee de commissie sprak hebben onder meer werk gevonden in de vertaalbranche en het onderwijs. Het alumnionderzoek van 1996-1999 laat zien dat vooral alumni Frans werk op WO-niveau en verwant aan de opleiding vinden. Zowel bij Frans als Spaans komt volgens dat onderzoek een aanzienlijk percentage van de afgestudeerden (50-80%) terecht in de zakelijke dienstverlening en slechts een gering deel in het onderwijs. De commissie heeft een selectie uit de 25 meest recente eindwerkstukken (van bachelor- en masterniveau) gelezen. Het waren serieuze en keurig uitgevoerde werkstukken. Met de becijfering had de commissie geen probleem. Oordeel commissie: voldoende F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De opleiding heeft nog geen rendementscijfers. Gegevens van vóór de fusie tonen het achterblijven van de rendementen bij de facultaire streefcijfers. De commissie heeft kennisgenomen van twee ‘vervuilende’ elementen in deze cijfers. Ten eerste de inschrijving van studenten die naast hun hoofdvak de Spaanse taal willen leren. Zij kunnen zich vanwege universitaire regels niet meer inschrijven voor Spaans als bijvak en geven zich dus op als reguliere student terwijl ze al een ander hoofdvak hebben. Deze studenten zijn niet van plan het hele programma te volgen en halen nooit de propedeuse. In 2004 bleek dit toepasbaar op bijna de helft van de inschrijvingen. Ten tweede waren er studenten die na een propedeuse Spaans of Frans overstapten op een bovenbouwopleiding. Deze situatie kan zich nu niet meer voordoen. De commissie heeft kennisgenomen van het voornemen om studenten voor het volgen van een 72
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
op taalverwerving gerichte opleiding bij het Universitair Taal- en Communicatiecentrum Nijmegen (UTN) tegen gereduceerd tarief een ‘talenpas’ te verschaffen. Zij hoopt dat dit een oplossing kan betekenen voor de problematiek van de inschrijving van de grote aantallen van dit type studenten bij Spaans. Zoals de commissie in het facultaire deel beschrijft zal zij niet hard oordelen over de propedeuserendementen. Wat de postpropedeuserendementen betreft spreekt zij het vertrouwen uit in de gunstige werking van de maatregelen die de opleiding en faculteit hebben genomen sinds de invoering van het bachelor-mastersysteem in de sfeer van de inrichting van het onderwijs en de studiebegeleiding. Oordeel commissie: voldoende Oordeel onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten luidt: voldoende.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
73
74
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Voldoende Voldoende
Voldoende
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement Voldoende Voldoende
Oordeel bachelor Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende
Oordeel master Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de beide opleidingen voldoende is. Ze voldoen op alle facetten aan de basiskwaliteit.
Voldoende
Voldoende
3. Inzet van personeel
2. Programma
Onderwerp Oordeel 1. Doelstellingen van de opleiding Voldoende
BIJLAGEN
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
75
76
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage A: Curricula Vitae van de leden van de commissie Prof. em. dr. W. Zwanenburg, voorzitter Wiecher Zwanenburg werd geboren in Pematang Siantar (Sumatra) in 1933. Hij studeerde Frans van 1952-1957 aan de Rijksuniversiteit Leiden. Van 1960-1967 was hij wetenschappelijk medewerker bij de opleiding Frans in Leiden. Daar promoveerde hij in 1964 op een proefschrift getiteld Recherches sur la prosodie de la phrase française. Van 1967-1971 was hij lector in de Franse taalkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, en van 1971-1997 hoogleraar in de Franse taalkunde aan de Universiteit Utrecht. In 1984-1985 verbleef hij aan de Universiteit van Washington in de VS en in 1990 aan de Universiteit van Straatsburg. Hij was auteur van twee boeken en ruim honderd artikelen op het gebied van de Franse taalkunde en de theoretische morfologie. Hij functioneerde een aantal keren als decaan van de faculteit der Letteren van de Universiteit Utrecht en van 1994-1997 als prorector. Hij vervulde verscheidene bestuurlijke functies en commissielidmaatschappen in het kader van onder meer de KNAW, NWO en de Nederlandse Taalunie. Na zijn emeritaat in 1997 werd hij door NVO-NCW een aantal keren uitgezonden voor kortlopende ontwikkelingsprojecten betreffende onderwijskwaliteit in het hoger onderwijs. In 1997 werd hij ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en in 1999 officier in de Franse Ordre National du Mérite. Prof. em. dr. J. den Boeft Jan den Boeft werd geboren te Rotterdam op 13 oktober 1935. Hij studeerde van 1952 tot 1959 klassieke talen in Leiden. Van 1958 tot 1976 was hij leraar klassieke talen, vanaf 1968 tevens (eerste) conrector, aan het Stedelijk Gymnasium te Leiden. In 1970 promoveerde hij in Leiden op een proefschrift getiteld Calcidius on Fate. In 1976 werd hij hoofdmedewerker, later universitair hoofddocent Latijn, aan de (Rijks)Universiteit Utrecht. Van 1978 tot 1990 was hij lid van de gemeenteraad, van 1986 tot 1990 tevens wethouder ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, milieu en verkeer, van de gemeente Leiderdorp. Van najaar 1984 tot voorjaar 1988 was hij voorzitter van de door de staatssecretaris van onderwijs ingestelde Werkgroep Heroverweging Eindexamen Klassieke Talen, die belast was met het ontwerpen van een nieuw eindexamenprogramma. Van 1 januari 1993 tot 1 mei 2003 was hij bijzonder, later onbezoldigd gewoon, hoogleraar Hellenistische godsdiensten aan de Universiteit Utrecht. Van 1 augustus 1993 tot zijn pensionering was hij gewoon hoogleraar Latijnse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit. Van 1995 tot 1998 was hij aldaar vicedecaan van de faculteit der Letteren. Van 1997 tot 2000 was hij voorzitter van het bestuur van de onderzoeksschool OIKOS. Sinds 1989 is hij editor-in-chief van het internationale tijdschrift voor patristische studiën Vigiliae Christianae. Prof. dr. W.A.E. Geerts Walter Geerts werd geboren te Mortsel, België, in 1950. Hij studeerde Romaanse Talen achtereenvolgens aan de Universiteit Antwerpen, Rijksuniversiteit Gent en Universiteit van Bologna. In 1979 promoveerde hij tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, Romaanse Filologie. Sedert 1989 is hij gewoon hoogleraar in de Italiaanse Taal en Letteren, achtereenvolgens aan QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
77
de Rijksuniversiteit Utrecht en aan de Universiteit Antwerpen. Thans is hij tevens directeur van de Academia Belgica te Rome. Voor langere duur treedt hij op als gasthoogleraar aan de Universiteiten van Messina, Montréal, Witwatersrand, Bari, University of Texas, University of Pennsylvania. Academische audits in Zuid-Afrika, Griekenland. Prof. Geerts is promotor van proefschriften op het gebied van de Italiaanse en Vergelijkende letterkunde, auteur, respectievelijk editor, van wetenschappelijke monografieën, verzamelbundels en van 70 artikels in internationale tijdschriften en lid van de redactieraad van internationale tijdschriften in de Italianistiek. Drs. S.P. den Haak Simon den Haak (geboren in Dordrecht, 1980) volgde tussen 1999 en 2004 de opleiding Talen en Culturen van Latijns Amerika (TCLA) aan de Universiteit Leiden, met als specialisatie de Managementvariant voor Niet-Westerse Taal- en Cultuurstudies en met bijzondere aandacht voor Brazilië. Hij studeerde af op een onderzoek naar de economische politiek van president Fernando Henrique Cardoso (1995-2002). Momenteel studeert hij aan het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA) te Amsterdam. Daar volgt hij het Cedla Masters Programma ‘Democratie, Identiteit en Duurzame Ontwikkeling in Latijns-Amerika’ dat hij in het najaar van 2005 hoopt te voltooien. In 2003 volgde Simon den Haak gedurende zes maanden onderwijs aan de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Universidade de São Paulo (USP). In de zomer van 2005 verrichtte hij in verschillende Braziliaanse steden veldonderzoek in het kader van het Cedla Masters Programma. Tijdens zijn studie aan de Leidse Universiteit was Simon den Haak onder andere secretaris van de Opleidingscommissie van TCLA (1999-2000), voorzitter van studievereniging InterLatina (2000-2001), studentlid van de Faculteitsraad Letteren (2000-2001), studentlid van de benoemings-adviescommissie voor de leerstoel ‘Geschiedenis van Latijns-Amerika’ (2001-2002), lid van de facultaire Onderwijscommissie (2001-2002) en studentlid van het Faculteitsbestuur (2003-2004). In deze hoedanigheid was hij ook voorzitter van het Leids Assessoren Overleg (LAssO) en het Landelijk Overleg Studenten Letteren & Geschiedenis (LOSLG). Tevens was hij studentadviseur van het Decanenoverleg Letteren & Geschiedenis (DLG). Dhr. J. J. Th. Houben Jacques Houben (geboren in Sevenum, 1938) studeerde, na zijn gymnasiumopleiding en een opleiding tot priester, van 1963 tot 1968 wijsbegeerte en biologie aan de universiteiten van Leuven en Keulen. Hij rondde deze studies in 1968 aan de K.U. Leuven af met het licentiaatsdiploma in de wijsbegeerte (specialisatie: natuurfilosofie / filosofie van de wetenschappen). Vanaf 1968 tot 1985 was hij als stafmedewerker werkzaam bij de Academische Raad, en vanaf 1985 tot 2003 als adviseur onderwijsbeleid bij de Vereniging van Universiteiten VSNU. In laatstgenoemde functie is hij o.a. in de jaren 1987-1988 betrokken geweest bij de voorbereiding van het visitatiestelsel voor het Nederlandse universitaire onderwijs, en in een meer recent verleden bij het overleg tussen de universiteiten over de herordening van het universitaire opleidingenaanbod en over de invoering van het bachelor- mastersysteem. In de periode 1982 tot 1995 maakte hij als redactiesecretaris deel uit van de redactie van het tijdschrift U&H, Tijdschrift voor Wetenschappelijk Onderwijs (van Universiteit en Hogeschool). In september 2003 heeft hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een punt gezet achter zijn reguliere werkzaamheden bij de VSNU. 78
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Prof. E.H. J. Roegiest Eugeen H. J. Roegiest werd geboren in Deurne in 1946. Hij studeerde Romaanse Filologie van 1964 tot 1968 aan de Universiteit Gent. Na de militaire diensttijd (1969-1970) was hij assistent bij het seminarie voor Romaanse taalkunde aan dezelfde universiteit, waar hij in 1976 promoveerde tot doctor op een proefschrift getiteld Les prépositions ‘a’ et ‘de’ en espagnol contemporain: valeurs contextuelles et signification générale . In 1976 werd hij eestaanwezend assistent en in 1980 werkleider aan hetzelfde seminarie. Hij bevorderde tot docent in 1985 en werd directeur-diensthoofd van het seminarie van Romaanse taalkunde. In 1999 werd hij bevorderd tot gewoon hoogleraar Spaanse en algemeen Romaanse taalkunde. Sinds 2002 is hij voorzitter van de vakgroep Taal & Communicatie en leidt hij het Universitair Centrum voor Talenonderwijs van de Gentse universiteit. Hij is lid van de wetenschappelijke raad van twee internationale tijdschriften over Taalkunde. Hij was promotor van tientallen licentiescripties en van vijf doctoraatsthesissen over Spaanse en Romaanse taalkunde. Op dit ogenblik leidt hij drie onderzoeksprojecten en vijf doctoraten over Spaanse taalkunde. Hij is auteur (of coauteur) van drie boeken en meer dan tachtig wetenschappelijke artikelen. Dhr. P. Rutgers Peter Rutgers werd geboren in Tiel in 1981. Hij volgde zijn middelbaar onderwijs aan het Hondsrugcollege te Emmen. In 1999 behaalde hij zijn gymnasiumdiploma en besloot daarna mee te loten voor de studie Geneeskunde, maar werd hiervoor uitgeloot. Hierop begon hij aan de studie Romaanse Talen en Culturen met als hoofdtaal Frans aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2000 behaalde hij cum laude zijn propedeuse en besloot verder te gaan met de studie Frans en niet meer te kiezen voor Geneeskunde. In het derde jaar van zijn studie ging hij in het kader van het uitwisselingsprogramma aan zijn Universiteit en met behulp van het Centrum voor Canadese Studies verbonden aan de Rijksuniversiteit een jaar studeren aan Université Laval te Québec, Canada. Na zijn terugkomst besloot hij actief te worden in de studentenpolitiek en werd hij in 2003 verkozen tot student-lid in de Faculteitsraad aan de Letterenfaculteit in Groningen. Het jaar daarop werd bij benoemd tot student-lid van het Faculteitsbestuur Letteren. In 2004 werd hij vanuit die functie gevraagd om studentlid te worden van de Visitatiecommissie Letteren cluster Romaans. Op dit moment is hij naast zijn baan als docent Frans op het Van der Capellencollege te Zwolle bezig met het schrijven van zijn scriptie op het gebied van de Franse Taalkunde en rondt zijn studie in 2006 af. Prof. A.A.S. Wouters Alfons Wouters werd geboren in Westerlo (België) in 1944. Hij studeerde Klassieke Filologie aan de Universiteit van Leuven van 1962 tot 1966. Van 1966 tot 1972 was hij assistent bij Prof. W. Peremans en E. Van ‘t Dack. In 1973 promoveerde hij op een proefschrift getiteld De grammaticale papyri uit Grieks-Romeins Egypte. Een bijdrage tot de studie van de Ars grammatica in de Oudheid. Nadien specialiseerde hij zich verder in de literaire papyrologie en in de Griekse literatuur bij Prof. E.G. Turner te Londen. Van 1974 tot 1978 was hij Aangesteld Navorser bij het NFWO en doceerde hij de historische grammatica van het Grieks en het Latijn aan de Universitaire Faculteiten Sint Ignatius te QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
79
Antwerpen. In 1978 werd hij tot docent Griekse Taal- en Letterkunde benoemd aan de K.U. Leuven met hoofdopdracht op de Campus Kortrijk. In 1982 werd hij tot hoogleraar bevorderd en in 1986 tot gewoon hoogleraar. Sinds 1991 doceert hij alleen nog te Leuven, waar hij thans voorzitter is van het Departement Klassieke Studies. In 1989-1990 was hij gasthoogleraar te Groningen en in 1996-1997 aan de École Normale Supérieure te Parijs. Hij is auteur (respect. coauteur) van drie boeken en van ongeveer honderd wetenschappelijke artikels, (co-)editor van vijf monografieën en lid van de wetenschappelijke redactie van vier internationale tijdschriften. Te Leuven heeft hij de leiding van het door hem opgerichte Seminarium Historiographiae Linguisticae, waarbinnen hij twee onderzoeksprojecten over linguïstiek in de Oudheid superviseert, evenals de FWO-Onderzoeksgemeenschap ‘Geschiedenis van de Westerse Taalkunde.
80
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is bedoeld voor een breed spectrum aan opleidingen: de wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden. Onder deze visitatie vallen opleidingen die een levende vreemde taal centraal stellen (Franse taal en cultuur, Spaanse taal en cultuur, Portugese taal en cultuur, Italiaanse Taal en Cultuur, Romaanse talen en culturen, Talen en Culturen van Latijns-Amerika/Spaans, Roemeense taal en cultuur en Nieuwgriekse taal en cultuur) én opleidingen die de klassieke talen Latijn en Grieks en hun culturen behandelen (Griekse en Latijnse Taal en Cultuur, Griekse en Romeinse Studies, Latijnse Taal en Cultuur). Omdat de visitatie betrekking heeft op een breed spectrum van opleidingen, is gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar veel ruimte geeft aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, eigen keuzes te maken en accenten te leggen. Het QANU-kader vraagt van de opleidingen om bij die keuze heldere doelstellingen te formuleren en om te onderbouwen dat aan de NVAO-criteria voor niveau en oriëntatie wordt voldaan. Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA1 en van de VLIR2. Daarnaast is gebruik gemaakt van het Common European Framework of Reference for Languages3. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren en de algemene wetenschappelijke kwalificaties zoals ze in de richtlijnen van QANU zijn opgenomen. Ten slotte is gebruikgemaakt van het visitatierapport Letteren uit 19984 en de voorbereidende tekst die vanuit de facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld5. Dit referentiekader biedt daarvan een nadere domeinspecifieke uitwerking. Het referentiekader is besproken door de visitatiecommissie Romaanse talen, tijdens haar installatievergadering op 14 januari 2005, en ter kennis gebracht van DLG, het Decanenoverleg Letteren en Geschiedenis. Het referentiekader is voor de bezoeken aan de opleidingen aangeboden. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Vervolgens gaat het referentiekader in op de domeinspecifieke eisen aan de inrichting en inhoud van het programma. Doelstellingen, eindtermen/kwalificaties, programma van de opleidingen Zoals eerder aangegeven is het spectrum aan opleidingen dat in de visitatie Romaanse talen beoordeeld wordt breed. Het omvat opleidingen die levende vreemde talen bestuderen en opleidingen waarin de klassieke talen Grieks en Latijn behandeld worden. In de opleidingen wordt in verschillende mate aandacht besteed aan de geschiedenis en/of de cultuur van de Subject benchmark statement Languages and related studies, The Quality Assurance Agency for Higher Education 2002 De Onderwijsvisitatie Romaanse Talen, VLIR, 2000, blz. 11-13 3 Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfolio/documents_intro/common_framework.html 4 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998 5 d.d. 13 februari 2004 1 2
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
81
volkeren die een taal spreken of spraken en/of van de samenlevingen waarin de taal gesproken wordt of werd. Verschillende aspecten komen met wisselende accenten aan de orde in deze opleidingen: • • • • • • • •
taalvaardigheid taalkunde taalbeheersing6 letterkunde cultuurkunde geschiedenis wetenschapsbeoefening en bijbehorende onderzoeksvaardigheden algemene wetenschappelijke vorming
Opleidingen leggen verschillende accenten en hanteren bijpassende doelstellingen. In een vreemdetalenopleiding nemen taalvaardigheid, taalkunde en letterkunde een belangrijke plaats in. In de opleidingen in de klassieke talen wordt aan andere aspecten van taalvaardigheid en taalkunde aandacht besteed dan in de opleidingen in de levende talen. Bij opleidingen die een samenleving, een land of een cultuur centraal stellen staat de bestudering en beheersing van de betreffende taal minder prominent, terwijl de bestudering van cultuur, politiek en geschiedenis in die gevallen juist belangrijker is. Dit alles heeft implicaties voor de omschreven eindtermen en kwalificaties en het programma van de categorieën van opleidingen. De hieronder omschreven doelstellingen, eindtermen en kwalificaties en het programma moeten in dit licht gelezen worden. A.
Doelstelling en aard van de opleidingen
De bachelor- en masteropleidingen die in de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (bachelor), dan wel specialistischer (master) wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit verwijst niet zozeer naar een bepaalde beroepsactiviteit, als wel naar wat de samenleving in de eerste plaats verwacht van bachelors en masters van de opleidingen die in de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen voldoende aandacht in de opleiding. Een van de doelen van de bacheloropleiding is de student zodanig op te leiden dat hij gekwalificeerd is voor een masteropleiding. Voor de masteropleiding geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie verwacht van de bachelor- en masteropleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben: in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) 6
82
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
•
• • • • • •
kennis van en inzicht te bieden in het vakgebied van de opleiding met inbegrip van kennis van de onderwezen taal en cultuur en de daarbij horende analytische en filologische vaardigheden. Hierin kunnen de domeinen taalkunde en letterkunde van de betreffende taal en de cultuur en geschiedenis van het volk dat de taal spreekt of sprak, danwel van het land of de samenleving waarin de betreffende taal gesproken wordt of werd, onderscheiden worden. Het domein taalbeheersing in de zin van bestudering van het gebruik van taal in verschillende situaties (argumentatietheorie, retorica, discourse analysis, pragmatiek) kan als een vierde domein aan bod komen binnen de opleiding. Het gewicht dat binnen de opleiding aan deze verschillende domeinen gegeven wordt kan afhankelijk van de focus van de opleiding verschillen; de student een goede beheersing voor moderne, dan wel gedegen kennis voor de klassieke talen van de bestudeerde taal bij te brengen; de student academisch te vormen; de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties; een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de verworven theorie en kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen in de onderwezen taal; een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis; een goede beheersing van het Nederlands.
De bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping per vakgebied (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde of facetten daarbinnen). Bij de masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijken, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. B.
Eindtermen en kwalificaties bacheloropleiding
Studenten die een bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, beschikken over de volgende domeinspecifieke kennis en vaardigheden. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis De eindkwalificaties die betrekking hebben op taalverwerving omvatten ten minste: • • •
kennis van de taalkundige structuur (syntaxis, fonologie, morfologie, semantiek, etc.); kennis van de woordenschat; kennis van de synchrone en diachrone dimensie van de betreffende taal gelieerd aan taalkundige theorieën.
De letterkundige eindkwalificaties omvatten ten minste: • •
kennis van de belangrijkste literaire stromingen en de bijbehorende werken; inzicht in de specifieke eigenschappen van literaire teksten en in het historisch functio-
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
83
neren van literatuur; kennis van de literaire tradities van de taal en de vaardigheid om deze toe te passen bij het analyseren van teksten en met name teksten te kunnen situeren in een historische, cultureel-maatschappelijke en stilistische context; basale kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
• •
De eindkwalificaties die betrekking hebben op het domein van de cultuur en geschiedenis van het land omvatten ten minste: •
brede kennis van en inzicht in het land, de cultuur, de samenleving waarin de taal wordt of werd gebruikt, kennis van diens geschiedenis; breed inzicht in de positie van de betreffende taal en het land, de cultuur, de samenleving op Europees of globaal niveau.
De taalkundige kwalificaties omvatten ten minste: •
basale kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën (inleidend) en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
De algemene eindkwalificaties omvatten ten minste: •
globale kennis van wetenschapfilosofische achtergronden van geesteswetenschappelijk onderzoek; kennis van de wetenschapsbeoefening binnen de betreffende discipline.
•
Vaardigheden •
Goede taalvaardigheid in het Nederlands, zowel lezen als schrijven, luisteren, spreken en interpreteren; in staat zijn om relevante wetenschappelijke teksten te lezen, deze te analyseren en te interpreteren en daarover een standpunt verdedigen in de doeltaal; voor klassieke talen vertaalvaardigheid; taalvaardigheid in de moderne vreemde taal, zowel lezen als schrijven, horen, spreken, vertalen en interpreteren, op niveau B1-C27, afhankelijk van de betreffende taal en de doelstellingen van de opleiding; effectief gebruik kunnen maken van taalnaslagwerken, bronnen kunnen raadplegen; beheersing van de gangbare onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende (sub)discipline, de meeste passief, sommige actief (gegevens verzamelen, interpreteren en analyseren); gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een elementair academisch niveau kunnen verzamelen, analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen.
• • • • • •
7
Zie hoofdstuk 4 en 5 uit het Common European Framework for Languages, internet: http://www.culture2.coe.int/portfo-
lio/documents_intro/common_framework.html
84
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Afstemming op het afnemend veld De opleiding kan aantonen dat zij de eindkwalificaties heeft afgestemd op de eisen van het afnemend veld. Bachelorafgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een elementaire wetenschappelijke bacheloropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. De opleiding bezint zich op de toenemende noodzaak van kennis van de Engelse taal. Academische vaardigheden en attitude Bachelorafgestudeerden zijn in staat: • •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid.
C.
Eindtermen en kwalificaties masteropleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor een of meerdere specialismen in de masteropleiding. Studenten die een master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Romaanse talen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden te beschikken. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Kennis • • • • •
Gedegen kennis van en inzicht in de vertaalpraktijk voor de klassieke talen; grondige kennis van en inzicht in een specialisme binnen de betreffende taal (letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing) of op het snijvlak van een of meerdere specialismen; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste taalkundige theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste literaire theorieën en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken; (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën met betrekking tot taalbeheersing en de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en -technieken.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
85
Vaardigheden • •
De afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van de betreffende taal binnen het (de) gekozen vakgebied(en), zodat de student zelfstandig onderzoek kan uitvoeren; gegevens (literatuur-, taal-, dan wel cultuurwetenschappelijk) op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken, kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag kunnen doen; in staat zijn de kennis van de verschillende domeinen - letterkunde, taalkunde, cultuurkunde, taalbeheersing- te integreren.
• •
Afstemming op het afnemend veld Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om academische beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Romaanse talen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, bereidheid om nieuw en/of onontgonnen terrein te betreden en verantwoordelijkheid samengaan8. Academische vaardigheden en attitude Masterafgestudeerden zijn in staat: •
zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond van onvolledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; tot reflectie op methodische, historische, ethisch-maatschappelijke aspecten van de wetenschap9 die zich richt op het object van de studie.
•
D.
Inhoud/programma bacheloropleiding
In het programma van de bacheloropleiding kunnen afhankelijk van de aard van de opleiding een of meerdere domeinen (taalkunde, letterkunde, taalbeheersing, cultuurkunde en taalvaardigheid) aan bod komen. Bij cultuurkunde gaat het om kennis van de cultuur in al haar aspecten. Tussen de deeldomeinen die aan bod komen, komt voldoende synergie tot stand. De student beschikt niet alleen over voldoende en actuele kennis van de bovengenoemde domeinen. Hij verwerft tevens de nodige basisvaardigheden die hem zullen toelaten zelfstandig en kritisch met wetenschappelijke literatuur en met wetenschappelijk onderzoek om te gaan.
8
Kuipers, T.A.F., Universiteit en Hogeschool 40, 9-18, 1993
9
Zie 8.
86
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Vooral in de bacheloropleiding zal het taalvaardigheidsonderwijs een belangrijke plaats innemen binnen het programma. Het aantal studiepunten dat daarvoor gereserveerd is, is afhankelijk van de aard en de moeilijkheid van de taal en van de vraag of de taal wel of niet op de middelbare school wordt gedoceerd. Binnen het geheel van de opleiding is er voldoende aandacht voor academische vorming. In het kader van de taalverwerving is het, voor zover dat mogelijk is, wenselijk dat de studenten als onderdeel van hun studie enige tijd verblijven in een gebied waar de bestudeerde taal gesproken wordt. Het verdient aanbeveling dat de studenten tijdens de bacheloropleiding reeds worden ingewijd in het analyseren van teksten, in het redigeren van wetenschappelijke teksten en in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de bacheloropleiding biedt het programma in de vrije ruimte mogelijkheden voor een orientatie op het leraarschap. De bacheloropleiding wordt afgesloten met integratieve, afsluitende opdracht, bijvoorbeeld een bachelorscriptie. E.
Inhoud/programma masteropleiding
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meerdere domeinen. Het programma biedt ruimte voor grondige bestudering van geesteswetenschappelijke methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines. In de multidisciplinaire opleidingen krijgt de integratie van de verschillende disciplines aandacht. In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden, zodat een masterstudent in staat is een masterscriptie te schrijven op het gebied van het object van studie. In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbedding van het vakgebied.
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
87
88
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage C: Basisprogramma voor bezoeken van onderwijsvisitatie Romaanse Talen Bezoek met vier opleidingen Twee bacheloropleidingen en twee doorstroommasters. Dag 1 09.00–12.00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van opgestelde vragen naar aanleiding van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten.
12.00-12.45 12.45-13.45
Lunch Medewerkers kwaliteitszorg, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen, onderwijsdirecteur, decaan, voorzitter Opleidingscommissie, afdelingshoofden
13.45-14.30 parallel 14.30-15.15 parallel 15.15-15.30 15.30-16.15 parallel 16.15-17.00 17.00-17.45 19.30-21.30
Docenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 1) Docenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 2) Studenten van de Opleidingscommissies (Bachelor en Master 1) Studenten van de Opleidingscommissie (Bachelor en Master 2) Pauze Examencommissie en studieadviseur (Bachelor en Master 1) Examencommissie en studieadviseur (Bachelor en Master 2) Alumni van beide (ongedeelde) opleidingen Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden met faculteitsbestuur en College van Bestuur
Dag 2 09.00-09.30 09.30-10.00 10.00-10.45 10.45-11.00 11.00-11.30 11.30-12.00 12.00-13.00 13.00-13.45 13.45-14.45 14.45-16.30 16.30-17.00 17.00-18.00
Bachelorstudenten 1 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 1 (6) Docenten 1 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Bachelorstudenten 2 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 2 (6) Lunch Docenten 2 (vertegenwoordiging alle jaren) Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur en afdelingshoofd Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel Afsluitende borrel
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
89
Bezoek met acht opleidingen Vier bachelor- en vier doorstroommasteropleidingen Dag 1 09:00–12:00
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van opgestelde vragen naar aanleiding van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
12.00-13.00 13.00-13.45
Lunch De opstellers van het zelfevaluatierapport, opleidingsvoorzitters, medewerker kwaliteitszorg Doenten Opleidingscommissies Romaanse talen (Bachelor en Master 1, 2 eccn 3) Parallel docenten Opleidingscommissie klassieke talen (Bachelor en Master 4) Studenten Opleidingscommissies Romaans (Bachelor en Master 1, 2 en 3) Parallel studenten Opleidingscommissie klassieke talen (Bachelor en Master 4) Pauze Examencommissies Romaans Parallel Examencommissie klassieke talen Alumni (2 per opleiding) Diner voor commissieleden, faculteitsbestuur en College van Bestuur
13.45-14.30
14.30-15.15
15.30-16.15 16.15-17.00 19.30 Dag 2 09:00–09.30 09.30-10.00 10.30-11.15 11.30-12.00 12.00-12.30 13.30-14.15 14.15-14.45 14.45-15.15 15.15-16.00 16.00-17.00 19:00
90
Bachelorstudenten 1 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 1 (6-8) Docenten 1 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Bachelorstudenten 2 (3 per jaar) Master- en doctoraal studenten 2 (6-8) Lunch Docenten 2 (vertegenwoordiging alle jaren) Bachelorstudenten 3 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 3 (6-8) Docenten 3 (vertegenwoordiging alle jaren) Eventueel spreekuur Diner voor commissieleden
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Dag 3 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-11.15 11.15-11.30 11.30-12.30 12.30-13.15 13.15-16.00 16.00-17.00 17.00-
Bachelorstudenten 4 (3 per jaar) Master- en doctoraalstudenten 4 (6-8) Docenten 4 (vertegenwoordiging alle jaren) Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en facultaire directeur onderwijs Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel Afsluitende borrel
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
91
92
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage D: Lijst met afkortingen ACV AcVa A-deel AIK ALW ARCHON ASN BaMa BSA CB CEDLA CEFR CHROHO COO COWOG DARE ECTS FTC fte GLTC GRS HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ ITC KCV K.U. Leuven KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NW O OC&W OCASYS OER OIKOS PAO
Algemeen Communicatieve Vaardigheden Academische Vaardigheden Algemeen deel van het rapport, voor alle opleidingen in het cluster Romaanse talen gelijk Alfa-informatiekunde Algemene Literatuurwetenschappen Onderzoeksschool Archeologie Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend Studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer Ondersteund Onderwijs Opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit Transfer System Franse Taal en Cultuur Full-Time Equivalence Griekse en Latijnse Taal en Cultuur Griekse en Romeinse Studies Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UU) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Italiaanse Taal en Cultuur Klassieke Culturele Vorming Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Letterenbibliotheek Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenreglement Nederlandse Onderzoeksschool voor klassieke studies Postacademisch onderwijs
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen
93
PhD PTC QAA QANU R&O RTC RU RUG SAO STC TCLA/S TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
94
Postgraduate research degree Portugese Taal en Cultuur Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Romaanse Talen en Culturen Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend Onderwijs Spaanse Taal en Cultuur Talen en Culturen van Latijns-Amerika / Spaans Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitair Functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Rapport Romaanse Talen, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen