TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE &
AUDIOLOGIE 21ste Jaargang
-
nr 1 - februari
1991 -
Afgiftekantoor
driemaandelijks
Gent X
tijdschrift
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1991 Uitgave van de Opleidingen logopedie Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen Gent Hoger Rijksinstituui voor Paramedische Hoger Technisd1lnstituut Brugge
Katholieke Universiteit
Beroepen
Gent
Leuven
Kalholieke Vlaamse Hogeschool Ar1twerpen en van de Vlaamse Vereniging voor logopedisten REDACTIE H. Chanuain, ass. in de Psychologie. Logopedie
gagr.
C. elae! - lambert. lic. en gegr. Logopedie P. CorthaIs,lic. en gegr. Logopedie F. Oebruyne. prof. dr. Otorînolaryngologie l. Heylen, lic. en gegr.logopedie
C. Hylebos. gegr.logopedie M. Pereman, Ut. en gegr.logopedie l. Simoens. gagr. Logopedie G. Van Maele. he. en gegr.logopedie J. Verstraete, Iic. en gegr.logopedie REDACTIE~ ADRES
G. Van Maele, De Waterwilgen 9. 8310 BnJgge (BeIgil) Publicaties in drievoud dil adres in t9 zenden
aan
WETENSCHAPPELIJKE RAAD M. CaUens. prof. dr. Neurofysiologie
L Engels.
prof. dr. LinguTstiek
G. Forrez. prof. dr. Fysica
L Plassdlaer1, lic. Pedagogiek, gegr.logopedi9
E. Thiery, prof. dr. Neuropsychiatrie J. Tyberghein, prof. dr. OIorinolaryngoiogie F. Van Besien, dr. Gefm.
Filologie
J. Van Borse!, lic. Germ. Filologie. lic. NeurolinguTsliek P. Van Cauwenberge, prol. dr. OIonnolaryngologie P. Bastijns. dr. Psyd'lologie.lic. Logopedie
M. Claeys. lic. Orthopedagogiek. L. Moerman - CoeISier, lic. Germ. Filologie A.M. Sd1aer1aekens. dr. Germ. Filologie. W. Wellens, dr. Neuropsychiatrie P. De Baefe, lic. Orthopedagogiek J. Adriaens. gegr. Logopedie W. Brans, gegr. Logopedie R. Stas, lic. en gagr. Logopedie
BESCHERMCOMrTE M. Van de Heyning-Van Haesendord. rijksinspectrice disch hoger onderwijs L. Ulens, ere-inspeaeur rijkstechnisch onderwi}s De directies van de opleidingen logopedie
sewndairen
hoger onderwijs,
he. Logopedie
coOrdinatof
param&-
ABONNEMENTEN - Belgiê: Oe abonnementsprijs bedraagt 375 fr. per jaar (250 fr. \lOOf' stud~ten) te belalen op rekening 380-080005469 van "TIjdschrift voor Logopedie en Audiologie-. - Buitenland: De abonnementsPrijs bedraagt.5O B. fr., te betalen op reltening 380-0900054-69 van "Tijdschrift voor Logopedie en AudlOlogie-, Oe Waterwilgen 9. B-8310 Brugge (Belgiê) (Bank Brussel Lambert). OverSchrijvVIgskOSIBn \I'0OI" rekening van de abonnent. OVERDRUKKEN De auteurs ontvangen tien exemplaren van hun artikel; extra-overdrukken kunnen gevraagd worden bij het inzenden van de kopij, en worden in rekening gebractlt. Overname van artikels WOfdt slechts toegestaan na schrih.elijke o'Vefeenkomsl met de redactie. AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het Tijdschrift \lOOt Logopedie en AudIologie publiceef'l8rttkels i.V.m. preventie. diagnose. lherapie van en experimenten omtrent spraak-. taal-. stem- en gehoorproblemen en aanverwante gebieden. De teksten moeten getypt zijn mei ruime spatie en kandijnen. Elk artikel wordt voorafgegaan door titel van het artikel, naam en functie van de 8uteur(S). Verwijzingen in de leksl gebeuren door vermelding van de naam van de auteur(s), ge'llOlgd door het jaar van publicatie. Bij elk artikel worden een Nederlandse (eventuee{ oolc. Engelse) samenvatting gevoegd. een alfabetisch gerangschikte bibliografie, alsook hel correspondentie-adres. Be()O(deiing wordt door leden van het leescomité uitgevoerd. Bij publicatie ontvangt de eerste auteur gratis Den exemplaren. CNername van artikels wordt slechts loegestaan na schriheiiJke overeenkomst met de redactie. De manusaipten moeten in drievoud gezonden worden naar het r&dactie-adres. ISBN.
0304-4971
VAN DE REDACTIE
In dit
nummer,
waarmee
we de éénentwintigste
inzetten, vindt u vooreerst een artikelgetiteld Het werd ons bezorgd door Jan Schelrls, tiecentrum
van
jaargang
'Psychomotoriek
en Leerstoornissen',
van
psycholoog-directeur
voor Spraak- en Gehoorgestoorden
ons tijdschrift
het Revalida-
te Gent. De tekst is gebaseerd
een lezing die hij, samen met logopediste Nadja Brocalus,
op
op 19 oktober 1990 in
hel Hoger Technisch Instituut te Brugge hield, Daarin wordt hun visie op psychomotoriek duidelijk gemaakt.
Ons tweede artikel is een inzending Heemstede
mevrouw Rènl Dharmaperwlra.Prlns
uit
(Nl.). Als docente afasie aan de opleiding Amsterdam, verbonden aan
de Hogeschool Akoepedie, 'Research
van
van
Amsterdam,
sector Gezondheidszorg,
brengt ze hiermee een bijdrage en Vernieuwing
afdeling Logopedie!
van
naar aanleiding
in de Afasietherapie",
een voordracht
voor de "Vereniging
Afasie" te
Gent.
Een derde artikel, getiteld 'Nederlandstalige gegradueerde
en licentiaat
logopedie,
kindertaaltests',
sinds september
is
van
Jo Verstraete,
1990 docent
aan de
opleiding Hli te Brugge. Hij levert hiermee een concrete bijdrage voor de praktijk omtrent het onderzoek
van
taalstoornissen.
In de rubriek 'Ter Informatie' wordt een interview gepubliceerd psycholoog-directeur
en Wim Storme, maatschappelijk
Centrum 2 te Tielt afnamen
van
docenten
van
hun redactie voorzien Daarop
van
commentaar
volgt de beknopte voorstelling
werker
de opleiding
Deze tekst werd in december 1990 reeds in 'Caleidoscoop'
dat Raf Vandeputte,
van
het Vrij PMS.
logopedie te Brugge.
(33-36) afgedrukt, en van
dat wij eveneens afdrukken.
van
een bundel prenten' Mensen die niet
kunnen spreken hebben heel wat te zeggen' door medewerkers
aan MPI Terbank
te Heverlee.
Wil biJ adreswijziging
het nummer
van
uw'adresstrookje
vermelden.
1
TIJDSCHRIFTVOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1991 (21).1
PSYCHOMOTORIEK
EN LEERSTOORNISSEN
Jan Schei ris Psychomotoriek kan men omschrijven als 'de koppeling tussen allerlei psychologische processen. zoals cogn~ie. emotie en motoriek' (Nakken, 1982, p. 52). Toegepast
in de hulpverlening
gemeenschappelijke
hebben psychomotorische
theorieën
een aantal
kenmerken:
1. ze maken gebruik van het grofmotorisch
handelen, waarin lichaamsbewustzijn
en -kennis centraal staat: het is noo~ .zomaar" een activite~, handelen met nadruk op het middel, het lichaam:
het is motorisch
2. de oefeningen maken deel u~ van een programma; oefenen gebeurt gestructu3.
reerd; de oefeningen
hebben de bedoeling
de motorische en sensorische
kwal~eit te
verhogen: beter bewegen en (door) beter waarnemen: 4. ze gaan ervan u~ dat de psychomotorische ontwikkeling de basis vormt voor het kunnen verwerven van .hogere" vaardigheden (b.v. lezen). (naar Fleming, 1972. in Eggert, 1990). Voorbeelden van theorieën die een oorzakelijk verband leggen tussen bedoelde .basisvaardigheden" en .hogere vaardigheden" zijn deze van Kephart. Hendriekx. Mesker e.a ..
1.
Wat ziJn hierbij de onderliggende
opvattingen
over ontwikkeling?
1. 1. OntwikkalingspsychoJogisch De bron van voornoemde benaderingen ligt duidelijk in de ontwikkelingspsychologie van Jean Piaget. Zijn theorie kan bondig als volgt samengevat worden: 1. de ontwikkeling verloopt circulair; ze start bij de aangeboren kennis (reflexniveau) en groe~, via spontane interactie met de omgeving, u~ tot een hoger niveau. D~ gebeurt via een proces van organisatie en adaptatie. Het adaptatie-
2
proces bestaat hierin dat het individu de eigen kennisstructuren toepast op de omgeving, m.a.w. de omgeving actief benadert vanuit de eigen mogelijkheden (accomodatie). Daarna volgt het moment waarop het organisme deze toepassing assimileert en zo de oorspronkelijke
kennisstructuren
verruimt. Acommodatie
zijn dus de twee momenten in het aanpassingsproces lingsproces). De kennisstructuren
en assimilatie
(of: leerproces, ontwikke-
worden dan met de nieuw opgedane
ervaring verrijkt via
een reorganisatie. Er worden nieuwe structuren gevormd op basis van een 2.
herwerking van de oudere (Piaget noemt kennisstructuren .schema's"). Deze circulariteit leidt tot de opbouw van cognitieve niveaus die hiërarchisch georganiseerd zijn en elkaar opvolgen Deze stadia zijn: de sensomotorische
in een vaste sekwens van stadia.
intelligentie (0 tot 2 jaar),
de pre-operationele periode (2 tot 7 jaar), de concreet-operationele periode (7 tot 12 jaar), de formeel-operationele periode (na 12 jaar), elk met hun eigen kenmerken. De basis van de ontwikkeling is dus duidelijk het samenspel van waarnemen en bewegen. Na twee jaar komt het kind hiervan los en wordt het denken (het denkend handelen) geleidelijk aan autonomer t.a.v. van de perceptie en de motoriek. Een voorbeeld: de kenmerken van het pre-operationele denken: Dit denken staat nog niet volledig los van de concrete ervaringswereld. aan "autonomie"
Dit gebrek
komt tot uiting in volgende kenmerken:
het denken is egocentrisch: het gaat uit van het kind zeil zodat het nog niet het gezichtspunt van de ander kan innemen. Dit beïnvloedt alle terreinen, b.v. het sociaal gedrag (subjectieve moraal) en het waarnemen van de ruimte (b.v. de fouten bij het benoemen van links en rechts bij een persoon die recht tegenover het kind z~) het denken is gecentreerd: het kind kan niet gelijktijdig rekening houden met meerdere elementen, b.v. als je het twee doosjes toont, één met tien witte schijfjes en één met drie zwarte schijfjes en je vraagt "waar zijn er meervan; w~te of zwarte?", dan is het kind nog in staat een juist antwoord te geven; vraag je "waar zijn er meer van: witte of schijfjes?", dan is het antwoord .witte": het kind kan immers niet gelijktijdig rekening houden met éndeklasse "schijfjes" én de subklassen .witte" en ..zwarte". het denken is niet gericht op transformaties of relaties maar op toestanden: het denken is .statisch", b.V.: in de conservatieproef met de glazen laat het zich misleiden door de perceptuele indruk dat er in het smalle glas méér vloeistof z~ (de waterstand is hoger dan in het brede glas). Het 'Iet immers enkel op de toestand (de waterstand) en niet op de transformatie (het
3
overgieten van eenzelfde
hoeveelheid water) of op de relaties (de stijging
in hoogte is afhankelijk van de breedte van het glas); het denken is hierdoor irreversibel: het is een denken van .stap tot stap", van "toestand 1 naar toestand 2., zonder oog te hebben voor de onderlinge relaties en wordingsprocessen.
Als men geen
zicht heeft op hoe een
bepaald effect bereikt wordt, kan men uiteraard ook niet terugkeren
in d~
proces. (zie b.v. RavelI, 1970 en Inhelder en Piaget, 1973).
De basiskenmerken: circulariteit, hiërarchische organisatie van kennisstructuren en de stadiatheorie,
zijn elementen die van de psychomotorische
ontwikkelingstheo-
rieën ook het fundament u~maken. D~ zien we b.v. aan het analoog woordgebruik bij de benoeming van de stadia in de verschillende benaderingen, letterlijk of inhoudelijk (b.v. senscmotorische periode wordt de .motorisch-sensorische" en .motorisch-perceptuele" hart), wordt .practognosie", .perceptognosie" (Hendrickx enz.) ..
fase (Kep-
Men kan hen vertalingen van Piaget noemen, met een sterke nadruk op het belang van de sensomotorische periode en met invulling vanuit de motoriek en de neurologie (b.v .• (... ) de latere interactie met de omgeving" steunt (... ) op de vroegere interacties met de omgeving" en.ln de orthodidactiek betekent dit, dat wij een kind, dat b. v. leesstoornissen heeft, niet in de eerste plaats helpen door het meer en vaker te laten lezen, maar door het herstellen van de beschadigde of minder ontwikkelde basisvaardigheden en generalisaties waarop de (inter)actie lezen rust", inleiding tot Kephart, 1971, p. 17).
Gaat dit ontwikkelingsmodel
nog op?
Om hierop te antwoorden werd zo u~voerig ingegaan op de theorie van Piage!. Zij levert immers de basispijlers en hierover is veel wetenschappelijk onderzoek
verricht. Enkele voorbeelden: gegevens
uit de ontwikkeling
van da motoriek:
er zijn geen gegevens
te
vinden die een vaste, hiërarchische opbouw van de motorische ontwikkeling aantonen. Er zijn zoveel individuele variaties in de kwaliteit en het tijdstip, dat enkel als zekerheid een chronologische lijn overblijft, waarbinnen niet kan gesteld worden dat een vroegere ontwikkelingsstap een noodzakelijke voor-
waarde zou zijn voor een latere (..Naarmate er meer gegevens bekend geraken over de natuurlijke historie van de motorische ontwikkeling (... ) wordt het steeds
duidelijker dat van een vaste volgorde en van een vast tijdschema van deze ontwikkeling
geen sprake is" (Touwen, p. 20)).
Men zou kunnen stellen dat indien de "duidelijkheid" die hiërarchische
4
modellen in
de ontwikkeling
brengen, niet meer opgaat voor een relatief eenvoudig ontwikke-
lingsgebied, dn a fortiori geldt voor modellen die verder willen gaan en vandaaruit menen ook de hogere functie-ontwikkeling te kunnen verklaren.
•
gegevens vanuit de handelIngspsychologie In deze benadering legt men de nadruk op de voorwaarden
waaraan
een
leerstnuatie moet voldoen om doe~retfend leren mogelijk te maken en niet op de eigen-aardigheden van het kind zelf. Binnen de theorie omtrent de "opbouw van de mentale handelingen" (Gal'perin, zie van Parreren 1981, 1984) is veel gecontroleerd empirisch onderzoek gebeurd, waaruIl blijkt dat de door Piaget gestelde ontwikkelingskenmerken niet langer houdbaar zijn. Replicaties van b. v. conversatieproeven lieten duidelijk zien dat kinderen die, volgens de hiërarchische stadiatheorie nog niet operationeel konden denken, wel problemen konden oplossen waarvoor transformatiegerichtheid, gelijktijdigheid en reversibel den-
ken vereist waren. Deze veranderingen die men bereikte via het opzetten van een goed gestructureerde leersnuatie, waren generaliseerbaar, konden dus toegepast worden op problemen die niet aan bod kwamen in de experimenten.
•
gegevens vanuit de ontwikkelingspsychologie: Veelonderzoekswerk bij zeer jonge kinderen (b.v. Bower, 1981) toont aan dat babi es reeds over heel wat informatie beschikken inzake vormen, afstand, snelheid e.d., in tegenstelling met wat men zou verwachten op basis van een hiërarchisch ontwikkelingsmodel: alle kennis moet immers via de sensomotorische interactie met de omgeving stapsgewijze worden opgebouwd. Basisvoorwaarde hiervoor is dat het kind over de nodige sensorische en motorische kwaliteiten beschikt om dit te doen, wat hier, gezien de zeer jonge leeftijd van de kinderen, niet het geval kan zijn.
un de gegevens vanuit de ontwikkelingsneurologie, de handelingspsychologie, de onderzoeken van Bower en ander doorgedreven onderzoek naar .Piaget"-fenomenen, moet men besluiten dat de pijlers van dit model niet langer houdbaar zijn.
Ontwikkeling dient men veeleer te zien als een continu proces en in het daaraan gekoppelde gedrag spelen de taakgerichte
aspecten verbonden met de leersitua-
tie een grote rol. Hierbij moeten we opmerken dat de theorie van Jean Piaget werd ontworpen in een tijd waarin het empirisch onderzoek niet de middelen had die het nu heeft en verliep binnen andere opvattingen over .goed" onderzoek dan nu. Als beschrijving van de ontwikkeling ontwikkeling
blijft Piaget een schatkamer aan gegevens; zijn er fundamentele gebreken.
als verklaring
van de
Het is evident dat hierdoor ook de afgeleide modellen op losse schroeven
komen
te staan.
5
Bovendien krijgt men de indruk dat de psychomotorische deducties teveel benadrukken dat de iatere ontwikkeling op de sensomotorische periode gebaseerd blijft Piaget zelf legt niet steeds een terugkoppel end verband tussen deze periode en de verdereontwikkeling: hij houdt m.a.w. rekening met het fenomeen van de.gevoelige periodes", waarna het niet meer mogelijk is nog invoed u~ te oefenen. Ditvormt een bijkomend
argument
hiërarchisch
voor de stelling dat het geen zin heeft om, binnen
een
model, terug te gaan naar vroegere .stadia" (welke?) om ,leemten" op
hogere niveaus te herstellen. Concluderend
kan men zeggen dat men binnen deze benaderingen
onterecht
van
chronologische relaties causale verbanden heeft gemaakt Men nam m.a.w. te vaak aan dat omdat een kind eerst vaardigheid A verwerft en dan vaardigheid B, dat A ook B veroorzaakt,
er een noodZakelijke voorwaarde van zou zijn.
1.2. Het begrip .lateralisatie" Lateralisatie
is een verwarrend
het suggereert gelateriseerd
begrip;
een proces, daar waar men weet dat vele functies
reeds
zijn bij of voor de geboorte. In deze zin is het beter te spreken van
"lateraliteit", of, wanneer men .'ateralisatie" blijft gebruiken, duidelijk aan te geven dat men het heeft over de manier waarop lateraliteit in de tijd tot uiting komt. lateralite~ kan binnen hetzelfde individu erg verschillen: de lateral~eit kan anders liggen voor taal, hand, voet etc. D~ begrip vormt de kern vanveel psychomotorische begrip naar het fenomeen hemisfeerspecialisatie
theorieën. De vertaling van dit maakt de zaak echter duidelij-
ker. Men veronderstelt blijkbaardat vanu~ de motorische specialisatie (de groei naar een dominant handgebruik b.v.) andere functies worden .mee-gelateraliseerd". Dit vormt de basis van u~spraken zoals .het kind moet gelateraliseerd zijn vooraleer het kan (mag) leren lezen". Bevindingen in de neuropsychologie wijzen er echter op dat men een dergelijke oorzakelijke samenhang niet kan veronderstellen. Hersenen ontwikkelen continu met een grote interindividuele variabiliteit en onder structurele invloed van de omgeving. Men kan niet zomaar stellen dat het ene functiegebied de ontwikkeling
van een ander veroorzaakt. B.V. dat een kind langer dan andere een symmetrisch handgebruik en bovendien ook leesmoeilijkheden vertoont kan verklaard worden door beide fenomenen te zien als een u~ing vM eenzelfde neuropsychologische vertraging of verstoring. Het is aannemelijk dat d~ wijst op een onrijpe of onvoldoende werking van bepaalde verbindingen tussen beide hersenhelften via de hersenbalk: dit bemoeilijkt de integratie in de linker temporale gebieden van wat aud~ief in beide hersenhelften geregistreerd wordt: dit kan rechtstreeks het leren lezen
6
negatief beïnvloeden ol vroeger reeds een spraak-taal-ontwikkelingsstoornis' hebben veroorzaakt die het leesleerproces negatiel beïnvloedt; - d~ belemmert het tot stand komen van een goede werkverdeling en coördinatie van beide handen. (Njiok~jien. 1987). Men heelt hierte maken met verschijnselen die pàrallel, correlationeel optreden en . niet binnen een oorzaak-gevolg verband mogen gezien worden. Hetzellde geldt voor kinderen die bij het lezen veel reversies maken en tevens een motorische ontwikkelingsachterstand vertonen: in de meerderheid van de gevallen heelt men hier te maken met zaken die samengaan en isde.bend - rellex '~lnterecht. Meestal gaat het over een.associatiemoeilijkheid, dus een talig probl~m. Moeilijk lezende kinderen die veel ,omkeringen' maken hebben trouwens beduidend minder last van reversies na een talige training (fonologisch segmenteren) (Vellutino, 1989). In een minderheid van de gevallen duidt d~ op een visueel.~rceptie probleem. Indien tenslotte een motorisch lateralisatieproces, b.v. handigheid, oorzakelijk zou verbonden zijn met de ontwikkeling van hogere mentale luncties. b.V. taal, dan . zouden linkshandigen (dus voor wat dit betrelt rechtshemislerisch dominant) beduidend meer taalproblemen hebben dan rechtshandigen (taal is immers een lunctie die, ook bij de meerderheid van linkshandigen, in de Iinkerhemisleer gemedieerd wordt). D~ is, gelukkig voor de linkshandigen, niet het geval (zie b.V. Dumont, 1984, p. 118). U~zondering hierbij dient gemaakt voor pathologische linkshandigheid. Handdominantie is ook eerder een relatiel begrip: men kan beter spreken van een continuüm dan van een dichotomie (Annett, 1967). Om te besluiten ken men stellen dat, net zoals chronologie niet noodzakelijk causal~e~ u~drukt, ook een corrrelatiel verband niet zomaar tot oorzaak-gevolg relatie kan gepromoveerd worden.
2. Wat Is de wetenschappelijke kwalilelt van het onderzoek en de effectlvl. teil van psychomotorische behandelingen? 2. 1. Onderzoek Men moet vaststellen dat deze theorieën noo~grondig zijn getoetst. Het blijft bij een verzameling opvattingen over ontwikkeling. D~ is u~eraard het begin van elke theorie, het is de eerste lase van de empirische cyclus, maar men moet deze vollooien via toetsing en replicatie, vooraleer ideeën als geldige behandelingsprin. cipes op de praktijk los te laten. Tevens zijn erveel moeilijkheden op hetvlak van hetonderzoek van de kinderen zeil: de afgeleide tests zijn niet gestandaardiseerd, noch genormeerd. De scholing en
7
persoonlijke
interpretatie
van de onderzoeker
bepaak meer het resultaat
dan de
theorie zelf.
2.2. Effectiviteit Alle studies die hierover zijn uitgevoerd laten geen effect zien: psychomotorische therapie binnen een hiërarchisch stadiamodel heeft geen effect op leermoeilijkhe. den en • stoornissen (zie Eggert, 1990, Franken, 19??, Willems, 1984). Als er al een effect is, dan is dit secundair: de prestaties verbeteren doordat het kind . zich beter voelt, meer zeffzeker wordt, de ouders rustiger en positiever met het schools lalen leren omgaan e.d. Dil is een effect dat onafhankelijk is van de gebruikte methode en dus niet als argument voor haar geldigheid kan worden gebruikt (.Furthermore it can be expected that any improvement in these vital areas of a child's personallty will have non.trivial, complex
posltive effects on any other
learning process - but not on lhe basis of a neurological change or an improvement of sensomotor procsssss", Eggert, 1990, p. 101).
3. Waar Is psychomotorlek
bij kInderen
met leerproblemen
dan wel. goed
voor? Zoals hierboven reeds aangegeven kan het zinvol zijn dergelijke kinderen psychomotorisch te behandelen onder volgende voorwaarden: de therapie kadert binnen een totaalpakkeI waarin het leerprobleem, na voldoende breed onderzoek, rechtstreeks wordt aangepakt. Het valt bulten het bestek van deze lezing om hierop verder in te gaan (zie b.v. Scheiris, 1990, uitgave in voorbereiding) . .psychomotoriek' wordt gebruikt binnen een geldig theoretisch kader (de handelingspsychologie), en dus niet binnen de context van hiërarchische stadiamodellen; ..psychomoloriek'
•
kan nuttig zijn om:
de motorische competentie naar het leerprobleem toe)
te verhogen
(evenwel zonder bijbedoelingen
• de sociale competentie1e verbeteren, m,a.w. om initieel
een aantal negatieve secundaire gevolgen van het leerprobleem zoals agressiviteit, extreme introvertie, via dit kanaal te .bestrijden"; de leerhouding te verbeteren: zelfcontrole, aandacht en concentratie. Psychomotoriek kan ook hier een eerste weg zijn om bij deze kinderen een
aanknopingspunt voor verandering te vinden.
8
Voor geleid
hoe
voorgaande
tot gedoseerd
gedachtengang
in het revalidatiecentrum
en o.i. verantwoord
naar de uiteenzetting
van
gebruik
N. Brocatus
concreet
van psychomotoriek,
te verschijnen
heeft
verwijzen
we
in nr 2/91.
Literatuur: Annatt, M" The binomiaJ diSb'ibution ot right, mixed and leh handedness, OUarter1y Joumal of Experimental
Psychology,
nr. 19, 1967, pp. 327 - 333;
Bower T., De waamemingswereld dam;
van het kind. 1981. Wetenschappefljke
Dumont, J., Lees. en spellingsproblemen,
1984, Lemniscaat,
Uitgeverij. Ams ter-
Rotterdam;
Eggen, D., Efficacy of psychomotor training programs for children with speech problems, in: Van Coppenholle H .. en Simons, J. (eds.), Benerby Moving, 1990, Acco, Leuven, pp. 72-98; RavelI, J.H., The developmental Franken, M., Psychomotorische heft. Groningen; Hendriekx,
F., verschillende
of Jean Piagel. 1970, Van Nostrand,
theorieön en trainingsprogramma's.
ongepubliceerde
Kephart, N., e.a., Hekkesluiters, Lurija, A., Grondslagen
psychology
1971,
1977. Wolters-Noord-
teksten en nota's;
lemniscaat.
van de neuropsychologie,
Masker, p" Oe menselijke
Londen;
Rotterdam; 1982, Van Loghum Slaterus,
Deventer;
hand, 1980, Dekker en Van de Vegt, Nijmegen;
Nakken, H., Psychomotorische trainingsprogramma's en hersenbeschadigde motorisch gehandicapte kinderen, in: Psychologen over het kind 5, 1982, Wolters-Noordhoff, Groningen; Njiokitjien, C., Gedragsneurologie Amsterdam;
van het kind, volume 1: K1inisd1e principes,
1987, Suyi,
Njiokitjien, C., Neurologische aspecten van dyslexie en dyscalculie, in: De Meyere, Heylen. L. (eds.), Omtrent Logopedie 6, 1990, VVL, Herentals, pp. 23 - 40; Piaget. J. en InheldeR, B., De psychologie
van het kind, 1973, Leminiscaat,
Scheiris, J., Psyd1omotoriek en Leerstoornissen, WJG, sector Revalidatiecentra, 1986, Gent; Scheiris,
J., Revalidatie
en leerstoornissen,
onuitgegeven
tekst
P. en
Rotterdam;
ten behoeve van het
in voorbereiding;
Touwen, B., Structuur en functie van het zich ontwikkelend ienuwstelsel, in: JennekensSchenkel e.a. (eds), Neuropsychologie in Nederland, 1990, Van Loghum Slaterus, Deventer,
pp. 15 - 31;
g
Van Cranenburgh, B., Inleiding Tijdstroom, Lochem - Gent;
in de toegepaste
Van Parreren, C. en Carpay, J., Sovjetpsychologen ling', 1984, Wotters, Groningen; Van Parreren, Van Parreren,
C. en van Loon-Vervoorn,
neurowetenschappen.
over onderwijs en cognitieve
Denken, 1984, Wolters,
C. en Nelissen, J.M., Rekenen,
deel 1, 1987, De
ontwikke-
Groningen;
1981, Wolters, Groningen;
Vellutino, F. en Scanion, 0., Auditory information processing in poor and normal readers, in: Dumont, J. en Nakken, H. (eds.), Learning disabilities, Volume 2; Cognitive, Sociat and Remedial Aspect 1989, Swets and Zeitlinger, Amsterdam-Lisse, pp. 173 - 182; Willems, C., Neurologische aspecten en beschouwingen voor Orthopedagogiek, 1984,9, pp. 167 - 183.
Correspondentie.
adres:
Revalidatiecentrum
voor Spraak- en Gehoorgestoorden,
10
omtrent leerstoornissen,
Sassevaartstraat
Tijdschrift
37, 9000 Gent
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1991 (21).1
RESEARCH EN VERNIEUWING IN DE AFASIETHERAPIE Rèni Dharmaperwira-Prins
Inleiding Na lang afhankelijk te zijn geweest van andere disciplines zijn nu steeds meer logopedisten betrokken bij research wat betreft afasietherapie. en bij theorievorming over .afasietherapie. Daar het doel
van
afasietherapie
verschoven
is
van
verbeteren
van
taal naar
verbeteren van de functionele communicatie zal steeds meer de nadruk liggen op onderzoek naar het effect van behandeling op de functionele communicatie .. Effectivite~ van therapie is een belangrijk researchonderwerp: welke behandeling heeft effect bij welke afasiepatiënt, in welke omstandigheden. In d~ kader wordt de Standaardcasus Beschrijving van de SAN geïntroduceerd. De technologie heelt zijn intrede gedaan bij afasietherapie. en research is mede gericht op de mogelijkheden
Afasietherapie
van
technische
is voor vele mensen
hulpmiddelen
een ondoorzichtig
zoals de computer.
gebeuren.
Zowel voor
buitenstaanders als voor personen van andere disciplines die door hun beroep met afasie te maken krijgen. Nog afiijd zal de uitspraak: .dat kan de buurvrouw ook" zo hier en daar gehoord worden. Wiens schuld is dat? Natuurlijk in de eerste plaats ons eigen schuld. Wij als afasietherapeuten hebben blijkbaar nagelaten duidelijk te maken wat we precies
doen, en waarom we doen wat we doen. Maar dat is niet het hele verhaal. Want net zoals afasie complex
is, zo blijkt
afasietherapie eveneens complex te zi~n. Afasie is een taalstoornis. Als logopedist behandel je dus de taalstoornis. Fout: je behandefi een persoon met een taalstoornis, en dat maakt in de praktijk oneindig veel verschil. Je hebt met een heleboel andere factoren rekening te houden: vaak met andere stoornissen die gevolg zijn van de hersenbeschadiging die de afasie
Dit artikel is een weergave van deop 27 oktober te Gent gehouden gelijknamige lezing tijdens hel colloquium .Afasie: Be-Handelbaar" ter ere van het 1Q..jarigjubileum van de ..Vereniging Afasie VZW".
11
veroorzaakte;
maar ook met het feit dat je te maken hebt met een persoon met een
bepaald karakter, intelligentie, persoonlijkheid, digheden. Al vanaf het begin van de afasietherapie
en met allerlei persoonlijke omstan-
hebben logopedisten rekening proberen te
houden met dit complex van gegevens, maar dat had tot gevolg dat hun therapie
,
vaak niet de indruk gaf van een taaltherapie, wat het volgens andere disciplines wei behoorde te zijn.
THEORIEVORMING Daar logopedisten
OVER AFASIETHERAPIE van huis uit praktijkmensen
zijn gingen ze zich met theorievor-
ming over afasietherapie bezig houden vanuit de praktijk; ze behandelden afasiepatiënten, en ze probeerden op grond van hun kennis over afasie, opgrond van hun eigen ervaring en van die van collega's, theorieën te ontwikkelen over afasietherapie: op grond van welke gegevens bepaalde afasiepatiënt.
besluiten tot
welke behandeling
voor een
Aanvankelijk zonder eigen wetenschappelijke scholing waren de logopedisten wat betreft het aandragen van wetenschappelijke kennis afhankelijk van andere disciplines. In het begin van de medische wetenschap, met name de neurologie, voor kennis over de hersenen en hersenbeschadiging, daarna van de psychologie,later de neuropsychologie, voor kennis over gedragsstroomissen die door hersenbeschadiging optreden. De wetenschappelijke kennisovertaal werd hen aangedragen door de linguïstiek. En theorieën over leren tenslotte de psychologie en didaktiek. Ideeën vanu~ deze disciplines beïnvloedden de benadering van afasiepatiënten door de logopedist. De door neurologen en neuropsychologen ontwikkelde taxonomieën gingen de basis vormen voor de diagnose (welk afasiesyndroom); de prestatie van de patiënt op door psychologen en linguïsten ontwikkelde taallesten ging in hoge mate de uitgangspunten voor therapie bepalen. Behandelingen, berustend op didaktische theorieën, deden hun intrede'bij de behandeling. Voorbeelden hiervan zijn de VAT en de base-tO-programma's. Ervaring met het behandelen van afasiepatiënten deed logopedisten vaak tot heel eigen behandelingen besluiten, maar deze .intuïtieve" benadering vond niet altijd waardering in wetenschapskringen. De logopedische afasietherapie is echter aan het volwassen worden. Twee belangrijke ontwikkelingen hebben hieraan in hoge mate bijgedragen. In de eerste plaats de steeds betere en - beginnend in de Verenigde Staten - steeds meer univers~air gerichte opleiding van logopedisten die er voor zorgt dat steeds meer logopedisten zich in wetenschappelijke richting kunnen scholen, eigen onderzoek kunnen doen,
en eigen theorieën over afasietherapie kunnen ontwikkelen. Ten tweede de veranderde opvattingen over taal en communicatie die beter blijken aan te sluiten op hetgeen tijdens de logopedische behandeling van afasiepatiënten gebeurt.
12
De ideeën van de universitair geschoolde logopedisten van de Verenigde Staten, gaven in de zeventiger jaren de grote stoot tot de ontwikkeling van behandelprogramma's die hun basis hadden in bevindingen u~ de logopedische praktijk. Theorievorming volgde deze bevindingen. Zo bleek bijvoorbeeld dat afasiepatiënten nog wel kunnen zingen terwijl ze niet kunnen spreken. D~ was de basis voor de .ontwikkeling van de .Melodic Intonation Therapy". Pas daarna werd de theoretische verldaring gezocht: blijkbaar kan de rechter hersenhelft ingeschakeld worden om het spreken (linkerhersenhelft werkt) weer op gang te brengen. D~ leidde op zijn beurt weer tot theorievorming over herstel van afasie en over therapie: wat gebeurt er in de hersenen als de taal zich herste~, en hoe kun je, uitgaande van deze theorie, andere afatische stoornissen behandelen. D~ proces van ervaringen u~ de logopedische praktijk gebruiken om theorieën over afasietherapie te ontwikkelen is op dit moment in volle gang, ook hier in Europa. Welke gevolgen heeft deze ontwikkeling voor research op het gebied van afasie? Doordat steeds meer praktisch werkende logopedisten een universitaire of gelijkwaardige opleiding hebben, zijn zij niet langer .tevreden met wetenschappelijke bevindingen die aangedragen worden vanu~ andere disciplines en die niet aftijd aansluiten bij de praktische afasiebehandeling. Ze gaan dus meedoen met onderzoek,
of gaan hun eigen onderzoek doen.
VERANDERDE
OPVATTINGEN
OVER TAAL EN COMMUNICATIE
De tweede belangrijke recente ontwikkeling binnen de afasietherapie is de verandering in opvattingen over taal en communicatie. Opvattingen die ook vaak weer beter blijken aan te sluiten op hetgeen tijdens de logopedische behandeling van afasiepatiënten gebeurt. In de zestiger jaren was er binnen de linguïstiek grote aandacht voor een aantal taalaspecten, met name de fonologie (klanken), de semantiek (de betekenis van woorden) en de morfo-syntaxis (het maken van zinnen). Dat juist deze drie aspecten veel aandacht kregen kwam niet in de laatste plaats door de onderzoeken bij mensen met afasie die juist met deze taalaspecten zoveel problemen kunnen hebben. Afasietesten, in de zestiger en zeventigerjaren ontwikkeld, onderzochten met name deze taalaspecten. Herstel van afasie wordt nog steeds grotendeels met behulp van deze testen onderzocht het wel of niet vooru~gaan op deze taalaspecten.
en aangeduid, door
Dat er nog andere taalaspecten te onderscheiden zijn die minstens even belangrijk zijn begon pas later door te dringen. Prosodie, taalinhoud, taalgebruik deden hun intrede. Vooral dit laatste, taalgebruik of pragmatiek, krijgt de laatste jaren alle aandacht. Daarmee de realisatie binnen de afasietherapie dat het uiteindelijke doel van behandeling
moet zijn het verbeteren van de communicatie;
en dat bij commu-
nicatie taal niet meer dan een communicatiemiddel is. Weliswaar een voor mensen zeer belangrijk middel, maartoch zeker niet het enige. Want je kunt ook op anderen
manieren communiceren, met gebaren of andere tekens. Ja, het is zelfs zo dat je met anderen niet eens niet-kunt. communiceren, want als er twee of meer mensen
13
bij elkaar zijn is er altijd een vorm van communicatie,
met of zonder woorden. En al
die andere aspecten van taal zoals prosodie en taalgebruik blijken voor een goede communicatie nu juist heel belangrijk. En, nog belangrijker: bij afasie zijn die aspecten niet gestoord.
En zo kwam er een verschuiving: niet alleen onderzoeken wat een afasie patiënt niet kan, maar vooral ook wat hij nog wel kan op het gebied van communiceren. En dan vooral de communicatie in de dagelijkse omgeving, de functionele communicatie. En hoe die functionele communicatie hersteld of verbeterd kan worden door therapie. Daar vooral ook gekeken wordt naar hetgeen de patiënt communicatief wel kan, en of en hoe dat in de dagelijkse leven gebruikt wordt, komt meer naar voren wat de patiënt zelf als probleem
in de communicatie
ervaart. De logopedist
is nog altijd
degene die op grond van onderzoek bij de patiënt bepaalt wat mogelijk en haalbaar is opdat moment, en hoe er aan de problemen gewerkt kan worden. Echter doordat de patiënt de kans krijgt ze~ aan te geven aan welk probleem hij wil werken zal hij daar gemotiveerd
en met waarschijnlijk
meer
verantwoordelijkheidsgevoel
aan
werken.
HET METEN VAN EFFECT VAN BEHANDELING Het therapiedoel
is herstel of verbetering van de functionele communicatie.
Herstel
moet natuurlijk wel gemeten kunnen worden. Want dat is vooral de laatste jaren een belangrijk punt: logopedie wordt meestal vergoed door de ziekteverzekeringen, maar deze eisen steeds meer dat daar een bewijs van effect van behandeling tegenover staat. En zij niet alleen, iedereen heeft er baat bij als een behandeling effectief is. En dan komen we op een moeilijk punt. Want voonu~gang op een linguïstische test was met hertesten vrij makkelijk aan te geven. Maar hoe geef je vooruitgang aan in de functionele communicatie, in de dagelijkse omgeving van de patiënt? De rapporten van familieleden misschien? Maar we waren juist zoveel jaren geneigd geweest alleen onze testuitslagen te vertrouwen, en de rapporten van de
familie als subjectief en onbetrouwbaar opzij te schuiven. Het objectief aantonen van vooruitgang in de functionele
communicatie,
als gevolg
van therapie, is een probleem waar we nog steeds niel goed uit zijn. en waaraan we de komende jaren nog volop zullen moeten werken. Dat het belangrijk is blijkt wel u~ de aandacht die er aan wordt besteed in allerlei voordrachten op internationale
congressen, en in publikaties. Erwarenal in het verleden pogingen ondernomen om de functionele aspecten van communicatie te kwalificeren en te kwantificeren. Ik denk hierbij met name aan de ,Functional Communication Profile', die al in 1969 door Sarno in de Verenigde Staten werd gepubliceerd. Het is geen wonder dat juist deze test, na vele jaren overschaduwd te zijn geweest door taaltesten voor afasie, de laatste jaren door steeds meer afasie-onderzoekers u~ de kast wordt gehaald. Effect van behandeling In het algemeen werd in het verleden aangetoond door een
14
groep behandelde
afasiepatiënten
te vergelijken
met een groep onbehandelde.
Wanneer de eerste groep significant beter scoorde op een test kon worden aangenomen dat behandeling effect had gehad. Want door de groepsgrootte zouden individuele verschillen zoals ernst en duur van de afasie, spontaan herstel, soort behandeling, en persoonlijke omstandigheden verdisconteerd worden. Deze groepsvergelijkingen hebben, afgezien van allerlei "ndere bezwaren waar ik nu niet op in wil gaan, weinig nut voor de logopedische praktijk. Want in de grote groep gaan individuele verschillen verloren. Als gemiddeld de behandelde groep patiënten meer vooruit gegaan bleek te zijn dan de onbehandelde groep, zaten in
die groep die vooruit was gegaan patiënten die veel vooruit waren gegaan, maar ongetwijfeld ook patiënten die geen baat hadden bij therapie. En al weet ik nu dus dat behandeling voor afasiepatiënten zinvol blijkt te zijn, hoe weet ik dan of behandeling behandeling behandeling
van deze patiënt die aangemeld is ook effect zal boeken, en welke de aangewezene zal zijn? En hoe kan ik na afloop het effect van mijn aantonen?
CASUSBESCHRIJVING Om die reden gaat men de laatste jaren steeds meer over tot casusbeschrijvingen: het beschrijven van individuele behandelingen. Publikaties en lezingen getuigen hiervan (MarshalI, 1986). Ik geef hier een voorbeeld van de grafische weergave van zo'n behandeling (fig. 1 j. Op de vertikale as is de communicatie uitgezet: van onmogelijk tot norinaaI. Op de
horizontale as is het aantal maanden na het ontstaan van de afasie aangegeven, en drie toetsmomenten. De beschrijving van zo'n behandeling die tot verbetering van de communicatie leidde is op zichzelf nog geen onomstotelijk bewijs voor de effectiviteit van die behandeling. Want hoe wil je bewijzen dat spontaan herstel, of een helpende echtgenoot, niet verantwoordelijk was voor het herstel? Het aantonen van vooruitgang op zich is dus kennelijk niet voldoende. De volgende weergave is overtuigender (fig. 2). De afasiepatiënt werd met tussenpozen getest, zowel op hetgebruik van mondelinge en schrittelijke taal als op hetgebruik vangebaren. De score is de gemiddelde score van deze drie, uitgedrukt in een percentielscore. Het gaat hier om een 34-jarige man die een afasie kreeg ten gevolge van een ongeluk. Aanvankelijk lag deze man in coma. Hij kreeg logopedie van 3 tot 9 maanden na het ongeval. Omdat hij helemaal niet kon spreken richtte de behandeling zich op het leren van een gebarentaal, en daarnaast het leren gebruiken van een notitieboekje. Door allerlei omstandigheden kreeg hij daarna voorbijna4 jaar geen logopedische behandeling. Er is in dietijd een lichte, maar niet noemenswaardige vooruitgang op de test. Met 52 maanden werd hij weer behandeld: hij leerde omgaan met een "handy-voice": een apparaat dat kunstmatige spraak produceert. Met 55 maanden was hij plotseling weer in staat iets te zeggen. Hij kreeg nog een paar maanden logopedie, daarna werd gestopt met behandeling. Hij werd nog eenmaal getest, 4 jaren later. De scoren waren iets achteruitgegaan.
15
communicatie
normaal
onmogelijk 1 Tl
3
2
4
5
6
T2
fig.
maanden 7 post onset T3 Testmoment
1: behandelverloop
percentielscore 100 90 80 70 60 50 40 30
20 la 3
fig.
16
9
52
55 60 maanden post
"2: behandelverloop van een 34-jarige
108 onset
afasiepatient
Uit deze scoren mag )e wel concluderen dat behandeling duidelijk effect had. Immers: tijdens elke behandelperiode gaat hij voorutl, wanneer hij niet behandeld wordt is vooruitgang minimaal of gaat hij zens achterutl. Opzichzen hoeft een testscore niet veelte zeggen over vooru tlgang in de functionele communicatie. Het kan zijn dat een afasiepatiënt niet noemenswaardig blijkt'te zijn voorurt gegaan op een test, terwijl mensen utl zijn omgeving
rapporteren
dat hij
steeds beter is gaan communiceren omdat hij steeds meer attent is op het spreken van anderen, en vooral met behulp van eenvoudige tekeningen steeds beter zijn bedoeling kan duidelijk maken. Bij de casus van fig. 2 ging het om de weergave over een periode van langere tijd, bijna 9 jaar. Maar als logopedist moetje gewoonlijk voorkorteperioden, meestal een aantal maanden, het nut van je behandeling verantwoorden, tegenover jezelf, de patiënt en tegenover anderen. Vaak is het moeilijk om tijdens een therapieperiode van enkele maanden de invloeden van andere factoren uit te sluiten, zoals spontaan herstel of gunstige omstandigheden
SINGLE SUBJECT
EXPERtMENTAL
thuis.
DESIGN
Om dit bezwaar te voorkómen heeft men een aantal constructies ontworpen, en dan komen we bij het .single subject experimental design" (McReynolds, Kearns, 1983) (Barlow, Hersen, 1984) (Hegde, 1987) (Doehring, 1988). Hierbij wordt de behandeling zodanig opgezet dat duidelijk wordt dat het verschil in scoren alleen het gevolg kan zijn van de therapie, en niet van andere factoren. Om te beginnen wordt een baseline gevestigd (fig. 3): voor het begin van de therapie wordt een aantal malen de prestatie van de patiënt getest op die taak die men wil aanbieden, om er van verzekerd te zijn dat er geen verandering optreedt door spontaan herstel, externe factoren of door gewenning. Dan wordt de therapie gestart, gericht op die taak, waarbij regelmatig de prestatie gemeten wordt. Om helemaal het effect van andere factoren tijdens de behandeling uit te sluiten kan men onder andere gebruik maken van een .multiple baseline design" (fig. 4): de prestatie op een andere taak wordt eveneens gemeten vanaf de eerste keer, maar de therapie daarvan wordt utlgesteld, het blijft in baseline. Na verloop van een aantal behandelingen, hier acht keer, waarbij de prestatie van de patiënt op de behandelde taak duidelijk voorutl is gegaan, wordt aangevangen met de behandeling van het tweede aspect. De prestatie hierop gaat nu pas voorutl, en deze vooruitgang kan niet veroorzaakt zijn door andere factoren, wantdanzoudebaseline niet hetzelfde zijn gebleven. Het kan alleen het gevolg zijn van deze specllieke therapie. Zo zijn er meerdere designs ontworpen. De grafische weergave op zichzelf moet al duidelijk maken dat er van voorutlgang sprake is. Als de voorutlgang zo klein is dat hij niet duidelijk zichtbaar is, maar aangetoond moet worden met statistische bewerkingen, is hij niet relevant voorde praktijk, zeggen de onderzoekers (McReynolds, Kearns, 1983, pag. 126). Op deze manier kan het effect van een bepaalde therapie onomstotelijk aangetoond worden.
17
fig. 3: Single Subject Experimental Design
Taak 1
A
B
50 BASELINE
THERAPIE
40 30
20 10 4
Taak
8
12
A
2
8
BASELINE
25
THERAPIE
20 15 10 5
18
• • • • '*
.. ..
sessie
20
16
".--
>"...
--.....
..
/'
•
.•- T/
4
8
fig. 4:
MUltiple-Baseline
12
16
..
l'
20
Design
-'lil
.*
sessie
Voordeel van zo'n registratie is bovendien dat steeds gemeten wordt wat behandeld wordt. Zo overkom je het bezwaar van het gebruik van formele testen om therapieeffect aan te tonen. Want in deze formele testen zijn lang niet altijd de onderdelen waar je aan werkt terug te vinden. Je kunt bijvoorbeeld het maken van gebaren oefenen, en in de afasietest komt gebaren maken helemaal niet voor. Dus vooru~gang in de behandeling wordt met deze test dan niet gemeten.
Maar ook al zouden we op deze manieronze therapie registreren, dan zijn we er nog niet. Want we blijven zitten met het meten van vooru~gang in de functionele oommunicatie, in het dagelijks leven van depatiënt. Ik denk ze~ dat we op rapporten van personen uit de omgeving van de patiënt wel moeten afgaan. Maar dat het wel
onze taak is om in dit kader nauwkeurige evaluatie-instrumenten te ontwikkelen.
STANDAARD-CASUS-BESCHRIJVING We kunnen ook trachten op andere manieren zicht te krijgen op de effectiviteit van 'afasiehterapie: door zoveel mogelijk behandelingen zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven in al zijn facetten: bij elke behandeling alle factoren aangeven die voor de diagnosestelling, het instellen van de behandeling resultaat van de therapie van belang zijn geweest.
en voor het verloop en het
Wanneer op deze manier voldoende rapportages verzameld zijn kan men trachten door onderling vergelijken tot een u~spraak te komen over welke behandeling effectief is voor welke patiënt in welke omstandigheden. Voorwaarde voor zo'n vergelijking is wel dat de behandelingen op uniforme wijze beschreven worden. In Nederland is kortgeleden voor dit doel een standaard-casusbeschrijving voor afasiepatiënten ontwikkeld. Deze bestaat u~ een aantal formulieren: Een A 1 formulier voor een verslag van het logopedisch onderzoek (fig. 5). Op dit formulier kunnen verschillende gegevens, niet alleen testgegevens, samengevat worden. Behalve de logopedische diagnose kan een communicatie-advies vermeld worden. Dit formulierwordt ingevuld ter afsluiting van een onderzoeksperiode en doet dienst als logopedisch verslag aan logopedisten en derden. Het A2 formulier (hier niet getoond) is een uitgebreide weergave van het logopedisch onderzoek, waarop algemene gegevens (anamnese, medische gegevens) vermeld worden en de scores van de meest gangbare testen/onderzoeken kunnen worden genoteerd. Bij dit A2 formulier behoren sooreformulieren
van verschillende testen. Er is ruimte voor drie verschillende onderzoeksmomenten T1, T2 en T3, zodat herstelverloop zichtbaar kan worden gemaakt. Voor een verslag van de logopedische behandeling is er het B1 formulier (fig. 6). Hierop wordt een korte beschrijving gegeven van de behandeling (doelen, werkwijze, resultaat, advies) en het kan dienst doen als tussentijds - of eindverslag aan logopedisten en derden. Tenslcitte een B2 formulier: Beschrijving van een behandeleenheid (fig. 7). Met
19
Naam logopedist: Behandeladres:
Al
datum:
Verslag van het logopedisch onderzoek van naam: adres: geboortedatum: .. - .. - .. M/V Algemene gegevens (relevante anamnesegegevens neurologische gegevens~ etc.):
afasietest/-oncterzoek: Datum onderzoek: Eerder onderzoek d.d.
/ oorzaak
afasie
/
Afgenomen
(verslag
Observatiegegevens
wel/niet
tijdens
bijgesloten)
de onderzoeks-jtestafname:
SalMmvattinq van de onderzoeksresultaten À.
Begrijpen
van gesproken
B. Begrijpen van geschreven
(nor-
(onmogelijk) (matig) maal) taal: *----*----*----.----*----.----.
taal:
*---*----*--*---.----*---*
I I I
c. Spreken:
*----*--*--*----*----*---*
D. Schrijven:
*----.---*---*--*---*---*
E. Communicatief dwz. :
Logopedische
vermogen:
1--2----3--4---5----6----7
dill
Gestoorde taalnivo('s): lexico-semantiek/morfo-syntaxis/fonologie De stoornis is overwegend receptief/expressief. (verdere) Logopedische "Reden/voorstel:
Communicatie
behandeling
advies:
fig. 5: Standaardcasus
20
is niet/wel zinvol.
beschrijving,
for~ul~er
Al
I
I I I
Naam logopedist: Behandeladres:
B1
datum:
Verslag van de logopedische
naam: geboortedatum:
behandeling van adres: MjV
Beschreven behandelperiode: Frekwentie en duur: Patiënt was wel/niet
Zo ja door: adres: periode: (behandelverslag
eerder
maal per logopedisch
tot week
minuten
behandeld.
tot over die periode is wel/niet bijgesloten)
De laatste onderzoeksafname vond plaats d.d. (onderzoeksverslag wel/niet bijgesloten) Locjopedische diagnose:
Gestoorde taalniva('s): lexico-sernantiek/rnorfo-syntaxisjfonologie De stoornis is overwegend receptief/expressief. Factoren
(psychosociale
factoren,
die voor het behandelverloop
bi jkomende stoornissen
I
etc.)
van belang zijn (geweest):
De logopedische behandeling heeft zich voornamelijk gericht op: o Psychosociale begeleiding van de patiënt en de omgeving. o Verbetering van de gestoorde communicatieve/linguistische vaardigheden. o Compensatie van de gestoorde communicatieve/linguistische vaardigheden. Korte beschrijving Doelen:
van de behandeling.
Werkwijze:
Resultaat
Voorstel
van de behandeling:
voor verdere
Communicatie
behandeling:
advies:
fig. 6: Standaardcasus
beschrijving,
formulier
B1
21
B2
Naam logopedist: Beschrijving
..
van adres:
van een behandeleenheid
naam: geboortedatum: Periode:
datum:
-
.. - .. -.. ..
-
..
M/V
tot
Frekwentie en duur van de behandeleenheid: In totaal bestede tijd: .. uur .. min.
. maal per week
.. min
Problee.stellinq:
Behandeldoei
:
Beleid:
compenseren d.m.v. aanwijzen / gebaren / tekenen verbeteren van de gestoorde taalfunctie: op lex. semantisch /morf.syntactisch jfonologisch verbeteren op pragmatisch nivo
nivo
Werkwijze:
a.
beknopte materiaal:
beschrijving
b.
wijze van aanbieden:
c.
gewenste respons:
d.
met succes gebruikte
van
de
cue(s):
fonematisch semantisch
oefening(en)
door therapeut
incl.
door
gebruikt
patiënt
aanvul zin
gebaar/wijzen
rnondbeeld anders
nl
tekenen
.
eventuele toelichting:
Resultaat: doel van deze behandeleenheid Toelichting:
Voortzetten / bijstellen Toelichting:
/ beëindigen
fig. 7: Standaardcasus
22
bereikt:
ja / neef deels
behandeleenheid
beschrijving,
for~!llier B2
een behandeleenheid wordt een deel vande logopedische behandeling bedoeld waarin aan een bepaald logopedisch doel wordt gewerkt. Het ungangspunt is hier de probleemstelling: het probleem dat de afasiepatiënt ervaart door de taalstoornis. Hierdoor wordt de functionele gerichtheid benadrukt. Herstel wordt gemeten in termen van doelen die men wil bereiken. Door het aangeven van doelen en resuhaat van de behandeling in zijn geheel, en van doel en resultaat van elke behandeleenheid therapie-effect inzichtelijk.
afzonderlijk, wordt herstel zichtbaar en
De standaard casusbeschrijving verloopt dus in grote lijnen volgens een bepaald model, opgebouwd op grond van de huidige theorieën over afasie en afasietherapie. theorieën waarin de meeste logopedisten zich waarschijnlijk
kunnen vinden. Juist bij een zo'n complex gebeuren als alasietherapie moet een model lIexibel zijn. Bovendien hebben we te maken met logopedisten met zeer verschillende achtergronden en werkwijzen. Wil het model voor ieder acceptabel zijn, dan moet het voldoende ruimte laten voor ieders ideeën. Een model is nodig om orde in chaos te scheppen. Wanneer echter een model niet of niet voldoende blijkt te werken zai het moeten worden aangepast. Dat geldt uneraard ook voor dit casusbeschrijvingsmodel. Het zal zijn bruikbaarheid' in de praktijk moeten bewijzen. Het is de bedoeling dat deze formulieren in het Nederlandse taalgebied - dus eventueel ook in Vlaanderen - uitgeprobeerd worden en na verloop van tijd, op grond van ervaringen, bijgesteld. En dat dan zoveel mogelijk casusbeschrijvingen met deze standaardbeschrijving verzameld worden voor nader research naareffectiviten van verschillende therapieën bij verschillende afasiepatiënten.
TECHNISCHE
ONTWIKKELINGEN
Over een ontwikkeling van de laatste jaren heb ik nog niet gesproken, en dat is de technische ontwikkelingen en de mogelijkheden die deze meebrengen voor de alasietherapie. Ik doel hiermee met name op het computergebruik binnen de afasietherapie. Men zal in dit kader vooral denken aan computerprogramma's met taaloefeningen, zoals er al een aantal ontwikkeld zijn. Voordelen van een computer zijn duidelijk: Patiënten kunnen hiermee vaker, zellstandig, in hun eigen tempo werken. De computer geeft de patiënt onmiddelijk feedback, waardoor deze beter inzicht krijgt in zijn fouten. Zij bieden de therapeut de mogelijkheid om systematisch taken te verzw~en of te veranderen,
en om de antwoorden van de patiënt bij te sturen.
De computer kan systematisch de prestatie van de patiënt registreren. Vooral de nieuwere programma's bieden op dn gebied veel mogelijkheden.
Bovendien geeft het zitten achter een computereen zekere status. en werkt dus zeer
23
motiverend, in tegenstelling tot de toch altijd weer kinderachtige afasiepatiënten mee worden geconfronteerd.
plaatjes waar vele
Maar is het oefenen achter de computer effectief voorde functionele communicatie? Dat is minder duidelijk. Intuïtief zeg ik: bij een aantal patiënten wel, met voor hen zorgvuldig gekozen oefeningen, ondersteund door functioneel gerichte maatregelingen. Ook dat is een uitdaging aan de praktijk: uitzoeken wat op dit gebied voor wie effectief is. Misschien zie ik nog meer in technische middelen die de ze~standigheid van de afasiepatiënt in de communicatie kunnen verhogen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan
Gen calculator waarin een lijst woorden opgenomen kunnen worden. Bij woordvindingsproblemen kan de afasiepatiënt snel en eenvoudig zijn lijst raadplegen, en het geeft hem nog aanzien bij de gesprekspartner ook. Of een ander praktijkgeval: een patiënt die in staat was een goede omschrijving te geven van een gezocht woord, maar daar ze~ niet toe kwam en altijd maar weer vast zat op dat woord dat hij niet kon vinden. Hij kreeg een microcomputertje mee dat hij bij woordvindingsproblemen aandeed en dat dan een stem liet horen: ,geef een omschrijving'. Na veertien dagen hoefde hij het computertje niet meer aan te zetten want toen gaf hij zelf meteen een omschrijving. Het apparaatje had in dit geval geholpen bij het aanleren van een nieuwe strategie, effectief en snel.
TOEKOMSTIGE
ONTWIKKELINGEN
Samenvattend zie ik dus in de toekomst een aantal lijnen zich verder ontwikkelen: steeds meer logopedisten betrokken bij research wat betreft afasietherapie, bij theorievorming over afasietherapie -
en
research gericht op de effectiviteit van therapie: welke behandeling heeft effect bij welke patiënt, in welke omstandigheden gebruik maken van technische mogelijkheden bij afasietherapie, naar de effectiviteit van deze technische mogelijkheden.
en research
research gericht op de functionele communicatie: hoe die te kwalificeren en te kwantificeren, en hoe de bevindingen verkregen met de ontwikkelde evaluatieinstrumenten terug te koppelen naar de afasietherapie. Ik denk dat met name de eerste ontwikkeling, de betrokkenheid van logopedisten bij
research en theorievorming, de professionaliteh in de afasietherapie. en daarmee de kwaliteit van afasietherapie fen goede zal komen. Afasietherapie zal daardoor inzichtelijker worden, maar dit betekent niet dat het makkelijk zal worden. Het blijft een complex probleem, en het zal altijd bij elke afasiepatiënt weer een uitdaging blijven. En om dat niet te vergeten besluit ik met de toepasselijke woorden van een Japanse dichter: .Elk ding dat valt heeft zijn eigen wijze om in de wind te waaien:
24
SUMMARY For a long time speech-Ianguage therapists have been dependent on other discipiines lor research into aphasia. Nowadays they are themselves more and more invalved in research inta aphasiatherapy and in develaping theories abcut aphasiatherapy. Treatment
abjective has shifted Iram language improvement
ta improvement
of
functional communication, and so much emphasis is on research into treatment effect on lunctional communicatian. The efficacy ol aphasiatherapy is an important research issue: what kind of treatment is effective lor which aphasia patient, in what kind of circumstances. The "Standaardcasus Beschrijving", daveloped bythe SAN (Dutch AphasiaFederatian), is introduced in this context. Technalagy has entered therapy, and research is also directed ta the elfectiveness ol technical aids e.g. the computer.
LIteratuur
Barlow a.H., Hersen M. Single Case Experimental Designs. pergamon Press, New Vork, 2nd ed., 1984. Doehring, O.G. Research Strategies in Human Communication Disorders. College-Hili Press. Boston. 1988. Hegde M.N. Clinical Research in Communtcative College-Hili Press. Bosion. 1987.
Disorders. Principles aod Strategies.
Marshall A.C. Case Studies in Aphasia Rehabilitation. Pro-Ed Inc.. Auslin. Texas, 1986. McReynolds L.V .. Keams K.P. Single-Subject Experimental Designs in Communica.tive Disorders. Pro-Ed Inc., Austin, Texas, 1983. Same M.T. The Functional Communication Profile. Manual of directions. New Vork. University Medical Center. 1969. Correspondentie. adres: Rèni Dharmaperwira-Prins, logopedisl,'docent afasie Hogeschool van Amsterdam, afdeling Logopedie-Akoepedie
Singel 115. 1012 VH Amslerdam.
De Standaard-Casusbeschrijving
is gratis aan
Postbus 142, 1230 AC Loosdrecht.
te
vragen bij de Stichting Afasie Nederland.
Nederland.
25
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1991 (21). 1
NEDERLANDSTALIGE
KINDERTAALTESTS
J. Verstraete 1.
Kritische
bedenkingen
bij het gebruik
van taaltests
Het gebruik van taaltests is niet meer weg te denken bij de diagnose van kinderen met taalstoornissen. De relatief snelle en doorgaans (schijnbaar) eenvoudige afnameprocedure is daar wellicht niet vreemd aan. Bovendien krijgt men als onderzoekervlug een beeld van het niveau van laaifunktioneren van het onderzoch-
te kind ten opzichte van een normgroep, dit door het omzetten van de ruwe scores in onder meer standaardscores en/of percentielscores. Eén en ander leidt er in de praktijk soms toe dat de gebruikte taaltests al te zeer verheven worden tot almachtige instrumenten en dat de afname van het taaIonderzoek vaak op automatische piloot gebeurt zonder de minste vorm van inhoudelijk kritische reflexie. Enige voorzichtigheid
bij het hanteren van taaltests en bij het interpreteren
van
testresultaten is bijgevolg geboden. Zo dient een taaltest in eerste instantie te voldoen aan een minimaal aantal psychometrische eigenschappen (1): - Testkonstruktie: deze moet zo goed mogelijk verantwoord worden. Materiaal en handleiding dienen gestandaardiseerd te zijn opdat de afname- en verwerkingsprocedure zo objektief mogelijk zou kunnen gebeuren.
Normering: testscores kunnen pas zinvol geïnterpreteerd worden als ze vergeleken worden met geschikte normen. Dit vereist een duidelijk omschreven en representatieve steekproef. Betrouwbaarheid: een test dient konsekwent hetzelfde te meten. Zo dienen b.V. de resultaten, verkregen door twee onafhankelijke onderzoekers bij éénzelfde persoon, deze~de te zijn. Validiteit: een test moet meten wat hij beweert te meten. Vooral de laatste drie aspek1en worden soms nogal verwaarloosd (zie verder). Het gebruik van taaltests moet tevens inherent verbonden blijven met een grondige kennis van de normale kindertaalontwikkeling. Deze kennis kan dan bijdragen tot
-
een ruimere interpretatie van de testscores en is noodzakelijk voor het opzetten van een bruikbaar therapieplan. Taaltests pretenderen voorts vaak afzonderlijke taalvaardigheden
26
te meten hoewel
deze in wezen onderling
nauw met elkaar verbonden
zijn
en aldus moeilijk te
isoleren. Tenslotte wijzen we er nog op dat metalinguïstische en kommunikatieve aspekten een niet onbelangrijk deel uitmaken van de taal maar bijzonder moeilijk te operatio-
naliseren zijn. Met deze bedenkingen in ons achterhoofd, willen we de waarde van taallests enigzins relativeren zonder deze echter te minimaliseren! Integendeel, we sluiten ons graag aan bij Van Ierland (2) die stelt dat taallests nuttige hulpmiddelen zijn bij het onderzoek van taalstoernissen maardat ze nooit de verantwoordelijkheid van de
gebruiker mogen overneme~.
2. Verantwoording
van de selektie
en bespreking
Het leek ons interessant om de meest gebruikte taaltests die in de handel te verkrijgen zijn eens overzichtelijk voor te stellen. Om het aantal tests enigszins beperkt te houden, hebben we een aantal voorwaarden gesteld op basis Waarvan we een selektie doorvoerden: -
We selekteerden
enkel specifieke kindertaallests.
Kinderintelligentietests
die
vaak oek de taalvaardigheid nagaan, werden uil ons overzicht geweerd daar bij deze tests de nadruk eerder op de kognllie ligl. Als leeftijdsgrens namen we 10 jaar daar op deze leeftijd de mondelinge taalvaardigheid praktisch zijn plafond zou hebben bereikt (1). Alle tests dienden een Nederlandse normering (of er één in voorbereiding) te hebben. Te vermelden is dat de TAK enkel genormeerd is voor Turkse, Marokkaanse en Surinaamse kinderen en dat de TARSP en de PKW enkel een voorlopige normering meekregen. Voor de REYNEll is er voorlopig nog geen Nederlandse normering hoewel daar momenteel aan de K.U.leuven o.l.v. Prof. Dr. A.M. Schaerlaekens (3) aan gewerkt wordt. Er werden enkel diagnostische tests opgenomen. Screeningstests die de bedoeling hebben tijdig kinderen met taaistoernissen te detekteren, (zoals b.V. de VTO taalscreening 3-tot 6-jarigen en de luistertest) werden niet in onze lijst opgenomen. Alle tests dienden de mondelinge taalvaardigheid te meten. Schrittelijke vaardigheid (lezen en schrijven) lieten we hier buiten beschouwing. -
taal-
Zowel globale taaltests die een zo volledig mogelijk beeld willen geven van de taal van het kind, als tests die specifieke taalvaardigheden willen meten, kwamen in onze bespreking aan bod.
27
.. c:
Qj
" Q; c: " 0
.. "".. 1;;
f-
I
I
•
I
I
I
I
I
:; E c:
:;;:'"
, 0 c:
.. .. ....
'" :2.
E c: ...J
~ Ol ..,
'"
:::l
E
0
ili E E
.. '":;
5
«
Ol
w 0~ o •
U
cx:u:
Cl ..
..
0 .>< (ij
~~
..
0_
~g
~:= ~~
Z
.-'
E
'"
.....
'"~
.... ~
-
.lI~
.;,::E~
ll.'« 'a.~ " -~-,w """ -;
~~
-;.
c:(
.,
:I:'Cl .
Ol)
~~
l'! c
.,,~
~~
.....
~
g Q)
iO~
@
-\2'
•••
UH.lI~
;c ..
~ ~
.->-
c:
..
o.
l'!
c:
'"
.~
.
U ~.
51lê
= <>~ I!~ •
• c
1-2
~-J -> a:~~
ol
.;
29
I
I
1 I
c
Ë
"'... o
...
..
~
'"
'"31
0>
S;
..
u.i -;
Ê:i
~E
~.s~
'1;
~>i 0"':"0
~E- ~
-
ii ¥ u.: <
O-,;:I:
cS ~
.. -1 ...
~~
~Gl
8 ~ -li'-;;" ;t::ca
~&~-
~ l!! !".~ ~"6, ..
.~ rtl'fijt
..
G)
30
3:~ ~~ "'l!! g~
i ~~ 8c_ 0.,,_ ~~'" -
..;
~ ~ ~ ~ ~
';;
0 0
E
5l
•
•'" '" '" .~
<'
0
E
'" "
0
• E .5
o M
0
.~
., ~
.,'" '"
., o 0>
~ ~
'"
<0 M
~ .,
'"
;:
31
'" o
III
32
3.
Besluit
Metdit artikel beperkten we ons tot een inhoudelijk overzichtvan de meest gebruikte Nederlandstalige kindertaaltests. Daarmee wilden we tegemoet komen aan de nood die er blijkbaar heerst bij een groot aantal practici om een overzicht te krijgen van de meest gebruikte kindertaaltests. Een grondige studie van, onder andere, de psychometrische gegevens zou echter uilermate nuttig zijn om de verschillende taaltests krilisch te kunnen evalueren. Een beperkte vorm van zo'n studie werd een tijd geleden uilgevoerd door de Commissie Test Aangelegenheden Nederland (COTAN ) (18) waar 7 taaltests (UTANT, PPVT, ADIT, UAO, PKW, TASK, TvK) vergeleken werden op de, in punt 1 behandelde, psychometrische gegevens. Uil deze studie bleek dat enkel de TvK een voldoende kreeg wat betreft normering. De PPVT kreeg een onvoldoendevoor betrouwbaarheid en wat betreft validileit kregen de PKW, PPVT en UAO een onvoldoende mee. We hopen dat hiermee de interesse mag gewekt zijn tot een diepgaanderen
volledigerstudie
wat betreft de gebruikswaarde
van kindertaaitests.
Blbllografle (1)
Heek, van 0.: Jansma A. & Ierland, M. van, (1986) Testen van Kindertaal - een
(3) (4)
vergelijkend onderzoek naar vijftien Nederlandse kindertaaltesten. Universiteit van Amsterdam. publikaties van het Instituut voor Algemene taalwetenschap. Ierland, M. van, (1982) Onderkenning en opvang van kinderen met taalontwikkelingsstoornissen: enkele knelpunten. logopedie en Foniatrie 54, 91-103. Schaerlaekens, A.M. (1990) Persoonlijke kommentaar. Kohnstamm, G. & Sanavro, F. (1980) De Utrechtse taalniveautest voor 4 -7 jarigen.
(5) (6)
lisse: Swets & Zeitlinger. Bon, W.H.J. van (1982) Taallests voor Kinderen. Usse: Swets & Zeillinger. Bomers, A.J.A.M. & Mugge. A.M. (1987) Reynell TaalontwikkelingstesI, Nederlandse
(2)
(7) (8)
(9) (10) (11) (12)
(13)
instruktie. Berkhout Nijmegen B.V. ' Jans F. & Albrecht J,E. (1988) Actieve Woordenschattest voor vier- tot zevenjarigen en leerlingen in het speciaal onderwijs. lisse: Swets & Zeitlinger. Kohnstamm. D.; Lam, T.v.d. & Hartog, H. den (1979) Proefkrèche Woordenschattest. Lisse: $wets & ZeitJinger. Manschot, W. & Bonnema, J. Th. (1974) Peabody Picture Vocabulary Test. Usse: Swets &Zeitlinger. Jong-van Poelgeesr,l. de; Nootenboom, K.; Prins-de Graauw, L & Warmelink-leupen M. (1986) Taaltoets voor Allochtone kinderen. logopedie en Foniatrie 58, 353-355. Bol, G. & Kuiken, F. (1980) Grammatikale Analyse van Taalontwikkelingsstroomissen. Amsterdam: Publikaties van het Instituut voor Algemene Taalwetenschap I. Ierland, M.S. van (1980) Spontane Taal Analyse; een onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van STAP. Verslag van de onderzoeksgroep Taalontwikkelingsstoornissen 79/80. Amsterdam. Int. publ. Inst. voor Algemene Taalwetenschap. Vermeld in (1). •
Verhulst-Schlichting, L. (1987) Taal Analyse Remediêring en Screening Procedure. lisse:
(14)
Swets & Zeitlinger.
Moerman-coetsier, M. & Van Besien F. (1987) TOAST. Taalonderzoek via analyse van spontane taal. Leuven, Amersfoort:
ACGO.
33
(15) (16)
Peddemors-Boon, M. (1977) Utrechts articulatie onderzoek. Lisse: Swets & Zeitlinger. Crul, T. & Peters H. (1976) Auditieve Discriminatie Test. lisse: Swels & Zeitlinger.
(17)
Verhagen, W. & Steen, P.v.d. (1980) Toets Auditieve Synthese voor Kleuters. Nijmegen Ber1
(18)
en Testresearch in Nederland -1982. Nedertands Instituut van Psychologen Nijmegen. Vermeld
in (I).
Correspondentieadres: Jo Verstraete Diksmuidesteenweg 336 8800 -Roeselare
11f1[111;llllfllllllllllll;III~11111111111{1111';11 34
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE
1991 (21)-1
TER INFORMATIE ...
In deze rubriek willen wij informatie brengen omtre'nt spraak-, stem-, taal-. gehoorproblemen, die niet onmiddellijk in artikelvorm te publiceren is. Ze staat open voor onze lezers die bereid therrapiemethoden,
len. De redactie kijkt graag
I.
LOGOPEDIE
zijn over materiaal.
onderzoeks-
publicaties, voordrachten •... bedenkingen
en
door te spe-
uit naar uw kritiek.
IN OPMARS? Raf Vandeputte Wim Storme
Caleidoscoop (-) sprak met Lut BILLIET, Griet MOERMAN, Waher BRANS en Geert VAN MAELE, docenten aan het HogerTechnisch Insthuut te Brugge over de opleiding logopedie en over de inhoudelijke opvulling van het beroefJvan logopedist. De bedoeling was duidelijkheid te krijgen over de precieze types van stoornissen waarvoor de logopedist wordt opgeleid als diagnosticus en als behandelaar. Vooral nu _de markt" van kinderen met stoornissen (of is het e,erder het aanbod van zorgverstrekkers?) steeds blijkt toe te nemen, is het wenselijk de betrokkenen zelf aan het woord te laten. Voor de lezer moet het duidelijk zijn dat we in deze bijdrage de eigen siem en de standpunten van de docenten in de logopedie laten horen. Startpunt van het gesprek is de drie-jarige opleiding tot gegradueerde in de logopedie in het H.O.K.T"zoals die in vier Vlaamse instellingen'gerealiseerd wordt. De vakken zijn door een K.B. wettelijk bepaald. Het aantal uren per vak en de inhoud van elk vak kunnen worden iilgevuld. Er moeten 1.600 lestijden theoretische vakken en 1.500 lestijden beroepspraktijk (waarvan minimum 600 u. stage) gegeven worden. Elk van de vier opleidingsinstituten (één in Antwerpen, één in Brugge en twee in Gent) kan zo zijn eigen klemtoon leggen. (.) Uitgave van de vrije P.M.S.-centra aangesloten bij eS80,-S, jaargang 2, nov.-dec. 90, 33-36.
35
Naast de algemeen vormende,
de medische en de psychopedagogisch
gerichte
vakken, vormen de iogopedische vakken de hoofd brok in de opleiding. De logopedische vakken zijn in een viertal categorieën onder te brengen: spraak-, stem-, taal- en gehoorstoornissen. leerstoornissen (waarbij ook schoolrijpheids- en rekenproblemen) worden ondergebracht onder de categorie van de taalstoornissen: ze krijgen eveneens veel aandacht in de opleiding. Deze vier componenten
in de logopedische
problematiek komen in elk opleidings-
iaar aan bod. In de loop van de eerste twee jaren ligt de klemtoon op de theoretische vorming, terwijl de confrontatie met de praktijk vanaf het tweede jaar, maar vooral in het 3e jaar gebeurt via stages in o.a. buitengewoon onderwijs, revalidatiecentra, hospitalen, M.P.I.'s. Vooraf vermelden we dat het totale logopedische
werkveld volgende types van
tekorten en stoornissen omvat articulatiestoornissen: dysartrieën. stemstoornissen, taalontwikkelingsstoornissen,
afasie, stotteren, broddelen en de zopas ge-
noemde lees-, schrijf- en rekenstoornissen.
lEERSTOORNISSEN We spraken iets u~gebreider over twee als .Ieerstoornissen' bekende afwijkingen, die in de logopedische praktijk worden aangepakt nl. lees- en schri~stoornissen en
rekenstoornissen. Alvorens de studie van LEES- EN SCHRIJFSTOORNISSEN aan te vatten, wordt het normale lees- en schrijfproces bestudeerd in de cursus Bijzondere Methodiek, waarin de courantedidactische principesvan het basisonderwijs en de linguïstische achtergrond aan bod komen. Het fenomeen en de defin~ie van ,dyslexie" lokken vaak discussie u~. Hoewel het verschijnsel met zich een aantal duidelijke kenmerken zou vertonen (o.a. gemiddelde algemene intelligentie, maar ook een achterstand van 1 à 2 jaar voor lezen en
spellen t.o.v. de leeftijdsnorm), bestaan er verschillende visies over oorzaken en behandeling. Volgens sommigen gaat het om een leerstoornis (er is in de ontwikkeling van het leerproces iets fout gelopen). Volgens anderen is er een neurologische stoornis (in bepaaldehersengebieden zijn er afwijkingen in structuur en fysiologische activite~). Dyslexie is veelal gekoppeld aan dysorthografie (~toornis in het schrijven), hoewel
de laatste stoornis ook van zuiver psychomotorische aard kan zijn.
De diagnose van dyslexie omvat een taalonderzoek, een specffiek onderzoek naar lezen en schrijven (o.a. de leesvoorwaarden), een onderzoek naar psychologische
processen en naar de correlatie met andere stoornissen. Het instrumentarium dat ter beschikking
36
staat is een technische
aangelegenheid
voor specialisten.
De
diagnose moet het resultaat zijn van samenwerking tussen verschillende (logopedisten. neurologen. psychologen).
disciplines
De laatste jaren zijn efficiënte programma's de meer klassieke methoden komen aanvullen: ze zijn ontworpen voor de spellingzwakken tol kinderen met zware dyslexie. Deze behandelingsmethodes
richten zich vooral op taaltraining,
informatieverwer-
king. training van lezen en schrijven en eventueel op behandeling van emotionele problemen. De studenten moeten in de opleiding alle methodes leren kennen. en in de praktijk moet de therapeut zich in de methodiek blijvend bijschoien. De per. manente evolutie inzake methodiek laat trouwens geen andere mogelijkheid open.
en dit geldt voor alle stoornissen. REKENSTOORNISSEN kunnen, alhankèlijk van de invalshoek. gezien worden als een taaltekort. Het wat begrippen uit het rekenen (optellen,aftre1
de algemene
:handeling~pla11nenen
denk-
:fuln ,kind kan het ook moeilijk krijgen met rekènen omdat de tijd-ruimtelijke relaties ,onvoldoende;gekend zijn (b.v. boven, onder" 'links. rechts, eerst, dan, ... ) Oe:diagno_s9'vanlrêkenstoarnissen gebeurt,aan de hand van een aantal al dan niet .gestandaardiseerde:tests'die ,hoofdzakelijk gebaseerd zijn op het normaal ontwikikelingsproces,
m.a.w.
,op wat 'kinderen :moeten aankunnen op de kleuter- en de
basissChoOl. Ook naarde.bèhande1ing eveneens op de normale'ontwiKkeling
toe bestaan er een aantal programma's steunen.
die
Voor logopedisten is op d~ rekendomein nog baanbrekend werk te verrichten. Het geloof in de effectiviteit van (onverschillig welke logopedische) behandeling is een blijvende uitdaging, daar de therapie soms een langdurig proces is. Dat is des te meer het geval wanneer de therapie laattijdig werd ingezet. Er wordt dan ook ten zeerste gepleit voor een vroegtijdige diagnose en therapie, liefst vanaf de kleuterleeftijd, soms nog vroeger. Men moet duidelijk afstand nemen van het idee, dat nog steeds aanhangers heeft, .dat het wel zal uitgroeien", zeker wanneer het ontwikke-
lingsstoornissen betreft. Natuurlijk blijft de onderwijzer(es) de geschikste persoon om aan een kind zonder ontwikkelingsstoornissen les te geven. Zodra er echter iets lout loopt, m.a.w. als er sprake is van een stoornis. dan heeft de onderwijzer(es) geen adequate aanpak ter beschikking. Hier kan de logopedist zijn specifieke taak uitoelenen. Feed-back naar de opleidingen voor logopedie omtrent onderzoek, diagnostiek en behandeling gebeurt o.a. via de stageplaatsen waarmee de opleidingsinstituten permanent in contact blijven. De stageplaatsen zijn door het Ministerie van Volksgezondheid erkend. Uiteraard kan ook via andere kanalen (bevraging van oud-studenten, lezingen. de studiedagen voor logopedisten van centra en de Vlaamse Vereniging voor Logopedisten en het Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie) de noodzakelijke doorstro-
37
ming van recente informatie naar de opleidingen gebeuren. Zo kan de instelling de inhoud van haar programma's
te gepasten tijde bijsturen.
VOORUITZICHTEN .Vanu~ de vaststelling
dat de terreinen voor logopedische tussenkomsten
alsmaar
ruimer schijnen te worden komen we tot een verkenning van de vooru~zichten. De huidige vier hoofdcategorieën van stoornissen: stem-. spraak-, taal- en gehoorstoornissen
(cfr. supra). waren
vanaf het begin ingeschakeld
in de opleiding.
logopedie. In tegenstelling met wat sommigen !>eweren,- kan men dus moeilijk gewagen van een "uitbreiding" van het logopedische werkveld. Het is verkeerd dat logopedisten oorspronkelijk alleen maar "lettertjes aanleerden",. een beeld dat sommigen ook nu nog aanhouden. Deze misvatting is gegroeid vanu~ het fe~ dat voor de logopedistenopleiding (op niveau hoger onderwijs van het korte type) ook een
opleiding
bestond
voor
.spraakleraars".
Ze was
vooral
bedoeld
voor
kleuterleid(st)ers en onderwijzers(-essen) om. zoals het woord het zelf zegt, kinderen goed te leren spreken. De bedoeling van de opleiding logopedie is alle stoornissen aan te pakken die te maken hebben met stem-, spraak, taal en gehoor. De opvulling van deze categorieën evolueerde sterk. De inhoud die eraan gegeven wordt, kent een aanpassing aan nieuwe inzichten,methoden leerdomeinen
die
"nieuw" lijken, worden
geïncorporeerd
en technieken. in het geheel
bestaande leerdomeinen. Ze groeien meestal door inzicht, doorvaststellingen praktijk (revalidatiecentra, klinieken .... )
Een ideales~uatiezou
van in de
zijn dat logopedisten aan scholen verbonden zouden zijn. Dat
zou gunstig zijn en naar opsporing, en naar aanpak toe. Een alternatief kan ook zijn dat detectie gebeurt door een logopedist' verbonden aan het PMS-centrum (of MST). Dit laatste zou als voordeel hebben dat diagnose en therapie duidelijk van elkaar gescheiden blijven en misbruiken vermeden worden. Andere recente domeinen waar de logopedist werkzaam kan zijn en die in de opleiding worden ingeschakeld: thuisbegIlleiding, behandeling van demente bejaarden, behandeling in een vertrouwensartsencentrum (waarbij ook vaak behandeling van emotionele problemen te pas komt). Door deze evoiuties dringt zich een permanente specialisatie
op die de logopedist
in de praktijk ook via graduale bijscholing moet zien te realiseren. We kunnnen eindigen met nog een positieve noot. Oe driejarige opleiding. tot logopedist biedt een ruim en zich steeds uitbreidend werkterrein. Op het ogenblik overstijgt de vraag naar afgestudeerde logopedisten duidelijk het aanbod, wat voor toekomstige studenten gunstige vooruitzichten biedt.
38
NOOT De redactie van .Caleidoscoop"voorzag dit artikel in hun urtgave (p. 35,6, jaargang 2, november-december 1990) van eigen commentaar, dat we hierna laten volgen.
Afgezien van deze ongewone manier van handelen, zijn we benieuwd hoe docenten, beroepsvereniging hierop reageren.
en logopedisten
die op dit terrein werkzaam
zjjn,
Van de redactie We willen hier even aandacht vragen voor een fenomeen dal de laatste jaren binnen het werkveld van de hulpverlening m.b.t. leerprbblemen menig wenkbrauw doet fronsen. We bedoelen meer bepaald het vanzelfsprekend gemak waarmee sommige logopedisten zichzelf competent verklaren om tussen te komen bij serieuze rekenproblemen, daar waar de geschoolde leerkracht met zijn didactische achtergrond en ervaring het veelal laat afweten. De hierbij gehanteerde argumentatie dat rekenstoornissen steunen op een taa/tekort en dus thuishoren binnen het logopedische beha(ldelingsveld (als taalstoomis), liikt eerder goedkoop en mist dan ook overtuigingskracht. Als we her wat extreem uitdrukken: het volstaat niet het boek van Borgouts-Van Erp te hebben gelezen om zichzelf te kunnen bevorderen tor specialistisch ort,?odidacticus van her gestrande rekenleerproces. We hebben het dus moeilijk met het feit dat een aantal logopedisten hun aktieterrein zo gemakkelijk verruimen en zichzelf tot specialist uitroepen voor een toch wel érg grote reikwijdte van defecten en stoornissen. Laten we het duidelijk stef/en. We hebben helemaal geen probleem om t8 erkennen dat logopedisten de geschikte therapeuten zijn voor de behandeling van articulatiesraarnissen, dysartrieën, stemstoor. nissen, taalontwikkelingsstoornissen, afasie. stotteren, ... Dat ze dit (reeds ruime) probleemgebied als het hunne beschouwen, kunnen we volmondig beamen. Dar ze daarnaast even vaardig en mer inzicht kunnen helpen en remediërend tussenkomen bij serieuze leermoeihïkheden bij rekenen of bij onvoldoende schoolrijpheid, "ïkt daarentegen minder geloofwaardig. We sluiten af. We hopen als PMS -centrum nog dikwijls een beroep te doen op de eigen behandelingskunde van logopedisten. Hopelijk is men echter wijs genoeg Dm ook in de schoot van de eigen ople;ding re beseffen dat de opleiding en het diploma van logopedist niet de almachtige sleutel aflevert die ook lomaar toegang verleent tot de inhoudelijke leergebieden (zoals behandeling van rekenstoornissen), die ieder rech/denkend onderwi;sdeskundige nauwe/!ïks in het verlengde kan zien van de logopedievorming. Ook hier gelden de bekende wijsheden: schoenmaker blijf bij je leest ol in de beperking toont zich de ware meester.
39
\I. MENSEN DIE NIET KUNNEN SPREKEN A. DE BOSSCHERE,
E.RINGOOT,
HEBBEN HEEL WAT TE ZEGGEN
L. TIELENS, G. VANDENBERGH,
L. WEETS
Beeldtaal is voor sommigen het meest aangewezen, soms zelfs het enige middel om tot kommunikatie met anderen te komen. In de school voor buitengewoon onderwijs Terbank te Heverlee, werd daarom in 1983 een prentenbundel zowel in Nederland als in België ruim verspreid is. Er is blijkbaar een duidelijke behoefte aan een prentensysteem, een verzameling van visuele voorsteningen.
uitgegeven, .
dat meerwilzijn
die dan
De bestaande kommunikatiesystemen
stenen meestal te hoge eisen aan het abstrakievermogen
van de kinderen en de
jongeren in onze instelling. Hoe .Iogischer" het systeem, hoe moeilijker te begrijpen voor iemand met een beperkt vermogen tot symboliseren. Hierbij enkele voorbeelden:
VRIJD~.:';
Q~i 'I[RGEnu
~o(j) 0'0
~
KIJK
IK
i
[K
~
40
.~'4T
.
~\i/......::
3;l,D
£>..-
Het komt er dus op aan
)
<;;
I
?• WIJ '1r.l
~. SPREEK 5?!=lEKE:r1
~-
de gulden middenweg te zoeken tussen logica en eenvormigheid. De bundel bevat 835 aWabetisch gerangschikte prenten, intweeformaten (7 x 7 cm. en 4 x 4 cm.). Om de groep van afatici te kunnen bereiken, werd gepoogd de
tekeningen een wat meer ;,volwassen"imago te geven. Momenteel wordt een uniform, gekomputeriseerd, ontwikkeld door de BETA auteurs deel uitmaken.
(=BEeldTAal)
+
grafisch kommunikatiesysteem
v.z.w. waarvan enkele bovenvermelde
Een bestelling wordt uitgevoerd na betaling van de verschuldigde onderstaande bedragen zijn de verzendingskosten inbegrepen. -> Nederland f 56,.via giro: Credit Lyonnais
kosten.
In
Oud Markt 6 4561 CX Hulst giro: 3627793 vermelding: A. De Bosschere Rek: 63.64.80.631 .via bank: A. De Bosschere Rek.: 63.64.80.631 -> België 935,-BI. Totale Kommunikatie Tervuursesteenwag 295 3001 Heverlee Rek. 73413343423V36 Inlichtingen:
Schriftelijk:
Telefonisch:
MPI Terbank t.a.v. A. De Bosschere Tervuursesteenwag 295 3001 Heverlee Nederland: 09-32-16290181 België: 016-290181 vragen naar Agnes De Besschere
41
LICENTIAATSTHESISSEN
LOGOPEDIE - K.U.L.
Antheunls Lucle: Cochleaire potentialen: niet linear~e~envan de cochleaire microfonie (Tyberghein J .• Smoo'renburg G.• Schreuder J.). Ceuppens Jean.Plerre LoosAnn Bijdrage tot het onderzoek en de classificatie van de dysarthrieën (Damsté P.H.). Lembrechts Dirk De beoordeling van de onvloeiendheden in het spontaan spreken van normale sprekers (Bastijns P.). Coremans Jacquellne Commureva: een computergestuurd afasieprogramma (Forrez G.). Claeys I. Van Ommeslaghe K. Neuropsychologische behandeling van P,dyslectici via hemisfeer alluderende stimulatie volgens het basismodel van DJ. Bakker. (Ruyssenaars A.J.J.M.). Roeyers Hilde Verhaalopbouw bij kinderen: literatuurstudie en exploratief onderzoek. (Schaerlaekens A.). Dekelver Johan Centraal-auditieve taalstoornissen. (Forrez G.). Verstraete Jo Het effect van foneren op. hoge en lage toonhoogtes op de periodiciteit van de stembanden.
(Forrez G.). Prove Sara Studie over de rol van de logopedist binnen een zangopleiding. (Govaerts G.). Standaert Karfn Binauraie interactie in golf V van de ABR. (Debruyne F.).
42
Vanderstraeten Filip Schisis en ouders van schisiskinderen. (Tyberghein J., Wellens W.). Jourquln Elsje Invloed van geschreven (Schaerlaekens A.).
op gesproken taal.
Taveirne Krlsllen Resultaten van stimulatie-experimenten (Gybels J.).
in relatie tot taal en spraak.
ONZE GELUKWENSEN:
Eric Manders promoveerde tot "doctor in de Logopedie" "Secretoire otitis media: een rem op de ontwikkeling?" Een multidimensionele benadering. o.l.v. Prof. Dr. J. Tyberghein K.U. Leuven
met het onderwerp:
Filip Loncke behaalde het doctoraat in de Neurolinguïstiek met "Modalite~sinvloed op taalstructuur en taalverwerving in gebarencommunicatie". Promotors: prof. Y. Lebrun, co-promotor:
prof. B. Tervoort.
43
BOEKBESPREKINGEN
•
RODENBURG M. (coördinator): Geen goed gehoor; wat nu? U~geversmaatschappij De Tijdstroom, Lochem, 1990'. 200 pag., 38 fig., 595," fr. Verkrijgbaar U~geverij Van In, Grote Markt, 38, 2500 Lier.
De ondertitel van d~ boek verte~ ons meteen de opzet: zoveel mogelijk informatie over slechthorendheid en doofheid brengen. Zowel audiologische, psychologische en sociale aspeden komen erin aan bod. Om een idee te krijgen van de veelheid vermeld ik vooreerst de hoofdstukken: -
de betekenis van het kunnen horen taalverwerving van het dove en slechthorende
-
vroege opsprong van gehoorstoornissen onderzoek van kinderen op het Audiologisch Centrum ontwikkeling van dove en slechthorende kinderen
-
onderwijs en opleiding beroepsmogelijkheden op latere leeftijd verworven slechthorendheid de bouw van het oor onderzoek van het gehoor oorzaken van doofheid en slechthorendheid
-
verbetering of herstel van het gehoor het hoortoestel als hulpmiddel hulpmiddelen om de communicatie te vergemakkelijken
kind
of doofheid
vorming en recreatie wie betaalt wat? literatuur instellingen
register en illustratieverantwoording. D~ is een gamma veelbelovende t~els, die in een kleine 200 pagina's aan bod moeten komen en waaraan tien auteurs hebben gewerkt. Opvallend is wel dat hun preciese aandeel in de diverse hoofdstukken niet wordt vermeld. Het nadeel van compendiaspee~ hier ook mee: door de zeer vele onderwerpen blijft de informatie vaak erg beperkt en oppervlakkig; sommige thema's krijgen slechts enkele bladzijden en zijn daardoor erg summier en onvolledig aangepakt. De opeenvolging van de hoofdstukken lijkt niet erg duidelijk; zo handelen hoofdstukken 4 en 10 over het onderzoek van het gehoor, waarom dan niet achter elkaar plaatsen? Hoofdstuk 9 (De bouw van het oor) staat wat ve~oren,
nadat in hoofdstukken
3, 4
en 5 reeds over onderzoek en ontwikkeling van doven wordt gesproken. Sommige delen bevatten een ruime praktische waarde zoals "Op latere leeftijd
44
verworven slechthorendheid en doofheid". De technische hoofdstukken werden bewust beperkt gehouden om vooral de utilitaire gegevens te benadrukken. De hoofdstukken "Wie betaalt wat?" en Jnstellingen" bevatten concrete sociale en financiële aspecten van de opvang in Nederland en België. Indien het boek werd geschreven ter initiatie van studenten of voor ouders van slechthorende
kinderen, dan is het een vlot en helder werk, dat de vele aspecten die
met slechthorendheid voorlegt. Wie op een vlugge
en doofheid komen opduiken, ter kennisneming manier een globaal
overzicht
aan de lezer
van audiologische,
psycho-
pedagogische en sociale problemen wil krijgen, kan hier zeker terecht. Wie al in de branche werkt, en ,uiteraard vakliteratuur doorneemt, vindt weinig nieuws. Geïnteresseerde
buitenstaanders
kunnen het boek ook als naslagwerk gebruiken
met recente gegevens als totale communicatie, gezinsbegeleiding, cochleaire implantatie, financiering. Een zaakregister helpt de thema's terug te vinden. G.V.M.
•
GROHNFELD
Manfred: Grundlagen der Therapie bei sprachentwicklungs-
gestörten Kindem. Edition Marhold im Wissenschaftsverlag pp., ISBN 3-89166-088-X, DM 38,-.
Volker Spiess, 1990', Berlin. 172
De stoornissen die de auteur als "Sprachentwicklungsstörungen" betitelt, hebben hier een ruime betekenis. Het gaat om afwijkingen van de globale taalevolutie, waarbij zowel geïsoleerde stoornissen op één niveau (b.v. articulatiestoornissen), stoornissen die structureel meerdere niveaus treffen (b.v. zowel articulatie als syntactisch-morfologische
regels), of diegene waarbij ook andere ontwikkelingsni-
veaus getroffen worden (leerstoornissen. waarnemingsstoornissen). Deze afwijkingen situeren zich grotendeels rond 4 - 7 jaar. De auteur heeft dit werk vanuit pedagogische hoek geschreven en propageert de grondgedachte dat logopedie geen louter symptomatische maar een ruimere, psychopedagogische aanpak moet zijn. Na de inleiding metde principes van deze aanpak, worden in hoofdstuk 2 de normale taalverwerving, de optredende stoornissen en de indicaties voor taaitherapie beschreven. Het schema van de stoornissen wordt op vier niveaus gesitueerd: fonetisch, semantisch, syntactisch-morfologisch en communicatief niveau. De vraag wordt daarop gesteld: wanneer is therapie nodig? Hoofdstuk 3 "Selbstverständnis, Prinzipien und Grenzen sprachtherapeutischer Interventionen" bespreekt de inkadering van taaitherapie in een natuurlijke situatie, rekening houdend met sensomotoriek, en steeds communicatief gericht. De kenmerken van een pedagogischetaaltherapie worden belicht: grondige kennis van taalwetenschap, principes van leer- en gedragstherapie, ontwikkelingspsychologie, gespreks- en familietherapie.
45
/
Vanaf hoofdstuk 4 "Didaktik und Methodik der Sprachtherapie"
wordt overgegaan
naar de praktische toepassing van de visie van de auteur. De triade ouders-kindtherapeut komt op de voorgrond. De persoon van de therapeut; de omgang met het kind en de samenwerking
met de ouders worden erin besproken. In het onderdeel
.zum Arbe~ mit dem Kind" (p. 53) komen therapeutische voorbeelden voor. Hoewel zij kwantitatief beperkt zijn en voor de technische aanpak van veel stoornissen ontoereikend.
bevatten ze daartegenover
de duidelijke samenhang van een meer-
voudige aanpak, waarin sensomotoriek, sociaal-emotioneel gedrag en communicatie centraal staan. Het onderdeel over de rol van de ouders omvat de achtergrond van diverse gesprekken: het informerende, het begripsmatige en het familietherapeutische gesprek met hun mogelijkheden en beperkingen. De logopedist vindt er concrete aanwijzingen om de interactie met de ouders optimaal te laten verlopen. Het vi~de hoofdstuk biedt casuïstiek aan, u~eraard met de beklemtoning van de gezamenlijke aanpak. Hoe een dergelijk gestructureerde aanpak er moet u~zien wordt in een eerste paragraaf ungewerkt. De driehoek kind-leerstof-therapeut wordt methodisch in verschillende fasen verdeeld. Casuïstiek van vier patiëntjes geeft voorbeelden aan. Direct logopedische
richtlijnen moet men in dit boek niet zoeken, maar wel een beeld
van een didactisch-pedagogische aanpak van die oefeningen vanu~ de samenhang tussen waarneming, sensomotoriek en cognitie van het kind. Het theoretische deel leest niet erg makkelijk, maar vanaf p. 46 wordt op directe toepassing overgegaan en wordt de stellingname van de auteur duidelijk verwoord.
G.v.M.
46
MEDEDELINGEN 1.
CENTRUM
VOOR GEHOORREVALIDATIE OVERLEIESTRAAT
EN LOGOPEDIE
57, 8500
VZW
KORTRIJK
WorKshop Riley & Rlley
Het negencomponentenmodel voor diagnose en behandeling van stotterende kinderen 20 & 21 februari
1991
Het Negencomponentenmodel
Dit is een werkmodel van Riley en Riley om een differentiêle diagnose en behandeling van stotterende kinderen mogelijk te maken. Hel model is gebaseerd op de componenten, waarvan uit onderzoek blijkt dat zij een rol spelen bij het onvloeiend worden van kinderen. De negen componenten zijn verdeeld over drie groepen: aanleg. attitudes bij het kind en omgevingsfacroren. Elke component wordt met de onderzoeksbatterij onderzocht en indien significant in het behandelingsplan opgenomen. Riley G. & Riley J. (1984) A component model lor treating StUttering in Children. In M. Peins (Ed.), Contemporary Approaches in Stuttering Therapy. Boston: Uttle, Brown and Co.
Oral Motor Assessment
end Treatment
De oraal-motorische discoördinatie is een component met een groot gewicht Het onderzoek en de behandeling ervan is dan ook belangrijk. Tijdens de tweede dag van de workshop wordt intensief het onderzoek en de behandeling van deze factor aangeleerd. Riley G. & Riley J. (1985)
Oral Malor Assessment
and Treatrnent:
Improving
Syllable
Production. Tigard, Oregon: C.C. Publications.
Praktische
Informatie
Data: 20 en 211ebruari
1991 van 9.00 lot 17.00 uur.
Aantal toegelaten deelnemers: 16. Inschrijvingsgeld: 3.000 Str., koffie en middagmaal inbegrepen. IDe inschrijving is pas definitief na overschrijving van het inschrijvingsgeld op rekeningnr.: 285-0549095-07 van het Centrum voor GehoorrevaJidatie en Logopedie met vermelding "WorKshop Riley". De toelating tot de worKshop wordt bepaald volgens de datum van betaling.
47
Inllchllngen
:
Jean-Pierre Vercaemer Geert Wulbrecht Overleieslraat 57, 8500 Kortrijk
Tel. (056) 35 1852.
Trainer AD BERTENS is logopedist-stottertherapeul. Hij heeft een eigen praktijk en is een gekend lrainer voor nascholing van logopedisten in Nederland. Hij is coördinator van de Vervolgopleiding Stottertherapie te Rotterdam. Hij heeft een eigen onderzoeksinstituut op gebied van'
stotteren en is bestuurslid van de Nederlandse Vereniging voor Stottertherapie. houdt een nauwe samenwerking met Jeanna en Glyndon Riley.
2.
KLEUTERTAAL
Hij onder-
... KREUPELTAAL?
COLLOOUIUM OVER TAALONTWIKKEUNGSSTOORNISSEN VRIJDAG 22 FEBRUARI 1991 ROESELARE
Dat een kleuter zich soms uitdrukt in een wat kreupel taalt je is op zich nog geen reden tot ongerustheid. Dit hoort nu eenmaal bij het leerproces waarmee het kind vat krijgt op zichzelf en zijn omgeving. Voor sommige kinderen wil dit echter niet lukken. Hun laai ontwikkeling loopt helemaal fout en de moeilijkheden stapelen zich op. Hier wordt k1eutartaal echta kreupella81.
Deze kinderen redden het niet alleen. Ze hebben bijzondere aandacht en begeleiding nodig. Als revalidatiecentrum willen we samen met ouders, leerkrachten, P.M.S.-centrum ... een eigen bijdrage laveren. Met dit colloquium n.a,v. het 1Q-jarig bestaan van het revalidatiecentrum willen wij een stimulans bieden tot een verdere kwalitatieve uitbouw van een geïntegreerde hulpverlening aan taalgestoorde kinderen .
. PROGRAMMA 08.45 uur:
Onthaal
09.15 uur: Opening en verwelkoming door Dr. J. Claryss8, N.K.O. arts. medisch directeur van het Centrum voor Gehoor- en Spraakrevalidatie.
48
09.30 uur:
Prof. Dr. E. Thlery, gewoon hoogleraar R.U.G., dienst medische psychologie dienst neuropsychologie. Neuropsychologische aspecten van taa/ontwikkelingsstoornissen.
en
10.15 uur: Pauze. 10.45 uur: Or. E. NeUs.
kinder. en jeugdpsychiater, van het Centrum voor Gehoor- en Spraakrevalidatie. Gevoel, gedrag en taalontwikkeling. 11.30 uur: Nabespreking. 12.00 uur: Middagpauze en lunch. 13.30 uur: Or. S.M. Goorhuls.Brouwer, orthopedagoog-spraakpatholoog, Centrum voor stem., spraak- en raaIstoornissen, A.Z. Groningen (NI.) Tijdige detectie van spraak- en taa/ontwikkelingsstoornissen. 14.15 uur: Mevr. C. Fllpts, lic. psychologie, V.L.O. begeleider West-Vlaanderen. De rol van de kleuterleidster t.a. v. taa/gestoorde kinderen. 14.45 uur: Pauze. lic. logopedie, Audiologisch Centrum Hoensbroek (IL.) 15.15 uur: Dhr. R. Buekers, TaalinteractÎegroepjes als behandelingsvorm van gestoorde taalverwerving. 16.00 uur: Nabespreking. 16.30 uur: Slotwoord door Dhr. G. Oepondl, afgevaardigd besluurder van hel Centrum voor Gehoor- en Spraakrevalidatie.
PRAKTISCHE INFORMATIE Oa1um: Vrijdag 22 februari
1991.
Pissts: Centrum .Licht en Ruimte-, Oostnieuwkerkesteenweg SI, 8800 Roeselare,
Tel. (051) 24 28 70.
InschriJving: Het inschrijvingsgeld, lunch inbegrepen, bedraagt 1.200 fr. Studenten betalen 800 fr. Inschrijven kan met bijgevoegde kaart. Uw inschrijving is definitief na ontvangsl van uw belaling op rekeningnummer 7n-5583672-40 met vermelding van MCoiloquium 22.2.1991 Men uw naam. bijgevoegd overschrijvingsformulier).
(Liefst
met
UJ1ersie Inschrljvlngeda1um: 31.01.1991. Inllchllngen: Jo Rigole. Centrum voor Gehoor- en Spraakrevalidatie, tel. (051) 21 0409.
Jules Lagaelaan 17,8800
Roeselare,
3. SPEECH PROCESSING Onze klant is een jonge en dynamische firma, die zich beweeg1 op spitstechnologisch terrein: spraak- en stemverwerking. Belgisch van huis uit, is zij momenteel met 85 medewerkers aktief in Belgiê, Boston en Singapur. Na drie jaar behoort zij reeds tot de groten in haar branche.
49
Wij zoeken :t 25 specialisten -
in diverse domeinen zoals: DigitaJ Signal Processing (DSP), en meerbepaaJd het gebruik van DSP-processoren zoals de MOTOROlA 56000 ot 96000 (zeer dringend!), de TMSC30, ... Neurale Netwerken (Artificial NeuraI NelWOrks), hun toepassing in speech processing in het bijzonder ot Artiticiéle Intelligentie in het algemeen. Hidden Markov Modelling, PC-board drivers, custom chip design, ... Linguïstiek (alle talen) in relatie tot informatika, of spraakverwerking, akoestiek, '" Telecom-interfaces, telefonie, ...
Indien u aktief bent in één van deze domeinen of aanverwant terrein, gelieve dan kontakt op te nemen met Jan Vandenhende op (02) 735 81 40 of stuur uw kandidatuur naar
BRAINS TRUST INTERNATIONAL Brand Whitlocklaan 24 1200 Brussel Tel. (02) 73581 40 Fax (02) 735 20 75
4.
VLAAMSE STUDIEGROEP WIKKEUNGSBEGELEIDING
Zuidstraat
235, 8-8480
Studiedag
V.S.V.V.O.
VROEG DIAGNOSE,
VROEGBEHANDEUNG
EN ONT-
ICHTEGEM
Datum: 9 maart '91 Plaats: U.Z. Antwerpen - AULA MAJOR Therna: Het kind met spastische diparese 08.30 u.: Ontvangst - Registratie Voormiddagsessie: Voorzitter: Dr. B. Ceulemans. kindemeuroloog
09.15 u.: 09.20 u.: 10.00 u.: 10.30 u.: 10.45 u.: 11.00 u.:
11.30u.:
50
COS Antwerpen
Inleiding Prof. Dr. K.J. Van Acker - Kinderarts, diensthoofd Pediatrie U.Z.A. Diparese Prof. Dr. P.G. Barth - Kinderneuroloog, A.M.C. Amsterdam. Klinische Diagnose - Vroegtijdige signalen bij diparese. Dr. Ph. Van Mechelen - kindemeuraloog, St Gerardusin~tituut, Diepenbeek. Discussie. Koffie. The Indications and practical Bobath Treatment of a Young Child with Spastic Diparese. Margaret Mayston, Bobath-Centre, London. Practo-gnostische problemen bij het jonge diparetische kind. Drs. F.J.P. Hendrickx, therapeutisch coördinator St- 'Gerardus-insliluut, Diepenbeek: lector KU L. '
12.00 u.:
12.30 U.: 12.45 u.:
Vroegtijdige Behandeling van Diparese volgens Vojta. Mevr. A.V. van der Lint-van de Poel- kinderfysiotherapeute. methodiek. Discussie Lunch
docente in de Vojta-
Namiddagsessie: Voorzitter: Dr. E. Devos - kinderarts H.H.Z. Roeselare. Medisch Direkteur
voorzitter 14.15u.: 14.45 U.: 15.15 u.: 15.45 u.: 16.15 u.: 16.30 U.: Informatie
Deelname:
5,
1.0.8.,
V.S.V.V.O.
Corrigerende gipsen bij diparese. Mevr. Karen Sproek - fysiotherapeute, Blixembosch - Eindhoven. Tonusreducerende spalken bij diparese D. Boedl - Kindertherapeul, Vroegbehandeling 1.0.5. Gits. Apparatuur bij kinderen met diparese. Dr. A. Adam - revalidatiearts, hooldgeneesheer 81.- Jozefinstituut,
Antwerpen.
Chirurgie bij diparese. Or. L van den Daalen - orthopedisch
chirug S.2. Roeselare, l.O.S. Girs. Discussie. Slotwoord. Or. E. Oevos - 'Kinderarts H.H.l. Roeselare. voorzitter V.S.V.V.O. en InSChrijving: Secretariaat V.S.V.V.O. Boedt Daniel Zuidstraat 235 8480 ICHTEGEM Tel. (051) 22 75 75 of (051) 20 00 85 Leden V.S.V.V.O. en studenten: Nielleden: 1000 BF. Lunch: 320 SF.
CENTRUM VOOR LOGOPEDIE BRUGGE 25 JAAR,
Het programma
700 SF.
EN GEHOORREVAUDATIE
A.Z., SINT-JAN
van vrijdag 18 januari 1991 zag er als volgt uit
15.00 u. Feestelijke zitting In hel Auditorium Or, W, AMPE: Ontstaan en ontwikkeling van het Centrum voorr Logopedie en Gehoorsrevalidatie. J, VAN GOM PEL: logopedie in het Sint-Jansziekenhuis, een steeds variêrende uitdaging. W,DAMMAN: Het hedendaags ato-vestibulair onderzoek in de kliniek. Nieuwe ontwikkelingen. C, VANMAELE: Spraak- en taalproblemen bij kinderen. Uitbreiding van het werkterrein binnen het ziekenhuis. C, VANDENBRUAENE: Afasie, méér dan een taalprobleem. Nieuwe inzichten in totaalbegeleiding van afasiepaliënten. 16.30 u. Rondleiding In de dienst - Demonstratie van enkele nieuwe toestellen.
51
6.
KABINET VAN DE STAATSSECRETARIS VOOR VOLKSGEZONDHEID EN GEHAN. DICAPTENBELEID
In het kader van de toepassing van het HEUO$-programma tot integratie van de gehandicapten, organiseert de Commissie in 1991 het ~derde concours van realisaties ter bevordering van het zelfstandig leven van de gehandicapten in de Europese Gemeenschapn. Samen mei een internationale jury zal de Commissie inzake de gebieden, hernomen in bijlage.
een keuze maken uit de voorstellen
De promotors van de bekroonde realisaties zullen verzocht worden hel nodige materiaal voor te bereiden voor een lentooonstelling. materiaal waarvoor de Commissie lot een bedrag van maximum
2.000 ECU kan bijdragen. R. DELIZEE
Modaliteiten tol deelname aan dit concours: a) Betrokken domeinen 1. 2. 3.
b)
Verplaatsbaarheid en vervoer Toegang tot openbare gebouwen en diensten (met inbegrip van de domeinen inzake cultuur en vrijetijdsbesteding) Huisvesting, met inbegrip van de uitrustingen en hulpmiddelen thuis die een zelfstandig leven in eigen woning toelaten.
KeuzecrIteria 1. Model voorstellen voor de realisaties in andere streken van de Europese Gemeenschap; 2. Op een duidelijke wijze bijdragen tot de sociale integratie en de Bevordering van het zelfstandig leven; 3. Gerealiseerd zijn tijdens de periode van 1 januari 1988tot31 december 1990.
c) Keuze 1.
De regeringsafgevaardigden, leden van de verbindingsgroep-HEUOS, kiezen eensgezind op nationaal vlak de twee beste realisaties op de drie gebieden.
Het dossier moet overgemaakt worden aan: Kabinet van de Staatssecretaris voor Volksgezondheid Wetstraat 66, 1040 Brussel, tel. (02) 238 28 11.
7.
en Gehandicaptenbeleid
REVAUDATIE: DOEL EN WERKING
De Federatie van de Revalidatiecentra voor spraak- en gehoorgestoorden (NOK-centra) enerzijds en voor mentaal- en psychisch gehandikapten anderzijds (PSY..centra), hebben een video sameng~steld waarin hun huidige werking, visies en doelstellingen worden weergegeven. De beelden worden ondersteund door een uitgebreide en mooi genlustreerde brochure. Na 25 jaar werking willen de revalidatiecentra t.a.v. hun verwijzers (artsen, ouders, PMScentra en scholen), een ~visjteka.artje~ afleveren. De jarenlange ervaring in multidisciplinair denken en handelen, door jonge gekwalificeerde en dynamisme therapeuten en medewerkers, vormt vandaag een waarborg voor diegenen die op hen een beroep doen.
52
De video en de brochure geven een degelijk en .compact" beeld van de verscheidenheid aan stoornissen die in een revalidatiecentrum vanuit een multidisciplinaire visie kunnen behandeld worden. Wij hopen dat het RIZIV, dat de lunktionele revalidatie vanaf 01.01.91 van het Rijksfonds overneemt, de hoge kwaliteit van onze diensten aan de patiênten zal blijven garanderen. De brochures kunnen door iedereen aangekocht worden. Verwijzende personen, instanties en opleidingen kunnen ook de video bekomen. Contact dient hiervoor opgenomen met het secretariaat. Voor overkoepelende organisaties van verwijzers en belangstellende groeperingen kan de . video ter beschikking gesteld worden. samen met een spreker die ruimere informatie verschah. De voorwaarden waaronder dit kan gebeuren kunt U bekomen op het secretariaat (vragen naar Xavier Pevenage).
Contactadres:
8.
Secretariaat Federatie Sint-Lievenspoortstraat Tel. (091) 23 36 46
ONTWIKKELEND een garantie voor
van
Revalidatiecentra 129, 9000 Gent
ONDERWIJS integratie in de maatschappij
van de 21ste eeuw.
Op vrijdag 14 en zaterdag 15 juni 1991 zullen tien sprekers het concept "Ontwikkelend Onderwijs" vanuit hun specifieke invalshoek belichten. Drie aspecten komen daarbij uitvoerig aan bod: het cognitieve, het sociale en het dynamisch~affectieve. De voordrachten zijn bedoeld voor alle personen die betrokken onderwijs: leerkrachten, opvoeders en hulpverleners.
zijn bij het buitengewoon
Het Forum wil uitdrukkkelijk praktijkgericht zijn: ieder aspect wordt eerst plenair belicht, daarna zal de thematiek in parallelsessies verder uitgediept wórden. Plaats:.Het Forum gaat door in het Katholiek Orthopedagogisch Centrum "Oe Lange Munte", Bad Godesberglaan 19 te 8500 Kortrijk (tel. (056) 21 46 13). Folder en verder inlichtingen zijn te verkrijgen bij Carl D'hondl.
9. BELGISCHE
VERENIGING
VOOR AUDIOFONOLOGIE
18de studiedag zaterdag 16 maart 1991 Instilut Libre Marie Haps, Arlonstraat 5,1040 BRUSSEL "Het zwaar slechthorende kind - prothetische alternatievenDistorsie prothesen cochleaire implantaten. Simultane vertaling Frans - Nederlands Inlichtingen: Belgische Vereniging voor Audiofonologie, J.B. Vandercammenstraar
29, 1160 BRUSSEL
53
10. VLAAMSE
VERENIGING
VOOR LOGOPEDISTEN XIV de V,v.L-CONGRES
Zaterdag 23 maart 1991 AULA U.I.A. Unlversileilspleln 1 - 2610 WILRIJK Voormiddag 08.00 u. Ontvangst met koffie en thee 08.45 u. Toegang Congreszaal 09.15 u. Openingszilting WELKOM EN INLEIDING L. Heylen, Voorzitter V.V.L. PERSPECTIEVEN INZAKE LOGOPEDIE NA HET K.B. VAN 2 JANUARI 1991 A. Jacobeus, Kabinetsmedewerker van de Minister van Sociale Voorzorg, Ph. Busquin MIDDENOORAANDOENINGEN en ONTWIKKELINGSPROBLEMEN: EEN MULTIDIMENSIONELE BENADERING E. Manders, Dr. in de Logopedie 11.00u. PAUZE 11.30 u. PARALLELSESSIES DEEL 1 De deelnemers kunnen kiezen uil één parallelsessie I. DE BEHANDELING VAN LEERSTOORNISSEN: EFFECTIVITEIT VAN DE HULP EN STRUCTUUR VAN DE AANPAK A. Ruijssenaars, Prof. Dr. K.U. Leuven 11. AANPASSING EN NORMERING VAN DE REYNELL DEVELOPMENTAL LANGUAGE SCALES VOOR VLAAMSE PEUTERS EN KLEUTERS (2jOm - 5jOm) I. Zink, K. Van Ommeslaeghe, Lic. Logopedie - Wetenschappelijk medewerkers K.U. Leuven: in samenwerking met Centrum voor Taalverwervingsonderzoek: prof. A. Schaerlaekens. I. Zink. K. Van Ommeslaeghe, l. Verheyden 111. OBJECTIEVE METHODES VOOR HET ONDERZOEK VAN PATIENTEN MET STEMSTOORNISSEN M. Remade, Or., Chef de Clinique Adjoint, Cliniques Universitaires de l'Univer. site de Louvain (Mont-Godinne el Saint-Luc) IV. VENTILATIESTOORNISSEN VAN HET MIDDENOOR Mogelijkheden van tubaire reëducatie J. Pattyn, Geneesheer a.R.L.. Turnhout F. Menens, Adjuncl-Logopedisch Adviseur, Dienst Logopdie K.M.S.L., Turnhoul V. NEUROLOGISCHE ASPECTEN VAN DEMENTIE J.J. Manin, Prof. Or., Gewoon hoogleraar Neurologie U.I.A., Wetenschappelijk Coördinalor Born-Bunge Stichting VI. COMPUTERTOEPASSINGEN VOOR PERSONEN MET EEN MENTALE OF MEERVOUDIGE HANDICAP L. Vanherck. Klinisch PSYCholoog I. Peeters, Gegr. Logopediste, Stichting Gehandicaplenzorg Provincie Antwerpen 12.30 u. WARM MIDDAGMAAL
MIDDAG 14.15 u. PARALLELSESSIES DEEL 11 De deelnemers kunnen kiezen uit één parallessessie
54
i.
EEN LOGOPEDISCHE VISIE OP DE BEHANDELING DYSLEXIE EN DYSORTHOGRAFIE: PRAKTIJKERVARINGEN
VAN KINDEREN
MET
M. Luylen, Gegr. Logopediste. Dienst Logopedie K.M.S.L., Turnhout S. Gausseau. Gegr. Logopedist, Dienst Logopedie K.M.S.L .. Turnhout 11. DE ARTICULATIEONTWIKKELING REN TUSSEN 3 EN 10 JAAR
BIJ NEDERLANDSSPREKENDE
KINDE-
R. Stes, lic. Logopedist, Docent K.V.H.-Antwerpen R. Elen, Lic. Logopedist, Docent K.V.H.-Antwerpen 111.DE ROL VAN VIDEO-STROBOSCOPIE IN DE DIAGNOSE EN FOLLOW-UP VAN STEMBAND-AANDOENINGEN P. Van Cauwenberghe, Prof. Dr., Diensthoofd N.K.O., U.Z., R.U.G. L. Bemaert, Logopediste, Dienst N.K.O .. U.Z .. R.U.G. IV. HET GEBRUIK VAN HOORTOESTELLEN IN DE LOGOPEDIE
Motivaties voor het gebruik van hoortoestellen in de logopediè Synthese voor preselectie- en selectiemethoden: kritische bespreking en on. derzoeksgegevens R Baey, Lic, Logopedist, Docent K.V.H ..Antwerpen V.
DIFFERENTIATIE CONSEQUENTIES
TUSSEN AFASIE EN DE DEMENTIE VOOR DE LOGOPEDISCHE PRAKTIJK
H. Dîesfeldt, Dr. psycholoog. Dir. Psychiatrische Dienst Stichting Verpleeghui. zen Nederland VI. DE COMPUTER ALS DIDACTISCH HULPMIDDEL IN HET BUITENGEWOON ONDERWIJS: FUNCTIETRAINING EN TAAL J. Baelus, W. Hermans. J. Verwimp, B.L.O.-Tongelsbos, type I en VIII, WesterIo 15.15 u. PAUZE EN WISSELING SESSIES 15.45 u. PARALLELSESSIES DEEL 111
De deelnemers kunnen kiezen uit één parallelsessie I. HET GEBRUIK VAN DE COMPUTER IN HET ONDERZOEK DELING VAN KINDEREN
EN DE BEHAN-
MET REKENSTOORNISSEN
L. Verschaftel, Prof. Dr., Bevoegdverklaard Navorser bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek en Buitengewoon Docent aan de K.U. Leuven 11. ORAAL-MOTORISCHECooRDINATIE, RILEY & RILEY
SCORING EN THERAPIE VOLGENS
M.C. Franken, Drs. Spraak- Taalpatholoog, Afdeling Stem- en Spraakstoornissen, A.2.-Nijmegen 111. REVALIDATIE
VAN OVERBELASTINGSZIEKTEN
VAN DE STEM
R. Buekers, Uc. Logopedist, Afdeling K.N.O.-Foniatrie, A.Z. Maastricht IV. HET GEBRUIK
VAN HOORTOESTELLEN
IN DE LOGOPEDIE
Training, revalidatie en therapie met hoortoestellen R Baey, Lic. Logopedist, Docent K.V.H.-Antwerpen V.
COMMUNICEREN
MET DEMENTERENDEN
H. Buijssen, Drs. Psychogerontoloog, Kruisvereniging Breda VI. DE COMPUTER ALS DIDACTISCH ONDERWIJS: FUNCTIETRAINING
HULPMIDDEL EN TAAL
IN HET BUITENGEWOON
J. Baelus, W. Hermans, J. Verwimp, R.L.O.-TongeJsbos, Type I WesterIo
en VJII,
16.45 u. RECEPTIE
55
TALES ""'"'
cv.
lalczs
Uzerlaan 10 86BO Oiksmuide
051/50
5
39 72
5
y
Voor ~elke zaken kan u ~uttig een computer gebr"Llil<.en ? Voor het schrijvèn van brieven en verslagen. Voor het verminderen van uw administratie. Voor
het
patiënten. Voor het
bewaren
van
aanbrengen
de
gegevens
betreffende
van
oefeningen
patienten
toe.
Ons
ant.~c>ord
h.ierop
eenV'"c>ud.ig
-
uw
naar
uw
is
...
een computer met printer een tekstverwerker een administratief pakket Alfabeertje Logoplan
En
de
p:r-ijs ?
minder dan 200 000 BEF (BTW incl.) Dit
doen::"'
wordt. TALES
gelegenhej_èl
logopedisch
TALES
u
aa.ngeboden SYSTEMS t.er v-an
SYSTEMS
Als U~ d.room ~erkelijkheid. ~orctt
56
het
congres.
!
,
"
5
lHET GEHOOR HERBOREN I _Uitgebreid gamma hoorapparaten PHONAKapparatuur FMPhonic Ear s)/steem _Grote heus van: screening,semi-hlinische en hlinische audiometers; impedantiemeters en andere audiologisch apparatuur. _Reëducatieapparaten voor therapie bij spraah - en taalgestoorden.
LRPPERRE _ HOORAPPARATEN _AUDIOLOGIE
Statlonsslraat 22 1720 GROOT - BIJGAARDEN Tel:02/466.91.00
INHOUD Van de redactie Psychomotoriek
1 en leerstoornissen
2
J. Schei ris Research en vernieuwing in de afasietherapie R. Dharmaperwira-Prins Nederlandstalige
11
kindertaaltests
26
J. Verstraete
35
Ter informatie ... -
Logopedie in opmars?
-
Mensen die niet kunnen spreken hebben heel wat te zeggen
Licentiaatsthesissen
logopedie
42
Boekbesprekingen
44
Mededelingen
47