Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Examen Onderwijskunde – Logopedie en Audiologie Academiejaar 2008-2009 19 juni 2009 - 1ste zittijd
Lees het volgende vóór je start met het oplossen van de vragen: • • • • • • •
Plaats op èlk blad van deze examenbundel je naam en studentennummer! Heb je dat ook gedaan op je roze scoreformulier? Het permutatienummer (versienummer van het examen) wordt door ons ingevuld. Bij elke vraag is slechts één antwoordalternatief juist. Het aanduiden van een juist alternatief levert een positieve score op. Er wordt geen giscorrectie toegepast. Ongeveer de helft van de vragen peilt de beheersing op het weet- en inzichtsniveau. De andere helft peilt vooral de beheersing van de cursus op het toepassingsniveau. • Let op met de stellingen. Ze zijn waar of onwaar. Gebruik de informatie uit de stellingen dus niet ondoordacht bij het beantwoorden van vorige of volgende vragen. • Succes!
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 1 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 1 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van 13 juni 2009 en beoordeel vervolgens de stellingen.
Dries Heyninck, de sterkste wiskunde-knobbel ter wereld Scholier Dries Heyninck mag zich de slimste wiskundecrack ter wereld noemen. De veertienjarige student uit Sint-Niklaas volgt les in de Berkenboom Humaniora. Hij is de absolute winnaar van een wiskundewedstrijd waar wereldwijd miljoenen studenten aan deelnamen. De internationale wiskundewedstrijd onder de naam Kangoeroe maakt deel uit van de Vlaamse Wiskunde-Olympiade en bestaat uit moeilijke reken-, denk- en doepuzzels. Het zijn zeker geen makkelijke wiskunde-oefeningen, maar voor scholieren van dertien en veertien jaar eerder zeer moeilijke wiskundige puzzels die wellicht veel volwassenen zelfs niet zouden kunnen oplossen' (…) 'Eigenlijk is het een internationaal examen, waar alleen in Vlaanderen al 5.000 leerlingen aan deelnemen. In scholen in meer dan veertig landen, moeten de studenten dezelfde vraagstukken oplossen. Met een monsterscore van 116 op 120 te verdienen punten, werd Dries de absolute winnaar. 1. De Kangoeroe wedstrijd wordt georganiseerd op het microniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. Deze wedstrijd wordt georganiseerd vanuit de “context” op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. In de tekst wordt de samenhang tussen evaluatie op het micro- en het macroniveau benadrukt in het onderwijskundig referentiekader. 4. De tekst behandelt een component van het didactisch handelen op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 2 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 2 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van 13 juni 2009 en beoordeel vervolgens de stellingen.
Spijbelaars schaden hele klas Leerlingen in scholen die meer geconfronteerd worden met spijbelende medeleerlingen, scoren gemiddeld lager op kennistesten. Dat blijkt uit een onderzoek van Ellen Claes, politiek en sociologisch wetenschapster aan de KU Leuven, dat onlangs in het Britse wetenschappelijk tijdschrift Educational Studies verscheen. Uit het onderzoek blijkt ook dat scholen vaak het spijbelgedrag mee veroorzaken. In scholen met een positief klasklimaat en met een sterke betrokkenheid van de ouders, komt spijbelen significant minder vaak voor, zo blijkt uit het onderzoek, dat gebaseerd is op internationale gegevens uit 28 verschillende landen. 'Veel scholen en ook overheden behandelen het spijbelprobleem als iets zeer individueels. Maar nu blijkt dat spijbelen aangepakt kan worden met behulp van collectieve maatregelen', zegt Ellen Claes. 'Door bijvoorbeeld te zorgen voor een verbetering van het schoolklimaat. Op zich is de individuele begeleiding van de spijbelaar en de familie zeker niet onbelangrijk. Maar toch kunnen initiatieven op het niveau van de school werkelijk een verschil maken.' De Vlaamse minister van Onderwijs, Frank Vandenbroucke (SP.A), heeft sterk ingezet op spijbelen. Eerstdaags verstuurt zijn kabinet een brief naar scholen waarin ze verduidelijking krijgen over hoe ze beter kunnen samenwerken met de politie om spijbelen en jeugdcriminaliteit aan te pakken. Ook de politiezones krijgen zo'n krijtlijnenbrief in de bus. In steden als Antwerpen, Leuven en Mechelen hebben scholen en politie een uitstekend samenwerkingsakkoord uitgewerkt, zegt de minister. 'Die werkten inspirerend en gelden als voorbeeld'. Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. In het artikel worden o.a. kenmerken van lerenden besproken op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. De problematiek die in het artikel aan bod komt benadrukt de samenhang tussen lerenden met hun kenmerken, leeractiviteiten en de evaluatiecomponent van het didactisch handelen op het microniveau. 3. Het “klasklimaat” is een aspect van de organisatie op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. De rol van de politie wordt hier geschetst op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 3 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 3 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van 6 juni 2009 en beoordeel vervolgens de stellingen. Leerlingen leren veilig omgaan met verkeersdrukte Verkeerspark — LAAKDAL - Leerlingen uit de basisscholen van Laakdal leren in verkeersparken omgaan met de verkeersdrukte. Zo kunnen ze hun theorielessen over het verkeer toepassen in de praktijk. Kinderen krijgen meestal alleen theoretische lessen over het verkeer. Dat wil de gemeente veranderen door elk jaar een verkeerspark te organiseren voor alle Laakdalse scholen. 'Voor de organisatie van het verkeerspark zullen we een beroep doen op Shana De Roover, een laatstejaarsstudente onderwijzeres lager onderwijs', zegt burgemeester Tine Gielis (CD&V). 'Ze heeft een eindwerk gemaakt rond verkeersopvoeding en verkeersveiligheid. De bedoeling is dat haar project dit jaar uitgetest wordt bij de leerlingen van alle basisscholen uit de Laakdalse deelgemeente Veerle. Vanaf 2010 wordt het verkeerspark ook georganiseerd voor de andere Laakdalse basisscholen.' Het idee om het verkeerspark te organiseren voor alle leerlingen van de kleuterscholen en basisscholen komt van een verkeersproject van de industrie, de politie en de gemeentebesturen van Geel, Laakdal en Meerhout. Naast het verkeerspark plannen we ook workshops, zoals EHBO, de fietsenmaker, een fietsbehendigheidsparcours en een les over de dode hoek. Met die initiatieven leren we onze kinderen op een veilige manier met de verkeersdrukte omgaan.' Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. De “Laakdalse scholen” staan voor de actor “instructieverantwoordelijke” op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. De burgemeester Tine Gielis spreekt hier vanuit een positie op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. De “industrie” wordt hier benaderd als een instructieverantwoordelijke in het onderwijskundig referentiekader. 4. In het artikel ligt de nadruk zowel op “leerdoelen” als “instructieactiviteiten” en dit op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 4 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 4 Lees het volgende uittreksel uit Knack van 24 april 2009 en beoordeel vervolgens de stellingen. Voorstel tot hervorming secundair onderwijs Als het van een expertenwerkgroep - ingesteld door de Minister van Onderwijs, Vorming en Werk - afhangt, verdwijnt in het secundair onderwijs de klassieke opdeling in algemeen, technisch en beroepsonderwijs en komt er een indeling in vier belangstellingsgebieden in de plaats. In opdracht van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke werkte een expertenwerkgroep een visie uit op de toekomst van het secundair onderwijs. Blikvanger is het voorstel om bestaande opdeling in algemeen, technisch en beroepssecundair onderwijs te laten vallen en te vervangen door een systeem van 'belangstellingsgebieden'. Er is sprake van de gebieden 'Gezondheid, welzijn en samenleving', 'administratie, handel en economie', 'natuur, techniek en wetenschappen' en 'talen, kunst en cultuur'. Doel van die hervorming is de leerlingen eerst kennis te laten maken met die belangstellingsgebieden vooraleer ze een keuze maken voor een welbepaalde richting. Uiteindelijk wordt Latijn als vak behouden in de eerste graad, in tegenstelling tot eerdere berichten. In een reactie op een nota die eind maart uitlekte, had Vandenbroucke laten weten dat hij een afschaffing van Latijn in de eerste twee jaren van het secundair onderwijs geen goed idee vond. Lees en beoordeel over dit krantenartikel de volgende stellingen: 1. De expertenwerkgroep is een actor vanuit de context op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. De belangstellingsgebieden verwijzen naar de leerdoelen van het onderwijs op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. De opdeling in vier belangstellingsgebieden is een organisatieaspect op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. Het afschaffen van het Latijn is een ingreep vanuit de context van het onderwijs op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 5 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 5 Lees het volgende uittreksel uit Knack van 9 april 2008 en beoordeel vervolgens de stellingen. Soepeler taalregels hoger onderwijs De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) pleit voor een beperkte versoepeling van de taalregeling in het hoger onderwijs. Dat kan volgens de VLOR Vlaanderen aantrekkelijker maken voor buitenlandse studenten en docenten. Daarnaast kan het de talenkennis van de studenten bevorderen. Concreet meent de VLOR dat onderwijsinstellingen in de bacheloropleidingen een volledig semester in een andere taal zouden moeten kunnen inrichten. Ook een volledige masteropleiding in een andere taal moet mogelijk worden. Vlaams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A) had de VLOR om een advies over de kwestie gevraagd. Volgens de huidige regelgeving mag maar 10 pct van het programma in de bachelors in een andere taal dan het Nederlands gegeven worden. Voor de masteropleiding mag 'in beperkte mate' afgeweken worden van het Nederlands. Voor een volledige masteropleiding in een andere taal stelt de VLOR wel enkele voorwaarden. Zo moet een student in Vlaanderen binnen het betrokken studiegebied de mogelijkheid hebben elders een Nederlandstalige master te volgen. De onderwijsraad geeft toe dat anderstalige opleidingsonderdelen of masters de moeilijkheidsgraad van de opleidingen kunnen vergroten. Zo kunnen anderstalige opleidingsonderdelen een bijkomende drempel vormen om met de opleiding te beginnen. Daarom stelt de VLOR voor dat studenten altijd het recht zouden hebben om examen af te leggen in het Nederlands. Ook de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) is voorstander van een versoepeling van de taalregelgeving in het hoger onderwijs. 1. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) speelt in deze de rol van instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. Een masteropleiding “Filosofie” aan de Universiteit Gent in het Engels verzorgen is een ingreep op de componenten van het didactisch handelen op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader. 3. De taalregeling in het hoger onderwijs is een variabele op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 4. Buitenlandse studenten zijn actoren in de “context” op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 6 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 6 Lees het volgende uittreksel uit Knack van 4 juni 2009 en beoordeel vervolgens de stellingen. Eens leraar, altijd leraar Leraars zijn meer tevreden over hun baan dan andere werkenden. Dat blijkt uit een studie van minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke (SP.A) die meerdere kranten konden inkijken. De leraar verdient ongeveer evenveel als de gemiddelde werkende, maar iets minder dan de gemiddelde hooggeschoolde. Zijn gezinsinkomen is echter hoger dan gemiddeld, wellicht omdat zijn tijdregeling het tweeverdienerschap vergemakkelijkt. De zelf gerapporteerde werktijd in het onderwijs ligt lager dan elders. Leraars vinden wel dat ze meer uren onbetaald moeten werken. Vooral in Vlaanderen waar, als zowat laatste in Europa, alleen het lesgeven betaald wordt en niet het andere werk. Leraars hebben regelmatiger werkuren (80 procent) dan de andere werkenden (50 procent). Gezin en arbeid combineren kunnen ze beter dan anderen; een sterk bewijs daarvoor is dat mannelijke leraars meer gezinstaken vervullen dan andere werkende mannen. Onderwijs trekt niet het gemiddelde type van werknemer aan: 60 procent vrouwen (40 à 45 procent elders); weinig allochtonen (2 procent Maghrebijnen tegenover 4 à 5 procent elders) en 50 procent aanvaardt nooit promotie te zullen maken (25 procent elders). Bovendien stellen ze promotie en competitie niet voorop, maar waarden als verzoening van arbeid en gezin, creativiteit, werkzekerheid, werk dicht bij huis en autonomie. 1. Betaald of niet betaald werken verwijst naar een aspect van organisatie op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. Hier worden kenmerken van instructieverantwoordelijken besproken op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 3. Het “andere werk”, waarnaar wordt verwezen in het artikel heeft verder geen betrekking op het onderwijskundig referentiekader. 4. Promotie maken wordt hier beschreven als een component van het didactisch handelen op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 7 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 7 Lees het volgende uittreksel uit Knack van 24 maart 2009 en beoordeel vervolgens de stellingen. Vlaamse leerlingen scoren nog altijd goed voor Frans De meeste kinderen bereiken zonder problemen de eindtermen Frans op het einde van het zesde leerjaar. Dat blijkt uit een peilingonderzoek bij meer dan drieduizend leerlingen uit 110 lagere scholen. De kinderen legden een schriftelijke lees-, luister- en schrijftoets af. Volgens minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke kan 99 procent van de leerlingen vlot een Franse tekst lezen. Van de ondervraagden vindt 92 procent zijn weg in een Franse woordenlijst, 88 procent slaagt in een luistertoets en 94 procent kan Franse woordjes foutloos overschrijven. 'Die resultaten zijn dus uitstekend', aldus Vandenbroucke. Van de ondervraagde leerlingen legden er 700 naast de lees-, luister- en schrijftoets ook twee soorten praktische spreekproeven af. Eerst moesten ze prenten beschrijven of er een verhaal bij vertellen aan de hand van richtvragen. Daarna speelden de kinderen een kort rollenspel. Volgens Vandenbroucke zijn algemene uitspraken moeilijk, maar zijn er aanwijzigen dat de kinderen voor die vaardigheid minder goed scoren. De minister noemt dat geen onverwacht resultaat. Zowel de leerkrachten gaven aan dat minder kinderen deze eindterm beheersen en ook de leerlingen hadden het gevoel dat Frans spreken hun zwakste punt is, aldus Vandenbroucke. Vandenbroucke kondigt aan dat de eindtermen moderne vreemde talen worden herzien. Ze zouden ingaan vanaf september 2010. De nieuwe eindtermen voor Frans leggen de lat hoger. Schrijven is in de nieuwe eindtermen niet langer beperkt tot kopiëren. Inzake kennis van woordenschat en grammatica worden de eindtermen verduidelijkt en versterkt. Daarnaast wordt gespreksvaardigheid toegevoegd. 1. Het herzien van de eindtermen moderne vreemde talen wordt beslist door de Minister als actor op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. Het peilingsonderzoekuitvoeren in scholen is een vorm van toetsing op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. De beschrijving van de verschillende toetsonderdelen (bijv. lees-, luister- en schrijftoets) verwijst naar de organisatie in het onderwijskundig referentiekader. 4. In het artikel wordt ingegaan op kenmerken van de lerenden op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader bij het verwerven van de eindtermen Frans. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 8 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 8 De associatiewetten keren bij vrijwel alle behavioristische auteurs terug.
Lees en beoordeel de volgende concrete toepassingen en beoordeel of de verwijzing naar een concrete associatiewet correct is. 1. “Zalm” roept bij mij het beeld op van een wilde beer in Canada omdat ik daarover dit weekend een prachtige rapportage heb gezien. We herkennen hier het principe van de continguïteit. 2. Omdat ik graag excursies organiseer, roept het begrip excursie bij mij meteen een gevoel op van verkennen, afspraken maken, contacten leggen en naar restaurants trekken. Dit is een toepassing van het principe van de gelijkheid. 3. Wanneer een leraar lichamelijke opvoeding, secundair onderwijs bij een voetbaltraining verwijst naar de recente mislukte wedstrijd van AA Gent (Gentse voetbalploeg), dan bouwt hij voort op het principe van de contrasten. 4. Wanneer ik bij een bezoek aan het Palazzo op het San Marco plein in Venetië verwijs naar wiskundige symmetrie, de gulden snede (verhouding in schilderijen), en de bouwstijlen, dan pas ik het principe van gelijkheid toe. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 9 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 9 In deze Chinese klas in een school van de provincie Qinghai (P.R.China) hangt een schema aan de muur waarin elke kolom een leerling voorstelt (naam onderaan) en er per semester aangeduid wordt hoeveel toetsen goed zijn afgewerkt (rode bloem).
Beoordeel de volgende stellingen die ingaan op de mechanismen die de mogelijke invloed van het gebruik van dit schema beschrijven en verklaren: 1. De gebruikte beloningsmechanismen verwijzen naar een manipulatie van de respons. 2. De gebruikte beloningsmechanismen verwijzen zowel naar een manipulatie van de stimulus als de bekrachtiging. 3. Het betreft hier een klassieke toepassing van de Law of Effect van Thorndike. 4. Het geven van een bloem na een positief gedrag helpt het vertoonde gedrag te conditioneren. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 10 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 10
Thorndike schuift een aantal wetten en principes naar voren. Lees en beoordeel de volgende stellingen over toepassingen van deze wetten. (Foto: http://psychologen.uwstart.nl/)
1. 2. 3. 4.
In Associative Shifting zit de Law of Exercise niet verwerkt. De Law of Effect bouwt verder op de Law of Readiness. De Law of Effect geldt onafhankelijk van de Law of Exercise. De Law of Readiness is een voorwaarde voor Associative Shifting.
Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 11 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 11 Skinner is één van de belangrijkste behavioristische auteurs. Hieronder lees je een fragment uit een standaardwerk van S. Lievens (Veldverkenningen uit de Psychologie).
Lees en beoordeel naar aanleiding van dit tekstfragment de volgende stellingen over Skinner. 1 De zinsnede “wanneer het drukt tegen het hefboompjes; verschijnt er water en voedsel” sluit aan bij shaping. 2 Skinner wil gewenst gedrag zowel opbouwen via positieve als negatieve bekrachtiging. 3 Wanneer Skinner enkel water en voedsel zal toedienen bij het indrukken van het juiste hefboompje, dan is er sprake van operante conditionering. 4 Skinner negeert dat we de omgeving van lerenden optimaal moeten inrichten om gewenst gedrag uit te lokken. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 12 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 12 Leerdoelen formuleren is een kritisch aspect bij de behavioristen. Lees de volgende leerdoelen en beoordeel of ze correct getypeerd zijn volgens de taxonomie van De Block (let dus op het inhoudsniveau èn het gedragsniveau). 1. Met eigen woorden de oorzaak voor de Tweede Wereldoorlog kunnen weergeven. Dit verwijst naar het INZIEN van een BEGRIP. 2. Uit het hoofd de formule voor de berekening van de standaarddeviatie neerschrijven. Dit verwijst naar het KENNEN van een BEGRIP 3. Op vakantie de juiste kleuren mengen om een rijk palet aan kleuren te bekomen bij het schilderen met olieverf. Dit verwijst naar het INTEGREREN van een METHODE 4. Na een bespreking van de resultaten van een toets aanstippen dat je alles achteraf best even controleert. Dit verwijst naar TOEPASSEN van een ATTITUDE. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 13 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 13 Volgende oefening vind je in een methode wiskunde voor het eerste leerjaar. Lerenden moeten het juiste aantal schapen omcirkelen.
Beoordeel de volgende stellingen die deze aanpak situeren in een cognitivistische visie op leren en instructie: 1. De afbeelding van de schapen verwijst naar het “beeld” dat opgeslagen wordt bij de ontwikkeling van een schema (declaratieve kennis). 2. De opgave illustreert het belang van het presenteren van multipele representaties voor dezelfde declaratieve kennis. 3. Het omcirkelen van het getal “5” in deze opgave betekent dat de kennis in het geheugen wordt georganiseerd. 4. Het aanbieden van de twee representaties illustreert hoe men de dual channel theorie respecteert. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 14 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 14 Hieronder zie je een bladzijde uit een werkboekje van een logopediste bij het aanpakken van taal-leermoeilijkheden. De UI staat bij een afbeelding van een huis; de UU bij een weergave van een muur; de EU bij een aanduiding van een neus.
Beoordeel de volgende stellingen bij deze illustratie, die uitgaan van bepaalde visies op leren en instructie. 1 2 3 4
Het leggen van de relatie tussen een bepaalde de illustratie en de uitspraak van een bepaalde klank is een voorbeeld van de opbouw van procedurele kennis. De tekening ondersteunt de organisatie van de informatie in het werkgeheugen. Deze representatie kunnen we zien als een “mnemonic” voor het onthouden van de juiste uitspraak van een klank. Het ondersteunen van leerprocessen via deze aanpak leidt tot een onveranderlijke koppeling van beide representaties in een schema.
Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 15 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 15 In een handboek Nederlands, vinden we het volgende schema terug dat lerenden kan helpen bij de werkwoordsvervoeging.
Beoordeel bij deze illustratie - vanuit een cognitivistisch perspectief - de volgende stellingen. 1. Het schema stelt een productiesysteem voor bij de ontwikkeling van procedurele kennis. 2. Bij het automatiseren van de vaardigheid van de werkwoordsvervoeging verdwijnt een dergelijk schema uit het geheugen. 3. De voorstelling ondersteunt de autonome fase bij de ontwikkeling van procedurele kennis. 4. Deze grafische representatie stelt het schema voor zoals het opgeslagen is in een individuele lerende bij “werkwoordsvervoeging”. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 16 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 16 Op deze foto zie je een werktafel van een leerling in het eerste leerjaar (Guangzhou, november 2008) die bij het thema insecten met plasticine zelf een reeks insecten boetseert. We bekijken dit “spelend leren” vanuit de leertheorie van Bruner.
Beoordeel hierover de volgende stellingen. 1. Wanneer het boetseren niet goed lukt, dan is er sprake van een cognitief conflict zoals aangehaald door Bruner. 2. Via dit spel evolueren de leerlingen van het eerste leerjaar spontaan naar een andere representatievorm volgens de theorie van Bruner. 3. Het boetseren is een voldoende garantie opdat deze jongen komt tot zelfontdekkend leren. 4. Het boetseren staat in deze leersituatie voor het ontwikkelen van ‘enactive representations’. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 17 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 17 Hieronder zie je en afdruk van een pagina uit een werkboek voor leerlingen rond kansrekenen (“tossen” betekent “gokken”).
Beoordeel in relatie tot deze oefening uit het handboek, de volgende stellingen: 1. Deze oefening kunnen we als cognitivistisch typeren omdat ze verschillende representaties naar voren schuift voor abstracte kennisinhouden. 2. Omdat de oefening gebaseerd is op “handelen” (in dit geval “tossen”), kunnen we deze oefening zien als een constructivistische opgave. 3. We kunnen deze oefening typeren als een authentieke opgave binnen de constructivistische visie op leren en instructie. 4. De tekst illustreert –zoals in het constructivisme - dat het ontwikkelen van “scientific knowledge” volledig gebaseerd is op concrete ervaringen en voorbeelden. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 18 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 18 In de opleiding Industriële Wetenschappen aan de KHBO (Oostende) kunnen laatste jaarstudenten vrij werken in een labo om individueel experimenten op te zetten (zie foto). Beoordeel de stellingen die aansluiten bij de visie van Vygotsky en Bruner op leren.
1. Het labowerk geeft kansen tot “mediation” bij de opbouw van complexe kennis. 2. Het labowerk geeft kansen tot het combineren van “enactive, iconic en symbolic representations”. 3. Het labowerk garandeert het doorlopen van een “experiential learning cycle”. 4. Het labowerk garandeert “discovery learning”. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 19 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 19 De constructivistische opvatting vindt haar oorsprong in de opvattingen van verschillende auteurs. Het is dus niet één samenhangende theoretische opvatting over leren en instructie zoals we die vinden bij het behaviorisme. Integendeel, de visies kunnen sterk verschillen. Lees en beoordeel de volgende stellingen over drie historische voorlopers van het constructivisme: Bruner, Piaget en Vygotsky. 1. 2. 3. 4.
Piaget en Vygotsky baseren beiden het leerproces op constructieprocessen. Sociale kennis (Piaget) en enactive representations (Bruner) kunnen gelijkgesteld worden. Bruner en Vygotsky gaan beiden volledig uit van het belang van de sociale omgeving. Alle leren bij Bruner en Vygotsky start uit de ervaring. Schoolse kennis draagt niet bij tot schemaontwikkeling.
Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 20 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 20 In de foto hieronder zie je een jongen “archeoloog spelen” in het stadsmuseum van Guangzhou (P.R. China). Beoordeel de volgende stellingen die dit “spelen” situeren in een visie op leren en instructie van een bepaalde auteur.
Stellingen: 1. Op deze manier leren over archeologie betekent dat men psychological tools aanbiedt aan de lerende. 2. Bij deze manier van leren is ‘scientific knowledge’ irrelevant om te leren over archeologie. 3. Het manipuleren van de potscheren levert een enactive representation op. 4. Het manipuleren van de potscheren levert een iconic representation op. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 21 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Even nadenken? •
Heb je bij alle vragen voldoende nagedacht over de kennisbasis bij kernbegrippen, theorieën en voorbeelden?
•
Heb je eventueel die kennisbasis wat gereconstrueerd aan de hand van schema’s of tabellen in dit antwoordboekje?
•
Heb je het juiste antwoord overgebracht op het roze scoreformulier? Bij ALLE vragen?
•
Heb je alles ook in het net overgeschreven in de tweede kolom?
•
Ben je niet vergeten op elk blad je studentennummer in te vullen?
19 juni 2009 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 22 van 22