TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE
14de jaargang nr. 2 . april 1984 driemaandelijks tijdschrift
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE
Uitgave van d. Opleidingen Logopedie Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen Gent Hoger Rijksinstituut voor Paramedische Beroepen Gent Hoger Technisch Instituut Brullle Kathol;eke Universiteit Leuven Katholtike Vlaamse Hogeschool Antwerpen en van de Vlaamse Vereniging voor Logopedisten REDACTIE M. Claeys, lic. Orthopedagogiek L Heylen. lic. en gegr. Logopedie F. Loostn, prof. dr. Psychologie, lic. Pedo W.t., L Moerman-Coetsier, lic. Germaanse Filologie L. Plasschaert. lic. Pedagogiek, geW. Logopedie F. Van Besien.dr. Germaanse Filologie G. Van Meele. lic. en gegr. Logopedie
lic. LO.
REDACTIE-ADRES G. Van Maale, Oe Waterwilgen 9. 8310 Brugge (Belgiël Publicaties in drievoud aan dit adres in te zenden WETENSCHAPPELIJKE RAAD M. Callsns, prof. dr. Neurofysiologie L. Engels. prof. dr. Unguistiek G. Forrez, prof. dr. Fysica P. Kluyskens, prof. dr. Otorinoleryngotogie S. Lievens, prof. dr. Psychologie E. Thierv, prof. dr. Neuropsvchiatrie J. Tyberghein, prof. dr. Otorinolaryngologie P. Batrijns. dr. PsVchologie, lic. Logopedie A.M. Schaerlaekens. dr. Germ. Filologte, lic. logopedie R. Vandierendonck, dr. Neuropsychiatrie W. Wellens, dr. Neuropsychiarrie P. De Baare. lic. Orthopedagogiek J. Acldaenl. gegr. Logopedie W. Brans, gegr. Logopedie R. Stel. lic. en gegr. logopedie Y. Van Hyfte, gegr. Logopedie BESCHERMCOMITE M. Van de Heyning-Van Haesendonck, rijksinspectrice coördinator paramedisch hoger onderwijs L Ulens, ere-inspecteur rijkuechnisch onderwijs De directies van de opleidingen logopedie
secundair
en hoger onderwijs.
ABONNEMENTEN België: De abonnementsprijs bedraagt 350 fr. per jaar (240 fr. voor studenten) te betalen op rekening 380-0800054-69 van ..Tijdschrift voor Logopedie en Aud~logie". Buitenland: De abonnementsprijs bedraagt 400 B.fr.. te betalen op rekening 380-0800054-69 van ..Tildschrift voor Logopedie en Audiologie". De Waterwilgen 9, B-8310 Brugge IBelgi81 (Bank Brussel Lambert). OVERDRUKKEN De auteurs ontvangen tien exemplaren van hun artikel; extriHJverdrukken kunnen ge. vraagd worden bij het inzenden van de kopij, en worden in rekening gebracht. Overname van artikels wordt slechts toegestaan na schriftelijke overeenkomst met de redactie.
ISBN - 0304-4971
b'.
::J
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1984 (14)-2
OVER LICHAAMSTAAL, . GRAFISCH GESPREK EN' DIFFERENTIELE DIAGNOSE IN OPVOEDING EN ONDERWIJS VAN DOVE KINDEREN EN JEUGDIGEN (*) Piet DE BAERE 1,
BENADERING
Het is onze bedoeling om enkele tema's te bespreken, die op deze studiedag over "Vormen
van kommunikatie
bij dove kinderen"
niet aan bod komen bij de an-
dere sprekers. Speciaal; -
het belang van lichaamstaal;
- van lichaamstaal tot geschreven kommunikatie; - differentiële diagnose en kommunikatie. Daarbij gaan wij uit van de dagelijkse ervaringen van ouders en andere opvoeders van dove kinderen, die begeleid werden door e%~~fwerkzaam zijn in Spermalie. Een instituut dat in volle evolutie is, bestaande uit een" geheel van voorzieningen en diensten t.a.v. een 200-tal enkelvoudig en meervoudig, slechthorende-en dove kinderen
tussen 1 en 21 jaar. zowel in het eigen gezin als in de gewone school
als in de speciale school. (*)
Lezing gehouden op de vierde studiedag van de "Séminaires Belges de Réa.daptation" groupe Logopédie over "ApprocheS de la communication chez le sourd", n.a.v_ het 100-jarig bestaan van het Provinciaal Instituut voor auditief en visueel gehandikapten te Brussel, door P. De Baere. -lic. ortopedagogiek, pedagogisch direkteur van het K.L Spermalie te Brugge. Daar het een hoofdzakelijk franstalig publiek was, verliep mijn lezing bi~odaal en bilinguïstisch :.énerzijds sprak ikzelf Nederlands. terwijl ik terzelfdertijd
de franstalige tekst - zij het schematisch - projekteerde
overhead projektor.
met een
Het leek mij een interessante ervaring. zowel voor
de spreker als voor de toehoorders-lezers.
57.
Wij nemen een ortopedagogisch standpunt in. Enkele grondprincipes van dergelijk standpunt zijn 1_ dat wij ons richten tot dat bepaalde dove kind uit dat bepaalde gezin; 2. dat wij voor al deze kinderen nastreven: een zo harmonisch mogelijke persoonlijkheidsontwikkeling en sociale integratie, zodat elk dove kind en jeugdige leert als een vrije mens, zijn levenslot zelf in handen te nemen; 3. dat het gesprek van persoon tot persoon pas echte kommunikatie is : daarom opteerden wij voor de "gespreksmetode" lA. Van Uden), en wat de gehoorsopvoeding betreft aangevuld met inzichten uit de verbo-tonale metode (P. Guberina en A. Gladic).
2.
LICHAAMSTAAL
EN HET DOVE KIND
2.1. OVER LICHAAMSTAAL 2.1.1. Dat het lichaam een "taal" heeft, is ons reeds bekend uit wat men de "voorgeschiedenis" van de mens noemt. De oudste getuigenis daarvan is wellicht de beroemde zgn. "Vénus van Willendorfl" (Oostenrijk), een beeldje gedateerd tussen 2500 en 1800 vóór Christus. Er zijn twee hypotesen over de "boodschap" ervan. Ofwel "zegt" het ons iets over het vrouwelijke schoonheidsideaal van onze voorouders ; ofwel "zegt" het ons "iets over de wijze waarop onze voorouders zich de vruchtbaarheid voorstelden. 2.1.2. Het schilderij "Ceci n'est pas une pipe" uit 1929 van de Brusseise sur. real ist Magritte draagt als titel: "La trahison des imagesI' . Het "zegt" ons o.a. letterlijk dat afbeeldingen ons kunnen bedriegen. Zo is het ook met de taal van het lichaam. Het is niet altijd even duidelijk wat ons lichaam "zegt". Het kan meestal pas duidelijk worden in de kontekst van een konkrete situatie. Afbeeldingen of uitbeeldingen met ons lichaam, kunnen b.V. iets "zeggen" dat volledig tegengesteld is aan onze verbale taalboodschap in die situatie. 2.1.3. Sedert 1968 leven "wij volgens sommigen definitief in de "kultuur van het ik". Centraal staat daarbij het belang van het lichaam en- de taal dat het "spreekt". "Wij moeten ons goed voelen in ons lichaam". fIOm optimaal met mensen te kunnen omgaan, moeten wij hen benaderen langs hun lichaam" enz .... Hedendaagse trainingen, technieken, terapieën ... worden ons aanbevolen om deze lichaamstaal te leren zo-als: Gestaltbenadering, osteopathie, kinesitherapie, massage en rolfing, yoga, aikido, T'ai Chi, autogene training, eutonie, teater- en dansekspressie enz. enz.
58.
2.1.4. In de litteratuur wordt (wellicht nogal overdreven) belang gehecht aan non-verbaal gedrag. Sommige onderzoekers schatten zelfs dat 70 % van de kommunikatie tussen mensen gebeurt door lichaamstaal. Een gevoelsboodschap b.v. zou uitgedrukt worden voor 7 % in woorden, voor 38 % met klank en stem, en voor 55 %met lichaamstaal. B.v. - "Je bent te laat". - op een bezorgde manier uitgesproken met een ongeruste gelaatsuitdrukking; - of kortaf met een boos gezicht; -
of vragend, of klagend ."
De taal van het lichaam (= zgn. analoge kommunikatie) geeft aan hoe de inhoud (= zgn. inhoudelijk niveau) van het gesproken woord (= zgn. digitale kommunikatie) kan geïnterpreteerd worden (= zgn. betrekkingsniveauL Mijn lichaamstaal kan mijn verbale boodschap ondersteunen of tegenspreken (bewust of onbewust). Al te weinig wordt hiermee rekening gehouden in het gesprek met dove kinderen. 2.1.5.
Argyle (75) onderscheidt volgende funkties.
Lichaamstaal kan : 1. de uitdrukking zijn van een gevoelstoestand (b.v. angst) ; 2. de uitdrukking zijn van een interpersoonlijke houding {b.v. agressie t.a.v. iemandl ; ~ 3. informatie geven over de persoonlijkheid (b.v. geslacht, sociale positie ... ) ; 4. gebruikt worden in de mensengemeenschap zoals in rituelen, ceremonies, politiek, overreding ... 5. niet-verbaal element zijn van het gesprek. Argyle (l5) maakt een onderscheid tussen de volgende lichaamssignalen. 1. Gelaatsuitdrukking. 2. Blik.
3. Gesten en bewegingen van het hoofd, de handen, het ganse lichaam en de ledematen. 4. Houding. 5. Lichaamskontakt.
6. Bewegingen in de ruimte. 7. Kledij, fysiek en andere aspekten van de verschijning. 8. Niet.verbale vokalisaties.
2.2. OVER LICHAAMSTAAL BIJ KINDEREN De studie van de lichaamstaal bij kinderen in het kader van de taalontwikke. Iing, lijkt van vrij recente datum te zijn. Voor het Nederlandse taalgebied gaf
59.
A.M. Schaerlaekens in 1977 een oriëntatie in het Nederlandstalig onderzoek i.v.m. de taalontwikkeling van het kind. In deze stand van zaken wordt Ii. chaamstaal
niet vermeld.
Ook wordt geen enkele studie aangegeven
over dit
onderwerp.
In 1979 verschijnt onder redaktie van M. Bullowa een studie over de aanvang van de interpersoonlijke leveren
kommunikatie
een aantal Engelstalige
onder de titel:
Betore Speech. Daarin
auteurs de stand van zaken van het heden-
daagse onderzoek, o.a. over lichaamstaal (o.a. bij blinde kinderen, niet over
dove kinderenl. In 1979 verscheen in het Nederlandse taalgebied de vertaiing van het werk van D. Lewis : "Kindertaal zonder woorden. Wat uw kind met lichaamstaal wil zeggen". (De eerste studie in de Nederlandse taal over dit onderwerp ?) Daarin staan o.a. zijn ,,6 regels" om goed met de baby te praten,
met als
grondhouding: "Laat de baby het initiatief en ga mee in vloeiende dialoog ... ", zo gegrepen uit de vangmetode bij dove kinderen van A. Van Uden.
2.3. OVER LICHAAMSTAAL
BIJ DOVE KINDEREN
Weeral in 1979, verschijnt van de hand van M. Markowicz lytische bibliografie van de (vooral i.v.m. gebarentaal bij doven.
Franstalige
een uitvoerige ana.
en Angelsaksische)
studies
Nergens enige vermelding van lichaamstaal bij dove kinderen in dit litteratuuroverzicht. Zoals bij horende kinderen, is lichaamstaal bij dove kinderen een nieuw en recent studieterrein in het kader van de taalontwikkeling.
Het is A. Van Uden, die in 1979 (!I het best aangetoond heeft, welke funktie lichaamstaal kan hebben in de taalverwerving van dove kinderen. Lichaamstaal is één van de wijzen om in gesprek te komen met een "spraakloos" kind.
60.
2.4. ONTWIKKELING VAN LICHAAMSTAAL ONZE KUL TUUR
IN
Naar Lewis ('79) en Van Uden (79)
van bij geboorte
lachen
[
NB.
tot :!:12 m.
met de baby te
praten
en wenen
6 regels om goed
N.B. het blinde kind (Fraiberg)
hoofdzakelijk gebruik van
lichaamstaal 18 à 24 m.
integratie
lichaamstaal
+ spraak
geleidelijke overschakeling op hoofdzakelijk gebruik van spraak
horende kinderen tot 4/5 jaar
lichaamstaal wordt "volwassen" (Wood:
tot 4/5 iaar
:!:500 emblemen)
"volwassen"
lichaamstaal
wordt
onbewust gebruikt in kommunikatie
oraal dove kinderen
gebruiken langer bewust
tot :t 7 jaar
lichaamstaal t.a.v. sprekende volwassenen
tot:!: 9 jaar
t.a.v. dove leeftijdsgenoten
61.
3.
LICHAAMSTAAL
EN GESPREK MET DOVE KINDEREN
3.1. HOE MET EEN SPRAAKLOOS TE KOMEN? "Hoe spreken met een doof kind?
KIND IN GESPREK
Zoals horende kinderen met hun moeder,
vanaf de eerste dag van de geboorte: ol. door middel van de "vangmetode" en "het spelen van de dubbelrol" ; door verbalisaties, door lichaamstaal, en door de kunst van het luisteren en aksepteren". IVan Uden, '791 3.1.1.
"Vangmetode" en "spelen van de dubbelrol"
Van Uden geeft een voorbeeld van Prillwitz.
- "Heb je honger I"
vangen van de lichaamstaal van
de baby door de> moeder -
in woorden
+
"Kom hier lieveling! "= spelen van de
dubbelrol door
eigen
de moeder
lichaamstaal
+ '" ze geeft de baby te eten. De lichaamstaal
van de baby en van de moeder
is voor' beiden duidelijk.
De taal
wordt door het kind begrepen door de situatie en door het gedrag van de moeder. Regel: de volwassene "vangt", verwoordt wat het kleine kind uwil zeggen m.a.w. de moeder imiteert (in korrekte spreektaal) het kind en niet omgekeerd. u
3.1.2.
;
Verbalisaties
Hiermee wordt bedoeld dat de moeder (b.v. bij het aankleden) voortdurend vertelt WAT ze zelf doet en wat ze samen doen. Daarbij is van belang o.a. melodieus spreken, verlengen en variëren van de zinnetjes, zingen en bewegen Deze verbalisaties zijn zoveel mogelijk anticiperend. D.w.z. men gebruikt elementen uit de situatie om verstaanbaar te zijn b.v. lepel aanreiken + ..eet je soep" . Hierbij signaleert Van Uden twee gevaren: 1. De moeder gaat zelf stuntelige spraak gaan gebruiken (kromtaal) ; daardoor wordt de taalontwikkeling van het kind afgeremd. 2. Het uitsluitend omgaan met het kind in lichaamstaal (zie verder).
62.
3.1.3.
Lichaamstaal,
als' eerste en oorspronkelijk
taal van elk mensenkind
(ook bij blinde kinderen!).
Pas vanaf 2 jaar schakelt het horende kind over op hoofdzakelijk verbale kom. munikatie (zie schema hoger). Volgens Wood beschikken kleuters over :t 500 emblemen, volwassenen over :t 850 emblemen. Ook dove kleuters gebruiken lichaamstaal die moeilijk of niet in verbale taal zijn weer te geven, die door iedereen gemakkelijk te verstaan zijn en die overeenkomen met wat horende kinderen doen. b.v. Ik wil graag kiekeboe met je spelen! - Zou ik het durven? - Niet naar mij kijken! - Wat is dat? - Wat een boel (vogels) ! - Wie is dat? - Wat is er aan de hand? - Ik wil eerst mijn toren afbouwen, en dan zal ik doen wat jij wil. - Heb ik jou gehoord? - Heeft de kikker pijn in zijn keel, dat hij zo moet hijgen? - Hoe moet dat? enz ....
3.2. GESPREK VIA LICHAAMSTAAL
?
3.2.1. Dove kinderen gebrUiken langer lichaamstaal dan horende kinderen (zie ~schema hoger). Volgens Van Uden zit het gevaar niet zozeer hierin dat het kind zich uitdrukt met lichaamstaal, maar wel dat de moeder "stommetje" speelt. M.a_w. als de moeder meer haar eigen lichaamstaal gebruikt dan dat zij met een horend kind zou doen, en daarbij het spreken weglaat. 1. Daaruit ontstaat immers een esoterische moeder-kind-kommunikatie, die voor derden niet te begrijpen is. Zo ontstaan uit de natuurlijke lichaamstaal van moeder en kind, esoterische gebaren. 2. Het spraakafzien.horen. m.a.w_ de gelaatsgerÎchtheid en geluidsgerichtheid, van het kind worden onvoldoende uitgedaagd om te ontwikkelen. 3. De ervaring leert ons daarenboven dat de spontane lichaamstaal afgeremd wordt door esoterische hand- en armbewegingltn (ook bij gebruik van vingeralfabet, mond.handsystemen en gebarentaal)_ De oplossing die Van Uden dan ook voorstelt - in het kader van de vangmetode en het spelen van de dubbelrol (zie hoger) - is het gebruik van de geschre. ven taal. Het gebruik door de moeder van geschreven woorden en zinfletjes als ondersteuning van het orale_ Reeds vanaf 2.3 jaar zou het kind in staat zijn "ideo-visueel" te lezen in h_etka. der van het gesprek. Het is een visualisering van het "gesproken gespr'ek"r;L het "grafisch gesprek" of de "grafische konversatie". Met als belangrijke regel: het gesproken woord gaat steeds het geschreven woord vooraf. (Ewing). De geschreven taal is zeer belangrijk voor de ontwikkeling van het spreekgeheugen van dove kinderen. Het "geschreven gesprek" laat ook toe te "reflekteren" op de gebruikte taal. Bij dyspraktisch dove kinderen (zie verder) kan het zelfs 3.2.2.
63.
systematisch
gebruikt worden;
het simultaan
visuele is immers hun sterke zijde.
Een vondst van Van Uden is hierbij wel het gebruik van de spreekbal/on uit de stripverhalen.
)
•
64.
Het zou interessant zijn om in het kader van deze problematiek een aantal projekten op te zetten: (b.v.1 1. om te onderzoeken welke het verschil is in spontaan gebruik van lichaamstaal bij heel jonge dove kinderen die enerzijds esoterische gebaren leren (in het kader van de zgn. totale kommunikatie) of die anderzijds spreken leren volgens de vangmetode 2. om na te gaan HOE spontane lichaamstaal bij dove kinderen en volwassenen kan blijvend gebruikt worden, zonder dat het een "kode" wordt; 3. om een didaktiek uit te werken van "grafische kommunikatie" met dove kinderen en volwassenen. 3.2.3.
Waar de wegen scheiden ... en terug aansluiting vinder..
, GE B-'I R(f..: 1 AAL
\
I GESPROKEN
TAAL
I
\/AN
LICHAAMSTAAL
4.
DIFFERENTIELE DIAGNOSE: EEN TOEKOMSTPERSPEKTIEF
4. 1. Men kan op basis van differentiële diagnose (als proces) van dove kinderen, onderzoeken tot welk vraagstellingstype dat bepaalde dove kind uit dat bepaalde gezin behoort. Naast medische .. en gezinsgegeveris, is vooral het psychopedagogische onderzoek naar onderliggende leerstoornissen in het taalverwervingsproces van belang. Het is terug Van Uden die op dit gebied baanbrekend werk verricht en een nieuw toekomstperspektief biedt in opvoeding en onderwijs van dove kinderen. Wij verwijzen hiervoor o.a. naar
65.
zijn recent verschenen studie .. Diagnostic teaching of deaf children. The
syndrome of dyspraxia"
('S3). Verder wetenschappelijk
onderzoek op dit
terrein lijkt ons van groot belang. Vooral in het kader van een gedifferen-
tieerde opvoedings- en onderwJïsmetode van dove kinderen. Het lijkt ons ook het beste perspektiefte geven om uit een hopeloos "dovemansge.sprek" pro of kontra orale metode of gebarenmetode te geraken.
4.2.
Op basis van ervaringsgegevens kunnen wij de verschillende subtypes van dove kinderen en het gebruik van de verschillende kommunikatiemiddelen, als volgt in kaart brengen.
Differentiële diagnose en kommunikatietypen
50
1.
Oraal dove kinderen
Horen + spreken + liplezen + apparatuur + lichaams-
taal
20
2.
Grafisch dove kinderen
ld. 1. + schrijven
'15
3.
Dactyl dove kinderen
ld. 2.+ vingerspeiling
15
4.
Ikonisch dove kinderen
ld. 2.+ tekeningen + gebaren
100
Kinderen vanaf 5
à
6 jaar
Het schema geeft een duidelijk zicht op het kontinuum van zuiver oraal tot totale kommunikatie, als men uitgaat van de individuele vraagstelling van elk doof kind: wat en hoe voor wie?
4.3. LEERGESTOORDE • EN IKONISCH.DOVE 4.3.1.
KINDEREN
Leergestoorde dove kinderen
Naar onze ervaring hebben + 30 % van de dove kinderen, met tenminste normale intelligentie, een leerstoornis. Speciaal denken wij hierbij aan (inv. Van Uden) 1. Dys- of apraxie van de spraak = moeilijkheden in de ontwikkeling hoortraining.
66.
van het spreken, het liplezen en de ge.
2. Dys- of asymbolie
= moeilijkheden
met de symboolfunktie
van de taal enlof
de integratie van de zintuiglijke (visuele, auditieve, taktiele ... l, motorische en verbale modaliteiten van onze ervaring tot een ge5talt. Het is reeds mogelijk de onderliggende leerstoornissen te vermoeden en eventueel te .ontdekken, vanaf de leeftijd van 2 à 3 jaar, dOOf personen die speciaal opgeleid zijn in het differentieel
onderzoek van dove kinderen.
Op dit terrein is nog veelonderzoekswerk
nodig, zowel op diagnostisch als op
handelingsgebied. 4.3.2.
De term ikonisch dove kinderen omvat een 3-tal subtypen:
1. zwaar asyrnbolische kinderen (zie hoger), 2. dove kinderen met een subnormale intelligentie,
3. psychotische e%~~fautistische dove kinderen. Deze 3 subtypes kinderen hebben behoefte aan tekeningen en gebaren (in ver. schillende niveaus), .naast de gewone kommunikatiemiddelen, om taal te verwer. ven en in sociaal kontakt te komen. De algemene regel van gebruik van gebaren geldt ook t.a.v. deze kinderen: het gesproken woord gaat vooraf aan het gebaar (Tervoort) . M.a.w. het gebaar volgt, ondersteunt wat men zegt. (Het zgn. "Nederlands in gebaren"). Begeleiding van deze kinderen en hun ouders vraagt om hooggespecialiseerde voorzieningen.
5.
TOT SLOT : ENKELE VRAGEN VOOR DE TOEKOMST
5.1.
De ouders van de dove kinderen zijn de natuurlijke en eer~te opvoeders. Hoe dikwijls werd (en wordt! dit natuurlijk gegeven (nog) "vergeten" in
opvoeding en onderwijs van hun kinderen. Het is nog maar recent, o.a. met het ontstaan van de vroegtijdige thuis. begeleiding, dat de ouders voortdurend betrokken blijven in het opvoedingsproces van hun dove kind. Wat wij hier voorafgaand gezegd hebben, is dan ook slechts realiseerbaar, als de ouders gezien worden als de eerste opvoeders en het gezin als het natuurlijke opvoedingsmilieu. Hopelijk wordt dit in 1984 door de overheid ook financieel mogelijk gemaakt. 5.2.
In dit opvoedingsproces is nog heel wat wetenschappelijk onderzoek nodig, waarbij teorie en praktijk hand in hand moeten gaan. Als voorbeeld stelden wij op het gebied van metodiek en didaktiek het gebruik van lichaamstaal en het "grafisch" gesprek voor.
67.
Op het gebied van psychodiagnostiek
beklemtoonden
wij als toekomstpro-
jekt de differentiële diagnose van kommunikatie- en leerstoornissen bij dove kinderen. Dit moet dan geïntegreerd worden in de opleiding van de "professionele opvoeders", die ook een "onderzoeksmentaliteit" moeten meekrijgen.
Staan wij in Vlaanderen op het gebied van gespecialiseerde' opleiding reeds in onze kinderschoenen?
5.3.
Konsekwent doorgedacht steekt hierin ook een nieuwe doelstelling voor de bestaande scholen ..instituten, centra _,. Zij zullen flexibel tot een gekoördi-
naerd geheel van diensten moeten omgebouwd worden waarop dove kinderen en hun oude(s, professionelen
en vrijwilligers
beroep kunnen doen voor
begeleiding, opleiding en onderzoek.
6.
BIBLIOGRAFIE 1. ARGYLE, M" Bodily communiCBtion. Methuen and Co., London, 1975,404 blz. 2. BASTIAENSEN, J., Toon dat je luistert. In : Spermalie-Echo, Brugge, 5 (11. dec.
'83. blz. 21-22.
3. BASTlAENSEN, J., Het menselijk territorium. In : Toneelecho, jg. 40, nr. 1, jan,feb. '84, blz. 17-20. 4. BASTIAENSEN, J.,' Kijkgedrag en ogentaal. In : Toneelecho, jg. 39 nr. 5, sept.okt. '83, blz. . 5. BIRKENBIHL, Vera' F., Taal zonder wooiden. Het verstaan van tekens en signalen in lichaam, houding, beweging en uitdrukking. Bruna, Utrecht-Aartselaar,
1981. 238 blz.
6. BULLOWA, M., (ed.l Be/ore speech. The beginning of interpersonal communication. Cambridge, 1979,390 blz. 7. CAMMAER, H., {red.} De mens benaderen langs zijn lichaam. Van Loghum-Slaterus, Deventer, 1983,336 blz. 8, Communicatie. Stichting Teleac, Utrecht 1982, 237 + 42 blz. Speciaal hoofdstuk, 2, De taal van het lichaam. blz. 36-73. 9. Kstalogus bij de Retrospectieve Magritte, Brussel.. Paleis voor Schone Kunsten, 27okt.-31 dec. '78,78 blz. + 206 nrs. 10.Le langage et la communication du premier Ige,1 ière partie. Journées internatio. nales d'Audiophonologie de Besançon, SePt. '81. In : Bulletin d'Audiopho' nologie, Besançon 1982,12,136 blz. 11. LEW IS, 0-.; Kindertsal zonder woorden. Wat uw kind met lichaamstaal wil zeggen. Elsevier, Amsterdam-Brussel, 1979,216 blz. 12.Lich88msta81 van de eerste relatie. Widdonck Congres 16 okt. 1980. D6cumentatiemap, 13.MARKOWICZ, M., Bibliographie discriptive et sélective. In : Le langage mimogestuel dans /'éducation des dóficients auditifs. Rapport d'Un groupe d'étude. PublicatÎons de CINERHI, Paris,1979 {n041. blz. 81-142. 14. MORR IS, D., De naak te mens. Elsevier, Amsterdam -Brussel, 1979, 320 blz. 15.MORRIS, D., e.a. Gebaren. Hun oorsprong, betekenis en gebruik. Bruna, UtrechtAntwerpen, 1980, 316 blz. 16.SCHAERLAEKENS, A.M., Do taalontwikkeling van het kind. Een oriiintatie in het Nederlandstalig onderzoek. Wolters-Noordhoff, Groningen, 1977, 210 blz. 17. VAN UDEN, A.M.J., Commont "entrer en conversation .. avec I'enfant dépourvu
de parole et de langage. Une étude didactique linguistique. In : L 'en/ant $ourdavant troisans. Enjeu et embûches de I'éducation précole.
Actes du colloque international organisé par I'ANPEDA, Paris, 2, 3 en 4 nov. '79. Publications du CINERHI, Paris, 1980 (n° 4). blz. 47-87.
Correspondentie-adres: 68.
KONINKLIJK INSTITUUT Snaggaardstraat 9 8000 BRUGGE
SPERMALIE
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1984 (141-2 VOORSTEL VAN EEN STOTTERPROBLEEM-PROFIEL
G. VAN MAELE
Naar aanlei~ing van een reeks artikelen die de communicatie.attitudes van stotteraars tot onderwerp kozen IWllLiAMS D, SllVERMAN F., KOOlS . J.' 1968 ; ERICKSON R..1969 ; ANDREWS G., CUTTER 8.-1974 ; GUITAR B.1976 ; SllVERMAN F.-1977 ; GUITAR B., BASS C.-1978 ; SllVERMAN F.H.-1980) wordt in dit artikel een voorstel gedaan tot een stotterprobleem-protiel dat zowel vóór, tijdens als na de behandeling door de stotteraar kan worden
opgesteld. Het model van SllVERMAN (19801 wordt kritisch geanalyseerd, gevolgd door voorstellen tot wijziging en aanpassing in samenspraak met vier logopedisten-stottertherapeuten.
DOEL VAN EEN STOTTERPROBLEEM-PROFIEL Dergelijk profiel wil doelstellingen identificeren, naar gedragstherapeutisch model, om bepaalde gedragingen van stotteraars ~e wijzigen. Op die manier kan een stotteraar Zijn gedragingen en gevoelens leren kennen door analyse van woord- en situatie vlucht, angst- en schuldgevoel, verkeerde reacties oP het stotteren, frustraties, enz. Na het identificeren van d~ ~edragir~genkan een aangepaste therapiestructuur worden geformuleerd. Een bekend voorbeeld hiervan is de MIDVAS-methode
van VAN R IPER die deze gedragingen systematisch aanpakt. Concreet beschouwd verschaft een stotterprobleem-profiel die nuttig Zijn bij het richten valJ de stottertherapie. De bedoeling
is niet een test af te nemen;
kwalitatieve gegevens
s.cores kunmm nJet behaald\w.orden.
Oe reacties op de items, aangevuld door een gesprek. met de therapeut, de werkwijze en de doelstellingen van de therapie dUidelijk kleuren.
kunnen
69.
Dergelijk profiel kan pre-therapeutisch worden toegepast (aan stotteraars die voor het eerst behandeling krijgen wordt gevraagd welke items van de lijst zij graag zouden zien verwezenlijkt!, post-therapeutisch (na de behandeling wordt hen gevraagd welke items verwezenlijkt zijn en waarin ze hebben leren berusten), of tijdens de behandeling (om doelstellingen te herzien, te wijzigen, ... 1. Voor de aangestipte items zijn de patiënten vanzelfsprekend gemotiveerd, hetgeen voor de therapie een belangrijke aanwijzing kan zijn.
Op die wijze helpt het stotterprofiel de therapeuten bij het vaststellen van die aspecten van het stotterprobleem die de patiënten wensen aan te pakken of die na enige tijd behandeling verworven zijn volgens de stotteraar. Nadat de gedragingen geïdentificeerd zijn, kunnen patiënt en therapeut samen dit gedrag (of gedragingen) uitkiezen dat ze aanvankelijk willen beïnvloeden. Het betrekken van de patiënt bij het proces helpt mee hem beter bewust te maken van hetgeen de therapeut probeert te bereiken. Het stotterprofiel verschaft ook kwalitatieve gegevens over de invloed die de therapeut op een patiënt heeft. Het bereiken van een item kan gedeeltelijk worden nagegaan door de stotteraar te vragen of hij zich reeds dichter bij het beoogde doel voelt.
CONCRETE TOEPASSINGEN Het nut van een stotterprobleem-profielligt Gegevens uit anamnese en onderzoek
op therapeutisch
vlak.
leveren zelden voldoende persoonlijke
ge.
gevens op ; veel van de persoonlijkheid van de stotteraar blijft verborgen en komt soms niet eens aan de oppervlakte. Ook in geval van duidelijke medewerking vanwege de stotteraar kan heel wat onbekend blijven. In "grote trekken kan het toepassingsveld van dergelijk profiel als volgt worden
ger'esumeerd. Identificatie
van het te wijzigen gedrag.
Men kan de stotteraar het profiel laten afwerken vooraleer met therapie te
starten, het profiel dan achteraf met hem bespreken om duidelijke gedragspatronen vast te stellen. Vermijden van een stereotype therapiebenadering.
Door de items als thema's te gebruiken, wordt de behandeling geïndividualiseerd. Begrijpen van de therapie. Het profiel helpt in die gevallen waar stotteraars zelf niet beseffen waarheen de therapie zal leiden. Klinische ervaring leert dat veel stotteraars de specifiek opgezette doeleinden niet bewust zijn. Beëindigen van de therapie.
70.
Soms kan het profiel worden aangewend om te beslissen of de therapie mag worden stopgezet. Indien b.v. blijkt dat slechts enkele. items van de lijst niet door verdere therapie kunnen of zullen worden ingelost, en dat de belangrijk. ste doelstellingen bereikt zijn, kan deze (eventueel tijdelijk) worden opgeschort. Uiteraard wordt dit in onderling tussen therapeut en patiënt beslist.
VOORBEELD
VAN EEN STOTTERPROBLEEM-PROFIEL
We laten hierna een fragment van het profiel volgen naar SllVERMAN (1980), dat gedurende 10 jaar door vele therapeuten ("several hundred clinicians in more than a dozen clinica I facilities", p. 119) werd toegepast. Deze lijst bevat 86 items, verzameld bij 108 volwassen stotteraars van 17 behandelingscentra, d.m.v. de volgende vraag: "Would you describe the ways in which you feel your stuttering has improved during ,he past five years 7".
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30.
I am usually willing to stutter openly. I have learned to speak on exhalation rather than on inhalation. I don 't usually have trouble with the first sounds of words. I na langer have a great deal of difficulty speaking in school. I am able to give myself assignments and carry them out to my own satisfaction. I ain usually willing to use the telephone. I am as cheerful as most people. I don 't usually experience a great mounting of tension and feeling of panic before speaking engagements. I repeat sounds, syilables, and words infrequently. I have astrong desire to do something about my stuttering problem. r used to bequiet and shy. Now I tendto beoutgoing. My attitude toward my stuttering is no .Ionger one of embarrassment. I am not in a rush to respond when talking with people. I don 't usuallv experience emotional depression after stuttering in front of other people. I can usually control the level of tensing when involved in speaking situations. I can read relatively f1uently. I have learhed to live with my problem. I have learned not to be afraid of people. I no longer have the feeling that stuttering is amiserable abnormality. I am putting more emphasis on communication than on words. I have learned how to stutter in a way that is mOre acceptable to the listener. I have gained a better overall understanding of the problem. I am confident that if I work at it, I can do something about r'ny stUttering. I understand how fluent speakers react to stutterers and why. i usually don 't hold myself back from talking when with á group of people. lam not as ashamed as I used to be because of my stuttering. I usually don 't stutter much when giving a forma! report to a group of people. I have gained increased courage to participate in conversations, answer phone ealls, and talk tO strangers. lam reasonably tolerant of nonfluency in general. I usually don 't avoid feared words and situations.
71.
ENKELE BESCHOUWINGEN 1. Bij het overlopen van dit profiel valt het grote aantal items op (86). Het pleit voor de auteur dat h ij alle reacties van de 108 stotteraars heeh gerespecteerd, maar er Zijn een aantal items die eenzelfde inhoud weergeven of elkaar grotendeels overlappen. Een groot aantal overlappingen gebeurt b.v. in de items die de "aanvaarding" van zichzelf als stotteraar formuleren, zoals "ik heb leren leven met mijn probleem" (17), "ik voel dat ik het feit te stotteren heb leren aanvaarden" (72), of ook nog "ik heb uiteindelijk het feit een stotteraar te zijn aanvaard. Voorheen wist ik niet dat ik het altijd wou verbergen" (76). Alhoewel wel lichte nuances aanwezig kunnen zijn, ligt het grotendeels aan de formulering
en niet aan inhoudelijke
verschillen.
2. Soms lijken een aantal items als pre-therapeutisch (als verwachtingspatroon) te kunnen doorgaan. De meeste echter zijn post-therapeutisch, uiteraard doordat de afname van het profiel na de behandeling gebeurde. De vraag kan worden gesteld of het profiel eerder diensten kan bewijzen vóór, dan wel na de behandeling. 3. De volgorde van de items is m.i. het grootste tekort. Zo handelt item 1 over de psychische instelling, item 2 betreft deademtechniek, item 3 spreektechniek, item 4 is een communicatieprobleem, 5 is de eigen psychische instelling, 6 is weer een communicatieprobleem, enz. Een logische opeenvolging is hier niet vast te stellen, wat voor de stotteraar, bij het overlopen van de items toch problemen moet stellen. Hij moet zich inderdaad voortdurend van de ene situatie in de andere kunnen inleven. Categorisatie lijkt hier aangewezen om de moeiiijkheid te overbruggen.
VOORSTEL TOT EEN STOTTERPROBLEEM-PROFIEL Uitgaande van de vorige bedenkingen, blijkt SILVERMANS profiel een waarde. vol startpunt, waarvan de waarde kan worden verhoogd mits aanpassing; vooral het logischer en systematischer rangschikken is wenselijk. Bij de bescheiden enquête bij vier spraak therapeuten bleek dat er ook items ontbreken i.v.m. het situatiegebonden stotteren. We laten hieronder een nieuw stotterprofiel volgen dat met voorgaande punten rekening houdt op de volgende wijze. Ad 1. Enkele overlappingen kunnen worden weggewerkt door het samenvoegen van items 4 + 86,10 + 40 + 75,14 + 53 + 69.17 + 19 + 22+26+32+62+
72.
72 + 76 +85,18 +83, 27 + 82. In totaal brengt dit een vérmlndering met 17 items tewe;g. Bij het samenvoegen werden de nuances zoveel mogelijk gerespecteerd, inhoudelijke kern primair zou blijven Ad 2, Hier valt moeilijk
t.B.V.
opdat de
de formulering.
een scheiding door te voeren in items die als "betrach-
tingen" en andere die als "aanvaarding" kunnen bestempeld worden. Items 21 en 51 b.v. zijn typisch posttherapeutische aanvaarding, item 10 kan als pretherapeutische worden opgevat. Een doorgevoerde splitsing is niet wenselijk,
daar het grootste
deel vanwege de
opzet van het onderzoek, posttherapeutisch is. Het behoud van de twee richtingen laat overigens toe het profiel zowel vóór, tijdens als na de therapie toe te passen. Ad 3. De belangrijkste
wijziging betreft de herschikking
van de items in enkele
hoofdk lassen. Dit bleek vooral belangrijk om de aandacht en de medewerking van de stotteraars optimaal te houden; een te moeilijk profiel wordt terzijde geschoven ofwel onnauwkeurig
opgesteld.
De volgende indelîng werd uiteindelijk overgehouden: items over de psychische instelling van de stotteraar
(eigen gevoelens over zijn
stotteren I : 1, 5, 7, 8, 10, 11, 12, 14, 53, 69, 17, 19, 22, 26, 32, 62, 72, 76, 85,23,29,31,35,39,40,54,57,67,71,73,75,81,84; items omtrent
de communicatiemoeilijkheden
{invloed door het contact met
anderen) : 13, 18,83,20,24,25,27,82,33,34,36,38,51,55,56,58,64, 78,80 ; items die handelen over situatie-gebonden spreken: 4, 86, 6,28,30,43,47, 48,49,50,52,61,66,77; items die de spreektechniek
"betreffen (ademhaling, articulatie,
gen) : 2,3,9,16,21,37,41,42,44; 79_ Bij groep
IV (situatie-gebonden
45,46, 59,60,63,65,68, spreken)
werden
enkele
nieuwe
meebewegin-
70,74,75, items
bijge-
voegd (13-17). Hierna volgt het voorstel van het profiel. Op- of aanmerk ingen worden dankbaar aanvaard.
73.
STOTTERPROFIEL
(G. Van Maele)
Aangepaste versie naar Silverman (SPP : Stuttering Problem Profile 1980).
Instructie: "Hieronder volgt een lijst met doelstellingen voor de stottertherapie. Om jou en je therapeut te helpen, je spreken optimaal te laten verlopen, hun je die nummers aanstippen die voor jou interessant zijn. Het gaat om wensen en concrete betrachtingen die je graag zou bereiken op het einde van de behandeling, of die je hebt leren aanva~rden. Zijn er nog andere, schrijf ze dan op het einde van deze lijst bij. Indien er doelstellingen zjjn die volgens jou niet interessant of niet terzake zijn, laat die dan over."
I.
EIGEN INGESTELDHElD
1. Over het algemeen durf ik vrijuit stotteren. 2. Ik ben in staat mezelf opdrachten op te leggen en uit te voeren tot eigen voldoening.
3. Ik ben even opgewekt als de meeste mensen. 4. Gewoonlijk ervaar ik geen erge spanningstoename of paniekerigheid vooraleer te beginnên spreken. 5. Ik verlang er naar iets aan mijn stotteren te doen. 6. Over het algemeen was ik teruggetrokken; nu durf ik naar buiten treden. 7. Tegenover mijn stotteren voel ik geen frustratie of remming meer. 8. Na te hebben gestotterd, voel ik geen erge depressie meer. 9. Ik heb met mijn probleem leren leven door beter inzicht, aanvaarding, een aantal haperingen als normaal te beschouwen. 10. Ik kan aan mijn stotteren iets doen als ik me ervoor inzet. 11. Haperingen kan ik over het algemeen goed verwerken. 12. Ik heb niet meer het gevoel dat mijn stotteren een hopeloze zaak is. 13. Over het algemeen ben ik niet meer steeds met, mezelf bezig. 14. Als ik blijf steken zijn mijn gevoelens van schaamte of frustratie niet meer zo sterk. 15. Ik beschouw mezelf niet langer als een eigenaardig iemand als ik stotter. 16. Mijn zelfvertrouwen is aanzienlijk toegenomen. . 17. Ik ben ervan overtuigd het probleem te kunnen overwinnen. 18. Ik verwacht nog zelden te zullen stotteren. 19. Ik ben ermee opgehouden een eenzaat te Zijn. 20. Ik schenk meer aandacht aan mijn gaven dan aan mijn gebreken.
74.
21. Ik realiseer mij dat het verbeteren van mijn spreken een dagelijkse inspan. ning zal vragen met specifieke doelstellingen.
11. ALGEMENE 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
HOUDING
T.O.V. ANDEREN
Als ik met anderen spreek, ben ik niet gehaast am te ontwoorden. Ik leer mijn angst voor mensen overwinnen. Ik hecht meer be~ang aan de communicatie als geheel dan aan de woorden. Ik begrijp de reacties van normale sprekers op mijn stotteren. In een groep hou ik me over het algemeen niet afzijdig. Ik stotter niet bij het spreken voor een groep. Ik spreek evenveel als de meeste mensen. Ik verberg mijn gevoelens niet tegenover anderen omwille van de vrees te zullen stotteren. Over het algemeen durf ik -met anderen mijn probleem bespreken. Zowel sociaal als zakelijk heb ik mijn activiteiten uitgebreid. Ik heb geleerd dat spreken ook een prettige ervaring kan zijn. Ik durf gewoonlijk mijn mening te zeggen. Ik ben over het algemeen niet bang te zullen stotteren bij anderen. Het stoort me niet andere stotteraars te horen spreken. Ik heb evenveel vrienden als de meeste mensen. Ik spreek zoveel mogelijk met andere mensen. Ik geef niet om de mogelijke rea~ies door mijn stotteren.
111. WIJZE VAN SPREKEN 1. Ik leer spreken op uitademing Lp.v. op inademfng. 2. Ik heb over het algemeen geen moeilijkheden met de beginklanken van woorden. 3. Ik herhaal niet vaak klanken, lettergrepen of woorden. 4. Ik kan tamelijk vloeiend lezen. 5. Ik leer stotteren op een manier die aanvaardbaar is VOOrde luisteraars. 6. Ik voel vooraf niet dat ik op bepaalde klanken zal stotteren. 7. Ik ben ervan overtuigd te kunnen spreken zonder erVOorte moeten vechten. 8. Mijn ademhaling verloopt regelmatig tijdens het spreken. 9. Als ik stotter. treden de meebewegingen (handen, oogknipperen .... 1 nog zelden op. 10. Ik spreek niet meer op overdreven snelheid. 11. Ik poog vervanging van woorden waarvoor ik vrees te zullen stotteren tegen te gaan.
75.
12. Woorden die ik als afleidingsmanoeuvre gebruikte, zijn verdwenen. 13. Mijn stotteren is iets dat kan gewijzigd of aangepast worden. 14. Ik leer sommige opvallende gedragingen, zoals gelaatsuitdrukking, te wijzigen. 15.
Ik besef de waarde van het experimenteren
en het spelen met het stotteren.
16. Ik probeer te kijken naar de persoon tot wie ik spreek. 17. Ik reageer niet agressief op mijn haperingen. 18.
Ik ben ervan overtuigd iets aan mijn stotteren te kunnen doen.
19. Buiten
de therapiesituatie
wil ik mijn stottermomenten
omzetten
op de
manier zoals door de therapeut aangegeven.
IV. SITUATIEGEBONDEN
SPREKEN
1. Mijn angst om in klas werksituatie
2. Ik ben niet bang
te spreken kan ik overwinnen.
. zelf op te bellen . als iemand miLopbelt.
3. Ik heb voldoende moed om aan een gesprek deel te nemen, of om met vreemden te spreken. 4. Gewoonlijk vermijd ik geen moeilijke situaties meer. 5. Ik ben niet bang een voordracht te houden. 6. Ik durf in een warenhuis een bediende aanspreken. 7. In de meeste situaties kan ik spreken zoals ik het wens. 8. Ik durf voorzitter te zijn van een vereniging en daar toespraken 9. Ik zie er niet tegen OP mij in een gesprekssituatie te mengen. 10. Ik wil betrokken worden in verschillende spreeksituaties. 11. Ik voel me vrij ontspannen in spreeksituaties. 12. Ik durf me in situaties begeven waar ik zal stotteren.
13. Ik durf en kan spreken met mijn ouders (vader enlof moeder). 14. Ik durf en kan spreken met andere familieleden. 15. Ik durf en kan spreken met leerkrachten (directie). 16. Ik durf en kan spreken met kameraden,
17. Ik durf spreken met vreemden.
Andere:
1. 2. 3.
76.
vriendinnen.
te houden.
BIBLIOGRAFIE ANDREWS, G.• and CUTLER, J., Stuttering therapy : The relatio n bet~een changes in symptom level and attÎtudes. J, Speech Hearing Dis., 39, 312.319 (1974). ARYGLE. M., and COOK, M., Gaze and Mutual Gaze. New Vork : Cambridge UniversiW Press 119761DUNKAN, S., and FISKE. 0., Face-ta.Face /nteraction.' Research, Methods,'and Theory. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates (1977). ERICKSON, R., Assessing communication attitudes among stunerers. J. Speech Hearing Re<, 12,711-724 '19691. GUITAR, B., Pretreatment factOrs associated with the outcome of stuttering therapy. J. Speech Hearing Res., 19.590-600 11976L GU ITAR, B.• end BASS, C., Stuttering therapy : The relation between attitude change and longterm outcome. J. Speech Hearing Dis., 43,392400 (19781. JOHNSON, W., Measurement of oral reading and speaking rate and disfluency of adult male and female stutterers and nonstutterers. J. Speech Hearing Dis., Managr. Suppl. 7, 1-20 119611. SllVERMAN, E.•M~,and ZIMMER, C., Women who stutter : Personality and speech characteristÎcs. J. Speech Hearing Res., 22,553-561 (19791. SllVERMAN, F., Research Design in Speech Pathology and Audiology. Englevvood Cliffs, N. J. : Prentice.Hall (1977). SI LVERMAN F. H. : The stuttering problem profile; a task that assists both client and clinician in defining therapy goals. J, Speech Hearing Dis., X LV, 119-123, {19801. WILLIAMS D" SILVERMAN F., KOOlS J, Disfluency behavior of elementary school stunerers and nonstutterers. J, Speech Hearing Res., 11,622-630 (19681. Adres: De Waterwilgen, 9, 8310 Brugge (BJ
77.
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1984 (14)-2
DE VAKTAAL VAN DE LOGOPEDIST Pol DE MEYERE, Gegr. & Lic. Logopedie P.H. DAMSTE, Gastprofessor Stem- en Spraakstoornissen K.U.L.
1.
INLEIDING
Menselijke kommunikatie
en betekenisoverdracht
den. Tijdens het kommuniceren,
zijn nauw met elkaar verbon-
zowel mondeling als schriftelijk,
maakt men ge.
bruik van symbolen met de bedoeling een welbepaalde betekenis op te roepen in de geest van diegene tot wie men zich richt. Indien de woorden juist geïnterpre. teerd worden door de ontvanger kan men in dit verband de kommunikatie als geslaagd beschouwen. Verwarrend taalgebruik vormt een bedreiging voor adequate kommunikatie. Aangezien de logopedie zich richt tot de kommunikatie en de verbetering ervan, is het belangrijk aandacht te besteden aan ons eigen taalgebruik en aan het pro. bleem van verwarrende terminologie. Dit artikel wil een inleiding geven op dit probleem en een aantal principes bie. den, die als uitgangspunt kunnen dienen bij een kritische evaluatie van onze terminologie.
2.
WETENSCHAPPELIJK TAALGEBRUIK: PRAKTISCHE EN THEORETISCHE IMPLIKATlES
2.1. WETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEK
EN KOMMUNIKA TIE
"Make good tools and half the work is done". De taal is een belangrijk gereed. schap voor elke wetenschappelijke di5Cipline. De wetenschappelijke kennis is herkenbaar aan de manier waarop ze gebruik maakt van de taal, want het denken verkrijgt slechts vorm en realiteit in en door de taal. In deze optiek is ook de ter. minologie een belangrijk werkinstrument. Ze is het produkt van de wetenschap. pelijke aktiviteit en aan het prodUkt herkent men de maker. De terminologie zal dus anders zijn naarmate men zich bevindt op een aanvankelijk of verder ge. evolueerd niveau.
78.
Maar er is meer. Een taal is niet enkel een middel om gedachten weer te geven en te vertolken, maar geeft veeleer zelf vorm aan die gedachten. We spreken niet al~ leen, we worden ook gesproken (DROSTE, 19771 of zoals RICHARDS (1978) opmerkt: de taal kan onze argumenten, afleidingen, verklaringen en beslissingen zowel leiden als misleiden. We hebben er dus alle belang bij dat onze begrippen, evenals hun onderlinge relaties, zo nauwkeurig en ondubbelzinnig mogelijk worden gedefinieerd.
2.2. KLINISCHE
PRAKTIJK
EN KOMMUNIKATIE
De verantwoordelijkheid in verband met terminologie beperkt ziCh niet tot de theoreticus die termen invoert of hun betekenis wijzigt. Elke practicus beschikt over en maakt gebruik van dit talig "gereedschap". Er zijn heel konkrete banden tussen terminologie en praktijk te leggen. Woorden zijn signalen die aktie uitlokken. Je moet dus zorgvuldig zijn met woorden. Neme,; we bijvoorbeeld de term "verhemelteinsufficiëntie" die suggereert dat met oefening deze ,.insufficiëntie" vroeg of laat overwonnen kan worden. In de praktijk blijkt dikwijls een verlengende operatie noodzakelijk. De betere term "te kort verhemelte" heeft veel tot de bewustwording hiervan bijgedragen.
3.
KRITISCHE BESPREKING VAN DRIE HOOFDBENADERINGEN BINNEN DE LOGOPEDISCHE TERMINOLOGIE
3.1. ENKELE HOOFDBENADERINGEN DISCHE TERMINOLOGIE
BINNEN
DE LOGOPE-
In het logopedische taalverkeer kunnen een aantal stromingen worden herkend vanwaaruit termen ontstaan en hun betekenis krijgen. Als belangrijkste vermeIden we _.. 3.1.1.
De causale benadering
Het oorzakelijke denken over kommunikatiestoornissen is in oorsprong een medische erfenis. Men zoekt naar de oorzaken die medebepalend zijn voor het ontstaan van een stoornis. Eénmaal de oorzaak is opgespoord, kan men trachten een causale therapie toe te passen. De oorzakelijke faktoren waarmee men in de logopedie te maken krijgt zijn erg uiteenlopend. 1n de literatuur worden oorzaken vermeld als "mentale vertraging", "hersenletsel", "emotionele stoornis", "gehoorverlies" , "gehemeltespleet" , ... Dit zijn stuk voor stuk "oorzaken" die geevolueerd zijn tot diagnostische termen voor probleem-types zoals "de men~ taal-gehandikapte", "de hersenverlamde", "de gehoorgestoorde", "de schisis-
79.
patiënt", ... Er zijn een drietal bedenkingen die de gebruiker van causale termen voor ogen dient te houden. Het onderscheid tussen oorzaak en gevolg blijkt voor vele stoornissen nog steeds niet duidelijk en vaststaand te zijn. Men kan dan ook vaststellen dat het voor de logopedie in dit stadium van kennis niet altijd mogelijk is om stoor. nissen te benoemen met oorzakelijke termen of hen te onderscheiden door enkel naar de oorzaak van het gestoorde te verwijzen. Eénzelfde spraak- en taalgedrag kan het gevolg zijn van een verschillende etiologie. Het is dus verkeerd te menen dat met elke onderscheiden oorzaak een ander spraak- en taalgedrag overeenkomt. Spraak- en taalstoornissen onderscheiden op basis van hun oorzaak versterkt de opvatting dat één oorzaak dit spraak. en taalgedrag verklaart. Zo blijkt dat bijvoorbeeld met het gebruik van de oorzakelijke term "mentaal vertraagd" het zoeken naar andere faktoren die van invloed kunnen zijn wordt stopgezet, zelfs daar waar vele faktoren een rol kunnen spelen, geïsoleerd of in komplexe interaktie. 3.1.2.
De symptomatist!18 benadering
Tegenover het oorzakelijke denkmodel en de hierbij aansluitende terminologie, kan men ook het gedrag zelf benoemen en op basis van de verschijningsvorm stoornissen onderscheiden. Termen zoals "sigmatisme", .,heesheid", ,.afonie", "mutisme", "dysfonemie", ... hebben als voordeel dat ze nauwer aansluiten bij waarneembare verschijnselen en, theoretisch althans, strikter en direkter kunnen worden toegepast. Dit veronderstelt dat het gedrag waarop de term van toepassing is nauwkeurig, liefst operationeel, wordt beschreven en dat over de betekenis van die term éénsgezindheid wordt bereikt. Aan deze twee voorwaarden wordt in de meeste gevallen niet vol<:taan. 3.1.3.
De synthetiserende
benadering
In de loop der jaren werd een groot aantal, overwegend Griekse, termen uit de geneeskunde in het logopedisch taalgebruik overgenomen. Het ging om stoornissen waarvan de oorzaak veelal niet of slechts vaag bekend was. Doorheen de jaren nam de kennis toe en de termen kregen, in het logopedisch jargon, een steeds ruimere betekenis die nu trouwens nog steeds wijzigt. Voorbeelden zijn: "afasie" "dysartrie", "apraxie", "dyslalie", ... Voor de termen uit deze groep geldt telkens een twee-ledige betekenis. De definitie is deels beschrijvend, deels oorzakelijk. Oe oorzaak is pas later als een integraal onderdeel in de definitie van deze termen opgenomen. We kunnen dit illustreren door TRAVIS' definitie van "afasie" uit 1931 te vergelijken m.et de aangepaste vorm uit 1971. In de recente definitie wordt, in tegenstelling tot 1931, uitdrukkelijk de oorzaak "brain lesion" r
80.
vermeld. Voor sommige stoornissen is de oorzaak nog erg onzeker of is er op zijn minst sprake van multi-causaliteit. Het Griekse "dyslalie" bijvoorbeeld staat voor "articulatiestoornis", daarover is vrijwel iedereen het eens. De oorzakelijke connotaties daarentegen verschillen van auteur tot auteur en weerspiegelen de individuele, soms sterk verschillende inzichten. In de definiti.es van "dyslalie" kan men onder andere de volgende etiologische faktoren vinden, afzonderlijk en in kombinatie: "funktioneel", "verminderde perceptuele vaardigheid", "strukturele anomalieën", "foutief leren", "niet-organisch", "motorische onhandigheid", ... Dit voorbeeld is illustratief voor de werkwijze waarbij oudere, vooral Griekse en Latijnse, termen overladen worden met betekenissen doordat nieuw verworven inzichten bij bestaande definities worden gevoegd en met dezelfde oudere termen worden benoemd. Dit heeft tot gevolgen dat er onenigheid ontstaat over de "ware" betekenis van een term en dat nieuwe inzichten onjuist worden geïnterpreteerd, als ze al de kans krijgen binnen een bestaande term te worden ingelijfd. Door deze werkwijze tensh?tte wordt de evolutie tot nieuwe koncepten ernstig vertraagd. Naast de hier besproken benaderingen worden de stoornissen waarmee de logopedie te maken krijgt soms nog benoemd en onderscheiden vanuit een procesmatige benadering, een benadering volgens klinisch probleem-type, ... Voor een bespreking van deze benaderingen verwijzen we naar DE MEYERE (1982).
3.2. KRITISCHE EVALUA TIE VAN DE BESCHREVEN HOOFDBENADERINGEN Op basis van de gegevens die we zopas beschreven, vaststellingen: éénzelfde term kan in verschillende benaderingen telkens anders betekend; identieke termen kunnen binnen één benadering verschillen vertonen; de meeste auteurs maken bij het samenstellen van keuze uit verschillende benaderingen.
komen we tot de volgende terugkomen en wordt daar inter-individuele betekenishun eigen terminologie een
Het resultaat is een erg heterogene terminologie zonder interne samenhang, die veel aanpassingsvermogen en aandacht vergt, en de onderlinge kommunikatie en vergelijking van feiten of gegevens bemoeilijkt. Een mogelijke oplossing werd reeds door SONNINEN
en DAMSTE (1971) voorgesteld. Wat wij konkreet nodig
hebben zijn: 10 termen die verwijzen naar het gestoorde funktioneren en 2° termen voor de oorzaak. Bijvoorbeeld de term "dysfonie". Dit is ,een zuiver beschrijvende term voor een symptoom dat op elke leeftijd kan optreden tengevolge van om het even welke oorzakelijke faktor. Door het toevoegen van een oorzakelijke term wordt de stoornis verder afgebakend. bijvoorbeeld:
paralytische
dysfonie, habituele dysfonie met secundaire stembandverdikkingen,
...
81.
Dit voorbeeld is tevens illustratief voor de. denkontwikkeling binnen de logope. die die een integratie wil brengen van diverse modellen maar waarbij de terminologie of éénzijdig de organische of éénzijdig de gedragsmatige kant aangeeft. Vooral bij het diagnosticeren moet als voorlopige oplossing descriptief te werk worden gegaan, zodat alle dimensies duidelijk tot hun recht komen. Welke de meest passende beschrijvingen ziin hangt bovendien af van de situatie waarin de termen worden gebruikt. Waarschijnlijk gebruiken we verschillende verzamelingen: 1. v
4.
ENKELE FUNDAMENTELE ONDERSCHEIDINGEN
4.1. Onnodige verwarring tussen termen kan ontstaan doordat er onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen: 4.1.1.
Synoniemen. homoniemen en analoge woorden
Synoniemen. Verschillende woorden kunnen éénzelfde betekenis hebben zoals "syndroom van Kanner" en "autisme" of "cochleaire". "akoestische" en "in. tra-aurale" reflex. Homoniemen. Eénzelfde woord kan meerdere betekenissen hebben. NICQLOSI et al. (1978) definiëren "dysglossie" als een gehele of een gedeeltelijke afwezigheid van de tong. VAN MAELE (1982) vermeldt als definitie van "dysglossie" : "articulatiestoornis t.g.v. structurele anomalie van de perifere articulatieorganen, congenitaal of verworven". Ook voor de term "funktioneel" zijn verschillende betekenissen in gebruik. Veelal definieert men "funktioneel" vanuit de dichotomie "funktioneel-organisch". Een stoornis wordt dan funktioneel genoemd wanneer geen aanwijsbare organische afwijking als oorzaak kan worden vastgesteld. In het medisch jargon daarentegen is "funktioneel" synoniem voor "psychogeen", dat wil zeggen dat desymptomen veroorzaakt zijn door een psychische faktor.
82.
Analogieën. Eénzelfde betekenis is toepasbaar op verschillende fenomenen. Bijvoorbeeld "persevereren" is het automatÎsch en veelal onvrijwillig herhalen van zowel bewegingen, woorden, ... Deze kenmerken treft men dikwijls aan bij Uitdrukkingen van de gewone omgangstaal. De wetenschapsbeoefenaar zou zijn taal het liefst gezuiverd zien van deze eigenschappen, die de aanlei~ing vormen tot heel wat verwarring. Daarom wordt bij wetenschappelijk taalgebrui.k gestreefd naar één, en niet meer dan één afzonderlijke naam voor iedere onderscheid bare ~aak. Maar ook wanneer aan één beo tekenis één taalteken beantwoordt is elke verwarring niet Uitgesloten. Daarom mo~t bovenal gestreefd worden naar éénduidigheid door de term te gebruiken in voldoende definiërende kontekst. 4.1.2.
Oorzaken en symptomen
Een te kort tongriempje kan één van de vele oorzaken zijn van een artikulatiestoornis. De hieruit voortvloeiende uitspraakmoeilijkheden Zijn dan een symp. toom. De term "ankyloglossie" gebruiken om ook de sympt~men aan te duiden is verkeerd. 4.1.3.
Oorzaken en aanleidingen
Het rubella-virus op zich veroorzaakt geen doofheid. Wél kan dit virus een rem. mende invloed uitoefenen op de ontwikkeling van het orgaan van Corti. Het rubella-virus is in dit geval de "aanleiding". Twee personen die van mening verschil. len over de oorzaak van een stoornis moeten weten dat we iets pas de oorzaak noemen, wanneer het dat symptoom tot onmiddellijk gevolg heeft. Vooral bij nog onvoldoende gekende stoornissen worden oorzaken en aanleidingen nogal eens verward. 4.1.4.
SUbjektieve klachten, objektieve tekens en diagnose
'De klachten van een patiënt hebben een oriënterende funktie ,Voor het verdere onderzoek. Op basis van de klachten gaat men op zoek naar meer objektieve ge. gevens, tekens die de veronderstellingen over de aard en de oorzaak van de stoornis moeten weerleggen of bevestigen. Het geheel der bevindingen resulteert in een diagnose. Wanneer we zeggen; ..De patiënt klaagt over een dysfonie", dan worden naar alle waarschijnlijkheid klachten en diagnose vermengd. Op die ma. nier krijgen termen een niet bedoelde inhoud. Het is in dit geval juister te spreken over een stem"probleem". Hiermèe bedoelen we een subjektief oordeel. Namelijk, zoals de spraak door de spreker zelf of zijn omgeving ervaren wordt, onafhankelijk of er al dan niet een echte stoornis aanweZig is. We besluiten tot een stem"stoornis" of dysfonie op basis van objektieve diagnostische kriteria. 83.
5.
TERMEN, KONCEPTEN EN REALITEIT
Woorden zijn elementen uit de omgangstaal en bezitten dikwijls een intu i'tieve e%~~f veelzinnige inhoud. Termen daarentegen zijn gebonden aan formelere
eisen en hebben een meer strikte inhoud. Vandaar dat men over "vak "termen spreekt en over terminologie in plaats van lexicologie. Met koncept bedoelen we hier het inhoudelijke aspekt van een term, die als kennis in ons geheugen opgeslagen is. Het koncept bevat datgene wat we van een situatie of objekt begrepen hebben. Koncepten
hebben een zjch steeds wijzigende
inhoud, zowel in de loop
van ieders persoonlijke ontwikkeling als in de loop van het wetenschappelijk onderzoek. Telkens we een stoornis beter leren kennen verkrijgen we nieuwe infor-
matie, en naast een eventuele wijziging van de theoretische kontekst waarin het begrip funktioneert, kan het ook een wijziging van de empirische begripsinhoud met zich meebrengen. Deze wisselwerking houdt ook in dat vele koncepten nog "op zoek zijn" naar een juiste term. Een laatste onderscheid is dit tussen term en realiteit. In het symboliseren ligt de innerlijke kant van de taal, de betekenis vervat. Soms verwarren we wel eens het woord met het ding zelf. Het ontgaat ons dan dat taal en werkelijkheid van een andere orde zijn en elkaar nooit volledig dekken. Er bestaat een verschil tussen "de term afasie betekent ... " en "afasie is ... ". Deze laatste geeft de indruk een deel van de werkelijkheid te zjjn en niet alleen maar de beschrijving van een term. Of anders uitgedrukt : verbale beschrijving is als een landkaart, het is niet het land zelf. Dit alles betekent in de praktijk dat termen kunnen onderscheiden worden op basis van hun: * naam alleen; zoals "dyslexie" en "Ieesstoornis". In dit geval is alleen de term verschillend en verwijzen beide naar éénzelfde stoornis en koncept. * naam en koncept. Wanneer éénzelfde onderwerp aanleiding geeft tot verschillende ideeën die op hun beurt een eigen naam krijgen. - Omkeerbare ideeën. "Frequentie" en "toonhoogte" verwijzen naar hetzelfde en zijn tot elkaar te herleiden. Toch steekt achter elke term een verschillend koncept. Een toonhoogte wordt namelijk gedefinieerd door Zijn frequentie. Wat betekent dat de toonhoogte een subjektieve en de frequentie een objektieve parameter voorstelt. Niet-omkeerbare ideeën. Het ene impliceert het andere, maar niet omgekeerd. Bijvoorbeeld "onvloeiend spreken" en •.stotteren". Bij een stotte. rende patiënt kan men het stotteren niet scheiden van de onvloeiendheden. Maar het is onjuist met de term "onvloeiend spreken" het totale koncept "stotteren" te willen weergeven. * naam, koncept en realiteit. Hier gaat het om totaal verschillende klinische verschijnselen. die ook werkelijk onderscheiden moeten worden.
84.
Onderscheid tussen onvergelijkbare pathologische kondities, zoals "afonie" en "doofheid". Onderscheid tussen een voorwerp en zijn gebruik, zoals bijvoorbeeld het "oor" en "horen", ...
6.
DE VORM VAN EEN TERM IN RELATIE BETEKENIS
TOT DE
In deze paragraaf nemen we de meest waarneembare kant van onze terminolo. gie, de termen zelf, als uitgangspunt. Dit betekent niet dat we een strikte scheiding tussen "betekenaar" en "betekende" willen aanbrengen. De twee zijn met elkaar versmolten en deze nauwe band, die in het volgende tot uiting komt, wordt vaak niet op haar juiste waarde geschat. 6.1.1.
Barbarismen
Barbarismen zijn leenwoorden die, naar spelling toe, gedeeltelijk vernederlandst worden en aldus in onze taal zijn opgenomen. In de meeste gevallen bestaat een goed Nederlands synoniem dat de voorkeur verdient. In. tabel 1 werden enkele voorbeelden samengebracht. oorsprong
vreemd woord
barbarisme
nederlandse term
Grieks
rhinolalia tonsilla absence generalisation
rhinolalie tonsillen absentie generalisatie
neusspraak amandelen afwezigheid veralgemening
Latijn
Frans Engels
Tabel 1 : vergelijking tussen vreemd woord, barbarisme en Nederlands woord van enkele voorbeelden uit het Latijn, Grieks, Frans en Engels. 6.1.2.
Vakjargon
De eerste logopedisten gebruikten Latijnse woorden en barbarismen om de unici. teit van hun onderwerp vast te leggen en als bewijs dat de logopedie niet enkel een vakgebied was maar een wetenschap, en bovenal een medisch geïnspireerde wetenschap. Daarnaast hebben heel wat professionelen op het gebied van spraak-, taal-, stem- en gehoorstoornissen hun bevindingen en opvattingen in nieuwe termen neergelegd omdat de bestaande hen niet voldeden. Heel dikwijls werd een overdreven waarde gehecht aan nieuwe termen als enig middel om eigen inzich-
85.
ten kenbaar te maken. Dit alles bracht naast vooruitgang ook dikwijls verwarring met zich mee. Exclusieve vaktermen verduisteren soms meer dan dat ze-ophelderen. Heel dikwijls bestaan evenwaardige synoniemen of kunnen we beter een omschrijving geven. "Paralambdacisme" is een verkeerde uitspraak van de I.klank en "uraniscolalia" zijn spraakstoornissen tengevolge van een gehemeltespleet. 6.1.3.
Ontleende en nieuw.gevormde termen
Heel wat woorden zijn ontleend uit het gewone taalgebruik en kregen een meer technische inhoud. Dergelijke termen bieden het voordeel dat ze reeds bekend zijn, zodat hun gebruik weinig moeite oplevert. Een nadeel is dat deze vertrouwdheid ook verwarring veroorzaakt ~ssen de algemene en de technische betekenis. De meerzinnigheid wordt meestal niet eens onderkend. Een term als "Iarynx" is vrij neutraal. maa.r de term "artikulatie" bijvoorbeeld is ook in de spreektaal aan. wezig/in een andere betekenis dan de logopedische. Het is belangrijk de "vulgaire" van de "technische" betekenis te onderscheiden indien we de gerede geldigheid van een term willen bepalen. Nieuwe woorden leiden niet onder dit euvel voor zover er werkelijk een gegronde realiteit aanwijsbaar is om iets met een neologisme aan te duiden of voor zover de inzichten niet te diffuus en spekulatief zijn om reeds in een term te worden gevat. Meestal kiest men voor nieuwe termen een Latijnse of Griekse vorm en niet zelden een kombinatie van beide (hybride of bastaardwoord), bijvoorbeeld ,,audiogram". De deskundige kombinatie van prefix, stamvorm en suffix draagt in sommige gevallen bij tot de vorming van een praktische en zuivere terminologie. Zo verwijst ..dysfonie" naar alle mogelijke stoornissen van de stem en is het onjuist hiervoo_r de term "afonie" - het ontbreken van stemklank- te gebruiken. Of zoals ROBBINS (1963) de term "dysfonie" enkel toe te passen op funktionele stemstoornissen. Hier worden symptoo~ en.oorza~k door elkaar gehaald. 6.1.4.
Etymologische afwijkingen
Het Griekse voorvoegsel "dys" duidt op een "moeilijkheid" of "stoornis". "a" daarentegen betekent "zonder" of "gebrek aan". Het onderscheid tussen de termen "afemie" en "dysfemie" ligt zo te zien enkel aan het verschil in prefix. Om dit na te gaan zochten we de woorden op in het woordenboek van VAN MAELE 119821 : "afemie: 1. subcorticale expressieve afasie, 2. ontbreken van articulatie door psychoneurose (z.o. lalofobie)". "dysfemie: (syn.) stotteren". Er bestaat een uitgebreide verklaring voor het feit dat zich bij deze termen een z6 uiteenlopende betekenis heeft kunnen ontwikkelen. Fundamenteel is echter het misbruik dat hier van het prefix wordt gemaakt. Zo te zien wordt het voor-
86.
voegsel hier aangewend om de stambetekenis van een term te bepalen of te wijzigen, met alle verwarrende gevolgen van dien.
7.
BESLUIT
Op grond van dit artikel kunnen een "aantal algemene richtlijnen worden geformuleerd. Het oplossen van het terminologieprobleem is een doel op lange termijn. Aanvankelijk is elke terminologie sterk situatie- en persoonsgebonden, anekdotisch en zoekend. Ieder van ons gebruikt termen waarmee we vertrouwd zijn, omdat we ze reeds lang gebruiken, omdat we ze zelf hebben gemaakt of omdat we ons de persoon herinneren die ze heeft aangebracht. Maar de termen, en het koncept dat ze vertegenwoordigen, zouden de individuele betrokkenheid moeten overstijgen. Dit veronderstelt dat ieder, ondanks de moeite die dit soms kost, zijn gereedschap, zijn taalgebruik aanpast en oude gewoonten inruilt voor nieuwe inzichten. De terminologische verantwoordelijkheid blijft niet beperkt tot de verantwoordelijkheid van één individu of van één auteur, maar behoort tot de verantwoor. delijkheid van ieder die zich bij de logopedie betrokken voelt. Dit betekent dat we de moeilijkheden in verband met terminologie niet als een on~fwendbaar euvel mogen beschouwen en daarom de oplossing ervan overlaten aan de min of meer willekeurige interesses van verschillende auteurs. Integendeel, het probleem vereist eeh objectieve en doordachte behandeling die misschien best wordt waargenomen door een groep die zich op de studie van de terminologie toelegt. Zij moeten daarbij uitgaan van algemene en verifieerbare regels. Eén van de doelstellingen zou bijvoorbeeld kunnen zijn, éénsgezindheid na te streven over de nominale definitie van termen. De kwaliteit van een terminologie staat in nauwe relatie tot het niveau en de kwaliteit van de bereikte kennis in die wetenschap. Belangrijk in dit opzicht is, dat we in acht nemen dat het "beschrijven" aan het "voorschrijven" voorafgaat. Met "voorschrijven" bedoelen we het streven naar terminologische standaardisatie. We belichten twee aspecten: De logopedie evolueert voortdurend. Door het onderzoek dat men uitvoert over bepaalde verschijnselen, wijzigen zich ook de termen en de visies volgens de resultaten die men verkrijgt. Onze terminologie moet voldoende flexibel blijven om deze vernieuwende voorUitgang toe te laten. Voor we de termen standaardiseren dienen we precies te weten wat de feiten zijn, naar wat de termen precies verwijzen, of de definities al of niet gelijk zijn
87.
wie die termen gebruikt, wanneer, waar en hoe. Vele noodzakelijke gegevens zijn nog niet beschikbaar. Eén voorbeeld is het ontbreken van longitudinale studies over één bepaalde stoornis. Kortom, de logopedie zit nog volop in een beschrijvende fase en is in vele gevallen nog niet aan standaardisatie van haar termen toe. Ondanks het ontbreken van pasklare oplossingen voor het' algemene terminologieprobleem, hebben we de beschikking over een aantal hulpmiddelen. In dit artikel werden er verschillende genoemd. De belangrijkste is wellicht, zich bewust te zijn van de bestaande moeilijkheden en het aannemen van een kritische instelling tegenover zijn eigen terminologiegebruik en tegenover dat van anderen.
8.
LITERATUUR
COPI, I.M., Inrraductian to lagic. New Vork, The Mae Millan Company, 1978, (5de ed.1. CR YSTAL, 0., Terms, time and teeth. The Brirish Jaurnal of Oisarders of Communication. 1982 (17) p. 3.19. DAMSTE, P.H., Oe behoefte aan een logopedische vaktaal, 50 jaar geleden en nu. Logopedie en Foniatrie, 1977 (49) p. 274. DE MEYERE, P., Deproblematiek van wetenschappelijk taalgebruik en definiiiring in de 10' gopedie. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, K.U.L. Fac. Geneeskunde, Afd. Logopedie, 1982. DROSTE, F.G., Bij wijze van spreken. Over taal, gedrag en communicatie. Bilthoven, Amboboeken, 1977. FAUCONNIER, G., Algemene communicatietheorie. (Aula Paperback n° 521 Antwerpen, Het Spectrum, 1981. FRANKE, U .• Logopiidisches Handlexikon. (UTB 771) München, Ernst Reinhardt Verlag, 1978. ' HAYAKAWA, S.I., Language and thought in action. New Vork, Harcourt Brace Javanovich Inc., 1978 (4de ed.). NICOLOSI, L., HARRYMAN, E., KRESHECK, J., Terminology af communicarion disorders. Baltimore, The Williams and Wilkins Company, 1978. PERKINS, W.H., Speech pathology. An applied behavioral science. Saint Louis, The e.v. Mosby Company, 1977. RICHARDS, T .J., The languageof reason. New Vork, PergamontPress, 1978. RIEBER, R.W., BRUBAKER, A.S., (edsJ , ,Speechpathology. An international study af the science. Amsterdam, North Holland Publ. Company, 1966. ROBBINS, A.S., A dictionBry of speech pathology and therspy. Mass., Sci.Art Pubi., 1963. ROCKEY, 0., Some fundamental principles for the sol ut ion of terminological problems in speech pathology and therapy. The British Journalof Disorders of Communica';on. 196914) p. 155-175. SCHOLZ, H.J., ECKERT, R., Sachwörterbuch : Stottern und Poltem. (Patholinguistica 6) München, Wilhelm Fink Verlag, 1978. SONNINEN, A., OAMSTE, P.H., An international terrninology in the fields of logopedics and phoniatrics. FoliaPhoniatrica.1971 (231 p. 1.13. I SILVERMAN. F.H., Research design in speech pathology and audialogy. New Jersey, Prentice Halllnc .. 1977. TAAV IS, L.E., Speech pathology. A dynamic neurological trearment af narmal speechand speech deviations. New Vork, Century Crofts Inc., 1931. TRAVIS, L.E., (EdJ, Handbook of speech pathalogy and audiology. New Vork, Appleton Century Crofts Inc., 1979. VAN MAELE, G., Woordenboek voor spraakpathologie. Alphen aan den Rijn, Stafleu, 1982. VYGOTSKY, S.L., Language and thought. Massachussets, The M.1.T. Press,1971 16de ed.). CorrespondentÎe-adres
88.
:
P. Oe Meyere, Zilversparrenstraat 8310 BRUGGE.J
25
TIJDSCHRifT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1984 (141-2
PRESBYACUSIS: NIEUWE INZICHTEN IN ONDERZOEK EN BEHANDELING (*l Martin PELEMAN (**)
1.
INLEIDING
Onder presbyacusis verstaat men "het bilateraal symmetrisch gehoorverlies dat kan optreden vanaf het zesde decennium en dat het gevolg is van het ouder worden als zodanig". Deze definitie moet echter onmiddellijk worden gerelativeerd: Gedurende ons gehele leven staan we bloot aan allerlei factoren (genetische factoren, voeding, lawaai, ototoxische medicamenten, e,a.) die het gehoor op latere leeftijd
kunnen beïnvloeden.
Bijgevolg is niet elk gehoorverlies dat we
bij bejaarden aantreffen, presbyacusis. Presbyacusis is progressief of m.a.w. het overvalt je niet op de dag dat je 60 of 65 jaar wordt. Meer nog, niet iedere bejaarde heeft een gehoorverlies. Rekening houdende met enerzijdS de vergrijzing van de bevolking en met ander. zijds het feit dat van de groep zwaar slechthorenden het grootste percentage beo jaarde mensen zijn, kunnen we niet anders dan stellen dat aandacht voor het probleem van de slechthore~de bejaarde op z'n zwakst uitgedrukt gewettigd is.
2.
LOKALISATIE
Het antwoord op de vraag: "Waar lokaliseert zich het letsel in geval van presbyacusis ?", is zeer eenvoudig: overal. Dat wil zeggen: op alle niveaus van het ge. hoorsysteem, zowel perifeer als centraal. ( ...)
Bewerking van een voordracht schappelijk
(H)
symposium
gegeven ter gelegenheid van het 7de we'ten.
van het Hoger Instituut
voor Paramedische Beroe-
pen te Gent op 26 maart 1983. Licentaatlogopedie, verbonden aan de opleiding HIPB Gent.
89.
Als we éen reisje maken doorheen het gehoorsysteem van DE presbyacusispatiënt (iemand die natuurl ijk niet bestaat). kunnen we volgende pathologische verschijnselen observeren:
2.1. BUITEN.
EN MIDDENOOR
- ophoping van cerumen in de meatus acusticus externus ". - verminderde stijfheid van het kraakbenige gedeelte van de MAE - weinig doorschijnend en licht fibreus trommelvlies lichte verstijving van de gehoorbeentjesketen, wat leidt tot een kleine . geleidingscomponent voor de lage tonen.
2.2. COCHLEA Omdat de tonale drempelcurve een perceptief verlies verraadt, zijn er op het cochleaire niveau heel wat onderzoekingen ondernomen. De meeste ou.derdomsafhankelijke veranderingen lokaliseren zich in de basale winding van de cochlea. de membrana basilaris vertoont soms een verdikking - atrofie van de stria vascularis kan optreden (apicaal) het ligamentum spirale kan geatrofieerd zijn (24 mm gebiedl vermindering in aantal en grootte van haar- en steuncellen atrofie van het ganglion spirale, vermindering van het aantal ganglioncellen in dit eerste schakelcentrum in de modiolus
2.3. CENTRAAL
AUDITIEVE
BANEN
het aantal vezels in de gehoorzenuw is verminderd degeneratie van cellen in nucleus cochlearis dorsalis en ventralis nucleus olivaris superior colliculus infer.ior corpus geniculatum mediale atrofie van de auditieve cortex.
..
De feitelijke kennis omtrent ouderdomsafhankelijke veranderingen van de centraal auditieve banen en het centraal zenuwstelsel is echter nog te beperkt om definitieve uitspraken te kunnen maken. Wel raakt men meer en meer overtuigd dat, om het met de woorden van JERGER (1973) te zeggen ": ..We must look bevond the cochlea to explain the loss in speech understanding unique to the elderly". Feit is zeker dat zowel op het perifere als op het centrale niveau grote individuele verschillen bestaan wat betreft deze degeneraties. Het is niet onmogelijk dat nu eens de ene dan weer de andere afwijking overheerst.
90.
Op grond hiervan onderscheidde SCHUKNECHT
4 vormen van presbyacusis :
- sensorische presbyacusis : atrofie van het orgaan van Corti neurale presbyacusis : vermindering
van ganglioncellen
metabole presbyacusis : atrofie van de stria vascularis mechanische
of cochleair
conductieve
presbyacusis
: verstijving
van de rnem-
brana basilaris of atrofie van het ligamentum spirale.
3.
AUDIOMETRISCHE GEGEVENS
3. T. TOONDREMPELAUDIOMETRIE Het toondrempelaudiograrri van de presbyacusis-patiënt toont meestal een bilate. raai symmetrisch dalende curve op de hoge frequenties vanaf 2000 Hz. Een laagfrequent gehoorverlies behoort echter eveneens tot de mogelijkheden (HAYES en JERGER. 1979). In 1967 werden door SPOOR, op basis van de gegevens van acht Amerik.aanse en Europese
studies,
gemiddelde
Het gaat hier om gemiddelde dat de spreiding
binnen 0.25
toondrempelaudiogrammen drempelverliezen
samengesteld
en er ~ientbij vermeld
(Fig.
1).
te worden
elke groep meestal erg groot is. 0.'
23
..
68kHz
25 30
dB
"
'0
"'0
'0
.. 30
sa
60
" !
----.L
70
'0 70 BO
Fig.
1.
+
toondremp~laudiogrammen (SPOOR. 1967).
Gemiddelde
" " ." ".
'3J •
voor
" '" mannelijke
personen
91.
'7"
3.2.
SPRAAKAUDIOMETRIE
Presbyacusis zoals ieder perceptief verlies, gaat gepaard met discriminatieverlies. In tegenstelling tot jongere proefpersonen bestaat er bij presbyacusis-patiënten vaak een grote discrepantie tussen het tonaal audiogram en het niveau van spraakverstaan. JERGER (1973) raakt de kern van de ganse problematiek. wanneer hij in een onderzoek op 2162 personen aantoont dat bij een gelijke graad van gehoorverlies voor zuivere tonen, het spraakverstaan voor woorden vermindert naarmate de leeftijd toeneemt IFig. 2) .
•DO
.. JO
'~
..
,;
7.
~
...
.:
:
1,0
JO
Fig. 2. Spraakverstaan voor woorden in functie van de-leeftijd, bij een gelijke graad van gehoorverlies voor zuivere tonen (JERGER, 1973). Volgens de auteur verwijst dit naar een centrale eerder dan naar een perifere ver. klaring voor het effect van de leeftijd op het spraakverstaan. JERGER en HAYES (1977) onderzochten ook het effect van de leeftijd op het .spraakverstaan voor zinnen, a.d.h.v. de 551-test (synthetic sentehce identifica . . ' tian). Naarmate de proefpersonen ouder waren, daalde zowel.het spraakverstaan .." voor woorden (PB-score) als het spraakverstaan voor zinnen (SSI-score). Belang• rijk echter was de vaststelling dat de SSI-score in grotere mate afneemt dan de PB-score.
92.
Ook de spraakverstaanbaarheid voor vervormde spraak is een begeerd en belangrijk onderzoekingsobject. Zelfs als we het spreekwoord "een goed verstaander heeft maar een half woord nodig" letterlijk nemen, schuilt er veel waarheid in. Dit is vooral te danken aan het fenomeen van de redundantie. Redundantie of overvloedigheid laat toe dat de spraak. verstaanbaar blijft, ook al wordt deze in hoge mate vervormd door b.v. vertraagde of versnelde aanbieding, onderbreking, filtering, toegevoegd achtergrondslawaai, e.d. Verschillende auteurs (o.a. BE RGMAN, 1980) hebben aangetoond dat de spraak-
verstaanbaarheid voor vervormde spraak in grotere mate daalt bij bejaarden dan bij jongere mensen; of dat naarmate de luistertaak moeilijker wordt voor jongere mensen, ze disproportioneel moeilijker wordt voor bejaarden. Zelfs de aard van de spreekstem kan een verschillende invloed hebben op het spraakverstaan bij oudere en bij jongere proefpersonen (Fig. 3). A
20
15
!: .. ....
o
~
AMERICAN
t:J Good
STUOY
==':::~--1 o
male .000e
Female \/Oice
20-
29
60-
ao
20-
29
SQ_
80
SQ_
20_
29
20_
80
29
Z
~
15
I$RA.EU STUOY
.ti
10 5
20
o B
Fig. 3.
29
not tested
2029
20- 5529 63
55_ 63
64_ 70
2().
29
AGE
De invloed van de soorten spreekstemmen op de spraakverstaanbaarheid bij jongere en oudere proefpersonen
(BERGMAN,
1980).
Naar de .praktijk toe vertaald, betekent dit alles dat communicatie met slechthorende bejaarden het best zal verlopen als men: duidelijk en langzamer praat in een omgeving met een minimum aan achtergrondslawaai en met een mannelijke, wat lagere en diepere stem.
93.
3.3. ANDERE
AUDIOMETRISCHE
TESTS
het tympanogram is meestal normaal algemeen wordt aangenomen dat de akoestische reflexdrempel voor tonen iets beter komt te liggen naarmate men ouder wordt, maar deze verbetering bedraagt zelden meer dan 5 dB. In 95 % van de gevallen ligt de reflexdrempel tussen 70 en 100 dB. Op basis van de akoestische reflexdrempel een voorspel. Iing maken betreffende de toondrempel is af te raden bij oudere personen. beneden de 1000 Hz is de SISI .. core onveranderlijk laag. voor frequenties bo. ven 1000 Hz is elke score van 0 tot 100 % mogelijk meestal vindt men geen recruitment, al kan een uitzondering worden gemaakt voor personen met metabole presbyacusis alhoewel het niet typisch is, kan een abnormale tooe decay verwacht worden bij personen met neurale presbyacusis electro-audiometrisch tenslotte zijn de bevindingen m.h.t. latentietijden en amplituten van hersenstampotentialen en laattijdige potentialen zeer tegenstrijdig.
4.
BEHANDELING
4.1. INLEIDING De bejaarde slechthorende, en dan vooral de geïnstitutionaliseerde, wordt wel eens de moeilijkste onder de slechthorende patiënten genoemd. Als men inderdaad niets meer om handen heeft, in de ogen van de maatschappij heeft afgedaan, als men zich hulpeloos en hopeloos voelt, men voortdurend moet waken over bloeddruk en cholesterolgehalte, wanneer men incontinent is, reuma heeft, hartafwijking of arteriosclerose, dan is men niet altijd in de stemming om een auditief behandelingsprogramma te ontvangen. Als men geen enkele van deze kwaaltjes heeft, is men ook nog niet altijd geneigd om toe te geven dat men slecht hoort ... Slecht verstaan" wordt dan al vlug vertaald in ..d.e,mensen vandaag de dag praten niet meer, ze mompelen". En als men het dan toch toegeeft, dan ontbreekt nog vaak de zin om zich te engageren in een revalidatieprogramma. Het ZoU echter verkeerd zijn alles op rekening van de bejaarde te schrijven. De therapeut, en laten we hem voor de gemakkelijkheid maar de logopedist noemen, . doet eveneens zijn l"f1oeilijkeduit in het behandelzakje. Hij mist de ervaring of is technisch onvoldoende opgeleid om met bejaarden samen te werken. Omdat er dikWijls weinig vooruitgang is, kan hij moeilijk zijn enthoesiasme behouden. Ofwel vindt hij het de moeite niet waard om veel tijd en energie te besteden aan een "oudje",
94.
Typerend in dit geval is het grapje van de 1OO.jarigevrouw aan wie wordt gevraagd wat volgens haar het meest is veranderd en vooruitgegaan in al die jaren. Haar antwoord : "De medicijnen, de geneeskunde, want toen ik twintig jaar. was en ik ging naar de dokter moest ik me gans ontkleden, aan veertig jaar moest ik.juist maar mijn bloeze opendoen, en als ik nu een dokter nodig heb, moet ik nog juist mijn tong uitsteken". Tot ongeveer het einde van de jaren zestig was de behandeling praktisch uitsluitend medisch georiënteerd. Zij bestond in het toedienen van hormonen, vasodilatoren, lipoproteinen of vitaminen. De resultaten waren in de meeste gevallen erg miniem en deze vorm van behandeling kan dan ook als weinig bevredigend worden beschouwd.
Vanaf het einde van de zestiger begin zeventiger jaren, wordt.'de behandeling eerder wat men zou kunnen noemen paramedisch georiënteerd en komt het accent te liggen op de aa.npassing van een hoorprothese. Dank zij o.a. de technologische vooruitgang is een hoge leeftijd niet langer meer een contra-indicatie voor het aanpassen van een hoorapparaat. De grote lijnen van een behandelingsplan voor overeen met die van het klassiek behandelingsplan De verschillen liggen grotendeels in de konkrete, de manier van samenwerken met de slechthorende
• •
L
• I
• • C
I
P L
, I
A
, I
presbyacusis-patiënten .komen voor slechthorenden. praktische uitvoering ervan, in bejaarde .
•
E
•
...M ...IINESE
-
I
I.F.V.-
DIAmrosE
- tElfOORVEHLI!:S
• • •
VS.
AUDITIEVE
JLlJlDICAP
- MOTIVATIE
<
PEIlIn:Ell
P A
•
I PHOTJll::S£-1 I...... I'IP ... SSIKO
-. AUDIOr\tTRISCHE
TESTBlT'I'ERIJ
,""",,",L
- mJZE
VAK HE1' ,,-PFüA.\'I'
A
•E
• ,
C
;:1
lCI::JloOH-
IK
I:: V A LID
A TIE
_ OPTDtUL
Gt:DllUIK VAN O£HOORPKOT!Q:Sl:
- A..UI'Ll::RENVAK CO~UlflCATn:vi': _ SOCIALE EX UIOTloNtL& ~AAJlIl::
io'1l' ZIJIl'
Y.v.H.DICHElEll
BECl::U:IMKC
OIflIliDIELLIJKE
VAK ZE
OMGEVING
H
95.
Er kunnen drie grote delen in onderscheiden worden (zie schema) : de anamnese de prothese.aanpassing de gehoorreval idatie
4.2. ANAMNESE In functie van de (~ifferentiële) diagnose zullen naast het NKO'onderzoek vragen aan bod moeten komen die peilen naar vroegere ooroperaties, medicatie, erfelijke factoren. levensomstandigheden m.b.t. lawaai (beroep. hObby. legerdienst) enz. Het is eveneens belangrijk een inzicht trachten te krijgen in de mate waarin de slechthorende bejaarde zich door zijn gehoorverlies gehandicapt voelt. Het is aanneembaar dat eenzelfde percentage gehoorverlies een minder grote handicap betekent voor een bejaarde verblijvende in een verpleeginrichting of in een bejaar. dentehuis dan voor een zelfstandige bejaarde. Het stellen van open vragen op een . niet.autoritaire manier is de meest efficiënte werkwijze. De motivatie van de cliënt om zich te engageren in een be.handelingsprogramma is een niet te veronachtzamen aspect en moet eveneens worden gepeild.
4.3. PROTHESE-AANPASSING De audiometrische test batterij moet tweevoudig zijn, d.w.z. zowel perifeer als centraal. Belangrijke tests zijn o.a. de toondrempelaudiometrie en de spraak. audiometrie. Bij het afnemen van een tonaal audiogram moet gelet worden op een mogelijke ophoping van cerumen, collapsed earcanals en een langere reactietijd. Het is goed om weten dat slechthorende bejaarden vaak slechts antwoorden Wanneer ze echt zeker zjjn (dus als de stimulus meer dan voldoende luid is) en dat ze meestal de voorkeur geven aan een mondelinge respons boven het drukken op een knopje of het opsteken van de hand. Wat de spraakaudiometrie betreft worden best niet enkel woorden maar ook zinnen aangeboden, op verschillende intensiteitsniveaus en met verschillende'signaal. ruis verhoudingen. Een live voice aanbieding is meestal te verkiezen. In verband met de keuze van het hoorapparaat is het zo dat op basis van het bilateraal symmetrisch toondrempelaudiogram door de meeste auteurs een stere010. nische prothese, type oorhanger, wordt aangeraden. Het vermogen van de cliënt om het apparaat te manipuleren kan echter doorslaggevend zijn en doen besluiten tot een kastoestel.
96.
4.4. GEHOORREVALIDATIE Gehoorrevalidatie is fundamenteel onlosmakelijk verbonden met prothese-aan. passing. Optimaal gebruik van het hoorapparaat, aanleren van communicatieve. vaardigheden en sociale en emotionele begeleiding van de bejaarde en van zijn onmiddellijke omgeving, zijn drie belangrijke aspecten van gehoorrevalidatie. Een doelmatig gebruik eist een zeker inzicht in o.a. het doel, de mogelijkheden, het onderhoud, de mogelijke Izelf op te lossenl defecten. de onderdelen en de gebruiksaanwijzing van het "hoorapparaat. De slechthorende bejaarde is meestal niet te dom om een voldoende inzicht te verwerven, op voorwaarde dat de informatie op een klare, duidelijke manier, zowel schriftelijk als mondeling wordt gegeven. Hoe beter de cliënt wordt ingelicht, hoe kleiner de kans dat het hoorapparaat onmiddellijk in de lade van het nachtkastje of in de prullenmand verdwijnt. Verder moet de slechthorende bejaarde voldoende tijd worden gegeven en moet hij worden aangespoord om te experimenteren met zijn apparaat en om zijn bevindingen hierover mee te delen. Onder het aanleren van communicatieve vaardigheden wordt verstaan: het aanleren van hoorstrategieën (plaats t.o.v. de spreker, de spreker verwittigen dat men slechthorend is, de akoestiek van de huiskamer verbeteren, enz.), het leren spraakafzien en de auditieve training (discriminatie van geluiden en spraakklanken). De slechthorende bejaarde zal vaak gedurende het ganse behandelingsprogramma behoefte hebben aan steun om zijn sociale en emotionele moeilijkheden te kun. nen overwinnen. De onmiddellijke omgeving speelt hierin een belangrijke rol en moet daarom geïnformeerd worden over het doel en de mogelijkheden van een hoorapparaat, over het probleem van de auditieve handicap, enz. Het hoeft geen betoog dat de logopedist voor deze begeleiding een aangewezen persoon is. Be. geleiding op de twee niveaus is cruciaal en moet gerealiseerd kunnen worden binnen.de werkuren, als werkuren. Teruggrijpend naar het grapje van daarnet kan men tot besluit stellen: lOO-jarige vrouw zich nog maar 'ns helemaal uitkleden.
5.
laat die
PREVENTIE
5.1. PRIMAIRE PREVENTIE Deze is erop gericht het ontstaan van een dysfunctioneren te voorkomen (daling incidentie) door het behandelen van de oorzaak enerZijds en-het verhogen van de weerbaarheid van het individu anderzijds.
97.
paarvoor is het noodzakelijk dat er research op gang komt. Research m.b.t. : incidentie- en prevalentiegegevens oorzakelijke factoren typische kenmerken realisatie van preventieve maatregelen.
5.2. SECUNDAIRE
PREVENTIE
Deze richt zich óp het vroegtijdig opsporen en het voorkomen van de gevolgen (daling prevalentie) vah dysfunctioneren, door' het bevorderen van vroegtijdige consultatie, detectie en diagnose. Dit kan mits een regelmatige screening en vooral mits een drievoudige sensibilisatie. Sensibilisatie eerst eh vooral voor het onderkennen van typische symptomen. Sensibilisatie- van sleutelfiguren (verpleegkundigen, artsen, maatschappelijk werkers, bejaardenhelpers, sociologen, architecten, politici, e.a.). Er moet deze mensen maar 'ns wat verteld worden over auditieve problemen bij bejaarden, over wat logopedie is en over het arbeidsveld van logopedisten. Sensibilisatie tenslotte van -de bejaarde zelf. Hij moe~ overtuigd zijn .van het belang van communicatie en hij moet-van de idee af dat er aan zijn gehoorprobleem niet zou kunnen worden verholpen.
5.3. TERTIAIRE
PREVENTIE
Deze is erop gericht de handicap te vermindereh door het treffen van voorzieningen, door behandeling, revalidatie. Revalidatie die kan plaatsvinden in een revalidatiecentrum, in een bejaardentehuis of in de private woning van de bejaarde. Tertiaire preventie is slechts optimaal mogelijk als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Op de eerste plaats betreffen deze de opleiding van de logopedisten. Die opleiding is misschien nog wat te eenzijdig gericht op het kind. Door accentverschuivingen binnen de verschillende vakken zou reeds heel wat aarde aan de dijk kunnen worden gebracht. Oe studenten binnen deze opleiding moeten niet alleen worden. opgeleid tot logoPEDIST, maar ook tot logoGERIST (Prof. Dr. GROEN). Op de tweede plaats zijn er een aantal realistische voorzieningen mogelijk die kunnen bijdragen tot tertiaire preventie. Ik volsta met er enkele lukraak op te noemen: revalidatiecentra moeten bereikbaar zjjn voor en voldoende accomodatie bieden aan bejaarden m.b.t. bejaardentehuizen: . - bekleding va.n muren
, I
,i
98.
zitplaatsen op volkrijke plaatsen voorzieningen
voor ringleidingen
in-service training van het personeel. PREVENTIE RESEARCH' . Ioe i de nt ie/preval enti e Etiologische factoren Typische kenmerken Methoden ontwerpen
PRIMAIRE
DALING VlD INCIDENTIE' Behandelen vld oorzaak Verhogen vld weerbaarheid
SECUNDAIRE
DALING VlD PREVALENTIE, - Vroegtijdige detectie - Vroegtijdige diagnose
Regelmatige screening Sensibilisatie
EFFICIËNTE BEHANDELING Revalidatiecentrum - Bejaardentehuis
Opleiding vakmensen Praktische voorzienin-
TERTIAIRE
6.
gen
BESLUIT
Iemand schreef ooit:
"het is niet alleen voldoende jaren toe te voegen aan het
leven, zonder ook teven toe te voegen aan de jaren". Welnu, kunnen communice. ren is een belangrijke voorwaarde voor dit leven; en voldoende kunnen horen!
verstaan is belangrijk om te communiceren. Op het gebied van ouderdomsslechthorendheid moet er nog heel wat onderzoek worden verricht. We geloven dat dit kan én dat het zinvol is. We hopen alleen maar dat men er snel werk van maakt. Want zijn wij niet allemaal de bejaarden van morgen ? En een groot aantal onder ons is, misschien nu al. een slechthorende bejaarde in wording.
BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE BERG MAN, M., Agingand rhePerception of Speech".Universîty Park Press, Baltimore, 1980. HAYES, D. en JERGER, J., Low-frequency hearing loss in presbyacusis. A central interpretatÎon. Arch. Orolaryngol. 105 : 9-12, 1979. JERGER, J., Audiological findings in agîng. Adv. Ororhinolaryngol. 20 : 115.124,1973. JERGER. J. en HAYES, 0., Diagnostic speech audiemetry. Arch. Orolaryngol. 103 : 216222.1977 . SPOOR, A" Presbyacusis values in relatien to noise induced hearing loss. Inr. Audiol. 6 : 4857.1957.
Correspondentie-adres
Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen Sint-Lievenspoortstraat 143 9000 GENT.
99.
BOEKBESPREKINGEN •
Literatuurbespreking uit: Orthopedie Gnatology. Jack L. HoekeI. Chicago' Ouintessence Books . 1983.
Het boek is in hoofdzaak bedoeld voor stomatologen en tandartsen-orthodontisten. Nochtans bevat het werk een hoofdstuk (Chapter 6 :t 60 blz,) dat volledig gewijd is aan de orale myofunktionele therapie lO.M.T.) en dat dus eerder voor de logopedist is bestemd. Het werd geschreven door Willlam E. Zickefoose, B.A., auteur van meerdere artikels over O.M.T. in Amerikaanse tijdschriften. In de eerste plaats schetst het de historiek van de O.M.T. en verdedigt het de opleiding van specifiek voor a.M.T. gevormde therapeuten. In de tweede plaats brengt het een in tien sessies uitgewerkt oefenprogramma dat voor wijzigingen
vatbaar is.
Dezelfde doelstellingen beogend als de methodes van Barrett en Hansan en van Garliner, heeft het programma van Zickefoase nochtans een totaal andere struktuur en bevat het zelfs veel nieuwe oefeningen. Zo zijn o.m. de oefeningen voor plaatsing van tongpunt en tongblad met de ringetjes lcfr. blz. 85-86 in Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie nr. 2 . mei 1982) weggelaten. Daarentegen worden vrij vlug vloeistoffen en vaste voedingsmiddelen gebruikt. De tien oefengehelen zijn zo gestruktureerd dat er telkens lip' ton- enlof kaak. oefeningen in voorkomen, evenals kauw- of zuig-, verzamel- en slikoefeningen met speeksel en/of vloeibare en/of vaste voedingsstoffen. Het echte nieuwe in dit programma is echter het feit dat elke oefensessie met de therapeut op een bandje opgenomen en meegegeven wordt naar huis. De patiënt krijgt de opdracht thuis 3x/dag te oefenen onder begeleiding van de opname en pas terug te keren als de oefeningen goed gekend zijn, of als er zich problemen zouden voordoen. De motivatie van de patiënt en z'n ouders staat dus heel erg op de voorgrond. Daar wijst de auteur trouwens zelf ook in z'n inleiding op. Ook de oefening voor het onderbewuste goede slikpatroon wordt op band gezet. Daartoe wordt een situatie in concreto opgezet, d.W.Z. rustige liggende houding in schemerige ruimte en zacht sprekende, suggesties gevende therapeut(e). Deze techniek doet aan Schultz of aan Trojan denkery. Verder bevat het hoofdstuk ook een aantal voorbeelden van nuttige formulieren : - Een onderzoekslijst voor de therapeut. Een observatielijst voor de patiënt betreffende rustPositie en slikpatroon vóór therapie. Een kontakt tussen patiënt en. therapeut dat bedoeld is om de ..motivatie te ondersteunen. Een testIijst met 20 vragen, bedoeld om na verloop van tijd de kennis van de patiënt te toetsen. Al met al een interessant en op vernieuwingen aansturend geheel dat ik ten zeerste kan aanprijzen voor al wie zich interesseert voor en/of werkt met orthodontische patiënten. Y. Van Hyfte. 100.
•
MARAN, A. (ed.) : Otorhinolaryngology, including Oral Medicine and Surgery. (The New Medicine. Vol. 4). Boston. MTP Press 19B3. XII + 229 pp. Onderwerpenreg., app., ill. 9.95 pond.
Hoewel deze beknopte handleiding hoofdzakelijk
voor studenten in de genees-
kunde bedoeld is, kan ze wegens de bijzondere benaderingswijze van het onderwerp otorhinolaryngologie ook heel nuttig zijn voor logopedisten in een klinische praktijk. Het betrokken terrein wordt hier inderdaad op een nieuwe wijze benaderd. Het multidisciplinaire team auteurs heeft met name drie principes gehanteerd bij de samenstelling van dit boek: een meer holistische benadering van DRL-problemen nadruk op student-gerichtheid - een benadering die meer gericht is op het probleem zoals het zich in de praktijk van alledag aanbiedt. Acht delen zijn ,gewijd aan respectievelijk, het oor. de neus, d~' farynx, de larynx, de mond. de speekselklieren, de hals en de traumata van hals en aangezicht. Elk 'van deze onderwerpen wordt telkens vanuit'een'andere hoek beiicht. Eerst wordt achtergrondinformatie verstrekt met een overzicht van de relevante anatomische, biochemische. pathologische en epidemiolog"ische gegevens m.b.t. het onderwerp. Vervolgens worden anamnese en onderzoek van het betrokken systeem besproken, waarna de klinische interpretatie en de differentieel.diagnostische gevolgtrekkingen aan bod komen. Aansluitend hierop worden de mogelijke pathologische toestanden en de behandeling ervan besproken. Tenslotte worden bepaalde chirurgische, farmacologische en therapeutische aspecten wat meer in detail bekeken. Voor zelf.instruktie.doeleinden zijn bij elk geheel vragen voorzien, waarop in apo pendix het antwoord te vinden is.":' .'. . . .. Het boek is rijkelijk geillustreerd, praktisch opgevat en gericht op de vereisten van klinisch werk. L.M.-e.
•
BEAUMONT, J.,lntroduction to Neuropsychology. Oxlord, Blackwell Scientilic, 1983, VI + 314 pp., auteurs- en onderwerpeoreg., bibl., geill. B.50 pond.
Beaumont, Lector aan het Dept. Psychology van de Leicester University, wil met dit boek een beknopt en wetenschappelijk gefundeerd overzicht geven van de klinische en experimentele neuropsychologie en haar toepassingen, en dit op een bevattelijke wijze voor studenten in de psychologie, geneeskunde en paramedici. Een haast onmogelijke taak, die naar onze mening in dit boek toch op een uitstekende wijze volbracht werd. Na een inleiding over de neuropsychologie als discipline en over de structuur van het centraal zenuwstelsel, volgt een eerste deel, gewijd aan de klinische neuropsyChologie. Achtereenvolgens worden de grote hersengebieden besproken en wordt uiteengezet welke observeerbare gedragingen resulteren uit de activiteit van resp. de frontale, de temporale, de pariëtale en de occipitale kwabben en wat het effect van gebeurlijke lesies kan zijn. Hierbij wordt aan het taalgedrag uitgebreider 101.
aandacht besteed: m.n. taallateralisatie en afasieën. In een afzonderlijk hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het effect van beschadiging van de subcorticale gebieden en aan de waarde van de "psycho..chirurgie". Telkens wordt ook duidelijk gemaakt hoe men de functie van de diverse hersengebieden kan testen. In het derde deel komen de bevindingen van de experimentele neuropsychologie ter sprake. Ze hebben voornamelijk betrekking op hersenlateralisatie : m.n. de effecten van commissurotomie (split brain), dichotische luistertests, en elektrofysiologische procédés. Het boek wordt afgerond met een overzicht van de praktische toepassing van neuropsychologische kennis in de klinische praktijk. Hierbij wordt in het bijzonder verwezen naar onderzoeks- en testmethoden. Voor logopedisten die betrokken zijn bij de revalidatie van patiënten met neurologische stoornissen is dit boek beslist informatief. De materie is op heldere wijze verwerk in een boek dat goed geordend en gemakkelijk leesbaar is. Bij elk hoofdstuk vindt men een uitgebreide literatuuropgave. Het zij nog even opgemerkt dat enkel de problematiek van volwassenen ter sprake is gekomen. De neuropSYChologische bemoeiingen bij kinderen -laat de auteur voor een volgende publicatie. L.M.-C.
•
CASTON, D. : Easy to Make Toys for Your Handicapped Child. (The Human Horizons Series). London, Souvenir Press, 1983. 165 pp. ill. 5.95 pond (Paperback).
D. Caston, medewerker aan The Handicapped Education and Aids Research Unit (London Polytechnic), stelt in dit boek een 60-tal speelgoed-ontwerpen voor, die door ouders van gehandicapte kinderen zelf gemaakt kunnen worden. Ze zijn geschikt voor kinderen tot de leeftijd van 10-12 jaar en kunnen met betrekkelijk goedkoop materiaal uitgevoerd worden. Bij de geillustreerde instructies hoort telkens een lijst van het benodigde materiaal en is telkens een korte beschrijving gegeven van wat men ermee kan doen. De voorgestelde speelgoed-voorwerpen zijn geschikt voor een reeks activiteiten waaronder: puzzelen, evenwichtsoefeningen, sorteren van pictorieel materieel, kleuren, woorden, enz. Niet enkel voor de ouders maar ook voor instellingen kan dit boekje inspirerend werken om op een goedkope wijze aan zinvol en aangepast spelmateriaal te komen. L.M.•C.
•
KETH, R. : A Handbook for the Laryngectomee. DanvHle, Interstate, 1983, 2nd ed., XIII + 77 pp. 2.25 pond.
De tweede editie van dit bekende boekje voor gelaryngectomeerden en hun verwanten, benadert op heel beknopte maar praktische wijze de gehele problema. tiek van het gelaryngectomeerd.zijn. 102.
R. KE ITH (Maya Clinic) behandelt eerst de allernoodzakelijkste vakterminologie waarmee de patiënt bij zijn revalidatie geconfronteerd zal worden. Daarna worden een aantal vragen waarmee deze patiënten voor of na de operatie onvermijdelijk te maken zullen hebben, beantwoord. Twee hoofdstukken Zijn dan gewijd aan de methodes en aan oefenmateriaal voor het aanleren van eusofagusspraak. Ook het evalueren van eusofagusspraak en van elektrolarynxspraak krijgen aandacht: Daarna verstrekt de auteur allerlei nuttige informatie omtrent benodigdheden voor stoma-afscherming,
financiële hulpbronnen,
larynxprothesen,
informatiebu-
reaus a.d.m. Deze zijn uiteraard op de Amerikaanse patiënt afgestemd. Verder wordt aandacht besteed aan de persoonlijke hygiëne, aan de fistel-opera. tietechniek en aan de kunstmatige beademingsprocédés voor stoma.patiënten. Behalve voor de oefenstof en informatiebronnen, die op Amerikaanse omstandig' " heden georiënteerd zijn, "bevat dit boekje wel informatie die ook voor de logope. die alhier nuttig kan Zijn. L.M.-C.
•
BOONE, D. : An Adult has Aphasia. Danville, Interstate, 1983, 4th ed. VI + 25 pp., ill. $1.75
Dit boekje is voornamelijk bedoeld voor de familieleden van afasiepatiënten. Het probeert inzicht te verschaffen in de verbale verwarring, de problemen van het hemiplegisch-zijn, de psychosociale verwikkelingen waarvoor de afasiepatiënt geplaatst is. Sedert de derde editie in 1965, zijn in wezen geen vernieuwingen of verbeteringen aangebracht. Zo zou naar onze -mening toch wel enige informatie over de huidige werkwijzen in de revalidatie van afasiepatiënten, zowel wat de logopedische, de kinesitherapeutische als de verpleegkundige betreft, in een dergelijke informatiebrochure niet misstaan. Dit werkje brengt dus zeker niets meer dan wat de Nederlandstalige boekjes van dit soort gebracht hebben, integer'deel. L.M.-C.
•
MILES, A. : (ed.) : Language Acquisition in the Blind Child. Normal and Deficient. London, Croom Helm, 1983. Auteurs. & onderwerpenreg., bib!. 13.95 pond.
Dit boek brengt de bundeling van de bijdragen die voorgebracht werden op het internationaal symposium "Development of Language and Communication in the Blind Child", gehouden te Tübingen 1981. Ze Zijn van de hand van diverse prominenten, vaak mensen uit de praktijk, en uit verschillende disciplines: psy. chologische, medische en lingu ïstische.
103.
_ Verschillende standpunten omtrent de waarde van de visuele input voor de taal. ~. verwerving worden in dit boek naar voren gebracht. Bovendien is het door zijn specificiteit uniek te noemen : nergens vindt men bij ons weten juist over het ~ .IP' onderwerp taal bij blinde kinderen zoveel informatie samengebracht en tot een gestructureerd geheel uitgewerkt. De meest treffende bijdragen, zoals die van MI LLS (H.5 : verwerving van de fonologie doór blindeni, van LANDAU (H.7 : verwerven van inzicht in woordbetekenissen), van MULFORD (H.9 referentiöle ontwikkeling) en van URWIN (H.13 : communicatieve aspect), laten blijken dat taalverwerving ook wel eens in belangrijke mate afhankelijk zou kunnen zijn van de visuele vermogens. Ook het aspect taalaanbod en interactie van blinde kinderen wordt onder de loep -genomen IT. VAN DER GEEST H.12en ROWLAND H.l1l. Verder zijn ook de bijdragen van MILLAR (H.15) en CROMER (H.16) waarin ingegaan wordt op de verschillen tussen het visuele lezen en het Braille-lezen en de gevolgen hiervan voor het leesleerproces van blinden, erg intrigerend. Het boek zal ongetwijfeld de belangstelling hebben, niet enkel van degenen die met blinden werken, maar ook van mensen die geïnteresseerd zijn in de taalver. werving als dusdanig. Het is beslist de moeite waard. loM ..C.
•
TERVOORT, kommunikatie
B., Th. (Red.). Hand over hand. Nieuwe inzichten van doven. Coutinho, Muiderberg, 1983, 126 blz.
in de
Voor wie kennis wil maken met de "totale.kommunikatle.beweging" isdeze bundel opstellen een informatiebron. In ons taalgebied wordt deze beweging vooral vanuit twee hoeken gestimuleerd. Enerzijds vanuit wat men zou kunnen noemen de "Amsterdamse school". De lin. guistiek heeft sedert enkele decennia ontdekt dat de gebarentaal een interessant nieuw studiedomein is. Zo brengt men in deze bundel o.a. verslag uit over een ge. barenwoordenboekprojekt, en over een onderzoek naar wat men. eigenaardig en interessant genoeg - "klankleer" van gebaren noemt. . Anderzijds vanuit het emancipatie-streven van de organisaties van de doven, die . terecht - opkomen voor gelijkwaardigheid en erkenning. Onderzoek gebeurde o.a. haar het kommunikatiesysteem voor volwassen doven, en over het tolken van. en naar gebaref'!. . Daarom onderzoekt men ook of in de vroegbegeleiding van ouders en jonge dove kinderen,.en bij het leesonderwijs, gebaren zouden kunnen gebruikt worden. Wij begrijpen echter niet goed dat men in deze studies geen rekening houdt met recente resultaten van onderzoek en praktijk van buiten de totale kommunikatie. beweging, o.a. ook in ons taalgebied.
P.D.B.
104.
•
GROHNFELDT M. : Störungen der Sprachentwicklung. IX, 313 blz., 7 afb., 2°uitg., 1982, DM 38," earl Marhold Verlagsbuchhandlung, Berlin.
Dit boek bevat zes hoofdstukken. Na de inleiding waarin de grenzen van het werk worden vastgelegd, wordt in hoofdstuk I1 de normale kindertaalontwikkeling beschreven. De verschillende aspecten, basisgegevens, modaliteiten, grammaticale evolutie vormen traditionele bekende gegevens en zijn voor (uiteraard Duitstalige) kinde. ren richtinggevend. In het volgende hoofdstuk worden dan twee categorieën taalontwikkelingsstoor. nissen vooropgesteld. die verder zullen worden uitgewerkt, de zg. "Entwicklungsverzögerungen der Sprache" en de "zentrale Entwicklungshehinderungen der Sprache". In feite komt dit neer op de beschrijving van dyslalie (70.75), dysgrammatisme (77-83) en vertraagde taalontwikkeling (83-87), beschrijving die zeer beo knopt is gegeven in het licht van het totale werk (277 blz. eigenlijke tekst). In hetzelfde hoofdstuk wordt de complexiteit van de stoornissen in relatie tot waarneming, motoriek, cognitie, sociale situatie beschreven, alsook de correlatie met biologische en neurofysiologische gegevens. Hoofdstuk vier behandelt in een 40-tal pagina's de diagnose, Vooral het onderdeel 3 is grondig uitgediept: biologische, sociaal-familiale, linguïstische uitgangspunten worden gegeven. Uiteraard zijn de aangegeven tests voor Duitssprekenden. Hoofdstuk 5 (Sprachpädagogische Interventionsstrategien und entwicklungsfördernde Massnahmen) wil pedagogisch verantwoorde therapie brengen. Vanaf p. 183 tot p. 200 kan de strikt logopedische therapie worden gevonden voor de drie voornoemde afwijkingen. De behandeling van dyslalieën wordt in twee groepen gezien: auditieve en motorische oefeningen. Het dysgrammatisme wordt, naar Duitse maatstaven, van vertraagde taalontwikkeling geSCheiden en wordt gezien als "impressief" en als "expressief" dysgrammatisme, respectievelijk als stoornissen van receptieve en van expressieve aard. De vertraagde taalontwikkeling krijgt enige aandacht maar weinig concrete oefenstof. In hoofdstuk 6 worden aanvullende gegevens verstrekt die de praktijk kunnen steunen: vroege diagnose en onderzoek op schoolleeftijd zjjn de hoofdpunten. Het werk leest niet zeer vlot daar de taal nogal afstandelijk is. Een voordeel is dat de basisinformatie grondig en wetenschappelijk werd aangebracht. Voor concrete en directe toepassing van diagnostische en therapeutische gegevens is het niet onmiddellijk bruikbaar. Voor een ruimere visie op de taaJontwikkelingsstoornissen en vooral het verband met het geheel van de ontwikkelingsstoornis. sen is het wel een doordacht boek. G.v.M.
•
LOHMANN B. : Rechtschreiben = richtig schreiben. Ein Programm für die 3., 4. und 5. Klasse. Ubungsbuch 1. Ernst Reinhardt Verlag, München, Basel, 1984, 127 pp.
Schrijfster richt zich tot twee groepen met lees- en schrijfmoeilijkheden. Enerz.ijds diegenen bij wie de stoornissen geïsoleerd optr.eden, en vooral te wijten zijn aan akoestische en optische tekorten. Anderzijds de kinderen bij wie de stoornis ge105.
'f~
~;;,:
koppeld is aan algemene leer- en vaardigheidstekorten, vaak gepaard met negatieve invloeden uit de omgeving. Dit boek wil helpen d.m.v. een systematische oefengang en vormt een onderdeel van het pakket posters, oefenboek 1, oefenboek 2, cassetten, spelprogramma, geschikt voor 9-13-jarigen en voor 12-18-jarigen. De oefeningen moeten dagelijks 15-20' worden uitgevoerd. Als grote indeling vinden we : functie-oefeningen (visueel, akoestisch, spreken en schrijven, denken) en oefeningen op aparte moeilijkheden o.m. ei-ie, b-d, p-q, m-n, sp-st-sch, bop, i-ie, v.f, lang-kort, dubbele consonanten, ... Uiteraard zijn verschillen oefeningen alleen voor het Duits bestemd: a-ä,o-ö-öh, äu-eu, enz. Globaal beschouwd is dit een praktische, aantrekkelijke manÎer om lees- en schrijfstoornissen aan te pakken. Sommige afbeeldingen doen formeel wat strak aan. Uit dit oefenboek alleen is echter niet uit te maken waarom en hoe de opeenvolging van de oefeningen te verantwoorden is. . Voor logopedisten biedt dit werk twee piuspunten
:
- de vele voorbeelden van systematisch opgebouwde - de combinatie van sensoriële training en technische Aanpassing aan en uitbreiding voor het Nederlands worden uitgevoerd, de vele oefeningen bieden een ideeën.
oefeningen aanpak. kunnen door de therapeut waaier van therapeutische G.V.M.
•
ENGL E., KOTTEN A.,OHLENDORF I.,POSER E. : Sprachübungen zur Aphasiebehandlung. Vier delen : tekstboeken (396 blz.), blok met oefenplaatjes (voorwer. pen en situaties) (52 blz.!, vergrote blz. als oefenbladen (48 blz.). Tweede uitgave, 1983. Carl Marhold, Berlin. DM 59,-
In een woord vooraf van prof. G. Peuser worden de vier schrijfsters gefeliCiteerd met deze uitgave, die zuiver therapiemateriáal voor afasiebehandeling bevat; iets waar we graag bij aanslu iten. Tekstboek 1 bevat de volgende indeling: inleiding; het spraakbegrip (114 blz.) . woordvinding, woordvorming, woordvormen (64 blz.) - zinsopbouw (I 00 blz.) . tekstopbouw (57 blz.' - bijvoegsel (tabellen, lijsten, verklaringen).
De oefeningen zijn gebouwd, rekening houdend met de volgende punten: onderwerp. moeilijkheidsgraad, doel, materiaalbeschrijving, verloop, probleem en moeilijkheden, verdere toepassingsmogelijkheden.
.',
<..
.(
Tekstboek 2 is helemaal gewijd aan verdere zinsuitbreiding ; elk onderdeel behandelt een bepaald aspect. Het eerste en het tweede paragraaf is een uittesten van de vaardigheid om verdere planning mogelijk te maken. Het derde omvat dan complexer vormen. Deel 3 is een knap onderdeel dat zowel situaties als voorwerpen bevat van zeer uiteenlopende aard; een schat aan platenmateriaal. Deel 4 bevat een groot aantal invultaken. ~. . Dit pakket is m.i. één van de uitgebreidste therapieën voor afasiebehandeling. Met Zijn keuze aan woorden, woordvormen. zinnen, die bij de dagelijkse activiteiten aanleunen, en de combineerbaarheid van de oefeningen door oordeelkundige keuze van de therapeut, kan telkens een b:epaald doel worden n~gestreefd . Elk onderdeel bevat zowel eenvoudige als complexe oefeningen. 106.
Frequentie, utiliteit en combinatiemogelijkheid zijn de drie opvallende uitgangs. punten van deze therapie. De meest oefeningen zijn zonder meer toepasbaar in het Nederlands, enkele bepaalde grammaticale Duitse eigenheden daargelaten. G.v.M.
•
H. - H., BAUMAN-WÄNGLER J. : Phonetische Logopädie. Die Behandlung von Kommunikationsstörungen auf phonetischer
WÄNGLER
Grundlage. Aflevering 1. Carl Marhold, Berlin, 1984, DM 37,-
Om de drie maanden zal een nummer verschijnen in deze reeks van 13 afleveringen met elk 96 blz.
Het eerste exemplaar bevat van1 tot 2.2.2. : "Elemente" tol: "S-Lautbildungen und ihre Störungen"_ In het woord vooraf wordt vermeld dat het om een louter praktische opzet zal gaan. Het uitgangspunt is fonetische-fysiologisch; de auteurs bepleiten vernieuwing en ook herontdekking van veel fonetische inzichten die tijdelijk op de achtergrond zijn _geraakt. Het eerste hoofdsuk draagt als titel "Elemente", waarin we kunnen aantreffen: communÎcatie en communicatiestoornissen, diagnose, therapie, fonetiek. Het gaat om wetenschappelijke beschouwingen die voorai de omSChrijvingen willen scherp zetten, definities afbakenen en randbegrippen situeren. Het deel "fo. netiek" is het Uitgebreidst met zowel fysiologische als centrale grondslagen. Voor studenten logopedie kan dit een initiatie zijn, voor logopedisten zijn de meeste aangebrachte zaken bekend en kan dit hoofdstuk slechts als heropfrissing worden gezien. Hoofdstuk 11 heet "Artikulationsstörungen". Een uitgebreide inleiding (Vorbemerkungen) beschrijft de normale auiculatie-ontwikkeling van het kind (met inbegrip van psychomotorische ontwikkeling). Het tweede paragraaf heet "Dyslalieën", waarvan .vooreerst definitie en indeling worden gegeven, gevolgd door S-klanken en hun stoornissen. Over het laatste kan nog geen oordeel worden gevormd, daar het probleem in de volgende aflevering ter sprake zal komen. Algemeen valt op dat deze eerste aflevering zeer veel wil zeggen in _zeer weinig bladzijden, iets dat niet kan. De pakketten "fonetiek" en "ontwikkeling van de kinderspraak" b.v. zijn te beknopt om de huidige opvattingen te kunnen weer. geven; ze zijn daarenboven op klassieke leest geschoeid. Het kan worden verde. digd de grondslagen van nul af aan te willen beschrijven; in een reeks die voor afgestudeerden bedoeld is, lijkt me dit overbodig. Over de concrete waarde van het geheel moeten de volgende afleveringen uit. sluitsel brengen. G.v.M.
107.
•
LEISCHNER A. : Klinische Sprachpathologie. Patholinguïstica 10,503 blz., DM 78,. W. Fink Verlag, München, 1984.
Dit werk bevat artikels van prof. leischners werk op het gebied van de afasie; de auteur is verbonden aan de Rheinische Klinik für Sprachgestörte te 80nn. Het eerste deel schetst de geschiedenis van het afasie-onderzoek (14-39), het tweede bevat artikels over de relatie tussen neurologie, psychiatrie en Iingu istiek (40.87). Deel drie geeft de klinische beschrijving van afasie. deel vierde therapie (154-192). Agrafie en alexie als onderdeel van afasie komen aan bod in deel vijf (194.2851, afasie en asymbolie in deel zes (286-465). Tenslotte worden de spraakstoornissen van de kinderleeftijd beschreven in deel zeven (466-499). Het werk bevat dus losse publicaties van de auteur. die telkens in voornoemde categorieën werden ondergebraCht. Vandaar de wat vreemd aandoende vormgeving en de uiteenlopende data variërend van 1943 tot 1977. Als compendium vinden wij informatie vanaf de taalontwikkelingsstoornissen tot de taalstoornissen op oudere leeftijd. De rijke documentatie en de gevalsbesprekingen (over 30 jaar ervaring opgedaan) bieden zowel voor grondslagen, diagnose als therapie, een duidelijke illustratie. Dit werk overstijgt de strikte spraak- en taaldisciplines, daar Leischner ook andere symboliek verwerkt. Het kan worden beschouwd als een grondige documentatiebron voor de vele facetten van afasie, echter niet als handleiding voor de therapie. Bepaalde artikels zijn verouderd en werden wellicht eerder als hommage aan de auteur opgenomen, andere zijn zwaar om lezen, maar vele getuigen van doordacht. heid en inzicht van hoog gehalte. GYM.
•
SCHALCH F. : Schluckstörungen und Facialisláhmung. Therapeutische Hilfen. Gustav Fischer Verlag, Stuttgart, 1964. 123 blz., 82 foto's, 14 tekeningen; DM 36,-
De schrijfster, een Zwitserse logopediste, steunt in dit werk op cursussen van de Engelse Kay Combes, over de therapie van facialisvedamming. Het boek omvat neurologische functies van gelaat en mondstreek, een pathogenese van dysarthrieën en' een uitgebreide oefen gang. De therapie omvat: lichaamshouding voor het eten, oefeningen voor de mondstreek, eten, mondhygiëne, passieve bewegingsoefeningen, actieve bewegingsoefeningen. Als kritiek kan de te beknopte beschrijving van perifere en centrale dysartrieën en van apraxie worden geopeerd. Daartegenover staan dan echter de prachtige illustraties, de concreet aangebraChte oefe-ningen, die voor logopedisten en ergotherapeuten in kliniekverband werk. zaam, -bijzonder waardevol zijn. Veel van de oefeningen zijn overigens bij allerlei andere articulatorische moeilijk. heden te gebruiken. Dit is een praktisch, bruikbaar werk dat de therapie duidelijk nieuw leven inblaast. GYM.
108.
•
SCHÄFE RSKÛPPER P.: Pathophysiologie und Therapie des Stotterns. 324 blz., Carl Marhold Verlagsbuchhandlung, Berlin, 1982.
De ondertitel
van dit boek luidt:
"Die sprecherzieherische
Beeinflussung des
Stotterns aut der Grundlage der vorliegenden Forsehungen und eigener Untersuchungen zur Intonatien ",
De nadruk ligt in dit werk op therapie die zich rechtstreeks richt op het spreek. verloop. in het bijzonder op de intonatie.
Hoofdstuk [ start met definities van stotteren; choJogische, klinisch-psychologische,
zowel beschrijvende, gedragspsy-
psychoanalytische
omschrijvingen
worden
aangebracht, gevolgd door een eigen definitie. Hoofdstuk 11geeft de symptomen: spraaksymptomen, stoornissen van de ademhaling, de stem, de articulatie, meebewegingen, psychologische en psychosomatische reacties, sociaalpsychologische en somatische afwijkingen. Opmerkelijk is hier het fragment over de stemklank en de suprasegmentele factoren, alsook de individueel,psychologische verschijnselen, die zeer overzichtelijk geschetst worden. In hoofdstuk 111 "Bewertung und Entwicklung" worden de opvattingen van Bloodstein en Fröschels en de inkadering van het stotteren als communicatiestoornis van spraak en taal, besproken. De oorzaken komen in hoofdstuk IV aan bod. De nadruk valt hier op het multi. factorieel aspect: zowel spraak, individuele als sociale moeilijkheden ontwikkelen zich op basis van een organische oorzaak. Hierbij aansluitend volgt dan de behandeling die zowel symptomen als oorzaken moet aanpakken. Er volgen aanwijzingen voor medicamenteuze therapie, psychologisch georiënteerde therapie (Fernau.Horn) en resocialisatie (Wendlandt). Meer dan principes en enige verklaring wordt niet gegeven. De hooldbrok valt echter op de behandeling via INTONATI E van de zin. De auteur kwam tot de bevinding: (a) bij stotteraarS is er op het niveau van de syllabe een correlatie te v"lOdentussen het grondfrequentieverloop en de moeilijkheidsgraad van de spreeksituatie ; (bI in bisyllabische woorden is er onzekerheid over het leggen van het woordaccent; (c) het eerste woord van een zin wordt in 55 %der gevallen bij stotteraars beklemtoond; slechts in 25 % der gevallen bij niet.stotteraars; (d) de grondfrequentie daalt meer bij niet-stotteraars indien lezen, naver. tellen en gesprek worden vergeleken. Zijn behandeling steunt hierop: een therapie voor jeugdigen en volwassenen die zich richt op directe -inwerking van het spreekverloop, de intonatie centraal stelt, en die in andere methoden kan worden ondergebracht. We vinden respectievelijk ademhalingsoefeningen (6 oef.). ontspanningvan spraaken stemorganen (21 oef.), fonatie-oefel1ingeri (7 oef. L resonantie (12 oef.), spreekoefeningen waarin de intonatie centraal staat (30 oef.), perceptie-oefeningen (3 oef.), inwerking op symptomen (3 oef.). Uiteraard is een onderzoek van 25 gevallen ontoereikend om dit als een reële the. rapie te bestempelen. Maar de auteur brengt een duidelijk gestructureerd behan. delingsplan, dat met zeer concrete oefeningen kan worden uitgevoerd. M.L een methode die samen met p'sychische inwerking gunstig kan uitvallen. De nadruk leggen op intonatie is het nieuwe aspect; dit gebeurt hier via duidelijke systematische aanpak.
G.V.M.
l09.
•
RI CHTE R E. : Sa lemen Kinder sprechen . Die normale und.die gestörte Sprachentwicklung. Reihe "Kinder sind Kinder", bd. 9, 90 blz., DM 12.50. Ernst Reinhardt Verlag, München/Basel, 19B4.
Dit boekje richt zich tot ouders en leerkrachten en beoogt een overzicht te brengen van de spraak. en taalevolutie bij kinderen, gevolgd door vertragingen en afwijkingen
binnenin deze ontwikkeling.
Na een beknopt woord voor~f tot de ouders, volgt een hoofdstuk dat begrippen wil verklaren over taal en spraak (12-17). o.m. betekenis van taal, taalverstaan, psychische ontwikkeling, onderscheid taal.spraak-stem, motoriek. Hoofdstuk
3 schetst de voorwaarden
tot normale ontwikkeling:
gehoor, spreek-
motivatie, voorbeeld en nabootsing, omgevingsfactoren (18-23). Hoofdstuk 4 heet "Die normale Sprachentwicklung" (24-49) en beschrijft eerst de evolutie van de zuigelingleeftijd, van het kind van 2 3 jaar, en van het kind van 4-5 jaar. Hoofdstuk 5 beschrijft het onderzoek van de spraakontwikkeling in " drie perioden: gedurende het eerste levensjaar, gedurende het 2e en 3e levensjaar en vanaf het 3e jaar tot aan het schoolgaan, .Dit hoofdstukje is nieuw en bevat richtlijnen en eenvoudige spelletjes die de moeder/opvoedster bij het kind kan toepassen, Deel 11behandelt de gestoorde spraakontwikkeling, o.m. vertraagde spraak, articulatiestoornissen, dysgrammatisme, stotteren op voorschoolse leeftijd, secundaire gevolgen van een spraakstoornis, algemene aanpak, onderzoek, "officiële" behandeling, richtlijnen voor omgang met een spraakgestoord kind en twee voor beelden van een sterk vertraagde spraakontwikkeling. Voor de praktijk van logopedisten verscháft dit werkje geen nieuwe elementen en valt uiteraard vulgariserend uit. Voor ideeën omtrent te geven richtlijnen aan ouders en opvoedsters kan het echter een interessante bijdrage zijn. Het leest vlot en de vele praktische oefeningen en tips zijn onmiddellijk door te spelen. 4
4
G.v.M .
. 110.
MEDEDELINGEN MENSEN die niet kunnen SPREKEN hebben heel wat te ZEGGE~
door Agnes De Bosschere. Els Ringoo!. Lieve Van Roose. Lieve Weets, René De Wever. Een basiswoordenschat van 630 piktografische uitgewerkte prenten, samen met een reeks oefeningen. spelen, verhalen, situatiekaarten, samengesteld met deze prenten en hun vergro. tingen.
200 pagina's praktisch bruikbaar materiaal ten behoeve van de kommunikatie met en door mentaal gehsndicapten. . (O.a. ontwerpen van kommunikatieflap. uitlokken natuurlijke gebaren, samenstellen van aktiviteitenbord, e.dJ .. Geinteresseerden kunnen de bundel bestellen door storting van 500,- frank of 28 gulden (joel. 100,- frank of 5 gulden verzendingskosten) op rekeningnummer 734/334 34 23/36 (Raiffeisenkas Heverlee - Ter Bank) van Totale Kommunikatie, Toverbergstraat 7/8, 3008 Veltem-Beisem. Eenkommunikatieflap
KATHOLIEKE Afdeling
kost 130,- frank of 7 gulden (jneL verzendingskosten).
VLAAMSE
HOGESCHOOL
Logopedie
Referentie : PROCEEDINGS Internationaal Logopedisch Congres (Antwerpen, 22 en 23 april 1983),Antwerpen: K.V.H., Post graduate Logopedie, 1984. - VI. 354 p. : ill.
Hoe te bestellen : door storting van 400,- Bfr. (Nederland: 30 gulden) op bankrekeningnummer 403.3062091. 68 van de "post graduate Logopedie, K.V.H." met vermelding "Proceedings I.L.C." (verzendingsonkosten zijn inbegrepenl.
SYMPOSIUM
TER
GELEGENHEIO
VAN
25 JAAR
UTRECHT ONDER DE TITEL ..FONIATRIE Plaats Tijd Kosten
: AANDACHT
FONIATRIE
AAN
OE R.U:
:
VOOR DE MENS OF. DE STOORNIS"
: Transitorium 1, de Uithof, Utrecht : vrijdag 22 juni, 09.30 uur : 50,- gulden inclusief lunch en symposium-verslag.
In een plenaire ochtendzitting en twee parallel zittingen in de middag zal de vraag worden besproken wanneer de aandacht zich mag beperken tot een organische afwijking of een functiestoornis, en wanneer het gewenst is de gehele persoon van de patiënt (en zijn interactie met de omgeving) in de diagnostiek en de behandeling te betrekken. Het symposium is bestemd voor allen wier opleiding of beroep hen in aanraking brengt met stem., spraak- of taalgestoorden. Tijdens -en na de lunchP$uze zal er gelegenheid zijn in de grote overdekte ruimte tussen da collegezalen informatie.stands te bezoeken van drie patiëntenverenigingen. Tussen 2 en 4 uur 's middags zijn bij de informatie-5tands ook bezoekers welkom die niet aan het symposium deelnemen. Belangstellenden voor het symposium kunnen schriftelijk een aanmeldingsformulier opvrs. gen bij: Academisch Ziekenhuis, Afdeling Foniatrie, Catharijnesingel 101,3500 CG Utrecht Op dit formulier wordt tevens nadere informatie gegeven over het VOlledige programma op die dag en de wijze van betaling.
111 :
Philips Audiometers
Audiomètres Philips
een compleet programma
unegamme complète
NV. Philips SA. Dept.! Afd. Audiophonologie 2, Placede Brouckère/Brouckèreplein 2 1000 Bruxelles/Brussel 112.
LAPPERRE
gespecialiseerd in hoorapparaten sinds 1948.
Uitgebreid gamma hoorapparaten:
kasttoestellen, oorhangers, alles
in het oor en intra kanaal.
Exclusieve verdeler van Phonak apparatuur en het FM Phonic EST Systeem, waardoor de integratie van de slechthorende
in het Nor-
maal Onderwijs vergemakkelijkt wordt. Grote keuze van screening, semi.klinische en klinische audiometen. Ruime keus impedantiemeten. Specifieke audiometrische
apparatuur
yoor vroegtijdige opsporing
en onderzoek van baby's en kinderen. Reëducatieapparaten
voor therapie bij gehoorgestoorde
en dove
kinderen zoals SUVAG, VISIBLE SPEECH. Reëducatieapparaten
voor therapie bij spraak. en taalgestoorden.
Apparatuur voor het behandelen van sternstoornissen.
LRPPERRE
Zuidstraat 2,1000 Brussel. Tel. : 02/513.90.30
INHOUD Over lichaamstaal, grafisch gesprek en differentiële diagnose in opvoeding en onderwijs van dove kinderen en jeugdigen P. De Baere
57
Voorstel van een stotterprobleem-profiel G. Van Maele
69
De vaktaal van de logopedist P. De Meyere P.H. Damsté
78
Presbyacusis : Nieuwe inzichten in onderzoek behandeling M. Peleman
en
89
Boekbesprekingen
100
Mededelingen
111