2006
N1
NOTULEN van de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lelystad, gehouden op donderdag 12 januari 2006 te 19.00 uur in het Stadhuis te Lelystad. Aanwezig zijn:
de heer Ch. Leeuwe, burgemeester/voorzitter; de heer N. Benedictus (VVD), mevrouw J. Erbé (Leefbaar Lelystad), de heren W.J. Erica (Leefbaar Lelystad), S.G.J. van Erk (VVD), H.W. Gerritzen (VVD), W. Hijmissen (CDA), C.J.J. Homan (Stadspartij), Z.J. van der Houwen (PvdA), W. de Jager (PvdA), W. Jansen (Inwoners Partij Lelystad), mevrouw A. de Jong (Fractie De Jong), mevrouw G.J. de Jong (PvdA), de heren R.J. Kempenaar (CDA), S.J. Kok (GroenLinks), mevrouw L.A. Kreuger-Sietses (GroenLinks), de heren E.H.G. Marseille (VVD), F.M. van der Meij (CDA), S.W. Ongering (Inwoners Partij Lelystad), B. Poppens (VVD), mevrouw G.A. Riesenbeckvan Zwol (Leefbaar Lelystad), mevrouw E. van Selm (GroenLinks), de heren B. Siepel (ChristenUnie), H.P. Soomers (PvdA), J.H. Terbach (PvdA), F.H.L. Teunissen (D66), C. van Veluwen (ChristenUnie), A. Verhoef (Stadspartij), mevrouw J.F. Weijerman-Hiddes (Stadspartij), mevrouw D. Zantingh (Stadspartij) en de heer W.B. Zweers (Leefbaar Lelystad), leden van de raad; alsmede de heren R. Bootsma, A. Kok, J. Lodders, J.P. Mattie, J.P. de Vries en T.J. van der Zwan, wethouders; en de heren D.J. Willems, gemeentesecretaris en J. Woltjer, griffier.
Afwezig zijn:
mevrouw M. Boshuizen (D66), mevrouw M. Jacobs-Haagen (VVD) en de heer D. Waterhout (PvdA), leden van de raad.
2006
N2
Agenda
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Herdenking oud-wethouder de heer F. van der Veen Insprekers Opening Mondelinge vragen Vaststelling agenda Notulen raad 8 december 2005 Ingekomen stukken Mededelingen Nota Recreatie en Toerisme 2005-2010 Herziene grondexploitatie bedrijvenpark Flevopoort november 2005 Realisatie recreatieve fietsverbinding richting Harderwijk In voorbereiding verklaren van een herziening van het geldende bestemmingsplan Lelystad Gordiaan 1979 In voorbereiding verklaren herziening deel van het bestemmingsplan Milieuvriendelijk Agrarisch Centrum Lelystad Noord Vaststelling datum behandeling Jaarrekening en Voorjaarsnota op 1 juni 2006 Raadsuitspraak inzake de voorgenomen nieuwe structuur van de Nederlandse politie Sluiting
N 2 N 3 N 3 N 4 N 8 N 8 N 8 N 10 N 10 N 17 N 19 N 20 N 21 N 21 N 22 N 31
Herdenking van de oud-wethouder, de heer F. van der Veen De voorzitter: Dames en heren. Ik open de raadsvergadering. Ik stel u voor dat wij beginnen met het herdenken van onze oud-wethouder Fred van der Veen die is overleden, zoals u weet. De goede traditie is dat wij hem aan het begin van onze raadsvergadering herdenken. Ik wil deze traditie ook vanavond graag handhaven. Ik stel het zeer op prijs dat mevrouw Van der Veen en haar familie aanwezig zijn. Ik zal u na het uitspreken van mijn herdenkingswoord vragen om te gaan staan en een moment stilte in acht te nemen. Vanavond, in onze eerste raadsvergadering van 2006, staan wij stil bij het overlijden van de heer drs. Frederik Hendrik (Fred) van der Veen; nog maar 60 jaar oud. Hij was lid van het dagelijks adviescollege (1978-1980) en wethouder in onze gemeente (1980-1984). Hij was wethouder voor ruimtelijke ordening, stadsontwikkeling en grondzaken. Hij was een inspirerend bestuurder, een bestuurder met ambitie en inzet zoals wij in onze overlijdensadvertentie meldden. Een bestuurder die de basis mede heeft gelegd voor tal van ontwikkelingen in de stad, ontwikkelingen die nu zo duidelijk positief blijken te zijn en waar wij allemaal trots op zijn. Bij zijn afscheid in 1984 ontving hij de zilveren erepenning van de stad. Mijn ambtsvoorganger Gruijters sprak bij die gelegenheid de volgende woorden: "Als ik stel dat hij al die tijd de kracht achter de ontwikkeling van Lelystad is geweest, geef ik eigenlijk toch niet het goede beeld. Hij ijlde vaak zo snel voor ons uit dat wij hem beter als onze voortrekker en vaandrager kunnen beschouwen. Het stof dat hij deed opwaaien en de afstand die hij voor ons uit ging, waren er oorzaken van dat ook wij in het college als zijn collega’s wel eens het zicht op de ontwikkeling verloren. Hij riep dan echter altijd wel - dat vernamen wij nog net - dat alles goed was en wij volgden. Wel, daar zijn wij hem dankbaar voor, want wij weten zeer goed dat hij zich in die soms ongeziene verte niet met ledigheid ophield. Hij heeft daar hard gewerkt,
2006
N3
vele uren voor de stad en ook - dat hebben wij toch ook wel eens gemerkt - voor de politieke richting die hij binnen de stad vertegenwoordigde.” En mijn ambtsvoorganger concludeert: "Wat mij veel deugd heeft gedaan en waarom hij mijns inziens een extra pluim verdient, is dat hij bij al dat werken in grote lijnen, bij al die haast, nooit heeft vergeten ook voor individuele burgers de rechtvaardigheid van het bestuur te eisen, voor hen op te komen en de tijd te nemen hun zaken te behandelen. Zelden heb ik een bestuurder meegemaakt - zo langzamerhand heb ik er al enige ontmoet en met vele samengewerkt - die zo zeer de gave had zowel de grote lijnen als het detail in het oog te houden. Hij heeft zich wat dat betreft voortreffelijk getoond en geweerd. Een groot stadsbestuurder gaat van ons vandaag heen, hij gaat naar Den Haag, hij wordt plaatsvervangend directeur ruimtelijke ordening.” Ook in zijn Haagse tijd bij de Rijksplanologische Dienst (RPD) en de Rijksgebouwendienst (RGD) waar hij de functies van plaatsvervangend directeurgeneraal en directeur-generaal heeft bekleed, blijken zijn bestuurlijke gaven, zijn binding aan mensen en zijn warme menselijkheid. De overlijdensadvertenties van het departement en de beide diensten spreken over een innemende persoon met humor en bestuursinzicht. Wij, raad en college, hebben zijn familie eerder deze maand ons medeleven overgebracht. Wij herhalen ons medeleven en onze deelneming vanavond en zijn Fred van der Veen erkentelijk voor datgene wat hij met name in de beginjaren voor onze gemeente, voor onze stad, heeft betekend. Ook in latere jaren in zijn andere functies kwamen wij hem tegen en vroeg hij of hij nog iets voor de stad kon doen. Zijn aanwezigheid op de oud-bestuurdersdag in september 2005, nog zo kort geleden, ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de stad, werd door velen gewaardeerd en bleef niet onopgemerkt. Hij verheugde zich over de ontwikkelingen die hij zo positief waardeerde in onze stad. Wij zullen ons Fred van der Veen, wethouder in onze stad van 1980-1984, met respect en sympathie blijven herinneren. Laten wij staande enige momenten van stilte in acht nemen. De voorzitter schorst de vergadering. De voorzitter heropent de vergadering.
1.
Gelegenheid gebruik te maken van het spreekrecht Er hebben zich geen insprekers gemeld.
2.
Opening De voorzitter: Ik deel u mee dat met kennisgeving afwezig zijn mevrouw Boshuizen en mevrouw Jacobs. De heer Hijmissen komt later. Ik deel u tevens mij op grond van artikel 5 uit ons Reglement van Orde, dat een viertal leden van de raad zich heeft verenigd tot een groep, fractie genaamd. Zij hebben hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan de voorzitter onder vermelding van de naam van de nieuwe fractie, namelijk Stadspartij, en de namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger zullen optreden. De fractie bestaat uit de heer Homan, voorzitter en de leden de heer Verhoef, mevrouw Weijerman en mevrouw Zantingh.
2006
3.
a.
N4
Gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen
De voorzitter: Ik begrijp uit een e-mail van de heer Jansen, die ook op uw tafels is terecht gekomen, dat hij een vijftal mondelinge vragen wil stellen. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Het betreft hier niet de e-mail. Ik heb één vraag gesteld in het kader van artikel 3b. Dat is de schriftelijke vraag. Ik heb al gezegd dat het wel een schriftelijke vraag is maar dat ik er geen probleem mee heb als hij bij dit agendapunt beantwoord zou worden. Nog voor de verkiezingen van 7 maart 2006 willen wij de navolgende door het college in 2005 gedane beloften en toezeggingen/voorstellen ter afhandeling in de raad voorgelegd hebben. - Op welke datum wordt het voorstel over de evaluatie van de Welstandscommissie en de behandeling van de daarbij behorende motie van de Inwonerspartij, namelijk afschaffing Welstandstoets, aan de raad c.q. het presidium aangeboden? - Op welke datum wordt de raad geïnformeerd over de gevolgen voor Lelystad van het beleid in Zeewolde om precariorechten te heffen? We hebben de vragen gesteld bij de behandeling van de rioolheffing. - Op welke datum wordt de raad geïnformeerd over de lijst met plekken binnen de gemeente waar UMTS-masten zijn geplaatst in de periode 1979 tot aan begin 2005? Dit betrof eveneens een motie van de Inwonerspartij. - Het college heeft toegezegd, bij monde van de heer De Vries, om voor 1 januari 2006 een nieuw voorstel over WOP I aan de raad voor te leggen. Dat is tot op heden niet gebeurd. Op welke datum wordt het voorstel aan de raad dan wel aan het presidium aangeboden? - Het heroverwegingsvoorstel inzake de afsluiting van het voetpad tussen Purmer 1 en 2 zou in december voorgelegd worden aan de raad door wethouder Mattie. Dit is tot op heden nog niet gebeurd. Wanneer wel? De voorzitter: Als het college de via de griffie binnengekomen vragen 1 t/m 5 goed beschouwt, dan zijn dat primair datavragen. Bij vraag 1 kan ik u melden dat begin februari het college dit punt zal afronden. Op het Opinieplein van 16 februari is voorzien om over het welstandsbeleid te spreken. De tweede vraag is inmiddels geschied. Dus daarop is verder geen ander antwoord te geven. Daarover bent u geïnformeerd. Bij vraag 3 over de UMTS-masten is voorzien dat dit eind februari in het college komt. Daarna is het aan het presidium om te kijken wanneer vanuit de collegebehandeling dit punt in de raad kan komen. Het vierde punt, over het WOP. U hebt gemerkt dat het inmiddels op het Opinieplein aan de orde is geweest. Op grond daarvan moet het presidium na de komst van de resultaten van het Opinieplein kijken wanneer dat op de raadsagenda kan komen. Ten aanzien van punt 5: op 9 februari kan dit punt in de raad komen. Ik wijs er volledigheidshalve op dat deze vragen weliswaar gesteld zijn aan het college, en het college heeft spontaan de vijf vragen willen beantwoorden, maar het zijn eerder vragen aan het presidium dan aan het college omdat niet het college over de raadsagenda gaat maar het presidium. Uw tweede vraag, over de kaders rondom de subsidiebeschikking van de Stichting Beheer Bataviahaven, betreft schriftelijke vragen zoals ze door u zijn ingediend. Het Reglement van Orde voorziet erin dat in de eerstvolgende vergadering daarop een aantal schriftelijke antwoorden gegeven zullen worden. Met de eerste vijf antwoorden bent u akkoord?
2006
N5
De heer Jansen: Daarmee ben ik akkoord. De schriftelijke vraag heb ik ingediend naar aanleiding van de ingekomen stukken. Ik meen dat wij de afspraak hebben gemaakt als je daarover vragen hebt, dat je die voor of op woensdag schriftelijk mag stellen en dat deze dan zo mogelijk afgehandeld worden bij dit agendapunt. Vandaar dat ik heb getracht de vragen op tijd in te leveren. De voorzitter: Hierop passen twee antwoorden. Het ene antwoord geeft u zelf, namelijk dat daar waar het mogelijk is het college aanvullend op datgene wat bij de stukken ligt alsnog antwoord geeft. Het tweede antwoord is dat als het college niet in staat is om dat ordentelijk voor te bereiden - en daartoe was vandaag geen gelegenheid - automatisch geldt dat de procedure van de schriftelijke vragen in werking gesteld wordt en in de volgende vergadering daarop schriftelijke antwoorden gegeven kunnen worden. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. Ik heb twee vragen die betrekking hebben op twee verschillende onderwerpen. De eerste betreft het verdeelmodel voor de WWB. Staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken, zo is bekend geworden, houdt vast aan het verdeelmodel voor de bijstand ondanks de brief die 27 gemeenten hebben gestuurd, 27 gemeenten waarvan een aantal te maken krijgen met negatieve consequenties van het verdeelmodel. Lelystad hoort bij deze G27. Nu vraag ik mij af of wij geïnformeerd kunnen worden over de consequenties voor Lelystad en of die consequenties al verwerkt zijn in het beleidsplan dat volgende week donderdag op het Opinieplein ter sprake zal komen. Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Het verdeelmodel over 2005 is in september/oktober definitief vastgesteld. De consequenties daarvan zijn meegenomen in de najaarsnota. Daarover hebt u besloten. Ten aanzien van 2006 kan ik u nog niet veel meedelen. Wij zijn in het beleidsplan uitgegaan van de aanvankelijk aangegeven budgetten. Wij weten dat daarop in de loop der tijd nog enige korting zal plaatsvinden. Wij zullen trachten daarop zo snel mogelijk te anticiperen. Als je echter de omvang nog niet kent, valt er moeilijk te anticiperen. We moeten de definitieve bedragen nog nader vernemen en dan kunnen we daarop inspelen. Mevrouw Zantingh: Mijn tweede vraag betreft de WMO. Aan het eind van deze maand begint de Tweede Kamer met de behandeling van die wet. Het is een wet die de nodige consequenties heeft, zowel voor de burger als voor de gemeente. Forse financiële risico’s; er komt nogal wat verantwoordelijkheid af op de gemeente. Er is een landelijke demonstratie op 23 januari, maar ook de VNG heeft zich in de hele discussie geroerd. Deze heeft als het goed is kaarten gestuurd naar de gemeenten. De gemeenten kunnen die kaarten ingevuld en ongefrankeerd retour zenden aan de VNG met een persoonlijke boodschap daarop. De VNG is van plan om die kaarten op 17 januari bij de Tweede Kamer te bezorgen. Het gaat om kaarten waarin bijvoorbeeld aandacht wordt gevraagd voor het investeren in het lokale loket, maar ook aandacht voor voldoende instrument om de regierol goed te kunnen vervullen. Nu is mijn vraag of de gemeente Lelystad die kaarten ook heeft ontvangen en of het college heeft overwogen om aan deze actie van de VNG mee te doen. Wethouder De Vries: Mijnheer de voorzitter. Ik heb de kaarten niet bij de ingekomen post gezien. Wij hebben in de reacties die de VNG continu aan de Tweede Kamer en aan de ministeries heeft gegeven over de WMO geparticipeerd. De uitingen die de VNG op dit moment geeft over de zorgen van de WMO zijn ook de zorgen die de gemeente Lelystad heeft.
2006
N6
De heer De Jager: Mijnheer de voorzitter. Met verbazing heb ik kennisgenomen van de mededeling van vier personen van verschillend pluimage uit deze gemeenteraad, dat zij gezamenlijk verder willen als fractie Stadspartij. In mijn optiek kan dat niet anders betekenen dan dat zij alle vier afstand doen van het verkiezingsprogramma op basis waarvan zij in deze gemeenteraad zijn gekozen. Graag zou ik dan ook van de vier raadsleden vernemen, zo mogelijk via een kort simpel ja of nee, of ik dit juist concludeer. De voorzitter: Ik moet erop wijzen dat artikel 36 als zodanig stelt dat de leden van de raad aan de burgemeester dan wel aan het college vragen kunnen stellen. Dat is het goede gebruik in de schriftelijke en mondelinge vragenronde. We hebben, dacht ik, één keer eerder toegestaan dat we elkaar bevroegen. Dat is destijds toegestaan met uw instemming. Als u nu dezelfde lankmoedigheid opnieuw, ook naar mij, toestaat dat dit eveneens vanavond kan dan wil ik daarvoor wel gelegenheid geven. Ik constateer dat u met de heer De Jager benieuwd bent naar de antwoorden van de vier mensen die zojuist genoemd zijn. De heer Jansen: Mag ik daaraan nog één vraag toevoegen? Deze vraag is met name gericht aan mevrouw Weijerman. Hebt u nu afstand genomen van het AOV en de Natuurwetpartij? Mag ik aannemen dat u voor die twee partijen nu niet meer in de raad zit en dat u dus nu de belangen behartigt van slechts de Stadspartij? De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. Op zich is het een interessante vraag die de heer De Jager stelt. Dezelfde vraag zou kunnen zijn aan de huidige zittende fractieleden van andere partijen, of zij in hun toekomstig verkiezingsprogramma of hetgeen ze al klaar hebben, afstand nemen van het verkiezingsprogramma dat bij de verkiezingen in 2002 inzet was. Als ik terugkijk naar het verkiezingsprogramma van de PvdA op grond waarvan ik mede de raad ben ingestapt, dan is het programma van de Stadspartij een verfijning, een verlinksing en een pragmatischer programma en niet zodanig anders van opzet en inzet, dat ik ten opzichte van het dunnere sociale partijprogramma van de PvdA moet zeggen dat ik daarvan afstand neem. De Stadspartij heeft een rijker, linkser, sociaal programma. Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Mij is specifiek een vraag gesteld. Uiteraard neem ik geen afstand van mijn partijprogramma. Ik kan zelfs meedelen dat de heer Veerkamp ook bij de Stadspartij zit, dus de Natuurwetpartij en AOV zijn beide nog goed vertegenwoordigd voor de laatste tweeënhalve maand. Ons verkiezingsprogramma hebben wij nagenoeg helemaal afgewerkt. Als u onze flyer leest kunt u dit beamen. De heer Verhoef: Mijnheer de voorzitter. Ik wil alleen kenbaar maken dat het programma waarvoor ik gekozen ben totaal terugkomt in het nieuwe programma van de Stadspartij. Ik heb helemaal geen concessies te doen. Ik sluit me daarom aan bij de woorden van de heer Homan. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. Toen de breuk met het CDA daar was, heb ik aangegeven dat ik mij in principe zou laten leiden door het verkiezingsprogramma van het CDA, zij het dat daar waar het collegeakkoord ruimte liet, ik mij zou laten leiden door mijn eigen inzichten. Zoals, denk ik, elk raadslid dat zich voor de komende periode verkiesbaar stelt, zich zal laten leiden door het verkiezingsprogramma 2006-2010, zal ik dat ook de komende twee maanden doen. De heer De Jager: Met alle respect. Ik hoor ja en nee antwoorden en dat verbaast mij des te meer, want op het moment dat je ja antwoordt, is er volgens mij sprake van
2006
N7
contractbreuk en neem je je kiezers op basis waarvan je hier gekozen bent niet langer serieus. Ik had het dan politiek correct gevonden als men eerst naar de kiezers terug was gegaan om daar een mandaat te vragen. Aan de andere kant hoor ik van sommigen ook nee. Nee betekent dat je van twee walletjes wilt eten en men suggereert hier dat de verkiezingsprogramma’s van die vier partijen die zij oorspronkelijk vertegenwoordigden, identiek zijn. Dat kan niet waar zijn.
De heer Ongering: Mijnheer de voorzitter. Ik heb een vraag naar aanleiding van een brochure die wij hebben gekregen, waarin ruimte gevraagd wordt voor regionale luchthavens. Daarin wordt als spreker aangekondigd voor een datum die na 7 maart ligt de wethouder van de gemeente Lelystad de heer Van der Zwan. Ik vind het niet helemaal kies dat dit hier op deze manier gesteld wordt. Mijn vraag is of u dat met mij eens bent. De voorzitter: Eerst een vraag van procedurele aard: wie is de steller van dat blaadje? Wie is verantwoordelijk voor de inhoud? De heer Ongering: Het organiserend comité is het Studiecentrum voor bedrijf en overheid. De datum waarop dit congres gehouden gaat worden, is 22 maart 2006. De voorzitter: Dan laten wij het voor de verantwoordelijkheid van die instantie om op dit moment te vinden dat iemand die nu wethouder is, wellicht ook dan wethouder is. Daar hoeft noch het college noch de raad iets van te vinden. De heer Ongering: Ik neem aan dat de heer Van der Zwan zich hier als wethouder heeft aangemeld en ik vraag of dit te doen gebruikelijk is. Wethouder Van der Zwan: Mijnheer de voorzitter. Ik heb niets aangemeld. Men heeft mij vijf keer verzocht of ik dat wilde doen. Ik heb ingestemd maar natuurlijk heb ik gemeld dat er dan verkiezingen zijn. Mocht ik niet meer terugkomen als wethouder, dan komt wethouder Van der Zwan niet. Dat gebeurt wel vaker. Dan komt er een andere spreker. De voorzitter: In alle helderheid. De heer Ongering mag niet de suggestie wekken dat een lid van het college zich zelfstandig - wetende dat er verkiezingen zijn, wetende dat het helemaal niet zeker is dat iemand als wethouder terugkomt - heeft aangemeld. Het zou u sieren om dat terug te nemen. Dat de betreffende organisatie dit vermeldt, is haar verantwoordelijkheid en daar moet het bij blijven. U bent dat met mij eens, denk ik. De heer Ongering: Als het juist is dat de heer Van der Zwan zich terugtrekt als hij geen wethouder meer is op dat moment, dan ben ik het met u eens. De voorzitter: Dat is niet aan de orde. Aan de orde is nu dat de verantwoordelijke organisatie iemand opvoert als wethouder. Dat doet dus niet de heer Van der Zwan, dat doet de organisatie. Uw suggestie dat van de kant van het college middels de heer Van der Zwan dat zelf gesuggereerd zou zijn, is door de heer Van der Zwan weersproken. Het zou u sieren om dat te aanvaarden. De heer Ongering: Ik aanvaard dat, maar ik blijf het niet netjes vinden dat het op deze manier gesteld wordt. De voorzitter: U blijft het niet netjes vinden van de organisatie. Dan sluiten we dit debat op deze manier.
2006
N8
b. Beantwoording schriftelijk gestelde vragen naar aanleiding van de door het college ter informatie aangeboden stukken aan de raad Er zijn geen schriftelijke vragen gesteld.
4.
Vaststelling agenda De agenda wordt conform ontwerp vastgesteld.
5.
Notulen van de op 8 december 2005 gehouden openbare vergadering De notulen worden conform ontwerp vastgesteld.
6.
Ingekomen stukken (tot en met 29 december 2005) (stuk nr. 3056) -1
Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Het vierde stuk (de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering) wordt behandeld op het Opinieplein. Ik neem aan dat het hier niet terecht staat? Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Er is een besluit genomen door het college over de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. De voorzitter: Er kan wel een procedure over dat stuk komen, maar wij nemen echte besluiten en geen voornemens. Mevrouw Van Selm: Ik vraag het omdat het van het raadsinformatiesysteem afgehaald is bij de achterliggende stukken. Dus voor de volledigheid vroeg ik het nog een keer: het staat er niet meer op en de overige stukken wel. De voorzitter: Daarover geen misverstand. Het college heeft het besluit genomen; dat is rechtens genomen door het bevoegde orgaan. Dat stuk gaat nu een bepaalde procedure in. Het kan nog wel onderwerp van discussie zijn, dacht ik? Wethouder Bootsma: Het is geagendeerd voor het Opinieplein; dat heeft de marktcommissie besloten. We kunnen het daar nog over hebben. Het besluit is genomen en het is in uitvoering. Voor kennisgeving aangenomen.
-2 -3 -4 -5
Het college wordt gemachtigd namens de raad op te treden tijdens de behandeling van het beroep bij de Raad van State. In handen van het college gesteld voor het uitbrengen van een raadsvoorstel. Ter afdoening in handen van het college gesteld. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Ik heb het college al twee keer gevraagd naar de ontwikkelingen aan de Uilenweg, in het bijzonder omdat er nog geen procedure is opgestart ex artikel 19. Toevallig heb ik hem vandaag in de krant gelezen, dus hij is inmiddels wel opgestart. Ik heb u met nadruk gevraagd of er voldoende draagvlak is en of er goed gecommuniceerd is met de omwonenden. Dan tref ik deze brief aan van 23 december. Mijnheer heeft
2006
N9
een brief gezonden naar aanleiding van de antwoorden die het college toentertijd op mijn vragen heeft gegeven en die hij in de krant heeft gelezen. Ik lees op bladzijde 1 al vijf keer het woord verbijstering. Mijn vraag aan u is nogmaals: op welke manier is er gecommuniceerd met de betrokkenen op de Uilenweg. In de brief heb ik namelijk ook gelezen dat men contact heeft gezocht met de gemeente. Dus het is van de andere kant uitgegaan. Zoals in de brief staat, hebben ze van de heer Van der Zwan te horen gekregen dat ze de normale formele weg moeten volgen en als de procedure is ingegaan dat ze daartegen bezwaar kunnen aantekenen. Dat staat op redelijk gespannen voet met de antwoorden die u mij tot twee keer toe gegeven hebt, dat er een goed communicatieproces met de omwonenden heeft plaatsgevonden. Dus graag zou ik van u willen horen wat hier in deze procedure mis is of wie het aan het verkeerde eind heeft. Wethouder Van der Zwan: Mijnheer de voorzitter. Het is goed gebruik als een initiatiefnemer iets wil ondernemen en daarvoor is een bouwwerk nodig, dat hij een bouwaanvraag doet. Ik heb begrepen dat die bouwaanvraag net bij bouw- en woningtoezicht is binnengekomen. Ik weet niet of de procedure al is gestart. Die bouwaanvraag wordt beoordeeld en dan weten we precies wat daar wordt voorgestaan. Wat ik wel weet, en ik heb daarvan de schriftelijke stukken, is dat de initiatiefnemers zelf - en ik denk ook dat het vooral op de weg ligt van de initiatiefnemers - met hun toekomstige buren zoals zij hun gesprekspartners omschrijven, gesprekken hebben gevoerd, hebben uitgelegd wat zij daar van plan zijn en hebben gevraagd of er vormen van samenwerking mogelijk zouden zijn. Ik heb daarvan brieven gezien. Ik heb mij daarvan vergewist, omdat ik de brief van de familie in kwestie zag. Er is met één ondernemer daar in de buurt al een samenwerkingsovereenkomst gesloten en met andere is de briefwisseling gestart. Het is nog niet helemaal duidelijk voor de initiatiefnemers wat daar allemaal mogelijk is en hoe ze het precies gaan doen. Wat wel van belang was, ook voor de bouwaanvraag kunt u zich voorstellen, is dat zij in beginsel in aanmerking zouden kunnen komen voor een trouwlocatie, want dat betekent dat je aan dat gebouw het een en ander moet doen. Ik weet ook dat Staatsbosbeheer, want de grond is van Staatsbosbeheer, in beginsel daar positief tegenover staat. Deze initiatiefnemers komen vanuit het Visvijvergebied. Met deze initiatiefnemers is al een hele tijd, mede op verzoek van enkele leden uit de raad, een mediationtraject in gang gezet om te kijken, omdat zij daar weg moeten, waar zij dan eventueel naar toe zouden kunnen verhuizen. We moeten dus even wachten op de start van de formele procedure en dan ben ik natuurlijk bereid, als de initiatiefnemers dat willen, om met de omwonenden te gaan praten. Maar eerst is het aan de initiatiefnemers om dat verder te doorlopen. De heer Jansen: Dat is helder. Mag ik nog één vraag stellen ter verduidelijking? Was u op de hoogte van de afspraken die er lagen tussen gedeputeerde mevrouw Bouwmeester en de betrokken bewoners aan de Uilenweg met betrekking tot die locatie? Wethouder Van der Zwan: Op welke afspraken doelt u? De heer Jansen: De afspraak dat op die locatie geen bouwvergunningen zouden worden afgegeven.
2006
N 10
Wethouder Van der Zwan: U doelt op de afspraak dat zij de enige zouden zijn op die plek en dat ze verder geen buren meer zouden krijgen, zoals zij in de brief schrijven? De heer Jansen: Die bedoel ik. Wethouder Van der Zwan: Ik ken een dergelijke afspraak niet. Ter afdoening in handen van het college gesteld. -6 -7
Voor kennisgeving aangenomen. Voor kennisgeving aangenomen.
-8
Mevrouw Kreuger: Mijnheer de voorzitter. Vandeze brief zouden wij graag het antwoord van het college willen zien. Er staat hier alleenter kennisgeving, maar ik mag toch aannemen dat deze mensen wel een antwoord krijgen op hun brief. De voorzitter: Wij stellen voor om deze brief, waarop wij natuurlijk een antwoord zullen maken, voor kennisgeving aan te nemen. Mevrouw Kreuger: Wij willen als fractie toch graag op de hoogte worden gesteld van een eventuele reactie vanuit het college of anderszins. Ik begrijp dat deze brief ook aan de commissie voor bezwaar en beroep is gericht. De voorzitter: Ik stel voor dat wij de brief beantwoorden en dat zodra het antwoord klaar is, wij een kopie van die brief aan het presidium sturen. Dan kan het presidium kijken op welke manier men hem op de raadsagenda al of niet geplaatst wil hebben. Dat lijkt mij een nette afwikkeling. Voor kennisgeving aangenomen. voorgelegd aan het presidium.
Een
kopie van
het antwoord wordt
De heer Hijmissen komt de vergadering binnen.
7.
Mededelingen Er zijn geen mededelingen.
8.
Voorstel tot vaststelling van de aangepaste Nota Recreatie en Toerisme 2005-2010 (stuk nr. B05.01652) Mevrouw G.J. de Jong: Mijnheer de voorzitter. De aangepaste hoofdlijnennota heeft een nieuwe insteek die wij kunnen gebruiken als kapstok voor de koers en het kader. Maar uit de ambitie en de acties van deze hoofdlijnennota blijkt te weinig dat het toerisme een belangrijke economische pijler is van onze stad. Bij de eerdere behandeling in de raad en in een gesprek met de betrokken ambtenaar heb ik een aantal voor de PvdA essentiële punten aangedragen. Jammer genoeg zijn deze niet voldoende in de acties van deze nota terug te vinden. Wij hebben deze punten niet in een motie of amendement verwerkt de vorige keer, maar wij verwachten dat u de volgende drie punten die ik noem in het actieplan wilt overnemen.
2006
N 11
Punt 1. Dat de gemeente in het actieprogramma concreet laat zien hoe ze haar eigen analyse van sterke en zwakke punten en kansen en bedreigingen benut door haar voorwaardenscheppende rol te laten zien aan marktpartijen. Bijvoorbeeld door het ondersteunen van netwerken om de lage organisatiegraad van de toeristische sector te keren en de samenwerking te bevorderen. Punt 2. Dat het Zuigerplasbos bestemd moet zijn voor eenvoudige dagrecreatie. Bijvoorbeeld het ontwikkelen tot een recreatiepark voor eigen inwoners met een eenvoudige horecavoorziening en waar je bootjes kunt huren, pootje baden, picknicken en dergelijke. Want de PvdA vindt het belangrijk dat de eigen inwoners de recreatieve mogelijkheden in de eigen stad meer kunnen benutten dan nu. Speciaal bedoeld voor die grote groep mensen in onze stad die het zich niet kan veroorloven op vakantie te gaan. Punt 3. Dat de gemeente in haar actieplan laat zien op welke wijze ze initiatieven neemt om de projecten te realiseren die ze essentieel vindt en zo belangrijk dat ze niet afwacht maar het voortouw neemt. Zoals u ook noemt de realisatie van een natuuractiviteitencentrum, zodat wij nadrukkelijker kunnen laten zien dat de Oostvaardersplassen bij het Lelystadse grondgebied horen. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. De lijvige nota die nu wordt gezien als achtergrondinformatie, deed vermoeden dat in de korte nota, de hoofdlijnennota, een visie zou prijken. Ik heb hem ondersteboven gehouden en binnenstebuiten gekeerd, maar kan geen visie ontdekken en dat vind ik jammer. Ik verneem graag wat de visie is die het college ons voorlegt. Dan is er iets opmerkelijks in de stukken te vinden. Wij komen vanavond tot een raadsbesluit, maar er ligt ook een collegebesluit voor. Het gebeurt niet zo vaak dat het verschillend is. Nu is het treffende dat het collegebesluit te vinden is in het raadsbesluit, de eerste drie punten en het college gaat verder, zoals mevrouw De Jong zojuist noemde, dat het college instemt met de verblijfsrecreatie in het Zuigerplaspark, maar legt het niet voor aan de raad. In het collegebesluit is ook te vinden dat instemming wordt betuigd met de gereguleerde overnachtingsplaatsen voor campers. Ik meen dat de ChristenUnie daarvan een groot pleitbezorger was. Het staat dus wel in het collegebesluit dat men daarmee instemt, maar hoe moeten we dat nu zien? Hoe houdt het college de raad voor wanneer in een nota iets van een instemming van de raad mag worden verwacht? Als we het maatschappelijk effect dat wordt verwoord in de korte hoofdlijnennota lezen dan ben ik het daarmee van harte eens. Verhoging van de aantrekkelijkheid en de kwaliteit voor bezoekers en ook voor inwoners. Ik zie dat er op drie hoofdopgaven - de omgeving, de knopen in de toeristische recreatie en het uitdragen van de kwaliteit - wordt ingestoken. Dat is alles om de stad heen behalve als u zegt dat een fietspad ook in de stad is. Ik mis mogelijkheden voor mensen met een krappe portemonnee, die zich voor de recreatie richten op het Kustpark, het Bultpark, het Stadspark en het Tussenwijkpark. Daarover wordt niets in de korte hoofdlijnennota gezegd, terwijl ik denk dat de recreatie van mensen niet iets is dat alleen voor de vakantie wordt bedoeld. Recreatie doe je bij wijze van spreken elke dag. Kinderen moeten elke dag kunnen recreëren. De omgeving nodigt daartoe volop uit. Laat ons daarvan genieten; laat ons ook vasthouden dat we niet teveel inbreiden, want dan gaan juist die groenkwaliteit en die recreatieruimte verloren. Dus mijn vraag is: hoe moet ik nu deze hoofdlijnennota inschatten op grond van wat het voor onze inwoners biedt? De heer Erica: Mijnheer de voorzitter. De fractie van Leefbaar Lelystad kan zich vinden in het voorliggende raadsvoorstel. Zij doet dit in de overtuiging dat van de vier hoofdpunten die in de raadsvergadering van 7 juli 2005 zijn aangevoerd, er twee integraal zijn verwerkt in de hoofdlijnennota. De andere twee, het actieprogramma en de financiering, zijn verwerkt in de nieuwe kapstok voor de visie. Ik begrijp niet
2006
N 12
helemaal wat daarmee wordt bedoeld, maar ik ga ervan uit dat het totaal beantwoordt aan de verwachtingen die gesteld zijn. Ik lees in de inleiding dat er een aanvullend overleg is geweest door een aantal vertegenwoordigers en gemeenteraadsfractieleden. Wij zijn één van de indieners van de motie en dan verwacht ik dat Leefbaar Lelystad bij een dergelijk gesprek aanwezig zou zijn geweest. Zijn het alleen de coalitiepartijen of ook de raadsfracties van de indieners van de motie? De heer Homan: Ik verwachtte dat u daarvan deel uitmaakte, mijnheer Erica. Ik verbaasde me daar ook over. Ik dacht: wie zijn dat; heet dat nu achterkamertjespolitiek? De heer Erica: Ik stel de vraag aan het college. De heer Benedictus: Mijnheer de voorzitter. Onze fractie is van mening dat het college er aardig in geslaagd is om de te uitvoerige en onduidelijke nota van juli vorig jaar thans te transformeren naar deze hoofdlijnennota. Wij gaan ervan uit dat de aangegeven koers en de aangegeven kaders dermate veel ruimte overlaten en scheppen, dat additionele initiatieven ruimschoots kunnen worden gehonoreerd. Graag zou ik de mening van het college hierover willen horen. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Belangrijk vinden we dat de nota Recreatie en Toerisme vooral geld in het laatje gaat brengen, dat het goed voor onze economische ontwikkeling zal zijn. Wij zien niet alleen de economische ontwikkeling in het vliegveld, maar ik denk dat de nota Recreatie en Toerisme zal moeten leiden tot het binnenhalen van toeristen en met name recreatieve bedrijven. Dat heb ik in de afgelopen vier jaar gemist: het binnenhalen van recreatieve bedrijven. Het is bekend dat bijvoorbeeld het dierenpark in Amersfoort helemaal klem zit binnen de bebouwde kom van de gemeente Amersfoort en dat men zoekende is naar ruimte. Wel, daar raak je dan precies één kernkwaliteit van de gemeente Lelystad. Jammer vinden wij het dat daarop te weinig acquisitie is gevoerd om een dergelijk belangrijk toeristisch en recreatief bedrijf binnen te halen. Voor de rest, dat heeft de heer Benedictus ook al gezegd, zijn wij blij met de hoofdlijnennota. Ik heb de programma’s van sommige partijen goed gelezen en ik denk dat het een goede basis is om daaraan straks uitvoering te geven binnen het werkprogramma dat na de verkiezingen zal worden opgesteld. Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben deze nota vergeleken met wat wij bij eerdere behandeling hebben aangegeven inzake de nota Recreatie en Toerisme. Wij waren tegenstander destijds van de verblijfsrecreatie in het Zuigerplasbos. Daarover hebben wij een motie ingediend samen met een aantal andere partijen. Wij zien nu dat dit overgenomen is en dat er geen verblijfsrecreatie is gepland in het Zuigerplasbos. Wij kunnen dus leven met deze nota. Wij denken dat de drie hoofdopgaven die het college zich stelt voor de komende periode, uitstralen dat er veel waarde wordt gehecht aan de kernkwaliteiten ruimte en rust. Wij vertrouwen erop dat het college alles in het werk zal stellen om dit te vertalen in concrete acties. Wij stemmen in met deze nota. Wij hebben nog één vraag over de status van het vorige stuk. Er staat dat het vorige stuk te vinden is op internet en als achtergrondmateriaal dient. We kunnen ons echter niet voorstellen dat dit waar is, omdat er een aantal zaken in staan die hierin ontkracht worden. De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Ik wil ingaan op de punten die de PvdA fractie naar voren brengt. Daarvan vind ik het eerste punt, namelijk dat het college aandacht heeft voor de zwakke organisatiegraad in de toeristische sector, wel
2006
N 13
belangrijk. Dat punt zou ik willen ondersteunen. De andere twee vind ik van mindere importantie. Ik denk niet dat je die zou moeten opvoeren bij de hoofdpunten van beleid die het college al naar voren heeft gebracht. Niet dat ik daar per definitie tegen ben, maar ik vind ze minder belangrijk. Dan denk ik dat u met de dagrecreatie in het Zuigerplasbos bedoelde, dat u voor de recreanten die er al zijn wat extra mogelijkheden wilt scheppen, maar het niet hebt over overnachtingsmogelijkheden en zwaar op het Zuigerplasbos beslag leggende functies. Mevrouw G.J. de Jong: Mag ik hierop reageren? Mijn fractie vindt dit een dusdanig belangrijk punt om dat nu te herhalen, omdat de camper wel is meegenomen en dit een uitwerking is die straks nog moet gebeuren. Ik moet zeggen dat wij dit een belangrijker punt vinden, of campers straks wel of niet een eigen plekje krijgen en dat heeft het college wel meegenomen. De heer Teunissen: Daarover blijven we dan van mening verschillen, denk ik. Dat neemt niet weg dat ik wel het punt zou willen ondersteunen dat de PvdA-fractie naar voren heeft gebracht over de organisatiegraad. De heer Van der Meij: Mijnheer de voorzitter. Afgelopen zomer heeft de CDA-fractie tijdens de bespreking van de nota aangegeven dat recreatie en toerisme duidelijk een groeimarkt is. Lelystad moet daarop inspelen. Het is bekend dat Lelystad genoeg mogelijkheden heeft om een aantrekkelijke stad te zijn voor recreatieve activiteiten. In de nota worden dan ook die mogelijkheden goed verwoord. Kritiek op de nota was dat er geen concrete keuzes gemaakt werden; waar gaat Lelystad voor? In de hoofdlijnennota wordt nu een hoofdkoers gepresenteerd. De keuze van een drietal hoofdopgaven is voor onze fractie een logische keuze. Bij de versterking van de toeristische knopen is onze fractie wel benieuwd hoe het college aankijkt tegen de rol die het stadshart kan spelen als toeristische trekker. De ontwikkelingen van het stadshart zullen toch zodanig zijn dat ook daarvan voldoende aantrekkingskracht moet uitgaan om recreatieve bezoekers te trekken. Graag een reactie van het college. De heer Van Veluwen: Mijnheer de voorzitter. Ook onze fractie kan instemmen met de voorliggende hoofdlijnennota. Wij zijn tevreden met de verwerking van ons amendement in deze hoofdlijnennota. Dus het hoeft wat ons betreft niet in detail te worden uitgewerkt. Dat neemt niet weg, zoals ik zojuist de discussie hoorde, dat ook de fractie van de ChristenUnie een groot voorstander is van recreatieve voorzieningen voor mensen met een smalle beurs. Eerlijk gezegd is dat een hogere prioriteit dan die kampeerauto. Het gaat erom of je dit soort elementen in je beleid meeneemt. Dit wil ik even duidelijk stellen. Een ander punt van aandacht wat onze fractie betreft zijn de toeristische hoofdknooppunten. Er worden er vier genoemd in de nota. De eerste is Bataviastad. Wij persoonlijk vinden dat een minachting van het Museumkwartier. Er wordt geen enkel museum in de nota genoemd. Wat ons betreft zouden die speerpunten, ik noem de Bataviawerf, het Nieuwland erfgoedcentrum en de NISA, de paradepaardjes van onze stad, als zodanig in de nota moeten worden opgenomen. Een tweede punt is een vraag over de haalbaarheid van de investeringen. Er moeten door derden behoorlijke investeringen gedaan worden. Met name het natuuractiviteitencentrum zal een paradepaardje van ons moeten worden. Maar hoe zeker is deze zaak? We gaan voorwerk doen; dat is prima, maar ik wil graag weten of het wel een realistische haalbaarheid heeft.
2006
N 14
Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. We hebben als college ervoor gekozen om de raad nu een hoofdlijnennota aan te bieden. De status van het stuk zoals dat eerder hier in de raad aan de orde is geweest, moet u niet meer of minder zien dan als achtergrondinformatie. We nemen vanavond de besluiten en in de te nemen besluiten staan een aantal zaken verwoord die in de oorspronkelijke nota op een wat andere wijze zijn geformuleerd. Dit over de status van het stuk. Ik duid met name op de overnachtingsmogelijkheden in het Zuigerplasbos, op de mogelijkheden tot het creëren van overnachtingsvoorzieningen voor kampeerwagens. Om meteen een verkeerde gedachte, en zeker de gedachte die de heer Homan meende te moeten uitspreken dat er sprake was van achterkamertjespolitiek, weg te nemen. Er is met enkele fracties nog enig contact geweest, vooral ter verduidelijking, naar aanleiding van de opmerkingen die zij in eerste termijn hebben gemaakt. Met die verduidelijking in handen konden wij verder met het vormgeven van deze notitie. Niets achterkamertjespolitiek. Ik denk dat dagelijks bestuur en raad op deze wijze best met elkaar kunnen omgaan. Daar is niets mis mee, mijnheer Homan. De ambitie die het college heeft ten aanzien van het toerisme is in opeenvolgende nota’s reeds uitvoerig beschreven. U kunt het terugvinden in het Meerjaren ontwikkelingsprogramma in het kader van het GSB; u kunt het in het Structuurplan terugvinden. Kortom, als de heer Homan beweert dat de nota geen visie uitstraalt, dan verwijs ik hem kortheidshalve naar deze onderliggende zaken, waarin dat helder beschreven staat. De toeristische sector is een groeisector waarin we graag onze partij willen meespelen. Dat kan niet op ieder gebied. Die ambitie moeten we, denken wij, ook niet hebben. Het is goed om je in te zetten op een aantal hoofdpunten, een aantal speerpunten. Voor de rest inderdaad wel zeer alert blijven en voorwaarden scheppend bezig zijn daar waar kansen en mogelijkheden zich gaan voordoen. In een hoofdlijnennota is het niet gebruikelijk om in detail te gaan. Dat was nu precies wat de raad niet wilde. Als we het bijvoorbeeld hebben over het natuuractiviteitencentrum wordt daar vanuit het college actief opgetreden richting Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer zal de realisatie van het NAC op zich moeten nemen. Terecht maakte de Christenunie de opmerking dat wij ons die investering niet kunnen veroorloven, € 10 tot € 15 mln. Echter, in de voorwaardenscheppende sfeer en in de vliegwielfunctie willen wij wel wat betekenen, want het is voor Lelystad van groot belang om aan die zijde van de Oostvaardersplassen die accommodatie te realiseren. Waarin kunnen wij als gemeente Lelystad vooral onze bijdrage leveren? Natuurlijk moeten we ruimtelijk de zaken op orde hebben, maar ook in de infrastructuur zal het nodige moeten gebeuren. Er zullen u nog voorstellen bereiken, want we hebben het niet over een paar bezoekers die men daar verwacht. Die zullen we op een goede manier moeten kunnen accommoderen. Als we het hebben over het Zuigerplasbos, zoals mevrouw De Jong vroeg, dan heeft het Zuigerplasbos op dit moment bestemming dagrecreatie. Wij doen daar in het kader van groot en regulier onderhoud het nodige. Het is niet zo dat het college van zins is om daar bijvoorbeeld een theehuis te gaan exploiteren. Dat is niet de bedoeling. Dat betekent niet dat we het onmogelijk gaan maken. Als er een initiatiefnemer is, een ondernemer die daar wat wil dan zullen we natuurlijk alle medewerking verlenen, mevrouw De Jong, om dit daar te realiseren. Wij zelf zullen in die zin geen initiatief nemen. Dat laat onverlet dat daar waar upgrading van zaken aan de orde is, we niet moeten schromen om dat te realiseren. Recreatie voor de inwoners, met name inwoners met een smalle beurs. Ik verwijs dan toch even naar de achterliggende stukken. In het vorige stuk hebben wij heel veel
2006
N 15
zaken op een rij gezet, té veel vond de raad zelfs, waarbij met name dat aspect benadrukt is. Allerlei aanpassingen in fiets-, voetgangers- en ruiterstructuren. Dat soort zaken. Dat laatste is er niet voor de mensen met een smalle beurs, vrees ik. Maar die zaken staan voldoende in de diverse programma’s en zullen fasegewijs aan u worden voorgelegd. Daarnaast, als we het bijvoorbeeld over fietsroutes hebben, zijn we afhankelijk van EPD-subsidies. Ook daarin zit behoorlijk beweging, dat zal u binnenkort volstrekt duidelijk worden. Het is niet zo dat het een onderdeel is dat wij veronachtzamen. Integendeel, zou ik zeggen. Daarbij moeten we ook verschil blijven maken tussen wat staand beleid is en uitbreiding of het maken van nieuw beleid. Er werd gevraagd hoe het stadshart in dit verhaal zit. Daarvoor hebben we staand beleid. Ik meen in 2000 hebben we naar aanleiding van een onderzoek uitgestippeld wat in het stadshart zou moeten kunnen. Daar kwam onder andere detailhandel uit, maar ook leisure en dat soort zaken. Mogelijkheden die zich daar zullen voordoen en waarop actief acquisitie wordt gepleegd, zullen we ten volle benutten. Dus in die zin zit het stadshart al in het hele verhaal en hoeft het niet apart in deze notitie benoemd te worden. Er werd een opmerking gemaakt over de organisatiegraad; die is wat zwak. Ik denk dat dit terechte opmerkingen zijn. Het is er niet beter op geworden sinds het faillissement van het FBT. Wat op initiatief van de gemeente is gebeurd, en ik benut deze mogelijkheid om u daarover te informeren, is dat we alle grote toeristische ondernemers om de tafel hebben gekregen en met hen op dit moment een soort van actieplan aan het formuleren zijn hoe we Lelystad met name, en het gebied in wat mindere mate, goed op de kaart kunnen krijgen en het toeristische bezoek aan onze stad kunnen entameren. Daarbij speelt ook nog een verhaal met de ANWB, en het ziet er niet ongunstig uit dat de ANWB hier binnenkort weer op een locatie haar deuren zal openen. In tweede termijn Mevrouw G.J. de Jong: Mijnheer de voorzitter. De antwoorden van het college zijn verheugend. Ik denk dat we mogen verwachten dat de acties ambitieus uitgevoerd zullen worden. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. Het eerste punt dat mij treft is een andere uitleg van wat ik noem achterkamertjespolitiek ten opzichte van wat het college zojuist verwoordde. Het college doet er maar mee wat het college wil, maar als ik lees: “Aanvullend zijn met vertegenwoordigers van een aantal gemeenteraadsfracties aanvullende gesprekken gevoerd. Dit enerzijds om precies op tafel te krijgen wat de voornaamste kritiekpunten waren en anderzijds om het draagvlak af te tasten voor de nieuwe opzet van de nota”, dan had ik dat graag breed op een normale manier aangetroffen en er ook in geparticipeerd. Dat kon nu niet. Ik vind dat geen correcte gang van zaken. Ik ben heel blij met het antwoord van het college waar het gaat om de activiteiten die plaatsvinden binnen de groene ring die om de stad te vinden is, voor de inwoners. Ze staan in het achtergrondplan, niet in het hoofdlijnenplan. Ze zijn ook niet opgenomen in de actielijst waarvoor financiën worden aangeduid. Ik vraag me af hoe het planmatig op een hoger niveau krijgen van die voor een groot deel van onze inwoners belangrijke plekken en mogelijkheden, tot stand zal komen. Ik ben het dan ook beslist oneens met de Inwonerspartij die zojuist de loftrompet stak over het stuk omdat het zo goed was voor de toeristen en ze er daarom zo blij mee waren. Geen woord van de Inwonerspartij over de inwoners. Dat bevreemdde me, want als je je
2006
N 16
toch ergens druk om maakt als inwonerspartij, dan is het om de recreatie van de inwoners binnen de stad. Ik wil afronden. Wat mij betreft is een visie een visie en die kun je zo kort mogelijk verwoorden in wat voor hoofdlijnennota dan ook. Ik heb wel een maatschappelijk effect ontdekt en ik ben het daar van harte mee eens. Dat schrijdt voort wat mij betreft uit een kort en bondig te formuleren visie. De heer Erica: Mijnheer de voorzitter. Ik vind dat de heer Bootsma de vragen goed heeft beantwoord, behalve die van mij. Ik heb gevraagd welke partijen aan het overleg hebben deelgenomen. Zo nieuwsgierig ben ik. Ik vind dat het een gemis is dat wij niet hebben deelgenomen als bezwaarmaker en motie-indiener. Verder zou ik graag willen weten of degenen die hebben deelgenomen aan dit overleg aan hun trekken zijn gekomen. Daarmee bedoel ik of zij de commentaren die in het overleg op tafel zijn gelegd, terugvinden in het resultaat dat u in de vorm van de hoofdlijnennota hebt aangeboden. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Dank voor de antwoorden namens het college gegeven. Ik blijf erbij, en dat hoor ik nu ook weer uit de mond van de wethouder: voorstellen, voorstellen, plannen, plannen, nota’s, nota’s enzovoort. Dat gaan we allemaal daadkrachtig straks oppakken. Nog wel een opmerking naar de Stadspartij van de heer Homan. Ik begrijp uw redenering helemaal niet meer, mijnheer Homan. U haalt aan, en dat zegt u ook tegen het college, dat het college nalatig is met de recreatieve bestemmingen voor de mensen met de smalle beurs en vraagt zich af waarom de Inwonerspartij daarvan niets zegt. Mijnheer Homan, mag ik u eraan herinneren dat wij ons vanaf 2002, en toen zat u nog bij een andere partij, met vuur hebben ingezet voor de parken, de prachtige parken die u zojuist noemde? We hebben ons ingezet om bebouwing daarvan te voorkomen. Dan kijk ik meteen naar mevrouw Zantingh aan uw linkerzijde, die ten aanzien van bebouwing in dat soort prachtige parken waar mensen met de kleine beurs zich recreatief kunnen vermaken, tot voortschrijdend inzicht is gekomen. De richting die in de hoofdlijnennota is aangegeven kunnen wij onderstrepen. Na vier jaar kunnen wij constateren dat wij nog over prachtige parken beschikken en ik durf gerust te zeggen: mede vanwege de Inwonerspartij. De heer Van Veluwen: Mijnheer de voorzitter. Ik wil dezelfde woorden gebruiken die de heer Erica gebruikt heeft: wethouder Bootsma heeft prima geantwoord, behalve op de vragen van mij. Ik had twee vragen: Wij hebben toch iets meer in huis dan alleen Bataviastad? En hoe serieus zijn de plannen van Staatsbosbeheer voor het natuuractiviteitencentrum? De voorzitter: Wil de heer Homan namens zijn groepering nog reageren op datgene wat de heer Jansen zei? De heer Homan: Graag, mijnheer de voorzitter. Op het moment dat de raad hier raadsbreed een amendement aannam inzake w O p I, stemde de Inwonerspartij tegen. Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Het gaat mij werkelijk te ver om het als achterkamertjespolitiek te beschouwen als ambtelijk contact gezocht wordt met een individueel raadslid met de vraag zijn verhaal te komen toelichten omdat het niet helemaal duidelijk is. Het is niet zo dat het bestuurlijk heeft plaatsgevonden. Het is informatief geweest. Verschillende raadsleden hebben aanvullende informatie gegeven, ik weet niet van welke partijen want ik heb er niet bij gezeten. Daar is naar mijn idee niets mis mee. Het bevordert de goede gang van zaken.
2006
N 17
Natuurlijk is er in een hoofdlijnennota sprake van een aantal richtingen, een aantal plannen die aangegeven worden. Het is vanzelfsprekend dat een aantal van die zaken een nadere uitwerking behoeven. Niet in lijvige nota’s, zeker niet, maar wel een concretisering, met name ook financiële concretisering. Daarin vallen keuzes te maken en dat kan nog moeilijk worden in de nabije toekomst. Die keuzes zullen niet eenvoudig zijn, want het gaat over veel geld. Het lijkt ons verstandig om zaken op te knippen in deelvoorstellen waartegen u dan ja of nee kunt zeggen. In het kader van de voorjaarsnota zullen u de nodige voorstellen bereiken, maar wij zullen ook subsidies nodig hebben, met name voor die voorzieningen die belangrijk zijn voor de inwoners van de stad met een smalle beurs. Ik denk daarbij aan het fietspadennetwerk. Wij zullen subsidies moeten veiligstellen en daarmee zijn we druk bezig. Nogmaals, die verschillende voorstellen zullen u in de loop der tijd bereiken. Hoe serieus is het NAC? Ik kan u verzekeren dat de plannen met enige regelmaat zijn bijgesteld. Van een zeer futuristisch gebouw tot een nu toch iets meer ingeperkt model. We hebben wel de zekerheid, denk ik, dat het NAC zal worden gerealiseerd. Ik kan nog niet precies zeggen op welke termijn, maar ik verwacht het komende jaar daarvan concrete plannen richting gemeente Lelystad. Daarover kunt u dan uw oordeel hebben, want dan zullen wij financieel de zaken mogelijk moeten gaan maken. Dan Bataviastad. Ieder noemt het gebied anders, maar daar waar gebied Bataviastad staat, wordt de Kuststrook bedoeld, want daar hebben we het natuurlijk over. De voorzitter: Mag ik concluderen dat wij tot besluitvorming kunnen overgaan? Dat is het geval. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
9.
Voorstel tot vaststellen van de herziene grondexploitatie bedrijvenpark Flevopoort november 2005 (gebied 5.8.1 / 5.8.2) (stuk nr. B05.01654) De heer Ongering: Mijnheer de voorzitter. De Inwonerspartij is opgevallen de zin: "De aanleg van breedband is kostenneutraal in de exploitatie opgenomen.” Daarover heb ik wat vragen. De breedbanddiscussie moet nog plaatsvinden en hier is schijnbaar al besloten om een breedbandvoorziening aan te leggen. Mag ik dan aannemen dat dit door een derde partij, dus niet door de gemeente gebeurt? Want dan zou kostenneutraal voor ons, kostenverhogend voor de bedrijven zijn die we proberen aan te trekken. En aangezien Nederland heel langzaam en moeizaam en voorzichtig bezig is uit een economisch dal te komen, moeten we geen extra hindernissen opwerpen voor bedrijven in de vorm van een hoger dan noodzakelijke grondprijs. Ik realiseer me dat er bedrijven zijn die op breedband af komen, maar die discussie moet nog gevoerd worden. Dan moeten we nu niet voor een voldongen feit gesteld worden. De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. Mijn vraag heeft ook te maken met de opmerking over de aanleg van breedband. Heeft de reden dat het nu kostenneutraal in de exploitatie is opgenomen, ermee te maken dat de gemeente de nodige beperkingen heeft inzake initiatieven om breedband op industrieterreinen aan te leggen, omdat het een verkapte vorm van bedrijfssteun zou kunnen zijn? De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. Intrigerend is dat inmiddels 50% van de kosten is gerealiseerd en nog slechts 17% van de opbrengsten. Hoe positief kijkt het college aan tegen een verhoging van het percentage van de opbrengsten en binnen wat voor termijn?
2006
N 18
Wethouder Mattie: Mijnheer de voorzitter. Dat van ICT weet ik niet helemaal zeker. Als gemeente hoeven wij daaraan geen bijdrage te leveren, maar andere partijen zouden dat wel kunnen doen. Ik zal u daarover nader schriftelijk informeren, want ik weet het niet helemaal zeker. Dit krijgt u op korte termijn. Op de vraag van de heer Homan kan ik antwoorden dat je op een dergelijk industrieterrein wat asfalt en rotondes zult moeten neerleggen en ook wat infrastructuur zult moeten aanbrengen, verlichting en dergelijke, voordat er überhaupt iemand komt te zitten. Dat is al heel lang geleden aangelegd. Toen kwam er een dip in de economie en dat betekent dat er niet zo veel grond is verkocht. Deze exploitatie loopt tot 2015. Dat houdt in dat de verwachting nu is dat voor 2015 een verhouding van 100:100 zal zijn ontstaan. De voorzitter: Ik zou een poging kunnen ondernemen om te kijken of wij niet schriftelijk hoeven te antwoorden door aan wethouder Lodders te vragen of hij wellicht zijn collega kan aanvullen. Stel dat het antwoord bevredigend is, dan scheelt dat weer het schrijven van een brief onzerzijds. Wethouder Lodders: Mijnheer de voorzitter. Bij de herziening van de grondexploitatie Larserpoort die onlangs in de raad is geweest, was € 80.000 opgenomen voor de aanleg van breedband. Dat had te maken met het vraagbundelingstraject dat heeft plaatsgevonden. Dat is het enige bedrijfsterrein dat we op dit moment via een vraagbundelingstraject proberen te ontsluiten met glasvezel. Voor de overige bedrijfsterreinen en de stad, dus de woningen, zijn we bezig met het opstellen van een businesscase. We hopen die nog deze raadsperiode aan u voor te leggen. Daarin zal Flevopoort worden meegenomen. Dat is de reden dat de opmerking is gemaakt van kostenneutraliteit. Het betekent dat je dat niet via de grondexploitatie financiert maar dat aanleg van breedband daar op een andere wijze zal plaatsvinden en dus ook met een andere financieringswijze zal gebeuren. De heer Ongering: Mijnheer de voorzitter. Ik zou toch graag willen weten of u dat dan tot een taak van de gemeente rekent. Het betekent dus dat wij € 80.000 moeten ophoesten om ergens breedband aan te leggen. U weet toch dat Europa dit verboden heeft? De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. Ik denk dat mijn vraag in dezelfde richting gaat als de opmerking die de heer Ongering nu plaatst. Wethouder Lodders: Mijnheer de voorzitter. De discussie over het wel of niet aanleggen van breedband gaan we nog voeren en ook wat de gemeentelijke taak daarin moet zijn. In eerdere instantie is afgesproken dat er op Larserpoort een vraagbundelingstraject zal plaatsvinden. Dat heeft ook plaatsgevonden. Op het moment dat het geld daadwerkelijk beschikbaar gesteld wordt, hoort er uiteraard een college- en een raadsbesluit bij. Het is uiteraard zo dat we dat volgens allerlei Brusselse regels moeten doen. Dat wordt heel goed uitgezocht. We zullen dat besluit niet zo maar nemen. De bedoeling is dat de kosten via de grondprijs weer terugvloeien naar de gemeente. Nogmaals, we lopen nu vooruit op besluitvorming die nog moet plaatsvinden. De voorzitter: Ik stel voor de beraadslagingen te sluiten en in te stemmen met de vaststelling van de herziene grondexploitatie. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
2006
10.
N 19
Voorstel tot het beschikbaar stellen van een krediet voor de realisatie van een recreatieve fietsverbinding richting Harderwijk (stuk nr. B05.01659) De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. Dit is een prachtig voorstel, want op deze manier wordt een verbinding gemaakt voor fietsers tussen het oude land, de Veluwe, en Lelystad. Dat kan de recreatieve ontwikkeling van Lelystad nadrukkelijk ten goede komen. Dus onze fractie is het graag eens met dit voorstel, maar toch wel twee vragen om verduidelijking en die hebben te maken met de financiële kant van de zaak. In de kanttekeningen van dit raadsvoorstel wordt gezegd dat met verschillende partijen overeenstemming is bereikt. Dan denk ik: gelukkig, want een belangrijk deel van het geld hebben wij niet zelf maar moeten anderen bijdragen. In de volgende zin wordt gezegd: als die overeenstemming niet tot een bijdrage leidt, dan hebben we een probleem. Dat roept de vraag op wat die overeenstemming dan wel is, als hij kennelijk niet van financiële aard is. Het tweede is: waarom denkt het college dat de raad zo machtig is dat wij kunnen beschikken over de portemonnee van de provincie en van FlevoLandschap? U vraagt de raad namelijk uit te spreken dat wij bijvoorbeeld bij FlevoLandschap € 250.000 vinden. Dat kan de raad toch niet uitspreken, dat FlevoLandschap € 250.000 moet betalen? Evenmin dat de provincie zoveel moet betalen? Er staat namelijk: de dekking van genoemd krediet te vinden bij. Dat is een formulering die ons erg verrast. Op deze twee samenhangende onderdelen graag een toelichting. De heer Erica: Mijnheer de voorzitter. Mijn complimenten voor het feit dat u als college een project van € 750.000 grosso modo in werking kunt zetten en daarvoor maar € 45.000 hoeft bij te leggen. Ik vind dat geweldig. Maar wij moeten weer een bedrag voteren. De heer Siepel heeft al gezegd dat het een viertal bedragen betreft waarvan wij er één, € 45.000, moeten bijdragen, maar het onderliggende plan ontbreekt. Ik neem niet aan dat u aan Stichting FlevoLandschap, de provincie en Brussel een briefje hebt gestuurd van één A4-tje met de mededeling: deze streep is een fietspad tussen de Landerijen en Harderwijk en dat gaat € 733.000 kosten; kunt u daarop een subsidie verlenen? Ik vraag mij dus af op grond waarvan deze instanties en instellingen hun financiële bijdrage toekennen. Ligt hieraan een bepaalde planvorming ten grondslag? De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Goed plan. De enige vraag die ik heb: wanneer kunnen we naar Nijkerk fietsen? De heer Soomers: Mijnheer de voorzitter. Inderdaad een goed plan; een mooie voorziening passend in ons beleid en dat ook nog met beperkte middelen middels participatie van anderen. Compliment voor het college voor dit plan. Wij vragen uitsluitend verder aandacht voor een goede aansluiting van dit regionale fietspad op het stedelijk fietspadennetwerk. Dan zijn we allemaal heel gelukkig. Mevrouw Kreuger: Mijnheer de voorzitter. Ook onze fractie is erg gelukkig met de aanleg van dit fietspad. Wij hebben het stuk zo gelezen wat betreft de financiering, dat dit geld alleen beschikbaar blijft als de andere partijen daarin hun deel bijdragen en dat het als dit niet gebeurt, vervalt. Wethouder Lodders: Mijnheer de voorzitter. De LF-paden zijn een landelijk netwerk. Een aantal van die paden liggen op Flevolands grondgebied, zoals het pad bij het Rivièragebied dat op ongeveer dezelfde wijze is opgeknapt halverwege vorig jaar en ook geopend is, en het zogenaamde LF-21 pad dat richting Harderwijk gaat en zelfs doorgaat naar Nijkerk omdat ook op Zeewoldens grondgebied een dergelijk pad ligt.
2006
N 20
De provincie is initiatiefnemer geweest voor dit pad en ook voor de andere paden in Flevoland. Dat is om de structuren van deze routes te verbeteren. Die lieten veel te wensen over in heel Flevoland. Het is een belangrijke recreatieve ontsluiting. Dat is al gemeld. Het was opgenomen in de Nota Toerisme en Recreatie. Dit is het eerste plan dat daadwerkelijk vanuit die nota uitgevoerd gaat worden en voor minder geld dan opgenomen was in de Nota Toerisme en Recreatie. Het bedrag is tot stand gekomen door onderhandelingen met de provincie. Zij waren namelijk de initiatiefnemers, zij hadden Europese middelen beschikbaar, zij hadden zogenaamde BART-gelden beschikbaar (Beleidsplan Actie Recreatie en Toerisme). Ze hebben ook een bijdrage gevraagd aan de gemeente Lelystad. Dat had te maken met het feit dat het pad aansluit op Lelystadse fietspaden en Lelystad er dus belang bij heeft dat dit pad aangelegd wordt om zo ontbrekende schakels op te heffen en toeristische en recreatieve voorzieningen met elkaar te verbinden. Dat in de kanttekening de opmerking staat zoals die er staat, heeft te maken met het feit dat de besluitvorming nog moest plaatsvinden toen het stuk gemaakt werd en het college daarover een besluit nam. Ik heb vanmiddag van gedeputeerde De Raad begrepen dat Provinciale Staten inmiddels akkoord is met het plan en dat ook het FlevoLandschap akkoord is. Dus in dat opzicht hoeft niets de aanleg meer in de weg te staan. Naar de formulering zou gekeken kunnen worden, maar ik denk dat dit het besluit niet in de weg hoeft te staan. Het gaat om de intentie die uit het besluit spreekt en die is, denk ik, erg duidelijk. De planvorming is samen met de provincie tot stand gekomen. Stukken die voor u ter inzage liggen, geven de route aan en uiteraard liggen daar heel wat gedetailleerde tekeningen en bestekken achter op basis waarvan de prijs tot stand is gekomen. Het is misschien goed om te melden dat de gemeente dit voorstel zo doet omdat de gemeente projectleider is voor het geheel. Dat heeft weer te maken met het BTWcompensatiefonds waarop we een forse besparing kunnen bewerkstelligen. Wanneer is het pad klaar en wanneer kan ik naar Nijkerk fietsen, vroeg de heer Jansen. De bedoeling is om de tweede helft van dit jaar het pad gereed te hebben. De heer Erica: Mijnheer de voorzitter. Ik ben blij te vernemen dat twee van de drie een toezegging hebben gedaan. Brussel is er nog niet bij, € 185.000, begrijp ik. Als die toezegging van Brussel niet tot stand komt, dan hebben we een probleem. Dan zitten wij voor € 220.000 in het schip. Wethouder Lodders: Zoals de heer Erica misschien weet, loopt Brussel in dit geval via de provincie en ik heb al aangegeven dat die akkoord zijn. De voorzitter: Mag ik concluderen dat de raad kan instemmen met de realisatie van het fietspad naar Harderwijk van ongeveer 10,5 km? Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
11.
Voorstel tot het in voorbereiding verklaren van een herziening van het geldende bestemmingsplan Lelystad Gordiaan 1979 (stuk nr. B05.01645) De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. Een korte vraag. In hoeverre is er overleg geweest met het ziekenhuis over de wijziging van dit bestemmingsplan? De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. De reden dat dit voorstel op onze agenda staat vanavond is dat het bestemmingsplan waarvan dit plan onderdeel moet
2006
N 21
uitmaken meer dan tien jaar oud is. Dan kan een artikel 19-procedure niet meer, dus vandaar dit voorstel. Dat heeft onze fractie tot de vraag gebracht hoe het zit met de prioritering van herziening van oude bestemmingsplannen. We hebben ooit besloten dat we daar vaart achter zetten, vervolgens hebben we als raad noodgedwongen moeten besluiten om dit ietwat te temporiseren en we krijgen bij het volgende agendapunt nog een dergelijk voorstel. Kan het college iets meer zeggen over de prioriteitsstelling als het gaat om de aanpak van oude bestemmingsplannen? De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Wij stemmen in met het voorstel, om de vergadering niet al te lang te laten duren. Ik denk dat hetgeen de heer Siepel aanhaalt een heel aparte discussie is, dus mogelijk kan het college het in zijn beantwoording houden bij dit voorstel. Wethouder Van der Zwan: Mijnheer de voorzitter. Ik zal met de vraag van de heer Siepel beginnen. Het is al heel lang het geval dat als bestemmingsplannen ouder zijn dan tien jaar, ze onderhevig zijn aan een extra regime. Dat is om de gemeenten op te jutten om de bestemmingsplannen up to date te houden en het is voor de rechtszekerheid van burgers van belang. We hebben daarover al een aantal jaren de afspraak met u hoe we dat doen en hoe we prioriteren. We hebben wat vertraging opgelopen en dat heeft ook te maken met de keuze die de raad maakt met betrekking tot inhuur. Daarover is met u nauwgezet gecommuniceerd. Wij lopen nog steeds volgens dat schema. Volgens die prioritering wordt bij de eerstvolgende begroting of rekening weer gekeken hoe ver we zijn en doen we daarvan verslag. Ik weet niet of er overleg is geweest met het ziekenhuis. Ik weet ook niet of dat noodzakelijk is. De Rabobank komt daar en wij gaan via een wijziging van het bestemmingsplan artikel 19 de Rabobank daar faciliteren. De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. In hoeverre komt de wijziging van dit bestemmingsplan eventueel in aanvaring met ambities in de verre toekomst van het ziekenhuis, zeker als we in ogenschouw nemen dat wij met de stad willen gaan groeien naar mogelijk een inwonersaantal van 120.000? Wethouder Van der Zwan: Naar het oordeel van het college niet. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
12.
Voorstel tot het in voorbereiding verklaren van herziening van een deel van het bestemmingsplan Milieuvriendelijk Agrarisch Centrum Lelystad Noord (stuk nr. B05.01661) Zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
13.
Voorstel tot vaststelling datum behandeling Jaarrekening en Voorjaarsnota op 1 juni 2006 (stuk nr. B05.01688) De heer Van der Houwen: Mijnheer de voorzitter. Ik wil mij beperken tot de jaarstukken 2005 dan wel de jaarrekening. Mijn fractie acht de jaarrekening een verantwoordelijkheid van de huidige raad. U stelt als college voor om de jaarrekening te laten behandelen door de nieuwe raad. Daarmee hebben we wat problemen. In die zin zou ik graag van het college vernemen wat toch de reden kan zijn dat in tegenstelling tot vorig jaar, als ik me niet vergis hadden we toen de jaarrekening al in februari tot onze beschikking, nu pas de jaarrekening komt nadat een nieuw college
2006
N 22
maar in dit geval zeer zeker een nieuwe raad is geïnstalleerd. We zouden graag van het college willen weten of er geen mogelijkheid is om de jaarrekening alsnog door de huidige raad te laten behandelen. De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Ik denk dat de heer Van der Houwen wat abuis is, want dat zou betekenen dat wij nog nooit zo snel in de bestaansjaren van deze gemeente de jaarstukken hebben kunnen behandelen. Het is waarschijnlijk zelfs sneller dan willekeurig welke commerciële instelling. Dat zou ik op zich toe te juichen vinden, maar ik denk dat dat niet realistisch is. Wethouder A. Kok: Mijnheer de voorzitter. Het planningsschema van de jaarrekening is zodanig dat de jaarrekening op 20 april 2006 aan de raad ter beschikking wordt gesteld. Dat is een planning overeenkomstig het gebruik dat we altijd hebben. Om de jaarstukken voor 12 maart wanneer de nieuwe raad wordt geïnstalleerd gereed te hebben, is technisch volstrekt onmogelijk. De jaarrekening kan wel eerder dan 1 juni naar de raad worden gestuurd, dat is 20 april. Het verdeelvraagstuk. Stel, en ik zeg met nadruk stel want dat is niet zeker, dat er een positief resultaat is, dan zal zoals gebruikelijk tot dusver bij de voorjaarsnotabehandeling de verdeling van het resultaat plaatsvinden. De heer Van der Houwen: Mijnheer de voorzitter. Het antwoord van het college kan ons in die zin bevredigen dat de uitleg van het college voldoende is. Echter, we willen daarbij wel alvast opmerken dat wij bij een eventueel positief resultaat zeer zeker willen inzetten op de reparatie van de 2% korting op de minima, evenals reparatie inderdaad op de subsidies aan de verenigingen. De voorzitter: U gaat ervan uit dat u terugkomt in de raad, begrijp ik nu. Ik constateer dat wij kunnen instemmen met de datum van 1 juni 2006, zoals is voorgesteld. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
14.
Raadsuitspraak inzake de voorgenomen nieuwe structuur van de Nederlandse politie (stuk nr. 3054) De heer Marseille: Mijnheer de voorzitter. Op basis van een tiental overwegingen wordt van de raad een drietal uitspraken gevraagd. Onze fractie is niet erg gelukkig met de procedure. Wij kennen uiteraard de discussie. We gaan er zelfs van uit dat op basis van de landelijk gevoerde discussie het een en ander aan het wetsvoorstel zal veranderen. Dat de gemeenteraden in Flevoland, die toch nauw bij deze materie betrokken zijn, hierover hun aanbeveling kenbaar maken, vinden wij wel een waardevolle zaak. Een bezwaar vinden wij dat wij bij dit stuk geen achterliggende stukken hebben gekregen. Een verantwoord oordeel over met name de eerste wel erg stellige uitspraak heeft daardoor een heel smalle basis. Het geheel wijzigen van de pas tien jaar oude structuur lijkt ons niet verstandig. Dat er toch binnen de huidige versnipperde structuur behoefte is aan een meer centrale beïnvloeding, lijkt niet geheel onlogisch als het gaat om zaken die een meer nationale of zelfs internationale aanpak vereisen. Ook voor de materiële voorzieningen zijn we voorstander van uniformiteit waar dat leidt tot efficiencywinst. Het versterken van de positie van de gemeenteraden juichen wij toe. Als dat in de huidige structuur ook mogelijk is, dan moeten we dat waarschijnlijk toch prominenter op de raadsagenda plaatsen. Het belangrijkste punt is voor ons echter dat de lokale
2006
N 23
ontwikkelingen vereisen, dat afstemming van de lokale politiezorg op de lokale situatie mogelijk moet blijven. Om die reden ondersteunen wij ondanks onze kritiek op het eerste deel van de tekst, de voorliggende raadsuitspraak. Overigens vragen wij ons dan wel af of gezien de recente ontwikkeling van de vorming van een landelijk bestuur van regiokorpsen, de raadsuitspraak mogelijk al is achterhaald. Daarover horen wij graag de visie van de voorzitter van de raad. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Normaal gesproken zou ik geen woordvoerder zijn waar het dit soort zaken betreft, maar aangezien deze motie om het regionale beleid gaat en om het landelijke beleid, zal ik toch als woordvoerder optreden. Het presidium heeft gemeend dit voorstel op de agenda te plaatsen. Kennelijk, en dat bespeur ik ook enigszins uit de woorden van de heer Marseille, zich niet realiserend dat deze problematiek nogal problematisch is en dat daaraan nogal wat achterliggende stukken ten grondslag liggen. Wil je je goed in de zaak verdiepen en antwoord kunnen geven op de vragen die hier voorliggen, namelijk of wij dezelfde mening zijn toegedaan om dit naar de minister te sturen, heeft mij dat twee dagen leeswerk vereist. Maar ik heb me er wel in verdiept; ik heb de hoofdlijnen gelezen. Nu onze mening. Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen dat het goed zou zijn om het politiebestel nader te evalueren. Zij heeft daarvoor de commissie Leemhuis samengesteld, qua samenstelling naar onze mening een volledig onafhankelijke commissie. De vraag is gesteld: sluit het huidige politiebestel nog voldoende aan bij de huidige samenleving? Dat is de vraag. Uit het rapport blijkt dat er is teruggekeken, een sterkte/zwakte analyse is gemaakt, en van daaruit een aantal aanbevelingen zijn gedaan aan de minister. De Inwonerspartij vindt dat welke keuze er dan ook gemaakt wordt door het kabinet, het zal moeten leiden tot een slagvaardig en efficiënt politiekorps. Maar ons lokaal belang is: zo dicht mogelijk bij de burger. En de democratische inbedding c.q. controle; ook die moet gewaarborgd zijn of zelfs versterkt worden daar waar dat kan. Dan onze minister. Ik heb een interview van hem gelezen. Moet alles dan anders? Minister Remkes vindt van niet. Hij zegt dat het juist belangrijk is dat de goede elementen van het huidige bestel worden behouden en dat het juist zijn ambitie is om het bestel daar waar nodig aan te passen, zodat het goede behouden blijft en de zwakke punten omgezet worden in sterke punten. Enige geruststellende opmerkingen van de heer Remkes wil ik u niet onthouden. Een belangrijk element om te behouden en te versterken is de plaats van de politie dicht bij de burger. De lokale inbedding van het bestel blijft een wezenlijk uitgangspunt. Dit betekent dat de burgemeesters onverminderd verantwoordelijk blijven voor het gezag, de handhaving van de openbare orde en veiligheid. De officier van Justitie blijft onverminderd verantwoordelijk voor het gezag over de strafrechtelijke handhaving. De daadwerkelijke aansturing van de taakuitvoering door de politie zal niet op nationaal niveau plaatsvinden. Dus geen nationale politie; het blijft zoals het is. Politiezorg begint lokaal, aldus de minister, en daarvoor is de lokale kennis, zelfs kennis van de buurt - denk even aan de wjkagent - belangrijk en onontbeerlijk. Er zullen door het kabinet kaders worden gesteld waarbij het lokaal bestuur en de hoofdofficier van Justitie hun verantwoordelijkheid volledig kunnen waarmaken. Dat is nogal iets. Mevrouw Leemhuis gaf aan dat zij in de toekomst een belangrijke rol ziet voor een veiligheidsbestuur op lokaal niveau. Dat spreekt mij aan, want daarmee wordt een integrale aansturing van alle bij de veiligheid betrokken partners gewaarborgd. De prestaties van de politie zijn de laatste jaren in Flevoland steeds beter geworden en daar mogen we trots op zijn. Dat korpsen nog te veel langs elkaar heen werken
2006
N 24
als het gaat om de echte beheersonderwerpen zoals verschillende ICT-systemen, welk aangiftesysteem er wordt gebruikt en dergelijke: wij zouden er geen probleem mee hebben als dat centraal zou worden aangestuurd. Dat zijn zaken die uit efficiëntieoogpunt best centraal geregeld zouden kunnen worden. Daarover worden zinvolle aanbevelingen gedaan door de commissie Leemhuis en daarover bestaat geen verschil van mening. Een laatste punt, de korpsbeheerder. Een uitspraak van de minister: beheer moet wat mij betreft ten dienste staan van het gezag. En zo is het ook. Van belang is dat bestuurlijke betrokkenheid bij het beheer moet blijven bestaan. Ook op dit vlak heeft de minister gezegd dat hij de argumenten van de commissie hieromtrent goed zal bestuderen. De heer Terbach: Mijnheer Jansen, we zijn hier in de gemeenteraad van Lelystad en volgens mij niet in de Tweede Kamer. Ik respecteer uw kennis over het wetsvoorstel maar wij hebben hier toch een stuk in de gemeenteraad voorliggen. Ik zit te wachten op uw mening over het voorstel van het college dat voorligt. U geeft een boeiend college over wat de commissie Leemhuis van de heer Remkes vindt, maar dat kan hier toch niet aan de orde zijn? De heer Jansen: Dat is de basis. Je moet een onderbouwde mening geven. Er worden hier tien punten aangehaald waarover je je een mening moet vormen. Ik geef de basis weer waarop de Inwonerspartij uiteindelijk een besluit neemt over dit voorstel. Wat wij ook belangrijk vinden, en dan kom ik tot een afronding, is dat voordat er ook maar enig besluit wordt genomen, minister Remkes samen met collega Donner het debat aangaat met de meest betrokkenen. Dan praten we dus over de korpsbeheerders, de hoofdcommissarissen, procureur-generaal en, let wel, ook met de VNG, onze vertegenwoordiger. Dit wetende bevelen wij met name onze nieuwe korpsbeheerder aan in dat toegezegde overleg met de minister, maar ook bij de behandeling hieromtrent in de Vaste Kamercommissie, onze belangen daarin te gaan vertegenwoordigen. De gevraagde raadsuitspraak zoals deze hier ligt, vinden wij sympathiek maar zoals wij daar nu tegenaan kijken, overbodig. De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. Als onze fractie het rapport van de commissie Leemhuis en het kabinetsstandpunt over dat rapport goed begrepen heeft, dan is de aanleiding voor die herziening van het politiebestel vooral gelegen in de behoefte om de repressietaken effectiever uit te voeren. Daar kunnen wij ons ook wel wat bij voorstellen. Maar als die reorganisatie van het politiebestel met zich mee zou brengen, en die vrees zit eigenlijk in deze raadsuitspraak verwoord en dat hebben we ook wel in commentaren op het kabinetsstandpunt en het rapport van de commissie gelezen, dat met name de preventieve taken wat in de verdrukking zouden kunnen komen, is dat iets wat ons minstens zoveel bezighoudt. Want zichtbaarheid van de politie voor de burgers, de heer Jansen noemde al de wijkagent, is voor ons een erg belangrijk punt omdat dat sterk van invloed is op het gevoel van veiligheid dat iedereen heeft. Dat gezegd zijnde, kunnen wij als fractie op zich met de uitspraak die gevraagd wordt goed uit de voeten. Wij moeten er echter wel bij zeggen dat de argumentatie die in de tien overwegingen zit niet overal even sterk geformuleerd is. Misschien draagt het teveel het karakter van compromissen op compromissen. Om dit te illustreren: wij vinden dat in de overweging niet goed terug te vinden is een confrontatie met de opvatting van de minister dat de repressietaken effectiever kunnen worden uitgevoerd en beter tot hun recht kunnen komen als een meer centrale aansturing plaatsvindt. Dat argument wordt niet ontzenuwd, althans wij hebben dat niet in de overweging kunnen lezen, nergens in de argumentatie, terwijl dat toch een eerste vereiste zou zijn. Als je vindt dat het kabinet ongelijk heeft bij een
2006
N 25
centralisatie van het politiebestel, dan zul je toch op z’n minst de argumenten die het kabinet daarbij hanteert, moeten ontzenuwen. Dat gebeurt hier niet. Samengevat, geen sterk verhaal maar met de strekking zijn we het eens. De heer Van der Houwen: Mijnheer de voorzitter. In het begin een kort citaat, geplukt van de website politie in Flevoland. "Politie Flevoland werkt vanuit de gedachte van het wijk- en gebiedsgericht werken.” Ook nog even een korte parafrasering van wat de heer Erica zei bij de nieuwjaarsreceptie, namelijk hij ging onder meer voor een verdubbeling van het aantal wijkagenten. Dit meegenomen en gegeven datgene wat reeds gezegd is door andere collega-raadsleden, dat dit landelijke beleid uiteraard effect heeft op het lokale niveau. Dat betekent dus ook, en dat is eveneens weergegeven door de heer Siepel, dat het vanuit het landelijk beleid gezien vooral gaat om repressie. Dat is datgene wat wij als fractie van de PvdA juist niet zouden willen benadrukken. Wij voelen veel meer voor preventie. Met andere woorden, als op deze wijze de politie veel meer centraal wordt aangestuurd en er dus veel meer de nadruk komt te liggen op repressie, dan zou het heel goed kunnen zijn dat het hele beleid ten aanzien van preventie steeds meer ondergesneeuwd zou kunnen raken. De heer Jansen: Mag ik een vraag aan de heer Van der Houwen stellen? De heer Siepel zei het ook en u gaat het nu herhalen. U zegt dat de nadruk op repressie wordt gelegd. Nee, waar de nadruk op wordt gelegd, en dat had u ook in het rapport kunnen lezen, is de bestuurlijke inbedding van de regionale politiekorpsen. Dat is het accent waar het om gaat. De heer Van der Houwen: U hebt ongetwijfeld ook de VNG-site bezocht, mijnheer Jansen. Daar vindt u een iets ander geluid. Die bestuurlijke inbedding is in feite de kritiek die wij daarop hebben. Op het moment dat je het beheer en het beleid gaat centraliseren, dus verder weghaalt van de werkvloer, loop je het risico dat je veel meer bureaucratisch gaat werken. Dat is één van de zaken waartegen wij bezwaar hebben. Met andere woorden, het weghalen van middelen op lokaal niveau en dat meer brengen naar centraal niveau. We achten het in de trend van decentralisatie waarmee veel diensten en organisaties momenteel te maken hebben, nogal tegenstrijdig. De heer Jansen: U begrijpt het echt verkeerd. Het kabinetsvoorstel wil helemaal niet centraliseren. Absoluut niet. Men wil juist een bestuurlijke inbedding op lokaal niveau. Daar gaat het over en daar praten we hier nu over. De voorzitter: Ik zal straks iets over de beeldvorming zeggen, want die klopt volgens mij niet. De heer Van der Houwen: Het beleid en het beheer worden losgekoppeld van de regio. En dat is wat ons betreft, zo hebben wij dat begrepen, de essentie van dit voorstel van het Rijk. We achten het van wezenlijk belang dat de politieorganisatie zichtbaar is, blauw op straat, en zich als zodanig opstelt in de haarvaten van de samenleving. Dat is in de straten van de stad, in dit geval onze stad. In die zin kunnen wij heel goed onderschrijven datgene wat het college aan ons vraagt om als raad uit te spreken. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. De Stadspartij deelt de zorg die uit deze voorgestelde raadsuitspraak spreekt. Er is al veel gezegd over het belang van de ruimte te hebben om op lokaal niveau die politiezorg in te vullen. Er is ook al gesproken door de heer Siepel en de heer Van der Houwen over de preventieve taken; het belang van meer wijkagenten, daadwerkelijk zichtbaar in de wijk. Dus dat hoef ik niet allemaal uitgebreid te herhalen.
2006
N 26
De zorg die uit deze voorgestelde raadsuitspraak spreekt, wordt door meer gemeenten gedeeld. De VNG heeft met haar manifest "Een sterke politie vraagt een sterke basis” ook die zorgen uitgesproken. Wat dat betreft prima die actiebereidheid. Het past ook prima bij de Stadspartij. Ik zou alleen nog één opmerking willen maken. Deze actiebereidheid hadden we ook graag gezien rond de WMO. De heer Van der Meij: Mijnheer de voorzitter. Veiligheid is voor alle politieke partijen altijd een belangrijk speerpunt. De burger moet in een veilige omgeving kunnen leven. Veiligheid staat dicht bij de burger. Ook is het van belang dat de burger ervaart dat de politie er is vóór die burger. Door een regionale aansturing van de politie kan dit effectiever gebeuren dan bij een landelijke politieorganisatie. Er kan beter worden ingespeeld op plaatselijke omstandigheden. De CDA-fractie ziet dus geen noodzaak om de huidige structuur van de politie te veranderen. Wij zijn dan ook voor de voorgestelde raadsuitspraak. De heer S.J. Kok: Mijnheer de voorzitter. Als ik het goed heb begrepen, vraagt de burgemeester de raad deze uitspraak te doen. Onze reactie als GroenLinks daarop is dat wij de zorg delen die in de voorgestelde raadsuitspraak naar voren wordt gebracht; vooral het probleem dat kan ontstaan als meer de nadruk wordt gelegd op repressie, dat ook veel makkelijker te meten is natuurlijk, in plaats van preventie waar de politie het toch van moet hebben naar onze mening. U legt drie uitspraken voor, maar over één daarvan hebben wij een vraag. U vindt dat de versterkte invloed van de gemeenteraden slechts van cosmetische aard is. Op zich is GroenLinks voor een versterkte rol van de gemeenteraden als het gaat om het bepalen van het beleid van de politie. Als dat wat meer geregeld wordt, zouden wij wel toejuichen. U brengt het naar voren als een negatief standpunt; iets als een argument om tegen de plannen van minister Remkes te zijn. Mag ik hieruit opmaken dat u van mening bent dat de betrokkenheid van de gemeenteraad versterkt zou moeten worden en verder zou moeten gaan dan wat het kabinet voorstelt? De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Ook mijn fractie heeft de zorg die in dit stuk verwoord is. Aan de andere kant hebben wij ook wel wat zorgen over de stellige formulering van een aantal uitspraken die we hier doen en die soms wat kort gesteld zijn. Ik noem er één. "De voorgenomen nieuwe structuur is overbodig.” Ik denk dat de nieuwe structuur op zich niet overbodig is, dat die structuur een antwoord probeert te geven op een aantal knellende problemen die ook onderkend zijn, maar dat het totaalpakket verkeerd uitpakt. Mijn fractie zou vinden dat de gemeenteraad meer invloed zou moeten kunnen hebben op de lokale politie en op de prioriteitsstelling die de politie daarbij doet, omdat wij vinden, en dat vindt ook mijn Tweede Kamerfractie, dat de nadruk meer op preventie zou moeten liggen dan op repressie zoals nu het geval is. Alles overwegende, en ik geloof dat de heer Siepel dit ook al verwoord heeft, wat haken en ogen aan de formulering maar met de achterliggende gedachte kunnen wij instemmen. De voorzitter: Van mijn kant een aantal korte opmerkingen. De heer Kok zegt terecht dat het geen stuk is vanuit het college maar vanuit de burgemeester. We hebben daarover met zijn zessen in samenspraak met de hoofdofficier overleg gevoerd en het nuttig geoordeeld om regionaal, binnen de regio Flevoland, de raad te vragen om een uitspraak te doen. Ik geef toe dat de formuleringen zoals ze gekozen zijn achteraf gezien wellicht wat puntiger hadden gekund. Maar waar het in het stuk om gaat, en ik denk dat dat de tendens is die u ook zelf uit de discussie oppikt, is of wij een bovenregionale en
2006
N 27
sommigen noemen het een nationale politie willen, of dat wij de politiezorg toch nadrukkelijk in de regio ingebed willen zien, al of niet met de figuur van de korpsbeheerder. Het stuk is met name bedoeld om als u dat wilt, op raadsniveau in de zes gemeenten een uitspraak te krijgen dat er in de wetgeving zoals deze voorligt een aantal tendensen zitten die slecht zouden zijn voor de lokale en de regionale politiezorg. Ze zouden trouwens ook, en dat zeg ik tegen de heer Siepel, slecht zijn voor de preventieve taken van de politie, want dat hebt u ook wel gelezen: er is in Den Haag nog steeds een behoorlijke strijd gaande tussen BZK enerzijds en Justitie anderzijds als het gaat om de prioritering van de politiezorg in de komende jaren. Ik dacht overigens wel dat de hoofdstukken die achter dit verhaal lagen, zowel het kabinetsvoorstel in samenvattende zin als de reactie van korpsbeheerder en hoofdcommissarissen, als voldoende adequate informatie beschouwd konden worden. Er ligt uiteraard veel meer informatie achter maar u hebt, denk ik, goed gemerkt dat het gaat om het principiële punt tussen het kabinet enerzijds en de regio’s anderzijds. De eerste vraag die de heer Marseille stelde: is een raadsuitspraak niet achterhaald, gezien datgene wat er nu aan de hand is? Mij dunkt, bepaald niet en ik zal u uitleggen waarom. Er is een wetsontwerp van de kant van het kabinet in voorbereiding. Het kabinet laat niet na om te zeggen dat als het aan haar ligt, zij zo spoedig mogelijk tot een reorganisatie van de politie wil overgaan. In hoofdzaak worden de gedachten van Leemhuis overgenomen en dat is het idee van het concernbestuur, waarbij de korpsbeheerder als figuur overbodig verklaard wordt, waarbij de korpschefs rechtstreeks aan het concernbestuur verantwoording moeten afleggen en daar zaken moeten doen en waarbij de burgemeesters, ook de burgemeesters/korpsbeheerders, teruggedrongen worden in de rol van slechts de gezagsfunctionaris. Met andere woorden, het beheer gaat weg bij de regio. Tegen de heer Jansen zou ik willen zeggen, los van het feit dat hij nog maar eens met zijn eigen korpschef moet spreken en zich de vraag moet stellen of hij dit standpunt kan blijven huldigen maar dat laat ik graag aan hem, dat wat nu gebeurt, is dat de minister tijdelijk omarmt de gedachte van de voorziening tot samenwerking. Dat betreft een samenwerkingsconstructie tussen de politiekorpsen, tussen de regio’s, waarin de politie zelf zegt, en ik ben daarmee van harte akkoord, dat de politie zelf regionaal heel goed als concernregio de zaak kan aansturen. Met andere woorden, daar is geen minister of Rijk voor nodig om aan te sturen, dat kan de politie zelf. De minister heeft zich daartegen zeer lang verzet, omdat hij vond met de minister van Justitie samen, dat het wetsontwerp gebaseerd op Leemhuis doorgang moest vinden. Maar de minister kon er uiteindelijk niet omheen dat er een massief blok was van hoofdcommissarissen, korpsbeheerders en nu ook het college van PG’s. U hebt recent in de krant kunnen lezen dat ook de voorzitter van het college van PG’s, de heer Brouwer, ‘om’ is en de gedachte van het voorzieningsverhaal tot samenwerking steunt. De minister ziet dus tegenover zich een blok waarin gezegd wordt, samenvattende: wij kunnen als Nederlandse politie onszelf zeer wel besturen. Dat doen we op het niveau van samenwerkingsverbanden, vandaar de term “voorziening tot samenwerking”, tussen de 25 a 26 regio’s. De minister (op het DG-niveau of anderszins) zit daar uiteraard bij, maar het feitelijke bestuur ligt in handen van de korpsbeheerders. Alle korpsbeheerders vormen het Algemeen Bestuur van de voorziening tot samenwerking; er wordt een DB uit dat aantal dames en heren gekozen en dat gaat dan het politieconcern besturen. Wat nu de val is, is dat de minister niet anders kon dan op dit moment akkoord gaan met dat massieve blok en dus akkoord moest gaan met de voorziening tot samenwerking, maar tegelijkertijd
2006
N 28
zegt en dat is een cruciaal zinnetje: het is waar dat ik daar nu even mee akkoord ga, maar ik ga wel door met de voorbereiding. Met andere woorden, als het aan dit kabinet ligt en aan deze minister, dan zal hij ervoor zorgen dat die uiteindelijke nationalisatie met het concernbestuur en met het overbodig maken van regio’s in die zin doorgaat. U weet echter uit de kranten met mij, dat de Tweede Kamer daar een stokje voor steekt en zegt: als regionaal in samenwerkende zin tussen korpsbeheerders de zaak zo ligt, los van het feit dat bepaalde politieke partijen zelf bedenkingen hebben tegen het wetsontwerp gebaseerd op Leemhuis, willen wij bekijken of de minister uiteindelijk zijn zin wel krijgt. Met andere woorden en terug naar deze raadsuitspraak, het is goed als signaal af te geven dat het los van het korpsbeheerdersverhaal, daarin heb ik uiteraard geacteerd, goed zou zijn dat alle burgemeesters zich daarachter scharen en dat het nog mooier zou zijn als ook de raden zich daarachter scharen om daarmee te zeggen: wij kunnen onszelf regionaal heel goed besturen maar wel in samenwerkingsverband. Dat ben ik met de heer Jansen wel eens, en daarom is ook die voorziening tot samenwerking gemaakt tussen de Nederlandse politiekorpsen, er is een aantal gebieden waarop beter samengewerkt kan worden. Ik heb zelf te lang in de regieraden ICT gezeten namens de korpsbeheerders om te weten, dat daar wel wat krachtiger door alle korpsen geacteerd had kunnen worden inzake samenwerking. Maar nogmaals, dat neemt niet weg dat ik zelf vind, en ik begrijp dat de raad dat ook in meerderheid vindt, dat in die voorziening tot samenwerking de politiezorg zoveel mogelijk regionaal gegarandeerd moet zijn. Dat brengt mij op het volgende onderwerp: beheer en gezag. Natuurlijk geldt dat voor de ene burgemeester wat meer dan voor de andere. Ik ben mij zeer bewust geweest de afgelopen jaren dat de korpsbeheerder wat specifieker een aantal beheersverantwoordelijkheden heeft in de regionale driehoek en ook in het regionaal college. Maar tegelijkertijd is de praktijk wel zo geweest in ons regionaal college dat ook al ging het beheer feitelijk in formele zin vanuit de korpsbeheerder, wij tal van beheersvraagstukken in het regionaal college besproken hebben en er ook altijd is gezegd welke sterkte per gemeente nodig is om het gezag op een goede manier te kunnen uitoefenen. Naar de heer Siepel toe zou ik iets willen zeggen als het gaat over het verhaal van preventie. Nogmaals, je kunt dat beter en wat uitgebreider uitwerken. Maar als wij in de overwegingen als burgemeesters zeggen dat de kern van het gemeentelijke veiligheidsbeleid juist bestaat uit preventieve maatregelen en acties, dan geeft dat aan, en dat is ook de goede discussie die wij binnen het regionaal college voeren, dat het evenwicht tussen preventie enerzijds en repressie anderzijds telkenmale goed in de gaten gehouden wordt. Met instemming van de hoofdofficier maken wij daarop telkenmale beleidsplannen. Juist in dat hele integrale veiligheidsbeleid tussen de zes gemeenten en de politie wordt met name aan die preventie nadrukkelijk aandacht besteed. Het stuk is geen compromis op een compromis, want we zijn het in wezen als burgemeesters erover eens, om de stelling heel scherp te betrekken: geen wetsontwerp a la Leemhuis maar een voorziening tot samenwerking. Daarmee is de inzet gekozen om zo regionaal mogelijk de politie te laten functioneren. Ik zou tegen de heer Kok willen zeggen, dat wij met het zinnetje dat de voorgenomen versterkte invloed van de gemeenteraden slechts cosmetisch is, zeggen dat je het altijd beter kunt doen. Ik heb misschien wel eens gevonden dat de invloed van raden ook in de huidige politiewetgeving sterker kan. Maar als ik kijk naar de voorstellen van Leemhuis en dus het wetsvoorstel van het kabinet, dan vinden wij het cosmetisch
2006
N 29
en waarom? Omdat de burgemeester vanuit zijn gezagsrol wel met de raad moet communiceren over beleidsplannen en dat daarin dus als het ware de invloed zit. Maar van de burgemeester die nu nog in het regionaal college met de korpsbeheerders samen beheersinvloed heeft, gaat die beheersinvloed weg en daardoor ook bij de gemeenteraden. Stel dat de burgemeesters en de gemeenteraden het met elkaar eens zijn, dan moeten zij beide bij de politiechef, dus niet meer bij de benoemde of gekozen bestuurder, als het ware te biecht en de politiechef moet te biecht bij het concernbestuur. Het is maar zeer de vraag of in die getrapte situatie de raden meer invloed krijgen. Nogmaals, het huidige model dat we nu praktiseren kan verbeterd worden, maar het is zeer de vraag of met name het nationale model wel zo veel verbetering behelst. Ik denk dat door een betere inbedding van het huidige bestel de invloed van de raad groter is dan in het andere voorstel. Ik constateer dat de politie - of het nu de recherche is of het is ICT of het zijn de zogenaamde shared services zoals het tegenwoordig heet, de callcentres en dergelijke - op tal van momenten veel beter samenwerkt dan een aantal jaren geleden. Als je de analyse van Leemhuis goed bekijkt, dan zijn haar opvattingen met name dat het in de ICT-huishouding is misgegaan. Ik weet als geen ander dat daar heel veel verbeteringen eerder hadden kunnen plaatsvinden, maar het is toch een wat mager motief om te zeggen: dat is nu het verhaal en daarom gaan we nationaliseren. Wat wij als korpsbeheerders de minister verwijten is dat hij iets teveel voor één anker gaat liggen en daardoor als het ware bijna het kind met het badwater weggooit. Tot slot wil ik tegen de heer Jansen zeggen dat ik het zou betreuren als hij het niet met deze uitspraak eens zou kunnen zijn. Je moet naar mijn opvatting door hebben (en u hebt dat volgens mij ook wel door) dat Remkes met zijn voorstellen echt aanmerkelijk ver gaat en gaat nationaliseren en dat een voorziening tot samenwerking van regiokorpsen veel meer de politie bij de regio en dus bij de gemeenten laat. Ik vind het op zich verheugend dat de raad in toch redelijke meerderheid deze raadsuitspraak zou willen ondersteunen. In tweede termijn De heer Marseille: Mijnheer de voorzitter. Uw beantwoording was helder. Ik heb daaraan niets toe te voegen. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Een raadsuitspraak komt natuurlijk het sterkst over als dat in unanimiteit is. Dat begrijp ik ook wel. We kunnen over veel zaken discussiëren, maar in grote lijnen zijn we het wel met elkaar eens. Als u echter uitlegt dat het ICT-verhaal aanleiding is geweest voor het rapport Leemhuis om tot een onderzoek te komen en er zelfs een complete reorganisatie in de lucht hangt, dan denk ik dat dat niet aan de orde is. Het is een zwakte/sterkte analyse geweest, zoals ik al gezegd heb. Zo lang korpsen met verschillende systemen naast elkaar werken, zodat je bijvoorbeeld in Amsterdam niet in het systeem kunt zien wat er in Limburg gebeurt, dan is dat een grote leemte, mede gelet op de criminele activiteiten die op nogal grote schaal georganiseerd plaatsvinden. Als u kijkt, en dat is al door meerderen gezegd, naar de drie punten die u aanhaalt, waarvan wij eveneens vinden dat ze niet krachtig zijn maar waarin er zaken staan als "de nieuwe structuur is overbodig”, dan hebben we daar problemen mee. Als er bijvoorbeeld zou staan dat de voorgenomen nieuwe structuur alleen maar leidt tot meer centralisme, dan zouden wij daarmee kunnen instemmen. Als bij punt 2 "slechts van cosmetische aard” verdwijnt en daarvoor in de plaats komt "niet ver genoeg gaat”, dan denk ik dat je een duidelijk signaal geeft dat die
2006
N 30
democratische inbedding met de plannen zoals die nu op tafel liggen, voor ons als gemeenteraad nog niet ver genoeg gaat. De voorzitter: U hebt in uw betoog minister Remkes uitgebreid geciteerd. Het is wel aardig om te weten dat het uitspraken betreft naar aanleiding van de voorziening tot samenwerking en niet naar aanleiding van zijn eigen wetsvoorstel; dan zou het veel interessanter zijn. Het verschil van opvatting tussen u en mij lijkt te zijn dat u zegt: laat de commissie Leemhuis en de wetgeving daarop nu maar gewoon doorgaan; terwijl ik zeg: de voorziening tot samenwerking tussen de korpsen is beter dan wat Remkes wil. Ik wil u vragen om te zeggen wat u nu precies vindt. De heer Jansen: Dat is ook in wezen de hamvraag. Wij zijn niet bij machte als gemeenteraad om het proces, het voornemen van het kabinet, tegen te houden. Het zou wat irreëel zijn als wij in onze raadsuitspraak zouden opnemen dat wij vinden dat Remkes zou moeten stoppen. De heer Van der Houwen: Het gaat erom wat u vindt als lokale partij. De heer Jansen: Ik vind dat de voorgenomen nieuwe structuur leidt tot meer centralisme. Dus daar ben ik het mee eens als het er zo zou staan. Maar zo staat het er op het ogenblik nog niet. Hier staat dat de voorgenomen nieuwe structuur volgens onze burgemeester volstrekt overbodig is. Dat is het knelpunt. De voorzitter: De tweede zin geldt ook: "en leidt alleen maar tot meer centralisme”. De heer Jansen: Wij zouden met u mee kunnen gaan als daar zou staan dat de voorgenomen nieuwe structuur leidt tot meer centralisme, in combinatie met hetgeen wij gezegd hebben: dat de voorgenomen versterkte invloed van de gemeenteraad niet ver genoeg gaat. De heer Van der Houwen: Mijnheer de voorzitter. U hebt zoals de heer Marseille reeds aangaf, met verve de raadsuitspraak verdedigd. Wij kunnen ons daarin heel goed vinden. Ik zou graag een beroep willen doen op de Inwonerspartij als lokale partij - het is toch enigszins pikant dat zij gaan voor een nationale politie als lokale partij - om die overweging mee te laten wegen in uw uitspraak straks en met de andere raadsleden mee te stemmen. De heer Jansen: Wij willen helemaal geen nationale politie. Wij willen niet naar centralisme toe. In onze optiek versterkt het deze raadsuitspraak alleen maar als je zegt dat het leidt, als de minister doorgaat, tot meer centralisme. De voorzitter: Nog even één kanttekening bij de raadsuitspraak. Ik geef nogmaals graag toe dat als je er nog eens opnieuw naar kijkt en je ziet alle overwegingen en alle formuleringen, dat het wel wat beter had gekund. Tegelijkertijd hebben we gezegd dat dit ongeveer de raadsuitspraak is die zou kunnen gelden als basis voor een gezamenlijke raadsuitspraak van alle zes gemeenten. Ik begrijp inmiddels van mijn collega’s dat zij datzelfde idee hebben en dat ze de uitspraak, en met name het verzoek dat in de overwegingen zit, voldoende vinden. Ik zou het erg betreuren als u uw voorstel zou handhaven, mijnheer Jansen, om het stuk te wijzigen. Dat geeft allerlei procedurele drukte. Dan moet ik weer terug naar alle andere collega’s, want dat is wel zo netjes. Het zou aardig zijn, zoals u zelf al hebt gezegd, dat deze uitspraak unaniem door de raad gedaan wordt, zodat het voor de nieuwe korpsbeheerder, de nieuwe burgemeester, een steun in de rug kan zijn als zij met
2006
N 31
een dergelijke raadsuitspraak met haar collega’s kan zeggen dat ook Lelystad daar unaniem achter stond. Dat geeft haar, denk ik, een wat steviger positie. De heer Jansen: Mag ik twee minuten de gelegenheid krijgen om met mijn achterban te overleggen? De voorzitter schorst de vergadering. De voorzitter heropent de vergadering. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Wij zijn van mening dat het gaat om het signaal. Er is al genoeg gezegd over de kracht van de tekst. Het gaat om het signaal en wij willen daarin zeker niet achterblijven. Dus wij zullen ook instemmen met dit voorstel. De voorzitter: Dank u wel. Mag ik dan constateren dat de raad unaniem achter de raadsuitspraak kan staan? Dat is het geval. Ik laat dit volgaarne aan mijn collega’s weten. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van de voorzitter van de raad besloten.
15.
Sluiting De voorzitter: Hiermee is de raadsagenda ten einde. Ik deel u nog mee dat wij elkaar op 25 januari in een iets andere setting opnieuw zien. Ik deel u ook mee dat ik aan de vice-voorzitter van de raad heb gevraagd of hij de vergadering van 26 januari wil voorzitten. Dat betekent dat dit mijn laatste normale raadsvergadering was. Ik dank u zeer voor alles wat we voor elkaar hebben kunnen betekenen. De heer Hijmissen: Mijnheer de voorzitter. U geeft het zelf al aan: het is feitelijk de laatste vergadering die u als voorzitter van de raad bijwoont. U bent begonnen met het nemen van afscheid. Een aantal afscheidsbijeenkomsten zijn er inmiddels geweest, maar we gaan daar een hele maand mee door. De bijzondere raadsvergadering, 25 januari, zal toch meer over u gaan; het is een raadsvergadering die u niet voorzit. U geeft al aan dat u gevraagd hebt aan de vice-voorzitter om dan de 26e maar voor te zitten. Ik geef de collega’s aan dat ik daarmee graag heb ingestemd, omdat het ook een wat vreemde figuur is als je de 25e afscheid neemt en de 26e vrolijk de raad weer voorzit. Dat zou net lijken op: "Heintje Davids komt weer terug” . Ik denk dat het past om namens de raad u te bedanken voor de wijze waarop u deze vergadering hebt geleid, op een zeer vakkundige wijze, zoals u dat vorige vergaderingen ook gedaan heeft. Ik wil u hartelijk danken namens de raad. Mevrouw Weijerman: Ja voorzitter. Eigenlijk veegt hij bijna het gras voor mijn voeten weg. Er is vanavond al het een en ander opgemerkt over wie er wel en wie er niet terugkomen in de raad. U weet dat in ieder geval zeker. U komt niet terug. Ik mag tenminste veronderstellen en daar komt ook Heintje Davids weer om de hoek dat u dus niet in de voetsporen van haar zult treden. Daar geeft men een burgemeester trouwens ook geen kans voor. Daar moet je artiest voor zijn. U heeft al veel afscheidsrondes achter de rug. Vanavond was dit de laatste raadsvergadering. Uw laatste raadsvergadering. De uitbreiding van de fracties waren u in mijn eerste raadsperiode een doorn in het oog. De tweede periode werd het nog erger. Het raadslid dat zich in de eerste periode van de fractie AOV/Ouderen Unie heeft afgescheiden en in de tweede raadsperiode bij het CDA heeft het op zijn eigen wijze opgelost. Maar er bleven er toch nog een paar over. Op één fractie na hebben zij
2006
N 32
zich met het AOV/NWP tot de fractie Stadspartij verenigd. En wij hopen nu juist dat wij u bij het scheiden van de raad hiermee een oplossing hebben geboden. En dat mag u gerust ook als een gebaar beschouwen in uw richting. In ieder geval zult u er bij de komende raadsperiode na de verkiezingen geen fracties meer bijkomen. De voorzitter: Hier moet de raad spreken. Hier kan ik niets van vinden. Mevrouw Weijerman: Nee maar daar bent u nu in ieder geval van verlost dan. Ja, waar was ik? U heeft er altijd een uitgesproken eigen mening op na gehouden en dat heeft wel eens tot botsingen geleid. Niet bij iedereen valt dit altijd in goede aarde maar wie kaatst kan de bal verwachten. U was geen grijze muis. Dat heeft u eens gezegd, dat wou u niet zijn. Dat was u ook niet. U heeft dacht ik toch een redelijk rustige optredende raad onder u gehad. Er zijn gemeentes die veel roeriger raden hebben meegemaakt. Ik mag wel uit naam van de gehele raad spreken, denk ik, dat u bij u een gezonde oude dag toewensen. Dank u. De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Weijerman. Dank u zeer, mijnheer Hijmissen. Mij rest niets anders dan nu de vergadering te sluiten en u wel thuis te wensen. De voorzitter sluit de vergadering om 21.30 uur.
Vastgesteld op 9 februari 2006.
De raad van de gemeente Lelystad, De voorzitter, De griffier,