Taalwetenschappen Faculteit der Letteren Vrije Universiteit Amsterdam
November 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 31 00 030 230 31 29
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4.
3.
Facultair deel
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam
Deel III 1. 2.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling van de commissie Werkwijze van de commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
Deel II 1.
5
Opleidingsdeel
Rapport over de bachelor- en de masteropleiding Taalwetenschap Rapport over de bachelor- en de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen Rapport over de masteropleiding ICT en vertalen
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
7 9 11 15 19
23 25
39 41 67 95
113 Curricula vitae van de leden van de commissie Domeinspecifiek referentiekader Programma’s van de bezoeken van de commissie Lijst met afkortingen
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
115 117 127 133
3
4
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de kwaliteit van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken instellingen en als basis te dienen voor de accreditatie van de beoordeelde opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU streeft ernaar de opleidingen op een onafhankelijke, objectieve en kritische manier te beoordelen en constructieve en opbouwende kritiek te leveren op basis van een gestandaardiseerde verzameling van kwaliteitscriteria en altijd met een oog voor de specifieke omstandigheden van de opleiding. De Visitatiecommissie Taalwetenschappen van QANU heeft haar werkzaamheden met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelormasterstructuur. Wij verwachten dat de overwegingen en de oordelen van de commissie zullen bijdragen aan de verdere verbetering van de kwaliteit van de beoordeelde opleidingen. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de overige leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid om deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf en de medewerkers van de betrokken instellingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
7
8
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
1.
Inleiding
In de onderwijsvisitaties voor de Letterenfaculteiten zijn acht clusters van opleidingen gevormd. Taalwetenschappen is één van die clusters. Tot dit cluster behoren de bachelor- en masteropleidingen Taalwetenschap en verwante opleidingen, zoals Taal- en spraakpathologie, Taal- en spraaktechnologie en Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap, maar ook de bachelor- en masteropleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen en verwante opleidingen, zoals Bedrijfscommunicatie, Communicatiestudies, Documentaire informatiewetenschap, Archiefwetenschap en ICT en vertalen. In dit rapport brengt de visitatiecommissie Taalwetenschappen (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit drie delen: • een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, de samenstelling en de werkwijze van de
commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake.
• een facultair deel (II). Per bezochte faculteit wordt een beschrijving gegeven van de facetten
waarvoor opleidingsoverstijgend beleid is ontwikkeld.
• een opleidingsdeel (III). Per opleiding behandelt de commissie de onderwerpen en facetten uit het
accreditatiekader van de NVAO. In dit deel spreekt zij oordelen uit op onderwerp- en facetniveau. Het bevat regelmatig verwijzingen naar het facultaire deel. Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader, een beschrijving van de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en een opsomming van de uitgangspunten van de commissie. In de slotparagraaf van dit deel gaat de commissie kort in op een aantal algemene inhoudelijke bevindingen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
9
10
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
2.
Taak en samenstelling van de commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het uitvoeren van een visitatie van de opleidingen die deel uitmaken van het cluster Taalwetenschappen op basis van en in overeenstemming met het beoordelingskader van QANU. De commissie kreeg de taak om op basis van door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde kader, en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden.
Betrokken opleidingen De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Vrije Universiteit Amsterdam (bezoek op 26 en 27 april 2005): • bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) • bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) • masteropleiding Taalwetenschap (66803) • masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (66826) • masteropleiding ICT en vertalen (60040) Universiteit Utrecht (bezoek op 10 en 11 mei 2005): bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) masteropleiding Taalwetenschap (66803) masteropleiding Communicatiestudies (60308)
• • • •
Radboud Universiteit Nijmegen (bezoek op 24, 25 en 26 mei 2005): bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) masteropleiding Taalwetenschap (66803) masteropleiding Taal- en spraakpathologie (60258) masteropleiding Taal- en spraaktechnologie (60503) masteropleiding Bedrijfscommunicatie (60176)
• • • • • •
Universiteit Leiden (bezoek op 16 en 17 juni 2005): • bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) • bacheloropleiding Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap (50204) • masteropleiding Taalwetenschap (66803) • masteropleiding Vergelijkende Indo-Europese taalwetenschap (60146) Rijksuniversiteit Groningen (bezoek op 28, 29 en 30 juni 2005) • bacheloropleiding Algemene taalwetenschap (50622) • bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) • masteropleiding Algemene taalwetenschap (60622) • masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (66826) • masteropleiding Speech and language pathology (66058) • masteropleiding Toegepaste taalwetenschap (60630)
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
11
Universiteit van Tilburg (bezoek op 15 en 16 september 2005): • bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) • masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (66826) Universiteit van Amsterdam (bezoek op 18, 19 en 20 september 2005): bacheloropleiding Taalwetenschap (56803) bacheloropleiding Documentaire informatiewetenschap (50010) masteropleiding General Linguistics (60074) masteropleiding Documentaire informatiewetenschap (60180) masteropleiding Archiefwetenschap (60181)
• • • • •
Samenstelling van de commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: • prof. dr. J. De Caluwe, docent Nederlandse Taalkunde, Universiteit Gent, BE. Tot de leden van de commissie werden benoemd: • mw. dr. F. van Beinum, voormalig hoofddocent Fonetische Wetenschappen, Universiteit van
Amsterdam;
• prof. dr. F. Van Eynde, hoogleraar Computerlinguïstiek, Katholieke Universiteit Leuven (België); • drs. T. Joostens, onderwijskundige, verbonden aan het Universitair Onderwijs Centrum
Groningen (UOCG);
• mw. A. van Leijsen, student Communicatie- en informatiewetenschappen, Universiteit van
Tilburg;
• mw. F. van de Nadort, student Bedrijfscommunicatie, Radboud Universiteit Nijmegen; • drs. E. Pols, onderwijskundige, verbonden aan het Universitair Onderwijs Centrum Groningen
(UOCG); • prof. dr. L. Van Waes, hoogleraar Zakelijke en Technische Communicatie, Universiteit
Antwerpen (België);
• prof. dr. G. Vanden Wyngaerd, hoofddocent Taal- en Letterkunde, Katholieke Universiteit
Brussel (België). Drs. S. Looijenga, medewerker van het bureau van QANU, was secretaris van de commissie. Tijdens de startvergadering van de commissie werd de heer Van Eynde gekozen tot vice-voorzitter. De heer Van Waes heeft niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Leiden, mevrouw Van Beinum niet aan het bezoek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De studentleden en de onderwijskundigen hebben afwisselend deelgenomen aan de bezoeken. Mevrouw Van de Nadort was het studentlid van de commissie tijdens de bezoeken aan de Universiteit Utrecht, de Universiteit Leiden, de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Amsterdam, mevrouw Van Leijsen tijdens de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de Radboud Universiteit Nijmegen en de Rijksuniversiteit Groningen. De heer Joostens nam als onderwijskundige deel aan de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam, de Universiteit Utrecht, de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam, mevrouw Pols aan de bezoeken aan de Universiteit Leiden, de Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit van Tilburg. Mevrouw Van Beinum heeft zich tijdens het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam terughoudend opgesteld en niet actief deelgenomen aan de gesprekken of aan de beoordeling van de opleidingen. Zij was tot juli 2004 in dienst van de Universiteit van Amsterdam, maar had tijdens de laatste jaren van haar dienstverband een aanstelling met een beperkte omvang (0,2 fte). In die periode hield zij zich alleen nog bezig met het begeleiden van promovendi en het verrichten van onderzoek en was zij in het geheel niet betrokken bij de opleidingen die de commissie beoordeeld heeft. De 12
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
commissie was van mening dat mevrouw Van Beinum in staat was om op een onafhankelijke manier te oordelen over de opleidingen, maar heeft er, om ongewenste complicaties te voorkomen, toch voor gekozen om mevrouw Van Beinum tijdens het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam een andere rol te laten vervullen dan tijdens de overige bezoeken. De commissie heeft gekozen voor deze rol (wel aanwezig zijn tijdens het bezoek, maar niet actief deelnemen aan de gesprekken en de beoordeling van de opleidingen), omdat mevrouw Van Beinum beschikt over inhoudelijke expertise die verder binnen de commissie niet aanwezig is. Mevrouw Pols, die in dienst is van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft deelgenomen aan het bezoek aan deze instelling. Zij is als medewerker van het Universitair Onderwijscentrum Groningen de afgelopen jaren niet betrokken geweest bij de opleidingen die de commissie heeft beoordeeld. De commissie heeft voorafgaand aan haar bezoek met de faculteit overlegd over de deelname van mevrouw Pols. De faculteit deelde de mening van de commissie dat mevrouw Pols in staat was om een onafhankelijk oordeel te vellen over de Groningse opleidingen. De leden van de commissie en de secretaris hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring, die is opgenomen in het QANU-kader, ondertekend. Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is opgenomen in bijlage A. Voor een aantal opleidingen heeft de commissie additionele expertise aangetrokken: • voor de bachelor- en de masteropleiding Vergelijkende Indo-Europese Taalwetenschap, verzorgd
door de Universiteit Leiden: prof. dr. S. Zimmer, hoogleraar Indogermanistiek en Keltologie aan het Institut für Anglistik, Amerikanistik und Keltologie van de Universität Bonn (Duitsland); • voor de bachelor- en de masteropleiding Documentaire informatiewetenschap en de masteropleiding Archiefwetenschap, verzorgd door de Universiteit van Amsterdam: prof. dr. L. Simons, hoofdbibliothecaris van de Universiteit Antwerpen en hoogleraar boek- en bibliotheekwetenschap aan de universiteiten van Antwerpen en Leuven (België).
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
13
14
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
3.
Werkwijze van de commissie
De Letterenaanpak De faculteiten die in het kader van de Letterenvisitaties werden bezocht door één of meer visitatiecommissies hebben voor een deel informatie aangeleverd die betrekking heeft op het facultaire niveau. In de meeste gevallen is die informatie vervat in een facultaire zelfstudie. De informatie die betrekking heeft op het facultaire niveau is geanalyseerd door medewerkers van QANU op basis van een protocol dat gebaseerd is op het accreditatiekader van de NVAO. De medewerkers van QANU hebben tevens een bezoek afgelegd aan de desbetreffende faculteiten om aanvullende informatie te verzamelen, de analyses te toetsen en faciliteiten te bekijken. De analyses zijn vastgelegd in facultaire rapporten. Deze rapporten zijn voorgelegd aan de faculteiten, die daarmee de gelegenheid kregen om eventuele feitelijke onjuistheden te identificeren, en, nadat de onjuistheden waren gecorrigeerd, aangeboden aan de visitatiecommissies. Door deze werkwijze te hanteren was het mogelijk een significant doelmatigheidsvoordeel te behalen en de consistentie in de beoordeling van de afzonderlijke commissies te verbeteren. De werkwijze van de commissie De commissie hield op 22 maart 2005 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werden onder andere het domeinspecifieke referentiekader van de commissie (opgenomen in bijlage B) en de nadere taakverdeling binnen de commissie besproken en namen de commissieleden de te volgen werkwijze door. Het QANU-kader heeft als leidraad gediend bij het vaststellen van de werkwijze van de commissie. De commissie heeft afspraken gemaakt over een interne taakverdeling op grond van inhoudelijke expertise, maar zij wenst te benadrukken dat zij in haar geheel verantwoordelijk is voor de beoordeling van de opleidingen en voor de verslaglegging van die beoordeling. De voorbereiding op de bezoeken De secretaris van de commissie heeft de zelfevaluatierapporten van de opleidingen gecontroleerd op kwaliteit en volledigheid en, in overleg met de commissie, bepaald of de rapporten gebruikt konden worden in het kader van de voorbereidingen op de visitatiebezoeken. In alle gevallen voldeden de zelfevaluatierapporten aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De commissieleden hebben voorafgaand aan elk bezoek de zelfevaluatierapporten van de te beoordelen opleidingen bestudeerd en op basis daarvan vragen en opmerkingen geformuleerd. De commissieleden hebben daarnaast voorafgaand aan elk bezoek enkele (doctoraal)scripties gelezen die waren geselecteerd door de secretaris. De secretaris heeft steeds de vragen en opmerkingen van de commissieleden bewerkt tot een document dat de commissie tot haar beschikking had tijdens het visitatiebezoek. Op die manier kon de commissie erop toezien dat de punten die aanleiding gaven tot vragen of opmerkingen tijdens de gesprekken ook daadwerkelijk aan de orde werden gesteld. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van elk bezoek heeft de commissie de zelfevaluatierapporten, het document met vragen en opmerkingen en de afstudeerscripties besproken. De bezoeken van de commissie De bezoeken hebben plaatsgevonden van april tot en met september 2005. In bijlage 3 zijn de programma’s van de verschillende bezoeken opgenomen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
15
De secretaris van de commissie heeft steeds, voorafgaand aan elk bezoek, afspraken gemaakt met de contactpersoon van de opleidingen over het programma voor het bezoek. De programma’s van de bezoeken van de commissie zijn opgenomen in bijlage C. De commissie heeft tijdens elk bezoek gesproken met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, de afgestudeerden, de Opleidingscommissies en Examencommissies en de studiebegeleiding. Daarnaast heeft zij steeds afzonderlijk gesproken met studenten en docenten van de opleidingen. Verder heeft zij het ter inzage gevraagde materiaal bestudeerd en een spreekuur gehouden ten behoeve van studenten of docenten die zich voor of tijdens het bezoek hadden aangemeld. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van die mondelinge rapportage en voor de beoordeling van de opleidingen. Zij heeft de voorgeschreven checklist als uitgangspunt voor de beoordeling gehanteerd. De bestudering van het materiaal tijdens de bezoeken De commissie heeft tijdens haar bezoeken in alle gevallen het materiaal bestudeerd dat zij vooraf ter inzage had gevraagd. Zij heeft veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie uit de zelfstudie of de gevoerde gesprekken te verifiëren met behulp van dat materiaal. De commissie had de opleidingen gevraagd om de volgende documenten ter beschikking te stellen: • • • • • • • • • • •
alle eindwerkstukken of scripties die in de zelfstudie worden vermeld (ook bachelorscripties); de formulieren die worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de scripties; voorlichtingsmateriaal (folders, brochures); studiemateriaal: verplichte literatuur, handboeken, syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen en stageverslagen; scriptiereglementen, richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen, stagehandleidingen; reglementen met betrekking tot tentamens en examens, toetshandleidingen; toetsmaterialen (opdrachten, tentamens en dergelijke); verslagen van recente vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie; materiaal met betrekking tot de evaluatie van colleges en curricula, studententevredenheidsmonitoren; • alumni-enquêtes; • verslagen of rapporten van relevante ad hoc-commissies; • jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar). In een aantal gevallen heeft de commissie tijdens een bezoek om aanvullende documentatie gevraagd. De opleidingen hebben naar de overtuiging van de commissie al het mogelijk gedaan om de commissie te voorzien van de informatie die zij wilde bestuderen. De beslisregels Het accreditatiestelsel kent een vierpuntsschaal voor de beoordeling van de facetten (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en een tweepuntsschaal voor de beoordeling van de onderwerpen (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft bij het bepalen van haar oordelen voor de facetten de beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • de beoordeling ‘onvoldoende’ geeft aan dat de opleiding niet voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet;
16
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
• de beoordeling ‘voldoende’ geeft aan dat de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit die
gelden voor het desbetreffende facet;
• de beoordeling ‘goed’ geeft aan dat de opleiding aantoonbaar uitstijgt boven het niveau dat wordt
vastgelegd door de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet;
• de beoordeling ‘excellent’ geeft aan dat de opleiding als een voorbeeld van best practice mag worden
beschouwd met betrekking tot het desbetreffende facet. De commissie is van mening dat zij het oordeel ‘voldoende’ voor een facet kan toekennen wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt met betrekking tot dat facet. Het is dan wel noodzakelijk dat er tegenover die kritische opmerkingen ook positieve bevindingen kunnen worden geplaatst. Omdat de meeste masteropleidingen die de commissie heeft beoordeeld nog niet of recent van start waren gegaan op het moment dat de commissie een faculteit bezocht, kon zij haar oordelen niet in alle gevallen baseren op verifieerbare informatie of ervaringen met of oordelen van docenten of studenten. De commissie heeft in die gevallen waarin zij zich voornamelijk moest baseren op voornemens of plannen in principe niet het oordeel ‘goed’ gegeven, omdat zij het uitgangspunt gehanteerd heeft dat er concrete evidentie moet zijn dat een opleiding uitstijgt boven het niveau van basiskwaliteit. De commissie heeft in haar beoordeling de informatie die is opgenomen in de facultaire rapporten meegewogen, maar steeds op het niveau van de opleiding vastgesteld of er wordt voldaan aan de criteria voor basiskwaliteit. De rapporten De commissie heeft ervoor gekozen om gerelateerde bachelor- en masteropleidingen gezamenlijk te beschrijven. Zij heeft bij de behandeling van de facetten die behoren tot de onderwerpen Doelstellingen en Programma steeds expliciet het onderscheid gemaakt tussen bachelor- en masteropleiding. Omdat de informatie met betrekking tot de facetten die vallen onder de overige onderwerpen in de praktijk voor de bachelor- en de gerelateerde masteropleiding dezelfde is, heeft de commissie bij de behandeling van die facetten geen onderscheid gemaakt, tenzij er daarvoor een aanwijsbare reden bestond. In het algemeen verzorgen stafleden met expertise op een bepaald gebied immers onderwijs binnen de bacheloropleiding en de verwante masteropleiding. De voorzieningen waarvan docenten en studenten gebruik kunnen maken zijn evenmin verschillend. Het systeem van kwaliteitszorg wordt niet op het niveau van de opleiding, maar op een hoger aggregatieniveau, in de meeste gevallen op het niveau van de faculteit, vastgelegd. Bij de beoordeling van de facetten die vallen onder het onderwerp Resultaten heeft de commissie evenmin een onderscheid tussen de bachelor- en de masteropleiding gemaakt, in dit geval omdat er voor de nieuwe, gedeelde opleidingen nog nauwelijks (en in meerdere gevallen nog geen) resultaten behaald waren, omdat de opleidingen pas recent of nog niet van start waren gegaan. De oordelen met betrekking tot dit onderwerp zijn voornamelijk gebaseerd op de resultaten die behaald zijn in het kader van de ongedeelde opleiding. De commissie besteedt alleen expliciete aandacht aan deeltijdvarianten van opleidingen wanneer er sprake is van verschillen met of afwijkingen van de voltijdvarianten van die opleidingen. De oordelen die zij uitspreekt hebben in alle gevallen betrekking op alle varianten van de opleidingen. De secretaris van de commissie heeft, op basis van de bevindingen van de commissie tijdens de bezoeken, voor alle opleidingen conceptrapporten opgesteld en die, in overeenstemming met de binnen de commissie gemaakte afspraken, voorafgaand aan de slotvergadering verspreid onder de commissieleden. Tijdens de slotvergadering, die plaatsvond op 3 en 4 juli 2006, heeft de commissie de conceptrapporten en de daarin vervatte oordelen vastgesteld. Nadat de commissie de conceptrapporten tijdens de slotvergadering had vastgesteld, zijn de rapporten naar de faculteiten verstuurd in het kader van de hoor-wederhoorprocedure. De reacties vanuit de faculteiten zijn verwerkt door voorzitter en secretaris. Vragen en opmerkingen die niet redactioneel van aard waren zijn voorgelegd aan de gehele commissies. De definitieve versie van de opleidingsrapporten is vastgesteld in oktober 2006. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
17
De rendementen en de Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) QANU heeft de schrijvers van de zelfevaluatierapporten cijfermateriaal verstrekt dat afkomstig is uit een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUOcijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). De database bevat gegevens over onder andere instroom, rendementen en studieduur van de cohorten 1988-1989 tot en met 2000-2001. Omdat de cijfers op identieke wijze zijn bewerkt, is het mogelijk om opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-OpleidingInstelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing omdat ze niet goed toe te delen zijn aan hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft de KUO-cijfers bestudeerd voor de opleidingen die zij heeft beoordeeld en vastgesteld dat zij met voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. De beschikbare cijfers hebben betrekking op de ongedeelde opleidingen en zijn verouderd. De commissie heeft ook kennis genomen van de rendement- en doorstroomcijfers die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Zij heeft in haar oordelen over de rendementen alle beschikbare gegevens meegewogen, ook de maatregelen die faculteiten of opleidingen hebben genomen om de rendementen te verbeteren. De kwaliteit van de afgestudeerden De commissie heeft de opleidingen gevraagd om zoveel mogelijk informatie (zoals recent onderzoek onder alumni of evaluaties onder het afnemend veld) ter beschikking te stellen die betrekking heeft op de door afgestudeerden behaalde eindkwalificaties. Zij heeft haar oordeel over de kwaliteit van de afgestudeerden mede gebaseerd op die informatie. Zij heeft ook de informatie die naar voren kwam tijdens gesprekken met alumni, studenten en studie- en stagebegeleiders gebruikt om te bepalen of de behaalde eindkwalificaties voldoen aan de eisen die mogen worden gesteld aan afgestudeerden. Ook de kwaliteit van de scripties die de commissieleden voorafgaand aan de bezoeken bestudeerd hebben, speelde een belangrijke rol in de beoordeling van de kwaliteit van de afgestudeerden.
18
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
De commissie heeft de bezoeken aan de instellingen als nuttig, plezierig en leerzaam ervaren. Haar werk werd verlicht en veraangenaamd door het feit dat de bezoeken door de opleidingen in alle gevallen goed voorbereid en verzorgd waren. De gesprekken die zij heeft gevoerd vonden steeds plaats in een positieve, openhartige en constructieve sfeer. De commissie is in de gelegenheid geweest om alle vragen die zij had ook daadwerkelijk te stellen en zij heeft daarmee de zelfevaluatierapporten van de opleidingen op een goede en gedegen manier kunnen verifiëren. De commissie stelt er prijs op de volgende algemene inhoudelijke opmerkingen te maken: • Studielast. De commissie heeft tijdens alle bezoeken gesproken over de feitelijke studielast, de tijd
die studenten daadwerkelijk besteden aan hun opleiding. Zij heeft vastgesteld dat er een systematisch en significant verschil lijkt te bestaan tussen de geplande studielast en de gerealiseerde studielast. Studenten besteden in het algemeen (enkele uitzonderingen daargelaten) geen 40 uur per week aan hun studie, maar eerder zo’n 30 uur. Tijdens verschillende bezoeken werd de commissie erop gewezen dat studenten weliswaar minder dan 40 uur per week studeren, maar tegelijkertijd ook meer dan het voorziene aantal jaren nodig hebben om een opleiding af te ronden, hetgeen zou kunnen betekenen dat de feitelijke studielast voor de opleiding als geheel toch overeenkomt met de geplande studielast. De commissie realiseert zich dat die conclusie juist zou kunnen zijn, maar heeft ook veel studenten gesproken die van mening waren dat de opleiding die zij volgen zeker niet als zwaar kan worden gekarakteriseerd en dat veel onderdelen met goed gevolg kunnen worden afgerond zonder dat zij de daarvoor gereserveerde tijd ook daadwerkelijk nodig hadden. De commissie is bezorgd over het feit dat alle betrokkenen het als een gegeven lijken te beschouwen dat studenten in Nederland minder dan de vereiste tijd aan hun studie besteden, omdat zij nu eenmaal baantjes nodig hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en ook tijd moeten overhouden voor andere activiteiten. • Afstudeerscripties. De commissie heeft ter voorbereiding op haar bezoeken steeds verschillende
afstudeerscripties bestudeerd. Het viel haar daarbij op dat opleidingen slechts in zeer beperkte mate gebruik maken van beoordelingsformulieren voor scripties of op een andere manier de beoordelingen vastleggen. Dit betekent dat het voor de commissie in het algemeen lastig was om te bepalen op grond waarvan een oordeel voor een afstudeerscriptie tot stand was gekomen, welke rol en welk gewicht de verschillende factoren die een rol spelen in het beoordelingsproces (ten opzichte van elkaar) gekregen hadden. De commissie is er een voorstander van dat de beoordeling van scripties (en andere schriftelijke werkstukken) gemotiveerd, geëxpliciteerd en gestandaardiseerd wordt, bijvoorbeeld met behulp van een standaard beoordelingsformulier. • Gebruik van het Engels. Het viel de commissie eveneens op dat bij sommige opleidingen relatief veel
scripties in het Engels worden geschreven, zonder dat studenten daarop voorbereid of daarvoor getraind waren. In verschillende gevallen liet de kwaliteit van het Engels dan ook te wensen over. De commissie is enigszins verbaasd over de vanzelfsprekendheid waarmee sommige opleidingen het Engels gebruiken. Zij heeft vastgesteld dat zo goed als geen enkele opleiding systematisch aandacht besteed aan het verwerven van die vaardigheden in het Engels die studenten nodig hebben voor werkstukken, scripties of artikelen die zijn gericht op een wetenschappelijk publiek. • Bewaking van de kwaliteit van minoren en keuzevakken. De commissie heeft geconstateerd dat studenten
in toenemende mate hun opleidingsprogramma voor een deel zelf samenstellen door minoren, bijvakken of keuzevakken te kiezen uit een aanbod dat speciaal met het oog daarop is samengesteld of dat afkomstig is uit de programma’s van andere opleidingen. Daar komt bij dat er eveneens in toenemende mate onderdelen uit andere programma’s worden opgenomen in de reguliere of verplichte programma’s van opleidingen. Zij is enigszins bezorgd over het feit dat opleidingen vaak geen inzicht hebben in de resultaten van de evaluaties van dergelijke onderdelen en evenmin de beschikking hebben over middelen of instrumenten om de kwaliteit van die onderdelen te
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
19
verbeteren. De commissie is overigens eveneens bezorgd over het feit dat belangrijke delen van de programma’s die studenten volgen niet beoordeeld worden in het kader van de externe kwaliteitszorg. Visitatiecommissies beoordelen in feite alleen de reguliere of verplichte delen van de programma’s en hebben geen inzicht in de (kwaliteit van de) minoren of keuzevakken die studenten volgen. • Studentenaantallen, samenwerking, eigen profiel, Sectorplan. De commissie heeft vast moeten stellen dat de
studentenaantallen van een deel van de opleidingen die zij heeft beoordeeld structureel laag zijn en in enkele gevallen dicht in de buurt komen van de kritische massa die vereist is om een opleiding met een minimum aan kwaliteit te blijven verzorgen. In het bijzonder bij de opleidingen Taalwetenschap staat de omvang van de staf op verschillende plaatsen onder druk als gevolg van bezuinigingen, die vaak rechtstreeks gerelateerd zijn aan studentenaantallen. Het gevolg daarvan is dat het in een aantal gevallen lastig wordt om de expertise in stand te houden die nodig is voor het verzorgen van een kwalitatief aanvaardbaar opleidingsprogramma. Aan de andere kant is de expertise die op de ene plaats ontbreekt soms op een andere plaats wel beschikbaar. De commissie heeft vastgesteld dat de taalwetenschappelijke opleidingen in het algemeen redelijk goed verankerd zijn binnen de eigen faculteiten, maar dat er weinig samenwerking is tussen de verschillende opleidingen op het gebied van de taalwetenschap onderling. Het Sectorplan Letteren, waarin afspraken voor interuniversitaire samenwerking worden vastgelegd, heeft geen betrekking op de taalwetenschap. De commissie is van oordeel dat het nuttig is om te onderzoeken of de uitgangspunten van het Sectorplan ook op de opleidingen op het gebied van de taalwetenschap zouden kunnen worden toegepast. • Interne kwaliteitszorg: In de ogen van de commissie is er, ongetwijfeld mede als gevolg van de invoe-
ring van accreditatie in Nederland, op de meeste faculteiten op een goede en doordachte manier aandacht besteed aan het systeem van interne kwaliteitszorg. Op veel plaatsen wordt gewerkt aan de vernieuwing van het bestaande systeem of aan de ontwikkeling van een nieuw systeem van kwaliteitszorg. De interne kwaliteitszorg wordt op deze manier in toenemende mate geïnternaliseerd, vormt steeds meer een geïntegreerd onderdeel van de opleidingen. De commissie is positief over die ontwikkeling, maar heeft wel opgemerkt dat opleidingen veel aandacht besteden aan de evaluatie van onderdelen van programma’s, maar dat de aandacht voor de evaluatie van programma’s als geheel nog achterblijft. Zij heeft daar begrip voor, omdat de invoering van de programma’s van de bachelor- en de masteropleidingen (ten tijde van haar bezoeken) zeer recent of nog niet voltooid was, maar wijst wel op de noodzaak om de onderdelen ook in samenhang tot elkaar te beoordelen en dus aandacht te besteden aan de evaluatie van curricula als geheel. De commissie heeft tijdens een aantal bezoeken overigens ook vernomen dat de toegenomen aandacht voor kwaliteitszorg een keerzijde heeft en dat er hier en daar een zekere mate van vermoeidheid ontstaat. Zij is van mening dat evaluaties niet moeten verworden tot automatismen, tot verplichte nummers, dat duidelijk moet blijven waarom er geëvalueerd wordt en wat met de resultaten van de evaluaties wordt gedaan. Wanneer dat laatste niet (meer) het geval is, schieten evaluaties hun doel voorbij. • Bewaking van de kwaliteit van de zij-instroom: De commissie heeft gemerkt dat veel van de door haar
beoordeelde opleidingen veel studenten aantrekken die niet rechtstreeks vanuit het VWO of een bacheloropleiding aan dezelfde instelling afkomstig zijn, maar eerst een HBO-opleiding hebben gevolgd of uit het buitenland komen. De commissie heeft tijdens verschillende bezoeken vernomen dat de academische kwalificaties van studenten die afkomstig zijn uit het HBO problematisch kunnen zijn. Opleidingen worstelen soms met de toelating van zulke studenten. Dat geldt in het bijzonder voor opleidingen die zich niet mogen verheugen in een grote belangstelling van studenten. De commissie kreeg soms de indruk dat het motto leek te zijn: “elke student telt”. Dat motto is evenzeer van toepassing op studenten uit het buitenland. Zij heeft geconstateerd dat een aantal opleidingen geen schakelprogramma voor buitenlandse studenten aanbiedt, maar het uitgangspunt hanteert dat eventuele deficiënties tijdens de opleiding moeten worden weggewerkt. Dat betekent niet alleen dat studenten met deficiënties in ieder geval gedurende het eerste deel van hun studie harder moeten werken dan andere studenten, maar ook dat de voorkennis van de studenten die onderwijs volgen niet gelijk is, iets wat ten koste kan gaan van studenten die geen deficiënties hebben. De commissie is van oordeel dat het van belang is dat elke opleiding kwali20
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
tatieve toelatingseisen blijft stellen, zorgvuldig kijkt naar de kennis en vaardigheden van studenten die willen instromen en, wanneer dat noodzakelijk is, extra maatregelen neemt om te verzekeren dat alle groepen studenten uiteindelijk alle eindkwalificaties van de opleiding verwerven. • Academisch gehalte van de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen. De commissie heeft met
genoegen vastgesteld dat het academisch gehalte van de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen in de afgelopen jaren duidelijk is toegenomen. Het onderwijs is in sterkere mate dan in het verleden het geval was gerelateerd aan onderzoek dat binnen het vakgebied wordt uitgevoerd. • Toegenomen aandacht voor de beroepspraktijk: De commissie heeft tot haar genoegen vastgesteld dat er
in de programma’s van de opleidingen die zij heeft beoordeeld in toenemende mate sprake is van aandacht voor de beroepspraktijk. Studenten hebben in steeds meer gevallen de mogelijkheid (en soms de verplichting) om, bijvoorbeeld tijdens een stage, kennis te maken met de wereld waarin zij na hun studie terecht komen. De commissie waardeert het dat ook meer en meer opleidingen op het gebied van de taalwetenschap, waarvoor geldt dat de beroepen of functies waarin afgestudeerden terechtkomen zeer heterogeen zijn, op een serieuze manier aandacht besteden aan de eisen van die beroepspraktijk. • Matrificering van het onderwijs. De commissie heeft geconstateerd dat de matrificering van het
onderwijs op alle door haar bezochte faculteiten in toenemende mate een rol speelt. Dat betekent dat een steeds groter deel van het onderwijs dat verzorgd wordt niet meer heel specifiek gericht is op een duidelijk te identificeren groep studenten, maar wordt aangeboden aan een heterogene groep studenten, afkomstig uit verschillende opleidingen. Het betekent ook dat de groep docenten die het onderwijs binnen een opleiding verzorgt eveneens heterogeen wordt. De commissie heeft begrip voor de overwegingen van de faculteiten om te streven naar onderwijs dat door grotere groepen studenten gevolgd wordt, maar stelt tegelijkertijd vast dat dat uitgangspunt in ieder geval vanuit inhoudelijk perspectief niet alleen maar voordelen oplevert. Het is niet uit te sluiten dat de flexibilisering van het onderwijsaanbod gevolgen heeft voor de samenhang van een opleidingsprogramma of voor de verwerving van vakinhoudelijke vaardigheden. In de ogen van de commissie heeft dit punt blijvende aandacht van de faculteiten en opleidingen nodig. De studenten die een college volgen hebben niet gegarandeerd dezelfde voorkennis en beschikken niet altijd over dezelfde (academische of vakinhoudelijke) vaardigheden. Deze situatie kan gevolgen hebben voor de inhoud en de mate van verdieping van het onderwijs, zoals de commissie tijdens verschillende bezoeken heeft mogen vaststellen. De commissie is van mening dat opleidingen er goed aan doen om duidelijke omschrijvingen op te stellen van de kennis en vaardigheden die vereist zijn voor een bepaald onderdeel en maatregelen treffen die erop gericht zijn om studenten met deficiënties in de gelegenheid te stellen om ontbrekende kennis en vaardigheden te verwerven voordat zij aan een onderdeel beginnen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
21
22
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
DEEL II: FACULTAIR DEEL
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
23
24
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
1.
Rapport over de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam
Het bezoek van de commissie Taalwetenschap aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit Amsterdam vond plaats op 26 en 27 april 2005. De opleidingen die de commissie beoordeelde zijn: Type opleiding Bachelor Master
1.0.
Opleidingsnaam (CROHO-nummer) Taalwetenschap (56803) Communicatie- en informatiewetenschappen (56826) Taalwetenschap (66803) Communicatie- en informatiewetenschappen (66826) ICT en vertalen (60040)
Variant(en) Voltijd, deeltijd Voltijd, deeltijd Voltijd, deeltijd Voltijd, deeltijd Duaal
Structuur en organisatie van de faculteit
De Faculteit der Letteren, één van de 12 faculteiten van de Vrije Universiteit, is de kleinste Letterenfaculteit in Nederland. Er werken in totaal zo’n 250 medewerkers (waaronder ook onderzoeks- en ondersteunend personeel) en er wordt onderwijs verzorgd voor 1200 studenten. De faculteit stelt zich volgens de zelfstudie ten doel: • aan studenten een academische vorming te geven door middel van onderwijs in een verscheiden-
heid van vormen, op het niveau van bachelor-, master- en onderzoeksmasteropleidingen in voltijd en deeltijd; • de wetenschap op de disciplinevelden van de faculteit verder te ontwikkelen zowel door eigen onderzoek van docenten en onderzoeksmedewerkers als door opleiding van promovendi en andere onderzoekers, zowel binnen de faculteit als in het samenwerkingsverband van onderzoekscholen; • daardoor tevens bij te dragen aan overdracht van culturele waarden aan een groter publiek, door vergroting van kennis op het gebied van taal, beeld, kunst en cultuur, en geschiedenis, dit met name met het oog op professionele doeleinden in het onderwijs, het bedrijfsleven, de journalistiek, de media, de musea en de zorg voor het erfgoed. De faculteit geeft aan dat zij vorm aan deze doelstellingen wil geven door specifieke vakkennis te plaatsen in een breed cultureel en wetenschappelijk perspectief van academisch niveau. Ze wil de studenten zo kennis laten maken met, inzicht geven in, en kritisch en reflectief leren staan tegenover de wetenschapsbeoefening zelf, de betekenis van hun vak voor mens en maatschappij, en de rol van de academicus in de samenleving. De Vrije Universiteit besteedt traditioneel veel aandacht aan waarden om studenten en docenten ertoe te brengen zich verantwoord en verantwoordelijk te gedragen. De faculteit wordt bestuurd door een faculteitsbestuur, dat bestaat uit de decaan en twee andere leden. Het bestuur wordt bijgestaan door twee adviserende leden, de directeur bedrijfsvoering en een student. Het bestuur is verantwoordelijk voor de organisatie en coördinatie van onderwijs en onderzoek, wat betekent dat het faculteitsbestuur de Onderwijs- en Examenregelingen van de opleidingen vaststelt en toezicht houdt op de uitvoering ervan. De interne structuur van de faculteit is onderhevig aan veranderingen. Met ingang van 1 oktober 2004 is het aantal afdelingen teruggebracht van negen tot vijf, terwijl de hoofden van de afdelingen (die altijd hoogleraar zijn) een grotere verantwoordelijkheid hebben gekregen. De taak en functie van een afdelingshoofd is tweeledig: hij of zij is verantwoordelijk voor de inzet van het aan de afdeling toegewezen personeel in de opleidingsprogramma’s waaraan de afdeling bijdraagt en speelt tevens een coördinerende rol bij de programmering van het onderwijs in de afdeling. Binnen de afdelingen bestaan expertisegroepen of disciplinegroepen, groepen van medewerkers die zich met dezelfde discipline bezighouden. Het faculteitsbestuur heeft besloten dat het jaar 2004-2005 als proefjaar wordt beQANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
25
schouwd en dat na afloop daarvan de nieuwe structuur zal worden geëvalueerd, waarbij in principe alle zinvolle wijzigingen of bijstellingen bespreekbaar moeten zijn. De faculteit is voornemens de al langer bestaande matrixstructuur (stafleden zijn ondergebracht in afdelingen en worden van daaruit ingezet in opleidings- en onderzoeksprogramma’s) verder te versterken. Dat is nodig vanwege organisatorische redenen (om het voortbestaan van opleidingen te garanderen in een tijd van financiële krapte), maar ook vanwege maatschappelijke redenen (interdisciplinariteit is in toenemende mate een academische vereiste). Er is binnen de faculteit één onderwijsinstituut dat als taak heeft de bevordering van de onderwijsverzorging in de faculteit. Aan het hoofd van het onderwijsinstituut staat de onderwijsdirectie, voorgezeten door de onderwijsdirecteur, die in het verleden tegelijkertijd portefeuillehouder onderwijs binnen het faculteitsbestuur was. Inmiddels zijn deze functies weer gescheiden: vanaf juli 2005 kent de faculteit zowel een portefeuillehouder onderwijs als een onderwijsdirecteur. Tevens is de onderwijsdirectie per 1 september 2005 vervangen door een MT-onderwijs, bestaande uit de vijf afdelingshoofden, de onderwijsdirecteur en twee adviserende leden: de portefeuillehouder onderwijs en een student. Alle opleidingen hebben een Opleidingscommissie, waarbij de Opleidingscommissie van de ongedeelde opleiding en de bacheloropleiding identiek zijn. De Opleidingscommissies van de masteropleidingen bestaan uit vier leden (de voorzitter en secretaris uit de commissie voor de gelijknamige bacheloropleiding en twee studenten uit de masteropleiding). De faculteit signaleert dat de rol van de Opleidingscommissies in toenemende mate wordt gecompliceerd als gevolg van de flexibilisering van programma’s en het denken vanuit majors. De ongedeelde opleiding en de daaruit voortgekomen bachelor- en masteropleidingen hebben één Examencommissie met drie tot vijf leden. De onderwijsdirectie, de afdelingen, de opleidingen en de docenten worden ondersteund door het facultaire afdelingensecretariaat, dat deel uitmaakt van het faculteitsbureau. Ondersteuning op het gebied van de onderwijsorganisatie wordt verzorgd door het facultaire onderwijsbureau, eveneens onderdeel van het faculteitsbureau. Tot het onderwijsbureau behoren de onderwijscoördinatoren, de studieadviseurs, het bureau internationalisering, het studiesecretariaat, de stagecoördinator en de voorlichter. Er zijn binnen de faculteit twee medezeggenschapsorganen: de facultaire studentenraad (5 leden) en de onderdeelcommissie van de ondernemingsraad (9 leden uit wetenschappelijk en ondersteunend personeel). Als gemeenschappelijke vergadering (of facultair overlegorgaan) geven zij advies over begroting en jaarrekening en instemming met betrekking tot faculteitsreglement en de Onderwijs- en Examenregelingen (OER). De faculteit meldt dat een deel van de medewerkers zich minder betrokken voelt bij deze manier van medezeggenschap dan bij de vroegere faculteitsraad.
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De faculteit bood tot voor kort dertien ongedeelde opleidingen aan. Die opleidingen zijn omgezet in dertien gelijknamige bachelor- en masteropleidingen. De bacheloropleidingen zijn op 1 september 2002 van start gegaan, de meeste masteropleidingen op 1 september 2004. De faculteit heeft in 2002 de eerste twee jaren van de programma’s van de bacheloropleidingen ingevoerd. Tegelijk met de invoering van de bachelor-masterstructuur besloot de faculteit tot de invoering van een verplichte minor van 30 EC (die in de plaats kwam van algemene letterenvakken en het zogenaamde ondersteuningspakket). De faculteit heeft ook besloten alle cursussen om te vormen tot cursussen met een studielast van 5 of 10 EC (of een veelvoud daarvan) en binnen het nieuwe semestersysteem de binnen de instelling ingevoerde verdeling in blokken van 8, 8, 4, 8, 8 en 4 weken over te nemen. Structurele onderwijsactiviteiten worden geprogrammeerd in de blokken van 8 weken, intensieve of bijzondere activiteiten vinden plaats in de blokken van 4 weken.
26
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De algemene en vakspecifieke eindkwalificaties die studenten bij het afsluiten van een bacheloropleiding hebben verworven zijn door de faculteit als volgt vastgelegd: Intellectuele basisvaardigheden A1. Logisch kunnen redeneren A2. Redeneerwijzen in het vakgebied kunnen herkennen A3. Kunnen reflecteren op eigen denken en doen en daardoor bijsturen A4. Besef van ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken, evenals kennis van en inzicht in de waarden en dilemma’s die, gegeven het waardenpluralisme in de maatschappij, een rol spelen in het licht van traditie en levensovertuiging A5. In staat zijn te communiceren over de resultaten van leren en denken met vakgenoten en nietvakgenoten A6. Kunnen debatteren over het vakgebied en de plaats van het vakgebied in de maatschappij, verschillende waardenverzamelingen vanuit verschillende perspectieven in discussie kunnen brengen, en op grond van gedegen kennis een eigen standpunt kunnen verdedigen Onderzoekende houding B1. Het vermogen om verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken B2. Een kritisch oordeel kunnen vormen over eigen conclusies B3. In staat zijn kennis te herzien, uit te breiden en toe te passen B4. Een houding van ‘levenslang leren’ verwerven Disciplinaire kennis C1. In staat zijn de grondslagen, de structuur en de geschiedenis van het vakgebied te begrijpen en te interpreteren C2. In staat zijn de wijzen waarop waarheidsvinding en theorievorming in het vakgebied plaatsvinden te begrijpen en toe te passen en een onderzoek binnen de discipline op waarde te schatten C3. Kennis hebben van en het accuraat kunnen toepassen van analysetechnieken van het vakgebied Vakoverstijgende vaardigheden D1. Beschikken over een zekere kennis en bepaalde vaardigheden uit andere vakgebieden; D2. Beschikken over een multidisciplinaire houding en in staat zijn om in een multidisciplinair team te werken. De algemene en vakspecifieke eindkwalificaties die studenten bij het afsluiten van een masteropleiding hebben verworven zijn door de faculteit als volgt vastgelegd: Intellectuele basisvaardigheden A1. Logisch kunnen redeneren A2. Redeneerwijzen in het vakgebied toepassen en in twijfel trekken A3. Een standpunt innemen in een wetenschappelijk vakbetoog en dit kritisch op waarde schatten A4. Kunnen reflecteren op eigen denken en doen en dat kunnen bijsturen A5. Ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken kunnen integreren A6. In staat zijn onderzoek en probleemoplossingen te communiceren met vakgenoten en nietvakgenoten A7. In staat zijn met complexe situaties om te gaan en een beredeneerd oordeel te vormen
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
27
A8. Kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied en de consequenties daarvan voor de maatschappij Onderzoekende houding B1. Het vermogen bezitten om in ogenschijnlijk triviale aangelegenheden bepaalde verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken B2. Blijk geven van originaliteit in het kritisch bewustzijn B3. Zelfstandigheid bezitten in het bepalen van een richting bij het vermeerderen van kennis, het doen van onderzoek, de beroepsuitoefening, het kiezen van een plaats in de samenleving B4. Een houding van ‘levenslang leren’ verwerven Disciplinaire kennis C1. Beschikken over vakkennis rakend aan de nieuwste methoden, technieken en theorieën C2. In staat zijn de wijze waarop waarheidsvinding en theorievorming in beweging zijn te volgen en te interpreteren C3. Vaardigheid in het toepassen van methoden en technieken in zelfstandig onderzoek en begrip hebben voor het gebruiken van de uitkomsten voor het ontwikkelen van geavanceerde ideeën of praktijktoepassingen C4. In staat zijn op ten minste één of enkele deelgebieden van de discipline een originele bijdrage aan de kennis te leveren Vakoverstijgende vaardigheden D1. In staat zijn bepaalde vakgebieden te kunnen begrijpen en interpreteren D2. In staat zijn eigen onderzoek in een multidisciplinair kader te plaatsen en in een multidisciplinair onderzoekteam te werken De vakspecifieke eindkwalificaties zijn nader ingevuld op het niveau van de opleiding. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De eindtermen voor de bacheloropleidingen die hierboven zijn weergegeven sluiten goed aan de Dublin-descriptoren. De aansluiting kan op de volgende manier worden geëxpliciteerd: Kennis en inzicht: C1 Toepassen kennis en inzicht: C2, C3 Oordeelsvorming: A1, A3, B2, B3 Communicatie: A5, A6 Leervaardigheden: B4 Ook de eindtermen van de masteropleiding die hierboven zijn weergegeven sluiten goed aan bij de Dublin-descriptoren. De aansluiting kan op de volgende manier worden geëxpliciteerd: Kennis en inzicht: C1, C2 Toepassen kennis en inzicht: A2, C3, C4 Oordeelsvorming: A1, A2, A3, A4, A7 Communicatie: A3, A6, A8 Leervaardigheden: B4
28
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De faculteit heeft bij het opstellen van de eindtermen gebruik gemaakt van de bekende omschrijving van academische vorming van K. Schuyt. In de eindtermen is veel plaats ingeruimd voor aspecten van academische vaardigheden en attitude. De eindtermen verwijzen naar een wetenschappelijke oriëntatie: er is systematisch aandacht voor intellectuele basisvaardigheden en een onderzoekende houding. Studenten raken vertrouwd met multidisciplinaire aspecten en met de maatschappelijke en ethische consequenties van wetenschap en verwerven het vermogen tot kritische zelfreflectie. Studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond hebben toegang tot de aansluitende masteropleiding. Een afgestudeerde van een masteropleiding heeft vaardigheden verworven in het toepassen van methoden en technieken in zelfstandig onderzoek en is in staat om de uitkomsten voor het ontwikkelen van geavanceerde ideeën of praktijktoepassingen te gebruiken. De Vrije Universiteit werkt structureel samen met de Hogeschool Windesheim. Volgens de faculteit leidt deze samenwerking ertoe dat in de universitaire opleidingen sterker de nadruk wordt gelegd op het academisch karakter ervan.
1.2.2. Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De faculteit heeft voor de bacheloropleidingen een nieuw onderwijsmodel ontwikkeld waarin de facultaire opleidingen gestimuleerd worden om inhoudelijk verdergaand samen te werken en intensief gebruik te maken van de matrixstructuur. Het model bouwt voort op eerder ingezette ontwikkelingen, maar wil studenten explicieter de mogelijkheid bieden een keuze te maken tussen een brede, multidisciplinaire of een meer monodisciplinaire oriëntatie binnen hun opleiding. Een van de manieren om dit doel te bereiken is om aan studenten substantiële keuzemogelijkheden te bieden en tegelijkertijd het onderwijsaanbod voor verschillende doelgroepen geschikt te maken. Volgens dit onderwijsmodel, dat in september 2005 is ingevoerd, bestaan de programma’s van de bacheloropleidingen uit de volgende onderdelen: • Academische vaardigheden, Filosofie en Methodologie (15 EC); • een opleidingsspecifieke major (115 EC), inclusief interdisciplinaire onderdelen (10 EC), specia-
lisatie en scriptie (10 EC);
• een minorpakket (30 EC), bij voorkeur buiten de eigen opleiding; • een tweede specialisatie (20 EC) binnen of buiten de eigen opleiding.
De modules waarin aandacht wordt besteed aan academische vaardigheden worden vanaf 2005 vanuit de afdelingen verzorgd, zodat ze zo goed mogelijk aansluiten bij de programma’s van de opleidingen. Tenslotte wordt in een door de opleiding geschikt geacht vak aandacht besteed aan oriëntatie op de QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
29
arbeidsmarkt. Bij deze opzet is tenminste 65% van het programma gevuld met vakspecifieke onderdelen. In het studiejaar 2004-2005 bevat het programma van elke bacheloropleiding facultaire onderdelen Academische vaardigheden en Filosofie en een minor van 30 EC. In beginsel dient de keuze van een student voor een minor vooraf te worden goedgekeurd. Studenten kunnen niet altijd de minorvakken van hun keuze volgen, omdat er in hun rooster niet altijd ruimte is. De faculteit heeft met ingang van het studiejaar 2006-2007 de tweemajorenstructuur ingevoerd. Studenten kiezen, naast een algemeen programma, twee majoren. De combinatiemogelijkheden van majoren zijn formeel vastgelegd. Op deze manier beschikken studenten over mogelijkheden om te kiezer voor bredere of juist verdiepende combinaties en samenwerkingsverbanden tussen opleidingen. De facultaire zelfstudie meldt dat er bij bepaalde colleges sprake is van verschillen in het instapniveau van studenten. Deze verschillen zijn het gevolg van het matrixmodel, dat ertoe leidt dat bepaalde colleges in verschillende programma’s zijn opgenomen. De faculteit onderzoekt of er in het nieuwe model, dat in september 2005 is ingevoerd, een oplossing voor dit probleem kan worden gevonden, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van nieuwe onderwijsvormen of door het gebruik van een onderwijsportfolio. Ook ICT-toepassingen zouden volgens de faculteit een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van dit probleem. Voor de masteropleidingen is ook verandering op komst: een structurele samenwerking met de drie overige randstedelijke universiteiten (Universiteit van Amsterdam, Universiteit Leiden en Universiteit Utrecht) voor de opleidingen Duits, Frans en Grieks en Latijn die aanstuurt op verplichte studentenuitwisseling. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De facultaire zelfstudie bevat geen informatie die betrekking heeft op dit facet. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De facultaire zelfstudie bevat geen informatie die betrekking heeft op dit facet. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De faculteit heeft randvoorwaarden opgesteld om de studeerbaarheid van programma’s te garanderen. Het aantal vakken per periode, de mogelijke spreiding over periodes (geen vakken over de semestergrens heen), het aantal tentamens en werkstukken per periode en het aantal contacturen per week (vooral in het eerste jaar, tussen de 12 en 16) liggen vast. In 2002 heeft de universiteit gekozen voor een uniforme jaarindeling (in semesters). De faculteit heeft op dat moment de studielast voor alle onderdelen vastgelegd op 5 of 10 EC of een veelvoud daarvan. Omdat de jaarindeling bij de faculteit nu dezelfde is als bij de andere faculteiten van de Vrije Universiteit, is het eenvoudiger om elders binnen de instelling onderdelen te volgen. De keuze voor een vast aantal studiepunten per onderdeel is volgens de faculteit een landelijke Letterenafspraak die bedoeld is om uitwisseling tussen instellingen te bevorderen. Binnen de Vrije Universiteit levert deze keuze juist problemen op, omdat andere faculteiten dit systeem niet hanteren. 30
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
De afgelopen jaren heeft de faculteit ook andere maatregelen genomen ter bevordering van de studeerbaarheid: de invoering van een algemene toetsregeling op grond van facultair toetsbeleid, de integratie van ICT in het onderwijs, de invoering van verplicht opleidingoverstijgend onderwijs in academische vaardigheden, methodologie en filosofie, de professionalisering van de studiebegeleiding, een structurele evaluatie van onderwijsmodules en cursusevaluatie. De maatregelen hebben nog niet geleid tot de verwachte verbetering van de rendementen. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Het totaal aantal ingeschreven studenten aan de faculteit neemt, na een piek in het begin van de jaren negentig en een afname daarna, weer langzaam toe. De instroom in de propedeuse vertoont hetzelfde beeld. In 2001-2002 stonden er bij de faculteit 1154 studenten ingeschreven, waarvan 246 eerstejaars. Uit de tabellen blijkt dat het aantal studenten dat zich inschrijft voor een deeltijdstudie toeneemt ten opzichte van de inschrijvingen voor een voltijdtudie. Volgens de faculteit gaat het daar vrijwel altijd om ouderejaars die geen recht meer hebben op studiefinanciering en zich daarom inschrijven voor het goedkopere deeltijdtarief. Het aandeel vrouwelijke studenten bedraagt facultair gezien ongeveer 70%. De belangrijkste activiteiten van het facultaire voorlichtingsbeleid zijn de voorlichtingsdagen voor VWO’ers, oriëntatiedagen, meeloopdagen en voorlichtingsdagen gericht op specifieke doelgroepen (HBO-bachelors, masteropleidingen) en masterclasses voor VWO-scholen uit het netwerk van de Vrije Universiteit. Ook de facultaire website is een belangrijk medium. Voor de bacheloropleidingen wordt gemikt op VWO-instroom, voor de masteropleidingen op afgestudeerden van de bacheloropleidingen en HBO-bachelors (die na een oriënterend assessment een premasterprogramma of schakelprogramma van maximaal een jaar volgen). F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De facultaire zelfstudie bevat geen informatie die betrekking heeft op dit facet. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De facultaire zelfstudie bevat geen informatie die betrekking heeft op dit facet. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De faculteit beschikt over een Toetshandleiding voor docenten en studenten, vastgesteld in 2003 door het faculteitsbestuur en voortgekomen uit het hoofdstuk ‘Toetsen en beoordelen’ van het universitaire Handboek Kwaliteitszorg. Daarin staat dat iedere onderwijsperiode wordt afgesloten met een toetsingsweek. Een student in het reguliere programma heeft nooit meer dan twee tentamens per tentamenweek en zoveel mogelijk modules hebben interne toetsmomenten die meetellen voor het eindresultaat. De tweede tentamenmogelijkheid vindt plaats in augustus. De versnelde herkansing is afgeschaft in 2003. Het bekendmaken van de uitslag gebeurt binnen drie werkweken. Met betrekking tot compensatie heeft de faculteit inmiddels vastgelegd dat grotere onderdelen getoetst worden zonder QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
31
dat er compensatie mogelijk is tussen deze grotere onderdelen en dat er binnen een groter onderdeel verschillende toetsmomenten te programmeren zijn waartussen compensatie mogelijk is.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het merendeel van het wetenschappelijk personeel is gepromoveerd. Alleen een beperkt aantal universitair docenten is dat niet. Hoogleraren besteden op dit moment gemiddeld 50% van hun werktijd aan onderwijs en 50% aan onderzoek (inclusief promotiebegeleiding en onderwijs aan promovendi). De overige leden van de wetenschappelijke staf besteden gemiddeld 60% van hun werktijd aan onderwijs en 40% aan onderzoek. De faculteit is voornemens de onderwijstijd van hoogleraren te verhogen tot 60%. De meeste docenten zijn ook onderzoekers. Alle onderzoekers binnen de faculteit worden geacht 5% van hun werktijd aan onderwijs te gaan besteden. De faculteit hanteert het beleid dat docenten minimaal 20% van hun tijd aan onderzoek moeten besteden: alleen op die manier kan worden gegarandeerd dat de noodzakelijke interactie tussen onderwijs en onderzoek gerealiseerd wordt. Van de totale tijd die resteert na aftrek van de onderzoekstijd is 10% bestemd voor bestuur en beheer en 10% voor zogeheten opslagonderzoek (onderwijsgebonden onderzoek). F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Volgens de zelfstudie had de faculteit als geheel in 2003 55,26 fte ter beschikking voor onderwijs. De student-stafratio voor de gehele faculteit komt daarmee op 21,1. Het aantal diploma’s per fte onderwijs was 1,2. Uit de zelfstudie blijkt dat er een extreme spreiding bestaat tussen het aantal studenten per fte per opleiding (van 7,8 tot 70,2). Dit is het gevolg van het feit dat het aantal studenten per opleiding erg uiteenloopt, maar het heeft ook te maken met het gegeven dat sommige opleidingen vrijwel uitsluitend onderwijs afnemen van de ‘eigen’ leerstoelen, terwijl andere opleidingen onderwijs van veel verschillende leerstoelen betrekken. Een andere berekeningsmethode (gebaseerd op het aantal behaalde studiepunten) laat een minder grote spreiding zien (van 10,8 tot 28). De faculteit gebruikt kwantitatieve modellen waarin parameters als studentenaantallen en behaalde aantallen studiepunten bepalend zijn voor de formatie voor het onderwijs van de afzonderlijke opleidingen. Volgens de zelfstudie blijft er in veel gevallen een verschil te bestaan tussen de benodigde en de feitelijk aanwezige onderwijsformatie. De faculteit hoopt dit probleem te ondervangen door het onderwijs strikter vanuit afdelingen te organiseren. De formatie voor de ondersteuning van het onderwijs is ondergebracht bij het facultaire Bureau Onderwijs (12,3 fte), het Bureau Systeembeheer (1,8 fte), het Opleidingssecretariaat (3,3 fte) en het Bureau Informatisering. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Volgens de faculteit staat kwaliteit in het personeelsbeleid voorop. De kwaliteit van de docenten blijkt in de ogen van de faculteit uit het feit dat zij in principe gepromoveerd zijn en regelmatig didactische (bij)scholing krijgen.
32
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
De faculteit organiseert verschillende activiteiten die onder scholing vallen: een jaarlijkse onderwijsdag, informatiebijeenkomsten waarop de adviseur ICT en onderwijs van het facultaire bureau Informatisering relevante ontwikkelingen op het gebied van ICT toelicht, demonstraties en practica, didactische cursussen op maat van het onderwijscentrum van de Vrije Universiteit en een professionaliseringstraject van één jaar voor nieuwe universitaire docenten zonder substantiële didactische ervaring. Er is een universitaire werkgroep ‘Reflectief onderwijs’ die workshops op maat zal aanbieden voor nieuwe docenten en voor alle andere medewerkers die er belangstelling voor hebben. De faculteit zegt bij de selectie van nieuwe onderwijsmedewerkers naast hun onderzoeksprestaties eveneens te letten op hun vaardigheden en ervaring op het gebied van onderwijs. Een flexibele inzetbaarheid van de docenten draagt in de ogen van de faculteit bij aan het functioneren van de matrixstructuur van de faculteit. Iedere docent heeft structureel met zijn/haar leidinggevende een jaargesprek, dat de plaats heeft ingenomen van de functionerings- en beoordelingsgesprekken en waarin het functioneren van beiden aan de orde komt. De decaan voert, samen met de directeur bedrijfsvoering, eenmaal per twee jaar een functioneringsgesprek met de hoogleraren. Leidinggevenden kunnen deelnemen aan trainingen in het voeren van jaargesprekken en aan cursussen op het gebied van management. De faculteit zegt bij het invoeren van het nieuwe systeem voor functieordening (UFO) veel spanning te ondervinden en vindt dat het systeem in onvoldoende mate recht doet aan de werkverhoudingen zoals die in Letterenfaculteiten gebruikelijk zijn. Van de hoogleraren, uhd’s en ud’s was op het moment waarop de facultaire zelfstudie werd voltooid 67% ouder dan 50. Mede daardoor is het voor de faculteit niet eenvoudig om jonge wetenschappers aan te stellen. De faculteit probeert met behulp van seniorenregelingen en dakpanconstructies het aandeel van jonge wetenschappers in de staf te vergroten, maar dit beleid staat onder druk als gevolg van de financiële nood waarin de faculteit verkeert. De man-vrouwverhouding is erg ongelijk, vooral in de hogere regionen. Terwijl 70% van de instroom vrouwelijk is, is slechts 8% van de hoogleraren en 8% van de uhd’s vrouwelijk. Het percentage stafleden dat ouder is dan 50 is inmiddels aanzienlijk afgenomen. Volgens het Sociaal Jaarverslag van 2005 bedroeg dat percentage nog 34. Voor de directe ondersteuning van het onderwijsproces hebben docenten en studenten vooral te maken met de medewerkers van het onderwijsbureau (onderwijscoördinatoren, studieadviseurs, medewerkers internationalisering, stagecoördinator, voorlichter) en het opleidingensecretariaat. Met 12,3 fte zorgen zij voor de facultaire organisatie van het onderwijs.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De faculteit heeft de beschikking over een aantal eigen zalen: vijf pc-zalen met 80 computers, twee talenpractica, een multimediazaal, een kaartenzaal en een zaal met een hand(woorden)boekenbibliotheek ten behoeve van de specialisatie Lexicologie. De talenpractica en de multimediazaal worden zowel door de eigen letterenopleidingen als door aan de faculteit gelieerde stichtingen als het Taalcentrum (bijvoorbeeld voor de cursussen Spaans ten behoeve van andere faculteiten) en NT2 gebruikt. Voor ander onderwijs en schriftelijke (her)tentamens maakt de faculteit gebruik van de hooren werkgroepzalen uit de centraal toegewezen universitaire zalenpool. Volgens de faculteit volstaan het aantal pc’s (één pc per 15 studenten), de beschikbare programmatuur en de databestanden. De faculteit beschikt tevens over een Helpdesk, twee laptops en drie beamers. Er is geregeld overleg tussen de Universiteitsbibliotheek van de Vrije Universiteit (UBVU) en het faculteitsbestuur en met de Facultaire Bibliotheekcommissie. Er is een nieuw multimedialab in een studiezaal van de UBVU gerealiseerd. Hierdoor staat de ‘open opstelling’ van boeken in één van de QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
33
studiezalen ter discussie. In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van digitale onderwijsmiddelen: afbeeldingen, geluidsbestanden, bewegend beeld en dergelijke. Op kleine schaal zijn er zowel op centraal als op facultair niveau faciliteiten voor het digitaliseren van materiaal. Hiervoor is personele ondersteuning beschikbaar. Het beleid van de faculteit op het gebied van internationalisering is vastgelegd in de Beleidsnotitie Internationalisering uit juni 2003. De faculteit biedt studenten die in het buitenland willen studeren ondersteuning in de vorm van uitwisselingsprogramma’s, voorlichting (jaarlijkse informatiebijeenkomsten op facultair en opleidingsniveau, informatiemateriaal), beurzen (ieder jaar zes facultaire beurzen à 500 euro voor studenten die niet in aanmerking komen voor reguliere uitwisselingsprogramma’s) en advies en begeleiding (een contactpersoon internationalisering van de opleiding en van het facultaire bureau internationalisering). F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De faculteit kent een facultair ‘Beleidsdocument Studiebegeleiding 2000’. Dit document is sinds 2000 niet meer geactualiseerd, het facultaire beleid moet nog aangepast worden aan de bachelor-masterstructuur. Bij de begeleiding van studenten zijn verschillende partijen betrokken. Docenten verzorgen begeleiding in het kader van het onderwijs en de scriptie. In sommige opleidingen functioneert een mentorsysteem. Ook de studieadviseurs, die behoren tot het onderwijsbureau, dragen bij aan de studiebegeleiding. De omvang van de formatie voor studieadvisering is 0,1 fte per 60 studenten. Bij sommige, veelal kleine opleidingen (zoals Duits, Taalwetenschap en Literatuurwetenschap) wordt de studieadvisering verzorgd door een lid van de wetenschappelijke staf. Elke combinatie van ongedeelde opleiding, daaruit voortkomende bacheloropleiding en bijbehorende doorstroommaster heeft een eigen studieadviseur. Enkele studieadviseurs hebben meer dan één opleiding onder hun hoede. De studieadviseurs zijn tevens ambtelijk secretaris van de Examencommissie en adviserend lid van de Opleidingscommissie. De adviseur geeft in juni voorlichting aan eerstejaars over de verdere mogelijkheden en studiekeuzen en door het jaar heen aan ouderejaars over verblijf in het buitenland, oriëntering op de arbeidsmarkt (een onderwerp dat in de toekomst ook binnen elke opleiding in een module aan bod zal komen), minorkeuze, keuzevakken, specialisatie, afstudeerrichting en het schrijven van een scriptie. Hij helpt studenten tevens met de studieplanning en wijst hen op de afstudeerprocedure. De studieadviseurs nodigen bepaalde groepen studenten uit voor een gesprek: • alle eerstejaars van de bacheloropleiding worden uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek; • in januari worden eerstejaars uitgenodigd die op dat moment vertraging hebben opgelopen; • in juli worden vertraagde eerstejaars nog eens opgeroepen. Studenten die als studieadvies een B
(waarschuwing) of C (herbezinning) hebben ontvangen worden uitgenodigd voor een gesprek in juni; • ook ouderejaars studenten uit de bacheloropleiding die vertraging hebben worden uitgenodigd. De Vrije Universiteit maakt voor de studievoortgangregistratie gebruik van ISIS+. Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van TISVU, een aan de Vrije Universiteit ontwikkeld systeem waarmee studenten zich via Internet kunnen inschrijven voor tentamens en ook hun tentamenresultaten kunnen raadplegen. Met ingang van 1 september 2005 is de Vrije Universiteit overgegaan op TIS, een module van ISIS+, die eveneens bedoeld is voor tentameninschrijvingen. De studieadviseur houdt afspraken bij die met studenten gemaakt worden, bijvoorbeeld over studieplanning en individuele regelingen.
34
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
De faculteit beschikt over een stagebureau waar studenten terechtkunnen voor (advies over) stages. Vanuit dat bureau verzorgt de stagecoördinator loopbaanoriëntatiecursussen voor studenten vanaf het tweede jaar, waarin zij gestimuleerd worden om de eigen wensen en capaciteiten te formuleren én in aanraking komen met de arbeidsmarkt door presentaties van alumni. Er is binnen het onderwijsbureau een werkgroep ingesteld die kijkt naar de rolverdeling tussen stagecoördinator en studieadviseur in de begeleiding van studenten bij het keuzeproces tijdens en na de studie en een voorstel formuleert met verschillende mogelijkheden om in een opleiding structureel aandacht te besteden aan deze keuze. Het is de bedoeling om de mogelijkheden van het portfoliogebruik bij het keuzeproces nader te bekijken. De onderwijsdirectie heeft in het nieuwe onderwijsplan de bepaling opgenomen dat er in elke bacheloropleiding aandacht besteed wordt aan arbeidsmarkt- en loopbaanoriëntatie
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Het systeem van interne kwaliteitszorg binnen de faculteit kent de volgende elementen: • de jaarlijkse bijstelling van de onderwijsprogramma’s (met een belangrijke rol voor de
Opleidingscommissies); • de bewaking van de onderwijskwaliteit met behulp van evaluaties (door de onderwijsdirectie
geïnitieerd);
• het formuleren van maatregelen en het implementeren daarvan ter verbetering van de onderwijs-
kwaliteit. De nota ‘Interne kwaliteitszorg in de Faculteit der Letteren’, in februari 2000 vastgesteld door het faculteitsbestuur, gaat in op deze elementen, maar besteedt vooral aandacht aan het laatste element, dat als volgt geformuleerd wordt: “Welke maatregelen dragen bij aan het stimuleren van de betrokkenheid van studenten bij het onderwijsproces?”. De onderwijsdirectie, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van cursusevaluaties, wijst jaarlijks één studiejaar aan dat integraal geëvalueerd wordt. Daarnaast worden onderdelen die op grond van een voorgaande evaluatie significant bijgesteld zijn, nieuwe onderdelen en onderdelen die door een docent voor het eerst gegeven worden altijd geëvalueerd. Dit gebeurt in principe schriftelijk, tijdens het afrondende tentamen. De ingevulde formulieren worden elektronisch verwerkt door het universitaire Onderwijscentrum en tot een evaluatierapport gemaakt. Cursussen worden geëvalueerd aan de hand van een vragenlijst die voor de faculteit ontwikkeld is op basis van bestaande universitaire vragenlijsten. Voor buitenlandse studenten is er een Engelstalige versie beschikbaar. In de vragenlijst krijgen studenten per cursus vragen voorgelegd over: • de didactische kwaliteit van de docent; • de inhoud van de cursus en de kwaliteit van het studiemateriaal; • de relatie tussen cursusstof en eindtoets, de omvang en de moeilijkheidsgraad.
Er is ruimte voor opleidingen en docenten om zelf enkele vragen toe te voegen. Iedere opleiding heeft een contactpersoon die bijhoudt welke cursusonderdelen daadwerkelijk geëvalueerd worden, de resultaten ontvangt, deze doorgeeft aan de betrokken docent en diens leidinggevende of coördinator van een cursus en deze de gelegenheid geeft een reactie te geven op het resultaat. De contactpersoon rapporteert, in overleg met de evaluatiecommissie van de opleiding, aan de Opleidingscommissie over de resultaten van de evaluaties. Vanwege de facultaire matrixstructuur worden resultaten van de cursusevaluaties in verschillende opleidingen besproken. De evaluatie van facultaire onderdelen, zoals Academische vaardigheden, interdisciplinaire onderdelen, Methodologie, wordt besproken in de onderwijsdirectie. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
35
Volgens de zelfstudie ligt de gemiddelde score van cursusevaluaties boven het universitaire gemiddelde. Hoewel het systeem van cursusevaluaties goed bevalt is de faculteit voornemens het evaluatiebeleid onder de loep te nemen en zo nodig aan te scherpen. De Opleidingscommissies maken jaarlijks voor 1 november een evaluatieverslag aan de hand van een lijst met vragen van de onderwijsdirectie. In dit evaluatieverslag worden de resultaten van de evaluaties vermeld en worden de verbetermaatregelen beschreven die zijn genomen op grond van de evaluaties. De Opleidingscommissies geven inzicht in de uitvoering van het onderwijsprogramma en geven aan welke wijzigingen en verbeteringen er zijn doorgevoerd. Ten slotte wordt de opleiding gevraagd in te gaan op het effect van de eerdere propedeuseadviezen en van het aantal voorwaardelijke toelatingen tot het tweede jaar, en de activiteiten die de opleiding ontplooid heeft om het contact met de arbeidsmarkt in de opleiding onder de aandacht te brengen. De onderwijsdirectie heeft een aantal jaar geleden op basis van een gestructureerde vragenlijst de curricula geëvalueerd. Enkele jaren geleden heeft het faculteitsbestuur twee curriculumcommissies, een voor de cultuurhistorische opleidingen en een voor de talenopleidingen, ingesteld om het denken over de planning van de opleidingsprogramma’s te stimuleren. Deze commissies hebben de bestaande onderwijsprogramma’s zowel op inhoud als op interne en externe samenhang beoordeeld en suggesties gedaan voor aanpassingen. De rapporten zijn besproken met de opleidingen in het kader van de planning van de bacheloropleidingen. De faculteit heeft, vanuit het streven om intensiever gebruik te maken van ICT in het onderwijs, een model ontwikkeld om een opleidingscurriculum te analyseren en op basis van die analyse aanbevelingen op te stellen over mogelijke aanpassingen in onderwijsvormen. Het model is opgezet vanuit de vraag naar een mogelijke zinvolle uitbreiding van het ICT-gebruik in het onderwijs, maar is ook te gebruiken voor een analyse van onderwijsvormen in het algemeen. De onderwijsdirectie is dan ook voornemens dit model in samenwerking met de ICT-coördinator verder te ontwikkelen en voor meer opleidingen in te zetten dan de twee waarbij het nu gebruikt is. Een meer impliciete vorm van evaluatie vindt plaats tijdens de jaarlijkse bijstelling van de onderwijsprogramma’s. De belangrijkste rol hierbij is weggelegd voor de Opleidingscommissies. Zij stellen de programma’s bij op basis van de uitkomsten van de cursusevaluaties en andere vormen van (mondelinge) evaluaties en de knelpunten die docenten en studieadviseur signaleren op basis van gesprekken met studenten. De onderwijsdirectie stelt de randvoorwaarden bij waaraan de opleidingsprogramma’s dienen te voldoen op het gebied van inhoud (Vakbekwaamheid, Vorming en Vaardigheid) en programmering. Zij beoordeelt de voorgestelde onderwijsprogramma’s, bekijkt in hoeverre de programma’s kunnen worden gerealiseerd met de beschikbare hoeveelheid formatie en adviseert het faculteitsbestuur bij het vaststellen van de onderwijsprogramma’s. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Hierboven is beschreven dat er binnen de faculteit systematische evaluaties van het onderwijs plaatsvinden. De belangrijkste maatregelen die de afgelopen jaren genomen zijn naar aanleiding van de uitkomsten van evaluaties worden hieronder beschreven. Ze zijn volgens de faculteit in de eerste plaats genomen om het onderwijsrendement te verbeteren. • Er zijn studiehandleidingen ontwikkeld voor alle verplichte bacheloronderdelen. Door de invoe-
ring van deze handleidingen worden docenten gedwongen de structuur en inhoud van de cursussen en de aard van de toetsing expliciet te maken. Volgens de faculteit heeft het gebruik van deze handleidingen een activerend en structurerend effect. Een eerste evaluatie van deze maatregel leverde een positief resultaat op.
36
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
• Er is een scriptiehandleiding opgesteld met een opleidingsspecifieke bijlage voor alle opleidingen.
• • •
•
•
•
Deze handleiding geldt reeds voor de masteropleidingen. Sommige opleidingen hebben inmiddels ook een handleiding voor de bachelorscriptie ontwikkeld. Volgens de scriptiehandleiding wordt er een contract tussen opleidingen en student afgesloten waarin de gemaakte afspraken worden vastgelegd. De maatregelen, die tot doel hebben de onderwijsrendementen te verbeteren, worden nog niet systematisch benut. Er zijn facultaire randvoorwaarden gesteld aan grote vakken en aan het afschaffen van compensatieregelingen. De bestaande herkansingsregeling is aangepast. Jaarlijks vraagt de onderwijsdirectie aan de opleidingen in hoeverre er struikelblokken in de toetsing en beoordeling zijn geweest, waardoor die werden veroorzaakt (de programmering of de aard van de toetsing) en wat gedaan werd om het probleem op te lossen. Verder schrijft de toetshandleiding voor dat de tentamenopgaven tevoren in de vorm van een collegiale check door minimaal één andere docent uit de leerstoelgroep getoetst dienen te worden op vorm en inhoud. De formele eindverantwoordelijkheid voor de toetsing en de beoordeling berust bij de hoogleraar van de betreffende leerstoelgroep. In 2003 is Blackboard integraal ingevoerd als digitale leeromgeving. De adviseur ICT en onderwijs binnen de faculteit voert een actief beleid om, met behulp van scholing en persoonlijke gesprekken, zoveel mogelijk docenten te stimuleren Blackboard te gebruiken. Een grotere variatie in werkvormen ter verbetering van de onderwijskwaliteit is al enige jaren een punt van aandacht. Tot op heden is er nog geen sprake van een systematisch beleid, maar blijft het bij individuele initiatieven. Wel wordt er bij het vaststellen van de onderwijsbegrotingen gekeken naar de variatie en de verdeling van de werk- en toetsvormen. In de Onderwijs- en Examenregelingen en in de Toetshandleiding is een algemene procedure opgenomen over hoe dient te worden omgegaan met fraude. In het nieuwe studiejaar zal er een programma beschikbaar komen op het VU-netwerk waarmee fraude in werkstukken (het gebruik van teksten die van het internet zijn gekopieerd) gemakkelijk te detecteren is.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten worden systematisch ondervraagd met behulp van cursusevaluaties. De evaluaties leiden tot verbetermaatregelen wanneer dat nodig of wenselijk is.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De faculteit heeft in 1996 een alumnionderzoek gedaan onder alle alumni van wie de adressen bekend waren. Uit de WO-monitor blijkt dat de kwaliteit van het curriculum, ondersteuning en begeleiding en de tevredenheid achteraf over de jaren 1999-2002 positief werden beoordeeld. De kans op werk en de kwaliteit van het werk beoordelen alumni respectievelijk hoog en gemiddeld in 2000. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
37
De faculteit heeft de universitaire streefcijfers voor de onderwijsrendementen overgenomen: 70% voor de propedeuse- en 90% voor de postpropedeuserendementen. De faculteit slaagt er nog niet in deze streefcijfers te realiseren. De redenen daarvoor zijn volgens de faculteit onder andere dat de categorieën studenten die een Letterenopleiding volgen nogal divers zijn (voltijd- en deeltijd, HBOdoorstromers) en dat de faculteit tot voor kort verschillende bovenbouwstudies kende. Het propedeuserendement voor de cohorten die begonnen tussen 1997 en 2000 lag na drie jaar tussen de 50 en de 60%. De faculteit geeft aan dat, wanneer men de rendementscijfers corrigeert voor de zogenaamde spookstudenten (die minder dan 10 studiepunten per jaar halen), het rendement voor de propedeuse na 3 jaar tussen 61 en 75% komt te liggen. Volgens de faculteit ligt het percentage spookstudenten onder studenten met VWO-vooropleiding op 20%, voor studenten die een propedeuse aan een HBO-instelling hebben afgemaakt op 27% en voor doorstromers vanuit het HBO op 17%. Voor zover deze studenten al te bereiken zijn, slagen studieadviseurs en docenten er nauwelijks in hen ervan te overtuigen dat ze elders beter op hun plaats zijn. Het postpropedeuserendement na acht jaar van de cohorten die tussen 1992 en 1995 begonnen ligt tussen de 46 en 53%. Het percentage voor het cluster als geheel ligt ongeveer 10% hoger. Dit verschil is volgens de faculteit het gevolg van het feit dat een deel van de studenten na de propedeuse overgestapt is op de (toen nog) bovenbouwopleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen (voorheen Algemene Letteren), Literatuurwetenschap en Taalwetenschap (voorheen Algemene Literatuurwetenschap en Algemene Taalwetenschap). In 2001 is binnen de Vrije Universiteit voor de tweede maal onderzoek gedaan naar factoren die aanleiding gaven tot het staken van de studie. De faculteit heeft in 2003 een vervolgonderzoek ingesteld onder uitvallers. Daaruit bleek dat veel studenten denken dat een Letterenopleiding naast een andere opleiding gedaan kan worden. Een andere conclusie uit het onderzoek is dat iets meer dan de helft van de studiestakers is gestopt na minder dan 10 oude studiepunten (17,2 EC) te hebben behaald en dat bijna de helft van het aantal studiestakers (49,1%) zich na het eerste jaar niet heringeschreven heeft. Deze conclusies worden bevestigd door later onderzoek op basis van de KUO-cijfers.
38
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
DEEL III: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
39
40
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
1.
Rapport over de bachelor- en de masteropleiding Taalwetenschap
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Taalwetenschap: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Taalwetenschap 56803 bachelor WO 180 EC Bachelor voltijd en deeltijd Amsterdam (VU) 31 december 2007
Masteropleiding Taalwetenschap: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Taalwetenschap 66803 master WO 60 EC Master voltijd en deeltijd Amsterdam (VU) 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit vond plaats op 26 en 27 april 2005.
1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire deel van dit rapport. De bacheloropleiding en de masteropleiding Taalwetenschap worden verzorgd vanuit de afdeling Taalwetenschap en Communicatie, die sinds oktober 2004 bestaat en naast de opleidingen die in dit rapport beschreven worden ook de bachelor- en masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen, de masteropleiding ICT en vertalen en de onderzoeksmaster Linguistics verzorgt. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit is het nieuwe onderwijsmodel dat de faculteit met ingang van het studiejaar 2006-2007 wil invoeren met enige regelmaat onderwerp van gesprek geweest. De kern van dat model is dat de faculteit wil overstappen op een structuur waarin studenten tijdens hun bacheloropleiding twee majors van elk 60 EC elk volgen. Omdat er op het moment dat het bezoek plaatsvond nog geen definitieve besluitvorming had plaatsgevonden en omdat de commissie niet in de gelegenheid is geweest om zich te verdiepen in uitgewerkte plannen voor de nieuwe structuur, heeft zij besloten zich in dit rapport alleen te richten op de opleiding zoals die werd aangeboden op het moment van het bezoek.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
41
1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bachelor- en de masteropleiding Taalwetenschap komen beide voort uit de ongedeelde opleiding Taalwetenschap (CROHO-nummer: 06803, einddatum afbouw: 31 augustus 2007). De ongedeelde opleiding Taalwetenschap (TW) bestond uit drie afstudeerrichtingen: Algemene Taalwetenschap (ATW), Toegepaste Taalwetenschap (TTW) en Lexicologie (Lex). Deze afstudeerrichtingen waren oorspronkelijk drie aparte doctoraalopleidingen met een gemeenschappelijke propedeuse. Met ingang van 1 september 2000 zijn deze opleidingen samengevoegd tot de opleiding Taalwetenschap, waarbinnen drie afzonderlijke afstudeerrichtingen bleven bestaan. In het studiejaar 2003-2004 waren er nog 12 studenten ingeschreven in de ongedeelde opleiding Taalwetenschap. De variant Bible Translation van de masteropleiding Taalwetenschap komt voort uit een tweejarige specialisatie die bestond uit een doctoraal Algemene taalwetenschap met theologische en antropologische bijvakken. De opleiding heeft een overgangsregeling opgesteld voor studenten die bij de invoering van de masteropleiding in de laatste fase van de ongedeelde opleiding waren. De overige studenten in de ongedeelde opleiding zijn standaard overgeschreven naar de bacheloropleiding. Studenten die reeds voldoende punten hadden behaald in het doctoraal, werden ontheven van de plicht een bachelorscriptie te schrijven. Volgens de opleiding is de overgang van de ongedeelde opleiding naar de bachelor-masterstructuur zonder grote problemen verlopen. Het enige probleem betrof studenten met een afgeronde HBO-opleiding die het programma van de verkorte doctoraalopleiding volgden. Deze studenten zijn ook overgeschreven naar de bacheloropleiding, maar zij moesten in de nieuwe situatie eerst hun bachelordiploma behalen voordat zij hun masteropleiding konden afronden. Omdat deze studenten niet alle onderdelen volgden in een volgorde die overeenkwam met de volgorde van vakken in de bachelor- en masteropleiding, kon deze situatie leiden tot organisatorische problemen. In de praktijk is soepel omgegaan met de toelating van deze studenten tot de masteropleiding. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de overgang naar de bachelor-masterstructuur tot problemen voor studenten heeft geleid. Zij is van mening dat de overgangsregeling naar behoren functioneert.
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving: Het doel van de bacheloropleiding is studenten zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de Taalwetenschap, dat de afgestudeerde in aanmerking kan komen voor een masteropleiding in dezelfde of verwante discipline of in staat is tot het uitoefenen van een beroep waarvoor kennis van het desbetreffende vakgebied en academische vaardigheden vereist zijn. De opleiding beoogt tevens studenten kennis te laten maken met het belang van de discipline in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context. De bacheloropleiding heeft, naast de algemene, facultaire eindtermen die in het facultaire rapport zijn beschreven, ook opleidingsspecifieke eindtermen. De facultaire eindtermen voor bacheloropleidingen hebben betrekking op intellectuele basisvaardigheden, een onderzoekende houding, disciplinaire kennis en vakoverstijgende vaardigheden. De opleidingsspecifieke eindtermen van de bacheloropleiding Taalwetenschap zijn de volgende: De student die de opleiding heeft afgerond:
42
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
1. beschikt over een gedegen kennis van de grondbeginselen van de taalwetenschap en de subdisciplines Algemene Taalwetenschap, Toegepaste Taalwetenschap en Lexicologie, is in staat wetenschappelijke literatuur over taalstructuur, taalverwerving, taalonderwijs en het lexicon te begrijpen, te presenteren en kritisch te beoordelen, 2. is op de hoogte van de potentiële relevantie van wetenschappelijke inzichten op het gebied van de taalstructuur, het taalonderwijs, de taalverwerving en het lexicon voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften en 3. heeft voldoende algemeen-wetenschappelijke en communicatieve vaardigheden om kennis op het terrein van de taalwetenschap uit te breiden, toe te passen en te communiceren. De drie voormalige studierichtingen Algemene Taalwetenschap, Toegepaste Taalwetenschap en Lexicologie vormen specialisaties of afstudeervarianten binnen de bacheloropleiding. Het doel van de masteropleiding is studenten zodanige vakkennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de Taalwetenschap, dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, in staat is wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de letteren te verrichten en beschikt over de kennis en competenties die noodzakelijk zijn om toegang te hebben tot de promotie. De opleiding beoogt tevens studenten kennis te laten maken met het belang van de discipline in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context. Ook de masteropleiding heeft zowel algemene, facultaire eindtermen als opleidingsspecifieke eindtermen. De facultaire eindtermen voor masteropleidingen, die in het facultaire deel van dit rapport worden beschreven, hebben eveneens betrekking op intellectuele basisvaardigheden, een onderzoekende houding, disciplinaire kennis en vakoverstijgende vaardigheden. De opleidingsspecifieke eindtermen van de masteropleiding Taalwetenschap zijn de volgende: De student die de masteropleiding heeft afgerond: 1. beschikt over zodanige kennis van de huidige taalwetenschap op het gebied van haar/zijn afstudeervariant, dat zij/hij in staat is internationale publicaties op dit terrein te begrijpen en te beoordelen; 2. is in staat zelfstandig onderzoek te verrichten op een deelgebied van de taalwetenschap. De student dient daartoe te laten zien dat zij/hij in staat is een bepaald onderwerp op een originele manier te behandelen of voor een bepaald probleem een originele oplossing te vinden en daarover te rapporteren; 3. kan het belang van taalwetenschappelijke inzichten voor onderwijs en samenleving duidelijk maken en kan die inzichten op een of meer gebieden toepassen. Ook de masteropleiding kent de specialisaties of afstudeervarianten Algemene Taalwetenschap, Toegepaste Taalwetenschap en Lexicologie. Daarnaast hebben studenten binnen de masteropleiding ook nog de mogelijkheid te kiezen voor de (Engelstalige) variant Bible Translation, die wordt verzorgd in samenwerking met de Faculteit Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit. Volgens de zelfstudie zijn de doelstellingen die in het verleden zijn opgesteld voor de verschillende afstudeervarianten van de ongedeelde opleiding ook van toepassing op de varianten binnen de masteropleiding en zullen de doelstellingen voor de bachelor- en de masteropleiding op korte termijn verder worden uitgewerkt. Dan zullen ook aparte doelstellingen en eindtermen voor de variant Bible Translation worden opgesteld. Die waren ten tijde van het bezoek van de commissie nog niet beschikbaar. Na haar bezoek aan de faculteit heeft de commissie de doelstellingen en eindtermen van de specialisatie Bible Translation alsnog ontvangen. De variant past volgens de faculteit in een lange Protestantse traditie om het vertalen van de bijbel te verbinden met het bestuderen en beschrijven van de taal waarin de bijbel vertaald wordt. De eindtermen van de specialisatie, die volgens de opleiding een nadere specificatie vormen van de eindtermen van de masteropleiding als geheel, zijn de volgende: De student die de specialisatie Bible Translation heeft afgerond:
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
43
1. is op de hoogte van recente ontwikkelingen in de taalwetenschap, in het bijzonder wat betreft theoretische ontwikkelingen in de functionele, typologische, en antropologische taalwetenschap en is in staat internationale publicaties op deze terreinen te begrijpen en te beoordelen; 2. beheerst methoden en technieken van de veldlinguïstiek en is in staat zelfstandig onderzoek te verrichten aan onbeschreven of relatief onbekende talen, daarvan heldere verslaglegging te doen en de gevonden taalfeiten te verbinden met de theoretische kaders van de algemene taalwetenschap, i.h.b. de functionele, typologische en (cognitief-)antropologische taalwetenschap; 3. kan adviezen geven m.b.t. taalkundige aspecten van vertaalprojecten en daarbij de opgedane theoretische kennis van de algemene taalwetenschap toepassen op concrete vertaalprojecten en deze inzichten overbrengen op vertalers; 4. is op de hoogte van ontwikkelingen in de vertaalwetenschap, m.n. in de skopos theorie en in het grensgebied van taalwetenschap en vertaalwetenschap, en kan vertaaltheoretische inzichten toepassen op concrete vertaalprocessen; 5. is op de hoogte van ontwikkelingen in de wetenschappelijke exegese van de Griekse en/of Hebreeuwse bijbelteksten, met name de taalkundige analyse van deze tekstcorpora die een integraal onderdeel is van moderne wetenschappelijke exegese. De opleidingen werken samen met een aantal buitenlandse instellingen, waaronder de universiteiten van Colchester (UK) en Patras (GR), de Humboldt Universität in Berlijn (DE) en, voor de lexicologie, de Lessius Hogeschool te Antwerpen (BE). Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. In de ogen van de commissie zijn de vakspecifieke eindtermen van beide opleidingen weliswaar beknopt en weinig informatief, maar voldoen de eindtermen als geheel aan de eisen die aan eindtermen van een opleiding op het gebied van de taalwetenschap gesteld mogen worden. De eindtermen van de bacheloropleiding sluiten in voldoende mate aan bij de eisen die vakgenoten stellen aan een opleiding op dit gebied, omdat studenten tijdens hun opleiding een gedegen kennis verwerven van de taalwetenschap als geheel en van een aantal deelgebieden daarbinnen en de vaardigheid opdoen om literatuur over uiteenlopende onderwerpen te begrijpen, te presenteren en kritisch te beoordelen. De opleiding biedt, als enige in Nederland, de mogelijkheid tot specialisatie op het gebied van de lexicologie. De commissie is te spreken over het feit dat de opleiding een expliciet verband legt met maatschappelijke vraagstukken en behoeften. De vakspecifieke eindtermen bevatten geen expliciete verwijzing naar kennis van en inzicht in de methoden en technieken die binnen het vakgebied gangbaar zijn, maar de commissie is van mening dat uit de vakspecifieke eindtermen mag worden afgeleid dat studenten toch vertrouwd raken met de methoden en technieken. Deze mening wordt ook geschraagd door het gegeven dat in het programma van de opleiding wel degelijk aandacht is voor methoden en technieken. De eindtermen van de opleiding verwijzen niet naar de eisen van de beroepspraktijk. De commissie realiseert zich dat er geen duidelijke en homogene beroepspraktijk bestaat voor studenten die een opleiding in de taalwetenschap hebben afgerond, maar adviseert de opleiding wel in de eindtermen aandacht te besteden aan de vakspecifieke kennis en de vaardigheden die studenten geacht mogen worden te hebben na het afronden van een bacheloropleiding in dit vakgebied. Ook de eindtermen van de masteropleiding sluiten in voldoende mate aan bij de eisen die vakgenoten stellen aan een opleiding op dit gebied, omdat studenten zich tijdens hun opleiding specialiseren in één van de deelgebieden van de taalwetenschap en daarbij een niveau bereiken dat hen in staat stelt om internationale publicaties te begrijpen en te beoordelen en omdat zij aan het einde van de opleiding in staat zijn om zelfstandig onderzoek te verrichten op het deelgebied van hun keuze en een probleem binnen dat deelgebied op een originele manier kunnen oplossen. Wat hierboven over de bacheloropleiding is gezegd met betrekking tot de methoden en technieken en de eisen van de beroepspraktijk geldt mutatis mutandis ook voor de masteropleiding.
44
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie is wel van mening dat de doelstellingen en de vakspecifieke eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding verder uitgewerkt zouden moeten worden en dat daarbij niet alleen aandacht aan de verschillende varianten binnen de opleidingen zou moeten worden besteed, maar ook aan de overkoepelende en gemeenschappelijke elementen. Op die manier kan het profiel van de opleiding versterkt worden, iets wat in de ogen van de commissie gewenst is. Zij heeft tijdens haar bezoek aan de faculteit het beeld gekregen dat de integratie van de ‘oude’ opleidingen die zijn omgezet in afstudeervarianten nog niet voltooid is. De commissie is, op basis van de aanvullende informatie die zij na haar bezoek heeft ontvangen, tot het oordeel gekomen dat de specialisatie Bible Translation binnen de masteropleiding Taalwetenschap op haar plaats is. Zij is ervan overtuigd dat het profiel van de variant in voldoende mate taalwetenschappelijk is en dat de variant aansluit bij en overeenkomsten heeft met de varianten Toegepaste Taalwetenschap en Lexicologie en met de duale masteropleiding ICT en vertalen. In de traditie waarbinnen de variant moet worden geplaatst neemt de studie van (relatief) onbekende talen en het maken van woordenboeken en grammatica’s voor die talen een centrale plaats in. De commissie is dan ook van oordeel dat de masteropleiding als geheel voldoet aan de eisen die gelden voor dit facet. De commissie heeft zich tijdens haar bezoek aan de faculteit gerealiseerd dat het profiel van de opleidingen en de inhoud van de programma’s voor een belangrijk deel bepaald worden door de ervaring en de inhoudelijke expertises waarover de staf beschikt. Wanneer een staflid vertrekt en niet wordt opgevolgd, heeft dat onmiddellijk gevolgen voor het profiel en de inhoud. Het gegeven dat de leerstoel Lexicologie na het emeritaat van de leerstoelhouder niet opnieuw zal worden bezet (zie ook hieronder, onder F12) zal onherroepelijk gevolgen hebben voor het profiel van de opleidingen en voor hun plaats binnen de taalwetenschap. De commissie heeft na haar bezoek aan de faculteit de informatie ontvangen dat het profiel van de opleiding Taalwetenschap geëxpliciteerd en aangescherpt is. De faculteit heeft een bijzondere leerstoel Computationele Lexicologie ingesteld, die inmiddels ook bezet wordt. De specialisatie Lexicologie verdwijnt, de expertise op het gebied van de lexicologie wordt in de toekomst ingezet in de resterende specialisaties binnen de taalwetenschap en in de masteropleiding ICT en vertalen. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving: In de zelfstudie wordt een verband gelegd tussen de algemene en de vakspecifieke eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding (en de eindtermen van de afstudeervarianten van de bacheloropleiding) en de Dublin-descriptoren. Voor een aantal descriptoren wordt aanvullende informatie verstrekt die betrekking heeft op de onderdelen van het programma van de opleidingen. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de Dublin-descriptoren. Zij heeft allereerst vastgesteld dat de eindtermen aangeven dat er een verschil in niveau bestaat tussen de bacheloropleiding en de masteropleiding. Dat verschil komt het meest expliciet tot uitdrukking in de algemene, facultaire eindtermen. Aan het einde van de bacheloropleiding zijn studenten bijvoorbeeld in staat redeneerwijzen in het vakgebied te herkennen, aan het einde van de masteropleiding kunnen zij redeneerwijzen toepassen en in twijfel trekken. Aan het einde van de bacheloropleiding zijn studenten in staat de grondslagen, de structuur en de geschiedenis van het vakgebied te begrijpen en te interpreteren, aan het einde van de masteropleiding beschikken ze over vakkennis die raakt aan de nieuwste methoden, technieken en theorieën. Studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond zijn op de hoogte van de potentiële relevantie van weten-
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
45
schappelijke inzichten op het vakgebied, studenten die de masteropleiding hebben voltooid zijn in staat zelfstandig onderzoek te verrichten op een deelgebied van de taalwetenschap. De eindtermen van de bachelor- en masteropleiding sluiten daarnaast in de ogen van de commissie ook in voldoende mate aan bij de Dublin-descriptoren. De vakspecifieke eindtermen van de bacheloropleiding verwijzen naar de kennis en de inzichten die studenten verwerven (eindtermen 1 en 2) en naar de vaardigheden om die ook toe te passen (eindterm 3). De algemene facultaire eindtermen voor bacheloropleidingen vermelden onder andere het vermogen van studenten om een kritisch oordeel te kunnen vormen over eigen conclusies (eindtermen B2) en de vaardigheid om kennis te herzien, uit te breiden en toe te passen (eindterm B3). Zowel de vakspecifieke als de algemene eindtermen specificeren communicatieve vaardigheden. In de algemene eindtermen staat bijvoorbeeld dat studenten in staat moeten zijn te communiceren over de resultaten van leren en denken met vakgenoten en nietvakgenoten (eindterm A5). De algemene eindtermen maken expliciet melding van het verwerven van een houding van levenslang leren (eindterm B4). De vakspecifieke eindtermen van de masteropleiding verwijzen ook naar de kennis en inzichten (eindtermen 1 en 2) en het toepassen daarvan (eindtermen 2 en 3). De algemene facultaire eindtermen voor masteropleidingen noemen onder andere het vermogen om verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken (eindterm B1) en het vermogen om een standpunt in te nemen in een wetenschappelijk vakbetoog en dit standpunt kritisch op waarde te schatten (eindterm A3). De vakspecifieke en de algemene eindtermen besteden aandacht aan communicatieve vaardigheden. In de vakspecifieke eindtermen staat bijvoorbeeld dat studenten het belang van taalwetenschappelijke inzichten voor onderwijs en samenleving duidelijk moeten kunnen maken. De algemene eindtermen verwijzen tot slot expliciet naar het verwerven van een houding van levenslang leren (eindterm B4) en geven ook aan dat studenten zelfstandigheid bezitten in het doen van onderzoek, een vaardigheid die nodig is voor een verdere opleiding tot onderzoeker. De commissie is dan ook van oordeel dat de bacheloropleiding en de masteropleiding voldoen aan het criterium dat betrekking heeft op het niveau van de opleidingen. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving: De zelfstudie vermeldt dat studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond onvoorwaardelijk toegang hebben tot de masteropleiding: elk van de afstudeervarianten van de bacheloropleiding is ook als afstudeervariant in de masteropleiding te volgen. Afgestudeerde bachelorstudenten zijn volgens de zelfstudie breed opgeleide taalkundigen met een meer gedegen kennis op het gebied van de gevolgde afstudeervariant die, afhankelijk van de specialisatie die zij gekozen hebben, beschikken over kwalificaties die nuttig en relevant zijn voor een voortgezette studie binnen de taalwetenschap, maar ook voor verschillende maatschappelijke functies. De masteropleiding kwalificeert volgens de zelfstudie tot het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek. De verschillende afstudeervarianten richten zich op specifieke deelgebieden van de beroepspraktijk. Studenten die de afstudeervariant Toegepaste Taalwetenschap hebben gevolgd kunnen bijvoorbeeld een certificaat “didactische bekwaamheid in de BVE-sector” behalen.
46
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd om te bepalen of zij voldoen aan de eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen van beide opleidingen het wetenschappelijke karakter ervan in voldoende mate tot uitdrukking brengen. De algemene en vakspecifieke eindtermen van de bacheloropleiding leggen in de ogen van de commissie voldoende verbanden met de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied van de taalwetenschap in het bijzonder. De algemene eindtermen verwijzen expliciet naar verschillende intellectuele basisvaardigheden die ontleend zijn aan de eisen van de wetenschapsbeoefening, waaronder de vaardigheid om te kunnen reflecteren op eigen denken en doen en dat te kunnen bijsturen en het besef van ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken. Ook de onderzoekende houding die studenten tijdens hun opleiding verwerven wordt in de algemene eindtermen nader uitgewerkt. De vakspecifieke eindtermen brengen het verband met het vakgebied van de taalwetenschap tot uitdrukking: ze brengen tot uitdrukking dat studenten tijdens hun opleiding kennis verwerven van zowel de taalwetenschap als geheel als belangrijke deelgebieden daarvan, in staat zijn om publicaties die op die gebieden betrekking hebben te begrijpen, te presenteren en kritisch te beoordelen. Ook voor de masteropleiding geldt dat de algemene en vakspecifieke eindtermen naar het oordeel van de commissie in voldoende mate gerelateerd zijn aan de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied van de taalwetenschap in het bijzonder. De algemene eindtermen verwijzen expliciet naar verschillende intellectuele basisvaardigheden, waaronder de vaardigheid om een standpunt te kunnen innemen in een wetenschappelijk vakbetoog en dat kritisch op waarde te kunnen schatten en de vaardigheid om ethische en normatieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken te integreren. Ook de onderzoekende houding die studenten tijdens hun opleiding verwerven wordt in de algemene eindtermen nader uitgewerkt. De vakspecifieke eindtermen brengen het verband met het vakgebied van de taalwetenschap tot uitdrukking: volgens die eindtermen beschikken studenten aan het einde van de opleiding over kennis van het deelgebied waarin zij specialiseren die zo diepgaand is dat zij in staat zijn relevante internationale publicaties op dat terrein te begrijpen en te beoordelen en zijn zij eveneens in staat om zelf onderzoek te verrichten op datzelfde terrein. Studenten die de bacheloropleiding Taalwetenschap hebben afgerond hebben zonder verdere aanvullende voorwaarden toegang tot de masteropleiding Taalwetenschap. Studenten die de masteropleiding hebben afgerond beschikken in de ogen van de commissie over de kennis en de vaardigheden die nodig zijn voor het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld als assistent in opleiding (aio). De commissie is dan ook van oordeel dat de bacheloropleiding en de masteropleiding voldoen aan de criteria die betrekking hebben op de oriëntatie van de opleidingen. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.2. Programma Beschrijving: Het programma van de bacheloropleiding bestaat uit algemene (opleidingsoverstijgende) vakken, vakken die door alle studenten Taalwetenschap gevolgd worden, vakken die tot één van de afstudeervarianten gerekend worden en keuzevakken. Het programma van het eerste jaar bestaat voor het QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
47
grootste deel (40 EC) uit gemeenschappelijke onderdelen op het gebied van de taalwetenschap. Studenten volgen ook twee onderdelen (in totaal 10 EC) uit het programma van de opleiding Engels, volgens de zelfstudie omdat Engels de lingua franca van de taalwetenschap is, en twee algemene vakken (in totaal 10 EC, onder andere een vak Academische vaardigheden). Het programma van het tweede jaar bestaat voor een deel (20 EC) uit gemeenschappelijke onderdelen op het gebied van de taalwetenschap en voor een iets kleiner deel (15 EC) uit onderdelen in het kader van de afstudeervariant. Het resterende deel van het programma bestaat uit algemene vakken (10 EC, vakken op het gebied van de filosofie en de methodologie gericht op de taalwetenschap) en uit een onderdeel uit het programma van de opleiding Engels (5 EC) en vakken in het kader van de minor (10 EC). Tijdens het derde jaar volgen studenten geen gemeenschappelijke vakken meer. Afhankelijk van de variant die zij hebben gekozen volgens studenten een aantal inhoudelijke vakken (15 of 20 EC), vakken in het kader van de minor (20 EC), een aantal keuzevakken (15 EC, alleen voor de variant ATW), een extra vak bij Engels en een vak op het terrein van de methodologie (in totaal 10 EC, alleen voor de variant TTW) of een stage (10 EC, alleen voor de variant Lexicologie). In alle gevallen is 10 EC gereserveerd voor de afsluitende bachelorscriptie. Het programma van de masteropleiding verschilt per afstudeervariant. Studenten die de variant Algemene Taalwetenschap volgen kiezen zes modules (van elk 5 EC) uit het aanbod van de onderzoeksmaster Linguistics die ook door de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit wordt aangeboden, lopen een stage (10 EC) en schrijven een masterscriptie (20 EC). Studenten die voor de variant Lexicologie hebben gekozen volgen zes verplichte modules (van elk 5 EC) op het gebied van lexicologie en terminologie, lopen een stage (10 EC) en schrijven een masterscriptie (20 EC). Er zijn in de masteropleiding twee varianten op het gebied van de toegepaste taalwetenschap: Nederlands als tweede taal en Taalleerstoornissen. Het programma van beide varianten bestaat uit een aantal inhoudelijke modules (met een totale omvang van 30 EC, onder andere een module Statistiek voor gevorderden), een stage (10 EC) en een masterscriptie (20 EC). Studenten die kiezen voor de variant Bible Translation volgen een aantal verplichte modules die zijn toegespitst op de specialisatie (met een totale omvang van 24 EC), kiezen modules uit een vastgelegd aanbod (voor 16 EC) en schrijven tot slot een masterscriptie (20 EC). De programma’s van de bachelor- en de masteropleiding worden ook in deeltijd aangeboden. De faculteit stimuleert het volgen van de programma’s in deeltijd niet, maar er is onder studenten wel belangstelling voor. Studenten die kiezen voor de deeltijdvariant weten volgens de docenten precies waar ze aan beginnen. Volgens de opleidingen zijn er geen problemen met deeltijdstudenten. De commissie heeft tijdens de gesprekken met studenten geen informatie ontvangen die op het tegendeel wijst. Volgens informatie van de docenten zal er na de herprogrammering die in september 2006 moet worden ingevoerd één major Taalwetenschap (van 60 EC) worden aangeboden. Door de beslissing van het bestuur van de faculteit om de leerstoel Lexicologie niet opnieuw te bezetten, zal de plaats van Lexicologie ingrijpend veranderen. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie van de bachelor- en de masteropleiding voldoen de programma’s van de opleidingen aan de criteria die gelden voor een wetenschappelijke opleiding omdat de docenten die het onderwijs verzorgen zelf onderzoeker zijn en, vooral in het laatste jaar van de bacheloropleiding en in 48
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
de masteropleiding, de stand van zaken op hun vakgebied en de resultaten van hun eigen onderzoek in het onderwijs incorporeren. Op die manier wordt in de ogen van de opleidingen de interactie tussen onderwijs en onderzoek gegarandeerd en wordt er ook voor gezorgd dat het onderwijs aansluit bij relevante ontwikkelingen binnen het vakgebied. Studenten verwerven onderzoeksvaardigheden omdat zij in de eerste twee jaar van de bacheloropleiding kleine opdrachten moeten maken en in het laatste jaar van de bacheloropleiding en in de masteropleiding grotere werkstukken en onderzoeksopdrachten moeten schrijven. Daarbij komen onder andere literatuuronderzoek, hypothesevorming, het verzamelen van gegevens en analyse en toetsing aan de orde. De generieke kenmerken van wetenschap en wetenschapsbeoefening komen aan de orde in modules als informatieverwerking, wijsbegeerte, wetenschapsleer en methodologie die deel uitmaken van het programma van de eerste twee jaar van de bacheloropleiding. De opbouw van het programma, dat een breed beeld geeft van de taalwetenschap en haar onderdelen, waarborgt volgens de zelfstudie dat de domeinspecifieke kenmerken aan de orde komen. In de meer praktijkgerichte afstudeervarianten binnen de masteropleiding wordt expliciet aandacht besteed aan de eisen van de beroepspraktijk, wanneer onderwerpen aan de orde komen die te maken hebben met bijvoorbeeld materiaalontwikkeling, taaldidactiek en remedial teaching, lexicologie en terminologie en veldwerk en bijbelvertalen. Daarnaast is er een aantal onderdelen waarin studenten leren werken met relevante elektronische gereedschappen. Ook in de stage wordt een duidelijk verband gelegd met de beroepspraktijk. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de varianten van de bacheloropleiding volgens de studenten wat beperkt zijn ingevuld. Dit geldt in het bijzonder voor de onderdelen op het gebied van de taalleerstoornissen binnen de variant Toegepaste Taalwetenschap. De studenten meldden ook dat er soms overlap bestaat tussen onderdelen, dat de theoretische onderbouwing voor verbetering vatbaar is en dat de verdieping in de loop van de opleiding niet genoeg toeneemt. Dit probleem geldt volgens de opleiding met name voor studenten die in de minorruimte een verwant inleidend college bij psychologie volgen. Die kritiek had in het bijzonder betrekking op de onderdelen die vallen onder de specialisatie Taalleerstoornissen, één van de specialisaties binnen de variant Toegepaste Taalwetenschap. Het probleem van de diepgang is door studenten niet expliciet aan de orde gesteld binnen de gremia die daarvoor relevant zijn. Studenten zoeken naar eigen zeggen de noodzakelijke verdieping soms buiten de opleiding, door onderdelen te volgen die door andere faculteiten worden aangeboden. De docenten wezen de commissie erop dat het programma van het eerste jaar in het geheel geen aandacht besteedt aan dyslexie, maar dat er een bewuste keuze is gemaakt om in de rest van het programma wel de nadruk op dat onderdeel te leggen. In de bacheloropleiding richten studenten zich tijdens de onderdelen taalleerstoornissen vooral op leerlingen in het basisonderwijs, in de masteropleiding juist op leerlingen in het voortgezet onderwijs. De docenten zijn ook van mening dat de diepgang van deze variant nog verder verbeterd kan worden en zijn volgens de opleiding bezig initiatieven te ontwikkelen, waarbij de nadruk ligt op specialisatie naar thematiek en oriëntatie op de linguïstiek. Masterstudenten zijn inhoudelijk tevreden over de opleiding, maar vinden het jammer dat zij binnen de door hen gekozen variant geen keuzemogelijkheden meer hebben. Zij zijn wel van mening dat de diepgang minder is dan zij hadden verwacht. Volgens de alumni is het een nadeel dat de staf expertise heeft op slechts een deel van de terreinen binnen de taalwetenschap. Dit betekent in de praktijk dat bepaalde terreinen in de opleiding slechts beperkt en niet op een gevorderd niveau aan bod komen. De belangstelling voor een studieverblijf in het buitenland zou volgens de studenten toenemen wanneer de opleiding over meer internationale contacten zou beschikken. Docenten geven toe dat het lastig is om een structurele samenwerking met buitenlandse instellingen tot stand te brengen en dat het daardoor ook weer lastiger voor studenten wordt om een deel van hun studie in het buitenland door te brengen. Overigens is het beleid van de faculteit erop gericht dat studenten een deel van hun studie in het buitenland volgen, maar het is volgens de faculteit niet altijd gemakkelijk studenten voldoende te motiveren om naar het buitenland te gaan. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
49
Oordeel: De commissie is van oordeel dat er in de programma’s van de opleidingen in voldoende mate aandacht wordt besteed aan de ontwikkelingen binnen de taalwetenschap en aan de uitkomsten van onderzoek binnen het vakgebied. Zij heeft de programma’s bestudeerd en vastgesteld dat er daarin in voldoende mate (en in toenemende mate, met een duidelijk stijgende lijn vanaf het eerste jaar van de bacheloropleiding) aandacht wordt besteed aan recent relevant onderzoek en dat studenten zich ook zelf, door het maken van opdrachten en het schrijven van werkstukken, bekwamen in het onderzoek. Op die manier waarborgen de programma’s de verwerving en ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. De verbanden met de beroepspraktijk zijn in de ogen van de commissie in verschillende varianten binnen de masteropleiding voldoende duidelijk aanwezig. De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s van beide opleidingen in principe voldoen aan de criteria die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. De commissie heeft haar aanvankelijk kritische oordeel over het programma van de variant Bible Translation herzien op basis van aanvullende informatie van de opleiding. Zij heeft vastgesteld dat het programma van deze variant weliswaar geen overlap vertoont met het programma van de andere specialisaties binnen de masteropleiding, maar dat het toch voldoende onderdelen bevat die een taalwetenschappelijke signatuur dragen. De commissie is daarom van mening dat er ook in het programma van deze variant in voldoende mate sprake is van interactie met onderzoek op het gebied van de relevante deelgebieden binnen de taalwetenschap en dat het programma aansluit bij recente ontwikkelingen binnen die gebieden. De commissie is daarom van oordeel dat het programma van de opleiding als geheel voldoet aan de criteria die gelden voor dit facet. De commissie is wel van oordeel dat de opleidingen aandacht moeten besteden aan de theoretische verdieping binnen de programma’s. Dat geldt in het bijzonder voor de onderdelen binnen de specialisatie Taalleerstoornissen. Zij is van mening dat de kritische opmerkingen van zowel studenten als docenten serieus moeten worden genomen en voor de verantwoordelijken een reden moeten zijn om de inhoud van de programma’s nog eens nauwkeurig te bestuderen en te analyseren. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving: De zelfstudie beschrijft onder dit facet de opbouw en de structuur van de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding en stelt vervolgens dat een bestudering van de leerdoelen van de verschillende programmaonderdelen uitwijst dat de programma’s aandacht besteden aan het aanleren van kennis van en inzicht in vakgebieden, aan het ontwikkelen van vaardigheden met betrekking tot het vakgebied en aan het ontwikkelen van academische en communicatieve vaardigheden. De zelfstudie concludeert vervolgens dat de leerdoelen van de programmaonderdelen gezamenlijk de specificatie van de eindtermen van de opleidingen vormen. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat in ieder geval de eerste en de derde vakspecifieke eindterm van de bacheloropleiding op een adequate manier aan de orde worden gesteld in het programma: studenten verwerven een gedegen kennis van de grondbeginselen van het vakgebied en van de discipline die binnen hun afstudeervariant centraal staat, onder andere via het bestuderen van relevante wetenschappelijke literatuur. Zij is er niet geheel van overtuigd dat de tweede vakspecifieke eindterm, die betrekking heeft op de relevantie van wetenschappelijke inzichten voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften, voldoende aandacht krijgt in het programma, omdat er in haar ogen in het programma weinig aandacht wordt besteed aan die relevantie. De algemene academische eindtermen, die verwijzen
50
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
naar intellectuele basisvaardigheden, een onderzoekende houding en vakoverstijgende vaardigheden, komen in de ogen van de commissie in voldoende mate aan bod. Studenten verwerven kennis en vaardigheden uit een ander vakgebied in de minor die zij in het derde jaar volgen. De aandacht voor intellectuele basisvaardigheden en de onderzoekende houding is in de ogen van de commissie gewaarborgd omdat de opleiding voldoet aan de algemene eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding (zie hierboven, onder F4). De commissie is van oordeel dat de eerste twee vakspecifieke eindtermen van de masteropleiding duidelijk in het programma aan de orde worden gesteld: studenten verdiepen zich, aan de hand van relevante literatuur, in een deelgebied van de taalwetenschap en sluiten hun opleiding af met een scriptie waarin zij verslag uitbrengen van een onderzoek dat zij zelfstandig hebben uitgevoerd binnen datzelfde deelgebied. De commissie is er niet van overtuigd dat alle studenten die de masteropleiding afronden ook de derde eindkwalificatie (die betrekking heeft op het belang van taalwetenschappelijke inzichten voor onderwijs en samenleving) zullen hebben verworven. Zij heeft vastgesteld dat het programma geen keuzeruimte buiten de specialisatie bevat en dat studenten de vakoverstijgende vaardigheden die zij reeds tijdens de bacheloropleiding hebben verworven niet uitbreiden of verdiepen, waarmee de algemene eindterm die betrekking heeft op die vakoverstijgende vaardigheden dus niet in het programma aan de orde komt. Voor de overige algemene eindtermen geldt wat hierboven is gezegd over de bacheloropleiding: ook de masteropleiding voldoet aan de algemene eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. De commissie is van oordeel dat de opbouw en de inhoud van beide programma’s zodanig zijn dat verwacht mag worden dat studenten de eindkwalificaties van de opleidingen daadwerkelijk verwerven. Zij komt op grond van deze overwegingen tot de conclusie dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving: De samenhang van het programma van de bacheloropleiding wordt volgens de zelfstudie bereikt door de manier waarop het programma is opgebouwd: het eerste jaar is vooral gericht op een oriëntatie op het vakgebied als geheel, het tweede jaar op een verdieping in het geheel van subdisciplines, met al enige ruimte voor extra verdieping op het terrein van de afstudeervarianten (Algemene Taalwetenschap, Toegepaste Taalwetenschap of Lexicologie), het derde jaar op een verdere verdieping door specialisatie binnen één van de afstudeervarianten. De algemene oriëntatie in het eerste jaar krijgt vorm door algemene inleidende vakken, zoals Inleiding Algemene taalwetenschap en Inleiding Syntaxis en Semantiek. Deze lijn wordt doorgezet in het tweede jaar met oriënterende onderdelen als Psycholinguïstiek, Lexicale Semantiek en Taalgebruikstheorie. Daarnaast volgen studenten in het tweede jaar ook al drie vakken op het gebied van de door hen gekozen afstudeervariant. Het derde jaar is volledig op de afstudeervariant, de eventuele stage en de scriptie gericht. De samenhang binnen het programma van de bacheloropleiding manifesteert zich volgens de zelfstudie dus in de structuur van de afstudeervarianten, die steeds aansluiten en voortbouwen op de algemene taalwetenschappelijke basis die in het eerste en tweede jaar is gelegd. Het programma van de masteropleiding kan gezien worden als een vervolg op het programma van de bacheloropleiding. De varianten binnen de masteropleiding bouwen voort op de kennis en de vaardigheden die studenten in de corresponderende variant binnen de bacheloropleiding hebben verworven. De programma’s van de varianten hebben in alle gevallen een centraal thema dat gerelateerd is aan de specialisatie. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
51
Oordeel: De commissie heeft de programma’s van de opleidingen bestudeerd vanuit het perspectief van de inhoudelijke samenhang en vastgesteld dat de programma’s in voldoende mate interne samenhang vertonen, dat ze op een adequate manier zijn opgebouwd en gestructureerd. Het programma van de bacheloropleiding biedt in het eerste en het begin van het tweede jaar een inleiding in het vakgebied van de taalwetenschap, waarna studenten zich verder verdiepen in één van de onderdelen uit dat vakgebied. De manier waarop de programma’s van de afstudeervarianten zijn samengesteld is in de ogen van de commissie adequaat: ze bieden eerst een verdere theoretische verdieping en geven studenten vervolgens de mogelijkheid om de verworven kennis en vaardigheden toe te passen, het meest expliciet in de bachelorscriptie. De commissie is dan ook van oordeel dat de bacheloropleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de samenhang van het programma. Het programma van de masteropleiding is in de ogen van de commissie tot op grote hoogte een voortzetting van dat van de bacheloropleiding. De programma’s van de varianten hebben een adequate opbouw rond een specialisatie, een deelgebied van de taalwetenschap. De programma’s bieden in alle gevallen een verdere theoretische verdieping op een gevorderd niveau en culmineren in de masterscriptie, waarvoor 20 EC is gereserveerd en waarin studenten laten zien dat ze de verworven kennis en vaardigheden ook kunnen toepassen. De commissie is wel van mening dat de samenhang van het programma van de masteropleiding als zodanig enigszins problematisch is. De ‘oude’ structuur van de opleidingen op het gebied van de taalwetenschap is in dat programma nog duidelijk te herkennen: de verschillende afstudeervarianten hebben in het geheel geen gemeenschappelijke onderdelen, maar zijn volledig gericht op de specialisatie waarvoor studenten gekozen hebben. Dat gegeven heeft wellicht een positief effect op de mate van verdieping die studenten tijdens hun studie bereiken, maar het leidt er ook toe dat masterstudenten geen kennis en vaardigheden buiten die specialisatie verwerven. De commissie komt tot het oordeel dat de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet op grond van de vaststelling dat het programma dat een student volgt (dat is dus steeds een programma van een afstudeervariant) wel voldoende inhoudelijke samenhang vertoont. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport wordt aandacht besteed aan de randvoorwaarden die de faculteit heeft opgesteld om de studeerbaarheid van programma’s te garanderen. De studeerbaarheid van de programma’s van de opleidingen Taalwetenschap wordt volgens de zelfstudie primair gegarandeerd doordat de programma’s in overeenstemming zijn met de facultaire eisen die de studeerbaarheid moeten bevorderen. Dat betekent bijvoorbeeld dat de studielast evenwichtig over een jaar is verdeeld. De docenten streven ernaar de geprogrammeerde studielast niet af te laten wijken van de gerealiseerde. De evaluaties bevestigen volgens de zelfstudie dat de gerealiseerde studielast in de regel niet van de geprogrammeerde afwijkt. De zelfstudie vermeldt ook dat de knelpunten in de programma’s in de meeste gevallen worden gevormd door programmaonderdelen die van buiten de studierichting betrokken worden en door de verdeling van programmaonderdelen over het jaar. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat studenten van de bacheloropleiding per week gemiddeld 25 uur aan hun studie besteden. De opleiding kent volgens deze studenten een aantal struikelblokken, waaronder het onderdeel Kindertaalverwerving in het eerste jaar, dat in de ogen van de studenten te theoretisch is en waarvan het niveau te hoog is. Ook de aansluiting met Engels laat te wensen over. Volgens de docenten voeren zij op het punt van de studielast een eeuwig gevecht met de
52
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
studenten. Zij wijzen erop dat de wens om het programma meer diepgang te geven ook betekent dat het programma zwaarder wordt. Overigens wijzen zij er ook op dat uit de ervaringen van docenten en uit evaluaties niet duidelijk blijkt dat studenten te weinig tijd aan hun studie besteden. Studenten van de masteropleiding zijn van mening dat de verdeling van de studielast per variant nog wel eens verschilt, maar in het algemeen in orde is. De commissie vernam wel dat er wel eens vakken worden uitgesteld vanwege de verlate instroom van studenten en dat de afspraken over de planning van een stage in incidentele gevallen ook niet werden nagekomen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in het algemeen voldoende studeerbaar zijn. Zij heeft wel vastgesteld dat het programma van de bacheloropleiding een aantal struikelblokken kent, maar heeft geen aanwijzingen ontvangen die erop wijzen dat deze struikelblokken leiden tot een serieuze belemmering van de studievoortgang. Zij heeft wel vastgesteld dat in ieder geval de studenten van de bacheloropleiding per week minder tijd dan voorzien besteden aan hun studie. Zij kan zich voorstellen dat sommige onderdelen in mindere mate een struikelblok zouden vormen wanneer studenten meer tijd aan hun studie zouden besteden. Tegelijkertijd realiseert zij zich dat het feit dat studenten per week minder dan de geprogrammeerde tijd aan hun studie besteden niet per se betekent dat studenten ook minder tijd dan voorzien nodig hebben om een programmaonderdeel af te ronden, omdat studenten een onderdeel ook later kunnen afronden dan oorspronkelijk was voorzien. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de studielast. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie gelden voor de bacheloropleiding geen andere toelatingseisen dan de wettelijke eisen die gelden voor elke wetenschappelijke opleiding. De ervaring leert dat studenten vaak via een omweg (een andere opleiding) in de bacheloropleiding terecht komen. Zij hebben in het algemeen belangstelling voor taal en taalproblemen, maar realiseren zich te weinig dat Taalwetenschap dan een interessante opleiding voor hen is. Uit de zelfstudie blijkt dat het aantal studenten dat instroomt in de bacheloropleiding in het recente verleden steeds minder dan 10 per jaar bedroeg. Studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond, hebben direct toegang tot de corresponderende specialisatie binnen de masteropleiding. Studenten met een elders behaald bachelordiploma Taalwetenschap krijgen toegang als hun studie aansluit bij de specialisatie van de masteropleiding die zij willen volgen. Voor studenten met een andere vooropleiding verschillen de toelatingseisen voor de masteropleiding per afstudeervariant. Studenten die een eerste- of een tweedegraads lerarenbevoegdheid in een taal hebben, hebben bijvoorbeeld wel toegang tot de variant Toegepaste Taalwetenschap, maar niet tot de andere varianten. Studenten die een bachelordiploma in een taal hebben behaald hebben wel toegang tot de variant Lexicologie, maar niet tot de andere varianten. In voorkomende gevallen maken studenten met de studiebegeleider afspraken over een specifiek instroomprogramma. In de praktijk is de achtergrond van de studenten die de masteropleiding volgen nogal divers. Relatief veel studenten hebben een achtergrond in Nederlands als tweede taal of in de logopedie. Studenten kunnen de variant Bible Translation alleen volgen wanneer zij een minor in één van de bijbeltalen hebben gevolgd en over voldoende taalwetenschappelijke kennis beschikken. Voor deze specialisatie heeft de faculteit een premasterprogramma ingesteld waarin studenten deficiënties kunnen wegwerken.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
53
Voor kandidaten met een HBO-vooropleiding geldt dat zij aan een niet-bindend facultair assessment moeten deelnemen en moeten aantonen dat hun Engels op VWO-niveau is. HBO-kandidaten die op basis van het assessment en hun kennis van het Engels geschikt zijn bevonden, kunnen worden toegelaten tot de pre-masterclass. Het programma van de premasterclass omvat in principe 60 EC, maar het is mogelijk dat studenten vrijstellingen voor bepaalde onderdelen krijgen. In het programma wordt veel aandacht besteed aan academische vaardigheden. Studenten moeten de premasterclass hebben afgerond voordat ze kunnen worden toegelaten tot de masteropleiding. Volgens de masterstudenten vertoont het premasterprogramma soms enige overlap met hun vooropleiding. Volgens de zelfstudie presteren de meeste instromende studenten naar behoren, ook de studenten met een HBO-achtergrond. Toch hebben zich met name bij Toegepaste Taalwetenschap in het verleden wel problemen voorgedaan met betrekking tot het niveau van sommige studenten die instroomden vanuit het HBO. Niet elke student bleek volgens de zelfstudie over de juiste motivatie, instelling en intellectuele capaciteiten te beschikken voor het volgen van een wetenschappelijke opleiding. De opleiding hoopt dat assessment in de toekomst (een deel van) dergelijke problemen opvangt. De toelating tot de masteropleiding vormt een belangrijk punt van aandacht. De faculteit wil niet teveel beperkingen opwerpen. Volgens de Examencommissie is toelating tot de masteropleiding in de praktijk wel mogelijk wanneer studenten de bacheloropleiding nog niet geheel hebben afgerond. In zo’n geval mogen studenten een beperkt aantal vakken uit het programma van de masteropleiding volgen, maar zich nog niet inschrijven als student van de masteropleiding. Oordeel: De commissie heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding niet voldoende aansluiten op de startkwalificaties van de instromende studenten. Zij heeft vastgesteld dat de masteropleiding een selectieprocedure hanteert waarin aandacht wordt besteed aan eventuele lacunes in de kennis en de vaardigheden van studenten en dat de opleiding door het instellen van een premasterclass een voorziening heeft getroffen voor het wegwerken van lacunes. Op grond daarvan concludeert zij dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Het is de commissie overigens wel opgevallen dat ook de toelatingseisen voor de masteropleiding de ‘oude’ structuur, waarin de varianten aparte opleidingen waren, nog steeds weerspiegelen. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving: Het programma van de bacheloropleiding Taalwetenschap omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Taalwetenschap omvat 60 EC en voldoet daarmee eveneens aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
54
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Beschrijving: Volgens de zelfstudie volgen studenten onderwijs in kleine groepen. Het gezamenlijke onderwijs in het eerste en het tweede jaar wordt in groepen van 10 tot 15 studenten gegeven, de groepen in de specialisatievakken zijn vaak nog kleiner. Dat noopt de student tot actieve deelname aan het onderwijs. Docenten kunnen kleine groepen van studenten intensief en individueel begeleiden. In de bacheloropleiding wordt ernaar gestreefd om studenten geleidelijk een eigen visie op het vakgebied te laten ontwikkelen en de communicatieve vaardigheden te laten verwerven die hen in staat stellen die visie ook uit te dragen. Met het oog daarop wordt van de studenten in de loop van de opleiding meer initiatief en creativiteit verwacht. Dit betekent dat in het eerste jaar het accent ligt op inleidingen in de beginselen van het vak, terwijl de aandacht in het tweede en derde jaar verschuift naar meer specialistische vakken, waarbij van de student een actieve participatie verwacht wordt. Deze ontwikkeling zet zich verder door in de masteropleiding. Omdat er tussen de onderwijsperioden tijd is gereserveerd voor tentamens, werkstukken en opdrachten is het volgens de zelfstudie mogelijk om intensief college te geven. Uit een tabel in de zelfstudie blijkt dat studenten weinig colleges volgen. Reeds in het eerste jaar van de bacheloropleiding is dat het geval: het aantal contacturen bedraagt in dat jaar 336, de rest van de tijd (1344 uur) is gereserveerd voor zelfstudie. De verhouding tussen contacturen en zelfstudie is in de rest van de bacheloropleiding en in de masteropleiding vergelijkbaar, al verschilt die enigszins al naar gelang de specialisatie waarvoor een student kiest. In het laatste jaar van de bachelor- en in de masteropleiding is tijd gereserveerd voor de eventuele stage en voor de eindscriptie. Door de stage en de scriptie als laatste onderdelen te programmeren is gewaarborgd dat de benodigde voorbereidende kennis geïntegreerd kan worden aangewend. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de bachelor- en masteropleiding geen uitgewerkt didactisch concept hanteren, maar dat de keuzes voor de gebruikte werkvormen en de gedachten achter die keuzes adequaat zijn en dat de gekozen werkvormen in voldoende mate aansluiten bij de doelstellingen van de opleidingen en de studenten in staat stellen de eindtermen te bereiken. Zij vindt wel dat de hoeveelheid tijd die is gereserveerd voor zelfstudie fors is en verplichtingen schept. Zij heeft vastgesteld dat de opleidingen weinig aandacht besteden aan de aansturing en structurering van de zelfstudie. In haar ogen is de rol van de elektronische leeromgeving Blackboard nog vrij beperkt. Die leeromgeving biedt duidelijk mogelijkheden om de zelfstudie doelmatiger in te richten. Omdat de gekozen werkvormen in voldoende mate aansluiten bij de doelstellingen van de bacheloren de masteropleiding en omdat ze de studenten in staat stellen de eindtermen te bereiken, is de commissie van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport vermeldt dat de faculteit beschikt over een Toetshandleiding voor docenten en studenten, waarin onder andere is vastgelegd dat iedere onderwijsperiode wordt afgesloten met een toetsingsweek. Volgens de zelfstudie zijn de toetsvormen in de bachelor- en de masteropleiding in overeenstemming met de fase van het programma. In het eerste jaar ligt de nadruk op schriftelijke toetsen met open vragen of meerkeuzevragen, in het tweede jaar op schriftelijke toetsen met open vragen en in het
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
55
derde jaar op individuele werkstukken, in sommige gevallen aangevuld met een mondelinge presentatie. De tabel in de zelfstudie die een overzicht van het programma bevat laat zien dat studenten voor onderdelen waarin vaardigheden centraal staan (zoals de onderdelen Academische vaardigheden in het eerste jaar) vooral werkstukken maken en dat ook derdejaars onderdelen soms nog met een tentamen getoetst worden. De lijn van reproduceren van kennis naar het zelfstandig en creatief omgaan met kennis die in de bacheloropleiding te herkennen is wordt in de masteropleiding verder voortgezet. In de masteropleiding worden de onderdelen in de meeste gevallen getoetst door middel van een werkstuk. De genoemde tabel met het overzicht van het programma bevestigt dit. De opleidingen hanteren een procedure voor het opstellen van een scriptieovereenkomst, die door de Examencommissie als een formaliteit wordt beschouwd, zo bleek tijdens het bezoek van de commissie. De tweede lezer wordt vaak pas gezocht wanneer de scriptie al gereed is, niet op het moment dat de scriptieovereenkomst wordt opgesteld. De opleidingen hanteren een vergelijkbare procedure voor stages. De Examencommissie besteedt geen aandacht aan de kwaliteit van de toetsing. Zij beslist wel in welke gevallen het judicium cum laude wordt toegekend. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding toetsvormen hanteert die in voldoende mate aansluiten bij de inhoud van de onderdelen van het programma. Zij is van oordeel dat de in de zelfstudie geschetste lijn van schriftelijke toetsen naar werkstukken past bij de programma’s. Op deze manier wordt in de ogen van de commissie getoetst of studenten de kwalificaties die zij dienen te verwerven ook daadwerkelijk hebben verworven. De toetsvormen sluiten ook aan bij de gekozen werkvormen, die hierboven zijn beschreven en die erop gericht zijn om studenten in toenemende mate actief te laten deelnemen aan het onderwijs en hen geleidelijk een eigen visie op het vakgebied te laten ontwikkelen. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de faculteit verschillende schriftelijke toetsen bestudeerd en vastgesteld dat die de inhoud van de onderdelen die ze toetsen in voldoende mate weerspiegelen. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma zowel voor de bacheloropleiding Taalwetenschap als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over de inzet van personeel, waaronder informatie over de verhouding tussen onderwijs- en onderzoekstijd. De meeste docenten die verantwoordelijk zijn voor het onderwijsprogramma zijn volgens de zelfstudie actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek in het kader van het facultaire onderzoeksproject ‘De architectuur van het menselijk taalvermogen’. Van de 11 docenten die in de zelfstudie worden 56
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
genoemd zijn er 10 gepromoveerd. Op het moment dat de commissie de faculteit bezocht beschikten de opleidingen over vier hoogleraren. Het onderzoek van de docenten die onderwijs verzorgen in de variant Lexicologie valt buiten het genoemde onderzoekszwaartepunt. Volgens de zelfstudie is een deel van het onderzoek dat buiten dat zwaartepunt valt projectmatig en wordt het gefinancierd vanuit de derde geldstroom. Met name de docenten binnen de varianten Toegepaste Taalwetenschap en Lexicologie beschikken daardoor over goede en intensieve contacten met de professionele praktijk. De commissie vernam tijdens haar bezoek dat de faculteit voornemens is de leerstoel Lexicologie op te heffen wanneer de leerstoelhouder met emeritaat gaat, waardoor de beschikbare expertise op dit gebied duidelijk af zal nemen. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat op één na alle docenten gepromoveerd zijn en dat de overgrote meerderheid onderzoek verricht in het kader van een facultair zwaartepunt dat regelmatig beoordeeld wordt door externe deskundigen. Zij is dan ook van oordeel dat het onderwijs in het kader van de bachelor- en de masteropleiding voor een belangrijk deel verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over de hoeveelheid formatie die binnen de faculteit beschikbaar is voor het verzorgen van onderwijs. De docenten die het onderwijs ten behoeve van de bachelor- en de masteropleiding verzorgen beschikken volgens de zelfstudie over in totaal 3,23 fte onderwijstijd. De afdeling heeft in het recente verleden formatie verloren omdat plaatsen die vrijkomen, bijvoorbeeld omdat docenten met pensioen gaan, niet meer worden opgevuld. Oordeel: De commissie heeft noch van docenten noch van studenten informatie ontvangen die erop wijst dat de opleidingen onvoldoende personeel inzetten om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Zij heeft wel vastgesteld dat het aantal studenten dat kiest voor de opleidingen beperkt is en dat de noodzakelijke kritische massa als gevolg daarvan niet langer bereikt wordt. De staf is beperkt van omvang en krimpt verder als gevolg van de lage instroom. Dat gegeven heeft gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijsaanbod als geheel, dat in de ogen van de commissie niet altijd breed en diep genoeg is. De variant Nederlands als tweede taal beantwoordt wel duidelijk aan een vraag. De commissie is van mening dat de opleidingen wel voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet, maar dat verdere reductie van de staf gevolgen zou moeten hebben voor het bestaande onderwijsaanbod. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over het personeelsbeleid dat de faculteit hanteert, over procedures voor werving en selectie van personeel en over scholingsactiviteiten. De zelfstudie bevat geen additionele informatie die betrekking heeft op dit facet. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
57
De evaluatieformulieren die de faculteit gebruikt bevatten een vraag die betrekking heeft op de didactische kwaliteiten van docenten. De resultaten van de evaluaties geven aan dat de studenten in het algemeen tevreden zijn over die kwaliteiten. Tijdens de gesprekken bleek dat studenten van mening zijn dat de docenten interactief en goed benaderbaar zijn en dat zij de contacten met hen waarderen. Deze mening werd gedeeld door de alumni met wie de commissie sprak. Zij noemden ook de bereidheid van docenten om vragen te beantwoorden en problemen op te lossen. Oordeel: De commissie heeft geen twijfels over de inhoudelijke kwalificaties van de docenten, die, zoals hierboven al werd vastgesteld, in meerderheid onderzoekers zijn die bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied. Zij heeft vastgesteld dat de resultaten van de evaluaties erop wijzen dat de docenten in voldoende mate beschikken over de vereiste onderwijskundige kwalificaties. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop duidt dat de organisatorische kwalificaties te wensen overlaten. De commissie is positief over het informele overleg tussen de docenten, dat mogelijk wordt gemaakt door de kleinschaligheid van de opleidingen. Zij is van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport zijn de materiële voorzieningen beschreven waarover de faculteit beschikt. De opleidingen beschikken over een eigen bibliotheek annex studieruimte met een grote collectie van mono- en bilinguale woordenboeken en een verzameling standaardwerken over lexicologie, lexicografie, terminologie en lexicale semantiek die in het onderwijs gebruikt worden. Deze studieruimte wordt soms ook als collegezaal gebruikt. Het gebruik van de elektronische leeromgeving Blackboard is volgens de zelfstudie nog beperkt, deels omdat de meerwaarde van informatietechnologie in het onderwijs afneemt naarmate minder studenten een onderdeel volgen. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat noch de docenten noch de studenten klachten hebben geuit of problemen hebben gesignaleerd met betrekking tot de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken. Zij is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Zij waardeert de bibliotheek annex studieruimte, die een relevante en waardevolle collectie woordenboeken en standaardwerken bevat. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie over dit facet is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
58
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat een beschrijving van het beleid en de uitvoering daarvan op facultair niveau met betrekking tot de studiebegeleiding. De opleidingen hebben voor elk van de afstudeervarianten een docent aangewezen als studiebegeleider. Aan het einde van het eerste jaar van de bacheloropleiding bespreekt de studiebegeleider de behaalde studieresultaten met de studenten en geeft een studieadvies wanneer daartoe aanleiding is. De begeleiding beperkt zich niet tot de bacheloropleiding, maar strekt zich ook uit tot de masteropleiding. De masterstudenten krijgen naar eigen zeggen meer begeleiding dan zij hadden verwacht. De studiebegeleiders dragen er verder zorg voor dat de informatie in de studiegids actueel en accuraat is en nemen het initiatief tot voorlichtingsbijeenkomsten wanneer studenten daaraan behoefte hebben. Er worden volgens de zelfstudie regelmatig bijeenkomsten voor studenten georganiseerd wanneer daar aanleiding voor is. In het verleden is dat bijvoorbeeld het geval geweest wanneer er wijzigingen in de onderwijsstructuur plaatsvonden. Eerstejaars krijgen in juni voorlichting over de structuur van de studie en de mogelijkheden van specialisatie in het tweede en derde jaar. De opleidingen proberen bewust om in hun voorlichtingsmateriaal de belangstelling van potentiële studenten te wekken door hen iets te bieden dat elders niet aangeboden wordt. De opleidingen besteden in de voorlichting daarom extra aandacht aan de specialisaties Nederlands als tweede taal en Taalleerstoornissen. Eén van de punten waarop de masteropleiding zich profileert is dat zij samen met de Hogeschool Windesheim een opleiding tot docent NT2 aanbiedt die leidt tot het wettelijk erkende ‘Bewijs van Didactische Bekwaamheid’. Een ander voorbeeld is een opleiding tot remedial teacher, die ook samen met de Hogeschool Windesheim wordt aangeboden. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de studiebegeleiders, mede als gevolg van het beperkte aantal studenten, goed benaderbaar zijn en voldoende inspelen op de behoeften van studenten. De studiebegeleiders hebben, ook door de persoonlijke contacten, een goed overzicht van de studievoortgang van de studenten en kunnen snel maatregelen treffen wanneer dat noodzakelijk is. Ook de activiteiten op het gebied van de voorlichting spelen op een verstandige manier in op de omvang van de studentenpopulatie. De commissie waardeert de keuze om in de voorlichting extra nadruk te geven aan onderscheidende elementen van de opleidingen. Zij heeft vastgesteld dat er maatwerk wordt geleverd wanneer dat mogelijk is. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan de criteria die gelden voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport wordt het systeem van interne kwaliteitszorg beschreven dat binnen de faculteit wordt gehanteerd. Dat systeem, dat gebaseerd is op het universitaire kwaliteitshandboek, kent drie elementen: het jaarlijks bijstellen van de programma’s van de opleidingen (een proces waarin de Opleidingscommissies een belangrijke rol spelen), het bewaken van de onderwijskwaliteit met behulp van evaluaties (door de onderwijsdirectie geïnitieerd) en het formuleren van verQANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
59
betermaatregelen en het implementeren daarvan ter verbetering van de onderwijskwaliteit. De opleidingen Taalwetenschap volgen het facultaire beleid op het gebied van de interne kwaliteitszorg. Dit betekent dat de onderwijsdirectie jaarlijks één studiejaar aanwijst dat integraal geëvalueerd wordt en dat daarnaast ook andere onderdelen (waaronder nieuwe onderdelen en onderdelen die aangepast zijn op grond van een eerdere evaluatie) systematisch geëvalueerd worden. De zelfstudie bevat geen additionele informatie die betrekking heeft op dit facet. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat ook in de opleidingen Taalwetenschap de Opleidingscommissie een belangrijke rol speelt in de interne kwaliteitszorg. Elk jaar wordt er vanuit de Opleidingscommissie een onderwijsverslag naar de onderwijsdirectie gestuurd waarin aandacht wordt besteed aan het programma (inclusief knelpunten en aanpassingen), de resultaten van evaluaties, rendementen, uitval en arbeidmarkt. De evaluatieformulieren worden verwerkt door het onderwijscentrum van de faculteit. In principe volgen de opleidingen het facultaire systeem van kwaliteitszorg, maar in sommige gevallen maken docenten gebruik van eigen formulieren. Evaluaties worden soms door studenten uitgevoerd, de resultaten ervan komen dan via de studentleden in de Opleidingscommissie. Er is volgens de docentleden van de Opleidingscommissie nog geen sprake van een systematische evaluatie van de eindtermen van de opleidingen, maar de structuur en de opbouw van het programma wordt wel besproken in de bijeenkomsten van de Opleidingscommissie. Volgens de studentleden komen de evaluaties van het onderwijs niet systematisch aan de orde in de bijeenkomsten van de Opleidingscommissie. Dat is voor een belangrijk deel het gevolg van het feit dat de vakken vaak te klein zijn, dat het aantal deelnemende studenten te beperkt is. Oordeel: De commissie is van oordeel dat het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg, dat in het facultaire deel van dit rapport is beschreven, in principe voldoende waarborgt dat het onderwijs dat in het kader van de opleiding wordt verzorgd periodiek geëvalueerd wordt. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding het facultaire systeem toepast. Zij is wel van mening dat de kleinschaligheid van de opleidingen de formele opvolging van de evaluaties belemmert. In verschillende gevallen vervullen docenten naast hun onderwijstaak verschillende andere functies, zoals die van studiebegeleider, iets wat studenten soms in een lastige positie kan brengen. Door die kleinschaligheid zijn de verantwoordelijkheden van de betrokkenen niet altijd even duidelijk. Bovendien leidt de kleinschaligheid er met enige regelmaat toe dat de evaluaties op een meer informele manier worden uitgevoerd en niet aan de orde komen tijdens de beraadslagingen van de Opleidingscommissie. Het voornemen van de faculteit om de Opleidingscommissies op een hoger niveau te laten functioneren biedt wellicht een oplossing voor dit probleem. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen, behalve de (facultaire) streefdoelen die betrekking hebben op de rendementen, geen expliciete toetsbare streefdoelen hebben geformuleerd. Zij is wel van oordeel dat het facultaire systeem van kwaliteitszorg (soms impliciete) toetsbare streefdoelen kent, zoals blijkt uit de beschrijving in het facultaire deel. In de ogen van de commissie fungeren bijvoorbeeld de vragen op de lijst van de onderwijsdirectie waarvan in het facultaire deel sprake is in de praktijk als streefdoelen. De commissie is dan ook van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving: Het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg kent procedures die worden gehanteerd wanneer het noodzakelijk is om verbetermaatregelen te nemen. Deze procedures, waarin de Opleidingscommissie een belangrijke rol speelt, worden toegepast binnen de opleiding.
60
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Volgens de zelfstudie komen knelpunten in de programma’s en problemen met de presentatie of de inhoud van een onderdeel in de praktijk sneller aan het licht dan in het kader van de facultaire evaluaties mogelijk is. Door het systeem van interne evaluatie en als gevolg van de omgangscultuur tussen de studenten en de docenten en studiebegeleiders worden eventuele knelpunten al in een vroeg stadium bekend. De opleidingen zijn van plan om tegen het eind van een studiejaar een evaluatiebijeenkomst te organiseren waarbij studenten en (een deel van de) staf het gehele studiejaar bespreken. Wat er met de uitkomsten van evaluaties precies gedaan wordt is volgens de zelfstudie afhankelijk van de aard en het onderwerp. In de praktijk hebben kritische opmerkingen meestal betrekking op de inhoud van onderdelen of op de opzet van het programma. De Opleidingscommissie probeert, in samenspraak met de studiebegeleiders, maatregelen te treffen om de geconstateerde tekortkomingen aan te pakken. Die maatregelen hebben bijvoorbeeld betrekking op de inhoud van de cursus of het programma als geheel. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleidingen op een serieuze en integere manier proberen om maatregelen te treffen wanneer evaluaties van het onderwijs aangeven dat die noodzakelijk zijn. Zij heeft wel vastgesteld dat het probleem van de kleinschaligheid dat zij onder het vorige facet noemde ook een rol speelt als het gaat om het nemen van verbetermaatregelen. Die kleinschaligheid leidt ertoe dat maatregelen om het onderwijs te verbeteren vaak op een informele manier ten uitvoer worden gebracht. De commissie realiseert zich dat een geformaliseerde aanpak vanwege de schaal van de opleiding niet onmiddellijk voor de hand ligt, maar zij is wel van mening dat de opleidingen de opvolging van de evaluaties inzichtelijker en transparanter kunnen maken, bijvoorbeeld door de rol van de Opleidingscommissie te versterken. Ondanks die kritische opmerkingen is zij wel van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet, omdat de uitkomsten van de evaluaties leiden tot verbetermaatregelen wanneer dat nodig is. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving: Studenten en docenten zijn op de gebruikelijke manieren betrokken bij de interne kwaliteitszorg: als lid van de Opleidingscommissie, via de evaluaties van het onderwijs en het docentenoverleg. Hierboven werd al opgemerkt dat de Opleidingscommissie niet in alle gevallen de evaluaties van het onderwijs bespreekt. Volgens de docentleden zijn de voorstellen voor vernieuwing van het onderwijsprogramma, die door de docenten waren opgesteld, uitgebreid besproken in de Opleidingscommissie. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de alumni van de ongedeelde opleiding niet echt betrokken zijn bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. De alumni zijn van mening dat het nuttig zou kunnen zijn om hen daar wel bij te betrekken, dat zij een soort van netwerkfunctie zouden kunnen vervullen. In hun ogen is het vooral belangrijk om het individuele studiepad dat studenten volgen te structureren. Volgens de zelfstudie hebben de opleidingen een nauwe band met het beroepenveld, met name voor de meer op de praktijk georiënteerde specialisaties, die ervoor zorgt dat de opleidingen weten welke eisen aan afgestudeerden worden gesteld en die vertegenwoordigers van dat beroepenveld de gelegenheid biedt om eventuele problemen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs aan te kaarten. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de docenten en de studenten op de gebruikelijke manier betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft eveneens vastgesteld dat de inbreng van in het bijzonder de alumni en het beroepenveld in de kwaliteitszorg beperkt is. Zij heeft er begrip voor dat die inbreng niet groter is dan zij is: het is in haar ogen, als gevolg van het relatief beperkte aantal studenten en het
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
61
heterogene beroepenveld, niet realistisch te verwachten dat de genoemde groepen belanghebbenden een grote en systematische inbreng in de kwaliteitszorg zullen hebben. Zij is daarom van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving: De commissie heeft gesproken met een aantal afgestudeerden van de ongedeelde opleiding (van wie een groot deel werkzaam was binnen de universitaire wereld) en een aantal scripties bestudeerd van studenten uit dezelfde opleiding. Volgens de zelfstudie is het niveau van de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding goed. De meeste afgestudeerden vinden een functie die rechtstreeks verband houdt met hun opleiding. Een deel van hen (en ook de eerste student die de masteropleiding met succes afrondde) verricht wetenschappelijk onderzoek. Volgens de afgestudeerden met wie de commissie sprak vindt een relatief groot deel van de alumni een functie als docent Nederlands als tweede taal. Volgens de alumni met wie de commissie heeft gesproken zijn zij in het algemeen voldoende voorbereid op een loopbaan na hun opleiding vanwege de analytische, presentationele en communicatieve vaardigheden waarover zij beschikken. De breedte van de ongedeelde opleiding wordt door alumni nog wel eens als negatief ervaren, omdat die de beroepsperspectieven minder duidelijk maakt. De alumni hebben naar eigen zeggen profijt gehad van een cursus loopbaanoriëntatie. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding voldoende toegerust waren op een maatschappelijke loopbaan na hun studie, dat zij naar eigen zeggen beschikten over de kennis en vaardigheden die zij nodig hadden. De commissie heeft een aantal scripties van afgestudeerden van de ongedeelde opleiding bestudeerd. Zij is van oordeel dat het niveau van de scripties in het algemeen in orde is en dat sommige scripties terecht hoog gewaardeerd waren, al viel het haar wel op dat juist de scripties waaraan een 6 was toegekend nogal eens problematisch waren. De commissie is ook van mening dat het niveau van het Engels in verschillende gevallen te wensen overlaat en zij heeft de indruk dat er in een beperkt aantal gevallen minder tijd aan een scriptie is besteed dan verwacht had mogen worden op grond van het aantal toegekende studiepunten. De commissie heeft er vertrouwen in dat haar oordeel over de scripties die in het kader van de ongedeelde opleiding zijn geschreven ook zal gelden voor de scripties die in het kader van de bachelor- en de masteropleiding geschreven zullen worden en dat de afgestudeerden van die opleidingen ook voldoende toegerust zullen zijn voor hun verdere loopbaan. Zij is, op grond van haar oordeel met betrekking tot de ongedeelde opleiding, dan ook van oordeel dat die opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende.
62
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat informatie over het beleid van de faculteit met betrekking tot de rendementen van opleidingen. Daaruit blijkt dat de faculteit het instellingsbeleid heeft overgenomen. De faculteit hanteert streefcijfers voor de bacheloropleidingen, maar heeft nog geen streefcijfers voor de rendementen van de masteropleidingen geformuleerd. De zelfstudie bevat informatie (afkomstig uit de KUO-tabellen) over de propedeuse- en de postpropedeuserendementen van de ongedeelde opleiding. Omdat het aantal studenten dat in de voltijdvariant van de ongedeelde opleiding instroomde vanaf 1999 steeds vier of lager bedroeg, zijn er geen recente cijfers (met betrekking tot de cohorten vanaf 1999) beschikbaar. De zelfstudie vermeldt dat de opleiding op het gebied van het studierendement graag enige verbetering zou willen zien, omdat lang niet alle studenten in vier jaar afstuderen. De vertraging die studenten oplopen lijkt volgens de zelfstudie vooral veroorzaakt te worden doordat studenten niet in alle gevallen veertig uur per week aan hun studie besteden. De opleidingen letten nauwgezet op de studeerbaarheid van de programma’s teneinde het rendement te verbeteren en proberen de studie zo te organiseren dat studenten efficiënt kunnen studeren door op het juiste moment voorlichting te geven (bijvoorbeeld over het kiezen van specialisaties en minors), door goede leermaterialen beschikbaar te stellen en door een persoonlijke begeleiding te bieden. Oordeel: De commissie heeft, deels vanwege het beperkte aantal studenten dat instroomt, eigenlijk geen feitelijke informatie tot haar beschikking om tot een gefundeerd oordeel over de rendementen van de bachelor- en de masteropleiding te komen. Zij heeft vastgesteld dat de opleidingen de rendementen als een punt van zorg beschouwen. Zij is van mening dat de opleidingen de oorzaken voor de vertragingen wellicht wat makkelijk bij de studenten leggen, maar zich wel bewust zijn van de noodzaak om maatregelen te nemen om de rendementen te verbeteren. Zij heeft ook vastgesteld dat de faculteit streefcijfers voor de rendementen heeft opgesteld die, ook volgens het bestuur van de faculteit, ambitieus zijn en (voor de faculteit als geheel) nog niet gerealiseerd worden. Omdat de opleidingen zich bewust zijn van het probleem dat de rendementen te wensen overlaten en het initiatief hebben genomen om de rendementen te verbeteren, geeft de commissie de opleidingen het voordeel van de twijfel en komt zij tot het oordeel dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet. Bacheloropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Taalwetenschap: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Taalwetenschap luidt: voldoende.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
63
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Taalwetenschap: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende
Masteropleiding Taalwetenschap: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
64
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding en de masteropleiding Taalwetenschap: De commissie is, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, van mening dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding Taalwetenschap voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
65
66
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
2.
Rapport over de bachelor- en de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen
Administratieve gegevens: Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Communicatie- en informatiewetenschappen 56826 bachelor WO 180 EC Bachelor voltijd en deeltijd Amsterdam (VU) 31 december 2007
Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Communicatie- en informatiewetenschappen 66826 master WO 60 EC Master voltijd en deeltijd Amsterdam (VU) 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit vond plaats op 26 en 27 april 2005.
2.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire deel van dit rapport. De bacheloropleiding en de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen worden verzorgd vanuit de afdeling Taalwetenschap en Communicatie, die sinds oktober 2004 bestaat en ook de bachelor- en masteropleiding Taalwetenschap en de masteropleiding ICT en vertalen verzorgt. De programma’s van de opleidingen bevatten onderdelen uit het aanbod van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De commissie vernam tijdens haar bezoek dat het bestuur van de Faculteit der Letteren intensief overleg voert met het bestuur van de Faculteit der Sociale Wetenschappen om de problemen die ontstaan door de verschillen in de inrichting van de onderwijsprocessen zo goed mogelijk op te lossen. Die problemen hebben bijvoorbeeld betrekking op de indeling en de invulling van de onderwijsperiodes en de tentamenperiodes en op de studielast per onderdeel. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit is het nieuwe onderwijsmodel dat de faculteit met ingang van het studiejaar 2006-2007 wil invoeren met enige regelmaat onderwerp van gesprek geweest. De kern van dat model is dat de faculteit wil overstappen op een structuur waarin studenten tijdens hun bacheloropleiding twee majors van elk 60 EC elk volgen. Omdat er op het moment dat het bezoek plaatsvond nog geen definitieve besluitvorming had plaatsgevonden en omdat de commissie niet in de gelegenheid is geweest om zich te verdiepen in uitgewerkte plannen voor de nieuwe structuur, heeft zij besloten zich in dit rapport alleen te richten op de opleiding zoals die werd aangeboden op het moment van het bezoek. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
67
2.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De bacheloropleiding en de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleiding Communicatie- en informatiewetenschappen (CROHOnummer 06826, einddatum afbouw 31 augustus 2007), die op haar beurt weer voortkwam uit de opleiding Algemene Letteren. Op het moment dat de zelfstudie werd afgesloten stonden er nog 75 studenten ingeschreven in de ongedeelde opleiding. 12 van hen hadden een HBO-opleiding afgerond en volgden de verkorte opleiding Communicatie- en informatiewetenschappen. Het programma van de bachelor- en masteropleiding verschilt op veel punten van dat van de ongedeelde opleiding. Volgens studenten is het programma duidelijk verbeterd en in sterkere mate een Letterenopleiding geworden, was het oude programma (van de bovenbouwopleiding Algemene Letteren) nogal versnipperd en bevatte het meer vakken van buiten het domein van de Letteren (bijvoorbeeld op het gebied van de economie). Voor de meeste studenten die de ongedeelde opleiding volgden was het niet aantrekkelijk om over te stappen naar de bacheloropleiding, omdat zij veel aanvullende onderdelen zouden moeten volgen. De studenten die de ongedeelde opleiding volgen hebben tot 31 augustus 2007 de mogelijkheid om deze af te ronden. De Examencommissie heeft een algemene overgangsregeling opgesteld. Vervolgens is per student bekeken welke onderdelen uit de nieuwe programma’s de onderdelen uit het ongedeelde programma kunnen vervangen. De studiebegeleider heeft studievoortgangtrajecten opgesteld met studenten die vertraagd zijn. Volgens de zelfstudie is de overgang van de ongedeelde opleiding naar de bachelor-masterstructuur voor studenten zonder problemen verlopen. De studenten uit de masteropleiding bevestigen dat beeld en noemen in het bijzonder het kleinschalige karakter van de opleiding en de goede bereikbaarheid van docenten als redenen voor de probleemloze overgang. De beslissing over de precieze invulling van het programma van de masteropleiding is pas in een laat stadium gevallen omdat de docenten als gevolg van de invoering van de propedeuse erg druk waren met de bacheloropleiding. Het onderwijsprogramma is geheel herzien. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de overgang naar de bachelor-masterstructuur tot problemen voor studenten heeft geleid. Zij is van mening dat de overgangsregeling naar behoren functioneert.
2.2.
Het beoordelingskader
2.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving: Het doel van de bacheloropleiding is studenten zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen, dat afgestudeerden in aanmerking komen voor een masteropleiding in dezelfde of verwante discipline of in staat zijn tot het uitoefenen van een beroep waarvoor kennis van het desbetreffende vakgebied en academische vaardigheden vereist zijn. De opleiding beoogt tevens studenten kennis te laten maken met het belang van de discipline in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context. Het centrale thema van de bacheloropleiding is volgens de zelfstudie oraliteit en geletterdheid in communicatieprocessen. Volgens de docenten is dit thema gekozen omdat het een punt van convergentie vormt, een mogelijkheid om de expertises van de docenten die bijdragen leveren aan de opleiding bij elkaar te brengen. Het heeft in hun ogen vooral een structurerende waarde, het biedt een zinvolle 68
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
manier om de verschillende disciplines bij elkaar te brengen. De opleiding stelt zich ten doel een brede opleiding te zijn, waarin de studenten vanuit verschillende disciplines vanuit een historisch perspectief en met verschillende methodologieën de rol van taal in communicatieprocessen bestuderen. De opleiding streeft ernaar dat studenten zich internationaal oriënteren De bacheloropleiding heeft, naast de algemene, facultaire eindtermen die in het facultaire rapport zijn beschreven, ook opleidingsspecifieke eindtermen. De facultaire eindtermen voor bacheloropleidingen hebben betrekking op intellectuele basisvaardigheden, een onderzoekende houding, disciplinaire kennis en vakoverstijgende vaardigheden. De opleidingsspecifieke eindtermen van de bacheloropleiding zijn de volgende: De student die de bacheloropleiding heeft afgerond: 1. heeft kennis van en inzicht in de verschillende vormen van communicatie en informatie, zowel schriftelijk als mondeling, toegespitst op één van de deelgebieden Cultuur en communicatie, Taal en bedrijfscommunicatie, Tekst en digitale media; 2. heeft kennis van en inzicht in de structuur en functie van geschreven en gesproken teksten (in het Nederlands en een moderne vreemde taal) en enig inzicht in hun historische/culturele achtergrond; heeft inzicht in de rol die traditionele en nieuwe media spelen bij mondelinge en schriftelijke vormen van het communicatieproces; 3. heeft voldoende inzicht in voor de opleiding relevante onderzoekstechnieken om een gefundeerd oordeel uit te spreken over de kwaliteit van de relevante onderzoeksliteratuur; 4. heeft een goede mondelinge en schriftelijke beheersing van een moderne vreemde taal; 5. heeft kennis van en inzicht in organisatietheoretische, sociologische en culturele factoren die het mondelinge en schriftelijke communicatieproces beïnvloeden; 6. heeft voldoende vaardigheid ontwikkeld op het terrein van mondelinge en schriftelijke vormen van het communicatieproces om zich verder te bekwamen voor maatschappelijke functies en/of om de wetenschappelijke vorming op het niveau van de masteropleiding voort te zetten; 7. heeft inzicht in de waarden die aan het wetenschapsproces ten grondslag liggen; 8. legt een kritische instelling en integriteit aan de dag en toont vasthoudendheid en creativiteit; 9. heeft de kennis, vaardigheden en attitude om goed te kunnen functioneren in een maatschappelijke functie waarbij een beroep wordt gedaan op competentie met betrekking tot Communicatie- en informatiewetenschappen; 10. heeft het vermogen een duidelijk standpunt in te nemen in een samenleving die gekenmerkt wordt door een communicatieve pluriformiteit. Het profiel van de opleiding kenmerkt zich door het historische perspectief in het programma, dat goed aansluit bij de onderzoeksinteresses van de docenten die onderwijs verzorgen. Het doel van de masteropleiding is studenten zodanige vakkennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen, dat de afgestudeerde in staat is tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, in staat is wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de letteren te verrichten en beschikt over de kennis en competenties die noodzakelijk zijn om toegang te hebben tot de promotie. De opleiding beoogt tevens studenten kennis te laten maken met het belang van de discipline in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context. De masteropleiding beoogt een verdieping aan te brengen op het programma van de bacheloropleiding. De opleiding streeft ernaar communicatiedeskundigen op te leiden op het terrein van Cultuur en communicatie, Taal en bedrijfscommunicatie dan wel Tekst en digitale Media. Het programma van de opleiding biedt dan ook specialisaties die specifiek gericht zijn op deze terreinen. Ook de masteropleiding heeft zowel algemene, facultaire eindtermen als opleidingsspecifieke eindtermen. De facultaire eindtermen voor masteropleidingen, die in het facultaire deel van dit rapport zijn beschreven, hebben eveneens betrekking op intellectuele basisvaardigheden, een onderzoekende houding, disciplinaire kennis en vakoverstijgende vaardigheden. De opleidingsspecifieke eindtermen van de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen zijn de volgende: QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
69
De student die de opleiding heeft afgerond: 1. heeft een verdiept inzicht in de wetenschappelijke theorieën op het terrein van de specialisatie, teneinde de rol van taalgebruik in het communicatieproces zowel in een nationale als in een internationale context te kunnen bestuderen. 2. is in staat methodologische inzichten uit verschillende wetenschappelijke disciplines (sociaal-wetenschappelijk, taalkundig, cultureel) te combineren binnen de eigen onderzoekspraktijk. 3. is in staat een onafhankelijke bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk debat over het eigen onderzoeksterrein. 4. is in staat zelfstandig onderzoek uit te voeren op het terrein van de specialisatie op basis van een multidisciplinaire aanpak. 5. heeft een goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid van het Nederlands en kan de effecten van taalgebruik analyseren, waardoor de student in staat is ook de communicatie van anderen te becommentariëren en, waar nodig, te verbeteren. 6. is in staat te functioneren in een maatschappelijke functie die aansluit bij de opleiding dan wel door te stromen naar een PhD-traject op het terrein van Taal en communicatie. Naast deze eindkwalificaties, die alle studenten verwerven die de masteropleiding succesvol afronden, heeft de opleiding ook aanvullende eindkwalificaties opgesteld voor de drie specialisaties (Cultuur en communicatie, Taal en bedrijfscommunicatie en Tekst en digitale Media) die worden aangeboden. Ter illustratie: de eindkwalificaties die gelden voor de specialisatie Cultuur en communicatie zijn: 1. De student kan interculturele verbanden tussen culturele en communicatieve processen analyseren. 2. De student kan hedendaagse culturele verschijnselen in een historisch perspectief plaatsen. 3. De student kan belangrijke actuele kwesties met betrekking tot culturele processen analyseren en er een onderbouwd standpunt over innemen. 4. De student heeft voldoende kennis van de principes en methoden van communicatiewetenschappelijk onderzoek om op het terrein van de communicatie werkzaam te zijn. Oordeel: De commissie heeft de doelstellingen en de eindtermen van de bachelor- en masteropleiding bestudeerd en vastgesteld dat beide goed aansluiten bij de eisen die vakgenoten en de beroepspraktijk stellen aan een opleiding op het terrein van de communicatie- en informatiewetenschappen. Studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond beschikken over kennis van en inzicht in de verschillende vormen van communicatie en informatie en de structuur en functie van geschreven en gesproken teksten. Zij hebben daarnaast kennis van en inzicht in organisatietheoretische, sociologische en culturele factoren verworven die het mondelinge en schriftelijke communicatieproces beïnvloeden. Bovendien raken zij vertrouwd met onderzoektechnieken die voor het vakgebied relevant zijn. Daarmee sluiten de eindkwalificaties van de bacheloropleiding goed aan bij het domeinspecifiek referentiekader dat de commissie heeft gehanteerd, waarin is vastgelegd dat studenten die een opleiding in de communicatie- en informatiewetenschappen volgen kennis en inzicht op de genoemde terreinen dienen te verwerven. Studenten beschikken bovendien over verschillende vaardigheden, bijvoorbeeld op het terrein van mondelinge en schriftelijke vormen van het communicatieproces, die nuttig en relevant zijn wanneer zij er na het afronden van hun opleiding de voorkeur aan geven om een baan te zoeken. De eindtermen leggen expliciet vast dat afgestudeerden van de opleiding de kennis, vaardigheden en attitude hebben om goed te kunnen functioneren in een maatschappelijke functie waarbij een beroep wordt gedaan op competenties op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen. Studenten die de masteropleiding hebben afgerond beschikken over een verdiept inzicht in relevante wetenschappelijke theorieën die zich bezighouden met de rol van communicatie in het taalproces en over de vaardigheid om methodologische inzichten vanuit verschillende disciplines te combineren binnen de eigen onderzoekspraktijk. De nadere inhoudelijke uitwerkingen van de eindkwalificaties voor de verschillende specialisaties geven een goed inzicht in de vakspecifieke vaardigheden die studenten verwerven. Daarmee sluiten de eindkwalificaties van de masteropleiding in de ogen van de commissie goed aan bij de eisen van vakgenoten die zijn vastgelegd in het domeinspecifiek refe70
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
rentiekader. De algemene en vakspecifieke vaardigheden die in de eindtermen zijn vastgelegd sluiten in de ogen van de commissie goed aan bij de eisen van de beroepspraktijk waarin studenten na het afronden van hun opleiding terechtkomen. In de ogen van de commissie sluit het centrale thema waarvoor de opleidingen gekozen hebben, oraliteit en geletterdheid, goed aan bij de traditie en de expertise binnen de Faculteit der Letteren en past het eveneens goed binnen het domeinspecifiek referentiekader dat zij hanteert. De commissie is van oordeel dat de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding op een zorgvuldige en goed doordachte manier zijn opgesteld. Op grond daarvan en op grond van de overwegingen met betrekking tot de aansluiting van de eindtermen op de eisen van de vakgenoten en de beroepspraktijk komt zij zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding tot het oordeel ‘goed’ voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving: De opleidingen hebben bij het opstellen van de eindkwalificaties de relatie met de Dublin-descriptoren nadrukkelijk in het oog gehouden. In de zelfstudie is voor elke eindkwalificatie expliciet aangegeven aan welke descriptor de eindkwalificatie gerelateerd is. Ter illustratie: volgens de zelfstudie zijn de eindtermen 1, 2 en 5 van de bacheloropleiding gerelateerd aan de descriptor Kennis en inzicht, de eindtermen 6 en 9 aan de descriptor Toepassen van kennis en inzicht, de eindtermen 3, 7, 8, 9 en 10 aan de descriptor Oordeelsvorming, de eindterm 4 aan de descriptor Communicatie en de eindterm 6 aan de descriptor Leervaardigheden. De eindkwalificaties van de masteropleiding zijn op een vergelijkbare manier gerelateerd aan de Dublin-descriptoren. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de Dublin-descriptoren. Zij heeft allereerst vastgesteld dat de eindtermen duidelijk en expliciet aangeven dat er een verschil in niveau bestaat tussen de bacheloropleiding en de masteropleiding. Dat verschil komt zowel in de algemene, facultaire eindtermen als in de vakspecifieke eindtermen van de opleidingen tot uitdrukking. Aan het einde van de bacheloropleiding zijn studenten bijvoorbeeld in staat redeneerwijzen in het vakgebied te herkennen, aan het einde van de masteropleiding kunnen zij redeneerwijzen toepassen en in twijfel trekken. Studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond hebben kennis van en inzicht in de verschillende vormen van communicatie en informatie, studenten die de masteropleiding hebben voltooid hebben een verdiept inzicht in wetenschappelijke theorieën. Tijdens de bacheloropleiding verwerven studenten inzicht in andere factoren die door andere disciplines (zoals de sociologie of de bedrijfskunde) worden behandeld, tijdens de masteropleiding leren zij methodologische inzichten uit andere disciplines te combineren binnen de eigen onderzoekspraktijk. De eindtermen van de bachelor- en masteropleiding sluiten daarnaast in de ogen van de commissie ook goed aan bij de Dublin-descriptoren. Zij kan zich goed vinden in de manier waarop in de zelfstudie een verband is gelegd tussen de vakspecifieke eindtermen van de bacheloropleiding en de verschillende Dublin-descriptoren. Zij stelt verder vast dat ook de algemene facultaire eindtermen voor bacheloropleidingen duidelijk gerelateerd zijn aan de Dublin-descriptoren en onder andere verwijzen naar het vermogen van studenten om een kritisch oordeel te kunnen vormen over eigen conclusies (eindtermen B2) en naar de vaardigheid om kennis te herzien, uit te breiden en toe te passen (eindterm B3). In de algemene eindtermen is verder vastgelegd dat studenten in staat moeten zijn te communiceren over de resultaten van leren en denken met vakgenoten en niet-vakgenoten
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
71
(eindterm A5). De algemene eindtermen vermelden expliciet het verwerven van een houding van levenslang leren (eindterm B4). De relatie tussen de vakspecifieke eindtermen van de masteropleiding en de Dublin-descriptoren wordt in de zelfstudie eveneens op een duidelijke en inzichtelijke manier nader uitgewerkt. Verder vermelden de algemene facultaire eindtermen voor masteropleidingen onder andere het vermogen om verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken (eindterm B1) en het vermogen om een standpunt in te nemen in een wetenschappelijk vakbetoog en dit standpunt kritisch op waarde te schatten (eindterm A3). De algemene eindtermen besteden aandacht aan communicatieve vaardigheden en aan het verwerven van een houding van levenslang leren (eindterm B4) en geven ook aan dat studenten zelfstandigheid bezitten in het doen van onderzoek, een vaardigheid die nodig is voor een verdere opleiding tot onderzoeker. De commissie beoordeelt de manier waarop de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding het niveau beschrijven en de aansluiting van die eindtermen op de Dublin-descriptoren dan ook als ‘goed’. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving: De zelfstudie vermeldt dat elke student die de bacheloropleiding heeft afgerond toegang heeft tot de doorstroommaster Communicatie- en informatiewetenschappen. Daarnaast zijn er verschillende masterprogramma’s waartoe afgestudeerde bachelorstudenten toegang hebben wanneer zij een bepaald voortraject hebben doorlopen: de professionele masteropleiding ICT en vertalen en de masteropleiding Journalistiek (die op het moment dat de commissie de faculteit bezocht nog niet van start was gegaan). Over de positie van afgestudeerde bachelorstudenten op de arbeidsmarkt is volgens de zelfstudie nog weinig bekend, omdat er nog geen studenten met een afgeronde bacheloropleiding zijn. De zelfstudie vermeldt verder dat studenten de masteropleiding afsluiten met een wetenschappelijke scriptie van 20 EC, een individuele prestatie die vanuit twee disciplines wordt begeleid. Studenten worden door het schrijven van de scriptie goed voorbereid op het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het oplossen van multidisciplinaire problemen in een beroepspraktijk. De arbeidsmarktpositie van studenten met een afgeronde masteropleiding is volgens de zelfstudie nog onduidelijk. Studenten uit de oude doctoraalopleiding kwamen in het algemeen terecht in beroepen die aansloten bij de specialisatie, het kernvak en de gekozen moderne vreemde taal. In de zelfstudie wordt verder gesteld dat het programma van de bacheloropleiding voldoet aan de algemeen erkende kwalificaties van wetenschappelijk onderwijs, omdat het aandacht besteedt aan onder meer het wetenschappelijk behandelen van problemen, het kritisch op waarde kunnen schatten van een wetenschappelijk betoog en logisch redeneren en analytisch en kritisch denken. De algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming van de masteropleiding zijn volgens de zelfstudie een vanzelfsprekend vervolg van die van de bacheloropleiding. In de masteropleiding verrichten studenten tijdens hun afsluitend scriptieonderzoek zelfstandig wetenschappelijk onderzoek dat fundamenteel interdisciplinair van aard is.
72
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding bestudeerd om te bepalen of zij voldoen aan de eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen van beide opleidingen het wetenschappelijke karakter ervan in voldoende mate tot uitdrukking brengen. De algemene en vakspecifieke eindtermen van de bacheloropleiding leggen in de ogen van de commissie voldoende verbanden met de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied van de communicatie- en informatiewetenschappen in het bijzonder. De algemene eindtermen verwijzen expliciet naar verschillende intellectuele basisvaardigheden die ontleend zijn aan de eisen van de wetenschapsbeoefening, waaronder de vaardigheid om te kunnen reflecteren op eigen denken en doen en dat te kunnen bijsturen en het besef van ethische, normatieve en expressieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken. Ook de onderzoekende houding die studenten tijdens hun opleiding verwerven wordt in de algemene eindtermen nader uitgewerkt. Zoals hierboven (onder F1) reeds is beschreven, brengen de vakspecifieke eindtermen in de ogen van de commissie het verband met het vakgebied van de communicatie- en informatiewetenschappen op een goede manier tot uitdrukking. Ook de vakspecifieke eindtermen verwijzen naar meer algemene academische kwalificaties, zoals het tonen van een kritische instelling, integriteit, vasthoudendheid en creativiteit. Ook voor de masteropleiding geldt dat de algemene en vakspecifieke eindtermen naar het oordeel van de commissie in voldoende mate gerelateerd zijn aan de wetenschapsbeoefening in het algemeen en het vakgebied van de taalwetenschap in het bijzonder. De algemene eindtermen verwijzen expliciet naar verschillende intellectuele basisvaardigheden, waaronder de vaardigheid om een standpunt te kunnen innemen in een wetenschappelijk vakbetoog en dat kritisch op waarde te kunnen schatten en de vaardigheid om ethische en normatieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken te integreren. Ook de onderzoekende houding die studenten tijdens hun opleiding verwerven wordt in de algemene eindtermen nader uitgewerkt. Hierboven beschreef de commissie reeds dat zij van mening is dat de vakspecifieke eindtermen het verband met het vakgebied van de communicatie- en informatiewetenschappen op een goede manier tot uitdrukking brengen. Ook de vakspecifieke eindtermen verwijzen naar meer algemene academische kwalificaties, zoals de vaardigheid om een onafhankelijke bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk debat over het eigen onderzoeksterrein. De commissie heeft onder F1 een aantal opmerkingen gemaakt over de relatie tussen de eindtermen en de (eisen van de) beroepspraktijk die ook voor dit facet relevant zijn. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding goed aansluiten bij de eisen die gelden voor wetenschappelijke opleidingen. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen luidt: voldoende.
2.2.2. Programma Het programma van de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen bestaat uit onderdelen die zijn gericht op academische vorming (15 EC), onderdelen in het kader van een moderne vreemde taal (50 EC) en vakspecifieke onderdelen die worden verzorgd door de Faculteit der Letteren (91 EC) en de Faculteit der Sociale Wetenschappen (24 EC). De algemene onderdelen (waaronder een onderdeel Academische vaardigheden en een onderdeel Filosofie) zijn geprogrammeerd in het eerste en het tweede jaar. Het onderwijs in de vreemde taal loopt tot en met het derde jaar van de bachelorQANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
73
opleiding. In het eerste jaar besteden studenten 15 EC aan de vreemde taal, in het tweede jaar eveneens 15 EC en in het derde jaar 20 EC. De vakspecifieke onderdelen zijn in het eerste en het tweede jaar voornamelijk inleidend (zoals Inleiding communicatiewetenschap, Van manuscript tot internet en Massacommunicatie en journalistiek). Er is in het derde jaar 10 EC gereserveerd voor een inhoudelijke specialisatie, waarbij studenten kunnen kiezen uit drie onderdelen. De opleiding wordt afgesloten met een bachelorscriptie, waarvoor 10 EC is gereserveerd. De keuzeruimte is beperkt tot twee onderdelen (in het tweede en in het derde jaar) van 10 EC, waarbij het onderdeel in het derde jaar moet worden gekozen uit een lijst die door de opleiding is opgesteld. Studenten hebben de mogelijkheid om binnen de keuzeruimte een stage (met een maximale omvang van 10 EC) te volgen. Studenten van de masteropleiding hebben de keuze uit twee specialisaties: Taal, cultuur, communicatie en Taal, cultuur, organisatie. Het programma van de masteropleiding kent twee verplichte vakken van 5 EC (gewijd aan tekstsoorten en tekstoptimalisatie en aan statistiek), een kernvak (van 10 EC) dat de theoretische verdieping binnen de gekozen specialisatie biedt, twee keuzevakken (van elk 10 EC) waarin de kennis van de specialisatie verder wordt uitgediept en een afsluitende scriptie waarvoor 20 EC is gereserveerd. De programma’s van de bachelor- en de masteropleiding worden ook in deeltijd aangeboden. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie is er in de bachelor- en in de masteropleiding sprake van interactie tussen onderwijs en onderzoek omdat de leden van de leerstoelgroep Taal en communicatie, die de kernstaf vormen, veel onderwijs- en onderzoekservaring hebben met de centrale thema’s van de programma’s (zoals tekstontwerp, de verhouding tussen oraliteit en geletterdheid en tekstkwaliteit). In de onderdelen van de programma’s wordt structureel veel aandacht besteed aan het uitvoeren van en rapporteren over onderzoek. De actualiteit van dat onderzoek wordt volgens de zelfstudie gegarandeerd door het gegeven dat het centrale onderzoeksthema ‘oraliteit en geletterdheid in communicatieprocessen’ nog nieuw is. De ontwikkeling van analytische en onderzoeksvaardigheden komt volgens de zelfstudie in verschillende onderdelen van het programma van de bacheloropleiding aan de orde. In onderdelen als Academische vaardigheden (in het eerste jaar), Methodologie en Filosofie (in het tweede jaar), in het integratievak (in het derde jaar) en in de afsluitende scriptie is aandacht voor het wetenschappelijk behandelen van problemen, voor het kritisch op waarde schatten van een wetenschappelijk betoog en voor logisch redeneren en analytisch en kritisch denken. In de bachelorscriptie doen studenten verslag van een onderzoek dat ze zelf hebben uitgevoerd. In verschillende onderdelen leren studenten de vertaling te maken van een wetenschappelijke analyse naar de beroepspraktijk. Zo formuleren studenten in het onderdeel Document design tekstadviezen op basis van taalkundige, sociaal-wetenschappelijke en cognitief-psychologische inzichten in de effecten van tekstkeuzes op tekstkwaliteit. Ook de stage, die studenten in de keuzeruimte kunnen volgen, heeft een duidelijk verband met de beroepspraktijk. Enkele bij de opleiding betrokken docenten van de leerstoelgroep Taal en communicatie hebben naast een aanstelling aan de universiteit ook een functie in een gerelateerde beroepspraktijk (als communicatietrainer of vertaler) en besteden daaraan ook aandacht in het onderwijs dat zij verzorgen. In het programma van de masteropleiding ligt de nadruk volgens de zelfstudie op het versterken van de vaardigheden om onderzoek op te zetten en uit te voeren naar talige verschijnselen en hun rol in 74
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
communicatieve settings. In het onderzoekspracticum zullen studenten de statistische vaardigheden aangereikt krijgen die vereist zijn voor het analyseren van kwantitatieve onderzoeksgegevens. Ook zullen de studenten gezamenlijk een onderzoek opzetten en uitvoeren onder begeleiding van de docent. In de scriptie zullen de studenten deze verworven vaardigheden toe moeten passen op een zelf geformuleerde onderzoeksvraag. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit bleek dat studenten het centrale thema van oraliteit en geletterdheid kennen en herkennen. De bachelorstudenten met wie de commissie tijdens haar bezoek sprak waarderen het brede karakter van de opleiding, de nadruk op communicatie en de combinatie met een moderne vreemde taal. Zij zijn ook positief over de mogelijkheid om via de keuzeruimte een eigen invulling aan het programma te geven. Een groot deel van de bachelorstudenten kiest voor Engels als moderne vreemde taal, ook voor Spaans is wel belangstelling, voor de andere moderne vreemde talen is dat veel minder het geval. Het onderwijs in de moderne vreemde taal is vooral gericht op taalverwerving, het besteedt niet echt aandacht aan bijvoorbeeld bedrijfscommunicatie in de vreemde taal. Volgens de docenten krijgt de vreemde taal veel aandacht en verzorgen studenten ook presentaties in die vreemde taal. Zij zijn van mening dat er in sommige vakken zelfs teveel verschillende activiteiten worden uitgevoerd. De docenten geven aan dat de afstemming tussen de onderdelen Nederlands aan de ene kant en de onderdelen vreemde taal aan de andere kant nog wel verbeterd kan worden. Binnen de onderdelen die zijn gewijd aan de vreemde taal is de afstemming volgens hen wel goed geregeld. De stages worden door studenten als nuttig ervaren. De commissie vernam dat de variant Tekst en Digitale Media binnen de masteropleiding komt te vervallen vanwege de verwachte beperkte belangstelling. De onderdelen uit deze variant worden verspreid over de andere varianten. De verschillen tussen de varianten binnen de masteropleiding zijn vooral gelegen in de invulling van de keuzevakken en het onderzoekspracticum. Volgens studenten van de masteropleiding verzorgen zij slechts een beperkt aantal presentaties. Dat beeld wordt niet gedeeld door de docenten, die stellen dat presentaties centraal staan in de opleiding en dat studenten bijvoorbeeld ook afstudeerpresentaties verzorgen. In de masteropleiding neemt de moderne vreemde taal geen prominente plaats meer in. De reden daarvoor is dat de masteropleiding ook toegankelijk is voor studenten die een bacheloropleiding aan een andere instelling hebben gevolgd. Daardoor kan de masteropleiding geen eisen stellen op het gebied van een moderne vreemde taal. De programma’s van de opleidingen bevatten geen onderdelen op het gebied van de bedrijfskunde en de economie. De alumni met wie de commissie sprak hebben dat niet als een gemis ervaren. Volgens de docenten zou het wel nuttig zijn om onderdelen op deze terreinen aan te bieden, maar zorgen praktische problemen ervoor dat studenten zulke onderdelen niet kunnen volgen. De problemen hebben bijvoorbeeld te maken met het feit dat in de opleiding economie veel gebruik wordt gemaakt van onderdelen die zich over meer dan één jaar uitstrekken. Het bestuur van de faculteit heeft dit probleem aangekaart bij het College van Bestuur, dat voornemens is om de samenwerking tussen faculteiten te verbeteren en dit onderwerp tijdens het periodiek bestuurlijk overleg aan de orde stelt. Volgens de opleidingen zijn er geen problemen met deeltijdstudenten. Oordeel: De commissie is van mening dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding rijk en veelzijdig zijn en niet alleen maar breed zijn maar ook diepgang bevatten, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de aandacht voor tekstfuncties en -modellen. De bacheloropleiding beschikt in de ogen van de commissie over een duidelijk profiel. De opleiding is erin geslaagd om traditionele grenzen te overschrijden door principieel en consequent de tekst als uitgangspunt te kiezen. Ook over de keuze voor het profiel van de masteropleiding is de commissie positief. De thematiek van de mastervariant Tekst en Digitale Media, die komt te vervallen, speelt volgens de commissie in de bacheloropleiding een belangrijke rol en zou daarmee binnen de masteropleiding ook op zijn plaats zijn. De commissie beschouwt het ontbreken van economische vakken als een gemis. De aandacht voor vaardigheden is nog voor verbetering vatbaar. De commissie heeft geconstateerd dat er verschillen bestaan tussen het niveau en de organisatie van de vreemde talen QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
75
waaruit bachelorstudenten een keuze dienen te maken (Engels is goed geregeld, voor de overige talen is dat in de ogen van de commissie in mindere mate het geval). Ook de precieze afstemming tussen het oefenen van vaardigheden in het Nederlands en in de vreemde taal heeft aandacht nodig. De commissie is van oordeel dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek en de aansluiting van de programma’s op actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied in voldoende mate gestalte krijgt. Uit de beschrijvingen van de onderdelen in de studiegids blijkt dat veel onderdelen expliciet aandacht besteden aan belangrijke theorieën en ontwikkelingen binnen de communicatie- en informatiewetenschap aan de hand van recente literatuur. In het programma van de masteropleiding is dat in sterkere mate het geval dan in dat van de bacheloropleiding. De commissie is eveneens van oordeel dat studenten in voldoende mate zelf onderzoeksvaardigheden verwerven en die ook toepassen. Zoals hierboven vermeld, besteedt het programma van de bacheloropleiding in verschillende onderdelen aandacht aan de ontwikkeling van analytische en onderzoeksvaardigheden. Het programma van de masteropleiding is nog meer op onderzoek gericht. Het onderzoekspracticum, dat studenten voorbereidt op het schrijven van de afsluitende masterscriptie, vervult in dit opzicht een belangrijke functie. Het verband met de beroepspraktijk komt in de bacheloropleiding het duidelijkst tot uitdrukking in de stage, die overigens niet verplicht is. Maar ook andere onderdelen (bijvoorbeeld Interculturele communicatie in organisaties en Communicatie in kunst en maatschappij, beide derdejaars onderdelen) besteden aandacht aan de praktijk waarin afgestudeerden terechtkomen. In de masteropleiding is het verband met de beroepspraktijk minder duidelijk aanwezig, maar in de ogen van de commissie wel zichtbaar in de thema’s waaruit studenten een keuze maken. De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s van de bacheloropleiding en de masteropleiding voldoen aan de eisen die gelden voor een wetenschappelijke opleiding. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving: De zelfstudie bevat een tabel waarin wordt aangegeven hoe de onderdelen van de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding bijdragen aan de realisering van de (vakspecifieke) eindtermen van de opleidingen. Uit die tabel blijkt bijvoorbeeld dat tijdens het onderdeel Inleiding Communicatiewetenschap uit het eerste jaar van de bacheloropleiding aandacht wordt besteed aan de eindtermen 1 (kennis en inzicht in de verschillende vormen van communicatie en informatie) en 5 (kennis en inzicht in organisatietheoretische, sociologische en culturele factoren die het communicatieproces beïnvloeden). De zelfstudie vermeldt ook dat het programma breed en flexibel is (studenten maken een keuze uit vijf moderne vreemde talen en drie specialisaties) en juist daarom weinig keuzeruimte bevat. De keuzeruimte is gestructureerd en gemotiveerd: studenten kiezen één onderdeel van 10 EC uit een lijst die is opgesteld door de Opleidingscommissie. Op die manier draagt ook de keuzeruimte bij aan de realisering van de eindtermen van de opleiding. Ook voor de masteropleiding bevat de zelfstudie een tabel waarin de programmaonderdelen worden gerelateerd aan de eindtermen van de opleiding. De eindtermen die betrekking hebben op de specialisatie waarvoor studenten kiezen worden volgens de zelfstudie met name gerealiseerd in het kernvak, de keuzevakken en de scriptie. De commissie vernam tijdens haar bezoek dat de bachelorstudenten vinden dat er in het verplichte deel van het programma wat weinig aandacht besteed wordt aan vaardigheden, maar dat dat gemis gecompenseerd kan worden in de keuzeruimte.
76
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Oordeel: De commissie heeft de inhoud van de programma’s en de relatie met de eindtermen van de opleidingen bestudeerd en vastgesteld dat de eindtermen op een adequate manier aan de orde worden gesteld in de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding en dat ze in beide gevallen op een evenwichtige manier verdeeld zijn over de onderdelen van het programma en alle in meerdere onderdelen aan de orde komen. Omgekeerd besteden bijna alle onderdelen uit het programma van de bacheloropleiding en alle onderdelen uit dat van de masteropleiding weer aandacht aan meerdere eindtermen. De commissie heeft de leerdoelen van de onderdelen van de programma’s, die zijn opgenomen in de studiegids, bestudeerd en vastgesteld dat de eindtermen die volgens de tabel in de zelfstudie in een onderdeel aan de orde worden gesteld in de leerdoelen van het desbetreffende onderdeel in voldoende mate tot uitdrukking komen. De commissie is er dan ook van overtuigd dat studenten de eindkwalificaties van de opleiding daadwerkelijk zullen verwerven. Zij is van oordeel dat het programma als een goede concretisering van de eindkwalificaties moet worden beschouwd. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving: De zelfstudie beschrijft dat het programma van de bacheloropleiding vier lijnen kent: algemene academische vorming (15 EC), de moderne vreemde taal (50 EC), de onderdelen die worden verzorgd vanuit de Faculteit der Letteren (91 EC) en de onderdelen die worden aangeboden door de Faculteit der Sociale Wetenschappen. (24 EC). Door deze lijnen en door de opbouw in drie fasen (de oriënterende fase in het eerste jaar, de fase met nadruk op analyse- en onderzoeksvaardigheden in het tweede jaar en de fase van specialisatie het derde jaar) vertoont het programma volgens de zelfstudie een duidelijke en herkenbare samenhang. Die samenhang komt ook tot uitdrukking in het feit dat studenten onderdelen uit de latere jaren pas kunnen volgen wanneer zij onderdelen binnen dezelfde lijn in eerdere jaren hebben afgerond. Volgens de bachelorstudenten met wie de commissie tijdens haar bezoek sprak zijn de onderdelen van het programma goed op elkaar afgestemd. Het eerste jaar legt een basis waarop in de rest van de opleiding wordt voortgebouwd. De inhoudelijke aansluiting is adequaat, ook in het geval van onderdelen vanuit andere opleidingen. De onderdelen die worden verzorgd door de Faculteit der Sociale Wetenschappen (en die volgens de studenten een belangrijke plaats innemen in het programma) sluiten goed aan en zijn goed geïntegreerd in het programma. Het programma van de masteropleiding heeft volgens de zelfstudie een duidelijk opgebouwde structuur waarin de onderdelen op doordachte wijze aan elkaar gerelateerd zijn. In het kernvak wordt het centrale theoretische kader van de specialisatie uitgewerkt, geproblematiseerd en in onderzoeksvragen omgezet. In de keuzeonderdelen wordt de specialistische kennis verder uitgediept. Het onderzoekspracticum stelt studenten in staat om onder begeleiding en in een groep een onderzoeksvraag om te zetten in een concreet onderzoek dat resulteert in een rapportage die voldoet aan de eisen van het vakgebied. Daarmee beschikken studenten over de kennis en de vaardigheden om zelf een wetenschappelijke onderzoeksvraag te beantwoorden in hun afsluitende scriptie. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de matrixstructuur die in het programma van de bacheloropleiding (met zijn drie fasen en vier leerlijnen) te herkennen is zorgt voor een goede inhoudelijke samenhang en interne afstemming. Het programma van het eerste jaar is vooral oriënterend, studenten maken kennis met de verschillende aspecten van het vakgebied. In het tweede jaar wordt voortgebouwd op die kennismaking, maar leren studenten ook om zelf actief de verworven kennis en inzichten toe te passen. De leerlijn die gericht is op academische vorming wordt afgerond in het tweede jaar. In het derde jaar vindt verdere inhoudelijke verdieping plaats binnen een specialisatie en laten studenten ook QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
77
zien dat ze de analytische en onderzoeksvaardigheden op een hoger niveau kunnen toepassen. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten de samenhang ook herkennen en waarderen. Het programma van de masteropleiding vertoont in de ogen van de commissie ook een goede inhoudelijke samenhang omdat het kernvak dat studenten kiezen de basis vormt voor de verdere invulling van het programma, die aansluit op de inhoud van het kernvak. De verdieping van kennis en vaardigheden culmineert in de masterscriptie. De commissie is dan ook van oordeel dat studenten van beide opleidingen een programma volgen dat een goede inhoudelijke samenhang heeft. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is goed. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving: De evaluatieverslagen wijzen volgens de zelfstudie uit dat de verhouding tussen de geprogrammeerde en de gerealiseerde studielast in evenwicht is. De opleidingen besteden in het studiejaar 2005-2006 extra aandacht aan de invulling van de maanden januari en juni, die primair voor zelfstudie zijn bedoeld, om ervoor te zorgen dat deze maanden voldoende worden benut voor studiewerkzaamheden. Een deel van de verplichte vakken in het programma van de bacheloropleiding wordt verzorgd door docenten van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. De Faculteit der Letteren biedt alleen onderdelen aan met een studielast van 5 EC of een veelvoud daarvan, de Faculteit der Sociale Wetenschappen juist vakken van 6 EC of een veelvoud daarvan. In de eerste opzet van het programma volgden studenten de onderdelen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen voor 5 EC in plaats van 6 (waarbij ze geen werkcolleges volgden). Uit de evaluaties bleek echter dat de studeerbaarheid van deze onderdelen voor studenten Communicatie- en informatiewetenschappen slechter was, omdat tijdens de werkcolleges veel tentamenstof wordt behandeld. Daarna heeft de opleiding besloten om de studenten de onderdelen van de Faculteit der Sociale Wetenschappen toch voor 6 EC te laten volgen en te aanvaarden dat het daardoor onmogelijk is om de studielast voor de verschillende jaren van het programma steeds precies op 60 EC te laten uitkomen. De opleiding accepteert kleine discrepanties dus in de aantallen studiepunten per jaar, omdat zij van mening is dat de interfacultaire samenwerking van groter belang is en omdat zij de inhoudelijke bijdragen vanuit de Faculteit der Sociale Wetenschappen onontbeerlijk vindt. Uit de evaluaties blijkt overigens niet dat de vakken die worden verzorgd door de Faculteit der Sociale Wetenschappen zwaarder zijn of relatief meer tijd kosten dan de vakken die worden verzorgd vanuit de Faculteit der Letteren. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit bleek dat studenten van de bacheloropleiding gemiddeld zo’n 30 uur per week aan hun studie besteden. Het programma van de opleiding kent volgens de studenten een aantal struikelblokken: de onderdelen Taalgebruikstheorie, Tekstanalyse (dat inmiddels van het eerste naar het tweede jaar is verplaatst, waardoor de problemen duidelijk zijn afgenomen) en Fonetiek van het Engels. Een deel van de programmaonderdelen wordt ook gevolgd door studenten vanuit andere opleidingen. De groep die onderwijs volgt is daardoor nogal heterogeen. De opleiding is zich bewust van het risico dat dit gegeven met zich meebrengt. Studenten hebben positieve ervaringen met een studieverblijf in het buitenland, dat volgens hen in het algemeen niet tot studievertraging leidt. De zelfstudie vermeldt dat er geen problemen worden voorzien met de studeerbaarheid van het programma van de masteropleiding, dat voor het eerst werd verzorgd op het moment dat de zelfstudie werd afgesloten. De commissie heeft tijdens haar bezoek met studenten van de masteropleiding
78
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
gesproken, die van mening zijn dat de studielast van het programma redelijk goed verdeeld is, onder andere omdat zij de mogelijkheid hebben om hun tijd voor een deel zelf in te delen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding in het algemeen voldoende studeerbaar zijn. Zij heeft vastgesteld dat het programma van de bacheloropleiding een aantal struikelblokken kent, maar dat de opleiding maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat de gesignaleerde problemen in ieder geval voor een deel worden opgelost. Zij heeft overigens geen aanwijzingen dat deze struikelblokken leiden tot een serieuze belemmering van de studievoortgang. Zij heeft wel vastgesteld dat in ieder geval de studenten van de bacheloropleiding per week minder tijd dan voorzien besteden aan hun studie en dat de opleiding dat als een gegeven lijkt te beschouwen, dat zij weinig moeite doet om de gerealiseerde studielast te verhogen. Overigens realiseert zij zich dat het feit dat studenten minder tijd aan hun studie besteden dan voorzien niet per se betekent dat studenten ook minder tijd dan voorzien nodig hebben om een programmaonderdeel af te ronden (omdat het ook kan betekenen dat studenten eenvoudigweg langer over hun opleiding doen). De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de studielast. De commissie heeft de kwestie van de discrepantie in studiepunten tussen de onderdelen van de Faculteit der Letteren en de Faculteit der Sociale Wetenschappen aan de orde gesteld in haar gesprek met studenten uit de bacheloropleiding en van hen geen informatie gekregen die wijst op problemen. Zij ondersteunt daarom de beslissing van de opleiding om de kleine discrepanties te aanvaarden. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving: Er zijn vier groepen studenten die kunnen instromen in de bacheloropleiding: studenten die een VWO-diploma hebben behaald (en zonder verdere voorwaarden toegang hebben), studenten die ouder dan 21 jaar zijn en met goed gevolg een colloquium doctum hebben afgelegd, studenten met een niet-Nederlandse achtergrond (die in overleg met de Examencommissie kunnen worden toegelaten) en studenten met een HBO-propedeuse of een HBO-bachelordiploma (die in alle gevallen worden beoordeeld door de Examencommissie, die rekening houdt met de persoonlijke situatie van een student en een beslissing op maat neemt). De aansluitingsproblemen die zich in het verleden wel eens voordeden omdat het niveau van studenten Communicatie- en informatiewetenschappen minder was dan dat van studenten die een monodisciplinaire opleiding volgden zijn volgens de zelfstudie verminderd na de invoering van de bachelor-masterstructuur. Sindsdien hebben de traditionele talenopleidingen hun taalonderwijs aangepast aan de specifieke omstandigheden van de studenten Communicatie- en informatiewetenschappen. Intensief overleg met de Faculteit der Sociale Wetenschappen zorgt er volgens de zelfstudie voor dat studenten die onderdelen volgen die vanuit die faculteit worden verzorgd geen aansluitingsproblemen kennen. Studenten die de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen hebben afgerond hebben zonder verdere voorwaarden toegang tot de masteropleiding. Studenten die aan een andere instelling een bachelordiploma Communicatie- en informatiewetenschappen of een vergelijkbaar diploma hebben behaald, kunnen, afhankelijk van hun voorkennis, ook rechtstreeks tot de masteropleiding worden toegelaten. Wanneer er sprake is van serieuze deficiënties, wordt er in overleg met de Examencommissie een individueel premastertraject vastgesteld. Studenten die een HBO-opleiding hebben afgerond, kunnen bij de Examencommissie een aanvraag indienen om toegelaten te worden tot de masteropleiding. Afhankelijk van hun vooropleiding worden deze studenten toegelaten tot een
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
79
éénjarig premastertraject of krijgen zij vrijstellingen voor de bacheloropleiding. Het programma van een premastertraject bestaat uitsluitend uit onderdelen uit de programma’s van het tweede en het derde jaar van de bacheloropleiding. Volgens de zelfstudie komt het voor dat studenten die afkomstig zijn uit het HBO aansluitingsproblemen hebben die gerelateerd zijn aan het academische niveau van de opleiding. Het premastertraject besteedt daarom veel aandacht aan academische vaardigheden. Uit het gesprek dat de commissie voerde met masterstudenten bleek dat studenten met een HBOachtergrond juist die aandacht in het verleden hebben gemist. De opleiding verplicht studenten met een HBO-vooropleiding ook om deel te nemen aan de workshop “In de wetenschap …” en om een assessment af te leggen. Het resultaat van de assessment is niet bindend, maar geeft volgens de zelfstudie wel een goede indicatie van de geschiktheid van een student. De aandacht voor een vreemde taal is beperkt, omdat die in de masteropleiding een minder prominente plaats inneemt dan in de bacheloropleiding. Studenten moeten het premasterprogramma hebben afgerond voordat ze worden toegelaten tot de masteropleiding. De verkorte programma’s (van tweeënhalf jaar) die de (ongedeelde) opleiding kende, worden niet meer aangeboden. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit bleek dat de masteropleiding veel ervaring heeft met instroom vanuit het HBO en goed op de hoogte is van de kennis en vaardigheden die studenten tijdens verschillende vooropleidingen verwerven. De toelatingseisen tot de masteropleiding vormen binnen de faculteit een belangrijk punt van aandacht: de faculteit wil naar eigen zeggen niet teveel beperkingen opwerpen, maar ook het niveau handhaven. De samenwerking tussen de Vrije Universiteit en de Hogeschool Windesheim heeft ervoor gezorgd dat er binnen de instelling meer aandacht voor de instroom vanuit het HBO is gekomen. Er zijn in principe twee instroommomenten in de masteropleiding, maar tijdens het bezoek waren er nog geen details bekend over de manier waarop de toelating tot de master zou verlopen. Oordeel: De commissie heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat het programma van de bacheloropleiding niet voldoende aansluit op de startkwalificaties van de instromende studenten. Zij heeft vastgesteld dat de masteropleiding een selectieprocedure hanteert waarin aandacht wordt besteed aan eventuele lacunes in de kennis en de vaardigheden van studenten en dat de opleiding door het instellen van een premastertraject een voorziening heeft getroffen voor het wegwerken van lacunes. Tijdens het bezoek van de commissie is duidelijk gebleken dat studenten met een HBO-achtergrond die de masteropleiding willen volgen problemen kunnen hebben met het academisch niveau van de opleiding, maar dat de opleiding zich bewust is van die problemen en maatregelen heeft genomen die ertoe moeten leiden dat de aansluiting zo goed mogelijk verloopt. De commissie beschouwt de academische kwaliteiten van instromers vanuit het HBO als een algemeen punt van zorg en is van mening dat de masteropleiding in het premastertraject aandacht moet blijven geven aan de ontwikkeling van academische vaardigheden. De commissie concludeert dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving: Het programma van de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen omvat 180 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
80
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Het programma van de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen omvat 60 EC en voldoet daarmee eveneens aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving: Het programma van de bacheloropleiding is volgens de zelfstudie opgebouwd uit drie fasen. Het eerste jaar heeft vooral een oriënterende en selecterende functie en biedt een overzicht van het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen. In het tweede jaar ligt de nadruk op het ontwikkelen van analyse- en onderzoeksvaardigheden en het verder uitdiepen van de kennis. In het derde jaar passen de studenten de verworven kennis en vaardigheden toe in een zelfgekozen specialisatie, culminerend in de bachelorscriptie. De werkvormen die de opleiding hanteert zijn volgens de zelfstudie aan dit concept aangepast. Het programma van het eerste jaar kent relatief veel extensieve onderwijs- en toetsvormen (hoorcolleges, tentamens), hoewel in die fase ook reeds gebruik gemaakt wordt van dossiers en relatief kleine presentatie- en schrijfopdrachten. In het programma van het tweede jaar wordt veelvuldig gebruik gemaakt van werkgroepen en practica. In het derde jaar, waarin de bachelorscriptie een belangrijke plaats inneemt, wordt de begeleiding steeds individueler. Uit een tabel in de zelfstudie blijkt dat studenten in het eerste en tweede jaar, afhankelijk van de vreemde taal die ze gekozen hebben, tussen de 330 en de 420 contacturen hebben, waarbij het aandeel van werkcolleges daarin in het tweede jaar iets groter is dan in het eerste. In het derde jaar volgen studenten alleen nog werkcolleges en ligt het aantal contacturen rond de 160. De masteropleiding beoogt volgens de zelfstudie een verdieping aan te brengen van de kennis en de inzichten die studenten hebben verworven in de specialisatie tijdens de bacheloropleiding. Studenten volgen een beperkt aantal werkcolleges (een kernvak en een aantal keuzevakken) en een onderzoekspracticum, waarin onder andere methodologische verdieping plaatsvindt. Deze onderdelen dienen als voorbereiding op de masterscriptie, waarmee de opleiding wordt afgesloten. Volgens de studenten met wie de commissie sprak is het onderwijs dat wordt verzorgd door de Faculteit der Sociale Wetenschappen grootschaliger dan het onderwijs van de Faculteit der Letteren en leren ze daardoor minder tijdens die onderdelen. Volgens de docenten is er in het algemeen nog onvoldoende aandacht besteed aan de onderwijskundige aspecten van de matrificering. Eén van de problemen waar zij op stuiten is dat er binnen een groep studenten verschillen in voorkennis en ervaring kunnen bestaan. Zij zijn van mening dat moet worden overwogen om diversificatie aan te brengen in de leerdoelen van onderdelen. Overigens zijn in hun ogen de positieve aspecten van de matrificering evident: het proces leidt tot meer samenwerking en inhoudelijke vernieuwing. Het gebruik van de digitale leeromgeving Blackboard is vanuit de Opleidingscommissie sterk gestimuleerd. De mate waarin ICT een rol speelt in het onderwijs verschilt per docent. De docenten zien het gebruik van ICT naar eigen zeggen duidelijk als een middel en niet als een doel op zichzelf. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de bachelor- en masteropleiding geen expliciet didactisch concept hanteren, maar dat de keuze voor de werkvormen weloverwogen is, dat de gedachten achter die keuze adequaat zijn en dat de gekozen werkvormen in voldoende mate aansluiten bij de doelstellingen van de opleidingen en de studenten in staat stellen de eindtermen te bereiken. Zij heeft vernomen dat er verschillen in aanpak zijn tussen de Faculteit der Letteren en de Faculteit der Sociale Wetenschappen, maar is niet van mening dat die verschillen problematisch zijn. Zij vindt wel dat de hoeveelheid tijd die is gereserveerd voor zelfstudie fors is en verplichtingen schept. Zij heeft vastgesteld dat de opleidingen weinig aandacht besteden aan de aansturing en structurering van de zelfstudie. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
81
Omdat de gekozen werkvormen in voldoende mate aansluiten bij de doelstellingen van de bacheloren de masteropleiding en omdat ze de studenten in staat stellen de eindtermen te bereiken, is de commissie van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport vermeldt dat de faculteit beschikt over een Toetshandleiding voor docenten en studenten, waarin onder andere is vastgelegd dat iedere onderwijsperiode wordt afgesloten met een toetsingsweek. Volgens de zelfstudie vindt de toetsing in de bacheloropleiding plaats in het kader van de facultaire toetshandleiding en de nadere regels voor examens die zijn vastgelegd in Onderwijs- en Examenregeling. In het geval van onderdelen die door meerdere docenten worden verzorgd vindt structureel overleg plaats tussen de betrokken docenten (waarvan één optreedt als coördinator). In de regel wordt voor tentamens gebruik gemaakt van antwoordmodellen. De toetsvorm wordt afgestemd op de inhoud van het onderdeel. Voor kennistoetsen wordt gebruik gemaakt van tentamens, voor vaardighedenonderwijs van werkstukken of mondelinge tentamens. In de loop van de bacheloropleiding neemt het aantal tentamens af en het aantal werkstukken, individuele opdrachten en dossiers juist toe. Bij een aantal vakken wordt gewerkt met presentaties tijdens workshops als onderdeel van de toetsing. Studenten hebben de mogelijkheid om tentamens in te zien binnen de facultair vastgestelde termijn. Werkstukken en dossieropdrachten worden in principe aan de studenten teruggegeven met commentaar van de docent. Overigens is de feedback op werkstukken en andere teksten volgens de studenten van de masteropleiding vaak beperkt. Voor de becijfering wordt gebruik gemaakt van “grade related criteria”, die standaardisering van de beoordeling waarborgen. De scriptiehandleiding bevat een voorbeeld van dergelijke criteria. De bacheloropleiding streeft ernaar dat de resultaten van de toetsen overeenstemmen met het facultaire gemiddelde. Omdat de opleiding multidisciplinair is, is het in de praktijk lastig voor studenten om alle onderdelen op hetzelfde niveau af te sluiten. De Opleidingscommissie onderneemt actie wanneer blijkt dat bepaalde onderdelen lager worden beoordeeld dan het facultaire gemiddelde. De commissie vernam tijdens haar bezoek dat studenten pas aan hun bachelorscriptie mogen beginnen wanneer zij alle onderdelen uit het programma van het eerste jaar hebben behaald. De opleiding heeft uitgebreide scriptiehandleidingen opgesteld, die een verdere uitwerking zijn van de facultaire tekst en waarin de criteria waaraan scripties moeten voldoen nader worden gespecificeerd. De opleiding is trots op deze handleidingen. Volgens de handleidingen wordt er een scriptieovereenkomst afgesloten met de student, waarin onder andere een werkplan is opgenomen. De begeleider en de tweede lezer stemmen in met die overeenkomst voordat hij naar de Examencommissie gaat, die de overeenkomst formeel vaststelt. De Examencommissie vervult een actieve rol in dit proces: in verschillende gevallen bleek het noodzakelijk de overeenkomst aan te passen voordat die kon worden vastgesteld. Studenten van de ongedeelde opleiding schreven hun scriptie in het Engels wanneer zij Engels als kernvak hadden. Het niveau van het Engels werd volgens de Examencommissie in zo’n geval bewaakt door de eerste begeleider. Het uiteindelijke oordeel over een scriptie wordt vastgesteld in overleg tussen de begeleider en de tweede lezer. Als zij het niet eens kunnen worden, komt het aan de orde in de Examencommissie. Ook voor stages hanteert de opleiding een vergelijkbare procedure: het stageplan dat wordt opgesteld moet vooraf worden goedgekeurd.
82
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Studenten die een bachelorscriptie schrijven hebben één begeleider en nemen deel aan scriptieclubjes. De masteropleiding kent nog geen scriptiekringen. Studenten van de masteropleiding waarderen de scriptiebegeleiding, zij vinden dat ze goed gevolgd worden. De zelfstudie vermeldt dat de overwegingen met betrekking tot de toetsing en beoordeling voor de bacheloropleiding tijdens de periode tot 1 september 2005 (het moment waarop de nieuwe opzet van start gaat) ook gelden voor de masteropleiding. De Examencommissie (waarin ook vertegenwoordigers zitting hebben van opleidingen die onderwijs verzorgen dat door studenten Communicatie- en informatiewetenschappen wordt gevolgd) opereert flexibel wanneer studenten naar het buitenland gaan om daar te studeren: wanneer op het moment van vertrek nog niet precies duidelijk is welke onderdelen een student in het buitenland zal (kunnen) volgen, geeft de Examencommissie na aankomst van de student alsnog goedkeuring aan het pakket van vakken. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen toetsvormen hanteren die in voldoende mate aansluiten bij de inhoud van de onderdelen van het programma. Zij is van oordeel dat geleidelijke overgang van schriftelijke toetsen naar werkstukken en individuele opdrachten past bij de programma’s. Op deze manier wordt in de ogen van de commissie getoetst of studenten de kwalificaties die zij dienen te verwerven ook daadwerkelijk hebben verworven. De toetsvormen sluiten ook aan bij de gekozen werkvormen. De commissie heeft tijdens haar bezoek aan de faculteit verschillende schriftelijke toetsen bestudeerd en vastgesteld dat die de inhoud van de onderdelen die ze toetsen in voldoende mate weerspiegelen. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Zij heeft in het bijzonder waardering voor de manier waarop de opleidingen de begeleiding van scripties en stages hebben ingericht. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen luidt: voldoende.
2.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving: De kern van de staf die de bachelor- en masteropleiding verzorgt wordt gevormd door de stafleden die behoren tot de leerstoelgroep Taal en communicatie, die in september 2002 is opgericht. Tot deze leerstoelgroep behoren volgens de zelfstudie, naast de leerstoelhouder, een universitair hoofddocent, twee universitair docenten (allen gepromoveerd) en drie docenten (die niet gepromoveerd zijn). De gepromoveerde leden van de leerstoelgroep participeren in het facultaire onderzoekszwaartepunt ‘De architectuur van het menselijk taalvermogen’ en in de Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap (LOT). Eén van de docenten heeft onderzoekstijd om een dissertatie af te kunnen ronden. Van de docenten die vanuit andere leerstoelgroepen (binnen de Faculteit der Letteren en de Faculteit der Sociale Wetenschappen) participeren in het onderwijs is het merendeel volgens de zelfstudie gepromo-
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
83
veerd en actief betrokken bij onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van zwaartepunten en/of onderzoekscholen. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat het merendeel van de docenten die onderwijs in het kader van de bachelor- en de masteropleiding verzorgen gepromoveerd is en onderzoek verricht binnen een facultair zwaartepunt dat c.q. een onderzoekschool die regelmatig beoordeeld wordt door externe deskundigen. Zij is dan ook van oordeel dat het onderwijs in het kader van de bachelor- en de masteropleiding voor een belangrijk deel verzorgd wordt door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over de hoeveelheid formatie die binnen de faculteit beschikbaar is voor het verzorgen van onderwijs. Volgens de zelfstudie wordt er vanuit de leerstoelgroep Taal en communicatie een groot deel van de 2,54 fte aan onderwijsformatie ingezet ten behoeve van het onderwijs in de bachelor- en de masteropleiding. De zelfstudie bevat geen informatie over de hoeveelheid formatie die wordt ingezet vanuit andere leerstoelgroepen. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de docenten van mening zijn dat cijfers met betrekking tot de staf-studentratio slechts weinig zeggen over de kwantiteit van het personeel. De docenten vinden dat de hoeveelheid formatie weliswaar beperkt is, maar dat zij er toch in slagen om de programma’s op een verantwoorde manier te verzorgen. Het is echter in de ogen van de docenten, vanwege de beperkte omvang van de formatie, lastig om twee instroommomenten in de masteropleiding te realiseren. De commissie vernam dat de armslag van de staf zeer beperkt is en dat de werkdruk hoog is, ook als gevolg van de reorganisatie binnen de faculteit, maar dat is volgens de docenten een algemeen probleem dat geldt voor alle opleidingen. De staf gaf wel aan dat het moeilijk is om voldoende capaciteit te vinden voor de begeleiding van scripties. Het bestuur van de faculteit streeft ernaar om door schaalvergroting bepaalde taken minder arbeidsintensief te maken om op die manier de beschikbare capaciteit te kunnen vergroten. Eén van de maatregelen die wordt overwogen is het invoeren van Opleidingscommissies en Examencommissies per domein of afdeling in plaats van per opleiding (c.q. combinatie van bachelor- en masteropleiding). De gevolgen van de reorganisatie voor de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen vallen volgens de docenten mee: er ontstaan geen vacatures die niet opnieuw bezet mogen worden, de beschikbare capaciteit blijft gehandhaafd. De opleidingen zijn wel de formatieve ruimte voor innovatiedoeleinden waarover zij tot voor kort konden beschikken (en die vooral werd ingezet voor het integreren van vakken in de digitale leeromgeving) kwijtgeraakt. De bezuinigingen in andere delen van de faculteit hebben wel gevolgen voor de opleidingen, bijvoorbeeld als het gaat om het aanbod in de moderne vreemde talen: het verdwijnen van een docent bij Italiaans heeft gevolgen voor het onderwijs binnen Communicatie- en informatiewetenschappen. De faculteit garandeert wel dat er voorzieningen ten behoeve van de opleidingen blijven bestaan voor Spaans en Duits. De opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen zijn binnen de faculteit het sterkst gematrificeerd. Dat wordt veroorzaakt door het feit dat het onderwijs wordt verzorgd door docenten vanuit drie of vier verschillende afdelingen binnen de faculteit. Een gevolg daarvan is dat het lastig is om de loyaliteit van docenten te winnen. De matrixstructuur werkt in dit opzicht negatief. Toch zijn de docenten in principe positief over de toegenomen matrificering, zij zijn van mening dat de maat84
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
regelen in intellectueel opzicht een meerwaarde betekenen. De matrificering heeft ook geleid tot vormen van samenwerking die vroeger niet bestonden. De opleidingen zijn als gevolg daarvan volgens de docenten binnen de faculteit voorlopers bij het vernieuwen van het onderwijs. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de omvang van de onderwijsformatie ten behoeve van de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen beperkt is en dat de werkdruk hoog is, maar dat de docenten er toch in slagen om de programma’s op een adequate manier uit te voeren. Zij waardeert de inzet en de betrokkenheid van de kernstaf uit de leerstoelgroep Taal en communicatie en de stafleden uit andere leerstoelgroepen. Zij is wel bezorgd over de opmerkingen van de docenten over de scriptiebegeleiding. De commissie realiseert zich dat het in een faculteit die een matrixstructuur als uitgangspunt neemt., waarin onderwijs in steeds sterkere mate multifunctioneel wordt gemaakt en dus door studenten van verschillende opleidingen wordt gevolgd, lastiger wordt om op het niveau van de opleiding zinvolle en goed onderbouwde uitspraken te doen als antwoord op de vraag of een opleiding voldoende personeel inzet. De commissie heeft vernomen dat de beschikbare formatie beperkt is en de werkdruk hoog, maar zij heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat er te weinig personeel wordt ingezet. Zij concludeert op basis daarvan dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over het personeelsbeleid dat de faculteit hanteert, over procedures voor werving en selectie van personeel en over scholingsactiviteiten. De zelfstudie bevat geen additionele informatie die betrekking heeft op dit facet. De evaluatieformulieren die de faculteit gebruikt bevatten een vraag die betrekking heeft op de didactische kwaliteiten van docenten. De resultaten van de evaluaties geven aan dat de studenten in het algemeen tevreden zijn over die kwaliteiten. De studenten en alumni zijn positief over de bereikbaarheid van de docenten en over hun bereidheid om vragen te beantwoorden en problemen op te lossen. Oordeel: De commissie heeft geen twijfels over de inhoudelijke kwalificaties van de docenten, die, zoals hierboven al werd vastgesteld, in meerderheid onderzoekers zijn die bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied. Zij heeft vastgesteld dat de resultaten van de evaluaties erop wijzen dat de docenten in voldoende mate beschikken over de vereiste onderwijskundige kwalificaties. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop duidt dat de organisatorische kwalificaties te wensen overlaten. De commissie is positief over het functioneren van het docentenoverleg, dat een nuttige functie vervult binnen de opleidingen. Zij is van oordeel dat zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen luidt: voldoende.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
85
2.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport zijn de materiële voorzieningen beschreven waarover de faculteit beschikt. De zelfstudie bevat geen additionele informatie die betrekking heeft op dit facet. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat noch de docenten noch de studenten klachten hebben geuit of problemen hebben gesignaleerd met betrekking tot de materiële voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken. Zij is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat een beschrijving van het beleid en de uitvoering daarvan op facultair niveau met betrekking tot de studiebegeleiding. De zelfstudie bevat een beschrijving van de doelstellingen voor de studiebegeleiding binnen de bachelor- en de masteropleiding die betrekking hebben op de rol van de studiebegeleider als eerstelijns aanspreekpunt, de persoonlijke begeleiding van studenten, de keuzebegeleiding, de evaluatie en een mentoraatsysteem. De nadere uitwerking van de doelstellingen houdt onder andere in dat de studiebegeleider eerste aanspreekpunt is voor studenten in het geval van problemen die gerelateerd zijn aan de studie. In het zoeken naar oplossingen voor de problemen spelen ook andere personen en instanties een rol, zoals docenten, studieadviseurs, de Examencommissie en eventueel studentendecanen en studentenpsychologen. De studiebegeleider adviseert studenten ook bij het maken van keuzes binnen het programma (keuzevakken, specialisaties, vervolgopleidingen, loopbaanoriëntatie). Studenten kunnen een beroep doen op het facultaire stagebureau voor hulp bij het vinden van een stageplaats, maar zij zijn van mening dat ze de meest interessante stageplaatsen toch zelf vinden. De opleidingen zijn voornemens om een mentoraatsysteem in te voeren. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit bleek dat de studenten positief zijn over de studiebegeleiding. Ten tijde van het bezoek was er een probleem met de personele invulling van de studiebegeleiding: als gevolg van de vacaturestop was het niet geheel duidelijk of de studiebegeleider die vertrokken was zou worden opgevolgd. De commissie heeft vernomen dat dit probleem inmiddels is opgelost: de vacature die was ontstaan is weer opgevuld. Volgens de zelfstudie worden bachelorstudenten tijdens hun studie op verschillende manier geïnformeerd over het studieprogramma. Informatie daarover wordt via diverse kanalen (mailing list, website, prikbord, postvakken) bekendgemaakt. Daarnaast worden er per cohort informatiebijeenkomsten georganiseerd om groepen studenten voor te lichten over specifieke keuzemomenten binnen het programma. Zo vindt er in het tweede jaar een bijeenkomst plaats waarin informatie wordt verstrekt over de keuzeruimte in het tweede semester van dat jaar en over de gevolgen van de keuze voor de specialisaties in het derde jaar. In het derde jaar vindt er een voorlichtingsbijeenkomst plaats over de masteropleiding en wordt er een loopbaanoriëntatiecursus aangeboden.
86
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
De studenten met wie de commissie sprak tijdens haar bezoek vinden dat ze voldoende geïnformeerd zijn, ook over de mogelijkheden die binnen de masteropleiding worden aangeboden. De Examencommissie brengt na de laatste onderwijsperiode een (niet bindend) studieadvies uit aan eerstejaars studenten dat gebaseerd is op de tot op dat moment behaalde resultaten. Studenten die een negatief advies krijgen worden opgeroepen voor een gesprek met de studieadviseur. De studiebegeleider houdt voor elke student een dossier bij, dat onder andere informatie bevat over de studievoortgang en over eventuele gesprekken die met de student gevoerd zijn. De resultaten die studenten behalen worden door de onderwijsadministratie geregistreerd in het studievoortgangssysteem ISIS, dat studenten kunnen raadplegen. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de studiebegeleiding en de informatievoorziening goed doordacht, uitgewerkt en georganiseerd zijn en dat de studenten van de bacheloropleiding en de masteropleiding tevreden zijn over het functioneren ervan. Daarmee is in de ogen van de commissie ruimschoots voldaan aan de criteria die gelden voor dit facet. Zij heeft met enige zorg geconstateerd dat de personele invulling van de studiebegeleiding ten tijde van haar bezoek niet gegarandeerd was. De enige reden dat zij voor dit facet niet tot het oordeel ‘goed’ komt is gelegen in de onzekerheid over die personele invulling. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen luidt: voldoende.
2.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport wordt het systeem van interne kwaliteitszorg beschreven dat binnen de faculteit wordt gehanteerd. Dat systeem, dat gebaseerd is op het universitaire kwaliteitshandboek, kent drie elementen: het jaarlijks bijstellen van de programma’s van de opleidingen (een proces waarin de Opleidingscommissies een belangrijke rol spelen), het bewaken van de onderwijskwaliteit met behulp van evaluaties (door de onderwijsdirectie geïnitieerd) en het formuleren van verbetermaatregelen en het implementeren daarvan ter verbetering van de onderwijskwaliteit. De opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen volgen het facultaire beleid op het gebied van de interne kwaliteitszorg. Dit betekent dat de onderwijsdirectie jaarlijks één studiejaar aanwijst dat integraal geëvalueerd wordt en dat daarnaast ook andere onderdelen (waaronder nieuwe onderdelen en onderdelen die aangepast zijn op grond van een eerdere evaluatie) systematisch geëvalueerd worden. De zelfstudie bevat geen additionele informatie die betrekking heeft op dit facet. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit bleek dat ook binnen de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen de Opleidingscommissie een belangrijke rol speelt in het proces van interne kwaliteitszorg. Elk jaar wordt er, in navolging van het facultaire beleid, door de Opleidingscommissie een gestructureerd onderwijsverslag naar de onderwijsdirectie gestuurd waarin aandacht wordt besteed aan het programma (inclusief knelpunten en aanpassingen), de resultaten van evaluaties, rendementen, uitval en arbeidsmarkt. De evaluatieformulieren worden verwerkt door het onderwijscentrum van de faculteit.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
87
De Opleidingscommissie komt één keer in de twee maanden bijeen en bespreekt onder andere de uitkomsten van de evaluaties van het onderwijs. In de Opleidingscommissie is verder in het recente verleden onder meer aandacht besteed aan de reorganisatie van de faculteit, de invulling van de vreemde talencomponent, de inrichting van de masteropleiding en meer in het bijzonder de omvang van de masterscriptie, en is ook gesproken over voorlichtingsbrochures en over alumnionderzoek. Oordeel: De commissie is van oordeel dat het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg, dat in het facultaire deel van dit rapport is beschreven, in principe voldoende waarborgt dat het onderwijs dat in het kader van de opleiding wordt verzorgd periodiek geëvalueerd wordt. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding het facultaire systeem toepast. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen, behalve de (facultaire) streefdoelen die betrekking hebben op de rendementen, geen expliciete toetsbare streefdoelen hebben geformuleerd. Zij is wel van oordeel dat het facultaire systeem van kwaliteitszorg (soms impliciete) toetsbare streefdoelen kent, zoals blijkt uit de beschrijving in het facultaire deel. In de ogen van de commissie fungeert bijvoorbeeld de lijst met vragen van de onderwijsdirectie waarvan in het facultaire deel sprake is in de praktijk als streefdoelen. De commissie is dan ook van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving: Het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg kent procedures die worden gehanteerd wanneer het noodzakelijk is om verbetermaatregelen te nemen. Deze procedures, waarin de Opleidingscommissie een belangrijke rol speelt, worden toegepast binnen de opleidingen. De evaluatiecommissie (een subcommissie van de Opleidingscommissie) neemt maatregelen die moeten leiden tot verbeteringen wanneer het overleg binnen de Opleidingscommissie daartoe aanleiding geeft. Zo is naar aanleiding van de evaluaties van het vak Toetsende statistiek na overleg met docent en leidinggevende besloten tot een andere opzet van het vak, wat geleid heeft tot veel positievere evaluaties, en is een voorstel van de Opleidingscommissie om het taalonderwijs voor Spaans te extensiveren ook uitgevoerd. Verder is na klachten van studenten besloten om een slecht functionerende docent van een andere faculteit niet meer te betrekken bij het onderwijs in de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen. De zelfstudie vermeldt dat de bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen reeds in de zomer van 2004 een curriculumevaluatie uit heeft laten voeren. De uitkomsten daarvan zijn besproken in de Opleidingscommissie. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleidingen in voldoende mate verbetermaatregelen opstellen en uitvoeren wanneer de uitkomsten van de evaluaties van het onderwijs daartoe aanleiding geven. Zij heeft tijdens de gesprekken en in de verslagen van de bijeenkomsten van de Opleidingscommissie voldoende voorbeelden gezien van concrete maatregelen die erop gericht zijn geconstateerde problemen op te lossen en de kwaliteit van de opleidingsprogramma’s te verbeteren. Zij heeft vastgesteld dat het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg daarbij sturend is en dat de getroffen maatregelen in dat opzicht bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen die op het facultaire niveau worden gehanteerd. Zij is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende.
88
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving: Studenten en docenten zijn op de gebruikelijke manieren betrokken bij de interne kwaliteitszorg: als lid van de Opleidingscommissie, via de evaluaties van het onderwijs en het docentenoverleg. De Opleidingscommissie is zo samengesteld dat de meeste direct bij de opleiding betrokken leerstoelgroepen en studiegebieden vertegenwoordigd zijn. De studentleden van de Opleidingscommissie onderhouden contacten met de studentleden van de Opleidingscommissies van andere opleidingen binnen de faculteit. Zij weten naar eigen zeggen door persoonlijke contacten met medestudenten wat er zoal speelt onder studenten. In het Dagelijks Bestuur van de opleiding Communicatie- en informatiewetenschappen heeft ook een studentlid zitting. De alumni van de ongedeelde opleiding zijn niet echt betrokken bij de kwaliteitszorg. Zij geven tijdens voorlichtingsbijeenkomsten wel informatie over beroepsperspectieven. De opleidingen onderhouden via de alumni contacten met het beroepenveld. De alumni met wie de commissie sprak zijn van mening dat het nuttig zou kunnen zijn om hen bij de interne kwaliteitszorg te betrekken, dat zij een soort van netwerkfunctie zouden kunnen vervullen. In hun ogen is het vooral belangrijk om het studiepad dat studenten volgen te structureren. De Opleidingscommissie is voornemens een eigen onderzoek onder alumni uit te voeren naar de vraag welke vakken c.q. vaardigheden afgestudeerden bij uitstek nodig hebben. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de docenten en de studenten op de gebruikelijke manier betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Zij heeft eveneens vastgesteld dat de inbreng van in het bijzonder de alumni en het beroepenveld in de kwaliteitszorg beperkt is. Zij heeft er, gezien het heterogene beroepenveld waarin afgestudeerden terechtkomen, wel enig begrip voor dat die inbreng niet groter is dan zij is, maar vindt ook dat de opleidingen in staat zouden moeten zijn om de banden met hun alumni aan te halen en gebruik te maken van hun expertise en hun netwerken. Ze heeft tijdens haar bezoek gemerkt dat de opleidingen deze opvatting delen en ook eerste voorstellen hebben ontwikkeld (zoals het hierboven genoemde voornemen van de Opleidingscommissie) om de inbreng van de alunni te vergroten. Zij is daarom van oordeel dat beide opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen luidt: voldoende.
2.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving: De commissie heeft tijdens haar bezoek gesproken met een aantal afgestudeerden van de ongedeelde opleiding en een aantal scripties bestudeerd van studenten uit dezelfde opleiding. Volgens de alumni met wie de commissie heeft gesproken zijn zij in het algemeen voldoende voorbereid op een loopbaan na hun opleiding vanwege de analytische, presentationele en communicatieve QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
89
vaardigheden waarover zij beschikken. De breedte van de ongedeelde opleiding wordt door alumni nog wel eens als negatief ervaren, omdat die de beroepsperspectieven minder duidelijk maakt. De alumni hebben naar eigen zeggen profijt gehad van een cursus loopbaanoriëntatie. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding voldoende toegerust waren op een maatschappelijke loopbaan na hun studie, dat zij naar eigen zeggen beschikten over de kennis en vaardigheden die zij nodig hadden. De commissie heeft een aantal scripties van afgestudeerden van de ongedeelde opleiding bestudeerd. Zij is van oordeel dat het niveau van de scripties in het algemeen in orde is en dat sommige scripties terecht hoog gewaardeerd waren, al viel het haar wel op dat juist de scripties waaraan een 6 was toegekend in een aantal gevallen problematisch waren. De docenten bevestigden dat sommige studenten alleen met veel moeite een voldoende voor hun afstudeerscriptie weten te behalen. De commissie heeft de indruk dat er in een beperkt aantal gevallen minder tijd aan een scriptie is besteed dan verwacht had mogen worden op grond van het aantal toegekende studiepunten. De commissie heeft er vertrouwen in dat haar oordeel over de scripties die in het kader van de ongedeelde opleiding zijn geschreven ook zal gelden voor de scripties die in het kader van de bachelor- en de masteropleiding geschreven zullen worden en dat de afgestudeerden van die opleidingen ook voldoende toegerust zullen zijn voor hun verdere loopbaan. Zij is, op grond van haar oordeel met betrekking tot de ongedeelde opleiding, dan ook van oordeel dat die opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat informatie over het beleid van de faculteit met betrekking tot de rendementen van opleidingen. Daaruit blijkt dat de faculteit het instellingsbeleid heeft overgenomen. De faculteit hanteert streefcijfers voor de bacheloropleidingen, maar heeft nog geen streefcijfers voor de rendementen van de masteropleidingen geformuleerd. De zelfstudie bevat informatie (afkomstig uit de KUO-tabellen) over de postpropedeuserendementen van de ongedeelde opleiding. Omdat de ongedeelde opleiding geen propedeuse kende, zijn er geen gegevens in de KUO-tabellen opgenomen die betrekking hebben op propedeuserendementen. Uit de tabel die is opgenomen in de zelfstudie blijkt dat de postpropedeuserendementen van de ongedeelde opleiding na drie jaar ongeveer tussen 15% en 20% liggen, na vier jaar tussen 45% en 60% en na vijf jaar tussen 60% en 75%. Deze cijfers hebben overigens betrekking op cohorten die aan hun studie begonnen voor 2000. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat zij eigenlijk geen feitelijke informatie tot haar beschikking heeft om tot een gefundeerd oordeel over de rendementen van de bachelor- en de masteropleiding te komen. Ten tijde van haar bezoek was er nog geen cohort studenten dat het gehele programma van de bacheloropleiding had doorlopen en daarmee was er ook geen cohort dat was ingestroomd in de masteropleiding. De informatie die is opgenomen in de zelfstudie is niet van recente datum en heeft geen betrekking op de bachelor- en de masteropleiding, maar op de ongedeelde opleiding, die geen eigen propedeuse kende. Betrouwbare informatie over de bachelor- en de masteropleiding is nog niet beschikbaar. De commissie heeft vastgesteld dat de rendementen op het facultaire niveau als een punt van zorg worden beschouwd, maar heeft niet gemerkt dat de opleidingen deze zorg delen. De faculteit
90
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
heeft streefcijfers voor de rendementen opgesteld die, ook volgens het bestuur van de faculteit, ambitieus zijn en (voor de faculteit als geheel) nog niet gerealiseerd worden. De commissie is van oordeel dat de opleidingen, onder andere vanwege de maatregelen die genomen zijn in het kader van de studiebegeleiding (zie hierboven, onder F16), op dit moment het voordeel van de twijfel verdienen en komt dus tot het oordeel dat de opleidingen voldoen aan de criteria die gelden voor dit facet. Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen luidt: voldoende.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
91
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
92
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
Oordeel Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding en de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen De commissie is, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, van mening dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding Communicatie- en informatiewetenschappen voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
93
94
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
3.
Rapport over de masteropleiding ICT en vertalen
Administratieve gegevens: Masteropleiding ICT en vertalen Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
ICT en vertalen 60040 master WO 75 EC Master duaal Amsterdam (VU) 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Letteren van de Vrije Universiteit vond plaats op 26 en 27 april 2005.
3.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
Zie voor dit onderwerp ook het facultaire deel van dit rapport. De masteropleiding ICT en vertalen wordt verzorgd vanuit de afdeling Taalwetenschap en Communicatie, die sinds oktober 2004 bestaat en naast de opleiding die in dit rapport beschreven worden ook de bachelor- en masteropleidingen Taalwetenschap en Communicatie- en informatiewetenschappen verzorgt. De opleiding betrekt haar onderwijs uit drie leerstoelgebieden: Engelse taalkunde, Taal en communicatie en Taalwetenschap. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit is het nieuwe onderwijsconcept dat de faculteit met ingang van het studiejaar 2006-2007 wil invoeren met enige regelmaat onderwerp van gesprek geweest. De kern van dat concept is dat de faculteit wil overstappen op een structuur waarin studenten tijdens hun bacheloropleiding twee majors van elk 60 EC elk volgen. Omdat er op het moment dat het bezoek plaatsvond nog geen definitieve besluitvorming had plaatsgevonden en omdat de commissie niet in de gelegenheid is geweest om zich te verdiepen in uitgewerkte plannen voor de nieuwe structuur, heeft zij besloten zich in dit rapport alleen te richten op de opleiding zoals die werd aangeboden op het moment van het bezoek.
3.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De masteropleiding komt niet voort uit een bestaande opleiding. Sommige onderdelen van het programma zijn voor de opleiding ontwikkeld, andere maakten (en maken) deel uit van de programma’s van andere opleidingen, zoals Taalwetenschap en Communicatie- en informatiewetenschappen.
3.2.
Het beoordelingskader
3.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
95
Beschrijving: Het doel van de duale masteropleiding ICT en vertalen is studenten voor te bereiden op een functie bij vertaal- en communicatieafdelingen van grote bedrijven, bij lokalisatiebedrijven (waarbij onder lokalisatie wordt verstaan het aanpassen van software en hulpteksten aan lokale omstandigheden) en bij vertaalbureaus. De opleiding is volgens de zelfstudie een wetenschappelijke vertaalopleiding op basis van een taalkundige benadering waarin theorie en praktijk met elkaar worden verweven. De vertaalopleiding heeft een algemeen karakter, maar legt een accent op ICT. Dat accent betreft de aard van de te vertalen teksten en het gebruik van elektronische vertaalhulpmiddelen. Volgens de Onderwijs- en Examenregeling streeft de opleiding ernaar studenten zodanige vakkennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de ICT en vertalen, dat zij in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, dat zij in staat zijn om wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de letteren te verrichten en dat zij beschikken over de kennis en competenties die nodig zijn om toegang te hebben tot de promotie. De opleiding wil studenten ook kennis laten maken met het belang van de discipline in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context. Net als de andere masteropleidingen van de faculteit heeft de masteropleiding ICT en vertalen zowel algemene, facultaire eindtermen als opleidingsspecifieke eindtermen. De facultaire eindtermen voor masteropleidingen, die in het facultaire deel van dit rapport zijn beschreven, hebben betrekking op intellectuele basisvaardigheden, een onderzoekende houding, disciplinaire kennis en vakoverstijgende vaardigheden. De opleidingsspecifieke eindtermen van de opleiding zijn de volgende: De student die de opleiding heeft afgerond: 1. heeft diepgaande kennis van vertaalprocessen in zowel theoretisch als praktisch opzicht en heeft inzicht in het soort problemen dat zich voordoet bij het vertalen en lokaliseren van verschillende soorten ICT-gerelateerde teksten en documenten in het bijzonder; 2. heeft een uitstekende vaardigheid in het vertalen van teksten van verschillende soorten van het Engels naar het Nederlands, en weet daarbij goed gebruik te maken van elektronische vertaalhulpmiddelen; 3. heeft een uitstekende productieve beheersing van het Nederlands; 4. heeft diepgaande kennis van de aard van vaktaal en terminologie, en de rol die deze spelen in het vertaalproces; 5. beschikt over uitstekende vaardigheden in de toepassing van professioneel elektronisch gereedschap bij de acquisitie, de representatie en de applicatie van terminologische kennis; 6. heeft diepgaande kennis van de kenmerken van diverse tekstsoorten, waaronder die in een elektronische omgeving, en weet de kwaliteit ervan zorgvuldig te beoordelen; 7. heeft een uitstekende vaardigheid in het beoordelen van de kwaliteit van teksten van diverse genres evenals een uitstekende vaardigheid in het verbeteren van dergelijke teksten; 8. is in staat, blijkens een substantiële afstudeeropdracht, een complexe problematiek op het gebied van ICT en vertalen, of een deelgebied ervan, te analyseren en daarvoor oplossingen te bieden, mede op basis van tijdens de bedrijfstage uitgevoerde werkzaamheden. Oordeel: De commissie heeft de doelstelling en de eindtermen van de opleiding bestudeerd en vergeleken met het domeinspecifiek referentiekader. In de ogen van de commissie voldoen de eindtermen van de opleiding aan de eisen die aan een opleiding op het gebied van ICT en vertalen gesteld mogen worden. De eindtermen sluiten in voldoende mate aan bij de eisen die vakgenoten stellen aan een opleiding op het gebied van ICT en vertalen, omdat studenten diepgaande kennis verwerven van de theoretische en praktische aspecten van vertaalprocessen, zelf vaardigheden verwerven op het gebied van vertalen, vertrouwd raken met de rol van vaktaal en terminologie en vaardigheden verwerven in het toepassen van relevante elektronische instrumenten. De commissie is wel van mening dat het jammer is dat de opleiding zich beperkt tot vertalingen vanuit het Engels naar het Nederlands en dat studenten zelf geen kennis van het ontwerpen van elektronisch gereedschap verwerven. In de ogen van de commissie is de nadruk op lokalisatie goed te verdedigen binnen het profiel van de opleiding. De commissie heeft verder vastgesteld dat de eisen van de beroepspraktijk in voldoende mate in de eindtermen tot uitdrukking komen. Aan het eind van de opleiding beschikken studenten over de kennis en de vaardig96
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
heid om zelf teksten te vertalen, om de elektronische hulpmiddelen die daarvoor beschikbaar zijn te benutten en om een complex probleem te analyseren en op te lossen. Dit zijn in de ogen van de commissie de eisen die vanuit de beroepspraktijk aan een afgestudeerde op het gebied van ICT en vertalen zullen worden gesteld. De commissie is dan ook van oordeel dat de eindtermen van de opleiding voldoen aan het criterium dat geldt voor het facet dat betrekking heeft op domeinspecifieke eisen. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie komt het niveau dat door de eindtermen van de opleiding wordt gedefinieerd overeen met de eerste twee Dublin-descriptoren (kennis en inzicht en het toepassen daarvan), omdat de eindtermen aangeven dat afgestudeerden complexe problemen op het gebied van ICT en vertalen op een systematische manier kunnen analyseren en op basis van die analyse oplossingen kunnen voordragen die in breder verband binnen het beroepsveld van nut kunnen zijn of een benadering van het probleem presenteren die een bijdrage levert op het wetenschappelijke debat op het vakgebied. De overige drie descriptoren komen volgens de zelfstudie niet scherp tot uiting in de vakspecifieke eindtermen van de opleiding. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de Dublindescriptoren. Zij heeft allereerst vastgesteld dat zowel de academische als de vakspecifieke eindtermen expliciet aangeven dat de opleiding een gevorderd karakter heeft. De algemene eindtermen verwijzen bijvoorbeeld naar het in twijfel trekken van redeneerwijzen, naar het kritisch op waarde schatten van een wetenschappelijk vakbetoog, naar het omgaan met complexe situaties en naar het kunnen debatteren over de nieuwste ontwikkelingen in het vakgebied. De vakspecifieke eindtermen maken melding van diepgaande kennis van vertaalprocessen, van diepgaande kennis van de aard van vaktaal en terminologie en de rol daarvan in het vertaalproces en van de vaardigheid om een complexe problematiek te analyseren en daarvoor oplossingen te bieden. De commissie heeft vervolgens vastgesteld dat de eindtermen in voldoende mate aansluiten bij de vijf Dublin-descriptoren. De vakspecifieke eindtermen geven een beschrijving van de kennis en het inzicht dat studenten tijdens hun opleiding verwerven (eindtermen 1, 4 en 6) en zij geven ook aan dat studenten in staat zijn de verworven kennis en inzichten in de praktijk toe te passen (eindtermen 2, 5 en 7). Ze verwijzen ook naar de vaardigheid van studenten om een oordeel te vormen (eindtermen 6, 7 en 8). De algemene facultaire eindtermen verwijzen expliciet naar communicatieve vaardigheden (eindtermen A6 en A8) en naar leervaardigheden (eindterm B4). De commissie is van oordeel dat de eindtermen van de opleiding het gevorderde niveau van de opleiding op een adequate manier tot uitdrukking brengen en dat ze in voldoende mate aansluiten op de Dublin-descriptoren. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
97
Beschrijving: Volgens de zelfstudie leggen de eindtermen van de (duale) opleiding de nadruk op het vermogen om complexe problemen in de beroepspraktijk op te lossen. Door de aandacht voor vertaaltheoretische ontwikkelingen, genreanalyse en terminologische aspecten wordt tegelijkertijd de basis gelegd voor het verrichten van relevant theoretisch en toegepast onderzoek. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de opleiding bestudeerd om te bepalen of zij voldoen aan de eisen die gelden voor een wetenschappelijke masteropleiding. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen van de opleiding het wetenschappelijke karakter in voldoende mate tot uitdrukking brengen. Zij heeft geen twijfels over het academisch karakter van de opleiding. Zowel de algemene facultaire eindtermen als de vakspecifieke eindtermen leggen voldoende verbanden met de wetenschapsbeoefening in het algemeen en de discipline die in de opleiding centraal staat in het bijzonder. De algemene eindtermen verwijzen expliciet naar verschillende academische vaardigheden, waaronder de vaardigheid een standpunt te kunnen innemen in een wetenschappelijk vakbetoog en dat kritisch op waarde te kunnen schatten en de vaardigheid om ethische en normatieve denkwijzen in het wetenschappelijk denken te integreren. Ook de onderzoekende houding die studenten tijdens hun opleiding verwerven wordt in de algemene eindtermen nader uitgewerkt. De vakspecifieke eindtermen brengen het verband met de discipline tot uitdrukking: ze verwijzen naar vertaalprocessen, vaktaal en terminologie en naar elektronische vertaalhulpmiddelen en gereedschappen. Zoals hierboven (onder F1) al werd vermeld, sluiten de eindtermen in de ogen van de commissie ook in voldoende mate aan bij de eisen van de beroepspraktijk. De commissie is ervan overtuigd dat studenten die de opleiding hebben afgerond in staat zijn tot het verrichten van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld als assistent in opleiding (aio). Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding ICT en vertalen luidt: voldoende.
3.2.2. Programma Het programma van de opleiding, dat 75 EC omvat, bestaat uit een serie verplichte colleges (met een omvang van 40 EC) waarin studenten worden geschoold in de theorie en de praktijk van ICT en vertalen. Het eerste onderdeel van het programma biedt een inleiding in de vertaaltheorie. Het wordt gevolgd door twee onderdelen op het gebied van de lexicologie, drie onderdelen waarin de nadruk op ICT ligt en twee onderdelen die gewijd zijn aan het vertalen van het Engels naar het Nederlands. Het tweede deel van het programma, het eindtraject, bestaat uit een voorstudie (5 EC), een bedrijfsstage (15 EC) en een afstudeeropdracht die uitmondt in een scriptie (eveneens 15 EC). Tijdens de voorstudie vindt een oriëntatie op de stage en op mogelijke afstudeeropdrachten plaats. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
98
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Beschrijving: Volgens de zelfstudie is de inhoud van het onderwijsprogramma gebaseerd op relevant taalkundig onderzoek dat binnen de faculteit wordt uitgevoerd. Het gaat hierbij om onderzoek naar tekstontwerp en tekstoptimalisering (leerstoel Taal en communicatie), naar tweetalige lexicologie en terminologie (leerstoel Lexicologie), naar contrastieve aspecten van de Engelse zinsbouw in functioneel en tekstueel perspectief (leerstoel Engelse taalkunde, bijzondere leerstoel Taal en ICT) en naar bijbelvertalingen (leerstoel Algemene taalwetenschap en bijbelvertalen). Bijna alle docenten die aan het onderwijsprogramma bijdragen zijn actief betrokken bij onderzoek op een van deze onderzoeksgebieden. Op deze manier krijgt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gestalte en sluit het onderwijs tevens aan bij recente ontwikkelingen binnen de relevante wetenschappelijke disciplines. In het onderwijsprogramma wordt volgens de zelfstudie veel aandacht besteed aan het wetenschappelijk behandelen van problemen en het daarmee verband houdende analytisch en kritisch denken. Die benadering zit deels verankerd in het omgaan met het vertaalproces zelf, maar zij komt ook sterk tot uitdrukking in de aandacht voor contemporaine vertaaltheorieën, modellen voor terminologische beschrijving, de classificatie van teksttypes en de kwaliteitsbeoordeling van teksten. Het programma besteedt veel aandacht aan de ontwikkeling van schriftelijke vaardigheden, niet alleen omdat studenten zich bekwamen in het maken van vertalingen, maar ook omdat zij verslag doen van hun leerproces (in werkstukken bij verschillende, vooral analytisch georiënteerde colleges). De reflectie op eigen denken en werken speelt volgens de zelfstudie een belangrijke rol in de gekozen vertaaldidactiek, die in de opleiding Engelse taal en cultuur ontwikkeld is. In verschillende stadia van het vertaalproces worden studenten uitgenodigd hun vertaling met andere studenten te bespreken en te verdedigen. Tijdens tutorials met de docenten moeten studenten ook de strategieën en beslissingen die ze in individuele opdrachten hebben genomen, toelichten en kritisch bespreken. Op deze manier waarborgt het programma de ontwikkeling van algemene wetenschappelijke vaardigheden. De verbanden met de beroepspraktijk komen op verschillende plaatsen in het programma naar voren, het duidelijkst tijdens de verplichte bedrijfsstage, maar ook door bijdragen van gastdocenten aan de onderdelen waarin het vertalen van het Nederlands naar het Engels centraal staat. Deze gastdocenten geven niet alleen inzicht in de manier waarop de beroepspraktijk functioneert, maar geven ook opdrachten aan studenten. In één van de onderdelen wordt de vertaalpraktijk voor freelance vertalers gesimuleerd: een fictief vertaalbureau biedt opdrachten aan die soms op erg korte termijn moeten worden uitgevoerd. Studenten voeren hun afstudeeropdracht uit nadat ze een stage hebben gelopen. De stagementor speelt volgens de zelfstudie een stimulerende rol bij het opstellen van een eindopdracht die aansluit op een deel van de stagewerkzaamheden. De eindopdracht is volgens de zelfstudie de meest uitdagende en zelfstandige opdracht die studenten moeten uitvoeren. Een goede voorbereiding hierop vormen met name de grote analytische opdrachten bij de onderdelen die gewijd zijn aan terminologie en tekstevaluatie. Volgens de docenten met wie de commissie sprak tijdens haar bezoek aan de faculteit is de opleiding in wezen een wetenschappelijke beroepsopleiding, een type opleiding dat in Nederland nog onbekend is. Het academisch karakter van de opleiding komt het meest duidelijk naar voren in het eerste semester, waarin veel theorie wordt onderwezen. Zo kent het college dat een inleiding biedt in de vertaaltheorie (en dat studenten volgen samen met studenten die de variant Bible Translation van de masteropleiding Taalwetenschap volgen) een duidelijke theoretische component. Dit onderdeel, waarvoor studenten veel artikelen moeten lezen, creëert een kader voor een systematische aanpak van vragen en problemen die in het vervolg van de opleiding aan de orde komen. Het tweede semester is volgens de docenten in sterkere mate georiënteerd op de praktijk. Vooral de eerste groep studenten die in de opleiding instroomde had kritiek op de samenstelling van het programma. Inmiddels is volgens de docenten een belangrijk deel van de kritiek verwerkt, zijn veel kinderziektes verholpen. De opleiding is van plan om de plaats van terminologie en lexicologie in het programma te verstevigen. Onder de studenten leeft de wens om een onderdeel redigeren aan het programma toe te voegen. Studenten vinden het jammer dat de vertalingen alleen op de combinatie QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
99
Nederlands-Engels betrekking hebben. De opleiding onderzoekt volgens de docenten de mogelijkheid om het aantal taalcombinaties dat wordt aangeboden uit te breiden. Voor de stages die studenten volgen wordt een sollicitatieprocedure gevolgd, waarbij studenten onder andere wordt gevraagd een aantal proefopdrachten te maken. Het is volgens de docenten in de praktijk al voorgekomen dat een student niet wordt toegelaten tot een stage op grond van deze procedure. Uiteindelijk wordt er voor de stage een contract ondertekend door de drie betrokken partijen (stagegever, opleiding, student) waarin de rechten en plichten zijn vastgelegd, waaronder de aanspraken die een student kan maken op begeleiding. Oordeel: De commissie is van oordeel dat er in het programma van de opleiding in voldoende mate aandacht wordt besteed aan de ontwikkelingen binnen de relevante wetenschappelijke disciplines en de uitkomsten van onderzoek op het gebied van ICT en vertalen. Zij heeft vastgesteld dat er vanuit de relevante leerstoelgroepen structurele en substantiële bijdragen aan het programma worden geleverd die inhoudelijk aansluiten op de doelstelling van de opleiding. De commissie is eveneens van oordeel dat het programma de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek voldoende waarborgt. Studenten raken vertrouwd met de wetenschappelijke benadering van problemen en brengen die benadering zelf in de praktijk tijdens hun afstudeeropdracht, die resulteert in een masterscriptie. De commissie stelt vast dat het programma in relatief sterke mate op de praktijk georiënteerd is, zoals te verwachten is in het geval van een duale opleiding, maar dat dat niet betekent dat het programma niet voldoet aan de eisen die op dit punt gelden voor een wetenschappelijke opleiding. In de ogen van de commissie is het evident dat het programma verbanden heeft met de beroepspraktijk. De stage neemt een belangrijke plaats in in het programma. De commissie waardeert de inbreng van gastdocenten. De commissie is dan ook van oordeel dat het programma van de opleiding voldoet aan de criteria die gelden voor het facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie kan het programma van de opleiding in vier blokken worden onderverdeeld. De eerste drie blokken komen overeen met de deelgebieden waarop de eindkwalificaties betrekking hebben. Het vertaalblok, waartoe het theoretische onderdeel Introduction to translation studies, de twee onderdelen vertalen en het onderdeel software lokalisatie behoren, neemt een centrale plaats in in het programma. In de onderdelen die deel uitmaken van het tweede blok wordt aandacht besteed aan vaktaal, terminologie en elektronische vertaaltools en aan hun rol in terminologiebeheer. Een derde blok is gericht op het Nederlands en vooral op tekstoptimalisering. Het vierde blok, het eindtraject, bestaande uit een voorstudie, een bedrijfsstage en een afstudeeropdracht, vormt een praktische, theoretische en toegepaste integratie van de onderwerpen van de eerste drie blokken. Op deze manier vormt het programma volgens de zelfstudie een concretisering van de eindkwalificaties. De eindtermen van de opleiding vormden volgens de zelfstudie het uitgangspunt voor het ontwerpen van alle cursusonderdelen, met uitzondering van Introduction to translation studies en de twee onderdelen van het terminologieblok. Deze onderdelen bestonden al maar werden aangepast om ze beter in het programma te integreren. De vereiste kennis en de vaardigheid in het toepassen ervan worden per cursusonderdeel nader gespecificeerd in de studiegidsomschrijvingen.
100
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat het programma van de opleiding op papier een adequate concretisering vormt van de eindkwalificaties van de opleiding, maar dat die eindkwalificaties in de praktijk niet altijd goed weerspiegeld worden in het programma. Zij heeft meer in het bijzonder vastgesteld dat de plaats en de herkenbaarheid van ICT in het programma nog niet altijd even duidelijk is en dat de nadere invulling van de afstudeerscripties niet altijd aansluit bij de doelstelling en de eindkwalificaties van de opleiding. Zij heeft tijdens haar bezoek kennis kunnen nemen van de inhoud van de eerste twee afstudeerscripties, die beide gewijd zijn aan het vertalen van literaire werken vanuit het Engels naar het Nederlands. Daarmee wordt in de ogen van de commissie de laatste eindkwalificatie, dat afgestudeerden in staat zijn om, blijkens een substantiële afstudeeropdracht, een complexe problematiek op het gebied van ICT en vertalen, of een deelgebied ervan, te analyseren en daarvoor oplossingen te bieden, niet goed geconcretiseerd. In de ogen van de commissie slagen studenten er in het algemeen wel in om de eindkwalificaties van de opleiding te bereiken, ook op het gebied van de ICT. De commissie is van oordeel dat de docenten erop toe dienen te zien dat ook de eindkwalificatie die impliceert dat afgestudeerden in hun eindopdracht aandacht aan ICT besteden in alle individuele gevallen wordt gerealiseerd. Zij heeft vastgesteld dat die eindkwalificatie in de eindopdrachten van de eerste studenten niet duidelijk aan de orde kwam. Zij is van mening dat het, ook vanwege het feit dat de opleiding nog geen afgestudeerden had op het moment dat zij de faculteit bezocht, nog te vroeg is om te zeggen dat de relatie tussen doelstellingen en programma problematisch is. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie vertonen de drie onderwijsblokken die voorafgaan aan het eindtraject interne samenhang. In het eerste blok, waarin vertalen centraal staat, wordt bijvoorbeeld in de theoretische component de nadruk gelegd op de analyse van de contexten waarin de betrokken bron- en doelteksten fungeren en op de functioneel-linguïstische analyse van de bronteksten zelf. Studenten leren vervolgens om op grond van deze analyses een vertaalstrategie te ontwikkelen. Deze algemene strategie wordt weer vertaald naar de onderdelen waarin aandacht wordt besteed aan vertalen en aan lokalisatie. De algemene samenhang binnen het programma wordt volgens de zelfstudie bevorderd door het praktische onderdeel waarin studenten leren met elektronische hulpmiddelen om te gaan aan het begin van het programma aan te bieden. Daardoor kunnen studenten bij grotere opdrachten (bijvoorbeeld in het onderdeel Softwarelokalisatie) gebruik maken van de elektronische hulpmiddelen die zij tot hun beschikking hebben. Tijdens hun stage verrichten studenten verschillende werkzaamheden: zij vertalen niet alleen teksten, maar doen ook aan tekstrevisie, terminologiebeheer en projectcoördinatie. Aan deze activiteiten wordt in het eerste deel van het programma systematisch aandacht besteed. Ook het feit dat de stage en de afstudeeropdracht een coherent geheel vormen bevordert volgens de zelfstudie de samenhang. Oordeel: De commissie heeft het programma bestudeerd vanuit het perspectief van de samenhang en vastgesteld dat het programma in voldoende mate interne samenhang vertoont, dat het op een zorgvuldige en doordachte wijze is opgebouwd en dat ook de structuur adequaat is. De blokken die de opleiding onderscheidt zijn op een adequate manier ingevuld. Ze vormen een logische onderverdeling van het vakgebied dat in de opleiding wordt behandeld. De commissie heeft geen informatie ontvangen die erop duidt dat het programma overlap vertoont of dat studenten niet over de noodzakelijke voorkennis voor onderdelen van het programma beschikken. De commissie is wel van mening dat het programma nog niet geheel volgroeid is, dat er in bepaalde onderdelen nog kleine verbeteringen mogelijk QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
101
zijn die de onderlinge afstemming van de onderdelen zullen vergroten. Zij is ervan overtuigd dat de opleiding die mogelijkheden in de nabije toekomst zal weten te benutten. De commissie is dan ook van oordeel dat het programma van de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport wordt aandacht besteed aan de randvoorwaarden die de faculteit heeft opgesteld om de studeerbaarheid van programma’s te garanderen. Volgens de zelfstudie valt er nog weinig te zeggen over de studeerbaarheid en de studielast van het programma, omdat dat in het studiejaar 2003-2004 voor het eerst werd aangeboden. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de opleiding volgens de studenten zo zwaar is dat zij hun bijbaantjes hebben opgegeven. De commissie ontving geen informatie die duidt op het bestaan van struikelblokken die de studievoortgang belemmeren. Oordeel: De commissie concludeert op grond van de informatie die zij tijdens haar bezoek aan de faculteit ontving van de studenten dat het programma weliswaar vrij zwaar is, maar geen substantiële struikelblokken kent. Zij heeft slechts een beperkte hoeveelheid informatie tot haar beschikking om tot een oordeel over de studeerbaarheid van het programma te komen. Zij heeft er, op basis van de beschikbare informatie en de gesprekken met docenten en studenten, vertrouwen in dat het programma voldoet aan het criterium voor de studielast. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving: Studenten die in het bezit zijn van een diploma van de bacheloropleidingen Engelse Taal en Cultuur, Communicatie- en informatiewetenschappen, Taalwetenschap of Nederlandse Taal en Cultuur kunnen in principe worden toegelaten tot de opleiding. Studenten met een andere vooropleiding kunnen eveneens worden toegelaten wanneer zij kunnen aantonen voldoende affiniteit met de opleiding te hebben. Studenten die zich aanmelden voor de opleiding moeten aan de Examencommissie een dossier voorleggen dat de eindscriptie van de bacheloropleiding en een volledige cijferlijst bevat. Vervolgens worden studenten uitgenodigd voor een gesprek met de Examencommissie, die bepaalt of een student voldoende niveau en voldoende affiniteit heeft om tot de opleiding te worden toegelaten. De Examencommissie hanteert daarbij het criterium dat studenten voor relevante vakken in de bacheloropleiding minimaal een 8 moeten hebben behaald. Zij kan besluiten dat een student een premasterprogramma moet volgen om lacunes in de vooropleiding weg te werken, maar in de praktijk gaat zij er in het algemeen vanuit dat studenten het premasterprogramma naast het reguliere programma kunnen volgen. De opleiding wil de deelname aan het premasterprogramma beperkt houden en hanteert volgens de docenten daarom een strenge selectieprocedure. Volgens de zelfstudie begonnen in het studiejaar 2003-2004 twee studenten aan de opleiding, die beiden een individueel premasterprogramma hebben gevolgd tijdens hun studie (en dat hebben af102
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
gerond voordat zij aan hun bedrijfsstage begonnen). De omvang van de instroom is volgens de docenten nog een probleem, het bestaan van de opleiding is nog te weinig bekend. De opleiding onderneemt veel activiteiten op het gebied van voorlichting en PR. Zij streeft ernaar de instroom te verhogen tot 10 à 15 studenten per jaar. Dat streven is in ieder geval voor het studiejaar 2006-2007 gerealiseerd: in dat jaar zijn 18 studenten aan de opleiding begonnen. Het programma van de premaster omvat in principe 60 EC, maar studenten kunnen vrijstellingen krijgen voor delen van het programma. In het premasterprogramma wordt onder andere aandacht besteed aan XML en SGML. De kennis daarvan wordt tijdens de opleiding bekend verondersteld. In het programma komen ook academische vaardigheden, zoals formuleren in het Nederlands, aan de orde. Volgens de docenten mag die aandacht overigens nog verder toenemen. Oordeel: De commissie heeft waardering voor de procedure die de opleiding hanteert voor de toelating van studenten. Zij is wel van oordeel dat de procedure in de praktijk nog wat strikter zou kunnen worden ingevuld: het is niet onmiddellijk duidelijk hoe de eisen op het gebied van niveau en affiniteit worden gehanteerd. In haar ogen beperkt de potentiële doelgroep zich niet tot studenten met een opleiding op het gebied van Engels. Zij is ervan overtuigd dat de opleiding meer studenten zou trekken wanneer zij ook andere bron- en doeltalen zou aanbieden. De commissie heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat de vorm en de inhoud van het programma onvoldoende aansluit op de kwalificaties van instromende studenten. Zij heeft vastgesteld dat er in de selectieprocedure aandacht wordt besteed aan eventuele lacunes en dat de opleiding adequate voorzieningen heeft getroffen voor het wegwerken van lacunes. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving: Het programma van de duale masteropleiding ICT en vertalen omvat 75 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving: Het didactisch concept is volgens de zelfstudie in sterke mate gebaseerd op een uitwerking op verschillende niveaus van de koppeling tussen theorie en praktijk. Het curriculum is in zijn totaliteit als duaal traject opgezet. Een belangrijk onderdeel van het didactisch concept is dat studenten op verschillende manieren kennis nemen van het beroepenveld voordat zij aan hun stage beginnen. Omdat er in het programma veel aandacht is voor het toepassen van theoretische inzichten, ruimt de opleiding relatief veel tijd in voor het maken van opdrachten, waaronder kleine gevarieerde vertaalopdrachten, intensieve spoedopdrachten voor fictieve opdrachtgevers, presentaties en substantiële analytische opdrachten waarbij terminologische databases worden aangelegd en waarbij de teksten van websites worden geëvalueerd. Vanwege het opdrachtgestuurde karakter wordt er volgens de zelfstudie in het programma veel nadruk gelegd op zowel individuele als groepswerkzaamheden. Studenten worden geacht commentaar te QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
103
leveren op het werk van anderen. Daarnaast spelen de docenten en gastdocenten een belangrijke rol als gevers van feedback. ICT speelt een belangrijke faciliterende rol bij het ondersteunen van deze opdrachtgestuurde activiteiten. Bijna elk programmaonderdeel wordt ondersteund vanuit de digitale leeromgeving Blackboard. Daarbij wordt met name gebruik gemaakt van de mogelijkheden van Blackboard voor interactie tussen docenten en studenten en tussen studenten onderling. De vertaalwerkzaamheden worden ondersteund door de English Language Workbench, die bij de ongedeelde opleiding Engels ontwikkeld is. Dit is een geannoteerde portal die informatie geeft over en toegang biedt tot een breed scala aan informatiebronnen op het facultaire netwerk en op het internet. Het programma kent geen hoorcolleges. Studenten besteden volgens de zelfstudie 198 uur aan werkcolleges en 1062 uur aan zelfstudie (waartoe het maken van opdrachten ook wordt gerekend). Voor de stage is 420 uur gereserveerd, voor de scriptie ook. De verhouding tussen contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten is volgens de zelfstudie naar wens. De contacturen worden vooral gebruikt voor de presentatie en bespreking van de relevante theorie en voor het bespreken van opdrachten. De studenten met wie de commissie sprak bevestigen dat het programma voor een groot deel uit zelfstudie bestaat, maar zijn niet van mening dat er te weinig colleges worden aangeboden. Zij meldden de commissie dat er tijdens colleges vooral aandacht wordt besteed aan het behandelen van opdrachten en dat er in veel mindere mate sprake is van het behandelen van theorie. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de opleiding een didactisch concept heeft opgesteld dat goed aansluit op de aard en het karakter van de opleiding. Zij vindt de keuze voor een concept dat de nadruk legt op individuele en groepswerkzaamheden adequaat. Zij stelt vast dat studenten tevreden zijn over het aantal colleges dat de opleiding verzorgt, maar ook dat er tijdens die colleges relatief weinig aandacht wordt besteed aan het behandelen van relevante theorie. Zij is daarom van mening dat de gekozen werkvormen in voldoende mate aansluiten op het didactisch concept, maar dat de opleiding de precieze invulling van die werkvormen (i.e., de verhouding tussen het behandelen van theorie enerzijds en opdrachten anderzijds) nog beter kan uitwerken. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport vermeldt dat de faculteit beschikt over een Toetshandleiding voor docenten en studenten, waarin onder andere is vastgelegd dat iedere onderwijsperiode wordt afgesloten met een toetsingsweek. Volgens de zelfstudie van de opleiding sluiten de toetsvormen die worden gehanteerd aan bij de kern van het didactisch concept, die inhoudt dat de theorie wordt toegepast door middel van opdrachten (in het geval van onderdelen die vooral op het verwerven van vaardigheden zijn gericht) en werkstukken (voor onderdelen die meer analytisch georiënteerd zijn). De consistentie in de beoordeling wordt binnen de opleiding op verschillende manieren bevorderd: voor tentamens worden bijvoorbeeld in de regel antwoordmodellen opgesteld, voor werkstukken wordt gebruik gemaakt van intercollegiale afstemming, de eindopdracht wordt niet alleen door de begeleider, maar ook door een onafhankelijke tweede lezer beoordeeld. Ook het stageverslag wordt door beide begeleiders beoordeeld. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat studenten voldoende feedback krijgen op de opdrachten en werkstukken die zij maken en dat zij die ook als nuttig en constructief ervaren. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding toetsvormen hanteert die in voldoende mate aansluiten bij de inhoud van de onderdelen van het programma. Studenten leggen alleen voor het eerste,
104
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
inleidende onderdeel Introduction to Translation Studies een tentamen af en maken daarna voor alle onderdelen opdrachten en/of werkstukken. Op deze manier wordt in de ogen van de commissie getoetst of studenten de kwalificaties die zij dienen te verwerven ook daadwerkelijk hebben verworven. Deze keuze sluit goed aan bij het didactisch concept dat hierboven is beschreven. De commissie waardeert het feit dat zowel het stageverslag als de eindopdracht ook door een tweede, onafhankelijke lezer wordt beoordeeld. Zij is dan ook van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op beoordeling en toetsing. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma voor de masteropleiding ICT en vertalen luidt: voldoende.
3.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over de inzet van personeel, waaronder informatie over de verhouding tussen onderwijs- en onderzoekstijd. De docenten die verantwoordelijk zijn voor het onderwijsprogramma zijn volgens de zelfstudie zonder uitzondering actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. In bijna alle gevallen wordt dit onderzoek uitgevoerd in het kader van het facultaire onderzoeksproject ‘De architectuur van het menselijk taalvermogen’. Van de zeven docenten die in de zelfstudie worden genoemd zijn er vier gepromoveerd. De zelfstudie bevat informatie over de bijdragen van de verschillende docenten aan het onderwijsprogramma. Een deel van het onderwijs wordt verzorgd door gastdocenten die afkomstig zijn uit het bedrijfsleven. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat vier van de docenten die verantwoordelijk zijn voor het onderwijs gepromoveerd zijn en dat drie van hen onderzoek verrichten dat valt onder één van de onderzoekszwaartepunten van de faculteit. De commissie is van oordeel dat het onderwijs waarin het wetenschappelijke aspect van de opleiding aan de orde komt in voldoende mate wordt gecoördineerd en verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Zij is van mening dat het, vanwege het bijzondere, deels op de beroepspraktijk gerichte karakter van de opleiding, juist is dat docenten die een binding hebben met de beroepspraktijk een (in vergelijking met andere masteropleidingen) relatief grote bijdrage leveren aan het onderwijs. De commissie is dus van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over de hoeveelheid formatie die binnen de faculteit beschikbaar is voor het verzorgen van onderwijs.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
105
Het onderwijs in de opleiding wordt betrokken vanuit verschillende leerstoelgroepen. Bovendien is het maar ten dele speciaal voor de opleiding ontwikkeld. Daardoor is het volgens de zelfstudie niet goed mogelijk om de personele inzet te kwantificeren. Er zijn vanuit de faculteit zeven docenten betrokken bij het onderwijs. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van de diensten van gastdocenten. Oordeel: De commissie stelt vast dat zij feitelijk weinig informatie tot haar beschikking heeft waarop zij een oordeel over de kwantiteit van het personeel kan baseren, maar realiseert zich tegelijkertijd ook dat het in een faculteit die een matrixstructuur als uitgangspunt neemt, waarbinnen onderwijs in steeds sterkere mate multifunctioneel wordt gemaakt en dus door studenten van verschillende opleidingen wordt gevolgd, steeds lastiger wordt om op het niveau van de opleiding zinvolle en goed onderbouwde uitspraken te doen als antwoord op de vraag of een opleiding voldoende personeel inzet. De commissie heeft, zoals gezegd, geen informatie ontvangen die betekent dat er te weinig personeel wordt ingezet. Zij concludeert op basis van dat gegeven dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat algemene informatie over het personeelsbeleid dat de faculteit hanteert, over procedures voor werving en selectie van personeel en over scholingsactiviteiten. De zelfstudie vermeldt dat het team van docenten zowel over praktijkervaring als over een onderzoeksachtergrond beschikt. De docenten beschikken over ruime expertise met betrekking tot de terminologische, syntactische, tekstuele en vertaaltheoretische componenten van het programma. Zij zijn ook vertrouwd met de speciale didactiek voor het vertaalonderwijs die de opleiding hanteert en die gebaseerd is op peer review, groepswerk en de gerichte inzet van ICT. De studenten van de opleiding waarderen de betrokkenheid en de bereikbaarheid van de docenten. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de staf die de opleiding verzorgt over de noodzakelijke inhoudelijke expertise op het vakgebied beschikt en daarmee gekwalificeerd is voor de inhoudelijke realisatie van het programma. Zij is van oordeel dat de maatregelen die de faculteit genomen heeft met betrekking tot het personeelsbeleid en de scholing en training van docenten adequaat zijn en in voldoende mate garanderen dat de staf over de noodzakelijke onderwijskundige kwalificaties beschikt. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop duidt dat de staf niet over de organisatorische kwalificaties beschikt die noodzakelijk zijn om het programma op een adequate manier uit te voeren. Zij is dan ook van mening dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de kwaliteit van het personeel. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel voor de masteropleiding ICT en vertalen luidt: voldoende.
3.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
106
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport zijn de materiële voorzieningen beschreven waarover de faculteit beschikt. Volgens de zelfstudie zijn de basisvoorzieningen voor het onderwijs in hun geheel toereikend voor de uitvoering van het programma. Er zijn voldoende onderwijsruimtes beschikbaar. De ruimtes zijn in voldoende mate voorzien van audiovisuele apparatuur. Er zijn in het algemeen eveneens voldoende computerfaciliteiten beschikbaar voor studenten. Het enige probleem vormen de piekuren in september en oktober, waarin het voor studenten moeilijk kan zijn om een computer te vinden, omdat er in deze periode veel cursusonderdelen in de computerzalen worden gegeven. De opleiding maakt veelvuldig gebruik van de elektronische leeromgeving Blackboard, die centraal wordt onderhouden en ondersteund. Zowel technisch als inhoudelijk zijn er volgens de zelfstudie geen knelpunten bij het gebruik van Blackboard. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat zowel de docenten als de studenten tevreden zijn over de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken en op dit vlak geen problemen hebben gesignaleerd of klachten hebben geuit. Zij is dan ook van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat een beschrijving van het beleid en de uitvoering daarvan op facultair niveau met betrekking tot de studiebegeleiding. Volgens de zelfstudie kent de opleiding een intensieve vorm van studiebegeleiding in de vorm van wekelijkse contacten met de studenten om op de hoogte te blijven van mogelijke aansluitingsproblemen en vorderingen. De studiebegeleiding heeft als doel de studenten te helpen met het ontwikkelen van een adequate studiehouding en een eigen studiemanagementsysteem, zodat zij geen studievertraging oplopen en geen onvoldoendes behalen, een prettige en motiverende studiesfeer te helpen creëren en de studenten te stimuleren om hun eigen competentieontwikkeling te monitoren, die met hen te bespreken en daarnaast hun loopbaanwensen te helpen formuleren. De opleiding neemt vanaf september 2004 deel aan een universitair project waarin ervaring wordt opgedaan met de implementatie van een digitaal portfolio. Omdat de opleiding studenten selecteert, omdat de studenten gemotiveerd zijn en omdat het programma slechts 15 maanden duurt, gaat de opleiding ervan uit dat ook de eerste doelstelling (dat studenten geen vertraging oplopen) realistisch en haalbaar is. Het studiebegeleidingsysteem bestaat uit gesprekken met de studenten als groep en ook individueel die ten minste wekelijks plaatsvinden. Tijdens de gesprekken die de commissie voerde bleek dat zowel de stagebegeleider van de opleiding (vooral op afstand, via email) als de begeleider binnen het bedrijf waar studenten stage lopen betrokken zijn bij de begeleiding van de studenten tijdens hun stage. Door de intensieve aard van de studiebegeleiding zijn de studenten volgens de zelfstudie heel snel op de hoogte van de inhoud en de structuur van het programma en van de loopbaanmogelijkheden na afronding van de opleiding. Vanaf het studiejaar 2004-2005 vraagt de opleiding studenten om, in het kader van het portfolioproject, aan het begin van de studie personal profiles op te stellen die als basis fungeren voor latere gesprekken en voor het vinden van een stageplaats.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
107
Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de studiebegeleiding binnen de opleiding adequaat functioneert en voldoende doordacht is. Zij waardeert het dat de opleiding de begeleiding serieus neemt en maatregelen neemt om de begeleiding en de voorlichting verder te verbeteren, zoals de deelname aan het project over het digitale portfolio en het initiatief om studenten profielen te laten opstellen. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen voor de masteropleiding ICT en vertalen luidt: voldoende.
3.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving: In het facultaire deel van dit rapport wordt het systeem van interne kwaliteitszorg beschreven dat binnen de faculteit wordt gehanteerd. Dat systeem, dat gebaseerd is op het universitaire kwaliteitshandboek, kent drie elementen: het jaarlijks bijstellen van de programma’s van de opleidingen (een proces waarin de Opleidingscommissies een belangrijke rol spelen), het bewaken van de onderwijskwaliteit met behulp van evaluaties (door de onderwijsdirectie geïnitieerd) en het formuleren van verbetermaatregelen en het implementeren daarvan ter verbetering van de onderwijskwaliteit. De opleiding ICT en vertalen volgt het facultaire beleid op het gebied van de interne kwaliteitszorg. Volgens de zelfstudie geldt voor de opleiding dat er, in aanvulling op het facultaire beleid voor kwaliteitszorg, tweemaal per jaar (in januari en in juni) intensieve evaluatiegesprekken gevoerd worden met de studenten over de inhoud, het niveau en de relevantie van de onderdelen die in het voorbije semester zijn verzorgd. De procedures voor interne kwaliteitszorg zijn in het eerste jaar van de opleiding afgestemd op het feit dat het programma voor de eerste keer werd verzorgd en nog slechts een beperkt aantal studenten telde. De opleiding heeft enerzijds, door middel van een intensieve vorm van begeleiding, de studenten op de voet gevolgd en is op die manier op de hoogte gebleven van hun ervaringen, maar anderzijds het onderwijs eveneens per semester formeel geëvalueerd door middel van gesprekken tussen de voorzitter en secretaris van de Opleidingscommissie en alle studenten. De zelfstudie vermeldt als toetsbaar streefdoel dat de opleiding ernaar streeft dat alle studenten onvertraagd afstuderen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg, dat in het facultaire deel van dit rapport is beschreven, in principe voldoende waarborgt dat het onderwijs dat in het kader van de opleiding wordt verzorgd periodiek geëvalueerd wordt. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding het facultaire systeem toepast en daaraan een element heeft toegevoegd dat het periodieke karakter van de evaluaties versterkt. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding, behalve het streefdoel dat alle studenten de opleiding afronden zonder studievertraging, geen expliciete toetsbare streefdoelen heeft geformuleerd. Zij is wel van oordeel dat het facultaire systeem van kwaliteitszorg (soms impliciete) toetsbare streefdoelen kent, zoals blijkt uit de beschrijving in het facultaire deel. In de ogen van de commissie fungeert bijvoorbeeld de lijst met vragen van de onderwijsdirectie waarvan in het facultaire deel sprake is in de praktijk als streefdoelen. De commissie is dan ook van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. 108
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving: Het facultaire systeem van interne kwaliteitszorg kent procedures die worden gehanteerd wanneer het noodzakelijk is om verbetermaatregelen te nemen. Deze procedures, waarin de Opleidingscommissie een belangrijke rol speelt, worden toegepast binnen de opleiding. Uit de zelfstudie blijkt dat de Opleidingscommissie overleg voert en afspraken maakt met docenten wanneer daartoe op grond van de evaluaties aanleiding is. De Opleidingscommissie kan naar aanleiding van de evaluaties en de gesprekken besluiten veranderingen in het programma door te voeren. De relevante cursusomschrijvingen in de studiegids voor het volgend jaar worden door de secretaris van de Opleidingscommissie hierop gecontroleerd en zonodig na overleg met de betrokken docent aangepast. Een concreet voorbeeld van een verbetermaatregel die in de zelfstudie wordt genoemd heeft betrekking op de planning van de toetsing van de zelfstudieonderdelen van het premasterprogramma. De studenten waren van oordeel dat zij er baat bij zouden hebben gehad wanneer die planning van te voren was vastgelegd. De opleiding heeft besloten de organisatie van het premasterprogramma in deze zin aan te passen. Tijdens de gesprekken die de commissie voerde bleek dat kleine aanpassingen in (de organisatie van) het programma in voorkomende gevallen nog tijdens de onderwijsperiodes werden doorgevoerd. Oordeel: De commissie is van oordeel dat het systeem van kwaliteitszorg dat de opleiding hanteert in voldoende mate waarborgt dat er concrete maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs worden genomen wanneer daartoe aanleiding bestaat. Zij heeft vastgesteld dat de opleiding eventueel noodzakelijke maatregelen daadwerkelijk ten uitvoer brengt. Zij is daarom van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving: Volgens de zelfstudie zijn de studenten in alle fasen van de opleiding betrokken bij de kwaliteitszorg, bijvoorbeeld tijdens de evaluatiegesprekken aan het einde van de semesters en als lid van de Opleidingscommissie, die minimaal zes keer per jaar bijeenkomt en alle belangrijke aspecten van het programma bespreekt. In de Opleidingscommissie wordt bijvoorbeeld gesproken over de samenhang en het niveau van het programma. Ook de evaluaties van het onderwijs komen aan de orde. Ook de docenten zijn, onder andere als lid van de Opleidingscommissie, structureel betrokken bij de kwaliteitszorg. De docenten van de opleiding onderhouden intensieve en persoonlijke contacten met de bedrijven waar studenten een stage lopen. Zij streven ernaar de wensen en de doelen van beide partijen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Op deze manier is het afnemend beroepenveld ook betrokken bij de kwaliteitszorg. De opleiding beschikt naar eigen zeggen over voldoende contacten om meer studenten een stage te laten lopen dan het huidige aantal. De opleiding heeft nog geen afgestudeerden. Oordeel: De commissie is van mening dat de betrokkenheid van de verschillende groepen belanghebbenden bij de interne kwaliteitszorg adequaat is. Zij is in het bijzonder te spreken over de manier waarop de studenten betrokken worden bij de discussies over de inhoud en de organisatie van het programma. Zij is evenzeer positief over de contacten die de docenten onderhouden met de bedrijven waar studenten een stage lopen en mogelijk na hun afstuderen ook een baan vinden. QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
109
Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is goed. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de masteropleiding ICT en vertalen luidt: voldoende.
3.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving: Omdat het programma van de opleiding in het studiejaar 2003-2004 voor het eerst werd verzorgd, kon de opleiding in de zelfstudie geen informatie over behaalde resultaten verstrekken. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden goed lijken te zijn. De eerste twee studenten die aan de opleiding zijn begonnen hebben reeds een baan via het bedrijf waar ze stage hebben gelopen. De commissie heeft niet de gelegenheid gehad om voorafgaand aan het bezoek aan de faculteit een aantal scripties te bestuderen van studenten die de masteropleiding hebben afgerond. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de eerste twee afstudeerscripties bijna afgerond waren. De scripties waren gewijd aan het vertalen van literaire werken en het vergelijken van die vertalingen met andere vertalingen. De commissie vernam tijdens haar bezoek ook dat studenten niet verplicht zijn om in hun afstudeerproject een ICT-component op te nemen. Oordeel: De commissie heeft geconstateerd dat de eerste studenten reeds voor hun afstuderen een baan hebben gevonden via het bedrijf waar zij stage hebben gelopen. Hoewel er op basis van deze eerste en nog beperkte resultaten nog geen conclusies kunnen worden getrokken, lijkt de opleiding in de ogen van de commissie daarmee haar bestaansrecht te rechtvaardigen. Het heeft de commissie overigens wel verrast dat studenten niet verplicht zijn om in hun afstudeerproject een ICT-component op te nemen. De commissie concludeert, op basis van de eerste informatie over het door de studenten gerealiseerde niveau, dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving: Het facultaire deel van dit rapport bevat informatie over het beleid van de faculteit met betrekking tot de rendementen van opleidingen. Daaruit blijkt dat de faculteit het instellingsbeleid heeft overgenomen. De faculteit heeft nog geen streefcijfers voor de rendementen van de masteropleidingen geformuleerd. De opleiding hanteert het streefdoel dat alle studenten zonder studievertraging afstuderen. De zelfstudie meldt dat er nog geen informatie over het rendement van de opleiding beschikbaar is. Tijdens het bezoek van de commissie aan de faculteit bleek dat de studenten die tot op heden aan de opleiding begonnen zijn in het algemeen het programma volgens planning doorlopen zonder substantiële vertragingen of achterstanden op te lopen. 110
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Oordeel: De commissie heeft geen feitelijke informatie tot haar beschikking om tot een gefundeerd oordeel voor dit facet te komen. Omdat de opleiding niet direct voortkomt uit een bestaande, ongedeelde opleiding, kan zij voor dit facet geen beroep doen op de onderwijsrendementen van zo’n ongedeelde opleiding. Zij is te spreken over de ambitie van de opleiding om alle studenten zonder vertraging te laten afstuderen. Zij heeft tijdens haar bezoek vastgesteld dat de studenten die tot op heden aan de opleiding zijn begonnen het programma volgens schema doorlopen. Op grond daarvan en op grond van het gegeven dat de studenten door de opleiding goed worden gevolgd spreekt de commissie het vertrouwen uit dat het rendement van de opleiding adequaat zal zijn. De commissie is daarmee dus van oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria die gelden voor dit facet. Masteropleiding ICT en vertalen: Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten: Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten voor de masteropleiding ICT en vertalen luidt: voldoende.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
111
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding ICT en vertalen: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding ICT en vertalen De commissie is, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, van mening dat de masteropleiding ICT en vertalen voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
112
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
BIJLAGEN
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
113
114
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de commissie Prof. dr. Johan De Caluwe (°1960) is neerlandicus, en sedert 2000 als voltijds docent verbonden aan de Vakgroep Nederlandse Taalkunde van de Universiteit Gent. Voordien werkte hij een aantal jaren als onderzoeker bij het Belgische Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, als (doctor-)assistent bij de Universiteit Gent, en een tweetal jaar ook als Navorser bij het Departement Wetenschap en Innovatie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Binnen de opleidingen Taal- en Letterkunde en Journalistiek aan de Universiteit Gent doceert hij een aantal vakken, zowel op het gebied van de Nederlandse Taalkunde en de Nederlandse Taal- en Tekstvaardigheid, als op het gebied van de Algemene Taalwetenschap. De Caluwe promoveerde op een onderwerp uit de Nederlandse woordvorming (Nederlandse nominale composita in functionalistisch perspectief, Den Haag, SDU, 1991). De woordvorming is een zwaartepunt in zijn onderzoek gebleven, o.a. met diverse artikelen over de polysemie van deverbaal -er. Daarnaast verricht en begeleidt hij onderzoek over lexicale dynamiek, onomasiologie, feminisering/neutralisering van functiebenamingen, taal & ideologie, predicatieverschijnselen in de syntaxis, cognitieve linguïstiek, nationale variatie in het Nederlands, en de verticale stratificatie van het Nederlands in Vlaanderen. Dr. Florien van Beinum (°1939) was tot juli 2004 universitair hoofddocent Fonetische Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Zij studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde. Na haar doctoraal examen, met als bijvakken Fonetiek en Algemene Taalwetenschap, was zij als staflid verbonden aan het Instituut voor Fonetische Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. In 1980 promoveerde zij cum laude op Vowel Contrast Reduction. An Acoustic and Perceptual Study of Dutch Vowels in Various Speech Conditions, als eerste vrouw in Nederland die op een akoestisch-fonetisch onderwerp promoveerde. In haar onderzoek en onderwijs heeft zij zich behalve met algemene aspecten van spraakproductie en spraakperceptie, vooral bezig gehouden met spontane spraak en met spraak van vrouwen versus mannen. De laatste jaren is haar aandacht meer en meer gericht geweest op vroege spraakontwikkeling en spraak(ontwikkelings)pathologie. Zij is nauw betrokken bij internationaal onderzoek op het gebied van doofheid, vroege interventie via cochleaire implantatie en spraakontwikkeling. Van een tiental promotie-onderzoeken was zij supervisor en copromotor. Als gastdocent heeft zij regelmatig colleges gegeven aan de universiteit van Helsinki. Voor deze universiteit heeft zij bovendien in 1999 deel uitgemaakt van het internationale Research Assessment Committee. Prof. dr. Frank Van Eynde (°1957) is hoogleraar aan de Letterenfaculteit van de Universiteit van Leuven. Hij is er hoofd van het Centrum voor Computerlinguïstiek, coördinator van de onderzoekseenheid Nederlandse, Duitse en Computationele Taalkunde en voorzitter van de curriculumcommissie Taalwetenschap. Hij is tevens coördinator van de interfacultaire Engelstalige Master in Language and Speech Technology. Zijn onderzoek betreft vooral de syntaxis en de semantiek van Germaanse en Romaanse talen (Head-driven Phrase Structure Grammar) en de computerlinguistiek. Hij verzorgt onderwijs voor de opleiding Taal- en letterkunde (Bachelor en Master) en voor de interfacultaire opleiding Artificial Intelligence (Master-na-master). Hij was gasthoogleraar in Parijs (1995) en in Lille (2002-2003) en gaf les aan diverse internationale zomerscholen (waaronder ESSLLI, ELSNET en LOT). Hij was tevens lid van de visitatiecommissie voor Kunstmatige Intelligentie (2002-2003). Drs. Theo Joostens (°1944) studeerde psychologie in Groningen. Hij is hoofd van de afdeling “Organisatie van het Onderwijs” van het Universitair Onderwijscentrum Groningen. Eerder was hij waarnemend directeur van de afdeling COWOG (Onderzoek en Ontwikkeling van Hoger Onderwijs) van de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen (nu: Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen). Tot nu toe heeft hij zich vooral beziggehouden met curriculumontwikkeling en onderwijsevaluatie in het Hoger Onderwijs. Hij participeert in het project “Onderwijscompetenties voor docenten in het Wetenschappelijk Onderwijs”. Anoek van Leijsen (°1981) studeerde Marketingcommunicatie, Analyse en Strategie aan de Fontys Hogeschool Communicatie te Eindhoven en Communicatie- en informatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg, met als specialisatie Bedrijfscommunicatie en Digitale Media. Zij werkt sinds oktober 2005 als consultant voor de uitzendorganisatie Kelly Services, waarbij zij verantwoordelijk is QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
115
voor het onderdeel Permanent Placement. Tijdens haar studie aan de Universiteit van Tilburg was zij studentadviseur in het bestuur van de Faculteit Communicatie en Cultuur. Frederiek van de Nadort (°1981) volgde aan de Radboud Universiteit Nijmegen de masteropleidingen Bedrijfswetenschappen (met als specialisatie International Management) en Bedrijfscommunicatie (met als specialisatie Internationale Bedrijfscommunicatie, Frans). Zij werkt sinds juni 2006 als business consultant (trainee) voor Ordina N.V., waar zij zich bezighoudt met het geven van organisatieadviezen aan overheidsorganisaties. Zij was tijdens haar studie lid van de Opleidingscommissie Bedrijfscommunicatie, voorzitter van de studievereniging SVBC Babylon van de opleiding Bedrijfscommunicatie, lid van de Facultaire Studentenraad Letteren en lid van de Commissie Internationalisering. Drs. Liesbeth Pols (°1946) was aanvankelijk werkzaam als bibliothecaris en studeerde later andragologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Sindsdien werkt zij als onderwijskundig onderzoeker/ consultant, aanvankelijk bij het COWOG en later in dienst van het UOCG (Universitair Onderwijscentrum Groningen). Zij hield zich aanvankelijk vooral bezig met de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt. In dat kader ontwikkelde ze voor met name paramedische HBO-opleidingen beroepsprofielen, deed ze in opdracht van RUG-opleidingen onderzoek naar de civiele effecten van die opleidingen en leverde ze in VSNU-verband een bijdrage aan de ontwikkeling van de VSNU-alumnimonitor. Sinds een aantal jaren concentreert zij zich op (assessment van) docentcompetenties en digitale ondersteuning van kwaliteitszorg. Prof. dr. Luuk Van Waes (°1958) is hoogleraar zakelijke en technische communicatie aan de Universiteit Antwerpen (Departement Management, Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen). Hij promoveerde in 1991 aan de Universiteit Twente. Hij verzorgt colleges over bedrijfscommunicatie, technische communicatie en communicatiemanagement op bachelor-, master- en master-na-masterniveau. In zijn onderzoek ligt de nadruk vooral op cognitieve aspecten van schrijfprocessen en op de invloed van digitale media op schriftelijke communicatie, voornamelijk in professionele settings. Sinds 2004 is hij ook coördinator van de Cel voor Innovatie en Kwaliteit van het Onderwijs (CIKO). Prof. dr. Guido Vanden Wyngaerd (°1964) studeerde Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Brussel en de Universitaire Instelling Antwerpen. Na zijn studies werkte hij een jaar als assistent Engelse taalkunde aan de UFSIA (Antwerpen). In 1987 werd hij onderzoeker bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO), verbonden aan de Katholieke Universiteit Brussel. Hij promoveerde in 1990 op het doctoraal proefschrift Prolegomena, dat de syntactische eigenschappen van infinitiefzinnen onderzoekt. Van 1991 tot 2000 was hij als postdoctoraal onderzoeker bij het FWO verbonden aan de Katholieke Universiteit Brussel. Sinds 1994 doceert hij er de cursus Algemene Taalwetenschap. In het academiejaar 1996-1997 was hij bezoeker aan het Holland Institute of Generative Linguistics te Leiden. Tussen 2000 en 2001 coördineerde hij als onderzoeksmedewerker de Vlaamse tak van het SAND-project, een door het Vlaams-Nederlands Comité gefinancierd onderzoeksproject, dat zich tot doel stelt om de syntactische variatie in de Nederlandse dialecten in kaart te brengen. Sinds 2001 is hij als voltijds docent verbonden aan de Katholieke Universiteit Brussel voor de vakgebieden Engelse taalkunde en Algemene Taalwetenschap. Sietze Looijenga (°1963) studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn afstuderen in 1988 vervulde hij verschillende functies binnen diezelfde instelling: hij was van 1989 tot 1993 als onderzoeker in opleiding verbonden aan de vakgroep Nederlands, van 1993 tot 1998 als secretaris-subbeheerder aan de Faculteit der Letteren en van 1998 tot 1999 als coördinator aan de interfacultaire onderzoekschool BCN (Behavioral and Cognitive Neurosciences). In maart 1999 verhuisde hij naar Berlijn en trad hij in dienst van de Freie Universität Berlin als manager van het Thematic Network Project in the area of Languages, een Europees samenwerkingsproject waaraan bijna 100 instellingen uit heel Europa deelnamen. Van november 2001 tot maart 2003 werkte hij in Gent als verantwoordelijke van het ICT-team van het Talencentrum van de Universiteit Gent. Sinds 1 maart 2003 is hij werkzaam als projectleider Kwaliteitszorg, in eerste instantie in dienst van de VSNU, inmiddels van QANU.
116
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Inleiding Dit referentiekader is opgesteld ten behoeve van de beoordeling van de wetenschappelijke 1 bacheloren masteropleidingen aan de universiteiten in Nederland die binnen het cluster Taalwetenschappen vallen. Daartoe behoren de opleidingen (Algemene) Taalwetenschap en verwante opleidingen, zoals Taal- en spraaktechnologie, Taal- en spraakpathologie en Vergelijkende Indo-europese taalwetenschap, de opleidingen Communicatie- en informatiewetenschappen en verwante opleidingen, zoals Bedrijfscommunicatie, Toegepaste taalwetenschap en ICT en vertalen, en de opleidingen Documentaire informatiewetenschap en Archiefwetenschap. Het spectrum van de opleidingen die door de visitatiecommissie Taalwetenschappen beoordeeld worden is dus breed. De commissie heeft bewust gekozen voor een referentiekader dat niet prescriptief van aard is, maar ruimte biedt aan opleidingen om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek waarvoor zij gekozen hebben, een eigen profiel te ontwikkelen en eigen accenten te leggen. Het beoordelingskader van QANU dat de commissie heeft gehanteerd, vraagt opleidingen om op basis van de gemaakte keuzes te beargumenteren dat aan de criteria uit het accreditatiekader van de NVAO wordt voldaan. Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie onder andere gebruik gemaakt van de subject benchmark statement die is opgesteld door de Quality Assurance Agency uit het Verenigd Koninkrijk (de QAA) 2, van de Dublin-descriptoren en van de beschrijving van de algemene wetenschappelijke kwalificaties die in het beoordelingskader van QANU is opgenomen. Daarnaast heeft zij gebruik gemaakt van het Visitatierapport Letteren uit 1998 3 en van de voorbereidende tekst die door een aantal facultaire visitatiecoördinatoren is opgesteld 4. Dit referentiekader biedt een nadere uitwerking en invulling van deze documenten, gericht op de te beoordelen opleidingen. Het referentiekader beschrijft welke eisen de commissie stelt aan de doelstellingen en (met name) aan de inhoudelijke, domeinspecifieke eindtermen (of eindkwalificaties) 5 van de opleidingen. Het gaat ook in op de domeinspecifieke eisen die de commissie hanteert voor de inrichting en inhoud van de programma’s van de opleidingen. De opleidingen die in het kader van de visitatie Taalwetenschappen worden beoordeeld richten zich op theoretische en toegepaste aspecten van taal en taalgebruik. De (deel)gebieden die in de opleidingen aan de orde komen behandelen vragen die betrekking hebben op de structuur van talen, hun gemeenschappelijke eigenschappen, de verwerving en het gebruik van taal, de rol van taal in communicatieprocessen, de veranderingen die talen ondergaan et cetera. De methoden, technieken en werkwijzen die binnen de verschillende gebieden worden gebruikt om taal en taalgebruik te interpreteren en te analyseren variëren in sterke mate. Omdat taal een veelheid van functies vervult die vaak onderling verbonden zijn, is het niet goed mogelijk (of wenselijk) om duidelijke of strikte grenzen te trekken tussen de te onderscheiden deelgebieden. Opleidingen kunnen er bewust voor kiezen zich met één deelgebied bezig te houden, maar zij kunnen zich ook in de eerste plaats richten op (de samenhang tussen) verschillende deelgebieden. Die deelgebieden kunnen ook buiten de geesteswetenschappen liggen en deel uitmaken van disciplines als psychologie, sociologie, de medische wetenschappen, economie of bedrijfskunde. Opleidingen zullen in het algemeen primair gericht zijn op de bestudering van de structuur van talen of zij zullen in de eerste plaats aandacht besteden aan aspecten van het gebruik van taal. Een keuze voor één benadering betekent overigens geenszins dat de andere benadering niet aan bod zal komen of geen rol zal spelen. 1
Met wetenschappelijk wordt hier bedoeld: onderzoeksgebonden en gericht op kennisvermeerdering en –ontwikkeling. Subject benchmark statement Linguistics, The Quality Assurance Agency for Higher Education, 2002. 3 Visitatie Letteren, Utrecht: VSNU, 1998 4 d.d. 13 februari 2004 5 De commissie beschouwt de termen ‘eindterm’ en ‘eindkwalificatie’ als synoniemen. 2
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
117
In de opleidingen komen verschillende (soms onderling overlappende) deelgebieden van de taalwetenschap met wisselende accenten aan de orde. De volgende opsomming van deelgebieden beoogt niet volledig te zijn. • • • • • • • •
Fonetiek Fonologie Morfologie Syntaxis Semantiek Psycholinguïstiek Taalverwerving Taalonderwijs
• • • • • • • •
Klinische linguïstiek Computationele linguïstiek Toegepaste taalkunde Pragmatiek Discourse analyse Archiefwetenschap Informatiewetenschap Communicatiewetenschap
• • • • • • •
Bedrijfscommunicatie Taal en samenleving Taal en sociale interactie Lexicologie Sociolinguïstiek Historische linguïstiek Taaltypologie
In een opleiding op het gebied van de taalwetenschap staan de beschrijving, de analyse en de vergelijking van de structuur van taal centraal. De opleiding kan primair kiezen voor een theoretische invalshoek of aandacht besteden aan interactionele of cognitieve aspecten van taal en taalgebruik (zoals de opleidingen Taalwetenschap) of juist een descriptieve en comparatieve invalshoek als uitgangspunt nemen (zoals de opleidingen Vergelijkende Indo-europese taalwetenschap). In beide gevallen geldt dat de verschillende niveaus waarin taal kan worden onderscheiden (klanken, woorddelen, woorden, zinnen, teksten) in meer of mindere mate aan de orde komen. In het geval van opleidingen als Taal- en spraakpathologie of Taal- en spraaktechnologie wordt de beschrijving en analyse binnen een breder kader geplaatst. Een opleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschap richt zich in de eerste plaats op de beschrijving en de analyse van de rol en functie van taal en taalgebruik in het communicatieproces. Een opleiding kan daarbij verschillende perspectieven kiezen (bijvoorbeeld taal- of tekstwetenschappelijk, organisatorisch of historisch) en zich in het bijzonder op bepaalde vormen van communicatie richten (zoals communicatie in bedrijven of communicatie met behulp van digitale media). Elke keuze heeft gevolgen voor de methoden en technieken die in een opleiding worden behandeld. In het geval van een opleiding Bedrijfscommunicatie komt de keuze al in de naam van de opleiding tot uitdrukking. Opleidingen op het gebied van de informatiewetenschap en de archiefwetenschap houden zich bezig met het beschrijven en analyseren van verschillende aspecten van informatie in het algemeen en documenten in het bijzonder, zoals het produceren, distribueren en opslaan van informatie, het toegankelijk maken ervan en het achterhalen van specifieke informatie uit bronnen en archieven. Doelstellingen, niveau en oriëntatie van de opleidingen De commissie verwacht in het algemeen dat de doelstellingen van de opleidingen tot uitdrukking brengen dat de opleidingen studenten zowel inhoudelijk (dat wil zeggen: met betrekking tot het vakgebied dat de opleiding bestrijkt) als academisch vormen. Dit betekent dat studenten tijdens de opleiding kennis van en inzicht in het vakgebied verkrijgen en dat ze zowel relevante vakspecifieke als algemene academische vaardigheden verwerven. De opleidingen streven ernaar dat studenten een academische attitude verwerven. Zij leggen daartoe de nadruk op de kenmerken en de waarde van wetenschappelijk onderzoek, op het belang van kennis van en inzicht in theorie en methodologie en op de relativiteit van interpretaties en ze bieden een kader waarbinnen de student de verworven kennis en inzichten op een wetenschappelijk verantwoorde manier leert toe te passen. Een bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. Studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot een masteropleiding.
118
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Een masteropleiding biedt specialisatie en verdieping in een vakgebied of een combinatie van vakgebieden. Studenten die een masteropleiding hebben voltooid beschikken over de kwalificaties om in te stromen in een opleiding die voorbereidt op een promotie. Daarnaast bereiden de opleidingen studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarin de kennis en de vaardigheden die zij tijdens de studie verworven hebben, van nut kunnen zijn. Het gaat daarbij in het algemeen niet zozeer om een voorbereiding op bepaalde, nader te specificeren beroepen of functies, maar veeleer om het verwerven van een academische attitude en academische vaardigheden, in overeenstemming met de verwachtingen die de samenleving in de eerste plaats stelt aan afgestudeerden van de opleidingen die in het kader van de visitatie Taalwetenschappen worden beoordeeld. Dit betekent dat de opleidingen zowel het wetenschappelijke als het maatschappelijke perspectief aan de orde stellen en dus niet alleen aandacht besteden aan actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied, maar ook aan de verwerving van kennis en vaardigheden die studenten na het afronden van hun studie nodig hebben. Eindtermen van de bacheloropleidingen De commissie verwacht dat de eindtermen van de bacheloropleidingen op het gebied van de taalwetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de taalwetenschap in het algemeen, in de deelgebieden van de taalwetenschap die de verschillende niveaus van taal beschrijven en analyseren (fonetiek, fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek) en in een aantal deelgebieden waarbinnen gebruik wordt gemaakt van inzichten uit andere disciplines (zoals de taal- en spraaktechnologie, de taal- en spraakpathologie, de psycholinguïstiek, de neurolinguïstiek, de sociolinguïstiek, de lexicologie); • beschikt over een algemene oriëntatie in de geschiedenis van de (belangrijkste deelgebieden van de) taalwetenschap; • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in relevante methoden en technieken die worden gehanteerd voor de analyse en vergelijking van verschillende soorten van taalgegevens of taaldata. Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond
• is in staat om verworven kennis en inzicht met betrekking tot de deelgebieden die de verschillende • • •
•
niveaus van taal beschrijven toe te passen op taalverschijnselen en is in staat om materiaal uit verschillende talen te analyseren en te vergelijken; is in staat om verschillende soorten taalgegevens op een wetenschappelijk verantwoorde manier te beschrijven, te analyseren en te modelleren; is in staat om een oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de taalwetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; beschikt over het vermogen om wetenschappelijke discussies over taal en/of spraak zowel inhoudelijk als methodisch te volgen en te beoordelen en is in staat om kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden; is in staat om de voor- en nadelen van verschillende theorieën te beargumenteren.
De commissie verwacht dat de eindtermen van de bacheloropleidingen op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
119
Kennis en inzicht: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in verschillende vormen van communicatie (ook communicatie met behulp van digitale media) en informatie (vorm/structuur, functie), in ieder geval in het Nederlands, eventueel ook in een (moderne) vreemde taal; • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de rol van taal en taalgebruik in het communicatieproces in persoonlijke/individuele of maatschappelijke (organisaties, instituties en media) contexten, in de relaties tussen communicatie en informatie en de omgeving waarin die communicatie of informatie functioneert; • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in theorieën of disciplines die het kader kunnen vormen voor relevant onderzoek (zoals discourse analysis, linguïstische pragmatiek, mediatheorie, theorieën over massacommunicatie, intercultural studies, semiotiek). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • is in staat om verworven kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen van communicatie in verschillende omgevingen; • is in staat om communicatie en informatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te beschrijven, te analyseren en te modelleren; • is in staat om een oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; • beschikt over het vermogen om wetenschappelijke discussies over communicatie en informatie zowel inhoudelijk als methodisch te volgen en te beoordelen en is in staat om kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden; • is in staat om de voor- en nadelen van verschillende theorieën te beargumenteren. De commissie verwacht dat de eindtermen van de bacheloropleidingen op het gebied van de documentaire informatiewetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in verschillende aspecten van informatie in het algemeen en documenten in het bijzonder (zoals het verzamelen, het produceren, het verspreiden, het ontsluiten en het bewaren van informatie); • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de rol en functies van informatie en documentatie in de samenleving en van de verschillende relevante organisaties of instituties (bibliotheken, archieven, uitgeverijen); • beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in methoden en technieken die gehanteerd worden bij het werken met en bewerken van informatie en documentatie (waaronder methoden en technieken die gebruik maken van informatietechnologie en informatiesystemen). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • is in staat om verworven kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen en aspecten van informatie in verschillende omgevingen;
120
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
• is in staat om informatie en documentatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te
beschrijven, te analyseren en te modelleren;
• is in staat om een globaal oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied
van de documentaire informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan;
• beschikt over het vermogen om wetenschappelijke discussies over informatie en documentatie
zowel inhoudelijk als methodisch te volgen en te beoordelen en is in staat om kritisch te reflecteren op voorgestelde theorieën en methoden; • is in staat om de voor- en nadelen van verschillende theorieën te beargumenteren. Verschillende opleidingen (of specialisaties binnen opleidingen) zullen, naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, een eigen profiel kiezen en eigen accenten leggen. Een opleiding of specialisatie op het gebied van de taal- en spraakpathologie zal onder andere aandacht besteden aan: • • • •
de analyse van de biologische, neurologische en psychologische dimensies van taal en spraak; de diagnose van taalstoornissen; het beoordelen van diagnostisch en therapeutisch materiaal op het gebied van taalstoornissen; het ontwikkelen en toetsen van test- en therapiemateriaal voor taalstoornissen.
Een opleiding of specialisatie op het gebied van de taal- en spraaktechnologie zal onder andere aandacht besteden aan: • het verwerken van gesproken of geschreven taal met behulp van daartoe ontworpen software; • het ontwikkelen van toepassingen op het gebied van taal- en spraaktechnologie en het beoordelen
daarvan, in het bijzonder op het gebied van mens-machine-interactie. Een opleiding of specialisatie die zich primair richt op de beschrijving en/of vergelijking van talen of taalgroepen zal onder andere aandacht besteden aan: • het beschrijven en analyseren van de belangrijkste (gemeenschappelijke) structuurkenmerken van
talen en van taalfamilies;
• het beschrijven en analyseren van de manier waarop talen van elkaar verschillen.
Een opleiding of specialisatie op het gebied van de toegepaste taalwetenschap zal onder andere aandacht besteden aan: • het beschrijven en analyseren van processen van taalverwerving en taalontwikkeling en/of situaties
van meertaligheid;
• het herkennen en hanteren van verschillende perspectieven op taalontwikkeling, taalonderwijs
en/of meertaligheid; • het analyseren van problemen op het gebied van het vreemde-talenonderwijs of meertaligheid. Een opleiding of specialisatie op het gebied van de bedrijfscommunicatie zal onder andere aandacht besteden aan: • het ontwerpen van (bijvoorbeeld persuasieve en instructieve) teksten voor gebruik binnen
bedrijven en organisaties; • het ontwikkelen van communicatiebeleid voor bedrijven, het adviseren van bedrijven over beleid op het gebied van communicatie • het opzetten en verzorgen van communicatietrainingen. Een opleiding of specialisatie op het gebied van de archiefwetenschap zal onder andere aandacht besteden aan: QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
121
• de productie, de distributie en het gebruik en het beheer van archieven; • de rol van de moderne informatie- en communicatietechnologie bij het creëren en beheren van
archieven. De commissie verwacht dat de eindtermen van alle bacheloropleidingen die zij beoordeelt impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en communicatieve vaardigheden op een basaal niveau en dat de eindtermen gerelateerd zijn aan de beroepspraktijk. Academische vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond
• beschikt over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het
oplossen van problemen op het vakgebied;
• beschikt over een algemeen inzicht in de aard en functie van wetenschapsbeoefening en in de
samenhang van de wetenschappen;
• is in staat om relevante informatie uit verschillende bronnen en deelgebieden te verzamelen en te
interpreteren;
• is in staat om zich een oordeel te vormen dat mede is gebaseerd op een afweging van relevante
sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten;
• is in staat tot reflectie op de eigen verantwoordelijkheid; • is in staat om onder begeleiding zelfstandig te werken en om te functioneren in een teamverband.
Onderzoeksvaardigheden: Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond
• is in staat om onder begeleiding een onderzoek van beperkte omvang op te zetten en uit te voeren
dat een adequate en realistische opzet en planning kent; • beheerst de relevante onderzoeksmethoden en –technieken van het vakgebied passief en een aantal actief. Communicatieve vaardigheden: Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond
• is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit
specialisten of niet-specialisten; • is in staat om, mondeling of schriftelijk, helder en duidelijk verslag uit te brengen van een onderzoek van beperkte omvang. Relatie met de beroepspraktijk: De eindkwalificaties van een bacheloropleiding zijn afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld, ook als dat veld divers en heterogeen is. Een student die een bacheloropleiding heeft afgerond • beschikt over vaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van beroepen of functies waarvoor een wetenschappelijke bacheloropleiding vereist of dienstig is; • is zich bewust van de mogelijke relevantie en toepasbaarheid van wetenschappelijke inzichten binnen zijn vakgebied voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften; • heeft zich georiënteerd op een mogelijke toekomstige werkkring op bachelorniveau, bijvoorbeeld in de vorm van een stage of onderzoeksklas.
122
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Eindtermen van de masteropleidingen De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden op een gevorderd niveau die voortbouwen op de kennis en vaardigheden die tijdens de bacheloropleiding zijn verworven. Dit betekent dat de commissie verwacht dat de eindtermen van een masteropleiding inhoudelijk aansluiten bij die van de bacheloropleiding die toegang biedt tot de masteropleiding en tot uitdrukking brengen dat de kennis, inzichten en vaardigheden die studenten verwerven binnen hetzelfde domein sterker gespecialiseerd en/of verdiepend zijn dan in de bacheloropleiding. De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen op het gebied van de taalwetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een masteropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in de taalwetenschap in het algemeen dan wel in één of meer van de deelgebieden binnen de taalwetenschap waarbinnen gebruik wordt gemaakt van inzichten uit andere disciplines (zoals de taal- en spraaktechnologie, de taal- en spraakpathologie, de psycholinguïstiek, de neurolinguïstiek, de sociolinguïstiek, de lexicologie); • beschikt over kennis van en inzicht in relevante geavanceerde methoden en technieken die worden gehanteerd voor de analyse en vergelijking van verschillende soorten van taalgegevens of taaldata. Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een masteropleiding op het gebied van de taalwetenschap heeft afgerond • is in staat om verworven gespecialiseerde kennis en inzichten toe te passen op relevante taalverschijnselen; • is in staat om verschillende soorten taalgegevens op een wetenschappelijk verantwoorde manier te analyseren en te modelleren en om op grond daarvan conclusies te trekken over de houdbaarheid van theorieën en methoden; • is in staat om een kritisch en weloverwogen oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de taalwetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; • beschikt over het vermogen om zowel inhoudelijk als methodisch te participeren in wetenschappelijke discussies over taal en/of spraak en is in staat om een afgewogen oordeel te geven over de waarde en de bruikbaarheid van voorgestelde theorieën en methoden; • heeft inzicht in de voor- en nadelen van verschillende theorieën en is in staat om een beredeneerde keuze te maken uit die theorieën. De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Kennis en inzicht: Een student die een masteropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in verschillende vormen van communicatie (ook communicatie met behulp van digitale media) en informatie (vorm/structuur, functie), in ieder geval in het Nederlands, eventueel ook in een (moderne) vreemde taal; • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in de rol van taal en taalgebruik in het communicatieproces in persoonlijke/individuele of maatschappelijke (organisaties, instituties
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
123
en media) contexten, in de relaties tussen communicatie en informatie en de omgeving waarin die communicatie of informatie functioneert; • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in theorieën of disciplines die het kader kunnen vormen voor relevant onderzoek (zoals discourse analysis, linguïstische pragmatiek, mediatheorie, theorieën over massacommunicatie, intercultural studies, semiotiek). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een masteropleiding op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen heeft afgerond • is in staat om verworven gespecialiseerde kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen van communicatie in verschillende omgevingen; • is in staat om communicatie en informatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te analyseren en te modelleren en om op grond daarvan conclusies te trekken over de houdbaarheid van theorieën en methoden; • is in staat om een kritisch en weloverwogen oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan; • beschikt over het vermogen om zowel inhoudelijk als methodisch te participeren in wetenschappelijke discussies over communicatie en informatie en is in staat om een afgewogen oordeel te geven over de waarde en de bruikbaarheid van voorgestelde theorieën en methoden; • heeft inzicht in de voor- en nadelen van verschillende theorieën en is in staat om een beredeneerde keuze te maken uit die theorieën. De commissie verwacht dat de eindtermen van de masteropleidingen op het gebied van de documentaire informatiewetenschap impliciet of expliciet tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over relevante domeinspecifieke kennis, inzichten en vaardigheden. Een student die een masteropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in verschillende aspecten van informatie in het algemeen en documenten in het bijzonder (zoals het verzamelen, het produceren, het verspreiden, het ontsluiten en het bewaren van informatie); • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in de rol en functies van informatie en documentatie in de samenleving en van de verschillende relevante organisaties of instituties (bibliotheken, archieven, uitgeverijen); • beschikt over aantoonbare gespecialiseerde kennis van en inzicht in methoden en technieken die gehanteerd worden bij het werken met en bewerken van informatie en documentatie (waaronder methoden en technieken die gebruik maken van informatietechnologie en informatiesystemen). Domeinspecifieke vaardigheden: Een student die een masteropleiding op het gebied van de documentaire informatiewetenschap heeft afgerond • is in staat om de verworven gespecialiseerde kennis en inzicht toe te passen op verschillende vormen en aspecten van informatie in verschillende omgevingen; • is in staat om informatie en documentatie op een wetenschappelijk verantwoorde manier te analyseren en te modelleren en om op grond daarvan conclusies te trekken over de houdbaarheid van theorieën en methoden; • is in staat om op een kritisch en weloverwogen oordeel uit te spreken over wetenschappelijke literatuur op het gebied van de documentaire informatiewetenschap dan wel één van de deelgebieden daarvan;
124
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
• beschikt over het vermogen om zowel inhoudelijk als methodisch te participeren in weten-
schappelijke discussies over informatie en documentatie en is in staat om een afgewogen oordeel te geven over de waarde en de bruikbaarheid van voorgestelde theorieën en methoden; • heeft inzicht in de voor- en nadelen van verschillende theorieën en is in staat om een beredeneerde keuze te maken uit die theorieën. Verschillende opleidingen (of specialisaties binnen opleidingen) zullen, naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, een eigen profiel kiezen en eigen accenten leggen. De opmerkingen die daarover zijn gemaakt met betrekking tot de bacheloropleidingen zijn ook van toepassing op de masteropleidingen. De commissie verwacht dat de eindtermen van alle masteropleidingen die zij beoordeelt tot uitdrukking brengen dat studenten die de opleiding hebben afgerond, beschikken over academische vaardigheden, onderzoeksvaardigheden en communicatieve vaardigheden op een gevorderd niveau en dat diezelfde eindtermen gerelateerd zijn aan de beroepspraktijk. Academische vaardigheden: Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• beschikt over een verdiept inzicht in de aard en functie van wetenschapsbeoefening en in de
samenhang van de wetenschappen;
• is in staat om problemen op te lossen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere
(of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied;
• is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; • is in staat om oordelen te formuleren op basis van onvolledige of beperkte informatie en daarbij
rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen; • is in staat om de eigen verantwoordelijkheid ter discussie te stellen; • is in staat om zelfstandig te werken en om te functioneren in een multidisciplinair teamverband. Onderzoeksvaardigheden: Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• is in staat om zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren dat voldoet
aan de eisen die gelden binnen het vakgebied en dat een adequate en realistische opzet en planning kent; • beheerst de relevante onderzoeksmethoden en –technieken van het vakgebied actief. Communicatieve vaardigheden: Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• is in staat om conclusies, alsmede de kennis, inzichten, motieven en overwegingen die daaraan ten
grondslag liggen duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek dat bestaat uit specialisten of niet-specialisten; • is in staat om, mondeling of schriftelijk, duidelijk en ondubbelzinnig verslag uit te brengen van een onderzoek waarvan de omvang en complexiteit past bij het niveau van de opleiding. Relatie met de beroepspraktijk: De eindkwalificaties van een masteropleiding zijn afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld, ook als dat veld divers en heterogeen is. Een student die een masteropleiding heeft afgerond
• beschikt over vaardigheden die nodig zijn om beroepen of functies te kunnen vervullen waarvoor
een wetenschappelijke masteropleiding vereist of dienstig is;
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
125
• is in staat om een weloverwogen oordeel te vellen over de mogelijke relevantie en toepasbaarheid
van wetenschappelijke inzichten binnen zijn vakgebied voor maatschappelijke vraagstukken en behoeften; • heeft zich georiënteerd op een mogelijke toekomstige werkkring op masterniveau, bijvoorbeeld in de vorm van een stage of onderzoeksklas.
126
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage C: Programma’s van de bezoeken van de commissie Vrije Universiteit Amsterdam, dinsdag 26 en woensdag 27 april 2005 Dinsdag 26 april 09:00 – 11:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
11:00 – 12:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
12:00 – 12:45
Lunch
12:45 – 13:15
Studenten ICT en vertalen (ook studenten van de Opleidingscommissie)
13:15 – 14:00
Docenten ICT en vertalen (ook docenten van Opleidings- en Examencommissie)
14:00 – 14:30
Studenten van de Opleidingscommissies CIW
14:30 – 15:00
Docenten van de Opleidingscommissies CIW
15:00 – 15:30
Studenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
15:30 – 16:00
Docenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
16:00 – 16:15
Pauze
16:15 – 16:45
Examencommissie CIW en studieadviseur
16:45 – 17:15
Examencommissie Taalwetenschap en studieadviseur
17:15 – 18:00
Alumni CIW en Taalwetenschap (ieder 2-3)
18:00 – 18:30
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Woensdag 27 april 09:00 – 09:30
Bachelorstudenten CIW (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Masterstudenten en doctoraalstudenten CIW (6-8)
10:00 – 10:45
Docenten CIW (maximaal 10)
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:30
Bachelorstudenten Taalwetenschap (3 per jaar)
11:30 – 12:00
Masterstudenten en doctoraalstudenten Taalwetenschap (6)
12:00 – 12:45
Docenten Taalwetenschap (maximaal 10)
12:45 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:30
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
14:30 – 16.30
Opstellen voorlopige bevindingen.
16:30 – 17:00
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:00 – 18:00
Receptie
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
127
Universiteit Utrecht, dinsdag 10 en woensdag 11 mei 2005 Dinsdag 10 mei 09:00 – 12:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten; nabespreking voorafgaande bezoek
12:00 – 13:00
Lunch
13:00 – 14:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
14:00 – 14:30
Studenten van de Opleidingscommissies CIW en Communicatiestudies
14:30 – 15:00
Docenten van de Opleidingscommissies CIW en Communicatiestudies
15:00 – 15:30
Studenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
15:30 – 16:00
Docenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap
16:00 – 16:15
Pauze
16:15 – 16:45
Examencommissies CIW, Communicatiestudies en Taalwetenschap en studieadviseurs
16:45 – 17:30
Alumni CIW, Communicatiestudies en Taalwetenschappen (ieder 2-3)
17:30 – 18:00
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Woensdag 11 mei 09:00 – 09:30
Bachelorstudenten CIW (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Masterstudenten Communicatiestudies en doctoraalstudenten CIW (6-8)
10:00 – 10:45
Docenten CIW (maximaal 10)
10:45 – 11:15
Docenten Communicatiestudies
11:15 – 11:30
Pauze
11:30 – 12:00
Bachelorstudenten Taalwetenschap (3 per jaar)
12:00 – 12:30
Masterstudenten en doctoraalstudenten Taalwetenschap (6)
12:30 – 13:15
Docenten Taalwetenschap (maximaal 10)
13:15 – 14:00
Lunch
14:00 – 15:00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
15:00 – 17:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
17:00 – 17:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:30 – 18:00
Receptie
Radboud Universiteit Nijmegen, dinsdag 24, woensdag 25 en donderdag 26 mei 2005 Dinsdag 24 mei 15:00 – 18:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
128
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Woensdag 25 mei 09:00 – 10:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
10:00 – 10:45
Studenten CIW
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:45
Studenten Taalwetenschap
11:45 – 12:30
Docenten CIW
12:30 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:15
Docenten Taalwetenschap
14:15 – 14:45
Studenten Opleidingscommissies CIW
14:45 – 15:15
Studenten Opleidingscommissies Taalwetenschap
15:15 – 15:30
Pauze
15:30 – 16:00
Docenten Opleidingscommissies CIW
16:00 – 16:30
Docenten Opleidingscommissies Taalwetenschap
16:30 – 17:15
Alumni CIW en Taalwetenschap (ieder 2-3)
17:15 – 17:45
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden
Donderdag 26 mei 09:00 – 09:30
Examencommissie CIW
09:30 – 10:00
Examencommissie Taalwetenschap
10:00 – 11:00
Voorbereiding commissie op gesprek met FB
11:00 – 12:00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
12:00 – 13:00
Lunch
13:00 – 16:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
16:00 – 16:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
16:30 – 17:00
Receptie
Universiteit Leiden, donderdag 16 en vrijdag 17 juni 2005 Donderdag 16 juni 09:00 – 12:00
12:00 – 13:00 13:00 – 14:00 14:00 – 14:30 14:30 – 15:00 15:00 – 15:30 15:30 – 16:00 16:00 – 16:15 16:15 – 16:45 16:45 – 17:30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten; nabespreking voorafgaande bezoek Lunch Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen Studenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap Docenten van de Opleidingscommissies Taalwetenschap Studenten van de Opleidingscommissies VIET Docenten van de Opleidingscommissies VIET Pauze Examencommissies Taalwetenschap en VIET Alumni Taalwetenschap en VIET (ieder 3-4)
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
129
17:30 – 18:00
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Vrijdag 17 juni 09:00 – 09:30
Bachelor- en doctoraalstudenten Taalwetenschap (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Bachelor- en doctoraalstudenten VIET (3 per jaar)
10:00 – 10:45
Docenten Taalwetenschap (maximaal 10)
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:45
Docenten VIET (maximaal 10)
11:45 – 12:15
Voorzitter en coördinator Taalwetenschap
12:15 – 12:45
Voorzitter en coördinator VIET
12:45 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:30
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
14:30 – 17:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
17:00 – 17:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:30 – 18:00
Receptie
Rijksuniversiteit Groningen, dinsdag 28, woensdag 29 en donderdag 30 juni 2005 Dinsdag 28 juni 13:00 – 15:30
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten; nabespreking voorafgaande bezoek
15:30 – 16:00
Afdelingsbestuur Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
16:00 – 16:30
Afdelingsbestuur Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
16:30 – 17:00
Studenten Opleidingscommissies Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
17:00 – 17:30
Studenten Opleidingscommissies Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
17:30 – 18:00
Docenten Opleidingscommissies Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, vicedecaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Woensdag 29 juni 09:00 – 09:30
Docenten Opleidingscommissies Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
09:30 – 10:30
Gesprek met de Facultaire Projectgroep Onderwijsvisitatie
10:30 – 10:45
Pauze
10:45 – 11:30
Studenten Algemene taalwetenschap
11:30 – 12:15
Docenten Algemene taalwetenschap
12:15 – 13:00
Lunch
13:00 – 13:45
Studenten Communicatie- en informatiewetenschappen
13:45 – 14:30
Docenten Communicatie- en informatiewetenschappen
14:30 – 15:00
Studenten Speech and language pathology
130
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
15:00 – 15:30
Docenten Speech and language pathology
15:30 – 15:45
Pauze
15:45 – 16:15
Studenten Toegepaste taalwetenschap
16:15 – 16:45
Docenten Toegepaste taalwetenschap
16:45 – 17:45
Alumni
17:45 – 18:15
Spreekuur
Donderdag 30 juni 09:00 – 09:30
Examencommissies en studieadviseurs Algemene taalwetenschap en Speech and language pathology
09:30 – 10:00
Spreekuur (parallel)
09:30 – 10:00
Examencommissies en studieadviseurs Communicatie- en informatiewetenschappen en Toegepaste Taalwetenschap
10:00 – 10:30
Pauze
10:30 – 11:30
Afsluitend gesprek faculteitsbestuur
11:30 – 15:00
Opstellen voorlopige bevindingen, lunch
15:00 – 15:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
15:30
Receptie
Universiteit van Tilburg, donderdag 15 en vrijdag 16 september 2005 Donderdag 15 september 13:00 – 16:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
16:00 – 17:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteur, afdelingsvoorzitter, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinatoren opleidingen
17:00 – 17:45
Alumni CIW
17:45 – 18:15
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan, opleidingsdirecteur, visitatiecoördinator
Vrijdag 16 september 09:00 – 09:30
Bachelorstudenten CIW (3 per jaar)
09:30 – 10:00
Masterstudenten en doctoraalstudenten CIW (6-8)
10:00 – 10:45
Docenten CIW (maximaal 10)
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:30
Studenten van de Opleidingscommissies CIW
11:30 – 12:00
Docenten van de Opleidingscommissies CIW
12:00 – 12:30
Examencommissie CIW en studieadviseur
12:30 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:30
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur
14:30 – 17.00
Opstellen voorlopige bevindingen.
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
131
17:00 – 17:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
17:30 – 18:00
Receptie
Universiteit van Amsterdam, zondag 18, maandag 19 en dinsdag 20 september 2005 Zondag 18 september 16:00 – 19:00
Voorbereidende bijeenkomst van de commissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten
20:00
Diner voor commissieleden
Maandag 19 september 09:00 – 10:00
Gesprek met decaan, onderwijsdirecteuren, afdelingsvoorzitters, opstellers zelfevaluatierapporten, coördinator visitatie
10:00 – 10:45
Studenten Documentaire informatiewetenschap
10:45 – 11:00
Pauze
11:00 – 11:45
Docenten Documentaire informatiewetenschap
11:45 – 12:30
Studenten Taalwetenschap
12:30 – 13:30
Lunch
13:30 – 14:15
Docenten Taalwetenschap
14:15 – 14:45
Studenten Archiefwetenschap
14:45 – 15:15
Docenten Archiefwetenschap
15:15 – 15:30
Pauze
15:30 – 16:00
Studentleden Opleidingscommissies Documentaire informatiewet. en Archiefwetenschap
16:00 – 16:30
Docentleden Opleidingscommissies Documentaire informatiewet. en Archiefwetenschap
16:30 – 17:15
Alumni
17:15 – 17:45
Spreekuur
19:30 – 21:30
Diner voor commissieleden met CvB, decaan et cetera
Dinsdag 20 september 09:00 – 09:30
Studentleden Opleidingscommissies Taalwetenschap
09:30 – 10:00
Docentleden Opleidingscommissies Taalwetenschap
10:00 – 10:30
Examencommissies Taalwetenschap, Documentaire informatiewet. / Archiefwetenschap
10:30 – 11:00
Voorbereiding commissie op gesprek met Faculteitsbestuur
11:00 – 12:00
Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en onderwijsdirecteuren
12:00 – 13:00
Lunch
13:00 – 16:00
Opstellen voorlopige bevindingen.
16:00 – 16:30
Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
16:30 – 17:00
Receptie
132
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage D: Lijst met afkortingen ACV AcVa AIK ALW ASN BaMa BSA CB CEFR CROHO COO COWOG DARE EC fte HBO HL ICLON ICT IOWO ISIS+ KUO LB LOT MMS MUB NT2 NVAO NWO OCW OCASYS OER PAO PhD QAA QANU R&O RU RUG SAO
Algemeen communicatieve vaardigheden Academische vaardigheden Alfa-informatiekunde Algemene literatuurwetenschappen Academisch Schrijfcentrum Nijmegen Bachelor-master(stelsel) Bindend studieadvies Centrale Universiteitsbibliotheek Common European Framework of Reference for Languages Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Computer ondersteund onderwijs Centrum voor Onderzoek en Ontwikkeling van Hoger Onderwijs, nu opgegaan in UOCG Digital Academic Repositories European Credit (conform het European Credit Transfer System) Full-time equivalent Hoger Beroepsonderwijs Hoogleraar Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (UL) Informatie- en Communicatietechnologie Adviseurs voor onderwijs, beleid en organisatie (RU) Systeem voor studievoortgangsregistratie (VU/UL) Kengetallen Universitair Onderwijs Letterenbibliotheek Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap MultiMedia Studiecentrum (RU) Wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur Nederlands voor anderstaligen Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Automatische onderwijscatalogus (RUG) Onderwijs- en Examenregeling Postacademisch onderwijs Postgraduate research degree Quality Assurance Agency for Higher Education (UK) Quality Assurance Netherlands Universities Resultaat en Ontwikkeling Radboud Universiteit Rijksuniversiteit Groningen Studentactiverend onderwijs
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam
133
TISVU UBVU UD UFO UHD UL ULCL UOCG UTN UU UvA VLIR VSNU VU(A) VWO WO
134
Tentamen Informatiesysteem VU Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Universitair docent Universitaire functieordening Universitair hoofddocent Universiteit Leiden University of Leiden Centre for Linguistics Universitair Onderwijscentrum Groningen Universitair Taal- en Communicatiecentrun Nijmegen Universiteit Utrecht Universiteit van Amsterdam Vlaamse Interuniversitaire Raad Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Taalwetenschappen, Faculteit der Letteren, Vrije Universiteit Amsterdam