Politicologie Faculteit der Sociale Wetenschappen Universiteit Leiden
April 2010
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2010 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
INHOUD Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling van de commissie Betrokken opleidingen Werkwijze van de commissie
Deel II 1. 2.
5
Opleidingsdeel
De bacheloropleiding Politicologie van de Universiteit Leiden The master’s programme Political Science of Leiden University
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C:
7 9 9 10 10
13 15 45
71 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Domeinspecifiek referentiekader Bezoekprogramma
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
73 75 79
3
4
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
VOORWOORD Dit rapport beschrijft de bevindingen van de visitatiecommissie Politicologie 2009 met betrekking tot de opleidingen Politicologie die worden verzorgd door vier Nederlandse universiteiten. Het is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, om een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en om als basis te dienen voor accreditatie van de betrokken opleidingen door de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria, maar met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Politicologie 2009 heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn op een grondige en zorgvuldige manier beoordeeld. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging worden genomen door de betrokken instellingen en opleidingen. Wij danken de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Onze dank gaat ook uit naar de medewerkers van de betrokken afdelingen en opleidingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
5
6
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
7
8
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
1.
Inleiding
In dit rapport brengt de onderwijsvisitatiecommissie Politicologie (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een algemeen deel (I) en een opleidingsdeel (II). Het algemene deel gaat in op de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en geeft een beschrijving van de uitgangspunten van de commissie. In het opleidingsdeel beschrijft de commissie de beoordeelde opleidingen aan de hand van de onderwerpen en facetten uit het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO.
2.
Taak en samenstelling van de commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het uitvoeren van een visitatie van acht opleidingen op het gebied van de politicologie op basis van en in overeenstemming met het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO. De commissie is op basis van door of namens de opleidingen aangeleverde informatie en door middel van ter plaatse gevoerde gesprekken tot een oordeel gekomen over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de opleidingen, zoals beschreven in het NVAO-kader, en de punten geïdentificeerd die naar haar oordeel verbeterd zouden kunnen worden. Samenstelling van de commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: • prof. dr. C. (Kris) Deschouwer, hoogleraar Politieke wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, BE; Tot lid van de commissie werden benoemd: • prof. dr. C.W.A.M. (Kees) Aarts, hoogleraar Politicologie, Universiteit Twente, • dr. C. (Christien) van den Anker, University of the West of England, Bristol, VK, • prof. dr. M. (Marijke) Breuning, hoogleraar Politieke wetenschappen, University of North Texas, Denton, VS, • S.Q. (Sjoerd) Veldhuizen, student Universiteit van Amsterdam, • M. (Maaike) Verhoek, student Radboud Universiteit Nijmegen, • prof. dr. B.F. (Frans) van Waarden, hoogleraar Beleid en organisatie, Universiteit Utrecht, • prof. dr. S. (Stefaan) Walgrave, hoogleraar Politieke wetenschappen, Universiteit Antwerpen, BE. Drs. S. (Sietze) Looijenga, medewerker van het bureau van QANU, was projectleider voor de visitatie en secretaris van de commissie. Tijdens de startvergadering van de commissie, die door alle leden van de commissie werd bijgewoond, werd de heer Walgrave gekozen tot vicevoorzitter. Mevrouw Breuning heeft, naast haar inhoudelijke, ook haar onderwijsdeskundige expertise ingebracht in de visitatie. Zij heeft tijdens de bezoeken van de commissie extra aandacht gegeven aan de onderwijskundige aspecten van het beoordelingskader.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
9
De leden van de commissie hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend die QANU hanteert voor haar visitaties. Vier van de commissieleden hebben aan alle bezoeken deelgenomen: de heer Deschouwer, de heer Walgrave, mevrouw Breuning en mevrouw Van den Anker. De heer Van Waarden heeft alleen aan het bezoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam deelgenomen, de heer Aarts aan de overige drie bezoeken, aan de Universiteit van Amsterdam, de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit Leiden. Mevrouw Verhoek heeft als student-lid deelgenomen aan de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam, de heer Veldhuizen aan de bezoeken aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit Leiden. Een overzicht van de curricula vitae van de commissieleden is opgenomen in bijlage A.
3.
Betrokken opleidingen
De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Instelling:
Opleiding (CROHO-nummer):
Vrije Universiteit (bezoek: 11 en 12 juni 2009)
B Politicologie (56606) M Political Science (60203) Universiteit van Amsterdam B Politicologie (56606) (bezoek: 15 en 16 juni 2009) M Politicologie (66606) Radboud Universiteit B Politicologie (56606) (bezoek: 21 en 22 september 2009) M Politicologie (66606) Universiteit Leiden B Politicologie (56606) (bezoek: 23 en 24 september 2009) M Political Science (60203)
4.
Variant(en): Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd
Vervaldatum accreditatie: 17-04-2011 17-04-2011 18-10-2011 18-10-2011 21-03-2011 21-03-2011 02-05-2011 02-05-2011
Werkwijze van de commissie
Startvergadering Op 10 juni 2009 hield de commissie haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd de commissie geïnstalleerd door de voorzitter van het bestuur van QANU, de heer J.G.F. Veldhuis, waarna zij haar taakstelling en werkwijze besprak en het voorstel voor een domeinspecifiek referentiekader voor de visitatie formeel vaststelde. Het domeinspecifiek referentiekader is opgenomen in bijlage B. De voorbereiding op de bezoeken De projectleider heeft de zelfevaluatierapporten van de opleidingen gecontroleerd op kwaliteit en volledigheid en, in overleg met de voorzitter van de commissie, bepaald of de rapporten gebruikt konden worden voor de voorbereidingen op de bezoeken van de commissie. In alle gevallen voldeden de zelfstudies aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De commissieleden hebben voorafgaand aan elk bezoek de zelfevaluatierapporten van de te beoordelen opleidingen bestudeerd en op basis daarvan vragen en opmerkingen
10
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
geformuleerd. Zij hebben daarnaast voorafgaand aan elk bezoek enkele bachelor- en masterscripties gelezen die waren geselecteerd door de voorzitter. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van elk bezoek heeft de commissie de zelfevaluatierapporten, de vooraf geformuleerde vragen en opmerkingen en de afstudeerscripties besproken en de te voeren gesprekken voorbereid. De bezoeken van de commissie Twee van de bezoeken van de commissie hebben plaatsgevonden in juni 2009, twee in september 2009. De commissie heeft voor alle bezoeken hetzelfde bezoekprogramma gehanteerd, omdat zij in alle gevallen de taak had om één bachelor- en één masteropleiding te beoordelen. Dat bezoekprogramma is opgenomen in bijlage C. De projectleider heeft steeds, voorafgaand aan de bezoeken, nadere afspraken gemaakt met de contactpersoon van de instelling over de precieze invulling van het programma. De commissie heeft tijdens elk bezoek gesproken met een groep bachelorstudenten, een groep masterstudenten en een groep docenten. Zij heeft verder in alle gevallen een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, met het opleidingsbestuur of -management, een aantal afgestudeerden, de leden van de Opleidingscommissies en Examencommissies en de studieadviseurs of -begeleiders. Verder heeft zij tijdens het bezoek aanvullend materiaal bestudeerd en een spreekuur georganiseerd voor studenten of docenten die de commissie separaat wilden spreken. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor het formuleren van haar oordeel over de opleidingen. Zij heeft bij de beoordeling de door QANU opgestelde checklist, die het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO volgt, steeds als uitgangspunt gehanteerd. Aan het einde van een bezoek heeft de voorzitter van de commissie steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. De bestudering van het materiaal tijdens de bezoeken De commissie heeft tijdens haar bezoeken aanvullend materiaal bestudeerd dat zij vooraf ter inzage had gevraagd. Zij heeft veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie uit de zelfstudie of de gevoerde gesprekken te verifiëren met behulp van dat materiaal. De commissie had de opleidingen gevraagd om de volgende documenten ter beschikking te stellen: alle eindwerkstukken of scripties die in de zelfstudie worden vermeld; de formulieren die worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de scripties; voorlichtingsmateriaal (folders, brochures); studiemateriaal: verplichte literatuur, handboeken, syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen en stageverslagen; scriptiereglementen, richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen, stagehandleidingen; reglementen met betrekking tot tentamens en examens, toetshandleidingen; toetsmaterialen (opdrachten, tentamens en dergelijke); verslagen van recente vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie; • materiaal met betrekking tot de evaluatie van colleges en curricula, eventueel ook studententevredenheidsmonitoren; • alumni-enquêtes;
• • • • • • • • • •
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
11
• verslagen of rapporten van relevante ad hoc-commissies; • jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar).
In een aantal gevallen heeft de commissie tijdens een bezoek om aanvullende documentatie gevraagd. De opleidingen hebben naar de overtuiging van de commissie al het mogelijk gedaan om de commissie te voorzien van de informatie die zij wilde bestuderen. De beslisregels Het accreditatiestelsel kent een vierpuntsschaal voor de beoordeling van de facetten (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en een tweepuntsschaal voor de beoordeling van de onderwerpen (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft bij het bepalen van haar oordelen voor de facetten de beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • de beoordeling ‘onvoldoende’ geeft aan dat de opleiding niet voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘voldoende’ geeft aan dat de opleiding voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘goed’ geeft aan dat de opleiding aantoonbaar uitstijgt boven het niveau dat
wordt vastgelegd door de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘excellent’ geeft aan dat de opleiding als een voorbeeld van best practice mag worden beschouwd met betrekking tot het desbetreffende facet. De rapporten De commissie heeft ervoor gekozen om aparte beoordelingsrapporten te schrijven voor de bachelor- en de masteropleidingen. Zij volgt daarin de keuze van de opleidingen, die tijdens de voorbereidingen voor de visitatie afgesproken hebben om de zelfevaluatierapporten voor de bacheloropleidingen in het Nederlands te schrijven en die voor de masteropleidingen in het Engels. Het is daarbij onvermijdelijk dat de beoordelingsrapporten (net als de zelfevaluatierapporten) overlap vertonen: de opleidingen van een instelling maken gebruik van dezelfde faciliteiten, worden verzorgd door dezelfde groep docenten en hanteren hetzelfde systeem voor de interne kwaliteitszorg. De secretaris van de commissie heeft, op basis van de bevindingen van de commissie tijdens de bezoeken, voor alle opleidingen conceptrapporten opgesteld en die, in overeenstemming met de binnen de commissie gemaakte afspraken, verspreid onder de commissieleden. Hij heeft de opmerkingen van de commissieleden verwerkt in de conceptrapporten en die vervolgens, in het kader van de hoor-wederhoorprocedure, voorgelegd aan de betrokken faculteiten en opleidingen met het verzoek eventuele feitelijke onjuistheden of andere verbeterpunten te identificeren. De reacties van de faculteiten op de conceptrapporten zijn voorgelegd aan de voorzitter van de commissie, die besloten heeft of de opmerkingen en suggesties van de opleidingen werden verwerkt in de tekst. De definitieve versie van het beoordelingsrapport is vastgesteld in februari 2010.
12
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
13
14
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
1.
De bacheloropleiding Politicologie van de Universiteit Leiden
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Politicologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Politicologie 56606 bachelor wo 180 EC Bachelor of Science voltijd Leiden, Den Haag 3 mei 2011
Het bezoek van de visitatiecommissie Politicologie aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit Leiden vond plaats op 23 en 24 september 2009. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De bacheloropleiding Politicologie wordt aangeboden op twee locaties: in Leiden (als een voltijdse dagopleiding) en aan de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden (als een voltijdse avondopleiding). De opleiding wordt op beide locaties verzorgd door het Instituut Politieke Wetenschap, een onderdeel van de Faculteit der Sociale Wetenschappen, dat naast de bacheloropleiding en de masteropleiding Political Science ook een masteropleiding International Relations and Diplomacy en een researchmaster Political Science verzorgt. De instroom in de avondopleiding in Den Haag is per september 2008 stopgezet, omdat het instituut als gevolg van gewijzigde wetgeving geen financiering meer ontvangt voor studenten met een diploma van het hoger beroepsonderwijs (ongeveer tweederde van de totale instroom in Den Haag). Studenten die voor 2008 zijn ingestroomd, krijgen de gelegenheid om de studie af te ronden. De programma’s op de locaties zijn volgens de zelfstudie equivalent, alleen met betrekking tot de werkvormen zijn er enkele verschillen. In dit rapport zal de avondopleiding alleen aandacht krijgen wanneer er relevante verschillen bestaan met de dagopleiding. 1.1.
Het beoordelingskader
1.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De bacheloropleiding heeft volgens de zelfstudie een academische signatuur en wordt gekenmerkt door breedte in de initiële fase gevolgd door verdieping en keuzevrijheid. De academische vorming krijgt vorm via een oriëntatie op het vakgebied en op enkele aanpalende disciplines, een kennismaking met de deelterreinen van het vakgebied, met het leren uitvoeren
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
15
van onderzoek, en in de ontwikkeling en training van mondelinge en schriftelijke communicatievaardigheden. Het doel van de opleiding is om studenten kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de politicologie bij te brengen, om hen academisch te vormen en voor te bereiden op een vervolgstudie, in het bijzonder de masteropleidingen Political Science en Political Science Research, en op een maatschappelijke loopbaan. De opleiding maakt een onderscheid tussen formele eindtermen, die betrekking hebben op de politicologie als discipline en het streven naar breedte in de opleiding reflecteren, en materiële eindtermen, die betrekking hebben op het kenobject, de politiek. De volgende formele cognitieve eindtermen zijn een uitwerking van de doelstelling die betrekking heeft op het bijbrengen van kennis, inzicht en vaardigheden: De studenten hebben kennis van en inzicht in: 1.1 kernbegrippen en begrippenstructuren in de bestudering van politieke verschijnselen, zoals politiek, staat, politiek systeem, democratie, macht, invloed, beleid, politieke cultuur, politiek gedrag; 1.2 theorieën, modellen en benaderingen in de analyse van politieke verschijnselen, bijvoorbeeld rational choice, politieke psychologie, neo-institutionalisme, en de historisch-sociologische benadering; 1.3 methoden en technieken van politicologisch onderzoek, computerprogrammatuur voor statistische analyse (SPSS), methoden van mondelinge en schriftelijke rapportage van wetenschappelijk onderzoek, en ethische aspecten van wetenschapsbeoefening; 1.4 belangrijke inzichten, theorieën, modellen, benaderingen, en methoden van de hulpwetenschappen recht, economie en geschiedenis. Met betrekking tot het kenobject politiek heeft de opleiding de volgende materiële eindtermen geformuleerd: De studenten hebben kennis van en inzicht in: 2.1 de geschiedenis van de politieke filosofie en het werk van de belangrijkste klassieke politieke filosofen; 2.2 politieke stelsels en instituties; 2.3 het functioneren van het Nederlandse politieke bestel; 2.4 politieke oriëntaties en politiek gedrag van elites en burgers; 2.5 politieke aspecten van de relaties tussen staten en internationale organisaties en multinationale ondernemingen; 2.6 Europese samenwerking en integratie en de Europese Unie. Daarnaast heeft de opleiding de doelstelling van academische vorming geconcretiseerd in de volgende vaardigheidseindtermen: Studenten kunnen: 3.1 politicologisch onderzoek op adequate wijze (onafhankelijk, kritisch, logisch, gefundeerd) beoordelen; 3.2 op wetenschappelijke wijze schriftelijk en mondeling rapporteren over onderzoek; 3.3 (eenvoudig) onderzoek van politieke verschijnselen ontwerpen en uitvoeren. De eindkwalificaties sluiten volgens de zelfstudie aan bij de eisen van de discipline en maken het streven naar breedte in de opleiding zichtbaar. De formele eindtermen weerspiegelen wat in het referentiekader van het Landelijk Overleg Opleidingen Politicologie (LOOP) is vermeld onder Kennis en inzicht. De eindtermen met betrekking tot academische vorming
16
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
zijn volgens de zelfstudie breed en omvatten toepassing, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. De opleiding kiest voor een ruime benadering van politiek, die verder gaat dan ‘overheid en staat’, en heeft daarom Recht en Economie een plaats in de eindtermen gegeven. De materiële eindtermen verwijzen naar alle onderdelen die in het referentiekader van het LOOP als wezenlijk worden aangemerkt voor een goede beroepsuitoefening. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de eindtermen voor de opleidingen op de verschillende locaties identiek zijn, maar dat de vertaling van de eindtermen in het programma per locatie enkele verschillen vertoont, vooral omdat de doelgroepen verschillen en omdat de arbeidsmarktperspectieven en de toekomstplannen van de groepen ook duidelijk anders zijn. Het niveau dat studenten behalen, is volgens het Instituut op beide locaties gelijk. Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de opleiding bestudeerd en vergeleken met haar domeinspecifieke referentiekader, dat overeenkomt met het referentiekader dat het LOOP heeft opgesteld ter voorbereiding op de visitatie Politicologie. Zij heeft vastgesteld dat de doelstellingen van de opleiding in lijn zijn met de centrale doelstelling uit het referentiekader dat een bacheloropleiding voorbereidt op de zelfstandige beoefening van de politicologie. De kerngebieden uit het referentiekader komen aan de orde in de eindtermen. De commissie onderschrijft de analyse in de zelfstudie op dit punt. De eisen die volgens het referentiekader aan een afgestudeerde mogen worden gesteld, zijn terug te vinden in de eindtermen. De eis dat een afgestudeerde beschikt over voldoende kennis over recente ontwikkelingen om een wetenschappelijk oordeel te kunnen vormen, komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in eindterm 3.1. De eis dat een afgestudeerde aan alle fasen van wetenschappelijk onderzoek deelgenomen heeft en bekend is met de empirische cyclus keert terug in eindterm 3.3. De commissie vindt dat de eindtermen veel nadruk leggen op kennis en inzicht en dat de vaardigheden die studenten verwerven nogal algemeen geformuleerd zijn. Zo verwijzen de eindtermen bijvoorbeeld niet expliciet naar de vaardigheid om op basis van politicologische inzichten maatschappelijke problemen te onderkennen en te analyseren, een vaardigheid waarover afgestudeerden van een bacheloropleiding volgens het referentiekader moeten beschikken. De commissie heeft vastgesteld dat er in het programma voldoende aandacht wordt besteed aan deze en andere vaardigheden (zie onder F5) en dat de eindtermen wel duidelijk maken dat studenten de kennis verwerven die ze nodig hebben om de vaardigheden te kunnen ontwikkelen. Zij komt daarom tot het oordeel dat de eindtermen aansluiten op de eisen die door vakgenoten worden gesteld aan een opleiding in de politicologie. Omdat de vaardigheden die studenten verwerven vrij algemeen geformuleerd zijn, verwijzen de eindtermen van de opleiding niet expliciet naar vaardigheden die in de beroepspraktijk vereist zijn. De commissie vindt ook met betrekking tot dit deel van het criterium dat het programma zo is ingericht dat de opleiding garandeert dat studenten de professionele vaardigheden verwerven waarover zij na de bacheloropleiding moeten beschikken. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de domeinspecifieke eisen. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
17
Beschrijving De eindkwalificaties van de opleiding beschrijven volgens de zelfstudie een basaal niveau. De zelfstudie relateert de eindkwalificaties aan de Dublin-descriptoren. De eindtermen onder 1, die vastleggen dat studenten kennismaken met de kernelementen van de discipline, nieuwe ontwikkelingen daarin en methoden van onderzoek, leggen een relatie met de Dublindescriptor Kennis en inzicht. Ook de eindtermen onder 2 verwijzen naar het verwerven van kennis en inzicht. Eindterm 1.3 verwijst naar methoden van onderzoek en is daarmee ook relevant voor de Dublin-descriptor Toepassen van kennis en inzicht. Ook de eindtermen onder 3 hebben betrekking op het toepassen van kennis en inzicht. Eindterm 3.1 verwijst naar de vaardigheid om oordelen te vormen en is daarmee gerelateerd aan de Dublindescriptor Oordeelvorming. Eindterm 3.2 legt vast dat studenten mondelinge en schriftelijke vaardigheden verwerven en legt dus een verband met de Dublin-descriptor Communicatie. De eindtermen die betrekking hebben op academische vaardigheden verwijzen niet expliciet naar leervaardigheden, maar volgens de zelfstudie verwijzen ze wel impliciet naar de vaardigheden die nodig zijn om een vervolgstudie te volgen. Daarmee leggen de eindtermen ook een verband met de vijfde Dublin-descriptor, Leervaardigheden. Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de bacheloropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van het niveau en vastgesteld dat die eindtermen in voldoende mate aansluiten bij de Dublin-descriptoren en het niveau van de opleiding op een adequate manier expliciteren. Zij kan zich vinden in de analyse van de relatie tussen de eindtermen en de Dublindescriptoren uit de zelfstudie. Zij vindt dat de eindtermen duidelijk maken dat afgestudeerden kennis en inzicht, vaardigheden en attitudes verwerven op een basisniveau dat een goed uitgangspunt vormt voor de specialisatie en verdieping die hoort bij de masterfase. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen geen expliciete aandacht besteden aan leervaardigheden, maar kan zich vinden in de analyse van de opleiding dat die vaardigheden geïmpliceerd worden door de eindtermen die betrekking hebben op academische vaardigheden. De commissie is daarom van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op het niveau. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving De opleiding streeft er volgens de zelfstudie onder meer naar om kennis en vaardigheden aan te reiken die nodig zijn voor een opleiding op masterniveau. Zij kan een basis vormen voor een start in de beroepspraktijk, maar zowel studenten als de beroepspraktijk vinden vooralsnog dat een afgeronde masteropleiding een voorwaarde is voor die praktijk. Volgens de zelfstudie nemen methoden van onderzoek en academisch vaardigheden een belangrijke plaats in in de eindkwalificaties van de opleiding. De eindtermen met betrekking
18
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
tot academische vaardigheden verwijzen onder meer naar de vaardigheid om kritisch, onafhankelijk en logisch te redeneren en naar communicatieve vaardigheden. Daarmee is volgens de zelfstudie aangetoond dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan de eisen van de wetenschapsbeoefening en die van de politicologie in het bijzonder. Studenten die de opleiding hebben afgerond, hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Political science. Zij kunnen toegang aanvragen tot de masteropleiding International relations and diplomacy en tot de researchmaster Political science. Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de oriëntatie. Zij heeft onder F1 al vastgesteld dat de eindtermen voldoende aansluiten bij de eisen van de discipline (c.q. de vakgenoten in binnen- en buitenland) en de beroepspraktijk. Zij stelt verder vast dat de afgestudeerden kunnen doorstromen naar de masteropleiding Political science en dat zij toegelaten kunnen worden tot andere masteropleidingen en komt op basis daarvan tot de conclusie dat de afgestudeerden beschikken over de kwalificaties voor toegang tot een vervolgopleiding. De commissie vindt dat de eindtermen ook in voldoende mate zijn ontleend aan de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen expliciet verwijzen naar academische vaardigheden, zoals het beoordelen van politicologisch onderzoek en het ontwerpen en uitvoeren van een eenvoudig onderzoek. De commissie heeft al opgemerkt dat de eindtermen met betrekking tot vaardigheden wat algemeen zijn geformuleerd. Zo besteden zij geen aandacht aan ethische aspecten van wetenschap, terwijl die aspecten in het programma wel aan de orde komen. De commissie komt op grond van die constatering tot een positief oordeel voor dit deel van het criterium. De commissie concludeert dan ook dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de oriëntatie. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.2. Programma Beschrijving van de programma’s Het programma van het eerste jaar biedt een kennismaking met de nationale en de internationale politiek, een inleiding in de politicologische wetenschap en statistiek. Deze vakken kennen twee delen van 5 EC elk en bestrijken een semester. Daarnaast kent het de vakken Europese geschiedenis, Recht en Economie (elk 5 EC). Het jaar wordt afgesloten met Politiek en politieke wetenschap (5 EC), waarin studenten de verworven kennis toepassen op actuele politieke problemen en hun academische en onderzoeksvaardigheden ontwikkelen. In het kader van dit vak schrijven studenten hun eerstejaarswerkstuk. Het tweede jaar kenmerkt zich door verdere verbreding en enige verdieping. Het biedt de overzichtscursussen Politieke filosofie, Politieke psychologie en Vergelijkende politicologie en
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
19
een verdieping op het gebied van Rationele keuzetheorie (10 EC elk). Daarnaast kent het de vakken Methoden van politicologisch onderzoek en Methoden van dataverzameling (beide 5 EC), die een overzicht geven van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden, en Politiek en media en Politiek van de Europese Unie (eveneens 5 EC elk). Studenten kiezen in het derde jaar drie vervolgcursussen (van 10 EC) uit een jaarlijks aanbod van ongeveer 14 cursussen, die verdieping bieden binnen een deelterrein van de politicologie. Het programma kent een vrije keuzeruimte (van 15 EC), die kan worden ingevuld met vakken binnen en buiten de instelling, een verblijf in het buitenland of een stage. Het jaar wordt afgesloten met het bachelorproject, waarin studenten onder begeleiding een zelfstandig onderzoek uitvoeren (totaal 15 EC). Het programma aan de Campus Den Haag verschilt in een aantal opzichten van dat in Leiden. Het programma doet een groter beroep op de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van studenten (zie F10) en kent in het eerste jaar een aantal op de doelgroep gerichte vakken (Politiek Debat, Democratie en Politieke Instituties en Bestuurskunde). De studielast van vakken op het gebied van methoden en technieken is geringer en sluit aan bij de eisen en wensen van de doelgroep, professionals die zich vooral willen verdiepen in de politiek. Het aanbod aan vervolgcursussen is beperkter, omdat de studentenaantallen kleiner zijn.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving In het hele programma is volgens de zelfstudie aandacht voor actuele ontwikkelingen in de discipline. Zo komt de hernieuwde aandacht die binnen het vakgebied bestaat voor instituties, democratie en democratiseringsprocessen, de Europese Unie en de vergelijkende analyse van partijen aan de orde in zowel de overzichtscursussen als de vervolgcursussen. Studenten maken in alle cursussen kennis met wetenschappelijk onderzoek. In het eerste jaar beginnen zij met het lezen en beoordelen van wetenschappelijke artikelen. In Inleiding politieke wetenschap en in het tweede jaar (onder meer in Comparative analysis, Rationele keuzetheorie en Politiek van de Europese Unie) wordt aandacht besteed aan recent onderzoek binnen het vakgebied. De invulling van de vervolgcursussen in het derde jaar sluit aan bij het onderzoek van de docenten. Studenten schrijven in dat jaar papers ter afsluiting van de vakken en voeren in het bachelorproject een eigen onderzoek uit. Daarnaast verwerven studenten academische vaardigheden en leren zij politicologische kennis toe te passen op actuele maatschappelijke problemen. In Politiek en politieke wetenschap stelt een reeks van gastsprekers zulke problemen aan de orde en worden studenten geacht de kennis die zij hebben verworven daarop toe te passen. De opleiding heeft dit vak recent naar het eerste semester verplaatst om tegemoet te komen aan de wens van studenten om zo vroeg mogelijk te beginnen met de training in academische vaardigheden. De vaardigheden die studenten nodig hebben om onderzoek te kunnen uitvoeren, zoals vaardigheden op het terrein van de statistiek en van methoden en technieken, worden in verschillende vakken
20
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
gespreid over het programma opgebouwd. In het derde jaar fase oefenen studenten het schrijven van onderzoekspapers en bereiden zich zo voor op het afsluitende project. De opleiding brengt op verschillende manieren verbanden aan met de beroepspraktijk. Studenten maken kennis met specifieke sectoren van de beroepspraktijk tijdens colleges van gastdocenten en excursies. Zij ontwikkelen bovendien hun mondelinge en schriftelijke vaardigheden en doen ervaring op met het uitvoeren van onderzoek en verwerven zo vaardigheden die van cruciaal belang zijn in de publieke, semipublieke en private sector. Studenten kunnen in hun keuzeruimte een stage volgen, maar de belangstelling daarvoor is beperkt. De waardering en becijfering van stages vinden plaats door het staflid dat optreedt als stagebegeleider na overleg met de begeleider van de stageverlenende instantie, eerst en vooral op basis van het in het kader van de stage ondernomen onderzoek, dat is uitgevoerd op basis van een vooraf door de begeleidende docent goedgekeurd onderzoeksplan. De opleiding heeft geen eigen voorziening om stageplaatsen te regelen. Studenten moeten daarom zelf een stageplan en een onderzoeksplan opstellen. De stage dient altijd een inhoudelijke component op academisch niveau te bevatten. De plannen hebben de goedkeuring van de Examencommissie nodig. De keuze om een stage niet verplicht te stellen is het gevolg van de nadruk die de opleiding legt op een brede academische vorming. De opleiding bevordert een studieverblijf in het buitenland en heeft uitwisselingsovereenkomsten met verschillende instellingen in Europa en de Verenigde Staten. Zij hanteert als voorwaarde voor een buitenlands studieverblijf dat studenten minimaal 40 EC in het tweede studiejaar hebben behaald. Volgens de zelfstudie zijn er jaarlijks 10 tot 15 studenten die kiezen voor een verblijf in het buitenland. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat het programma van het tweede jaar weliswaar geen cursus Internationale betrekkingen kent, maar dat veel vakken in dat jaar wel een internationale component hebben (zoals Politiek van de Europese Unie en Comparative Analysis of Political Systems). Het programma van het tweede jaar bevat ook geen vak op het gebied van de Nederlandse politiek. Dit is een gevolg van het feit dat het programma van het eerste en het tweede jaar bestaat uit inleidende cursussen (en studenten in het eerste jaar al inleidingen in de Nederlandse politiek en de internationale betrekkingen hebben gevolgd). Volgens de docenten lezen studenten in het eerste jaar naast handboeken ook al artikelen en neemt het gebruik van actuele literatuur in de loop van het programma toe. De studenten vinden dat de blokken nogal kort zijn en dat er daardoor slechts beperkt verdieping mogelijk is. De commissie vernam dat de studenten van de Campus Den Haag het betreuren dat de opleiding daar stopt. De onderdelen statistiek en methodologie die worden verzorgd in Den Haag zijn aangepast aan de voorkennis en de eisen van de doelgroep. De studenten in Den Haag kiezen voor hun scriptie een thema uit twee onderwerpen, nationale of internationale politiek. In het kader van het bachelorproject komen zij een aantal keren bijeen om met de coördinator van het bachelorproject en hun begeleiders hun voortgang te bespreken. Zij krijgen mondelinge en, na afronding van hun scriptie, ook schriftelijke feedback. Zij zijn tevreden over de begeleiding, maar geven aan dat de feedback verschilt per docent. Tijdens het bezoek meldde het bestuur van het Instituut dat studenten in het eerste semester van het derde jaar zonder vertraging op te lopen naar het buitenland kunnen gaan. Eventueel mogen zij, met toestemming van de Examencommissie, een vervolgcursus vervangen door een in het buitenland gevolgd vak. De afgestudeerden bevestigden dat het Instituut stages niet echt stimuleert. De docenten zijn van mening dat stages niet ontmoedigd worden, maar dat
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
21
studenten al veel keuzes moeten maken hebben. De voorbereiding op de arbeidsmarkt kan volgens de studenten verbeterd worden. Oordeel De commissie heeft het programma van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Zij heeft vastgesteld dat er in voldoende mate sprake is van interactie tussen onderzoek en onderwijs. Het programma sluit aan op recente ontwikkelingen in het vakgebied, bijvoorbeeld omdat studenten vanaf het eerste jaar recente en actuele artikelen lezen en in de vervolgcursussen ook kennis maken met het onderzoek van hun docenten. De commissie vindt de keuze van de opleiding voor een brede basis, gevolgd door een fase van verdieping, verdedigbaar. Zij vindt ook dat deze keuze adequaat uitgewerkt is in het programma, dat studenten een goed overzicht van het vakgebied geeft en hen in staat stelt om te kiezen voor een specialisatie. De commissie vindt dat studenten voldoende academische vaardigheden en kennis van methoden en technieken verwerven om onderzoek op het niveau van een bacheloropleiding te kunnen uitvoeren. Zij heeft gezien dat studenten vanaf het eerste jaar papers schrijven en zo geleidelijk onderzoeksvaardigheden verwerven. De verwerving van deze vaardigheden culmineert in de bachelorscriptie, waarin studenten laten zien dat zij in staat zijn om een onderzoek uit te voeren. De commissie heeft opgemerkt dat de opleiding vroeg begint met de training in academische vaardigheden. De commissie vindt de aandacht voor de beroepspraktijk in het programma beperkt. Zij heeft geconstateerd dat het programma allereerst een academisch karakter heeft. In het onderdeel Politiek en politieke wetenschap komen wel actuele maatschappelijke problemen aan de orde en het programma kent ook een aantal excursies, maar dat doet in de ogen van de commissie niets af aan haar vaststelling dat de opleiding vooral academisch van aard is. De commissie heeft bemerkt dat het instituut de stage niet verplicht stelt omdat het primair kiest voor een brede academische vorming. De commissie heeft ook het programma van de opleiding die wordt verzorgd in Den Haag bestudeerd en vastgesteld dat er op dit punt geen wezenlijke verschillen bestaan met het programma in Leiden. De inhoud van een aantal onderdelen is enigszins aangepast aan de doelgroep. De commissie waardeert de inspanningen van het Instituut om een programma aan te bieden dat goed aansluit op de wensen en mogelijkheden van die doelgroep. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding in een behoefte voorziet en deelt het oordeel van de studenten dat het jammer is dat de opleiding in Den Haag wordt stopgezet. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat het programma voldoet aan de eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Het programma vormt volgens de zelfstudie een concretisering van de doelstelling om zowel verbreding als verdieping te realiseren. De breedte van het vakgebied komt aan de orde in de
22
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
eerste twee jaar, waarin de deelgebieden van de politicologie worden behandeld. Studenten kunnen zich vanuit een brede basis specialiseren op een deelgebied door hun keuze voor vervolgcursussen en het onderwerp van hun bachelorproject. Het programma is cumulatief: de eerste twee jaar leggen de basis die nodig is voor de verdieping in (vooral) het derde jaar. De doelstelling met betrekking tot de verwerving van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de politicologie wordt voor een groot deel gerealiseerd in het verplichte deel van het programma. Een tabel in de zelfstudie toont dat alle eindtermen in meerdere onderdelen van dat deel aan de orde komen. Het niveau van de vakken neemt toe van 100 of 200 (volgens de Leidse abstracte structuur) naar 300 of 400. In Politiek en politieke wetenschap (niveau 100) staat bijvoorbeeld het maken van een kort onderzoeksverslag op basis van een literatuurstudie centraal en oefenen studenten het opstellen van korte betogen en het verwijzen naar bronnen. Het vak Statistiek (niveau 200) legt de basis voor de kwantitatieve methodologie. In Methoden van onderzoek en Methoden van dataverzameling (niveau 300) maken studenten kennis met onderzoekstechnische regels en uitgangspunten. Ten slotte voeren zij, met behulp van de verworven vaardigheden, in het bachelorproject (niveau 400) zelf onderzoek uit. De opleiding heeft de aandacht voor academische vaardigheden recent geïntensiveerd, in aansluiting op universitair beleid. Studenten oefenen in het eerste jaar met logisch redeneren, kritisch denken en het overbrengen van kennis. Zij leren geleidelijk hoe zij een onderzoeksplan moeten formuleren en uitvoeren. De zelfstudie wijst op een knelpunt met consequenties voor de beoogde verdieping: het semestersysteem met daarbinnen blokken van acht weken en een onderwijsluwe periode in de maanden januari en juni. De opleiding vindt dat er in grote vakken in het tweede jaar soms een tekort aan tijd dreigt te ontstaan in een blok van acht weken. In de vervolgcursussen worden studenten vaak gevraagd om (wekelijkse) kortere essays te schrijven in plaats van een langer afsluitend paper. De invoering van het minorenstelsel zal mogelijk gevolgen hebben voor de vrije keuzeruimte. Het Instituut ondersteunt het streven naar verbreding van de bacheloropleidingen, maar kan nog niet beoordelen of dat ertoe zal leiden dat de keuzeruimte wordt uitgebreid naar 30 EC. Een uitbreiding van de keuzeruimte leidt tot een inkrimping van het vakspecifieke programma van de opleiding en mogelijk tot een beperking van de breedte ervan. Tijdens het bezoek bleek dat het Leidse systeem, met zijn abstracte structuren, voor de docenten in de dagelijkse praktijk geen leidende rol speelt en niet de basis vormt voor de invulling van het onderwijs. De docenten legden uit dat zij niet in termen van de abstracte structuur denken, maar op grond van hun ervaring weten wat het niveau van een onderdeel is en in welk studiejaar het thuishoort. Oordeel De commissie vindt dat het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties vormt. Zij kan zich vinden in de manier waarop in de zelfstudie in algemene termen een relatie wordt gelegd tussen de eindkwalificaties en het programma. De leerdoelen van de vakken maken niet altijd direct inzichtelijk hoe een vak precies bijdraagt aan de realisatie van de eindkwalificaties. Het programma is in de ogen van de commissie niet primair opgebouwd vanuit de gedachte dat studenten de eindkwalificaties van de opleiding moeten kunnen behalen en laat zien dat de docenten een behoorlijke mate van autonomie hebben bij het invullen van hun onderwijs. In de ogen van de commissie blijkt hier dat er binnen het Instituut beperkt wordt gereflecteerd op het programma als geheel, dat er geen sterke centrale aansturing plaatsvindt, maar dat het Instituut in de eerste plaats vertrouwt op de inhoudelijke
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
23
expertise van de stafleden en enige weerzin koestert tegen een te sterke onderwijskundige benadering van het onderwijs. De commissie ziet in de cumulatieve opbouw van het programma voldoende garanties dat het programma een adequate vertaling van de eindkwalificaties biedt: studenten behalen het vereiste niveau in de fase waarin zij hun bachelorproject uitvoeren. Zij is er daarom van overtuigd dat studenten die de opleiding afronden, de eindkwalificaties daadwerkelijk behaald hebben. De commissie heeft bij het bestuderen van de relatie tussen de eindkwalificaties en het programma bijzondere aandacht besteed aan de vraag of het programma voldoende aandacht besteedt aan relevante praktische en academische vaardigheden (cf. de opmerkingen onder F1). Zij heeft vastgesteld dat het programma zo ingericht is dat studenten leren om de verworven kennis en inzichten ook toe te passen. Het instituut combineert de kernvakken in het eerste jaar met werkcolleges waarin de toepassing en dus de verwerving van vaardigheden centraal staat. Ook in de rest van het programma worden studenten regelmatig geacht de kennis toe te passen, resulterend in presentaties, papers en, in het afsluitende project, de bachelorthesis. De commissie vindt daarom dat het programma als geheel ook voldoende aansluit op de eisen die vakgenoten en de beroepspraktijk stellen. De commissie concludeert dat de opleiding voldoet aan de criteria voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving De samenhang van het programma volgt volgens de zelfstudie uit de combinatie van de brede basis in de beginfase en de verdieping in latere studiejaren. De samenhang wordt gewaarborgd doordat studenten een overzichtscursus op een bepaald deelterrein volgen en zich daarna verdiepen in een vervolgcursus, waarin nader wordt ingegaan op een aspect van het terrein (bijvoorbeeld: Politiek leiderschap na Politieke psychologie, Buitenlandse betrekkingen van de EU na Internationale politiek, Politiek van ontwikkelingslanden na Vergelijkende politicologie). Voor de vervolgcursussen hanteert de opleiding de ingangseis dat studenten de voorafgaande overzichtscursus hebben afgerond. Deze constructie zorgt voor structuur, samenhang en cumulatie. Studenten kunnen zich verder verdiepen door een bachelorproject te kiezen op hetzelfde terrein als (één van) de vervolgcursussen. Zij kunnen zich dus verder ontwikkelen binnen een deelgebied of het programma breed houden door vervolgcursussen en een bachelorproject uit verschillende deelgebieden te kiezen. Hierboven is al beschreven dat er een leerlijn zichtbaar is in de geleidelijke opbouw van academische vaardigheden, waarbij het niveau structureel wordt verhoogd in opeenvolgende studiejaren. Deze leerlijn zorgt ook voor structuur en samenhang. Oordeel De commissie vindt dat het instituut erin geslaagd is om een programma te ontwikkelen dat voldoende inhoudelijke samenhang vertoont. Het programma maakt een doordachte en logische indruk. Zij heeft vastgesteld dat het een brede basis kent die feitelijk de eerste twee jaar beslaat en dat deelgebieden die in het eerste jaar al werden behandeld, zoals Internationale betrekkingen, pas in het derde jaar opnieuw systematisch aan de orde komen. De vervolgcursussen in het derde jaar vormen in haar ogen een adequate verdieping van de brede basis en bouwen daar op een logische manier op voort. Zij heeft vernomen (zie ook 24
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
F4) dat in het tweede jaar van het programma wel aandacht wordt besteed aan bijvoorbeeld aspecten van internationale betrekkingen, maar zij heeft het beeld dat deze samenhang vooral voortvloeit uit de brede benadering waar het instituut voor kiest en niet bewust wordt aangebracht. Het Instituut hanteert een brede conceptie van de deelgebieden van de discipline en benadert vraagstukken vanuit meerdere dimensies, hetgeen één van de redenen is dat het programma gedurende de eerste twee jaar voornamelijk inleidend is en studenten zich pas in het derde jaar verdiepen in een deelgebied. Naar het oordeel van de commissie heeft het Instituut bewust gekozen voor breedte in het eerste deel van het programma en werkt het die keuze op een adequate en consistente manier uit. Zij concludeert op basis daarvan dat het programma voldoende interne samenhang vertoont. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de samenhang. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Het programma kent een semestersysteem met vier blokken van acht weken en een studielast van 5 of 10 EC voor alle vakken. Een semester bestaat uit twee blokken van 15 EC elk. Dit leidt volgens de zelfstudie tot een evenwichtige verdeling van de studielast over de jaren. Uit onderzoek van het Interfacultair Centrum voor Leraren en Onderwijs Nascholing (ICLON) blijkt dat studenten vinden dat de studielast goed over het programma is gespreid en dat het programma in de daarvoor gereserveerde tijd afgerond kan worden, ook al is er een groep studenten die meer dan drie jaar nodig heeft. De opleiding blijft kritisch kijken naar aspecten van het programma die de studievoortgang beïnvloeden, maar concludeert op basis van slagingspercentages dat het programma geen echte ‘struikelvakken’ kent. Binnen het programma blijven de ingangseisen voor vakken beperkt tot de hierboven (onder F6) vermelde eisen voor toelating tot vervolgcursussen. Studenten moeten Statistiek hebben afgerond voordat zij Methoden van onderzoek mogen volgen. Zij mogen pas aan het bachelorproject beginnen nadat zij 40 EC van het tweedejaarsprogramma hebben behaald, waaronder in ieder geval Methoden van onderzoek. De opleiding realiseert zich dat deze eisen tot vertraging kunnen leiden, maar vindt het belangrijker dat studenten een gestructureerd en samenhangend programma volgen dat hen in staat stelt om de eindkwalificaties te halen. De zelfstudie vermeldt dat het programma voor studenten die de dagopleiding in Leiden volgen geen aspecten kent die de voortgang belemmeren. Studenten die de avondopleiding in Den Haag volgen kunnen een eenmaal opgelopen achterstand niet eenvoudig inhalen als gevolg van het compacte karakter van het programma. Tijdens het bezoek meldde de leiding van het Instituut dat de precieze studielast voor een onderdeel lastig objectief vast te stellen is en dat zij daarom het uitgangspunt hanteert dat de evaluatie moet uitwijzen of de studielast eventueel te hoog was. Wanneer dat de uitkomst van een evaluatie is, kijkt het Instituut nog eens kritisch naar de inhoud en de structuur van het vak. De studielast is volgens de studenten niet te laag, het programma is zeker niet te licht of te gemakkelijk. Het kent geen echte struikelblokken. De studenten uit Den Haag meldden de
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
25
commissie dat de opleiding goed te doen is naast hun werk. Voor de studenten in Leiden is de werkdruk recent toegenomen door de verhoging van het aantal vakken per blok van twee naar drie. Volgens de studenten is de hoeveelheid stof die tijdens een blok behandeld wordt, soms te groot. Zij zijn tevreden over de planning van het onderwijs en de tentamens en meldden de commissie dat zij daarover ruim op tijd worden geïnformeerd. Oordeel De commissie heeft op basis van de informatie uit de zelfstudie en de gesprekken die zij heeft gevoerd met studenten en docenten, vastgesteld dat de studeerbaarheid van het programma zowel op papier als in de praktijk goed is. Het Instituut heeft met behulp van een aantal gerichte maatregelen een programma ontwikkeld dat goed binnen de daarvoor gereserveerde tijd af te ronden valt. De commissie wil in het bijzonder het bachelorproject vermelden, dat de laatste fase van het programma structuur geeft en zo georganiseerd is dat studenten daadwerkelijk gestimuleerd worden om hun onderzoek op tijd af te sluiten. De commissie heeft opgemerkt dat de studenten tevreden zijn over de studielast en dat het programma geen struikelblokken kent. Zij heeft het beeld dat de opleiding vrij veel vraagt van de studenten, maar er tegelijkertijd in slaagt om het programma zo in te richten dat het toch studeerbaar blijft. De commissie heeft vastgesteld dat de studeerbaarheid van het programma in Den Haag ook goed is, niet in de laatste plaats omdat de studenten van de opleiding daar over een sterke motivatie en een grote zelfstandigheid beschikken. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de studeerbaarheid van het programma. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De zelfstudie bevat een tabel met een overzicht van de instroom in de periode 2002-2006. Volgens de zelfstudie was het niet mogelijk om betrouwbare cijfers te leveren voor 2007 en 2008. Uit de tabel blijkt dat de instroom in de genoemde periode gemiddeld 153 studenten per jaar bedroeg. De instroom per jaar varieert enigszins, met een dieptepunt in 2002 (121 studenten) en een aanzienlijke toename in het daaropvolgende jaar (174 studenten). De gemiddelde instroom ligt ruim boven het streefcijfer van 125 dat de opleiding in het kader van de bestuursafspraken met de faculteit is overeengekomen. Het merendeel van de studenten stroomde in vanuit het vwo. De instroom vanuit het hbo was fors, vooral vanwege de instroom aan de Campus Den Haag, en lag gemiddeld ongeveer op 35. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat studenten die de opleiding in Den Haag volgen, regelmatig vrijstellingen krijgen op basis van eerder gevolgde opleidingen. Studenten van 21 jaar of ouder die niet aan de vereiste vooropleidingseisen voldoen kunnen op basis van een colloquium doctum worden toegelaten. Studenten met een buitenlandse vooropleiding kunnen bij het Admissions Office van de universiteit een verzoek indienen om toegelaten te worden. In beide gevallen besluit een commissie van het Instituut namens het bestuur van de faculteit over de toelating en eventueel daaraan te stellen eisen.
26
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Uit onderzoek van het ICLON blijkt dat studenten de aansluiting van wo op vwo als positief beoordelen. De opleiding vindt dat nieuwe studenten onvoldoende bekend zijn met de regels voor het zoeken van kennis en informatie en het vermelden van de bronnen daarvan. Zij heeft mede daarom besloten het vak Politiek en politieke wetenschap naar voren te halen, zodat studenten al in het eerste blok beginnen met de verwerving van deze vaardigheden. De voorlichtingsactiviteiten worden gecoördineerd door de commissie Werving en Voorlichting, samen met onder meer de studieadviseurs en de studievereniging SPIL. Het speerpunt van de voorlichting is de Krokusklas, waaraan zo’n 40 scholieren deelnemen die in de krokusvakantie drie dagen intensief kennismaken met de opleiding en het studentenleven. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de kwalificaties waarover studenten die instromen in de opleiding moeten beschikken, formeel zijn vastgelegd en in overeenstemming zijn met de relevante wettelijke eisen. Zij heeft vastgesteld dat de instroom in de opleiding die op de Campus Den Haag wordt verzorgd, al is stopgezet. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat de studenten niet over de kwalificaties beschikken die nodig zijn om het programma te volgen. Voor zover de commissie kan nagaan, zijn er dus geen problemen met de aansluiting. Zij ziet de uitkomsten van het onderzoek van het ICLON als een bevestiging van dat standpunt. Zij waardeert de maatregel van het Instituut om het onderdeel Politiek en politieke wetenschap naar voren te halen en studenten daarmee eerder kennis te laten maken met de normen en waarden van de internationale academische gemeenschap. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Politicologie omvat 180 EC. Oordeel De bacheloropleiding Politicologie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De didactische keuzes die de opleiding heeft gemaakt zijn erop gericht dat studenten leren om kritisch te lezen en vragen te stellen, om nieuwe concepten en theorieën toe te passen op politieke en maatschappelijke problemen, om opdrachten uit te voeren en relevante literatuur te zoeken en om tot een wetenschappelijk verantwoord oordeel te komen. Het programma sluit volgens de zelfstudie aan op de door de Universiteit Leiden ontwikkelde abstracte structuur, die de eisen met betrekking tot de moeilijkheidsgraad, de verdieping en de
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
27
begeleiding van het onderwijs vastlegt. De opleiding hanteert onderwijsvormen die passen bij de fase van het programma en de specifieke thematiek, waarbij het accent verschuift van kennisoverdracht in hoorcolleges en oefening met de stof in werkgroepen (accent op reproductie van kennis, niveau 100 en 200) naar werken in kleine groepen waarin studenten een actieve, zelfstandige inbreng hebben (accent op productie van kennis, niveau 300 en 400). De zelfstudie bevat een overzicht van de verdeling van de werkvormen. Die tabel laat zien dat het accent in het eerste jaar ligt op de combinatie van hoorcolleges (288 uur) en werkcolleges (154 uur), passend bij de nadruk op de verwerving van kennis en academische vaardigheden. In de loop van het programma verschuift het accent van contacturen naar zelfstudie. In het tweede jaar volgen studenten 203 uur hoorcollege en 82 uur werkcollege, in het derde jaar nog slechts 7 uur hoorcollege en veel onderwijs in kleine groepen (35 uur werkcollege en 84 uur vervolgcursussen). De werkcolleges zijn gekoppeld aan de kernvakken. Het bachelorproject kent een combinatie van werkvormen: na enkele plenaire bijeenkomsten waarin wordt ingegaan op het formuleren van een probleemstelling en een onderzoeksplan worden de studenten verdeeld over vijf groepen. In werkcolleges (met maximaal 15 deelnemers) wordt per deelproject de kernliteratuur behandeld, waarna de studenten onder begeleiding aan individuele onderzoeken werken, die zij presenteren in workshopachtige sessies. De keuze voor de werkvormen en de verschuiving in de loop van het programma sluiten aan op de doelstellingen van de opleiding met betrekking tot de verwerving van academische vaardigheden. De opleiding heeft in 2007 besloten om het aantal contacturen in het eerste jaar te verhogen door de kernvakken op te splitsen in twee delen. Om inhoudelijke, praktische en logistieke redenen wijken de onderwijsvormen voor de opleiding aan de Campus Den Haag af van die van de opleiding in Leiden. Het programma in Den Haag doet een groter beroep op de zelfstandigheid en de al verworven praktische en leervaardigheden van studenten. Het aantal contacturen is aanmerkelijk lager dan in Leiden (128 in het eerste jaar, 136 in het tweede jaar, 82 in het derde), het accent ligt op zelfstudie. De studenten worden ingedeeld in studiegroepjes om de discipline te bevorderen. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat het aantal contacturen door het blokkensysteem vergroot is, vooral in het eerste jaar, waarin het aantal per week gestegen is van gemiddeld 10 tot gemiddeld 15. Het aantal contacturen in het tweede jaar is minder verhoogd. De studenten zijn tevreden over het aantal contacturen. Het Instituut denkt na over de inrichting van het programma na het eerste jaar en overweegt om vakken van 10 EC in het tweede jaar op te splitsen in onderdelen van 5 EC, vergelijkbaar met een eerdere wijziging in het eerste jaar. De vervolgcursussen in het derde jaar kennen een beperkte omvang en een maximaal aantal deelnemers, waardoor het streven naar kleinere groepen daar niet aan de orde is. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding geen expliciet en uitgewerkt didactisch concept hanteert, maar wel op een bewuste en doordachte manier kiest voor werkvormen die passen bij de leerdoelen van een onderdeel. Zij herkent in de keuze van de werkvormen de opbouw van het programma: in eerste instantie relatief veel hoorcolleges waarin de nadruk ligt op kennisverwerving, daarna meer kleinschalige onderwijsvormen, waarin studenten de verworven kennis toepassen, en zelfstudie. De commissie waardeert de uitbreiding van het aantal contacturen in het eerste jaar en kan zich voorstellen dat het instituut besluit om dat aantal ook in het tweede jaar wat te vergroten. Zij vindt de combinatie van hoorcolleges en werkcolleges voor de kernvakken aantrekkelijk. Zij heeft opgemerkt dat studenten in
28
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
toenemende mate geacht worden zelfstandig te kunnen werken. Deze lijn culmineert in het afsluitende bachelorproject, waarin studenten individueel een onderzoek uitvoeren. De commissie is van oordeel dat de opleiding kiest voor adequate werkvormen die passen bij de plaats van een onderdeel binnen het programma en die aansluiten bij de leerdoelen van het onderdeel. Zij vindt dat de werkvormen zo gekozen zijn dat studenten de eindkwalificaties per onderdeel daadwerkelijk kunnen verwerven. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De opleiding gebruikt volgens de zelfstudie een combinatie van toetsvormen die voortvloeien uit het didactische concept. In de eerste twee jaar maakt de opleiding vooral gebruik van schriftelijke tentamens, meestal een combinatie van begripsomschrijvingen, korte open vragen en langere essayvragen. Daarnaast schrijven studenten in het eerste jaar korte papers en één langer werkstuk en houden zij mondelinge presentaties. De tentamens toetsen vooral kennis en inzicht, terwijl de papers ook kritische reflectie en oordeelsvorming toetsen. In het derde jaar worden studenten op een hoger niveau getoetst met korte en langere papers en presentaties. De opleiding biedt voor elk vak naast het reguliere tentamen kort na het semester een herkansing. Voor vakken waar een paper minimaal de helft van het eindcijfer bepaalt, kunnen studenten eventueel een nieuw paper inleveren. De opleiding gebruikt een gestandaardiseerd beoordelingsformulier voor het bachelorproject om de beoordeling te expliciteren en te relateren aan de eindtermen. Bij de beoordeling van dit project hanteert de opleiding criteria met betrekking tot kennis en inzicht in de literatuur, de gehanteerde methode, de probleemstelling, de argumentatie en de wijze van rapportage. De Examencommissie ziet volgens de zelfstudie actief toe op de naleving van de regels en richtlijnen uit de Onderwijs- en Examenregeling en andere relevante regelingen. Zij ziet ook toe op de kwaliteit en consistentie van de toetsing. De Examencommissie telt vier leden uit de wetenschappelijke staf. Het instituut heeft in 2008 op een studiedag voor nieuwe (buitenlandse) docenten het Nederlandse becijferingsysteem toegelicht. Er zijn volgens de zelfstudie geen aanwijzingen dat de criteria voor beoordeling uiteenlopen. Het instituut gebruikt software (Ephorus) die plagiaat kan detecteren. Als docenten studenten verdenken van fraude, melden zij dit bij de voorzitter van de Examencommissie, die een commissie instelt voor nader onderzoek en voor het eventueel vaststellen van een sanctie. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de Examencommissie de resultaten voor toetsen bekijkt en in een aantal gevallen docenten aangesproken heeft die te hoge cijfers gaven. De Examencommissie gaat de oordelen van individuele examinatoren niet na en kijkt alleen naar de oordelen voor scripties wanneer studenten daartegen bezwaar aantekenen. De bachelorscripties worden beoordeeld door de docent die verantwoordelijk is voor het desbetreffende deelproject. In geval van twijfel wint deze docent desgewenst het oordeel van een tweede lezer in. De leiding van het Instituut meldde de commissie dat er wellicht variatie
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
29
bestaat in de manier waarop het beoordelingsformulier voor de bachelorthesis wordt ingevuld, maar dat dat niet geldt voor de feedback die gegeven wordt. Een groot deel van de feedback voor studenten van de Haagse opleiding wordt gegeven per email en telefoon. In zo’n geval is het invullen van een beoordelingsformulier volgens het Instituut minder zinvol. Oordeel De commissie heeft tijdens haar bezoek vastgesteld dat de opleiding gevarieerde toetsvormen hanteert die voldoende aansluiten op de werkvormen en de leerdoelen van de onderdelen van het programma. Zij heeft tentamens, toetsen en schriftelijke werkstukken bestudeerd en komt op basis daarvan tot de conclusie dat de kwaliteit en het niveau van de toetsing zeker aan de maat zijn. Zij heeft vastgesteld dat studenten in de eerste twee jaar relatief veel schriftelijke tentamens maken, maar met behulp van papers en presentaties ook al worden getoetst op relevante vaardigheden. In het derde jaar verschuift het accent van de toetsing en hanteert de opleiding vooral langere papers en presentaties als toetsvormen. Deze keuzes zijn in de ogen van de commissie adequaat en sluiten aan bij fase van de studie en de ontwikkeling van studenten. De opleiding kan volgens de commissie op basis van de gebruikte toetsen bepalen of studenten de eindkwalificaties en leerdoelen behaald hebben. De commissie vindt het formulier dat wordt gebruikt voor de beoordeling van de bachelorscripties adequaat. De commissie heeft vastgesteld dat het Instituut nog weinig aandacht besteedt aan de bewaking van de kwaliteit van de toetsing. Tentamens worden nauwelijks intercollegiaal getoetst en er wordt geen methode gebruikt om beoordelingen te ijken, waardoor er individuele variatie kan ontstaan. De commissie heeft gemerkt dat er binnen het Instituut een zekere mate van terughoudendheid bestaat als het gaat om standaardisatie en centrale aansturing en ziet de effecten daarvan ook terug in de toetsing en beoordeling. Het Instituut ziet individuele stafleden in de eerste plaats als autonome professionals die hun eigen normen en grenzen bepalen. De commissie raadt het Instituut aan om na te gaan of er mogelijkheden zijn om tot enige standaardisatie te komen, omdat die een positief effect kan hebben op de kwaliteit van de toetsing en de beoordeling. De Examencommissie houdt zich naar het oordeel van de commissie niet erg actief bezig met het bewaken van de kwaliteit van de toetsing en beoordeling. Zij hanteert een tamelijk formele rolopvatting en respecteert de autonomie van de individuele stafleden. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding voldoet aan het criterium voor het facet dat betrekking heeft op de beoordeling en toetsing en komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
30
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Beschrijving De zelfstudie bevat een overzicht van de medewerkers van het Instituut Politieke Wetenschap die worden ingezet in het onderwijs dat het instituut verzorgt. Daaruit blijkt dat het instituut op de peildatum van 1 januari 2009 beschikte over 27 medewerkers die onderwijs verzorgden, vijf hoogleraren, vijf universitair hoofddocenten en 17 universitair docenten. Twee van de universitair docenten waren niet gepromoveerd. Daarnaast doet het instituut voor het onderwijs een beperkt beroep op interne promovendi en, voor specifieke taken, op docenten die alleen onderwijs verzorgen en geen onderzoekstaken hebben. De staf van het Instituut Politieke Wetenschap voldoet volgens de zelfstudie aan de eisen die gesteld mogen worden aan een staf die een wetenschappelijke opleiding verzorgt. De staf publiceert in internationale tijdschriften en draagt bij aan de ontwikkeling van het vakgebied. De visitatiecommissie die 2008 het onderzoek van het instituut beoordeelde, kwam tot de conclusie dat het onderzoek als ‘zeer goed’ tot ‘excellent’ moet worden gekwalificeerd. De sterke oriëntatie op onderzoek is volgens de zelfstudie zichtbaar in het onderwijs. Het instituut zet al in het eerste jaar van de bacheloropleiding seniorstafleden in voor inleidende colleges. De vervolgcursussen sluiten aan bij het onderzoek van stafleden. Het instituut vraagt soms gevorderde promovendi om een vervolgcursus te geven. Het zet promovendi en student-assistenten uit de masteropleiding in voor onderwijs in werkgroepen, altijd onder verantwoordelijkheid en supervisie van een lid van de vaste staf. Tijdens het bezoek heeft de commissie met de leiding van het Instituut gesproken over de begeleiding door masterstudenten van werkgroepen in het eerste jaar. De inzet van deze studentassistenten is volgens het Instituut noodzakelijk door de uitbreiding van het aantal contacturen. De commissie vernam dat de inzet van studentassistenten aanvankelijk niet probleemloos verliep, maar dat het Instituut inmiddels richtlijnen voor de inzet van studenten heeft opgesteld. Zij volgen nu eerst een training van het ICLON. Het overleg met de docent die de eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs draagt is gestructureerd. Promovendi voeren maximaal twee onderwijstaken per jaar uit. Het Instituut vindt de koppeling tussen onderwijs en onderzoek van groot belang en wil dat alle onderzoekers ook onderwijs verzorgen. Stafleden besteden in principe minimaal 25% van hun tijd aan onderwijs. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat bijna alle leden van de wetenschappelijke staf van het Instituut Politieke Wetenschap gepromoveerd zijn en onderzoek verrichten dat regelmatig wordt beoordeeld door internationaal samengestelde visitatiecommissies. Zij concludeert dat het onderwijs wordt verzorgd door actieve onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. De staf verricht onderzoek dat van hoge kwaliteit is, zoals blijkt uit het visitatierapport waaraan de zelfstudie refereert. Het instituut beschikt over goede en bekende onderzoekers die een belangrijke rol spelen in het onderwijs. De commissie heeft opgemerkt dat het instituut beperkt en steeds op een beredeneerde manier een beroep doet op student-assistenten en promovendi en dat zij altijd werken onder de verantwoordelijkheid van een seniordocent die over de vereiste wetenschappelijke ervaring en expertise beschikt. De commissie vindt dat de opleiding meer dan voldoet aan de eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding en komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
31
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Volgens de zelfstudie kan het instituut op basis van de huidige bezetting het programma met de gewenste kwaliteit verzorgen, maar komen de grenzen van de mate waarin docenten kunnen worden belast in zicht. Het aantal cursussen dat een docent verzorgt is 4 à 5 per jaar. Het instituut moet voor de invulling van specifieke onderdelen en voor het bereiken van een acceptabele staf-studentratio externe docenten inschakelen. Het werken met deze docenten biedt volgens de zelfstudie geen structurele oplossing voor knelpunten bij de uitvoering van het onderwijs. Met het beëindigen van de avondopleiding neemt het aantal onderwijstaken weliswaar af, maar tegelijkertijd is er in de toekomst nieuwe capaciteit nodig, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen en verzorgen van minoren. De zelfstudie bevat een overzicht van de inzet van personeel (in fte’s) in het onderwijs dat door het instituut wordt verzorgd. Op 1 januari 2009 volgden 549 studenten één van de opleidingen die het Instituut verzorgt. Volgens de zelfstudie besteden docenten gemiddeld 55% van hun tijd aan onderwijs. Op basis van die aanname kan de staf-studentratio voor het instituut als geheel worden berekend. Wanneer alleen de vaste wetenschappelijke staf wordt betrokken in de berekening, is die ratio 1:43,7, wanneer de promovendi worden meegerekend bedraagt de ratio 1:36,5 en wanneer ook het overige docerend personeel in de berekening wordt verdisconteerd, daalt de staf-studentratio tot 1:28,1. Tijdens het bezoek bleek dat het Instituut, na een inhaalslag, nu de beschikking heeft over de formatie waar het volgens de facultaire regels aanspraak op mag maken. Het Instituut gebruikt geen gedetailleerd model voor het verdelen van taken. De onderwijsdirecteur draagt de verantwoordelijkheid voor de taakverdeling en neemt daarbij de specialisaties van de docenten als uitgangspunt. Docenten die breder georiënteerd zijn, zijn daarmee ook breder inzetbaar. De docenten geven meestal niet meer dan één nieuw vak per jaar. Zij bevestigden dat de taakverdeling op een redelijk informele manier tot stand komt. De onderwijsdirecteur stelt een voorstel op, dat hij met de docenten bespreekt. Het Instituut huurt externe docenten in voor één à twee opdrachten per jaar. In Den Haag is het aantal externe docenten iets groter, omdat het programma daar, vanwege de specifieke doelgroep, iets anders is ingericht. Oordeel De commissie vindt het lastig om de kwantitatieve informatie over de staf-studentratio (die betrekking heeft op het instituut als geheel) goed te interpreteren en te waarderen. Zij is van oordeel dat de omvang van de staf voldoende is om het onderwijs op een adequate manier te verzorgen en heeft geen informatie ontvangen die duidt op onoplosbare problemen in de bemensing van het onderwijs. Zij heeft tegelijkertijd ook vastgesteld dat de druk op de staf groot is en dat het instituut een beroep moet doen op externe en tijdelijke docenten. De commissie deelt de opvatting van het instituut dat het inzetten van zulke docenten geen structurele oplossing biedt voor de knelpunten, maar vindt ook dat het instituut erin slaagt om door de inzet van deze docenten een adequate uitvoering van het onderwijsprogramma te waarborgen. Zij vindt dat een structurele oplossing de voorkeur heeft boven een tijdelijke, maar realiseert zich ook dat structurele oplossingen niet altijd eenvoudig te vinden zijn. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium voor het facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
32
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Het beleid van het instituut is er volgens de zelfstudie op gericht de kwaliteit van de staf op het terrein van het onderwijs te bewaken en waar mogelijk en nodig verder te verbeteren. De wetenschappelijk directeur bespreekt de onderwijstaken van de stafleden en de evaluaties van het onderwijs door studenten tijdens de jaarlijkse Resultaat- en Ontwikkelingsgesprekken. De zelfstudie stelt vast dat de staf sinds 2002 in omvang is gegroeid. Deze groei bracht internationalisering, feminisering en verjonging met zich mee en betekende een impuls voor de academische sfeer en de vitaliteit binnen het instituut. Door het relatief grote aandeel van nieuwe, jonge en buitenlandse docenten moet het instituut tegelijkertijd systematisch aandacht besteden aan de kennismaking met de Nederlandse academische cultuur. Een lid van de wetenschappelijke staf functioneert voor nieuwe stafleden als aanspreekpersoon. Het instituut organiseert aan het begin van een nieuw academisch jaar een bijeenkomst waarop dit staflid de regels en gebruiken van het Instituut en de academische cultuur toelicht. Het instituut volgt het systeem van basiskwalificaties voor het onderwijs dat binnen de universiteit en de faculteit geldt. Dit betekent dat nieuwe docenten de basiskwalificatie onderwijs (BKO) moeten halen en dat de eindtermen van de BKO gelden als toetsingskader tijdens het R&O-gesprek. Bij de werving en selectie van stafleden spelen de onderwijskundige kwaliteiten en ervaring, blijkend uit evaluaties uit een vorige betrekking, en een mondelinge presentatie, altijd een rol. Docenten kunnen zich laten bijscholen door het ICLON. Tijdens het bezoek bleek de commissie dat het Instituut blij is met de uitbreiding van de staf, maar dat die ook extra investeringen nodig maakt. De studenten zijn tevreden over de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de docenten. Dat geldt ook voor de studenten van die aan de Campus Den Haag studeren. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de staf als geheel over de noodzakelijke inhoudelijke expertise beschikt om het programma op een adequate manier te verzorgen. Zij heeft geen informatie ontvangen over ontbrekende of onvoldoende aanwezige inhoudelijke kennis van bepaalde deelgebieden. De commissie heeft vernomen dat het Instituut het systeem van onderwijskwalificaties heeft ingevoerd en dus van nieuwe stafleden eist dat zij de basiskwalificatie onderwijs (BKO) behalen. Zij vindt dat het Instituut relatief weinig aandacht besteedt aan de professionalisering van de staf en aan de didactische kwaliteiten van de docenten. Het Instituut is zich wel bewust van het feit dat nieuwe (buitenlandse) stafleden vertrouwd moeten worden gemaakt met de mores van de academische cultuur in Leiden in het bijzonder en Nederland in het algemeen en neemt op dat punt adequate maatregelen, maar lijkt de onderwijskwalificaties nog niet te omarmen en van oordeel te zijn dat de didactische kwaliteiten van de stafleden geen structurele aandacht nodig hebben. De commissie waardeert het dat in de R&Ogesprekken aandacht wordt besteed aan de onderwijsprestaties van stafleden. De commissie is van oordeel dat het programma adequaat georganiseerd is, dat de docenten voldoende samenwerken en dat het Instituut erin slaagt om oplossingen te vinden voor eventuele problemen in de bemensing van het onderwijs.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
33
De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de kwaliteit van het personeel. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving Het onderwijs in Leiden wordt gegeven in het Pieter de la Courtgebouw, dat de afgelopen jaren ingrijpende verbouwingen heeft ondergaan om het geschikt te maken voor de huidige werkvormen. Het gebouw beschikt over een collegezaal voor 302 toehoorders, 10 zalen voor 50 tot 144 toehoorders, 39 ruimtes voor tussen de 20 en 40 personen en 15 ruimtes voor 10 tot 20 personen. Op enkele kleinere na zijn alle ruimtes voorzien van pc’s en beamers. Veel ruimtes zijn uitgerust met StarBoards en StarTablets. Studenten hebben in het Pieter de la Courtgebouw de beschikking over zo’n 400 pc’s met internetaansluiting. In een aangepaste ruimte in het souterrain staan 120 pc’s voor studenten. Op algemeen toegankelijke plaatsen in het gebouw staan in totaal 32 pc’s. Verder staan er 160 pc’s in zes pc-klassen en zijn er drie laptopkarren met elk 20 laptops beschikbaar voor ambulant gebruik. Studenten en medewerkers hebben in het Pieter de la Courtgebouw toegang tot een draadloos netwerk. Alle instituten maken gebruik van de mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologie. Studenten gebruiken U-Twist om zich in te schrijven voor werkgroepen, om zich aan te melden voor tentamens en om tentamenuitslagen in te zien. De faculteit heeft Blackboard ingevoerd als elektronische leeromgeving. De facultaire bibliotheek heeft ongeveer 75.000 boeken en tijdschriften en studieplekken voor zo’n 200 studenten. De opleiding hoopt dat deze voorziening behouden blijft bij de aanstaande reorganisatie van de universiteitsbibliotheek. De Campus Den Haag maakt gebruik van twee locaties in de binnenstad van Den Haag. De locatie aan de Lange Houtstraat beschikt over vijf collegezalen, waarvan er twee gesplitst kunnen worden. In de locatie aan het Lange Voorhout zijn drie collegezalen, die in capaciteit variëren van 25 tot 120 toehoorders en uitgerust zijn met onder meer een overheadprojector en een beamer met laptop. Een aantal onderwijszalen aan de Lange Houtstraat en het Lange Voorhout is voorzien van pc’s (totaal 35) met internetaansluiting. Voor avondstudenten is de locatie van onderwijsactiviteiten in Den Haag gunstig, want dicht bij hun werkplek (veelal ministeries), maar anderzijds zijn de faciliteiten minder toereikend dan voor de dagstudenten omdat er een specifiek op de sociale wetenschappen gerichte bibliotheek ontbreekt en het aantal studieplekken beperkt is. De afstand met Leiden leidt in de praktijk niet tot problemen, maa bemoeilijkt het informele contact met stafleden.
34
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Oordeel De commissie heeft zich tijdens haar bezoek aan de afdeling zelf een beeld gevormd van de faciliteiten voor de studenten van de opleiding in Leiden. Zij is van oordeel dat die opleiding over adequate materiële voorzieningen beschikt die het zonder twijfel mogelijk maken om het programma op de gewenste manier uit te voeren. Het aantal onderwijsruimtes en de kwaliteit ervan is minimaal voldoende, de audiovisuele middelen ook. De studenten hebben voldoende werkplekken en pc’s tot hun beschikking en vinden in de bibliotheek de boeken en tijdschriften die zij nodig hebben. De commissie heeft opgemerkt dat de werkruimtes van de stafleden zich in hetzelfde gebouw bevinden als de overige voorzieningen, wat de toegankelijkheid van de staf bevordert. De commissie heeft van de studenten van de avondopleiding aan de Campus Den Haag geen informatie gekregen die wijst op problemen of knelpunten met betrekking tot de materiële voorzieningen daar. Zij acht het onvermijdelijk dat de afstand tussen Leiden en Den Haag leidt tot enkele praktische en logistieke problemen. De commissie komt daarom tot het oordeel dat de materiële voorzieningen voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De opleiding volgt het Leids studiesysteem, met een bindend studieadvies, studiebegeleiding en mentoraat. Eerstejaarsstudenten krijgen een staflid als docent-mentor toegewezen. Deze mentor voert na een kennismakingsgesprek in september individuele gesprekken met studenten, onder meer na de tentamens van blok 1 en 2 en naar aanleiding van het eerste studieadvies. In de periode van april tot juni treedt de docent-mentor op als begeleider van het werkstuk voor Politiek en politieke wetenschap. Studenten krijgen in hun eerste jaar twee studieadviezen. De Examencommissie brengt het eerste advies eind januari schriftelijk uit. De studieadviseur nodigt de studenten met een negatief advies voor 1 februari uit voor een gesprek. In mei ontvangen studenten een tweede tussentijds advies. Het definitieve en bindende advies ontvangen zij uiterlijk in augustus. Studenten met een negatief advies (minder dan 40 EC behaald) worden weer uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur. Studenten die meer dan 40 EC hebben behaald, moeten in hun tweede jaar hun propedeuse afronden. De studieadviseur bevordert de studievoortgang en draagt bij aan de doelmatigheid van het onderwijs. Zij begeleidt en adviseert studenten, ook bij individuele regelingen, en draagt bij aan de voorbereidingen voor het studieadvies en de voorlichting en informatievoorziening. Volgens de zelfstudie functioneert de reguliere studieadvisering beter dan het mentoraat, dat feitelijk een driedubbele doelstelling heeft: stafleden ervaren de combinatie van sociale functie (aanspreekpunt, begeleiding bij studieproblemen), training van academische vaardigheden en beoordeling (eerstejaarswerkstuk) als problematisch. Ook speelt de transformatie van de staf een rol: niet alle buitenlandse docenten die recent zijn aangesteld, zijn de Nederlandse taal (al) machtig en voldoende bekend met de Nederlandse universiteiten. Als gevolg van een recente evaluatie van het mentoraat heeft het instituut besloten het systeem met ingang van het
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
35
studiejaar 2009-2010 te herzien om beter onderscheid te kunnen maken tussen het trainen van academische vaardigheden, de studieadvisering en de sociale integratie van studenten. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat studenten vinden dat zij weinig informatie krijgen over stages, minoren of studeren in het buitenland. Volgens de docenten maakten studenten nauwelijks gebruik van het mentoraat, dat klaarblijkelijk leidde tot een verdubbeling in de structuur. De aanpassing in de organisatie ervan moet leiden tot een duidelijker afbakening van de taken van de studieadviseur en de mentor. Voor de studieadviseur heeft deze aanpassing geen gevolgen. De opleiding aan de Campus Den Haag kent geen mentoraat. De studieadviseur is aanwezig in Den Haag op de avonden dat er onderwijs wordt gegeven en heeft ook veel contact met de Haagse studenten via email en de telefoon. Oordeel De commissie is van oordeel dat de studiebegeleiding en de informatievoorziening goed georganiseerd zijn en de minimumeisen die daaraan gesteld mogen worden overschrijden. Zij heeft vastgesteld dat het systeem van studiebegeleiding, met een bindend studieadvies na het eerste jaar, een harde knip tussen de bachelor- en de masteropleiding en goede advisering en begeleiding door de studieadviseur en de mentor, goed in elkaar zit. Het Instituut hanteert tamelijk strikte regels, maar volgt studenten tegelijkertijd goed en biedt studenten die niet nominaal studeren, de gelegenheid om op basis van individuele regelingen een eenmaal opgelopen vertraging te minimaliseren en waar mogelijk in te lopen. De commissie heeft waardering voor de activiteiten van de studieadviseur, begrijpt de problemen die zijn ontstaan rond de invulling van het mentoraat en steunt het initiatief van het Instituut om de taken van de betrokkenen beter af te bakenen. Zij vindt het mentoraat als zodanig een nuttig instrument dat studenten helpt om zich de gewoonten van de academische gemeenschap eigen te maken. De commissie vindt wel dat de informatievoorziening op een aantal punten verbeterd kan worden, maar dat doet niets af aan haar algehele waardering voor de manier waarop het Instituut de studiebegeleiding en de informatievoorziening heeft georganiseerd. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de studiebegeleiding en de informatievoorziening. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving De eindverantwoordelijkheid voor de (bewaking van de) kwaliteit van het onderwijs ligt bij het Opleidingsbestuur, dat regelmatig overleg voert met docenten over de invulling en uitvoering van het onderwijsprogramma. In de interne kwaliteitszorg spelen twee commissies een belangrijke rol: de Opleidingscommissie en de Examencommissie.
36
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
De opleidingen die het Instituut verzorgt, hebben eigen opleidingscommissies, die regelmatig samen vergaderen. De adviezen van de Opleidingscommissie wegen mee in de besluitvorming van het Opleidingsbestuur en hebben geleid tot aanpassingen in het programma, bijvoorbeeld met betrekking tot de opbouw van het programma, de volgorde van cursussen, de hervorming van het mentoraat en de invulling van de eigen minor. De Examencommissie ziet toe op de kwaliteit van de examens en de toetsing en fungeert als eerste instantie van beroep. Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft de Universiteit Leiden een handboek voor de interne kwaliteitszorg opgesteld, dat kwaliteitscriteria bevat waaraan alle faculteiten en opleidingen moeten voldoen. Elke faculteit heeft een systeem van cyclische kwaliteitscontrole ingevoerd dat erop gericht is dat opleidingen voldoen aan de standaarden van de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). In aanvulling op externe visitaties legt de universiteit ook nadruk op interne controle en organiseert zij midterm reviews door externe deskundigen om de kwaliteit van het onderwijs en de voortgang van verbeteringen te toetsen. Alle cursussen worden geëvalueerd met behulp van een standaard beoordelingsformulier. De formulieren worden verwerkt tot statistische informatie. In aanvulling daarop verzamelt het ICLON de opmerkingen van studenten over de cursus. Het ICLON organiseert op facultair niveau ook evaluaties van de opleidingen als geheel. De docent, de leden van de Opleidingscommissie, de wetenschappelijk directeur en de directeur opleidingen kunnen de evaluaties inzien. De Opleidingscommissie bespreekt de evaluaties en onderneemt waar nodig actie in de richting van de docent of de directeur onderwijs. De evaluaties worden besproken in de R&O-gesprekken die de wetenschappelijk directeur voert met de stafleden. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de resultaten van de evaluaties op Blackboard worden gepubliceerd, waar ze niet algemeen toegankelijk zijn. De docenten bevestigden dat de evaluaties in de R&O-gesprekken aan de orde komen. De Opleidingscommissie meldde de commissie dat zij, door de participatie van studenten van de Campus Den Haag, goed in staat is om het programma te bespreken dat in Den Haag wordt verzorgd. Oordeel De commissie heeft het systeem van interne kwaliteitszorg bestudeerd en vastgesteld dat het Instituut het beleid van de universiteit en de faculteit volgt dat vastgelegd is in het handboek voor kwaliteitsborging. Het Instituut evalueert de onderdelen van het programma periodiek en systematisch met behulp van een standaardformulier. De commissie heeft recente evaluaties bestudeerd en vastgesteld dat die naar behoren worden uitgevoerd en nuttige informatie opleveren. De commissie waardeert het dat de uitkomsten van de evaluaties een rol spelen in de R&O-gesprekken. Zij heeft opgemerkt dat het Instituut zelf geen evaluaties op vakoverstijgend niveau uitvoert, maar dat het ICLON dat wel doet. Binnen het Instituut worden geen expliciete streefdoelen voor evaluaties gehanteerd, er bestaan alleen impliciete normen op basis waarvan bijvoorbeeld de directeur opleidingen en de Opleidingscommissie bepalen of het noodzakelijk is om verbetermaatregelen te nemen. In de ogen van de commissie zou het Instituut een meer systematische aanpak van de interne kwaliteitszorg moeten nastreven, de aandacht voor evaluaties van het programma als geheel moeten vergroten en de impliciete kwaliteitsnormen expliciet moeten maken. De commissie heeft gemerkt dat het Instituut de autonomie van individuele stafleden hoog in het vaandel heeft staan. Een gevolg daarvan is dat er binnen het Instituut weinig reflectie plaatsvindt op het programma als geheel en dat het lastig is om een overkoepelende visie op het onderwijs op te stellen en op basis daarvan bijvoorbeeld een planning te maken of proactief te reageren op ontwikkelingen. De kwaliteitszorg heeft daardoor een zeker ad hoc-karakter.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
37
De commissie heeft vastgesteld dat het onderwijs periodiek geëvalueerd wordt en dat daarbij impliciete streefdoelen worden gebruikt en komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de evaluatie van het onderwijs. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Het instituut heeft de afgelopen jaren, onder meer op basis van aanbevelingen en adviezen van de Opleidingscommissie, verschillende maatregelen voor verbetering genomen: het heeft bijvoorbeeld het aantal contacturen in het eerste jaar vergroot, de beoordelingscriteria voor bachelorscripties geëxpliciteerd en de begeleiding in het bachelorproject geïntensiveerd. Volgens de zelfstudie werd het rendement in de meest recente midterm review genoemd als zorgpunt van de opleiding. Het instituut overweegt nieuwe maatregelen ter verbetering van het rendement, zoals het verder vergroten van het aantal contacturen en het invoeren van langere papers. Begin 2009 heeft het instituut twee andere maatregelen genomen: de cursus Politiek en politieke wetenschap werd verplaatst naar het eerste blok van het eerste jaar om studenten vanaf het begin van hun studie academische vaardigheden te leren en het mentoraat werd herzien, waarbij de drie soms conflicterende functies van elkaar werden gescheiden. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat het Instituut op basis van aanbevelingen van de Opleidingscommissie bijvoorbeeld aanpassingen heeft aangebracht in het methoden- en techniekenonderwijs. De cursus Politieke filosofie is ook in het programma naar voren gehaald. In de vervolgcursus Comparative Analysis wordt ook aandacht besteed aan westerse landen. Dat onderdeel wordt nu beter geëvalueerd. Oordeel De commissie heeft kennis genomen van voorbeelden van maatregelen die genomen zijn om verbeteringen in het programma te realiseren. Het gaat daarbij om maatregelen die betrekking hebben op individuele vakken, maar ook om maatregelen op een hoger, vakoverstijgend niveau. De commissie heeft, op basis van de zelfstudie en de informatie die zij tijdens de gesprekken ontving, vastgesteld dat het Instituut in het algemeen adequaat reageert op de uitkomsten van evaluaties en dat het er ook in slaagt om maatregelen op te stellen die het beoogde effect hebben. Zij heeft wel het beeld dat het formuleren van verbetermaatregelen nogal eens ad hoc gebeurt als reactie op een probleem dat zich voordoet en niet voortkomt uit systematisch beleid. Zij concludeert dat het systeem van interne kwaliteitszorg in de praktijk adequaat functioneert, maar dat enige standaardisatie en een meer systematische aanpak ook op dit punt tot betere resultaten kan leiden. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
38
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Beschrijving Studenten en docenten zijn volgens het zelfevaluatierapport nauw betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Studenten beoordelen het onderwijs via de evaluaties en via hun contacten met de mentor en de studieadviseur. De Opleidingscommissie voor de bacheloropleiding bestaat uit drie stafleden en drie studenten (twee van de dag- en een van de avondopleiding) en komt eens per zes weken bijeen. De docenten dragen in informeel overleg met de directeur en de coördinator van de opleiding en via de Instituutsraad bij aan de besluitvorming over het onderwijs. Op de jaarlijkse discussiedag is er ook regelmatig aandacht voor onderwijs. Het Instituut onderhoudt via de Leidse Alumnivereniging van Politicologen (LAP) contacten met afgestudeerden. Er zijn ook contacten tussen de LAP en de studievereniging SPIL. Tijdens het bezoek hoorde de commissie dat de studentleden van de Opleidingscommissie gekozen worden. De studentleden hebben de mogelijkheid om cursussen te volgen die hen vertrouwd maken met het werk van de Opleidingscommissie. Er bestaat overlap tussen de studentgeleding van de Opleidingscommissie en het bestuur van de studievereniging SPIL. Volgens de studentleden ontvangt de Opleidingscommissie relevante informatie soms pas in een laat stadium. Volgens de docenten met wie de commissie sprak is de betrokkenheid van de staf bij de inrichting en vormgeving van het onderwijs groot. In het stafoverleg wordt veel gesproken over het onderwijs. Wanneer dat nodig is, stelt het Instituut speciale commissies of task forces in om voorstellen of voornemens nader uit te werken. Volgens de zelfstudie heeft het Instituut aandacht voor en contacten met de beroepspraktijk, maar zouden de banden versterkt kunnen worden. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de docenten en de studenten op de gebruikelijke manier, via de Opleidingscommissie, de Examencommissie, de evaluaties en het stafoverleg, betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. Ook de studievereniging SPIL levert een bijdrage aan de interne kwaliteitszorg. De commissie heeft vernomen dat de Opleidingscommissie soms stukken pas laat ontvangt en adviseert het Instituut om aandacht aan dit punt te schenken om de Opleidingscommissie in staat te stellen haar taken op een adequate manier uit te voeren. De commissie heeft vastgesteld dat het Instituut via de alumnivereniging contacten onderhoudt met afgestudeerden, maar hen niet systematisch betrekt bij de kwaliteitszorg. Dat geldt ook voor de beroepspraktijk. De commissie deelt de opvatting van het Instituut dat de banden versterkt zouden kunnen worden. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
39
1.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving In de bachelorscriptie laten studenten zien dat zij eindkwalificaties van de opleiding hebben verworven. De scriptie is een onderzoeksverslag van zo’n 10.000 woorden, een afsluitende proeve van bekwaamheid die tot stand komt in het bachelorproject. De criteria voor de beoordeling van de scriptie weerspiegelen de eindkwalificaties met betrekking tot methoden van onderzoek, kennis en inzicht in relevante theorieën, en academische vaardigheden als het helder formuleren van een probleemstelling, kritisch analyseren van literatuur, en oordeelsvorming en schriftelijke rapportage, en daarmee de domeinspecifieke eisen en de wetenschappelijke oriëntatie. Deze criteria worden volgens de zelfstudie strikt toegepast. Studenten schrijven hun scriptie in het laatste semester van het derde studiejaar. In het eerste blok daarvan leren zij een probleemstelling voor een onderzoek formuleren. Zij worden ingedeeld in een project op een deelterrein van de politicologie. Vervolgens bestuderen zij de kernliteratuur per deelproject en schrijven zij een review essay over die literatuur. In het laatste blok formuleren zij een nadere opzet voor het onderzoek en voeren het uit. De docent begeleidt het proces intensief via bijeenkomsten voor de hele groep of voor kleinere groepjes. Enkele weken voor het einde van het blok leveren studenten een volledig concept van de scriptie in. De docent geeft commentaar en suggesties voor aanvulling en verbetering, waarna studenten aan het einde van het blok de definitieve versie inleveren. De ervaring is dat vrijwel alle studenten volgens dit stramien tijdig de eindstreep halen. Zowel de studenten als het afnemend veld lijken de opleiding niet te zien als het eindstation van wetenschappelijke vorming. Verreweg de meeste afgestudeerden stromen door naar een masteropleiding. Tijdens het bezoek leerde de commissie dat studenten een bewuste keuze maken voor een vervolgopleiding. Een deel van de studenten overweegt om na de bacheloropleiding een meer specialistische masteropleiding te volgen, eventueel aan een andere universiteit. De studenten van de Campus Den Haag waren allemaal van plan de aansluitende masteropleiding te volgen. De commissie heeft voorafgaand aan haar bezoek negen recente theses van studenten van de bacheloropleiding bestudeerd en zich op basis daarvan een beeld gevormd van het niveau dat individuele studenten aan het einde van hun studie hebben bereikt. Oordeel De commissie heeft negen recente theses bestudeerd en is van oordeel dat de kwaliteit daarvan in alle gevallen zeker voldoende is. De commissie vindt dat de theses laten zien dat de studenten de eindkwalificaties van de opleiding behaald hebben. Uit de scripties blijkt dat zij in staat zijn om een onderzoek van beperkte omvang en complexiteit op te zetten en uit te voeren en dat zij ook de kwalitatieve en kwantitatieve methoden die zij daarvoor nodig hebben, voldoende beheersen. De oordelen voor de theses zijn in de ogen van de commissie in het algemeen terecht, maar in een aantal gevallen aan de hoge kant. De commissie vindt dat het analytische deel van een aantal scripties beter had gekund. Zij heeft de indruk dat dat voor een deel het gevolg is van de manier waarop de betreffende studenten begeleid zijn. Zij adviseert het Instituut dan ook om de begeleiding van het bachelorproject goed te bewaken.
40
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
De commissie heeft vastgesteld dat het beoordelingsformulier dat voor de bachelorscriptie gebruikt wordt, voldoende inzichtelijk maakt hoe het eindoordeel tot stand gekomen is. De commissie vindt dat het gerealiseerde niveau in alle gevallen minimaal voldoende is en komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving De zelfstudie bevat een tabel met informatie over het rendement van de opleiding. Daaruit blijkt dat gemiddeld ongeveer 25% van de studenten de studie in drie jaar voltooit. Het Leidse studiesysteem brengt met zich mee dat een deel van de studenten een negatief studieadvies ontvangt en afvalt. De rendementscijfers hebben betrekking op de totale instroom, inclusief de studenten die een negatief advies hebben gekregen. Het percentage studenten met een negatief advies bedroeg over de jaren 2003-2006 gemiddeld ongeveer 25%. Volgens de zelfstudie ontstaat er een nauwkeuriger beeld van het rendement als alleen de groep studenten die de propedeuse met succes afrondt in de berekeningen wordt betrokken. De zelfstudie bevat een tabel met informatie over die groep, waaruit blijkt dat na drie jaar gemiddeld iets meer dan 40% van de studenten de opleiding heeft voltooid (45% van het cohort 2002, 39% van het cohort 2003, 44% van het cohort 2004), na vier jaar gemiddeld bijna 70% (68% van het cohort 2002, 70% van het cohort 2003) en na vijf jaar 75% (van het cohort 2002). In het kader van de bestuursafspraken is vastgelegd dat de opleiding een postpropedeutisch rendement nastreeft van 70% na 3 jaar, 80% na vier jaar en 90% na 5 jaar. De opleiding haalt deze streefcijfers nog niet, ondanks gerichte maatregelen als de intensivering van het onderwijs in het eerste jaar en de resultaatgeoriënteerde organisatie van het bachelorproject. De opleiding blijft streven naar een verbetering van de rendementen, maar vindt ook dat zij niet altijd invloed kan uitoefenen op factoren die studievertraging veroorzaken. Uit een onderzoek van het ICLON uit 2008 blijkt dat studenten studievertraging niet wijten aan de programmering van het onderwijs of andere aan de opleiding gerelateerde aspecten en de studie niet te zwaar vinden. De zelfstudie wijst erop dat de keuze van studenten voor een tweede studie of voor vakken buiten het reguliere programma, en dus voor verdere wetenschappelijke en intellectuele ontwikkeling, een negatief effect heeft op het rendement. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat de Examencommissie van oordeel is dat de rendementen verbeterd kunnen worden. Het rendement van het bachelorproject is goed, de vertragingen ontstaan niet in die fase van de opleiding, maar in de eerste twee jaar. Oordeel De commissie heeft kennis genomen van de rendementen van de opleiding en van de maatregelen van de afdeling om die te verbeteren. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding streefcijfers heeft opgesteld die realistisch zijn, maar dat die cijfers nog niet gehaald worden. Het is de commissie wel opgevallen dat de opleiding gerichte aandacht besteedt aan de verbetering van de rendementen en dat die aandacht ook effect heeft, want de rendementen van de opleiding zijn in de ogen van de commissie duidelijk bovengemiddeld. De commissie heeft veel waardering voor de inspanningen van de opleiding met betrekking tot de inrichting
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
41
van het bachelorproject. Zij heeft vastgesteld dat studenten juist in deze fase van de opleiding geen (nieuwe) vertraging oplopen. Ook in dat opzicht onderscheidt de opleiding zich in de ogen van de commissie in gunstige zin van andere opleidingen. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op het rendement van de opleiding, ook al deelt zij de opvatting van de Examencommissie dat de rendementen zeker verder verbeterd kunnen worden. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende.
42
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Politicologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoet Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Politicologie De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Politicologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
43
44
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
2.
The master’s programme Political Science of Leiden University
Administrative data Master’s programme Political Science: Name of the programme: CROHO number: Level: Orientation: Number of credits: Degree: Mode(s) of study: Location(s): Expiration of accreditation:
Political Science 60203 master academic 60 EC Master of Arts full time Leiden and Campus The Hague 3 May 2011
The site visit of the assessment committee Political Science to the Faculty of Social Sciences of the Leiden University took place on 23 and 24 September 2009. 2.0.
Structure and organisation of the faculty
The master’s programme Political science is offered at two locations: in Leiden (as a fulltime programme) and at the Campus The Hague of Leiden University (as a fulltime evening programme). The objectives and the intended learning outcomes are the same at both locations. The programme is offered by the Institute of Political Science, which is part of the Faculty of Social and Behavioural Sciences. In addition to the master’s programme, the Institute also offers a bachelor’s programme in Political Science, a master’s programme International Relations and Diplomacy and a research master in Political Science. During its site visit, the committee was informed that the funding for the master’s programme remains unchanged. As a result, the Institute will continue to offer the programme at the Campus The Hague. The future status of the programme is a subject of discussion. Since the bachelor’s programme in The Hague will be discontinued, it is conceivable that the programme will get an independent status and a separate admission procedure, including a bridging programme. 2.1.
The assessment framework
2.1.1. Aims and objectives S1: Subject-/discipline-specific requirements The intended learning outcomes of the programme correspond with the requirements set by professional colleagues, both nationally and internationally and the relevant domain concerned (subject/discipline and/or professional practice).
Description The master’s programme provides students with advanced theoretical and empirical knowledge and analytical and methodological skills. The programme’s general objectives are to broaden and deepen the knowledge, insights and skills in the area of political science, to further enhance academic training, to prepare students for an academic career and/or postgraduate education, and to prepare students for a professional career.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
45
The final qualifications are linked with the domain-specific requirements in the framework of reference agreed upon by the universities which offer programmes in political science. The general objectives and the requirements from the framework of reference are incorporated in the final qualifications, which state that students acquire knowledge and understanding of: 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
the ‘state of the art’ in Political Science, including the current dominant approaches and theories, as well as new insights and paradigms; the current level of theoretical knowledge in Political Science, as well as the limitations of that knowledge; important classical and recent theoretical publications and milestones of empirical research in the various subfields of Political Science; the importance of development of theory and empirical research for increasing understanding and insight into political phenomena; the general methods of research, including traditional and new methods of data collection and data analysis, as utilised in Political Science.
The programme also aims to provide students with relevant skills. The final qualifications state that students acquire the ability to: 2.1.
formulate fundamental questions that are relevant to Political Science, and investigate whether the existing body of knowledge in Political Science does answer these questions; 2.2. evaluate developments within the discipline of Political Science, evaluate the scientific aspects of the discipline, and acknowledge the special value of empirical research for the development of theory within Political Science; 2.3. evaluate Political Science research independently, critically, rationally, and in a wellfounded manner; 2.4. report on research in an academically sound manner both orally and in writing, and design and conduct research on political phenomena.
Many students following the programme at the Campus The Hague are active professionals who work for government organisations, public administration, political parties, international or non-governmental organisations, the media, consultancies or the private sector. The programme deepens these students’ understanding, knowledge and skills, provides them with the capacity to reflect critically and think innovatively and thereby enhances their expertise. During its site visit, the committee received confirmation that the final qualifications are the same for the programmes offered in Leiden and The Hague. There are differences in the way these final qualifications have been translated into the curricula, which are related to the fact that the programmes aim at different target groups and that the career perspectives of the students vary considerably. According to the management of the institute, however, the level at which the final qualifications are realized is essentially the same for both locations. Assessment The committee has studied the programme’s final qualifications and compared them to its domain-specific framework of reference, which is essentially the same as the framework developed in preparation of the assessment. It has noted that the programme’s main aim, to enhance academic training, to prepare students for an academic career or post-graduate education, and to prepare students for a professional career, corresponds with the main aim of this framework. The committee’s content-related requirements for master’s programmes can be related to the programme’s final qualifications. The first requirement, that graduates
46
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
should be able to integrate knowledge and to handle complex issues, is reflected in qualification 2.1, which states that students acquire the ability to formulate fundamental questions which are relevant to the discipline, and to investigate whether the existing body of knowledge answers these questions. The sixth requirement, that graduates should be able to communicate scientific knowledge, including the design of the research which produced the knowledge and the questions underlying the research design, is reflected in qualification 2.4, which states that students acquire the ability to report on research in an academically sound manner, both orally and in writing. The committee has noted that the final qualifications emphasize the academic character of the programme and that they don’t refer to a number of skills explicitly, such as the ability to provide an original contribution to societal problems. The committee has studied the contents of the courses and it has established that the curriculum provides these skills, albeit not extensively. It concludes that its requirements for master’s programmes are adequately covered by the programme’s final qualifications. In a similar way, the programme’s final qualifications don’t explicitly refer to skills which are useful for graduates who find a position outside the academic community. The committee has noted that the qualifications 2.1 to 2.4 seem to presuppose that graduates of the programme will exclusively find positions in research environments. Again, the committee has established that students acquire skills they need in professional practice, even though the final qualifications don’t mention them and the curriculum doesn’t deal with them extensively. The committee concludes that the programme’s final qualifications also correspond to the demands of the professional practice. The committee therefore assesses the standard related to the domain-specific requirements as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S2: Bachelor and master level The intended learning outcomes of the programme correspond with the general, internationally accepted descriptions of a Bachelor’s qualification or a Master’s qualification.
Description The self-evaluation report shows how the programme’s final qualifications can be related to the Dublin descriptors. The first Dublin descriptor is reflected in various qualifications. Students acquire, among other things: • knowledge of the ‘state of the art’ and the theoretical foundations of political science (1.1); • knowledge of important classical and recent theoretical publications in political science, current levels of theoretical insight, and limitations of this knowledge (1.2, 1.3); • knowledge of milestones of empirical research in sub-disciplines of political science (1.3); • knowledge of the importance of theory development and empirical research to enhance understanding of political processes and phenomena (1.4); • insight into specific challenges in political processes (1.4); • knowledge of the theory and practice of political science research (1.5); • the ability to recognize the complexity of political processes (1.2, 1.4); • the ability to recognize the interdisciplinary nature of political developments (1.2, 1.3); • knowledge of appropriate research methodologies to analyze topics in political science (1.5); • knowledge of new methods of data collection and analysis (1.5).
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
47
In a similar way, the self-evaluation report links the second Dublin descriptor, Applying knowledge and understanding, to the programme’s final qualifications. According to these qualifications, students acquire: • the capacity to develop and apply academic insights to the analysis of political processes and phenomena (2.1, 2.2); • the ability to develop own academic thinking and to apply it to specific challenges in the broader field of political science (2.1, 2.2, 2.3); • the capacity to contribute to ongoing academic research with respect to developments in different areas of political science (2.1, 2.2, 2.4); • the capacity to integrate knowledge about political science into own research (2.4); • the ability to apply knowledge and understanding of political science analysis in an effort to find solutions to political challenges (2.3, 2.4); • problem-solving abilities in view of new political challenges and unfamiliar circumstances (2.1, 2.4). The self-evaluation report provides similar lists for the other Dublin descriptors. Assessment The committee has studied the programme’s final qualifications from the perspective of their level. It has established that these qualifications correspond sufficiently to the Dublin descriptors and that they specify the level of the programme adequately. It agrees with the way the relation between the final qualifications and the Dublin descriptors is elaborated in the self-evaluation report. It concludes that the Dublin-descriptors are all reflected in the final qualifications. In addition, the committee has established that the final qualifications reveal that students of the programme acquire knowledge, understanding, skills and attitudes at an advanced level that is typical for a master’s programme. To give a few examples: students acquire knowledge and understanding of the current dominant approaches and theories, as well as new insights and paradigms (qualification 1.1), they learn to evaluate relevant research independently, critically, rationally, and in a well-founded manner (qualification 2.3) and to report on research in an academically sound manner both orally and in writing, and design and conduct research on political phenomena (qualification 2.4). The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion which relates to the level of the learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S3: Academic orientation The intended learning outcomes of the programme correspond with the following descriptions of a Bachelor’s and a Master’s qualification: • The intended learning outcomes are derived from requirements set by the scientific discipline, the international scientific practice and, for programmes to which this applies, the practice in the relevant professional field. • An academic bachelor (WO-bachelor) has the qualifications that allow access to at least one further programme at academic master's level (WO-master) and the option to enter the labour market. • An academic master (WO-master) has the qualifications to conduct independent research or to solve multidisciplinary and interdisciplinary questions in a professional field for which academic higher education is required or useful.
Description The self-evaluation report states that the academic nature of the programme is reflected in its intended final qualifications. The programme takes as its starting point the assumption that relevant positions in the professional practice (such as government, public administration,
48
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
politics, international or non-governmental organisations, and business) presuppose academic training in which students have acquired analytical skills at an advanced level. According to the self-evaluation report, the pillars of the programme are breadth, depth and choice. The programme aims at realizing breadth, depth and choice by offering three types of courses: compulsory courses which give a broad theoretical and methodological overview of core areas of political science, elective seminars which provide students with the opportunity to specialize, and, finally, a thesis seminar in which students complete their master’s thesis. Assessment The committee has studied the programme’s final qualifications from the perspective of their orientation. It has already established that the qualifications correspond sufficiently to the demands of the scientific discipline (or the professional colleagues and the relevant domain) and the professional practice (cf. S1). It also establishes that graduates of the programme acquire the qualifications to carry out academic research autonomously and therefore qualify for PhD programmes. The committee has noted that the programme’s final qualifications correspond sufficiently to the requirements of the international scientific practice. It has already mentioned the fact that the final qualifications emphasize the academic character of the programme (cf. S1). It has established that the final qualifications explicitly refer to various academic and scientific skills, among them the ability to evaluate research independently, critically, rationally, and in a wellfounded manner and the ability to report on research in an academically sound manner both orally and in writing, and design and conduct research on political phenomena. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion that relates to the orientation of the learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Aims and objectives The committee comes to an overall assessment of the theme Aims and objectives on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.2. Curriculum Description of the curriculum of the programme The curriculum of the master’s programme as it was offered in 2008-2009 contained two obligatory courses in the first semester: Political science: state of the art (5 EC, first block) and Theories and methods (5 EC, second block). In addition, students chose a seminar of 10 EC in each of the blocks of the first semester. In the first block, they made a selection from the seminars Macht en onmacht van de Tweede Kamer in historisch perspectief (in Dutch), Humanitarian intervention, Comparative government and politics, and Comparative political communication. In the second block, the seminars to choose from were Populist movements and politicians in Dutch politics, Irregular warfare, Democracy and democratization, Political parties and corruption, and Political psychology. In the first block of the second semester, students spend 5 EC on a thesis seminar, to be chosen from five subjects: Dutch politics, International politics: democracy, war and peace,
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
49
Comparative politics: unity and diversity in comparative context, Political philosophy: multiethnicity and democracy, and finally, Political psychology: electoral behaviour. In addition, students chose one seminar of 10 EC from: Social capital: trust, participation and citizenship, European governance and integration, Government and politics of East Asia, and Liberalism versus conservatism. In the final block of the curriculum, students continued working on their thesis in the thesis seminar. The thesis seminar is divided in two parts: a ‘practicum’ resulting in the finalization of a thesis proposal (block 3, 5 EC) and the thesis itself (block 4, 15 EC). Students have to attend both parts of the thesis seminar in the same specialization: formally speaking, the seminar is a course component of 20 EC, spread over two blocks. The curriculum offered at the Campus The Hague differs from the curriculum in Leiden in a number of respects. The seminars students can choose have different themes (Populist movements and politicians in Dutch politics and International arms control and disarmament in the first block, Electorate, parties and party systems and Theories of democracy in the second block, Civil-military relations and Political psychology in the third). Furthermore, the programme doesn’t offer thesis seminars, mainly because most of the students are likely to have experience with organizing, conducting and completing long reports (such as theses).
S4: Requirements for academic orientation The proposed curriculum meets the following criteria for an academic orientation: • The students develop their knowledge through the interaction between education and research within the relevant disciplines • The curriculum corresponds with current developments in the relevant discipline(s) by verifiable links with current scientific theories • The programme ensures the development of competences in the field of research • Where appropriate, the curriculum has verifiable links with the current relevant professional practice.
Description According to the self-evaluation report, the curriculum of the master’s programme is geared towards linking scientific research and education. Every course makes explicit links between research and teaching. The curriculum contains two obligatory courses which are designed to provide a broad overview of core areas of political science. In the course Political science: state of the art, students acquire a theoretical overview of recent developments in various subfields. In the course Theories and methods, students acquire the skills to conduct empirical research, including the formulation of a research question, the design of a research project, data collection and analysis, and the presentation of results. Students are expected to specialize in a selected core area in the remainder of the programme. In the seminars, they study recent developments in areas of their choice and conduct analyses of real-life problems and challenges and possible answers and solutions by using the theoretical, analytical, and methodological skills acquired in the obligatory courses. The seminars are based on recent literature and follow a cross-national approach. In the Thesis seminar, students formulate a research proposal on the basis of the knowledge and skills they have acquired. As of 20092010, students can select tracks in core areas of the discipline (cf. S6). Students at the Campus The Hague don’t follow thesis seminars. The self-evaluation report stresses that the criteria for evaluating the theses written by these students are the same as those used in Leiden. According to the Institute, the master’s theses need to comply with high standards of academic research and writing. At the end of the programme, the thesis is the final proof of students’ ability to engage in independent and largely self-driven research. During its site visit, the committee learnt that the Institute considers breadth, depth and choice as characteristic for the master’s programme. The Institute has decided to introduce 50
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
tracks in the curriculum as a response to the view expressed by students that the master’s programme was mainly a continuation of the bachelor’s programme and that it didn’t offer enough possibilities for specialization. The Institute has concluded that it is difficult to realize both breadth and depth in a curriculum of one year and made a deliberate choice for depth. According to students of the programme offered in Leiden, the structure of the course Political science: state of the art is not entirely adequate and some of its contents have been dealt with already in the bachelor’s programme. The course seems to be primarily aimed at students from abroad. One of the measures taken is that the course is now taught by one staff member. In the revised programme, the state of the art course will partly be integrated in the tracks. The Institute finds that the course should be continued, because it provides a common basis for the programme as a whole, in which students acquire the language of the discipline. Students from the Campus The Hague are more positive about the state of art course. Students in Leiden are positive about the introduction of tracks. For some of them, this was the decisive reason for choosing the programme. The Institute has not introduced tracks at the Campus The Hague yet. Students from The Hague would appreciate more flexibility in their curriculum and they think that the introduction of tracks may be a way to achieve this. The committee learnt that students in Leiden appreciate the structure of the thesis seminar, even though it requires a certain amount of flexibility on their side. Staff members are equally positive about the thesis seminars. Students are familiar with the research conducted by their teachers, who discuss their work in class. Students have no problems with the fact that the curriculum is taught in English, but they feel that the use of English is somewhat artificial when everyone present also masters Dutch. They find that the level of discussions and of written texts may suffer from the use of English. Graduates of the programme informed the committee that the attention for the demands and requirements of the professional practice is limited. They suggested that the programme should give more attention to the development of practical skills, such as giving presentations. Assessment The committee has studied the curriculum from the perspective of the requirements that hold for an academic programme. It has established that the programme succeeds well in ensuring that students acquire knowledge and skills through the interaction of education and research. The programme has a clear academic orientation and is firmly oriented towards research. The curriculum is organized in such a way that it enhances the depth of the knowledge students acquire. While the obligatory courses provide a solid content-related and methodological basis, the seminars focus on recent developments in the discipline and familiarize students with current topics and debates. It has noticed that students in Leiden are critical about the obligatory state of the art course, but that the Institute is aware of the problems and is actively looking for measures which will improve the quality of the course. The committee has established that the literature used for the seminars is relevant and current and that staff members include their research in their teaching when possible. It appreciates the fact that the curriculum includes two obligatory courses, including a methodological course which prepares students for conducting research in their area of specialization. It has established that the programme focuses on the development of academic and research skills and that its links with the professional practice are rather implicit. The committee has noted that the programmes offered in Leiden and The Hague differ when it comes to the thesis seminar. It understands why the Institute has decided not to offer thesis
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
51
seminars in The Hague and it has established that this decision does not affect the academic orientation of the programme. On the basis of these considerations, the committee assesses the standard which relates to the requirements for academic programmes as ‘good’. The committee has taken notice of the Institute’s intention to introduce tracks in the curriculum of the master’s programme. It considers the Institute’s ideas and plans for the contents and structure of these tracks as adequate and solid, but it is unable to assess the revised curriculum, because it has not seen any elaborated and definitive proposals describing the tracks in more detail. As a consequence, the committee decided not to include any detailed remarks regarding the revised curriculum in its assessment. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S5: Correspondence between the aims and objectives and the curriculum The curriculum is an adequate realisation of the intended learning outcomes of the programme and this regards the level, the orientation and the subject-/discipline-specific requirements. The intended learning outcomes are adequately transferred into the educational goals of the curriculum or parts thereof. The contents of the curriculum ensure the students’ achievement of the intended learning outcomes.
Description According to the self-evaluation report, the curriculum is structured in such a way that it reflects and guarantees the gradual acquisition of the final qualifications. Based on their own ambitions and interests, students select an individual programme from a range of seminars which continue to provide theoretical, analytical and methodological skills. The obligatory courses in the first semester mainly deal with the final qualifications 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5 and 2.2. In the seminars, students are encouraged to learn, reflect, investigate and innovate. These seminars enable students to further develop the final qualifications 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 2.2 and 2.3. To make sure that the seminars, which focus on different areas and subdisciplines, realize these final qualifications properly, the Institute aims to ensure that they have a similar structure and didactic orientation. The self-evaluation report contains a table which makes the relation between the final qualifications and the components of the curriculum explicit. In addition to what has been mentioned already, the table shows that final qualifications 2.1 and 2.4 are dealt with exclusively in the thesis seminar. As described earlier, there are distinctions between the curricula of the programmes offered in Leiden and The Hague. The relation between the final qualifications and the curricula, however, is essentially the same at both locations. In terms of the so-called abstract structure introduced by Leiden University, the obligatory courses in the first semester and the thesis seminar are of level 600, while the elective seminars are taught at the level of 500. During its site visit, the committee learnt from the staff members that this abstract structure does not play a decisive role in the daily practice of the programme and that it does not constitute the basis for the contents and the organization of the curricula. The staff members explained that they don’t think in terms of the abstract structure, but that they know, on the basis of their experience, what the level of a course is.
52
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Assessment The committee has studied the information in the self-evaluation report which describes the relation between the final qualifications and the components of the curriculum. It has the impression that the description is adequate, but not entirely complete. The description suggests, for instance, that final qualification 1.5, which regards general methods of research, only receives attention in the obligatory course Theories and methods in the first semester. In the committee’s view, this does not seem to be totally correct. The committee is convinced that students continue to develop methodological knowledge and skills in the seminars in general and in the thesis seminar in particular. The self-evaluation report also suggests that the thesis seminar only deals with the final qualifications under 2, while the committee is also convinced that students continue to develop and extend their content-related knowledge and insight when they are conducting their thesis research and, therefore, that the thesis seminar also pays attention to final qualifications 1.1, 1.2 and 1.3. The committee agrees that the curriculum guarantees a gradual acquisition of the final qualifications, which culminates in the last component of the curriculum, the thesis seminar. It finds that the final qualifications are properly incorporated in the curriculum in such a way that the curriculum ensures that student actually achieve these qualifications. The committee therefore concludes that the curriculum constitutes an adequate realization of the final qualifications. The committee therefore assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S6: Consistency of the curriculum The contents of the curriculum are internally consistent.
Description According to the self-evaluation report, the curriculum enables students to cumulatively acquire the knowledge and skills needed to meet the intended final qualifications of the programme. The obligatory courses in the first semester familiarize students with the basic concepts of research and methodology in the area of political science. Students obtain a broad knowledge and understanding of traditional and current research in political science and acquire a variety of methodological techniques. In addition, they explore specific themes indepth in the seminars. As of the academic year 2009-2010, the Institute has introduced tracks in order to further increase the coherence of the curriculum. Tracks will consist of clusters of seminars and a thesis seminar in a core area in the discipline. The Institute decided to introduce tracks because it wanted to establish closer links between seminars and thesis topics. Students can choose one of the following tracks: Dutch politics, Political theory, Comparative politics, International relations and Political behaviour/political communication. The course Political science: state of the art will remain obligatory because it provides the necessary general basis which serves as a prerequisite for the in-depth specialization in the remainder of the programme. Students choose a sequence of seminars in a core area which ensures that their individual programme is a coherent mix of breadth, depth and choice. Assessment The committee has established that the curriculum of the programme is structured in such a way that it is sufficiently coherent. The curriculum is organized in a logical and cumulative way, starting with a number of courses which lay the foundations for the specialization in the second part of the programme. The committee has noted that the programme it assessed QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
53
doesn’t really impose any formal restrictions on the selection of seminars and that it is therefore possible for students to select a thesis seminar in an area in which they haven’t followed any seminars. It has also noted that the individual programmes chosen by students are in practice sufficiently coherent, because students tend to select a thesis seminar which builds on or is related to a seminar they followed earlier. In the committee’s view, the Institute guarantees that the individual programmes are sufficiently coherent and that students reach the required level in their area of specialization. The committee supports the introduction of tracks in the master’s programme, because it feels that these tracks will strengthen the coherence of the individual programmes. As mentioned before, the committee is unable to assess the tracks as such. On the basis of the considerations above, the committee therefore assesses the standard which relates to the coherence of the curriculum as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S7: Workload The curriculum can be successfully completed within the set time, as certain programme-related factors that may be an impediment in view of study progress are eliminated where possible.
Description The curriculum of the master’s programme consists of four blocks of eight weeks. The courses have a study load of either 5 or 10 EC. The self-evaluation report states that the study load is spread evenly over the semesters. The board of the Institute informed the committee that it is difficult to determine the exact study load of a course in an objective way and that it has therefore adopted the principle that evaluations have to reveal whether the actual study load may be too high. If the outcomes of an evaluation suggest that this may be the case, the Institute will reconsider the contents and structure of a course critically. During its site visit, the committee learnt that students from Leiden consider the actual study load as acceptable and adequate. They did not identify any serious obstacles in the curriculum. The only potential stumbling block they mentioned is that the schedule used for the thesis seminar is very tight and that students who don’t manage to complete their thesis on time, encounter rather serious problems. Students who follow the programme at the Campus The Hague highly appreciate the opportunity to follow a full-time evening programme. They informed the committee that they have to plan their activities seriously and carefully. They attend courses one evening per week and on Saturdays and spend a lot of time on self-study. Assessment The committee has established that the programme has paid a lot of attention to the feasibility of the curriculum and that it continues to do so. These efforts have resulted in a curriculum which can undoubtedly be completed within the set time. The committee highly appreciates the introduction of the thesis seminars and the fact that the programme uses clear procedures and strict deadlines for the submission of master’s theses. The thesis seminars are organized in such a way that students are really stimulated to complete their theses on time. The committee finds that the overall workload is spread evenly over the curriculum and that there are no serious impediments to students’ progress. It has the impression that the programme is rather demanding and asks quite a lot from students, but that the curriculum is nevertheless organized in such a way that it remains feasible. The committee has noted that
54
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
most students manage to complete their programme within a year (cf. also S21). In the committee’s view, this is evidence of the fact that the feasibility of the curriculum can be judged to be good. The committee therefore assesses the feasibility of the programme as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S8: Admission requirements The structure and contents of the intended curriculum are in line with the qualifications of the incoming students: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): VWO (pre-university education), propaedeutic certificate from a hogeschool (HBO)or similar qualifications, as demonstrated in the admission process • Master’s programme (WO-master): a bachelor's degree and possibly a selection (with a view on the contents of the discipline).
Description According to the self-evaluation report, the programme as it is offered in Leiden has grown steadily since it started in 2003. The student body at the Campus The Hague has remained relatively small. A table in the self-evaluation report shows that since 2005, the number of students entering the programme has increased from 35 in 2005 and 46 in 2006 to 58 in 2007. The number of students who had not obtained their bachelor’s degree in Leiden amounted to 20 in 2005, 13 in 2006 and 25 in 2007. The Institute does not offer a pre-master’s programme for students with a degree from higher professional education, because the number of students with such a degree who are interested in the programme is small. The university’s International Office (IO) plays a central role in the intake procedure for students from abroad. International students have to submit their applications to this International Office. It forwards the application dossiers to the admissions committee of the Institute, which consists of three staff members. According to the programme’s admission criteria, students who wish to enter the programme and who don’t have a bachelor’s degree from Leiden University should have: • a bachelor’s degree diploma from a recognised university in Political Science, with a major in Political Science, or with a substantial number of credits (minimally 120 EC) in Political Science or related disciplines (including credits in at least four of the following areas: Political Philosophy, Comparative Politics, International Politics, European Integration, Political Psychology, Rational Choice, Dutch Politics, Research Methods, Statistics); • sufficient proficiency in English, as evidenced by a TOEFL score of at least 600 (paper based) / 250 (computer based) / 100 (internet based) or an IELTS score of at least 7.0. During its site visit, the committee learnt that students with a bachelor’s degree in Political science from another university in the Netherlands are in principle admitted without further requirements, but that their proficiency in English is checked formally. Students with a bachelor’s degree in another discipline may have to follow conversion courses (of 3 EC) to ensure they have the required knowledge and skills. The Institute and the Board of Examiners informed the committee that the separation between the bachelor’s and the master’s programme (the so-called harde knip) is maintained strictly. Graduates confirmed that students are convinced that there is a strict separation between the programmes and that this stimulates them to work hard and complete the programme as soon as they can.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
55
The Institute is aware that the intake of the programme offered in The Hague will suffer from the discontinuation of the bachelor’s programme at that location. It therefore considers the introduction of a pre-master’s programme for students who wish to follow this programme. Students at both locations confirmed that they were adequately prepared for the master’s programme and that the bachelor’s and the master’s programme are connected adequately. Assessment The committee has established that students who have completed a bachelor’s programme in Political science at Leiden University or another university in the Netherlands can enter the programme directly, although students from another university in the Netherlands have to prove that their proficiency in English is sufficient. It has established that students who had completed the bachelor’s programme in Leiden or at the Campus The Hague were adequately prepared for the master’s programme. It therefore concludes that the bachelor’s and the master’s programme are connected adequately. In addition, the programme has designed a procedure for the admission of students who don’t have a bachelor’s degree in Political Science from a Dutch university. The committee has established that this selection procedure is adequate and it has not encountered any problems indicating that students may lack knowledge or skills which they need in order to be able to proceed through the curriculum. The committee has noted that the Institute does not offer a bridging programme or a premaster programme for students from higher professional education, because there doesn’t seem to be a need for such a programme. It does offer short conversion courses for students who don’t have the required entrance qualifications. The committee assesses the standard relating to the admission requirements as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S9: Credits The programme meets the legal requirements regarding the range of credits: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): 180 credits • Academic master’s programme (WO-master): a minimum of 60 credits.
Description The curriculum of the master’s programme Political Science comprises 60 EC and complies with the formal requirements with respect to the size of the curriculum. Assessment The master’s programme Political Science complies with the formal requirements with respect to the range of credits.
S10: Coherence of structure and contents The educational concept is in line with the aims and objectives. The study methods correspond with this educational concept.
Description According to the self-evaluation report, the didactic orientation of the programme aims at encouraging active interaction between students and staff members. In order to provide master’s students with a proper academic education, Leiden University explicitly aims at linking research and education. Most of the courses are taught in the form of seminars. The
56
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
courses are interactive and based on an integrated format of instruction, student presentations and classroom discussion. Students are expected to produce papers in which they present and discuss relevant theory, specific hypotheses and analyses and to carry out written assignments, including short essays. Finally, they write a research paper, in which they conduct a small research project in the sub-discipline on which the seminar focuses. The final component of the programme, the thesis seminar, in which students prepare and conduct their thesis research project, starts off with a number of joint sessions in which the research proposals prepared by students are discussed, but students carry out the research project on an individual basis and also write a thesis on their own, under the supervision of a staff member. Next to the four blocks of eight weeks, the curriculum has two periods of four weeks which are reserved for activities such as independent self-study or the re-submission of assignments. Assessment The committee has established that the programme has not developed an explicit and elaborated didactic concept. The didactic methods it uses are appropriate and in line with the aims and objectives of the programme as a whole and of the individual courses. In the committee’s view, the use of seminars as the dominant didactic method is adequate, because this method allows for the active interaction between students and staff members and for the acquisition of knowledge and skills at an advanced level. The committee has noted that the number of methods used is limited. It appreciates the structure adopted for the thesis seminars, which prepare students adequately for the research project which they conduct individually. According to the committee, the didactic approach is rather classic and academic, but adequate and appropriate. The committee therefore assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S11: Learning assessment By means of evaluations, tests and examinations, the students are assessed in an adequate and for them insightful way to determine whether they have achieved the intended learning outcomes of the programme or parts thereof.
Description According to the self-evaluation report, the assessments in the master’s programme are almost exclusively based on written assignments and oral presentations. By focusing on these assessment methods, the programme gives students ample opportunity to acquire the skills related to final qualification 2.5 and to further develop their analytical skills and the ability to evaluate and assess results of research. The Programme Committee reviews the contents of individual courses and the outcomes of evaluations among students to ensure that the assessments meet the standards that hold for an academic master’s programme. According to the self-evaluation report, the Board of Examiners actively inspects whether the rules and guidelines from the Education and Exam Regulations and other regulations are observed. It also oversees the quality and the consistence of the assessments and it deals with complaints. The Board of Examiners consists of four staff members. In 2008, the Institute organized a workshop for newly appointed staff members (from abroad) which offered an explanation of the Dutch grading system. According to the self-evaluation report, there are no indications that the criteria for grading differ among staff members. During its site visit, the committee learnt that students appreciate the supervision they receive while writing their master’s thesis. They had mostly received oral feedback, and on occasion
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
57
written feedback as well. They confirmed that the Institute always organizes a final assessment session with both the primary supervisor and the second assessor. The date on which students are expected to submit the final version of their thesis is fixed. If students fail to finalize their thesis on time, they can’t appeal to their supervisor to provide feedback. Some students consider the schedule used for the master’s thesis too tight. Exceptions to the rules applying to the thesis seminar can be made by the Board of Examiners. Assessment During its site visit, the committee has established that the programme uses assessment methods which correspond sufficiently to the aims and the didactic methods of the programme components. The committee has noted that the assessments are primarily based on written assignments and presentations. These methods properly reflect the level and orientation of the master’s programme. It has studied assignments, essays and papers produced by students of the programme and it has concluded that the quality and the level of the assessment are adequate and appropriate. It has noted that students are satisfied about the feedback they receive on their work. In the committee’s opinion, the form used for assessing the master’s theses is adequate and provides sufficient insight in students’ achievements. The rules and schedules for the thesis seminar are tight, but students are properly informed about the Institute’s expectations and most of them succeed in finalizing their thesis on time. The committee has established that assessment methods used by the programme enable the Institute to determine whether students have acquired the programme’s final qualifications. The committee has established that the Institute does not pay much attention to assuring the quality of the assessments. It has noticed that the Institute is somewhat reluctant to accept standardization and central coordination. The effects of this attitude are visible in the assessment of students as well. The Institute sees staff members primarily as professionals who determine their own standards and limits. The committee advises the Institute to investigate whether it is possible to agree on a certain amount of standardization, because this will have a positive effect on the quality of the exams and assessments. In the view of the committee, the Board of Examiners is not actively assessing the quality of the exams and assessment. It has adopted a rather formal idea of its own role and it accepts the autonomy of the individual members of staff. The committee concludes that the programme fulfils the criteria relating to the assessment and evaluation of students’ achievements and therefore assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Curriculum The committee comes to an overall assessment of the theme Curriculum on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.3. Staff S12: Requirements for academic orientation The programme meets the following criteria for the deployment of staff for a programme with an academic orientation: Teaching is principally provided by researchers who contribute to the development of the subject/discipline.
58
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Description The self-evaluation report contains an overview of the staff members of the Institute of Political Science who contribute to the programmes offered by the Institute. This overview reveals that on 1 January 2009, 27 staff members contributed to the Institute’s educational activities, five full professors, five associate professors and 17 assistant professors. Two assistant professors had not yet obtained their PhD degree at the date mentioned. In addition, the Institute involves a limited number of PhD students and staff members who have an appointment as teacher only and don’t conduct research in its teaching activities. According to the self-evaluation report, the staff of the Institute of Political Science fulfils the requirements which hold for an academic programme. Staff members publish in relevant international journals and contribute to the development of the discipline. The committee which assessed the Institute in 2008, concluded that the research conducted should be qualified as ‘very good’ to ‘excellent’. The self-evaluation report explains that it is of crucial importance that staff members who teach in the master’s programme are actively engaged in research, have international contacts and are aware of the latest insights and research findings. Several staff members are active in international networks and professional organisations. All teachers aim at connecting research and education and at integrating the most recent developments in their courses. According to the self-evaluation report, the Institute’s strong research orientation is visible in its teaching activities, especially in the programmes at master’s level. The small-scale seminars are very much suited for realizing the Institute’s aim to integrate research and education. During the committee’s site visit, the board of the Institute explained that it considers the connection between education and research as mutually important and that it finds that all researchers should also carry out educational tasks. In principle, staff members spend at least 25% of their time on education. In practice, the time staff members spend on education amounts to 50 or 60%. Until now, the Institute has not offered permanent positions to lecturers who didn’t conduct research. It is currently reconsidering this policy, because it wants to be able to guarantee that all educational tasks are carried out adequately. Assessment The committee has established that almost all members of the staff of the Institute have a PhD and conduct research which is regularly evaluated by assessment committees consisting of international experts. It concludes that teaching is provided by researchers who actively contribute to the development of the discipline. The staff conducts research of a high quality, as becomes apparent in the final report of the assessment committee to which the selfevaluation report refers. It includes good and well-known researchers who play an important role in education. The committee has noted that the Institute involves student-assistants and PhD students in its teaching activities, but only in the curriculum of the bachelor’s programme. The courses in the master’s programme are organized and taught by senior staff members who have the required scientific experience and expertise. The committee concludes that the programme clearly surpasses the minimal requirements which hold for an academic programme and therefore assesses this standard as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S13: Quantity of staff Sufficient staff are deployed to realise the desired quality of the programme.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
59
Description According to the self-evaluation report, the Institute is able to conduct the programme at the desired level on the basis of the staff capacity currently available, but it is also approaching the limits of the extent to which staff members can be entrusted with educational tasks. Staff members teach on average 4 to 5 courses per year. The Institute has to engage external lecturers for specific tasks and for achieving an acceptable staff-student ratio. In the view of the Institute, involving these external lecturers does not provide a structural solution for obstacles in the organization of the curriculum. The number of tasks to be carried out will decrease as a result of the termination of the bachelor’s programme in The Hague, but the Institute needs additional capacity at the same time, for instance for developing a minor and for contributing to the activities of the Leiden University College. The self-evaluation report contains a table which presents an overview of the staff capacity (in fte’s) available for the programmes offered by the Institute. On 1 January 2009, 549 students followed one of the Institute’s programmes. According to the self-evaluation report, staff members spend an average of 55% of their time on teaching tasks. On the basis of that assumption, it is possible to calculate the staff-student ratio for the Institute as a whole. The staff-student ratio is 1:43,7 when only the permanent staff members are taken into account, 1:36,5 when the contributions of PhD students are also taken into consideration, and 1:28,1 when the teaching provided by other staff members are included in the calculation as well. During its site visit, the committee learnt that the Institute currently has the staff capacity it is entitled to according to the rules of the faculty. The Institute does not use detailed models for the division of teaching tasks. The director of education is responsible for the division of tasks. In doing that, he takes the specializations of individual staff members as a starting point. Staff members generally teach a maximum of one new course per year. They confirmed that the tasks are divided in a rather informal manner. The director of education prepares a proposal, which he discusses with the designated lecturers. The Institute hires external lecturers for a maximum of one or two assignments per year. The number of external lecturers is somewhat higher at the Campus The Hague, because the programme at that location is organized differently to meet the needs of its specific target group. Assessment The committee finds it difficult to interpret and value the quantitative information with respect to the staff-student ratio (which applies to the Institute as a whole and not to the master’s programme as such). It assesses the size of the staff as sufficient to realize the curriculum in an adequate way and it has not received any information indicating that there are serious problems with dividing and assigning the Institute’s teaching obligations. At the same time, it has also established that the pressure on staff members is significant and that the Institute has to rely on external and temporal lecturers. The committee shares the Institute’s view that the involvement of these lecturers does not provide a structural solution for the Institute’s capacity problems, but it has also observed that the Institute succeeds in guaranteeing that the teachings tasks are conducted adequately. Obviously, the committee prefers a structural solution over a temporal one, but it is also aware of the fact that structural solutions are sometimes difficult to achieve. On the basis of these considerations, the committee concludes that the programme fulfils the criterion for the standard. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
60
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
S14: Quality of staff The staff deployed are sufficiently qualified to ensure that the aims and objectives regarding the content, didactics and organisation of the programme are achieved.
Description According to the self-evaluation report, the Institute’s policy is aimed at monitoring and improving (when possible or necessary) the quality of the staff in the area of education. The scientific director of the Institute discusses the educational tasks of the staff members and the outcomes of the evaluations of the courses they taught in the annual performance interviews. The self-evaluation report explains that the staff has grown considerably since 2002. This growth has led to internationalization, feminization and rejuvenation and it was an impulse for the academic atmosphere and the vitality of the Institute. As a consequence of the relatively large intake of young staff members from abroad, the Institute has to undertake serious efforts to familiarize the new staff members with the academic culture in the Netherlands. A senior staff member acts as contact person for new staff members. At the beginning of the academic year, the Institute organizes a meeting at which this staff member explains the rules and customs of the Institute and the academic culture. The Institute has adopted the system of educational qualifications introduced by the university and the faculty. This means that new staff members have to obtain a basic didactic qualification (in Dutch: basiskwalificatie onderwijs or BKO) and that the objectives of this qualification constitute the framework of assessment in the performance interview. Didactic qualities and experience also play a role in the selection of new staff members. Applicants are expected to submit evaluations from a previous position and letters of recommendation and to give an oral presentation. Staff members can follow courses organized by the ICLON (the university’s Interfaculty Centre for Teacher Training, Curriculum Development and PostGraduate Education). Recently, the mastery of English of all non-native English speaking staff members has been assessed, in accordance with a policy introduced by Leiden University. The university provides staff members with the opportunity to improve their English language and teaching skills and encourages them to take the opportunity. During its site visit, the committee learnt that the Institute is pleased with the extension of the staff, but that the extension makes additional investments necessary. Students at both locations are satisfied with the accessibility of their teachers. Assessment The committee has established that the staff as a whole has the content-related expertise which is needed to adequately perform the curriculum. It has not received any information indicating that there are serious gaps or that certain areas are insufficiently represented. The committee has established that the Institute has introduced the system of educational qualifications and that it requires new staff members to obtain a basic qualification (or BKO). It has noted that the Institute pays relatively little attention to the professionalization of the staff and the didactic competences of the lecturers. The Institute is aware of the fact that new staff members (from abroad) have to be familiarized with the customs of academic culture in Leiden in particular and in the Netherlands in general and takes adequate measures to achieve this. At the same time, the Institute does not seem to embrace the system of educational qualifications and does seem to find that the didactic competences of the staff don’t need structural attention. The committee appreciates the fact that the annual performance interviews are actually held and that the director of the Institute discusses the educational performance of staff members in these interviews.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
61
The committee has established that the programme is organized adequately, that the members of staff cooperate sufficiently and that the Institute succeeds in finding solutions for any problems relating to the division of teaching tasks. On the basis of the considerations above, the committee concludes that the programme fulfils the criterion which relates to the quality of the staff. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Staff The committee comes to an overall assessment of the theme Staff on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.4. Services S15: Facilities Housing and facilities are adequate to achieve the learning outcomes.
DescriptionStudents have access to all educational facilities, support and guidance that are available at the level of the faculty, including the use of computers and workspace at the recently established Master’s Thesis Lab (Scriptieatelier). In addition to providing hardware, software and workspace, the Master’s Thesis Lab also employs full-time staff to assist students with the application of research methods and software. The Thesis Lab also organizes an advisory clinic to help students with detailed questions about statistics. The courses in Leiden are taught in the Pieter de la Court building, which has undergone substantial renovations recently. The building also houses the Institute’s offices, the library of the faculty, workspaces for students with personal computers and the Master’s Thesis Lab. The Pieter de la Court building has both larger rooms for lectures and smaller rooms for seminars. All classrooms are being equipped with new technical facilities (pc’s, beamers). The larger classrooms also have so-called StarBoards. In the Pieter de la Court building, students have 400 computers with internet connections at their disposal. An adapted room in the basement contains 210 computers. Every Institute in the faculty makes use of the possibilities offered by information and communication technologies. Students use U-Twist to register for courses or written exams or to have a look at their exam results. The faculty has introduced Blackboard as its digital learning environment. As mentioned already, the Institute uses Ephorus to detect plagiarism. The faculty’s library has approximately 75,000 books and periodicals and workspaces for some 200 students. The Institute very much hopes that this facility will continue to be available after the upcoming restructuring of the university library. The Campus The Hague is located in two buildings in the inner city of The Hague. The building at the Lange Houtstraat has five classrooms, two of which can be split up. The building at the Lange Voorhout has three classrooms with a capacity varying from 25 to 120 which are equipped with an overhead projector and a laptop computer with a beamer. Some of the classrooms have computers with internet connections. For evening students, the location of the educational activities in The Hague is convenient, because it is close to the institutions or organizations where they work (mostly ministries). On the other hand, the location is less convenient, because it lacks a library for social sciences specifically and the number of workspaces available is limited. In practice, the distance to 62
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Leiden does not create problems, but it makes it difficult to see staff members in an informal setting. Assessment During its site visit, the committee has studied the material facilities available to the students who follow the programme in Leiden. On the basis of its own observations, the information provided in the self-evaluation report and the interviews with students, the committee concludes that the material facilities available to the students in Leiden are adequate and that they are without any doubt sufficient from the perspective of the programme’s learning outcomes. The number of classrooms and their quality is at least sufficient. The same holds for the audio-visual facilities. Students have sufficient workspaces at their disposal and find the books and journals they need for their studies in the library. The committee has noted that the offices of the staff members are in the same building as the classrooms and the other facilities, which has a positive effect on the accessibility of the lecturers. The committee appreciates the Master’s Thesis Lab, which is not just a useful material facility, but which also provides methodological and technical assistance to students. The committee did not receive any information from the students at the Campus The Hague which indicates that there may be problems or obstacles with respect to the material facilities at that location. It deems it unavoidable that the distance between Leiden and The Hague causes some practical and logistic problems. The committee concludes that the material facilities available to the programme at both its locations fulfil the relevant criteria as specified in the accreditation framework. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S16: Tutoring Tutoring and information provision for students are adequate in view of study progress. Tutoring and information provision for students correspond with the students’ needs.
Description According to the self-evaluation report, the crucial elements of the support and guidance system for the students of the master’s programme are the International Office (IO), counselling services at the level of the university, the staff members and the study advisor for master’s programmes. Support and guidance for international students actually start before their arrival in Leiden as the International Office provides them with information on the requirements and procedures for admission and on possibilities for obtaining scholarships, and makes arrangements for visas, residence permits and housing. The Institute invites new master’s students to an introductory meeting in the beginning of the year, where they meet other students and staff members. Similar social meetings are held later in the year as well. In the course of the programme, students have a range of facilities and services at their disposal, including counsellors for legal and financial matters and specialized support for international students. In 2006, the Institute decided to appoint a study advisor exclusively for supporting and guiding master’s students. Her tasks include monitoring the progress of the students of the master’s programme and serving as the first contact person for these students. The Institute of Political Science aims at open lines of communication between students and staff members. It encourages students to discuss various aspects of the programme with staff members or to seek professional advice in academic matters. The Institute’s director of
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
63
studies regularly invites students to provide feedback on the programme in order to identify and correct (potential) problems at an early stage. During its site visit, the committee learnt that students of the master’s programme are satisfied with the support and guidance available to them. Assessment The committee finds that the student support and the provision of information are organized and structured well and that they clearly surpass the minimal requirements that hold for them. It appreciates the fact that the Institute has appointed a study advisor exclusively for the master’s programmes it offers and that this study advisor has the opportunity to monitor students’ progress closely and invite them for a talk when necessary. It has noted that the provision of information for students from abroad is structured clearly, that the university’s International Office plays an important role at this point, and that the students have all the necessary services at their disposal. The committee is also positive about the meetings organized at the beginning and in the course of the programme which aim at familiarizing students with the Institute, their studies and each other. The fact that the Institute explicitly aims at open lines of communication between students and staff members also contributes positively to the constitution of an academic community. The committee therefore assesses this standard as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good. Assessment of the theme Services The committee comes to an overall assessment of the theme Services on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.5. Internal quality assurance system S17: Periodical evaluations The curriculum is periodically evaluated in the light of verifiable objectives and other measures.
Description The final responsibility for (the monitoring of) the quality of the programme rests with the Board of Education. Two committees play an important role in the internal quality assurance: the Programme Committee and the Board of Examiners. The programmes organized by the Institute have their own programme committees, which hold joint meetings regularly. The Board of Education takes the advices and recommendations from the Programme Committee into account. These advices and recommendations have led to various revisions and adaptations in the programme (cf. also S18). The Board of Examiners oversees the quality of the exams and assessments and deals with appeals or complaints from students. At the time the bachelor’s and master’s programmes were introduced, Leiden University developed a handbook for quality assurance, which contains quality criteria which all faculties and degree programmes have to fulfil. Every faculty has designed a system of cyclic quality assessment which aims at complying with the standards of the Dutch-Flemish Accreditation Organization (NVAO). In addition to external assessments, the university also emphasizes internal assessments. It organizes midterm reviews by external experts to review the quality of the education offered and the progress of the implementation of improvement measures. 64
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
All courses are evaluated by means of a standard assessment form. The forms are processed and the data provided are transformed into statistical information. In addition, the ICLON also collects the individual remarks made by students about the course. At the level of the faculty, the ICLON organizes evaluations of degree programmes as a whole. The staff member who taught a course, the Programme Committee, the Institute’s scientific director and the director of studies have the opportunity to study the results of the evaluations. The Programme Committee discusses the evaluations and takes action towards the respective staff member or the director of studies when necessary. The evaluations are also discussed in the annual performance interviews of the scientific director with the members of staff. During its site visit, the committee learnt that the outcomes of the evaluations are published on Blackboard, but that they are not publicly accessible. The staff members confirmed that the outcomes of the evaluations are discussed in their annual performance interviews. The Programme Committee assured that it is very well able to discuss the programme offered at the Campus The Hague, because the students at this location are represented on the committee. It separately discusses courses taught in The Hague whenever necessary. Assessment The committee has studied the system of internal quality assurance and established that the Institute follows the policy developed by the university and faculty and laid down in the handbook for quality assurance. The Institute evaluates the components of the curriculum periodically and systematically by means of a standard evaluation form. The committee has studied recent evaluations of courses and it has established that these evaluations are carried out adequately and produce useful information. The committee appreciates it that the results of the evaluations play a role in the annual performance interviews held by the director of the Institute. It has noted that the Institute does not carry out evaluations which surpass the level of individual courses, but that the ICLON does conduct such evaluations. The Institute has not defined any explicit targets for evaluations, but it does use implicit aims on the basis of which, for example, the director of education and the Programme Committee determine whether it is necessary to take measures aimed at improvement. In the view of the committee, the Institute should aim for a more systematic approach to the internal quality assurance. It should increase its attention for the evaluation of the curriculum as a whole and it should make the implicit targets explicit. The committee has noticed that the Institute values the individual autonomy of staff members. As a consequence, the Institute hardly reflects systematically about the programme as a whole. It is difficult to design an all-embracing vision on education or to set up a plan or react pro-actively to new developments on the basis of such a vision. As a result, the internal quality assurance tends to have an ad hoc character. The committee has established that the curriculum is assessed periodically and that the Institute uses implicit targets in that process and therefore assesses the standard related to the evaluation of the curriculum as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S18: Measures for improvement The outcomes of the evaluation form the basis of verifiable measures for improvement that contribute to the achievement of the objectives.
Description In the last few years, the Institute has taken various measures to further improve the quality of the programme, partly on the basis of advice and recommendations from the Programme
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
65
Committee. For example, the Institute recently introduced tracks in the master’s programme, in response to requests from students for more specialization and a further deepening. The self-evaluation report refers to the course evaluations as a basis for taking measures aimed at improvement. Until now, the evaluations of the courses of the master’s programme have been mainly positive and have not led to measures to remedy specific problems. The self-evaluation report ensures that the Institute’s Board of Education will immediately take measures once an evaluation indicates that this is necessary. It can, for instance, decide to revise the assignment of courses to staff members if a particular lecturer is assessed critically. During its site visit, the committee learnt that the size of the elective programme has been extended and that the design of the thesis seminar has been revised, partly to accommodate students from abroad (who normally have a permit to stay for a limited period of time). The members of the Programme Committee confirmed that they played an important role in the development of the revised curriculum of the master’s programme which includes tracks. Assessment The committee has studied examples of measures taken to bring about improvements in the programme. These include measures which relate to individual courses, but also measures at a higher level, clearly surpassing that of individual courses (such as the introduction of tracks in the curriculum). On the basis of the self-evaluation report and the information it received during its site visit, the committee has established that the Institute generally reacts adequately to the outcomes of evaluations and that it succeeds in designing and implementing measure which have the desired effect. It has noticed that the Institute tends to formulate improvement measures on ad hoc basis, as a response to a problem which has shown up and not as a result of a systematic policy. It concludes that the system of internal quality assurance functions adequately in practice, but that a certain amount of standardization and a more systematic approach will undoubtedly lead to better results in this area. The committee assesses the standard related to measures for improvement as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S19: Involvement of staff, students, alumni and the professional field Staff, students, alumni and the relevant professional field will be actively involved in the internal quality assurance system.
Description The Institute of Political Science finds it important to maintain contact with the graduates of the programme. It regularly informs them about the Institute’s activities, organizes annual days for graduates, and invites feedback through newsletters and questionnaires. Many graduates have found positions in areas of the labour market the programme aims to prepare its students for, which makes it even more important that their feedback is incorporated in the programme. Graduates also inform the study advisor about internships and vacancies. The Campus The Hague plays an important role as a venue to link up with the demands of a knowledge-intensive labour market. The fact that most of the students at the Campus The Hague already have full-time jobs, often in the professional practice for which the programme intends to prepare its students, contributes to the profile of the programme. According to the self-evaluation report, students and staff members are actively involved in the internal quality assurance. Students assess the courses they follow by means of the regular 66
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
evaluations and their contacts with the staff members and the study advisor. The Programme Committee consists of three staff members and three students (two students from Leiden and one from The Hague) and meets once every six weeks. Staff members also contribute to the quality of the programme via informal contacts and consultations with the director and the coordinator of the programme and in staff meetings. The annual staff workshop also pays attention to issues related to education in general and the master’s programme in particular. During its site visit, the committee learnt that students of the Programme Committee are elected. Student members have the opportunity to follow courses which familiarize them with the work of the Programme Committee. Some of these student members are also active in the student association SPIL. According to the student members, the Programme Committee sometimes receives information at a very late stage. The staff members informed the committee that the staff is closely associated with the organization of the curriculum. Staff meetings discuss educational issues on a regular basis. If necessary, the Institute establishes committees or task forces to further elaborate proposals or intentions. Assessment The committee has established that staff members and students contribute to the system of quality assurance in the usual way, via the Programme Committee, the Board of Examiners, the evaluations and the staff meetings. The committee has learnt that the Programme Committee sometimes receives relevant documents at a rather late stage and recommends the Institute to see to it that the Programme Committee can fulfil its tasks in an adequate way. The committee has established that the Institute maintains contacts with the graduates of the programme via the alumni association, but that it does not systematically involve them in quality assurance. The same is true for the representatives of the professional practice. The committee is aware of the fact that the target group of the programme offered in The Hague is to some extent equal to the professional practice for this particular programme. On the basis of these considerations, the committee assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Internal quality assurance system The committee comes to an overall assessment of the theme Internal quality assurance system on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.6. Results S20: Achieved learning outcomes The achieved learning outcomes correspond with the aims and objectives regarding level, orientation and subject/discipline-specific requirements.
Description According to the self-evaluation report, the thesis seminar is the key component in which students acquire the intended final qualifications of the programme. Students write their thesis under the supervision of their thesis seminar lecturer and a second assessor appointed by the Institute. An indication of the level which students of the programme have reached is the success which graduates have had as PhD students. Graduates of the programme have
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
67
joined national and international institutions (among them the European University Institute, Trinity College Dublin, the Bremen International Graduate School, the University of Siena). During its site visit, the committee learnt that the master’s theses are less structured than the bachelor’s theses, that students of the master’s programme have much more freedom when it comes to preparing and writing their thesis. Students of the master’s programme have the idea that they are prepared to conduct research. The Institute holds the view that the programme offers a scientific base, but that students are not necessarily trained to become researchers. Students consider in particular the academic skills they acquire as important. The graduates with whom the committee spoke were sufficiently prepared for entering the labour market. They explained that in their current position they primarily use the academic skills (analytical skills, writing and presentation skills) and the methodological skills they have acquired. Prior to its site visit, the committee has studied nine theses produced by students who have recently completed the programme. It has discussed its findings with the board of the Institute and the staff members who act as thesis supervisors. Assessment The committee has established that the level and the quality of the nine recent master’s theses it has studied are at least satisfactory. The theses reveal that students have acquired advanced knowledge and understanding of their area of specialization, that they are able to design and conduct research at a level which suits a master’s programme and that they sufficiently master the qualitative and quantitative methods they need for their research. The committee therefore concludes that the learning outcomes achieved by students, as exemplified in the theses, sufficiently correspond with the programme’s final qualifications. The committee has established that the final grades given for the theses are generally accurate and justified, but it considers some of the grades as too high. Some of the theses lacked a clear structure, which may be an indication of the fact that the supervision students receive may vary between staff members. The committee has established that the assessment form used for the master’s thesis provides sufficient insight in the final assessment of the thesis. The committee has also noted that graduates of the programme are well prepared for entering the labour market and that they rely especially on their analytic and methodological skills. On the basis of these considerations, the committee concludes that the programme fulfils the criterion which relates to the achieved learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S21: Study progress Target figures that are comparable to other relevant programmes are formulated to express the expected success rate. The programme’s success rate complies with these target figures.
Description The self-evaluation report contains a table which provides information about the success rates of the programme. The table shows that 43% of the students of the cohort 2007 had completed their programme after one year. The percentage at the location Leiden was 49, the percentage at the Campus The Hague was 6. Compared to previous years, the success rate of the programme has increased significantly in Leiden: 12% of the students of cohort 2006 and 20% of the students of cohort 2005 had completed their programme after one year. The
68
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
increase of the success rate has not taken place at the Campus The Hague. After two years, 54% of the students of cohort 2007 had completed their programme. Again, the percentage at Leiden was significantly higher (67%) than the percentage at the Campus The Hague. During the committee’s site visit, the board of the Institute confirmed that the success rates of the programme have increased considerably as a result of the introduction of the thesis seminars. The staff members stated that the Institute now has a means to stimulate students to complete their programme within the set time and that the figures show that it is possible to design a procedure which has the desired effect on the success rates. When students are unable to complete their programme within a year, this is mostly due to personal circumstances. Students at the Campus The Hague informed the committee that it is difficult for them to complete the programme in a year. If they miss one deadline, they incur a delay which they can’t make up in the remainder of the programme. Assessment The committee has established that the self-evaluation report does not contain any target figures for the success rates of the programme. It has noted that the Institute has taken an effective measure to improve the success rates: it has introduced the thesis seminar. The committee has observed that the thesis seminars have led to a remarkable improvement of the success rate after one year. The number of students at the location Leiden who complete their programme in a year is now comparable to that of other programmes in political science in the Netherlands. The committee has also noted that the programme offered at the Campus The Hague is considered to be feasible, but that it is at the same time very difficult for the students (who generally have a full-time job as well) to complete in within one year. The success rates of the programme after two years are comparable to those of other programmes in the discipline as well. The committee therefore assesses the standard relating to the success rate of the programme as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Results The committee comes to an overall assessment of the theme Results on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
69
Overview of the committee’s assessment Master’s programme Political Science: Theme 1. Aims and objectives
2. Curriculum
Assessment Satisfactory
Satisfactory
3. Staff
Satisfactory
4. Services
Satisfactory
5. Internal quality Satisfactory assurance system
6. Results
Satisfactory
Standard 1. Subject-/discipline-specific requirements 2. Bachelor and master level 3. Academic orientation 4. Requirements for academic orientation 5. Correspondence between the aims and objectives and the curriculum 6. Consistency of the curriculum 7. Workload 8. Admission requirements 9. Credits 10. Coherence of structure and contents 11. Learning assessment 12. Requirements for academic orientation 13. Quantity of staff 14. Quality of staff 15. Facilities 16. Tutoring 17. Periodical evaluations 18. Measures for improvement 19. Involvement of staff, students, alumni and the professional field 20. Achieved learning outcomes 21. Study progress
Assessment Satisfactory Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Complies Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory
The committee’s overall assessment of the master’s programme Political Science The committee concludes, on the basis of its assessments of the themes and standards from the assessment framework, that the master’s programme Political Science fulfils the formal requirements which are a prerequisite for accreditation.
70
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
BIJLAGEN
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
71
72
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. C. (Kris) Deschouwer (1958) is gewoon hoogleraar politieke wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij doceerde ook aan de universiteiten van Bergen, Lausanne, Lille en Aix-en-Provence. Zijn onderzoek spitst zich toe op de werking van politieke partijen en vertegenwoordiging in complexe, verdeelde en meerlagige samenlevingen. Hij was van 2003 tot 2009 hoofdredacteur van de European Journal of Political Research. Prof. dr. C.W.A.M. (Kees) Aarts (1959) is hoogleraar Politicologie aan de Universiteit Twente en wetenschappelijk directeur van het Institute for Innovation and Governance Studies aan deze universiteit. Hij studeerde politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, en promoveerde aan de Universiteit Twente. Hij is gespecialiseerd in democratie, verkiezingen en kiesgedrag, en survey onderzoek, en publiceert hier regelmatig over. Verder is hij onder meer nationaal coördinator van de European Social Survey, en co-editor van Acta Politica. Dr. C. (Christien) van den Anker (1965) is verbonden aan de University of the West of England in Bristol (UK). Zij studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, promoveerde aan de University of Essex (UK) en was eerder werkzaam voor de University of Sussex en de University of Birmingham. Haar onderzoek is onder meer gericht op global justice, mensenrechten en de ethische implicaties van globalisering. Zij is lid van het redactieteam van het Journal of Global Ethics. Prof. dr. M. (Marijke) Breuning (1957) is hoogleraar Politieke wetenschappen aan de University of North Texas, Denton (VS). Zij voltooide haar PhD aan The Ohio State University (1992), waar zij eerder een M.A. in journalistiek en een B.A. in politieke wetenschappen had behaald. Zij werkte ook aan Truman State University (Kirksville, MO, USA) en de University of Arkansas, Fayetteville (AR, USA). Haar onderzoek betreft vooral de besluitvorming in de buitenlandse politiek, alsmede curriculum en onderwijs in de politieke wetenschappen. Zij is lid van het redactie team van het Journal of Political Science Education en Vice-President Elect van de International Studies Association (2009-2010). S.Q. (Sjoerd) Veldhuizen (1985) studeert Politicologie (met als specialisatie Internationale Betrekkingen) aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is vanaf zijn eerste jaar actief geweest binnen de opleiding, eerst binnen de Propedeuse Afgevaardigden Commissie (PAC) en later in de Onderwijscommissie van de studievereniging Machiavelli. De laatste twee jaar was hij lid van de Opleidingscommissie Politicologie, daarbinnen heeft hij zich onder meer beziggehouden met de evaluaties van het onderwijs. M. (Maaike) Verhoek (1986) studeert Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2004 is zij begonnen aan haar bacheloropleiding. Naast haar studie heeft ze in het bestuur van haar studievereniging gezeten, is ze voorzitter geweest van de koepel van studieverenigingen in Nijmegen, SOFv, en was ze voorzitter van de Universitaire Studentenraad. Momenteel is ze coördinator van het LOF, het Landelijk Overleg Fracties, dat zich bezighoudt met het ondersteunen van de universitaire medezeggenschap. Prof. dr. B.F. (Frans) van Waarden (1950) is hoogleraar Organisatie en Beleid aan de Universiteit Utrecht en Fellow van het University College Utrecht. Hij studeerde sociologie in Toronto en Leiden, werkte voor het Centrum voor Recht en Beleid van de Rijksuniversiteit Leiden en de Universität Konstanz (faculteit bestuurswetenschappen) en was gasthoogleraar
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
73
c.q. visiting scholar in Wenen, Leipzig, Stanford, Berkeley, het European University Institute in Florence, en het NIAS in Wassenaar. Hij publiceerde onder meer over arbeidsverhoudingen, belangengroepen en corporatisme, de relatie overheid-bedrijfsleven, openbaar bestuur, stijlen van regelgeving en -handhaving, regulering en juridisering, marktwerking, instituties en deregulering. Prof. dr. S. (Stefaan) Walgrave (1966) is hoogleraar Politieke wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen (BE). Hij doceert zowel inleidende als meer gespecialiseerde vakken in politieke wetenschappen. Zijn onderzoek richt zich vooral op de verhouding tussen media en politiek, op verkiezingen en op sociale bewegingen en protest.
74
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Doelstelling opleiding Politicologie De opleiding Politicologie bereidt voor op de zelfstandige beoefening van de Politicologie en op de beroepsmatige toepassing van de in de opleiding verworven wetenschappelijke kennis en vaardigheden. De politicoloog is gespecialiseerd in het herkennen en analyseren van conflicten tussen en collectieve besluitvormingprocessen door groepen en organisaties, van de materiële en immateriële belangen, instituties en machtsprocessen die deze conflicten en besluitvorming beïnvloeden, en van de resulterende maatschappelijke effecten. In lijn met de afspraken die op Europees niveau voor Politicologie zijn gemaakt (European Conference of National Political Science Associations, 1 september 2003), worden de volgende onderdelen van de Politicologie als wezenlijk voor een goede beroepsbeoefening gezien en zouden minimaal deel van de studie moeten uitmaken: Politieke Theorie/Geschiedenis van politieke ideeën/Politieke Filosofie; Methoden van onderzoek (kwalitatief en kwantitatief); het politieke systeem van het eigen land en van de Europese Unie; Vergelijkende Politicologie; en Internationale Betrekkingen. Verder verschilt per instelling de mate van aandacht voor de volgende onderdelen: Bestuurswetenschap en Beleidsanalyse, Politieke Economie, Politieke Geschiedenis, Politieke Sociologie, en Politieke Psychologie. De bacheloropleiding bereidt voor op de zelfstandige beoefening van de Politicologie; de master Politicologie verscherpt, verdiept en toetst deze zelfstandigheid. De opleidingen hebben niet tot doel één specifiek beroepsprofiel naast dat van de wetenschappelijke onderzoeker te ontwikkelen. De huidige eisen vanuit de kennismaatschappij vergen juist een breed beroepsprofiel dat voldoende mogelijkheden biedt om mobiel en flexibel te kunnen werken zowel in publieke, non-profit en hybride organisaties, als in de particuliere sector. De huidige eisen aan een verantwoordelijke wetenschapsopleiding die voorbereidt op het werken in de kennismaatschappij houden echter ook in dat de opleiding Politicologie studenten opleidt die open staan voor en inzicht hebben in kennis uit andere disciplines en die in staat zijn politicologische kennis op een inzichtelijke manier aan niet-politicologisch geschoolden over te brengen, de hoeveelheid aan informatie doelgericht en effectief te bundelen, verworven kennis toe te passen in situatie van (collectieve) besluitvorming, actief en kritisch aan publieke discussies over politicologische vraagstellingen deel te nemen, alsmede zelfstandig de steeds veranderende stand van kennis bij te houden. Eindtermen Op grond van deze algemene richtlijnen mogen meer in het bijzonder de volgende eisen gesteld worden aan de afgestudeerden (de volgende indeling volgt de ‘Dublin-descriptoren’): Kennis en inzicht: 1. kennis en beheersing van de kernbegrippen in de Politicologie; 2. kennis van de belangrijkste empirische en normatieve Politicologische theorieën 3. en ontwikkelingen; 4. specifieke kennis van theorieën, academisch en politiek debat en empirische bevindingen op ten minste één van de genoemde deelterreinen van de Politicologie en het vermogen daar kritisch op te reflecteren;
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
75
5. kennis van de methoden en technieken van het Politicologisch onderzoek; 6. inzicht in de specifieke positie van de Politicologie temidden van andere wetenschappen. Toepassen kennis en inzicht 1. toepassen van wetenschappelijke theorieën en hanteren van methoden en technieken van Politicologisch onderzoek; 2. beheersen en analyseren van vakliteratuur rond een onderwerp; 3. formuleren, analyseren en oplossen van een wetenschappelijk politicologisch probleem in een schriftelijk rapport en een mondelinge presentatie. Oordeelsvorming 1. kritisch beoordelen van vakliteratuur rond een onderwerp; 2. kritisch reflecteren op eigen (wetenschappelijk) handelen, vaardigheden en ontwikkelingen; 3. kritisch reflecteren op maatschappelijke en politieke vraagstukken door toepassing van verworven politicologische kennis en inzichten; 4. vaardigheid om verworven politicologische kennis te plaatsen in een historisch en (landen- of sector-)vergelijkend perspectief; 5. begrijpen van relevante vraagstukken in andere voor de Politicologie relevante disciplines. Communicatie 1. in staat zijn om deel te nemen aan het wetenschappelijke en publieke debat; 2. in staat zijn om met beoefenaren van andere disciplines een dialoog aan te gaan; 3. in staat zijn om verworven wetenschappelijke kennis in gepopulariseerde mondelinge of schriftelijke vorm om te zetten en voor een breed publiek toegankelijk te maken. Leervaardigheden 1. vinden en zich eigen maken van relevante vakliteratuur en inzichten rond een onderwerp; 2. zoeken, selecteren en verwerken van relevante informatie (o.a. aan de hand van ICT). De criteria die in de ‘Dublin-descriptoren’ worden gebruikt om de bachelor en de master van elkaar te onderscheiden zijn volledig gebaseerd op een verschil in diepte en breedte van de kennis en de mate van autonoom handelen, maar betreffen niet de inhoudelijke kanten van de opleiding. Het volgende schema is aan de hand van de ‘Dublin-descriptoren’ opgesteld: Afgestudeerde bacheloropleiding 1. voldoende kennis over recente ontwikkelingen in het vakgebied om een wetenschappelijk oordeel te vormen; 2. vaardigheid om disciplinaire kennis te verwerken; toepassing van kennis op verschijnselen die tijdens de bachelorstudie onder de aandacht zijn gebracht; 3. in staat zijn om vanuit politicologische inzichten maatschappelijke problemen te onderkennen en te analyseren; 4. op elementair niveau onder begeleiding deelgenomen hebben aan alle fasen van wetenschappelijk onderzoek en kennis te hebben van de volledige empirische cyclus; 5. voldoende kennis van normatieve theorieën om de waardegeladenheid van zowel wetenschappelijke theorieën als van beleidsvoornemens te onderkennen; 6. competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties in het algemeen en voor het oplossen van problemen op het vakgebied; 7. in staat zijn om informatie, ideeën en oplossingen over te dragen.
76
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Afgestudeerde masteropleiding 1. in staat zijn om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; 2. vaardigheid om kennis uit voor de politicologie relevante disciplines te verwerken en toe te passen op de analyse van politicologische problemen; toepassing van kennis ook op verschijnselen die tijdens de studie niet expliciet onder de aandacht zijn gebracht; 3. in staat zijn om een originele bijdrage ter oplossing van maatschappelijke problemen te leveren; 4. zelfstandig kunnen formuleren en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het verslagleggen daarover; 5. diepgaande kennis van normatieve theorieën om een beargumenteerde positie in te nemen in debatten inzake de waardegeladenheid van zowel wetenschappelijke theorieën als van beleidsvoornemens; 6. in staat zijn om wetenschappelijke kennis, inclusief de opzet van het onderzoek alsmede de motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen.
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
77
78
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
Bijlage C: Bezoekprogramma Dag 1: 11:00 – 14:00
15:00 – 15:30 15:30 – 16:00 16:00 – 16:15 16:15 – 17:00 17:00 – 17:30 17:30 – 18:00
Voorbereidende bijeenkomst van de visitatiecommissie: bespreking van de zelfevaluatierapporten en de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bestuderen documenten Gesprek met inhoudelijk verantwoordelijken (opleidingsdirecteur, afdelingsvoorzitter, verantwoordelijk hoogleraar, opstellers zelfevaluatierapport, opleidingscoördinatoren etc.) Bachelorstudenten (ongeveer 3 per jaar, maximaal 10) Masterstudenten (6 tot 8) Pauze Docenten (maximaal 10) Intern overleg commissie Alumni (6 tot 8)
19:30 – 21:30
Diner
14:00 – 15:00
Dag 2: 09:00 – 09:30 09:30 – 10:00 10:00 – 10:30 10:30 – 11:00 11:00 – 11:30 11:30 – 12:30 12:30 – 13:00 13:00 – 16:00 16:00 – 16:30 16:30 – 17:00
Studenten van de opleidingscommissie Docenten van de opleidingscommissie Examencommissie en studieadviseur Rondleiding en eventueel spreekuur Overleg commissie, voorbereiding op gesprek met formeel verantwoordelijken Afsluitend gesprek met formeel verantwoordelijken (faculteitsbestuur, opleidingsdirecteur) Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Receptie
QANU / Politicologie, Universiteit Leiden
79