Politicologie Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen
Februari 2010
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2010 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
INHOUD Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling van de commissie Betrokken opleidingen Werkwijze van de commissie
Deel II 1. 2.
5
Opleidingsdeel
De bacheloropleiding Politicologie van de Radboud Universiteit Nijmegen The master’s programme Political Science of the Radboud University Nijmegen
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C:
7 9 9 10 10
13 15 47
75 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Domeinspecifiek referentiekader Bezoekprogramma
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
77 79 83
3
4
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
VOORWOORD Dit rapport beschrijft de bevindingen van de visitatiecommissie Politicologie 2009 met betrekking tot de opleidingen Politicologie die worden verzorgd door vier Nederlandse universiteiten. Het is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, om een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en om als basis te dienen voor accreditatie van de betrokken opleidingen door de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria, maar met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Politicologie 2009 heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn op een grondige en zorgvuldige manier beoordeeld. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging worden genomen door de betrokken instellingen en opleidingen. Wij danken de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Onze dank gaat ook uit naar de medewerkers van de betrokken afdelingen en opleidingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
5
6
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
7
8
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
1.
Inleiding
In dit rapport brengt de onderwijsvisitatiecommissie Politicologie (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een algemeen deel (I) en een opleidingsdeel (II). Het algemene deel gaat in op de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en geeft een beschrijving van de uitgangspunten van de commissie. In het opleidingsdeel beschrijft de commissie de beoordeelde opleidingen aan de hand van de onderwerpen en facetten uit het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO.
2.
Taak en samenstelling van de commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het uitvoeren van een visitatie van acht opleidingen op het gebied van de politicologie op basis van en in overeenstemming met het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO. De commissie is op basis van door of namens de opleidingen aangeleverde informatie en door middel van ter plaatse gevoerde gesprekken tot een oordeel gekomen over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de opleidingen, zoals beschreven in het NVAO-kader, en de punten geïdentificeerd die naar haar oordeel verbeterd zouden kunnen worden. Samenstelling van de commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: • prof. dr. C. (Kris) Deschouwer, hoogleraar Politieke wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, BE; Tot lid van de commissie werden benoemd: • prof. dr. C.W.A.M. (Kees) Aarts, hoogleraar Politicologie, Universiteit Twente, • dr. C. (Christien) van den Anker, University of the West of England, Bristol, VK, • prof. dr. M. (Marijke) Breuning, hoogleraar Politieke wetenschappen, University of North Texas, Denton, VS, • S.Q. (Sjoerd) Veldhuizen, student Universiteit van Amsterdam, • M. (Maaike) Verhoek, student Radboud Universiteit Nijmegen, • prof. dr. B.F. (Frans) van Waarden, hoogleraar Beleid en organisatie, Universiteit Utrecht, • prof. dr. S. (Stefaan) Walgrave, hoogleraar Politieke wetenschappen, Universiteit Antwerpen, BE. Drs. S. (Sietze) Looijenga, medewerker van het bureau van QANU, was projectleider voor de visitatie en secretaris van de commissie. Tijdens de startvergadering van de commissie, die door alle leden van de commissie werd bijgewoond, werd de heer Walgrave gekozen tot vicevoorzitter. Mevrouw Breuning heeft, naast haar inhoudelijke, ook haar onderwijsdeskundige expertise ingebracht in de visitatie. Zij heeft tijdens de bezoeken van de commissie extra aandacht gegeven aan de onderwijskundige aspecten van het beoordelingskader.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
9
De leden van de commissie hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend die QANU hanteert voor haar visitaties. Vier van de commissieleden hebben aan alle bezoeken deelgenomen: de heer Deschouwer, de heer Walgrave, mevrouw Breuning en mevrouw Van den Anker. De heer Van Waarden heeft alleen aan het bezoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam deelgenomen, de heer Aarts aan de overige drie bezoeken, aan de Universiteit van Amsterdam, de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit Leiden. Mevrouw Verhoek heeft als student-lid deelgenomen aan de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam, de heer Veldhuizen aan de bezoeken aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit Leiden. Een overzicht van de curricula vitae van de commissieleden is opgenomen in bijlage A.
3.
Betrokken opleidingen
De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Instelling:
Opleiding (CROHO-nummer):
Vrije Universiteit (bezoek: 11 en 12 juni 2009)
B Politicologie (56606) M Political Science (60203) Universiteit van Amsterdam B Politicologie (56606) (bezoek: 15 en 16 juni 2009) M Politicologie (66606) Radboud Universiteit B Politicologie (56606) (bezoek: 21 en 22 september 2009) M Politicologie (66606) Universiteit Leiden B Politicologie (56606) (bezoek: 23 en 24 september 2009) M Political Science (60203)
4.
Variant(en): Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd
Vervaldatum accreditatie: 17-04-2011 17-04-2011 18-10-2011 18-10-2011 21-03-2011 21-03-2011 02-05-2011 02-05-2011
Werkwijze van de commissie
Startvergadering Op 10 juni 2009 hield de commissie haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd de commissie geïnstalleerd door de voorzitter van het bestuur van QANU, de heer J.G.F. Veldhuis, waarna zij haar taakstelling en werkwijze besprak en het voorstel voor een domeinspecifiek referentiekader voor de visitatie formeel vaststelde. Het domeinspecifiek referentiekader is opgenomen in bijlage B. De voorbereiding op de bezoeken De projectleider heeft de zelfevaluatierapporten van de opleidingen gecontroleerd op kwaliteit en volledigheid en, in overleg met de voorzitter van de commissie, bepaald of de rapporten gebruikt konden worden voor de voorbereidingen op de bezoeken van de commissie. In alle gevallen voldeden de zelfstudies aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De commissieleden hebben voorafgaand aan elk bezoek de zelfevaluatierapporten van de te beoordelen opleidingen bestudeerd en op basis daarvan vragen en opmerkingen
10
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
geformuleerd. Zij hebben daarnaast voorafgaand aan elk bezoek enkele bachelor- en masterscripties gelezen die waren geselecteerd door de voorzitter. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van elk bezoek heeft de commissie de zelfevaluatierapporten, de vooraf geformuleerde vragen en opmerkingen en de afstudeerscripties besproken en de te voeren gesprekken voorbereid. De bezoeken van de commissie Twee van de bezoeken van de commissie hebben plaatsgevonden in juni 2009, twee in september 2009. De commissie heeft voor alle bezoeken hetzelfde bezoekprogramma gehanteerd, omdat zij in alle gevallen de taak had om één bachelor- en één masteropleiding te beoordelen. Dat bezoekprogramma is opgenomen in bijlage C. De projectleider heeft steeds, voorafgaand aan de bezoeken, nadere afspraken gemaakt met de contactpersoon van de instelling over de precieze invulling van het programma. De commissie heeft tijdens elk bezoek gesproken met een groep bachelorstudenten, een groep masterstudenten en een groep docenten. Zij heeft verder in alle gevallen een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, met het opleidingsbestuur of -management, een aantal afgestudeerden, de leden van de Opleidingscommissies en Examencommissies en de studieadviseurs of -begeleiders. Verder heeft zij tijdens het bezoek aanvullend materiaal bestudeerd en een spreekuur georganiseerd voor studenten of docenten die de commissie separaat wilden spreken. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor het formuleren van haar oordeel over de opleidingen. Zij heeft bij de beoordeling de door QANU opgestelde checklist, die het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO volgt, steeds als uitgangspunt gehanteerd. Aan het einde van een bezoek heeft de voorzitter van de commissie steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. De bestudering van het materiaal tijdens de bezoeken De commissie heeft tijdens haar bezoeken aanvullend materiaal bestudeerd dat zij vooraf ter inzage had gevraagd. Zij heeft veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie uit de zelfstudie of de gevoerde gesprekken te verifiëren met behulp van dat materiaal. De commissie had de opleidingen gevraagd om de volgende documenten ter beschikking te stellen: alle eindwerkstukken of scripties die in de zelfstudie worden vermeld; de formulieren die worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de scripties; voorlichtingsmateriaal (folders, brochures); studiemateriaal: verplichte literatuur, handboeken, syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen en stageverslagen; scriptiereglementen, richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen, stagehandleidingen; reglementen met betrekking tot tentamens en examens, toetshandleidingen; toetsmaterialen (opdrachten, tentamens en dergelijke); verslagen van recente vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie; • materiaal met betrekking tot de evaluatie van colleges en curricula, eventueel ook studententevredenheidsmonitoren; • alumni-enquêtes;
• • • • • • • • • •
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
11
• verslagen of rapporten van relevante ad hoc-commissies; • jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar).
In een aantal gevallen heeft de commissie tijdens een bezoek om aanvullende documentatie gevraagd. De opleidingen hebben naar de overtuiging van de commissie al het mogelijk gedaan om de commissie te voorzien van de informatie die zij wilde bestuderen. De beslisregels Het accreditatiestelsel kent een vierpuntsschaal voor de beoordeling van de facetten (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en een tweepuntsschaal voor de beoordeling van de onderwerpen (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft bij het bepalen van haar oordelen voor de facetten de beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • de beoordeling ‘onvoldoende’ geeft aan dat de opleiding niet voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘voldoende’ geeft aan dat de opleiding voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘goed’ geeft aan dat de opleiding aantoonbaar uitstijgt boven het niveau dat
wordt vastgelegd door de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘excellent’ geeft aan dat de opleiding als een voorbeeld van best practice mag worden beschouwd met betrekking tot het desbetreffende facet. De rapporten De commissie heeft ervoor gekozen om aparte beoordelingsrapporten te schrijven voor de bachelor- en de masteropleidingen. Zij volgt daarin de keuze van de opleidingen, die tijdens de voorbereidingen voor de visitatie afgesproken hebben om de zelfevaluatierapporten voor de bacheloropleidingen in het Nederlands te schrijven en die voor de masteropleidingen in het Engels. Het is daarbij onvermijdelijk dat de beoordelingsrapporten (net als de zelfevaluatierapporten) overlap vertonen: de opleidingen van een instelling maken gebruik van dezelfde faciliteiten, worden verzorgd door dezelfde groep docenten en hanteren hetzelfde systeem voor de interne kwaliteitszorg. De secretaris van de commissie heeft, op basis van de bevindingen van de commissie tijdens de bezoeken, voor alle opleidingen conceptrapporten opgesteld en die, in overeenstemming met de binnen de commissie gemaakte afspraken, verspreid onder de commissieleden. Hij heeft de opmerkingen van de commissieleden verwerkt in de conceptrapporten en die vervolgens, in het kader van de hoor-wederhoorprocedure, voorgelegd aan de betrokken faculteiten en opleidingen met het verzoek eventuele feitelijke onjuistheden of andere verbeterpunten te identificeren. De reacties van de faculteiten op de conceptrapporten zijn voorgelegd aan de voorzitter van de commissie, die besloten heeft of de opmerkingen en suggesties van de opleidingen werden verwerkt in de tekst. De definitieve versie van het beoordelingsrapport is vastgesteld in februari 2010.
12
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
13
14
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
1.
De bacheloropleiding Politicologie van de Radboud Universiteit Nijmegen
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Politicologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Politicologie 56606 bachelor wo 180 EC Bachelor of Science voltijd Nijmegen 21 maart 2011
Het bezoek van de visitatiecommissie Politicologie aan de Faculteit der Managementwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen vond plaats op 21 en 22 september 2009. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleidingen Politicologie aan de Radboud Universiteit worden verzorgd door de Faculteit der Managementwetenschappen, waarin zeven wetenschapsgebieden zijn bijeengebracht: bedrijfswetenschappen, bestuurskunde, economie, milieu-maatschappijwetenschappen, planologie, politicologie en sociale geografie. Het onderwijs van de faculteit is ondergebracht in het Onderwijsinstituut, het onderzoek in het Institute for Management Research (IMR). De faculteit kent vier secties, waaronder de sectie Bestuurskunde en Politicologie. De opleidingen Politicologie worden in hoofdzaak verzorgd door de wetenschappelijke staf van de leerstoelgroep Politicologie. Iedere sectie wordt aangestuurd door een coördinerend voorzitter met budgettaire en personele bevoegdheden en verantwoordelijkheden. De algemene leiding van de faculteit is in handen van de decaan, die wordt bijgestaan door vicedecanen onderwijs en onderzoek. De vicedecaan onderwijs is ook directeur onderwijs en als zodanig verantwoordelijk voor onder meer de dagelijkse gang van zaken in het onderwijs. 1.1.
Het beoordelingskader
1.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De bacheloropleiding heeft tot doel studenten een uitdagend, coherent en goed doordacht studieprogramma te bieden dat hen in staat stelt kennis, vaardigheden en inzicht te verwerven op het gebied van de politicologie in brede zin, dat bijdraagt aan hun academische vorming en
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
15
dat hen voorbereidt op een verdere studieloopbaan. De opleiding ziet het als haar taak om politicologische theorievorming aan een nieuwe generatie politicologen door te geven en hen door de interactieve behandeling van theorie en empirie in staat te stellen de professionele en communicatieve vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn voor een adequate aanpak van politicologische problemen en beleidsvraagstukken. De opleiding heeft zich bij het vaststellen van haar profiel georiënteerd op de afspraken die in de European Conference of National Political Science Associations zijn gemaakt en op het referentiekader van het Landelijk Overleg Opleidingen Politicologie (LOOP), dat vijf onderdelen van de politicologie als wezenlijk voor een goede beroepsbeoefening aanmerkt: politieke theorie, methoden van onderzoek (kwalitatief en kwantitatief), het politieke systeem van het eigen land en van de Europese Unie, vergelijkende politicologie en internationale betrekkingen. De opleiding volgt deze brede opvatting van de politicologie. De vijf onderdelen vormen de kern van de eindtermen van de opleiding met betrekking tot de beschrijving van het vakgebied. De zelfstudie bevat een beknopte versie van de eindtermen van de opleiding die betrekking hebben op de cognitieve, professionele en communicatieve vaardigheden die studenten verwerven: 1. begrippen, benaderingswijzen en methoden uit de vergelijkende politicologie, de politieke theorie en de leer der internationale betrekkingen afzonderlijk en in samenhang kunnen begrijpen, beschrijven en interpreteren en hierover discussiëren met vakgenoten; 2. gebeurtenissen, verschijnselen en problemen in de politieke werkelijkheid kunnen interpreteren en verklaren met behulp van theorieën, begrippen en benaderingswijzen uit de politicologie; 3. politicologische benaderingswijzen kunnen beoordelen op hun interne consistentie, empirische validiteit en verklaringskracht; 4. met gebruik van voor de politicologie relevante conventies, methoden en technieken een probleemstelling kunnen formuleren, data kunnen vergaren en analyseren en conclusies formuleren en op waarde kunnen schatten; 5. wetenschapstheoretische uitgangspunten kunnen identificeren in politieke analyses en beleidsvoorstellen en onderzoeksverslagen kunnen evalueren, inclusief de methoden van onderzoek waarop zij zijn gebaseerd; 6. professioneel en doelgericht kunnen samenwerken in uiteenlopende sociale verbanden met (h)erkenning van de belangen, posities en waarden van de andere deelnemers; 7. resultaten van politicologisch onderzoek op professionele wijze schriftelijk en mondeling kunnen presenteren aan personen en groepen van uiteenlopende achtergrond en niveau. Een bijlage bij de zelfstudie bevat het complete overzicht van de eindtermen. Dat laat zien dat de eindtermen die verwijzen naar het vakgebied verder onderverdeeld zijn in eindtermen met betrekking tot de kennis van de politicologie, de theorievorming over de politicologie en methoden en technieken van politicologisch onderzoek. De eindtermen brengen tot uitdrukking dat studenten kennis verwerven van onder meer het Nederlandse politieke bestel, de relatie tussen politiek en beleid, de relatie tussen politiek en openbaar bestuur, inclusief het recht, en politieke besluitvorming in nationaal, Europees en internationaal perspectief. Volgens de zelfstudie kiest de opleiding voor een sterke nadruk op wetenschappelijk denken en werken, theoretisch gestuurd empirisch onderzoek en specifieke aandacht voor normatieve aspecten van politicologisch onderzoek en voor de verwevenheid van lokale, nationale, Europese en internationale verschijnselen. Deze keuze bereidt bachelorstudenten adequaat voor op het uitoefenen van beleidsfuncties op juniorniveau.
16
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de opleiding bestudeerd en vergeleken met haar domeinspecifieke referentiekader, dat overeenkomt met het referentiekader dat het LOOP heeft opgesteld. Zij heeft vastgesteld dat de doelstelling van de opleiding aansluit op het centrale uitgangspunt van het kader dat een bacheloropleiding voorbereidt op de zelfstandige beoefening van de politicologie. De kerngebieden die in het referentiekader worden onderscheiden, komen expliciet aan de orde in de uitgewerkte eindtermen. De eisen die volgens het referentiekader aan een afgestudeerde mogen worden gesteld, zijn terug te vinden in de eindtermen. De eis dat een afgestudeerde beschikt over voldoende kennis over recente ontwikkelingen om een wetenschappelijk oordeel te kunnen vormen, komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de beknopte eindterm 2. De eis dat een afgestudeerde aan alle fasen van wetenschappelijk onderzoek deelgenomen heeft en bekend is met de empirische cyclus keert terug in eindterm 4. De uitgewerkte versie van de eindtermen maakt een onderscheid tussen kennis en vakspecifieke methoden en technieken enerzijds, en cognitieve, professionele en communicatieve vaardigheden anderzijds. De commissie komt daarom tot het oordeel dat de eindtermen aansluiten op de eisen die vakgenoten stellen aan een opleiding in de politicologie. De commissie heeft vastgesteld dat de eindtermen expliciet verwijzen naar relevante methoden en technieken en naar vakspecifieke en generieke vaardigheden die nuttig zijn in de beroepspraktijk waarin bachelorstudenten terecht zouden kunnen komen. Studenten leren bijvoorbeeld om professioneel en doelgericht samen te werken in uiteenlopende sociale verbanden met (h)erkenning van de belangen, posities en waarden van de andere deelnemers (eindterm 6) en om resultaten van politicologisch onderzoek op een professionele wijze te presenteren aan personen en groepen van uiteenlopende achtergrond en niveau (eindterm 7). De commissie concludeert dat de eindtermen aansluiten bij de eisen van de beroepspraktijk. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de domeinspecifieke eisen. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving De eindtermen zijn volgens de zelfstudie een uitwerking van de eisen uit het referentiekader van het LOOP. Een bijlage bij de zelfstudie bevat een overzicht waarin de beknopte eindtermen van de opleiding zijn gekoppeld aan de Dublin-descriptoren. Dat laat zien dat de eerste beknopte eindterm, het vermogen om begrippen, benaderingswijzen en methoden uit de vergelijkende politicologie, politieke theorie en leer der internationale betrekkingen in samenhang en afzonderlijk te begrijpen, te interpreteren en te beschrijven en hierover te discussiëren met vakgenoten, de vertaling is van de Dublin-descriptoren Kennis en inzicht en Communicatie. De tweede beknopte eindterm, het vermogen om gebeurtenissen, verschijnselen en problemen in de politieke werkelijkheid te interpreteren en te verklaren met behulp van theorieën, begrippen en benaderingswijzen uit de politicologie, correspondeert met de Dublin-descriptor Toepassen van kennis en inzicht. De vierde beknopte eindterm, die verwijst naar het vermogen om met gebruik van relevante conventies, methoden en technieken een probleemstelling te formuleren, data te vergaren en te analyseren en conclusies te formuleren en op waarde te schatten, is volgens de zelfstudie onder meer gerelateerd aan
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
17
de vijfde Dublin-descriptor, Leervaardigheden. De andere eindtermen worden op een vergelijkbare manier gekoppeld aan de Dublin-descriptoren. Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de bacheloropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van het niveau en vastgesteld dat die eindtermen in voldoende mate aansluiten bij de Dublin-descriptoren en het niveau van de opleiding op een adequate manier expliciteren. Zij kan zich vinden in de manier waarop in de zelfstudie een relatie wordt gelegd tussen de beknopte eindtermen en de Dublin-descriptoren. Zij heeft vastgesteld dat de uitgebreide versie van de eindtermen ook in verband kan worden gebracht met de Dublin-descriptoren. Zij is van oordeel dat de eindtermen duidelijk maken dat afgestudeerden kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes verwerven op een basisniveau dat een goed uitgangspunt vormt voor de specialisatie en verdieping die hoort bij de masterfase. De commissie is daarom van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op het niveau. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Afgestudeerden van de bacheloropleiding Politicologie worden volgens de zelfstudie direct toegelaten tot de masteropleidingen Politicologie of Political science van de Radboud Universiteit en de andere Nederlandse universiteiten. Zij zijn in staat om onder begeleiding wetenschappelijk onderzoek te doen en beleidsadviezen op te stellen en om onder supervisie te functioneren als junioronderzoeker of juniorbeleidsmedewerker. De zelfstudie stelt dat het wetenschappelijke karakter van de opleiding blijkt uit de nadruk die de eindtermen leggen op theoriegestuurd denken (eindtermen 1 en 2), het opzetten en uitvoeren van onderzoek (eindterm 4) en het beoordelen van en reflecteren op onderzoek (eindtermen 3 en 5). Eindtermen 6 en 7 hebben betrekking op het vermogen om kennis en vaardigheden in een bredere context in te zetten. De eindtermen combineren specifiek politicologische en algemene wetenschappelijke kennis en vaardigheden. Dit is een bewuste keuze van de opleiding, die studenten wil vormen als academische professionals die breed inzetbaar zijn in de publieke en private sector. Afgestudeerden moeten in staat zijn om te functioneren als beginnend beleidsmedewerker of fractiemedewerker. Zij kunnen complexe problemen analyseren, het politiek-bestuurlijke krachtenveld inschatten en aanbevelingen doen voor het oplossen van praktijkvraagstukken. Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de bacheloropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de oriëntatie. Zij heeft al eerder, onder F1, vastgesteld dat de eindtermen aansluiten bij de eisen van de wetenschappelijke discipline (c.q. de vakgenoten in binnen- en
18
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
buitenland) en de beroepspraktijk. Zij stelt ook vast dat afgestudeerden kunnen doorstromen naar de masteropleiding Politicologie van de Radboud Universiteit en de andere masteropleidingen op het gebied van de politicologie in Nederland en concludeert daarom dat de afgestudeerden beschikken over de kwalificaties voor toegang tot een vervolgopleiding. De commissie is van oordeel dat de eindtermen ook in voldoende mate zijn ontleend aan de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. Zij heeft vastgesteld dat de beknopte eindtermen expliciet verwijzen naar relevante academische vaardigheden, zoals het opzetten van een onderzoek (het formuleren van een probleemstelling, het verzamelen van relevante data et cetera), het identificeren van wetenschapstheoretische uitgangspunten in analyses en het evalueren van onderzoeksverslagen. Ook de nader uitgewerkte eindtermen refereren expliciet aan algemene academische vaardigheden, zoals het vermogen om de consequenties van verschillende vooronderstellingen voor theorievorming te doorzien. De commissie komt daarom tot een positief oordeel voor dit deel van het criterium. De commissie concludeert dan ook dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de oriëntatie. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.2. Programma Beschrijving van de programma’s Het programma is opgebouwd uit vier componenten: cursussen in de drie subdisciplines en in methoden. De zelfstudie bevat een tabel met een overzicht van het programma, inclusief informatie over aantallen contacturen en werk- en toetsingsvormen. Elk semester heeft een centraal thema: Inleiding Politicologie (1.1), National Governance (1.2), European Governance (2.1), Comparative Governance (2.2), International Governance (3.1) en Rationaliteit en Rechtvaardigheid (3.2). Een semester kent inhoudelijk verwante cursussen, die steeds zijn gekoppeld aan een passende methodencursus en een project. In het tweede semester van het tweede jaar volgen studenten bijvoorbeeld de cursussen Vergelijkende Politicologie, Vergelijkende Analyse van Buitenlands Beleid, Lokale Politiek: een Vergelijkende Analyse, Methoden van Politicologisch Onderzoek II en het project Comparative Governance. Het programma van het eerste semester van het derde jaar kent de cursussen Leer der Internationale Betrekkingen, Internationale Organisaties, Hedendaagse Politieke Filosofie, het project International Governance en een keuzevak. Alle onderdelen van het programma hebben een omvang van 6 EC, behalve de bachelorthesis (12 EC). Het programma kent geen specialisatiemogelijkheden. Studenten hebben een keuzeruimte van 24 EC, waarin zij internationale ervaring op kunnen doen door onderwijs te volgen aan een buitenlandse universiteit of aan een universitaire zomeruniversiteit. Zij kunnen ook een stage in binnen- of buitenland doen (12 EC) of een minor of losse keuzevakken volgen.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
19
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving De bacheloropleiding leidt academisch denkende onderzoekers en beleidsmedewerkers op die breed inzetbaar zijn in de private en publieke sector. Volgens de zelfstudie ontwikkelen studenten vanaf het begin van hun studie een wetenschappelijke attitude. Waar mogelijk gebruiken docenten recente literatuur, waaronder artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften. De literatuur voor cursussen wordt geregeld geactualiseerd. In de projecten leren studenten een politicologisch probleem te beschrijven en theorieën aan de empirie te toetsen. Studenten voeren opdrachten uit die aansluiten bij de praktijk van onderzoekers (leidend tot onderzoeksverslagen, presentaties en co-referaten) en beleidsmedewerkers (leidend tot beleidsadviezen). De opleiding heeft recent maatregelen genomen om studenten beter zicht te geven op de arbeidsmarktperspectieven voor politicologen. Zij heeft in 2005 de stage opnieuw ingevoerd, zij organiseert excursies (naar de Gemeente Nijmegen, de Provincie Gelderland, de Tweede Kamer en de Europese instellingen in Brussel) waarbij expliciet wordt ingegaan op stagemogelijkheden en zij nodigt sprekers uit de beroepspraktijk uit voor gastcolleges (zoals parlementair journalisten, griffiers en (ex-)politici). Verder heeft de opleiding in de cursus Academische Vaardigheden een ‘vacaturezoekopdracht’ en een meeloopdag met een alumnus opgenomen. Studenten die een stage willen volgen, kunnen daarvoor een deel van hun keuzeruimte (maximaal 12 EC) reserveren. Volgens de zelfstudie maken studenten in toenemende mate gebruik van deze mogelijkheid. In de afgelopen jaren hebben studenten stage gelopen bij politieke partijen, media, ambassades, internationale instellingen, de lokale en nationale overheid en semi-overheidsinstellingen. Tijdens het bezoek bleek dat de opleiding er bewust voor kiest om de subdisciplines allemaal aan bod te laten komen. In het eerste jaar, dat vrij veel facultaire vakken kent, wordt naar het oordeel van de opleiding niet genoeg aandacht besteed aan Internationale Betrekkingen. De opleiding overweegt daarom om het vak Internationale Organisaties van het derde naar het eerste jaar te halen om dat gemis te compenseren. Omdat in de bachelorthesis de nadruk ligt op kritische reflectie, kan volgens de opleiding de indruk ontstaan dat politieke theorie en filosofie een meer prominente plaats innemen. Maar in het project in het derde jaar staan juist de empirie en de toepassing van de theorie centraal. De commissie vernam dat studenten de breedte van de opleiding en de aandacht voor de subdisciplines waarderen. Tijdens het bezoek bleek ook dat de opleiding tot op heden niet controleerde hoe studenten hun keuzeruimte invulden. De opleiding heeft besloten om een marginale toetsing in te voeren van onderdelen die studenten buiten de universiteit volgen. Studenten die een stage willen volgen of in het buitenland willen studeren, hebben daarvoor vooraf goedkeuring van de Examencommissie nodig. Een stageverslag moet voldoen aan academische criteria: studenten moeten reflecteren op de relatie van hun werkzaamheden met het vakgebied van de politicologie. Volgens de opleiding zijn er elk jaar zo’n tien studenten die studiepunten krijgen voor een stage. De studenten zijn tevreden over de omvang van de keuzeruimte.
20
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Studeren in het buitenland en het volgen van een stage worden volgens de docenten gestimuleerd, maar het programma biedt er eigenlijk geen ruimte voor. De opleiding heeft mede daarom besloten om het tweede semester van het derde jaar tot een ‘flexsemester’ om te vormen. Studenten hebben in dat semester vanaf 2009-2010 een keuzeruimte van 18 EC, die zij kunnen gebruiken voor een studieverblijf in het buitenland. De opleiding benadrukt dat de bachelorthesis niet mag lijden onder een eventueel verblijf in het buitenland. Oordeel De commissie heeft het programma van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Zij heeft vastgesteld dat er in voldoende mate sprake is van interactie tussen onderzoek en onderwijs. Zij vindt de keuze van de opleiding voor een breed profiel waarin de drie subdisciplines tot hun recht komen legitiem en adequaat uitgewerkt. De opleiding vindt het belangrijk dat studenten primaire teksten lezen en maakt daarom veel gebruik van ‘klassieke’ literatuur, in het bijzonder voor Internationale Betrekkingen en Politieke Theorie. Het gebruik van actuele literatuur is daarmee naar het oordeel van de commissie wat beperkt, het programma heeft een relatief sterke historische oriëntatie. De commissie heeft vastgesteld dat het aandeel van actuele literatuur in de loop van de opleiding toeneemt. Zij is van oordeel dat het programma daarmee in voldoende mate aansluit bij de actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied. De commissie heeft geconstateerd dat het programma zo is ingericht dat studenten stap voor stap relevante academische en vakspecifieke vaardigheden ontwikkelen. In verschillende onderdelen (zoals de projecten) leren zij de verworven kennis toe te passen. De commissie vindt dat studenten voldoende academische vaardigheden en kennis van methoden verwerven om onderzoek op het niveau van een bacheloropleiding te kunnen uitvoeren. De commissie is van mening dat de aandacht voor de beroepspraktijk, ondanks pogingen van de opleiding om dat te veranderen, nog beperkt is. Zij heeft geconstateerd dat het programma vooral academisch is. Het biedt nauwelijks mogelijkheden voor bijvoorbeeld het volgen van een stage. De commissie is er niet van overtuigd dat de invoering van een flexibel semester in het derde jaar in dit opzicht een oplossing biedt. Zij deelt de opvatting van de opleiding dat de thesis niet mag lijden onder een buitenlands studieverblijf, maar acht het tegelijkertijd goed mogelijk dat studenten die naar het buitenland gaan toch studievertraging oplopen. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat het programma voldoet aan de eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving De drie subdisciplines komen volgens de zelfstudie in inleidende vorm in het eerste jaar en in verdiepende vorm in de latere jaren aan de orde. De methodenlijn krijgt vorm in de methodencursussen en de projecten. Het programma bevat ondersteunende cursussen op het gebied van de economie, de filosofie en het recht. De opleiding besteedt aandacht aan thema’s en benaderingen uit de bestuurskunde in onder meer de cursussen Lokale Politiek:
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
21
een Vergelijkende Analyse, Vergelijkende Analyse van Buitenlands Beleid en Internationale Organisaties en in het Project European Governance. Een bijlage bij de zelfstudie bevat een overzicht van het programma waarin per cursus is aangegeven welke eindtermen aan de orde komen. Op cursusniveau specificeren de coördinatoren de leerdoelen. Zo hebben de leerdoelen van de cursus Hedendaagse Politieke Filosofie onder meer betrekking op ‘het vermogen bestaande theorieën van rechtvaardigheid te reconstrueren, kritisch te analyseren en te verbeteren’ en ‘het vermogen een eigen verantwoord perspectief op sociale en andere vormen van rechtvaardigheid te ontwikkelen’ (zie de eindtermen 2.3, 2.4, 4.2). De leerdoelen van deze cursus worden gerealiseerd door het bespreken van teksten op het gebied van sociale rechtvaardigheid in hoorcolleges en door het actief verwerken van de stof in drie papers met een oplopende moeilijkheidsgraad, reikend van samenvatting in eigen woorden van een tekst, via het aan elkaar relateren van verschillende filosofische posities tot het innemen van een gefundeerd eigen standpunt. Het programma werkt stap voor stap toe naar het beoogde eindniveau. De basis voor de wetenschappelijke vorming wordt gelegd in de cursus Academische Vaardigheden in het eerste jaar. Daarin leren studenten politicologisch relevante vragen te formuleren, de kwaliteit van bronnen in te schatten, een wetenschappelijk betoog te houden en te beoordelen, in teamverband een eenvoudig onderzoek op te zetten en uit te voeren, mondeling en schriftelijk verslag te doen van hun bevindingen, correct te citeren en te verwijzen, en te reflecteren op hun eigen leerproces en de kwaliteit van de samenwerking. Deze vaardigheden komen in het curriculum telkens opnieuw terug: in de projecten, in opdrachten en papers voor disciplinaire cursussen en in de methodencursussen. Aan het einde van de opleiding beheersen studenten deze vaardigheden op een niveau dat hoort bij een bacheloropleiding. De opleiding toetst het bereikte niveau in de bachelorthesis. Tijdens het bezoek heeft de commissie uitgebreid gesproken over het karakter en de opzet van de bachelorthesis, die vooral gericht is op reflectie. Omdat studenten in het kader van de thesis geen empirisch onderzoek verrichten, komen de eindtermen die betrekking hebben op methoden en technieken in dit afsluitende onderdeel niet aan de orde. De opleiding benadrukte dat het niveau van deze eindtermen wordt getoetst in het project dat studenten in het eerste semester van het derde jaar uitvoeren. Daarin laten zij zien dat zij in staat zijn om individueel empirisch onderzoek te verrichten. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat het programma duidelijk en zichtbaar is opgebouwd vanuit de gedachte dat studenten de eindtermen van de opleiding moeten kunnen behalen, maar dat de opleiding een aantal keuzes heeft gemaakt die ertoe leiden dat de relatie tussen eindtermen en programma niet optimaal is. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen die betrekking hebben op empirische vaardigheden in het afsluitende semester van het programma niet aan de orde worden gesteld, maar dat studenten al in het eerste semester van het derde jaar hun eindniveau bereiken. Zij vindt dat de bachelorthesis niet een afsluitende integratieve en cumulatieve proeve van bekwaamheid is waarin studenten laten zien dat zij alle kennis en vaardigheden hebben verworven, maar dat de thesis een wat beperkte, normatieve invulling krijgt. De commissie heeft tijdens haar bezoek verslagen van projecten uit het eerste semester van het derde jaar ingezien en vastgesteld dat daaruit blijkt dat studenten in staat zijn om een empirisch onderzoek uit te voeren en dat zij dus de eindtermen op dat terrein verworven hebben. Zij vindt dat de invulling van de thesis aansluit bij het karakter en de profilering van de opleiding, maar dat studenten niet de gelegenheid krijgen om in een afsluitend werkstuk te tonen dat zij in alle opzichten voldoen aan de eisen van de opleiding.
22
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
De commissie heeft vastgesteld dat het programma zorgvuldig en doordacht is vormgegeven, dat de leerdoelen van de onderdelen in het algemeen duidelijk gerelateerd zijn aan de eindkwalificaties en dat het programma studenten in staat stelt om de eindkwalificaties te verwerven. Dat geldt ook voor de eindkwalificaties die betrekking hebben op empirische vaardigheden. Op grond van die vaststelling komt de commissie tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de relatie tussen eindkwalificaties en programma. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Het programma kent volgens de zelfstudie een sterke samenhang op het niveau van de semesters en op het niveau van de opleiding als geheel. Het bestaat uit zes semesters, die ieder een overkoepelend thema hebben. In elk semester geven twee cursussen inhoud aan dit thema. Het methodenonderwijs in het semester hangt eveneens samen met het thema, zowel in de keuze van methoden die aan bod komen als in de keuze van de literatuur. Ten slotte komen de inhoudelijke lijn en de methodenlijn samen in een project, waarin studenten de methoden toepassen in een onderzoek op het terrein dat in de inhoudelijke cursussen aan de orde is gesteld. Hierin komt de verwevenheid van het cursorische onderwijs en het methodenonderwijs bij uitstek tot uitdrukking. In het semester met als thema European Governance, bijvoorbeeld, verwerven studenten in de cursus Politieke Aspecten van de West-Europese Samenwerking kennis over theorieën en geschiedenis van de Europese integratie. In Europese Politieke Filosofie komt de ontwikkeling van het normatieve denken in en de beeldvorming over Europa aan bod. In Methoden van Politicologisch Onderzoek I staan casestudies, machtsmeting, inhoudsanalyse en het afnemen van interviews centraal en worden onder meer artikelen over Europeanisering gebruikt. In het Project European Governance verwerven studenten kennis van en inzicht in de institutionele verhoudingen in de Europese Unie en in het Europese proces van besluitvorming. Zij combineren kennis van de Europese Unie en van methoden in de beleidsnota die zij schrijven op basis van literatuurstudie en expertinterviews. De overige semesters zijn in grote lijnen op een vergelijkbare manier opgebouwd, met uitzondering van het laatste semester, waarin de toepassing van de kennis uit de inhoudelijke cursussen vorm krijgt in de bachelorthesis. De volgorde van de semesters volgt een dubbele logica. Er is in de eerste plaats een opbouw van inleidend niveau in het eerste jaar naar een niveau waar voorkennis vereist is in het tweede jaar en in het eerste semester van het derde jaar en naar een niveau waar wijsgerig gereflecteerd wordt op eerder verworven kennis in het afsluitende semester. Daarnaast is er een opbouw van het nationale niveau van governance naar steeds complexere situaties van governance. De dubbele logica is ook aanwezig in de methodenlijn. Het programma kent voor de kwalitatieve en kwantitatieve methoden een opbouw van inleidend naar verdiepend niveau: in het eerste jaar de grondbeginselen van empirisch onderzoek en beschrijvende en inferentiële statistiek in het eerste semester en regressieanalyse in het tweede, in het tweede jaar survey-technieken, het semi-gestructureerde expertinterview, inhoudsanalyse en machtsmeting in het eerste semester en betrouwbaarheidsintervallen, significantietoetsen, kruistabellen, associatiematen, correlatie- en regressie-analyse in het tweede. Daarnaast is er ook een vergelijkbare opbouw zichtbaar in de opdrachten die studenten uitvoeren: van kleine
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
23
opdrachten in het eerste jaar naar grotere, groepsgewijze opdrachten in het tweede jaar en het individueel doordenken en uitvoeren van een volledige onderzoeksopzet in het derde jaar. Oordeel De commissie heeft veel waardering voor de manier waarop het programma inhoudelijke samenhang vertoont. Zij vindt dat het programma op een doordachte en gestructureerde manier is opgebouwd. Zij kan zich goed vinden in de manier waarop de opleiding in de zelfstudie de opbouw van het programma beschrijft, zij herkent de lijnen daarin duidelijk. De commissie heeft gezien dat de opleiding erin geslaagd is om de samenhang zowel een horizontale als een verticale dimensie te geven. Zij is te spreken over de manier waarop de onderdelen binnen een semester zijn opgebouwd rondom een centraal thema en op elkaar zijn afgestemd, zodat ze een min of meer afgerond geheel vormen. Maar zij is evenzeer positief over de lijnen tussen de semesters, die recht doen aan de toenemende inhoudelijke en didactische complexiteit en het stijgende niveau van de onderdelen. De commissie waardeert de manier waarop de opleiding erin slaagt de inhoudelijke en de methodologische aspecten te integreren in de projecten. De commissie wil overigens wel opmerken dat de samenhang op papier in de praktijk niet altijd gerealiseerd wordt, omdat het aantal studenten dat het programma nominaal doorloopt en de onderdelen volgt in de volgorde die de opleiding voorziet, beperkt is. Die vaststelling brengt geen verandering in haar positieve oordeel over de samenhang van het programma. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de samenhang. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving De studeerbaarheid kan volgens de zelfstudie op verschillende niveaus worden bekeken: op cursusniveau, semesterniveau en het niveau van de opleiding als geheel. De opleiding controleert de daadwerkelijke studielast en de spreiding ervan over de looptijd van de cursus met behulp van de cursusevaluatie. De ervaren studielast per cursus komt in grote mate overeen met de nominale studielast. Naar aanleiding van onder meer een facultair onderzoek naar de tijdsbesteding van studenten heeft de opleiding enkele cursussen verzwaard. De tijd die studenten aan deze cursussen besteden is sindsdien toegenomen. Dat studenten tegen het einde van een cursus een piekbelasting ervaren, vooral bij projecten waarvoor zij een verslag moeten inleveren of presenteren, beschouwt de opleiding als onvermijdelijk. Elk semester telt vijf cursussen van 6 EC en kent steeds twee parallelle blokcursussen van acht collegeweken met twee colleges per week en een lintcursus met één bijeenkomst per week gedurende het hele semester. De opleiding heeft in het verleden op semesterniveau twee knelpunten geïdentificeerd. De hertentamens van een blok vonden in dezelfde week plaats als de tentamens van het volgende blok, als gevolg waarvan sommige studenten hun kansen om tentamens te halen zagen afnemen. De opleiding heeft dit probleem opgelost door met ingang van het studiejaar 2007-2008 de hertentamens in de onderwijsvrije week voorafgaand aan de tentamenweek te roosteren. Verder stelde de opleiding vast dat de keuze om kennis niet alleen in een schriftelijk tentamen te toetsen, maar ook aan de hand van tussentijdse
24
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
opdrachten, ertoe leidde dat deadlines van opdrachten voor cursussen soms samenvielen en er piekmomenten ontstonden. In zulke gevallen vraagt de opleiding docenten om de deadlines te spreiden of het aantal opdrachten te verkleinen. De bacheloropleiding kent twee formele drempels: de regel dat alle in de propedeuse behaalde resultaten vervallen indien deze niet in twee jaar wordt afgerond (P-in-2) en de eis dat studenten 36 EC behaald hebben om toegelaten te worden tot het tweede studiejaar. Deze laatste eis zou kunnen leiden tot studievertraging voor studenten die een jaar lang alleen openstaande propedeusecursussen mogen volgen. In de praktijk blijken studenten die niet aan deze eis voldoen, hun tijd hard nodig te hebben om de propedeuse in twee jaar af te ronden. Zij mogen overigens al wel keuzevakken volgen. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de studenten vinden dat de studeerbaarheid van de opleiding goed is. Het programma is volgens hen wel zwaar, zij moeten bijvoorbeeld veel opdrachten maken en inleveren, maar toch te doen in de tijd die ervoor staat. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat het programma in voldoende mate studeerbaar is en geen struikelvakken kent of andere elementen die de voortgang van studenten serieus hinderen. Zij heeft geconstateerd dat de studielast op een weloverwogen manier over het programma verspreid is en dat de opleiding maatregelen (zoals het geven van opdrachten) neemt die ertoe leiden dat studenten de tijd die zij aan de studie besteden ook daadwerkelijk spreiden en niet alleen in de laatste fase van een onderwijsperiode veel tijd aan hun studie besteden. Zij heeft geconstateerd dat de studenten van oordeel zijn dat het programma studeerbaar is en dat de feitelijke studielast zeker aan de maat is. Zij vindt de oplossingen die de opleiding treft voor problemen met de studeerbaarheid adequaat. De commissie heeft eerder opmerkingen gemaakt over de beperkte ruimte die het programma biedt voor een studieverblijf in het buitenland. Zij stelt vast dat studenten die aan een buitenlandse universiteit willen studeren bijna onvermijdelijk studievertraging oplopen. Zij constateert met de opleiding dat de formele drempels die worden gehanteerd inderdaad tot studievertraging kunnen leiden, maar vindt de maatregelen als zodanig goed verdedigbaar. De commissie komt daarom tot het oordeel dat het programma in voldoende mate studeerbaar is. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De zelfstudie bevat een tabel met informatie over de instroom in de opleiding in de afgelopen vijf jaar. Daaruit blijkt dat de overgrote meerderheid van de studenten instroomt op basis van een vwo-diploma. In de Onderwijs- en Examenregeling is vastgelegd dat studenten met een vwo-diploma rechtstreeks tot de opleiding worden toegelaten. Studenten met een hbopropedeuse worden toegelaten als de Examencommissie heeft vastgesteld dat zij het vak Wiskunde A1 op het niveau van het eindexamen van het vwo beheersen.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
25
De verschillen in achtergrond tussen de eerstejaarsstudenten komen duidelijk naar voren in de cursussen Onderzoeks- en Interventiemethodologie B (OIM-B, statistiek) en Economie van de Managementwetenschappen. Uit de cursusevaluaties en de slagingspercentages blijkt dat de cursussen geen onoverkomelijk struikelblok vormen voor studenten die relatief onbekend waren met de stof. Na een aantal jaren met een zorgwekkend lage instroom (met 14 als dieptepunt in 2000-2001) is de belangstelling voor de opleiding de laatste jaren sterk toegenomen. Volgens de zelfstudie bedroeg de instroom in 2008-2009 79, in 2007-2008 92 en in 2006-2007 64. De opleiding wist de laatste jaren het streefcijfer van 40 tot 50 studenten dus ruim te overtreffen. Dat is volgens de zelfstudie in ieder geval deels het gevolg van het verbeteren en regelmatig actualiseren van de website en van het organiseren van activiteiten als meeloopdagen en proefstuderen. De voorlichting van de opleiding wordt verzorgd door de studieadviseur en de staf, met ondersteuning door het Onderwijscentrum. Op de website vinden aspirant-studenten informatie op maat aan de hand van onder meer een reeks concrete vragen. De opleiding neemt deel aan de universitaire voorlichtingsdagen en organiseert ook twee maal per jaar een Proefstudeerdag, waarop studiekiezers een hoor- en een werkcollege kunnen volgen en zelf aan de slag gaan met een onderzoeksopdracht. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de kwalificaties waarover studenten die instromen in de opleiding moeten beschikken, formeel zijn vastgelegd en in overeenstemming zijn met de relevante wettelijke eisen. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat de studenten niet over de kwalificaties beschikken die nodig zijn om het programma te volgen. Voor zover de commissie kan nagaan, zijn er geen aansluitingsproblemen. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Politicologie omvat 180 EC. Oordeel De bacheloropleiding Politicologie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding hanteert vier doelstellingen met betrekking tot de didactiek: zij streeft naar uitdagend onderwijs, activerend onderwijs, integratie van onderwijs en onderzoek, en een
26
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
oplopende moeilijkheidsgraad en een toenemende mate van zelfstandigheid. Deze doelstellingen worden geconcretiseerd in de didactische vormgeving van het onderwijs. Het onderwijs is volgens de zelfstudie uitdagend, omdat het goede hoorcolleges biedt, interactief wanneer dat mogelijk is, die prikkelen tot nadenken. Het wordt verzorgd door docenten die hun kennis en enthousiasme weten over te dragen en in de postpropedeutische fase literatuur gebruiken die het ‘textbook-niveau’ overstijgt. Elk blok kent een combinatie van hoor- en werkcolleges om studenten de verworven kennis te laten toepassen, zodat zij zelf ontdekken wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van theorieën en methoden. De opleiding organiseert werkgroepen wanneer dat vanuit onderwijskundig perspectief nodig is. Bij Academische Vaardigheden tellen werkgroepen 15 studenten, bij de overige cursussen maximaal 25. Studenten worden geacht actief te participeren in het onderwijs en beloond wanneer zij opvallen door goede presentaties en coreferaten. Het programma biedt een breed scala aan ‘kleine’ opdrachten die deel uitmaken van het eindcijfer: vaardigheden worden geoefend in schriftelijke en mondelinge opdrachten in bijvoorbeeld Academische Vaardigheden, Economie, de methodencursussen en het project European Governance. Sommige disciplinaire cursussen kennen ook opdrachten, zoals Internationale Organisaties, Leer der Internationale Betrekkingen, Vergelijkende Politicologie en Vergelijkende Analyse van Buitenlands Beleid. Alle projecten monden uit in een verslag van 8.000 tot 10.000 woorden. Studenten voeren de projecten uit in teams van maximaal 4 studenten. Het programma kent een oplopende moeilijkheidsgraad en vraagt dus om een toenemende mate van zelfstandigheid. Binnen de subdisciplinaire lijnen en de methodenlijn wordt van breed inleidend naar steeds specifieker en verdiepend gewerkt, waarbij een cursus voortbouwt op de voorgaande in de lijn (bijvoorbeeld Hedendaagse Politieke Filosofie op Europese Politieke Filosofie en Inleiding Politicologie). Ook de gebruikte literatuur kent een toenemende moeilijkheidsgraad en mate van abstractie. De zelfstudie bevat een tabel die een overzicht geeft van de tijd die per semester besteed wordt aan de verschillende werkvormen. Dankzij de onderwijsintensivering kent het eerste semester van het eerste jaar een hoog aantal contacturen: 17 per week. In de latere semesters bedraagt het aantal contacturen per week tussen 8,6 en 11. Uit de tabel blijkt dat de opleiding niet alleen het aantal contacturen specificeert, maar ook de tijd die studenten dienen te reserveren voor individuele of collectieve opdrachten of voor het schrijven van werkstukken. In het tweede semester van het tweede jaar, bijvoorbeeld, volgen studenten 100 uur hoor- en 34 uur werkcollege en is er 3 uur gereserveerd voor de bespreking van gemaakte opdrachten. In dat semester besteden studenten 216 uur aan collectieve opdrachten, 58 uur aan kleine opdrachten, 417 uur aan zelfstudie en 12 uur aan tentamens. De uren voor zelfstudie worden vooral besteed aan het lezen en verwerken van literatuur. De tabel laat onder meer zien dat de mate van zelfstandigheid toeneemt (de tijd voor individuele opdrachten neemt toe, die voor collectieve opdrachten neemt juist af) en dat de individuele opdrachten complexer worden (de tijd voor kleine opdrachten neemt af, die voor werkstukken en papers toe). Het onderwijs is volgens de zelfstudie evenwichtig gespreid over elke periode. Het eerste blok in een semester bevat steeds de hoofdmoot aan disciplinaire cursussen met schriftelijke tentamens, het tweede blok de arbeidsintensieve afronding van een onderzoeksproject. Tijdens haar bezoek aan de opleidingen vernam de commissie dat de studenten waardering hebben voor de kleinschaligheid van de opleiding. Zij vertelden de commissie dat de
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
27
werkgroepen bij facultaire vakken ongeveer 20 studenten tellen en dat de werkgroepen bij de opleiding altijd kleiner van omvang zijn. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding haar doelstellingen met betrekking tot de didactiek op een goede en doordachte manier heeft uitgewerkt en heldere en afgewogen keuzes heeft gemaakt voor de werkvormen. Zij heeft waardering voor de manier waarop de hoorcolleges in het programma zijn gekoppeld aan werkcolleges, waarin de interactie en de ontwikkeling van vaardigheden aan bod komen, en aan projecten, waarin de integratie van de verworven kennis en vaardigheden centraal staat. Het programma kent een goede en zorgvuldig tot stand gekomen variatie aan werkvormen, die goed aansluiten bij de leerdoelen van de onderdelen en die het ook mogelijk maken dat die doelen behaald worden. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding bewust kiest voor een relatief groot aantal contacturen in het eerste semester en dat het aantal contacturen daarna afneemt en zo aansluit bij de groter wordende zelfstandigheid van studenten. De commissie waardeert het dat de opleiding een nauwkeurig gespecificeerde verdeling van de studietijd heeft gemaakt, waarin ook de tijd voor zelfstudie nader uitgewerkt is. De commissie vindt dat de opleiding erin slaagt haar eigen didactische doelstellingen te realiseren en dat het programma inderdaad activerend is, een oplopende moeilijkheidsgraad kent en leidt tot een toenemende mate van zelfstandigheid. In haar ogen zijn de argumenten waarmee de opleiding haar keuzes onderbouwt, inzichtelijk en overtuigend. De commissie heeft waardering voor het didactisch concept van de opleiding en de uitwerking daarvan in het programma en komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De opleiding hanteert verschillende toetsvormen om vast te stellen in welke mate de behaalde leerresultaten overeenkomen met de leerdoelen. Toetsing vindt plaats door middel van opdrachten, papers, schriftelijke tentamens of een combinatie daarvan. Kennisverwerving in disciplinaire cursussen wordt getoetst in schriftelijke tentamens, soms in combinatie met een schrijfopdracht waarin de toepassing van kennis voorop staat. Schriftelijke tentamens bestaan gewoonlijk uit open ‘essay’-vragen, meerkeuzevragen worden alleen gebruikt als onderdeel van een tentamen in enkele cursussen in de propedeuse. Methodencursussen worden getoetst met een combinatie van schriftelijke en/of mondelinge opdrachten en een tentamen. In de cursus Methoden van Politicologisch Onderzoek II, bijvoorbeeld, maken studenten kennis met lineaire en logistische regressieanalyse en leren zij deze methoden toe te passen en zelf kwantitatieve data te verzamelen, te verwerken en te coderen. De toetsing bestaat uit wekelijkse opdrachten, zoals het ontwerpen van een survey en het uitvoeren van analyses. Daarnaast verzorgen studenten presentaties over een relevant politicologisch artikel. Ten slotte wordt in een schriftelijk tentamen getoetst of studenten de geoefende methoden en technieken daadwerkelijk beheersen.
28
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Projecten worden getoetst met mondelinge presentaties en een grote schrijfopdracht. Zo heeft Project 3.1, International Governance, als leerdoelen dat studenten leren om een theoriegestuurd empirisch onderzoek te ontwerpen naar naleving, implementatie of handhaving op een internationaal beleidsterrein, om dit onderzoek uit te voeren en om de resultaten daarvan op verantwoorde wijze terug te koppelen naar de theorie. Daarnaast moeten zij laten zien dat zij in staat zijn om mondeling en schriftelijk verslag te doen van het onderzoek en deel te nemen aan een wetenschappelijk debat over het thema. Deze leerdoelen worden bereikt doordat studenten, begeleid door de docent en hun medestudenten, een onderzoeksproject ontwikkelen en uitvoeren, hun eigen onderzoek mondeling en schriftelijk presenteren en twee co-referaten houden bij de onderzoek(sopzet) van andere studenten. De inhoud van tentamenvragen en opdrachten wordt door collega’s binnen de subdiscipline gecontroleerd. Voor de beoordeling van tentamens stelt de examinator c.q. de docent een antwoordmodel op. De beoordeling van opdrachten en papers vindt plaats aan de hand van criteria die vooraf bekendgemaakt zijn. In de loop van het programma stelt de opleiding steeds hogere eisen aan de theoretische uitwerking en het argumentatieniveau. Criteria als ‘citeren en verwijzen’ moeten vanaf het allereerste project voldoende zijn. Als meer docenten bij een cursus betrokken zijn, overleggen zij onderling om de consistentie in de beoordeling te waarborgen. Ook bij twijfelgevallen, op de rand van voldoende, vindt overleg plaats. Bij de bachelorthesis hanteert de opleiding een systeem van dubbele beoordeling. De Examencommissie ziet toe op de beoordeling en toetsing binnen de opleiding. Zij doet dit door steekproefsgewijs bachelortheses te evalueren, examinatoren aan te wijzen, tentamens te evalueren en individuele klachten over beoordelingen of toetsen te behandelen. De Examencommissie beoordeelt jaarlijks een selectie van zes cursusdossiers en kijkt daarbij naar de omvang en aard van de tentamens en opdrachten. Als een toets of toetsvorm inadequaat is, neemt de Examencommissie contact op met de betrokken examinator. In de afgelopen jaren zijn er geen individuele klachten over beoordelingen van toetsingen ingediend. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de toetsing van de projecten in de eerste twee jaar vooral plaatsvindt op basis van groepswerk, maar in het derde jaar ook individueel. Studenten ontvangen schriftelijke feedback op hun papers en krijgen een nadere mondelinge toelichting als zij dat willen. Zij krijgen ook op hun thesis schriftelijke feedback. Docenten en studenten waarderen het formulier dat gebruikt wordt voor de beoordeling van de thesis, dat de vorm heeft van een checklist. Het formulier ziet er wat mechanistisch uit, maar dat leidt volgens de docenten niet tot een mechanistische toekenning van cijfers. De uitgebreide lijst van toetspunten op het formulier kan flexibel gehanteerd worden. De toetspunten zijn gekoppeld aan cijfers, waardoor de lijst een cumulatief effect heeft. Het formulier bevordert volgens de docenten de objectiviteit en de transparantie van de beoordeling. De commissie vernam dat de toetsing van de facultaire vakken soms wat problematisch verloopt, omdat er bij verschillende opleidingen bijvoorbeeld verschillende toetsvormen worden gebruikt. In de jaarlijkse stafbijeenkomst gewijd aan het onderwijs in de bachelor- en de masteropleiding wordt bewaakt dat de toetsing op vakoverstijgend niveau voldoende variatie vertoont. De Examencommissie informeerde de commissie dat zij na de kritiek van de vorige visitatiecommissie heeft gekozen voor een minder formele en meer proactieve werkwijze, dat zij meer initiatieven neemt en meer controles uitvoert op de kwaliteit van de toetsing en de beoordeling.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
29
Oordeel De commissie heeft tijdens haar bezoek vastgesteld dat de opleiding gevarieerde toetsvormen hanteert die in voldoende mate aansluiten op de werkvormen en de leerdoelen van de verschillende onderdelen van het programma. Zij heeft de tentamens, andere toetsen en schriftelijke werkstukken uit verschillende fases van de opleiding bestudeerd en komt op basis daarvan tot de conclusie dat de kwaliteit en het niveau van de toetsing zeker aan de maat is. De commissie kan zich goed vinden in het niveau en de kwaliteit van de schriftelijke tentamens. Zij vindt wel dat de feedback hier en daar verbeterd kan worden en grondiger zou mogen zijn. Zij heeft geconstateerd dat de toetsing in veel gevallen verspreid is over de onderwijsperiode, dat de opleiding veelvuldig gebruik maakt van tussentijdse opdrachten. De commissie is er niet van overtuigd dat het beoordelingsformulier dat de opleiding hanteert voor de bachelorthesis, leidt tot een goede differentiatie in de oordelen. De checklist die de basis voor het beoordelingsformulier vormt, leidt wel tot standaardisatie en transparantie, maar bevordert de creativiteit van de beoordelaars niet. Naar het oordeel van de commissie heeft de opleiding de beoordeling van de bachelorthesis te sterk geformaliseerd. De feedback die studenten krijgen op hun thesis is wat ongelijk verdeeld, sommige studenten krijgen zeer uitgebreid commentaar op hun werk, andere veel minder. De commissie heeft vastgesteld dat de beoordeling van de stageverslagen voor verbetering vatbaar is, omdat daarin de politicologische reflectie niet beoordeeld wordt, iets wat in de ogen van de commissie wel het geval zou moeten zijn. De commissie heeft geconstateerd dat de sectie aandacht besteedt aan de vakoverstijgende variatie van de toetsing, dat tentamenvragen en opdrachten collegiaal getoetst worden en dat de Examencommissie zich actiever opstelt dan in het verleden. De commissie komt op basis van bovenstaande afwegingen tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de beoordeling en de toetsing. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De zelfstudie bevat een tabel met een overzicht van de formatie die wordt ingezet voor de bachelor- en de masteropleiding Politicologie. In één van de bijlagen is een lijst opgenomen van alle stafleden die als docent betrokken zijn bij de opleidingen. Daaruit blijkt dat de leden van de wetenschappelijke staf die onderwijs verzorgen op één na gepromoveerd zijn. De staf bestaat uit vijf hoogleraren, twee universitair hoofddocenten en zeven universitair docenten. Daarnaast leveren vier promovendi en één lid van het overig wetenschappelijk personeel ook bijdragen aan het onderwijs. De promovendi hebben de status van juniordocent. Het gaat hier
30
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
om promovendi met een deeltijdaanstelling als docent die voor verbreding van het docententeam en versterking van de inhoudelijke expertise zorgen. De sectie biedt alleen promovendi wier onderzoek goed verloopt een positie als docent aan. De leden van de wetenschappelijke staf verrichten allen onderzoek dat is ondergebracht in het programma Shifts in Government and Governance in a Comparative and International Perspective (SHIFTS). Zij presenteren hun onderzoek regelmatig op congressen en publiceren in internationale gerefereerde tijdschriften en boeken. Volgens de zelfstudie worden disciplinaire cursussen verzorgd door docenten met expertise in het verrichten van onderzoek op het desbetreffende terrein. Studenten komen ook in de bacheloropleiding al in contact met het onderzoek van de docenten. Zo kweekt de opleiding enthousiasme voor wetenschappelijk onderzoek en krijgen studenten oog voor de mogelijkheden en de potentiële problemen van het verrichten van onderzoek. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat bijna alle leden van de wetenschappelijke staf die onderwijs verzorgen, gepromoveerd zijn en dat alle stafleden onderzoek verrichten dat regelmatig wordt beoordeeld door internationaal samengestelde visitatiecommissies. Zij concludeert dan ook dat het onderwijs wordt verzorgd door actieve onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Zij heeft wel vastgesteld dat de sectie vrij veel jonge docenten kent die nog niet beschikken over de ervaring van seniordocenten. De staf beschikt in de ogen van de commissie over een brede wetenschappelijke expertise en brengt die op een adequate manier in in het programma van de opleiding. De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de eisen met betrekking tot de inzet van personeel die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving De zelfstudie bevat een tabel waarin voor de periode 2005-2009 de staf-studentratio op het niveau van de opleiding gespecificeerd wordt. Een staf-studentratio van ongeveer 1:30 is volgens de zelfstudie wenselijk gezien het beoogde activerende en kleinschalige karakter van de opleiding. Uit de tabel blijkt dat de staf-studentratio de afgelopen twee jaar iets hoger dan 1:30 lag, namelijk op 1:30,8 (in 2007-2008) en 1:32,5 (in 2008-2009). In 2006-2007 zorgden de structurele maatregelen die het College van Bestuur van de Radboud Universiteit nam om het onderwijs in de bachelorfase te intensiveren voor een daling van de staf-studentratio tot 1:26,8. Die daling werd in de jaren erna teniet gedaan door de hogere studentenaantallen. Tijdens het bezoek bleek dat de opleidingen erin slagen om intensieve onderwijsvormen te hanteren omdat zij een beroep kunnen doen op juniordocenten. De commissie vernam dat de leerstoelhouder Politicologie verantwoordelijk is voor de verdeling van de taken op het gebied van het onderwijs en dat hij dat in goed overleg met en met tevredenheid van alle betrokkenen doet. De taken die docenten krijgen toegewezen zijn gerelateerd aan hun specialisaties en dus gekoppeld aan hun onderzoek. De leerstoelhouder maakt een nauwkeurige berekening van de tijd die nodig is voor een adequate uitvoering van de verschillende taken en verdisconteert daarin ook de ontwikkeling en de actualisering van het onderwijs. QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
31
Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding een streefcijfer voor de staf-studentratio hanteert dat realistisch is en aansluit bij het didactisch concept. De daadwerkelijke stafstudentratio ligt dicht bij het streefcijfer. De commissie heeft gezien dat de opleiding erin slaagt om het uitgangspunt van kleinschalig onderwijs in kleine groepen in de praktijk te brengen. Zij is daarom van oordeel dat de omvang van de staf voldoende is om het onderwijs op een adequate manier te verzorgen. De lichte stijging van de staf-studentratio in de afgelopen twee jaar is in de ogen van de commissie nog geen reden tot zorg. Zij heeft vernomen dat de docenten de omvang van hun onderwijstaak aanvaardbaar vinden en geen informatie ontvangen die erop wijst dat de opleidingen over te weinig personeel beschikken. De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium voor het facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Bij het werven en selecteren van kandidaten voor vaste posities kijkt de Faculteit der Managementwetenschappen zowel naar onderzoekservaring als naar didactische kwalificaties. De faculteit voert een professionaliseringsbeleid dat voorziet in een traject van scholing en begeleiding dat leidt tot een basis- of een uitgebreide kwalificatie. Docenten voldoen aan de eisen voor een basiskwalificatie wanneer zij onderwijstaken op basisniveau beheersen (college geven, werkgroepen begeleiden, individuele begeleiding, cursusonderdelen ontwikkelen en toetsing). Docenten die over een uitgebreide onderwijservaring beschikken, cursussen kunnen ontwikkelen, mastertheses kunnen begeleiden en onderwijsorganisatorische taken uit kunnen voeren komen in aanmerking voor de uitgebreide kwalificatie. Docenten die het traject doorlopen krijgen vakinhoudelijke en vakdidactische begeleiding van een mentor uit de eigen opleiding en begeleiding van een onderwijskundig adviseur. Zij kunnen didactische cursussen volgen wanneer zij dat wenselijk vinden. De opleidingen Politicologie hechten er volgens de zelfstudie veel belang aan dat docenten de onderwijskwalificaties verwerven. Ook juniordocenten worden geacht de kwalificatie te behalen. Op het moment dat de zelfstudie werd afgerond, waren acht docenten in het bezit van de basiskwalificatie en beschikten drie docenten ook over de uitgebreide kwalificatie. De opleidingen streven ernaar dat in 2010 75% van de docenten minimaal de basiskwalificatie bezit. Onderwijskundige capaciteiten spelen een nadrukkelijke rol in de werving en selectie van nieuwe docenten. In 2005 heeft de faculteit het Actieplan Wetenschappelijk Talent (AWT) gelanceerd, dat tot een vorm van carrièrebeleid binnen het normale formatiebeleid heeft geleid. Op basis van het Actieplan krijgen enkele veelbelovende wetenschappers extra mogelijkheden om door te stromen naar seniorposities. De afspraken die de faculteit maakt met talentvolle wetenschappers hebben een looptijd van vijf jaar en kunnen daarna worden verlengd. De leerstoelgroep Politicologie telde op 1 januari 2009 vier AWT-hoogleraren en één AWT-uhd. Het talentenprogramma is niet alleen van belang voor de onderzoekprofilering, maar ook voor de vertaling daarvan in het onderwijs. Kandidaten dienen een uitgewerkt plan in, waarin zij laten zien hoe hun onderzoeksactiviteiten ten dienste staan van het onderwijs. Van docenten die Engelstalig onderwijs verzorgen verwachten de opleidingen dat zij het Engels op een hoog niveau beheersen. Docenten die geen native speaker zijn, volgen een
32
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
training die leidt tot het Cambridge Certificate of Proficiency in English (CPE). Op 1 oktober 2008 waren 11 docenten van de leerstoelgroep Politicologie in het bezit van dit CPE. Tijdens het bezoek bevestigden de docenten dat de leerstoelhouder de onderwijsprestaties bespreekt in de jaargesprekken en betrekt bij loopbaanbeslissingen. Volgens de docenten vindt de sectie onderwijs belangrijk en blijkt dat bijvoorbeeld uit de rol die onderwijservaring en -kwalificaties spelen in wervings- en selectieprocedures. Tegelijkertijd is het onmogelijk om promotie te maken puur en alleen op basis van goede prestaties in het onderwijs: onderzoek is net zo belangrijk als onderwijs. De studenten meldden de commissie dat zij zeer te spreken zijn over de bereikbaarheid van de docenten en over hun bereidheid om mee te denken en te helpen bij het beantwoorden van inhoudelijke en praktische vragen. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de staf ruimschoots beschikt over de inhoudelijke kennis die nodig is om het programma op een goede manier te verzorgen. Alle deelgebieden die in het programma aan de orde komen, zijn in ruime mate en op een goed niveau vertegenwoordigd onder de leden van de staf. De commissie heeft ook geconstateerd dat de staf hart heeft voor onderwijs en dat de studenten zeer positief zijn over de inzet en de bereikbaarheid van de docenten. De commissie heeft veel waardering voor de aandacht van de faculteit en de opleidingen voor de scholing en professionalisering van de docenten en voor de manier waarop het traject dat leidt tot de basiskwalificatie onderwijs is ingericht. Zij is erg te spreken over de invoering van het Actieplan Wetenschappelijk Talent, dat de opleidingen in de politieke wetenschappen een belangrijke en goed zichtbare kwaliteitsimpuls heeft gegeven. De commissie heeft ook geconstateerd dat er in de jaargesprekken en in de procedures voor werving en selectie van nieuwe stafleden op een goede en serieuze manier aandacht wordt besteed aan de eisen van het onderwijs. De commissie is ook van oordeel dat het programma goed georganiseerd is en dat de docenten goed en constructief samenwerken. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de kwaliteit van het personeel. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
33
Beschrijving De Faculteit der Managementwetenschappen huurt onderwijsruimten van het Facilitair Bedrijf van de Radboud Universiteit, dat onder meer de beschikking heeft over 18 grote (van 80 tot 423 plaatsen) en 25 middelgrote (van 40 tot 80 plaatsen) zalen die zijn uitgerust met een pc, een vaste internetaansluiting en een beamer. De faculteit beschikt zelf over zo’n 15 kleine zalen, die vooral geschikt zijn voor werkcolleges. Studenten kunnen deze zalen reserveren, bijvoorbeeld wanneer zij in een team aan een project werken. Het Studielandschap in de Thomas van Aquinostraat 3 beschikt over vijf grotere zalen met 105 computers die bij uitstek geschikt zijn voor onderwijs op het gebied van elektronisch vergaderen (besluitvorming) en methodenonderwijs. Het VISA Skills Lab wordt bijvoorbeeld gebruikt om theoretische kennis met behulp van een ‘hands on approach’ om te zetten in praktische vaardigheden. Aan de Informatiebalie van het Studielandschap kunnen studenten onder meer terecht voor het maken van afspraken met de studieadviseurs, voor informatie over roosterwijzigingen, kopen van kopieerkaarten, na-inschrijving tentamens. Ter ondersteuning van het projectonderwijs heeft de faculteit een laptoppool ingericht met 50 laptops, die draadloze internettoegang in een deel van het Studielandschap en de bibliotheek bieden. Deze laptops kunnen ook in andere onderwijsruimten worden gebruikt, zowel voor groepsonderwijs als door studenten die bezig zijn met hun projectwerk. Zo blijft tijdens de piekuren de druk op het Studielandschap beperkt. Voor de voorlichting over en de uitvoering van internationaliseringsactiviteiten maakt de opleiding gebruik van het International Office van de faculteit. Zij beschikt over informatiemateriaal dat op de eigen studenten is toegespitst. De faculteit heeft een eigen bibliotheek, met onder meer relevante collecties boeken, tijdschriften en andere publicaties op het gebied van de politicologie, de politieke theorie, internationale betrekkingen en bestuurskunde. Studenten hebben via internet toegang tot de tijdschriften. Zo kunnen docenten recente literatuur voorschrijven in het onderwijs zonder dat dit hoge kosten voor studenten met zich mee brengt. De bibliotheek beschikt onder meer over 20 stille studieplaatsen, een internetzone met 72 studieplaatsen en overlegruimtes met draadloos internet voor groepjes tot zes personen. Volgens de zelfstudie zijn docenten en studenten tevreden over de bibliotheekvoorzieningen. De jaarlijkse Studenttevredenheidsmonitor van de Radboud Universiteit geeft een indruk van de oordelen van studenten over de onderwijsvoorzieningen. De zelfstudie bevat een tabel die aangeeft dat studenten in het algemeen redelijk tevreden zijn over de voorzieningen. In 2008 gaven zij de collegezalen en lesruimtes een 3,8 (op een schaal van 5), de beschikbaarheid van werkplekken voor zelfstudie een 3,1 en de computer- en netwerkfaciliteiten een 3,3. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de studenten tevreden zijn over de materiële voorzieningen waarover de opleiding beschikt. Oordeel De commissie heeft zich tijdens haar bezoek aan de afdeling zelf een beeld gevormd van de faciliteiten van de opleiding. Zij is van oordeel dat de opleiding over materiële voorzieningen kan beschikken die het zonder twijfel mogelijk maken om het programma op een adequate manier uit te voeren. De kwaliteit van de onderwijsruimtes is zeker voldoende. De commissie waardeert het initiatief van de faculteit om een laptoppool in te stellen, zodat studenten laptops kunnen reserveren in de bibliotheek. Zij heeft gezien dat het aantal studieplekken ruim voldoende is. Zij heeft geen informatie ontvangen die wijst op het bestaan van problemen of knelpunten met betrekking tot de voorzieningen.
34
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
De commissie komt daarom tot het oordeel dat de materiële voorzieningen voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De informatievoorziening vindt vooral plaats via de facultaire website en Blackboard, dat op cursusniveau de belangrijkste informatiebron vormt. Tijdens de introductie en in de eerste collegeweek informeert de opleiding studenten over de belangrijkste regelingen van de Onderwijs- en Examenregeling (OER), zoals de toelating tot het tweede jaar, de P-in-2 regel en de bachelor-in-5-jaar regel. Aan het eind van het eerste jaar organiseert de opleiding voorlichting over de manier waarop de keuzeruimte in het tweede en derde jaar kan worden ingevuld. In het derde jaar biedt de opleiding de mastervoorlichting aan, waarop ook aandacht wordt besteed aan de voorwaarden voor instroom in de masteropleiding. De studieadviseur informeert, begeleidt en adviseert de studenten en is het eerste aanspreekpunt voor studenten voor vragen over de studievoortgang. Propedeusestudenten worden zorgvuldig begeleid, omdat de propedeuse een selecterende en oriënterende functie heeft en studenten inzicht moet bieden in de opzet en inhoud van de opleiding en in de vraag of eigen interesses, ambities en capaciteiten voldoen aan de eisen van de opleiding. Om dit proces goed te begeleiden krijgen alle eerstejaarsstudenten een mentor toegewezen, die tevens docent is van het eerstejaarsonderdeel Academische Vaardigheden. De mentoren voeren in het eerste semester twee gesprekken met hun studenten, waarin ze ingaan op studievoortgang, studieproblemen en motivatie. De studenten hebben volgens de zelfstudie veel waardering voor deze persoonlijke benadering. In maart krijgen de eerstejaarsstudenten een voorlopig studieadvies, dat gebaseerd is op het aantal behaalde studiepunten. Het advies luidt ‘positief’, ‘twijfel’ of ‘negatief’. Studenten met het advies ‘negatief’ of ‘twijfel’ worden uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur. In augustus wordt een tweede (niet bindend) advies uitgebracht, dat ook gebaseerd is op het aantal behaalde studiepunten: positief voor studenten die 36 EC of meer hebben behaald, negatief voor studenten die 24 EC of minder hebben behaald, en twijfel voor studenten die 30 EC hebben behaald. Studenten die minder dan 36 EC hebben gehaald en niet tot het tweede studiejaar worden toegelaten, kunnen bij de studieadviseur terecht voor een gesprek over een verdere zinvolle invulling van het studiejaar. In de postpropedeutische fase biedt de opleiding geen proactieve studiebegeleiding. Een voorstel voor een geïnstitutionaliseerde vorm van begeleiding voor ouderejaars studenten werd door de studentleden in de opleidingscommissie in 2009 als ‘te dwingend’ afgewezen. Studenten nemen bij vragen en problemen uit eigen beweging contact op met de studieadviseur of wenden zich tot hun mentor uit het eerste jaar of een andere docent. De laagdrempeligheid van de opleiding is hiervoor een belangrijke voorwaarde: de staf wordt als toegankelijk ervaren, mede dankzij de intensieve onderwijsvormen bij het projectwerk. Op facultair niveau ondersteunt het Onderwijscentrum (OWC) de organisatie van het onderwijs. Het draagt onder meer zorg voor de inschrijvingen voor cursussen, de organisatie van tentamens, de verwerking van de tentamenresultaten en de voorbereiding voor de
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
35
uitreiking van getuigschriften. Het OWC verzorgt voortgangsrapportages die de opleidingen Politicologie in staat stellen om de prestaties van studenten nauwgezet te volgen. Op universitair niveau biedt de afdeling Studentenbegeleiding van de Dienst Studentenzaken informatie, advies en begeleiding op alle gebieden van studie en loopbaan. Studenten nemen er deel aan cursussen en trainingen op het gebied van strategisch studeren, zelfmanagement, presenteren, (scriptie)schrijven, studiestress en tentamenvrees. Ook de studentendecanen zijn bij deze dienst ondergebracht. In 2004 is het Academisch Schrijfcentrum van start gegaan. Het is bedoeld voor studenten die behoefte hebben aan hulp bij schrijftaken. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de P-in-2-regel tamelijk hard gehanteerd wordt, maar dat de opleiding nog geen ervaring heeft met de bachelor-in-5-regel, die pas recent is ingevoerd. De studenten meldden de commissie dat zij tevreden zijn over de begeleiding en de informatievoorziening en dat zij daadwerkelijk worden opgeroepen door de studieadviseur wanneer zij te weinig voortgang boeken. De studieadviseur is, door de kleinschaligheid van de opleiding, goed op de hoogte van de redenen voor eventuele studievertraging. Oordeel De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding en de informatievoorziening adequaat zijn en voldoen aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Zij heeft waardering voor de organisatie en de invulling van het mentoraat, maar vindt ook dat de verdeling van de rollen en de taken van de studieadviseur en de mentor niet geheel duidelijk is en dat er op dit punt ruimte is voor verbetering. Zij heeft vastgesteld dat de studiebegeleiding sterk gericht is op de eerstejaarsstudenten en dat studenten in de latere jaren nauwelijks tot niet worden begeleid en gevolgd. De opleiding gaat er daarbij van uit dat studenten weten waar zij advies of begeleiding kunnen krijgen en zelf het initiatief nemen wanneer dat noodzakelijk is. De commissie heeft vastgesteld dat deze aanname juist is en dat student weten welke mogelijkheden voor begeleiding tot hun beschikking staan. De commissie concludeert daarom dat de begeleiding adequaat georganiseerd is en aansluit op de behoeften van studenten. De commissie heeft wel opgemerkt dat studenten ook in de latere jaren van de opleiding studievertraging kunnen oplopen en adviseert de opleiding daarom om te zoeken naar mogelijkheden om de voortgang van studenten die de propedeuse hebben afgerond, sterker te bewaken en om deze studenten ook aan te spreken op hun studieprestaties wanneer daartoe aanleiding is. Zij weet dat de studentleden van de Opleidingscommissie een plan daarvoor hebben afgewezen, maar vindt dat geen reden om in het geheel geen proactieve studiebegeleiding aan te bieden. De commissie vindt dat de opleiding voldoende activiteiten onderneemt om studenten voor te lichten over mogelijkheden tijdens en na de opleiding. Zij heeft geen informatie ontvangen die aangeeft dat studenten ontevreden zijn over de informatie die zij krijgen. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende.
36
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
1.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Het College van Bestuur van de Radboud Universiteit voert een actief beleid ter verbetering van de onderwijskwaliteit. De Faculteit der Managementwetenschappen heeft haar interne kwaliteitszorgsysteem recent aangescherpt om de kwaliteitsbewaking van opleidingen te verbeteren en daarbij een actieve rol gegeven aan opleidings- en examencommissies. Bij de interne kwaliteitszorg zijn op opleidingsniveau verschillende partijen betrokken. Als een cursus voor het eerst of in nieuwe opzet gegeven is, houdt de cursuscoördinator soms een panelgesprek in de loop of na afloop van de cursus. Elke cursus wordt schriftelijk geëvalueerd met behulp van een standaardevaluatieformulier. De docenten ontvangen de uitkomsten van de evaluaties en stellen op basis daarvan een reactie op, waarin zij ingaan op eventuele knelpunten en aangeven op welke punten de cursus bijgesteld wordt. De cursushandleiding, het tentamen en een beoordelingsmodel, de uitkomsten van de evaluatie en de reactie van de docent vormen samen het cursusdossier. De Opleidingscommissie bespreekt elk semester het verzorgde onderwijs op basis van de evaluaties en de docentreacties, doet aanbevelingen voor verbeteringen en bewaakt de samenhang tussen de cursussen in een semester en de opbouw van het programma over de verschillende studiejaren. Tijdens het bezoek hoorde de commissie dat de Opleidingscommissie weinig invloed heeft op de cursussen die facultair worden verzorgd. De Examencommissie bewaakt onder meer de kwaliteit van tentamens (inclusief theses) en examens. De bachelorcoördinator stuurt het disciplinaire onderwijs aan, zorgt waar nodig voor afstemming, ook met niet-disciplinaire cursussen, en bewaakt de aanpassingen naar aanleiding van evaluaties en de aanbevelingen van de Opleidingscommissie. De leerstoelhouder Politicologie stelt in de jaargesprekken op basis van de evaluaties de kwaliteit van de uitvoering van het onderwijs aan de orde en maakt eventueel afspraken over de ontwikkeling van de didactische vaardigheden. Sinds 2004 maken de opleidingen een jaarverslag, waarin zij terugblikken op eerder gesignaleerde knelpunten en doorgevoerde veranderingen en de belangrijkste maatregelen voor het lopende jaar presenteren. Het jaarverslag wordt toegezonden aan het College van Bestuur en besproken in het overleg tussen het bestuur van de faculteit en het college. Op opleidingsniveau vindt de beoordeling van het onderwijs plaats aan de hand van een serie vragen, die betrekking hebben op relevantie kennis, de actualiteit van het programma, het evenwicht tussen de onderdelen, de cumulatie van kennis, het wetenschappelijk niveau en de samenhang van het programma. Op cursusniveau bekijken de Opleidingscommissie, de Examencommissie en de leerstoelhouder de uitkomsten van de evaluaties en bepalen of er maatregelen moeten worden genomen. De opleiding heeft haar doelstellingen gekoppeld aan vragen op het evaluatieformulier en voor die vragen streefcijfers vastgelegd die de prioriteiten van de opleiding weerspiegelen: zij wil extra hoog scoren op de kwaliteit van docenten en het uitdagende karakter van het onderwijs. De uitkomsten van de evaluatie bieden volgens de zelfstudie onvoldoende informatie om tot een evenwichtige beoordeling te komen. Daarom betrekt de Opleidingscommissie in haar interpretatie van de resultaten ook de schriftelijke reactie van de docent en de mondelinge toelichting door de studentleden. Zo kan een lage score op ‘benodigde voorkennis’ duiden op een hiaat in de opleiding, maar ook op een groot aantal keuzevak- en minorstudenten met een andere disciplinaire achtergrond.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
37
Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat dat er binnen de opleiding een kwaliteitscultuur bestaat, dat er op een serieuze en overtuigende manier wordt gewerkt aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het systeem van interne kwaliteitszorg functioneert goed, het onderwijs wordt integraal en systematisch geëvalueerd. De opleiding heeft streefdoelen opgesteld die gekoppeld zijn aan haar eigen doelstellingen. De commissie waardeert het zeer dat de opleiding niet alleen gebruik maakt van evaluatieformulieren waarmee op een systematische manier informatie over het verzorgde onderwijs wordt verzameld, maar ook van aanvullende instrumenten als de reacties van docenten en nadere toelichtingen van studenten die een beter inzicht moeten bieden in de uitkomsten van een evaluatie. De commissie is eveneens positief over het feit dat de Opleidingscommissie zich niet beperkt tot besprekingen van de evaluaties van individuele cursussen, maar ook kijkt naar de plaats van de cursussen in het geheel van een semester en een jaar en dus ook op een cursusoverstijgend niveau de kwaliteit van het onderwijs bewaakt. De commissie heeft tijdens haar bezoek vastgesteld dat de cursusdossiers systematisch zijn samengesteld en informatief zijn. Zij heeft ook geconstateerd dat de uitkomsten van de evaluaties een rol spelen in de jaargesprekken en dat de kwaliteitszorg en het personeelsbeleid dus op een goede en systematische manier zijn gekoppeld. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de inrichting van de interne kwaliteitszorg. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De zelfstudie bevat een lijst met verbeteringen die de opleiding heeft doorgevoerd naar aanleiding van de vorige visitatie. De opleiding heeft de koppeling tussen onderwijs en onderzoek versterkt: in de cursussen Vergelijkende Politicologie, Vergelijkende Analyse van Buitenlands Beleid en Hedendaagse Politieke Filosofie en in de voorbereiding voor de bachelorthesis behandelen docenten thema’s uit hun eigen onderzoek. Het onderwijs in methoden en technieken is sterker politicologisch ingevuld: het methodenonderwijs in het tweede bachelorjaar is volledig disciplinair, de opdrachten voor werkcolleges bij de (facultaire) cursus Onderzoeks- en Interventiemethodologie A (OIM-A) in het eerste jaar hebben een politicologische invulling gekregen. De Examencommissie heeft een meer proactieve rol aangenomen en controleert bijvoorbeeld steekproefsgewijs cursusdossiers en de beoordelingen van bachelortheses. De opleiding heeft ook verbetermaatregelen genomen die voortkomen uit adviezen van de Opleidingscommissie. De opdrachten van Onderzoeks- en Interventiemethodologie A (OIMA) zijn aangepast in nauw overleg met de docent van Project 1.2 en de literatuur van dat project is gekoppeld aan OIM-A en OIM-B. Deze gewijzigde aanpak blijkt te werken: studenten oordelen in de evaluaties van OIM-A positief over de relevantie van de cursus voor politicologen (3.7) en over de opdrachten (3.8). Het project Politiek: Verklaringen van Politiek Gedrag en Politieke Houdingen in Nederland (semester 1.2) heeft tot doel de studenten de kennis van statistiek die ze bij OIM-B opdeden te laten toepassen op politicologische vragen. De docenten waren gedwongen de opzet van dit project aan te passen als gevolg van de
38
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
toegenomen instroom. De Opleidingscommissie had in 2006-2007 kritiek op de grootschalige opzet en de kwaliteit van de feedback die studenten ontvingen. Als reactie daarop is in opdracht van de leerstoelhouder een werkboek met nieuwe opdrachten geschreven en werd de cursus in werkcollegevorm gegeven. In 2007-2008 waren de evaluaties weer positief. De zelfstudie beschrijft nog meer voorbeelden van verbetermaatregelen op cursusniveau. De evaluaties en adviezen van de Opleidingscommissie hebben ook geleid tot aanpassingen op semesterniveau. In 2006-2007 voerde de faculteit een intensivering van het eerste semester van het eerste jaar in die ertoe leidde dat cursussen drie in plaats van twee colleges per week telden en dat studenten meer opdrachten per week moesten maken. Uit evaluaties, panelgesprekken en discussies in de Opleidingscommissie bleek dat de intensivering studenten te zwaar belastte. De opleiding heeft in 2007-2008 het aantal kleine opdrachten gereduceerd, de inleverdata beter gespreid en de hoeveelheid literatuur aangepast. De maatregelen hebben het beoogde effect gehad. Het disciplinaire methodenonderwijs in het tweede jaar werd in evaluaties beoordeeld als ‘te weinig uitdagend’ en ‘teveel herhaling’. De opleiding heeft daarom de werkvorm voor de cursus aangepast van hoorcolleges naar een mix van hoor- en werkcolleges, de opdrachten zo bijgesteld dat duidelijker werd dat de stof geen ‘herhaling’ maar ‘verdieping’ was en de aansluiting met het project verbeterd. Uit de evaluaties blijkt dat de aanpassingen een goede oplossing zijn voor de gesignaleerde problemen. Tot slot bevat de zelfstudie voorbeelden van aanpassingen op opleidingsniveau. Volgens studenten besteedde de opleiding te weinig aandacht aan arbeidsmarktvoorbereiding en aan de eisen van de beroepspraktijk. Sinds 2008-2009 kent de cursus Academische Vaardigheden twee ‘arbeidsmarktopdrachten’, worden stageplaatsen en vacatures op Blackboard geplaatst, worden gastdocenten uitgenodigd en wordt tijdens excursies expliciet de aandacht gevestigd op stage- en werkmogelijkheden. Studenten in de Opleidingscommissie klaagden over de beperkte mogelijkheden voor een buitenlands verblijf tijdens de bacheloropleiding. De opleiding heeft de mogelijkheden bestudeerd om de keuzeruimte in een semester te concentreren en voert in 2010-2011 een ‘keuzesemester 3.2’ in. Oordeel De commissie heeft kennis genomen van veel voorbeelden van maatregelen die de opleiding op basis van de uitkomsten van de vorige visitatie en van evaluaties van het onderwijs genomen heeft om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Zij heeft veel waardering voor de creativiteit en de vasthoudendheid waarmee de opleiding werkt aan de verdere verbetering van het onderwijs. Zij heeft geconstateerd dat de opleiding controleert of de genomen maatregelen het beoogde effect hebben en eventueel aanvullende maatregelen neemt en dat de kwaliteitszorg daarmee een cyclisch karakter heeft. Zij ziet in de initiatieven van de opleiding om zowel op cursusniveau als op cursusoverstijgend niveau de kwaliteit te verbeteren een bevestiging van haar vaststelling (onder F17) dat er binnen de opleiding een echte kwaliteitscultuur bestaat. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op het nemen van verbetermaatregelen. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
39
Beschrijving Docenten en studenten zijn vertegenwoordigd in de Opleidingscommissie, die 12 leden kent: vijf docentleden, vijf studentleden, twee schaduwleden. De studentleden worden gerekruteerd uit de jaargroepen, zodat elk studiejaar door minstens één student vertegenwoordigd is. De rekrutering geschiedt op basis van jaarlijkse verkiezingen in juni. In september worden vertegenwoordigers van de nieuwe eerstejaarsstudenten en de pre-masterstudenten gekozen die als schaduwleden worden toegevoegd aan de studentgeleding. De Opleidingscommissie komt elk jaar zeven tot acht maal bijeen en bespreekt onder meer de cursusevaluaties en de docentreacties. Staf en studenten bespreken het onderwijs minstens één maal per jaar gezamenlijk in het JOOP (het Jaarlijks Overleg Opleidingen Politicologie), waarvoor alle studenten worden uitgenodigd en waar nadrukkelijk cursusoverstijgende thema’s aan de orde worden gesteld. In 2007-2008 werd tijdens het JOOP gesproken over voorbereiding op de arbeidsmarkt, internationalisering, methodencursussen en de invulling van de bachelorthesis. De docenten hebben via het stafoverleg zicht op het onderwijsprogramma. In haar vergaderingen bespreekt de staf lopende zaken, maar ook plannen voor de middellange termijn, zoals beoogde veranderingen in het onderwijsprogramma. De voorzitters van de Opleidingscommissie en de Examencommissie en de opleidingscoördinatoren doen verslag van relevante vergaderingen, problemen en veranderingen. De staf bespreekt resultaten van onderzoeken en enquêtes als de Keuzegids, het studenttevredenheidsonderzoek en de enquête onder derdejaarsstudenten. Minstens één maal per jaar wordt er een studiedag belegd. Jaarlijks is er een aantal momenten waarop contact wordt opgenomen met alumni. Het College van Bestuur houdt elk jaar een onderzoek onder afgestudeerden van de Radboud Universiteit waarin specifiek gevraagd wordt naar het genoten onderwijs. Omdat het aantal alumni van de opleidingen Politicologie dat de enquête invult klein is, is de waarde van de resultaten van dit onderzoek beperkt. De alumnivereniging wasmus organiseert enkele malen per jaar bijeenkomsten met alumni. De opleidingen hebben in 2005 een Raad van Advies ingesteld, die de decaan adviseert over verschillende aspecten van het onderwijs, waaronder de eindtermen en de positionering van de opleidingen. De raad telt maximaal 12 leden, afkomstig uit de beroepspraktijk, in het bijzonder de wereld van politiek en bestuur en de journalistiek, en uit verwante nationale en internationale opleidingen en de kring van alumni. Hij komt minimaal één maal per jaar bijeen en bespreekt het Opleidingsjaarverslag, brengt aanbevelingen uit aan de decaan en onderzoekt de effecten van eerdere aanbevelingen. De aanbevelingen hebben ertoe bijgedragen dat de opleiding in 2010 een keuzesemester invoert en meer bekendheid geeft aan de stage. In het studiejaar 2008-2009 heeft de opleiding het initiatief genomen tot een gesprek met werkgevers van afgestudeerde masterstudenten over de aansluiting van de opleiding op het werkveld. De commissie vernam tijdens haar bezoek dat de studenten weten wie de studentleden van de Opleidingscommissie zijn en dat zij door hen regelmatig geïnformeerd worden over de besprekingen in de Opleidingscommissie. De studievereniging ismus speelt geen actieve rol in de kwaliteitszorg, maar ondersteunt de studentleden van de Opleidingscommissie in praktische zin en besteedt op haar website aandacht aan de uitkomsten van de besprekingen. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de docenten en de studenten op de gebruikelijke manier, via de Opleidingscommissie, de Examencommissie, de evaluaties van het onderwijs en het stafoverleg, betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. Zij vindt de breed gedragen kwaliteitscultuur en de grote betrokkenheid van docenten en studenten die zij al eerder heeft
40
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
beschreven, terug in de manier waarop docenten en studenten bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. De Opleidingscommissie functioneert naar haar oordeel goed, zij is actief, beperkt zich niet tot het bespreken van de evaluaties van de cursussen, maar kijkt ook naar het programma als geheel en levert een serieuze bijdrage aan het opstellen van verbetermaatregelen. De commissie waardeert het toevoegen van schaduwleden aan de Opleidingscommissie en zij is ook positief over het JOOP, het jaarlijks overleg waaraan zowel docenten als studenten actief deelnemen. De commissie heeft veel waardering voor de instelling en de werkzaamheden van de Adviesraad. Zij heeft vastgesteld dat de Adviesraad daadwerkelijk een bijdrage levert aan de kwaliteit van de opleidingen door adviezen op te stellen die gericht zijn op de verbetering van het programma vanuit het perspectief van de beroepspraktijk. De betrokkenheid van alumni wordt voor een deel gerealiseerd via de Adviesraad, maar de afgestudeerden dragen ook op andere manieren bij aan de kwaliteit van de opleidingen. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving De opleiding verwacht dat studenten aan het einde van de opleiding een bachelorthesis kunnen schrijven in de vorm van een wetenschappelijke reflectie op een politiek en/of politicologisch probleem. Van studenten wordt verwacht dat zij een probleemstelling formuleren over een thema op het gebied van Internationale Betrekkingen, Europa, Nationale of Vergelijkende Politicologie, of Politieke Theorie en het probleem analyseren of verantwoorden in termen van criteria van rationaliteit en/of rechtvaardigheid. Deze opzet betekent dat het niveau dat studenten bereikt hebben voor eindtermen 3.1 en 3.2, die betrekking hebben op empirisch onderzoek, in de thesis niet getoetst wordt. Het project in semester 3.1 is hiervoor de graadmeter. Sinds 2008-2009 wordt het onderzoek voor dit project individueel opgezet, uitgevoerd, gepresenteerd en gerapporteerd, zodat de opleiding voor alle studenten kan vaststellen of zij het gewenste niveau bereikt hebben. Studenten ontvangen een uitgebreide handleiding voor het afsluitende onderdeel. Na enkele inleidende bijeenkomsten volgen studenten een individueel traject onder begeleiding van een staflid. De definitieve versie van de thesis wordt beoordeeld door de begeleider en een tweede lezer. Zij onderbouwen hun oordeel in het beoordelingsrapport, dat een reeks criteria bevat met betrekking tot de vorm en de inhoud van de thesis. Bij de beoordeling spelen onder meer de mate van zelfstandigheid en de kwaliteit van de discussie met de begeleider een rol. Voor de begeleiding van de thesis reserveert de sectie in totaal 20 uur docenttijd.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
41
De Examencommissie toetst steekproefsgewijs de beoordelingsrapporten. Uit haar toetsing over 2007-2008 kwamen geen problemen naar voren. Derdejaarsstudenten kiezen volgens een enquête in meerderheid voor een vervolgstudie in de vorm van een masteropleiding Politicologie (68%) of een andere masteropleiding in binnen- of buitenland (26%). Tijdens haar bezoek vernam de commissie dat een deel van de studenten een meer gespecialiseerde masteropleiding wil volgen en daarom niet kiest voor de masteropleiding in Nijmegen. Omdat het programma van de masteropleiding inmiddels meer specialisatie kent en sterker gestructureerd is, kiezen meer studenten ervoor in Nijmegen te blijven. Volgens de studenten is het onderwerp van de thesis door de keuze voor een politiektheoretische reflectie beperkt en kunnen zij geen kwantitatief onderzoek uitvoeren, maar zijn er toch voldoende mogelijkheden voor een eigen invulling. De studenten meldden dat het schema voor de planning van de thesis in de praktijk niet al te strak gehanteerd wordt. Oordeel De commissie heeft negen recente bachelorscripties bestudeerd en is van oordeel dat de kwaliteit daarvan in alle gevallen minimaal voldoende is. Zij heeft gezien dat de theoretische component in veel gevallen wordt toegepast op één of meer cases. Zij kan zich in het algemeen goed vinden in de beoordeling van de theses. Zij vindt wel dat de begeleiding en de feedback die studenten krijgen nogal varieert en in enkele gevallen te wensen overlaat. Zij vindt het beoordelingsformulier dat wordt gebruikt te beperkend, het stimuleert begeleiders niet om actief te beoordelen, het is in te sterke mate een lijst met punten die moeten worden afgestreept. Zij heeft geconstateerd dat de lijst in de praktijk het geven van een hoog oordeel onmogelijk maakt. De commissie is van oordeel dat het formulier flexibeler zou moeten worden gebruikt, dat het op dit moment zijn doel voorbijschiet. De commissie heeft al eerder vastgesteld dat de opleiding niet alle eindtermen toetst in de bachelorthesis. Zij vindt de scheiding tussen empirisch onderzoek en theoretische reflectie wat kunstmatig. Bij het bestuderen van de theses stelde zij vast dat de kritische reflectie ook wordt ingeperkt en vooral betrekking heeft op normatieve en epistemologische noties. Ondanks haar kritische opmerkingen over de keuze van de opleiding voor de invulling en de vormgeving van de bachelorthesis is de commissie van oordeel dat de eindkwalificaties die studenten verwerven overeenkomen met de eindkwalificaties die opleiding nastreeft. De commissie baseert haar oordeel deels op de bachelortheses en deels op de verslagen van de projecten die studenten in het eerste semester van het derde jaar uitvoeren. Die verslagen laten zien dat studenten de relevante methodologische en empirische vaardigheden hebben verworven en dat ze in staat zijn om die ook toe te passen in een individueel onderzoek. De commissie vindt dus dat het gerealiseerde niveau in alle gevallen minimaal voldoende is en komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
42
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Beschrijving De opleiding hanteert streefdoelen voor de rendementen: het propedeuserendement bedraagt 33% na één jaar en 66% na twee jaar, en het postpropedeuserendement van degenen die het propedeusediploma hebben behaald, bedraagt 33% na drie jaar en 95% na vijf jaar. De opleiding wil dat studenten die een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt of het niveau niet aankunnen, zo snel mogelijk stoppen. Zij vindt een hoog uitvalpercentage in het eerste jaar niet negatief, zolang de juiste studenten overblijven. Uit een tabel in de zelfstudie blijkt dat er sinds de invoering van de intensivering van het onderwijs in 2006-2007 meer studenten stoppen nog voordat zij een eerste studieadvies kregen. De tijdelijke daling van het aantal positieve adviezen in 2006-2007 is het gevolg van de verminderde studeerbaarheid van het eerste semester. De maatregelen om dit te verhelpen hadden effect: in 2007-2008 zijn meer positieve en minder negatieve adviezen verstrekt. Uit de zelfstudie blijkt dat het rendement na één jaar ligt tussen 17% en 29% en na twee jaar tussen 34% en 64%. De rendementen na één en na twee jaar liggen dus duidelijk onder de streefcijfers. De maatregelen van de opleiding om de rendementen te verbeteren hebben nog niet geresulteerd in een structurele verhoging. Volgens de zelfstudie blijkt de overgang van vwo naar wo voor veel studenten een steeds grotere stap: ze moeten wennen aan de hoeveelheid en de moeilijkheidsgraad van de stof en de Engelse literatuur. Studenten halen vooral voor de eerste tentamens onvoldoendes. Een meerderheid behaalt daarna genoeg studiepunten om aan het tweede jaar te mogen beginnen, maar rondt de propedeuse pas in de loop van het tweede jaar af. Sinds 2002 is het rendement na 3 jaar toegenomen van 18% naar 29%. De P-in-2 regeling vormt een rem op het rendement na 3 jaar: studenten zetten in hun tweede jaar alles op alles om de propedeuse af te ronden, missen daardoor cursussen uit het tweede jaar en slagen er niet in die achterstand in te lopen. Het rendement na 5 jaar lag voor het cohort 2003-2004 op 85%. De faculteit heeft in 2008 de B-in-5-regeling ingevoerd, die inhoudt dat behaalde resultaten hun geldigheid verliezen als studenten na vijf jaar het bachelordiploma nog niet hebben behaald. De opleiding ziet vooralsnog geen aanknopingspunten voor maatregelen die obstakels in de studie zouden kunnen wegnemen. De voornaamste bronnen van vertraging liggen volgens de zelfstudie op het persoonlijke vlak en in het verrichten van betaald werk. Oordeel De commissie heeft de streefcijfers van de opleiding en de gerealiseerde rendementen bestudeerd. Zij vindt dat de streefcijfers die de opleiding hanteert realistisch zijn, maar heeft opgemerkt dat die nog niet gehaald worden. Zij vindt de rendementen niet hoog, maar stelt ook vast dat de opleiding zich in dat opzicht niet onderscheidt van andere opleidingen. Zij heeft geconstateerd dat het facultaire beleid en de maatregelen van de opleiding om de rendementen te verhogen nog geen blijvend effect hebben gehad. Zij is van oordeel dat de Pin-2-regeling en de B-in-5-regeling in de eerste plaats tot doel hebben om studenten die een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt of het niveau niet aankunnen, te identificeren en te laten stoppen. Deze regelingen zullen er niet toe leiden dat de streefcijfers worden gehaald. De commissie heeft niet de indruk gekregen dat de opleiding veel prioriteit geeft aan de verbetering van de rendementen. Zij vindt het argument dat de overgang van vwo naar wo ervoor zorgt dat studenten hun eerste tentamens niet halen, niet overtuigend en wijst de opleiding erop dat zij zelf een verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het overbruggen van de kloof die klaarblijkelijk bestaat tussen vwo en wo. Zij vreest dat het invoeren van een flexibel tweede semester van het derde jaar negatieve gevolgen zal kunnen hebben voor de
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
43
studeerbaarheid en dus voor de rendementen van de opleiding. Zij adviseert de opleiding dan ook om zeer zorgvuldig te werk te gaan bij de invulling van dat semester en goede en harde afspraken te maken met studenten die bijvoorbeeld in die periode naar het buitenland willen. De commissie heeft, zoals gezegd, vastgesteld dat de opleiding realistische streefcijfers hanteert en dat de rendementen het beoogde niveau nog niet halen, maar zich niet opvallend onderscheiden van die van andere opleidingen. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de rendementen. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende.
44
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Politicologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoet Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Politicologie De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Politicologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
45
46
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
2.
The master’s programme Political Science of the Radboud University Nijmegen
Administrative data Master’s programme Political Science: Name of the programme: CROHO number: Level: Orientation: Number of credits: Degree: Mode(s) of study: Location(s): Expiration of accreditation:
Political Science (official name: Politicologie) 66606 master academic 60 EC Master of Science full time Nijmegen 21 March 2011
The site visit of the assessment committee Political Science to the Nijmegen School of Management of the Radboud Universiteit Nijmegen took place on 21 and 22 September 2009. 2.0.
Structure and organisation of the faculty
The master’s programme Political Science is part of the Nijmegen School of Management, which contains seven focus areas in education and research: Business Administration, Economics, Human Geography, Political Science, Public Administration, Social and Political Sciences of the Environment and Spatial Planning. The NSM’s educational programmes are organized by the Educational Institute, while the research conducted at the NSM is bundled in the Institute for Management Research (IMR). The NSM has four sections, among them the section of Public Administration and Political Science. The programmes in political science are mainly offered by the scientific staff of the department of Political Science, which is part of this section. Each section is chaired by a coordinating chairman, who has financial and staff responsibility. The Dean of the faculty is ultimately responsible for the NSM. He is assisted by a vice-dean of research and a vice-dean of education. The latter is also Director of Education, and as such primarily responsible for the day-to-day running of the educational programmes. 2.1.
The assessment framework
2.1.1. Aims and objectives S1: Subject-/discipline-specific requirements The intended learning outcomes of the programme correspond with the requirements set by professional colleagues, both nationally and internationally and the relevant domain concerned (subject/discipline and/or professional practice).
Description The main aim of the master’s programme is to educate political scientists as generalists whose attitudes and practices reflect a scientific attitude towards political and policy issues. The
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
47
programme emphasizes the development of analytical scientific skills and an academic attitude. Its courses reflect the interconnected nature and mutual reinforcement of the main sub-disciplines within the discipline of political science (international relations, comparative politics and political theory), as well as epistemology and methodology. These objectives have been translated into six general final qualifications: graduates of the programme have acquired: 1. the ability to understand, interpret and describe political scientific concepts, approaches and methods, and to discuss these with professional colleagues; 2. the ability to interpret and explain events, phenomena and problems in political reality with the help of theories, concepts and approaches from political science; 3. the ability to assess the internal consistency, empirical validity and explanatory potential of different schools and approaches within political science, and thereby also to contribute to the ongoing process of theory formation; 4. the ability to autonomously formulate a scientific problem and research question, using relevant conventions, methods and techniques from political science; to select information, process it, formulate conclusions and assess their relevance; 5. the ability to communicate professionally, both orally and in writing, with a wide range of individuals and groups; 6. the ability to direct one’s social and intellectual development so as continually to operate as a responsible, academically trained professional, aware of changing values and social conditions. One of the appendices to the self-evaluation report contains an elaborated version of the final qualifications which is included in the programme’s Education and Exam Regulations. According to the self-evaluation report, both the general qualifications and the elaborated ones meet international and national standards for the discipline and the professional practice. The Dutch political science departments participating in LOOP (Landelijk Overleg Opleidingen Politicologie) agreed on a frame of reference for political science programmes, including master’s programmes. The frame of reference states, among other things, that four elements are essential to any political science curriculum: Political Theory, research methods (both qualitative and quantitative), Comparative Politics (both domestic and European) and International Relations. The master’s programme gives equal attention to the three subdisciplines, integrates methodology and epistemology into sub-disciplinary courses, and focuses on the most recent debates, controversies and lines of research within the discipline. The elaborated list of qualifications and objectives reflects (inter)national standards, specifically in the objectives which refer to theory formation about and reflection on the subject of political science and which distinguish the three ‘substantive’ sub-disciplines, and in the objectives which refer to to epistemology, methods and techniques, and professional skills, respectively, and which specify demands in terms of methodology and epistemology. Clear-cut formulations of objectives relating to cognitive and communicative skills are not yet part of an official European or wider framework, but they are specified in similar terms in the final qualifications of the Dutch master’s programmes. Since political scientists do not enter any specific professional practice, there are no standards (national or international) for the quality of the programme as a preparation for such a practice. The programme’s final qualifications are formulated accordingly: they specify that students are trained as researchers and policy makers qualified for careers in both the private
48
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
and the public sector. Students acquire the methodological skills a researcher needs (qualification 4), the reflective and interpretative skills senior researchers, advisors and managers need (qualifications 2, 3 and 6), the broad overview of the discipline necessary in all relevant positions (qualifications 1 to 4), and communicative skills (qualification 5) which are required for every career. Assessment The committee has studied the programme’s learning outcomes (or exit qualifications) and compared them to its domain-specific frame of reference, which is essentially the same as the framework developed at the national level in preparation of the assessment of the degree programmes in political science. It has noted that the programme’s main aim, to educate political scientists as generalists whose attitudes and practices reflect a scientific attitude towards political and policy issues, corresponds with the main aim of the framework of reference. The committee’s content-related requirements for master’s programmes, as specified in the framework of reference, can be related to the programme’s final qualifications. For example, the committee’s first requirement, that graduates should be able to integrate knowledge and to handle complex issues, is reflected in the first general qualification, which states that students acquire the ability to understand, interpret and describe political scientific concepts, approaches and methods. The committee’s sixth requirement, that graduates should be able to communicate scientific knowledge, including the design of the research which produced the knowledge and the questions underlying the research design, is reflected in the fourth general qualification, which says that students acquire the ability to formulate conclusions for the research they conducted, and the fifth one which refers to the ability to communicate professionally, both orally and in writing, with a wide range of individuals and groups. The committee concludes that its requirements for master’s programmes are adequately covered by the programme’s final qualifications. The committee has also established that the programme’s learning outcomes explicitly refer to skills which are useful for graduates who enter the labour market. Students acquire skills which enable them to work as researchers (cf. qualifications 3 and 4) or as policy makers (cf. qualifications 2, 5 and 6). The committee has noted that the skills to be acquired are formulated in a rather general way and that graduates of the programme are likely to qualify for other positions which require general academic skills. The committee therefore assesses the standard related to the domain-specific requirements as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S2: Bachelor and master level The intended learning outcomes of the programme correspond with the general, internationally accepted descriptions of a Bachelor’s qualification or a Master’s qualification.
Description The self-evaluation report explains that the six general final qualifications specified above and the elaborated version of these qualifications which is included in the programme’s Education and Examination Regulations were developed mainly on the basis of the frame of reference agreed on by the Dutch political science departments participating in LOOP. This frame of reference is based on the Dublin-descriptors. The self-evaluation report contains a table which provides an overview of the relation between the programme’s qualifications and the Dublin descriptors. The table shows that the first general qualification, which refers to the
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
49
understanding of concepts, approaches and methods, corresponds to the first Dublin descriptor, Knowledge and understanding. The second general qualification, which refers to the interpretation of events, phenomena and problems, corresponds to the second descriptor (Applying knowledge and understanding) and the third one (Making judgments). In a similar way, the remaining general qualifications are linked to the Dublin descriptors. One of the appendices to the self-evaluation report contains a complete overview of the relation between the final qualifications and the Dublin descriptors. Assessment The committee has studied the programme’s final qualifications from the perspective of their level. It has established that these qualifications correspond sufficiently to the Dublin descriptors and that they specify the level of the programme adequately. It agrees with the way the relation between the learning outcomes and the Dublin descriptors is elaborated in the self-evaluation report. In addition, the committee has established that various exit qualifications clearly reveal that graduates of the programme acquire knowledge, understanding, skills and attitudes at an advanced level that is typical for a master’s programme. For example, the committee considers the third general qualification (which says that students acquire the ability to assess the internal consistency, empirical validity and explanatory potential of different approaches) as a qualification at an advanced level, because it presupposes that students have a thorough understanding of the approaches referred to and that they are able to reflect at a high level of abstraction. In addition, the fourth general qualification, which refers to the ability to conduct research autonomously, is another example of a qualification of an advanced level. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion which relates to the level of the learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S3: Academic orientation The intended learning outcomes of the programme correspond with the following descriptions of a Bachelor’s and a Master’s qualification: • The intended learning outcomes are derived from requirements set by the scientific discipline, the international scientific practice and, for programmes to which this applies, the practice in the relevant professional field. • An academic bachelor (WO-bachelor) has the qualifications that allow access to at least one further programme at academic master's level (WO-master) and the option to enter the labour market. • An academic master (WO-master) has the qualifications to conduct independent research or to solve multidisciplinary and interdisciplinary questions in a professional field for which academic higher education is required or useful.
Description According to the self-evaluation report, the graduates of the master’s programmes are first and foremost academically trained professionals. They are trained to become professional political scientists with an academic attitude. The final qualifications of the programme correspond to those used by the academic discipline and those applied in relevant professional practices. The programme also qualifies graduates to independently conduct research or solve multi- or interdisciplinary questions in a professional practice. Students acquire the ability to independently formulate a relevant research question, develop an appropriate research strategy and assess its results (cf. general qualification 4). In the absence of standards for a particular professional practice, the department does not exclusively rely on its own experience in teaching and training political scientists, but it also
50
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
seeks feedback from its Advisory Council, established in 2005 and consisting of alumni, political scientists working at other universities and a variety of professionals with a background in political science. The Advisory Council has recently advised the department on the programme’s final qualifications, which have been updated to incorporate this advice. Assessment The committee has studied the programme’s final qualifications from the perspective of their orientation. It has already established that the qualifications correspond sufficiently to the demands of the scientific discipline (or the professional colleagues and the relevant domain) and the professional practice (cf. S1). It also establishes that graduates of the programme acquire the qualifications to carry out academic research autonomously and therefore qualify for Ph.D. programmes. The committee has also noted that the programme’s final qualifications correspond sufficiently to the requirements of the international scientific practice. It has established that the learning outcomes explicitly refer to various academic and scientific skills, among them the ability to formulate a research question, using relevant conventions, methods and techniques, to select information, process it, formulate conclusions and assess their relevance (general qualification 4), and the ability to direct one’s social and intellectual development so as to continually operate as a responsible, academically trained professional, aware of changing values and social conditions (general qualification 6). The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion that relates to the orientation of the learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Aims and objectives The committee comes to an overall assessment of the theme Aims and objectives on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.2. Curriculum Description of the curriculum of the programme The curriculum of the master’s programme is divided into four periods. The first period is characterized by reflection on the normative and epistemological foundations of political science. It contains the courses Classicism and Romanticism and Theory of Knowledge (6 EC each). From then on, students are increasingly involved in the discipline’s current debates. During the second period, the three sub-disciplines introduce the most important current research areas and questions, including the appropriate methodologies, in the courses Power and Hierarchy, Power and Anarchy, and Power and Political Theory (6 EC each). The third period is characterized by specialization in one of the sub-disciplines (in the three courses Contemporary Debates of 8 EC) and also offers a course in advanced methodology in social scientific research (4 EC). The specialization continues in the fourth period, which is fully devoted to the master’s thesis (18 EC). The preparations for the thesis work (the selection and formulation of a research question, the preliminary research design) are integrated in the Contemporary Debates courses. At this stage, students also find a supervisor for their thesis.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
51
In response to calls for more specialization, the programme has decided to revise its curriculum as of 2009-2010 to enable students to enter the specialization phase earlier. The study load of the methodology course is increased to 6 EC and the ‘fundamental’ courses Theory of Knowledge and Power and Arguments (which replaces Classicism and Romanticism) remain obligatory for all students. Students choose a specialization in one of the sub-disciplines immediately afterwards. The curricula for the subdisciplines will each consist of a set of four new courses, one of which will be taught in English. The crucial elements of the courses which are discontinued will be redistributed over the new courses. As a result, the current final qualifications will continue to describe the intended learning outcomes of the programme adequately.
S4: Requirements for academic orientation The proposed curriculum meets the following criteria for an academic orientation: • The students develop their knowledge through the interaction between education and research within the relevant disciplines • The curriculum corresponds with current developments in the relevant discipline(s) by verifiable links with current scientific theories • The programme ensures the development of competences in the field of research • Where appropriate, the curriculum has verifiable links with the current relevant professional practice.
Description According to the self-evaluation report, the programme’s curriculum is strongly linked to research. The courses dealing with aspects of power, for example, focus on recent developments in the sub-disciplines, rather than on overviews of the state of the art, and they link assessments of the validity of theories and research results to the application and use of appropriate research methods. The Contemporary Debates courses deal with ongoing controversies in the sub-disciplines and explore ways of contributing to the debates. In each course, lecturers discuss examples of the results of their research. In the courses on aspects of power and the Contemporary Debates courses, special attention is paid to practising and assessing students’ ability to formulate research questions and to choose valid and relevant tests for these questions. The Methodology course focuses on advanced, specifically quantitative, research methods in the social sciences. Students further develop and practice their research skills in various ways. Issues related to methodology and research design are integrated into all courses. The Contemporary Debates courses emphasize the characteristics of the preferred methodology and techniques of the sub-disciplines. In the course on Political Theory, the use and the limits of various methods for the justification of normative principles and judgements play a fundamental role. The course on Comparative Politics discusses prospects for representative party democracy and deliberative democracy. The International Relations course addresses the question of developing appropriate research methods for the constructivist school in international relations. The focus of the development of research skills is further pursued in the remainder of the programme, when students work on their master’s thesis. Among the criteria for assessing the master’s thesis are the quality and appropriateness of the formulation of the research question and the research design. Students reflect on the sense and the validity of research in two courses in particular: Theory of Knowledge addresses the epistemological status of scientific knowledge in the context of the development of research programmes and paradigms, while Classicism and Romanticism addresses hidden or forgotten ontological and ethical assumptions.
52
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Staff members try to involve students interested in their specialization in their research by organizing guest lectures and by inviting students to participate in sessions where staff present and discuss their work in progress. The thesis takes as its starting point the idea that students have to perform the whole process of conducting research as autonomously as possible, from the initial formulation of a research problem, through the design of a research plan (choosing the appropriate method, developing the necessary instruments) and data collection, to drawing conclusions and assessing the value and results of the research carried out. Since graduates in political science do not end up in a specific profession, the programme aims at preparing them for a wide range of careers in which they either conduct research or apply research results. Students are trained in written and oral presentations for specialist and more general audiences. Every year, the programme invites a number of alumni to explain how elements of the programme were useful in their first jobs, and which skills they require in their particular profession. The programme also invites representatives of the professional practice (scientists, politicians, journalists, civil servants) as guest lecturers. During its site visit, the committee learnt that the department made a conscious decision to offer the master’s programme in Dutch instead of English: the level the programme aims for can best be reached using Dutch, the transfer of knowledge and the level of the discussions profits from the use of Dutch. A consequence of this choice is that students are not used to writing in English and that they doubt whether they should write their master’s thesis in English. The programme is not multidisciplinary, but focuses on political science, because otherwise the intended level would be out of reach as well. Some adjacent disciplines, such as Public administration, Economics and History, are dealt with in an integrated way. The students told the committee that they appreciate the fact that they can now choose a specialization at an earlier stage in the curriculum. They also appreciate the fact that the programme is broad, that it has a common core. They are satisfied with the balance between qualitative and quantitative methods, but they also reported that the course in advanced methodology is very demanding and time-consuming. They reported that the attention for professional practice is very limited. The number of students who study at a university abroad is also very limited, the curriculum doesn’t contain a period which is suited for such a stay. Assessment The committee has studied the curriculum from the perspective of the requirements that hold for an academic programme. It has established that the programme sufficiently ensures that students acquire knowledge and skills through the interaction of education and research. The general courses and the ‘power courses’ in the first part of the curriculum provide students with the necessary advanced knowledge of the state of the art in political science. The Contemporary Debates course does the same for the sub-discipline of their choice. The structure of the curriculum enhances the deepening of students’ knowledge and expertise. The committee has established that the literature used for the courses is relevant and current. It appreciates the fact that the Contemporary Debates courses closely follow the most recent developments in the respective sub-disciplines. The curriculum includes a course in methodology which properly prepares students for conducting the research for their master’s thesis. The committee has established that the programme focuses on the development of academic and research skills and that its links with professional practice are rather implicit. The committee understands and supports the decision of the programme to use Dutch as the language of instruction, but it would also like to point out that the programme should be aware that students who don’t sufficiently master English may not qualify for certain
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
53
positions or programmes. It has noticed that the rule is not applied too strictly, that students are taught in English regularly and that some of the staff members have an international background as well. The committee is positive about the programme’s decision to enable students to enter the specialization phase earlier. In the committee’s opinion, this revision makes the programme more attractive. It gives students a better opportunity to pursue their own ambitions and interests and it allows for a further deepening. The committee therefore assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S5: Correspondence between the aims and objectives and the curriculum The curriculum is an adequate realisation of the intended learning outcomes of the programme and this regards the level, the orientation and the subject-/discipline-specific requirements. The intended learning outcomes are adequately transferred into the educational goals of the curriculum or parts thereof. The contents of the curriculum ensure the students’ achievement of the intended learning outcomes.
Description According to the self-evaluation report, the programme’s final qualifications have been translated into a comprehensive list of domain-specific objectives, which are in turn translated into course objectives or learning targets. At the beginning of each course, students receive a Course Guide which lists the course’s learning targets in terms of knowledge and skills. The master’s programme is designed to allow a steady development and an increasing mastery of the competences described in the final qualifications. The self-evaluation report contains a table which specifies the contributions of the components of the curriculum to the final qualifications. The table shows that every course contributes to the realization of every final qualification, but that there are differences in the amount of focus on the qualifications. The course Classicism and Romanticism, for instance, has a relative focus on the sixth general final qualification, related to the social and intellectual development of students as responsible professionals, and it pays little attention to the second and the fourth qualification. The fifth final qualification, which reflects the development of communicative skills, is adressed in particular in the courses Contemporary Debates and in the master’s thesis. The selfevaluation report claims that all final qualifications are addressed in the curriculum and that the programme therefore offers students the opportunity to obtain each of them. An extensive system of checks and balances, including reviews by the Programme Committee and the Board of Examiners, assures that all qualifications are present in the curriculum and, vice versa, that the course objectives reflect these qualifications adequately. Assessment The committee has established that the curriculum is an adequate realization of the programme’s final qualifications. It has studied the information in the self-evaluation report which specifies the contributions of the various courses to the realization of the programme’s final qualification and finds this description adequate and correct. The committee agrees with the programme’s claim that the amount of focus for specific qualifications varies from course to course. It has established that every qualification receives sufficient attention and that the division of qualifications over the curriculum is logical and justified. The curriculum is structured in such a way that it can be taken for granted that students who complete their master’s thesis have acquired every qualification at the appropriate level.
54
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
The committee therefore concludes that the programme fulfils the requirements with respect to the correspondence between the final qualifications and the curriculum. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S6: Consistency of the curriculum The contents of the curriculum are internally consistent.
Description The self-evaluation report explains that the design principles underlying the programme have been translated into a curriculum which is ‘horizontally’ (or chronologically) coherent. It starts with two rather general courses, which address questions and issues relevant to all social sciences with a focus on political science. These courses are followed by the ‘power courses’, which focus on relevant current research topics from the perspective of the sub-disciplines. The second semester offers further focus and specialization in a methodology course, which prepares students technically for their thesis research, followed by a Contemporary Debates course, which prepares them for the content-related side of the research. The programme is also characterized by increasing independence and autonomy, and by increasing focus on actively using rather than merely training research skills. According to the self-evaluation report, the programme has a cumulative character, consisting of a well-balanced set of courses that prepare students for formulating a research question and a research design to be used in their master’s thesis. The programme is also ‘vertically’ (or at any given moment in time) coherent. The first two courses share reflection and awareness as their main characteristics, but they differ in their focus on epistemology (Theory of Knowledge) and ontology and ethics (Classical and Romantic Thought). The second cluster of courses, the ‘power’ courses, outlines the main research areas and approaches in the sub-disciplines. The courses only overlap when needed, for example to elucidate the differences between sub-disciplines. The third cluster combines specialization in the preparation for the thesis with the acquisition of relevant methodological skills, while the fourth cluster is completely devoted to one task only: writing a thesis. Assessment The committee strongly appreciates the coherence of the curriculum. In its opinion, the curriculum has been designed in a well-considered and structured way. It fully agrees with the description of the structure of the curriculum as presented in the self-evaluation report and it recognizes the lines in the curriculum clearly. The committee has observed that the programme has managed to create coherence both in a vertical and in a horizontal line. It has established that the curriculum succeeds in bringing about increasing independence and autonomy and that it enables students to cumulatively build up their knowledge and their research skills. The committee has concluded that the curriculum effectively paves the way for students to conduct their research and to produce their master’s thesis. The committee therefore assesses the standard that is related to the coherence of the curriculum as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
55
S7: Workload The curriculum can be successfully completed within the set time, as certain programme-related factors that may be an impediment in view of study progress are eliminated where possible.
Description According to the self-evaluation report, the study load is evenly distributed over the curriculum, which consists of two semesters of 30 EC each. In practice, the curriculum can be divided in three periods of six to eight weeks and a longer period for the master’s thesis. In evaluations, students characterize the programme as tough but rewarding. A few years ago, the study load would occasionally be too high: the time available for final assignments at the end of each period was short, and failure to pass on the first try increased the study load during and at the end of the next period. The curriculum has been revised to reduce these obstacles to study progress. Students now have more time between the study periods, one of the final assignments has been replaced by a series of assignments to be written during the course, and the preparations for the master’s thesis start earlier in the curriculum. The current programme contains no serious obstacles and students should be able to complete it within the set time. It still requires serious commitment from the students, who must devote forty hours per week to their studies to complete the programme in time. During the committee’s site visit, the programme management confirmed that the curriculum is demanding and time-consuming. The students reported that the courses can be completed within the scheduled time, although some of them are more demanding than others, particularly the methodology course. But students incur delays when they start preparing their master’s thesis. The programme only offers one resit for the courses, which means that studens who fail a course twice have to follow the course again in the next year. Until the beginning of May, students have very little time for their preparations. Another reason for delays is that some students still have to complete their bachelor’s programme and are not really able to spend enough time on their master’s courses. According to the graduates, the programme suffers from an image problem. Bachelor students have the idea that the master’s programme is too difficult and too demanding. In their opinion, the master’s programme is more demanding, but not really more difficult. The difference with the bachelor’s programme is less than students think. Assessment The committee has observed that it is difficult to assess the feasibility of the curriculum as such, because external factors (i.e., the fact that students who haven’t completed their bachelor’s programme can enrol) can affect progress considerably. It has noted that students and graduates consider the workload for the courses in the first three periods acceptable and fair and that graduates are convinced that the programme is less demanding than students seem to think. In the opinion of the committee, the problem seems to be that students are unable to start the preparations of their thesis work on time, because the programme is so demanding that students can’t find the time to concentrate on their thesis proposal. When students have finished their courses and can start work on their thesis, they seem to need a break to recover from their efforts. At the same time, students who haven’t completed their bachelor’s programme yet, have to reserve time to finish their remaining bachelor’s courses. The committee concludes that the programme is demanding and that it is in practice difficult, but not impossible to complete the programme within the set time. One of the impediments to study progress is programme-related. The committee advises the department to ensure that students start the preparations for their thesis at an earlier stage and that they are well under
56
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
way when the courses come to an end. In the current situation, students seem to perceive a gap between the courses and the thesis. The department is not really able to tackle the other impediment, the fact that students can enter the master’s programme when they haven’t completed their bachelor’s yet. The committee recommends the university and the faculty to seriously reconsider the procedures for admitting students to the master’s programme. Because it is difficult, but not impossible to complete the programme within a year, the committee assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S8: Admission requirements The structure and contents of the intended curriculum are in line with the qualifications of the incoming students: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): VWO (pre-university education), propaedeutic certificate from a hogeschool (HBO)or similar qualifications, as demonstrated in the admission process • Master’s programme (WO-master): a bachelor's degree and possibly a selection (with a view on the contents of the discipline).
Description Students who have a bachelor’s degree in political science awarded by Radboud University or another Dutch university, a bachelor’s degree in a related discipline from a university, or a bachelor’s degree in a related discipline awarded by an institute of higher professional education can be admitted to the programme. The Radboud University allows students who haven’t completed their bachelor’s programme to conditionally enter the related master’s programme. Bachelor’s students will be admitted to the master’s programme if they have no more than two courses to be completed, but have finished their bachelor’s thesis. Students who don’t have a bachelor’s degree in political science are required to follow (parts of) a bridging programme, a programme of 60 EC which consists of the most essential courses from the bachelor’s programme. It also offers training in relevant academic skills, from writing and analyzing data to formulating research questions and research designs. The students in the bridging programme follow courses together with bachelor’s students. The bridging programme is adjusted when necessary to accommodate experiences of students and lecturers or to adapt to changes in the bachelor’s programme. The Board of Examiners decides which courses from the bridging programme prospective students have to complete successfully. Students in the bridging programme typically have a degree in history, sociology, development studies, economics or philosophy. Most of them have already completed another master’s programme. Prospective master students with a bachelor’s degree in a related discipline from higher professional education can enter the programme after successfully completing the bridging programme as well. The Board of Examiners occasionally grants exemptions for one or more courses. The self-evaluation report contains a table which shows the size of the intake of the programme. It reveals that the number of students entering the programme is approximately 20 on average. In 2006, 25 students entered the programme, in 2007 26 and in 2008 18. The number of students with a bachelor’s degree from higher professional education varies from one to five. The share of students with a bachelor’s degree in political science has diminished over the years, while the share of master’s students with a different degree has increased to over 50%. According to the self-evaluation report, there are no substantial differences between the progress and speed of any of the target groups. The bridging programme and the additional measures seem to adequately prepare students for the master’s programme.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
57
During its site visit, the committee learnt that the faculty has a preference for an admission procedure which entails that only students who have completed their bachelor’s programme can enter the master’s programme. One of the conditions of the Board of the university, however, is that students then have to be able to start with the master’s programme twice a year. It is very difficult for the faculty to fulfil this condition, both for practical and for content-related reasons. Students who enter the master’s programme, but haven’t completed their bachelor’s programme yet, are very likely to incur delays. The committee was informed that the faculty doesn’t receive any additional financial means for the bridging programme. It is therefore impossible to develop and offer courses exclusively for the students in this programme. The department cherishes the small scale of the programme. It aims at an annual intake of approximately 25 students as a maximum. Assessment The committee has established that students who have completed a bachelor’s programme in political science at Radboud University or another university in the Netherlands can enter the programme directly and without any further conditions and that the programme has developed a procedure for the admission of students who don’t have a bachelor’s degree in political science from a Dutch university. The committee has studied the bridging programme and spoken to students who were following it or had completed it. It has established that the bridging programme adequately prepares students for the master’s programme: students confirmed that they had acquired the qualifications necessary for the master’s programme. The committee has noted that the number of students who have completed the bachelor’s programme in political science in Nijmegen is relatively small. As a result, the programme is to a large extent dependent of intake from elsewhere, which makes the programme vulnerable. In the eyes of the committee, the fact that many students from the bachelor’s programme decide to follow a master’s programme at another university is partly due to the programme’s image (see above, under S7) and partly to the fact that the programme offers little opportunity for specialization. The committee has noted that the programme has tackled the latter issue, it recommends the department to also tackle the former. The committee assesses the standard relating to the admission requirements as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S9: Credits The programme meets the legal requirements regarding the range of credits: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): 180 credits • Academic master’s programme (WO-master): a minimum of 60 credits.
Description The curriculum of the master’s programme Political Science comprises 60 EC. Assessment: The master’s programme Political Science complies with the formal requirements with respect to the range of credits.
58
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
S10: Coherence of structure and contents The educational concept is in line with the aims and objectives. The study methods correspond with this educational concept.
Description As for the didactic concept, the programme intends to offer a stimulating, research driven learning environment with a strong focus on improving the development of the knowledge, understanding and skills a political scientist needs. The courses are organized in such a way that they provide small-scale intensive teaching that approaches the master-apprentice model. Within boundaries dictated by financial restrictions, the department aims to offer courses that allow for tailor-made attention for the needs of individual students, and that minimize the opportunities for and risks of non-participation. To that end, the programme combines ‘abstract’ elements with attention for aspects of academic research, including actual research activities performed by the students themselves. It aims at creating the conditions under which well-controlled application of knowledge and expertise is possible. The curriculum mainly consists of small classes of up to 20-25 students. It has no classic lecture courses. In the course of the year, courses are organized less as working groups and more as seminars. Oral presentations are also used to train communicative skills and the use of media. Oral exams are also used to assess clarity of formulation and power of persuasion. Writing assignments also serve as a preparation for activities in professional contexts. The self-evaluation report claims that a distinguishing feature of the programme is its attention to individual students. The programme has made a choice for small-scale, intensive teaching, which allows lecturers to perceive and make room for the needs of individual students. Lecturers devote considerable time and effort to providing extensive and clear feedback on students’ drafts, research plans, papers and other assignments. Student evaluations confirm that the attention given to individual students is very much appreciated. Finally, students are encouraged and sometimes forced (in group assignments) to combine individual study with group activities and study support. The self-evaluation report contains a table which provides an overview of the working methods used in in the regular programme. Assessment The committee has noted that the programme has adopted an educational concept which fits in well and nicely with the programme’s final qualifications and that the teaching methods used correspond well with the educational concept. It finds the description of the ideas and concepts underlying the organization of the programme convincing and insightful. The committee has established that the programme succeeds in offering small-scale intensive education in a stimulating learning environment. Students are approached individually and challenged to improve themselves and to become increasingly independent and autonomous. In the opinion of the committee, the curriculum is well-structured and cumulative. The working methods are well-balanced and carefully designed. They are related clearly and convincingly to the courses’ learning aims and their position in the curriculum. The didactic methods guarantee that students are well prepared for the final assignemtn of the curriculum, the master’s thesis. When they start their research project, they can be expected to have acquired both the necessary knowledge of their subject area and the required academic and methodological skills.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
59
The committee therefore assesses the standard which relates to the programme’s educational concept as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S11: Learning assessment By means of evaluations, tests and examinations, the students are assessed in an adequate and for them insightful way to determine whether they have achieved the intended learning outcomes of the programme or parts thereof.
Description According to the self-evaluation report, choosing appropriate forms for exams and assignments is an integral part of the programme’s didactic concept. The final qualifications of the programme can best be assessed on the basis of written papers and assignments or oral presentations than with classical written exams. The writing assignments and the criteria for their assessment are designed to reflect the learning goals as described in the course guides. The lecturer is primarily responsible for creating a match between learning targets and assessments, but the programme also uses additional control mechanisms. Informally, staff members check the adequacy of exams and assignments. Formally, two mechanisms exist. Firstly, students have a right to inspect their marked work with the help of an answer model or a list of criteria in order to check the assessment. Lecturers are expected to provide a model or a list of criteria and to indicate how they were applied. Secondly, since 2007, the Board of Examiners checks the quality of assignments and tests and the lecturer’s consistency and clarity in assessing individual work for a number of randomly chosen courses. The Board uses the course file as the basis for this invesigation, in which the lecturer collects the course guide, the exam or assignment, the assessment criteria, the results of the student evaluation and the lecturer’s response to it. The Board’s criteria for quality include the match between the programme’s aims and objectives, the course objectives, the aims of the assignments and the criteria for the assignments. The results of this investigation are laid down in a confidential report which is accessible for the Programme Committee and the responsible supervisors. The lecturers whose courses have been investigated are informed of the results relevant to them. All the assignments that were checked by the Board of Examiners were adequate. These formal mechanisms indicate that the exams and assignments adequately assess the course objectives and the final qualifications in clear, fair and consistent ways. Master’s theses are assessed by two staff members: the supervisor and a second reader who is appointed after the supervisor has assessed the thesis as satisfactory. The theses are assessed by means of the thesis assessment form. The Board of Examiners systematically evaluates both the assessment forms themselves and their use in assessing theses. Assessment During its site visit, the committee has established that the programme uses a variety of assessment forms which correspond sufficiently to the aims and the working methods of the courses. The committee has noted that the assessments are primarily based on papers, assignments and presentations. These methods properly reflect the level and orientation of the master’s programme. The committee has studied assignments and papers produced by students of the programme. On the basis of its observations, it has concluded that the quality and the level of the assessments are adequate and appropriate and that the assessments enable the programme to decide whether students have actually acquired the intended qualifications. It appreciates the fact that staff members informally check the adequacy of each other’s
60
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
exams and assignments. In the committee’s opinion, the form used for assessing the master’s theses is better than the one for the bachelor’s theses (cf. S20). The committee appreciates the fact that the Board of Examiners had adopted a more proactive role and and that it actively assesses the quality of the tests and assessments. The committee concludes that the programme fulfils the criteria relating to the assessment and evaluation of students’ achievements. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Curriculum The committee comes to an overall assessment of the theme Curriculum on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.3. Staff S12: Requirements for academic orientation The programme meets the following criteria for the deployment of staff for a programme with an academic orientation: Teaching is principally provided by researchers who contribute to the development of the subject/discipline.
Description The self-evaluation report contains a table which presents an overview of the staff capacity available for the bachelor’s and master’s programme in political science. One of the appendices contains a list of the staff members who contribute to the programmes. This list shows that all but one of the staff members have a Ph.D. The staff consist of five professors, two associate professors and seven assistant professors. In addition, four Ph.D. students and one other staff member also contribute to the programmes. The Ph.D. students have parttime appointments as junior lecturers. The department only offers a position as junior lecturer to Ph.D. students whose research is proceeding well. Their presence broadens the staff as a whole and strengthens the content-related expertise. The staff members conduct research in the context of the programme Shifts in Government and Governance in a Comparative and International Perspective (SHIFTS). They present their research on a regular basis at conferences and publish in international refereed journals and books. According to the self-evaluation report, the disciplinary courses are attended to by staff members who have expertise in conducting research in the field covered by the course. As a result, students have the opportunity to familiarize themselves with the research carried out by their lecturers. In this way, the programme stimulates students’ enthusiasm for academic research and students get a good idea of the possibilities and potential problems related to conducting research. Assessment The committee has established that almost all of the members of the academic staff who contribute to the degree programme have a Ph.D. and that all staff members conduct research which is evaluated on a regular basis by international assessment committees. It concludes that teaching is provided by active researchers who contribute to the development of the discipline. It has noted that the number of young staff members in the department who don’t have the experience and expertise of senior staff members is relatively high. In the
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
61
view of the committee, the staff have a broad scientific expertise which it deploys in an adequate and useful way in the curriculum of the programme. The committee concludes that the programme fulfils the criterion which is related to the requirements for an academic degree programme. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S13: Quantity of staff Sufficient staff are deployed to realise the desired quality of the programme.
Description The self-evaluation report contains a table which specifies the staff-student ratio for the period 2005-2009 at the level of the degree programme. The table shows that the staffstudent ratio for the master’s programme was approximately 1:20 over the last four years. The considerable decrease in 2008-2009 (in which the staff-student ratio amounted to 1:13,8) has to be attributed to the relatively limited intake of students and the increased number of master’s degrees awarded in 2007-2008. During the site visit, the committee observed that the programmes manage to use intensive working methods because they have the opportunity to deploy junior lecturers. The committee learnt that the head of the department is responsible for the division of tasks and that he does so in close consultation with and to the satisfaction of all staff members. Staff members are assigned tasks which are related to their specializations and linked to their research. The department makes precise calculations of the time needed for adequately performing the various teaching tasks and takes the development and actualization of the curricula into account. Assessment The committee has noticed that the master’s programme doesn’t have a target figure for the staff-student ratio. It has established that the programme succeeds in providing small-scale teaching in small groups, in accordance with the ideas underlying the didactic concept. It has not received any information which indicates that the amount of staff time available for the programme is insufficient or that individual staff members consider their teaching load unacceptable. The committee therefore concludes that the size of the staff is sufficient to provide the curriculum of the programme in an adequate way. It is not worried by the recent decrease of the staff-student ratio, which does not seem to be recurring. It has learnt that the staff members consider their teaching load acceptable and it has not received any information which indicates that the programmes have insufficient staff capacity. The committee assesses the standard related to the amount of staff time available for the programme as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S14: Quality of staff The staff deployed are sufficiently qualified to ensure that the aims and objectives regarding the content, didactics and organisation of the programme are achieved.
62
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Description When recruiting candidates for permanent staff positions, the Nijmegen School of Management focuses both on research experience and on didactic qualitifications. The Nijmegen School of Management has introduced a professionalization policy which includes training and supervision for staff members leading to an educational qualification. The policy distinguishes two qualification levels: a basic qualification and an extended qualification. Staff members fulfil the requirements for a basic qualification when they master various educational tasks (giving lectures, supervising working groups, individual supervision, developing course components and assessments) at a basic level. Staff members who have extensive experience in teaching, are able to develop courses, to supervise master’s theses and to carry out organizational tasks, qualify for the extended qualification. Staff members who are working to obtain the qualification are supported by a mentor from the department and an educational advisor. They have the opportunity to follow educational courses when they consider that desirable or necessary. The faculty considers it very important that staff members acquire the educational qualifications. Junior lecturers are also expected to obtain the qualification. At the time the self-evaluation report was completed, eight staff members had fulfilled the requirements for the basis qualification, while three of them had acquired the extended qualification. It is the aim of the department that 75% of the staff members has at least a basic qualification in 2010. In 2005, the faculty launched the Action Plan for Scientific Talent, which introduced a form of career policy within the regular policies relating to staff capacity. On the basis of the action plan, promising scientists have been given additional opportunities and facilities to proceed to senior positions. At the time of the site visit, four professors and one associate professor in the department of Political Science were participating in this action plan. Staff members who want to participate have to submit an elaborated plan, in which they show how their research activities have a direct impact on their teaching. Staff members who teach courses in English are expected to master the English language at a high level. Those who are no native speakers take an English proficiency courses which leads to Cambridge Proficiency in English certificate (CPE). On 1 October 2008, 11 staff members had obtained their CPE certificates. Since the master’s programme is taught in Dutch, staff members from abroad are expected to learn Dutch. During the site visit, the staff members confirmed that the head of department discusses their educational achievements in the annual assessment interviews and uses them in decisions about career planning. The staff members reported that the department considers teaching important, something which becomes apparent in the role of educational experience and expertise in selection procedures for new staff members. It is at the same time impossible to get a promotion solely on the basis of teaching achievements: research is as important as teaching. The students informed the committee that they are very positive about the accessibility of the lecturers and about their willingness to help with content-related and practical questions. Assessment The committee has established that the staff of the department have ample disciplinary expertise and is well able to perform the curriculum. The areas of expertise which are dealt with in the programme are all represented well and at a high level among the members of the staff.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
63
The committee has observed that the staff members have their heart in education and that the students are very positive about the lecturers’ dedication and accessibility. The committee strongly appreciates the attention paid by faculty and department to the professionalization of staff members and the way in which the procedure for obtaining an educational qualification has been organized. It is very positive about the introduction of the Action Plan for Scientific Talent, which has been an important and visible stimulus for the programmes in political science. The committee has also established that the requirements of education are seriously taken into account in the annual assessment interviews and in the procedures for the recruitment of new staff members. The committee also concludes that the programme is organized well and that the staff members co-operate in a constructive manner. On the basis of the above considerations, the committee assesses the standard relating to the quality of the staff as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good. Assessment of the theme Staff The committee comes to an overall assessment of the theme Staff on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.4. Services S15: Facilities Housing and facilities are adequate to achieve the learning outcomes.
DescriptionThe Nijmegen School of Management rents classrooms and lecture halls from the Facilities Service of Radboud University, which manages, among others, 80 classrooms with up to 40 seats which are suited for the master’s programme. Most classrooms are equipped with a pc, an internet connection and a beamer. The faculty itself has 15 classrooms which are particularly suited for small working groups. Students can reserve these classrooms for project-related work or research on the internet. The Study and Resource Centre of the NSM at Thomas van Aquinostraat 3 offers classrooms that can be reserved by students for research purposes and 28 workspaces with pc in the socalled Cyberspace Room. At the Centre’s Information Desk, students can, among other things, make appointments with study advisors, obtain information about changes in the course schedule, purchase photocopy cards and register for exams. The Nijmegen School of Management has its own library, which hosts relevant collections of books, periodicals and other publications in the fields of political science, political theory, international relations and public administration. Students have access to relevant political science journals as well as journals from related fields of science such as political philosophy, law, economics and public administration via internet. This enables staff members to use recent literature without incurring high costs for students. The faculty library has 20 quiet workplaces, an internet zone with 72 workplaces and rooms for group discussion that can accommodate six people. According to the self-evaluation report, both staff members and students are satisfied with the library facilities.
64
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
The annual survey among students carried out by the Radboud University provides information about students’ assessment of the educational facilities. The self-evaluation report contains a table which reveals that students are generally satisfied with the facilities. In 2008, they assessed the lecture halls and classrooms as 3.8 (on a scale of 5 points), the availability of workplaces for self-study as 3.1 and the computer and network facilities as 3.3. During the site visit, the committee learnt that students are satisfied with the material facilities the programme has as its disposal. Assessment During its site visit, the committee has studied the material facilities available to the students. On the basis of its own observations, the information provided in the self-evaluation report and the interviews with students, the committee concludes that the material facilities are adequate and that they are without any doubt sufficient from the perspective of the programme’s learning outcomes. The quality of the lecture halls and classrooms is at least satisfactory. The library, the computer facilities and number of workplaces for self-study is amply sufficient. The committee has not received any information which points at problems or obstacles with respect to the facilities. The committee therefore concludes that the material facilties fulfil the requirements that hold for them. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S16: Tutoring Tutoring and information provision for students are adequate in view of study progress. Tutoring and information provision for students correspond with the students’ needs.
Description Both student support and guidance and the provision of information to students take place at various levels. The information concerning the study programmes is disseminated primarily via the faculty’s website. Additional sources of information for students include the website of the master’s programme, mailing lists and Blackboard. The department of Political Science employs a study advisor who informs, supervises and advises students, monitors study progress and is the first person to address for students who have questions about their study progress. Most of the students’ questions concern issues related to study planning and study delay. The study advisor also maintains contact with the lecturers and he alerts the Board of Examiners to potential (individual or structural) obstacles for study progress. The faculty’s Education Centre supports the organization of the educational process by organizing exams and registration for courses, processing exam results and preparing the degree awarding ceremonies. Students have access to the study progress information system (KISS) so they can keep track of their study results. The Study Career Advisory Group of the university’s Student Affairs Office provides information, advice and guidance regarding all aspects of study and career choices. It offers courses and training programmes in strategic studying, self-management, study performance, writing, study stress and exam phobia. The student counsellors are part of this Advisory Group. In 2004, the Academic Writing Centre Nijmegen was established. This central facility is intended for students who need help with their writing.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
65
During its site visit, the committee was informed that students are generally satisfied with the support and the information available to them. As a result of the small scale of the programme, the study advisor knows the students well and is well informed about the reasons for any delays. The committee learnt that students are expected to complete the programme within two years, but that the Board of Examiners does not apply this rule very strictly and that it allows for quite a lot of exceptions to the rule. Assessment The committee assesses the support on which students can rely and the dissemination of information as adequate. It has concluded that the support and the information provided fulfil the requirements which apply to a master’s programme. The committee has noted that the support and guidance is strongly aimed at first-year students of the bachelor programme and that the department provides hardly any general supervision or monitoring of students who have completed their first year, including students of the master’s programme. The programme assumes that students who need support or guidance will ask for it themselves and that they know to whom they can turn. The committee has established that this assumption is correct and that students are aware of the options available to them when they need support or guidance. It therefore concludes that the support and guidance is organized properly and that it links up well with the students’ demands. The committee has nevertheless noted that students of the master’s programme incur serious delays and advises the programme to look for ways to monitor the progress of master’s students more seriously and to call them to account when their results are insufficient and their progress lags behind. The committee has established that the programme provides sufficient information to students about the options they have during and after their studies. It has not received any information which indicates that students are dissatisfied with the information available. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion for this standard. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Services The committee comes to an overall assessment of the theme Services on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.5. Internal quality assurance system S17: Periodical evaluations The curriculum is periodically evaluated in the light of verifiable objectives and other measures.
Description The Executive Board of Radboud University conducts a policy of actively improving the quality of education. The NSM has adjusted its internal quality assurance system to the university quality cycle and granted a prominent role to the programme committees and the boards of examiners. Various other actors play an important part in evaluating the curriculum and assuring the programme’s quality. Course coordinators can organize panel assessment during of after a new course or a course which has been revised. Every course is evaluated by means of a standard evaluation form. The lecturers receive the results of the evaluations and produce a 66
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
reaction, in which they address possible problems and indicate changes they are considering. All these documents are archived in a comprehensive course file. The Programme Committee discusses the courses offered in a semester on the basis of the course evaluations and the lecturer’s response, it phrases recommendations for improvements and it monitors the coherence of the courses within a semester and the structure of the programme as a whole. The Board of Examiners assesses, among other things, exams and assignments, theses and assessment forms (using random audits). The programme coordinators manage their respective programmes, mediate between their own staff and staff teaching external (facultywide) courses, and monitor adaptations based on evaluations and recommendations from the Programme Committee. The head of the department conducts annual assessment interviews meeting with the individual staff members, in which he discusses their teaching achievements on the basis of the evaluations. If necessary, he enters into an agreement about the development of the staff member’s didactic skills. Since 2004, the study programmes produce an annual report, which includes information about the evaluations of the curriculum and the courses and about the most important measures for improvement. The annual report is sent to the Executive Board and discussed in the periodic consultations between the Dean of the Faculty and the Executive Board. Quality assessment at the programme level is guided by a series of questions, which deal with the relevance of the knowledge students acquire, the extent to which the latest developments are addressed, the balance between the course components, the accumulation of knowledge, the academic level and the coherence of the curriculum. At the course level, the Programme Committee, the Board of Examiners and the head of the department assess the outcomes of the evaluations and decide whether measures for improvement should be taken. The programme has linked its aims and objectives to specific questions in the evaluation form and defined target figures for those questions which reflect the programme’s priorities: it wants to obtain high assessments for the quality of the lecturers and the challenging character of the teaching offered. According to the self-evaluation report, the results of the evaluations provide insufficient information for a well-balanced assessment. The Programme Committee therefore also takes the lecturer’s response to the evaluation and the observations from the committee’s student members into consideration. Assessment The committee has established that the programme undertakes serious and convincing efforts to continuously improve the quality of the education and that it has managed to create a quality culture. The system of internal quality assurance functions well, the courses are evaluated integrally and systematically. The programme has designed target figures which are linked to its own aims and objectives. The committee appreciates the fact that the programme uses both a standard evaluation form which enables the gathering of information about taught courses in a systematic way, but also additional instruments which provide clearer insights into the results of evaluations, such as the replies of lecturers and more specific information from students. The committee is also positive about the working method adopted by the Programme Committee, which doesn’t restrict itself to discussing the evaluations of individual courses, but also investigates the position of courses in the curriculum of a whole semester or a year. As a result, the Programme Committee assesses the quality of the curriculum at a level which surpasses that of individual courses. During its site visit, the committee has established that the course files are put together in a systematic way and that they are very informative. It has also noted that
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
67
the outcomes of the course evaluations are used in the annual assessment interviews with staff members and that quality assurance and personnel policy are connected systematically. On the basis of the above considerations, the committee assesses the standard that is related to the system of internal quality assurance as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S18: Measures for improvement The outcomes of the evaluation form the basis of verifiable measures for improvement that contribute to the achievement of the objectives.
Description The self-evaluation report describes the measures taken by the department as a response to the recommendations formulated by the previous assessment committee. To mention some of these measures: the department increased the weight and the level of the methodology course and addressed the role of methodology in the Contemporary Debates courses and the ‘power courses’, it introduced thesis assessment forms which were re-evaluated and slightly modified recently, it introduced a procedure for the justification and approval of the choice for a methodology and research design in the master’s thesis. In addition, the Board of Examiners has adopted a more pro-active role: it now appoints course examiners, it assesses course files and evaluates the quality of assignments and exams, and it randomly evaluates the assessment of theses, among other things. Student evaluations quite often lead to immediate revisions of courses. The literature for the ‘power’ courses, for instance, is annually revised and updated partly on the basis of students’ assessment of its accessibility and relevance. Various lecturers adapted the assessment forms of their courses to strengthen the relation with the learning outcomes of the course. The Programme Committee played a major role in the replacement in 2008 of the Classicism and Romanticism course by the new Power and Arguments course. On the basis of the discussion in this committee, the responsible lecturers concluded that the course topic was addressed too early in the programme. The newly developed course provides links with the three sub-disciplines in a less abstract way, laying greater emphasis on the general influence of normative theory on empirical theory and vice versa. Both the Programme Committee and the staff have tried to find ways to reduce the pressure experienced by students as a result of the programme’s intensive course schedule. One of the measures taken is that the method of assessment for Power and Political Theory was adapted (three small papers written during the course in order to redistribute the study load within the second part of the first semester). In addition, one of the ‘power courses’ was taught in a period of four weeks following the other two. The latter experiment was evaluated critically by staff and students and not continued. Various discussions and evaluations revealed that students increasingly prefer more opportunities for specialization. The department therefore decided to revise the curriculum as of 2009-2010 to accommodate this preference. Assessment The committee has taken notice of many examples of measures taken on the basis of the previous programme assessment or course evaluations which were aimed at improving the
68
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
quality of the curriculum. It strongly appreciates the programme’s creativity and persistence when it comes to further improving the quality of the courses and of the curriculum as a whole. It has established that the programme verifies whether the measures taken have the intended effects and that it takes additional measures when necessary. As a result, the system of internal quality assurance is truly cyclic. In the eyes of the committee, the initiatives taken to continuously improve the quality both at the level of individual courses and at the level of the curriculum as a whole confirm its conclusion (cf. S17 above) that the programme has managed to create a quality culture. The committee therefore assesses the standard that is related to taking measures aimed at improvement as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S19: Involvement of staff, students, alumni and the professional field Staff, students, alumni and the relevant professional field will be actively involved in the internal quality assurance system.
Description Students and staff are represented in the Programme Committee, which consists of 12 members: five staff members, five student members and two non-voting ‘shadow members’. The student members are elected in June. The two ‘shadow members’ are elected in September from the groups of new first year students and the students following the bridging programme. The Programme Committee meets seven to eight times a year and discusses, among other things, the course evaluations and the lecturers’ comments. Staff members and students meet at least once a year in an open meeting called JOOP (Jaarlijks Overleg Opleiding Politicologie), for which all registered students are invited and which addresses issues which surpass individual courses. In 2007-2008, the discussions included topics like labour market preparation, internationalization, methodology courses and the bachelor thesis. Staff members are informed about the curriculum of the programmes in the regular staff meetings, in which they discuss current issues, but also plans for the future, such as revisions of the curricula. The chairs of the Programme Committee and the Board of Examiners report on the outcomes of recent meetings, on developments, problems and changes. The staff also discusses the outcomes of surveys like the Keuzegids, the university’s Alumni Monitor, and of questionnaires for students who have completed their degree programme. Gradutates of the programmes are contacted several times in the course of the year. Each year, the Executive Board of Radboud University commissions a survey among graduates which, among other things, specifically questions how graduates assess the programme they followed and to which extent it links up with their current position. Since the number of graduates of the political science programmes who complete the survey is small, the value of the results of the survey is limited. The political science alumni association wasmus organizes several meetings for alumni every year. In 2005, the programmes established an Advisory Council, which advises the dean on various aspects of the eduation offered, among them the final qualifications or intended learning outcomes and the profile and position of the programmes. The council has a maximum of 12 members from professional practice, in particular from the world of politics and administration and from journalism, from related national and international degree programmes and from the graduates. It meets at least once every year to discuss the annual education report, to formulate recommendations to the dean and to investigate the effects of QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
69
its previous recommendations. The recommendations have, among other things, contributed to new initiatives to increase the number of students who complete the programme in time. In 2008-2009, the department initiated a discussion with employers of graduates of the programme about the connection between the programme and the professional practice. During its site visit, the committee learnt that students know the student members of the Programme Committee and that they frequently receive information from them about the discussions in the Programme Committee. The study association ismus does not contribute actively to the quality assurance, but it provides practical support for the student members of the Programme Committee and it publishes information about the outcomes of the discussions on its website. Assessment The committee has established that staff members and students are actively involved in the internal quality assurance via the usual channels: the Programme Committee, the Board of Examiners, the course and programme evaluations and the staff meetings. It has noted that the quality culture and the involvement and dedication of staff members and students is also visible in the way in which they contribute to the improvement of the quality of the programmes. In its opinion, the Programme Committee functions well: it is active, it doesn’t restrict itself to discussions about course evaluations, but it also assesses the programme as a whole and it provides serious contributions to the development of measures aimed at achieving improvement. The committee appreciates the fact that the Programme Committee has ‘shadow members’ and it is also positive about the JOOP, the annual meeting in which both staff members and students participate actively. The committee strongly appreciates the establishment of and the activities undertaken by the Advisory Council. It has established that the Advisory Council really contributes to the quality of the programmes by formulating recommendations which are aimed at the improvement of the curricula from the perspective of the professional practice. The involvement of graduates is realized partly via their participation in the Advisory Council, but they also contribute to the quality of the programmes in other ways. The committee therefore assesses this standard as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good. Assessment of the theme Internal quality assurance system The committee comes to an overall assessment of the theme Internal quality assurance system on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.6. Results S20: Achieved learning outcomes The achieved learning outcomes correspond with the aims and objectives regarding level, orientation and subject/discipline-specific requirements.
Description In the master’s thesis, students are expected to show that they have acquired the programme’s final qualifications. The department has designed an assessment form to assess the quality of the contents of the thesis. The assessment form explicitly refers to all the final qualifications
70
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
of the programme: it assesses, among other things, students’ ability to formulate a clear and relevant research question (final qualification 4), their understanding and communication of the relevant theories (final qualification 2), the appropriate choice of concepts, hypotheses and research design (final qualifications 1, 3, 4), accessible and appropriate reporting (final qualification 5) and consciousness of the meaning and implications of the results (all final qualifications). The form also assesses whether students have acquired qualifications which are relevant for policy advisors or managers. The Alumni Monitor reveals that the faculty’s students find employment almost immediately after their graduation (the average search time for the first job was one month). In 2007, 85% of the respondents indicated that their master’s programme offered a good foundation for their future development, while 66% of them said the same about their first job. The department established the first position of 67 of its graduates since 2003. Almost all of them found a position at a level appropriate for an academic degree of this type. A considerable number of graduates found employment in research, particularly in Ph.D. programmes. The department has recently conducted a pilot study in which it interviewed seven employers of recent graduates. They were unanimous in their strong appreciation of the graduates’ analytical skills, their ability to handle complex problems at multiple levels (e.g., problems with local, national and international aspects), and their capacity to work in teams. The committee learnt during its site visit that students are expected to produce a first proposal for their thesis and to discuss this with their supervisor. Theses in the area of International relations are supposed to have a theoretical component, the research is expected to be theory-driven. This requirement doesn’t hold equally strictly for theses in the area of Comparative political science. The department reserves 40 hours for the supervision of a thesis. The graduates the committee spoke to were satisfied with the programme they had followed and well prepared to enter the labour market. They found the programme challenging, stimulating and demanding. They informed the committee that their methodological, analytic and communication skills, their expertise in the philosophy of science and their ability to think in terms of power structures were particularly useful in their daily practice. In their opinion, the attention for oral skills might be increased. Prior to its site visit, the committee has studied nine recent master’s theses produced by students who have recently completed the programme. It has discussed its findings with the management of the programme and the staff members who act as thesis supervisors. Assessment The committee has established that the level and the quality of the master’s theses it has studied, are good. The theses clearly and convincingly reveal that students have acquired analytical scientific skills and an academic attitude at an advanced level, that they are able, among other things, to understand, interpret and describe concepts, approaches and methods and to formulate a research question, using conventions, methods and techniques from political science. Students don’t restrict themselves to a theoretical reflection, but they also conduct empirical research. As a result, the theses cover the whole set of final qualifications and constitute an integrative and cumulative final product. The committee has established that the final grades given for the theses are accurate and justified. It has noted that the supervision and the written feedback which students receive, vary considerably and appear to be insufficient in some cases. In the committee’s opinion, the assessment form used for the master’s programme is better than the one for the bachelor’s programme: it is less detailed, more ‘classic’, it gives supervisors the opportunity to actively assess students’ work.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
71
The committee has also established that graduates of the programme are well prepared for entering the labour market and that they rely especially on their analytic, methodological and communication skills. The committee therefore assesses the standard which is related to the learning outcomes that have been achieved as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S21: Study progress Target figures that are comparable to other relevant programmes are formulated to express the expected success rate. The programme’s success rate complies with these target figures.
Description In line with the policy of the Radboud University, the Nijmegen School of Management aims at 90% of the students completing their master’s programme in two years. According to the self-evaluation report, this aim has almost been realized: nearly 90% of the students complete the programme, and the number of students who do so within two years is increasing. A table in the self-evaluation report reveals that the number of students who manage to complete their programme in time is limited. In 2004-2005 and 2005-2006, 22% of the students had graduated after one year, in 2006-2007 12%, and in 2007-2008 4%. The percentage of students who had finished their studies after two years was 69 for the cohort 2003-2004, 78 for the cohort 2004-2005, 83 for the cohort 2005-2006 and 65 for the cohort 2006-2007. On 2004, the Nijmegen School of Management introduced the M-in-2-rule to improve the success rates of all master programmes. According to this rule, the results of individual master’s exams expire after two years. A table in the self-evaluation report shows that the students needed 17.22 months on average to complete the programme over the last five years. According to the self-evaluation repport, a small number of students don’t manage to complete their programme in two years. They have received exemptions by the Board of Examiners from the M-in-2-rule for reasons of a personal nature. The average master student still needs more than 12 months to complete the programme. Students incur delays after the first semester, when they enter the specialization phase. The self-evaluation report claims that reasons for these delays seem unrelated to the programme itself: unfinished courses at the bachelor’s level, attractive (voluntary) internships, job obligations, administrative positions in social, political or student bodies, political activity, study abroad, family circumstances and so on. The programme does not want to discourage students’ initiatives too much, because several of these ‘distractions’ are relevant for a political science professional. During its site-visit, the committee learnt that the M-in-2-rule is applied rather strictly, but that the Board of Examiners allows for exceptions in case of convincing personal resaons. According to the staff members the committee spoke to, one of the reasons students incur delays is their own perfectionism. The committee was informed that one student from the cohort 2008-2009 had managed to complete the programme in one year. Assessment The committee has established that the programme has a target figure for the success rate, but that this target has not been met yet and that it has actually decreased in the last two years. The committee has noted that the average student is unable to complete the programme within one year and it can’t help wondering whether it is actually a one-year
72
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
programme. The committee admits that the success rates are influenced by factors outside the master’s programme, such as the possibility for students who haven’t completed their bachelor’s programme to enter the master’s programme. At the same time, the committee has also noted that the programme does not give priority to the improvement of the success rate, that it is not really inclined to call students to account for their study results and progress and that it is reluctant to take responsibility for the success rates. It advises the department to become more active and committal when it comes to improving the success rates and to enabling students to complete their programme within the set time of one year. The committee has established that the success rates after two years are satisfactory and that they approximate the faculty’s target figures. They are comparable to those of other, similar programmes. The committee therefore assesses the standard related to the success rates as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Results The committee comes to an overall assessment of the theme Results on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
73
Overview of the committee’s assessment Master’s programme Political Science: Theme 1. Aims and objectives
2. Curriculum
Assessment Satisfactory
Satisfactory
3. Staff
Satisfactory
4. Services
Satisfactory
5. Internal quality Satisfactory assurance system
6. Results
Satisfactory
Standard 1. Subject-/discipline-specific requirements 2. Bachelor and master level 3. Academic orientation 4. Requirements for academic orientation 5. Correspondence between the aims and objectives and the curriculum 6. Consistency of the curriculum 7. Workload 8. Admission requirements 9. Credits 10. Coherence of structure and contents 11. Learning assessment 12. Requirements for academic orientation 13. Quantity of staff 14. Quality of staff 15. Facilities 16. Tutoring 17. Periodical evaluations 18. Measures for improvement 19. Involvement of staff, students, alumni and the professional field 20. Achieved learning outcomes 21. Study progress
Assessment Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Satisfactory Complies Good Satisfactory Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Satisfactory Good Good Good Good Satisfactory
The committee’s overall assessment of the master’s programme Political Science The committee concludes, on the basis of its assessments of the themes and standards from the assessment framework, that the master’s programme Political Science fulfils the formal requirements which are a prerequisite for accreditation.
74
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
BIJLAGEN
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
75
76
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. C. (Kris) Deschouwer (1958) is gewoon hoogleraar politieke wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij doceerde ook aan de universiteiten van Bergen, Lausanne, Lille en Aix-en-Provence. Zijn onderzoek spitst zich toe op de werking van politieke partijen en vertegenwoordiging in complexe, verdeelde en meerlagige samenlevingen. Hij was van 2003 tot 2009 hoofdredacteur van de European Journal of Political Research. Prof. dr. C.W.A.M. (Kees) Aarts (1959) is hoogleraar Politicologie aan de Universiteit Twente en wetenschappelijk directeur van het Institute for Innovation and Governance Studies aan deze universiteit. Hij studeerde politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, en promoveerde aan de Universiteit Twente. Hij is gespecialiseerd in democratie, verkiezingen en kiesgedrag, en survey onderzoek, en publiceert hier regelmatig over. Verder is hij onder meer nationaal coördinator van de European Social Survey, en co-editor van Acta Politica. Dr. C. (Christien) van den Anker (1965) is verbonden aan de University of the West of England in Bristol (UK). Zij studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, promoveerde aan de University of Essex (UK) en was eerder onder meer werkzaam voor de University of Birmingham. Haar onderzoek is onder meer gericht op global justice, mensenrechten en de ethische implicaties van globalisering. Zij is lid van het redactieteam van het Journal of Global Ethics. Prof. dr. M. (Marijke) Breuning (1957) is hoogleraar Politieke wetenschappen aan de University of North Texas, Denton (VS). Zij voltooide haar Ph.D. aan The Ohio State University (1992), waar zij eerder een M.A. in journalistiek en een B.A. in politieke wetenschappen had behaald. Zij werkte ook aan Truman State University (Kirksville, MO, USA) en de University of Arkansas, Fayetteville (AR, USA). Haar onderzoek betreft vooral de besluitvorming in de buitenlandse politiek, alsmede curriculum en onderwijs in de politieke wetenschappen. Zij is lid van het redactieteam van het Journal of Political Science Education en Vice-President Elect van de International Studies Association (2009-2010). S.Q. (Sjoerd) Veldhuizen (1985) studeert Politicologie (met als specialisatie Internationale Betrekkingen) aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is vanaf zijn eerste jaar actief geweest binnen de opleiding, eerst binnen de Propedeuse Afgevaardigden Commissie (PAC) en later in de Onderwijscommissie van de studievereniging Machiavelli. De laatste twee jaar was hij lid van de Opleidingscommissie Politicologie, daarbinnen heeft hij zich onder meer beziggehouden met de evaluaties van het onderwijs. M. (Maaike) Verhoek (1986) studeert Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2004 is zij begonnen aan haar bacheloropleiding. Naast haar studie heeft ze in het bestuur van haar studievereniging gezeten, is ze voorzitter geweest van de koepel van studieverenigingen in Nijmegen, SOFv, en was ze voorzitter van de Universitaire Studentenraad. Momenteel is ze coördinator van het LOF, het Landelijk Overleg Fracties, dat zich bezighoudt met het ondersteunen van de universitaire medezeggenschap. Prof. dr. B.F. (Frans) van Waarden (1950) is hoogleraar Organisatie en Beleid aan de Universiteit Utrecht en Fellow van het University College Utrecht. Hij studeerde sociologie in Toronto en Leiden, werkte voor het Centrum voor Recht en Beleid van de Rijksuniversiteit Leiden en de Universität Konstanz (faculteit bestuurswetenschappen) en was gasthoogleraar
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
77
c.q. visiting scholar in Wenen, Leipzig, Stanford, Berkeley, het European University Institute in Florence, en het NIAS in Wassenaar. Hij publiceerde onder meer over arbeidsverhoudingen, belangengroepen en corporatisme, de relatie overheid-bedrijfsleven, openbaar bestuur, stijlen van regelgeving en -handhaving, regulering en juridisering, marktwerking, instituties en deregulering. Prof. dr. S. (Stefaan) Walgrave (1966) is hoogleraar Politieke wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen (BE). Hij doceert zowel inleidende als meer gespecialiseerde vakken in politieke wetenschappen. Zijn onderzoek richt zich vooral op de verhouding tussen media en politiek, op verkiezingen en op sociale bewegingen en protest.
78
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Doelstelling opleiding Politicologie De opleiding Politicologie bereidt voor op de zelfstandige beoefening van de Politicologie en op de beroepsmatige toepassing van de in de opleiding verworven wetenschappelijke kennis en vaardigheden. De politicoloog is gespecialiseerd in het herkennen en analyseren van conflicten tussen en collectieve besluitvormingprocessen door groepen en organisaties, van de materiële en immateriële belangen, instituties en machtsprocessen die deze conflicten en besluitvorming beïnvloeden, en van de resulterende maatschappelijke effecten. In lijn met de afspraken die op Europees niveau voor Politicologie zijn gemaakt (European Conference of National Political Science Associations, 1 september 2003), worden de volgende onderdelen van de Politicologie als wezenlijk voor een goede beroepsbeoefening gezien en zouden minimaal deel van de studie moeten uitmaken: Politieke Theorie/Geschiedenis van politieke ideeën/Politieke Filosofie; Methoden van onderzoek (kwalitatief en kwantitatief); het politieke systeem van het eigen land en van de Europese Unie; Vergelijkende Politicologie; en Internationale Betrekkingen. Verder verschilt per instelling de mate van aandacht voor de volgende onderdelen: Bestuurswetenschap en Beleidsanalyse, Politieke Economie, Politieke Geschiedenis, Politieke Sociologie, en Politieke Psychologie. De bacheloropleiding bereidt voor op de zelfstandige beoefening van de Politicologie; de master Politicologie verscherpt, verdiept en toetst deze zelfstandigheid. De opleidingen hebben niet tot doel één specifiek beroepsprofiel naast dat van de wetenschappelijke onderzoeker te ontwikkelen. De huidige eisen vanuit de kennismaatschappij vergen juist een breed beroepsprofiel dat voldoende mogelijkheden biedt om mobiel en flexibel te kunnen werken zowel in publieke, non-profit en hybride organisaties, als in de particuliere sector. De huidige eisen aan een verantwoordelijke wetenschapsopleiding die voorbereidt op het werken in de kennismaatschappij houden echter ook in dat de opleiding Politicologie studenten opleidt die open staan voor en inzicht hebben in kennis uit andere disciplines en die in staat zijn politicologische kennis op een inzichtelijke manier aan niet-politicologisch geschoolden over te brengen, de hoeveelheid aan informatie doelgericht en effectief te bundelen, verworven kennis toe te passen in situatie van (collectieve) besluitvorming, actief en kritisch aan publieke discussies over politicologische vraagstellingen deel te nemen, alsmede zelfstandig de steeds veranderende stand van kennis bij te houden. Eindtermen Op grond van deze algemene richtlijnen mogen meer in het bijzonder de volgende eisen gesteld worden aan de afgestudeerden (de volgende indeling volgt de ‘Dublin-descriptoren’): Kennis en inzicht: 1. kennis en beheersing van de kernbegrippen in de Politicologie; 2. kennis van de belangrijkste empirische en normatieve Politicologische theorieën 3. en ontwikkelingen; 4. specifieke kennis van theorieën, academisch en politiek debat en empirische bevindingen op ten minste één van de genoemde deelterreinen van de Politicologie en het vermogen daar kritisch op te reflecteren;
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
79
5. kennis van de methoden en technieken van het Politicologisch onderzoek; 6. inzicht in de specifieke positie van de Politicologie temidden van andere wetenschappen. Toepassen kennis en inzicht 1. toepassen van wetenschappelijke theorieën en hanteren van methoden en technieken van Politicologisch onderzoek; 2. beheersen en analyseren van vakliteratuur rond een onderwerp; 3. formuleren, analyseren en oplossen van een wetenschappelijk politicologisch probleem in een schriftelijk rapport en een mondelinge presentatie. Oordeelsvorming 1. kritisch beoordelen van vakliteratuur rond een onderwerp; 2. kritisch reflecteren op eigen (wetenschappelijk) handelen, vaardigheden en ontwikkelingen; 3. kritisch reflecteren op maatschappelijke en politieke vraagstukken door toepassing van verworven politicologische kennis en inzichten; 4. vaardigheid om verworven politicologische kennis te plaatsen in een historisch en (landen- of sector-)vergelijkend perspectief; 5. begrijpen van relevante vraagstukken in andere voor de Politicologie relevante disciplines. Communicatie 1. in staat zijn om deel te nemen aan het wetenschappelijke en publieke debat; 2. in staat zijn om met beoefenaren van andere disciplines een dialoog aan te gaan; 3. in staat zijn om verworven wetenschappelijke kennis in gepopulariseerde mondelinge of schriftelijke vorm om te zetten en voor een breed publiek toegankelijk te maken. Leervaardigheden 1. vinden en zich eigen maken van relevante vakliteratuur en inzichten rond een onderwerp; 2. zoeken, selecteren en verwerken van relevante informatie (o.a. aan de hand van ICT). De criteria die in de ‘Dublin-descriptoren’ worden gebruikt om de bachelor en de master van elkaar te onderscheiden zijn volledig gebaseerd op een verschil in diepte en breedte van de kennis en de mate van autonoom handelen, maar betreffen niet de inhoudelijke kanten van de opleiding. Het volgende schema is aan de hand van de ‘Dublin-descriptoren’ opgesteld: Afgestudeerde bacheloropleiding 1. voldoende kennis over recente ontwikkelingen in het vakgebied om een wetenschappelijk oordeel te vormen; 2. vaardigheid om disciplinaire kennis te verwerken; toepassing van kennis op verschijnselen die tijdens de bachelorstudie onder de aandacht zijn gebracht; 3. in staat zijn om vanuit politicologische inzichten maatschappelijke problemen te onderkennen en te analyseren; 4. op elementair niveau onder begeleiding deelgenomen hebben aan alle fasen van wetenschappelijk onderzoek en kennis te hebben van de volledige empirische cyclus; 5. voldoende kennis van normatieve theorieën om de waardegeladenheid van zowel wetenschappelijke theorieën als van beleidsvoornemens te onderkennen; 6. competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties in het algemeen en voor het oplossen van problemen op het vakgebied; 7. in staat zijn om informatie, ideeën en oplossingen over te dragen.
80
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Afgestudeerde masteropleiding 1. in staat zijn om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; 2. vaardigheid om kennis uit voor de politicologie relevante disciplines te verwerken en toe te passen op de analyse van politicologische problemen; toepassing van kennis ook op verschijnselen die tijdens de studie niet expliciet onder de aandacht zijn gebracht; 3. in staat zijn om een originele bijdrage ter oplossing van maatschappelijke problemen te leveren; 4. zelfstandig kunnen formuleren en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het verslagleggen daarover; 5. diepgaande kennis van normatieve theorieën om een beargumenteerde positie in te nemen in debatten inzake de waardegeladenheid van zowel wetenschappelijke theorieën als van beleidsvoornemens; 6. in staat zijn om wetenschappelijke kennis, inclusief de opzet van het onderzoek alsmede de motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen.
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
81
82
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage C: Bezoekprogramma Dag 1: 11:00 – 14:00
15:00 – 15:30 15:30 – 16:00 16:00 – 16:15 16:15 – 17:00 17:00 – 17:30 17:30 – 18:00
Voorbereidende bijeenkomst van de visitatiecommissie: bespreking van de zelfevaluatierapporten en de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bestuderen documenten Gesprek met inhoudelijk verantwoordelijken (opleidingsdirecteur, afdelingsvoorzitter, verantwoordelijk hoogleraar, opstellers zelfevaluatierapport, opleidingscoördinatoren etc.) Bachelorstudenten (ongeveer 3 per jaar, maximaal 10) Masterstudenten (6 tot 8) Pauze Docenten (maximaal 10) Intern overleg commissie Alumni (6 tot 8)
19:30 – 21:30
Diner
14:00 – 15:00
Dag 2: 09:00 – 09:30 09:30 – 10:00 10:00 – 10:30 10:30 – 11:00 11:00 – 11:30 11:30 – 12:30 12:30 – 13:00 13:00 – 16:00 16:00 – 16:30 16:30 – 17:00
Studenten van de opleidingscommissie Docenten van de opleidingscommissie Examencommissie en studieadviseur Rondleiding en eventueel spreekuur Overleg commissie, voorbereiding op gesprek met formeel verantwoordelijken Afsluitend gesprek met formeel verantwoordelijken (faculteitsbestuur, opleidingsdirecteur) Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Receptie
QANU / Politicologie, Radboud Universiteit Nijmegen
83