•
TIJDSCH FT VOOR LOGOPEDIE &
. AUDIOLOGIE 34" jaargang
-
nr. 3 - 2004 -
driemaandelijks
Afgiftekantoor Gent X
tijdschrift
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE Uitgave van de Opleidingen Logopedie en Audiologie Hogeschool Gent Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Artevelde Hogeschool Lessius Hogeschool Antwerpen Katholieke Universiteit Leuven Universiteit Gent
REDACTIE
WETENSCHAPPELIJKE
RAAD
M. Breuls, lic. Pedagogische wetenschapen
w. Brans,
lic. Logopedie en Audiologie H. Chantrain, ass. Psychologie, gegr. Log.
W. Damman, gegr. Logopedie
C. Comette, lic. en gegr. Logopedie
M. De Bodt, prof. dr. Medische wetenschappen
gegr. Logopedie
M. Claeys, lic. Orthopedagogiek
P. Corthals, prof. dr. Logopedie en Audiologie
en
Logopedie
W. Decoster, prof. dr. Logopedie en Audiologie
F. Debruyne, prof. dr. Otorinolaryngologie
S. Fransens, lic. Logopedie en Audiologie
R. Kuhweide, dr. Otorinolaryngologie
C. Hylebos, gegr. Logopedie
F. Loncke, dr. Neurolinguïstiek,
M. Laureyns, gegr. Logopedie
E. Manders, prof.
M. Peleman, lic. en gegr. Logopedie
R. Stes, lic. en gegr. Logopedie
H. Roeyers, gegr. en lic. Logopedie
F. Van Besien, prof. dr. Germ. Filologie
lic. Orthopedagogiek
dr. Logopedie
L. Simoens, gegr. Logopedie
P. Van Cauwenberge,
J. Van Borsel, prof. dr. Neuroling., lic. Germ. Fil.
P.Van de Heyning, prof. dr. Otorinolaryngologie
prof. dr. Otorinolaryngologie
B. Vinek, prof. dr. Logopedie en Audiologie
G. Van Maele, lic. en gegr. Logopedie A. van Wieringen, dr. Spraakcommunicatie
en Fonetiek
I. Zink, prof. dr. Logopedie en Audiologie
REDACTIE - SECRETARIAAT J. Van Borsel, UZ Gent 2 Pl, De Pintelaan 185, 9000 Gent (België). Manuscripten aan dit adres in te zenden
ABONNEMENTEN -
België: De abonnementsprijs 390-0244540-58
bedraagt
12 € per jaar
(9 € voor
studenten)
te betalen
van "Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie", Vossenholstraat12,
op rekening
9890 Gavere.
Buitenland: De abonnementsprijs
bedraagt
16 € te betalen
op rekening
390-0244540-58
Logopedie en Audiologie" (Bank Brussel Lambert), Vossenholstraat12, Bankgegevens:
IBAN: BE95 3900 2445 4058 BIC: BBRUBEBB
van "Tijdschrift
9890 Gavere (België).
voor
TLA 2004 (34) - 3
REDACTIONEEL .
De verschijning van het derde nummer van jaargang 34 van hef Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie valt ongeveer samen met de .start van het nieuwe academiejaar. Aan de verschillende opleidingen is men ondertussen niet stil blijven zitten en werden een drietal publicaties voorbereid. S. Groven, P. Vandoren, N. Deman en P. Corthals (Hogeschool Gent, Universiteit Gent en Hoorcentra in het UZ Gent en in Deurne) gaan in op de vraag of een 3Dtest een indicatie kan geven voor een Bone Anchored Hearing Aid bij patiënten met een single sided deaf-
ness. A. Desoete en E. DeVreese (Artevelde Hogeschool en Universiteit Gent) rapportereen de resultaten van een exploratief onderzoek over fonologische en orthografische decisieprocessen bij kinderen uit het 2de en 3de leerjaar. S. Ghesquire en W. Decoster (Katholieke Universiteit Leuven) bestudeerden de ontwikkeling van de spraak- en zangstem bij meisjes. Daarnaast vindt u in dit nummer ook de rubriek Odyssea, enkele boekbesprekingen en mededelingen. John Van Borsel
71
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2004 (34) - 3 KAN EEN 3DTEST EEN INDICATIE GEVEN VOOR BAHA IMPLANTATIE BIJ SSD PATIËNTEN? Saskia Groven (a) Paul Vandoren (b) Nele Deman (a,c) Paul Corthals (a,d) 1 (a) HogeschoolGent,campusVesalius (b) HoorcentrumAures,Deurne (c) HoorcentrumUZ Gent . (d) UniversiteitGent
ABSTRACT De validiteit van een eerder ontwikkelde 3Dtest werd nagegaan door middel van een reeks tests en vragenlijsten bij patiënten met SSD, die geïmplanteerd werden met de BAHA. Aan de hand van de statistische verwerking van de resultaten van 15 proefpersonen (SSD patiënten die met een BAHA geïmplanteerd werden) bij de tests (spraak in ruistest en 3Dtest) en de vragenlijsten (APHAB en Beoordeling hoortoestelprestaties) werd een duidelijke multipele correlatie gevonden tussen de algemene tevredenheid enerzijds en enkele onderdelen van de 3Dtest en een deel van de APHAB vragenlijst anderzijds. TREFWOORDEN: 3Dtest, Single Sided Deafness, unilaterale doofheid, Bone Anchored Hearing Aid
luidsituaties. Mijn opdracht was na te gaan of de test als voorspeller gebruikt kan worden, met als de te. voorspellen waarde: de tevredenheid van de SSD patiënten over de BAHA. BAHA De BAHA is een botverankerd hoortoestel dat horen mogelijk maakt via directe beengeleiding. De implant bestaat uit een kleine titanium schroef die chirurgisch in het rotsbeen achter het oor wordt. geïmplanteerd. Een opbouw (abutment) wordt. door de huid heen op dè sChroef bevestigd. Het levende 'botweefsel hecht zich (osseointegreert) vervolgens aan de schroef. Om osseointegratie tijd te geven, wordt de BAHA 8 weken na de operatie bevestigd op het abutment via de Snap koppeling. (Deman, N., 2003), (Valente, M. et al, 2000). SSD
INLEIDING Sinds de toepassing van BAHA (Bone Anchored Hearing Aid) voor SSD- (Single Sided Deafness) patiënten is de vraag naar betrouwbare tests met een grote voorspellende waarde op het gebied van het uiteindelijke profijt voor de patiënt groot. Een jaar geleden werd er een test ontwikkeld met complexe ge-
72
SSD kan verschillende oorzaken hebben, de meest voorkomende is het acousticus neuri-
1 Dit artikel is gebaseerd op het afstudeerproject van de eerste auteur aan de opleiding logopedie & audiologie van de Hogeschool Gent campus Vesalius. Zij werd begeleid door N. Demen, P. Vandoren en P.Gorthals.
TLA 2004 (34) - 3 noom. Patiënten met unilaterale doofheid ervaren grote problemen in het dagelijks leven, zoals moeite met het volgen van een gesprek aan de eettafel of tijdens een vergadering, de persoon die aan de dove kant zit niet kunnen verstaan, enz. Moeilijkheden met richting horen, localisatie en spraakverstaan in ruis zijn typisch voor personen met SSD. (www.entific.com, 1999), (Corthals, P., 2002)
(audibility: AUD), verstaanbaarheid (intelligibiIity: INT), redundantie (redundancy: RED), richtinghoren (directionality: DIR), signaalruisverhouding (signal to noise ratio: SIN), verstaanbaarheid zachte stemmen (intelligibility soft voices: SOVO), reverberatie (reverberation: REV) en muziek (music: MUS) (puntenschaal: helemaal waar, niet altijd waar, soms waar-soms niet, meestal niet waar en helemaal niet waar). Zie tabei 1.
BAHA en 550 In het geval van SSD doet de BAHA dienst als transcraniële CROS (Contralateral Routing of Signai), waarbij het signaal van de dove kant via de schedel overgebracht wordt naar de contralaterale cochlea. Er is dus een intacte cochlea die zowel geluid ontvangt via de natuurlijke weg als geluid geproduceerd door de BAHA (hoofdschaduweffect wordt gereduceerd en er treedt een verbetering op bij het localisatievermogen). (Deman, N., 2003) (Vaneecloo, F.M. et al, 2001) De mogelijke indicaties kunnen postoperatief bij acousticus neurinoom chirurgie, unilaterale infectie, trauma en congenitale doofheid zijn. (Nimal, D., 2002)
Waarom ontwikkeling 30test ? De conventionele tests zoals spraak-in-ruis, spraakaudiogram, ... geven een objectief resultaat dat vaak niet overeenkomt met het subjectieve profijt dat de patiënt ondervindt van de BAHA. Er was nood aan een test die niet alleen de objectieve verbetering kon vaststellen, maar ook als voorspeller van die verbetering kon gebruikt worden. P.Vandoren (Aures hoorcentrum, Deurne) ontwikkelde daarom een 3Dtest (met dank aan Beltone voor het mogen gebruiken van de AVE TM geluidsomgevingen) in opdracht van Dr. Somers (Sint-Augustinus Ziekenhuis, Antwerpen). Het doel was via deze test indexen te bekomen die correleren met het subjectieve profijt.
30 test Er zijn drie complexe geluidsituaties (samples): in de apotheek, een huwelijksplechtigheid en in de keuken. Per sample is er een vragenlijst met 5 tot 8 stellingen (statements) over hoorbaarheid
Afkortino AUD INT RED DIR
Omschriivino Hoorbaarheid Verstaanbaarheid Redundantie Richtinohoren Sionaal-ruisverhoudinq SIN Verstaanbaarheid zachte stemmen SOVO Reverberatie REV Muziek MUS COM Communicatieoemak Naqalm GALM Achtergrondlawaai LAW Afkeer van oeluid AFK Tabel 1: Legende van de gebruikte afkortingen.
De voordelen van de3Dtest zijn dat het gaat om een .natuurlijk, complex geluid, het is vergelijkbaar tussen patiënten, de test is herhaalbaar en de patiënt kan het resultaat zelf evalueren. De nadelen zijn het leereffect (dit wordt echter vermeden door de afname: 2 keer met de BAHA laten horen vooraleer de test begint), de ongeschiktheid voor identificatie- en discriminatiescoring (er wordt gescoord met kWaliteitstermen, niet met kwantiteitstermen) en de Noord-Hollandse uitspraak. (Somers, T. & Vandoren, P., 2002)
WERKWIJZE Proefpersonen 15 BAHA-gebruikers met SSD waaronder 5 mannen en 10 vrouwen met een leeftijd tussen 27 en 78 jaar (gemiddelde: 51 jaar). PTABAHA (normaal oor afgesloten): tussen 25 en 40 dBHL (gemiddelde: 30,9 dBHd. SRT BAHA (normaal oor afgesloten): tussen 12 en 39 dBHL (gemiddelde: 25,6 dBHd. PBmaxBAHA (normaal oor afgesloten): tussen 80 en 100 % (gemiddelde: 97,3 %) op 22 tot 52 dBHL (ge73
TLA 2004 (34) - 3 middelde: 37,7 dBHd. Zie ook grafiek 1 en 2. Aangezien koptelefoonafname bij BAHA niet mogelijk is (feedbackproblemen), moet er in vrije veld (FF) getest worden, maar dan beïnvloedt het normale oor de resultaten. Om een correct beeld te krijgen van de werking van de BAHA, moet de BAHA apart getest worden, daarom wordt het normale oor afgesloten. (Wazen, J. & Spitzer, J., 2000)
Materiaal Bij de spraak in ruistest werd spraakruis met een constante intensiteit (65 dBspd aangeboden aan de normale kant; het spraakmateriaal (BLU-lijsten) werd aangeboden op 0° azimuth. De 3D-test omvat 3 complexe geluidsituaties met stellingenlijsten. De APHAB vragenlijst bestaat uit 24 stellingen (evenredig verdeeld over: communicatiegemak (COM), nagalm (GALM), achtergrondlawaai (LAW) en afkeer van geluid (AFK), zie tabel 2). De vragenlijst: Beoordeling hoortoestelprestaties heeft 5 onderdelen: spraakverstaan in een rustige omgeving, spraakverstaan in een rumoerige omgeving, geluidskwaliteit met hoortoestellen, gebruik van hoortoestellen en algemene tevredenheid.
Procedure Er werd tweemaal een spraak in ruistest afgenomen (eenmaal met en eenmaal zonder BAHA (de volgorde van afname werd willekeurig bepaald». Bij de spraak in ruistest werd de adaptieve techniek gebruikt en werd de gemiddelde SIN ratio berekend. Bij de 3Dtest werd per sample volgende volgorde gebruikt: het sample 2 keer beluisteren Algemene
tevredenheid
= 1 , 042*INT
Scoring Spraak in ruistest: de winst of het verlies op gebied van spraakverstaanbaarheid in ruisomstandigheden werd berekend met volgende formule: SIN ratio stereo - SIN ratio BAHA. 3Dtest: de stellingen-antwoordschaal werd omgezet in een puntenschaal (1= helemaal niet waar en 5=helemaal waar). Het profijt per stelling werd berekend (minimum: -4, maximum: +4) met volgende formule: antwoordcijfer met BAHA - antwoordcijfer zonder BAHA. APHAB: de stellingen werden gescoord door de patiënten volgens een puntensysteem (wel of geen problemen hebben in een situatie met of zonder BAHA ; A: altijd, B: bijna altijd, C: gewoonlijk, 0: helft van de tijd, E: af en toe, F: zelden, G: nooit). Het profijt werd in procenten omgezet per onderdeel. Beoordeling hoortoestelprestaties: de patiënten scoorden op een 10-puntenschaal hun algemene tevredenheid over de BAHA. De tevredenheidscijfers voor de verschillende onderdelen werden niet in rekening gebracht: als er grote ontevredenheid was voor een bepaald onderdeel, zou dit zich wel uiten in de algemene tevredenheid.
+ 1 484*RED huwelijksplechtigheid 1,681 **DIRapolheek+ 0,835*DIRhUWeli)"kSplechtigheid + 0 722*S/N apotheek.'
0,640
74
met de BAHA om gewenning te bevorderen en het leereffect te vermijden, daarna 1 keer zonder en 1 keer met BAHA waarna de proefpersonen de stellingenlijst een eerste, respectievelijk een tweede keer invullen. Het antwoord mocht gewijzigd worden en vergelijken was noodzakelijk. De proefpersonen zaten in een luidsprekerkring (luidsprekers op 0°,90°, 180° en 270°). De vragenlijsten werden ingevuld (eerst de APHAB en daarna de Beoordeling hoortoestelprestaties).
apotheek
+ 1 ,829*RED
apotheek
I
REVhUWelijkSplechtigheid + 0,06458* AFKAPHAS+ 5,557.
TLA 2004 (34) - 3 VERWERKING EN RESULTATEN De statistische verwerking, meer bepaal het bepalen van de correlatie tussen de algemene tevredenheid (de afhankelijke variabele) enerzijds en de spraak in ruistest en de verschillende onderdelen van de 3Dtest en APHAB vragenlijst (de onafhankelijke variabelen) anderzijds, gebeurde aan de hand van het programma SSPS. Na backward multipele regressie met 24 predictaren (onafhankelijke variabelen) (zie tabel 2) verkrijgen we een model met 8 predictaren (INT, RED, DIR en SIN van het sample in de apotheek; RED, DIR en REV van het sample huwelijksplechtigheid ; AFK van de vragenlijst APHAB). Het model is significant (p = .005) en heeft een multipele regressiecoëfficiënt R van .978. De 8 predictaren kunnen de uitslag voor tevredenheid (althans in deze steekproef bij 15 mensen) voor 95% bepalen (determinatiecoëfficiënt R2 = .956). De variantieanalyse (ANOVA: evalueert de significantie van de multipele regressieberekening) van dit model geeft een toetsingsgrootheid F van 13.456, dit wijst erop dat de multipele regressie significant (p= .005) is, dat de uitslag geen toeval kan zijn. Zie tabel 3. De Betacoëfficiënten van de 8 predictaren geven het relatieve belang van elke predlctor aan. In het model vormen DIRapotheek, REDapotheek,AFKAPHAB en REDhuwelijksplechtigheidde top 4. Met de verkregen regressiecoëfficiënten (zie tabel 4) konden we een formule bouwen die het tevredenheidscijfer kon voorspellen (voor 95%):
N Min Max Mean Stdde~ 15 0 3 0.93 1.10 15 0 4 1.13 1.06 15 0 1.13 1.06 3 -1 15 4 0.87 1.25 15 -3 0.87 4 1.68 -1 15 1.13 4 1.30 15 0 - 3 0.87 0.99 15 0 1.00 1.07 3 1.00 15 0 4 1.13 0 15 2 0.40 0.63 -1 15 2 0.33 0.90 15 0 1.00 1.00 3 -2 15 2 0.20 1.15 -1 15 0.13 0.74 1 15 0 0.67 0.90 3 0.73 15 0 3 1.03 15 0 4 1.07 1.22 15 0 2 0.53 0.64 -2 15 3 0.40 1.06 14 -11 76 23.93 26.74 14 0 60 24.86 8.72 5.27 14 -12 37 18.64 14 -68 19 -16.57 27.67 14 -3.6 4.9 0.486 2.573
AUD INT RED DIR SIN SOVO AUD INT RED DIR SIN SOVO REV MUS AUD INT RED DIR SIN COM GALM LAW AFK PROFIT
Ol
"0
... "'" Ol <::
.!!1 Ol o...c:: E- 0 .,
(/)gW ~
a; ;:
:J"O
..c.ä) .. ..c:: Ol Cl
ä.+=
E-5 ., Ol
(/)a. .~ c:
.. Ol Ol"'" :J a. Ol
-
E"'" ., Ol
(/)"0
CD « :r; Cl. «
ziii
_Ol
(/)"ö
Tabel 2: De 24 onafhankelijkevariabelendie aan backwardmultipele regressie onderworpen werder F Sig. Sumof df Mean squares square Regression 32.832 8 4.104 13.456 .005 Residual 1.525 5 .305 Total 34.357 13 Tabel 3: ANOVA-resultatenvan het model met 8 predictoren.
r Constante Ol
"0
._<::"'" Ol .. Ol Ol..c::
B
Beta
5.557
t
Sig.
15.359 .000
INT
1.042
705
4.806
OCE
RED
1.829
.206
6.630
001
-1.681 -1.216 -4.519 .006
ö.O
DIR
(/)
SIN
.722
.762
4.890
005
RED
1.484
.042
4.149
009
DIR
.835
.332
2.620
047
., ., EO.
"0
Om
a.=~
••
-
I
~~..c EG)-..;=;
.,;:..c::
(/):J"
..c::.!!1
a.
«Cl.:r;«CD
REV AFK
-.64)
-.422 -3.070 .028
.0645E . 1.099
3.798
013
Tabel 4: Coëfficiënten voor elke precdictor met daarbij hun significantieniveau
75
TLA 2004 (34) - 3 Tevredenheids ProefVoorspelling ciifer persoon 8.279 8 1 8 8.011 2 5 5.169 3 10 4 9.701 9 9.045 5 9 8.989 6 8 7 7.424 8 8.715 8 7 7.508 9 9 10 8.814 9 11 8.828 5 12 4.722 13 10.06~ 10 10 14 9.717 Tabel 5: De formule toegepast bij de proefpersonen waarvan alle gegevens voorhanden waren (voorspelling) met daarnaast hettevredenheidscijfer dat ze zelf gaven
BESPREKING EN BESLUIT In dit verkennend onderzoek werd gepeild naar de validiteit van de 3Dtest om het profijt van de BAHA na implantatie te voorspellen. Wegens de beperktheid van de onderzochte groep heeft dit onderzoek uiteraard slechts een beperkte waarde. Toch kan men er de volgende vaststellingen uit afleiden: 1. De statements over verstaanbaarheid, redundantie, richtinghoren en signaalruisverhoudin (voor het sample in de apotheek) ; redundantie, richtinghoren en reverberatie (voor het sample een huwelijksplechtigheid) ; afkeer van geluid (voor de vragenlijst APHAB) zijn relevant voor de voorspelling van de tevredenheid. 2. De stelling over signaalruisverhouding komt 1 keer voor in het model. De signaalruisverhouding is dan ook essentieel in de aanpassing van hoortoestellen. 3. De stelling over richtinghoren komt 2 keer voor in het model. Logisch als men bedenkt dat dat een van de grootste problemen is van unilateraal dove personen. 4. Er is een grote afkeer voor luide geluiden bij SSD patiënten, dit zien we ook naar voor komen in het model. Een belangrijk punt in de technologische evolutie van de BAHA voor SSD zou een variabele AGC-O kunnen zijn. De voorspellende waarde van de 3Dtest is bewezen en een vereenvoudiging kan doorge-
76
voerd worden: het aantal onafhankelijke variabelen is verkleind. Verder onderzoek bij een grotere groep proefpersonen dringt zich op. Een voorstel zou kunnen zijn om ook de UCL-waarde (uncomfortabie level) met en zonder BAHA te meten bij de proefpersonen en die bij te voegen bij de lijst met onafhankelijke variabelen.
BIBLIOGRAFISCHE
REFERENTIELIJST
Deman, N. (academiejaar 2002 - 2003). Prothetische audiologie. Syllabus Hogeschool Gent Departement Gezondheidszorg Vesalius. Corthals, P. (academiejaar 2000 - 2001). Statistiek. Syllabus Hogeschool Gent Departement Gezondheidszorg Vesalius. Corthals, P. (academiejaar 2001 - 2002). Prothetische audiologie. Syllabus Hogeschool Gent Departement Gezondheidszorg Vesalius. Nimal, D. (2002). Single Sided Deafness Case Report. Entific Medical Systems International Updates. Somers, T. & Vandoren, P. (2002). BAHA tor Single Sided Deatness - a presentation trom the recent Politzer Meeting. Entitic Medical Systems International Updates. Valente, M. & Hostord-Dunn, H. & Roeser, R.J. (2000). Audiology Treatment. Thieme. Vaneecloo, F.M. & Ruzza, I. & Hanson, J.N. & Gérard, T. & Dehaussy, J. & Cory, M. & Arrouet, C. & Vincent, C. (2001). Appareillage mono pseudo stéréophonique par BAHA dans les cophoses unilatérales: à propos de 29 patients. Rev Laryngol atol. Rhinol. Wazen, J. & Spitzer, J. (2000). BAHA Implantation ot Unilaterally Hearing Impaired Patients. Entitic Medical Systems International Updates. www.entitic.com (1999). FDA clears BAHA tor treating Single Sided Deatness (SSD). Entitic Medical Systems.
CORRESPONDENTIEADRES Saskia Groven Pastoor Pennestraat 98, 9290 Overmere
[email protected]
TLA 2004 (34) - 3
Spraakaud iogramgegevens 100
60 50 ~ ~
80 ,g e....
60
~ E .0 a.
40
40
I
al
~ 30 )(
'"
20 E .0
20
10 a.
o
T
1
2.3
4
5
-
6
I ".
1
7
8
9
o
.---
10 11 12 13 14 15
proefpersone ___ MAX%BAHA
1
n
-+- MAXDBBAHA
Grafiek 1: Maximale spraakverstaanbaarheidsscore et de daarbijhorende dbHCwaardevoor 15 proefpersonen.
PTA BAHA
al
45 ~ -'-_.--_._~40' ..• 35" •. 30 25 ~-- ---
~
20-
:i
-.----.--
• • • • • • ----:-.---• ..
~ 15-a. 10
•
•
5
o
o
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
proefp ersone n Grafiek 2: Pure Tone Average van de 15 proefpersonen met de BAHA (normaal oor afgesloten).
77
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2004 (34) - 3 FONOLOGISCHE EN ORTHOGRAFISCHE DECISIEPROCESSEN BIJ KINDEREN UIT HET 2DE EN 3DE LEERJAAR Annemie Desoete 1 Evelyne De Vreese Samenvatting In dit artikel wordt gerapporteerd over een kleinschalig exploratief onderzoek dat is uitgevoerd met betrekking tot de fonologische en orthografische processen bij kinderen. Dit onderzoek betreft de decisieprocessen van kinderen in heL2de leerjaar (groep 4) en 3de leerjaar (groep5). Na een beknopte theoretische inleiding op de het leren decoderen, de definitie van dyslexie en de neurologische activatieprofielen van dyslectici, wordt een beschrijving gegeven van de constructie van een meetinstrument voor fonologische en orthografische decisieprocessen en van een cross-sectioneel onderzoek als één van de valideringsstudies ten behoeve van dit instrument. In het onderzoek is allereerst nagegaan hoe de ontwikkeling van de fonologische en orthografische processen over twee leerjaren verloopt. Daarbij blijkt dat er over de jaargroepen sprake is van een substantiële toename in scores op de diverse processen. Verder blijken jongens en meisjes nagenoeg even goed te scoren op decisieprocessen. Opvallend is dat de alle processen sterk verband houden. Ondanks de eerder beperkte proefgroep was het overigens mogelijk vier kinderen die uitvielen wat betreft de fonologische decisie en vier kinderen die zwak waren qua orthografische decisie te detecteren. In het onderzoek is voorts nagegaan wat de relatie is tussen de fonologische en orthografische processen bij leeftijdsadequate en zwakke lezers. Daarbij is enige evidentie gevonden voor de praktijkrelevantie van het meten van fonologische en orthografische decisieprocessen bij kinderen in het 2de en 3de leerjaar, in navolging van het onderzoek van Horsley, Licht, van der Schoot, Verbunt en Sergeant (2004). Fonologische decisietaken kunnen dan bestaan uit taken waar
78
kinderen pseudo-homofonen (goed uitspreekbare woorden met betekenis, maar met een onbekende orthografische structuur, die wel zoveel mogelijk aan onze orthografische regels voldoen, zoals baai) van pseudo-woorden (goed uitspreekbare woorden zonder beteke-. nis, zoals baaf) moeten onderscheiden. Orthografische decisietaken kunnen dan bestaan uit taken waar kinderen fout gespelde van goed gespelde hoogfrequente woorden moeten onderscheiden, zoals laaj (fout gespeld) versus baai (goed gespeld) en booz (fout gespeld) versus baas (goed gespeld). In de discussie wordt ingegaan op de implicaties van het onderzoek. Key words : diagnostiek, fonologische processen, orthografische processen, diagnostiek, lezen, dyslexie, decisietaken, leestaken, kinderen.
1. INLEIDING
1.1.
Leren decoderen
De meeste kinderen leren in het eerste leerjaar vlot dat woorden opgebouwd zijn uit klanken en dat grafemen die klanken representeren. Ze leren hoe de klanken van onze taal door middel van letters worden weergegeven en ontwikkelen spontaan een fonemisch bewustzijn en leren de relatie tussen letters en klanken en 1
Arteveldehogeschool Opleiding Logopedie SintLievenspoortstraat, 143 9000 Gent Ugent Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie DunantIaan 2 9000 Gent.
[email protected]
TLA 2004 (34) - 3 hoe ze van daaruit woorden kunnen lezen (decoderen) en spellen (coderen). Aanvankelijk kunnen kinderen klankzuivere woorden met een eenvoudige CVC-structuur (consonantvocaal-consonant, bijvoorbeeld kaQ lezen. In de daarop volgende fase leren kinderen de elementaire lees-en spel handeling versnellen en uitbreiden naar woorden met medeklinkercombinaties en meerlettergrepige woorden (bijvoorbeeld kast en kasten). Deze fase wordt ook wel aangeduid als de fase van gecontroleerde woordherkenning. Naarmate woorden sneller worden herkend, komt er in het werkgeheugen meer capaciteit vrij voor het verwerken van zinnen en integreren van contextuele informatie. Kinderen nu met toenemend gemak een eenvoudige tekst lezen. Op het einde van het derde leerjaar kunnen kinderen ongeveer 3000 woorden vlot lezen en begrijpen. In de gesproken taal hebben zij dan een woordenschat van zo'n 9000 woorden, aldus Verhoeven en Van Leeuwe (2003). Onder invloed van het sneller doorzien van de relaties tussen grafemen, spraakklanken en woorden gaan decodeerprocessen steeds automatischer verlopen. Het aantal bekende woorden neemt in de loop van het basisonderwijs steeds toe. Kinderen kunnen tegen het einde van de basisschool ongeveer evenveel woorden in geschreven taal lezen. en begrijpen als ze in de gesproken taal kennen (Verhoeven & Van Leeuwe, 2003) Voor de meeste kinderen verloopt de ontwikkeling van decodeervaardigheden zonder problemen. Ze doorzien probleemloos de alfabetische structuur van ons schriftsysteem. Meisjes zouden het hierbij vaak beter doen dan jongens (Verhoeven & Van Leeuwe, 2003).
1.2. Decodeerproblemen De achtergrond van eventuele leesproblemen kan sterk variëren (Verhoeven & Van Leeuwe, 2003). Radende lezers proberen op grond van de context voortdurend te gissen naar het volgende woord in de tekst. Spellende lezers hebben grote moeite met het inslijpen van visuele woordpatronen. Als deze problemen blijven aanhouden, ondanks goed leesonderricht en extra hulp, kunnen we van dyslexie spreken. Er bestaan verschillende definities die dyslexie beschrijven of trachten te verklaren.
Verhoeven en van Leeuwse (2003) spreken van een hardnekkig probleem in het automatiseren op woordniveau. In Nederland stelde de Commissie dyslexie van de gezondheidsraad in 1995 dat men kan spreken van dyslexie wanneer de automatisering van woordidentificatie (lezen) entof schriftbeeldvorming (spellen) zich niet, dan wel zeer onvolledig of zeer moeizaam heeft ontwikkeld. Velen zijn het er momenteel over eens dat de oorzaak van dyslexie ligt in een (momenteel vaak 'nog' niet altijd aantoonbare) stoornis in de neurale processen die instaan voor het lezen. Dyslexie kan zowel veroorzaakt worden door een dominant gen als door een ongelukkige combinatie van verschillende genen (poIygenetisch). Naar aanleiding van onderzoek blijkt dat de spatiotemporale activatie profielen van kinderen bij wie ontwikkelingsdyslexie gediagnosticeerd is, opmerkelijk en consequent verschillend zijn van leeftijd gematchte niet dyslectische kinderen (Horsley, Licht, van der Schoot, Verbunt & Sergeant, 2004). Deze bevindingen suggereren dat ontwikkelingsdyslexie geassocieerd is met een afwijkend patroon van functionele connecties tussen gebieden die normaal betrokken zijn bij het lezen, namelijk de basaal temporale visuele associatie gebieden en de temporoparietale gebieden in de linker hemisfeer. (Horsley, Licht, van der Schoot, Verbunt & Sergeant, 2004). Uiteraard merkt Nelissen (2004) terecht op dat genen eiwitten produceren en geen gedrag. Ook Feuerstein heeft het in dit verband over 'distale etiologie' en 'proximale etiologie'. Het chromosoom of de neurologische disfunctie zou dan de distale etiologie zijn. Het is echter de omgeving (school, ouders) die verantwoordelijk is voor de uiteindelijke 'outcome' bij dit kind. Deze context is o.i. zeker even belangrijk (tot belangrijker!) dan één of ander chromosoom waar iets mee aan de hand is. Er zijn momenteel een aantal modellen die proberen de verschillen tussen zwakke en sterke lezers te verklaren. We staan stil bij twee van deze modellen: namelijk het dual route model en het connectionistisch model. Het dual route model stelt voor dat geschooIde lezers twee aparte procedures ter beschikking hebben voor het luidop lezen op woord niveau namelijk: een lexicaal of woordspecifieke
79
TLA 2004 (34) - 3 proeed ure en een non - lexicale procedure (Gastles, Datta, Gayan, Olson, 1999). Door de lexicale route wordt het mogelijk bestaande woorden te lezen en te begrijpen. De sub lexicale route maakt het mogelijk om bestaande woorden te lezen zonder dat de woorden begrepen worden. Gastles e.a. (1999) redeneerden dat als deze procedures inderdaad apart functioneerden in het geschoolde leessysteem, zij ook in staat moesten zijn om apart te ontwikkelen bij kinderen die leren lezen. Daarvoor moeten twee patronen van leesproblemen worden geïdentificeerd, namelijk ontwikkelings fonologische dyslexie waar er een selectief tekort is in de ontwikkeling van de non-lexicale procedure. Deze leeszwakke kinderen kunnen herkend worden door de specifieke arme leeswijze van nonwoorden, het lezen van deze woorden vereist het gebruik van regels. Daarnaast is er ook de ontwikkelings orthografische dyslexie waar er een selectief tekort is in het verwerven van de lexicale procedure. Deze leeszwakke kinderen kunnen herkend worden door de specifiek arme leeswijze van uitzonderlijke woorden, het lezen van deze woorden vereist toegang tot de woordspecifieke informatie. Gatles e.a. (1999) concludeerden na onderzoek dat de 2 subtypes kunnen voorkomen in verschillende stadia in de ontwikkeling van de lexicale en non-lexicale procedure. Het connectionisme had echter vrij veel kritiek op het dual-route model. Volgens dit model is een voorwaarde om sterke associaties in de vorm van letterclusters te kunnen leggen het feit de afzonderlijke letters snel herkend worden. Wanneer de toegankelijkheid van die kennis klein is, verloopt de herkenning van de afzonderlijke letters langzaam en bestaat er een kans dat men, tegen de tijd dat alle letters van een woord herkend zijn, vergeten is welke letters in de gegeven combinatie in elkaars nabijheid stonden. Afzonderlijke letters moeten dus als gemakkelijk oproepbare orthografische kenniseenheden deel uitmaken van het lange termijn geheugen. In de marge merken we op dat er ook voor rekenen processen zijn die een beroep doen op dit lange termijn geheugen, namelijk de zogenaamde rekenfeiten (splitsingen, tafels e.d.). Wanneer de letters nu snel herkend worden, kunnen er daarna ster-
80
ke associaties gelegd worden met andere letters. Het resultaat daarvan is dat er clusters van letters ontstaan die als één patroon kunnen worden waargenomen. Hoe meer een bepaalde volgorde van letters gezien wordt, hoe sneller een letter uit die volgorde wordt geassocieerd met de letter die er vlak voor en er vlak na staat in de gegeven combinatie. Het resultaat van een associatie is een cluster van letters. Soms kan de lengte van de cluster de grootte van een geheel woord bestrijken, dit zal eerder het geval zijn naarmate het woord vaker voorkomt en kort is. Zo wordt na het een aantal keer te zien, het woord beer als één chunk uit het geheugen gehaald en niet als twee, drie of vier losse elementen. Wanneer de herkenning van een woord snel en accuraat plaatsvindt op basis van de grootst mogelijke clusters, kan er worden gesproken van efficiënte woordherkenning. Op dat ogenblik zijn de onderliggende processen van het lezen geautomatiseerd (Van der Leij, 1998). Van den Bos (2003) rapporteert voorts twee nieuwe trends in de onderzoeksliteratuur. Een eerste trend betreft een toenemende interesse voor de leessnelheid (reading fluency). Leesaccuratesse zou een geschikte maat zijn voor beginnende lezers en voor sommige kinderen met leesproblemen, maar deze maat wordt bij kinderen boven het tweede leerjaar vrijwel geheel vervangen door leessnelheid, aldus Van den Bos (2003). We kunnen dus stellen dat tweede en derde leerjaar als het ware scharnierleeftijden zijn voor onderzoek naar de leesontwikkeling van kinderen. Een tweede trend is dat er een explosieve toename van studies valt waar te nemen. naar de relatie tussen snel-benoem-taken (rapid naming speed) en woordleesvaardigheid. Sommige onderzoekers beschouwen fonologische en snel-benoem-taken als min of meer onafhankelijke determinanten van de decodeervaardigheid, aldus Van den Bos (2003). Bowers, golden, Kennedy en Young (1994) gaan zelfs nog een stapje verder door te stellen dat de orthografische kant van het leesproces sterker met snel-be noem-taken geassocieerd zou zijn dan de fonologische kant. Toch is niet iedereen het met deze hypothese eens en lijkt de discussie hierrond nogal gecompliceerd (Van den Bos, 2003).
TLA 2004 (34) - 3 1.3. Meten van decodeervaardigheid
4. Wat is de praktijkrelevantie van de fonologische en orthografische decisietaken ontwikkeld voor dit onderzoek? Kunnen we subtypes onderscheiden op vlak van leesproblemen bij kinderen in het 2de en 3de leerjaar in Vlaanderen?
Voor het meten van decodeervaardigheden worden in de literatuur verschillende instrumenten gebruikt (Verhoeven & Van Leeuwe, 2003). Eén van die tests is de lexicale decisieproef. Hier wordt de proefpersoon via een beeldscherm op de computer geïsoleerde woorden aangeboden met de vraag of het betreffende woord een bestaand woord is of niet. De decisietijd bepaalt naast de mate van correctheid dan de score op de test. Een andere methode is dat kinderen woorden hardop moeten verklanken. De Eén Minuut Test (Brus & Voeten, 1979) wordt vaak in die context gebruikt. Om eventueel na te gaan hoe het zit met het verklanken van niet-bestaande woorden maakt men dan vaak gebruik van de KLEPEL (van den Bos, Spelberg, Scheepstra en De Vries, 1994)
Om de ontwikkeling van decodeervaardigheden van kinderen op het scharniermoment (tweede, derde leerjaar) te kunnen meten zijn de fonologische decisietaken (FT) en de orthografische decisietaken (OT) ontwikkeld. In een cross-sectioneel onderzoek is vervolgens de toets afgenomen bij een groep van basisschooIleerlingen. Het ging om drie intacte klassen uit het 2de en drie intacte klassen van het 3de leerjaar in de gemeenteschool van Lochristi.
1.4. Onderzoeksvragen
2.1. Proefpersonen
In deze studie willen we in navolging van het onderzoek van Horsley, Licht, van der Schoot, Verbunt en Sergeant (2004) een bijdrage leveren in deze discussie, door een kleinschalige studie te doen naar de fonologische en orthografische decisieprocessen van kinderen in het tweede en derde leerjaar (de zogenaamde scharnierlèeftijden). In het vervolg van dit artikel wordt verslag gedaan van een cross-sectioneel onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de normering van validering van de fonologische en orthografische decisietaken. Daarbij worden meerdere woord-lees en decisietaken gebruikt. Intacte klassen met leerlingen uit het tweede en derde leerjaar worden vergeleken om een aantalonderzoeksvragen te beantwoorden. 1. Kunnen we orthografische en fonologische decisietaken maken voor kinderen in het 2de en 3de leerjaar en hoe verhouden deze zich ten aanzien van de leestaken van de EMT (Brus en Voeten, 1979) en de KLEPEL (van den Bos, Spelberg, Scheepstra en de Vries, 1994)? 2. Is er een verband tussen de taken die automatisatie nagaan op vlak van lezen en rekenen? 3. Zijn er geslachtsgebonden verschillen op vlak van orthografische en fonologische processen bij jonge kinderen
In dit onderzoek wordt gerapporteerd over gegevens die zijn verzameld binnen het kader van een cross-sectioneel onderzoek ten behoeve van de constructie en normering van fonologische en orthografische decisieprocessen bij jonge kinderen. Aan het onderzoek namen uiteindelijk 123 kinderen deel uit het 2de en 3de leerjaar.. Het 2de leerjaar bestond uit 66 kinderen (37 jongens en 29 meisjes) en het 3de leerjaar uit 57 kinderen (30 jongens en 27 meisjes).Deze kinderen hadden een leeftijd van 7 tot 9 jaar. Alle kinderen werden met toestemming van de ouders en de leerkracht getest
2. OPZET VAN HET ONDERZOEK
2.2. Instrumentontwikkeling In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van drie bestaande en twee speciaal voor deze studie ontwikkelde decisie-instrumenten. De bestaande instrumenten zijn twee continu-Ieestaken, namelijk de Een Minuut Test (EMT) en de KLEPEL en één rekentaak (de Tempotest Rekenen). We bespreken eerst de bestaande tests om verVolgens stil te staan bij de eigen ontwikkelde fonologische en orthografische taken. De Een - Minuut - Test (EMT) (Brus en Voeten, 1979)meet tiet technisch lezen van 81
TLA 2004 (34) - 3 bestaande woorden op woordniveau. De test wil nagaan in hoeverre kinderen een aantal woorden kunnen lezen in één minuut vanuit een standaardlijst met 116 losse, onder elkaar geplaatste woorden.Er zijn 2 parallelvormen (testkaart vorm A en B) beschikbaar. In dit onderzoek gebruikten we de A-vorm. In de handleiding zijn normtabellen opgenomen die'leerjaarnormen verschaffen volgens C - schaal en deciel schaal en didactische leeftijdsnormen volgens C - schaal en decielschaal. De Een Minuut - Test gaat de orthografische of lexicale processen na. De Klepel (van den Bos, Spelberg, Scheepstra en De Vries, 1994) bestaat eveneens uit een A - vorm en een B - vorm opgebouwd uit pseudo - woorden, in analogie met de EMT. Men meet gedurende 2 minuten de decodeervaardigheid ten aanzien van nonsens woorden van kinderen uit het lager onderwijs, bijzonder lager onderwijs en eerste jaar van het secundair onderwijs. Voor de omzetting van de RU naar de C, SS en Dc zijn normtabellen beschikbaar. De Klepel (van den Bos, Spelberg, Scheepstra en De Vries) meet de fonologische procedure. De Tempo - Test - Rekenen (de Vos, 1992) is bedoeld om na te gaan of een leerling eenvoudige rekenkundige bewerkingen kan uitvoeren op een voldoende snel tempo.Uit de uitslag van deze gegevens kan afgeleid worden in hoeverre er bij de leerling sprake is van automatisering van rekenfeiten. Voor de omzetting van de RU naar de DLE normen en Cum % zijn normtabellen beschikbaar. Voor oudere kinderen zijn diverse fonologische en orthografische decisietaken beschikbaar (zie Horsley, Licht, van der Schoot, Verbunt & Sergeant, 2004). Deze orthografische decisietaken bevatten echter fout en goed gespelde hoogfrequente woorden die te moeilijk zijn voor jonge lezers. Een voorbeeld uit de orthografische decisietaken voor oudere kinderen is : bant en bank, blat en blik, biei en vrij, bogt en bord. Ook de fonologische decisietaken bestaande uii pseudci-homofonen en pseudo-woorden, met als voorbeeld bakkur en bekkur, bauwun en bousun, beerun en beegun, beibul, en beekul zijn niet geschikt voor jonge lezers. Het was dan ook een uitdaging
82
om dergelijke taken te ontwikkelen voor jongere kinderen. Uiteraard is de woordkeuze van deze doelgroep veel beperkter, omdat ze nog niet zo vlot kunnen decoderen. De nieuw ontworpen decisietaken (zie Appendix A en B) bestaan uit orthografische decisietaken (OT) en fonologische decisietaken (FT). De OT-decisietest onderzoekt de lexicale procedure door middel van 125 fout gespelde woorden bv. booz en 125 goed gespelde woorden bv. baas. De OT-test bestaat uit 250 éénlettergrepige consonant-vocaal-consont (CVC) woorden. Het kind leest de woorden in stilte of luidop en geeft aan of het woord goed of fout geschreven is. De test wordt individueel afgenomen zonder tijdsbeperking. De FT-decisietest gaat de sublexicale procedure na door middel van 125 pseudowoorden en 125 pseudohomofonen. Pseudo-woorden zijn goed uitspreekbare woorden zonder betekenis bv. bool. Pseudo-homofonen zijn goed uitspreekbare woorden met betekenis maar met een onbekende orthografische structuur, die zoveel mogelijk aan onze orthografische regels voldoet bv. bat. De FT test bestaat uit 250 éénlettergrepige CVC woorden. Het kind leest de woorden in stilte of luidop en geeft aan of het woord goed of fout geschreven is. De test wordt individueel afgenomen zonder tijdsbeperking. Omwille van de validiteit van het onderzoek werden alle decisietestitems diverse keren aan de ontwikkelaars van de OT en FT decisietaken voor oudere kinderen (Horsley, Licht, van der Schoot, Verbunt &' Sergeant, 2004) en aan diverse logopedisten die werken met kinderen met dysiexie voorgelegd vanuit als expertise als inhoudsdeskundigen. Ook de betrouwbaarheid op de toets is goed te noemen. De Cronbach's aifa voor de FT decisietest was 0,8996. Voorts droegen alle items bij tot de totale betrouwbaarheid van de test. We zien dus dat de FT decisietest een betrouwbare test is. Ook de OT-decisietest is voldoende betrouwbaar te noemen. De Cronbach's alfa voor de totale test was 0,9367. Voorts droegen alle items bij tot de totale betrouwbaarheid van de test.
2.3. Procedure Twee continu-Ieestaken (deEMT, de KLEPEL). twee nieuw ontwikkelde decisietaken
TLA 2004 (34) - 3 (FT en OT) en één rekentaak die beroep doet op het semantische lange termijn geheugen (Tempotest Rekenen) werden individueel afgenomen door een hiertoe speciaal getrainde proefleider. De afname had steeds plaats in een aparte ruimte binnen de school. Om het testen zo vlot mogelijk te laten verlopen werd ervoor gekozen de TIR (de Vos, 1992) klassikaal af te nemen. Individueel namen men eerst de EMT (Brus en Voeten, 1979) en de FT af om vervolgens verder te gaan met de Klepel (van den Bos, Spelberg, Scheepstra en De Vries, 1994) en de OT. Voor deze volgorde werd gekozen om de kinderen zoveel mogelijk afwisseiing te bieden gedurende de testing. De testing gebeurde in een rustige omgeving en nam ongeveer 45 minuten per kind in beslag. In antwoord op onderzoeksvraag één gingen we na of kinderen in het 3de leerjaar beter scoorden op de decisietaken (FT en OT) dan kinderen uit het 2de leerjaar. Daarom voerden we een multivariate variantieanalyse (MANOVAl uit met als afhankelijke variabele fonologische taken en orthografische taken en als onafhankelijke variabele de klas (2de en 3de leerjaar). Ten behoeve van de tweede onderzoeksvraag berekenden we de correlaties tussen de twee continue leestaken, de twee decisietaken en de test naar de automatisatie van rekenvaardigheden. Ter beantwoording van de derde onderzoeksvraag en dus om na te gaan of er verschillen waren tussen jongens en meisjes voerden we ook een MANOVA uit met als afhankelijke variabele de decisietaken en als onafhankelijke variabele het geslacht Om voorts de praktijkrelevantie na te gaan onderzochten we of we met de continue leestaken en decisietaken leeszwakke kinderen konden opsporen.
3. RESULTATEN 3.1. Groeiscores op de decisietaken Tabel 1 geeft de gemiddelden en standaarddeviaties op de twee decisietaken weer. De MANOVA was significant op multivariabel niveau (F (2, 120) = 22,01; P < 0,0005) Op uni-
variabel niveau vonden we verschillen voor de orthografische taken en een trend voor de fonologische taken Tabel 1 Gemiddelden en standaarddeviaties en OT Taken FT OT
1
2de leerjaar M (SO)
3de leerjaar M (SO
186,68 (21,84) 82,08 (22.56)
192,82 (19,19) 208,00 (20.25)
op de FT
F(1,121) 2.70'
44.37".
"p<0.10 "p<0.0005
Om na te gaan of de nieuwe FT en OT taken samen gingen met de EMT en Klepel berekenden we een aantal correlaties (zie Tabel 2). Tabel 2 Verbanden tussen de ruwe scores op de twee continue leestaken en de twee decisietaken FT Oecisitaak
FT OT EMT KLEPEL
I 1 I 1
OT Oecisie!taak
EMT Leestaak
KLEPEL Leestaak
.27**
.21" .62**
.32"
1 I
r
I 1
.57'''''
.89'" 1
" p<0.5 "p<0.0005
We zien dat de OT als decisietaak significant correleert met de EMT (zoals verwacht), maar ook met de Klepel (niet verwacht). Daarnaast zien we dat de FT als decisietaak significant correleert met de KLEPEL (zoals verwacht) maar ook met de EMT (niet verwacht). De twee leestaken (EMT en KLEPEL) correleren voorts ook onderling, zoals ook de twee decisietaken (FT en OT tests) onderling correleren.
3.2. Relaties tussen de decisietaken en de automatisatie van rekenfeiten Om na te gaan of de nieuwe FT en OT taken samen gingen met de automatisatie van rekenfeiten (steunend op het semantisch lange termijn geheugen) berekenden we een de correlatie met de TIR.
83
TLA 2004 (34) - 3 Tabel 3 Verbanden tussen de ruwe scores op de decisietaken en de automatisatie van rekenfeiten
Optellingen TIR Aftrekkingen TIR Vermenigvuldigingen Delingen TIR Gemengde oefeningèn Totaal TIR
FT
OT
.02 .22' .13'
.38** .41*-
.16-
.14' .18'
.22' .26' .49' .55**
, p<0.5 "p<0.0005
We dat de OT taken significant correleren met alle maten van de TIR. Ook de FT taken correleren significant, maar de correlaties zijn minder hoog en vaak ook van een lager significantieniveau.
Tabel 4 geeft een overzicht van de scores van jongens en meisjes op de nieuwe continue leestaken. De MANOVA was niet significant (F (2, 120) = 0,56; P = NS)
Taken FT
OT
op de FT
Jongens M (SO)
Meisjes M (SO)
187,91 (22,81) 192,68 (26.75)
191,53 (18,00) 195,84 (22.91)
, p<0.10 "p<0.0005
Hoewel er verschillen zijn in Tabel 4 tussen jongens en meisjes, lijken die verschillen niet significant te zijn.
84
In onze proefgroep bleek dat er verschillende kinderen waren met een stoornis op de leestaken (EMT of KLEPEL). Verder waren er uiteraard ook heel wat kinderen die leeftijdsadequaat (SS 8 - 12) scoorden op deze leestaken. Om na te gaan of leeszwakke kinderen ook uitvielen op de decisietaken voerden we een MANOVA uit met als afhankelijke variabelen de twee decisietaken (FT en OT) en als onafhankelijke variabele het soort kind (stoornis of leeftijdsadequaat lezen op EMT en Klepel). Tabel 5: Gemiddelde en standaarddeviatie op de decisietaken bij kinderen met een stoornis/geen stoornis op leestaken Taken
3.3. Invloed van sekse
Tabel 4 Gemiddelden en standaarddeviaties en OT bij jongens en meisjes
3.4. Praktijkrelevantie
FT
OT
Stoornis Geen Stoornis M (SO) M (SO)
.
181,43 (28,81) 175,71 (31.34)
192,37 (18,51) 206,43 (21.60)
F(1,56) 1.81' 11.13"
'p<0.10 "p
De MANOVA was significant op multivariabel niveau (F (2, 55) = 5,47; P < 0,01). Op univariabel niveau vielen deze kinderen vooral uit op de orthografische taken en we zagen een trend van verschil op de fonologische taken. Om na te gaan of het mogelijk was subtypes te onderscheiden op vlak van leesproblemen bij kinderen in het 2de• en 3de leerjaar in Vlaanderen bekeken we hoeveel kinderen -2S0 scoorden op de decisietaken (FT en OT) (zie Tabel 6). De grensscore voor de FT test in het 2de leerjaar was 143 en in het 3de leerjaar was dit 154. Voor de OT test hadden we een grensscore voor het 2de leerjaar van 137 en voor het 3de lee~aar van 168. Voor de kinderen die onder deze grensscore zaten bekeken we de scores op de leestaken (EMT en KLEPEL).
TLA 2004 (34) - 3 Tabel 6: Gemiddelde (RU) en standaarddeviatie die zwak scoren op de decisietaken
2de leerjaar
3deleerjaar
op de leestaken bij kinderen
Decisie
Taak
Lees
taak
FT RU
OT RU
EMT RU
Klepel RU
FT zwak kind 1 FT zwak kind 2 FT zwak kind 3
134 137 138
151 166 148
8 9 10
8 11 11
OT zwak kind 4
183
124
9
10
FT OT OT OT
131 200 194 198
207 160 156 168
8 6 8 9
10 9 10 13
zwak zwak zwak zwak
kind kind kind kind
5 6 7 8
RU; Ruwe uitslag
In een proefgroep van 123 kinderen zagen we dat er vier kinderen alleen op de fonologische decisietaken uitvielen, deze kinderen hebben dus een probleem in de sub - lexicale route volgens het dual route model (DRC model, Castles e.a. 1999). Daarnaast zagen we dat er ook vier kinderen alleen op de orthografische decisietaken uitvielen, deze kinderen hebben dus een probleem in de lexicale route volgens het dual route model (DRC model, Castles e.a. 1999). Het is dus mogelijk om subtypes te onderscheiden op vlak van leesproblemen en dit zelfs in een beperkte proefgroep maar het is belangrijk om naast de fonologische en orthografische decisietaken ook andere tests te gebruiken om alle kinderen met fonologische en orthografische leesproblemen te detecteren. Bij navraag bij de zorgcoördinator van de onderzochte school bleek dat vijf kinderen van de acht gedetecteerde kinderen daadwerkelijk ernstige problemen ondervonden op vlak van technisch lezen. Deze kinderen bleken evenwel niet allemaal uit te vallen met de leestaken (zie Tabel 6). Verder bemerkten we ook dat een aantal kinderen die een ernstig probleem hadden op de leestaken (EMT en/of KLEPEL) niet gedetecteerd werden met de ontwikkelde decisietaken. Beide soort tests (de decisietests en de leestests) lijken dus aanvullend te zijn ten aanzien van het snel opsporen van risicokinderen in het tweede en derde leerjaar.
4. DISCUSSIE EN CONCLUSIES De eerste conclusie die we op basis van het cross-sectionele onderzoek kunnen trekken, is dat de ontwikkeling van fonologische en orthografische processen het tweede en derde leerjaar substantieel kan genoemd worden. Tussen beide meetrnomenten blijkt er sprake van een significante toename in decisieprocessen. Dit geldt voor zowel de fonologische als de orthografische processen. Het onderzoek laat verder zien dat er geen significante verschillen zijn tussen jongens en meisjes op vlak van deze processen. Toch moeten we hier enigszins voorzichtig zijn, daar het om een kleine steekproef kinderen ging waardoor de Power is en vervolgonderzoek zeker aangewezen is om deze hypothese te bevestigen. Een opvallend resultaat dat voorts uit het onderzoek naar voren komt, betreft de relatie tussen de EMT (Brus & Voeten, 1979) als orthografische leestaak en de nieuw ontwikkelde orthografische decisietaak (OT) en de KLEPEL (van den Bos, Spelberg, Scheepstra en De Vries, 1994) als fonologische leestaak en de nieuw ontwikkelde fonologische decisietaak (FT). We vonden zoals verwacht significante correlaties tussen de twee orthografische taken (EMT en OT) en tussen de twee fonologische taken (KLEPEL en FT), maar ook tussen de twee leestaken (EMT en KLEPEL) en de twee decisietaken (OT en FT). Tenslotte
85
TLA 2004 (34) - 3 blijken de decisietaken ook te correleren met het correct kunnen oproepen van rekenfeiten uit het semantische lange termijn geheugen. Vooral tussen de Tempotest Rekenen (de Vos, 1992) en de OT zijn significante correlaties te vinden. Verder laat het onderzoek zien dat het mogelijk is om (onder enig voorbehoud) eÊmsubtype te onderscheiden op vlak van leesproblemen bij kinderen in het tweede en derde leerjaar. Ondanks de eerder beperkte proefgroep was het toch mogelijk 4 kinderen die vooral op de FT taken uitvielen 4 kinderen die alleen op de OT taken uitvielen. Deze kinderen werden niet allemaal opgespoord met de traditionele leestaken (EMT en KLEPEL). Verder bleken er ook een aantal kinderen die uitvielen op de leestaken, die niet opgespoord werden met de decisietaken (FT en OT). Beide soort test blijken dus nodig om kinderen die een klinisch oordeel kregen vanleeszwak kind op te sporen. De resultaten van deze studie dienen met omzichtigheid geïnterpreteerd te worden aangezien de proefgroep eerder beperkt was en de kinderen allemaal in dezelfde school les volgden. Het zou dan ook interessant zijn de taken opnieuw af te nemen, maar in een grotere proefgroep en de resultaten opnieuw onderling vergelijken. Toch blijkt dat fonologische en orthografische decisietaken een aanvullende waarde kunnen hebben naast de leestaken (als EMT en KLEPEL) om een klinische groep van kinderen met leesproblemen (volgens de zorgcoördinator) in het tweede en derde leerjaar op te sporen. Voor deze leerlingen kan dan een systematische interventie binnen de klas geboden worden. Wanneer deze kinderen onvoldoende hulp en oefening krijgen zullen ze blijven spellend of radend lezen. Als na een langere periode van interventie sprake blijkt van persistente leesproblemen, dient hulp van buitenaf te worden ingeroepen. LITERATUUR Bowers, P.G.,Golden, J. Kennely, A., & Young, A; (1994). Limits upon orthographic knowledge due to processes indexed by naming speed. In V.w. Berninger (ED.), The varieties of orthographic knowledge
86
I: Theoretical and developmental issues
(pp. 173-218). Dordrecht: Kluwer Castles, A., Datta, H., Gayan,J.,& Olson, R.K. (1999). Varieties of developmental reading disorder: Genetic and environmental influences. Journalof Experimental Child Psychology, 72, 73 - 94. Coltheart, M., Rastie, K., Perry, C., Langdon, R.,& Ziegier, J.(2001): A dual route cas.caded model of visual word recognition and reading aloud. Psychological Review, 108, 204 - 256. Cracco, J., Baudonck, M., Debusschere, A., Dewulf, 8., Samyn, F., & Vercaemst, V. (1995).Kortrijkse Rekentest. Kortrijk: Revalidatiecentrum Overleie. De Vos, T. (1992). Tempo- Test-Rekenen. Nijmegen: Berkhout. Harm, MW. & Seidenberg, M.S. (1999). Phonology, reading, and dyslexia : Insights from a connectionist model. Psychological Review, 106,491 - 528. Helenius, P., Tarkiainen, A. Cornelissen, P., Hansen, P.C.,&n Salmelin, R. (1999). Dissociation of normal feature analysis and dèficient processing of letter strings in dyslexie adults. Cerebral Cortex,. 9. 476 - 483. Horsley, T.M., Licht, R., van der Schoot, M., Verbunt, J., Sergeant, JA (2004). Neurocognitive manisfestations of developmental dyslexie subtypes.
Unpublished manuscript. Universiteit Amsterdam. Manis, F.R., Seidenberg, M.S.,& Ooi, L.M (1999)., in Dick RAN : Rapid naming and the longitudinal prediction of reading subskills in first and seeond graders. Seientifie studies of reading, 3, 129 157. Nelissen, J. (2004). Kinderen die niet leren rekenen. Opvattingen en discussie over dyscalculie en rekenproblemen. Wil/em Bartjens, 23(3), 5-10. Simos, P.G., Breier, J.I., Fletcher, J.M., Bergman, E.,& Panicolaou, A.C. (2000). Cerebral mechanisms involved in word reading in dyslexie children: A magnetic souree imaging approach. Cerebral cortex, 10,809 - 816. Van Den Bos, K.P.(2003). De relatie tussen lees- en benoemsnelheid bij leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs,
TLA 2004 (34) - 3 Pedagogische Studiën, 80 (4), 288-308. der Leij, A. (1998) Leesproblemen. Beschrijving, verklaring en aanpak. Lemniscaat: Rotterdam. Verhoeven, L., & Van Leeuwse, J. (2003). Ontwikkeling van decodeervaardigheid in het basisonderwijs. Pedagogische Studiën, 80 (4),257-271. Van
Wolf, M. & Bowers, P. (1999). The question of naming speed deficits in developmental reading disabilities : an introduction to the double deficit hypothesis. Journalof educationalpsychology, 91, 1 - 24.
Appendix A: Fonologische decisietaak : PSEUDOHOMOFONEN 1. baaj 2. baaz 3. bal 4. bauw 5. bei! 6. beit 7. bel 8. bez 9. boej 10. boev 11.boz 12. buj 13.buz 14. daat 15. dah 16. daz 17. deik 18. diev 19. dob 20.doob 21. dool 22.doov 23.dooz 24. dow 25.duiv 26. fal 27.laut 28. fein 29.loej 30. loet 31. lol 32.looj 33.gaav 34.gaz 35.geew 36. gijl 37.glv 38. goet 39. got 40. gout 41.gouw
PSEUDOWOORDEN baal bool paal biew baul beut bul dez beej beuv doz baj guz diel dih doez douk deuv dub deeb 1001 deev deez diw douv fap leut leun leuj 1001 lep leej guuv goz gaaw kijt liv goep fot doul goow
42.gow 43. haaj 44. haaz 45. hat 46. haut 47. heev 48.hep 49.hoev 50. hooj 51. hov 52. huiz 53.jaz 54.kaaz 55.kaus 56. kauw 57. keik 58. kib 59.kiew 60. kiez 61. kob 62. kooj 63. kout 64.kuiz 65.leez 66.lieh 67.low 68.loz 69. lult 70.luiz 71.luz 72.meew 73.meez 74. mein 75. mez 76. mob 77.mow 78.moz 79.muh 80.muiz 81. muz 82.naaj 83.neuz
gaw heej hooz haw haup heep bep heuv huuj how hies jez kuuz kaul keew kauk kiz keiw piez keb keej koup kuib luuz lauh lew koz loet leis liz
maaw muuz meun mei mib
muuw maz meh
meuz nuz neej
naus
84.nouw 85. pab 86. pal 87.paz 88. peil 89. peip 90.pob 91. poez 92.pous 93.pouw 94. reeb 95. reuz 96. rijs 97. rip 98. rooi 99. rooz 100. rouw 101.rujt 102. saaj 103.sab 104. sak 105. sal 106.seg 107.ses 108.soeb 109. sol 110. sous 111.suur 112.laaj 113. lauw 114.laz 115. vaaz 116. vauw 117. veil 118. veil 119. veis 120. viz 121. waaj 122. waz 123.zaah 124. zaul 125. zeev
neew peb pam puz peel peup peb piz peus paw roob reut
ries rup soot
ruuz riew ruip seej sub suk sar sug sos saub sut
seus soor
taaf liew luz
veez vaw viel voul
veus vuz weej wuz zeeh
zuut ZOQV
87
TLA 2004 (34) - 3 ADDendlx FOUT GESPELD 1. laaj 2. booz 3. bit 4. med 5. lez 6. mjil 7. mjit 8. zoev 9. deon 10. duuw 11. kuod 12.lji 13. boes 14. raat 15. mah 16.kuz 17.zeit 18. zjil 19. bood 20.liev 21. hov 22.koob 23.kooz 24. kuiv 25. ruuw 26.blji 27.bioe 28.moi 29. zuot 30.haaz 31. kaz 32. louw 33.leew 34. guet 35. dav 36.geod 37.zoed 38.zoud 39.laij 40. hev 41. doot
88
GOED GESPELD baai baas bad bed bes bijl bijt boef boei bos bouw bui bus daad dag das dief dijk dood doof dop doop doos duif duw fijn foei fooi fout gaaf gas gauw geeuw geil gif god goed goud haai haas had
B: Orthoarafische
42.has 43.wep 44. beof 45.hov 46. goef 47.kuod 48. mi us 49. ber 50. daas 51.lIez 52. niew 53. wjik 54. wiep 55. mooj 56.sob 57. muo 58. meot 59. duer 60.zuer 61. ruaw 62.laas 63. veir 64.voz 65. ziud 66. kuiz 67.luuw 68.zem 69.leuw 70. mas 71. zjin 72. kab 73.baz 74.zuo 75. mah 76. rius 77. ruz 78.zaaj 79.luaw 80. rues 81. bet 82.beb 83.zez
decisietaak
heef heb hoef hof hooi hout huls jas kaas kies
kieuw kijk kip kooi kop kou koud kous kuis lauw lees lieg los luid luis lus
mees meeuw mes mijn mop mos
mouw mug
muis mus
naai nauw neus pad pap pas
: 84. suas 85. ruaw 86.mjil 87.ljik 88. reos 89. paap 90.puaw 91. hoet 92. klien 93.kues 94. siep 95. bood 96.boz 97. biut 98. miaa 99. seef 100. sos 101. leop 102. ziaa 103. tef 104. zuod 105. ruuv 106. leev 107. vezr 108. zjis 109. vjif 110. Ijln 111. beat 112. heev 113. tuow 114. kioo 115. vit 116. zef 117. laaj 118. zap 119. sus 120. zah 121. zweh 122. zein 123. ries 124. sez 125. huot
paus pauw pijl pijp poes pop rauw reep
reis reus rib rood
roos ruit saai sap saus soep taai tas touw vaas val
vis vijf vijl vijs voet vol
vouw waai was zaag
zaai zak zat zeef zeg zeil zeis zes zout
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2004 (34) - 3 EEN MEISJESCANTORIJ DOORGELICHT: TOETSING AAN EEN ONTWIKKELINGSMODEL EN IMPLICATIES VOOR DE REPERTORIUMKEUZE Sofie Ghesquiere
W. Decoster Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Geneeskunde Lo.gopedie en audiologie
INLEIDING Dit artikel is gebaseerd op de verhandeling "Een meisjescantorij doorgelicht: toetsing aan een ontwikkelingsmodel en implicaties voor repertoriumkeuze" (Ghesquiere & Decoster, 2004). Met deze verhandeling wilden we een bundeling maken van de beschikbare literatuur omtrent de ontwikkeling van spreek- en zangstem bij meisjes. Daarnaast werden de Iiteratuurgegevens getoetst aan de hand van een onderzoek, uitgevoerd bij geoefende meisjesstemmen en formuleerden we enkele adviezen voor de zang pedagogische praktijk. Aan de hand van het onderzoek formuleerden we een antwoord op de volgende vijf vragen 1. Wat zijn de groepsgemiddelden van enkele akoestische, aërodynamische en aërofonatorische kenmerken? 2. Hoe is de relatie tussen de natuurlijke en habituele fundamentele frequentie van de onderzochte meisjes? 3. Komt onze onderzoeksgroep overeen met de normen uit de literatuur? 4. Hoe past onze onderzoeksgroep in het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie bij meisjes? 5. Komen de vocale eisen van het zangrepertoire overeen met de capaciteiten van de meisjes? Aangezien we met dit artikel de samenwerkingsmogelijkheden tussen de logopedie en de zangpedagogiek willen aantonen, beperken we ons tot de laatste twee onderzoeksvra-
gen. Binnen de literatuurstudie bespreken we enkel de stemmutatie bij meisjes.
EEN ONTWIKKELINGSMODEL STEMMUTATIE BIJ MEISJES
VOOR
Stemmutatie bij meisjes? De stem van een vrouw evolueert vanaf de kinderjaren tot aan de menopauze ten gevolge van de invloed van oestrogeen, progesteron en testosteron (Abitbol, Abitbol, & Abitbol, 1999). Tijdens de puberteit veroorzaken het oestrogeen en progesteron de karakteristieken van een vrouwelijke stem met een fundamentele frequentie die een derde lager is dan bij een kind (Abitbol et al., 1999). Dit noemt men de stem mutatie bij meisjes. Er bestaat nog maar weinig onderzoek naar stem mutatie bij meisjes. Een mogelijke oorzaak hiervoor is het feit dat de stemverandering bij meisjes veel minder opvallend is dan bij jongens (de fundamentele frequentie daalt bij meisjes slechts 3 à 4 halve tonen in vergelijking met één octaaf bij jongens (Wilson, 1987a). Men gaat er soms van uit dat de stem van een meisje tijdens de puberteit niet verandert, maar gewoon verder ontwikkelt (Gackle, 2000b). Nochtans is er de laatste jaren meer en meer wetenschappelijk bewijs voor belangrijke fysische veranderingen in de larynx van meisjes tijdens de puberteit (Abitbol et al., 1999; Barlow & Howard, 2002; Kahane, 1983; Thurman & Klitzke, 2000).
89
TLA 2004 (34) - 3 Wanneer treedt de stemmutatie op?
Ontwikkelingsmodel voor de stem mutatie
Een aantalobserveerbare fysische veranderingen bij de vrouwelijke adolescent kunnen een indicatie zijn voor stemverandering (Lee. 1980): algemene fysische groei (lengte. gewicht) ontwikkeling van het skelet en spieren verschijnen van de secundaire molaren groei van secundaire beharing borstontwikkeling menarche De relatie tussen het begin van de menstruatie en de stemverandering is nog onduidelijk. De grote variabiliteit en de afhankelijkheid van verschillende factoren zoals lengte. gewicht. voeding .... maken onderzoek hiernaar complex (Andrews. 1991). Duffy (Duffy. 1970) zegt dat de stemverandering bij meisjes optreedt rond de menarche. maar dat de transformatie van een kinderstem naar een vrouwenstem waarschijnlijk veel geleidelijker verloopt over een langere periode. Volgens Barlow et al. (Bariowet al.. 2002) begint de ontwikkeling van de larynx -zowel bij jongens als bij meisjes- ongeveer 6 maanden na de puberteitsaanvang.
Gackle (Gackle. 2000a) stelde op basis van jarenlange observaties een ontwikkelingsmodel op voor de stem mutatie van de vrouwelijke adolescent. Voor zijn classificatie baseert hij zich op vier criteria, nl.: habituele toonhoogte. frequentiebereik. toonhoogte waar de registerovergang optreedt en algemene stemkwaliteit bij het spreken en zingen. De grenzen voor de gemiddelde habituele toonhoogte voor vrouwelijke adolescenten. die worden aangegeven in de verschillende stadia. zijn gebaseerd op bevindingen van Wilson (Wilson. 1987b). Bij elk stadium wordt een chronologische leeftijd gegeven als een algemene richtlijn. maar deze moeten niet als absolute criteria worden beschouwd.
Kenmerken van de stemmutatie De auditieve en kinesthetische signalen voor stemverandering bij meisjes tijdens de puberteit zijn (Gackle. 2000a; Harrison. 1978): - toename van heesheid bij spreken en zingen - af en toe optreden van stembreuken tijdens spreken - daling van de gemiddelde fundamentele frequentie tijdens het spreken - onzekerheid in intonatie tijdens het zingen - afname van en fluctuatie in het stembereik bij het zingen - toename van abrupte registerovergangen - minder comfortabel gevoel tijdens het zingen Ook hier moeten we opmerken dat het verloop van de stemmutatie individueel sterk verschilt (Smith & Kenney. 1998; Whiteside, Hodgson. & Tapster. 2002).
90
Stadium I: prepuberaal stadium -
-
leeftijd: 8-10/11 jaar spreekstem (zie figuur 1): • gemiddelde fundamentele frequentie: 260-290Hz (C4-D4) • acceptabele grenzen: 225Hz - 350Hz (A3-F4) zangstem: • lichte kindersopraan kwaliteit • geen merkbare breuken bij registerovergangen • flexibele intervalsprongen tijdens zingen • de stemkwaliteit is sterk vergelijkbaar met knapenstemmen van dezelfde leeftijd. met de uitzondering dat meisjesstemmen "lichter" zijn doordat hun potentieel volume kleiner is • totale frequentiebereik: A#3-F5 (zie figuur 1) • frequentiebereik dat gemakkelijk kan gezongen worden: D4-D5 (zie figuur 1)
Stadium /lA: puberaal, premenarchaal stadium: begin van de stemmutatie -
-
eerste tekenen van fysische maturatie. zoals borstontwikkeling en groeispurt. leeftijd: 11-12/13 jaar spreekstem (zie figuur 2): • gemiddelde fundamentele frequentie: 245-275Hz (B3-C#4) • acceptabele grenzen: 235Hz - 290Hz (A#3-D4)
TLA 2004 (34) - 3 - zangstem: • heesheid door een onvoldoende sluiting van de stemplooien • breuken bij registerovergang tussen G4 en B4 • soms een duidelijk verlies van lagere frequenties rond C4 • totale frequentiebereik: A3-G5 (zie figuur 2) • frequentiebereik dat gemakkelijk kan gezongen worden: 04-05 (zie figuur 2) - signalen: • het zingen wordt moeilijker en voelt soms oncomfortabel aan • moeite om het gewenste volume te halen (vooral in de middenfrequenties en hoge frequenties) • een hese stemkwaliteit in het hele frequentiebereik • door het dikker worden van de stemplooien is de stemkwaliteit voller Stadium IIB: puberaal, postmenarchaal stadium: piek van de stemmutatie - piek van de mutatie, leeftijd: 13-14/15 jaar - spreekstem (zie figuur 3): • gemiddelde fundamentele frequentie: 225-275Hz (A3- C#4) • acceptabele grenzen: 195Hz - 290Hz (G3-04) • een hese stemkwaliteit is mogelijk, maar de stem begint voller te klinken zangstem: • kritische periode: het frequentiebereik kan verschuiven naar hogere of lagere frequenties en kan uitbreiden of inkrimpen • breuken bij registerovergangen nog steeds hoorbaar tussen G4 en B4, en ook bij 05 tot F#5 • totale frequentiebereik: A3-F5 (zie figuur 3) • frequentiebereik dat gemakkelijk kan gezongen worden: 04-05 (zie figuur 3) - signalen • heesheid zonder infecties van de bovenste luchtwegen • stembreuken • het zingen is moeilijk (vooral bij de hogere frequenties) en voelt soms oncomfortabel aan • vaak is de stemkwaliteit voller bij de lage
frequenties met een abrupte overgang naar een meer hese, kinderlijke stemkwaliteit bij de overgang naar hogere frequenties
Stadium 111:jong volwassen stadium -
leeftijd: 14-15/16 jaar spreekstem (zie figuur 4): • gemiddelde fundamentele frequentie: 210-245Hz (G#3-B3) • acceptabele grenzen: 185Hz - 260Hz (F#3-C4) • het timbre benadert dat van een volwassen vrouw - zangstem: • het frequentiebereik en het dynamisch bereik neemt toe • de heesheid neemt af • meer consistentie in de toonkwaliteit over het hele frequentiebereik • breuken bij registerovergangen komen meer voor rond 05-F#5 (meer typisch voor volwassen vrouwenstemmen) • de stemkwaliteit is voller en rijker, maar nog niet zoveel als bij een volwassen vrouwenstem • gemakkelijkere stemcontrole tijdens het zingen • vibrato kan optreden • vocale flexibiliteit neemt toe • totale frequentiebereik: A3-A5 (zie figuur 4) • frequentiebereik dat gemakkelijk kan gezongen worden: A3-G5 (zie figuur 4)
ONDERZOEK Om een antwoord te kunnen formuleren op onze onderzoeksvragen (zie inleiding), onderzochten we enkele objectieve stemparameters voor de spreek- en zangstem bij geoefende meisjesstemmen.
Methode De deelnemers Het onderzoek werd uitgevoerd bij 17 meisjes uit de meisjescantorij van het Antwerps Kathedraalkoor. Oe meisjes repeteren elke 91
TLA 2004 (34) - 3 week op woensdag en zaterdag, telkens gedurende twee uur. Sommige meisjes hebben daarnaast nog extra repetities op school. We kunnen dus spreken van geoefende stemmen. De gemiddelde leeftijd van de meisjes op het moment van de afname van de akoestische test was 12;07;23 jaar en varieerde van 9;09; 16 tot 16; 11 ;15 jaar. De toestemming van de ouders en de meisjes werden gevraagd door de koorleider. De stemonderzoeken vonden plaats op verschillende data tussen 5 februari 2003 en 11 oktober 2003.
Materiaal Alle stemopnames gingen door in een lokaal in het zelfde gebouw als de repetitieruimte van het koor, waar geen geluidsoverlast was vanuit de repetitie. Voor de akoestische registratie van de stemmen gebruikten we twee verschillende opstellingen. De eerste opstelling bestond uit een headset-microfoon (AKG cardioid condensor microfoon C420) met een voorversterker (Sennheiser type RU-MX5) en een 20 dB attenuator, een DAT (digital audiotape)-recorder (DAT, Sony TCD-D1 00), een toonhoogtemeter (Orchestral Tuner, KORG OT-12M) en een chronometer (HUGER C510 H). De tweede opstelling maakte gebruik van een andere headset-microfoon en DAT-recorder, nl. een headset-microfoon (Sennheiser HS2) en DATrecorder (TDC-D10PROII) met ingebouwde voorversterker. Aangezien beide versies hoogkwalitatief zijn met een digitale registratie, is er geen verschil in meetnauwkeurigheid te verwachten. De stemopnames werden geanalyseerd aan de hand van het softwareprogramma CSL (Computerized Speech Lab) model 4400 van Kay Elemetrics. Voor de afname van het fonetogram werd de stem opgenomen door een headset-microfoon (A KG cardioid condensor microfoon C420). De registratie werd uitgevoerd via het programma 'Voice Range Profile' (VRP) uit het software pakket CSL model 4400 van Kay Elemetrics. Tussen de microfoon en de CSLmodule werd een 20 dB attenuator geplaatst. De fonetogramafname werd ook opgenomen op video met een digitale camera (JVC type GR-DVL767EG) om achteraf de stem kwaliteit en houding te observeren.
92
Proef opzet en werkwijze Na het inzingen in groep, werden de meisjes één voor één gedurende een twintigtal minuten uit de repetitie gehaald om hun stemproeven af te leggen. Het stemonderzoek bestond uit twee onderdelen, nl. een digitale registratie van de stem tijdens een reeks stemproeven voor akoestische analyse en een afname van een fonetogram. Daarnaast vulde elk meisje een vragenlijst in. De meisjes voerden zeven verschillende stemopdrachten uit, nl.: - aangehouden [a] in dragerzin (meting habituele fundamentele frequentie) - automatische reeks: dagen van de week (meting natuurlijke fundamentele frequentie) - zo lang mogelijk aanhouden van [a] (meting maximale fonatietijd) - pittigheidstest: "papaa - tataa - kakaa" (meting voice onset time (VOT» - glijtoon op [a] van zo laag mogelijk naar zo hoog mogelijk (meting frequentiebereik) - korte tekst lezen (meting fundamentele frequentie tijdens lezen) - aangehouden [a] op de toonhoogte van de dagen van de week (meting van de stabiliteit van de natuurlijke spreekstem) Sommige opdrachten (nl. de aangehouden [a] in dragerzin en de maximale fonatietijd) werden driemaal aangeboden.: Daardoor was het mogelijk om de scores te' middelen om zo meer betrouwbare resultaten te bekomen. Ook konden we door het meermaals aanbieden de motivatie wekken bij de meisjes om tot steeds betere prestaties te komen. Om vermoeidheid en motivatieverlies tegen te gaan, werden de taken afwisselend aangeboden. Na de stemopdrachten werd overgegaan tot de afname van het fonetogram aan de hand van de VRP-module (meting dynamisch bereik en frequentie bereik en vaststellen van registerovergang). Tenslotte kregen de meisjes een vragenlijst aangeboden. Ze vulden deze zelfstandig in, maar ze konden steeds extra uitleg vragen aan de onderzoeker. Deze vragenlijsten verschaffen meer achtergrondinformatie over de meisjes. Voor de onderzoeksvragen die we in dit artikel willen beantwoorden, gebruiken we enkel de informatie over het tijdstip van de menarche voor de differentiatie van de proefgroep.
TLA 2004 (34) - 3 Analyse van de stemstalen Voor de analyse van de akoestische .tests werd gebruik gemaakt van het softwarepakket 'Computerized Speech Lab' (CSL). Afhankelijk van de analyse die we wilden uitvoeren, maakten we gebruik van MultiDimensional Voice Program (MDVP). Real Time Pitch, CSL Main Program of Real Time Spectrogram. De analyse van de aangehouden [a] gebeurde met 'MDVP Voice Program'. Volgende parameters werden in het onderzoek opgenomen: gemiddelde Fo (Hz), standaard deviatie van Fo (Hz), laagste toonhoogte (Hz), hoogste toonhoogte (Hz), jitter (%), shimmer (dB) en gemiddeld aantal halve tonen. De spreekstem (automatische reeks en korte tekst) werd geanalyseerd door 'CSL Main prógram'. De volgende parameters werden in het onderzoek opgenomen: gemiddelde Fo (Hz) en standaard deviatie van Fo (Hz). De pittigheidstaak werd geanalyseerd met het programma 'Real Time Spectrogram'. We werkten met een breedbandspectrogram omwille van de goede tijdsresolutie die nodig is voor de analyses. Door deze analyse bekwamen we de waarden van de voice-onset time (VaT) voor de stemloze plosieven p, t en k. De glijtoon werd geanalyseerd aan de hand van het programma 'Real Time Pitch'. We weerhielden volgende. parameters: de maximale, de minimale en de gemiddelde (Fo) toonhoogte, bereik in Hz, bereik tonen, bereik in noten.
in halve
Voor de analyse van de fonetogrammen bestudeerden we twee aspecten, nl. de vorm van het fonetogram om de overgang van het borstregister naar het kopregister vast te stellen en de ingesloten oppervlakte om een beeld te verkrijgen van het dynamisch bereik en het frequentiebereik.
RESULTATEN We bespreken de resultaten per onderzoeksvraag. In de eerste paragraaf onderzoeken we hoe onze onderzoeksgroep past in het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stem mutatie bij meisjes. In de tweede paragraaf gaan we
na of de vocale eisen van het zangrepertoire overeen komen met de capaciteiten van de meisjes.
Toepassing van het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie bij meisjes op ons onderzoek Het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie bij meisjes (Gackle, 2000a) lijkt ons een nuttig hulpmiddel voor onderzoek. Men kan de proefgroep onderverdelen in de vier ontwikkelingsstadia van het model en vervolgens onderzoeken voor welke stemparameters de stadia verschillen. We trachten onze onderzoeksgroep in dit ontwikkelingsmodel in te passen. Door de beperkte proefgroepsgrootte (N=17) is er echter geen statistische vergelijking mogelijk tussen de vier stadia. We kunnen wel de praktische bruikbaarheid van het ontwikkelingsmodel evalueren en enkele tendensen bespreken.
Gehanteerde criteria voor de situering in het model Om onze proefpersonen onder te brengen in de vier stadia van het ontwikkelingsmodel van Gackle, baseren we ons hoofdzakelijk op de objectieve fysische criteria, nl. het tijdstip van de menarche en de aanwezigheid van secundaire geslachtskenmerken. De perceptuele kenmerken van de vier stadia vertonen slechts subtiele verschillen, waardoor het zeer moeilijk is om op basis daarvan de meisjes te situeren in het model. De meisjes worden genummerd volgens leeftijd: het jongste meisjes krijgt nummer 1, het oudste meisjes nummer 17. De meisjes die nog geen secundaire geslachtskenmerken vertonen (meisjes 1, 2 en 5), worden gesitueerd in het prepuberale stadium (stadium I). De meisjes met (beginnende) secundaire geslachtskenmerken, maar waarbij de menarche nog niet is opgetreden (meisjes 3, 4, 6, 7, 8, 9 en 12). worden in het puberale, pre-menarchale stadium (stadium IIA) geplaatst. In het puberaal, postmenarchaal stadium (stadium IIB) worden de meisjes geplaatst die nog maar enkele maanden (minder dan één jaar) hun maandstonden hebben (meisjes 10 en 11). De meisjes die reeds twee of meer jaar hun maandstonden hebben, worden in het jongvolwassen stadium gesitu93
TLA 2004 (34) - 3 eerd (meisjes 15, 16 en 17). De meisjes 13 en 14 bevinden zich op de grens tussen stadium IIB en 111. Hun menarche is respectievelijk 14 en 12 maanden voordien opgetreden. Voor hen moeten we ons bijgevolg ook baseren op de perceptuele kenmerken. Meisje 14 plaatsen we in stadium IIB omdat we in haar fonetogram een dip/registerovergang kunnen zien tussen G4 en B4. Bovendien klinkt haar stem tijdens het zingen nog wat 'breekbaar'. Meisje 13 plaatsen we in stadium 111. Bij haar zien we geen dip tussen G4 en B4 en haar stem klinkt zekerder en voller.
Overeenkomsten en verschillen tussen het model en onze proefgroep Gackle (Gackle, 2000a) beschrijft de vier ontwikkelingsstadia aan de hand van een aantal fysische, akoestische en perceptuele kenmerken. We bespreken kort de overeenkomsttussen de kenmerken van het model en onze onderzoeksgroep voor de leeftijd, de natuurlijke fundamentele. frequentie van de spreekstem (op basis van een automatische reeks) en het frequentiebereik van de zangstem (op basis van de fonetogramafnames) .. De normen uit het model van Gackle en de gegevens uit ons onderzoek zijn op een zelfde manier verkregen. Stadium I In tabel 1 staan de leeftijd, de natuurlijke fundamentele frequentie en het frequentiebereik van de meisjes die in dit stadium werden geplaatst, samen met de normen van Gackle. De leeftijden van de meisjes uit ons onderzoek passen binnen de voorgestelde leeftijdsgrenzen .. Voor de fundamentele frequentie is er echter maar één meisje dat binnen de aangegeven grenzen van de gemiddelde fundamentele frequentie valt. De fundamentele frequenties van de andere twee meisjes vallen wel binnen de acceptabele grenzen. Alle drie de meisjes uit onze onderzoeksgroep hebben een groter frequentiebereik dan in het model wordt aangegeven. Stadium IIA Qua leeftijd passen de meisjes uit onze onderzoeksgroep goed binnen dit stadium (de twee jongste meisjes vallen er twee maanden onder). Voor de natuurlijke fundamentele fre-
94
quentie is er echter geen goede overeenkomst. Slechts twee meisjes vallen binnen de acceptabele grenzen. De andere meisjes hebben een beduidend lagere fundamentele frequentie. Voor het frequentiebereik stellen we vast dat de voorgestelde ondergrens uit het model door alle meisjes uit ons onderzoek wordt overschreden. De bovengrens wordt slechts door drie meisjes overschreden (zie tabel 2). Stadium IIB In tabel 3 staan de leeftijd, de natuurlijke fundamentele frequentie en het frequentiebereik van de meisjes uit ons onderzoek die in dit stadium thuishoren. Als we deze gegevens vergelijken met de voorgestelde grenzen van Gackle blijkt dat de meisjes iets jonger zijn dan de voorgestelde leeftijd uit het model. Slechts één meisje past binnen de leeftijdsgrenzen. De fundamentele frequenties van de drie meisjes vallen binnen de acceptabele grenzen. Binnen de grenzen van de gemiddelde fundamentele frequenties valt slechts één meisje. Het voorgestelde frequentiebèreik is opnieuw kleiner dan dat van de meisjes uit ons onderzoek. Stadium 111 Qua leeftijd vallen de meisjes uit ons onderzoek -met uitzondering van meisje 13- binnen de voorgestelde leeftijdsgrenzen. Ook voor de natuurlijke fundamentele frequentie is er een goede overeenkomst. De fundamentele frequenties van de vier meisjes vallen binnen de aangegeven grenzen van de gemiddelde fundamentele frequenties van het model. Het frequentiebereik dat in dit stadium wordt voorgesteld overschrijden de meisjes wat de ondergrens betreft (zie tabel 4).
Een link naar de zangpedagogische praktijk: vocale eisen en capaciteiten In deze paragraaf willen we een link leggen naar de zangpedagogische praktijk. We willen nagaan of de vocale eisen van het zangrepertoire overeenkomen met de capaciteiten van de meisjes. Hiervoor vergelijken we het frequentiebereik van drie liederen, die de meisjes aan het repeteren waren op het moment van de stemtesten, met de frequentiebereiken (op basis van de fonetogramafnames) van de
TLA 2004 (34) - 3 meisjes. Het totale frequentiebereik van de liederen ligt tussen C4 en A5 (lied 1 ligt tusseri C4 en A5, lied twee ligt tussen C4 en E5 en lied 3 ligt tussen 0#4 en G5) (Ghesquiere et al., 2004). In figuur 5 is de relatie tussen de frequentiebereiken van de meisjes en het totale frequentiebereik van de liederen grafisch weergegeven. Hierbij valt op dat de ondergrens van het frequentiebereik van de liederen door alle meisjes wordt overschreden met vijf tot elf halve tonen. De bovengrens wordt door negen meisjes gehaald (door zes meisjes maar net). De andere meisjes komen één tot vijf halve tonen tekort. Het valt daarbij op dat naarmate de leeftijd toeneemt, meer meisjes de bovengrens halen. We dienen op te merken dat een aantal meisjes niet hun maximale frequentiebereik toonden bij de fonetogramafname omwille van angst of verlegenheid. Toch lijken de vocale eisen van het zangrepertoire voor enkele meisjes te zwaar voor de hoge tonen.
DISCUSSIE
Het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie van meisjes kan een belangrijk hulpmiddel zijn voor onderzoek. Op basis van het model kan men op een gedifferentieerde manier de puberale ontwikkeling van de meisjesstem onderzoeken. Men moet hierbij echter wel opmerken dat de situering In de stadia van het model op basis van perceptuele kenmerken zeer moeilijk is. Over de vier stadia zijn er slechts zeer subtiele verschillen in algemene stemkwaliteit bij het spreken en zingen. Voor ons onderzoek hebben we ons dan ook voornamelijk gebaseerd op meer objectieve criteria. Ook naar de klinische en zangpedagogische praktijk toe kan dit model een grote meerwaarde betekenen. Als men weet in welk stadium een meisje zich bevindt, kan men rekening houden met de beperkingen en mogelijkheden die zich kunnen voordoen in dat stadium van de stemmutatie. De koorleider zou de ontwikkeling van de meisjes moeten opvolgen om de stemeisen hieraan aan te passen. Om steeds op de hoogte te zijn (en.te blijven) van deze ontwikkeling is een open communicatie met de ouders nodig. Ook zij zouden op de
\
hoogte gebracht moeten worden van het belang van deze opvolging voor de stem van hun dochter zodat ze begrijpen waarom de ontwikkeling op de voet wordt gevolgd. Er is nog veel onderzoek nodig naar de stemmutatie bij meisjes. Het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie van meisjes is hiertoe een eerste aanzet. Dit model zal echter nog moeten bijgeschaafd worden op basis van empirisch onderzoek. Op basis van ons -weliswaar kleinschalig- onderzoek lijken de voorgestelde normen voor de gemiddelde fundamentele frequentie aan de hoge kant en de voorgestelde frequentiebereiken te beperkt. Een mogelijke verklaring voor het verschil in frequentiebereik is een verschil in de graad van geoefendheid van de proefpersonen. Om hierin duidelijkheid te brengen is meer uitgebreid onderzoek nodig. Daarnaast lijkt het ons zinvol om op basis van verder onderzoek te zoeken naar meer objectieve criteria op basis waarvan men de vier stadia kan onderscheiden. Op die manier kan de situering in het model vlotter en objectiever verlopen. Gedacht kan worden aan jitter en shimmer. In onderzoek naar de stemmutatie bij jongens is gebleken dat deze parameters vaak verhoogd zijn tijdens de stemverandering (Baten & Van Eeghem, 2002). Gackle geeft twee aandachtspunten voor het werken met jonge vrouwenstemmen (Gackle, 2000a). Ten eerste is het belangrijk om het hele frequentiebereik te oefenen. Een ideale manier om dit te realiseren is het gebruik maken van muziek waarbij de verschillende partijen een gelijk frequentiebereik moeten zingen. Wanneer liederen worden gezongen met de traditionele partijen (alt en sopraan) moeten de groepen regelmatig verwisseld worden, zodat iedereen de kans krijgt om de hoge en lage frequenties te oefenen. Ten tweede ligt volgens Gackle het ideale frequentiebereik van het zangrepertoire tussen 04 en 05. Te hoog of te laag zingen gedurende een te lange periode moet vermeden worden. Het eerste aandachtspunt wordt binnen de meisjescantorij toegepast. Er zijn geen vaste partijen. Deze worden regelmatig gewisseld. Het tweede aspect wordt in mindere mate gevolgd. De bovengrens van het frequentiebereik van het zangrepertoire is voor sommige meisjes iets te hoog. Aan dit probleem kan te-
95
TLA 2004 (34) - 3 ge moet gekomen worden door tijdens de repetities voortdurend aandacht te besteden aan een ontspannen houding en goede zangtechniek zodat geen foutieve gewoontes worden aangeleerd. Er moet aan de meisjes duidelijk gemaakt worden dat ze zichzelf niet mogen forceren om de hoogste noten te kunnen zingen.
BESLUIT In dit artikel hebben we een antwoord geformuleerd op twee onderzoeksvragen. We geven een kort overzicht van de gevonden resultaten - Hoe past onze onderzoeksgroep in het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie bij meisjes? Het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie van meisjes kan een belangrijk hulpmiddel zijn, zowel voor onderzoek als voor de zangpedagogische praktijk. Op basis van de toepassing van dit model op onze onderzoeksgroep, hebben we evenwel enkele opmerkingen. Ten eersteis een situering in de stadia van het model op basis van perceptuele kenmerken zeer moeilijk doordat er over de vier stadia slechts zeer subtiele verschillen in algemene stemkwaliteit zijn. Ten tweede lijken -op basis van ons onderzoek- de voorgestelde normen voor de gemiddelde fundamentele frequentie aan de hoge kant en de voorgestelde frequentiebereiken te beperkt. - Komen de vocale eisen van het zangrepertoire overeen met de capaciteiten van de meisjes? De vocale eisen van het zangrepertoire zijn voor enkele meisjes te hoog gegrepen. De ondergrens van het frequentiebereik van de liederen wordt door alle meisjes overschreden met vijf tot elf halve tonen. De bovengrens wordt echter maar door negen meisjes gehaaid. De andere meisjes komen één tot vijf halve tonen tekort. Op basis van de resultaten uit ons onderzoek kunnen we enkele algemene adviezen formuleren voor de zangpedagogische praktijk. Bij het werken met jonge vrouwenstemmen is het belangrijk om het hele frequentiebereik te
96
oefenen zodat iedereen de kans krijgt om de hoge en de lage frequenties te oefenen. Er moet evenwel vermeden worden om gedurende een te lange periode te hoog of te laag te zingen. Het ontwikkelingsmodel van Gackle voor de stemmutatie bij meisjes kan een belangrijk hulpmiddel betekenen voor het werken met jonge vrouwenstemmen. Door een goede opvolging van de ontwikkeling van de meisjes, kan men de stemeisen individueel aanpassen om een zo optimaal mogelijke verhouding te realiseren tussen de stemeisen van het repertoire en de stemmogelijkheden van de meisjes. Om dit te realiseren is een open communicatie tussen koorleider, meisjes en hun ouders noodzakelijk. Samenwerking tussen de logopedie en de zangpedagogiek kan een belangrijke meerwaarde betekenen. Door een multidisciplinaire samenwerking kunnen zangers optimaal ondersteund en begeleid worden.
REFERENTIELIJST Abitbol, J., Abitbol, P., & Abitbol, B. (1999). Sex hormones and the female voice. Journal of Voice, 13, 424-446. Andrews, M. L.(1991). Children's vocal behavior: a developmental perspective. In M.L.Andrews (Ed.), Voice therapy for children (pp. 33-54). San Diego, California: Singular Publishing Group, Inc. Barlow, C. A. & Howard, D. M. (2002). Voice souree change of child and adolescent subjects undergoing singing training - a preliminary study. Logopedics Phoniatrics Vocology, 66-73. Baten, A. & Van Eeghem, 1. (2002). Onderzoek naar enkele objectieve parameters bij spreek- en zangstem van muzikaal geoefende, muterende jongensstemmen. Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Logopedie en audiologie. Duffy, R. (1970). Fundamental frequency characteristics of adolescent females. Language and speech, 14-24. Gackle, L. (2000a). Female adolescent transforming voices: voice classification, voice skill development, and music lite-
TLA 2004 (34) - 3 rature selection. In L.Thurman & G. F. Welch (Eds.), Bodymind & Voice (pp. 814-820). The VoiceCare Network, National Center lor Voice & Speech, Fairview Voice Center, Centre lor Advanced Studies in Music Education. Gackle, L. (2000b). Understanding voice translormation in lemale adolescents. In L.Thurman & G. F. Welch (Eds.), Bodymind & Voice (pp. 739-744). The VoiceCare Network, National Center lor Voice & Speech, Fairview Voice Center, Centre lor Advanced Studies in Music Education. Ghesquiere, S. & Decoster, W. (2004). Een meisjescantorij doorgelicht: toetsing aan een ontwikkelingsmodel en implicaties voor de repertoriumkeuze. Katholieke Universiteit Leuven. Harrison, L. (1978). It's more than just a changing voice. Choral Journal, 19,1418. Kahane, J. C. (1983). Postnatal development and aging ol the human larynx. Seminar in Speech and Language, 189-203. Lee, P. A. (1980). Normal ages ol pubertal events among American males and lemal es. Journalof adolescent health care, 1, 26-29. Smith, B. L. & Kenney, M. K. (1998). An assessment ol several acoustic 'parameters in children's speech production development: longitudinzl data. J.Phonetics, 95108.
Thurman, L. & Klitzke; C. (2000). Highlights ol physical grow1h and tunetion ol voices lrom prebirth to age 21. In L.Thurman & G. F. Welch (Eds.), Bodymind & Voice (pp. 696-703). The VoiceCare Network, National Center lor Voice & Speech, Fairview Voice Center, Centre lor Advanced Studies in Music Education. Whiteside, S. P., Hodgson, C., & Tapster, C. (2002). Vocal characteristics in pre-adolescent and adolescent children: a longitudinal study. Logopedics Phoniatrics Vocology, 12-20. Wilson, D. K. (1987a). Examinations: 111Pitch, loudness, quality, resonance, voice abuse. Examinations by the speech-Ianguage pathologist. In J.P.Butler (Ed.), Voice Problems of Children (third ed., pp. 116-147). Baltimore, USA: Williams & Wilkins. Wilson, D. K. (1987b). Voice problems of children. Baltimore,MD: Williams and Wilkins.
CONTACTADRES: W. Decoster K.U. Leuvén, Aldeling Audiologie Kapucijnenvoer 35 3000 Leuven
Logopedie
en
97
TLA 2004 (34) - 3
..
Links: Frequentiebereik:
= totale
hele noten
frequentiebereik,
vierde noten
= het frequentiebereik
dat
gemakkelijk kan gezongen worden Rechts: Gemiddelde fundamentele Figuur 1: Frequentiebereik
(.). ~
0
Links: Frequentiebereik:
frequentie en acceptabele grenzen van de spreekstem
en fundamentele
frequentie bij stadium I
i:
i ';l''''' hele noten"
•
~ • ,• '"
totale frequentiebereik,
vierde noten = het frequentiebereik
dat
gemakkelijk kan gezongen worden Midden: Registerovergang Rechts: Gemiddelde fundamenteie Figuur 2: Frequentiebereik
Links: Frequentiebereik:
frequentie en acceptabele grenzen van de spreekstem
en fundamentele
hele noten
= totale
frequentie bij stadium IIA
frequentiebereik,
vierde noten
=
het frequentiebereik
gemakkelijk kan gezongen worden Midden: Registerovergang Rechts: Gemiddelde fundamentele Figuur 3: Frequentiebereik
98
frequentie en acceptabele grenzen van de spreekstem
en fundamentele
frequentie bij stadium 118
dat
TLA 2004 (34) - 3
o
..
Links: Frequentiebereik:
hele noten
= totale
frequentiebereik,
vierde noten
= het
frequentiebereik
dat
gemakkelijk kan gezongen worden Midden: Registerovergang Rechts: Gemiddelde fundamentele Figuur 4: Frequentiebereik
frequentie en acceptabele grenzen van de spreekstem
en fundamentele
frequentie bij stadium 111
Tabel 1: Leeftijd. natuurlijke fundamentele frequentiebereik van de meisjes uit stadium I Nummer 1
2 5 NORMÊ
~
Leefti'd 9;09;06 10;02;12 10;11 ;25 ~,i,10/11jààr ,;.:>..?
';':\io;;
Gemiddelde 227.41 270.78 234.78
3 4 6 7 8 9 12
Leefti'd 10;10;09 10;10;20 11;01;15 11 ;05;27 11;06;29 12;03;20 13;02;26 11-12/13jaar
'~ÎJ1gemidcelde:
10 11
14
1.
NORM.
Leefti'd 12;05;00 12;09;01 14;06;12 13-14/15 jaar
";if,;i\, .
ce
spreekstem
en
het
Fre uentiebereik D#3-A5 G#3-G#5 F#3-F5
l1
260-290 z (C4-D4) ;;;»W>' )iT' :~acce!>tabele greJlzen:. 2?f?Hz-350Hz (~3-F4) "~
frequentie
van
de
spreekstem
en
het
,
Fre uentiebereik E3-F#5 G#3-F#5 G3-F#5 C#3-C6 F3-F#5 F#3-A5 F#3-A#5
Gemiddelde Fo Hz 206.45 262.74 218.52 223.04 247.41 224.89 220.64 "gemli:l(jelde:245-275Hz (B3-C#4) .........., .acceRtabele gren2:Eln:2~f?!-Iz-290Hz (,4,1I3.:D4)
Tabel 3: Leeftijd, natuurlijke fundamentele frequentiebereik van de meisjes uit stadium IIB Nummer
van
Fo Hz
Tabel 2: Leeftijd, natuurlijke fundamentele frequentiebereik van de meisjes uit stadium IIA Nummer
frequentie.
frequentie
van
de
Gemiddelde Fo Hz 210.09 233.54 206.36
A3.G5
J/¥P$;;
spreekstem.
en
het
Fre uentiebereik C#3-A5 G3-C6 D#3-G#5
;{,ij! gemiddelde: ,225-2751-iz (A3:.,C#4) ;;;jll''! "lW'.!;;: '>I~acce!>tabele 9r.ElD.zen:,195Hz-290Hz «l3.:D4J'"
99
TLA 2004 (34) - 3 Tabel 4: Leeftijd, natuurlijke fundamentele meisjes uit stadium 111 Nummer
13 15
16 17
frequentie van de spreekstem en het frequentiebereik
Gemiddelde Fo Hz 219.68 228.92 219.00 217.46
Leeftïd 13;08;07 15;06;22 16;08;00 16;11;15
Fre uentiebereik F3-A5 F3-A5 F3-A5 D#3-G5
4,15/16 jaarX!'l" gemiddelde: 21 0-245Hz (G#9-B3H;>;i;X~ Xd,A3-A5" :",.ir:,' "~'k yoL .. ,''\;-.> >."'. acceptabele' grenze'l:,.185Hi:;. ?6Ql:izJEit:3:cC~) 1'.
1
0#3
A5 2
G#3 3
E3
fl/6
G#3
f
4
f#3
f5
5
G3
6
f3
C#3
C6
8
f#3
f
A5
10 11
f#3
C6
12
AI/6
13
f3
A5
14
0#3
C3
A5
9
G3
C2
fl/6
1
C#3
0#3
1/6
1/6.
f3
15
A5
f3
16
A5
11
G
C6
Figuur 5: Het totale frequentiebereik van drie liederen en de frequentiebereiken 17 meisjes (1-17: oplopende leeftijd)
100
van de
D'
van de
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2004 (34) - 3
pleisterplaatsen op het internet In deze rubriek worden websites die voor logopedisten en audiologen relevant kunnen zijn kort voorgesteld. Suggesties zijn altijd welkom. Eindredactie P Corthals http://gebaren.ugent.beis een on line woordenboek voor Vlaamse gebaren. De website beweert niet alleen een wetenschappelijke en innoverende waarde te hebben, maar ook een grote maatschappelijke nood te lenigen. Men kan er, vertrekkende vanuit een woordenlijst, filmpjes oproepen met het bijpassende gebaar.
Woordenboek Nederlands - Vlaamse Gebarentaal Vlaamse Gebarentaal - Nederlands Welkom op het allereerste elektronische woordenboek van de VlaamseGebarentaal. Dit woordenboek bevat momenteel meer dan 6000 gebaren, maar wordt nog steeds uitgebreid. U 'kan deze gebaren terug vlnden in de vorm van filmpjes en SlgnWr1tlng,een Amerikaans notatIesysteem waarmeealle gebarentalen ter wereld neergeschreven kunnen worden. Het woordenboek werkt bovendien In twee richtingen. U kan de Nederlandse vertalino oD2oeken van Vlaamse gebaren, alsook de vertalino(en) in de Vlaamse Gebarentaal van een bepaald
Nederlandswoord. Gedetailleerde hl formatie Vlndt u elders op deze site. Veel kijkptezJer!
Dergelijke websites bestonden er al wel, vooral in Nederland. Bijzonder aan deze site is echter dat ze ook in omgekeerde richting werkt, dus van gebaar naar geschreven woord. Geschreven woorden kunnen natuurlijk alfabetisch geordend worden, gebaren niet. Hier zijn ze geordend op basis van hun SignWriting-transcriptie. SignWriting is een Amerikaans transcriptiesysteem uitgedacht door Valerie Sullon. Het laat toe elk gebaar op een zeer visuele manier weer te geven, rekening houdende met zowel de manuele componenten (handvorm, oriëntatie, articulatieplaats en beweging), als de non-manuele (mimiek, snelheid waarmee een gebaar wordt uitgevoerd ...). Deze rubriek had het eerder al over Sign writing, surf voor details naar (http://www.signwriting.orgtaboutlabout.html).
101
Zoeken van VGTnaar NL
---iiiind e-n---- ----- ---- ------- ----------------,--Äan rakin~ïënKies de handvormen die met het te zoeken gebaar overeen komen:
------------ ----------- - ------1
Kies de aanrakingen die met het te zoeken gebaar overeen komen:
Toevoeoen
:.- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -.- - ..... - - - - - -.- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -~- - - - - - - - - - - - - - - - - - -.- -.- - ..- ..- - ..... - - -.- -.- - - - - - ..- - - - - ...- - - - - ..-.- _: Bibliografische referenties aanmaken bij een artikel of een scriptie, het is een opgave! Nochtans: een correcte lijst met bibliografische referenties is niet alleen een kwestie van intellectuele eerlijkheid, het is ook een service voor de lezer die er de originele werken mee kan opzoeken. We kennen allemaal het auteur-jaarsysteem, maar als het over nieuwe types van informatiebronnen gaat, zoals websites of elektronische nieuwsbrieven, wordt het moeilijk. Misschien dat http://www.bedfordstmartins.com/online/citex.htmlkan helpen. Je vindt er voor elk stelsel (o.a. APA) de regels netjes op een rij. aangevuld met voorbeelden. En alle mogelijke bronnen worden behandeld: van websites over e-mails tot nieuwsbrieven.
We strive to keep the links related to the content of Online! current. Some documents that we use for sample citations have been moved since publication, and the links shown in the samples will not activate their retrieval. As iIIustrations of apprapriate documentation style we are retaining these "braken" links without correction.
http://www.taalunleversum.org brengt u bij de webstek van de Nederlandse taalunie. De nieuwtjes, de ruim 1200 taaladviezen waarin je kan grasduinen en de tijdschriftenaltendering (een gratis en regelmatige e-mail met een overzicht van hetgeen zoal over onze moedertaal verschijnt) maken het de moeite waard.
taalunieversum "tart. or.del'WlJS ,.
_
_ i.-
Tijdschriftenoverzicht ~
X';
A
-
102
-
~1
-
:;,
TLA 2004 (34) - 3
BOEKBESPREKINGEN
rapie waarbij men patiënten duidelijk maken.
IN CONTACT ZIJN, Authentieke haptonomie, een andere kijk op hulpverlenen
Het boekje is door de schrijver ingeleid met een voorwoord. Vanuit 20 jaar praktijkervaring met haptonomie schetst hij de belangrijkste aspecten van het psychotactiele contact, eigen aan de haptonomische benadering. In een inleidend hoofdstuk wordt het gevaar van "niet meer mogen aanraken" in therapie geschetst en het nadeel van teveel gebonden te zijn aan protocollen binnen de gezondheidzorg .... Het eerste hoofdstuk schetst haptonomie als wetenschap van de affectiviteit. Ik citeer: "Vooral de affectieve bevestiging maakt het ons mogelijk om ons in eigenheid en zelfstandigheid te ontwikkelen, onszelf als goed te beleven, ons aanvaard te weten en onszelf onvoorwaardelijk bemind en geliefd te voelen." (pag. 8 ~ 1 bij affectieve bevestiging) Hoofdstuk 2 beschrijft de wezenlijke kenmerken van de haptonomische begeleiding en is nogal specifiek en technisch vanuit de terminologie die gebruikt wordt in de opleiding haptonomie en is gebaseerd op het boek 'van Veldman Sr., 1988 .... De 3 grondvormen van bevestiging en het belang van deze bevestiging voor de ontwikkeling van ieder mens wordt uitvoerig beschreven aangezien haptonomie daarop gebaseerd is. Het 3de hoofdstuk handelt over "contacf' in de zin van aanraken en het communicatieve aspect van de aanraking tussen therapeut en cliënt. Ik citeer pag. 21 ~ 3: "Aanraken is essentieel in ons leven. Sterker nog, zonder aanraken kunnen we niet leven:' Hoofdstuk 4 beschrijft nabijheid en intimiteit in het contact en het aspect "hechting". Hierin wordt de vertrouwensrelatie nogmaals in het licht gesteld als voorwaarde voor een veilig therapeutisch proces: onvoorwaardelijke acceptatie en empathie volgens de grondhouding van Rogers, 1951 . In hoofdstuk 5 worden een aantal fenomenen aangehaald die ook in andere therapieën een rol spelen zoals begrippen: overdracht-tegenoverdracht enz ... Een aantal inleidende haptonomische sessies geven een eerste indruk over hoe deze therapie wordt toegepast. Het 6de hoofdstuk gaat vooral over de scholing van de therapeut waarbij het eigen groeiproces wordt benadrukt als voorwaarde tot een correcte therapeutische relatie.
•
VELDMAN, E, Koninklijke Van Gorcum BV, Assen, 2004, 113 blz., ISBN 90 232 3998 9, € 19.90 €
Dit boek is in eerste instantie bestemd voor hulpverleners binnen de gezondheidszorg die geïnteresseerd zijn in de haptonomie en hierover meer willen te weten komen. Hulpverlener is een ruim begrip waarin logopedie en audiologie een specifieke plaats heeft en waarin we misschien niet in eerste instantie denken aan "contacf' in de zin van aanraken. In de authentieke haptonomie wordt ervan uitgegaan dat een hulpverlener op basis van per. soonlijke groei en rijping de patiënt optimaler kan begeleiden: hij leert patiënten gevoelsmatig ontdekken op welke wijze zij omgaan met hun problemen en wat zij zelf aan mogelijkheden hebben om hier anders mee om te gaan. In eerste instantie is dit een gegeven dat elke hulpverlener toepast maar haptonomie werkt wel specifiek vanuit "aanraking" met de handen .... In haptonomische termen spreekt men over het psychotactiele bevestigende contact dat bevorderend werkt naar de zelfontplooiing van de patiënt. Het spreekt vanzelf dat de therapeutische relatie een vertrouwensrelatie is waarbij de therapeut verantwoordelijk is voor zijn daden en geen misbruik maakt van dit vertrouwen, aangezien er in de hulpverlening een aantal protocollen zijn ontwikkeld om dit misbruik (schadeclaims bij klachten!) tegen te gaan. Daardoor komt de zorg voor elke individuele patiënt soms niet meer tot zijn recht en wordt de behandeling zakelijker. Daarom is het voor iedere hulpverlener van essentieel belang goed thuis te zijn in de wijze waarop hiVzij aanraakt en waarOp aarigeraakt mag en kan worden om de patiënt veiligheid te bieden in de rechtstreekse tactiele communicatie. De schrijver is arts en psycholoog en heeft een eigen praktijk in haptonomie om mensen in een persoonlijk groeiproces te begeleiden. Bij spraak- of gehoorsproblemen kunnen psychische processen belangrijk zijn in het ontstaan van het probleem. Een haptonomische benadering kan dus een aanvulling zijn bij elke the-
voelend iets wil
103
TLA 2004 (34) - 3 Hoofdstuk 7 gaat terug naar het eerste contact als mens: zie pag. 76: "Montagu schrijft hierover:' Ik ben geïnteresseerd in de wijze waarop gevoelservaringen of het gebrek daaraan de gedragsontwikkeling beïnvloeden: vandaar het bewustzijn van de huid.''' Verder wordt toegelicht hoe er stoornissen kunnen ontstaan in de ontwikkeling door het ontbreken of onjuist verloop van dat eerste contact en hoe haptonomie via het psychotactiel contact daarin herstel beoogt. Hoofstuk 8 behandelt de theoretische achtergrond vanuit de fenomenologie en de psychologie. Vanuit mijn vakgebied (kinesitherapie) ben ik vertrouwd met "aanraken" en in het kader van mijn opleiding gestalttherapie las ik het boek van Veld man F. Sr. Over de wetenschap van de affectiviteit, ongeveer 10 jaar geleden. Ik vond het een verschrikkelijk moeilijk en theoretisch boek met een ingewikkeld en specifiek taalgebruik en terminologie. Bij het lezen van dit boekje merk ik dezelfde terminologie die voor haptonomen vertrouwd is en niet voor andere hulpverleners. Dit boekje staat dichter bij de praktijk en leest vlotter ook al zijn hoofdstuk 5 en 8 wat meer theoretisch. Of het voor audiologen en logopedisten een meerwaarde vormt zal sterk afhangen van de soort begeleiding die gegeven wordt en aan welke personen (of bij welke onderliggende problematieken?) Voor elke hulpverlener lijkt me hoofdstuk 3, 4 en 7 de moeite waard om stil te staan bij de essentie van juiste aanraking bij eender welke behandeling door eender welke therapeut en niet in laatste instantie de huisarts of vertrouwenspersoon die toegewezen of gekozen wordt. Kris Thysen
DE AANGEZICHTSVERLAMMING VOORBIJ •
van
Gelder
R.,
Beurskens
C.,
Heymans, P., Medische, paramedische, psychosociale en esthetische gezichtspunten. Elsevier (2003),
256 blz., ISBN 90 352 2635 6, € 25 Dit boek is een verzamelwerk met 17 hoofdstukken rond (voornamelijk perifere) facialisparalyse en dit vanuit achtereenvolgens een
104
medisch, paramedisch, psychosociaal en esthetisch oogpunt. Het werk is ontstaan door samenwerking van een 20-tal Nederlandse en Belgische (ervarings-)deskundigen op dit gebied (waaronder NKO-artsen, plastisch chirurgen, logopedisten, fysiotherapeuten en psychologen) en richt zich zowel tot therapeuten als patiënten. Vanuit logopedisch standpunt zijn bepaalde hoofdstukken zeker interessant en een goede aanvulling op reeds aanwezige kennis omtrent facialisparalyse. In hoofdstuk 2 bijvoorbeeld wordt o.a. gewezen op het feit dat de symptomen van de facialisparalyse tijdens de chronische fase tegengesteld kunnen zijn aan die in de acute fase. En in hoofdstuk 4 worden de chirurgische technieken voor reïnnervatie van de verlamde mimische spieren besproken, waaronder primaire zenuwaanhechting, zenuwinterpositie en zenuwtranspositie. Daarnaast zijn uiteraard de hoofdstukken uit deel 2 (paramedische gezichtspunten) interessant voor logopedisten. Zo handelt hoofdstuk 7 o.a. over de rol van EMG bij de diagnose en behandeling van perifere en centrale facialisparalyse. In hoofdstuk 8 stellen therapeuten uit het Hoensbroeck Revalidatiecentrum hun multidisciplinaire behandeling van facialisparaIyse voor, met o.a. een korte bespreking van NOT (Neuro-Developmental Treatment) en PNF (Proprioceptieve Neuromusculaire Facilitatie). En in hoofdstuk 9 worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar de effectiviteit van mimetherapie. Ook patiënten. kunnen aan bepaalde delen van "De aangezichtsverlamming voorbij" steun hebben. In hoofdstuk 10 en 13 bijvoorbeeld beschrijven patiënten met facialisparalyse (waaronder Johan Lambert, logopedist) hun ervaringen met deze stoornis. Positief is eveneens dat in bijlage interessante internetadressen rond dit thema en adressen voor paramedische behandelingen in België en Nederland werden toegevoegd Anderzijds zijn sommige hoofdstukken wel vormend en interessant als aanvulling, maar niet steeds essentieel of zeer relevant (bijvoorbeeld hoofdstuk 1 rond de aangezichtsverlamming in de beeldende kunst, hoofdstuk 6 rond de trigeminusneuralgie, hoofdstuk 16 rond de functie van Botox in de algemene cosmetische chirurgie en hoofdstuk 17 rond de glimlach van de Mona Usa). Persoonlijk had ik de link met
TLA 2004 (34) - 3 de facialisparalyse graag wat meer verduidelijkt of een aantai andere hoofdstukken gezien, zoals een beschrijving van de mimetherapie of meer concrete beschrijvingen van de behandeling bij facialisparalyse. Ook is de schrijfstijl in bepaalde hoofdstukken niet makkelijk te volgen en wordt soms een vrij specifieke voorkennis vereist. Voor paramedici mag dit uiteraard geen bezwaar zijn. maar hierdoor zijn bepaalde delen van het boek mijns inziens minder geschikt voor patiënten. Toch dient het gezegd dat dit boek interessante informatie bevat. De vakliteratuur specifiek rond facialisparalyse én dit vanuit een multidisciplinair standpunt is immers niet dik gezaaid. Catherine De Vos
COMMUNICATIEF VAARDIG ONDERWIJZEN •
VYT, A., 2003, Garant, AntwerpenApeldoorn, 210 blz., ISBN 90-4411334-8, € 18.30
Communicatie en onderwijzen: het lijkt een voor de hand liggende combinatie. Dat het niet in elke vorm en in elke situatie gemakkelijk is om goed te communiceren blijkt uit dit boek. Maar auteur Vyt legt ook duidelijk uit hoe onderwijsgevenden een zicht kunnen krijgen op de eigen communicatievaardigheden en deze ook kunnen verbeteren. Theoretische achtergrond, praktijkvoorbeelden, praktische oefeningen wisselen elkaar vlot af in veertien korte hoofdstukken. Na een goede situering van het onderwerp (hoofdstuk 1) volgen de hoofdstukken 2: Communicatie en (zelf)perceptie, 3: Meten en bewust worden van communicatie, 4:De vormen en kwaliteiten van communicatie, 5:De gelaagdheid van communicatie, 6: (Storingen in) het communicatieproces, 7:Tweegesprekken voeren, 8: Feedback en beoordeling, 9:Anticiperen en ingaan op probleemgedrag. 10: Correct en strategisch communiceren. 11: Vergaderen en notuleren. 12: Doceren aan grote groepen, 13: Zelfevaluatielijsten, 14: Opdrachten en voor-
beeldoplossingen. Het boek wordt afgesloten met een literatuur- en een trefwoordenlijst. De titels van de hoofdstukken laten vermoeden dat men geleidelijk overgaat van theoretische beschouwingen naar praktijktoepassingen. Maar in het hele boek, ook in de hoofdstukken met een accent op theorie en duiding, volgt na elk hoofdstuk een reeks opdrachten. Hieruit blijkt dat eerder theoretische begrippen, kaders of modellen kunnen herkennen en identificeren vaak moeilijk is en een meerwaarde betekent om te kunnen bijsturen in de praktijk. Dankzij klare taal, concrete voorbeelden en een heldere lay-out wordt het boek nergens zwaar op de hand. Natuurlijk kunnen alle topics niet zeer grondig aan bod komen. Over elk topic bestaat dan ook veel uitgebreidere literatuur. De meerwaarde van dit boek is dat de auteur niet het soort of de vorm van communicatie centraal stelt. maar de functie van de onderwijsgevende in al zijn communicatieve situaties en relaties. Deze focus heeft vast zijn wortels in zijn ervaring in het volwassenenonderwijs en zijn eigen onderwijsopdracht waar kwaliteitszorg in het onderwijs centraal staat. Het is ook niet een oppervlakkig "do's en don't's"-boekje geworden. Daartoe geeft Vyt beknopt, duidelijk en praktijkgericht voldoende achtergrond en inzichten aan de lezer. De logopedist kan dit boek gebruiken om een volledig en genuanceerd beeld te krijgen van een onderwijsgevende die zich aanmeldt met communicatieproblemen. Door dit in een communicatief netwerk te plaatsen kan men meer aanknopingspunten vinden voor inzicht, verbetering en praktische toepassingen. Hoewel meer van therapeutische aard is het ook duidelijk dat de communicatie van een logopedist( -audioloog) en een onderwijsgevende sterk overlappen. In die zin kan het boek ook een leidraad zijn voor vorming en optimalisering van de eigen communicatie. Tenslotte mag het boek niet ontbreken in de bieb van lerarenopleidingen en zou het als leidraad voor praktische oefeningen kunnen worden gebruikt. Meer nog, het zou een aanleiding kunnen vormen tot onderzoek naar onderwijsefficiëntie. Wivine Decoster
105
TLA 2004 (34) - 3
MEDEDELINGEN
Lid Associatie
KUleuven
[(-HBO 1:F.lliI'i'Ilall'lll,,,,,
"'"~.ifiTi1.:'.".~I""IJi'l'IIl:IiIla
Departement Gezondheidszorg Campus Sint-Michiel
Spoorweg straat 12 8200 Brugge
tel (050)40 51 20 POSTHOGESCHOOLVORMING
2004-2005 OPLEIDING LOGOPEDIE-AUDIOLOGIE ADHD
Module 1 : Theoretische bevindingen en Fundamenteel Onderzoek (27-28-29 oktober 2004) Dag 1 : * Prelude: * Voormd.: * Namidd.: Dag 2 : * Voormd.: * Namidd.: Dag 3 : * Voormd.:
* Namidd:
Rudy Vandevoorde (KHBO) : algemene inleiding Prof. Dr. E. Thiery (UG) : inhoudelijke situering en afbakening Dr. P. Eling (KU Nijmegen): Schets van historische ontwikkelingen van het ziektebeeld ADHD Prof; Dr. H. Roeyers en Team (UG) : Bio-psychosociale modellen (cognitieve modellen) , Prof; Dr. J. Steyaert (KUL) : Genetische Oorzaken, Prof; Dr.Linda De Meirleir (VUB) : ADHD : medische aspecten Prof; Dr. H. van Engeland (UMC Utrecht) : Beeldvorming(neuroimaging) en ADHD Prof;Dr.Rudi D'Hooge (KUL) : Zin en onzin van diermodellen bij ADHD.
Module 2 : Kliniek en Behandeling (31 januari 05 - 1 - 2 februari 2005) Dag 4 : * Voormd: * Namidd: Dag 5 : * Voormd : * Namidd.: Dag 6 : * Voormd : * Namidd:
Prof; Dr. D. Deboutte (UA/UG): Kliniek en aanpak bij kinderen Dr. S. Stes (Psychiater) : Diagnostiek en behandeling van ADHD bij volwassenen Prof; Dr. E. Thiery (UG) : Differentiaaldiagnostiek klinisch Mevr. Anthonis : neuropsych. profiel en Mevr. K.Timmerman aanpakken ivm. aandacht bij jongeren (SO) Prof; Dr. M. Danckaerts (KUL) : Medicatie Prof; Dr.J. K.Buitelaar en Team (UMC Nijmegen) : Preventie
Module 3 : Begeleiding en Revalidatie (21-22-23 maart 2005) Dag 7 : * Voormd.: * Namidd: Dag 8 : * Voormd.: * Namidd.: Dag 9:
Prof; Dr. W. Hellinckx (KUL) : orthopedagogische aanpak Prof. Dr. C. Lafosse (KUL): de impact van ADHD op het gezin Dr. M.De Roo(CGG Gent) : begeleiding van ouders Mevr.R. Bollaert + Mevr.G. Borms(Zit Stil): Pedagogische aanpak in de klas Jannes Baert. Paul Calmeyn en Karin De Brauwer (CAR) Paramedische dag: visie vanuit de revalidatiecentra . Synthese: Prof. Dr. E. Thiery : Inhoudelijke samenvatting R. Vandevoorde : algemeen besluit (inlichtingen en inschrijvingen: KHBO, teI.050.40.51.20 Heidi Descheemaecker of Rudy Vandevoorde)
[email protected] rudv.
[email protected]
106
en vragen naar
TLA 2004 (34) - 3
~
OCMW BRUGGE
•
•
Boek nu een toneelvoorstelling in uw school, voorziening of vereniging NANAH, een sprookje over de werkelijkheid In dit toneel wordt sprookjesfiguur NANAH heen en weer geslingerd tussen de vaak harde realiteit van het leven ná een niet-aangeboren hersen letsel (NAH) en de vlucht in een droomwereld, een sprookje. Het toneelstuk toont de zoektocht naar een manier om het leven met NAH draaglijker te maken. Woorden en namen zijn bewust gekozen en willen een diepere inhoud uitdrukken. Spelers: Tien volwassenen met NAH en één personeelslid uit het dagcentrum en tehuis van Ter Duinen. Centrum Ter Duinen is een voorziening van het OCMW-Brugge voor volwassenen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Auteur/Regisseur: Jacques Goetmaeckers Datum en plaats na onderling overleg.
Zwarte Zwanen Een toneel met als basisthematiek pesten. Stel je voor ... U wordt uitgenodigd om een verjaardag te vieren. Met deze karige informatie worden drie vriendinnen (Valerie, Stefanie en Melanie) verwacht op het landgoed van de heer Pardon en zijn dochter Ester. Welk feest staat hen te wachten? In Zwarte Zwanen zien wij drie types van pestkoppen aan het werk. Spelers: Acteurs en gastacteurs van Theater Depuis www.theaterdepuis.be Auteur/Regisseur: Jacques Goetmaeckers LET OP!! Deze voorstelling wordt geprogrammeerd
in de maanden februari en maart 2005
Bent u geïnteresseerd? Voor meer info en boekingen neemt u contact op met Griet De Doncker SIG vzw, Kerkham 1 bus 2, 9070 Destelbergen tel. 09 238 31 25 - fax 09 238 31 40
[email protected] - www.sig-net.be
107
TLA 2004 (34) - 3
SIG: VORMING OPEN AANBOD Het programma van studiedagen en workshops voor professionele hulpverleners van het komende werkjaar krijgt volop vorm. Hieronder alvast (onder voorbehoud) het aanbod voor de studiedagen Herfst 2004, de workshops in het najaar en enkele speciale initiatieven. Het volledige programma 2004-2005 is vanaf begin juli op de SIG-website (www.sig-net.be) beschikbaar. Hier alvast de data van de grote reeksen: studiedagen Krokus 2005 van 7 tot en met 10 februari 2005, studiedagen Pasen 2005 van 4 tot en met 7 april 2005. Inschrijven voor de studiedagen Herfst 2004 en de eerste reeks workshops is mogelijk vanaf half augustus a.s.
Studiedagen Herfst 2004 in Destelbergen dinsdag 2 november 2004 • Begrijpend lezen bij kinderen met leesprobiemen (Cor Aarnoutse) • Kinderen met geheugen- en inprentingproblemen (Kaat Timmerman) • Schrijfdans deel 1: Van abstracte bewegingen tot concrete lijnen (Jocelyne Pynaert) • Vroegtijdige onderkenning. van autismespectrumstoornissen (Peter Vermeulen, Luc Goossens en Ria Van Royen) woensdag 3 november 2004 • Kinderen met ruimtelijk-visuele problemen: Een berenaanpak (Kaat Timmerman) • BOX en FIKS: Achtergrond, rationale en effectiviteit van twee stoornisgerichte therapieprogramma's voor mensen met afasie (Evy Visch-Brink) • Differentiaaldiagsnostiek en behandeling van hechtingsstoornissen (Annik Lampo en. Jasmine Luyckx) • Sociale leerverhalen voor (rand)normaal begaafde kinderen met autismespectrumstoornissen (lise Van Beversluys)
108
donderdag 4 november 2004 • Rekenproblemen en dyscalculie: Een aantal bevindingen (pieter Van Biervliet) • Signaalgedrag bij kinderen met een meervoudige handicap (Mariene Daelman) • Trampoline: Een veerkrachtige voorbereiding op het aanvankelijk leesproces (Dorine Vesschemoet) (voormiddag) • Dyslexie Screening Test (DST): Achtergronden en toepassingen (Mark Schittekatte) (namiddag) vrijdag 5 november 2004 • Taalontwikkelingsstoornissen en ADHD (Rutger van der Gaag) • Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van lees- en spellingsproblemen (Luc Koning) • Kinderen met ADHD en aanverwante stoornissen: Diagnostiek, behandeling en vroegdetectie (Jos Hendriksen) • Verwenning: Vermijdbaar of onvermijdelijk? (Hans Grietens)
Studiedagen Herfst in Gent (Vormingscentrum Guislain) donderdag 4 november 2004 • Ontwikkelingsprocessen en gedragsneurologie van het kind (Charles Njiokiktjien). Aansluitend op deze studiedag volgen drie workshops over de volgende onderwerpen: (a) Gedragsstoornissen, (b) Spraak-taalstoornissen, en (c) Motorische stoornissen en dyspraxie.
Studiedagen Herfst in Leuven (Heverlee) , donderdag 4 november 2004 • Breuken, kommagetallen en metend rekenen: Niet voor rekenzwakke kinderen? (Hilde Heuninck) • Fonologische taalverwerking in relatie tot lees- en spellingsproblemen (Tom Braams) • Initiatie in de bewegingspedagogiek gebaseerd op het werk van Veronica' Sherborne (Danny Dossche)
TLA 2004 (34) - 3 Workshops najaar 2004 •
•
Interdisciplinair
overleg
•
en diagnostiek
•
•
•
rond
leermoeilijkheden (Kaat Timmerman, Marc Litière en Martine Ceyssens) - zeven halve dagen van september 2004 tot mei 2005 in CC De Romaanse Poort te Leuven Mediërend Agogisch Handelen als pleidooi voor zei/verantwoordelijkheid (Johan Warnez) - op 21 oktober 2004 in SIG Destelbergen
Rekenzwakke kinderen begeleiden, een intensieve driedaagse cursus (Hilde Heuninck) - 15 en 26 november en 3 december 2004 in Berchem Time Smart 4x4-methode: Over werkorganisatie en tijdsplanning (lesgever van Time Smart) - op 15 november en 7 december 2004 in SIG Destelbergen Materialen Anders Bekeken (Jan nes Baert)
•
•
- op 25 bergen
en 10 december
Circomotoriek (Rika Taeymans) - Reeks 1 op 21 oktober en 19 november, 2004 Reeks 2 op 22 oktober en 18 november 2004 (beide in SIG Destelbergen) Basisvaardigheden voor personeel van Centra voor Ambulante Revalidatie (Peter Vanden Bilcke, Myriam Deveugele, Myriam Ducastel, Jan Scheiris en Erik Van Hee) op 25 oktober en 14 december 2004, 25 januari, 25 februari en 21 april 2005 in SIG Destelbergen Multidisciplinaire revalidatie bij slechthorende en dove kinderen en jongeren (Evelyn Verstraete e.a.) - op 4 en 5 november 2004 in SIG Destelbergen
•
november
2004
in SIG
DesteI-
Neuropsychologie: Van concept tot revalidatie (Christophe La/osse) - op (vijfdaagse, data volgen) 2004 in SIG Destelbergen
•
Protocollisering
in
de
Centra
voor
Ambulante Revalidatie - op 26 november 2004 in Vormingscentrum Guislain te Gent •
Internationale workshop 'Brain injury' onder leiding van prof. dr. Barbara Wilson, ingeleid door prof. dr, Evert Thiery - op 17 december 2004 in Vormingscentrum te Gent
Guislain
Vooraankondiging Workshop Cognitive Rehabilitation for people with brain injury (Cognitieve
rehabilitatie
van personen
met een hersen letsel) (De voertaal is Engels,)
Barbara A. Wilson Medisch Onderzoekscentrum
Universiteit Cambridge en het Oliver Zangwill Centre lor Neuropsychological rehabilitation in Ely Vrijdag 17 december 2004 - (9-16u30) Vormingscentrum Guislain, Gent
Deze workshop richt zich op het herstel van cognitieve problemen bij mensen met een hersenletsel. De hooldbedoeling is het aanreiken van praktische oplossingen om deze mensen te helpen om zo gepast en zelfstandig mogelijk te verblijven en te leven in de eigen, bekende omgeving. Er wordt aangegeven welke wegen en doelen het meest geschikt zijn voor welk type van patiënt. Wanneer er moet begonnen worden met de rehabilitatie en hoe lang ze dient doorgezet? Hoe kunnen de doelstellingen voor de patiënten en hun familie lomgeving bepaald en de vorderingenl de resultaten beoordeeld worden? . Bovendien bekijken we ook de recente modellen van rehabilitatie en bespreken we de veranderingen ervan gedurende de laatste 20 jaar. Barbara A. Wilson is klinisch Psycholoog en werkt reeds vanaf 1979 in de rehabilitatie bij hersenietsels. Zij is verbonden aan het Medical Research Council's Cognition and Brain Sciences Unit van de universiteit van Cambridge en heeft in '96 The Dliver Zangwill Centre lor Neuropsychological Rehabilitation in Ely opgericht. Bovendien is ze hoofdredacteur van The Journal Neuropsychological Rehabilitation en is ze lid van diverse Britse en internationale neuropsychologische verenigingen, Meer inlo: SIG vzw, Kerkham 1, bus 2, 8-9070 Destelbergen, Tel. 32 (0)9 238 31 25, Fax 32 (0)9 238 31 40
[email protected], www.sig-net.be
109
TLA 2004 (34) - 3
RICHTLIJNEN VOOR AUTEURS Het Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie publiceert bijdragen i.v.m. kenmerken, voorkomen, preventie, diagnose en therapie van spraak-, taal-, stem- en gehoorproblemen en aanverwante gebieden. Komen in aanmerking: verslagen over experimenteel onderzoek, overzichtsartikelen, gevalstudies, tutorials, lezersbrieven en reflecties van uit de praktijk Manuscripten worden ingediend in de vorm van een uitgeprinte tekst met minstens anderhalve interlinie en ruime kantlijnen. Het manuscript wordt voorafgegaan van een titelblad waarop naam van de auteur(s), adres van instituut of instelling, één contactadres, telefoon, en eventueei fax en e-mailadres vermeld staan. Op de eerste pagina wordt de titel herhaald. Alle pagina's zijn genummerd behalve deze met figuren en tabellen die op een afzonderlijke bladzijde aangeleverd worden. Figuren en tabellen worden voorzien van een VOlgnummer (afzonderlijke nummering voor figuren en tabellen) en een titel. Teksten worden op een logische wijze in paragrafen in gedeeld (bijvoorbeeld: inleiding, methodologie met proefpersonen, instrumentarium en werkwijze, resultaten, discussie, conclusie) en worden afgesloten met een bibliografische referentielijst. Deze referentielijst bevat precies evenveel bibliografische adressen als de tekst en wordt opgemaakt volgens het systeem van American Psychological Association (APA), d.w.z. alfabetisch geordend op auteur(s) en jaartal conform de volgende voorbeelden (zie ook www.apastyle.org): Atlantic Coast Ear Specialists PC. (2000). Audiology & hearing aids. Geraadpleegd 11/02/02 htto://www.earaces.com/audioloav.htm . Baumgartner, J.M. (1996). Speech disorders that look neurogenic but aren't: Case studies. f'aper presented at the convention of the American Speech-Language-Hearing Association, San Francisco. Beck, C. (2000). Literatuurstudie: stotteren en medicatie. Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling. Universiteit Gent. • Boone, D.A., & Plante, E. (1993). Human communication and its disorders. Engrewood Cliffs: Prentice Hall. Duffy, J.R. (1995). Motor soeech disorders. New Vork: Mosby. Erickson, R.L. (1969). Assessing communication attitudes among stutterers. Journalof Speech and Hearing Research. 12.711-724. Hertrich, 1., & Ackermann, H. (1997). Acoustic analysis of durational speech parameters in neurological dysarthrias. In Y. Lebrun (Ed.), From the brain to the mouth (pp.11-47). Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. international Phonetic Association (1974). The orincioles of the International Phonetic Association. London: Author. Klaiman, P, Witzel, M.A., Margar-Bacal, F., & Munro, LR. (1988). Changes in aesthetic appearance and intelligibility of speech after partial glossectomy in patients with Down syndrome. Plastic and Reconstructive Suraerv. 82. 403-408. Lapointe, L.L., & Horner, J. (1981). Palilalia: A descriptive study of pathological reiterative utterances. Journalof Soeech and Hearing Disorders. 46. 34-38. Lebrun, Y. (Ed.). (1997). From the brain to the mouth. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers. Murdoch, B.E. (1996). The role of subcortical structures in language: Clinico-neuroradiological studies of brain-damaged subjects. In B. Dodd, R. Campbell, & L. WorraIl (Eds.), Evaluatina theories of language: Evidence from disordered soeech (pp.137-160). London: Whurr Publishers. Perkins, M., & Howard, S. (Eds.). (1995). Case studies in clinicallinguistics. London: Whurr Publishers. Van Lierde, K.M., Wuyts, F.L., De Bodt, M., & Van Cauwenberge, P. (in press). Nasometric values for normal nasal resonance in the speech of young Flemish adults. Cleft Palate-Craniofacial Journal. Alle manuscripten worden beoordeeld door twee leden van de redactie raad en/of wetenschappelijke raad. Deze beoordeling gebeurt anoniem. De contactauteur wordt binnen de drie maanden op de hoogte gebracht van de redactionele beslissing. Het is niet ongewoon dat aan de auteurs een zekere herwerking gevraagd wordt alvorens een manuscript voor publicatie aanvaard wordt. Bij acceptatie van een artikel bezorgt de contactauteur de definitieve versie op diskette (John Van Borsel, UZ Gent, 2Pl, De Pintelaan 185, B-9000 Gent) of via e-mail (johnvanborsel@uÇlent.be). Na publicatie ontvangt de contactauteur gratis drie exemplaren van het desbetreffende nummer van het tijdschrift. Het indienen van een bijdrage impliceert een volledig akkoord tussen alle betrokkenen nopens auteurschap en definitieve inhoud. De redactieraad behoudt het recht eventuele redactionele wijzigingen aan te brengen. Overname van artikels wordt slechts toegestaan na schriftelijke overeenkomst met de redactie.
110
INHOUD
Redactioneel
71
Kan een 3Dtest een indicatie geven voor BAHA implantatie bij SSD patiënten Saskia Groven, Paul Vandoren, Nele Deman en Paul Corthals
72
Fonologische en orthografische decisieprocessen bij kinderen uit 2de en 3de leerjaar Annemie Desoete, Evelyne De vreese
78
Een meisjescantorij doorgelicht: toetsing aan een ontwikkelingsmodel en implicaties voor de repertoriumkeuze Sofie Ghesquiere en Wivine Decoster
89
Odyssea: pleisterplaatsen op het Internet
101
Boekbesprekingen
103
Mededelingen Posthogeschoolvorming 2004-2005 Toneelvoorstelling SIG: Vorming open aanbod Workshop
106 107 108 109
Richtlijnen voor auteurs
70