TIJDSCHRIFT VOOR
LOGOPEDIE
EN AUDIOLOGIE
4e jaargang nr 4 - november 1974 driemaandeli,iks tijdschrift
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE UITGAVE VAN DE NEDERLANDSTALIGE
OPLEIDINGEN
LOGOPEDIE (BELGIE)
REDACTIE P. Bastijns, dr. Psychologie, lic. Logopedie L Moerman-Coetsier, lic. Germaanse FilologIe J.M. Segers, dr. Olorinolaryngologie L Plasschaert, lic. Pedagogiek, gegr. Logopedie G. Van Maele, lic. en gegr. Logopedie REDACTIE.ADRES , G. Van Maele, De Waterwilgen 9, 8310 Brugge (België) Publicaties in drievoud aan dit ádres in te zenden WETENSCHAPPELIJKE RAAD M. Callens, prof. dr. Neurofysiologie L Engels, prof. dr. Linguïstiek G. Forrez, prof. dr. Fysica P. Kluyskens, prof. dr. Olorinolaryngologie Y. Lebrun, prof. dr. Neurolinguïstiek J. Tyberghein, prof. dr. Olorinolaryngologie D. Boedts, dr. Otorinolaryngologie J. Huyghebaert, dr. Olorinolaryngologie J. Segers, dr. Psychiatrie P. Van de Calseyde, dr. Olorinolaryngologie W. Vnndereyken, dr. Neuropsychiatrie R. Vandierendonck, -dr. Neuropsychiatrie W. Wellens, dr. Neuropsychiatrie P. De Baere, lic. Orthopedagogiek A. De Wachter-Schaerlaekens, dr. Gerrn. Fil., lic. Logopedie S. Lievens, dr. PsychOlogie Sr. Walter, lic. logopedie J. Adriaens, gegr. Logopedie W. Brans, gegr. Logopedie R. Stes, lic. en gegr. Logopedie Y. Van Byfte, gegr. Logopedie BESCHERMCOMITE L. Ulens, ere-inspecteur rijkstechnisch ondelWijs. De directies van de Nederlandstalige opleidingen
Logopedie
ABONNEMENTEN - België, De abonnementsprijs bedraagt 180 fr. per jaar (140 fr. voor studenten) ,door betaling op P.R. ooa.ol02600-57 van de Bank vat) Brussel, bijhuis Brugge, voor rekening ~ 380-0800054-69van. Tijdschrift voor Logopedie. en AUdiOlogie•. - Nederland , De abonnementsprijs bedraagt 180 Bfr, te betalen met girokaart op P.R. OOO-OJ20340-6O van G. Van Maele, De Waterwilgen 9, 8310 Brugge (Belgie). OVERDRUKKEN
De auteurs ontvangen tien exemplaren van hun artikel. Extra-overdrukkenkunnen
gevraa'gd worden bij het inzenden van de kopij en worden -in rekerling gebracht Ove:"name van artikels wordt slechts toegestaan na schriftelijke de redactie.
overeenkomst met
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE
4-1974
GESCHIEDENIS VAN DE AFASIE EN POGING TOT HET CLASSIFICEREN VAN TAAL- EN SPRAAKSTOORNISSEN C. COËRS, Neurologische afdeling Brugman Ziekenhuis Vrije Universiteit Brussel
De diagnose van spraakstoornissen is ongetwijfeld het moeilijkste en slechtst begrepen deel van het neurologisch onderzoek. Afatici doen de student en zelfs de ervaren medicus soms heel verbaasd opkijken. Deze verwarring der geesten is het gevolg van verschillende taktoren en in de eerste plaats van de complexiteit van de spraakfuncties. Spraak kunnen we definiëren als het vermogen om ideeön voor te stellen door middel van conventionele tekens die door motorische systemen kunnen worden overgebracht (woord en schrift) en die kunnen worden waargenomen door zintuigelijke systemen (horen en lezen). Spraak is afhankelijk van een serie psychosenso-rische en psychomotorische operaties die de auditieve en visuele ontvangst van de woorden waarborgen, evenals hun identifikatie met een idee en die ook borg staan voor de mondelinge en sChriftelijke expressie van de verbale symbolen. Het betreft hier een zeer gespecialiseerde senso-motorische funktie die visuele, auditieve, kinesthetische en motorische associaties doet ontstaan. Een tweede belangrijke oorzaak van verwarring houdt verband met het schematisch en kunstmatig karakter van de verschillende classificaties die over het algemeen geen rekening houden met de complexiteit van de relaties tussen d13 anatomische, fysiologische en psychologische ele-'menten die een rol spelen in het proces van bntstaan en verlies van taal.
to komt
het dus dat een dokter vaak machteloos staat tegenover een zieke die niet meer in staat is zich uit te drukken. Wat kan hiervan de oorzaak zijn ? Vindt hij zijn woorden niet, is de
betekenis ervan hem niet meer dUidelijk zijn denken ontoereikend geworden ?
of is
En waar kan zich nu het hersenletsel bevinden dat voor dit gebrek verantwoordelijk is ? Om te trachten een antwoord te geven op die vragen zal ik in de loop van dit artikel de voornaamste mijlpalen in herinnering brengen die dè evolutie van de opvattingen over spraak en spraakstoornissen hebben afgebakend. Aan de hand van dit overzicht zal ik pogen een empirische klassifikatie van de afasie op te stellen. DE OUDHEID
De geschiedenis van de afasie is zo oud als die van de geneeskunde. Reeds dertig eeuwen voor Christus vindt men een beschrijving van di~ verschijnsel op een egyptische papyrusrol waarin spraakverlies ten gevolge van een kwetsuur aan de slaap opgetekend staat. Hypocrates vermeldt een geval van onmogelijkheid tot spreken gepaard gaande met een verlamming van de rechterhelft van het lichaam, maar hij zag het belang van dit toevallig samen. gaan niet in. In zijn natuurhistorie gaat Plinius een beetje verder. Uit de observatie van iemand die als gevolg van een trauma niet meer tot spreken of schrijven in staat is (voor de rest is hij volkomen normaal) leidt hij de eenheid van spreken en schrijven als expressiemiddel af evenals de notie geheugenverlies beperkt tot woorden. Deze twee belangrijke punten werden daarna gedurende honderden jaren over het hoofd gezien. Vanaf de zeventiende eeuw vindt men velerlei beschrijvingen van spraakstoornissen, o.m. bij
1
Johan Schmidt die in 1673 het geval rapporteerl
van verlies van het vermogen tot lezen, wat' wij nu ~woordblindheid. noemen. In 1683 beschrijft Thomas Willis hel geval van twee mannen die plots door een verlamming van de rechterzijde werden getroffen, en niet meer konden spreken. Later zal dit verschijnsél de afasie van Broca noemd worden. De Zweedse ,natuurkundige Linnaeus geeft een beschrijving van een persoon die na een apoplexie opnieuw tot he.t bewustzijn kwam en die in een toestand van delirium scheen te verkeren. In werkelijkheird sprak hij een vreemdsoortige taal, hij maakte nieuwe woorden om zijn gedachten uit te drukken. Later wordt dit door Wernicke sensorische afasie genoemd. Morgagni (1682-1771) noleerde verschillende gevallen van afasie gepaard gaande met beschadigingen van de linkerhelft van de hersenen, zon~ der uit deze constante localisatie conclusies te trekken. Ook bij Goethe (1796) vinden we de beschrijving van een geval van spraakverlies gepaard gaand met een verlamming van de rechterhefft van het lichaam (de persoon in kwestie was zijn grootvader). Hij beklemtoont daarbij het gevoel van irritatie en frustratie die de gelaatsuitdrukking en de gebaren van de zieke te kennen geven.
ge-
In werkelijkheid werden alle klinische vormen van afasie reeds beschreven voor 1800. Men had toen reeds opgemerkt dat sommige zieken niet schijnen te weten met een gebrek behept te zijn, terwijl anderen er zich wel van bewust zjjn en eronder lijden. Men had eveneens opgemerkt dat afatici in staat waren automatische reeksen voort te brengen en dat afasie en agrafie gewoonlijk samengaan. Niettemin moet het hersenletsel verantwoordelijk voor het spraakverlies nog geïdentificeerd worden. Deze ontdekking wordt gewoonlijk aan Broca toegeschreven. Wie was Broca en hoe kwam hij ertoe de anatomo~klinische correlatie, die hem beroemd maakte en die de klassieke periode van de afasiologie inluidde, te leggen? DE KLASSIEKE PERIODE Paul Broca, geboren in het stadje St Foix-IaGrande aan de Girande was de zoon van een militair chirurg. Hij was een uitzonderlijk begaafd kind. Toen hij in Parijs geneeskunde ging stu~ deren, was hij reeds een begaafd schilder en een volleerd musicus. Hij kende moeilijke ogen.
2
blikken, overwoog naar Amerika te emigreren en moest om in zijn levensonderhoud te voorzien een plaats als schoolmeester aanvaarden. Uit~ eindelijk behaalde hij zijn diploma en al vlug werd hij een befaamd chirurg. Maar hij had een passie voor antropologie en werd secretaris van de .Sociélé d'Anlhropologie •. Zo kwam hel dal hij op 4 april 1861 de gelegenheid had een communiqué bij te wonen van Ernest Auburtin meI als lilel .A propos du siège de la faculté du langage •. Auburtin was de schoonzoon van Bouillaud, decaan van de Medische Faculteit en zoals zijn schoonvader een verwoed aanhanger van de frenologie (schedelleer). We moeten hier even uitwijden over de frenologie, een pseudo. wetenschap die eigenaardig genoeg aan de mo. derne afasiologie ten grondslag ligt. Een zekere Joseph Gall (1757-1818) had opgemerkl dal enkele van zijn medeleerlingen, die over een zeer goed verbaal geheugen beschikten, tevens zeer uitpuilende ogen hadden. Hij aarzelde niet om uit deze grillige correlatie af te leiden dat het spraakcentrum gelocaliseerd was in de voorste lobben van de oogholten. Dal was slechls één van de 37 .denkorganen. die Gall later zou iso. leren en die hij op totaal willekeurige wijze zou localiseren op verschillende plaatsen in de hersenen, daarmede een plaats toekennend aan mentale funkties die even complex zijn als edel. moedigheid en kinderliefde. Zo legde hij samen met J.G. Spurzheim (1776-1832)de basis van de frenologie. Vanwaar die naam ? Gal! beweerde dat hij door schedelonderzoek de intelligentie kon analyseren, gaven en gebreken, deugden en ondeugden, kon blootleggen in funktie van het min of meer uitsteken van de verschillende been~ derreliëfs gemodeleerd door de onderliggende re:. gionen van de hersenen. Deze doctrine vormt de tegenpool van die van de fysiOloog Flourens, die het begrip equipotentialiteit van de hersenen verdedigde. Ze kende tamelijk veel succes en is tot op onze dagen blijven voortbestaan in volk. se uitdrUkkingen als: .Hij heeft een wiSkundige knobbel., .Hij heeft een lege kop •. Professor BouiJlaud, aanhanger van de frenologie, locali. seerde .het wetgevende orgaan van het woord .. zoals hij dat noemde, in de frontale lobben. Hij was er in die mate van overtuigd dat zijn stelling juist was, dat hij er zich toe verbond de som van 500 francs te belalen aan elke persoon die er in slaagde hem de schedel van iemand te tonen die aan spraakverJies leed en die geen en.
kele frontale kwetsuur vertoonde. De chirurg Velpeau scheen de enige te zijn die de moed had op de uitdaging in te gaan. Inderdaad in 1843 kwam hij met een schedel voor de dag Vlaarvan dp twee frontale lobben door een tumor vernietigd waren en waarvan de onfortuinlijke eigenaar niet alleen afatisch
was geweest, maar bovendien
buitensporig praatziek. Het was misschien om de eer van de familie te redden dat Auburtin in 1861 een pleidooi hield om de correlatie tussen de voorste lobben van de schedel en de funktie van spraak te bewijzen.
Paul Broca, die zeer ge-
interesseerd was, vroeg Auburtin naar één van zijn zieken in het hospitaal
van Bicètre te komen
kijken. Het was een oude man die aan één kant verlamd was en die niet meer kon spreken; hij heette Leborgne. maar men noemde hem gewoonlijk
meneer Tarr Tan omdat dit de enige let-
tergreep was die hij kon uitbrengen. Hij was in het hospitaal opgenomen omwille van een infec. tie aan het been en kwam op de chirurjitische dienst van Sroca terecht. Het duurde niet lang of hij stierf en een autopsie bracht een b~schadiging van de linker frontale lob aan hel licht. Eén of twee maanden later werd een ~elijkaardig geval opgenomen. Nogmaals wees de autopsie een besChadiging op dezeifde plaats uit. Broca leidde hieruit af dat de zetel van de spraak gesitceerd is in de tweede en derde frontale hersenwinding en niet in de lobben van de oogholten. De voorstelling van deze gevallen aan de .50ciété d'Anthropologie. lokte heftige controversen uit en vooral de oppositie van Gratiolet, die zich de vraag stelde hoe al die gevallen van frontale letsels te verklaren vallen die niet gepaard gaan met spraakstoornissen. De almachtige hoogleraar Bouillaud bedacht Broca met de naam .de St Paulus van een nieuwe doctrine ••• de corrector van de geniale ontdekking van Gall •. Sroca, die aanvankelijk gereserveerd en voorzichtig was. wierp zich volop in de strijd naarmate zijn aan. tal gevallen toenam. De term .alalie. die door. gaans wordt gebruikt ter aanduiding van spraak. verlies (en dit sedert het werk van Delius .De Alalia et Aphonia. verschenen in 1757) diende volgens hem door het woord .afemie. te worden vervangen. In 1864 kwam hij in konflikt met Trousseau, die het woord .afasie. geïntroduceerd ""d, daarbij de nadruk leggend op het feit dat afemie .infamie. opriep. Ondanks de inspannin-
gen van Broca heeft het woord afasie het ge-
haaid. Op 4 april 1864 maakte een zekere Duval, hoofdchirurg bij de zeemacht, bij dezelfde vereniging melding van twee gevallen van traumatische afemie bij kinderen, waarbij een letsel van de linker voorhoofdskwab werd aangetoond. Dit bracht Broca ertoe om op te merken dat in al zijn gevallen het voorhoofdsletsel aan de linkerkant gelegen was, en dat bij alle levende afemische patiënten de verlamming aan de rechterkant van het lichaam voorkwam. Hieruit leidde hij af dat het vermogen tot het uiten van gearticuleerde taal gelocaliseerd was in de linker hersenhelft. En dat bleek het begin te zijn van een nieuwe twist. Broca wist inderdaad niet dat een zekere Marc Dax, geneesheer te Rommière in Provence, in 1858 een verhandeling geschreven had met de volgende titel : .Observaties die tot doel hebben het samenvallen van spraakstoornissen met een letsel van de linker hemenhelft te bewijzen •• In dit werk hernam hij de zeer oude observaties van zijn overleden vader. Gustave Dax, waarover in 1838 op het .Congrès Méridional. te Montpellier verslag werd uitgebracht en die niet werden gepubliceerd. Ondanks heftige protesten van Dax, hield Bouillaud voet bij stuk en erkende de prioriteit van deze ongelukkige provinciebewoner niet. Hij weigerde ook halsstarrig te erkennen dat het spraakcentrum zich in één helft van de hersenen zou bevinden. Oe woelige gebeurtenissen die de Parijse medi. sche middens beroerden, hadden nochtans de belangstelling gewekt van een jonge neuroloog, Hughling Jackson, die toen assistent was in het Queen Square ziekenhuis te londen, waar hij de gelegenheid had talrijke verlammingen aan één zijde te observeren, waarbij spraakstoornissen optraden. Van bij het begin reeds toonde Jackson belangstelling voor de principes die aan de basis liggen van de normale en patologische zenuwfuncties en vooral voor hun hiërarchie, waarbij meer complexe functies afhankelijk zijn van meer eenvoudige functies. Volgens deze manier vatte hij het probleem aan vim de spraakstoornissen (1864) en zijn- analyse ging ontegensprekelijk verder dan die van Broca. Wat verstaat men onder spraakverlies ? vraagt Jackson zich af. Het is niet alleen de onmogelijkheid om woorden uit te brengen, maar ook
3
de onmogelijkheid om tot zich zelf te spreken, dus om te .denken. Afasie is .fame in thinking~. àfaticus is in staat sterk affectief gela~~n woorden uit te brengen, een vloek, een waar. schuwing: Hij kan nog woorden overschrijven. .Hij heeft het vermogen om te spreken of te ~'ê:hrÎjven niet verloren, maar wel het vermogen om zinnen te formuleren en ze mondeling of schriftelijk uit te drukken. Bijgevolg kunnen noch het spreken noch het schrijven beschouwd worden als afzonderlijke functies. Ze zijn allebei afhankelijk van de innerlijke taal, waarvan het y~rJies zich kenmerkt door afasie. De afaticus heeft zijn vermogen om in zinnen te spreken yer1oren, maar niet de automatische taal van emptionele uitingen. Anderzijds is voor Jackson een persoon die geen spraak meer bezit, maar die schrijft, geen afaticus. Hij lijdt 'eenvoudig aan articulatiestoornissen.
De
nog
Jackson had meer belangstelling voor de dynamische benadering van spraak dan voor de verbanden tussen deze laatste en de lokalisatie in de hersenen. Hij gaf toe dat de linker hersen. helft de voornaamste rol speelt in de spraakvorming, maar hij hield staande dat de rechter helft een rol speelde in de automatische spraak en de stereotiepe uitdrukkingen die bij de afatici blijven bestaan. Hij ging niet verder, daar hij van oordeel was dat de plaats van een letsel niet nOOdzakelijk overeenkomt met die van een functie. De bevindingen van Jackson vonden in die tijd weinig gehoor en de weg die door Broca was afgelegd werd door velen gevolgd, die de leer van de afasie gebaseerd op localisaties in de herse-. nen uitdiepten en vervolmaakten. Laten wij Bastian (1869) aanhalen die de spraakstoornissen in twee groepen onderverdeelde. eigenlijke afasie en amnestische afasie. Deze laatste bestaat uit een verlies van het zich herinneren van woorden die niet meer op de juiste wijze in de auditieve waarnemingscentra worden opgeroepen. later b~ paalde hij een visueel en auditief spraakcentrum en centra voor spreken en schrijven die onderling verbonden zijn door associatiewegen. Hij effende ook het terrein voor het begrip van cwoorddoofheid~ en cwoordblindheid~, waarover wij het verder nog zullen hebben. Het is belangrijk er even aan te herinneren dat in die tijd praktisch niets geweten was over de fijne anatomie van het zenuwstelsel en dat de
4
studie van de verschillende onderdelen van de hersenen door middel vàn de experimentele thode nog in haar kinderschoenen stond. Het is zeker dat de diagrammen die voorgesteld werden door Baston en anderen steunden op teoretische opvattingen afgeleid van de schedelleer eerder dan op anatomische of fysiologische gegevens.
me.
Het is toen dat de jonge Wernicke van zich deed spreken, hij die t.o.v. zijn voorgangers bevoordeeld was, omdat hij in 'Wenen samengewerkt had met de grote' anatomist Meynert, één van de eersten die zich bezig hielqen met de relaties tussen anatomie en functie. Hij had orde g~ bracht in de hoogst ver..varde en ingewikkelde zaak' van de zenuwvezels door een onderscheid te maken tussen de projectiebanen die de cortex verbinden met de buitenzijde, de assoclatiebanen die verschillende geoieden van eenzelfde hersenhelft verbinden en de verbindingssystemen die de overeenkomende gebieden van de twee hersenhelften verenigen. De eerste had het zo voorgesteld: de motorische functie in het voorste deel van de hersenen en de sensorische functie in het achterste deel. Hij had tenslotte aangetoond dat de centrale projectie van de ge. hoorzenuw zich voordeed op de zijde van de slaap van de cortex van de groef van Sylvius. .Erst seit Meynert is das Gehirn beseelt. (Het is maar sinds Meynert dat de hersenen zijn be-. ginnen leven), werd er geschreven. I
Wernicke was goed voorbereid op de studie van de afasie. Hij werd geboren in Siberië, te Tornawitz" in een familie van gewone afkomst. In 1870, toen hij 22 jaar was en wees, behaalde hij het diploma van geneeSheer aan de Universiteit van Breslau. Hij werkte gedurende 6 maanden in de kliniek voor oogpatiënten aan deze universiteit. Daarna werd hij assistent van een legerchi. rurg in de Frans.Pruisische oorlog van 1870. Vervolgens trad hij in dienst in de psychiatrische afdeling van de Universiteit van Breslau. In 1874 - hij was toen 26 jaar oud - publiceerde hij zijn meester..verk : .Der aphasische Symptomencomplex~, met als ondertitel: .Een psychologische studie op anatomische basis •. Hij maakte zich onmiddellijk een voorzichtige eclectische houding eigen. Hoewel hij het denkbeeld van het gelijkvermogen van de hersenen, dat verdedigd werd door Fourens, verwierp, weigerde hij het te vervangen door de schedelleer en was hij van oordeel dat alleen de meest elementaire
psychische functies zoals visuele, auditieve of tactiele waarnemingen konden vastgesteld worden op wel bepaalde gebieden van de cortex. Vertrekkende van de lessen van Meynert, focaliseerde hij het auditieve centrum, zetel van het geheugen van klanken, in de eerste temporale winding en de begripsbasis van de gearticuleerde spraak in het centrum van Broca. Hieruit leidde hij drie variëteiten van afasie af : de sensorische afasie was te wijten aan een letsel van het auditief centrum dat de beelden van de klanken vernietigde en dat de zieken in de onmogelijkheid stelde de woorden te begrijpen, hun eigen taal te controleren en hun fouten te herkennen. De afbraak van de derde frontale winding leidde tot motorische afasie met verlies van de beelden van de gearticuleerde spraak. Een letsel aan de associatiebanen tussen de twee centra bracht conductieafasie teweeg en kwam tot uiting in een slecht woordgebruik, maar zonder moeilijkheden wat het begrijpen betreft. Tenslotte, een letsel dat de twee centra vernietigde, veroorzaakte een verlies van begrijpen en uitdrukken van taal, totale afasie. Het werk van Wernicke had veel sukses en inspireerde vele van zijn leerlingen, Liepmann en anderen, zoals Déjérine. Nochtans vonden sommigen zjjn schema te eenvoudig om rekening te kunnen houden met het klinische polymorfisme, wat hen ertoe bracht meer ingewikkelde diagrammen voor te stellen. Kussmaul (187G)splitst de sensorische afasie in verbale doofheid en verbale blindheid. Exner (1881) localiseert een aL.;tonoom SChrijfcentrum in de tweede linker frontale hersenwinding. In 1884 overweegt lichtheim de mogelijkheid van zeven variëteiten van afasie. Charcot (1883) evenals Bastian, stelt zich tevreden met vier centra die in onderling verband staan en op elkaar inwerken. In 1885 werkt Wernicke de ideeën van Lichtheim verder uit en verdeelt de afasie onder in : corticale, subcorticale, transcorticale en conductie-afasie. Deze onderverdeling verwekte heel wat strenge kritiek. Freud (1891), door Jackson be invloed, was Een van de eersten die zich tegen ..de makers van diagrammen_ keerde, en hij onderstreepte daarbij dat hun classifîkaties noch met het klinische noch met het anatomische aspect overeenkwamen. Volgens zijn eigen psychologische interpretatie van spraak, kwam hij tot het besluit dat de anatomische basis ervan een continu gebied van de linker hersenhelft was,
dat de visuele en auditieve cortex verbindt met de motorische cortex. Zo ontstond een twist die nog steeds voortduurt tussen de voorstanders van hersenlocalisaties van de diverse func. ties van de spraak, de ..mozaïcisten .. en de voorstanders van een holistische theorie die de unitaristische natuur van de spraak verdedigen, een intellectuele functie, die niet voor een nauwkeurige hersen localisatie vatbaar is. DE BEELDSTORMER De eerste ernstige confrontatie greep plaats in 1906, toen Pierre Marie de opvattingen van Braca en Wernicke aanviel in drie artikels die in de Semaine Médicale gepubliceerd werden onder de titel: .Herziening van het vraagstuk afasie_. Het eerste artikel kreeg een agressieve ti: tel: .De derde frontale winding speelt geen rol in de spraakfunctie_. Deze verklaring steunde op een nieuw hersenonderzoek van de eerste twee zieken van Broca. Marie leverde kritiek op het onderscheid tussen motorische afasie en sensorische afasie en beweerde dat bij elke afaticus een tekort aan begrijpen kon vastgesteld worden. Er bestond slechts een enkele afasie, die welke door Wernicke sensorische werd genoemd, en die welke hij, Pierre Marie, toeschreef aan een algemeen tekort van de irr. tellectuele functie besloten in de spraak in de meest brede zin van het woord. Een letsel van het centrum van Broca veroorzaakte volgens hem een spraakstoornis zonder enige stoornis in de werking van zijn intellectueel substratum, wat hij anarthrie noemde. Dit laatste kon alleen voorkomen en in dat geval waren de innerlijke taal en het begrijpen van de spraak intact gebleven. De afasie van Broca was een mengsel van echte afasie en van anarthrie. P. Marie schreef de idee van hersenlocalisatie niet volledig af. Hij schreef de echte afasie toe aan een letsel gelegen in de zone van Wernicke, namelijk in de omstreken van de supramarginale gyrus, de gyrus angularis en het achterdeel van de eerste frontale gyrus. Hij erkende nochtans geen gespecialiseerd centrum voor de visuele en auditieve waarneming van woorden. Marie heeft kunnen aantonen dat het grootste deel van deze zone vernietigd werd door het letsel bij de eerste zieke van Broca. Marie werd fel aangevallen door bijvoorbeeld Déjérine (1908) die als voorbeeld voor de validiteit van hersen.
5
localisaties een geval van zuivere woordblindheid gaf. geassocieerd met een letsel van de linker gyrus angularis, zonder agrafie en zonder enige spraakstoornis. Hij bevestigde het bestaan van het centrum van Broca, maar maakte een onderscheid tussen twee soorten motorische afasie : motorische afasie met aantasting van de innerlijke taal, door aantasting van het centrum van Broca en zuivere motorische afasie, die hij afemie noemde en die hij weigerde te beschouwen als een anarthrie. Hij verdedigden het eigenlijke karakter van de afasie en bevestigde dat het intellectueel tekort van afatici te wijten was aan de uitgebreidheid van de hersenletsels en niet aan de afasie zelf. De afstammelingen van de localisationisten zetten hun werk voort met Henschen, die zich op pensioen leeftijd, bezig hield met het ontleden van alle afasiegevallen uit de medische vakliteratuur (1337 in het totaall, en die tot een uiterste versnippering van de spraakcentra kwam. 'Kleist onderscheidde vier soorten sensorische afasie, waarvan elk met een letsel van een bepaald centrum overeenkomt, dat het begrijpen van klanken, van geluiden, van fonemische sequenties en van zinnen verzekert. De voorstanders van een psychologische en antilocalisationistische leer vindt men vooral bij de aanhangers van de ~GestaJt Psychologie~, namelijk Piek en Goldstein. De spraak is een intellectuele functie, zeggen 'zij en volgens Pick, kan afasie niet toegeschreven worden aan een vernietiging van .de voorstellingen van woorden~ of aan eeil onmogelijkheid tot het veruitwendigen van voorstellingen, maar wel aan een aantasting van de processen volgens dewelke gehoorde taal gedachte wordt en gedachte uitdrukking wordt. Het is een ge. brek aan aandacht of een verlies van inhibitie die de verbale vergissingen van zekere afatici uitleggen. Voor Goldstein zijn de innerlijke taal en de verscheidene middelen van verbale expressie gebonden aan andere psychologische fenomenen en kunnen zij niet artificieel geïsoleerd worden. De innerlijke taal is een psychische entiteit in nauwe relatie met het abstrac' tievermogen en neemt een centrale plaats in tussen de sensorische en motorische functie van de spraak. Voor deze reden noemt Goldstein de wanorde van de innerlijke spraak ~centrale afasie~. Head behoort tot dezelfde strekking, hoe-
6
wel hij van Jackson de dynamische opvatting over spraak heeft overgenomen en ontwikkeld. Hij gaf kritiek op de ~makers van diagrammen~1 vooral op Bastian, die zijn favoriet zwart schaap was en hij vermeed opzettelijk de localisatie~ problemen, omdat hij van oordeel was dat het nutteloos is de zetel van de spraak, van het lezen en van het schrijven af te bakenen, zoals het ook zinloos is een gespecialiseerd centrum te zoeken voor de handeling van lopen of eten. De conventionele verdeling van zekere menselijke handelingen is goed, maar er is geen enkele reden om te veronderstellen dat deze verdelingen overeenkomen met groepen van onderscheiden en afzonderlijke psychische of fysiologische functies. Spraakstoornissen komen voort uit een desorganisatie van de symbolische formulering en uitdrukking, en kunnen n1et geklassificeerd worden in afzonderlijke aantastingen van het spreken, van het lezen of van het schrijven, al deze handelingen die min of meer gestoord zijn. wat ook de aard van het gebrek zij. Zij kunnen ook niet onmiddellijk toegeschreven worden aan een vernietiging van de auditieve of visuele beelden, die een relatief lage plaats innemen in de psychische hiërarchie. Elke klinische variëteit komt overeen met een gedeeltelijke aantasting van de symbolische formulering en uitdrukking en hangt af van de bijzondere gedragswijzen die aangetast zijn of die intact blijven. Head onderscheidde vier soorten afasie : verbale, nominale, syntactische en semantische. Hij gaf zelfs toe dat wat hij ver~ bale afasie noemde, of onbekwaamheid tot woordvorming, overeenkwam met motorische afa. sie. In de syntactische afasie blijft het gebruik van woorden behouden, maar het foutief aanwenden leidt tot parafasies en tot jargon. Deze vorm komt ongeveer overeen met de sensorische afasie van Wernicke. De nominale afasie bestaat uit de moeilijkheid om woorden op te roepen voor het aanduiden van voorwerpen of ideeën. Deze komt overeen met de reeds door Bastian (1869) en Pitres (1898) beschreven amnestisehe afasie. De semantische afasie is een slecht bepaalde categorie die overeenkomt met de onbek'Naamheid tot het herkennen van de betekenis van woord- en zinverbindingen. K. Wilson staat tussen de .holisten~ en de 0:10calisationisten~. Hij is van oordeel dat een gegeven soort van afasie in drie richtingen moet onderzocht worden : Wat is de zetel van het
letsel dat verantwoordelijk is voor de stoornis 1 Welke zijn de fysiologische mechanismen die er bij horen ? Welk is de aard van de psychologische ontreddering ? Nochtans, gezien de methodologische ontoereikendheid van deze drie disciplines, is hij van oordeel dat elke bruikbare klassificatie empirisch moet zjjn. Hij verkiest dan ook de motorische afasie ..expressief~ te noemen en de sensorische afasie ..receptief~. Tenslotte geeft hij toe dat de motorische afasie een variëteit van apraxie is (term door liepman ingevoerd om het vergeten van gebaren te kenmerken), en dat de verbale doofheid en blindheid vormen van agnosie zjjn (term ingevoerd door Freud), hoewel hij erkent dat het eerder om een analogie gaat dan om een gelijkenis, gezien de complexiteit van de spraak ver. geleken met de praxis en de gnosis.
men. De motorische afasie wordt verdeeld in twee vormen: de afferente motorische afasie (of kinesthetische) en de efferente of kinetische vorm. De moeilijkheden bij de uitspraak hangen in het eerste geval samen met een tekort in kinesthetische informaties, dat belet de noodzakelijke bewegingen voor de korrekte uitspraak van de fonemen, te combineren. In het tweede geval is de seriële organisatie van de spraak die gestoord is. De aantasting van de pariëtatempore-occipitale tertiaire zones leidt tot een verkeerde synthese van de onderdelen van de spraak, die het beeld geeft van de semantische afasie, beschreven door Head. Tenslotte onder. scheidt lu ria een dynamische afasie in verband met frontale letsels, gekarakteriseerd door een tekort aan spontaneïteit in het spreken met echolalie, perseveraties en stereotype uitdrukkingen.
DE HEDENDAAGSE PERIODE
Geschwind, groot bewonderaar van Wernicke en heftig verdediger van zijn leer, neemt het bestaan van diens temporeel centrum voor de receptie en van het motorisch centrum van Broca, onderling verbonden door de gebogen bundel. De aantasting van het centrum van Wernicke veroorzaakt een vloeiende parafatische afasie, over. vloed aan spraak doch verkeerd en vaak onbegrijpelijk (jargonafasie). Het gevolg van een letsel ter hoogte van het centrum van Broca is een niet-vloeiende afasie, waarin de spraak herleid is tot enkele woorden. De verbreking van de verbinding tussen de beide centra veroorzaakt de geleidingsafasie, die lijkt op de vloeiende afasie door de uitschakeling van het centrum van Braca, doch met goed begrijpen, daar het centrum van Wernicke intakt is. De uitschakeling van de beide centra geeft moeilijkheden bij de herhaling, die karakteristiek is voor deze vorm van afasie. Geschwind definieert opnieuw de transcorticale afasie, waarin de patiënt kan herhalen wat men hem voorzegt, terwijl er een belangrijke stoornis is in het begrijpen en in de spontane spraak. Deze vorm van afasie is te wijten aan Een letsel in de associatiebanen die de spraakcentra, die zelf intakt zijn, verbinden met andere hersendelen. Hij noemt het .de isolering van het gebied van de spraak.. Tenslotte heeft Geschwind de morfologische basis van de dominantie van een hemisfeer aangetoond, door te wijzen op het feit dat de linker temporale kwab groter is.
De hedendaagse periode is gekenmerkt door de intrede van de linguïstiek in de afasieleer, waaruit een nieuwe diScipline is ontstaan, met name de neurolinguïstiek. Ik zal hier niet in detail behandelen welke vooruitgang gemaakt werd in de analyse van de spraakstoornissen door de linguïstiek. Het volstaat te zeggen dat de hedendaagse onderzoekers in dit domein in twee groepen verdeeld blijven net zoals hun voorgangers. De ene groep, die vnl anatomisch en materialistisch denkt, steunt haar opvattingen op cerebrale localisaties; de andere groep, spiritualistisch georiëteerd, verdedigt de psychologische aard van de spraak en voegt zich bij de holistische scholen. De problemen die in het domein van de spraakstoornissen rijzen, hebben een overvloed aan literatuur gebracht en zullen hier enkel de na. men volgen van auteurs die als voorbeelden van de belangrijkste gedachtengangen kunnen door-
gaan. luria baseert zijn opvatting over afasie op de doktrine van de ontleders van de cortex volgens Pavlov, VOlgenswie elke streek van de cerebrale cortex kan verdeeld worden in primaire recep.tieve zones, in secundaire associatieve zones en in tertiaire zones. In de sensorische afasie brengt de primaire stoornis in het analyseren en synthetiseren van de spraakklanken een secundaire stoornis met zich mee: de onmogelijkheid te herhalen en voorwerpen te benoe-
R. Brain gebruikt eveneens de klassieke inde-
7
Iing, maar hij vervangt de term sensorische afasie door centrale afasie, de opvattingen van Goid stein omtrent de aantasting van de innerlijke spr~ak in deze vorm van afasie weer opnemend. Bay brengt kritiek op de traditionele indelingen en de klassieke verbanden tussen localisatie en . type van afasie. Volgens hem maakt de afasie deel uit van een stoornis in de begripsmatige gedachtegang, die verder reikt dan de taalsfeer en die zich manifesteert in het tekenen en het boetseren. De enige echte afasie is de zogenaamde camnestische,. afasie, of de nominale, die het benoemen, het lezen, het navertellen aantast, terwijl de automatische activiteiten intakt blijven. De zogenaamde sensorische afasie verschilt enkel van de amnestische door de euforische psychologische houding die de patiënt aanneemt tegenover zijn stoornis, die hij ent kent. De bijkomende stoornis van de auditieve projecties doet de stoornissen ontstaan in het begrijpen. De afatici die bekwaam zijn te her halen wat men hen voorzegt (echolalie) vormen geen aparte groep (transcorticale afasie) maar zijn deze die de combinatie van een echte afasie met een vermindering van mentale activiteit vE:rtonen. De echolalie IS een verstopte vorm, die dient om spijts de vermindering van de gedachten, toch een verbale activteit te bewaren. Tenslotte hangt volgens Bay de pure motorische afasie samen met een apraxie van de articula'tie. Ze gaat trouwens vaak samen met een bucco. linguale apraxie en haar apractische aard kan aang~toond worden met behulp van de glosse,graaf van Rey. Het gaat om een corticale dysarthrie die men moet scheiden van de afasie, die een stoornis van linguïstische aard is. Deze motorische stoornis kan trouwens verbonden zijn met een echte afasie, een afasie van Broca, met of zonder stoornissen in het begrijpen. In sommige opzichten is de moderne visie van Bay dus gelijk aan deze van P. Marie. Er is niets nieu~Js onder de zon. 4
POGING TOT EMPIRISCHE
KLASSIFIKATIE
We kunnen nu de synthese maken en konklusies trekken uit deze vlugge schets van de geschiedenis der afasie. Ze heeft ons aangetoond tot op welke hoogte het onderwerp complex is en hoe de opvattingen verdeeld zijn. Eén der belangrijkste moeilijkheden betreft de inwendige taal hantering, waarvan de aard ons nog in grote mate ontsnapt. Dit de naam te ge-
8
ven van cstilzwijgende manipulatie van verbale symboJen~op ..Preverbium,. zoals Critchl~y doet, .dynamische tussenschakeling tussen gedachten en taalhantering~ zoals Alajouanine en Lhermjt~ ,te of nog, zoals Conrad, cVorgestalt~, kunnen enkei onze onwetendheid verdoezelen. Als het waar is dat centra de receptie en de expressie van taal verzekeren, dan is dit een mentale functie, een bewustworden, dat niet te herleiden is tot een welbepaalde cerebrale plaats. De analyse van de stoornissen moet niet alleen rekening houden met anatomische en fysiOlogische fac~ toren maar eveneens met de psychologische en culturele elementen. Het is zeker dat de vaardigheden die later werden verworven, zoals bv een vreemde taal, gemakkelijker zullen verloren gaan dan de meer instinctieve vaardigheden, zoals de moedertaal. Men weet dat de taal in volzinnen verloren gaat voor de automatische spraak. Een patiënt die niet meer in staat is een woord te vinden zal dit nog wel kunnen uitspreken in een rij (rij van getallen. dagen van de week: liedje). Dit is de bekende regel van de automatisch.vrijwillige dissociatie. Men moet terzelfdertijd aannemen dat affectieve en intellectuele elementen zeer sterk de 'spraakstoornissen beïnvloeden, wat de zeer ververschillende variaties van de ene dag tot de andere in een gegeven afasie verklaart, afhankelijk van de vermoeidheid, de emotie, de labiele residuele mentale capaciteiten van de patiënt. Men moet eveneens rekening houden met het intellectuele niveau en het taalgedrag dat de patiënt voor zijn ziekte bezat, of hij spraakzaam was of stil, of hij een rijke woordenschat gebruikte of een arme taal die beperkt bleef tot het concrete, wil men het pathologische taalgebruik interpreteren. Zo kan een man, die vroeger nooit leerde lezen noch schrijven, geen alexie noch agrafie hebben en een doofstomme kan geen stoornissen hebben in de uitspraak als hij zijn gebarentaal verliest, wat zijn wijze is cm afatisch te worden. Ieder van ons is afatisch voor bepaalde concepten die ons intellectueel of cultureel niveau te boven gaan (bv. mathematische of muzikale taal). Bij de analyse van een afasie moet men bovendien rekening houden met een element dat volgens ons fundamenteel is. Het betreft de psychologische houding van de zieke tegenover zijn handicap, hetzij een gevoel van frustratrÎe en ergernis, hetzij een euto-
risch gedrag en een afwezigheid van inhibitie, met soms onklaar of zelfs volledig ontbreken van ziekte-inzicht. 'Na dit alles, zullen we pogen een emoirische klassifikatie van de spraakstoornissen te brengen, die een werkinstrument kan zijn en geen bron van verwarring, en dit aan de hand van wat we gezien en geobserveerd hebben. We stellen voor, als postulaat bij het vertrek. punt, aan te nemen dat de fundamentele stoornis van de afasie de inwendige taalhantering betreft die men bij eerste benadering kan defi. niëren als de mogelijkheid om begrippen om te zetten in woorden en omgekeerd, of nog om begrippen aan de bij horende woorden te koppelen. Het betreft hier een complexe mentale act, die klaarblijkelijk zeer uitgebreide cerebrale zones bestrijkt. Gefundeerde anatomo-klinische gegevens laten ons echter toe te denken dat de associatieve pariéto-temporele zones van de dom i nante hemisfeer een belangrijke rol spelen in de verwerking van de symbolische gedachten, die het gebruik van de taaltekens in het werk stelt. Oe specifieke stoornis van deze functie is de gemene noemer van alle vormen van afasie en men mag met Bay aannemen, dat zijn meest .zuivere en meest karakteristieke klinische vorm de nominale afasie is, of de amnestische, waar. in voornamelijk een moeilijkheid optreedt in het benoemen van voorwerpen dat, in de lichte vormen, min of meer kan gecompenseerd worden door het gebruik van omschrijvingen. Naast deze fundamentele stoornis kan men instrumentele stoornissen isoleren die betrekking hebben op sensoriële afferenten of motorische efferenten. De sensoriële integraties zijn minder complexe mentale acten dan het begripsmatige denken en hangen af van cerebrale zones die meer beperkt zijn en in verband staan met sensoriële projectiezones en met motorische zones. Hun lesie kan een agnosie veroorzaken (onmogelijkheid een perceptie te begrijpen) of een apraxie (onmogelijkheid een intentioneel geb;:Jar te reaiiseren). Daar het gebruik van taal de meest ingewikkelde practo-gnostische functie is, is het begrijpelijk dat de lesie van deze cerebrale zones in de eerste plaats een agnosie veroorzaakt d;e beperkt blijft tot het taalgebruik (woorddoofheid of woordblindheid), of een apraxie van hefzelfde type (corticale dysarthrie). Gegeven de omschrijving
die we formuleren om-
trent het inwendige taalgebruik, mogen we ver. onderstellen dat de desorganisatie terzelfdertijd de verbale expressie en het begrijpen aantast, maar de verifikatie van deze hypothese kan niet vastgesteld worden. De cerebrale lesies, die ver: antwoordelijk zijn voor de fundamentele stoornis kunnen zich inderdaad op verschillende wijzen verspreiden over de sensorische projecties en de motorische zones, met samengaande gnostj. sche en praxische uitvalsverschijnselen die op hun eigen wijze het klinisch beeld zullen vormen: Deze associaties zijn verschillend en onvoorspelbaar en volstaan niet om een sensorische en motorische vorm van afasie te omschrij. ven. De afasie stricto sensu, beschreven als een stoornis in de innerlijke taal hantering is, in eg.. sentie, terzelfdertijd sensorisch en motorisch, daar ze het begrijpen zowel als de expressie verstoort. Men kan tevens vaak observeren dat de stoornissen in het begrijpen die theoretisch verbonden zijn met de afasie van Wernicke, dik. wijls ook aanwezig zijn in de afasie van Broca. Om al deze redenen meen ik dat men het senso. risch element als factor van differentiatie tus. sen de twee belangrijkste vormen van afasie moet verwerpen. Contamin en Sabouraud (1968) trekken met recht de aandacht op dit punt. Het is ontegensprekelijk veel eenvoudiger dit onderscheid enkel te maken in de aard van de stoornis in de verbale expressie en in het psychologisch gedrag van de patiënten. In de afasie van Broca vermindert de spraak en verliest alle vloeiendheid (non fluent aphasia), daar de patiënt zich bewust is van zijn kwaal. Liever dan onjuiste of vervormde woorden uit te spreken. zwijgt hij of gebruikt enkel nog deze die hij korrekt kan oproepen : stereotype formu. les, woorden met grote affectieve lading (vloeken), automatische series. De woorden waarover hij nog beschikt worden juist gekozen, maar ze worden op agrammatische wijze gebruikt. De vereenvoudiging van de taal hantering is ook duidelijk door de weglating van bepaalde fonemen. Ook hier is de keuze van de beschikbare fonemen korrekt en de vereenvoudigde woorden zijn .dikwijls herkenbaar. Men observeert aarzelingen tussen de syllaben en tussen de woorden en het debiet is monotoon. Deze grammatikale teleSC0pering, alsook de verbale, komen voor als een poging tot compensatie, bedoeld om de bood. schap te verbeteren door deze samen te trekken en te vereenvoudigen, zo goed mogelijk gebruik
9
makend van onderdelen van spraak die nog voorradig zijn. Men zou deze stoornis kunnen noe.men een geinhibeerde afasie (of gekontroleerde afasie). In de afasie van Wernicke daarentegen, spreekt de patiënt zonder aarzeling, zijn debiet is vloeiend (fluent aphasia) en zijn intonatie is expressief. De grammatikale struktuur is bewaard gebleven maar de woorden worden slecht geko. zen en toevallig gebruikt. Dikwijls zijn de woorden ook vervormd en samengesteld uit onsamenhangende opeenvolgingen van fonemen die leiden tot neologismen zonder betekenis. De spraak kan een vloed worden van incoherente verbaliseringen, gebracht in een goed bewaarde syntaktische opeenvolging. Men schrijft deze stoornis over het algemeen toe aan de afwezigheid van de auditieve kontrole, vermits deze vorm van afasie soms samengaat met verbale doofheid. In vele gevallen, waarin de stoornis in het begrijpen niet zeer uitgesproken is, is deze ver~ klaring niet geldig en men kan deze verbale ge.draging niet begrijpen dan wanneer men deze koppelt aan deze specifieke vorm van agnosie, die karakteristiek is bij lesies van de pariëtale kwab en die men anosoagnosie noemt (of ont. kenning van de ziekte), beschreven door Ba~ binski bij enkele hemiplegische patiënten die hun ziekte loochenden. Zo ook weten deze patiënten niet dat hun taalgebruik onjuist is en vaak onbegrijpelijk. Men mag dus met recht deze spraakstoornis niet-gekontroleerde afasie noe.men. Oe nominale afasie vormt de overgang tussen deze twee extremen die de geïnhibeerde en de niet.gekontroleerde afasie zijn. De onaangepaste woorden maken plaats voor onjuiste woorden, de arbitraire fonemische fouten maken plaats voor fonetische confusies, de patiënt gebruikt passe.partout-uitdrukkingen, stereotypieën en perifrasen. Hij is zich bewust van zijn verbale stoornis en probeert deze te compenseren. Deze vorm wordt vaak aangezien als een regressieve vorm, of een milde afasie van Wernicke. Men kan deze evengoed als een ernstige regressieve vorm van afasie van Broca beschouwen. Men heeft woorddoofheden en woordblindheden beschreven zonder andere stoornissen in de verbale expressie of in het schrijven. Deze perceptuele stoornissen zijn geen vormen van afasie als men deze beschouwt als een stoornis in
10
het inwendig taalgebruik. Het zijn instrumentele stoornissen door de aantasting van de sensorische ontleders als gevolg van beperkte pariëtotemporale letsels. Op dezelfde wijze moet men uit het kader van de echte afasie de _pure. motorische afasie of subcorticale motorische afasie verwijderen, waarin de onmogelijkheid om te spreken niet samengaat met een stoornis in het begrijpen noch het schrijven, wat hier weer duidt op het feit dat de inwendige taalhantering niet geraakt werd. Het gaat om een specifieke vorm van apraxie, door het ontbreken van kines. thetische informaties van pariëtale oorsprong of door aantasting van de motorische zones of van hun associatiebanen. Aan deze stoornis geeft men beter de benaming anarthrie of corticale dysarthrie. De spraakstoornis is hier het gevolg van een onmogelijkheid de fonemen uit te spre.ken en ze onderling te verbinden tot woorden, terwijl men bij de echte afasie merkt dat de fonemen korrekt worden uitgesproken, maar dat de stoornis optreedt door de reductie (afasie van Broca) of door het verkeerde gebruik (afasie van Wernicke). Het gaat hier om een spraakstoornis van fonetische aard en niet van linguïstische aard (Contamin en Sabouraud, 1968). Zo komen we tot de klassering van de funda~ mentele stoornissen die verantwoordelijk zijn voor de wijzigingen in het taalgebruik 1. gnostische stoornissen: verbale blindheid (alexie) verbale doofheid 2. stoornissen in de inwendige taalhantering : niet-gecontroleerde afasie (fluent) type Wer. nicke nominale afasie (of amnestische) geïnhibeerde afasie (non fluent) type Broca. 3. praxische stoornissen corticale dysarthrie. De onderscheiden klinische vormen van de spraakstoornissen komen voort uit de verbindingen van de volgende drie fundamentele variabe.len : begrijpen, benoeming en articulatie. De klinische expressie van de stoornis kan beïnvloed worden door een psychologische factor van onoplettendheid of van een gebrek aan inhibitie, en door een anosognostisch element. De variëteit van de traditionele vormen van afa. sie kan teruggebracht worden tot fundamentele stoornissen of tot hun associaties op de volgen. de wijze:
sensorische afasie: niet-gekontroleerde afasie + verbale doofheid geleidingsafasie : niet-gekontroleerde afasie motorische corticale afasie: geïnhibeerde afasie + corticale dysarthrie • pure. motorische afasie (subcorticale) : corti. cale dysarthrie totale afasie : corticale dysarthrie + afasie + verbale doofheid. In de praktijk is het eenvoudig de belangrijkste twee vormen van afasie te blijven aanduiden met de namen van Broca en Wernicke, ingeburgerd door het gebruik, als men ophoudt ze te associëren met het kwalitatieve .motorische. en • sensorische•. Zo zullen deze namen geen bron meer zijn van verwarring, als men duidelijk inziet dat ze enkel het inhiberend of niet-gekontroleerd kenmerk van de verbale expressie aanduiden en het gedrag van de zieken tegenover hun stoornissen.
•••
BIBLIOGRAFIE BRAIN Lord: Speech Disorders, Bulterwood, London 1965. CIBA Foundation Symposium: Disorders of Language, Churchill, London, 1964. COERS C. : Au. frontières de I'aphasie, Acta Neurologica Belgica, 1967, 1081-1096. COERS C. : Sèmiologie neurologique, chap. lil, Pressus Universitaires de Bruxelles, 2e édition 1973CONTAMIN F. et SABOURAUD O. Eléments de Neurologie, Ed. Médicales, Flammarion, Paris
1968. CRITCHLEY Mac Donaid : Aphasiology and other aspects of language, Arnold Ltd., London 1970. CEJERINE J. : Sèmiologie des affections du système nerveux, Massan, Paris 1914. GESCHWIND N. : Human Brain: Lefl'Right Asym metrics in temporal speech regions; Science 161,
186, 1968. GESCHWIND N. : The organization of language and the brain: Science 170, 940, 1970.
11
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGiE
HUIDIGE OPVATIINGENOMTRENT VAN DE COCHLEA
4-1974
DE INNERVATIE
J.M. SEGERS, dr. a.R.L.
De studie van de anatomische struktuur van de ~ochJea heeft tijdens het laatste decenn,jum een grote vooruitgang geboekt. Dank zij het gebruik van de elektronenmikroskoop is men erin geslaagd een beter inzicht te krijgen in de uItrastruktuur van het perifeer gehoororgaan. De elektronenmikroskopie heeft de grenzen van het .zichtbare verschoven tot het niveau van de makromoJekulaire grootheden en mag als een even grote vooruitgang beschouwd worden als de ontdekking van de gewone lichtmikroskoop. Voor de studie van het binnenoor hebben Engström uit Uppsala en Spoendlin uit Zürich baanbrekend werk geleverd. De laatste auteur bestudeerde in het bijzonder de afferente en efferente innerva-
tie van de cochlea. Parallel met deze morfologi. sche investigatie werd ook heel wat gepresteerd op het gebied van de elektrofysiologie van de cochlea. De verschillende cochleaire potentialen, zoals de endocochleaire rustpotentialen, de mi~ krofoonpotentialen, het summatiepotentiaal en het aktiepotentiaal werden uitvoerig onderzocht, zowel bij proefdieren als bij de mens. Dat deze investigaties geen louter wetenschappelijke interesse hebben, blijkt reeds uit het gebruik van de electrocochleografie in de prak~ tijk. Deze methode bestudeert het globaal aktiepotentiaal van de nervus acusticus en is een belangrijke aanwinst voor de abjektieve audiometrie, in het bijzonder bij slecht-koöpererende of te jonge kinderen. Elektrofysiologie en elektronenmikroskopie zijn, hoewel duidelijk gescheiden disciplines, in wezen komplementair, daar ze beiden hetzelfde doel hebben: een beter inzicht in de funktie van het perifeer gehoororgaan. Deze komplementariteit
12
komt duidelijk
tot uiting
in de studie van het innervatiepatroon cochlea.
van de
Morfologisch kan men het binnenoor indelen in verschillende strukturen met betrekking tot hu':1 funktie. De membrana basilaris, in beweging gebracht door de perilymfe, vertoont bepaalde golfbewegingen, waarvan het patroon verantwoordelijk is voor een eerste mechanische frekwentiële analyse. Zo weet men dat hoge frekwenties de basa~ le winding in trilling brengen, terwijl lage frekwenties meer apikaal zullen inwerken.
De sensoriële cellen of trilhaarcellen staan in voor de mekano-efektrische transduktie. Hun prikkeling is verantwoordelijk voor de mikrofoonpotentialen, die een exakte weergave zijn van de geluidsstimulus zelf, met dezelfde frekwentie en dezeifde amplitUdO (fig. 1). Zij ontstaan zonder latentie en vertonen geen eigenlijke drempel. Elke trilling, hoe klein ook, die het binnenoor bereikt zal mikrofoonpotentiaien uitlokken. De niet-gemyeliniseerde zenuwvezel uiteinden die t.h.v. de synapsen in nauw kontakt zijn met de onderpool van de trilhaarcellen worden dan op hun beurt geprikkeld. Deze prikkeling zou overeenstemmen met het generatorpotentiaal, dat nog onvoldoende gekend is. Deze niet-gemyeliniseerde zenuwvezels zijn niet onderworpen aan de wet van .alles of niets», zodat op dit niveau een gradatie mogelijk is in de depolarisatie, over~ eenstemmend met de intensiteit van de geluids~ stimulus. Zodra de niet-gemyeliniseerde vezels de lamina spiralis met de habenula perforata bereikt hebben worden ze omringd door een myelineschede. Dit betekent dat vanaf dit niveau de depolarisatie een bepaalde intensiteit zal moeten bereiken om de vezel tot ontlading te brengen. Wordt deze intensiteit niet bereikt dan
lt.
/'~
Arr.rente
zenuwvezel,
(9~)
. I
l
ACUSTICUS
Radial. onyertakt. (95_) 5 pl ra alvorllice
(m
Jl.adiad
,.ertekt.
(O.5~)
Errerente
zenuwvezel!
(I~)
I
Controlatu'ale
- Ho~lat~ral. - Radiale
oorspronc
~r,pronc
(~)
(2M)
(95~l
- ,plra-'llvorll1ce
..:
(~
FIC . .l.
WL\_ FIG. 2. _
Globaal actiepoteoti .. ' YBn de nervus acus-
ticus, opR;enomen ter hOl:lKte van het promontorium na een stimulatie met een niet-gefilterde click van 10 db HL (latentie 2.2 msec; aplitudo 25 micro-Volt).
FIG. 1. MikrofoonPOtentialen ontstaan na een nietgefilterde click stimulatie van 9 db HL (amplitudo 20 micro-Vort,J
]3.
A. uitwendige trilhaarcellen - B. inwendige trilh .. rcellen - C. tunnel van Corti - D. afferente ,..
FIC. 4. _
~Î._
diala vezels • E. at1efef1t.e spiraalvormige vezels • E. eHerente wezels • G_ effeftnte spiraalwormige wezels.
FIG. 5. schematische VOOt]telling wan de summatie bi; prikkeling van de uitwendiie..trilhaan:elleo CA.)werIeleken fMt de hogere drempel van de inwendiae tri .. haarcellen IB).
113
zal de vezel ook helemaal niet tot ontlading komen. Hier geldt dus wel de wet van -alles of niets ... De ontlading van de gemyeliniseerde V~ zei stemt overeen met het unitair actiepotentiaal. De som van de verschillende unitaire actiepotentialen (de nervus acusticus telt niet minder dan 30.000 vezels I) wordt het globaal actie potentiaal genoemd, dat bvb. bij de mens met een makro-. elektrode op het promontorium geregistreerd wordt bij de elektracochleografie (fig. 2). De nervus acusticus telt drie soorten zenuwvezels die zowel anatomisch als funktioneel sterk verschillend zijn.
De afferente vezels zijn het grootst in aantal (ongeveer 99 %) en voeren de akoestische informatie naar de centrale kernen. De efferente vezels, klein in aantal (ongeveer 1 %) zijn afkomstig uit het centraal zenuwstelsel naar de cochlea en hebben een belangrijke, maar nog slecht gekende .kontrole .. funktie op de sensoriële cellen en op de afferente vezels. Zij kunnen beschouwd worden als een feed-back systeem en spelen mogelijk een filtrerende en analytische rol voor de frekwentiediscriminatie en voor het binauriculair horen. De adrenergische vezels zijn sympatische zenuwvezels, afkomstig uit het ganglion cervicale craniale. Men onderscheidt perivasculaire en nietvasculair gebonden sympatische vezels. Hun funktie is eveneens nog onvoldoende gekend. hoewel ze zeker een belangrijke invloed hebben op de mikrocirculatie van het binnenoor, en dus op zijn oxygenatie. Oe afferente
innervatie:
Onder de afferente zenuwvezels onderscheidt men radiale onvertakte, spiraalvormige vertakte en radiaal vertakte vezels (fig. 3). De radiale onvertakte vezels hebben een diameter van 1 micron en zijn het grootst in aantal : zij vormen 95 % van de afferente zenuwvezels. Zij innerveren uitsluitend de inwendige trilhaarcellen die in een enkelvoudige rij geschikt zijn aan de inwendige zijde van de tunnel van Corti. Elke inwendige trilhaarcel ontvangt een lwintig. talonvertakte radiale vezel.s. De spiraalvormige vezels vormen 5 % van de afferente innervatie. Zij verlopen in de mem brana basilaris, onder de tunnel van Corti waarna ze spiraalvormig, dus in de lengte van de coch-
14
lea, verlopen en vertakken zich naar een aantal uitwendige trilhaarceJlen. Deze laatste bevinden zich in drie à vier rijen aan de uitwendige zijde van de tunnel van Corti en ontvangen elk een viertal afferente takken van verschillende vezels afkomstig (Fig. 4). Op 20 afferente vezels gaan er dus 19 naar de inwendige en slechts 1 naar de uitwendige trilhaarcellen. Als men het aantal neuronen van het ganglion van Corti in de modiolus of beenderige as van de cochlea vergelijkt met het aantal inwendige en uitwendige sensoriële cellen stelt men vast dat elke inwendige haarcel verbonden is met 20 neuronen (via 20 zenuwvezels) teJWijl er 10 uitwendige haarcellen zijn voor 1 neuron. Het innervatiepatroon van de inwendige haarcellen is dus divergerend (van 1 haarcel naar verschillende neuronen), terwijl het patroon van de uitwendige haarcellen konvergerend is (van verschillende haarcellen naar 1 neuron). De beide stelsels vertonen op geen enkele plaats morfologische konnekties en mogen bijgevolg morfOlogisch (maar misschien niet elektrisch) als volkomen gescheiden beschouwd worden. Deze anatomische struktuur verklaart de be.langrijke funktionele verschiflen tussen de twee stelsels. De konvergentie van een groot aantal uitwendige haarcellen naar een klein aantal zenuwvezels is een uitleg voor de duidelijk grotere receptivit~it van deze cellen voor kleine geluidsintensiteiten. Zoals hoger gezegd werd gaat de depOlarisatie van de gemyeliniseerde zenuwvezel slechts door wanneer een bepaalde prikkelingsdrempel bereikt wordt. Dankzij de vertakking van de vezels naar een groot aantal cellen is een summatie mogelijk van de prikkeling van verschillende cellen, daar waar één enkele cel niet de vereiste drempel zou bereiken. Zo komt het dat lagere geluidsintensiteiten beneden de 40 à 50 db via de aktivatie van de uitwendige cellen toch tot een voldoende depolarisatie van de zenuwvezels komen (Fig. 5). Daarbij komt nog de grotere mechanische gevoeligheid van de uitwendige trilhaarcellen die meer centraal gelegen zijn op het membrana basilaris en dus een grotere beweeglijkheid hebben dan de rij inwendige trilhaarcellen. Het divergerend stelsel van de inwendige haarcellen daarentegen maakt het deze laatste mogelijk sterkere ge-
(uldsirite"nsiteitei1 dOOl te seinen. Zij hebben een hogere .drempel. wegens de onmogelijkheid van ruimtelijke" sûmmatie; "màar eens deze drempel bereikt kunnen ze een veel groter aantal vezels tot ontlading brengen, naargelang de geluidsintensiteit nog verder toeneemt. De innervatie van de inwendige. trilhaarcellen is dus ingesteld op het doorseinen van hoge geluidsintensiteiten. Door hun strikt radiale bezenuwing zijn ze ook ~ódg frekwentiespecifiek.. . Uitw~ndjge en irl'wendigè trilhaarcellen hebben dus door hun totaal verschillend en gescheiden innervatiepatroon,' .evenals 'door hun specifieke ligging in het orga'an van Corti een duidelijk ver"Schillende funktie in de analyse van intensiteitsen frekwentievariatie. Voliedigheidshalve .vermelden wij nog de radiaal vertakte zenuwvezels die slechts 0,5 % uitmaken van de afferente vezels: en. uitsluitend de inwendige trilhaarcellen bereiken. Elke vezel vertakt zich naar een tiental cellen. Hun funktie is nog ~iet: bekend. Ce efferente
innervatie
:
De efferenle vezels, afkomslig uil hel verlengde merg, vormen de olivocochleaire bundel en verlopen langs de nervus vestibularis tot aan de inwendige gehoorgang; via een anastomose met de nervus acusticus bereiken ze dan de cochlea. 80 % van deze vezels zijn van controlaterale oorsprong en bezenuwen de uitwendige en nagenoeg de helft van de inwendige haarcellen. De overige 20 % ontspringen homolateraal en bezenuwen de andere helft inwendige haarcellen. Ook hier onderscheiden we radiale en spiraalvormige vezels (fig. 3). De radiale vezels (95 %) verlopen door de tunnel van Corti, vertonen een groot aantal vertakkingen en vormen synaps ter hoogte van de onderpooi van de uitwendige haarcellen. De spiraalvormige vezels (slechts 5 %) innerveren enkel de inwendige haarcellen, waar zij dikwijls synaps vormen, niet op de cellen zelf, doch wel op de afferente zenuwvezels (synaps .en passanl.). Met betrekking tot het systeem van de uitwendige en inwendige trilhaarcellen, heeft de efferente innervatie dus een verloop dat nagenoeg omgekeerd is vergeleken met de afferente vezels. Te vermelden is wel dat, door de belangrijke vertakking van de efferente vezels, men praktisch
evenveerefferente als."afferente synapsen heeft. Zoals hÓger "gezegd, is de iJibilindelijke mi van de efferente bezemiwlng nog onvoldoende gekend.: Hoogstwaarschijnlijk oefent ze een inhi. bitoire funktie uit op het afferent systeem. Deze invloed zou presynaptisch plaatsgrijpen voor de uitwendige en vooral postsynaptisch voor de inwendige haarcellen. Dok de ~e'lichamen-van hel ganglion van Cortl in de. beenderige as of modiolus zijn niet alleen gelijkaardig qua morfologie en funklie. Bij het experimentele doorsnijden van de nervus acusticus aan" de rneatus acusticus internus of inwendige gehoorgang bemerkt men een ret~ grade,. degeneratie van het grootst aantal zenuwvezels, en. -cellen in het ganglion van Corti. Dit is een algemeen verschijnsel bij de sectie van
:zenuwvezels. Een kleine 10 % van de cellen vertonen echter geen ê1egenèratie, ook niet wanneer men de~zenuwvezels doorsnijdt. t.h.v. de habenula perfora. ta. Ze blijken dus in beide richtingen .resistent .. te zijn "aan retrograde degeneratie. Er zijn eveneens morfologische verschillen baar tussen de cellen onderling.
merk-
Aan de hand van deze verschillen kan men de ganglioncellen in drie groepen verdelen: -
cellen van het type I zijn gemyeliniseerd en vertonen een retrograde degeneratie. Zij vormen ongeveer 92 % van alle ganglioncellen.
-
cellen van het type II zijn niet gemyelinj. seerd, uni. of bipolair, vertonen geen degeneratie en zijn morfologisch vrij verschillend van het type 11.Zij vormen 4 % van de cellen.
-
cel/en van het type 111zijn partieel gemyeIiniseerd, vertonen eveneens geen degene.'atie, maar gelijken morfologisch sterk op het type I. Zij vormen eveneens 4 % van de cel. len.
Er Zijn morfologische argumenten om te aanvaarden dat de cellen van hel type 11 en 111de afferente zenuwvezels ontvangen afkomstig van de uitwendige trilhaarcellen, terwijl de cellen van het type I zouden instaan voor de inwendige haarcellen. Besluit: Uit het innervatiepatroon van de cochlea kunnen 'belangrijke konklusies getrokken worden wat betreft de fysiOlogie van het binnenoor:
15
_ uitwendige en inwendige tril haarcellen w0rden volledig afzonderlijk geïnnerveerd. Er zijn nergens morfologische konnekties zichtbaar tussen de twee systemen, althans niet in het perifeer gehoororgaan. -
de totaal verschillende bezenuwing van de twee steisels stemt overeen met een duidelijk verschillende funktie.
De uitwendige trilhaarcellen, dankzij de mogei1jkheid van spatiale summatie, kunnen de lagere
langrijk, niet alleen uit wetenschappelijk standpunt, maar tevens bij de interpretatie van de uitslagen bekomen bij de electra cochleografie.
Adres van de auteur : J.M. SEGERS Rode Beukendreef 29 BIBLIOGRAFIE -
geluidsintensiteiten doorseinen, maar zijn minder frekwentiespeelfiek. De inwendige trilhaarcellen, dankzij de tempe>rale summatie. zijn in staat de hoge intensitei. ten op te vangen en door te geven naar de tat.
-
J.M. ARAN : .I'Electrocochléogramme. les Cahiers de la C.FA • Paris. H. SPDENDllN the
cochlear
: .Degeneration
behaviour ol
nerve_
Arch. Klln. expo Ohr-, Heiik. 200, 275-
zijn daarbij hoog frekwentiespeeifiek. - de efferente bezenuwing, waarvan het aantal
Nasen- und
Kehlk.
echter even--
-
veel synapsen als de afferente. Haar funktie is bijgevolg zeker belangrijk, maar nog onvoldoende gekend.
G. BREDBERG : .Cellul.r pattem and "erve supply of the human organ of Corti. Acta Ot<>-Iaryng. (Stockholm), suppl. Zl6.
-
A.R. MOllER : .Basic mechanisms ring. - Academie Press, Inc. - 1973.
vezels relatief
16
P. DAllOS • The auditory periphery - bi ... physics and physiology. - Academie Press -
1973.
rijke zenuwvezels die ermede synaps vormen; ze
-
9831 DEURLE
gering is, vertoont
de kennis van de cochleaire innervatie is 00..
in H....
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE
EN AUDIOLOGIE
FUNCTIONELE BENADERINGSWIJZEN VOOR ARTICULATIETHERAPIE G. VAN MAELE, lic. logopedie
Er zijn verschillende met defecte
wijzen
articulatie
waarop
functioneel
Norden. Dysartrische aandoeningen .buiten beschouwing. Noch
voor
hem,
noch
voor
een patiënt
kan benaderd
laten we hier EERSTE GROEP : de
logopedist
is het wenselijk, dat steeds op dezelfde manier wordt te werk gegaan.
Ook zal de ene werkwijze
iemand beter liggen dan de andere, terwijl relatie
tot de patiënt
om één werkwijze
de
ook vaak doorslaggevend
te verkiezen
is
boven een andere.
De technieken, waarover hier kort zal gehandeld worden,
kunnen
uitgaan
van een bepaalde
die door psychologische,
fysiologische
visie,
of zuiver
spreektechnische motieven geinspireerd kan zijn. Het is wellicht overbodig te onderstrepen dat een aanpak die voor alle richtingen openstaat. de meest efficiënte is. Het hierna volgend
overzicht
van de verschillen.
de mogelijkheden zou de indruk kunnen wekken dat ieder naast de ander te gebruiken valt. In werkelijkheid
is combinatie
ken het meest wenselijk resultaat onder
van enkele
technie-
om tot een evenwichtig
te komen.
Er zijn een viertal telkens
richtingen
meerdere
aan te wijzen technieken
waar~
onderge.-
bracht zjn. Een eerste
groep omvat
vooral richten
die methodes
op het trainen
die zich
of tot het manipu-
leren van organen en spieren van de articulatie; tong, lippen,
kaak, gehemelte.
Een tweede
groep ligt
oefent
met specifieke
hetzij
in combinaties
op fonetisch
klanken, als
hetzij
plan
en
losstaand,
lettergrepen
en
woor~
den. Een derde groep kunnen
we sensorieel
daar ze het gehoor, het gezicht
noemen
en de tastzin
ir:.
schakel I. Tenslotte
vertrekt
psychologisch
de vierde
standpunt
principes die algemeen in de psychotheraJ)ie gebruikt worden. ' .
groep
vanuit
een
en maakt gebruik von
SPIER- EN ORGAANTRAINING Vooroefeningen voor de spraakorganen Elke
handleiding
stoornissen
voor therapie
bevat richtlijnen
van articulatie-
voor de basisbewe-
gingen van de correcte articulatie. Oefeningen
in drie richtingen
lipbewegingen
voor de onderkaak.
voor het stuIpen,
nen en sluiten
van de mond,
verbreden,
gen voor een goede functionering en dan vooral tangbewegingen
ope.-
gehemelteoefeninvan het velum
met vele nuances
in moeilijkheidsgraad. Is dergelijke
vooroefening
nodig?
is het zo, dat die oefeningen vormen
voor een
perfecte
Logischerwijle
inderdaad articulatie,
de basis .pn
zoals
men niet kan lopen zonder eerst te" hebben leren gaan, lijkt het aangewezen ook hier step-bywstE:p
te werk te gaan. Maar wie van de doorsnee sprekers rondom ons, die geen opvallende articulatietekorten vertonen, is in staat
om b.V. snelle
tangbewegingen
voeren zoals die door logopedisten den gedaan
uit te
kunnen
wor.
?
Er zijn ook heel- wat individuele verschillen bij het produceren van klanken die afwijken van de standaardwijze Wellicht
van uitspraak.
zijn in heel veel gevallen vooroefeningen
nodig, maar we mogen er ons anderzijds
niet op
blind staren, en hardnekkig de patiëntjes vóór de spiegel kluisteren tot de articulatieorganen gesmeerd lopen.
Fonetische benadering Even traditioneel ook meteen
als de vooroefeningen,
mee aansluitend,
én er
kan het voortonen
11
van :de juiste fonetische plaats van de uit te spreken klank geoefend worden. Met behulp van schetsen, en vooral door het voortonen van de juiste stand, wordt de kinderen gevraagd nauwlettend te observeren en na te bootsen wat ze door de therapeut zien uitvoeren. Dat dergelijke training gunstig inwerkt, is zonder meer duidelijk en even logisch als voor de vooroefeningen. Dat ook hier voor overdrijving moet gehoed worden, is evenzeer waar. Want er zijn zoveel indi. viduele fonologische verschillen als er sprekers zijn. Àls je hi~rbij nog de onderlinge beïnvloeding van klanken neemt, zoals geminatie, assimilatie, weglaten van klanken, klankinvoeging, dan wordt het steeds moeilijker een standaardtype voor elke afzonderlijke klank vast te leggen. Bij oudere kinderen mag wel meer fonetisch te werk gegaan worden dan bij jongere patiënt jes. Fonetische -benadering is en blijft een vaste waarde bij de therapie van artÎCulatiestoornissen. Kinestetische aanpak Samen' met het voortonen van de correcte stand, kan taktiele hulp worden geboden, de lippenstand kan met de vingers in stulping of verbre'ding worden gebracht, de onderkaak kan op of neer worden gedrukt, de tong kan bewogen wor. den. Ook de ademhaling kan door drukken op abdomen of borstkas gecontroleerd worden. Hier is de gulden middenweg aangewezen, want behalve bij parese of paralyse van de articulatieorganen, is de beweeglijkheid meestal spontaan te verhelpen. VAN RIPER vergelijkt nogal ironisch de werkwijze van een therapeut die een s-fout aan het verbeteren is, met een goochelaarsshow. De patiënt ligt op een tafel met de therapeut boven hem gebogen. Eerst duwt hij op de buik om de ademhaling te activeren; daarna zwerven zijn vingers rond om de kaak te sluiten, de lippen te verbreden, en op de snijtanden te tikken, terwijl terzelfdertijd het tonggleufje wordt gedemonstreerd. .Op een bepaald moment treden de magische vin.gers dan in werking om de s eindelijk te latE'n produceren. laten we aanvaarden dat enige kinestetische hulp van buitenaf gunstig kan inwerken, maar dat zij niet tijdrovend mag worden. Spatels Allerlei
18
hUlpmiddelen
kunnen soms aangewend
voOr-.
, worden. het aanleren van de juiste articulatiestand. In de vroege fase van de logopedie, dat wil zeggen rond 1920, werd vaak naar dergelijke protheses gegrepen. Het ook de periode waar. op allerlei echte of vermeende stottertherapieën met tongspanners, tongheffers, kaakopeners, e.d. m. hun slachtoffers te lijf gingen.
was:
Een platte spatel kan dienst bewijzen om de tong naar beneden te hooden, maar een batterij ierchroomde spatels zal meer effect hebben door de indruk die op de patiënt wordt nagelaten, dan om het werkelijk nul :We onderscheiden tongdrukkers die tongpunt en voortong laag houden, voor k of g: er zijn spatels om bepaalde plaatsen aan te tikken op de tong Naar ze tegen pre- of postpalatum moet gaan contact nemen. Er bestaan. ringvormige instru. .mentjes waardoor de tongpunt wordt gestoken als hulp bij het vormen van de apÎCo-alveoJaren. Tandproppen kunnen de correcte afstand tussen boven- en ondertanden bevorderen. Ook het tonggleufje kan door bepaalde applicaties bekomen worden, terwijl de luclJtstroom doorheen smalle .,buisjes kan geleid worden om luchtbellen in een glas water te veroorzaken. TRAVIS waarschuwde reeds in 1931 tegen het toekennen van een te groot belang aan die in. strumenten. Als je op die manier een bepaalde tongpositie wenst te bereiken, dan ontlok je bij de patiënt een dergelijk aantal kinestetische en taktiele sensaties dat diegene die werkelijk bij de te vormen klank behoren, niet meer voldoen. de aan bod komen. En op het ogenblik dat de spatel weggenomen wordt, zal de verkeerde tongstand meestal meteen. weer worden ingE'nomen. ArticulatDrische
dril!
.Een laatste mogelijkheid bij de eerste groep technieken is het motorisch inoefenen van een klank. De grofste manier is dan wel het voortdurend doen herhalen van een klank tot die er ;eindelij\{ goed uitkomt, zoals soms voor het ont • lokken van een tongpunt-r wordt voorgehouden . Dergelijke methode is echter best toe te passen nadat de klank door één of andere techniek juist gerealiseerd werd. Direct daarna is het aangeraden de klank te herhalen en vast te zetten door drillmatige oefeningen~ Eénzijdige dril! is echter af te raden. Ook moet gewaarschuwd worden voor te intens inoefenen van de klanken: eerst wordt zacht en langzaam gewerkt met veel aan-
dacht op het gevoeUn tong, lippen en gehemelte. Als de paliëntdaarbij de ogen sluit,. kan dit gevoel sterker inwerken. Slechts geleidelijk wordt de articulatiesnelheid verhoogd en Versterkt. Met ,die laatste techniek zitten we reeds gedeeltelijk in de hierna~o'gende groep. TWEEDE GROEP: SPREEKTECHNISCHE
.IJEFENINGEN
Aanleren van ee~ ",ieuwe afzDnderlijke
klank
J
uit andere
klanken
Om tot goede articulatie te komen, kan men ook gebruik maken van gekende klanken. Dit hoeven niet steeds spraakklanken te zijn, want ook het nab90tsen van gekende ,geluiden of van het slikken kunnen als uitgangspunt dienen. Het gaat er telkens om door lichte wijzigingen te komen tot L1eaan te leren articu'iatie. Men kan uitgaan van een klank en vragen' die enige tijd aan te hou~ :Ien. Intussen vraagt mell de patiënt een wijziging aan te brengen, bov. de tong of ~e lippen in een andere stand te brengen. Zo ontstaat geleidelijk een wijziging' in de oorspronkelijke klank. Veronderstel dat een sj moet worden bijgebracht. dan kan uitgegaan worden van een gefluisterde oe met sterk getulpte lippen. Dan wordt gevraagd het voorste deel van de tongrug naar het prepalatum te heffen zodat het typische sj-karakter ontstaat. Vanzelfsprekend komen hier sterke auditieve werking en verdere inoefening bij.
uit woorden
Als het zich voordoet dat een klank foutief gezegd wordt in bepaalde combinaties, maar dan weer correct is in andere verbindingen, kan de therapie vertrekken van het correCte woord. Vandaar het belang om uit te gaan' van .een onderzoeksschema waarbij woorden werden getest en niet alleen afzonderlijke klanken •. Meestal zal het gaan om niet-beklemtoonde syllaben, of zal de klank zich mediaal of finaal bevinden.
Een klassieke handelswijze bij de therapie van ärticulatiefouten is wel het "aanleren van eEn nieuwe klank. Daarbij worden, na de voor'Jefeningen voor de in dit geval gunstige -werking van bepaalde spraakor~anen en -spieren, dE' juiste orgaanstanden voorgetoond en voorgezegd. Het gaat dus om een synthetische benadering van de articulatie, d.w.z. door het oefenen van de afzonderlijke articulatiebewegingen tot ze als één geheel vlot kunnen verlopén .. Zo' kan, bij het aanleren van een kj 'eerst -een,reeks vooroefeningen voor de tong wordengegeven daarna de correcte postpalatale plaatsing van de tongrug worden getoond, terwijl het explosieve karakter'van de k via auditieve weg wordt bijgebracht. Dergelijke stapsgewijze benadering zal in de meeste gevallen resultaat opleveren. Afleiden
Afleiden
in-
Ook kan dit afleiden uit woorden toegepast wor~ den in combinatie met een voorafgaande techniek. Indien blijkt dat enkele woorden kunnen gezegd worden met correcte articulatie van de betreffende klank, dan kunnen zij d,ienen als steu:telwoorden tot verdere behandeling. Door gelE"idel ijk de aandacht te trekken op de correcte articulatie komt men tot het juiste gebruik in an-dere combinaties.
Aanleren van klanken op signaal Een variatie die voor afwisseling zorgt, maar daarbij het integreren van de klank in het woord kan bekomen, is het werken op signaal. Het komt vaak voor dat een klank aangeleerd werd, en dat die als afzonderlijk foneem perfect kan geproduceerd worden. Maar zodra die klank in een lettergreep of woord moet gezegd worden, en dan vooral als het gaat om een medeklinkerverbinding, luk~ dit niet meer. Om dit te ondervangen is met signaal als volgt te werken. De patiënt zegt de afzonderlijke klank b.v. s, en blijft die aanhouden. Daarna laat de t_herapeut een afgesproken s.ignaal horen; dit k5n zijn op tafel kloppen of een klokje laten horen. Op dat ogenblik moet de rest Véln het woord wor/" den gezegd, bov. sssss... (signaal)ap. Allerlei signalen zijn mogelijk, terwijl het uitspreken zelf op verschillende ritmische variaties kan gebeuren: s, s, s; s, s, s; S,s, sap. Vertraagd spreken Het langzaam produceren van een klank, een woord of een zin biedt de mogelijkheid tot duidelijk observeren. Patiënt en therapeut kunnen dit oefenen vóór de spiegel. Om het geheel aantrekkelijk te maken, kunnen de andere bewegingen als zitten, opstaan, lopen, eveneens vertraagd uitgevoerd worden.
19.
Schaduwen .Shadowing- kan gebeuren zoals bij stotterbehandeling, d.w.z. het zo vlug mogelijk herhalen
van het gehoorde. ofwel als een soort echo, waar. bij woorden of korte zinnen als één geheel r.agebootst worden. Allerlei zinnen worden geoefend waarin de te verbeteren klank frequent voorkomt. In het eerste geval wordt a.h.w. in echolalie ge-werkt, in het tweede geval met betekenis. DERDE GRDEP : SENSDRIELE TRAINING In voorgaande groepen werd herhaaldelijk gebruik gemaakt van sensoriële prikkels, maar dan lander die bewust te benadrukken. Wat de tastzin betreft, kunnen de vibraties van de trillende stembanden bij stemhebbende consonanten door het voelen aan de mO!'ldbodem duidelijk waargenomen worden. Bij het aanleren van een stemhebbende b kan de therapeut de ene hand van de patiënt onder zijn eigen mondbodem leggen, en de andere hand onder de mondbodern van de patiënt.
Oe tastzin kan ook af en toe gebruikt worden om de voorgetoonde correcte articulatiestand bij slulping of verbreding van de lippen vóór de spiegel, aan, te tonen;' het dalen van de onder~ l kaakl-kan ookI door een' hand onder de kin aangetoond .worden. Voor het, vastzetten en inoefenen van de _aange. 'leerde klank I-kan men prcprioceptieve controle ,inschakelen. I De oren ,worden' met watten dicht'gestopt en de patiënt spreekt.zorgvuldig de klank :.uit. waarbij I hij. de feigen spier- en crgaanbewegingen! poogt~waart te' nemen. Visuele rprikkels bij' articulatietraining . spelen .wellicht eenrgrotererrol'dan we vermoeden; het juiste' aandeel' van I het;:zien rbij! het 'beluisteren I
wan teen ~spreker Ikan I moeilijk geschat. worden. { Oaaromis rhet'. vestigen ,van de. aandacht _-op r het lkijken rnaar cde lbewegingen ,van lippen, ~kaak, I tong, ~tijdens (de ~artia.datie ,zeerl"belangrijk. iEen !Eoede'- verJichting.van i het igelaat .vóiJnde ~spiegel , is, daartoe'nodig.IOpletlen (echter-. voor' Iesstorke .articutatiebewegingen ,die 'bij' het normale <spre-
~ken ,-niet\ voor.komen. {Auditievel prikkelszzijn.wel 'deLbèlangrijkste. \ Van(.af tiJet !-gewoa1l::doen Ijuisteren lnaar (de '.voorgeizegde ~klank ttot fen rmet .allerlei ~85sofisticeerde
.l!Il
methodes van auditieve trainin& bestaat een hele gamma mogelijkheden. Een eerste mogelijkheid bestaat erin geleidelijk over te gaan van het beluisteren en identificeren van de aan te leren klank bij anderen. naar het zelf aanwenden ervan. Zo kan de logopedist oefeningen gebruiken waarbij hij temidden een tekst af en toe de fout van de patiënt laat horen. De patiënt moet hem dan onderbreken. Ook kan hem gevraagd worden een Signaal te geven als hij de foutieve klank hoort zeggen, enz. Daamakan overgegaan worden tot het beluisteren van de eigen spraak. Oe patiënt moet nu heel duidelijk weten welke de karakteristieken zijn van de te bereiken klank. En dan komt het erop aan de audiov~le feedback opnieuw te her~ scheppen. want het komt zelden voor dat een patiënt nà jarenlang gebruik van de foutieve klank. die bij zichzelf nog waarneemt. Als oefening kan begonnen worden met het laten vertel. len wat de therapeUt uitvoert : je neemt het glas op; je schrijft een brief~ Telkens een foutieve s werd gezegd. moet de patiënt dit zelf kunnen aangeven door b.v. een klokje te laten rinkelen. lodra dergelijke oefening vlot verloopt, kan de moeilijkheidsgraad verl100gd worden, door de fout nog vroeger te leren waarnemen. nl. tijdens het uitspreken zei. Zo kan men de patiënt vragen twee of drie keer na mekaar een s uit te spre" ken, en dadelijk aanLte. geven of die nUlfout was of niet Een tweede mogelijkheid .waarbij met goed ~evolg _auditieve .training ~kan jgebruikt ,worden ,leunt _aan bij: linguïstische ;,oyerwegingen. I Articulatiefoutenikunnen -.we inderdaad. beschouwen als. een I.gebrek, bij ~tTet~'Waamemen',van I het significant I kontrastt lussen cstandaardklanken 'en • hun 'respectievelijke' fouten.IDe. therapie,wil (dan .de nadruk' leggen op< de.verschillen' lussen. beide, ;zoals ;blijtt .uit ,volgend ,voorbeeld .van ',WEBER. I Hij. raadt~aam te .werkenrmet.patronen: i.p.v.' met afzonderlijke '/danken. ;70
,van (een fricatief, \ een l:ganse fgr1?eP 1fricatieven I
\worden('bijgébratht ...waarimdiei foutieve' uiteraard .:aanwezig 'is, ttot' het schoringskaraJrter ,duidelijk rbijgebracht: iS.lOaaropvvotgenrdancoefeningen; in ! het j.kcntrasteren wan .paarsgewjjze , kenmerken, tb.v. ~stemtaze '5spirantenen !'stemtoze .exploSieven I worden 'samen i:geoefenlj, \.Voortdurend .wordt (de ~patiënt Igevlaa!gtI :>zOWé1 (tie f ,foutieve "als d:le c.cor~ ~recteluitspraakttel latent horen.
Een derde auditieve mogelijkheid
bestaat in het
gebruik van allerlei gespecialiseerde
apparatuur.
Er zijn apparaatjes in de handel die op cassettes werken en playback toelaten op regelbare tildstippen, zodat de opnamen van therapeut en patiënt parallel of na mekaar en telkens op een te kiezen tijdstip, kunnen beluisterd worden. Voor training van de articulatie ~n ook binauraai gewerkt worden, zodat de therapeut langs de. ene telefoon te horen is. terwijl de patiënt zichzelf in zijn andere oor hoort. Door parallel te spreken kan de uitspraak verbeterd worden. Ook vindt men osciIlografische toepassingen om klanken of woorden zichtbaar te maken en apparaatjes voor training van S en R. Indien men beschikt over ap~ratuur voor ge-hoortraining die bij slechthorenden doven gebruikt wordt. kan ook daar allerlei auditief stimulatiemateriaal gevonden worden voor behandeling van articulatiestoornissen. Zonder de apparatuur te willen discrimineren, mogen er toch geen mirakuleuze resultaten van verwacht WOi den. Als aanvullend materiaal kunnen deze a~ paraten wel helpen, onmisbaar zijn ze echter niet.
en
VIERDE GROEP PSYCHOLOGISCHE BENADERING Communicatie Bij de beschrijving van de voorgaande technieken kan wellicht de vraag rijzen: blijft dit alles niet te mechanisch, te machinaal'? Spier- en orgaantraining, zoals die in de eerste groep werden aangegeven, en spreektechnische oefeningen zoals in de tweede groep. richten zich hoofdzakelijk op fysiologische en sensoriële benadering van de patiënt. Het spontaan karakter van de spraak is er niet in terug te vinden, en de relatie tussen therapeut en patiënt blijft beperkt tot oefening en dril!. BACKUS heeft in zijn .Group Structure in Speech Therapy,. enigerlei' compensatie willen zoeken door sterk de groepstherapie bij de behandeling van articulatiestoornissen aan te prijzen. Op die manier wordt de kunstmatige sfeer doorbroken, want er wordt gewerkt in een norma:e conversatie, eerder dan met klanken 'of woorden. Het aspect communicatie zal door dergelijke handelswijze sterk op de voorgrond treden en door de goede interpersoonlijke relatie zal de
facilitatie van de nieuwe klankvorming gunstig beïnvloed worden. Het vraagt inderdaad weirig PSychologische feeling om te begrijpen dat die manier, dus door het benadrukken van het element communicatie, reële voordelen biedt. Alle drill wordt vermeden, spreken blijft niet staan op het niveau van auditief en motorisch oefenen. Nu komt het reageren op de fouten en op de correcte uitspraak van anderen erbij. Ook GODA beklemtoont de waarde van spontaan spreken als waardevol materiaal voor articulatietherapie. Hoewel BACKUS geen training op afzonderlijke klanken voorstaat, is het toch wenselijk dat een therapeut af en toe teruggrijpt naar fonetische benadering en naar het aanleren van de afzon-derlijke elementen van een klank. Het gaat bij articulatiefouten toch ook meestal om een tekort in de vaardigheid van organen en spieren.
Relatie De relatie therapeut-patiënt moet natuurlijk benadrukt worden bij de therapie van articulatiestoornissen. Het opvangen van de patiën.t met zijn moeilijkheden, het kind laten vertellen waar het uitgelachen wordt, voor wie het schrik heeft tot spreken, het moed inspreken bij de soms langdurige en saaie oefeningen, het helpen bij de opbouw van een nieuwe spraak, dit alles behoort tot de onmiskenbare taak van de goede logopedist. Zonder affectieve band tussen beide is er van werkelijke inwerking weinig sprake. Het komt ook wel voor dat mensen hun gehele leven met articulatiestoor=,issen rond Iepen londer er eigenlijk erg in te hebben; vaak horen ..... e verkeerde r- en s-klanken rondom ons. Dat zij het niet weten kan voortspruiten uit het feit dat hun familie de fout niet eens meer opmerkt en e.r dus niet over praat. Soms willen de ouders aanvankelijk niet eens over een ..fout,. spreken, cm hun kind niet te discrimineren; stilaan raken ze dan gewoon aan de foutieve uitspraak en blijft de fout persisteren. De logopedist moet sommige kinderen, vooral kleinere, da,n op één of andere manier aanpakken zodat zU, zonder gefrustreerd te raken, toch bepaalde articulatorische oefen-training willen ondergaan. Vanuit psychologische hoek wordt vaak beweerd dat dit alles het beste onbewust verloopt, b.V. via speltherapie. Toch mogen we niet uit het oog verliezen dat een kind dat op school uitgelachen of scheef bekeken wordt omwille van zijn foutief spreken, eigenlijk
21
nood heeft aan een duidelijke indicatie van wat er hem .eigenlijk schort. Wij menen dat het beter is het kind wel te vertellen dat er iets aan zijn spreken hapert, maar dit zooanig te doen dat het meteen het gevoel krijgt dat we het ook zullen helpen die fout kwijt te raken. Gebeurt dit niet - d.w.z. indien alleen maar de aandacht op de fout wordt getrokken zonder meer - dan weet elke logopedist met enige ervaring wel te vertel. len welke nefaste gevolgen dit voor het verdere spreken van het kind kan hebben. Een handig middel om kinderen de fout te leren ontdekken is zelf die fout te gaan aanwenden als men tot hen spreekt en telkens te vragen wanneer die klank nu al dan niet correct werd uitgesproken. Een ander voorbeeld waar psychologische aanpak strikt noodzakelijk is, speelt zich af bij gevallen van open beet veroorzaakt door duimzuigen. De orale fixatie die hieraan ten grondslag kan liggen, moet omzichtig benaderd worden. Een logopedist zonder feeling voor dit probleem, kan wellicht de s corrigeren die hieruit voortvloeit, maar het psychische evenwicht bij het patiëntje gaan storen. En het komt ook wel voor dat te sterke aandachtsconcentratie op het ver. beteren van een bepaalde klank tot stotteren kan leiden. Dit alles wijst in de richting van een behoed. zame, open houding voor de affectieve relatie tussen therapeut en patiënt. Operant conditionneren De operante aanpak legt sterk de nadruk op het wijzigen van de frequentie van de optredende fout(en) d.m.V. beloning of straf. Ze kunnen voorafgaand of onmiddellijk na (contingent) het al dan niet optreden van de fout toegepast worden. Indien we ons beperken tot contingente procedures, dan worden twee werkwijzen toegepast : -
als een bepaald gedrag vaak contingent beloond wordt, dan zal het naar alle waarschijnlijkheid weer optreden in analoge omstandig-
heden; -
als een bepaald gedrag vaak contingent be~ straft wordt, zal het in de toekomst minder optreden.
Toegepast op de verbetering van articulatiestoor" nissen, zou men d.m.V. een beloning de patiënt tot de correcte spraakklank kunnen brengen. Eerst gaat men duidelijk na of de articulatiestoornis voortdurend optreedt of alleen in be-
22
paalde omstandigheden. Ook wordt van meetaf aan het basisniveau (base-rate) bepaald d.w.z. het aantal keer dat de fout in een bepaalde tijd voorkomt. Dit ter controle van de toestand na een aantal behandelingen. Het soort beloning moet zorgvuldig vastgesteld worden en variatie is zeker noodzakelijk, gezien de mogelijke verzadiging na het toedienen van steeds dezelfde beloning. Ook kan men gebruik maken van het principe van de .token economy. waarbij b.V. kaartjes als beloning gegeven worden; een aantal ervan kunnen een concrete beloning opleveren. Men kan aanvankelijk de discriminatie oefenen door uit te gaan van klanken die sterk van elkaar verschillen, Geleidelijk worden dan paren klanken aangebcr den die meer gelijkenis vertonen, tot uiteindelijk de correcte klank en zijn verkeerde articulatie worden ingeoefend. Telkens wordt gewerkt met een systematisch belonen of onthouden van e.... i. ge beloning naargelang de discriminatie goed of verkeerd ver1iep. Een tweede stap is het overgaan naar het zelf produceren van de correcte klank. Ook hier kan operant conditioneren gebruikt worden om d.m.V. reinforcement-technieken tot goede articulatie te komen. Speltherapie
Dat dergelijke benadering voor kinderen adequaat is, Iigt voor de hand. Zowel de vooroefeningen voor de articulatieorganen als de eigenlijke articulatorische directe aanpak, kunnen gebeuren via aangepast spel. Sommigen beklelll-' tonen een onbewuste aanpak, door het kind niet te laten vermoeden dat die oefeningen iets met therapie of correctie te maken hebben; anderen geven aan waarom het spel eigenlijk doorgaat. Allerlei versjes, kinderrijmpjes, aangepast woordenspel vindt men in diverse werken, waarover we hier niet kunnen uitweiden_ Ook kan hier gebruik gemaakt worden van bekende psychomotorische methodes, die klank en gebaar als één geheel laten verlopen. Het combineren van SChrijven en spreken kan ook een aantrekkelijke variatie betekenen, waarbij fjguurtjes de klank kunnen begeleiden. Voor veel kinderen biedt rollenspel een sterke prikkel tot goed spreken. Uitbeelding van ver" haaltjes, rijmpjes of korte stukken leent zich,
mits goede leiding, vaak uitstekend tot spraak~ correctie.
BIBLIOGRAFIE -
BESLUIT Met enige ervaring kan de logopedist komen tot een methodiek van articulatiecorrectie die adequaat, correct en afwisselend is. In een relatie tussen mensen, moet de persoon die moet geholpen worden voorrang verkrijgen. Dit kan het best als hij (zij( met psychologische feeling, met geduld en met een rijke gamma aan technische onderJegdheid benaderd wordt. Dit laatste is het best te verwezenlijken door meerdere technieken te combineren en ze, aa .... gepast aan de psychofySiologische mogelijkheden van de patiënt, aan te bieden.
xxx
BACKUS O.L : Group Structure Therapy, in : TRAVIS LE.
in Speech
:- GOOA S. : Spontaneous Speech, a primary souree of therapy material Journalof Speech and Hearing Disorders, 1962, XXVII, p. 190. - WEBER J.L. , Pallerning a deviant articulation behavior - Journalof Speech and Hearing Disorders, 1970, XXXV, p. 140. -
TRAVIS LE. : Handbaak of Speech Pathoiogy - Appleton-Century Crofts, New Vork, p. 193.
-
VAN RIPER C. : Speech Correction - Principles and Methods, Prentice Hall, New Jersey,
1972, p. ZOO. Adres van de auteur: De Waterwi Igen 9 - 8310 Brugge.
23
BOEKBESPREKINGEN
•
H. WJNITZ : ARTICULATORY ACQUISITJON ANO BEHAVlOR
New York, Appleton Century Crofts, 1969, 332 pp., fig., £ 6.20
Het boek van H. WINITZ (prof. Univ. Missourri), studie-object van de spraakpatholoog, behandelen in het licht van de hedendaagse psycholinguïstische denkwijze. Met behulp van methoden en modellen, ontleend aan descriptieve linguïstiek, experimentele fonetiek en leertheorieën, poogt de schrijver het articulatorisch gedrag te benaderen en een werkwijze
wil de articulatie.
vast te leggen voor de correctie van articulatieafwijkingen. Het boek is in 5 hoofdstukken ingedeeld. H. I beschrijft het vocale gedrag van de baby in zijn prelinguïstische fase. Hier worden de klank. producties van het kind samengebracht en de re-latie met andere variabelen besproken. Daarnaast worden, met behulp van conditioneringsmodeljen, hypothesen opgesteld omtrent de ontwikkeling van de prelinguïstische uitingen. H. 11 begint met het onderscheid tussen foneti. scha en fonematische bekwaamheid; dan volgt een uiteenzetting over het begrip distinctieve kenmerken; tenslotte komen de leervariabelen die een rol kunnen spelen in de fonematische ontwikkeling aan de beurt. H. lil behandelt zeer intensief de articulatorische ontwikkeling en de traditionele zienswijzen hierover. H. IV is aan twee onderwerpen gewijd : het bepalen van de articulatorische _performantie. en de articulatietests. In het eerste deel gaat W. intensief in op het type van articulatiefouten die de betrouwbaarheid van een articulatietest in het gedrang kunnen brengen. Het tweede deel bespreekt en evalueert 5 types van articulatietests. Het laatste hoofdstuk tenslotte, is gewijd aan het programmeren van een articulatietraining : d.i. aan de systematische studie en ontwikkeling van geschikte leerprocedures. Een .teaching. machine die hiervoor geschikt is, wordt in dit hoofdstuk voorgesteld.
24
De auteur vermeldt dat dit boek, samen met aanvullende vakliteratuur, gebruikt werd als handleiding op graduate-niveau in Western Reserve University, en dat het, afzonderlijk genomen, een handboek kan zijn op undergraduate-niveau. Voor wat onze opleidingen betreft, kan hetzelfde beweerd worden, algemene voorkennis inzake ar'ticulatie- en taalontwikkeling, fonetiek en taalkunde vooropgesteld. Dit werk is immers zeer helder en logiSCh opgebouwd : essentiële be'~rippen (b.V. de nodige Iinguistische en leerpsychologische terminOlogie) worden duidelijk gedefinieerd, vooraleer ermee geredeneerd wordt; de buitengewoon talrijke (hoofdzakelijk Amerikaanse) onderzoekingen die worden aang~haald, zijn systematisch beschreven en geanalyseerd en vaak in synoptische tabellen samengebrachtj elk hoofdstuk eindigt met een samenvatting; namen- en zaakregisters vindt men achterin. Oe centrale opvatting die dit werk beheerst, is dat articulatie-afwijkingen voor het grootste deel een teken zijn van onjuist aanleren van het foneemsysteem van de taal. De beschouwingen over de chronologische ontwikkeling der spraakklanken, over de variabiliteit van het testen der articulatie, over de relatie tussen articulatiefouten en grammaticale fouten, over de zgn.• func. tionele- articulatiefouten, getuigen hiervan in het bijzonder. Omdat dit boek een - in zijn soort - enige bundeling brengt van bevindingen in het laatste decennium in verschillende disciplines opgedaan, kunnen we het iedere logopedist warm aanbe.velen. De logopedist in de praktijk kan zijn er~ varing verdiepen door de lectuur ervan. De stu~ dent.logopedist en de leerkrachten in de 'oplei. dingen mogen het niet missen om zijn actuali. teit en grondigheid. Tot slot willen wij de wens formuleren, dat ook voor de syntactische ontwikkeling ooit nog eens een boek moge verschijnen, dat eenzelfde vernieuwingsgeest ademt. L.M.
•
ILLINGWORTH, R.S. , THE OEVELOPMENT OF THE INFANT ANC YOUNG CHILD. NORMAL ANO ABNORMAL
Edinburgh, London, Churchill Livingstone, 5e ed., 8e dr., 377 pp, 171 fig. De auteur,
M.D. en Professor of Child
1974, Health
Sheffield University, bestemde dit boek voor huisartsen, pediaters en andere personen die de , normale ontwikkeling én de variaties op het normale, moeten kennen alvorens zij de diagnose • subnormaaJ. stellen. De materîe is met opzet gereduceerd tot essentiële punten, omdat het werk zich richt tot de practicus, die met een mi. nimum aan materiële uitrusting, in de gewone omstandigheden van een drukke praktijk, de ontwikkeling van jonge kinderen (eerste 3 levensjaren) te beoordelen heeft.
Het Se-hoofdstuk (voor deze uitgave herwerkt) is volledig gewijd aan het meten van de schedelomtrek en aan de betekenis hiervan voor de ont. wikkel ingsdiagnostiek •
In het le hoofdstuk wordt een pleidooi gegeven voor de kennis van de normale ontwikkeling van het kind.
r. begint dit gedeelte met het vooropstellen van enkele algemene ontwikkelingsprincipes, zoals het continuïteitsprincipe, maturatie-effect van het z.s., de cefalo-caudale richting, e.d.m. Ver. volgens ,komt een overzicht van het ontwikke. Iingsverloop naar GESEll, gerangschikt naar verschillende aspecten, zoals daar zijn : het locomotorische, het manipuleren, het begrijpen; het voeden en aankleden, de expressie van vreugde, de spraak, de lateralisatie en de sfinctercontr0le, Nadien worden deze gegevens per leeftijd gerangschikt. Dit gedeelte is met foto's geïllus,;, treerd en besluit met een opsomming van de essentiële ontwikkelingsmijlpalen. In verhouding tot de literatuuropgave bij H. 5 is deze bij dit gedeelte eerder beperkt, o.m. in verband met de ontwikkeling van de lateraliteit, de taal en spraak. Een overzicht gewijd aan stimulerende factoren (cfr H. 4) voor elk aangehaald aspect zou hier eveneens welkom zijn.
l
In het 2e hoofdstuk bespreekt I. op een critische
wijze de waarde van ontwikkelingstests, meer bepaald die van GESELL. Hij illustreert door bespreking van eigen onderzoekingen, dat mentale retardatie reeds gedurende de eerste 2 levensjaren op betrouwbare wijze gediagnosticeerd wordt. Hierop volgen twee hoofdstukken over de prenatale, perinatale (H. 3) en de omgevingsfactoren (H. 4). Bijzonder bruikbaar voor de logopedist zijn de in zeer overzichtelijke vorm opgestelde opsommingen van deze invloeden, en eveneens de bêdenkingen over de concepten csensitieve periode., .intrafamiliaal hospitalisme., cpseudoretardatie. en over de emotionele problemen van mentaal gehandicapte kinderen. De kwaliteiten die een gezin zou moeten bezitten om stimulerend op de ontwikkeling in te werken, zijn hier in een voortreffelijk overzicht samengebracht. In het 5e hoofdstuk, dat voor deze editie herwerkt werd, wordt bijzondere aandacht besteed aan het neurologisch onderzoek van pasgebore.
Na deze eerder pediatrisch georiënteerde gegevens gaat de schrijver over naar de begrippen "normale ontwikkeling .. (H. 9) en de variaties ervan in individuele aspecten {H. 1O}en in haar aigemeen patroon (H. 11). Uiteraard zijn deze 3 hoofdstukken voor de logopedist de meest interessante.
Dan wijdt de auteur een volledig hoofdstuk (H. 6) aan het begrip maturiteit en aan de verschillen tussen een prematuur en een à terme geboren kind.
De variaties in individuele aspecten van de ont. wikkeling (H. 10) zijn weer zeer overzichtelijk aangeboden en rijkelijk geïllustreerd met gevatsbesprekingen. De begrippen .verlate:o en .vervroegde. ontwikkeling zijn duidelijk uiteengezet. Wat de vertraging in spraak- en taalontwikkeling aangaat, baseert de auteur zich hoofdzakelijk op het werk van MORLEY (Development and Disorders of Speech in Childhood). Voorts vernoemt de sChrijver de mogelijkheid van fysiologisch stotteren. Hij leunt aan bij de etiologie door JOHNSON opgegeven, alhoewel hij de mogelijkheid op constitutionele factoren vermeldt, gegevens echter ontleend aan BERRY (1937). Verder worden dyslalie, ~nasal speech. en dysarthrie samen ondo de term cindistinctness of speech. samengenomen.
Het onderzoek van de pasgeborene is in hoofdstuk 7 in extenso behandeld en met talrijke foto's verduidelijkt.
Bedenkingen zoals: .submucuous cleft or adenoids eause nasaI speech. Rhinolalia may fol/ow adenoidectomy, possibly as a resuJt of decreased
nen. Een aanzienlijk aantal primitieve reflexen (zoals orale R, oog R, Moro, schrik R, grijp R en speciale zintuiglijke) wordt hier nauwkeurig beschreven en met foto's geïllustreerd. Verder bepaalt de schrijver welke van deze reflexen belangrijke informatie inhouden voor de ontwikkelingsdiagnostiek.
25
postoperative movement of the paJate. (p. 198) zijn jammer genoeg te zeer samengebald om nauwkeurig te heten.
De variaties in het algemene ontwikkelingspatroon (H. 11) zijn vooral door de gevalsbesprekingen goed geïllustreerd. Hoofdstuk 12 vermeldt de essentiële punten die een anamnese moet bestrijken en wijst tevens op de noodzaak de bekomen antwoorden te checken. Het onderzoek van de oudere baby en kleuter wordt in hoofdstuk 13 beschreven. Er is een zeer geslaagde samenvattng van de essentiële observaties die men bij dergelijk onderzoek kan doen; het onderzoeksmaterieel (GESELL) is opgesomd en voorgesteld met foto's en er zijn duidelijk aangegeven instructies voor afnamen en interpretatie. De GOODENOUGH Draw a Man is hierin ingebouwd. De auteur meent uit zijn eigen bevindingen te mogen besluiten dat de Gesel!proeven voldoen om gehandicapte kinderen te onderzoeken, alhoewel de predictie in ernstige gevallen moeilijkheden kan opleveren. Het laatste deel van dit hoofdstuk is besteed aan het onderzoek van het gehoor, de spraak en de taal, de lateraliteit Ook dit gedeelte is eerder aan de oppervlakte gebleven, wat jammer is daar het boek toch bedoeld is voor huisartsen en pediaters, die zeker enige informatie omtrent hetgeen de in het boek vernoemde "expertsdoen als zij gehoor, taal enz. onderzoeken, op prijs zouden stellen. De EWING, de Peepshow, de impedantiemetrie, en de ER audiometrie worden er zonder verdere uitleg aangehaald, de electrocochleografie niet vermeld. Voor onderzoek van spraak en taal verwijst auteur naar een publicatie van INGRAM & REYNELL en voor lateraliteitsonderzoek worden enkele proeven door GORDON (1920) opgesomd. De auteur besluit dit hoofdstuk met het aange' ven van de gebieden die het belangrijkst zijn voor het vaststellen van de ontwikkeling. Hieruit halen wij het volgende: "The most valuable of all fields for prediction is speech (and prespeech vocalisation), p. 284. De laatste hoofdstukken geven, met de reeds hoger vermelde overzichtelijkheid, bijzondere aandacht aan mentale achterstand, de diagnose van hersenverlamming, de zedelijke implicaties van het onderzoek van kinderen die in aanmermerking komen voor adoptie, en aan de zwakheden van de ontwikkelingsdiagnostiek.
26
Logopedisten kunnen dit praktisch boek als referentie-werk gebruiken. Hen zullen de overzich-telijke tabellen, de duidelijke uiteenzetting op pediatrisch vlak interesseren. Elk hoofdstuk wordt besloten met een samenvatting en achterin is een steekwoordenregister. Daar het werk vooral bedoeld 'is voor huisartsen en pediaters, is het echter wel jammer dat, zoals hoger gezegd, aan onderzoek en ontwikkeling van gehoor, lateraliteit, spraak en taal niet meer aandacht is besteed. Men voelt in dit werk aan dat bepaalde hoofdstukken herwerkt zijn. Desondanks munt het uit door gezond.praktische zin en door zijn vlotte leesbaarheid, ook voor niet.medici. LM. MICHEL LOBROT , LIRE OCOL/Les Editions ESF, Paris, 1973, 107 pp. In dit werk, aansluitend met een vroegere uitgave van Mchel lobrot, nL "Troubles de la langue écrite et remèdes. (1972, zelfde uitgeverij), worden verschillende ideeën hernomen betreffen. de het leren en het vervolmaken van het lezen. Het werk wordt opgedragen aan de ondHwijzers die het leren lezen en het perfectioneren van die aktiviteit tot taak hebben. In een eerste hoofdstuk schetst de auteur ele huidige situatie: ongeveer 25 % van de kinderen kunnen rond 9-10 jaar onvoldoende lezen; bij de .goede lezer5_ is er nog een ontstellend aantal kinderen dat zonder enige interesse te werk gaat) en tenslotte integreren de meeste kinderen slechts moeizaam hun leesaktiviteit. Het tweede hoofdstuk toont de beide strekkingen van het huidig bestaande leesonderricht : ideologische en audiovisuele methodes, waarna aangetoond wordt dat het lezen te vaak als enig doel wordt genastreefd, i.p.v. de kinderen vooral tot een bepaalde houding te brengen om lezen en schrijven gemotiveerd aan te vatten. Hoofdstuk 3 bespreekt vervolgens de beste methodes om het lezen aan te leren. De leesaktiviteit bij kinderen bestaat uit twee onderscheiden aktivi. teiten : het eigenlijke lezen met zijn 7-8 fixaties per regel, en het decoderen van woorden tot fonemen. Daaruit trekt de auteur de konklusie, dat het globaalleesonderricht de eerste tijd voorrang moet krijgen, en steeds moet primeren boven het artificiële karakter van een synthetische methode. Na de beschrijving van drie vormen globale lees-
methodes in hoofdstuk 4. waarbij de voorkeur duidelijk uitgaat naar een afwachtende houding, tot het kind zelf tot analyse van de tekst komt, wordt in hoofdstuk 5 aangegeven hoe gunstige voorwaarden kunnen geschapen worden tot motivering voor het lezen.
psychopedagogische proeven is nodig daar de interpretatie anders een gevaar kan zijn, vooral daar onderwijzers en onderwijzeressen aangezet worden die proef bij hun kinderen af te nemen. G.V.M.
Hoofdstuk 6 legt de nadruk op het sociale karakter van het lezen : de tekst moet de interesse van het kind prikkelen en moet tevens de karn-munikatie bevorderen. Slechts op die manier wordt lezen een kulturele akt.
•
In hoofdstuk 7 wordt het schrijven behandeld. Drie pedagogische procédé's worden aangegeven: het gebruik van mnemo-technische middelen om het herhalen van SChrijffouten te verhinderen, het gebruik van systematische struktuurvergelij. kingen op didaktische wijze, en een zelfde procédé, maar dan door het stimuleren om woorden te vormen i.p.v. ze zelf aan te bieden. Hoofdstukken 8 en 9 bespreken bondig de leeftijd waarop het kind tot lezen en schrijven moet komen, waarbij de theorie van Damann om kin~ deren van 2-3 jaar tot lezen te brengen kritisch wordt benaderd. 'Het tweede deel bevat een serie proeven om de leeskapaciteit te evalueren, ingedeeld in drie kategorieën : Dl - 02 : série .disposition.; Ll l2 - L3 - L4 : série .Iecture.; Ol - 02 - 03 - 04 : série ..orthografie •. Met deze proeven kan de aanleg tot lezen en schrijven worden nagegaan bij kinderen die deze aktiviteiten nog niet begonnen zijn, ofwel kan het niveau worden bepaald van diegenen die er mee begonnen zijn. Voor elke proef worden richtlijnen gegeven voor de afname. Een kwalitatieve
vragenlijst
besluit het werk.
Het boek is zeer duidelijk geschreven en heeft - een verfrissende zeldzaamheid - vermeden zich met ingewikkelde woorden uit te drukken. De nadruk ligt op motivatie, zelfaktiviteit en sociale rol van het lezen en SChrijven. Wat niet vermeld wordt, is het feit of de proef werd geijkt en genormeerd. op hoeveel kinderen reeds toegepast, enz. De proef is overwegend kwantita~ tief en aanVUlling door psychomotorische of
NOAM CHOMSKY, MORRIS HALLE: PRINCIPES OE PHONOLOGIE GENERATIVE
Editions du SeuiJ, Paris, 1973, 342 pp. Dit werk is de vertaling uit het Engels van het eerste en het vierde deel van .The sound pat. terns of English •• Het tweede en derde deel, die bepaalde problemen van de Engelse fonol~ gie behandelen werden hier weggelaten, daar ze uiteraard moeilijk te vertalen zijn.
De syntaktische theorie, die sinds een twintigtal jaar door Chomsky en zijn medewerkers voorgesteld werd, begint stilaan bekendheid te verwer. ven, maar veel linguïsten beperken de generatieve grammatica tot de syntaxis, terwijl ze voor de fonologie blijven bij de klassieke strukturele opvatting. De generatieve fonologie is echter even belangrijk. Het eerste deel van het boek begint met een hoofdstuk waarin de hypotheses hernomen worden die het ganse werk ondersteunen. Hoofdstuk 11 bevat de konklusies betreffende de fonologi. sche theorie en de fonoiogie van het Engelse waarbij het aanleren van een taal specifiek wordt behandeld. Het tweede deel ..La théorie phonologique,. bespreekt uitgebreid wat in deel I werd aangegeven. Hoofdstuk 3 behandelt de algemene theorie van vocale signalen. Hoofdstuk 4 handelt over de regels die de syntactische strukturen verbinden met de fonetische voorstelling van vocale slgnaien. In hoofdstuk 5 wordt gepoogd de fon<>logiSChe theorie uit te breiden tot de intrinsieke inhoud van de fonologische kenmerken. De waarde van dit standaardwerk van Chomsky en Halle hoeft niet meer te worden onderstreept De vertaling van Pierre Encrevé is zeer goed Wie zich enigszins op de hoogte wil houden van de linguïstische tendensen van onze tijd, kan in dit knappe werk voldoende stof vinden. G.V.M.
27
.MEDEDELI NGEN
worden nu in het 1e j. eveneens gegeven door Mevr. W. Wouters.Boonen, logopediste en Mevrouw B. Van Treeck-Van Roost, logopediste: beiden reeds verbonden aan de opleiding. In het 2e iaar wordt het element stemvorming nu ook gegeven door Mr. M. Conings, logopedist, eveneens reeds verbonden aan de opleiding. Het gaat hier om doorgevoerde splitsingen in groepen.
KATHOLIEK VLAAMS HOGESCHOOL, ANTWERPEN - Afdeling logopedie De colleges begonnen op 23 september 1974. Het academisch jaar werd officieel geopend op 30 september met een Academische zitting; Prof. Or. A. Coppé hield een lezing over cEuropa en de wereldeconomie».
-
Voor de cursus cExpressietechnieken_ werd nu Mr. J. Rottiers, assistent in de psychologie, bij aangeworven voor het le j. logopedie. Het gaat hier eveneens om doorgevoerde splitsingen.
-
De Heer Dr. J. lehembre, neuro-psychiater, geeft nu naast cAlgemene psychopathologie_ in het Je j. ook .Algemene psychiatrie_ ter vervanging van Dr. J. Segers, neuro-psychiater.
-
Een herstructurering werd doorgevoerd in de opdrachten van le leraars praktische vakken; met name wordt vanaf dit jaar een georganiseerde stagebegleiding toegepast.
Op 19, 20 en 21 september werden er voor de
studenten
le jaar .introductiedagen.
georgani-
.seerd: wij beogen de studenten aldus beter op
te vangen. Wijzigingen
van bevoegdheden
-
De Heer J. De Laender, Dr. in de psychologie, assistent aan de K.U.L.r vervangt Dr. J. Claes voor de colleges -Algemene en experimentele psychologie,..
-
Oe Heer F. Daems, Dr. in de germaanse filologie, assistent aan de U.F.S.I.A., neemt de colleges .Elementen van de taalkunde. over van Prof. Dr. L. Engels.
-
Agenda Op 16 april en 14 mei 1975 worden .Abituriëntendagen. ingericht.
R. Stes.
De colleges .Eigen stem- en spraakvorming..
VOOR UW OIVERSE BELEGGINGEN
IN EFFEKTEN:
* Internationale Leningen in Eurodeviezen * Gemeenschappelijke Beleggingsfondsen * Onroerende Certifikaten * Aandelen en Obligaties
VOOR DE FINANCIERING
VAN GESPECIALISEERDE
APPARATUUR
Raadpleeg de
BA
K VAN BRUSSEL
ZE KAN U ZEER GUNSTIGE VOORWAARDEN BIEDEN 28
PROEFSCHRIFTEN.
•
H.R.I.P.B. GENT 1974
-
PAULISSEN M. : Logopedisch.detectie-onderzoek bij kinderen van gastarbeiders en de problematiek waartoe dit aanleiding' geeft. - DE WI LDE A. : Onderzoek naar de spraakaf. wijking bij totale tandprothese. - CEUSTERS, J. : De aanbreng van de logopedist in het onderzoek van perceptieve en expressieve mogelijkheden bij infantiel autisme. - De VISCH, G. : Studie van de nominale con'. , stituent in het taalgebruik van 7 jarige meisjes. - MARTIEN, L. : Heropleiding van de schrijfml>. toriek. - DE MAEYER, M. : Een onderzoek bij 6-jarigen ,met een leesvoorwaardentoets en zijn logopedische implicaties. - DE BRUYCKER B.: De ontwikkeling van de o • taal. bij kinderen van 0 tot 6 jaar, ToetSing i . naar de betrouwbaarheid ende aanpassing van de UTANT voor kinderen v~n 4 tot 7 jaar. - VAN VELTHON A. : Het verband tussen taalontwikkeling en milieu bij kinderen van 0 tot 6 jaar. Toetsing naar de betrouwbaarheid en de aanpassing van de UTANT vaor kinderen van 4 tot 7 jaar. - VERELLEN, L. , Factoren die vertraagde taalontwikkeling beïnvloeden .. Toetsing naar de betrouwbaarheid van de UTANT voor kinderen van 4 tot 7 jaar. - VANDERSMISSEN, L. : Vergelijkend onderzoek naar stem en articulatie bij mongooltjes en andere mentaal gehandicapten. 'l
11, -
H.T.1. - Brugge - 1974
VANHAVERBEKE Rita , Het opslellen van een onderzoeksschema voor vertraagde spraak. en taalontwikkeling en dysgrammatisme. Eer. ste fase van item~analyse bij de subtests die het gebruik van het bepaald lidwoord en de meervoudsvorming van de en~elvoudige subI stantieven nagaan. L VAN OOIJEN Antonia , Visuele terugkoppe; lingsstoornissenals oorzaak van bepaalde i schrijfmoeH ijkheden. Nader onderzoek. SAS Paul : Opstellen van onderzoeksmaterieel ! en onderzoek naar de auditieve spraakklankdiscriminatie bij een groep 5-jarige normale
L-
'kinderen.' '~ ~. VANNIEUWENHUYSE Marie-Claude : Véniolg .: van een programma voor perceptietraining, ge-deeltelijk uitgewerkt bijeen groep B.L.O.~ kinderen~ . . .:....DERWEDUWEN Marleen : Peabody Language Development Kits. Een taalprogramma voor kinderen met een mentale leeftijd van ,drie - tot. vijf jaar. Theoretische aspecten, vertaHrig en' toepassing. Deel I. Theoretische' aspecten en toepassing. Deel 11. Vertaling. . ~ KOPPERS Edith : Training vari de auditievê spraakdiscriminatie bij een. groep. doofgebo:'. ren kinderen van de lagere school •. - VAN LOOCKE Beatrice : Onderzoek naar de pred!ktieve validiteit van een visuele proef in verband met lees- en schrijfmoeilijkheden. '-- LESAGE Stefaan : Het meten van de akoes' tische impedantie bij nor.maalhorenden. - RUYTENBURG Theodora : Proeve tot een 0": '. derzoek naar het onmiddellijk geheugen bij een groep dove kinderen. - RUSCH Yolanda : Psycho-motorische. vooroefeningen voor het SChrijven. Methode Josiane Jeannot. . - VAN HULLEBUSCH Annie: Taalreëdukàtie naar het psycholinguïstische trainingsprogramma ..Aids to psychollnguistic teaching» van Bush en Giles. - BOSSU Anne-Marie : Vergelijkend onderzoek v~m de passieve woordenschat bij visueel gehandicapte en ziende jongens en meisjes van 6 8 jaar. - NEYENS Marleen : Aanpassing en afname van het onderzoeksschema _Niet-verbale en verba. le auditieve gnosie_ (opgesteld door M.J. Van Eeghem) bij 3-4 jarige normale kinderen. Richtlijnen voor therapie. - WILLEMS Jacqueline : Onderzoek naar de bruikbaarheid van een theoretisch opgestelde oefen reeks voor afasiepatiënten. - BOGAERT Jan: Opstellen van een Rhotapro' gramma, basis voor de toepassing van het operante konditioneren bij het rhotacisme (preliminaire studie). - DESSEIN Johan: Studie van de communicatiemoeilljkheden bij secundaire stotteraars gekoppeld aan een bijdrage in de resocialisatie.
I
!
1
a
I
-
GOEMAERE Anne-Marie : De taallotlo van Gotkin. Voorstelling - toepassing - beschouwing.
29
jectian in the Radiagraphic Analysis ol Velapha. ryngeal Dynamica. p. 473-477.
OVERZICHT TIJDSCHRIFTEN
FAY, W., ' On the Echalalia ol the Blind and of the Autistic Child. p. 473-489. JOURNAL OF SPEECH ANO HEARING OISOROERS 1973 VOL 38, Nr 4
SWEENEY. S. , The importance ol Imilatian in the. Early Stages ol Speech Acquisitian; A Case Report. p. 49lH94. .
SCHULTl, M. e.a. , The Bases ol Speech Pathology and Audialagy : Selecting a Therapy Model.
WERTZ. R. , SPeech afler Laryngo-esophagectomy with Colon Transplant. p. 495-501.
p. 39>404. lNGHAM, R. e.a. : Behaviar Therapy and Stuttering, A Review. p. 40>441.
GARRARD. K. : Preparation ol a disturbed Deaf Child lor Therapy , A Case Descriptian in Behaviar Shaping. p. 502.509.
TELAGE, K. e.a. : Vibratactile Stimulatian , A Future Clinical Tooi lor Speech Pathalagists. p.
ANDREWS. M. : Vaice Therapy with a Graup ol Language-Oelayed Children. p. 500-513.
442-447. HAGEN, C., e.a. , Nonverbal Communication : An Alternate Mode of Communication for the Child with Severe Cerebral Palsy. p. 448-455. LANKFORD, J. e.a. , Earmald Namenclature Survey. p. 456.461.
, A
ROSENBECK, J. e.a. : A Treatment lor Apraxia ol Speech in Adults. p. 462-472. ZWITMAN, D. e.a. , The Submentovertical
Pro-
TYRE. T. e.a. : The Use of Systematic Desensitisation in the Treatment of Chronic Stuttering. p. 514-519. YUDKOVITZ, E. e.a : Language Therapy in Childhood Schizaphrenia : A Case Study ol a Manita' ring and Feedback' Approach. p. 520-532. BORUS, J. e.a. , Establishing Imilative Speech Emplaying Operant Techniques in a Graup Setting. p. 533-541.
PEPIJNKLINIEKEN ECHT DE STICHTING PEPIJNKLINIEKEN ECHT, verpleegkliniek voor zwakzinnigen, roept solicitanten op voor de fun,ktie van
Logopedist(e) Deze funktie zal worden uitgeoefend in nauwe samenwerking met onze wetenschapplijke staf alsmede met het Audiologisch Centrum te Hoensbroek. Sollicitaties te richten aan de afd. Personeelszaken, Postbus 40, Echt. 30
.'
.
. 1
HOORAPPARATEN AUDIOMETRISCHE GELUIDLOZE
UITRUSTINGEN CABINES
REËDUCATIEAPPARATEN MEDISCHE TOESTELLEN (N.K.O.) GELUIDBESCHERMERS SONOMETERS
SIEMENS
-
WIDEX
-
UNITRON
MADSEN
-
ZENITH
-
BEOTON
MAICO DISCRIMINATOR U-EL met «direktionele ELEKTRET» mikrofoon ~
~.
~
~
36
Verstaanbaarheid in la aai dubbel zo goed! Het klassieke probleem van een hoorapparaatdrager IS een boodschap verstaan, ondanks storende omringende geluiden, bv. in een groepje vrienden, 3ëm tafel, tijdens een kongres. Hoorapparaten uitgerust met een DIREKTIONELE MIKROFOON rekenen voorgoed met dergelijke moeilijkheden af. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat, dank zij de direktionele mikrofoon, de spraakverstaanbaarheid in lawaai inderdaad 100 % verbetert.
PRINCIPE Een direktionele mikrofoon heeft twee geluidsingangen, één naar voren en één naar achteren gericht. Een ingenieus systeem, ingebouwd in de achteringang, defaseert het storend lawaai van deze zijde afkomstig zodat het ongeveer 20 dB verzwakt wordt t.O.V. het nuttig signaal dat aan de voorzijde wordt opgenomen. Een hoorapparaatdrager dient enkel het hoofd (en dus terzelfdertijd het hoorapparaat) te draaien in de richting van de boodschap die hij wenst te horen opdat deze ten volle op de voorgrond zou treden en storende geluiden overtreffen.
SINDS JANUARI 1970 HEEFT LAPPERRE VERSCHILLENDE MERKEN HDORAPPARATEN MET DIREKTIONELE MIKROFOON TER BESCHIKKING DAT BETEKENT REEDS DUIZENDEN SUKSESVOLLE AANPASSINGEN EN MEER DAN 3 JAAR ERVARING OP DIT GEBIED! In een slechts 10 minuten durende en geheel vrijblijvende demonstratie kan om het even wie de spektakutaire verbeteringen zélf ondervinden.
* * *
LRPPERRE apparatuur voor spraak- en gehoorreëdukatie alle types audiometers en geluidloze kabines sonometers en individuele gehoorbescherming
ZUIDSTRAAT 10 hoorcentra
2
1000
BRUSSEL
TEL. 02/13.90.30 (10 lijnen) 200 agenten over heel het land
HEEL DE AKOESTISCHE UITRUSTING
Wat ook uw bijzonder probleem in dit domein weze, doe beroep op ons: van het opmeten van het ge. hoor tot de bescherming legen het lawaai. is de akoestiek onze specia. Iileit : • GEPREFABRICEERDE GELUID. LOZE KAMERS EN CABINES AMPLIFON: de enige oplossing, tegelijk:
o
doeltreffend: 38 db (H type), 42 db (G type), 60 db (E type) attenua. tie op de middenlrequenties:
o
eenvoudig: montage totaalonaf. hankelijk van het gebouw: geen en. kele bijzondere inrichting vereist; demontage en verplaatsing steeds mogelijk:
o
economisch: onze prijzen (volle. dig voorafbepaald) trotseren die van Iedere andere oplossing;
o
aan alle bijzondere vereisten beantwoordend: 20 standaard modellen en alle bijzondere modellen op bestek; • bekleding. van een lokaal; opgedreven ventilatie; anechoïsche kamers; metaten cabines voor de nijverheid: ingebouwde Faraday kooien; bijzondere verbindingspanelen: one way glass enz.
VRAAG ONS EEN KOSTELOZE FONISCHE STUDIE
• TEGNER T BOX: (verplaatsbare) akoestische cabine voor school. en nijverheidsopsporing: • FARADAYKOOIEN: enkelvoudig of dubbel, standaard modellen en alle bijzondere modellen op bestek; • AIJDIOMETRISCHE EN PSYCHOAKOESTISCHE UITRUSTING: volledige gamma instrumenten voor toon- en spraakaudiometrie; opsporing in scholen en nijverheid; diagnose, klinische, automatische en co rt i c a Ie audiometrie; bijzondere psychoakoestische apparatuur. • HEROPVOEDINGSAPPARATUUR: voor dove kinderen: Individueel en voor schoolgroepen, vast en verplaatsbaar. • INDIVIDUELE BESCHERMING TEGEN HET LAWAAI volledige gamma oorstoppen en geluidsbeschermende helmen. • HOORAPPARATEN alle modellen (hoorbrillen CROS fitting) voor alle types van doofheden, alsmede alle toebehoren en batterijen.
'i
~ ~
~eD!!!!t akoestiek n.v. anspachlaan 125 1000 brussel - tel. (02) 11.19.84
.-
INHOUD -
Geschiedenis van'de afasie en poging tot het classificeren taal. en spraakstoornissen - G. Coërs
van blz. 1
-
Huidige opvattingen omtrent de innervatie van de cochlea -
-
Functionele
-
Boekbesprekingen
-
Mededeling
-
Proefschriften
-
Overzicht buitenlandse tijdschriften
benaderingswijzen
voor articulatietherapie
1974
--
J.M: Segers
G. Van Maele
12 17
24
. 29 30