2005
N 51
NOTULEN van de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lelystad, gehouden op donderdag 10 februari 2005 te 19.30 uur in het Stadhuis te Lelystad. Aanwezig zijn:
de heer Ch. Leeuwe, burgemeester/voorzitter; de heer N. Benedictus (VVD), mevrouw M. Boshuizen (D66), mevrouw J. Erbé (Leefbaar Lelystad), de heren S.G.J. van Erk (VVD), H.W. Gerritzen (VVD), de heren W. Hijmissen (CDA), C.J.J. Homan (Fractie Homan), Z.J. van der Houwen (PvdA), mevrouw M. Jacobs-Haagen (VVD), de heren W. de Jager (PvdA), W. Jansen (Inwoners Partij Lelystad), mevrouw A. de Jong (Fractie De Jong), mevrouw G.J. de Jong (PvdA), de heer S.J. Kok (GroenLinks), mevrouw L.A. Kreuger-Sietses (GroenLinks), de heren E.H.G. Marseille (VVD), S.W. Ongering (Inwoners Partij Lelystad), B. Poppens (VVD), mevrouw G.A. Riesenbeck-van Zwol (Leefbaar Lelystad), mevrouw E. van Selm (GroenLinks), de heren B. Siepel (ChristenUnie), H.P. Soomers (PvdA), J.H. Terbach (PvdA), F.H.L. Teunissen (D66), A. Verhoef (Fractie Verhoef), D. Waterhout (PvdA), mevrouw J.F. Weijerman-Hiddes (AOV/NWP), mevrouw D. Zantingh (CDA) en de heer W.B. Zweers (Leefbaar Lelystad), leden van de raad; alsmede de heren R. Bootsma, A. Kok, J. Lodders, J.P. Mattie, J.P. de Vries en T.J. van der Zwan, wethouders; en de heren D.J. Willems, gemeentesecretaris en J. Woltjer, griffier.
Afwezig zijn:
de heren W.J. Erica (Leefbaar Lelystad), F.M. van der Meij (CDA), A.M. René (CDA), C. van Veluwen (ChristenUnie), leden van de raad.
2005
1.
N 52
Gelegenheid gebruik te maken van het spreekrecht Er zijn geen insprekers.
2.
Opening De voorzitter: De vergadering is geopend. Berichten van verhindering zijn ontvangen van de heren Van Veluwen, Van der Meij, René en Erica. Inzake het burgerinitiatief, agendapunt 12, zal straks de heer Kuijer het woord tot ons richten. Voorts deel ik u mee dat ten aanzien van agendapunt 10 een brief is binnengekomen van het Pluspunt Vrijwilligerswerk. Deze brief kan bij de beschouwingen over punt 10 worden betrokken.
3.
Gelegenheid tot het stellen van mondelinge vragen Mevrouw G.J. de Jong: Mijnheer de voorzitter. Mijn fractie was deze week geschokt toen we lazen dat de IJsselmeerziekenhuizen een negatieve landelijke pers haalden. De kop was "IJsselmeerziekenhuis schiet te kort”. Naast de financiële zorg die we reeds hadden en in feite nog hebben, horen we via de media dat we ons nu ook zorgen moeten maken over de kwaliteit van de zorg voor onze inwoners. Wij hebben momenteel weinig vertrouwen in het management van het ziekenhuis. Het lijkt alsof men de zaak niet werkelijk onder controle heeft. We zijn dan ook benieuwd naar het onderzoek over het financieel management. We vinden het jammer dat eerst de inspectie er aan te pas moet komen. Nu blijkt ook dat zorgverzekeraars niet meer bereid zijn om verliesgevende afdelingen van een ziekenhuis te financieren. Er is wel één lichtpuntje, namelijk dat mevrouw Legrand een bruggenbouwer lijkt. Zij heeft gisteren een rapport uitgebracht waarin in feite iedereen vertrouwen heeft; wij ook. Maar kan het management deze mooie plannen wel uitvoeren? Onze vraag is of het college stappen kan nemen, zodat de negatieve spiraal waarin we verward lijken te zijn zich niet verder ontwikkelt. Wethouder De Vries: Mijnheer de voorzitter. Het rapport waarover in de kranten is gerept, is een intern rapport van het ziekenhuis uitgebracht door de inspectie. De gemeente kent het rapport niet. We hebben het inmiddels wel opgevraagd, maar nog niet ontvangen. We hebben ook nog geen antwoord ontvangen of we het wel mogen krijgen. Het is een intern rapport naar aanleiding van het verscherpt toezicht van de inspectie dat reeds anderhalf tot twee jaar bestaat voor de IJsselmeerziekenhuizen en waarin de inspectie constateert dat er op drie specialismen nog tekorten zijn. Dit was deels bekend bij het IJsselmeerziekenhuis. Daarop is een plan van aanpak, maar de inspectie constateert het niet in orde is. Daarnaast constateer ik dat het plan Legrand uit is, dat daarin overeenstemming is over hoe specialismen over de twee locaties worden verdeeld, dat de zorgverzekeraar daarin vertrouwen heeft en dit dan ook financiert en dat als het gaat over de bereikbaarheid, met het ministerie nog verder wordt gesproken. Het financieel management van het ziekenhuis zal op korte termijn op orde worden gebracht, want de uitspraak van het onderzoek wordt door het management opgevolgd en wordt gemonitord. Op korte termijn krijgen wij een uitspraak of het op orde is of niet. Ik kan de raad toezeggen dat het rapport van mevrouw Legrand naar de raad zal komen. Mochten wij het intern rapport van de inspectie krijgen, maar ik denk dat dit niet aan de orde zal zijn, dan zullen wij dit ter inzage leggen. Mochten wij hierover nog een gesprek met het ziekenhuis hebben dit zal binnenkort in een ander kader wel gebeuren - dan zullen we het verslag van dit gesprek eveneens ter inzage leggen.
2005
N 53
De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Een aantal allochtone vrouwen waarvoor de gemeente Lelystad reeds had goedgekeurd dat de kosten van een opleiding en kosten van kinderopvang zouden worden vergoed, mogen van de UWV niet die opleiding volgen. Dit is een redelijk actuele zaak omdat er uitsluitsel moet zijn voor 1 maart a.s., anders is de kans voor deze vrouwen verkeken, begrijp ik uit het stuk. Is dit het college bekend, heeft het college hierop reeds standpunten ingenomen en gaat het college hieraan iets doen? Wethouder A. Kok: Mijnheer de voorzitter. Dit geval is het college bekend. Het college heeft deze week contact opgenomen met de UWV en mede als resultaat daarvan, maar niet als enige, is nu bekend geworden dat het UWV alsnog toestemming geeft om de cursus te volgen. De heer Hijmissen: Mijnheer de voorzitter. Onlangs heeft het zogenaamde Noordvleugeloverleg plaatsgevonden; een overleg waarin Amsterdam, Almere en Hoofddorp participeren. Via de radio hoorde ik dat dit overleg vond dat vliegveld Lelystad fors mocht groeien tot een vliegveld voor vakantiecharters. Mijn vraag is of u als college hierover bent geïnformeerd. Zo niet, hebt u kennis genomen van deze opvatting? Bent u met de CDA-fractie van mening dat een dergelijke ontwikkeling veel verder gaat dan hetgeen wij hebben afgesproken, namelijk dat het vliegveld zich mag ontwikkelen tot business-airport? Hebt u reeds gereageerd en als u reageert hoe zal uw reactie luiden? Wethouder Van der Zwan: Mijnheer de voorzitter. Dit is een vrij land, dus iedereen mag zeggen wat hij van iets vindt. Zo heeft het college dit opgevat. Wij zijn niet vertegenwoordigd in het zogenaamde Randstadoverleg. Ik meen de Provincie wel; de deputeerde Greiner heeft een keer wat gezegd. Het leek ons dienstig om contact te zoeken met de Gedeputeerde om te melden dat als er uitspraken worden gedaan over de ontwikkelingsmogelijkheden van het vliegveld, het wel in de rede ligt om daarbij de gemeente Lelystad te betrekken. Ik neem aan dat dit gaat gebeuren. Als het gaat om de mening van de gemeente dan hebben wij gezegd en ook de raad heeft gezegd, dat business-airport, PKB 1, ons kader is. Dat betekent dat wij ons houden aan de milieugrenzen die daaraan gekoppeld zijn. U hebt er daarnaast kennis van kunnen nemen dat de directeur van het vliegveld bij nieuwjaarsbijeenkomsten en anderszins melding maakt van het feit dat als het vliegveld een iets andere ontwikkelingsrichting ingaat en niet meer uitsluitend business-airport is maar bijvoorbeeld ook vakantiegangers naar hun bestemming laat brengen, dit kan binnen de daartoe afgesproken milieugrenzen. Wij nemen daar kennis van; we hebben nog niets op papier gezien. Zodra dit het geval is, zullen wij dat zeker met u overleggen. Wij zullen, nu we al deze geluiden horen, bij de Provincie aandringen om daar eens aan de deur te kloppen. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. In oktober vorig jaar heeft de CDA-fractie schriftelijk vragen gesteld over Schateiland. In het antwoord van het college is gemeld dat de verwachting was dat op korte termijn een beheersovereenkomst met de Stichting Schateiland getekend zou worden. Onze fractie heeft begrepen dat deze overeenkomst nog niet tot stand is gekomen. Wij hebben daarover twee vragen aan het college. Wat is de oorzaak dat deze overeenkomst nog niet tot stand is gekomen? Wat is op dit moment de stand van zaken? Wethouder Lodders: Mijnheer de voorzitter. De overeenkomst is inderdaad nog niet tot stand gekomen. De reden daarvan is dat er nog geen overeenstemming is over deze overeenkomst. Op enkele punten zit het vast. Recent heeft hierover bestuurlijk overleg plaatsgevonden. De laatste puntjes worden nu op de i gezet. Het is de
2005
N 54
bedoeling om eind februari opnieuw bestuurlijk overleg te voeren en tot een definitieve overeenkomst te komen. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. Tijdens de besprekingen over WOP-II, vooral bij de bewonersbesprekingen over positieve en negatieve aspecten van de omgeving, is er stevig gesproken over het negatief gebruik van de stadscamping met betrekking tot illegaal bewonen en het gebruik van de omgeving aldaar. Is het college hiermee bekend en is er op het gebied van handhaving iets te ondernemen? Wethouder De Vries: Mijnheer de voorzitter. Het college is hiermee bekend. Het college is in gesprek met de exploitant van de camping en ontvangt op korte termijn één van de bewoners van Langevelderslag. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. U weet dat de coffeeshop op de locatie de Doelen een verdeeld punt is in de gemeente. Ik heb er kennis van genomen dat er een informatieavond is geweest voor de bewoners van de Grietenij. Ik heb er tevens kennis van genomen dat deze avond zeer slecht bezocht is. Het was even slecht weer als vanavond en zelfs nog kouder. De gemiddelde leeftijd van deze mensen ligt op een hoog niveau. Mijn vraag is of het college voornemens is om naar de bewoners toe te gaan en op locatie nogmaals een informatieavond te houden, omdat er een lage opkomst was van deze mensen bij de informatie die op het gemeentehuis is gegeven. De voorzitter: Het antwoord is nee. Wij hebben op een goede manier de voorlichting gegeven. We hebben het onderwerp breed geafficheerd. Dit heeft een bepaald resultaat opgeleverd. Wethouder Van der Zwan heeft overigens op dezelfde avond in alle openbaarheid samengevat wat ons standpunt is. Het lijkt mij correct om het daarbij te laten. Wij hebben de indruk dat al hetgeen wij eraan konden doen, op een nette manier is gebeurd.
4.
Vaststelling agenda De agenda wordt conform ontwerp vastgesteld.
5.
Notulen van de op 13 januari 2005 gehouden openbare vergadering De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. Ik wil graag een kleine correctie aangeven. Deze heeft betrekking op de eindtijd. Op bladzijde N50 staat als eindtijd: 23.55 uur. Dit moet zijn 22.55 uur. Met inachtneming van bovengenoemde wijziging worden de notulen vastgesteld.
6.
Ingekomen stukken (tot en met 1 februari 2005) (stuk nr. 2973) 1.
Mevrouw Boshuizen: Mijnheer de voorzitter. Wij vinden het initiatief om gedeeld autogebruik te bevorderen een aardig initiatief. Normaal gesproken zouden we kijken of deze brief in de commissie zou kunnen worden besproken, maar die is er niet meer. Ik wil graag weten wat het college van plan is hiermee te doen; of wij het antwoord ter informatie ergens aangeboden kunnen krijgen en hoe dat verder moet met een dergelijke procedure.
2005
N 55
De voorzitter: Normaal gesproken hoort u er verder niets meer van; wij doen de brief immers af. Ik zal in het presidium bespreken of wij een werkwijze kunnen vinden om ook de afgedane stukken op de een of andere manier aan u via het RIS of anderszins ter kennis te brengen. Mevrouw Kreuger: Mijnheer de voorzitter. Wij hebben ten aanzien van brief 1 en brief 4 het verzoek om het antwoord aan de raad te zenden. De voorzitter: In principe in de afdoeningsituatie niet. Ik wijs op mijn antwoord van daarnet. Het ligt dus niet aan het college, maar we kunnen uiteraard wel een systeem ontwikkelen waarbij de afgedane brieven ter inzage van de raad komen. Over hoe ze ter inzage komen, moet goed in het presidium worden gesproken. Ter afdoening in handen van het college gesteld. 2. 3.
Ter afdoening in handen van het college gesteld. Ter afdoening in handen van het college gesteld.
4.
De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. Ik heb een inhoudelijke vraag. We zitten nu even in een grijs vlak, maar het lijkt me urgent om een mening te krijgen van het college of de methodiek die de gemeente Urk heeft gehanteerd met betrekking tot het enkelvoudig aanbesteden van groenonderhoud aan het Concern voor Werk, een methodiek is die wij hier in Lelystad kunnen toepassen om het Concern voor Werk op de been te houden. De voorzitter: Met alle waardering, wat u nu doet kan niet. Het is een ingekomen stuk. Het college zal de brief afdoen. Ik heb zojuist gezegd dat we kunnen kijken hoe we u over de afdoening zullen informeren. Het lijkt me nu niet dienstig om een tussenprocedure te bedenken om op grond van ingekomen stukken opnieuw uitgebreid te gaan discussiëren. Dan blijven we elkaar echt bezig houden. Ik neem dit derhalve niet over maar zal er wel voor zorgen dat in het presidium wordt besproken hoe we de afgedane brief te uwer kennis zouden kunnen brengen. Ter afdoening in handen van het college gesteld.
5.
Ter afdoening in handen van het college gesteld.
6.
De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Ik zou willen vragen wat het college met dit rapport gaat doen en op welke wijze het college de raad hierover gaat informeren. Wethouder Mattie: Mijnheer de voorzitter. We zullen dit rapport ter inzage leggen. U zult zien dat ongeveer 80% van hetgeen daarin is vermeld, overeenkomt met de uitgangspunten die wij reeds hadden. Voorts zullen wij kijken of er nog iets is af te stemmen. Als dat niet het geval is, zullen wij de Kamer van Koophandel informeren waarom dat niet het geval is, want deze heeft niet altijd dezelfde uitgangspunten. Het is nog maar de vraag of het onverkort allemaal wordt overgenomen. De voorzitter: Ik wil hierbij aanvullend opmerken, dat dit reeds een stuk ter inzage is. Met andere woorden, het stuk ligt er, er zitten opvattingen in, het college zal deze opvattingen afdoen. We moeten een werkwijze zien te vinden
2005
N 56
hoe we dit precies afdoen, maar dat zal nog wel enig denkwerk van het presidium en daarna van de raad vragen. Ik heb wel de neiging om het antwoord te ondersteunen - eenheid van beleid - maar tegelijkertijd in de procedure in het presidium te kijken hoe we het precies gaan doen. Ter afdoening in handen van het college gesteld. 7. 8. 9. 10. 11.
7.
Ter afdoening in handen van het college gesteld. Ter afdoening in handen van het college gesteld. Voor kennisgeving aangenomen. Wordt betrokken bij de besluitvorming over dit onderwerp. Wordt betrokken in de raadsvergadering van 24 februari 2005.
Beantwoording verzoek om inlichtingen van de fractie van het CDA op grond van artikel 38 van het Reglement van orde van de gemeenteraad inzake situatie voormalige ID-ers / medewerkers RTO (stuk nr. B05.00059) Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. In de eerste plaats wil het CDA het college bedanken voor de beantwoording van de vragen. Nog één opmerking. Al in de eerste helft van 2004 was bekend dat de constructie via RTO niet mogelijk was. Toch is het merendeel van de maatregelen, dat nu genoemd wordt in de antwoorden, eerst in het najaar van 2004 genomen. De CDA-fractie betreurt dit, maar gaat er tegelijkertijd van uit dat het college verder voortvarend zal acteren op dit dossier. De heer Ongering: Mijnheer de voorzitter. Bij vraag 5 blijkt uit het antwoord van het college dat RTO dezelfde snelheid heeft als de betreffende wethouder. Wij zouden er toch op willen aandringen dat dit met enige spoed wordt afgehandeld, want een jaar nodig hebben om een zaak op orde te brengen, lijkt mij iets aan de lange kant. De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. Ik heb een korte vraag met betrekking tot de voormalige ID-ers. Er is ons in ieder geval één geval bekend van een ID-er die is aangesteld als beheerder van een buurthuis. Zijn contract is onlangs opgezegd. Is het mogelijk dat dezelfde beheerder onder een andere financiering weer wordt aangesteld? Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Inhoudelijk komt deze kwestie uitgebreid later op de agenda terug, maar ik heb een vraag over de beantwoording. Er staan veel feiten in over hetgeen is gebeurd met de mensen die in dienst zijn getreden bij de RTO. Opvallend is dat de uitstroom zo gering is. Doordenkend over welke mensen dit zijn en pratend over het hele uitstroom traject dat gerealiseerd moet worden de komende tijd, is de vraag hoe het college deze groep mensen nu beoordeelt in hun kansen op uitstroom. Als je ziet dat de mensen allemaal de laatste jaren aan het werk zijn geweest, zou je zeggen dat zij supergoede kansen moeten hebben om weer aan werk te komen; vooral als je het vergelijkt met andere mensen die in de bijstand zitten. Toch is die uitstroom niet gerealiseerd. Zou de wethouder hierover iets kunnen zeggen; hoe het college dit beoordeelt? De voorzitter: Ik wijs de heer Zweers erop dat wij de goede traditie hebben om geen individuele gevallen als zodanig te benoemen en te behandelen, want dat is niet correct. De wethouder kan er in algemene termen op ingaan, maar specifiek betreffende het geval dat u noemt, is het niet kies om dat in een openbare vergadering te doen.
2005
N 57
De heer Zweers: Mijnheer de voorzitter. Ik heb in dat opzicht slechts genoemd dat mij in ieder geval één geval bekend is. Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Ten aanzien van de snelheid van handelen: halverwege het afgelopen jaar is ons definitief gewaar geworden dat de gebruikmaking van de RTO-constructie geblokkeerd werd. Daarna is een instrumentarium ontwikkeld - en daarmee zijn we op dit moment volop bezig - om een goede monitoring te hebben van welke mensen nu precies zitten in de IDregeling en wat de kansen zijn op uitstroom. De uitkomst daarvan is mij op dit moment nog niet bekend, maar zal binnenkort wel bekend zijn. We zullen dan kunnen beoordelen waar de kansrijken zitten op doorstroom naar arbeid. Tegelijkertijd voeren we overleg met diverse instellingen die op dit moment beschikken over ID-ers. Tot mijn vreugde kan ik melden dat bij Coloriet, waar aanvankelijk werd gezegd dat men geen ID-ers in dienst zou nemen, de mogelijkheden daartoe zeer verruimd zijn, dan wel dat definitief een fors aantal mensen in dienst zullen komen. Wij hopen dat bij andere instellingen deze ruimte eveneens zal gaan ontstaan. Daar waar wij moeten constateren dat de mogelijkheden minimaal zijn bij de inleners waar de mensen op dit moment zitten, zullen wij uiteraard alle zeilen bijzetten om hen elders op een traject te zetten dat hen wel naar reguliere arbeid leidt. Nogmaals, het definitieve inzicht heb ik op dit moment nog niet, maar de voortekenen zien er niet verkeerd uit. Daarbij moeten wij ons wel blijven realiseren dat het uitstromen van alle ID-ers naar een reguliere baan utopisch lijkt. In dit antwoord valt tevens enigszins de vraag van de heer Zweers. Wij zullen individueel kijken hoe wij met de ID-ers kunnen omgaan om hen wel op het gewenste traject naar de reguliere arbeid te krijgen. Het door u aangehaalde voorbeeld zal zonder enige twijfel op dit moment bekend zijn. Voor kennisgeving aangenomen.
8.
Beantwoording schriftelijke vragen van de fractie van D66 op grond van artikel 37 van het Reglement van orde van de gemeenteraad inzake het werkbezoek aan de Antillen (stuk nr. B05.00106) De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Dank aan het college voor de beantwoording. Ik heb twee vragen ter verduidelijking. De kosten van de projectleiding worden door de gemeente gedragen. Betekent dit de kosten van de projectleiding in Lelystad of voor het totale project? De kosten van het werkbezoek worden ten laste gebracht van de reïntegratiebudgetten. Hebben we het hier over de reïntegratiebudgetten van het werkdeel WWB? De voorzitter: Ten aanzien van de eerste vraag bestond de delegatie zoals u weet uit een aantal mensen. Deels uit mensen van het bedrijfsleven die hun eigen kosten hebben gedragen en deels uit mensen die op kosten van de gemeente zijn meegegaan. Degene die wij extern hadden ingehuurd, een voormalig projectmedewerker in het traject, is eveneens in hoge mate op kosten van de gemeente, op mijn verzoek overigens, meegegaan. Ten aanzien van de tweede vraag kijk ik even naar wethouder Kok, omdat hij de exacte formulering weet. Ik heb de neiging om ja te zeggen, maar het is altijd goed om volledigheidshalve zo goed mogelijk te antwoorden. Wethouder Kok: Het antwoord is kort en krachtig: ja. Voor kennisgeving aangenomen.
2005
9.
N 58
Mededelingen Er zijn geen mededelingen.
10.
Voorstel tot vaststelling van de kaders voor het Lelystadse beleid op het gebied van sociaal-cultureel werk en buurthuiswerk (stuk nr. 2948) Mevrouw Riesenbeck: Mijnheer de voorzitter. Met veel interesse hebben wij dit stuk gelezen. We hebben in de voorgaande commissievergadering reeds aangegeven, dat wij ons mede met de wijkraad Kustenwijk zorgen maken over het wijkgericht werken in dit verhaal. We hebben enigszins de vrees dat zij zullen ondersneeuwen in dit hele gebeuren. Het is vaag en we moeten afwachten. In het raadsmapje wordt gesteld dat het startscenario budgettair neutraal zou zijn en er worden ook geen bedragen genoemd, maar in de stukken van het RIS komen we wel bedragen tegen. Daarin zitten nogal wat verschillen. Voor de sociaal-cultureel werkers (scw-ers) voor het WOP-gebeuren kom je uit op € 60.000 per scw-er per jaar. Voor het niet WOP-gedeelte is slechts € 35.000 beschikbaar per scw-er. Het financiële plaatje verschilt ook nogal voor de buurthuisbeheerders. In het WOPgebied € 52.500 en in de overige gebieden € 30.000. Kunt u ons aangeven waarin deze verschillen zitten? Hoe moeten wij dat interpreteren? Er staan een aantal fte’s achter. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand met een HBO-opleiding, want dat is een scw-er over het algemeen, voor een bedrag van € 35.000 per jaar aan de slag zou gaan. Misschien kan het college daarin wat duidelijkheid verschaffen. Wij vinden het erg jammer dat onder andere de SOL en de SWOL niet actief betrokken zijn geweest in dit hele verhaal. Zij hebben hun teleurstelling uitgesproken in een brief aan de gemeenteraad vorige maand. Wij zouden het college dringend willen verzoeken om toch vooral ook met hen in overleg te blijven in de toekomst. Wij zouden het college graag willen meegeven de mogelijkheid te overwegen om de mensen die nu in de buurthuizen actief zijn als beheerder, vrijwillige beheerder, als eerste naar kunde en mogelijkheid de functie van buurthuisbeheerder aan te bieden. Je gooit daarmee een hoop kunde en kennis niet overboord en de volgende slag die je slaat is dat je iemand die op dit moment in een uitkeringspositie zit een baan kunt aanbieden. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. We zijn zeer tevreden met deze nota. Waarom zijn wij tevreden met deze nota? Hij heeft naar onze mening wel wat lang op zich laten wachten, maar het is een goed stuk dat interactief tot stand is gekomen. De brief van 18 januari 2005 die namens de buurthuizen is ingestuurd, en die u hebt bijgevoegd, spreekt daarover en is lovend over de nota. Het buurthuiswerk wordt grotendeels door vrijwilligers uitgevoerd. Wat erbij komt kijken als je gaat professionaliseren vanuit de gemeente, is dat je moet uitkijken dat je het werk niet gaat overnemen van de vele vrijwilligers. Daar waar het nodig is, is ons devies, zal aanvullend advies gegeven moeten worden en ondersteunende werkzaamheden moeten worden verricht door professionals. Ik weet niet precies het verschil tussen een professional en een beheerder die uit vrijwilligheid zo’n hele tent runt, maar misschien kunt u daarover nog wat duidelijkheid geven. Waar het in grote lijnen om gaat: daar waar nodig professionele ondersteuning en dan mag dat ook wat kosten want vrijwilligerswerk ondersteunen is een goede zaak. Als je al die vrijwilligers zou moeten betalen, dan zou het onbetaalbaar worden. Dus veel lof voor deze nota, met name voor de wijze waarop hij tot stand is gekomen. En dank aan alle vrijwilligers die zorg hebben gedragen dat deze nota er uitziet zoals hij er uitziet.
2005
N 59
De heer Benedictus: Mijnheer de voorzitter. Er zijn in de afgelopen periode, met name de voorgaande raadsperiode, nogal wat kadernota’s vastgesteld op het sociaal-maatschappelijk vlak. Deze nota, die spreekt over een integraal sociaal beleidsplan, sociaal-cultureel werk en buurthuiswerk, is er met name op gericht om op al die andere, eerder verschenen nota’s de nodige sociale samenhang en de nodige integratie aan te brengen. Op die wijze is het veel beter mogelijk om de beschikbare financiële middelen in het samenlevingsdossier zo efficiënt en prioritair mogelijk in te zetten. Wat dat betreft kunnen wij ons helemaal vinden in deze nota. Wij stellen het wel op prijs dat we na de beginperiode de analyse en de formulering voor de toekomst hier terug krijgen en dat we dan op basis van wat, hoe en wanneer met elkaar hier vaststellen hoe wij verder gaan in het groeimodel. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. De voorgestelde professionalisering van het sociaal-cultureel werk en het buurthuiswerk is een goede zaak. Wel vraagt het CDA aandacht voor de vrijwilligers die de afgelopen jaren veel werk hebben verzet. Zo hier en daar zijn van de kant van de besturen van de buurthuizen en van de kant van de vrijwilligers ongeruste geluiden te horen. Het CDA hecht aan een zorgvuldige omgang met de belangen van de besturen en van de vrijwilligers. Daar is in de loop der jaren zeker de nodige expertise opgebouwd. We vragen dan ook aan het college hoe het college hen in de toekomst gemotiveerd en betrokken denkt te houden. Voor de vorige raadsvergadering hebben alle raadsleden een brief ontvangen van SWOL en SOL waarin beide organisaties aangeven niet of nauwelijks bij de totstandkoming van deze nota betrokken te zijn geweest. Mijn fractie is van mening dat samenwerking en afstemming met andere organisaties van groot belang is; ook voor de toekomst. Temeer daar SOL, SWOL, wijkgericht werken en 3D al taken vervullen en activiteiten organiseren in de verschillende buurthuizen. Voorkomen moet worden dat er een dubbeling van taken en activiteiten optreedt. Alleen daarom al is afstemming van wezenlijk belang. Waar gesproken wordt over de mogelijkheid van een overkoepelende welzijnsorganisatie zou het CDA willen wijzen op de rol die de SOL hier zou kunnen vervullen. De SOL heeft in de loop der jaren de nodige ervaring en expertise opgebouwd en heeft ook de mensen in huis die eventueel ondersteuning kunnen leveren. Het CDA vindt het ontwikkelen van een integraal beleidsprogramma sociaal beleid een goede zaak. Mijn fractie ziet graag dat de raad bij de ontwikkeling van dat beleid vroegtijdig wordt betrokken, zodat de raad daar zijn kaderstellende rol kan vervullen. Een dergelijk kaderstellend debat zou goed gevoerd kunnen worden aan de hand van de vraag die onder paragraaf 2, Lelystads lokaal sociaal beleid, van de oplegnota staat geformuleerd. Overigens gaan we er daarbij van uit dat ook de eerdergenoemde organisaties bij de ontwikkeling van een dergelijk integraal beleidsprogramma zullen worden betrokken. Tot slot heeft de fractie nog een vraag over de financiële uitgangspunten. Het normbedrag voor het in dienst hebben van een sociaal-cultureel werker is gesteld op € 35.000. Een bedrag waaruit het salaris en alle bijkomende kosten van het in dienst hebben van een personeelslid gefinancierd moeten worden. Onze fractie heeft grote vragen bij dit bedrag. Graag de nodige verheldering van het college. Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Een aantal punten naar aanleiding van deze nota door de GroenLinks-fractie. Wij willen graag met nadruk het belang onderschrijven van een overkoepelende welzijnsorganisatie. Het lijkt ons belangrijk om juist gezien de nota’s waarover we de afgelopen maanden hebben gesproken, waarin steeds het belang van levendige wijken werd benadrukt en het belang van
2005
N 60
sociale cohesie in de wijken, dat er niet allerlei organisaties op zichzelf staande initiatieven uitwerken in de wijken maar dat daarin samenhang wordt aangebracht; juist omdat in al die plannen, wijkgericht werken, de wijkontwikkelingsplannen, het meerjarenontwikkelingsplan, het structuurplan en dergelijke die sociale cohesie zo van belang wordt geacht. Het lijkt ons daarom zeer goed om een overkoepelende welzijnsorganisatie zo spoedig mogelijk in het leven te roepen. Het lijkt ons tevens van belang dat de gemeente dit organiseert om territoriumgedrag van de diverse bestaande organisaties niet te stimuleren. Het lijkt ons goed om het snel te realiseren. De professionals die worden ingehuurd lijkt ons prima. Het lijkt ons een gepuzzel maar wel van uiterst belang om die professionals zodanig in te zetten dat ze niet het werk van de vrijwilligers gaan doen, maar dat het werk van de vrijwilligers er beter van wordt. Als je kijkt naar het aantal professionals dan zijn het er in eerste instantie niet erg veel. Ze komen als je erover nadenkt allemaal in geïsoleerde posities te werken. Ook voor deze mensen is het ontzettend belangrijk dat ze ten eerste een goede taak meekrijgen maar ten tweede dat ze binnen een groter geheel vallen en dat hun bijdrage goed zichtbaar blijft. De heer Siepel: Mag ik een vraag stellen aan mevrouw Van Selm naar aanleiding van haar betoog? U voert een pleidooi voor een overkoepelende welzijnsstichting. De ervaring met dit soort instellingen is dat ze geld kosten. Wij kunnen wat het buurthuiswerk betreft in dit voorstel al niet eens het groeiscenario financieren. Mag ik uit uw betoog afleiden dat de fractie van GroenLinks straks bij de behandeling van de voorjaarsnota komt met voorstellen om geld vrij te maken voor een overkoepelende welzijnsstichting? Mevrouw Van Selm: Als dat nodig is dan zal het inderdaad gebeuren. De ervaring leert wel dat heel veel versnipperde initiatieven veel geld kosten en dat het werk juist door een overkoepelende stichting, door samenhang aan te brengen veel beter wordt. Ik weet niet of de stelling waar is dat een welzijnsorganisatie per definitie geld kost. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. Ik haak aan bij hetgeen mevrouw Van Selm betoogt. Overall is de zeer beleidsrijke kadernota heel plezierig om te lezen, maar als er niet een goede regierol wordt uitgevoerd, en de vraag is wie dat zal doen, dan zou versnippering van kwaliteit wel eens een heel grote bedreiging kunnen zijn. Daarom is het onderzoek dat aangekondigd wordt in de nota naar een overkoepelende welzijnsorganisatie mij uit het hart gegrepen. Als we even terugkijken naar de vrijwilligers, beheerders en bestuurders van de buurthuizen, dan denk ik op dit moment een compliment te moeten uitdelen aan al die mensen die de afgelopen jaren na de kaalslag bij de bezuinigingen jaren geleden, dit alles wat er nu is boven water hebben gekregen en daar meer van gemaakt hebben. Ik denk dat eens hardop gezegd mag worden, dat deze mensen goed werk hebben verricht. De uitdaging aan ons ten aanzien van het nieuwe product van het sociaal-cultureel werk is: ga de inhouden die benoemd zijn met elkaar concreet maken en ga er werk van maken, zodat het in de praktische organisatie duidelijk wordt dat mensen er wat aan hebben en komen tot een versterken van de sociale infrastructuur die we hier hard nodig hebben. Daarbij moeten we gebruikmaken van de instellingen die nu reeds op dit gebied actief zijn. Er is reeds een pleidooi gehouden voor SOL, SWOL maar ook 3D. Ik denk dat het college heel graag de vraag zal beantwoorden of het college deze instellingen gaat betrekken en ik denk dat het antwoord positief zal zijn. Gebruik dus de aanwezige netwerken van deze instellingen. Zonder die netwerken moet je opnieuw beginnen. Dat zou zonde zijn.
2005
N 61
Een paar aanvullende vragen. Over de regierol heb ik reeds een vraag gesteld. Mijn volgende vraag: kunt u zo snel mogelijk een uitwerkingstijdpad aan ons voorliggen waarin helder en concreet wordt aangegeven hoe de activiteit er in de komende periode gaat uitzien, waarbij ons tegelijkertijd na een jaar een evaluatie kan worden voorgelegd waarin tegelijkertijd het programma voor het jaar daarna kan worden aangegeven? Ik ben het volstrekt eens met de vragen die reeds zijn gesteld over de salariëring en de bekostiging; € 35.000 voor een welzijnswerker met alle bijkomende kosten. College, legt u eens uit hoe u al die bijkomende kosten en deze mensen voldoende kunt bekostigen. Op deze manier lijkt het mij onmogelijk. De heer Waterhout: Mijnheer de voorzitter. Er is al heel veel gezegd en die zaken ga ik niet herhalen. Ik denk dat het wel belangrijk is om de waardering voor de vrijwilligers ook namens de fractie van de PvdA uit te spreken. Er wordt een aantal maatregelen voorgesteld waarin we ons kunnen vinden. Er staat bijvoorbeeld dat er een onderzoek wordt gedaan naar de wenselijkheid van een overkoepelende organisatie. Terecht merkte de heer Siepel op dat een overkoepelende organisatie geld kost. Dan is het op zijn plaats om daarmee heel voorzichtig te zijn. Mijn voorstel zou zijn: probeer het eerst onder te brengen bij één van de bestaande instellingen. Als dat onvoldoende is kunnen we altijd nog kijken of er plaats is voor een aparte organisatie. We zullen daarin heel prudent moeten zijn. Hetzelfde geldt voor het in dienst nemen van professionals. Er is veel kennis op het hele terrein van buurthuiswerk, van sociaal-cultureel werk. Als je de mensen nu al in dienst neemt, dan betekent dit dat je verplichtingen aangaat. Ons pleidooi zou zijn om daarmee ook heel voorzichtig te zijn. Tenslotte nog een opmerking die ik eveneens in de commissievergadering heb gemaakt. Dit betreft naar ik meen een verschrijving, namelijk dat het groeiscenario vraagt om een extra inzet van € 240.000. Dat hoort het eindscenario te zijn. Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Ik zal eveneens geen herhaling van zetten doen. Ik wil wel de nadruk leggen op de vrijwilligers en de buurthuismedewerkers die tot op heden inderdaad al die magere jaren de kooltjes uit het vuur hebben gehaald en zich misschien nu lichtelijk bedreigd voelen door professionele medewerkers die voor een groot deel de scepter gaan zwaaien. Wij hopen wel dat dit op een tactvolle manier richting vrijwilligers gebeurt, anders ben ik bang dat je die vrijwilligers heel snel kwijt bent. Wat betreft de SWOL, SOL en 3D zou ik u willen verzoeken wat eerder communicatie met deze stichtingen te realiseren. Op het laatste moment een stuk binnen krijgen voor een commissievergadering is weer het bekende scenario; ik vind dat een kwalijke zaak. De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Bij de startnotitie hebben wij de kaders meegegeven: professionalisering is gewenst, zoek overleg met en faciliteer de buurthuisorganisaties, leg een relatie met het wijkgericht werken, brede school en bekijk alle andere nuttige combinaties die je verder zou kunnen leggen. Als we dan het voorstel zien zoals dit hier ligt, dan kan de D66-fractie daarmee goed uit de voeten. Voorshands hebben wij wel onze bedenkingen bij een overkoepelende welzijnsorganisatie, omdat de voorbeelden die wij daarvan hebben niet altijd zo florissant zijn. Eén is dichtbij, in Dronten, en daar is het ook niet allemaal koek en ei. Bovendien gaat het in onze optiek met name om dienstbaarheid van de professionals aan de vrijwilligers, de organisatie vrijwilligers besturen en de vrijwilligers die het al
2005
N 62
die jaren gerooid hebben. De complimenten zijn reeds uitgedeeld en ik wil mij daarbij graag aansluiten. Alles op zich goed, maar toch een tweetal opmerkingen van onze kant. Schoonheidsfoutje daar waar het gaat om het betrekken van de SWOL en de SOL, begrijp ik. Er is een brief binnengekomen en ik zou graag willen weten wat de reactie van het college daarop is. De andere opmerking is dat de relatie met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) werkelijk verder moet worden uitgewerkt, anders grijpen we hier hopeloos mis. De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. De fractie van de ChristenUnie kan instemmen met dit voorstel maar maakt daar twee kanttekeningen bij. De eerste is dat een zekere professionalisering van het welzijnswerk, zo vat ik het buurthuiswerk en het sociaal-cultureel werk even samen, heel nuttig is maar het betekent wel dat de vrijwilligers die toch de kurk zijn waarop dit welzijnswerk drijft, ondersteund moeten worden en niet dat de beroepskrachten de plaats moeten innemen van de vrijwilligers. Ik acht mij om des tijdswille ontslagen van de motivering van deze stelling, want die is reeds door andere fracties gegeven. De tweede kanttekening heeft betrekking op een voorwaarde, een uitgangspunt dat voor buurthuiswerk gehanteerd wordt. Namelijk dat de continuïteit moet zijn gegarandeerd. Daar heb ik wel van opgekeken, want daarmee geven we vooral een boodschap aan onszelf. De continuïteit van het buurthuiswerk wordt, dacht ik, in belangrijke mate bepaald door de middelen die de gemeente voor dat werk geeft. Als wij dus uitspreken dat een uitgangspunt is dat de continuïteit gegarandeerd moet zijn, dan zeggen we vooral iets tegen onszelf, lijkt mij. Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. De voorliggende nota is in feite de laatste bouwsteen in een hele serie kadernotities die u de afgelopen tijd heeft bereikt. Kenmerkend in al die nota’s was zoveel mogelijk proberen de samenhang te zoeken, proberen verbindingen te leggen. Dat is wat we de komende tijd moeten doen. We moeten de zaken nu aan elkaar gaan knopen. Daarbij doen zich een aantal afwegingen voor. Eén van die afwegingen is de regievoering. Hoe zet je nu de regie goed neer? Wie gaat de regie voeren en op welke wijze? Eén van de mogelijkheden daartoe zou een welzijnsinstelling kunnen zijn. Het college is nog niet zo ver als de GroenLinks-fractie die zegt dat je dat zo snel mogelijk moet doen. Maar we willen deze mogelijkheid in de afwegingen die de komende tijd gemaakt zullen worden, zeker meenemen en onderzoeken. Nogmaals, de regiefunctie wordt heel belangrijk, omdat zoals velen van u reeds zeiden, de verbindingen gelegd moeten worden. Ik wijs op de nota cultuur, de nota sport, het wijkgericht werken, overal wordt gezegd: zoek de samenwerking, probeer de zaken in elkaar te vlechten waardoor je met de middelen die je voorhanden hebt meer kunt doen. Er zijn over de middelen een paar opmerkingen gemaakt. Ik kan me voorstellen dat het zoals het in de notitie staat, tot enige verwarring aanleiding geeft. Er worden enige bedragen genoemd bij eventueel in te vullen functies. Twee sociaal-cultureel werkers die voor € 240.000 genoemd zijn en vier sociaal-cultureel werkers die voor € 140.000 genoemd staan. Het laatste is per jaar en de eerste voor een periode van drie jaar. Daarin zit onder andere het verschil. Als u zegt dat de niveaus van de salarissen wat laag zijn, dan moet ik zeggen dat dit de middelen zijn die we voorhanden hebben. Dat heeft te maken met de wijze waarop je roeit met de riemen die je hebt. Dus als we zoeken naar twee sociaal-cultureel werkers en het budget voor fulltimebanen is onvoldoende, dan zul je daarin andere oplossingen moeten zoeken.
2005
N 63
Er is geen sprake van om op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de expertise die op allerlei wijzen is opgebouwd in de wijken, of dat nu door vrijwilligers of door professionals is gebeurd. Sterker nog. Het verdient aanbeveling om juist gebruik te maken van deze opgebouwde expertise. Dat zullen we dan ook voluit doen en moeten doen, willen we de zaak zo opzetten zoals we beogen. Daarbij zullen we alle spelers in het veld zoveel mogelijk betrekken. Overleg met de SOL en de SWOL. Daarover heb ik naar aanleiding van de brief die vlak voor de vorige raadsvergadering binnenkwam, gesproken. Daaruit bleek dat onze gedachten hoe de zaken op te pakken absoluut niet uiteenlopen. Het wordt in feite nog een keer onderschreven door de brief die vanuit de buurthuizen geschreven is. Wel gaven wij er de voorkeur aan een kadernota op te zetten, waarin we onze visie neerleggen; de wijze waarop wij de zaken vorm willen geven. Het is vanzelfsprekend dat je daarin alle spelers in het veld betrekt en gebruik maakt van de kennis die er is. Het is zaak om nu snel te handelen. Het lijkt me logisch, als we de zaken met elkaar in verband gaan brengen, dat we goed op een rij zetten op welke wijze dat gebeurt. Het moet op een redelijk korte termijn kunnen. Ik denk aan enkele maanden maar kan daarover geen toezegging doen. Met ongeveer twee tot drie maanden zouden we dit toch redelijk in beeld moeten kunnen brengen. Het is vanzelfsprekend dat wij u dat model laten zien. De opmerkingen over de vrijwilligers. Uiteraard heeft ook het college grote waardering voor hetgeen de vrijwilligers in de wijken doen. Uiteraard zullen wij die vrijwilligers niet wegdrukken ten gunste van professionals. Ik durf mij trouwens niet te wagen aan een vergelijking tussen een professional en een vrijwilliger, mijnheer Jansen. Een vrijwilliger kan zeer professioneel werken is mijn ervaring. Daar waar geen professionele ondersteuning nodig is, want laten we wel zijn: er gebeuren heel veel goede dingen in de wijken en vanuit de buurthuizen, zullen we de professionele ondersteuning niet inzetten. Daarmee houd je ruimte om het daar in te zetten waar het wel nodig is. Kortom, belangrijk is nu als we het met elkaar eens zijn over deze nota, dat we heel snel komen tot een samenhangende nota waarin we de sociale cohesie, samenhang en integraliteit uiteenzetten en u duidelijk laten zien op welke wijze we zaken verder tot stand willen brengen. In tweede termijn Mevrouw Riesenbeck: Mijnheer de voorzitter. Dank aan het college voor de beantwoording. Blijft bij ons de grote vraag, de wethouder gaf het zojuist aan, dat de budgetten waarschijnlijk wat laag zijn voor salarissen. We praten hier echter niet alleen over de budgetten voor salarissen, ook voor de overheadkosten neem ik aan. Ik denk niet dat u een scw-er voor een dergelijk salaris zult binnenhalen. Maar dat zal de toekomst moeten uitwijzen. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Dank voor de beantwoording van het college. Het is goed om te horen dat ook het college, en ik had absoluut niet anders verwacht, de vrijwilligers een groot en warm hart toedraagt. Ik wil daaraan echter nog één vraag koppelen. Hoe groot is dat warme hart? Ik weet uit ervaring dat veel vrijwilligers niet tegen de Wettelijke Aansprakelijkheid (WA) verzekerd zijn. Zou u een mogelijkheid zien om dat te onderzoeken, ook in kostenaspecten, teneinde een collectieve verzekering voor vrijwilligers af te sluiten zodat ook dat manco tot het verleden behoort?
2005
N 64
De heer Benedictus: Mijnheer de voorzitter. Het college hartelijk dank voor de beantwoording van de gestelde vragen, hoewel niet zozeer door mijzelf. Ik heb nu wel een vraag. De wethouder heeft diverse keren "we zullen dit en we zullen dat” genoemd, met name ten aanzien van de regie. Misschien kan de wethouder in tweede termijn heel duidelijk aangeven dat voor wat betreft de uitvoering van dit startersmodel heel nadrukkelijk een regiefunctie vanuit dit stadhuis richting de wijken zal plaatsvinden. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. Het CDA constateert met voldoening dat het college gebruik wil maken van de opgebouwde expertise. Toch nog een tweetal opmerkingen. De regievoering blijft een vraag, zegt het college. Dat zou een overkoepelende welzijnsinstelling kunnen zijn. Onze fractie wil toch nog een keer nadrukkelijk wijzen op de bestaande organisaties. Een ander punt. In de nota is sprake van fte’s, fulltime-eenheden. Ik begrijp nu dat het niet noodzakelijkerwijs om fulltime-eenheden zal gaan, maar om parttimeeenheden. Wat betekent dit dan voor de voorgestelde professionalisering? Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. We vinden het fijn om te horen dat binnenkort de gesprekken gestart worden over een overkoepelende welzijnsorganisatie, waarbinnen de huidige organisaties een plaats kunnen vinden. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. Voor de helderheid is mijn vraag als volgt. Ik neem aan dat de regierol die het college voor ogen heeft nog niet de uitvoering is van het instellen van een overkoepelende welzijnsorganisatie. Ik meen te begrijpen dat er voorlopig gedacht wordt aan het invullen van een regierol. Wie hebt u dan op het oog? Is het juist dat pas daarna een eventuele, haalbare, overkoepelende welzijnsorganisatie wordt bedacht? Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Ik zou allereerst richting de heer Jansen willen zeggen dat er al een mogelijkheid is om vrijwilligers collectief te verzekeren als ze ingeschreven staan als vrijwilliger via Pluspunt. De heer Jansen: Ter interruptie. Ik bedoel een WA-bestuurdersverzekering. Niet alle bestuurders van alle organisaties hebben deze verzekering, maar die drukken wel op hun eigen begroting. Dat is het verzoek richting het college. Mevrouw Weijerman: Akkoord. Dan willen wij slechts het college bedanken voor de beantwoording van de vragen. We houden het college daaraan. De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. k sluit mij aan bij de vraag die de CDAfractie zojuist stelde. Mij bekruipt na de beantwoording door de wethouder het gevoel dat wij in feite het startscenario niet kunnen bekostigen. Althans niet met de fulltimeeenheden die we daar hebben begroot. Klopt dit? Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Uiteraard zal in eerste instantie de regierol sowieso bij de gemeentelijke organisatie liggen. In de notitie wordt aangegeven om te onderzoeken hoe we dit verder gaan invullen. Daarbij wordt de mogelijkheid genoemd van een vrijwilligersorganisatie. Daarover is absoluut op dit moment nog geen beslissing of iets dat op een beslissing lijkt, genomen. Het is een zorgvuldige afweging die we gaan doen. Van deze ontwikkelingen zullen wij u nadrukkelijk op de hoogte houden. Richting CDA-fractie: ik heb zojuist in mijn beantwoording in eerste termijn duidelijk gezegd dat er een aantal budgetten voor staan. Die heb ik ook genoemd. Dat zijn de riemen waarmee we vooralsnog moeten roeien. Mocht blijken dat er óf meer geld
2005
N 65
nodig is óf dat het op die manier niet in te vullen is, zullen wij ongetwijfeld in uw richting komen om te bezien of wij meer middelen daarvoor vrij kunnen maken. Ten aanzien van de vragen van IPL over een verzekering zeg ik toe dit te onderzoeken. Ik denk niet dat het in het kader van deze nota past, maar we zullen er in ieder geval aandacht aan besteden. Zoals mevrouw Weijerman opmerkte dienaangaande zijn er via Pluspunt, dacht ik, mogelijkheden. De heer Waterhout maakte in eerste termijn een opmerking over het voorstel, namelijk dat er een verkeerde bewering in de oplegnotitie zou zitten. Dat klopt. Op bladzijde 2948-5 staat het groeiscenario € 240.000, dat moet het eindscenario zijn. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
11.
Voorstel tot het vaststellen van het beleidsplan sociale zaken Lelystad 2005 (stuk nr. 2955) De heer Benedictus: Mijnheer de voorzitter. Mede op basis van in deze raadsvergadering vastgestelde voornemens met betrekking tot Work First kunnen wij ons nu vinden in het voorliggend beleidsplan. Wij gaan er wel van uit dat bij een volgend beleidsplan ook direct inzicht wordt gegeven in de financiële consequenties. Dat hebben we hier bij een eerdere versie gemist. Het doet ons genoegen dat dit voorjaar het door ons zo bepleite control- en monitoringsysteem wordt aangekondigd. Wij zien daar met grote belangstelling naar uit. De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. Het eerstgenoemde speerpunt van het beleidsplan sociale zaken is Work First. Daarover komen wij later nog te spreken, maar ik maak mijn opmerking toch bij dit agendapunt. Dit is naar het oordeel van de ChristenUnie een heel goed uitgangspunt, werk op de eerste plaats, maar we maken er wel de kanttekening bij dat dit beginsel met het nodige beleid en met begrip gehanteerd moet worden. Dan denken wij bijvoorbeeld aan situaties als de sollicitatieplicht voor oudere werklozen. In een recent rapport van de Raad voor Werk en Inkomen zijn cijfers gepubliceerd over de slaagkans die oudere werklozen hebben als ze aan het solliciteren slaan. Ik gebruik dit als illustratie om aan te geven dat wij vinden dat de capaciteit die bij sociale zaken beschikbaar is, de menskracht, op een heel effectieve manier moet worden ingezet om zoveel mogelijk doelen te realiseren. Dat betekent dat er toch heel genuanceerd met de beleidsplannen zoals ze nu op tafel liggen, moet worden omgegaan om met de beschikbare menskracht zoveel mogelijk effecten te bereiken. Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Het beleidsplan sociale zaken 2005 heeft vier speerpunten. Op het Work First kom ik graag later op deze agenda terug. Ik wil graag iets zeggen over het hoogwaardig handhaven en over het laatste speerpunt: zorg, minimabeleid en WMO. Het college zet in op besparing door hoogwaardig handhaven. Door het intensiveren van controle zou het aantal maatregelen met 40% moeten stijgen. De GroenLinksfractie is er echter altijd van uitgegaan dat sociale zaken altijd zeer zorgvuldig te werk gaat en geen onterechte uitkeringen verstrekt. Ik zeg dit omdat wij vinden dat je daarvan uit moet kunnen gaan, want anders kun je niet werken. Je moet ervan uitgaan dat mensen die menen recht te hebben op een bijstandsuitkering zich wenden tot de sociale dienst; deze beoordeelt vervolgens de aanvraag en keert al of niet een uitkering uit. Als er naar verwachting zoveel besparingen te maken zijn,
2005
N 66
denken wij dat er een andere discussie gevoerd moet worden. Dan moet het namelijk gaan over de werkwijze van de sociale dienst. Waarom zeg ik dit? GroenLinks heeft grote moeite met het veelvuldig gebruik van de term fraude. Door de suggestie dat er veel te halen is door de bestrijding van fraude wordt een hele groep van een etiket voorzien. Ze worden in een verdacht daglicht gezet. Daarnaast is niet bij alle gevallen van onrechtmatigheid in de aanvraag sprake van opzet. Uiteraard moet opzettelijke fraude bestreden worden, maar we mogen er hopelijk ook van uitgaan dat dit altijd reeds gebeurde. Het hoofdstuk over zorg, minimabeleid en WMO vinden we belangrijk. De laagste inkomens krijgen het dit jaar zwaar te verduren door alle Haagse bezuinigingen en de veranderingen in het ziekenfonds. Als gemeente moeten we zwaar inzetten om de ergste pijn voor deze groep te verlichten. Met name dit deel van het beleidsplan vraagt om de nodige creativiteit. Dan een vraag. We hebben begrepen dat de gemeente een bureau heeft ingehuurd dat bijstandsaanvragen beoordeelt. Dit bureau zou onder andere betaald krijgen op basis van het aantal aanvragen dat afgewezen kan worden. Klopt dit? Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. Het CDA stemt in met het beleidsplan, maar we gaan er wel van uit dat een volgend beleidsplan een omschrijving zal geven van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen, de prioritering binnen en tussen die groepen en de verdeling van de beschikbare financiële middelen. Een en ander conform het amendement dat daarover vorig jaar bij de behandeling van de WWB is aangenomen. Ook het CDA zal hier niet ingaan op alles wat met Work First te maken heeft. Dat komt dadelijk aan de orde. Wel wil ik hier ingaan op een aantal andere speerpunten in het beleidsplan. In verband met een efficiënte en effectieve op de klant gerichte dienstverlening is een verdere intensivering van de samenwerking met het CWI van belang. In dat kader is het CDA met het college voorstander van gezamenlijke huisvesting van de werk en inkomensdiensten van het CWI en de gemeente. Wij horen echter graag van het college op welke termijn deze gezamenlijke huisvesting daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Op welke termijn valt er meer duidelijkheid te verwachten over de vormgeving van de WSW en daarmee over de toekomst van Concern voor Werk? Wanneer komt de raad hierover te spreken? Het voorkomen en sanctioneren van oneigenlijk gebruik van uitkeringsgeld heeft de instemming van de CDA-fractie. Wel dient daarbij sprake te zijn van zorgvuldigheid richting de cliënt. Dat betekent enerzijds dat hij of zij in de gelegenheid moet worden gesteld zijn of haar zienswijze te laten horen voordat de maatregel wordt opgelegd. Anderzijds zal een eventueel bezwaarschrift binnen een redelijke termijn moeten worden afgehandeld. In de commissie is onlangs gesproken over de nota minimabeleid 2005. Het CDA vindt het van belang dat de mensen worden bereikt die daadwerkelijk bijzondere bijstand nodig hebben en dat is nu vaak niet het geval. Wij zouden het college dan ook willen uitnodigen om hier zo nodig, al dan niet in samenwerking met andere maatschappelijke organisaties, initiatieven te ontplooien. Het CDA hecht ook aan een vergoedingsregeling die culturele en maatschappelijke participatie van mensen met een minimuminkomen mogelijk maakt. Tegelijkertijd kent de huidige regeling, de Lelystadpas, hoge uitvoeringskosten. Het college heeft tijdens de commissievergadering toegezegd de Lelystadpas nog eens kritisch te bekijken. Kan het college hierover al iets meer zeggen?
2005
N 67
Tot slot zou het CDA hier opnieuw aandacht willen vragen voor de mogelijkheden die een minima-effectrapportage zou kunnen bieden bij het ontwikkelen of bijstellen van gemeentelijk minimabeleid. Met een dergelijke rapportage kunnen de effecten van gemeentelijke maatregelen op het huishoudbudget van de verschillende groepen inwoners inzichtelijk gemaakt worden. Mevrouw G.J. de Jong: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft alle vragen in de commissie wat ons betreft reeds beantwoord, maar wij zouden nog wel aan u willen vragen of de communicatieparagraaf in het kader van de Burger Centraal hier goed wordt toegepast. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. In het nieuws was vorige week Amsterdam. Amsterdam had het voor elkaar gekregen dat er voor wat betreft het hoogwaardig handhaven met alle controle van dien, een stevige besparing is opgetreden. Mijn vraag is of wij ons wat betreft het hoogwaardig handhaven, maar vooral het waardig hoogwaardig handhaven, kunnen vergelijken met Amsterdam. Zo niet, waarin verschilt het dan? Mevrouw Riesenbeck: Mijnheer de voorzitter. Op het Work First verhaal komen we straks terug. Ten aanzien van het hoogwaardig handhaven kunnen wij ons volledig scharen achter de woorden van de GroenLinks-fractie. Wij willen wel mede naar aanleiding van de opmerkingen van de CDA-fractie aandringen op uiterste zorgvuldigheid als het daadwerkelijk gaat om het opleggen van sancties aan de cliënten en ook een goede mogelijkheid open laten voor de cliënt om zich op een duidelijke manier te kunnen verweren. De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Vanwege de tijd wil ik mij aansluiten bij de woorden die de GroenLinks-fractie heeft gesproken ten aanzien van het hoogwaardig handhaven. Het is niet zo dat dit verwerpelijk is voor mijn fractie maar het heeft wel de consequentie, als je nog zoveel denkt te kunnen besparen, dat je inderdaad zou moeten kijken naar de werkwijze van de organisatie. Ten aanzien van het beleidsplan zelf geldt voor mijn fractie dat dit een groeimodel is. Wat wij graag zouden zien, en dat hebben we in een amendement uitgesproken, was dat wij konden zien wat de prioriteiten zijn, wat de benoemde doelgroepen en de middelen zijn die de raad kan inzetten en welke keuzes hij daarin nog kan maken. Ik snap dat het dit jaar lastig is, maar ik vind wel dat naar dat model toegewerkt zou moeten worden. Dat betekent dat wij het volgende beleidsplan daarop gaan beoordelen. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. De InwonersPartijLelystad is voor een streng en rechtvaardig handhavingsbeleid. Ik ben het met mevrouw Van Selm eens dat je daarbij niet mag stigmatiseren. Eerlijkheid duurt het langst. Als mensen hier in dit huis komen, komen ze voor werk, maar ze komen ook voor een uitkering. Als ze al de bergen formulieren moeten invullen die daarvoor staan, dan moet je uitgaan van de eerlijkheid zoals ze worden ingevuld en dan komen ze ook in aanmerking voor die uitkering. Dan kan het niet zo zijn dat er na maanden een onderzoek wordt gedaan en de mensen vervolgens zonder geld zitten om de huur te betalen of naar de bakker te gaan. Met andere woorden, wij kunnen goed leven met dit voorstel, in aanmerking nemende hetgeen ik zojuist heb gezegd. Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Ik wil me in ieder geval scharen achter de woorden van mevrouw Van Selm van GroenLinks. Ik ben ook zeer benieuwd of er een extern bureau zal worden ingeschakeld.
2005
N 68
Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Het is inderdaad zo, de heer Teunissen verwoordde dat het best, dat we wat betreft dit beleidsplan moeten spreken van een soort groeimodel. We moeten het langzaam maar zeker ontwikkelen. In het kader van de WWB heb ik dit aangekondigd, ook in de gesprekken die we daarover in de commissie hebben gevoerd. Eén van de ontwikkelingen die nader uitgewerkt worden, komt verderop op de agenda. Dat kan op onderdelen goed in het beleidsplan worden meegenomen met daarbij genoemd de verschillende doelgroepen en hoe daarmee om te gaan. Wat betreft monitoring en verantwoording hebben we toegezegd daarin het model stimulans te volgen om u op die manier goed op de hoogte te brengen van de ontwikkelingen. Verder gebruiken we daarvoor uiteraard de normale kanalen die we hier ontwikkeld hebben om u de tussentijdse rapportages te doen toekomen. Ten aanzien van het handhavingsbeleid vroeg de heer Homan of wij ons kunnen meten met Amsterdam. Ik kan u erop wijzen dat Amsterdam op vooral een strengere controle aan de voordeur € 57 mln. heeft kunnen besparen op het inkomensdeel. Dit zullen wij nooit bereiken. Laat ik helder zijn: als we het over het handhavingsbeleid hebben, zal dat streng, zorgvuldig en rechtvaardig moeten zijn en mag dat zeker niet ontaarden in een heksenjacht. Het probleem zit nu vooral, mevrouw Van Selm, bij de voordeur. Mensen kregen tot voor kort toch een uitkering waarvan later vastgesteld moest worden dat het recht op die uitkering er niet was. Kijk daarbij tevens naar de ontwikkelingen in het debiteurenbestand; daar vind je dit eveneens terug. We moeten er met name aan werken om dit probleem te tackelen. Daar valt volgens een eerste inschatting de winst te boeken. De heer Geerling heeft dit in zijn presentatie met name genoemd. Mevrouw Van Selm: Ter interruptie. Pleit dat niet veel eerder voor een aanscherping van de interne werkwijze dan in de pers te treden en te zeggen dat nu strenger wordt gelet op de uitkeringen? We mogen er toch van uitgaan dat er altijd rechtvaardig uitkeringen zijn toegekend? Wethouder Bootsma: Ik was net aan het ademhalen om mijn betoog te vervolgen en wilde daarop ingaan, omdat u vroeg of de werkwijze van de sociale dienst dan niet juist is; werkt men niet op de goede manier. Het is enigszins een dilemma. Aan de ene kant goed uitzoeken wie recht op een uitkering heeft. Dat neemt tijd en dan wordt er vaak met voorschotten gewerkt. Daar zit een groot probleem. Je zou daarom de werkwijze zo moeten inrichten dat je op zeer korte termijn definitief kunt vaststellen of het recht op uitkering al dan niet bestaat. In die zin is de werkwijze bij SoZa inmiddels fors aangescherpt. Ten aanzien van hetgeen u zegt over een extern bureau dat actief is binnen onze organisatie, wil ik opmerken dat wij voor dit soort extra klussen of wat meer tijd vergende klussen wel externe hulp inroepen. Of deze beloond wordt op het aantal afgewezen aanvragen, is mij niet bekend. Ik zal dit voor u navragen. Als het wel zo is schaam ik mij. De heer Jansen: Een vraag ter verduidelijking, want daar lag het accent van mijn vraag namelijk op. Als mensen zich vervoegen in dit huis, dan komt er een toets aan de voordeur. Maar die periode, althans dat heb ik gehoord van mensen in een bepaald overleg, kan soms wel maanden duren voordat ze een uitkering krijgen. Wat is daaraan veranderd? Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Ik kan mijn betoog herhalen. Als men zich nu meldt voor een uitkering is de aanpak dermate, dat we binnen de termijn die er voor staat het recht op uitkering hebben vastgesteld. Dat is niet meer drie maanden zoals dat in het verleden is geweest.
2005
N 69
De CDA-fractie vroeg hoe het nu verdergaat; hoe zit het met de intensivering van de samenwerking met het CWI bijvoorbeeld. We zijn daarmee druk doende. We zijn ook druk doende met de huisvesting van de samenwerkende partijen. Ik verwacht dat we tussen nu en de zomer daarover met voorstellen naar u toe komen. Daarbij merk ik op dat het niet de voorstellen zijn die u ooit bereikt hebben voor een bedrijfsverzamelgebouw van ƒ 3 mln.. We proberen daarvoor een wat meer betaalbare en snelle oplossing te vinden. Wat betreft WSW, Concern voor Werk, weet u dat de projectleider volop bezig is. Wij verwachten eind van deze maand de eerste conceptrapportage en het plan van aanpak. Deze zullen wij via het gebruikelijke kanaal naar u toe sluizen. Minimabeleid en minima effectrapportage. Ten aanzien van het minimabeleid kan ik slechts onderschrijven wat u zegt. Wat betreft minima effectrapportage zullen we kijken hoe we dat vorm kunnen geven, zodat we heel goed kunnen inspelen op behoeften die er zijn. GroenLinks duidt op de WMO en zegt: zorg dat je daar goed bij aansluit en zorg vooral dat je voor die doelgroep probeert instrumentarium te ontwikkelen. Ik kan u verzekeren dat dit de opzet is. Hoe dat dan uiteindelijk uitpakt kan ik u op dit moment nog niet zeggen omdat de discussie rond de WMO volop gaande is. Wat betreft de Lelystadpas die eveneens genoemd werd, is nog niet helder in beeld hoe het verhaal er uitziet en welke besparingsmogelijkheden c.q. veranderingen er mogelijk zijn. Zodra dit afgerond is zullen we u daarover informeren. In tweede termijn De heer Benedictus: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft gesproken over het langzaam maar zeker ontwikkelen van dit soort beleidsplannen. Ik moet u zeggen dat onze fractie er wel van uitgaat wanneer wij het planning/controle- en monitoringsysteem klaar hebben, en dat verwachten we toch echt dit voorjaar, want er zijn toezeggingen gedaan in die richting en dat staat ook in de nota, dat het voor ons systeem toch wel aardig ver is doorontwikkeld. Mijn fractie hecht aan het hoogwaardig handhaven. Ervaringen in Amsterdam leren dat je daarmee miljoenen kunt verdienen. De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. Ik heb van het college geen antwoord gekregen op mijn opmerking over Work First, maar dat is niet erg. Ik kom op dit punt wel terug bij het agendapunt dat daarover gaat. Mevrouw G.J. de Jong: Mijnheer de voorzitter. Omdat er in het beleidsplan geen communicatieparagraaf is opgenomen, zou ik toch een antwoord willen hebben op de vraag over de communicatie; ook in het kader van de Burger Centraal. Dat betekent wat meer aangescherpt dan in het verleden, zeker met een dergelijk nieuwe wet. Mevrouw Riesenbeck: Mijnheer de voorzitter. Dank aan de wethouder voor het beantwoorden. U zei zojuist dat ten aanzien van Concern voor Werk de projectmanager aan het werk is en dat we daarvan binnenkort gegevens krijgen. Kan hij zich dan ook gaan bezighouden met enkelvoudig aanbesteed werk in de groenvoorziening in Lelystad? Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Ik ben het eens met de VVD. Wat ik bedoel te zeggen: we zijn langzaam maar zeker een beleidsplan aan het ontwikkelen.
2005
N 70
De uitwerking van Work First zit toevallig in dezelfde vergadering maar was in feite volgend aan het beleidsplan. Mevrouw De Jong sprak over het communicatieplan. Dit zal eenzelfde weg volgen en we zullen daar uiteraard aanhaken bij de informatie die er is. We zijn volop bezig om in de sfeer van de communicatie zaken te organiseren. Zo kan ik nog een aantal zaken op een rij zetten. Ten aanzien van het verantwoordingssysteem, het monitoringsysteem en het te noemen stimulansmodel als voorbeeld hebben we toezeggingen gedaan en deze doe ik vanzelfsprekend gestand. De voorzitter: Ik stel voor de beraadslagingen te sluiten. Mag ik constateren dat de raad wil instemmen met het vaststellen van het beleidsplan sociale zaken Lelystad 2005? Dat is het geval. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
12.
Burgerinitiatief “Visievorming Baai van Eesteren” (stuk nr. 2972) De voorzitter: Ik nodig de heren Kuijer en Kalmijn uit om achter het spreekgestoelte plaats te nemen. We hebben vanavond primair het burgerinitiatief aan de orde. Het vervolg komt in een volgende vergadering als het structuurplan in definitieve zin aan de orde komt. In die zin kan het initiatief richtinggevend zijn voor de beraadslagingen in een volgende vergadering. De heer Kuijer: Mijnheer de voorzitter. Ik neem uw tips over tijd ter harte. Ik wil het kort houden omdat ik denk dat we in de vergadering van 26 januari jl. vrij uitvoerig zijn ingegaan op de totstandkoming van de tweede aanvulling op het burgerinitiatief. Ik denk dat de inhoud zoals deze voorligt en zoals wij graag zouden willen dat hij omarmd wordt door de raad en door het college voor zich spreekt. Met dank aan de griffiers. Ik wil alleen opmerken, omdat de vorige keer de tweede aanvulling in heel rap tempo binnen een aantal dagen tot stand kwam na de wederzijdse initiatieven om met elkaar in overleg te gaan, dat wij de integrale tekst zoals deze voorligt, hebben gecommuniceerd naar onze achterban. Dat betekent naar de vijftig ondersteunende handtekeningenzetters van het burgerinitiatief. Ook hebben wij uitvoerig toegelicht hoe dat proces is verlopen. Dus als u vraagt naar de steun van onze achterban ten aanzien van hetgeen op dit moment voor u op tafel ligt, dan kan ik melden dat wij overwegend positieve reacties hebben gehad. We hebben twee negatieve reacties gehad van de vijftig, maar actief gevraagd om feedback van allen en ook uitvoerig gekregen. De vorige keer zeiden we reeds, dat wij dachten namens een meerderheid te spreken en daarvan steun te hebben. Bij deze kan ik dit bevestigen. De voorzitter: Ik moet nog in formele zin vragen of u hebt gelezen in het reglement dat het initiatief moet worden ondersteund door vijftig verzoekgerechtigden. U zegt in alle eerlijkheid dat de achterbanconfrontatie opleverde dat twee mensen wat bedenkingen hadden. Vijftig min twee is achtenveertig. Voldoet u naar uw eigen idee nog aan het criterium van het burgerinitiatief? De heer Kuijer: Zeer zeker, omdat het burgerinitiatief tot stand kwam met op dat moment vijftig handtekeningenzetters en wij niet alleen positieve reacties hebben gehad van die vijftig mensen, maar van diverse mensen die hun handtekening niet hebben gezet. Ik denk dat we deze twee negatieve reacties zwaar zullen overtreffen.
2005
N 71
De voorzitter: De vraag is of de raad met deze uitleg - in formele zin, begrijpt u mij niet verkeerd - genoegen wil nemen. De heer Siepel. Mijnheer de voorzitter. Ik wil daar nog even op doorvragen. We moeten namelijk constateren dat het burgerinitiatief zoals het in deze vorm vanavond ter besluitvorming voorligt, er wezenlijk anders uitziet dan het burgerinitiatief waarvoor destijds de handtekeningen bij elkaar gehaald zijn. Het eerste initiatief voldeed aan de eis van het minimaal aantal handtekeningen, maar dit is een wezenlijk ander burgerinitiatief. Ik begrijp met u dat daarvoor niet de vijftig handtekeningen beschikbaar zijn die dat ondersteunen. Dus dat lijkt mij heel formeel gesproken, even daargelaten hoe we daar mee moeten omgaan, een niet ontvankelijk burgerinitiatief. De voorzitter: Ik slinger de discussie zelf aan en ik doe dat terecht. Ik kan u daarbij echter wel helpen als ik naar de heer Kuijer luister. Hij zegt dat er nu op grond van het tweede initiatief sowieso achtenveertig mensen zijn. Er hebben zich twee mensen teruggetrokken en er zijn ook een aantal mensen die zich eraan toegevoegd hebben. Het bewijs in formele zin hebben we niet. Daar hebt u gelijk in. Tegelijkertijd wil ik wel materieel constateren, en ik neem aan dat de initiatiefnemers niets dan de waarheid spreken, dat als dat zo is we daar dan ook van uit zouden kunnen gaan. De heer Kuijer is zonder meer bereid om aanvullend mij ervan te overtuigen dat dt de waarheid is en niets anders dan de waarheid. Als we dat zo vinden, stappen we over dat formele punt heen. Dan hoeven we daar nu niet meer over te spreken. De heer Kuijer: Ik wil graag aanvullend opmerken dat het aantal handtekeningen dat destijds gehaald is ruim de vijftig passeerde. Dus als we dit heel formeel met elkaar willen bespreken, dan zijn we er volgens mij. De voorzitter: Akkoord. Dan is nu de inhoud aan de orde. Dank voor uw toelichting. De heer Van Erk: Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie is heel positief over het samen met de initiatiefnemers gelopen traject. Het traject heeft heel duidelijk gemaakt dat heel goed kan wat wij bij de behandeling van het voorstel voor het burgerinitiatief hebben gezegd. Namelijk dat we er alle vertrouwen in hebben dat initiatiefnemers de hulp vanuit de raad en de ambtelijke ondersteuning die ze nodig hebben, zullen krijgen. Dat is goed waar gemaakt in dit geval. Grote winst is dat door een goede samenspraak van de initiatiefnemers met het werkgroepje uit de raad tot een uitstekend resultaat is gekomen. Ook het college heeft zich ten aanzien van dit initiatief positief opgesteld. Dit alles heeft geleid tot een uiteindelijke formulering van het initiatief waarin zich zowel de initiatiefnemers en de raad als het college, zoals wethouder Van der Zwan in de commissie reeds aangaf, kunnen vinden. De VVDfractie stemt met genoegen in met het voorstel. De heer Hijmissen: Mijnheer de voorzitter. Ik heb procedureel een vraag. Ik begrijp dat collega Van Erk al bezig is met de visie van de VVD-fractie te geven op het concept voorgestelde besluit dat na het debat met de indieners van het burgerinitiatief tot stand zou komen. Was dit een vraag aan de initiatiefnemers, mijnheer Van Erk? De voorzitter: Ik heb uw vraag zo begrepen, dat datgene wat de heer Van Erk zei aansloot bij hetgeen de heer Kuijer heeft gezegd en dat hij daarmee impliciet zei dat het voorstel dat voorligt wellicht straks zijn steun zou kunnen hebben. De verdere beschouwingen komen later aan de orde.
2005
N 72
De heer S.J. Kok: Mijnheer de voorzitter. GroenLinks is zeer kritisch over het buitendijks bouwen. Dat heb ik ook in de commissie gezegd en onze mening sluit in feite aan bij de mening die is verwoord door het ministerie van VROM in het kader van het artikel 10 overleg, dat in het kader van het voorontwerpstructuurplan Lelystad is gehouden. Ik citeer kort. "In het voorgenomen rijksbeleid, de nota Ruimte, krijgt Lelystad de ruimte om net over de rand te bouwen, om zo in staat te zijn een volwaardig waterfront te kunnen ontwikkelen. Vanuit ruimtelijke ordeningsperspectief betwijfel ik echter het nut en de noodzaak van ontwikkeling van woningbouw rond de Houtribdijk en de Baai van Eesteren. Om een volwaardig waterfront te creëren volstaan de bestaande plannen voor Meerdijkhaven en Bataviastad. Daarnaast zijn er binnen het bestaande grondgebied van Lelystad op andere plaatsen voldoende mogelijkheden om de gewenste differentiatie van woonmilieus te realiseren. Daar komt bij dat deze ontwikkelingen de openheid van het Markermeer aantasten en ook waterstaatkundig kleven er bezwaren aan deze eilandenontwikkeling.” Ik denk dat dit citaat u uit het hart gegrepen zal zijn. Daarom heb ik vragen aan u over het resultaat van de onderhandelingen zoals deze zijn gevoerd met een werkgroepje uit de raad en het college en het uiteindelijke voorstel aan de raad dat u hebt gedaan. Daarin wordt het zoekgebied uitgebreid. In dat zoekgebied wordt ook nog steeds gezocht naar werk en woningbouw. Bent u het niet met ons eens dat het in feite niet juist is om iets serieus te gaan onderzoeken dat je niet zou willen hebben? Dus als je tegen buitendijks bouwen bent, zou je dat ook niet serieus moeten gaan onderzoeken. Toch gaat u daarmee akkoord in uw voorstel. Ik zou hierop graag antwoord willen hebben. De heer Hijmissen: Mijnheer de voorzitter. Ik heb twee vragen aan de indieners die meer over het proces gaan dan over het resultaat dat uiteindelijk voorligt. Initiatiefnemers, u hebt dit proces doorlopen en ik ben heel benieuwd hoe u dat proces ervaren hebt. Hoe bedoel ik dat? In eerste instantie hebt u gekozen voor een defensieve opstelling. Niet bouwen in de Baai. In tweede instantie hebt u de dialoog gezocht. Wat is een advies van uw kant dat u zou willen geven na dat proces doorlopen te hebben aan medeburgers die ook een initiatiefvoorstel zouden willen indienen? Mevrouw Boshuizen: Mijnheer de voorzitter. Ik wilde de initiatiefnemers helemaal niet meer sterk bevragen, want ze zijn in de commissievergadering volgens mij al ontzettend bevraagd op hun initiatief. Ik wil hen in feite alleen complimenteren met de flexibele wijze waarmee zij met het initiatief zijn omgegaan. Het is wel een heel stuk omgekeerd en veranderd, maar ik vind het echt van een open houding getuigen als je samen met het college en de werkgroep van de raad tot een dergelijk resultaat komt. Mevrouw A. de Jong: Mijnheer de voorzitter. Ik wil tegen de initiatiefnemers zeggen wat ik al in de commissie Ruimte heb gezegd, namelijk dat ik heel erg blij ben dat u in overleg met het gesprekgroepje vanuit het college en de raad inderdaad tot overeenstemming bent gekomen. U geeft aan dat u op een heel positieve manier hebt meegewerkt hieraan. Ik hoop, en dat wil ik nog graag van u horen, dat u de manier waarop dit allemaal tot stand is gekomen positief ervaren hebt. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. Mevrouw Boshuizen, ik weet niet wanneer iets flexibel is of wanneer iets consistent is maar misschien zou u mij daarover straks nog een uitleg kunnen geven. Ik heb één vraag aan de initiatiefnemers. Wij hebben geïnformeerd bij een ander bestuursorgaan, omdat als je kijkt naar het plangebied het mogelijk gevolgen of consequenties had kunnen hebben voor de sluizen. Dat valt onder een andere
2005
N 73
bestuursverantwoordelijkheid zoals u weet. Mijn vraag is: hebt u bij de desbetreffende bestuursautoriteit, Rijkswaterstaat, geïnformeerd of de mogelijkheid zou bestaan, als je gaat knutselen aan de vaarroute, dat dit bestuursorgaan ook voornemens is met deze plannen mee te gaan? Heeft u mogelijk ook gevraagd wat daarvan de eventuele kosten zijn? De heer Terbach: Mijnheer de voorzitter. Ik heb geen vraag maar wil hier in alle openheid aangeven waarom ik geen vraag heb. Ik heb op twee avonden mogen genieten van een boeiend vraag-en-antwoordspel en heb de vragen toen kunnen stellen. Ik wil graag in tweede termijn wel terugkomen op bepaalde onderdelen van het proces. Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Ik heb in de commissie al gezegd dat wij erg blij zijn met het burgerinitiatief op zich. Dat we dit een uitgeklede vorm vonden, daarmee waren de indieners het niet eens. Het is hun goed recht om het er niet mee eens te zijn en ook om wat ruimer denkend naar dit plan te gaan kijken. Inderdaad hebben wij dan ook de vraag hoe zij dit burgerinitiatief hebben ervaren. Voorts schaar ik mij achter de vragen van de heer Kok van GroenLinks. De voorzitter: Ik vraag of het college in dit stadium zijn visie wil geven. Dit zou in de procedure passen, denk ik. Wethouder Van der Zwan: Mijnheer de voorzitter. Ik begrijp dat het college nu ook vragen moet stellen? De voorzitter: Nee. De raad is uiteraard in debat met de burgerinitiatiefnemers. Maar ter wille van de discussie is het aardig, omdat ik zeker weet dat het college over deze kwestie een visie heeft, om uw visie kort te formuleren namens het college. Wethouder Van der Zwan: Mijnheer de voorzitter. Het zal kort en krachtig zijn. Wij vinden het een geweldig burgerinitiatief qua inhoud. We zouden het zeer op prijs stellen als de raad ervoor zou zorgdragen dat we het zo integraal kunnen overnemen in het structuurplan. De voorzitter: Ik schors een ogenblik de vergadering voor een overleg van de initiatiefnemers. De voorzitter schorst de vergadering. De voorzitter heropent de vergadering. De heer Kuijer: Mijnheer de voorzitter. Ik heb een aantal vragen genoteerd die aan ons zijn gesteld en ik wil er als volgt op antwoorden. Om te beginnen met één van de laatste vragen: is er overleg geweest met Rijkswaterstaat over hetgeen nu voorligt. Het antwoord is nee, dat hebben wij niet gedaan. Wel zijn ons de reacties van Rijkswaterstaat in eerder stadium bekend. Eén van de zaken die we volgens ons hebben afgesproken op het moment dat wij hierover akkoord bereikt hebben, is dat wij in het vervolgproces aan tafel zitten en daarnaast de haalbaarheid van de verschillende opties in de Baai van Eesteren onderzoeken. Dat betekent dat je op het moment dat je de haalbaarheid onderzoekt, bepaalde partijen die daarover iets kunnen roepen daarbij moet betrekken en Rijkswaterstaat is daar één van. Wat betreft de vraag naar het proces; hoe wij dat ervaren hebben. Die vraag hadden wij verwacht dus ik kan leunen op een stukje voorbereiding. Als ik kijk naar hetgeen wij als heel positief hebben ervaren, dan is dit het initiatief van een aantal raadsleden om met ons aan tafel te gaan zitten. Dat hebben wij zeer positief ervaren en
2005
N 74
gewaardeerd omdat er op dat moment een stuk dialoog ontstaat. Dit was tot dat moment niet het geval. Wij waarderen ook zeer de ondersteuning die wij hebben gekregen van de griffiers en van mevrouw Jacobs, een stuk ondersteuning maar ook afstemming over de wijze waarop. Het resultaat is in onze ogen positief. Daar staan wij achter. Ook het proces daar naartoe ervaren wij als positief. Wat vinden wij voor verbetering vatbaar? Het is in feite de vraag of je zou kunnen zeggen wat je met een burgerinitiatief doet in de toekomst. Daarop zou ik als volgt willen reageren. Er is heel weinig bekend en er staat niets op schrift, voor zover wij hebben kunnen nagaan, over wat een burgerinitiatief inhoudt qua vorm of hoe je daarmee moet omgaan, wat er van je verwacht wordt, hoe je het moet formuleren. Als je kijkt naar onze eerste versie dan is dat op een bepaalde manier geformuleerd; er zit een stuk eigenheid in. Dat is uiteraard nooit slecht. Wij zijn van mening dat op het moment dat er meer informatie is over de wijze van opstellen, de vorm en hetgeen concreet wordt voorgelegd, dit de kwaliteit van toekomstige burgerinitiatieven zeker ter goede zal komen. Daarnaast denken wij dat het proces wellicht een aandachtspunt is. Als ik kijk naar het commentaar dat in eerdere sessies met een deel van u heeft plaatsgevonden, dan was bijvoorbeeld de kritiek dat onze inspraak op een avond grotendeels een herhaling was van zetten. Ik kan mij dat voorstellen maar ik wil u erop wijzen dat het voor ons niet een vorm van afstemming vooraf was. Ik denk dat door meer overleg in een vroeger stadium de inspraak zich op een betere wijze materialiseert. Samengevat. Wij kijken er positief tegenaan, met name omdat een eindresultaat voor u op tafel ligt waarin wij ons goed kunnen vinden. Het proces daar naartoe ging niet zonder hobbels maar op het moment dat je met elkaar in gesprek gaat, ontstaat er een dialoog die het eindresultaat ten goede komt en recht doet aan de gemeenschappelijke belangen. De laatste vraag waarop ik wil reageren is de vraag van de heer Kok van GroenLinks. Het zoekgebied wordt uitgebreid: waarom iets onderzoeken waar je in eerste instantie tegen was, namelijk buitendijks bouwen? Wij willen daarop als volgt reageren. In feite ligt het nu open. Dat betekent dat niet meer alleen wordt ingezoomd op buitendijks bouwen, dus woningbouw, zoals in eerste instantie in de plannen sterk naar voren kwam. Er wordt gekeken naar meerdere functies. Dat vinden wij al veel sterker dan hoe het er lag. Daarnaast is het een onderzoek naar de mogelijkheden en daarmee is ook de mogelijkheid open gekomen dat er überhaupt niet buitendijks gebouwd wordt. In de oorspronkelijke formulering lag dit niet open en werd daarop heel sterk ingezet. Nu staat niet alleen het buitendijks bouwen als optie open maar ook het niet buitendijks bouwen. De voorzitter: De evaluatie van de procedure rondom dit initiatief is een zaak tussen de raad en het presidium dan wel de voorzitter. Ik wil u vragen om in uw reactie inhoudelijk in te gaan op hetgeen aan inhoudelijk besluit voorligt en alles wat met de procedure te maken heeft nu even buiten beschouwing laten. Dat komt later naar mijn opvatting. De heer Terbach: Mag ik hierop reageren? Uw oproep versta ik. Maar wanneer krijgt ondergetekende dan de mogelijkheid om over de procedure uitspraken te doen? In mijn overtuiging is namelijk de procedure cruciaal geweest voor het tot stand komen van het resultaat.
2005
N 75
De voorzitter: Zeker. We hebben elkaar echter beloofd dat wij naar aanleiding van een aantal burgerinitiatieven zullen evalueren. Het is beter en verstandigerom het in het totaal van de initiatieven tot dusver te bekijken. De heer Terbach: Mijnheer de voorzitter. Ik kan u volgen en er eenheeleind meegaan. Na hoeveel burgerinitiatieven overweegt u dit te doen?
in
De voorzitter: Vanavond in ieder geval niet, maar zo spoedig mogelijk. Ik zal het in het presidium bespreken.
In tweede termijn
De heer Van Erk: Mijnheer de voorzitter. In het kader van de vergaderorde proberen we efficiënt te zijn en ik heb geprobeerd dat te zijn. Ik heb aan hetgeen ik in eerste termijn heb gezegd over dit proces en over onze instemming met het voorstel geen toevoegingen te maken. De heer S.J. Kok: Mijnheer de voorzitter. Dank aan de initiatiefnemers voor het antwoord. Wij kijken er als GroenLinks-fractie toch iets anders tegenaan dan u zojuist verwoordde. U geeft aan dat het een positief resultaat is dat u bij overleg wordt betrokken in de toekomst en dat vinden wij ook. Maar op zich vinden wij dat dit logisch zou moeten zijn in Lelystad in het kader van het participatiebeleid. Dus dat zie ik amper als winst, maar misschien ziet u dat anders. Misschien moest het worden afgedwongen in deze situatie; ik weet dat niet goed. Maar het hoort in feite normaal te zijn dat u mag mee praten over planontwikkeling. Daarnaast zegt u dat zaken nog open liggen. Het ligt open dat er buitendijks gebouwd gaat worden en het ligt open dat dit niet gaat gebeuren. Met het eerste hebben wij nu juist problemen, dat het nog steeds open is dat buitendijks bouwen mogelijk zal zijn. En niet alleen zoals in het oorspronkelijke structuurplan stond, een klein driehoekje bij u in de buurt, maar nu ook in de buurt van de Houtribsluizen en de dijk naar Enkhuizen. Dan raakt het aan het Markermeer en daarvan heb ik zojuist reeds gezegd dat de openheid van het Markermeer voor ons een belangrijk argument is om te zeggen: geen buitendijks bouwen op die plek. Dus het feit dat dat open ligt, vinden wij nog steeds geen verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke structuurplan. Wij zullen daarom uw initiatief op dit punt niet ondersteunen. Mevrouw Boshuizen: Mijnheer de voorzitter. Wij stemmen in. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. De definitie van een frustratie is als je iets wilt en het kan niet. Waar doel ik nu op? Als er uiteindelijk een voorstel zou komen waarin de sluizen verplaatst zouden moeten worden, dan kan dat niet. Onze informatie bij Rijkswaterstaat heeft geleerd dat Rijkswaterstaat dit niet zal toestaan. Bovendien zal dit tussen de € 40 en € 100 mln. gaan kosten. Dat vinden wij dus een utopie. De heer Zweers: Ter interruptie. Bent u nu niet aan het vooruitlopen op de uitwerkingen van datgene wat eventueel in het zoekgebied plaats zou kunnen vinden? Is dat niet wat voorbarig? De heer Jansen: Daar hebben we het hier ook over. We praten nu over de mogelijkheden en onmogelijkheden op het zoekgebied zoals dit hier op deze tekening staat aangegeven en daarom kaart ik het ook aan. Het is hetzelfde als dat wij met zijn
2005
N 76
allen graag een derde afslag van de A6 willen: als Rijkswaterstaat zegt dat hij er niet komt, dan komt hij er niet. Zo zien wij dat ook met de verplaatsing van de sluizen. Als Rijkswaterstaat nee zegt, dan kunnen wij hier nog zulke mooie plannen proberen te realiseren, maar dan denken wij dat dat een utopie is. Daarom wil ik graag de vraag over de haalbaarheid doorschuiven naar de wethouder, want de wethouder heeft gezegd in de commissie: dan verleggen we de sluizen gewoon even. Hoe hard is deze uitspraak van de wethouder en hoe hard is de toezegging naar de initiatiefnemers? De heer Van Erk: Mag ik mijnheer Jansen iets vragen naar aanleiding van hetgeen hij nu zegt? De eerste vraag is of hij het onderzoek al heeft gedaan. De tweede vraag is waarom hij deze vraag stelt die niets te maken heeft met het initiatief op zich. De heer Jansen: Het antwoord op de eerste vraag is: nee, ik heb geen onderzoek gedaan. Op de tweede vraag: de sluizen zouden deel kunnen uitmaken van het zoekgebied. Het zou consequenties kunnen hebben voor de sluizen en dan moet je daar niet omheen praten. Misschien is het zelfs wel een overweging geweest voor de initiatiefnemers om nu in te stemmen met de plannen zoals ze nu liggen. Ik geef hierbij de initiatiefnemers de gelegenheid om daarop te reageren, maar eveneens het college om daarop te reageren. De heer Hijmissen: Ik zou ook graag een vraag aan mijnheer Jansen willen stellen. Met name het voorbeeld dat hij gaf intrigeert mij. Wij kunnen met zijn allen roepen dat we een derde afslag A6 willen, maar als Rijkswaterstaat het niet wil dan kom hij er niet. Betekent dit in uw visie, mijnheer Jansen, dat als welke dienst of welke overheid dan ook in eerste instantie roept dat iets niet kan, dit ons moet belemmeren in het uiten van onze ambitie? De heer Jansen: Het moet realistisch zijn, mijnheer Hijmissen. Als iets € 100 mln. gaat kosten en dat afschetsend tegen dit project, dan is het niet haalbaar en dan denk ik dat we ons daarbij zouden moeten neerleggen. Anderzijds zeg ik ten aanzien van onze ambitie, dat we er dan ook voor moeten gaan. Echter niet als het irreëel is. De heer Terbach: Mijnheer de voorzitter. Ik ga uiteraard akkoord met uw voorstel om geen opmerking te maken over de procedure. Rest mij een dankwoord aan de volgende mensen. Allereerst dank ik de initiatiefnemers voor hun flexibiliteit en het gaan voor het haalbare. En voor het geduld. Ik wil bedanken, hij zit op de tribune, de heer Vreeswijk voor zijn stimulerende mailtjes. Heb ik veel van geleerd. Ik wil ook het college complimenteren in de vorm van de portefeuillehouder. Ik heb daar eveneens heel veel flexibiliteit bemerkt. Dat het zo mooi zou aflopen had ik niet kunnen dromen. Voorts dank ik de collega’s voor de ruimte die ze me gelaten hebben. Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Ik schaar mij achter de woorden van GroenLinks, want buitendijks bouwen zien wij niet zo zitten. Wethouder Van der Zwan: Mijnheer de voorzitter. Ik heb namens het college in feite niets toe te voegen aan de discussie en de opmerkingen die in de raad zijn gewisseld. Ten aanzien van zaken die gaan over buitendijks bouwen neem ik aan dat we nog met elkaar te spreken komen als het structuurplan verder behandeld wordt. Dan zullen we ook ingaan op de opmerkingen die door de IPL zijn gemaakt. De voorzitter: Ik stel voor dat wij het debat afronden. Ik kijk even naar de initiatiefnemers of zij behoefte hebben om in tweede instantie nog kort te reageren. Ik begrijp dat hieraan geen behoefte is.
2005
N 77
Ik constateer dat het burgerinitiatief uitmondt in een besluit zoals in de stukken opgenomen. Ik begreep uit de bijdragen in tweede ronde van de heer Kok en mevrouw Weijerman dat de betreffende fracties het met dat besluit niet eens zijn. Zijn er overigens nog stemverklaringen te geven? De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. Het ontwerpbesluit bevat twee elementen. Het ene heeft betrekking op de betrokkenheid van de initiatiefnemers bij het verdere proces van visievorming rond de Baai van Eesteren. We hebben als raad ooit een participatieladder vastgesteld en daarin is vastgelegd dat directbetrokkenen op een intensieve wijze ingeschakeld kunnen worden bij de visievorming rond gewenste ontwikkelingen. Het tweede deel van het besluit heeft betrekking op een aantal inhoudelijke elementen uit het structuurplan, waarvan de samenvatting moet zijn dat het structuurplan zodanig wordt aangepast dat het in overeenstemming is met hetgeen hier staat. Als ik dit zo formuleer dan kan ik in feite slechts één conclusie trekken, namelijk dat dit besluit dat nu is voorgelegd overbodig is. Het eerste is gevat als het om de betrokkenheid gaat in de participatieladder; het tweede is inhoudelijk in overeenstemming met het onderwerpstructuurplan waarover we een volgende keer gaan besluiten. De fractie van de ChristenUnie is in zijn algemeenheid een verklaard tegenstander van overbodige besluiten. Dat zou logischerwijs moeten leiden tot de conclusie dat de fractie tegenstemt bij dit voorstel maar dat is niet het geval. We hebben zoveel waardering voor de initiatiefnemers dat dit bij ons leidt tot het instemmen met dit voorstel, want het leidt er bij de initiatiefnemers toe dat men kan terugkijken op een in eigen ogen succesvol project. De heer Jansen: Mijnheer de voorzitter. De Inwonerspartij is zeer consistent. Zij heeft in haar programma staan: niet inbreiden en ook niet uitbreiden in het water. Dat houdt in dat wij het voorstel zoals het nu ligt zeer sympathiek vinden, en ik moet u eerlijk zeggen dat het ons zeer aan het hart doet dat wij een burgerinitiatief moeten afstemmen. Het staat echter in ons programma: niet bouwen in het water en wij doen wat wij zeggen. Daarom moeten wij tegen dit voorstel stemmen. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van de indieners van het Burgerinitiatief "Baai van Eesteren onbebouwd” besloten, met de aantekening dat de fracties van GroenLinks, InwonersPartijLelystad en AOV/NWP geacht worden tegen het voorstel te hebben gestemd.
13.
Voorstel tot vaststelling van de nota Work First/afbouw gesubsidieerde arbeid (stuk nr. B05.00163) De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. Het voornemen van het college is om geen enkele bijstandsgerechtigde uit te sluiten van maatschappelijke participatie. Dat is in de ogen van de ChristenUnie een uitstekend uitgangspunt en een goed voornemen. Als hij of zij om wie het gaat dat wil, maatschappelijk participeren, en als de betrokkene dat op prijs stelt dan kan er wat ons betreft ook nog wel enige drang plaatsvinden om mensen tot maatschappelijke participatie te brengen. We moeten echter tevens constateren dat er een groep is in onze samenleving, hoezeer wij dat ook betreuren, die ver afstaat van de arbeidsmarkt en ook niet de behoefte heeft om betrokken te worden in maatschappelijke participatieprocessen; niet de wil heeft om maatschappelijk actief te zijn, om de woorden van het voorstel te gebruiken. Wat deze personen betreft zou de fractie van de ChristenUnie bepleiten dat daarin dan ook niet de meeste energie gestoken wordt van de kant van het college om hen hoe dan ook te dwingen om toch maatschappelijk te participeren. Een zeker recht in de
2005
N 78
samenleving, zo zou ik het omgekeerd willen formuleren, voor bepaalde mensen om de samenleving rustig de samenleving te laten en het arbeidsproces het arbeidsproces te laten. Daarvoor zou toch in een aantal gevallen enige ruimte moeten kunnen worden geboden. Die notie, dat besef, treffen wij niet aan in het voorstel. Ik zou graag een reactie van het college willen op dit element van de handelwijze. Daarmee betrek ik tegelijk hetgeen ik bij een eerder punt reeds zei toen het over sociale zaken ging; de schaarse energie die beschikbaar is, moet zo effectief mogelijk worden ingezet. Dit kan tevens de benadering met zich meebrengen zoals ik deze zojuist gaf. De heer Benedictus: Mijnheer de voorzitter. Ook mijn fractie stemt graag in met de voorstellen van het college om te pogen iedereen in of op de drempel van de WWB zoveel mogelijk als maar kan aan het werk te krijgen. Daarbij realiseren we ons wel dat dit een uiterste inspanning van ons zal vergen, die we in overleg met relevant bedrijfsleven en beroepsorganisaties waar zullen moeten maken. We zijn het eens met maatregelen, stageplaatsen en verloning. We zijn het eens met beperking instroom aan de poort. Wij staan achter hoogwaardig handhaven. Waar we wel enige zorgen over hebben is het volgende. Wij onderschrijven graag de zorg voor sociale activering - dit is eveneens door de vorige spreker naar voren gebracht - maar we vinden wel dat we een uiterste poging moeten doen om deze mensen werkelijk volwaardig in de maatschappij te laten participeren. Dus niet direct zeggen dat het onmogelijk is, zoals we ook hebben gehoord. Eerst maar eens flink proberen en als het na herhaalde pogingen nog niet lukt, dan pas die sociale zorg invullen. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. Langdurig geen werk hebben betekent uiteindelijk armoede en sociaal isolement. Daarom moet alles erop gericht zijn om mensen aan werk te helpen. Maar uiteraard dient daarbij tevens zorgvuldig omgegaan te worden met de belangen van de mens om wie het gaat. In dat kader hebben wij hier en daar wat moeite met de terminologie van de nota. Met name het veelvuldig gebruik van de term ‘schadelastbeperking’. Hebben we het hier over willekeurig welk onderwerp of spreken we hier over mensen en dan mensen in een afhankelijke en daarmee kwetsbare positie? Hoewel het CDA het van harte eens is met het uitgangspunt van de nota Work First, hebben we nog wel wat vragen en kanttekeningen. Een eerste kanttekening betreft de werkgelegenheid. Wanneer alle instrumenten en middelen ingezet worden op uitstroom naar werk dan moet dat werk er wel zijn en dat vraagt om een goed lokaal economisch en werkgelegenheidsbeleid. Het CDA hoort graag van het college welke maatregelen en initiatieven er op dat terrein ontplooid gaan worden. Ook heeft de nota een hoog ambitieniveau. Door hoogwaardig handhaven aan de poort en bevorderen van de uitstroom door enerzijds toeleiding naar werk en anderzijds opnieuw hoogwaardig handhaven, wil het college een daling bereiken van 2% van het aantal uitkeringsgerechtigden. En dat waar elders in het land sprake is van een toename van 2%. Bovendien leiden reïntegratietrajecten ook landelijk maar beperkt tot regulier werk. Last but not least loopt de nota hier en daar vooruit op een aantal mogelijkheden die er nu nog niet zijn. Ik wijs op het initiatiefvoorstel van mevrouw Noorman-den Uyl, op de mogelijkheden die de WSW zal bieden en tevens op de mogelijkheden in het kader van de WMO. In dat licht is een ambitieniveau van 2% daling fors. Mijn fractie bekruipt dan de vraag of het accent niet te eenzijdig op hoogwaardig handhaven wordt gelegd om toch maar het beoogde resultaat te behalen. Het CDA is daar niet helemaal gerust op. Zeker niet vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid richting cliënt. Die zorg wordt niet minder wanneer in de nota wordt gesproken over aanscherping
2005
N 79
van de sanctiemaat. Wij willen het college erop wijzen dat de aanscherping van de sanctiemaat een aanpassing van de maatregelverordening nodig maakt. Mijn fractie wacht deze aanpassing af maar geeft hier nu reeds aan dat een dergelijke aanpassing niet zonder meer op instemming van de CDA-fractie zal kunnen rekenen. Bovendien gaat mijn fractie ervan uit dat er, zolang de verordening niet is aangepast, in het sanctiebeleid nog niet vooruitgelopen wordt op de mogelijke aanpassing. Terecht zet het college alles op alles om middelen vrij te spelen voor ex-ID-ers om daarvoor een maatschappelijk verantwoorde oplossing voor te vinden. Dit is ook in lijn met de motie die tijdens de algemene beschouwingen door CDA, ChristenUnie en Leefbaar Lelystad is ingediend. Het CDA zou het college in dat kader, in het kader van afbouw van gesubsidieerde arbeid, nog eens een idee ter overweging willen meegeven, namelijk het idee van de zogenaamde Lelybanen. Dit in navolging van de ooievaarsbanen in Den Haag. Gedurende twee tot vijf jaar kunnen mensen voor wie regulier werk niet tot de mogelijkheden behoort, tegen het minimumloon werken bij publieke instellingen. Het gaat dan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Als mensen aan het einde van deze vijf jaar nog geen regulier werk hebben, vallen ze terug in een uitkering. Jaarlijks wordt dan bekeken welke beschikbare middelen er zijn en in welke omvang deze banen gerealiseerd kunnen worden. Het CDA hoort graag de reactie van het college. Tot slot een laatste opmerking. Het CDA heeft waardering voor de moeite en de inspanningen die het college zich getroost met betrekking tot het binnenhalen van reïntegratietrajecten. Het college gaat daarin ver, soms letterlijk zeer ver. Tegelijkertijd constateren we dat het reïntegratiebudget beperkt is en dat heel veel helaas niet kan. Enige terughoudendheid om bepaalde inspanningen, en ik noem dan met name de recente reis, ten laste te brengen van het reïntegratiebudget is dan ook geboden. Wij vragen ons af of er geen andere dekking is te vinden voor die reis. De heer Verhoef: Mijnheer de voorzitter. Er wordt speciaal aandacht gegeven door het college aan de afbouw van de huidige ex-ID- en WIW-banen en de gevolgen voor deze mensen. Eén van de gevolgen zou het volgende kunnen zijn. Stel dat een ID-er terugvalt in een uitkering per 1 januari 2006, dan kan het volgende probleem zich voordoen. De dan ex-ID-er kan gehuwd of samenwonend zijn met iemand die een andere vorm van inkomsten heeft, bijvoorbeeld een baan. Dit is een reden dat een dergelijk persoon geen recht heeft op een uitkering. In een dergelijke situatie kan zich het probleem voordoen dat de gezamenlijke inkomsten voor een groot deel achteruit gaan en men op die manier de gemaakte afspraken niet kan nakomen. Denk hierbij aan een koophuis. Is hieraan gedacht en komt er hiervoor een oplossing? Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Als voorlopig sluitstuk van het WWBtraject praten we nu over Work First. Naast het hoogwaardig handhaven één van de manieren waarop Lelystad haar eigen verantwoordelijkheid gaat vormgeven. Het Work First weerspiegelt de gedachte dat cliënten niet langer recht hebben op een uitkering maar op werk, als grondgedachte van de Wet Werk en Bijstand. In de discussie tot zover en in onze bijdrage heeft GroenLinks altijd benadrukt dat bij het bemiddelen naar werk niet alleen de makkelijk bemiddelbare cliënten geholpen dienen te worden. Lelystad krijgt geld van het Rijk om mensen te helpen in het zoeken naar werk. Reeds bij het debat over de WWB in februari vorig jaar, pleitten wij ervoor om een bepaald percentage van dat geld te reserveren en te besteden aan de bemiddeling van mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, zodat de mensen die altijd achteraan staan - niet alleen wanneer het gaat om werk, want zoals wethouder Bootsma aangaf in de commissie zijn er veel mensen die niet alleen geen werk hebben maar ook een aantal andere problemen - ook niet bij de
2005
N 80
arbeidsbemiddeling buiten de boot vallen. Daarbij gaat het niet alleen om bemiddeling naar arbeid maar ook om maatschappelijke participatie. We hebben daarover destijds een motie ingediend. Daarvan, en dat heb ik in de commissie erbij gehaald, gaf wethouder Bootsma namens het college destijds aan dat hij overbodig was, omdat circa 30% van het reïntegratiebudget naar deze doelgroep gaat. In de notulen van die vergadering staat dat een aantal partijen om die reden met deze motie niet heeft ingestemd, omdat er toch voldoende geld naar deze groep cliënten gaat. U begrijpt wellicht dat wij nu zeer onaangenaam verrast zijn om te lezen dat deze mensen nu een naam hebben, namelijk het granieten bestand zoals in de nota staat, en dat verwacht mag worden dat aan deze mensen geen geld besteed gaat worden uit het reïntegratiebudget, tenzij er geld over is. We bespraken tevens dat het hier om 60% van het bestaande cliëntenbestand gaat. Als je dit terugrekent betreft het 1.300 mensen. GroenLinks acht het van groot belang om een Work First aanpak te kiezen die niemand op voorhand uitsluit. We zouden dan ook graag een klemmend beroep doen op onze collega-fracties om uit te spreken dat we in Lelystad niemand opgeven waar het gaat om het deelnemen aan de samenleving en een aanpak kiezen die daarbij hoort. Ik heb een amendement dat dit tracht uit te spreken. Ik wil graag dit amendement indienen namens D66 en GroenLinks. Amendement De fracties van GroenLinks en D66 dienen het volgende amendement in: "Toevoegen bij punt 2, na a en b: c. indien nodig worden flankerende instrumenten ingezet ten behoeve van zowel nieuwe als bestaande cliënten en onder regie van de afdeling Sociale Zaken; d. alle personen met een WWB-uitkering maken in gelijke mate kans op ondersteuning gericht op werk of maatschappelijke participatie;”
De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij het laatste dat de GroenLinks-fractie zojuist heeft gezegd over het amendement en de gedachte die daar achter zit. Voor mijn fractie gaat Work First niet alleen over schadelastbeperking en dat krijgt in de Work Firstnota zoals hij hier ligt wel een heel belangrijke nadruk. Waarom gaat het niet uitsluitend om schadelastbeperking voor mijn fractie? Omdat schadelastbeperking een middel is, namelijk het vrijspelen van gelden om ervoor te zorgen dat je het maximale uit mensen kunt halen en dat je die mensen die niet meer in hun eigen onderhoud kunnen voorzien weer kunt toeleiden naar een baan, zodat ze weer wel in hun eigen onderhoud kunnen gaan voorzien. Ons bekruipt soms het gevoel dat doel en middel hier wat door elkaar zijn gaan lopen. We willen toch uitgesproken hebben dat voor de D66-fractie de schadelastbeperking een middel is om dat doel te bereiken. Ik wil nog twee opmerkingen maken. Eén heeft betrekking op hetgeen de CDA-fractie zojuist naar voren bracht, namelijk dat het college van zins is om de verordening aan te passen die gaat over maatregelen. Het voorstel is om nogal forse maatregelen te treffen voor een aantal zaken waarvan ons op dit moment onvoldoende duidelijk is of die wel een dergelijk forse maatregel verdienen. Dus de aankondiging daarvan is ook voor mijn fractie niet per definitie instemming. Over de reïntegratiebudgetten vindt mijn fractie dat je deze ten volle moet benutten; elke euro die daarmee te maken heeft. Dat betekent dat de dekking die het college heeft gevonden voor het werkbezoek aan Curagao wat ons betreft niet op instemming kan rekenen. Dat zegt overigens niets over nut en noodzaak van dat werkbezoek.
2005
N 81
Daar gaat het niet om. Het gaat ons erom dat de dekking niet daar had moeten worden gevonden, zeker nu de reïntegratiebudgetten uitermate beperkt zijn. Daarvoor hebben wij een motie voorbereid. Deze zou ik willen indienen mede namens Leefbaar Lelystad, GroenLinks, InwonersPartijLelystad, fractie Verhoef, fractie Homan, AOV/NWP en fractie De Jong. Motie "De raad van de gemeente Lelystad in vergadering bijeen op 10 februari 2005. Constaterende dat: - het college de kosten voor het werkbezoek aan Curagao in het kader van project Mi Trabou - Bo Kas ten laste brengt van de reïntegratiebudgetten van het werkdeel Wet Werk en Bijstand; Overwegende dat: - deze budgetten voor ongeveer 70% moeten worden besteed aan de afbouw van de gesubsidieerde arbeid, waardoor slechts 30% daadwerkelijk inzetbaar is voor de toeleiding van bijstandsgerechtigden naar werk door middel van reïntegratietrajecten; - het college een zeer ambitieuze doelstelling heeft gesteld, namelijk de afname van het aantal bijstandsgerechtigden met 2%, zodat de resterende beperkte reïntegratiebudgetten hard nodig zijn. Draagt het college op: De kosten van het werkbezoek ten laste te brengen van daartoe geëigende posten ‘representatie’, in ieder geval niet de beperkte reïntegratiebudgetten in het werkdeel van de WWB. En gaat over tot de orde van de dag.” (De motie is ingediend door de fracties van D66, InwonersPartijLelystad, GroenLinks, Leefbaar Lelystad, AOV/NWP, fractie De Jong, fractie Verhoef en fractie Homan)
Mevrouw Riesenbeck: Mijnheer de voorzitter. Er is al veel gezegd, maar ik zag zojuist dat op bladzijde 1 in het raadsbandje in de derde alinea staat: "Daar waar sociale activering niet gericht is op arbeidstoeleiding maar op maatschappelijke participatie, vindt financiering plaats uit de WMO (dagbesteding) of uit het werkdeel van het WWB-budget (vormen van gesubsidieerde arbeid). Dit laatste overigens alleen wanneer het handhavingregime daartoe de budgettaire ruimte oplevert (meer dan 2% van het landelijk gemiddelde).” Als laatste zin staat daar: "Op deze wijze concretiseert het college zijn voornemen geen bijstandgerechtigden uit te sluiten van maatschappelijke participatie.” Wat verbaast mij in de presentatie van de heer Geerling van 8 januari jl.? Dat daar wordt gezegd dat we aan het zogenaamde granieten bestand in feite helemaal geen tijd en geld moeten spenderen. Wat dat betreft gaan wij volledig mee met het amendement dat wordt ingediend door GroenLinks en D66. Wij zijn van mening dat je deze cliëntengroep niet los mag laten en dat je te allen tijde moet proberen om een maatschappelijk traject voor ze uit te zetten. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. Als 60% van de mensen die hier een uitkering zouden moeten krijgen, betiteld worden als het "granieten bestand”, dan roept dat de vraag op wat wij eigenlijk aan het doen zijn met zijn allen. Ik sluit mij daarom nadrukkelijk aan bij mensen die ervoor pleiten dat deze 60% niet totaal wordt afgeschreven. Ik ben het dan ook helemaal niet eens met mijnheer Siepel dat een deel van de mensen dat in dit bestand zitten en niet willen, met rust gelaten moeten worden. Bij niet willen denk ik: dat is geen motivatie om niet actief te zijn, maar niet kunnen: heel veel mensen van dat granieten bestand kunnen heel moeilijk, maar je moet ze toch nog wel benaderen op een wijze die respectvol is. Hoogwaardig.
2005
N 82
De heer Siepel: Ter interruptie. Om misverstand te verkomen, aan het adres van meneer Homan: onze fractie wil niemand afschrijven maar wil juist mensen in hun waarde laten en niet onbeperkt aan ze trekken en sleuren om ze toch tot allerlei activiteiten te dwingen waarvoor ze zich absoluut niet geroepen voelen. Het is juist een kwestie van in waarde laten en niet mensen afschrijven. De heer Homan: Dat is duidelijk iets anders dan alleen maar niet willen. Mevrouw Riesenbeck: Ter interruptie. Ik begrijp wel dat mijnheer Siepel zegt dat we ze in hun waarde moeten laten maar er zijn helaas mensen in de leeftijd beneden de 50 jaar die niet willen werken om wat voor reden dan ook. Dan zeg ik: het spijt me, maar die moet je te allen tijde proberen aan het werk te krijgen. Je kunt wel zeggen dat je ze in hun waarde moet laten, maar dat kan ik niet met u eens zijn. De heer Siepel: Moet je een 56-jarige die al tijden werkloos is en geen enkele kans meer maakt op de arbeidsmarkt, lees het rapport van de Raad voor Werk en Inkomen, toch dwingen om voortdurend te blijven solliciteren? Is dat mensen in hun waarde laten? Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Ik wil toch even ingaan op de woorden van mijnheer Siepel. Wij kunnen ons deze woorden wel voorstellen. Toch willen wij deze groep niet aan zijn lot overlaten. Het moet geen sociaal isolement worden voor deze groepering. Het ambiëren van een daling van 2%, terwijl het landelijk 2% omhoog gaat, is wel zeer ambitieus. Het is optimistisch en daar zet onze fractie heel grote vraagtekens bij. Het college legt de lat wel erg hoog, maar we hopen dat er aandacht zal blijven bestaan voor sociale activering. Daarom hebben wij de motie mede ondersteund. Mevrouw G.J. de Jong: Mijnheer de voorzitter. Mijn fractie is heel blij met deze nota. Het college heeft hierbij sterke sociale uitgangspunten genomen. Er is aandacht voor iedereen. Iedereen die zich meldt en niet zelf een reguliere baan kan vinden, wordt geholpen. Dit gebeurt met werk, scholing en training in combinatie met randvoorwaarden, zoals kinderopvang etc. Alle nieuwe instroom vanaf 1 juli 2005 wordt betrokken bij het aanbod. Dit betekent dat daarvoor trajecten worden gevonden en betekent ook dat niemand buiten de boot valt. Tevens staat in de nota dat alle mensen die nu reeds in het bestand zitten, worden gehoord en dat bekeken wordt wat de mogelijkheden zijn die zij nog hebben. Nogmaals, alle mensen worden opnieuw bekeken. Daarvan kan nu nog niet voor 100% worden gezegd hoe het met de nieuwe criteria en de nieuwe werkwijze zal lopen. Daarnaast vind ik een heel sterk punt van deze nota dat alle overschotten die gevonden worden op het inkomensdeel betrokken en opnieuw ingezet worden voor de doelgroep. Dat betekent niet alleen voor dit jaar, zoals het in de nota staat, maar ook voor het komende jaar. Mijn fractie is heel tevreden met deze nota omdat in tegenspraak met hetgeen GroenLinks in het amendement noemt, er mensen zijn die nog nadrukkelijker betrokken moeten worden, die niet in deze nota genoemd zijn. Mijn fractie denkt dat met iedereen die binnenstroomt vanaf 1 juli 2005 een traject wordt bekeken; ook met het zittende bestand en dat zijn de mensen die in het zogenaamde granieten bestand zitten. Met deze mensen wordt eveneens gesproken en voor hen worden ook maatschappelijke trajecten bekeken: of zij daarvoor voelen en daarop zullen ze worden ingezet. We hebben het in deze nota, zoals ik gezien heb, niet over mensen
2005
N 83
die niet willen. Het college zegt: bij mensen die niet willen en waarvan wij vinden dat ze wel moeten willen, gaan wij hoogwaardig handhaven. Mevrouw Van Selm: Ter interruptie. Ik begrijp wel dat de PvdA-fractie graag de positieve kanten van dit stuk benadrukt, maar als u de besprekingen in de commissie in herinnering neemt en naar het verslag daarvan kijkt, dan is daarin nadrukkelijk gesteld dat er mensen zijn, hoe jammer het dan ook is om te zeggen, die heel weinig kansen hebben. Aangegeven is dat je niet iedereen kunt betrekken, met name met het beperkte budget. Ik hoor u iets anders zeggen. Hoe staat u daartegenover? Mevrouw G.J. de Jong: Het granieten bestand zoals u dat noemt, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt - categorie c - betreft mensen die de taal niet spreken of meervoudig gehandicapt zijn of met een aantal andere grote beperkingen. Aan deze mensen worden maatschappelijke activiteiten geboden. Er staat tevens in de nota dat aan de mensen die de wil hebben om maatschappelijk actief te zijn, de mogelijkheid wordt geboden. Het kan wat mijn fractie betreft ook dat ze afspraken maken met betrekking tot hobby’s die ze hebben; dat ze daarin een functie gaan vervullen die voor een grote groep andere mensen weer heel maatschappelijk zinvol is. Het hoogwaardig handhaven wil mijn fractie toejuichen. Het is namelijk alleen bestemd voor die mensen die gebruik willen maken van de mogelijkheden maar voor wie ze niet bedoeld zijn. Daarmee is wat ons betreft over het hoogwaardig handhaven gezegd dat het preventieve dat erin moet zitten, wordt benadrukt en dat het goed gecommuniceerd wordt naar de burgers, zodat mensen die menen dat het wel makkelijk zou zijn maar weten dat het niet voor hen geldt, daarop dan ook geen aanspraak maken. De heer Ongering: Mijnheer de voorzitter. De Inwonerspartij was niet van plan om op dit stuk te reageren omdat wij het hiermee in principe eens zijn. Echter, gezien het amendement van GroenLinks wil ik kort reageren. Het klinkt heel sympathiek om geld te besteden aan mensen die uiterst moeilijk te helpen zijn. Het betekent dat je mensen die wel te helpen zijn dit geld ontzegt. Het is dus in wezen een maatregel die zichzelf tegenwerkt. Hoe sympathiek het ook is om een aantal mensen niet van tevoren uit te sluiten: als deze mensen zichzelf helpen zullen wij ze verder helpen. Dat betekent dat dit amendement niet door ons kan worden gesteund. De heer Teunissen: Ter interruptie. Dit amendement probeert naar mijn mening uit te spreken dat er gelijke kansen bestaan en dat je niet het principe hanteert dat je een bepaalde groep afschrijft. Wij snappen heel goed dat sommige groepen makkelijker te bemiddelen zijn dan andere en dat je wellicht geen grote groep van het granieten bestand een traject kunt aanbieden. Echter, de principiële vraag die hier aan de orde is, en waarover wij hebben gepoogd een stelling in te nemen in het amendement, is dat er gelijke rechten bestaan.
Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Sociaal Nederland verandert snel. De omstandigheden waaronder beleid vormgegeven moet worden, worden voor een overgroot deel beïnvloed door budgetruimte, of juist door korting op budgetten. Ik wil hier in ieder geval de stelling neerleggen, dat we niet meer preken van ruime budgetten maar dat wel degelijk gekeken moet worden hoe effectief we het krappe beschikbare geld inzetten. Het krappe beschikbare geld dat slechts krapper zal worden naar de toekomst toe. Dat is ook de achterliggende gedachte bij de keuze voor Work First. We moeten de middelen zo efficiënt mogelijk inzetten. Dat doen we
2005
N 84
vooralsnog vooral door in te zetten op trajecten die mensen naar werk in brede zin proberen te geleiden. Daarbij wil ik heel nadrukkelijk vermelden dat het college niet voornemens is om mensen in de kou te laten staan; met andere woorden op voorhand mensen uit te sluiten. We hebben in de commissie een uitvoerige discussie gehad, ik noem het woord één keer en daarna niet meer, over het granieten bestand. Ik wil daarover de volgende opmerking maken. Het is niet zo dat het college voornemens is om aan dat deel van het bestand niets te doen. Integendeel. Echter, in dit bestand hebben we te maken met mensen die in de persoon gelegen factoren kennen waardoor ze niet op trajecten naar werk of maatschappelijke deelname te zetten zijn, voordat zij een traject gevolgd hebben om hen zover te krijgen. De vraag is niet of wij wat aan dat deel van het bestand moeten doen, want het antwoord daarop is vrij gemakkelijk te geven: ja. De vraag is wel: wanneer kunnen wij in het kader van Work First met die mensen aan de gang? Dat kan pas als je de achterliggende factoren wegneemt. Het is niet het afschuiven van de verantwoordelijkheid, maar je zult dan met instellingen en organisaties in de uitwerking van de WMO bijvoorbeeld (daar lopen wij inderdaad op vooruit, daar heeft u gelijk in), als je beleid voor meerdere jaren probeert uit te zetten met al deze mogelijkheden rekening moet houden. De heer Jansen: Ter interruptie. Maakt u daarin ook nog verschil tussen mensen die wel willen maar niet kunnen en mensen die wel kunnen maar niet willen? Wethouder Bootsma: Dat onderscheid maak ik vooralsnog niet. Ik ga ervan uit als je mensen die nu deel uitmaken van het bestand zover kunt krijgen dat ze in de trajecten kunnen deelnemen, dat er sprake is van willen en desnoods met enige drang. Daar zou ik absoluut niet tegen zijn als we daarin investeren. Dan moet daarin ook resultaat geboekt kunnen worden en zou drang wellicht niet helemaal uitgesloten zijn. Daar heb je andere partijen voor nodig. Dat kunnen wij, hoe graag we dat misschien zouden willen, niet uitsluitend uit de beschikbare budgetten van de WWB halen. Je moet in samenwerking met anderen, wie dat dan ook mogen zijn afhankelijk van de problematiek, eerst de belemmerende factoren weghalen, voordat je meer met deze mensen kunt doen. Zonder meer investeren, is inderdaad de beperkte middelen over de balk gooien. Je zult dat heel gestructureerd moeten doen, anders heeft het geen enkele zin. We hebben te maken met beperkte budgetten die naar de toekomst toe alleen maar beperkter zullen worden. Daarmee zullen we rekening moeten houden. Vandaar dat het heel belangrijk is dat we met name uitstroom genereren; dat we inderdaad mensen op reguliere banen proberen te zetten. De CDA-fractie had een vraag over het lokale arbeidsmarktbeleid - ik zou dat breder willen trekken, namelijk het regionale arbeidsmarktbeleid - of je dat hiervoor beter moet optuigen. Ik kan u verzekeren dat gesprekken daarover in allerlei gremia fors gaande zijn. Met name daar waar het gaat om sectoraal beleid. Dus sectoren zoveel mogelijk betrekken bij het invullen van eventuele arbeidsplaatsen. Het creëren en invullen van eventuele arbeidsplaatsen speelt daarin een voorname rol. Het college geeft aan in de nota dat niet iedereen onmiddellijk op een dergelijk traject richting regulier werk te zetten is. Het college geeft tevens aan dat sociale activering, mits dat gericht is op werk naar de toekomst toe, een instrument kan zijn. Kortom, in het kader van deze nota spreken we in ieder geval uit dat we dat instrumentarium verder willen ontwikkelen. Daarvoor, en dat blijf ik nadrukkelijk zeggen, is uitstroom noodzakelijk. Je moet inverdienen om meer te kunnen gaan doen. Dat betekent niet zoals mevrouw Van Selm beweert dat wij niet investeren in het bestand. Om op
2005
N 85
voorhand te zeggen dat we 30% gaan afzonderen voor mensen die niet direct bemiddelbaar zijn, is een keus. Maar dan wil ik wel weten hoe ik het andere deel moet invullen. Wij zetten heel ambitieus in op 2% afname van het bestand per jaar en als leden van de raad zeggen: dat is nogal wat, dan is mijn antwoord: inderdaad, dat is nogal wat. We zien het dan ook als een uitdaging. Ik kan u niet de garantie geven dat we dit halen. Als je echter geen stevige ambitie hebt, kun je in ieder geval de doelen die je je stelt niet halen. Ik denk dat we elkaar daarin stevig motiveren door de lat inderdaad hoog te leggen. Mevrouw Van Selm: Ter interruptie. De 30% heb ik niet bedacht, maar komt uit uw eigen stuk. Wethouder Bootsma: Ik heb op een eerdere vraag aangegeven dat wij op dat moment aan dat soort trajecten ongeveer 30% van het budget besteedden. Dat was op dat moment. De voorzitter: Er is geen vraag gesteld over de 30%. Wethouder Bootsma: Mevrouw Van Selm noemde in de eerste termijn het percentage van 30% en ik vond dat het nuttig was om even te verklaren in welk kader deze 30% destijds is neergezet. Er is door verschillende fracties over het handhavingsbeleid gesproken. Uiteraard zal u een wijziging van de verordening worden voorgelegd. Er wordt u op dit moment dan ook niet gevraagd om in te stemmen met wat dan ook. Er worden een aantal zaken genoemd in de nota; deze zullen geëffectueerd worden in de verordening. Daarbij ga ik ervan uit dat er dan daarop een toelichting is. Op dat moment kunt u uw definitieve afwegingen maken. De afbouw van ID-banen is voor dit jaar uiteraard de belangrijkste doelstelling. We hebben in dat opzicht een forse klus te klaren. Ik heb zojuist bij een ander agendapunt al aangegeven dat daarmee nu voortvarend te werk gegaan wordt. Met werkgevers vinden de nodige overleggen plaats, waarbij het lijkt dat dit tot meer successen zal leiden dan onze aanvankelijk toch wat pessimistische gedachten daarover. Ik hoop dat dit proces zich op die manier zal voortzetten en dat de interesse bij de huidige inleners zal toenemen om WIW-banen om te zetten in reguliere banen. Nadrukkelijk hebben wij als college in de nota vermeld, dat wij alle instrumentarium zullen ontwikkelen om te trachten het bestand ID-ers op een goede plek te krijgen c.q. te houden. Als voorbeeld heb ik daarbij genoemd mensen die op dit moment bij Perspectief werkzaam zijn en waarover een gesprek gaande is hoe wij een modus kunnen bedenken om deze plekken beschikbaar te houden. Dat laat onverlet dat het risico er altijd in zit dat we het niet redden voor 31 december om iedereen, ruim 200 cliënten, op een reguliere werkplek te krijgen. Los van het feit dat we formeel daarin wel procedures moeten starten die tot een ontslag zouden kunnen leiden, is het college er alles aan gelegen om instrumentarium te ontwikkelen om te voorkomen dat we dit moeten effectueren. Ik zal ingaan op het amendement van GroenLinks en D66. Bij de toevoeging aan punt c staat letterlijk: ten behoeve van zowel nieuwe als bestaande cliënten onder regie van de afdeling Sociale Zaken. Is dat instrumenten ontwikkelen gericht op werk of zegt u instrumenten ontwikkelen? Dat zou namelijk een andere bedoeling kunnen hebben.
2005
N 86
Mevrouw Van Selm: Dit doelt op de flankerende instrumenten zoals die genoemd zijn. De voorzitter: Daarbij wil ik aanvullen dat het niet relevant is of het onder regie van de afdeling Sociale Zaken gaat. De heer Teunissen: Ter interruptie. Dat was één van de discussiepunten in de commissie. Voordat je iets met het granieten bestand kunt doen, zul je eerst in de persoon gelegen factoren weg moeten nemen. Daarvan heeft de wethouder stellig aangegeven dat het niet de verantwoordelijkheid is van de gemeente, noch van de afdeling Sociale Zaken. Daarvan probeert in ieder geval mijn fractie nu juist te betogen, dat het zich niet verhoudt tot één van de doelen van de wet, namelijk dat je niet iedereen en dus niemand verantwoordelijk maakt voor het toeleiden naar werk. Mevrouw Van Selm: Onder de regie van de gemeente zou dus ook prima zijn. Mevrouw G.J. de Jong. Mag ik aan mevrouw Van Selm vragen of ze dan de linkerpagina heeft bekeken? Daar staat namelijk bij punt 13, dat in het kader van de WMO, omdat het verwerven van betaalde arbeid hier primair doel is, Sociale Zaken hierover de regie voert. Dan gaat het dus over bijstandsgerechtigden die een eerste zorgvoorziening of een combinatie van zorgvoorziening en arbeidstoeleiding nodig hebben voor hun rentree op de arbeidsmarkt. De voorzitter: Als gezegd wordt: onder regie van de gemeente, is dat de wezenlijke bedoeling. Wie het dan binnen de gemeente doet, is niet aan de orde. Wethouder Bootsma moet even ingaan op hetgeen in die zin in de uitleg van het amendement kan gelden. Wethouder Bootsma: Als je het breder stelt, maakt dat het amendement alleen maar sterker. “Onder regie van de gemeente” zou wat mij betreft de voorkeur verdienen. Ik kijk vervolgens naar het tweede deel van het amendement. Uiteraard bestaat er een gelijkheidsbeginsel, maar in mijn betoog heb ik zojuist aangegeven dat we de middelen zo effectief mogelijk moeten inzetten. Dan denk ik dat je in eerste instantie niet aan dat deel van het bestand moet beginnen waar andere zaken eerst een rol spelen, voordat je aan de arbeidsmarkttoeleiding toekomt en daarvan zou ik willen zeggen, dat het niet in lijn is met de gedachte zoals het college deze in de nota heeft neergelegd. Nog één opmerking en die betreft de oplegnotitie. In de tweede alinea van onderen, op de vierde regel staat achteraan: “vindt financiering plaats uit de WMO dagbesteding of uit het werkdeel”, maar de goede lezer onder u heeft al gezien dat het niet werkdeel, maar -deel moet zijn. Eén van de goede lezers heeft mij daarop geattendeerd. De voorzitter: U geeft aan met punt c. van het amendement te kunnen instemmen als wij ten aanzien van punt c. lezen voor afdeling Sociale Zaken: “gemeente” . Punt d. ontraadt u. Ik begrijp dat wethouder Kok wil ingaan op de motie die is ingediend door een aantal fracties. Wethouder A. Kok: Mijnheer de voorzitter. Graag ga ik even in op de motie die door diverse partijen en met name door de penvoerder van D66 is ingediend. Het college vindt het een enigszins merkwaardige motie. We hebben uiteraard het systeem van de programmabegroting. Wat is nu de essentie van de programmabegroting? Je hebt
2005
N 87
een budget en je hebt doelen, dat zit aan elkaar gekoppeld. Het doel van de Curagaoreis was uitstroom naar werk, niet een representatie. Als het doel was geweest representatie van de gemeente Lelystad op Curagao dan was het college echt niet naar Curagao afgereisd. Dat is niet het doel van de gemeente en dan zou u de reis hebben afgekeurd. Ik begreep uit een eerder betoog van de heer Teunissen, dat hij de reis op zich goedkeurt. De heer Teunissen: Ter interruptie. Van dat oordeel onthoud ik mij nog even, totdat ik er een verslag van krijg. Wethouder A. Kok: Het gaat erom, dat er een bepaald verband is tussen budget en doel. Het doel van de reis was nadrukkelijk vanuit de Lelystadse kant uitstroom van Antilliaanse jongeren uit de bijstand naar werk. Ik richt mij met name tot de CDAfractie. De CDA-fractie heeft weliswaar de motie nog niet ondersteund, maar gaf in haar betoog aan dat ze de dekking van de reis niet juist vond. Terwijl het fractielid van het CDA de heer René initiatiefnemer is geweest van het hele project, juist met als doel de reïntegratie van Antilliaanse jongeren.
In tweede termijn
De heer Siepel: Mijnheer de voorzitter. Ik beperk mij tot het geven van een oordeel over het amendement en de motie. Van het amendement heeft het college gezegd onderdeel d. te ontraden. Dat begrijp ik helemaal niet. Onze grondwet zegt dat de overheid in gelijke omstandigheden mensen gelijk moet behandelen. Wat in d. staat, en ik kan het niet anders lezen, is dat mensen in gelijke omstandigheden, namelijk bezitters van een WWB-uitkering, in gelijke mate kans maken op ondersteuning. Wie zou daar nu tegen kunnen zijn? Als er gestaan had - misschien bedoelen de indieners dat wel maar dat staat er niet - dat mensen evenveel kans op werk moeten hebben, dan was er een heel andere situatie ontstaan. Dan had ik me de reactie van het college kunnen voorstellen, maar hoe kan het college er nu op tegen zijn om een belangrijk artikel uit de grondwet na te leven? De heer Teunissen: Ter interruptie. Misschien mag ik naar de heer Siepel opmerken dat wij tot deze overbodige regelgeving genoodzaakt waren, juist vanwege de uitleg die daaraan in de commissie gegeven is, dat er een granieten bestand is waar wij niet naar omkijken? De heer Siepel: Als dat de bedoeling van de indieners was geweest, dat ze kennelijk bedoeld hadden te omschrijven dat iedereen evenveel kans op werk zou moeten hebben, dan zou ik het amendement absoluut niet hebben kunnen steunen, omdat dat betekent dat er ongelooflijk veel energie in een bepaald deel van de mensen met een WWB-uitkering gestoken moet worden. Energie die toch voor een deel onttrokken zou moeten worden aan de energie die beschikbaar is voor mensen in een andere situatie. Nu er echter staat: we leven naar de grondwet, kan mijn fractie uitstekend met het amendement leven. De voorzitter: U roept de vraag op wat de indieners van het amendement precies bedoelen. Het is wel helder als ik aan mevrouw Van Selm of de heer Teunissen vraag om uit te leggen in welke uitleg we ons moeten vinden in dit amendement. Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Het gaat er inderdaad om dat wij in onderdeel c. oproepen dat zowel nieuwe als bestaande cliënten op de flankerende instrumenten een beroep kunnen doen, of dat ze daarvan gebruik kunnen maken als
2005
N 88
dat zo past en dat dit onder de regie van de gemeente gebeurt. Zodat niet eerst gezegd wordt: gaat u eerst naar uw huisarts en als u weer beter bent dan treffen we u graag weer. Bij punt d. gaat het erom dat er niemand uitgesloten wordt. Daarbij gaat het niet om werk maar juist om de inspanningen die de gemeente kan verrichten om maatschappelijke participatie te bevorderen. Het gaat er niet om dat mensen gelijke rechten hebben op werk, want dat kan de gemeente ook niet regelen. Het gaat om het geld dat de gemeente gekregen heeft om in te zetten voor maatschappelijke participatie of om het zoeken naar werk te stimuleren: dat mensen daartoe gelijke kansen hebben. De heer Siepel: Hoe bedoelen de indieners dan dat iedereen recht heeft op een gelijke portie inspanning van de kant van de gemeente? Mevrouw Van Selm: We bedoelen dat er niemand uitgesloten wordt. De voorzitter: Dat betekent dat je "in gelijke mate” kunt weglaten. De heer Siepel: Dan ben ik snel klaar. Dan kan onze fractie het amendement uitstekend steunen. Uiteraard moet iedereen kans maken op ondersteuning. Het kan nooit de bedoeling zijn om iemand uit te sluiten van enige ondersteuning. De voorzitter: Dat is helder. Dan laten we "in gelijke mate” weg. De heer Siepel: Wat de motie betreft vinden wij de reactie van het college overtuigend. We hebben een kostentoerekeningssystematiek waarbij de kosten worden toegerekend aan het doel waarvoor ze gemaakt zijn. Dat was in dit geval reïntegratie. Dus deze motie zal onze fractie niet steunen. De heer De Jager: Ter interruptie. Een vraag aan de heer Siepel. Normaal ondersteunt hij overbodige amendementen nooit. Hier lijkt hij dat ineens wel te doen. Dat vind ik niet zo consequent. De heer Siepel: Ik heb in deze vergadering al eerder een uitzondering gemaakt op de regel en die heb ik toen ook gemotiveerd. Ik wou dat maar een tweede keer ook doen in deze vergadering om van het royale gezicht van de Christenunie blijk te geven. De heer Benedictus: Mijnheer de voorzitter. Het doet ons genoegen dat het college voornemens is om aan het zogenaamde granieten bestand echt hard te gaan trekken en zoveel mogelijk deze mensen weer aan het werk te krijgen. Wat betreft het amendement was de discussie enigszins verwarrend. Zijn de woorden ‘in gelijke mate’ in d. nu weggestreept? Dan kunnen wij daar wel mee leven. Volgens mij is er dan namelijk niet veel nieuws onder de zon, want dit staat ook in de integrale nota. Wat betreft punt c: dat is ook overbodig, want de gemeente is uiteindelijk verantwoordelijk voor de regiefunctie. Wij zijn gelet op de overbodigheid tegen. Wat betreft de motie inzake kosten: Dit vinden wij typisch een zaak die verbonden is aan de relatie met de werkzaamheden in het kader van arbeidsintegratie. Dus wij kunnen deze motie niet ondersteunen. Mevrouw Zantingh: Mijnheer de voorzitter. Dank aan het college voor de beantwoording van een aantal vragen en opmerkingen. Het college heeft in zijn antwoord aangegeven dat er nog nader instrumentarium ontwikkeld gaat worden. Het CDA zou daarin graag zien dat de mogelijkheid van de zogenaamde Lely-banen meegenomen wordt. Wat de voormalige ID-ers betreft voor wie per 31 december van
2005
N 89
dit jaar nog geen oplossing is gevonden, zou het CDA het college willen verzoeken om rekening te houden met de mogelijkheden en ook met het reïntegratieverleden dat veel van deze mensen achter de rug hebben. Voorts het amendement van GroenLinks en D66. Wat betreft punt c: indien nodig flankerende instrumenten ingezet ten behoeve van zowel nieuwe als bestaande cliënten. Ik wijs u erop dat onder 2 in het besluit staat dat het gaat om alle personen met een uitkering ingevolge de WWB, alsmede werkloze jongeren. Wat mij betreft zijn dat zowel nieuwe als bestaande cliënten. Dus het lijkt me een wat overbodige toevoeging. Dan punt d: alle personen met een WWB maken kans op ondersteuning gericht op werk of maatschappelijke participatie. De nota Work First is vooral gericht op het toeleiden naar werk en daar waar het gaat om sociale activering wordt in de toelichting gesproken over de mogelijkheden die de WMO en het inkomensdeel van het WWB-budget bieden. Dus ook het amendement lijkt me overbodig. Wij zullen dan ook niet voor- maar tegenstemmen. Dan kom ik bij de motie over de kosten van het werkbezoek aan Curagao. Ik zou het college willen zeggen dat de heer René wel het initiatief genomen kan hebben voor deze reis. Volgens mij heeft hij dit genomen vanuit een andere hoedanigheid dan zijn positie als CDA-raadslid. Bovendien heeft hij dit initiatief niet genomen namens de CDA-fractie. In dat opzicht acht het CDA zich vrij om een opmerking te maken over de toerekening van de kosten van het werkbezoek. Gelet op het beperkte budget zou het mijn fractie toch heel veel waard zijn wanneer gekeken wordt om de kosten van deze reis gedekt te zien worden uit een andere post. Daarom steunen wij de motie van D66. De heer Verhoef: Mijnheer de voorzitter. Ik zit nog even met de vraag die ik in de eerste termijn heb gesteld: wat gaat er gebeuren met ID-ers die noodgedwongen moeten terugvallen op een uitkering, terwijl ze een samenlevingsverband hebben of gehuwd zijn met iemand die zelf inkomsten heeft, want dan heb je geen recht meer op een uitkering. Dit kan financiële gevolgen hebben voor een dergelijk gezin. Is daarover nagedacht en is daar een oplossing voor? Mevrouw Van Selm: Mijnheer de voorzitter. Het lijkt nu alsof het amendement geheel overbodig is omdat het allemaal in de nota staat. Ik ben in ieder geval blij om te horen dat zowel de VVD-fractie als de CDA-fractie wel achter dat beleid staan, ongeacht hoe ze stemmen. Ik wil nog wel benadrukken dat in de nota staat dat flankerende instrumenten zijnde zorgaanbod naast werk, training en scholing, aan nieuwe cliënten worden aangeboden en niet aan het bestaande bestand. Nu zegt de heer Bootsma dat het ook aan het bestaande bestand wordt aangeboden, maar dit heb ik in de nota gelezen. Vandaar de toevoeging dat het ten behoeve is van zowel nieuwe als bestaande cliënten. Als de heer Bootsma nu zegt namens het college dat het aan iedereen aangeboden wordt, dan heeft het amendement zijn doel gehad. Maar het is toch zinvol om dit amendement aan te nemen. Mevrouw Zanting: Ter interruptie. Ik zou mevrouw Van Selm willen wijzen op het besluit. Onder punt 2 van het besluit staat alle personen met een uitkering, dat geldt. Mevrouw Van Selm: Dat heb ik ook gelezen. Ik wil het amendement graag in stemming hebben. De heer Teunissen: Mijnheer de voorzitter. Ik denk dat het goed is om een letterlijk citaat te geven over de vraag of iets overbodig is of waardoor onduidelijkheid kan ontstaan. Ik heb hier de notulen van de openbare vergadering van de commissie
2005
N 90
Werk en Welzijn van 25 januari. Ik citeer: "Wethouder Bootsma antwoordt dat het bedrag van 30% voor sociale activeringstrajecten wordt ingezet maar niet voor het granieten bestand. De sociale activering kan pas worden gestart als de in de persoon gelegen factoren zijn weggenomen. Aan het wegnemen van die factoren kan de gemeente niets doen.” Dit is een zeer adequate notulering van datgene wat toen aan de orde is geweest en dat heeft in ieder geval bij mijn fractie een heleboel onduidelijkheid teweeggebracht, omdat het bij ons de indruk gaf, en ik ben blij dat dat weersproken is door het college, dat wij een granieten bestand hebben waar wij niets mee doen, waarvoor de gemeente zich ook niet verantwoordelijk voelt en waarvan in feite gezegd wordt in mijn woorden: meldt u zich maar bij de dokter of bij wie dan ook voordat wij überhaupt iets voor u willen gaan doen. Dat kan principieel niet door een gemeentelijke overheid worden verkondigd, is onze mening. Wethouder Bootsma: Het nadeel van citeren is dat het altijd beperkt gebeurt. Ik vind dat de heer Teunissen dan volledig moet zijn en ook de beweringen die ik daarvoor gedaan heb, hoe we de in de persoonliggende factoren zouden moeten opvangen en oplossen, moet vermelden. Dan moet hij ook vermelden, dat hij in diezelfde commissievergadering geroepen heeft: ”Het kan me niet schelen waaruit u het betaalt als het maar gebeurt.” Dat vind ik gemakkelijk politiek bedrijven. Het college probeert het toch op een wat gedegener manier te doen. De heer Teunissen: Wat de wethouder mij verwijt zou ik nu ook de wethouder kunnen verwijten, dat je zaken uit zijn verband kunt trekken. Het draaide om de vraag wie er nu verantwoordelijk is voor het op traject zetten van mensen. Daarvan vonden wij in eerdere uitspraken die we hebben gedaan met betrekking tot de WWB dat het gaat om een soort compleet pakket. Je moet kijken naar van alles en nog wat en dan kun je dus niet beweren: dat onderdeel is ons even te lastig, dat doen we maar niet. Dat zul je mee moeten nemen. Of de gemeentelijke overheid degene is die het moet oplossen, is wat anders. Ten aanzien van de motie nog een opmerking. Er zijn wel meerdere zaken die het college in afwijking van de programmabegroting heeft neergezet. De heer Siepel: Ter interruptie. Op z’n minst één voorbeeld ter adstructie van uw stelling. De heer Teunissen: Ik kan mij herinneren dat er ten aanzien van het budget voor de ROS een aantal zaken zijn ondergebracht die zijdelings te maken hebben met de ontwikkeling van de stad. Het was oorspronkelijk een budget waar ook onderwijs in zat. Dat hebben wij er ook nog een keer naartoe verwezen. Waar het om gaat is dat je daar principieel naar kunt kijken. Je kunt ook zeggen, en dat is hetgeen de CDAfractie heeft betoogd, dat het reïntegratiebudget een uitermate beperkt budget is. De voorzitter: U moet even uitleggen waarom u na het antwoord van het college een andere uitleg blijft hanteren. De heer Teunissen: Omdat mijn insteek een andere is en dat is het beschikbaar houden van dat geld. Wethouder A. Kok: Mag ik de D66-fractie een voorstel doen, om de motie te wijzigen in die zin dat u het budget van het werkdeel verhoogt met het bedrag van de Antillenreis, zodat we de Antillenreis op de juiste manier kunnen boeken. Dat is in feite uw bedoeling. U wilt niet het budget van de reis ten laste laten zijn van het werkdeel, omdat dat budget te laag is.
2005
N 91
De heer Teunissen: Dan zou ik nu moeten zeggen: boek van de representatie van het college € 10.000 af, boek dit bij het reïntegratiebudget WWB en dan mag u het daar ten laste brengen, want dan blijft elke euro beschikbaar daarvoor. Met dien verstande dat we dan nog wel € 10.000 extra in dat reïntegratiebudget hadden kunnen doen. De voorzitter: Ik stel voor dat wij de oorspronkelijke tekst van de motie handhaven. De heer Homan: Mijnheer de voorzitter. De meest kansarme van de mensen die een uitkering genieten, hebben er op zijn minst recht op, is mijn gedachte, dat er een regie wordt uitgeoefend op het inzetten van middelen, flankerende instrumenten, om een deel van deze kansarmen te helpen. Als dat niet gebeurt ben ik bang dat het buiten zicht valt en dat er dus geen mogelijkheden gebruikt worden die er nu wel zijn. Als alleen daar al regie op wordt gezet, mag je veronderstellen dat het voor een aantal mensen hulp biedt. Daar ben ik erg blij mee. Ik ben daarom voor het amendement en ook voor de motie. Mevrouw Weijerman: Mijnheer de voorzitter. Ik ben medeondertekenaar van de motie, dus het lijkt me een heel duidelijke zaak dat we er voorstemmen. Het amendement ondersteunen wij eveneens. Mevrouw G.J. de Jong: Mijnheer de voorzitter. Mij rest op het amendement en de motie nog een reactie te geven. Het amendement, zowel c. als d., staat volgens mij voldoende in de nota. Punt c. staat zelfs exact op de linkerpagina van de raadsbundel. Ten aanzien van punt d. heb ik reeds in mijn eerste termijn gezegd, wat voor mijn fractie heel belangrijk is: voor het bestaand bestand, nieuwe instroom en voor alle WW-ers en ID-ers die geen baan hebben voor 31 december een vervolgtraject. Er staat tevens bij hoe zij maatschappelijk actief kunnen worden ingezet. Ook daaraan wordt gedacht. Dus wij onderschrijven het amendement niet. Met betrekking tot de motie inzake de kosten van het werkbezoek aan Curagao denken wij dat het college technisch helemaal gelijk heeft, maar in de zin van de geest stemmen wij in met de motie. Mevrouw Riesenbeck: Mijnheer de voorzitter. Wij scharen ons onverkort achter de motie en het amendement. De heer Ongering: Mijnheer de voorzitter. Tot onze verbazing, de wonderen zijn de wereld dus nog niet uit, zijn wij het volledig eens met het CDA voor wat betreft het amendement. Dit is een toonbeeld van overbodigheid. De motie handhaven wij. Mevrouw A. de Jong: Mijnheer de voorzitter. Met betrekking tot het amendement is het misschien wat overbodig maar laten we dit dan ten overvloede nog maar een keer benadrukken door het amendement aan te nemen. Met betrekking tot de motie moet ik aangeven dat ik de werkzaamheden van meneer René met betrekking tot Curagao enorm waardeer, maar dat ik het inderdaad niet de juiste manier vind om het vanuit een toch al wat magere pot te subsidiëren. Wethouder Bootsma: Mijnheer de voorzitter. Ik zal niet in herhaling treden. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd vanavond en kan daarbij ook citeren uit verslagleggingen van de commissie, want die zijn eenduidig. Ingaand op het verzoek van het CDA om de Lely-banen eens nader onder de loep te nemen, denk ik dat het een goede suggestie is; er is niets op tegen. Het zou één van
2005
N 92
de instrumenten kunnen zijn die ons helpt een probleem op te lossen. We zullen zeker serieus kijken of er een Lelystads model te ontwikkelen is. Wat betreft de vraag van de fractie Verhoef over ID-ers zeg ik dat wij maximale inzet plegen om de ID-ers in ieder geval op een arbeidsplaats te houden, proberen daarmee te voorkomen dat mensen terugvallen naar een uitkering of als die uitkering er zelfs niet is: reden te meer om te proberen deze mensen op de plek te houden. Uitsluiten kun je het niet. Ik begrijp het dilemma dat u schetst maar of dat uiteindelijk in individuele gevallen is te voorkomen, kan ik absoluut op dit moment niet zeggen. U schetst echter wel een dilemma dat heel lastig kan zijn; zonder meer. Nog even terug naar het amendement. De discussie daarover heeft naar mijn idee het amendement niet sterker gemaakt, in die zin dat ik sterk geneigd ben te zeggen: het is overbodig. De uitleg die eraan gegeven werd, kunt u bijna letterlijk in de nota Work First terug vinden en dan heb je een dergelijk amendement niet nodig. De voorzitter: Ik stel voor dat wij overgaan tot de besluitvorming. Allereerst is het amendement aan de orde, daarna het voorstel van het college en vervolgens de motie. Gewijzigde tekst van het amendement De fracties van GroenLinks en D66 dienen het volgende amendement in: "Toevoegen bij punt 2, na a en b: e. indien nodig worden flankerende instrumenten ingezet ten behoeve van zowel nieuwe als bestaande cliënten en onder regie van de gemeente; d. alle personen met een WWB-uitkering maken kans op ondersteuning gericht op werk of maatschappelijke participatie;” Het amendement is verworpen met 16 stemmen tegen en 13 stemmen vóór. Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten. De voorzitter: Ik permitteer mij naar aanleiding van de motie een opmerking. Bij de uiteindelijke afweging die u moet maken, zou u naar mijn opvatting moeten meenemen, dat de persoon van een raadslid niet ter discussie kan en mag staan. U moet in die zin zakelijk argumenteren, ook bij de stemming over deze motie. Daarbij merk ik eveneens op persoonlijke titel op, dat de bijdrage van het betreffende raadslid uiterst waardevol is geweest. De motie is aangenomen met 22 stemmen vóór en 7 stemmen tegen.
14.
Voorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stadshart” (stuk nr. 2963) Doorgeschoven naar de volgende raadsvergadering.
15.
Voorstel inzake vaststellen kaderstellend beleidsplan openbare verlichting (stuk nr. 2961) Zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
2005
16.
N 93
Voorstel tot goedkeuring van wijzigingen in de grondexploitatie en planning (bijlage II) voor het Stadshart en daarnaast kennis te nemen van het verbeterd plan Dukaatplein/Wisselplein, de planontwikkeling voor de nieuwbouw van de bibliotheek (deels in Stadhuis, deels in het nieuwe project Dukaatplein/Wisselplein) (bijlage I), de mutaties in de samenwerkingsovereenkomst (bijlage III) met William Propertjes en het voorstel voor basismaterialen voor de openbare ruimte Stadshart (bijlage IV) (stuk nr. 2964) Doorgeschoven naar de volgende raadsvergadering.
17.
Voorstel tot het vaststellen van de Verordening Stimuleringsfonds Startersregeling Lelystad (stuk nr. 2962) Zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
18.
Voorstel tot het beschikbaar stellen van een krediet voor het woonrijp maken van Noordzoom, fase 1, en het graven van een watergang (stuk nr. 2951) Zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
19.
Voorstel inzake wijzigingen begroting 2005 (stuk nr. 2969) Zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van het college besloten.
De voorzitter sluit de vergadering om 22.57 uur.
Vastgesteld op 10 maart 2005.
De raad van de gemeente Lelystad, De voorzitter, De griffier,