TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE
15de jaargang nr. 4 - nov. 1985 driemaandelijks tijdschrift
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE
EN AUDIOLOGIE
Uitgave van d. Opleidingen Logopedie Hoger Instituut voor Paramedische Beroepen Gent Hoger Rijksinstituut voor Paramedische Beroepen Gent
Hoger Technisch Instituut Bruwe
KathoHeke Universiteit Leuven Katholieke Vlaamse Hogeschool Antwerpen en van de Vlaamse Vereniging voor logopedisten REDACTIE M. Claeys. lic. Orthopedagogiek L. Heylen. lic. en gegr. logopedie F. loosen. prof. dr. PsVchologie, lic. Pedo Wet., lic. LD.
L Moerman.Coetsier. lic. Germaanse Filologie L. Plasschaert.
lic. Pedagogiek,
ge!J". Logopedie
F. Van Besien, dr. Germaanse Filologie
G. Van Maela, lic. en gegr. logopedie REDACTIE-ADRES
G. Van Maele. De Waterwilgen 9,8310 Brugge (België) Publicaties
In drievoud
aan dit adres in te zenden
WETENSCHAPPELIJKE RAAD M. Callens, prof. dr. Neurofysiologie L Engels, prof. dr. Unguïstiek G. Forrez, prof. dr. Fysica P. Kluyskens, prof. dr. Otorinolaryngologie S. Ltevens. prof. dr. ~ychologie E. Thierv, prof. dr. Neuropsvchiatrie J. Tyberghein, prof. dr. Otorinolaryngologie P. Bastijns, dr. Psychologie, lic. logopedie A.M. Schaerlaekens, dr, Germ. Filologie, lic. Logopedie R. Vandierendonck. dr, Neuropsychiatrie W. Wellen" dr, Neuropsvchiatrie P. Oe Baere, lic. Orthopedagogiek J. Adriaens, gegr. logopedie W, Bram;, gegr. Logopedie A. Ste"~ Iic, en gegr. Logopedie Y, Van Hyfte. gegr. Logopedie BESCHERMCOMITE M. Van de Heyning-Van Haesendonck, rîjksinspectrice coördinator paramedisch hoger onderwijs L Uien" ere-inspecteur riikstechnisch onderwijs Oe directies van de opleidingen logopedie
secundair
en hoger onderwijs,
ABONNEMENTEN België: Oe abonnementsprijs bedraagt 350 fr. per Jaar (240 fr. voor studenten) te betalen op rekening 380-0800054.69 van ..Tijdschrih voor Logopedie en Audiologie", Buitenland; Oe abonnementsprijs bedraagt 400 8.fr., te betalen op rekening 380-0800054-69 van .. Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie". De Waterwilgen 9, B-8310 Brugge IBelgie) (Bank Brussel Lambertl. OVERDRUKKEN Oe auteurs ontvangen tien exemplaren van hun artikel ; extr~verdrukken kunnen gevraagd worden bij het inzenden van de kopij, en worden in rekening gebracht. Overna. me van artikels wordt slechts toegestaan na schriftelijke overeenkomst met de redactie.
ISBN - 0304-4971
Beste abonnent,
..
Voor u ligt het laatste. nummer van de jaargang 1985 van ons tijdschrift. Niettegenstaande de stijgende kosten blijven we bij onze abonnements. prijs van vorig jaar. Dit is slechts mogelijk door de belangeloze i~zet van auteurs, wetenschappelijke raad en redactieleden, waarvoor onze welgemeende dank. Wij blijven streven naar informatie op niveau en uit de reacties van lezers blijkt dat wij op de goede weg zijn. Ook uw reactie is welkom en uw ervaring in artikelvorm nemen we graagdoor voor eventuele publicatie.
BELGIË Het abonnement 1986 kost 350,-fr. Met bijgaand overschrijvingsformulier intekenen vóór 31 december 1985.
Studenten betalen 240,' fr. indien zij in hun opleiding intekenen,
BUITENLANO Het abonnement
1985 kost 400,-Bfr. (met inbegrip van verzendingskostenl.
Indien u via uw bank betaatt, zijn de kosten voor uw eigen rekening, en kunnen relatief hoog oplopen!
Betaling kan gebeuren op rekening 380.0800054-68 van Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie, De Waterwilgen 9, 8310 Brugge (België) bij de Bank Brussel Lambert.
Indien u met internationale postwissel betaalt, zijn er geen bijkomende kosten. De postwissel
moet geadresseerd worden als volgt:
Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie, t,n,v. G: Van Maele, De Waterwilgen 9, B310 Brugge (België), met vermelding: abonnement 19B6.
165.
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1985 115)-4
..
PERCEPTUELE BEOORDELING EN AKOESTISCHE ANALYSE VAN STEMINZET H.F.M. Peters, Afdeling Stem- en Spraakstoornissen, Sint-Radboudziekenhuis, Katholieke Universiteit, Nijmegem. L. Boven, Instituut voör Fonetiek, Katholieke Universiteit, Nijmegen. M. Cox, Afdeling Stem- en Spraakstoornissen Sint-Radboudziekenhuis, Nijmegen.
SAMENVATTING De hardheid van stem inzet is een belangrijke parameter bij de diagnose van stem.stoornissen evenals bij de behandeling van stotteren. Er is echter weinig bekend' over.de betrouwbaarheid van auditieve oordelen over de hardheid van steminzet, noch over de validiteit van akoestische maten van steminzet. In de onderhavige studie is eerst de betrouwbaarheid van de auditieve oordelen van getrainde logo. pedisten over de hardheid van steminzet bepaald. Deze betrouwbaarheid bleek tamelijk laag te zijn Ocu = . 67 met een extreem grote stimulusrangel. Vervolgens zijn er een aantal eenvoudige maten voor de beschrijving van de amplitudeomhullende van VC-uitingen ontwikkeld. Hieruit kwam naar voren dat de loga. ritme van de tijd die de amplitude nodig heeft om van 10 % tot 90 % van haar maximum niveau te komen de beste voorspeller, is van de waargenomen hardheid van stem inzet. Indien deze maat op de juiste manier wordt geschaald, kan ze ~men met het oordeel van de logopedist worden gebruikt om de betrouwbaarheid van de auditieve bepaling van stem inzet te vergroten.
INLEIDING Voor het inzetten van fonatie is goede coördinatie van de beregeling van subglot. tale druk en laryngeale spierinstellingen onontbeerlijk. Als bij de voorbereiding op fonatie de glottis volledig gesloten is, zal de subglottale druk die nodig is om fonatie te initiëren afhangen van de adductieve kracht die op de stembanden
166.
wordt uitgeoefend: hoe sterker dé mediale compressie des te groter zal de longdruk zijn die nodig is om de stembanden uit elkaar te duwen. -Natuurlijk kan fonatie ook worden ingezet wanneer de glottis nog geopend is. In dat geval beginnen de stembanden te trillen voordat ze elkaar raken. Als de stembanden zijn samengeperst bij de voorbereiding op fonatie, zal de steminzet relatief hard of abrupt zijn. Dat wil zeggen dat de amplitude van de resulterende spraakklank haar maximum in een zeer korte tijd zal bereiken. Uit de literatuur kan worden opgemaakt dat de hardheid van steminzet een cru. ciaal probleem is bij een groot aantal stemstoornissen. Uit onderzoek naar het motorische spraakgedrag bij. stotteren IFreeman & Ushijima, 1978) komt naar voren dat laryngeale hypertensie een belangrijke rol speelt in stotterblokkades, een uitkomst die bevestigd wordt door talrijke klinische observaties (8100dstein, 1981 ; V.' Riper, 1982l. Het is daarom niet verwonderlijk dat veel stottertherapieën oefeningen bevatten om de manier van stemgeving te leren beïnvloeden. Het uiteindelijke doel van deze oefeningen is te komen tot een soepelere coördinatie van verschillende articulatorische gebaren, met name met betrekking tot het opbouwen van -subglottale druk en laryngeale spierinstellingen. De overeenkomst in de doelstelling van de therapieën kan worden verhuld door verschillen in praktische benadering en gebruikte terminologie: "gentie voice onset" (Webster, 1975) ; "easy voice on. set" (Agnello, 1975) ; "effortless phonation" (Adams, 1977) ; "easy, relaxed speech" {Gregory, 19801 ; "airflow" therapie (Schwartz, 1976) en prolongatie {Ryan;1974l. De grote aandacht voor de beheersing van aerodynamische processen en fonatie in stottertherapieën staat in scherp contrast met het zeer kleine aantal objectieve metingen van de trainingsresultaten. De oorzaak van deze ongewenste situatie is duidelijk : er is op dit moment geen eenvoudige, directe en betrouwbare manier om de hardheid van steminzet te meten, laat staan een techniek die geschikt is voor routinegebruik in een behandel centrum. Het ontbreken van objectieve informatie over de hardheid van steminzet vormt ook een probleem bij de differentiële diagnose van verschillende stemstoornissen. Zo is bekend (Luchsinger & Arnold, 1965; Aronson, 19801 dat veel lichte chronische aandoeningen van het slijmvlies van de larynx (zoals bij milde vormen van bronchitis, allergieën of aandoeningen ten gevolge van zwaar roken) tot kleine veranderingen van de trillingsbewegingen van de stembanden leiden. In combine. tie met een lichte vorm van hyperkinesie, veroorzaken deze veranderingen een auditieve. indruk die erg veel lijkt op een harde stem inzet. Slechts in zeer ernstige gevallen is het op het oor mogelijk om de effecten van een hyperkinesie en ont. steking van het slijmvlies van elkaar te onderscheiden. Een analoog geval betreft de stemgeving bij patiënten met stembandknobbels, poliepen of stembandoedeern. Een laatste voorbeeld, in een -reeks die zeker verder zou kunnen worden uitgebreid, heeft betrekking op de mogelijkheid om tot .een meer gedetailleerde
167.
analyse te komen van onregelmatigheden in de stem inzet van patiënten met stembandverlamming. Het is dus duidelijk dat de hardheid van steminzet ais een belangrijk aspect van de diagnose van stemstoornissen wordt beschouwd. terwijl bruikbare technieken om dit verschijnsel in de dagelijkse, kli.nische praktijk te ,,~eten"
EERSTE EXPERIMENT: AUDITIEVE BEOORDELING
VANSTEMINZET
Om de betrouwbaarheid van expert-oordelen over steminzet te kunnen bepalen is een experiment uitgevoerd waarin negen geschoolde luisteraars de hardheid van de steminzet beoordeelden van 120 stimuli.
Stimuli Vier sprekers, te weten twee logopedisten. een foniater en een spraakpatholoog (drie mannen en een vrouw) sprak~n een lijst in van 30 eenlettergrepige VC-se. kwenties. waarin Veen van de klinkers la, i, uI is. en C een willekeurige mede. klinker. De sprekers werd gevraagd bij elk item een specifiek soort stem inzet te produce. ren. De in~etten bestreken een extreem grote range, van "uitermate hard" tot .. uitermate zacht". De volgorde waarin de sprekers de woord/inzetcombinaties uitspraken. was gerandomiseerd voor klank en mate van abruptheid. De opnamen. werden gemaakt in een reflectie-arme, semi-professionele studio, met een AKG C 451 E microfoon en een Stud., B 67 bandrecorder. Gedurende de opnamesessie werden alle woorden afzonderlijk ingesproken. De eenvoudige VC-structuur van de stimuli was gekozen teneinde de auditieve oordelen en de akoestische analyses te vereenvoudigen. De sprekers kregen geen specifieke instructies. behalve natuurlijk, dat ze de stem inzet per item zo goed mogelijk dienden aan te passen aan de opgedragen mate van hardheid van de steminzet.
168.
Beoordelaars De beoordelaars waren vijf logopedisten wèrkzaam op de afdeling Stem. en SpraakStoornissen van het Sint-Radboudzjekenhuis en vier medewerkers van het Instituut Fonetiek. De beoordelaar"s luisterden naar de stimulusband met de 120 VC-woorden (vier sprekers x 30 VC-woorden), Hun werd gevraagd iedere stimulus scoren op een 7-puntschaal, lopend van zeer zacht tot zeer hard. Er was slechts één stimulusband, met de woorden gerandomiseerd voor spreker en initiële klinker~ De stimuli waren gescheiden door 'een responsie-interval van vijf second~n. De taak werd individueel afgenomen, maar het tèmpo van het experiment werd volledig bepaald door de band, waarnaar de beoordelaars slechts eenmaal luisterden.
te
Resultaten
en discussie
.'
De proefpersoonscores werden ingevoerd in een minicomputer, die de gemiddelde score voor elk item berekende. Deze scores werden later gebruikt als de crite.riumvariabele (= de te voorspellen variabele) bij de correlaties met akoestische maten van steminzet. We zullen eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de scores van de negen getrainde beoordelaars. Men vindt in de literatuur een groot aantal verschillende betrouwbaarheidscöëf. ficiënten, elk geschikt voor toepassing in -een specifieke situatie. Aangezien. het ons ging om de betrouwbaarheid van eeri enkele "typische" beoordelaar in de meeste klinische situaties (is immers slechts één. beoordelaar voorhanden). en aangezien de absolute waarden van de oordelen van belang zijn (indien, bÎjvoor~ beeld, beslissingen moeten worden genomen over het beginnen of afsluiten van een therapie), hebben we besloten gebruik te maken van de zogenaamde intraclass correlatie coëfficiënt, gedefinieerd doorWiner (1971) als: ICU =
MS between - MS within MS between + (n-l) MS within
waarin n het aanta! beoordelaars is. Uit deze formule kan.worden opgemaakt dat ICU grote~ wordt, dus dat de betrouwbaarheid stijgt naarmate de variatie in de stimuli (= MS between) toeneemt en -de variatie in de beoordelaarsscores (~ MS within)
afneemt,
In het spraakmateriaal dat in dit onderzoek is gebruikt, is de variatie in de steminzet van de stimuli opzettelijk opgevoerd, daarbij de range die men in het dagelijks leven normaliter aantreft overschrijdend. Dit is met name het geval voor wat betreft de zachte steminzetten. We moeten dus een betrouwbaarheidscoëfficiënt verwachten die kunstmatig is opgeblazen en die het beste kan worden geïnterpreteerd als een bovengrens van de betrouwbaarheid die in de praktijk kan worden bereikt.
169.
Met negen beoordelaars vonden we een ICU van .67. De gemiddelde score van de stimulus met de zachtste stem inzet was 1.2 ; de hardste stemiozet kreeg een.gemiddelde score van 6.4 op een 7-puntschaal. Indien 40 % van de'stimuli (20 % van de laagste scores en 20 % van de hoogste scores) werden verwijderd om de af. stand tussen de minimum en maximumsscores te verkleinen, bleef er een range over van 2.1 tot 5.5. De betrouwbaarheid van de scoring van deze stimuli was .44, een waarde die niet bepaald hoog kan worden genoemd. We zijn van mening dat een ICU in deze orde van grootte een redelijke schatting is van de betrouwbaarheid van een enkele beoordelaar in de klinische praktijk. Daarom zou een akoestische techniek om de hardheid van stem inzet te bepalen een waardevol, aanvullend hulpmiddel zijn voor gebruik in de diagnostische en evaluatieve praktijk.
TWEEDE EXPERIMENT: AKOESTISCHE MATEN VOOR STEMINZET
INLEIDING Uit de opmerkingen van een aantal beoordelaars kon worden opgemaakt dat het sCOren van stemlnzet een complexe aangelegenheid is, die meer omvat dan alleen de tijd die het signaal nodig heeft om het hoogste amplitudeniveau te bereiken. Andere cues die werden genoemd, waren het luidheidsniveau, de duur van de klinker.s en de stemkwaliteit, een parameter die erg moeilijk te meten is. We kunnen daarom niet verwachten dat een eenvoudige technische -benadering precies de gemiddelde waardes van de beoordelaars zal reproduceren. Hier komt nog bij dat we bij het on~wikkelen van een akoestische maat van steminzet verschillende, mogelijkerwijs tegenstrijdige, doelen op het oog hadden. Ten eerste wilden we een goedkoop en eenvoudig te gebruiken instrument ontwikkelen om de hardheid van steminzet te bepalen. Tegelijkertijd echter wilden we zoveel mogelijk gedetailleerde informatie verkrijgen over de amplitude-om~ hullende. Het tweede doel vloeit voort uit de observatie dat de amplitude-omhullende van uitingen van stotteraars niet alleen een steilere steminzet te zien geeft, maar ook meer onregelmatigheden. Het is duidelijk dat een eenvoudige stijgingstijdmaat dit soort onregelmatigheden niet aan het licht zal brengen.
Akoestische anályse Voor de akoestische analyse en de daaropvolgende dataverwerking is gebruik gemaakt van een tamelijk krachtige 16-bit minicomputer. De signalen werden gesampled met een frequentie van 10kHz en elk item werd in een afzonderlijke file opgeslagen. De akoestische analyse van de 120 stimuluswoorden bestond allereerst uit het berekenen van de amplitude-omhullende. De amplitude-omhul.
170.
lende werd verkregen met béhulp ,van een echte Root~Mean.Square detector met een integratietijd van 30 msec. ; er werd iedere 2.5 insec. gesampled (400 samples per seconde). In tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij de verwerking van RMS-signaalenergie, hebben we geen logaritmische transformatie op de uitkomsten toegepast, omdat bij Iiniaire schaling van de omhullende de auditieve steminzetscores consistent beter bleken t~ worden voorspeld dan met behulp van corresponderende maten op een dB-schaal. Vervolgens werd in de amplitude-omhullende van elk woord het absolute maxi. mum gezocht, waarna deze zodanig werd geschaald dat het amplitudemaximum een vaste waarde kreeg toegekend. De volgende stap bestond uit bepalen van het begin van het woord. Dit gebeurde door vanuit het maximum de omhullende terug te volgen naar het begin op zoek naar het eerste sample met een waarde die lager was dar:- een door de gebruiker zelf in te stellen drempel. Uit deze gegevens kan op een eenvoudige wijze de stijgingstijd, gedefinieerd als de tijd die de amplitude nodig heeft om van 10 % tot 90 % van haar maximumwaarde te komen, worden afgeleid (zie figuur 1 en 2). Om een compacte beschrijving van de details van de omhullende te verkrijgen werd een "optimale" benadering van de curves berekend. Hiertoe werd een rechte lijn getrokken door de eerste vijf samplepunten vanaf .het begin van het woord. Daarna werd bepaald welk deel van de variantie van d'ie vijf punten niet door de regressielijn werd verklaard. Deze variantie werd vergeleken met een normvarian- . tie door middel van een standaard F-toets. De normvariantie was een functie van de gemiddelde waarde van de amplitudesamples die in de regressievergelijking werden ingevoerd. Deze procedure wordt ~in of meer opgelegd door. de grote range van waarden waar men mee te maken heeft, in combinatie met het feit dat de "absolute waarde van de errorvariantie toeneemt met de gemiddelde waarde van de amplitudesamples. De amplitudeweging die in onze implementatie van de rechte-lijn benadering is toegepast, resulteert in een veel soepeler toets in de hoge amplitude delen van de omhullende dan in de lage amplitude delen. Dit is met opzet gedaan ten einde de invloed van de aan de toonhoogte gerelateerde rimpel in de hoge amplitude intervals van de omhullende te minimalizeren, zoals blijkt uit Figuur 1 en 2. Het aantal vrijheidsgraden voor de normvariantie is op arbitraire wijze op 15 gesteld, onafhankelijk van het aantal samples in de regressie. Als de F -ratio niet significant was op het 10 % -niveau, werd het volgende punt van de curve aan de set toegevoegd, werd een nieuwe regressielijn berekend, en werd ,de resterende onverklaarde variantie bepaald en getoetst. Indien deze toch niet significant was, werd het volgende punt toegevoegd. ,Dit ging zo door tot er een significante Ftoets werd aangetroffen. Op dat moment werd de rechte lijn onderbroken, werden de parameters die de
171.
A
A.
A.
I I
B
I I
Ol
Ol
TI
TI
-
-
:J
:J
...>
...>
a. E cr:
a. E cr:
123 4 Time (In cs)
5
TIme
c
A.
1
6
--)
A.
I I
I I
Ol TI
Ol TI
:J
...>
:J ...>
a. E cr:
a. E cr:
1
Time
Figuur 1 Voorbeeten
234
(in cs)
5
6
--)
van amplitude-omhullende
naderingen (doorgetrokken, De doorgetrokken verticale waarde.
172.
(in
cs)
--)
cs)
--)
6
D
1
234
Time
(in
5
6
(gestippelde curve,) en hun rechte lijnbe-
niet-verticale IIjnen)_ lijnen geven respectievelijk
van het interval waarin de omhullende
5
234
het begin en het eind aan
stijgt van 10 % tot 90 % van de maximum-
R I se
ti
me
A
I
I
Greatest.
Q)
LJ
,
excurslon
,,
I
__ >'1
:J -+-'
_
.'
'. "
0. E
cr:
St.eepest
of flrst
slope
segment
.. __-L-
1
2
3 T me
(
4 n cs)
5
-- >
5
Figuur 2
Definitie van de maten, afgeleid van de"rechte lijnbenaderingen van de amplitudeomhullende, die zijn gebruikt om de auditieve scores te voorspellen.
173.
lijn bepaalden opgeslagen, en werd er een nieuwe lijn begonnen door de volgende vijf punten te nemen en de procedure te herhalen tot het eind van het woord werd bereikt. Naast het intercept en de helling, werden ook de coördinaten van de eindpunten van alle lijnstukken opgeslagen. Aangezien de woorden verschillen in duur, zal ook het aantal lijnstukken dat men nodig heeft om de omhullende te benaderen voor de verschillende uitingen verschillen. De procedure voor dat benaderen van de amplitude-omhullende is in figuur 1 toegelicht aan de hand van een aantal typische voorbeelden. Plaatje A is een voorbeeld van een woord met een gemiddelde steilheid van inzet; de stijgende flank van de omhullende is erg regelmatig en kan worden benaderd door een enkele rechte lijn. Plaatje B is een voorbeeld van erg steile inzet; bovendien is te zien dat de helling van stijgende flank aan het begin steiler is dan aan het eind, hetgeen resulteert in een benadering die bestaat uit twee lijnstukken. Plaatje C laat een extreem zachte steminzet zien, waarbij twee lijnstukken met verschillende hellingen nodig zijn om de amplitude-stijging te benaderen. Plaatje D, tenslotte, bevat een voorbeeld van een tamelijk geleidelijke stijging. Hier bevat de omhullende een dip in de stijgende flank, die leidt tot een extra lijnstuk in de rechte lijnbenadering. Deze extra lijn stijgt in het voorbeeld van plaatje D, maar er kwamen ook dergelijke gevallen voor waarin de dip leidde tot een lijnsegment met een negatieve helling.
Dataverwerking Aangezien een dataverzameling met verschillende aantallen meetpunten voor iedere observatie voor de meeste statistische dataverwerkingstechnieken problemen oplevert, hebben we besloten de hellingdata te transformeren tot een gestandaardiseerde representatie met hetzelfde aantal meetpunten voor elk sample. De set maten bestond uit het aantal lijnen dat nodig was om de omhullende te beschrijven vanaf het begin van het woord tot de plaats van het amplitudemaximum, de helling van het eerste lijnstuk dat werd gebruikt om de stijgende flank van de omhullende te benaderen, de helling van de lijn die de grootste afstand langs de amplitude-as bestrijkt gedurende de aanvangsstijging, en de helling van het steilste lijnstuk. Deze maten worden verder uitgelegd in figuur 2. De keuze van deze maten kan als volgt worden gemotiveerd: het aantal lijnen dat nodig is om de stijgende flank van de amplitude-omhullende te benaderen is een indicatie voor de regelmatigheid van steminzet. Aangezien het stimulusmateriaal geheel uit VC-woorden bestond, verwachten wij geen invloed van de fonologische structuur van de woorden op deze maat, noch op andere maten. De beslissing de helling van het eerste lijnsegment op te nemen vloeide voort uit de hypothese dat .het allereerste inzetten van stem zelf bepalend zou kunnen Zijn voor de auditieve indruk van de hardheid van stem inzet. De andere twee maten vertegenwoordigen alternatieve hypotheses, namelijk dat de auditieve indruk voornamelijk wordt bepaald door het gedeelte van de inzet dat de grootste range bestrijkt of door het gedeelte van de inzet waar de stijging het steilst is.
174.
Merk op dat de drie hellingmaten niet noodzakelijkerwijs van elkaar verschillen. Het kan zelfs zo zijn dat all.e,drie de maten identiek zijn. ,Dit is het geval als het stijgende gedeelte van de omhullende met een enkel lijnstuk beschreven wordt en dit tegelijkertijd het lijnstuk is met de grootste excursie en dat met de steilste helling, hetgeen resulteert in identieke waardes voor alle hellingmaten. Een voorbeeld van het samenvallen van de "vèrschillende maten is gegeven in plaatje A van figuur 1. De vier hellingmaten die in de voorafgaande paragraaf zijn besproken werden aangevuld met gegevens over het amplitudemaximum en de stijgingstijd, hetgeen neerkomt op een totaal van zes min of meer onafhankelijke maten per' item. Aangezien de stijgirigstijdgegevens een extreem grote range bleken te bestrijken, vooral in de richting van de lange duren, werd besloten om deze maat in twee verschillende vormen te vertegenwoordigen, namelijk in de vorm van ruwe duurmetingen en in de vorm van de natuurlijke logaritme van de ;)tijgingstijd. Op deze manier waren er in totaal zeven maten van stem inzet, alle afgeleid van de ampli. tude-omhullende van' het signaal. Teneinde de bruikbaarheid van deze maten voor het voorspellen van waargenomen stem inzet te bepalen, Zijn er correlatieen multiple-regressie-analyses Uitgevoerd. In deze analyses vormde de gemiddelde schaalwaardes van de beoordelaars de criterlumvariabele, d.w.z. de te voorspellen maat.
Resultaten en discussie De resultaten van de correlatie-analyse Tabel 1.
Zijn samengevat in de correlatiematrix
in
Tabel 1 : Correlaties tussen akoestische maten van steminzet en perceptieve oordelen over abruptheid van steminzet. EHEL a
NSEGh EHEL SHEL GHEL AMMX
STGT LNST al
_.596i
SHELb
GHELc
AMMXd
STGTe
LNSTf
RATERS9
-.459 .860
-.496 .833 .973
-.166 .271 .403 .386
.252 ..454 ..595 ..623 ..564
-.291 .631 .711 .733 .532
..200 .525 .713 .705 .479 -.713 .760
-.941
EHEL:
Helling van het eerste lijnstuk gebruikt in de benadering van de amplitude omhullende. bl SHE L: Helling van het steilst oplopende lijnstuk in de rechte lijn benadering. cl GHEL: Helling van het lijnstuk dat het grootste deel van de amplitude stijging om. spant. dl AMMX: Maximale amplitude. el STGT: Stijgtijd van amplitude omhullende (van 10 %tot 90% van AMM,Xl. ' fl LNST: Logarithme van STGT. g) RATERS: Gemiddelde scores van de negen beoordelaars. hl NSEG: Aantal rechte lijnen nodig voor de benadering van de amplitude omhullende. il Met ~ f = 118 zijn alle correlaties coëfficienten in de tabel significant op het 0.05 nivo bij tweezijdige toetsing.
175.
Uit de correlatiematrix komt naar voren dat de log-getransformeerde stijgingstijd (met omgekeerd teken) het hoogste correleert met de criteriumvariabele. De helling van de lijn met de grootste excursie is de een na beste, en de helling van het steilste lijnstuk de twee na beste. De correlaties met de andere maten zijn aanzienlijk lager. Hieruit kan dus worden geconcludeerd dat de eenvoudige logaritmische stijgingstijd als maat de beste akoestische representatie is van waargenomen hardheid van stem inzet en dat de hellingen van de rechte lijnstukken die ofwel het grootste deel van de totale amplitudevariatie bestrijken of het snelste stijgen het ongeveer even goed doen. De steilheid van de stijging aan het aUer. eerste begin van de woorden blijkt een veel minder krachtige voorspeller te zijn van waargenomen steminzet. Dit ontkracht de hypothese dat het allereerste begin van de amplitude-omhullende bepalend zou zijn voor de waarneming. De maximum amplitude die in een woord wordt bereikt is ook geen goede voorspeller van de hardheid van de waargenomen stem inzet. Dit Is des te verrassender aangezien dit kenmerk door een aantal beoordelaars werd genoemd als een extra cue bij het scoren van de stimuli. Het aantal rechte lijnstukken, tenslotte, dat nodig is om de stijgende flank van de omhuUende te beschrijven is ook geen goede voorspeller. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de erg kleine variantie in deze maat. In de grote meerderheid van de items zijn er twee Iijnsegmenten nodig om het maximum te bereiken; in een veel kleiner aantal gevallen is één lijnsegement genoeg, en ean nog kieiner aantal behoeft drie of meer lijnen. Het is van belang te weten of de hellingmaten en de stijgingstijdmaten in wezen dezelfde informatie bevatten. De tamelijk hoge correlaties tussen de hellingmaten doen ons twijfelen aan hun onderlinge onafhankelijkheid. De correlaties tussen de hellingmaten aan de ene kant en de stijgingstijdmaat aan de andere kant laten zien dat op z'n hoogst de helft van de variantie in de laatste maat verklaard wordt door de eerste maten. Met andere woorden, het ziet er naar uit dat de hellingmaten wat voorspellende kracht zouden kunnen hebben die niet wordt gedeeld door de stijgingstijdmaat. Een voor de hand liggende manier om hier zicht op te krijgen is het uitvoeren van een stapsgewijze multiple regressie met de gemiddelde schaalwaardes van de beoordelaars als criterium en de akoestische maten als voorspellers. De resultaten Zijn duidelijk : de rest-variantie in het criterium die door de hellingmaten wordt verklaard nadat de variantie die door de stijgingsmaat wordt verklaard is uitgepartitionaliseerd, is verwaarloosbaar. Op grond van deze uitkomst concluderen we dat stijgingstijd en hellingmaten equivalent zijn als voorspellers van waar. genomen steminzet. De correlaties tussen de ,gemiddelde schaalwaardes en de Log-stijgingstijdmaat is ongeveer gelijk aan de gemiddelde correlatie tussen de negen beoordelaars. Het is derhalve interessant om uit te zoeken in hoeverre de stijgingstijdwaarden kunnen worden beschouwd als de SCOresvan een extra beoordelaar. De stijgingstijdgegevens werden geschaald op waarden tussen 1 en 7 met behulp van het intercept en de regressie-coëfficiënt verkregen uit de multiple regressie,
176.
~
.-. "'--
..
afgerond op integerwaardes en samen met de scores van de negen beoordelaars in een 12 x 10 matrix geplaats:. .. Voor alle subsets van de data (de extreme 10 %,20 %,30% en 40 % verwijderd I bleek de betrouwbaarheidscoëfficiëntlCU minder dan .02 onder de waarden te liggen die voor de scores van de beoordelaars waren verkregen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gedrag van de log.. tijgingstijdmaat, mits op de juiste manier geschaald, vergelijkbaar is met het scoringsgedrag van de typische, getrainde logopedist. Dit resultaat wijst op de bruikbaarheid van een eenvoudige techniek als hulpmiddel voor de logopedist bij de beoordeling van stemlnzet. Het akoestische spraaksignaal geproduceerd door een cliënt die een lijst VC-woorden voorleest, wordt geregistreerd met behulp van een microfoon, versterkt en ingevoerd in een eenvoudig RMS-detectorcircuit dat het beste. in analoge hardware kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een van de commerciee"1 verkrijgbare IC's. Na laag doorlaatfiltering en versterking kan de output van de RMS-detector word~n gebruikt als input voor een sample and-hold circuit, om te worden gedigitalizeerd meteen sample frequentie van 400 Hz. Daarna kan de gedigitalizeerde amptitude-omhulle.nde worden ingevoerd in een eenvoudige personal computer waar een programma het begin van het woord opspoort, en wellicht ook het woordeinde. Het laatste punt hoeft niet noodzakelijkerwijs expliciet te worden vastgesteld; het samplen van de eerste 500 msec van het woord zou voor het doel waar het hier om gaat voldoende moeten zijn. Een ander deel van het programma in de personal computer zorgt vervolgens voor het -opsporen van het amplitudemaximum, voor de amplitudeschaling en tenslotte voor" het bepalen van de stijgingstijd. Indien men dit wenst, is het erg eenvoudig de computer te programmeren om de schaalwaarde die aan de inzet van elk woord is toegekend af te beelden op het scherm 'en/of de resultaten ~p te bergen voor later gebruik (bijv. ter vergelijking met dezelfde maten na therapie of operatie). Een blokdiagram van een dergelijk systeem zoals dat momenteel in ons laboratorium ontwik. keld wordt, is te zien in figuur 3.
Conclusies. In een experiment waarin negen geoefende luisteraars de hardheid van stem inzet beoordeelden van 120 VC-stimuli, met opzet geproduceerd door vier getrainde sprekers om een extreem grote range van steminzetten te verkrijgen, bleek de betrouwbaarheid tussen de beoordelaars redelijk, maar zeker niet erg hoog te zijn (ICU = .67). Onderzoèk naar de kenmerken van de stimuli die de auditieve scores zouden kunnen verklaren, liet zien dat de logaritme van de stijgingstijd van de amplitude-omhullende de beste voorspeller is. Aanvullende maten die werden afgeleid van een benadering van de omhullende door een opeenvolging van rechte lijnstukken en de maximumamplitude die :in de stimulus bereikt werd, bleken in wezen dezelfde informatie te bevatten als de amplitudestijgingstijd. De eenvoud
177.
:n
'" a -n,
Ql
L 0
U
ril
"" '" .
:J
E
-
U C
-
Ql
'"
n",
LL
E
0
'"
Ul
Ol
n..> E
ril
ril
.....
(0
Ol L
.....
a
.....
a
L
0
..>
ril
-
Ol
..>
:J
n
Ql
E
ril
0
L
a -
.
"0 L
a
3
e Ol e r. .l/)
.,J
Ol
nu c c L a c
178.
Ol E
.,J
E
..> :J
'"
" "'" ~ "c ~ ">o
"0
.
t 0 Ul
0;
.0
Ul
C
"
Ol L
t
ril
>
~
ril
t
--
'"
U C
"0
:J
ril
Ol "0
:J ..>
X
E
..
-
C ..>
E
"C
ril .,J
L
3
C
L 0
Ol Ol .D
.....
~
"
I
c
-.; "
0..
"
.0
van de krachtigste voorspeller biedt veelbelovende mogélijkheden voor de constructie van een goedkoop apparaat om de therapeut te helpen bij het bepalen van de hardheid van steminzet. Er wordt momenteel gewerkt aan de implementa. tie van de stijgingstijdmaat in eenvoudige, analoge electronica die wordt geïnter. faced met een personal computer die voornamelijk wordt gebruikt voor het verwerken en opslaan van de meetresultaten.
Dankbetuiging De auteurs betuigen hun dank voor de bijdragen van Paul van Doorn, die een pilot.experiment heeft uitgevoerd waarin een aantal fysische' maten van waargenomen stemÎnzet werden getoetst en vergeleken.
LITERATUUR Adams, M.R. Clinical interpretations and applieations. In l.M. Webster & L. Furst (eds.l. Vocal traet dynamiei and dysftuency. New Vork : Speech and Hearing Institute, 1975, 196-228. Adams, M.R. A physiological and aerodynamic interpretation of fluent and stuttered speech, J. Fluency Dis., 1976, 1,3547. Agnello, J.C. Voice onset and termination features of stutterers. In : loM. Webster & L. Furst (eds.l. Vocat tract dynamics and dysfluency. New Vork, Speech and Hearing Institute, 1975,40.70. Aronson, A.E. Clinical vaice disorders. An interdisciplinary approach, New Vork, Thieme Stratton Inc., 1980. Bloodstein, O. A handbook on stuttering. Chicago, Nat. Easter Seal Soc. for crippled children and adults, 1969. Conture, E.G., McGall, G.N. & 6rewer, O.W. Laryngeal behavior during stuttering. J. S Speech Hearing Res., 1977,20,661-668. Freeman, F.J. & Ushijima, T. Laryngeal muscle activity during stuttering. J. Speech Hearing Ras., 1978,21,538-563. Luchsinger, R. & ArnoJd, G.E. Voice, Speech and Language, london, 1965. Ryan, B.P. Programmed Therapy for Stuttering in ehildren and adults. Springfield, Ch. Thomas, 1974. Schwartz, M.F. Stuttering solved. Philadelphiá, Lippincott, 1976. Shames, G.H. & Florance, C.l. Stutter free speech. A goal for therapy. Columbus, Ch. Merrillinc. Pubs, 1980. Shapiro, A.1. An electromyographic analysis. of the fluent and dysfluent utterances of several types of stutterers. J. Fluency Dis., 1980, 5,203-233. Shapiro, A. I. & De Sicco, B.A. The relationship between normal dysfluency and stuttering : an old question revisited. J. Fluency Dis., 1982, 109-121. Van Riper, Ch. The nature of stuttering. Englewood Cliffs, Prentice Hall, Inc., 1982. Webster, R.L. The precision fluency shaping program: Speech reconstruction for stutterers. Roanoke, Communication Development Corporation, 1975. Winer, B.J. Statistical principles in experimental design. 2nd ed., New Vork, Me GrawHili Book Camp., 1971. Yoshioka. H. & Lofqvist, A. Laryngeal invalvement in stuttering. A glottographie obser. vation using a reaction time paradigm. Folia Phoniatrica, 1981, 33, 348-357. Correspondentie. adres : Drs. H.F.M. Peters, Sint-Radboudziekenhuis, K.N.O. Katholieke Universiteit Nijmegen, Philips van Leydenlaan,
15,6500
HB Nijmegen
179.
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPED.IE EN AUDIOLOGIE 1985 (15)-4
SIGNAAL. SYMBOOL. TAAL Proeve van een verklaringsmodel M. VAN DEN HOVEN L. SPETH uMen kent een taal als men er met kleine kinderen in kan converseren~~ Karel Jonckheere
SAMENVATTING In dit artikel doen wij een poging, om bepaalde termen die vaak gebruikt, maar ook dikwijls verkeerd gel nterpreteerd worden, te verduidelijken en in een juist verband te plaatsen.
INLEIDING Contact, omgang en interactie zijn van groot belang voor het kind in ontwikkeling : deze veronderstellen namelijk actieve deelname aan en betrokkenheid bij de wereld van gedeelde menselijke betekenissen. Dit geldt zowel voor de cultuur als voor de groep waartoe het kind behoort (socialisatie en enculturatle), Dit alles beïnvloedt de lichamelijke, de sociale, de cognitieve en de emotionele ontwikkeling en bevordert de uitgroei tot een persoonlijkheid. Het dier verkeert in een functionele cirkel (Umwelt). Met een receptorsysteem neemt het stimuli uit zijn omgeving waar en met een effectorsvsteem reageert het op die stimuli. Deze functionele cirkel van het dier verandert vrijwel niet. De mens heeft ook zo'n functionele cirkel, maar kan deze overschrijden, overstijgen, als hem daartoe in zijn ontwikkeling voldoende kansen geboden wor. den. Hij kan beschavingen en culturen scheppen die de natuurlijke, functionele cirkel veranderen. Hij kan zijn "Umwelt" scheppen en herscheppen.
180.
TAAL Geen kind kan ontsnappe~.aà'n de maatschappij en de cultuur waarin het geboren en getogen is. En daardoor wordt" het ook geconfronteerd met de taal daarvan. De taal nu is in een van haar aspecten een symbolisch systeem. Maar voordat dit symbolisch systeem voor het kind gaat leven/hanteerbaar wordt, verkeert het nog in de concrete werkelijkheid, is het gericht op de waarneembare wereld rondom hem. lijn relatie tot objecten. gebeurtenissen en ervaringen heeft nog geen vaste vorm aangenomen, is nog niet geordend in termen van de symboolsystemen van zijn cultuur, zoals o.a. getekende voorstellingen, gesproken taal, geschreven taa I. Het kind moet elk symbolisch netwerk gaan ontwarren en zijn ervaringen interp~eteren in termen en tekens die binnen dit systeem gelden. Het vermogen om dit te kunnen, dus de symboolvorming berust op een psychoneurologisch substraat en is een biologisch gegeven. Het kind in ontwikkeling heeft-hierbij echter hulp nodig. Er zal een behoefte aan communicatie moeten worden gewekt om de toepassing van de symbolensystemen te ontdekken, te ontwikkelen. Hoe raakt het kind erin thuis? Om dat te verduidelijken zullen wij achtereenvolgens signaal, symbool, taal en de tussenfasen aan de orde laten komen. Een duidelijke afbakening doet zich in de werkelijkheid minder stringent voor. Vaak is er sprake van overlappingen.
SIGNAAL Een signaal is een teken om iets te doen of niet te doen. Het maakt deel uit van de bestaande werkelijkheid en leidt tot actie. Bijvoorbeeld: a. de bijendans. Een bij die honing gevonden heeft vliegt terug naar de bijenkorf en geeft daar door een soort "dans" aan dat ze honing gevonden heeft. b. verkeerslichten. Deze leiden tot stoppen, doorrijden of wijzigen van de snelheid. Signalen zijn het resultaat van associatie- of conditioneringspr:ocessen. In de omgang met kinderen noemen wij ze liever interactieprocesse'n van hart tot hart. Signalen kunnen ontwikkeld worden en wekken bij de ontvanger actie op. Bij. voorbeeld men kietelt een baby onder de kinstreek. Deze reageert daar over het algemeen lustvol op. Doet men het weer en wacht even, dan wordt het kind co-actief door armpjes en beentjes te bewegen, te spartelen. Het wil de aangename stimuli opnieuw ontvangen/ondergaan. Zelfs bij doof-blinde kinderen kan men dit waarnemen, als men in nauw lichamelijk contact samen een~oudige ritmische bewegingen maakt. Houdt men" ermee-op, dan zendt het kind nauwelijks merkbare signalen uit om ermee door te gaan: het maakt bijvoorbeeld een begin van dezelfde-beweging of reageert op een andere wijze.
181.
Dit zijn dan anticiperende bewegingen die tot een signaalwaarde kunnen uitgroeien. De volwassene neemt dit signaal over en nu krijgt dit" het karakter van een oriënterende reactie namelijk: men biedt het kind zijn eigen signaal aan en bij de herkenning daarvan zal weer zijn reactie 'ontstaan. Deze bepaalde signalen worden aanvankelijk meestal op dezelfde plaats en tijd gegeven. Dan treedt op de duur schematisatie op, anticiperende vereenvoudiging. Men kan een pars pro toto-signaal gaan gebruiken, bijvoorbeeld een tekentje, een gebaartje of woord. Als zo'n signaal zonder prompting (aanmoediging) gegeven wordt door het kind, ook buiten de oorspronkelijke context van plaats en tijd wordt gebruikt en op meerdere analoge situaties wordt toegepast, dan verliest het zijn oorspronkelijke pragmatische betekenis. Er begint dan symboolwaarde te groeien. Als tekengeving leidt het signaal.niveau als voorstadium naar echte communicatie op symbool-niveau. Het eigenlijke symboolbewustzijn ontwikkelt zich pas, als het kind zelf het "nietechte" van het middel, het medium tot overbrenging ontdekt. Kort samengevat: 1. Men doet een poging tot interactie; het kind reageert lustvol. 2. Het kind wordt co-actief en demonstreert een anticiperende actie, een signaal. 3. Men neemt dit signaal van het kind over en biedt het weer aan. 4. Het kind herkent het signaal en 5. Reageert weer.
VAN SIGNAAL NAAR IMITATIE Om straks te kunnen verwijzen, met symbolen te kunnen omgaan, leert het kind eerst om : a. lichaamstaal te interpreteren b. objecten te bekijken (contempleren) c. wensen, interessen lichamelijk uit de beelden. a. Lichaamstaal interpreteren. De baby gaat reageren op gezichtsuitdrukkingen, lichaamsuitingen en bewegingen van de mensen uit zijn naaste omgeving, maar vooral van de moeder zoals: een vriendelijk lachend of streng gezicht uitgestoken handen van moeder om de baby op te pakken kiekeboe-spelletjes. b. Objecten bekijken. Een baby gebruikt een voorwerp eerst om ermee te manipuleren. Pas later gaat de baby in interactie met moeder het voorwerp bekijken, de zogenaamde contemplatie. De kijkfunctie, een functie op afstand komt later (distantie).
182.
Het bekijken of contempleren, dat plaats heeft in interactie tussen moeder en kind (sharingsituatie), is van vitaal belang voor de ontwikkeling van de symboolfunctie. Veiligheid, geborgenheid en sfeer zijn voorwaarden voor het zuiver leren bekijken. c. Lichamelijke representatie. Aanvankelijk vormt het kind zich een "beeld" van de wereld met zijn zintujgen, maar ook via zijn mond, zijn vingers, zijn handen, zijn lichaam. Het grijpt een voorwerp, neemt de vorm ervan waar via de stand van zijn omvatten de vingers, neemt plaats en ruimte in zich op. Alvorens zich verbaal te kunnen uiten leert het kind zijn gevoelens, wensen en interessen met behulp van lichaamsuitdrukkingen, lichaamstaal, manuele expressie uit te beelden. Welke rol spelen deze lichamelijke coderingen in de symbolisatie? Zij geven onzes inziens aan de handeling al een symbolisch karakteL Het is een kineti. sche (kinetisch komt van kinein IGrieks) : bewegen) representatie van het denken in een vroeg stadium van de cognitieve ontwikkeling. Het kind ge~ bruikt daarvoor zijn motorisCh geheugen. Als het kind zijn moeder ziet naderen, steekt het bijvoorbeeld zijn beide armpjes omhoog met de bedoeling dat deze hem oppakt: Met het toenemen van de cognitieve structuur neemt deze kinetische representatie af, maar verdwijnt niet"helemaal. In noodgevallen namelijk als de verbale codering tekortschiet, kan de kinetische representatie als primitief gebaar de leemte soms opvullen. Meer oefening in het gebruik van kinese als coderingssysteem kan als onder. bouw dienen vOOr orthodidactische activiteiten, indien er zich problemen voordoen. De representatie berust vaak op een zekere gelijkenis tussen de code en het object, bijvoorbeeld het manuele teken voor wenteltrap, compacte massa, een bal.
IMITATIE Uit de co-actie van het kind, zoals wij die bij signaal beschreven, ontwikkelt zich de imitatie. Deze speelt een belangrijke rol bij het symbolisatieproces. Het kind gaat eerst "reflecteren" over of spiegelen wat het ervaart, waarneemt; het gaat onbewust "meeresoneren". Dan gaat het steeds bewuster imiteren of nadoen. En verder brengt het (panto)mimisch bewegingskwaliteiten van personen of dingen tot expressie. Deze laatste imitatieve expressie wordt ontwikkeld tot "pictural or iconie representation". Er bestaat een uitbeeldende overeenkomst tussen het teken en waarnaar verwezen wordt. Bijvoorbeeld opspattend water in het bad wordt weergegeven met wapperende handjes. Als de imitatie 's morgens voorgedaan, 's middags zonder voordoen op verzoek door het kind herhaald wordt, dan spreekt men van uitgestelde imitatie. Deze is van groot belang. Immers bij een uitgestelde imitatie wordt het hande-
183.
lingsgedrag \Jpactiveerd en gereguleerd door een intern model of schema. Wij spreken dan van interiorisatie : vanuit uitwendige handelingen ontwikkelen zich innerlijke, bewuste activiteiten.
WIJZEN EN VERWIJZEN Voordat het kind kan verwijzen door middel van symbolen, zal het eerst moeten kunnen wijzen met de wijsvinger. Dit gerichte wijzen ontstaat uit het reiken, niet het grijpen. In de interactie tussen moeder en kind komt het verwijzende gedrag tot ontwik. keling en wel op drie niveaus: 1. Lichamelijke representatie 2. Het wij,gebaar 3. De symbolisatie door tekening, gebaar, woord. Fasen in de manuele codering. Bij de ontwikkeling van de manuele codering kan men fasen onderscheiden : allereerst het opnemen van het object of het als ongewenst wegduwen. het voorwerp opnemen en het gebruik ervan demonstreren; bijvoorbeeld een kam pakken en ermee door de haren gaan. met de wijsvinger naar het object wijzen (deixes) ; een sub-linguaal element. een kamgebaar met de hand maken als het bedoelde object niet aanwezig is. Men gebruikt een eigen lichaamsdeel als substituut.
SYMBOLEN Een symbool verwijst naar iets wat niet aanwezig behoeft te zijn. Qua vorm komt het niet overeen met het betekende. Het is een werkelijkheid die in de plaats staat van een andere en deze waarneem. baar voorstelt. Een symbool maakt deel uit van de menselijke wereld van betekenissen en heeft een functionele taak. Het kan met andere symbolen samengaan. Het leren van symbolen louter langs de weg van imitatie e%f associatie is gevaarlijk en wordt ontraden. Er is dan een 'te geringe verwijskraCht van het teken zelf. Voorop moet ,taan dat hetgeen het teken (woord, gebaar) bedoelt, ook in de gedachte van het kind aanwezig is. Symbolisatie is immers een cognitief proces. Daarom moet het verwijzende in vele gevarieerde situaties en omstandigheden, met steeds nieuwe intenties en de daarbij behorende gevoelens uitgedrukt/verwoord worden. Dan wordt het woord/ begrip steeds meer verbindbaar, krijgt diepere betekenis, wordt steeds minder signaal, en steeds meer symbool.
184.
In situaties waar symbolen gebruikt worden, onderscheidt men meestal vier componenten : zender, ontlJánger, symbooldrager en object. Voor menselijke communicatie is dit model onvolledig en _simplistisch. Van intentie, boodschap, i.nterpretatie en onderlinge beïnvloeding is in deze constructie geen sprake. De functie van het symbool bestaat uit een representeren. Om bijvoorbeeld het begrip paard te representeren kan het symbool o.a. gevormd worden door: een aantal geassimileerde spraakklanken bij het spreken manuele bewegingen bij gebaren vinger- en handstanden bij het vingerspellen mondstanden voor het spraakafzien lijnen bij tekeningen lettertekens bij geschreven of gedrukte woorden puntstructuren voor braïlle.
MEDIA Als het kind het verwijzende karakter van de symbolen gaat ontdekken en hanteren, is dat een grote stap vooruit in zijn cognitieve ontwikkeling. Maar het is geen eindpunt. Het is een zich eigen maken van een medium, dat een steeds doel. matiger ordening ondergaat en tot samenhangender gehelen uitgroeit: de taal, de taalschat, het gangbare taalgeheel. Het is verbluffend hoe het kind dit zeer inge. wikkelde tekensysteem in een ongehoord korte tijd en als het ware spelenderwijs verovert, de ordening ervan overneemt, er iets eigens mee doet. Ook de taal is geen eindpunt. De vroege taalverwerving is een belangrijk middel tot bevordering van denkontwikkeling, communicatie, ontmoeting, gesprek, cultuuroverdracht, persoonsvorming. Het blijft echter een deelproces in de cognitieve ontwikkeling van het kind. Ook het cognitieve is weer een deelcomponent, zij het een belangrijke, in de totaalontwikkeling van de jeugdige.
DOEL In de ontplooiïng van ieder mensenkind onderscheiden wij fasen. Wij hebben er enkele geschetst zoals o.a. de signaalfase, de imitatie, de symboolfase en hun tussenfasen. De ene dient zich al aan, terwijl de vorige nog werkzaam is. Maar geen fase kan overgeslagen word en. Waartoe dient deze ontwikkelingsgang? Waar leidt hij naar toe? Wij zijn de mening toegedaan, dat de totale ontwikkeling van elk kind, waaronder ook de cognitieve valt, in het kader van een harmonieuie opvoeding gezien moet worden. Opvoeding vraagt wijsheid, kennis en eerbied voor het leven. lij moet de zelf-
185.
ontplooiïng
van elk kind met zijn individuele
mogelijkheden
vorderen. Het kind moet.zich kunnen verwerkelijken. Maar ook:dat mag geen eindpunt zijn. Met zijn verworven
ten volle helpen.be. mogelijkheden
moet
onzes inzÎens het kind, de mens, worden uitgenodigd om uit-zich-zelf.te-treden, er ook voor de ander te zijn. De leer van de Blijde Boodschap zegt het niet anders.
BE LEMMERINGEN Tot slot willen wij niet voorbijgaan aan het feit, dat er vele factoren zijn die een optimale ontplooiïng van het kind kunnen belemmeren ,zoals o.a. een auditieve handicap.
taalstoornissen,
sub-normale
intelligentie.
Dat is ook de aanleiding
voor deze proeve geweest. Maar studie, kennis van zaken, creativiteit, vindingrijkheid, .samenwerking, begaan zijn met onze medemens zijn evenzovele aspecten in de hulpverlening die kunnen bijdragen, om belemmeringen Er is nog veel te doen I
LITERATUUR Appel, R. : Hubers, G. en Meyers, G. Sociolinguïstiek Utrecht 19814 Dijk, J. van Ontwikkeling
van het symboolbegrip
In; Ortho 1978 (342-3481 Hoven, M. van den en Speth,L. Iconische kinderen In : Van Horen Zeggen 1983(25)04Jurgens, M.R. en Dijk, J. van Confrontation
between the Young Deaf-Blind
Child end the Outer World. Amsterdam
1977
Kugel, J. Filosofie van het lichaam Utrecht
1982
Maslow, A.H. Motivatie Rotterdam
en persoonlijkheid 19763
Meel, J.M. van Bedreigd denken Groningen
1968
Meel, J.M. van Het veelzeggend gebaar
186.
te helpen overwinnen.
In: Psychologen over het kind 6 Groningen 1979 Parreren, C.F. van en Carpay, J.A.M. Sovjet psychologen aan het woord Groningen 1972 Schmidt, W.H. De ontwikkeling Baarn 19813
van het kind
Speth, L. en Hoven, M. van den Doofheid, hersenbeschadiging en communicatie
•
In; Intermediair 1976(12)-33 Speth, L. en Hoven, M. van den Plangedrag Lochem 1977 Speth, L. en Hoven, M. van den Spreken met het lichaam Sint.Michielsgestel19SS2 Speth, L. en Hoven, M. van den Motorische oefeningen voor gezonde en gehandicapte kinderen Lochem 19803 Stern, W. Psychologie der frühen KindheÎt Leipzig 19606 Strasser, S. Opvoedingswijsheid en en opvoedingswetenschap Den Bosch 19632 Veeger, L.M. Coördinaten na negen jaar Sint-MichielsgesteI1984
Correspolldentie.adres
:
Instituut voor Doven, Theerestraat 42, 5271 GD Sint-Michielsgestel, Nederland
187.
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE EN AUDIOLOGIE 1985 (15)-4
HET TEKENEN ALS FACILITATIETECHNIEK BIJ VOLWASSEN AFASIEPATIËNTEN MET UITGESPROKEN WOORDVI N DI NGSMOEI LIJ KH EDEN Toetsing van de hypothese van Philippe Van Eeckhout B. Baarnaart, Y. Poignia, L. Stragier
1. INLEIDING We hadden geen duidelijk beeld van de rol die tekenen kan spelen bij de reval;datie van afasiepatiënten. Daarom hebben wij het verband tussen tekenen en woordvindingsmoeilijkheden bij afatici wat nader bestudeerd. Meer bepaald wilden we nagaan of het tekenen een bruikbare tacilitatietechniek kan zijn in de woordvindingstherapie.
2. THEORETISCHE BASIS In de literatuur vinden we de stelling van LURIA terug, met name dat afatici moeite hebben met de visuele beeldvorming, waardoor ook de woordvinding bemoeilijkt wordt. Een normaal woordvindingsproces veronderstelt immers dat zowel woordvorm als woordbetekenis kunnen opgeroepen worden. Als een taalgebruiker een woord "kent" wil dit zeggen dat er een koppeling ontstaan is ~ussen vorm en betekenis. We kunnen drie belangrijke woordvormrepresentaties aangeven nl. de auditieve, visuele en spraakmotorische representatie. Hiernaast bestaan er twee woordbetekenisrepresentaties : een diep verankerde en een talig toegespitste. De diep verankerde representatie kunnen we omschrijven als een verzameling van ervaringen en belevingen die ontstaan wanneer het kind handelt en beweegt in de zich omringende wereld. Pas wanneer het kind deze betekenissen vastgelegd heeft
188.
kan de woordvorm erop ingrijpen .. De talig toegespitste representatie beperkt zich tot die deel~specten van de totale woordbetekenis, die nodig zijn voor het interpreteren of produceren van een zin of zinsdeel in een bepaalde context. Voorbeeld: in het zinsdeel ,;koude schotel"- zal van "koud" alleen het aspect "niet ver. warmd" geactiveerd worden, en niet de andere ervaringen van b.v. "koud weer" of "koud water". Een belangrijk onderdeel nu van de diep verankerde woordbetekenisrepresentaties is de visuele beeldvorming. (o.a. de kennis van "het is zo groot" of "zo teken je het") Bepaalde proeven o.a. van CARAMAZZA en BERNDT hebben aangetoond dat afatici werkelijk meer moeite hebben met visuele waarneming. Ze kunnen onvoldoende kenmerken van objecten identificeren. Wanneer nu bij afatici visuele waarneming en dus ook de diep verankerde woordbetekenissen verstoord zijn, verloopt-" ook het verbinden van woordvorm aan woordbetekenis moeilijker m.a.w. er treden woordvindingsmoeilijkheden op. Juist omdat de visuele beeldvorming een rol speelt bij de woordvinding, moeten we die volgens LU RlA ook herstellen. We hebben ons dan gebaseerd op de hypothese van PH. VAN EECKHOUT. die stelt dat we met het tekenen de visuele beeldvorming kunnen herstellen. Dit zou dan oP zijn beurt de woord vinding vergemakkelijken. Onder de functies die nodig zijn voor het tekenen, vinden we dat visuele waar. neming en plaatsing in een ruimtelijk kader een belangrijke rol spelen. Deze functies zijn voornamelijk in de rechter hemisfeer gelocaliseerd O.t.t. taal in de linker hemisfeer). Van Eeckhout (zie bibliografie) heeft erop gewezen dat door stimulatie van tekenen (en dus van functies die in de rechter hemisfeer gelegen zijn), er ook invloed kan uitgeoefend worden OP de functies van de linker hemisfeer en dus op taal. De patiënt heeft zo een eigen strategie ontwikkeld : alles wat hij wil zeggen, wordt eerst visueel gemaakt en dan in woorden geformuleerd. We kunnen dus nagaan of we door de patiënt vooraf te laten teken"en het visuele beeld en zo de woord vinding kunnen vergemakkelijken. Het tekenen zou zo als facilitatietechniek aangewend worden.
lB9.
3. TOETSING IN DE PRAKTIJK: KAN HET TEKENEN DE WOORDVINDING VERGEMAKKELIJKEN? 1. De proefgroep De proefgroep bestaat uit 4 afatici. Ze hebben allen weinig problemen met begrijpen, maar woordvindingsmoeilijkheden bemoeilijken het taalgebruik. Hun spraak is niet vloeiend en ze zijn zich bewust van hun stoornis. Ze hebben geen ernstige vorm van apraxie of agnosie.
2. Hoe wordt de therapie opgevat 7 De therapie bestaat uit oefeningen voor woordvindingsmoeilijkheden. Op het moment dat er moeilijkheden zijn bij de woordvinding wenden we het tekenen aan. De patiënt mag eerst tekenen en daarna het woord proberen te vinden. We gaan na of dit tekenen de woordvinding faciliteert. In onze therapie bouw.en we een bepaalde moeilijkheidsgraad. We kunnen achtereenvolgens de verschillende fasen van onze oefening kort beo spreken. 1stefase
Deze fase heeft enkel tot doel de patiënt vertrouwd te maken met het tekenen. Wanneer de patiënt een woord niet vindt of een prent niet kan benoemen laten we hem eens een eenvoudige afbeelding ervan copiëren. De patiënt ziet dat hij, wat hij wil zeggen, vis.ueel kan voorstellen. 2de fase.
Nu worden oefeningen voor woordvinding gegeven, waarbij visueel materieel gebruikt wordt (met name: foto's en prenten). Binnen dit onderdeel geven we vOlgende oefeningen: a. Benoemen van voorwerpen op foto's en prenten. Voorbeeld: aanbieding prent .,citroen" b. Omschrijven van voorwerpen op foto's en prenten. De therapeut moet raden waarover het gaat. Voorbeeld: aanbieding prent "hamer" c. Benoemen van delen van voorwerpen op foto's en prenten. Voorbeeld: aanbieding prent "huis". d. Verwoorden wat er op een handelingsprent gebeurt. e. Verwoorden van gelijkenis en verschil tussen 2 prenten. Voorbeeld: aanbieding prenten "auto" en "fiets", de patiënt moet gelijkenis en verschil ertussen verwoorden.
190.
We kunnen het tekenen inschakelen door het aangeboden materieel te laten co. piëren en daarna de woordvindingsoefening te proberen. Voorbeeld: de patiënt copieert het prentje "citroen" en probeert daarna te benoemen. 3de fase
Bij oefeningen uit deze fase worden visuele voorstellingen niet steeds aangeboden, maar er is wel nog hulp van: voorwerpen die in de kamer aanwezig zijn. visueel materieel dat slechts een deel van het antwoord voorstelt. visueel materieel dat eerst getoond, wordt, maar weer weggenomen wordt wanneer de patiënt moet opnoemen. De volgende oefeningen kunnen hierbij aan bod komen: a. Opnoemen van voorwerpen uit een categorie Waarvan enkele in de kamer aanwezig zijn. Voorbeeld: opnoemen van zoveel mogelijk meubels b. Opnoemen van voorwerpe~ uit een categorie. Van enkele voorwerpen uit de categorie wordt eeh afbeelding aangebodeh. Voorbeeld: prenten van "citroen" en "appel" worden aangeboden. Er wordt gevraagd om zoveel mogelijk andere fruitsoorten op te noemen. c. De therapeut omsch~ijft een voorwerp dat in de kamer aanwezig is. De patiënt moet raden waarover het gaat. Voorbeeld: de therapeut omschrijft: ,,'t Is iets waarop we zitten, het heeft vier poten." d. Een aantal prenten (voorbeeld vier prenten) worden aangeboden. De patiënt mag ze bekijken. Ze worden daarna omgekeerd en de patiënt moet de voorwerpen uit het geheugen opnoemen. prenten van voorwerpen uit een zelfde catgorie kunnen aangeboden worden. lb.v. appel, peer, druiven, banaan) prenten van voorwerpen uit verschillende catgorieën kunnen aangeboden worden. (b.v. stoel, das, muis, bloem). Ook wanneer bij deze oefeningen moeilijkheden met de woordvinding voorkomen, wordt het tekenen ingeschakeld. wat visueel voorgesteld werd kan gecopieerd worden. Voorbeeld: bij het opnoemen van meubels: de patiënt copieert zijn tafel en probeert dan te benoemen. de zaken die niet meer voorgesteld werden, kunnen uit het hoofd getekend worden. Voorbeeld: bij opnoemen van meubels tekent de patiënt een bed uit het hoofd. Daarna probeert hij dit te benoemen.
191.
4de fase
qe
oefeningen
Hierbij
uit deze fase worden louter verbaal of schriftelijk
horen de volgende
aangebracht.
oefeningen:
a. Het vinden van een woord bij een omschrijving, vraag Voorbeeld: "Het is een dier en het zwemt in het water." b. Opnoemen van loveel m.ogelijk voorwerpen
Voorbeeld:
uit een categorie.
"Noem zoveel mogelijk dieren."
c. Opnoemen van materieel bij beroepen of sporten.
Voorbeeld: d. Verwoorden
"Wat heeft de wielrenner nodig ?" "Wat gebruikt de landbouwer allemaal ?" van gelijkenis en verschil tussen 2 zaken.
Voorbeeld;
"Wat is het verschil tussen een huis en een kasteel 7" "Wat is de geljjkenj~ tussen een huis en een kasteel ?" e. Opnoemen van alle delen bij een geheel. Voorbeeld: "Welke delen Zijn er allemaal aan een boom ?" f. Vinden van een omschrijving voor een woord. Voorbeeld: "Omschrijf eens wat een handdoek is." g. Omschrijven van een boodschap die door de therapeut aangebracht werd. Wanneer de woordvinding niet lukt mag de patiënt eerst het voorwerp tekenen en a.d.h. hiervan de oefening proberen. Uit het hoofd tekenen (voorbeeld: de patiënt tekent een hand uit het hoofd en probeert te benoemen) na tekenopdracht {voorbeeld: opnoemen van delen van een geheel: de pao tiënt tekent het voorwerp dat de therapeut noemt en probeert de delen ervan te benoemen.1 Opmerking: Wanneer we het tekenen als hulp gebruiken, worden alle woordvin. dingsoefeningen. oefeningen voor benoemen.
192.
Fase 2 : a. Benoemen van prenten : voorbeeld: aanbieding prent
~ ouur'werk,
horloge" ; "kaars" ; .,mes" '.'
-
J (horloge)
(kaars)
(mes)
b. Omschrijven van voorwerpen waarvan de afbeelding aangeboden wordt:
(kopje)
(kam)
(schaar)
c. Benoemen van de delen van voorwerpen op afbeeldingen: voorbeeld: aanbieding prent "keuken"
(bord)
(kopje)
(aanrecht + afwasbak)
193.
.. , " • "a • ....• •
11
Cl
•
•
(handdoek)
cr
\:Î (schort)
d. Dissociatie en benoemen van prenten: voorbeeld:
uit een reeks prenten de niet passendehalen (hemd, pull, broek, par~plu) + verwoorden waarom Zeef niet bij hoort
(paraplu)
e. Associëren en benoemen van prenten:
(kersen)
ldruiven)
f. Verwoorden wat er op een handelingsprent gebeun. voorbeeld
: (prent) Handeling:
(tandenborstel)
194.
tönden poetsen
(tandpasta)
(beker)
g. Omschrijven .van'een voolWerp dat in dekame-"aanwezig
lso
( Itafel)
(Stoel)
(plant)
h. Verwoorden van gelijkenis en verschil tussen prenten:
voorbeeld:
aanbieding prenten "auto" en "fiets", de .patiënt moet gelijkenis en verschil ertussen verwoorden '
(auto)
(fiets) Tekeningen van J.R.
(°08 - 4 -1931)
NA (°27 -12 - 19111 Fase 4 :
a. Het vinden van een woord bij een omschrijving: voorbeeld: "Het is een dieren het zwemt in het water".
(vis)
"Waarmee hakt men bomen om ?"
195.
b. Opnoemen van zoveel mogelijk voorwerpen uit een categorie: voorbeeld: "Noem zoveel mogelijk dieren."
(kat)
(wolf)
c. Opnoemen van materieel bij beroepen of sporten: voorbeeld: "Wat heeft een wielrenner nodig ?"
(truil
(pet)
(drinkbus)
Ibroekl
(sok)
d. Verwoorden van gelijkenis en verschil tussen 2 zaken voorbeeld: Wat is de gelijkenis en het verschil tussen een bed en een stoel?
(bedl
196.
(stoel)
e. Opnoemen
voorbeeld:
van alle delen bij" een geheel:
"Welke delen zijn er allemaal aan een boom ?" (takken, de kruin)
(stam)
(wortels) f.
Vinden
van een omschnj"ving
voorbeeld:
:
frigo
1 197.
,g.
Omschrijven van een boodschap, die door de therapeut aangebracht werd: voorbeeld: "Maak je vrouw duidelijk dat ze een pakje sigaretten en een reep chocolade dient mee te brengen."
(pakje sigaretten)
d
(reep chocolade)
Îl
~.
Isigaret) Tekeningen van F. D. 1°20 - 4 - 1920) G.D. 1°21 - 11 -1903)
3. Welke zijn onze bevindingen? A. Wanneer we nagaan of het tekenen werkelijk de woordvinding faciliteert, kunnen we volgende vaststellingen doen: a. Bij de oefeningen waarbij het visueel beeld al aangeboden wordt, nl. wanneer de patiënten mogen copiëren : het copiëren leidt bij geen van onze patiënten tot beter benoemen. b. We merken dat al onze patiënten veel moeite hebben met de oefeningen waarbij geen visuele beelden meer aangeboden worden. Uit het geheugen tekenen Twee van onze patiënten hebben moeite om visuele beelden op te roepen. We stellen het volgende vast: de tekening bevordert in enkele gevallen de woordvinding in andere gevallen is er inductie nodig: door het geven van omschrijvingen, aanvulzinnen, ... door het tekenen te starten. Na deze inductie lukt de woordvindging wel. Het is dus moeilijk uit te maken of het de indUctie dan wel het tekenen zelf is dat doorslaggevend werkt. De twee andere patiënten hebben weinig moeite met het tekenen uit het geheugen. De visuele beeldvorming is hersteld, maar toch helpt dit de woordvinding niet.
198.
Na de tekenopdracht Eén van onze patiënten wel lukt met behulp
heeft moeite
met het tekenen op bevel. Wanneer dit
van de therapeut,
Onze 3 andere patiënten
bevordert
dit de woordvinding
niet.
hebben weinig moeite met het tekenen op bevel. Het
verband tussen het woord en het visuele beeld wordt hersteld. Dit helpt echo ter meestal de woordvinding
niet.
De hypothese van Philippe Van Eeckhout 'nI. dat het tekenen de rechter hemi. en dit ook invloed heeft op de resterende taal mogelijkheden klopt hier bij onze kleine praefgroep blijkbaar niet. Nadat getekend is en zo het visuele beeld hersteld wordt (met of zonder hulp van de therapeut), lukt de woordvinding niet opvallend beter. sfeer stimuleert
De keren dat het wel lukt kunnen
ot het tekenen
we niet radicaal stellen
de
grootste rol speelt of dat het de latentietijd en de inductie Zijn. B. Al onze patiënten hebben
meer moeite
met oefeningen
waarbij het visueel
beeld niet aangeboden wordt. De visuele waarneming
is dus wel van belang voor de woordvinding
(hypo-
these Luria). Toch kunnen we zeggen dat de visuele beeldvorming probleem is als door Luria gesteld. De patiënten herkennen prenten, voorwerp aanduiden in de kamer.
ze kunnen
bij onze afatici niet zo'n
immers
het overeenkomstig
Het verband tussen woord en visueel beeld is niet zo verstoord.
Het op bevel
tekenen verloopt immers tamelijk vlot.
Het uit het hoofd tekenen verloopt tamelijk vlot. C. Onze patiënten tekenen tamelijk vlot. Meestal worden de voorwerpen correct afgebeeld en is de ruimtelijke structuratie 1: correct. In gevallen waar het tekenen de woordvinding niet of weinig helpt, kan het toch nuttig aangewend catiemiddel.
worden.
Het is dan dienstig als alternatief
communi-
199.
LITERATUURLIJST Boeken DEELMAN B.G. le.a.l. Handleiding S.A.N. test. Swets en Zeitlinger. Lisse, 1981, DE VRIES L.A .. en JENNEKENS-SCHINKEL A.-(red,), Afasieinformatieboek, S.A.N .• 1981. ESPIR M. en ClIFFOAD RDSE F.• Gr:ondsJagen der neurologie van het spreken, De Tijdstroom Lochem-PoperÎnge. 1981.' FROSTIG M. en MASLOW P., Movement education, theory and practice, Follett Publi. shing company. Chicago. GOLDSTEIN K" Language and language disturbances,
Grune & 5tratton, New Vork,
1948. JENNEKENS-SCHINKEL
A. (e.a,), Neuropsychologie
in Nederland, Van Loghum Slate-
rus, Deventer, 1980. LEBRUN V" Beknopte afasie/eer, Edition UeB. LESSER A., Linguistic
investigations
of aphasia," Edward Arnold, London, 1978.
LHERMITTE F. en ROCHLECOUAS A.• L 'aphasie, Flammarion médecine sciences, les presses de I'université de Montréal, 1979. LUR lA A.A., NeuropsychologicBI studies In aphasia, Swets & Zeitlinger BV. Amsterdam, 1977. LUAIA A.A., Grondslagen van de neuropsychologie, Van Loghum Slaterus, 1982. MARUSZEWSKI, Language communication and the brain, Mouton The Hague-Paris PWN-Polisch scîentific publishers Warszawa, 1975. SCHADE J.P .• Compendlum neuroJogle, Oe Tijdstroom, Lochem, 1982. VAN EECKHOUT P. (eo8.), Histoires insoJites pour faire parler, Médecine et sciences Internationales, Paris, 1982. SABADEL, LORANT G., VAN EECKHOUT P., L'homme qui ne savait plus parler, NouveIles Editions Baudinière, Paris, 1980. WALSH K.W., Neuropsychology, a .cllnical approach, Churchill LivÎngstone Edinburgh London and New Vork, 1978.
Ongepubliceerde werken OE BLIEK M., Onderzoek naar de transfer van twee .verschi/Jende therapiemethoden VOOrwoordvindlngsmoejJijkheden~ op basis van woordfrequentie, toegepast bij overwegend motorische afasiepatiênten, onuitgegeven proefschrift, H.T.l., Brugge, 1984. DE OEYNE L., A practicebook for aphasics-aanpassing aan het Nederlands en toepassing bij 5 afatici met overwegend motorische afasie, onuitgegeven proefschrift, H.T .1.,
Brugge, 1980. LAMBRECHTS N. en VANDERHAEGHEN -S., Een werkboek voor afasie, onuitgegeven proefschrift, Hoger Rijksinsinstituut voor Paramedische beroepen, Academisch Ziekenhuis Gent, 1979-1980; NOLF M., Onderzoek van de frequentie en het succes van woordllindingsstrategieën bij cerebraelgesroorden : lIertr8{Jing, associatie, omschrijving, generalisatie, onuitgegeven proefschrift, H.T .1., 1979. SPAAS J., Oefenboek voor volwassen afasiepatlë"nten, vertaling en aanpassing van het oefenboek van Robert L. Keith voor volwassen afasiepatiënten, Hoger Rijksinstituut
VOOrParamedische beroepen, Academisch.Ziekenhuis Gent, 1983-1984. VAN MAE LE G., onuitgegeven cursus Afasie, H.T .1., Brugge.
200.
Tijdschriften ABRAHAM-OGTEROP F. en VERCRUYSSE, Melodische intonatie therapie voor afasie, Tijdschrift voor logopedie en foniatrie nr, 51 • 1979, pag. 266-277. CARAMAZZA A., BERNDT R.L. en BROWNELL H.H., The semanticdeficit hypothesis : perceptual parsing and object classification by aphasic patients, Brain and language nr, 15, 1982, pag_161-189,_ DEGLIN V .L., Ons ongelijk stel hersenen, Unesco-Koerier nr. 38, 1976. GAINOTTI G. (e.aJ, The relationship between type of naming error and semantic-Iexical discrimination in aphasic patients, Cortex, vo'. 17, 1981, pag. 401410. GAINOTTI G. (e.a.), Drawing objects from memory in aphasia, Bra/n and language nr.
106,19830'9.613-622. GLOZMAN J.M., KALlTA N.G. en -TS'f"GANOK A.A., On one system of methods of aphasics group rehabilitatiÓn, Int. J. Rehab. Research, 1980.3(4), pag. 519-526. HATFIELD F. M. en ZANGWILL O.L., Ideation in aphasia : the picture story method, Neuropsychplogia, vol. 12,.1974, pag. 389-393. MA RSHA LL R.C., Word retrieval' of a"phasicadults, Journalof speech and hearing disorders, 1976, pag. 444451 . VAN EECKHOUT PH. (e.a.l, Le dessin chez un aphasique, Revue Neurologique (Parisi. vol. 10, nr. 136, 1980. pag, 699-710. VAN EECKHOUT PH. le.a.l. The application of drawings to the rehabilitation of an aphasic patient, Symposium on aphasia therapv, 29-30 october 1981 Rotterdam, Erasmus University.
Adressen: Z.8. Beernaert, Mellestraat 1,8710 Kotrijk - Heule. Y. Poignie, Ingelramstraat 20/5,8730 Harelbeke. L. Stragier, Goudbergstraat 13, 8610 Wevelgem.
201.
VERSLAG BLISS-STEM
- EEN SPRAAKCOMPUTER
VOOR BLiSSGEBRUIKEN
Op donderdag 3 oktober 1985 werd aan de Rijksuniversiteit. Gent: afdeling: toegepaste eoonomische wetenschappen, het eerst en echt revelerende Bliss-stem spreekapparaat aan de pers en aan alle geïnteresseerde genodigden voorgesteld-. Het mag terecht een "wereld primeur" genoemd worden omdat het nu voor het eerst mogelijk is het internationale Bliss-communicatiesysteem in gesproken Nederlandse taal om- te
zetten: Na een inleiding door de Heer Jan Maes, software specialist -bij Autophon, gaf Mevrouw Annemie Van ROy,logopediste aan het M.P.I. te Landegem een heet duidelijke uiteenzetting i.v.m. het Blissoommunicatiesysteem. hoe het kan toegepast worden en hoe het bij Marlean Baelen vanaf 1978 aangeleerd werd. Het Blisscommunicatiesysteem, ontworpen in 1949 door Charles Bliss, wordt slechts toegepast bij niet sprekende neuro-motorisch. gest~orden (kinderen, jeugdigen en volwassenen) die ook niet tot lezen noch schrijven zijn gekomen. De 20-jarige Marleen, een zwaar neuro-motorisch-meisje slaagde erin om niet alleen een hele reeks Bliss-symbolen te verWerven, maar kwam er ook toe door intense training te communiceren op basis van één, twee- en meerwoordzinnen door eenvoudig met één vinger de sym. balen op het, op de rolstoel bevestigd Blissbord, aan te wijzen. Hierbij stellen we vast dat Marleen vanaf het ogenblik dat ze iets uit zichzelf kon vertellen, sociaal, .kenfuctioneel en zelfs intellectueel open bloeide. Dit wordt o.a. bij iedere Blissgebruiker vastgesteld en dat is juist het meeste positieve van het systeem. Maar de ouders en ook de mensen van het M.P.I. - Landegem waren hiermee alleen nie.t tevreden_ Ze zochten verder in de wereld van de spitstechnologie. Zij vonden de zeer spontane en geëngageerde medewerking van Prof. Van Wormhoudt van het Labo VC:>0relectriciteit en meettechniek van de Gentse Rijksuniversiteit, van bevoegde computerprogrammeurs en electronici uit de privé-sector en vooral de financiële steun van talrijke firma's die het huidige eindresultaat mogelijk maakten. Naast de bovenvermelde groepen was de werkgroep voor technologie en revalidatie, waarvan de ouders van Marleen zelf deel uitmaakten, de beschutte werkplaats Nevelland en de didactische centrale van Landegem de stuurgroep van het project. Prof. Van Wormhoudt slaagde er in de technische aspecten van de Bliss.-stem zo duidelijk mogelijk weer te geven (zie volgend nummer) of tekst. Hoe ziet de "Bliss-stem" eruit 7 Op de gew'one rolstoel is een tafel aangebracht die wel dikker is dan een gewone rolstoeltafel en zeker meer gesofistikeerd. Op het bovenblad Zijn een 400-tal Bliss-symbolen aangebracht, gerangschikt volgens de internationale kleuren per woord categorie en beschermd door een plexiglas-plaat tegen het kwijlen en weersomstandigheden. Onderaan bevindt zkh een tweede niveau waarop de kleuren, namen van personen en geprogrammeerde zi~nen aangebracht zijn.
Die kunnen gebruikt worden door het indrukken van de functietoets. Het geheel is verbonden door een kabel met de sprekende computer gemonteerd op de rug van de rolstoel. Marleen drukt met een magnetische stift de gewenste Bliss-symbolen aan en de ingebouwde electronica zorgt er voor dat de code doorgestuurd wordt naar het spraakgedeelte. De ontva,ngen oodes worden door een eerste microprocessor ontleed en toegevoerd aan een tweede snelle processor. Deze laatste produceert spraaksignalen die aan een luidspreker toegevoerd worden. Hiervoor werd de stem van de logopediste Mevrouw Annemie Van Roy gebruikt die als heel natuurlijk overkomt. Zo is Marleen nu in staat om met iedereen uit haar omgeving te oommuniceren. We hebben
202.
het meest emotionele moment meegemaakt toen Merleen op 't eind van die academische zit. ting voor 400 mensen'een gesproken "dank u" wist te zeggen aan allen die de realisatie mogelijk hadden gemaakt en die een nieuwe weg opent voor de zwaarst neuro-motorische ge stoorden. Daarmee is de eerste, maar niet de laatste stap gezet. Iedereen die met dezelfde problematiek als Marleen geconfronteerd wordt, mag het prototype van het Bliss-stemapparaat gaan uittesten en dit op elke donderdag namiddag tussen 14.00 u. en 18.00 u. na afspraak op volgend adres M.P.I. B.O. Ten Dries - Poeldendries, 32, NeveleLandegem - tel. 091/71.60.66 en dit gedurende 6 maanden. Hierbij zullen alle mogelijke aanpassingen bestudeerd worden waarna er zal beslist worden door alle geïntereseerden welke mogelijkheden er Zijn om de spraakcomputer ook voor anderen te produceren, al dan niet in een gewijzigde VOrm. Misschien zijn de officiële instanties dan rijp om in enige subsidiëring te voorzien. zon iet zal de Bliss-stem éénmalig blijven en de ontgoocheling voor velen nog groter. DeBlissgroep van het Instituut Dominiek Savio. Gits
HET TECHNISCHE
ASPECT VAN DE "BLISS-STEM"
In hetgeen volgt werd eveneens k.ant beknopt te schetsen.
getracht
om in ..verstaanbare".
menselijke
taal de technische
Het ware interessant om vooraf even de vereisten op te noemen die werden vooropgesteld bij de start van het profeet : 1. Het voorhanden zijn van efficiënt INPUT.ORGAAN of toetsenbord (keyboard) dat de uiteindelijke communicatie tussen gebruiker en computer verzorgt. 2. Uitgebreidheid van het vocabularium. 3. Linguïstische vereisten wwn vervoegen, persoonsvormen •... - reflectivîteit - substantieven. meervouden 4. Compactheid en robuustheid. 5. Autonomie. stroomverbruik 6. Bedrijfszekerheid. veiligheid
•...
Het valt wellicht wel niet te betwijfelen dat ieder van deze puntjes VOor de bij horende rimpels zorgden in de voorhoofden van de ontwerpers I In het kort : 1. Na vorsingen bleek als inputorgaan een volgend eenvoudig systeem het meest operationeel te zijn: Onder ieder hokje van een mozarek van 378 symbolen 121 rijen en 18 kolommen) verbergt zich een magnetisch gevoelig elementje dat door aanraking van een magnetische stift geactiveerd wordt. en aldus een binair impuls aan de vocale module doorgeeft. 2. Bij het tweede puntje stond niet alleen de beperktheid in omvang van het toetsenbord in de weg, maar eveneens het stroomverbruik als gevolg van de vereiste geheugencapaciteit betekende een stok in de wielen. RESULTAAT: een 1400.tal duidelijk verstaanbare woorden en korte zinnen. 3. De grondslag van de linguïstische en grammaticale problemen lag hoofdzakelijk aan de onvermijdelijke beperktheid van de Bliss-symbollek en de noodzaak vanwege de gebruiker van een onmiddellijke feedback van het aangeduide symbool I
203.
4. Het ganse systeem (computerblok en tafen moet verplaatsbaar zijn en de tafel moet als tafel dienen bij de alledaagse activiteiten (eten, knutselen, schilderen •...). 5. Een autonomie van acht uren moet betracht worden. Een automatische uitschakeling van het systeem na 15 sec. en een aparte voeding voor het geval van gebruik van een niet.elektrische rolstoel bleken eveneens nuttig .. ,;$; 6. De zesde ..bedenking bleek nogal logisch; maar zeker niet overbodig (denk even aan ."..:_ brandontwikkeling a.g.v. kortsluiting bij waterindringingl.
Een beknopte schets van de opbouw van het toestel;
, ~ ,••
~
'0 '. /_
'r",AA 1(H'lfIiUÜY'"
y~'T"',UO1
M
I,.
ENKELE TECHNISCHE
OPMERKINGEN:
De microprocessor is de a.bis uP van Zilog. De spraakgenerator TMS320 is een creatie van Texas lnstruments. De geheugenkaart heeft een capaciteit van 1,5 miljoen bits (nullen ofeenenl.d.w.z. geveer 19000 tekens of 0.2 Mbyte.
on-
Een volledige bespreking van het vocaal gedeelte van het apparaat zou ons te ver doen uitwijden. Onderstaande figuur echter geeft een ruwe schets weer van het werkingsprincipe. Hierbij kan opgemerkt worden dat mEmde woorduitspraken niet gecodeerd heeft zoals dit gebeurt bij digitale.telefonie. Inderdaad, i.p.v. de golfvorm te coderen werd gebruik gemaakt van een elektrisch model van het menselijk spraakorgaan. De parameters van dit model staan in nauw verband met de bewegingen van de articulatoren in de stemkolom. Ze beschrijven op ieder ogenblik de trillingsfrequentie van de stembanden, de energie van de spraak, en de frequentiekarakteristiek van de mond- en keelholte. Leuk is wel dat deze spraakparameters d.m .v. vrij rekenintensieve algoritme_s. uit het spraaksignaal van jij en ik kunnen geëxtraheerd worden. Door het feit dat ze slechts veranderen aan het tempo waarop de spieren bewegen, ,moeten ze slechts 80 X per sec. herberekend worden. wat een efficiënte codering toelaat. Daarbij werd nog een selectie .gemaakt, en stukken met' gelijke fonetische spelling werden samengenomen.
204.
Deze 2 punten reduceerden het geheugen zodanig dat een informatiedebiet per seconde spraak bereikt werden.
~,o.~... ~'-"-'
'~fc
,...t.~~I,~-'i.:.~ ----"\
......:..,~
.
I~
,
..., -'t )."-;W;'"
J
~t
f1.
A~,t>rL ~"H" .~
J1t.f""
~l)..-
van 1000 bits
.éN
~J""."
..{~tut
Dank zij de onbaatzuchtige inzet van wetenschapslui en de financiële steun van privé-be. drijven kon, na een tijdspanne van 20 maanden, de vreugde van Marleen niet op toen ze voor net eerst haar "BLlSS-stem" aan het publiek mocht voorstellen. Waarom voelen zoveel verantwoordelijke mensen nog zo'n angst voor de nieuwe technologieën ? Waarom gaan geldcollectes nog al te vaak naar overbodige (?) .. luxe"-projecten ? Probeer b.v. een ganse dag even te zwijgen, en oordeel zelf wat je voor ..PRATEN" allemaal wel zou .kunnen laten ... Jan Deleu voor de Blissgroep van het Instituut Dominiek Savio GITS
205.
"'BEDENKINGEN RITMIEK
naar aanleiding van het artikel van V.A. GLAD IC : ;,Digitale schrift voor Logopedie en Audiologie 1985/1
ritmiek"
in Tijd-
W. WOUTS
1. DIGITALE
RITMIEK
V.A. GLAD IC stelt een "digitale ritmiek" voor om het probleem van de micromotoriek, tegenover de macromotoriek, in het articuleren afdoende te behandelen. IVgl. "Le rythme" WoW. 1955). "Het werken op de vingermotoriek zal beantwoorden aan de noodzaak om te werken op de fonemen, op enkelvoudige klanken; het is via de vingers van het kind dat we zijn mond bereiken." (p. 16) Het 9aat hier om een 'aanlokkelijk M. Kolzova.
idee, o.a. ook gesteund
op de observaties
van
Ook dhr. van Uden hecht groot belang aan de vingermotoriek : "Children who could US~ their fingers weil, had weil coordinated speech, whereas clumsy speakers were the children with clumsy movements of the fingers." (M.Broesterhuizen et al. O. E. T. T. p: 423) Er is echter helpen ...
weinig sprake
van hieraan
door vingeroefeningen
of .ritmiek
te ver-
Het A.K.A.-systeem, beschreven .sedert 1971, is gebouwd op suggestieve, aan de spontane uitdrukkingsbeweging van het kind ontleende, structurerende vinger-, hand- en armbewegingen. Structurerend o.a. naar de fonetische kenmerken van de fonemen toe, vooral van de medeklinkers en in het kader van de productie- en perceptieeenheid (A. Libermanl : de syllabe, zoals kort/lang ; plots/duratief; energiek/ontspannen; stemhebbend/stemloos; oraal/nasaal; _.. ; zoveel elementen, die wij in de bijdrage "digitale ritmiek" missen (A.K.A. = Alfabet voor Ki nemen-Assistentie). Een argeloze
vraag:
bieden beter presteren
zoveel dove kinderen van dove ouders in loveel ge. dan dove kinderen van horende ouders, . en die dus min-
Indien
der "met de vingers" gewerkt hebben, vlot maken van de vingermotoriek ?
- zou dat verband
kunnen
hebben
met het
J. Bonvîllian -(zie Verslag van U. Hoiste- over het 2de Congres over gebarentaalBristol juli 1981 - in Hörgeschädigtenpädagogik antwoordt hierop bevestigend:
206.
82/1 p. 1-8)
"J. Bonvillian verwies in diesem Zusammenhang auch auf Hinweise in der neurophysiologischen und neuropsychologischen Forschung,wonach eineverhältnismässig Frühe Reifung der motorischen Zentren des Gehirns, sowie die frühzeitige Ausbildung einer kontrollierten Regulierung und Koordinierung der Handmotorik, gegenüber einer vergleichbaren motorischen Regulierung und Koordinierung der Stimmgebungs- und Artikulationsorgane angenommen werden muss. Danach ist die Möglichkeit der positiven Beeinflussung bis hin zu einer Beschleunigung der sprachlichen und kognitiven Entwicklung bei gehörlosen Kindern durch die frühe Beherrschung und (motorische) Beherrschbarkeit der Gebärdenzeichen und den frühen Erwerb gebärdensprachlicher Kompetenz nicht auszuschliessen ..."
2. HET KADER De auteur geeft zich wel rekenschap dat een eclectisch, niet geïntegreerd oefenen, hier van de ..digitale ritmiek", een steriele bezigheid is. Verbale structuur
Corporele participatie Revalidatievormen
intonatie, zin
het hele lichaam
globaal-corporele expressie ("corporele ritmiek")
lettergreep (syllab. ritme)
kaken (ledematen)
versjes, aanleren van syllabisch ritme, (muzikale ritmiek)
spraakklanken
tong, lippen, ...
?
Het gaat hier om een "kader", dus uiteraard schematisch, maar toch ... -
Hier wordt een scheiding - meer dan een onderscheiden - tussen corporeel en muzikaal ritme voorgesteld: en met ieder nog wel een eigen functie; en waar de "intonatie" in verband wordt gebracht met het "corporele ritme" ; het syllabisch ritme met de "muzikale ritmiek" ... In feite krijgt het ritmisch oefenen zijn volledige gestalte in de verbinding van beweging, geluid en ..emotie" - vooral bij kinderen komt aan de "emotie" een constituerende rol toe in het ritmisch gestalte geven. (De term "muzikaal" ... sluit een gevoeligheid in voor relatie tussen verschillende toonhoogten, het harmonische; wat aan het oor van de eigenlijke doven niet toegankelijk is. Intussen werden geruchten allerlei ook tot muziek verheven ... 1 De "intonatie" vindt een correspondentie in het hele lichaam, waar gewoon naast elkaar worden genoemd: "ademhaling, hartslag, inwendige organen en darmen". (Er is dus geen correspondentie tussen "intonatie" en "muzikaal ritme" .. .) Het is onbetwijfelbaar dat de rol van de ademhaling - spreken zijnde het sonoriseren van de uitgeademde luctit - zeer specifiek is. Herhaaldelijk hebben we, ter plaatsing van het ademritme in het syllabisch spreekritme, een andere hypothese voorgesteld, waardoor het ademritme ge. woon in het hele ritme wordt opgenomen als zijnde een met het syllabisch
207.
ritme contrasterende beweging. Als voorb. W.K.'. 10 j.. die zich begeleidend van een enkele wijde armbeweging en in één uitademing zacht voor zich spreekt: "Bleu! Bleu! Le eiel est bieu ..." De ritmische structuren, die o.a. beweging en geluid verbinden, verhouden zich helemaal niet alleen als een 1/1 relatie: "La similltude et I'opposition, l'asslmilation et la disjonction, la simultanéité et la succession, la continuité et la .fragmentation, elles jouent et se complètent comme le silenee suppose le bruit, camme le bruit est inexistant sans le silenee." (W,W. '59) Van deze veelheid - en rijkdom - van relaties vinden we bij V.A. Gladic weinig terug. (Vgl. b.V. de reeks voorbeelden aan het eind van het artikel.) Wat de fonemen betreft, het geïsoleerd inoefenen, eventueel aan de hand van "een digitale ritmiek", blijft de uitzondering: hun eigenlijke contouren beo komen de fonemen in de lettergreep. (Vgl. M. Chulliat '85) Dit gebeurt, niet op basis van van buiten opgelegde, yoga.achtige houdingen en bewegingen, maar er wordt gewerkt "ilOm Kinde aus" : wat in het kind spontaan wortel schiet heeft elgen groeikracht, en wordt de beste bondgenoot van de met het spreken te bereiken doeleinden. Daar het bij het leren articuleren op het leren van spreken, liplezen en taal aankomt - onder de essentiële, dynamiserende, audio-vibratorische stimulering. is het te betreuren dat În dit artikel niet wordt aangetoond, hoe articuleren tot taalwerving brengt. Er is nergens sprake van de problemen, die het dubbelzinnige liplezen aan het spreken stelt. Of van de gebaren, van lichaamstaal, enz. ; wat deze technieken .eventueel, op jeugdige leeftijd " als bijdrage kunnen leveren. "Lui apprendre les rythmes de la parole d'autrui, avant de I'avoir mis à même d'éprouver ceux de son propre corps, n'est-ce pas la plus bizarre des anomalies ?" (E. Jacques.Dalcroze 1904. Vgl. ook het werk van Mimi Scheiblauer, het ritme in Sint.Michielsgestel, enz ...) Het inschakelen van het lichaamsritme, dat door M. Gospodnetic (1968, Sym. posium te Woluwe,) en V.A. Gladic (TF 1 - 14 nOv. 19841 als fundamenteel kenmerk van de "verbo-tonale methode" wordt genoemd, heeft dus een lange geschiedenis en wordt sedert vele jaren en op vele plaatsen met succes in het spreken- en taalleren ingeschakeld. Het is dan ook, gezien de vele vraagtekens, gezien de feitelijke ontwikkeling van de ritmische methodes, niet duidelijk waarom V.A. Gladic op p. 15 de mening uitdrukt dat "het A.K.A. systeem werd ontworpen op basis van de ... verbotonale fonetische ritmiek" ... Wat helemaal niet betekent dat wie deze "methode" toepast, zoals die b.V. op TF 1 in nov. 1984 werd gedemonsteerd, daar geen groot voordeel zou uithalen.
208.
3. CUED SPEECH Onder de titel - Manualiteit en intelligentie een digitale hulp bij het liplezen genoemd.
- (p. 14) wordt het "eued-speech"
Bij Or. O. Cornett
geen sprake van enige scheppende
was er echter
helemaal
functie van de {hand)motorlek. de vingerstanden Het enige beginsel,
mineerbaarheid
Ware dit materieel mogelijk, konden evengoed worden vervangen door plaatjes, die deze standen voorstellen. waarop het "cued speech" steunt
van de fonemen door de combinatie
relatieve plaatsing tegenover
het aangezicht,
is dit van de visuele discri.
van handvormen - "met hun
. en het mondbeeld.
Pas in 1982 (Symposium I.B.M. - Paris: "Aid es manueiles à la leeture labiale") verklaarde Or. O. Cornett : .,Maintenant no us sommessûr que le fait d'encourager la production des codes par I'enfant stimule sa vocalisation. Ceci esten accord avec I'A.K.A., ou eet aspect moteur stimule la production de la parate ... " Men kan moeilijk een gestructureerd
geheel alsA.K.A.
en zo smalle basis als de visuele discrimineerbaarheid OIhetA.K.A. systeem
... ontworpen
doen schragen opeen enige
I (Vgl. V.A. Gladie - p. 15 :
op basis van het "cued speech")
Spreken en liplezen zijn de 2 helften van één dynamisch geheel: Het ritme is de plaats, waar het (overigens van nature uit statische) den geïntegreerd in de audio-kinesthetisch-motorische tioneren van het spreken ten grondslag ligt. Ook het grafisch.visuele
effect
van de digitale
visuele lipleesbeeld kan wor. structuur die aan hetfunc~
ritmiek, zoals Sr Madeleine
Du-
noyer en Mr R. Cerise (Ukkel) dat al jaren toepassen, en die in de bijdrage van V.A. Gladic wordt gei1lustreerd, kan tot de integratie van het visuele in de lichaam. en spreekritmiek
bijdragen.
Wie zich aan het A.K.A.-systeem
,interesseert,
verwijzen we naar de bijdrage in
TLA1979/3. Het A.K.A.-systeem
is opgebouwd
op basis van onZe .. audio-ritmische
thode". (W.W. '55, '59, '68, '70 ...l nl. op de drie-eenheidsstruetuur
me-
van bewe-
ging, geluid en emotie. AK.A. leidt haar foneemsignalen - vooral wat de specifiëring van deconsonanten betreft - af uit het spontane uitdrUkkings- en bewegingsspel van het kind, deze aan de spreekbeweging verbindend, ze reducerend en styliserend :
zodat de meest essentiële fonetische kenmerken (kort/ iang ; plots/duratief, enz. zie boven) 1n hun analogie- en tegenstelllngsstructuur verschijnen ; volgens een ritmisch-syllabische ordening; er steeds op attent de statische visuele component (b.v. in het liplezen) zo goed mogelijk in het dynamisch-ritmische te integreren. Dit betekent
dat Ä.K.Ä.
ten behoeve
van het spreken
een voldoend
expliciet
model (in de zin van A.G_ Bell) van de fonetische kenmerken zoekt aan te bieden (articulatorisch,
akoestisch
ling van het dubbelzinnige,
en audio-visueel
perceptief)
tot ordening en aanvul-
inadequate en toch onvermijdelijekliplezen
mulering en langdurige begeleiding
; ter sti-
van de uiteraard zwakke kinestetisch.motori-
sehe Indrukken (die het spreken van het eigenlijk dove kind sturen) ;
209.
door
.
.
middel van eenvoudige, vrij voor de hand Iiggende,-fonominiische,
suggestieve, lettergrepige vinger- en handbewegingen. hierbij wordt het liplezeri opgevat als een (discrete) reactualisering (Nachvollzug) van de fonetisch geordende spreekbewegingen ; ("Motor theory" van A. Libermanl, liplezen dat derhalve dezelfde explicitering en langdurige begeleiding vraagt als het spreken. (Bij Dr. O. Cornett: "Speech is to be taught .c. in a parallel program" ... G. Nicholls) Dit b.etekent meteen een groter eenheid, een wederzijdse ondersteuning spreken en liplezen, een "sneeuwbaleffect", een grote economie, enz ....
van
Ten overstaan van de taalwerving : Indien het taalaanbod ~ overvloedig, variërend, levendig, structureerbaar, niet frustrerend .... bepalend is, kan dit met A.K.A. in alle duidelijkheid vertienvoudigd worden. De ..kleurengramm~ti~k" biedt een kader aan"het systemisch en systematisch taalonderwijs aan doven: op "basis o,a. van een syntagmatische structurering van de zin. n.l'gl. de "globale" opvátting van de 'zin in de "natu"urlijke taalmethodes"; of het accentueren van de "woordsoorten" in de "reflexieve taalmethode" van dhr. van Uden.) (Vb. Jan en Piet I gaan naar school. Zij / lopen I heel vlug.1 De syntagmen, eventueel samengevoegd, .verlenen aan het zinsritme het meest adequate kader ; en dat op zijn beurt hèt gestructureerd opvatten van de zin bevordert. Op welke basis kan het ritme van de zin beter worden gefundeerd dan op zijn syntagmatische structuur?
4. BESLUIT
~, , .'
De tijd is kort. En erg kostbaar. Succes roept succes op, zoals mislukking leidt tot verdere ontmoediging. De basisprinCipes en de concrete technieken in de taalwerving door dove kinde. ren staan in dienst van zijn ontplooiing en vorming. Zij verdragen geen versnippering of onderlinge tegenstrijdigheid. Wat men voor het articuleren onderneemt, dient zoveel en zo duidelijk mogelijk ook het spreken, het liplezen en de taal op te bouwen. Wat men voor de taalont. Wikkeling doet dient nauw aan te sluiten bij het leren liplezen, spreken en articuleren. ., Dit biedt het kind duidelijkheid, schept vertrouwen; economie, wat tijd en inspanning betreft. '
en betekent een belangrijke
Eenheid dus, organische verbondenheid op basis van de biologisch-dynamische krachten, die in het kind werkzaam zijn.
BIB L10G RAFI E -
zie Bijdrage:
Het Alphabet
voor Kinemen.Assistentie.
TLA 79/3
Aanwlling:
CHULLtAT M.• Etude sur la perception auditive des structures prosodiques, R. Gén. 85/2 Paris.
NICHOLLS G., Cued speech, Montréal1979. NOVELLI"OLMSTEAO
T. & D. L1NG : Speech production
and speech perception.
Vol.
ta Review 1984/2 p. 72. WOUTS Walter
l'enseignement du langage ... '49 Le. rythme '55 IRitam u nastavi gliJvónemih. Eléments dynamiques et formets ... '58.
Elementen van een audio-rythmische Kind maart' 70. Alphabet voor Kineman
Assistentie,
Beograd 1958).
methode, Gehoorgestoorde Geh. -gest. Kind sept. 1972.
Over liplezen of spraakafzien, Tijdschr. voor Log. & Aud. 1979/3. In : Rapport Destombes F., Aides manuelles à la lecture labiale, IBM, Paris 1982.
Support et stimulant de la parole et de la lecture labiale: A.K.A .• Cahiers d'O.R.L. Montpellier '84/4. Leren articuleren en liplezen met A.K.A .. brochure 96 p., 1984. Pro Surdis Adres van de auteur: W. Wouts rue de Sardanson 40 5004 NAMUR
'211,
BOEKBESPREKING •
JANSSEN, Maria C., Dat zegt me iets. De rol van expressie en communicatie Nijmegen, Dekker & van de Vegt, 1985.
in de relatie tussen mensen.
Het eerste hoofdstuk van dit werk handelt over communicatie en expressie. Alle menselijk gedrag is communicatie, waarbij mensen zich aan elkaar kenbaar maken via allerlei expressie middelen. Expressie bevat alles wat er van mijzelf uitgaat naar de ander en wat er naar mij terugkomt. In onze cultuur is de taal wel een belangrijk expressiemiddel maar lang niet het enige. Schrijfster belicht de belangrijke expressieve waarde van het nonverbale gedrag in zijn diverse uitingen, o.a. de waarde van de stilte. Jn tiet tweede hoofdstuk wordt de taal van het lichaam, als nonverbaal expressiemiddel verder uitgewerkt. Hierin wordt o.m. aandacht besteed aan de beleving van het eigen lichaamsbeeld, de. expressie van emoties via het lichaam, de expressieve waarde van het gezicht, het aanraken, de beweging. Wanneer het lichaam niet goed meer funktioneert door handicap of ziekte komt de expressie ook in het gedrang; schrijfster spreekt dan van de gebroken expressie. In het derde hoofdstuk wordt .de focus vooral gericht op de tekening als mededeling van zichzelf aan de ander. We volgen de ontwikkeling van de kindertekening door de diverse leeftijdsfasen heen en de expressieve betekenis ervan. De tekening van de mens vormt een specifieke mogelijkheid om zichzelf kenbaar te maken ; de klinische psychologie zal dit dan ook in haar onderzoek betrekken; schrijfster toont aan dat dit met de nodige voorzichtigheid dient te gebeuren. Door de cultuurgeschiedenis heen, toont de auteur aan hoe kunstenaars vorm geven aan zichzelf en hun omgeving. Het hoofdstuk besluit met de expressieve en diagnostische betekenis van tekeningen van psychiatrisc~e patiënten. Tot slot beschrijft de auteur in het laatste hoofdstuk hoe de betekenis van alle communicatie en expressie ligt in.het zoeken van de mens naar zichzelf. De mens zoekt voortdurend zichzelf te begrijpen en te ontplooien. Hij kan daartoe vele wegen bewandelen. Zo zal hij zichzelf in de omgang met de andere leren kennen. Ook de vele vormen van creativiteit bieden mogelijkheden tot zelfkennis. Wanneer de zoektocht naar zichzelf moeilijk verloopt, kan de creatieve therapie, o.a. de speltherapie, de mens een hulp zijn. Dit werk geeft een veelzijdige fenomenologische benadering van allerlei expressief gedrag. De schrijfster put hiervoor uit haar eigen klinische praktijk, uit diverse psycho. logische theorieën, en niet in het minst uit de vele kunstuitingen. De lezer wordt overspoeld door een rijkdom van ideeën, dit maakt de tekst af en toe overladen en ongeordend. Praktische aanduidingen voor het stimuleren van expressie in logotherapie zal men er niet direkt in vinden. Het boek biedt een beschouwing over de mens en zijn expressieve mogelijkheden, vanuit die background kan de lezer zelf op zoek gaan naar de praktische toepasbaarheid in zijn eigen logopedisch werkveld. H. 8rinckman
212.
MEDEDELINGEN POST GRAOUATE
PROGRAMMA
LOGOPEOIE
Katholieke Vlaamse Hogeschool Jozef de Bomstraat 11 2018
ANTWERPEN
1. Dinsdag 22.10.1985, 20.00 uur. De Heer Ronny BOEY (K.V.H.I M.P.1. Emmaüs I Centrum voor stottertherapie).
TITEL: Een auditieve spraakklankdiscriminatieproef of een ... ?
voor jonge kinderen: een meetinstrument,
een
observatiemiddel
INHOUDSOMSCHRIJVING : Wat tracht deze spraakklankdiscriminatieproef voor jonge kinderen te "meten" ? Kan men deze vaardigheid meten? Hoe komt dergelijke proef tot stand 7 Wat zijn de bevin-
dingen na 4 jaar onderzoek betreffende standardisatie, normering, test. hertestbetrouwbaarheid, validiteit?
In essentie wordt getracht om op deze vragen een antwoord te geven. Zodoende beantwoordt men ook de vraag of dergelijke proef nu een meetinstrument, een observatiemiddel of een ...
is. Grote leszaal {11.118-9l, K.V .H., Jozef d~ ~mstraat.11,
2018 Antwerpen.
2. Dinsdag 12.11.1985,20.00 uur. De Heer Chris NASSEN (Centrum Bethanië. Genk).
TITEL:. Psychomotoriek : diagnostiek en behandeling.
INHOUDSOMSCHRIJVING : De psychomotorische ontwikkeling is één facet in de totale persoonlijkheidsontwikkeling. De manier waarop de behandeling het meest efficiënt gebeurt, is afhankelijk van volgende voorwaarden: gedifferentieerde kennis van de normale psychomotorische ontwikkeling; ... afgrenzing. van het psychomotorisch presteren binnen de gehele persoonlijkheid ... goede diagnose om aansluiting te verkrijgen; ... inzicht in de totale persoonlijkheidsontwikketing om de nodige behandeling te bepalen. Grote leszaal 111.1/8-91, K.V .H., Jozef de Bomstr. 11,2018 Antwerpen. 3. Dinsdag 10.12.1985,20.00 uur. De Heer René STES (K.V.H.I Centrum voor Stottertherapie).
213.
TITEL: -~-Ontwikkelingsdyspraxie : een overzicht van de etiologie, diagnose ~n therapie.
INHOUDSOMSCHRIJVING : In deze lezing geven wij een overzicht van de recente evoluties in.verband met "developmental dyspraxia of speech" (DAS)' Een kort overzicht wordt gegeven van etlologische inzichten, terwijl wij vooral zullen ingaan op diagnostische proeven en logopedische therapie. De geïnteresseerden ontvangen een korte handleiding. Grote leszaal (11.1/8.9),
K.V.H .• Jozef de Bomstr. 11,2018 Antwerpen.
4. Dinsdag 18.03.1986,20,00 uur. Mej. Renée REYNDERS (Algemeen Ziekenhuis, Genk).
TITEL: Diagno.stiek van afasie bij niet-geriatrische volwassenen.
INHOUDSOMSCHRIJVING : Er wordt een vergelijking gemaakt in het hanteren van de verschillende tests in de diagnosestelling van afasie en type afasie (A.A.T., Schuell. CADL, PICA, Kennemerlandl. Grote leszaal (11.118-9), KV.H., Jozef de Bomstraat 11,2018
Antwerpen.
5. Dinsdag 15.04.1986,20.00 uur. De Heer Johan KINDT (TurnhOLlt).
TITEL: 1975 - 1985 : een verschuiving ven de meer klassieke logopedie naar een meer totaal communicatieve benadering in de omgang met ernstig mentaal gehandicapten een balans.
INHOUDSOMSCHRIJVING .: Na een verwijzing naar enkele literatuurgegevens waarmee alles begon, wordt ingegaan op recente formuleringen ,van begrippen als ,,opvoeding" en "wonen in een inrichting" van ernstig mentaal gehandicapten. Definities van .,Totale Comm",nicatie" worden hieraan getoetst en er wordt nagegaan of Totale Communicatie În deze begrippen past. Een balans wordt opgemaakt. Positieve en negatieve punten worden aangehaald. Vragen worden gesteld. Grotè leszael (11.1/8-9),
K.V .H., Jozef de Bomstraat 11,2018
INKOM: 100,- Bfr. Uitzonderingen : studenten en docenten logopedie K.V .H. = gratis. - studenten andere opleidingen logopedie = 50, Bfr.
214.
Antwerpen.
PROEFSCHRIFTEN 1985 ..> HOGER-TECHNISCH INSTITUUT BRUGGE •l
.
.~ .
.
,.
~.
Onderzoek neer het effekt Vijn P.M.S.-advielefl m.b.t. , logopedie en kinesitherupie bij derde Ideu[t.'fI. ' ~ liet tekenen ots laeilitolietltchniek bij \/Olwassenafasle-
DEWAELE Carla STAAG IER Lutg8rt
paliënten
met ullge,proken
den. Toeu;n."
-
Viloordvindingsmoeiljjkhe-
van da hvp:Jthese vlln
Philippe
Van
Eeckhout. VANNESTE Jan VERM(ULEN
De kijk- In luinermethode tOOIJ1lPlI$t bil n"ll'gl!n dvs1ect~chB kinderon. Aekendid&C1lsche beschouwlngt!n vanuit de handelinss-
AM
I~rtheorill.
TOllPbu]ng van het voorblllfoidend rekenprogramma ..an Devvdov en Minlkeje ,Is therapeutisch middel. VERLEYE Katrien & HOFLACK Marleen
Onderzoek
nOOf betrekkingen
vaardigheden
tuuen
oeulO'fTlOtorlsche
en lee$- en sd'1rijfpreuaties
bij lagere
schoolkinderen.
STAEL Krlnin
Vergelijkende
studie
en onder vertrDllIlde
tvuen eudlT;i_
het lelen
onder
normele
flletJback bij ,tattIraan.
\IOrm VIIn spreekvloel.ndhoidnrelnlng versus Itonervloolendheldntlln Ing. logopedie biJ ueriatrllc:t1e petlenten. B"perkte theorllti5Ctle en praktische terreinverkenning. Verkenning wn. de methode Coblenzer.Muhar al. bruikbaar inJtru'menl -bIJ de lJehandellnll van kinderen met een prima;' 1u",::tlonele nern.lootnis + bijlelI". Totale oommunlc:etie : littretuurstudie en "xplor,tlaf onderzoek near beh.ndellng toe bij ...ief lIutistiforme kinderen. Sprac:hübungen zur Apheslebehllndlung IEngl/Ohl'ndorflPolorl. A,npalling Nln het Nllderlandt. Oefeningen \Qor : begrijpen, woordvinding. -opbouw en -nructuur. OpneUen en toep,sson van een beh;lndeling in functie van p1angedrag bij méltlg en ernnÎII mentIlal gehend;. obi
VERHAEGEN AM VERVENNE Grllet
DICKENS Inge
OOSTHUYSE Griet
MORAEL Franclsca
Cdpten.
SIMOENS Els
DE NAEGEl Hllde
LANNEAU InllD VANDECASTEELE
BUKKENS
Catherlne
Klltharlna
STOAME Frandne
VAN BELLE Luc
. NUYTTENS
K81hv
VANAOBAEYS Dirk DEGRUYTTER
Aotonla
Toepessing vlln net tee!lralnlngsprogramma ven L.R. Kent bij 5 ontwikkollngsgeltoorde kinderen. Madtschappelijk taalgebruik bij moeilijk ltorende oooies. centen. . Thema: telefoneren. Voontel tol een ocf,nprogramme voor ptaktiscl'te VoIoordenJChet biJ een groep mmig menlaaI gestoorde kinderen. Thema: keukengerief. De vÎ$uel ectlon Iherepv bij \/Otwa$Sllnglouala afatici ; poging tot aenplllling. ,Jl.udltleVll dllalminilile. Vergelijkende studie tussen de ADIT (verbeiD eudillevD dl.Cfimlnatiel Dn de TENVAO (non"llerballl audilievll dilalmln.tiel bij 50 leergeSloor. de kinderen VIIn7 en 8 jaar. Totalo communicatie bij matig gehandiCilpte lIutlnl. s<:he kinderen en kindlIren met alInvt:rWame QOmrnu. niCiitlenoorrolsscn. Letllf.1l1latle bij gehoorgestoonte kinderen. Een ond",. zoek neer de motorische ontwikkeling in functie vlln de latenllll.tle billlehoorgeltooroen. Taalonder;roek bij matig en vrnl1ig mentaal gehandl. oap1e peuters en klouterl. Toetsen ven enkOle t"Blteru en -obsenlStleschalen. Het BtllI .. ysteem erl communicatiemIJdeI bij neuron'lOtori.ch gestoorden. Gevalsbesprak in'il. Totale communlCDtle. Haer luppilltoire mogelijkheden bij ernstig menta,,1 gchllndicepte adolelOllntlln. Directe tai1ltherJpio volgens het commu,:\icat1emodel bij taul\iertr38g<.Je k!nderll1l a.n de hand ven foto', en prenlen.
215.
-
Philips Audiometers
Audiomètres Philips
een compleet programma
unegamme complète
NV. Phll,ps SA. OeptJ Afd. Audlophonologle . 2. Place de Brouckére/Brouckérepleln 2 1000 Bruxelles/Brussel 216.
LAPPERRE
gespecialiseerd in hoorapparaten sinds 1948.
Uitgebreid gamma hoorapparaten:
kasttoestellen. oorhangers, alles
in het oor en intra kanaal.
Exclusieve verdeler van Phonak apparatuur en het FM Phonic Elr Systeem, waardoor de integratie van de slechthorende maal Onderwijs vergemakkelijkt
in het Nor-
wordt.
Grote keuze van screening, semi-klinische en klinische audiometers. Ruime keus impedantiemeters. Specifieke audiometrische
apparatuur
voor vroegtijdige opsporing
en onderzoek van baby.s en kinderen. Reëducatieapparaten voor therapie bij gehoorgestoorde en dove
kinderen zoals SUVAG, VISIBLE SPEECH. Reëducatieapparaten
voor therapie bij spraak- en taalgestoorden.
Apparatuur voor het behandelen van stemnoornissen.
LFiPPERRE
Zuidstraat 2,1000 Brussel. Tel. : 02/513.90.30
INHOUD Perceptuele beoordeling en akoestische H.F.M. Peters, L. Boves, M. Cox
analyse van steminzet 166
Signaal - symbool - taal M. van den Hoven, L. Speth
180
Het tekenen als facilitatietechniek bij volwassen afasiepatiënten met uitgesproken woordvindingsmoeilijkheden B. Beernaert, Y. Poignie, L. Stragier
188
Verslag:
202
81iss - stem
Bedenkingen:
Ritmiek
206
80ekbespreking
212
Mededelingen
213
Proefschriften
215