Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Examen SLO Krachtige Leeromgevingen Academiejaar 2013-2014 - 1 september 2014 - 13-17u00 - 2de zittijd
Lees het volgende vóór je start met het oplossen van de vragen: Ter info: voor studenten die dit examen afleggen in functie van Leren en Instructie (AILO), wordt nadrukkelijk aangegeven dat het examen gescreend is op de thema’s die gekend moeten zijn.
• Deze examenbundel dient samen met het roze scoreformulier te worden afgegeven. Het maakt integraal deel uit van het examen. • Plaats op èlk blad van deze examenbundel je naam en studentennummer! • Heb je dat ook gedaan op je roze scoreformulier? • Heb je wel je correct studentennummer ingevuld? • De permutatiecode (versienummer van het examen) wordt door ons ingevuld. • Let op dat je ook je keuze aanduidt in de NET kolom. • • • •
Bij elke vraag is slechts één antwoordalternatief juist. Het aanduiden van een juist alternatief levert een positieve score op. Probeer èlke vraag zo goed mogelijk te beantwoorden. Er wordt geen giscorrectie toegepast.
• Het examen bestaat uit 23 vragen. Het beantwoorden van dit aantal vragen is perfect haalbaar binnen de voorziene tijd van 3 uren. • Ongeveer de helft van de vragen peilt naar je beheersing op het weet- en inzichtsniveau. De andere helft peilt vooral de beheersing van de cursus op het toepassingsniveau. • Let op met de stellingen. Ze zijn waar of onwaar. Gebruik de informatie uit de stellingen dus niet ondoordacht bij het beantwoorden van vorige of volgende vragen. • Het examen eindigt ten laatste om 17u00. • Succes!
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 1 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 1 Lees het uittreksel uit het volgende opiniestuk van de Standaard van 25 augustus 2014 en beantwoord nadien de stellingen. Waarom zoveel schrik voor de rode balpen? Als we in naam van gelijke kansen en welbevinden geen hoge eisen meer durven te stellen aan leerlingen, brengen we ons onderwijs in gevaar, schrijft Dirk Van Damme. Leren is nu eenmaal lastig, je helpt de meest kwetsbare juist door hen uit te dagen. Wie? Onderwijsspecialist bij de OESO. Wat? Met enthousiaste leraren die de vonk kunnen doen overslaan, is een veeleisende school het beste voor alle leerlingen. Er is vrijwel niets in het onderwijs dat zo gevoelig ligt als evalueren. Punten, rapporten, attesten, ze lijken voor velen de essentie te zijn van wat de school moet doen. Ze staan voor slagen en mislukken, bepalen studie- en beroepsloopbanen, geven houvast aan ouders, legitimeren de autoriteit van leraren, bepalen de kwaliteitsperceptie van scholen. Vlaamse scholen – althans dat is de algemene visie, misschien niet noodzakelijk de praktijk – beschouwen streng evalueren als deel van hun kwaliteit. Al jaren is er een tegenbeweging in onderwijsland om het evalueren wat te milderen. Zeker, er zijn nogal wat verbeteringen aan te brengen aan hoe we met evaluaties omgaan in de school en er schort soms veel aan het professionalisme van leraren wat evalueren betreft. Maar elk voorstel botst op veel weerstand. Dat ondervond de vorige onderwijsminister Pascal Smet (SP.A) toen hij enigszins onbesuisd en zonder het goed te kaderen de rol van B- en Cattesten in het secundair onderwijs wou aanpakken. Het pas gepubliceerde boek van Roger Standaert – de man die jarenlang in de Guimardstraat (Secretariaat Katholiek Onderwijs) en later op het departement Onderwijs de pedagogische vernieuwing uitdroeg – tegen de cijfercultuur in het onderwijs, blaast het debat nu nieuw leven in. Standaert pleit tegen de cijfercultus in onderwijs en voor een zachtere manier van evalueren, zonder punten en eerder gericht op stimuleren en motiveren dan op. Het boek doet onmiddellijk stof opwaaien en zal ongetwijfeld meegesleurd worden in het ideologische debat dat in Vlaanderen sinds kort over onderwijs gevoerd wordt. Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. De OESO treedt op als een instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. De A-B-C attesten zijn een aanpak die voortvloeit uit de organisatie van het onderwijs op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 3. Onderwijsminister Pascal Smet (SP.A) treedt hier op als instructieverantwoordelijke op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader. 4. Een verandering in “Punten, rapporten, attesten“ die Standaert bepleit voor het Vlaamse onderwijs is een verandering in de componenten van het didactisch handelen op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. 1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 2 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 2 Lees dit artikel uit De Standaard van 24 juli 2014 en beoordeel vervolgens de stellingen (http://www.standaard.be/cnt/dmf20140724_01189943) Mieke Van Hecke (hoofd van het katholiek onderwijs): ‘Reken erop dat Vlaamse regering secundair onderwijs bijstuurt’ Volgens toekomstig Vlaams minister-president Geert Bourgeois (N-VA) zullen de tussenschotten in het secundair onderwijs onder de nieuwe Vlaamse regering niet verdwijnen. ‘Als het blijft zoals vandaag, ontken je de knelpunten’, reageert Mieke Van Hecke van het katholiek onderwijs in De Ochtend op Radio 1 giftig. Gisteren bevestigde toekomstig minister-president Bourgeois in Terzake op Canvas dat de hervorming in het secundair onderwijs zal worden doorgevoerd. ‘Maar de verticale richtingen, het ASO, TSO, enzovoort, zullen blijven, en ook die benamingen blijven bestaan.’ Wel mogen domeinscholen, die 'horizontale' richtingen zullen aanbieden, die termen laten vallen. Niet genoeg, vindt Mieke Van Hecke, afscheidnemend topvrouw van het katholiek onderwijs. ‘Er zijn knelpunten, die moeten weggewerkt worden. Slechte studiekeuze, ongekwalificeerde uitstroom, te weinig instroom in wetenschap en techniek, ik noem zo maar op: de hervorming in het secundair wil daar een antwoord op bieden.’ ‘Dat is het standpunt van N-VA: elke school kiest zelf en dan zullen de verschillende systemen blijven. Maar als je zegt: alles blijft zoals het vandaag is, dan ontken je die knelpunten’, is Van Hecke scherp voor de Vlaams-nationalisten. ‘Wij gaan ervoor dat bijsturingen nodig zijn en wij rekenen erop dat de Vlaamse regering daar incentives voor zal geven.’ Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. Minister-president Bourgeois treedt hier op als een instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. De voorgestelde hervorming in het secundair onderwijs is een ingreep in het didactisch handelen op het macroniveau. 3. De verwijzingen naar “Slechte studiekeuze, ongekwalificeerde uitstroom, te weinig instroom in wetenschap en techniek”, zijn verwijzingen naar evaluatie op het macroniveau. 4. De inrichting van domeinscholen is een ingreep op de organisatie op het macroniveau in het Vlaamse onderwijs. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 3 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 3 Lees dit artikel uit De Morgen van 13 augustus 2014 en beoordeel vervolgens de stellingen "Onderwijskosten blijven zware dobber voor veel gezinnen" Hoge onderwijskosten staan het betaalbaar onderwijs in de weg en blijven voor veel gezinnen nog steeds een zware dobber. Dat zegt de Gezinsbond naar aanleiding van een persconferentie van de Franstalige Ligue des Familles over de hoge onderwijskosten. In Vlaanderen schommelen de studiekosten in het basisonderwijs tussen 400 à 500 euro per jaar, en in het secundair tussen de 1.000 en 1.500 euro, zo blijkt uit de actuele cijfers voor 2014 van de Gezinsbond. Steeds meer gezinnen hebben moeite om de schoolfacturen te betalen en sluiten bijkomende leningen af, bevestigt de Gezinsbond, die meteen enkele maatregelen voorstelt. De organisatie pleit er onder andere voor om studietoelagen te automatiseren. "Wie zelf de school- en studietoelagen niet aanvraagt - uit vergetelheid, onwetendheid of omwille van problemen met het verzamelen van de nodige attesten - ontvangt er geen. Mondjesmaat wordt gewerkt aan automatische toekenning, maar zolang dit nog niet overal mogelijk is, zullen er altijd rechthebbenden uit de boot vallen", zegt de Gezinsbond. Overigens zijn die school- en studietoelagen vaak ontoereikend en ligt het bedrag van de werkelijke studiekost veel hoger dan de ontvangen toelagen. De toelagen moeten dus beter worden afgestemd op de werkelijke kostprijs van studierichtingen, klinkt het. "Vooral in technische richtingen met dure eigen benodigdheden en met veel studiereizen lopen de kosten hoog op." De gezinnen ontvangen voorts wel automatisch een jaarlijkse schoolpremie, een jaarlijkse bijslag bij het kindergeld van juli die bedoeld is om de aankoop van schoolbenodigdheden bij de start van het nieuwe schooljaar te bekostigen. Maar die premie is onlangs wegens besparingen fors verlaagd voor modale gezinnen die meestal ook naast een school- of studietoelage grijpen, hekelt de Gezinsbond.’ Beoordeel in verband met dit artikeluittreksel de volgende stellingen: 1. De Gezinsbond en de Franstalige Ligue des familles treden hier op in de context van het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. School- en studietoelagen” zijn uit de context op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 3. “Onderwijskosten” zijn een kenmerk van de lerende op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader. 4. De “werkelijke kostprijs van studierichtingen” is een verwijzing naar de organisatie op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 4 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 4 Lees dit artikel uit De Standaard van 9 augustus 2014 en beoordeel vervolgens de stellingen (http://www.standaard.be/cnt/dmf20140808_01210541) Buitengewoon onderwijs barst uit zijn voegen Ouders die hun kinderen in het buitengewoon onderwijs willen inschrijven, krijgen almaar vaker het deksel op de neus. De scholen zitten vol, en meer ouders willen hun kind laten overstappen naar het buitengewoon onderwijs voordat een nieuw decreet dat zal bemoeilijken. Niet minder dan 783 keer kregen ouders vorig schooljaar te horen dat ze hun kind niet konden inschrijven in een school van het Vlaams buitengewoon onderwijs. Het aantal weigeringen is de jongste jaren sterk gestegen, meldt VTM Nieuws. Het Agentschap voor Onderwijsdiensten bevestigt de cijfers aan De Standaard: in het schooljaar 2012-2013 waren er nog maar 415 weigeringen, het jaar daarvoor 510. In basisschool De Horizon in Aalst, bijvoorbeeld, hebben ze vorig jaar twee kinderen moeten weigeren. ‘In de acht jaar dat ik directrice ben, moesten we het aantal plaatsen met een kwart optrekken om elk kind een plaats te kunnen geven’, zegt Nathalie Lievens. ‘Met 136 plaatsen zitten we nu aan het plafond. En dus moeten we kinderen weigeren.’ Lievens wijt de groeiende vraag en de plotse sprong van het aantal weigeringen vorig schooljaar aan het M-decreet, dat in maart is goedgekeurd door het Vlaams Parlement. Vanaf september 2015 zal het daardoor voor ouders van kinderen met een lichte verstandelijke beperking of een leerstoornis zoals dyslexie, moeilijker worden om hun kind in te schrijven in het buitengewoon onderwijs. De bedoeling is dat de kinderen met en zonder handicap zoveel mogelijk samen les volgen in gewone scholen. Maar hoe de zorg voor de kinderen met een beperking of leerstoornis in de gewone scholen er zal uitzien, hoeveel geld de overheid voor de individuele ondersteuning van de kinderen zal vrijmaken, daarover is vandaag weinig geweten. 1. Het VTM nieuws is een element uit de context op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. De Horizon is een verwijzing naar de actor instructieverantwoordelijke op het mesoniveau van het referentiekader. 3. “Ouders van kinderen met een lichte verstandelijke beperking of een leerstoornis “ is een verwijzing naar kenmerken van de lerende op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 4. Het Vlaams Parlement treedt hier op als de actor instructieverantwoordelijke op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 5 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 5 Lees het volgende artikel van de website “Intoverkeersrecht.be” van 10 augustus 2014 en beoordeel vervolgens de stellingen (http://www.intoverkeersrecht.be/news/96/205/Verkeer-ook-vak-inmiddelbaar.html#.U_W_fUjP7DM). Verkeer ook vak in middelbaar? Een enquête van de Vlaamse Stichting Verkeerskunde geeft aan dat een groot deel van de leerkrachten wil dat verkeersveiligheid en mobiliteit aan bod komen in het middelbaar onderwijs. Momenteel wordt enkel in het lager onderwijs aandacht besteed aan verkeer. In het lager onderwijs wordt er veel aandacht besteed aan verkeer en verkeersveiligheid. Er worden tal van lessen voorzien waarbij de schoolkinderen voorbereid worden om zich verantwoord in het verkeer te begeven met bijvoorbeeld de fiets. Eens in het middelbaar vervalt de aandacht voor verkeer echter tot een enkele verkeer-dag of info-moment. Maar liefst 48% van de leerkrachten is ervan overtuigd dat verkeer in het lessenpakket moet geïntroduceerd worden in het middelbaar onderwijs. Verkeersveiligheid als apart vak is niet per se nodig. Het zou gespreid aan bod kunnen komen over de verschillende vakken. Zo kan je in de les fysica het thema botsen of remafstand behandelen of het verkeer centraal zetten als thema in lessen Frans of Nederlands. Er wordt echter ook geopteerd om het als een apart vak te integreren om de leerlingen zo voor te bereiden op het examen voor het rijbewijs B. Dagelijks raken 15 jongeren tussen 13 en 18 jaar betrokken bij een verkeersongeval. Het is bijgevolg ook niet onlogisch dat 85% van de leerkrachten opteert een test in te voeren om te toetsen naar de kennis van het verkeer. De onderwijskoepels wil het verplicht maken van verkeerseducatie zeker bespreken. 1. De Vlaamse Stichting Verkeerskunde speelt in op de “social efficiency” benadering van het curriculum als reactie op de onderzoeksresultaten in dit artikel. 2. Het onderzoek verwijst naar enkele concrete performance indicatoren verzameld in het Vlaamse onderwijs op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader. 3. De onderwijskoepels pleiten hier eveneens voor een humanistische visie op curriculumontwikkeling. 4. De bestaande aanpak van verkeersveiligheid op school is een uitvloeisel van de melioristische visie op het curriculum. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 6 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 6 Je vindt bij vrijwel alle behavioristische auteurs de associatiewetten terug; soms wel via een andere terminologie. Lees en beoordeel de volgende voorbeelden en beoordeel in welke mate de verwijzing naar een concrete associatiewet juist is. 1. Wanneer een leraar Aardrijkskunde, secundair onderwijs, in zijn les over regels lengte- en breedtegraden op een wereldbol, verwijst naar de kruisende lijnen op een schaakbord om een schaakpositie aan te duiden, dan past hij het principe van de gelijkheid toe. 2. Een lesgever brengt een mnemonic aan voor het begrip “contingency”. Hij suggereert te denken aan een “kosmonaut”, wat naar “ruimte” verwijst en naar “continu” wat naar tijd verwijst, dan past hij het principe van de contiguïteit toe. 3. Bij de oplossing van een scheikundige reactie met gas verwijst de leerkracht naar een arbeidsongeval met een goederentrein die gassen vervoert. Dit is een toepassing van het principe van de contiguïteit. 4. Bij het bespreken van de schrijfwijze van een Frans woord verwijst een stagiair naar de schrijfwijze van een gelijkaardig werkwoord. We herkennen hier het principe van de contrasten. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 7 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 7 Lees dit artikel uit De Morgen van 20 augustus 2014 en beoordeel vervolgens de stellingen (http://www.demorgen.be/dm/nl/983/Nieuws/article/detail/1999356/2014/08/20/Kennis-Fransnog-nooit-zo-slecht.dhtml) Kennis Frans nog nooit zo slecht
De kennis van het Frans bij eerstejaarsstudenten heeft een absoluut dieptepunt bereikt, zo melden Gazet van Antwerpen en Belang van Limburg. Uit cijfers van de Universiteit Antwerpen blijkt dat studenten Frans vorig jaar bij het begin van het eerste jaar maar een gemiddelde score van 35,9 procent halen, het laagste ooit. In 1993 haalden de studenten nog een gemiddelde score van 54,3 procent. In 2003 was de score al gezakt tot 42,9 procent. Volgens professor Franse taalkunde Alex Vanneste hebben de slechte resultaten te maken met de aanpak in het secundair onderwijs. "leerlingen leren er vooral spreken, maar er wordt weinig aandacht geschonken aan grammatica." 1. Sommige deskundigen pleiten – gezien de vaststellingen in dit artikel – voor centrale toetsen die in alle scholen zouden afgenomen worden. Dit is een voorbeeld van een summatieve toetsing. 2. Het geschetste onderzoek past in de doorlichtingen die uitgevoerd worden als een vorm van evaluatie op het schoolniveau. 3. De vaststellingen uit het onderzoek kunnen gezien worden als performance indicatoren van het Vlaamse onderwijs op het microniveau. 4. De beschrijving van de onderzoeksresultaten benadrukt het belang van een humanistische visie op het curriculum. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 8 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 8 We bekijken hieronder de wetten van Thorndike. Deze beschrijven op een efficiënte manier hoe er geleerd wordt. Maar ook Skinner schuift zeer concrete principes naar voren. De verschillende wetten en principes hebben ook een aparte relatie tot elkaar. Beoordeel de volgende stellingen over de relaties tussen de opvattingen van beide auteurs. 1. Zonder de “Law of Effect” van Thorndike kunnen we “shaping“ niet vorm geven zoals beschreven door Skinner. 2. Bij Thorndike verschilt “Associative Shifting” van Skinner omdat er géén “Law of effect” wordt toegepast. 3. De “antecedenten” van Skinner zijn vergelijkbaar met de “Associative shifting” van Thorndike. 4. “Shaping” zoals beschreven door Skinner, is volledig vergelijkbaar met “Associative shifting” zoals bepaald door Thorndike. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
Vraag 9 Skinner schetst in heel veel opzichten een “moderne” visie op leren en instructie. Veel van zijn opvattingen zijn direct relevant voor de huidige klaspraktijk. Lees en beoordeel de volgende stellingen over de praktische vertaling van zijn theoretische visies. 1 Je mag volgens Skinner gerust fouten maken, zolang je niet vergeet om de lerenden voldoende te bekrachtigen. 2 Een klassieke formatieve toets die individueel wordt opgelost en waarop lerenden de volgende week feedback krijgen, sluit – volgens Skinner – aan bij de “contingencies of reinforcement”. 3 Met “shaping” pas je in een leerproces – “à la” Skinner – in de opeenvolgende fasen van het leerproces de stimulus om het gewenste gedrag uit te lokken bij lerenden. 4 “Chaining” helpt om via strak bepaalde deelstapjes deelgedrag stap-voor-stap te bekrachtigen tot het gewenste eindgedrag. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 9 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 10 Goede leerdoelen stellen een strakke eis aan de formulering ervan. In functie hiervan introduceerden we het gebruik van taxonomieën. Daarbij kwam vooral de herwerkte versie van de taxonomie van Bloom om de hoek kijken. In de volgende stellingen wordt telkens één leerdoel beschreven. Daarbij wordt het leerdoel vervolgens geordend volgens de taxonomie van Bloom: gedrags- en inhoudscategorie. Beoordeel de stellingen en haal de enige juiste ordening van een leerdoel er uit. 1. Het uitschrijven van een sollicitatiebrief voor een opgegeven vacature. Dit verwijst naar het CREËREN van een PROCEDURE. 2. Een nauwkeurige beschreven boekhoudingsproces van een bedrijf grafisch weergeven met een schema (flow chart). Dit verwijst naar het EVALUEREN van een PROCEDURE. 3. Leerlingen die de conflictsituatie in het Engelse hof tijdens de War of the Roses naspelen met een zelf uitgewerkt theaterstuk. Dit verwijst naar het zich INZICHT in een BEGRIP. 4. De gevolgen van te weinig reservegeld in een bank (liquide middelen) voor de solvabiliteit (kan alles wel (terug)betaald worden?) van een bank beschrijven. Dit verwijst naar het BEGRIJPEN van FEITEN. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
Vraag 11 We zijn in de cursus grondig ingegaan op het Feedbackmodel van Hattie dat hij samen met zijn collega Timperley had ontwikkeld in 2007. Beoordeel hierover de volgende stellingen. 1. Van alle soorten feedback, is deze die gericht is op de persoon van de lerende zelf, het meest effectief. 2. “Bekrachtigen” is volgens Timperley en Hattie de enige basis om leerprestaties te verbeteren. 3. Volgens Timperley en Hattie is feedback best gebaseerd op de resultaten van toetsen. 4. Correctieve feedback – in het gehaal van de soorten feedback - is gebaseerd op de taakuitvoering. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 10 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 12 Bij het cognitivisme werden een reeks evidence-based instructieaanpakken besproken. Eén ondergebruikte aanpak is gebaseerd op “mnemonics”. De onderdelen van een “competentie” kan je bijvoorbeeld onthouden met het woord KIVA: Kennis, Inzicht, Vaardigheden en Attitudes. De volgende stellingen beoordelen de waarde van mnemonics volgens de cognitivistische visie op leren en instructie. 1. De KIVA- mnemonics is effectief omdat declaratieve kennis gekoppeld wordt aan “beelden” bij de ontwikkeling van een schema over het begrip “competentie”. 2. Mnemonics worden best door de instructieverantwoordelijke zelf uitgewerkt een aangeleerd aan de lerende. 3. Het voorbeeld van een mnemonics dat hierboven is gegeven, is effectief omdat het de constructie van een nieuw schema uitlokt dat dan via het werkgeheugen wordt verstuurd naar het lange termijn geheugen. 4. Het voorbeeld is een variant van een acrostic voor het onthouden van nieuwe kennis. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 11 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 13 Veel individuele verschillen vallen terug op de SES van de leerlingen. Lees in dit verband volgend artikel uit De Morgen van 11 augustus 2014 en beoordeel vervolgens de stellingen (http://www.demorgen.be/dm/nl/983/Nieuws/article/detail/1986429/2014/08/11/Studieleningzorgt-voor-onderwijs-met-twee-snelheden.dhtml) "Studielening zorgt voor onderwijs met twee snelheden" Sp.a en Groen absoluut niet te vinden voor studieleningen De sp.a, sinds het aantreden van de regering-Bourgeois op de oppositiebanken in het Vlaams parlement, is niet te spreken over het voorstel van André Oosterlinck, de voorzitter van de Associatie KU Leuven, om studieleningen voor student van het hoger onderwijs mogelijk te maken. Evenmin als de sp.a is Groen te vinden voor de invoering. "Dit is niet bepaald het prototype van het warme Vlaanderen dat wij voor ogen hebben", zegt Björn Rzoska, Groen-fractieleider in het Vlaams Parlement. Nu het inschrijvingsgeld aan het hoger onderwijs opgetrokken wordt, kan er een studielening met een lage rentevoet ingevoerd worden "voor wie de studiekosten een te zware dobber zijn", bepleit Oosterlinck vandaag in De Standaard. Hij denkt niet dat dergelijke leningen voor "Amerikaanse situaties" zullen zorgen waarbij jongeren nog voor de start van hun carrière met een hoge schuldenlast worden opgezadeld. Caroline Gennez (sp.a) is het daar niet mee eens. "Sommige kinderen zullen van thuis uit gesponsord worden. Jongeren die wel moeten lenen, zullen meteen moeten inleveren op hun eerste loon." Dat Oosterlinck betoogt dat banken in het systeem zullen meestappen omdat ze zo aan klantenbinding doen, vindt ze "helemaal pervers". Zelf is Gennez voorstander van de invoering van een maximumfactuur in het hoger onderwijs voor de bekostiging van lesmateriaal. "Kosten voor woon-studieverkeer moeten onder controle gehouden worden." Beoordeel hierover de volgende stellingen. 1. De tekst illustreert dat SES een directe invloed heeft de op de leerprestaties van lerenden. 2. De invoering van een studielening versterkt de invloed van de onderwijsdeficiethypothese als verklaring voor sociale ongelijkheid in het onderwijs. 3. Dat jongeren uit gezinnen met een lagere SES door studieleningen in moeilijkheden kunnen komen, is een voorbeeld van de werking van de cultuurdeficiethypothese. 4. De aanpak van diversiteit naar SES wordt– volgens de discussie geleverd door verschillende actoren in dit artikel - best aangepakt door maatregelen op het macroniveau. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 12 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 14 Hieronder zie je een afdruk van een bordschema uit een les over de Franse Revolutie (http://www.cielen.eu/geschiedenis-8e-klas-tijdbalk-bordschema-23apr2013.jpg). Beoordeel vanuit een cognitivistische visie op leren en instructie - de volgende stellingen over instructie die terug valt op het gebruik van bordschema’s.
1. Bordschema’s ondersteunen de schemavorming omdat ze multipele representaties aanbieden bij schema-opbouw over de Franse revolutie. 2. Bordschema’s zijn vergelijkbaar met een “script” om de schema-opbouw op gang te brengen in het lange termijn geheugen. 3. Het bordschema lokken het proces “gelijkenissen en verschillen” uit in het werkgeheugen. 4. Bordschema’s hebben een duidelijk effect op ons geheugen omdat ze helpen een kopie van een externe kennisrepresentatie op te nemen in het lange termijn geheugen. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 13 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 15 Hieronder zie je een mindmap die door een leerling is uitgewerkt als antwoord op een examenvraag (http://ncrafts.wordpress.com/a2-media-studies-unit-g324-advanced-productionportfolio/2012-2013-archive/5900-lucy-boylett-2/).
Beoordeel de volgende stellingen over deze instructie-aanpak op basis van de theoretische basis bij visies op leren en instructie. 1. Deze mindmap van de student is een “frame” dat in het geheugen was opgeslagen. 2. De mindmap is een directe afbeelding van de interne kennisstructuur in het lange termijn geheugen. 3. Dergelijke mindmaps zijn gemakkelijk toegankelijk voor andere leerlingen die dezelfde kennis hebben bestudeerd in een cursus. 4. Zelfs bij het tekenen van deze mindmap tijdens het examen worden schema’s in de kennis verdere doorontwikkeld in het lange termijn geheugen. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 14 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 16 Leerlingen zelf “vragen doen ontwikkelen” is een evidence-based instructiestrategie die aansluit bij de cognitivistische visie op leren en instructie (zie bv. Hattie, 2009). We kunnen het gebruik van “vragen stellen” koppelen aan verschillende thema’s in de cursus; bv. leerdoelen formuleren, leerplandoelstellingen, … . In deze examenvraag kijken we het gebruik van “starters”. Deze “starters” worden aan de leerlingen gegeven om zelf vragen uit te werken bij de te verwerken leerinhouden. Typische starters zijn: • Zoek een verbetering van... • Bedenk ... • Verzin ... • Wat denk je dat ... • Geef motieven ... • Geef mogelijke oorzaken van ... • Vind aanwijzingen ter ondersteuning van ... Beoordeel in relatie tot deze aanpak de volgende stellingen: 1. Deze voorbeelden van starters helpen lerenden hun voorkennis te activeren die opgeslagen is in het lange termijn geheugen. 2. Deze starters zijn even effectief wanneer ze door leerkrachten gebruikt worden zodat lerenden meer aangezet worden om hun kennis te elaboreren en organiseren. 3. Starters zijn vooral bruikbaar voor het toetsen van leerdoelen die aansluiten bij het gedragsniveau “creëren” in de taxonomie van Bloom. 4. Deze starters helpen om rechttoe-rechtaan kennis uit het lange termijn geheugen op te halen. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 15 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 17 Samenwerkend leren staat hoog op de agenda van lesgevers die zoeken naar evidencebased instructie-aanpakken. Hieronder zie je een uittreksel uit een vaktijdschrift dat pleit voor het gebruik van deze instructieaanpak (http://www.fi.uu.nl/wiskrant/artikelen/303/303maart_tourne.pdf). Beoordeel deze instructieaanpak vanuit de theoretische visies op leren en instructie.
1. Bruner beschrijft het positieve effect van samenwerkend leren in termen van “cognitieve conflicten”. 2. Waarom “werkt” samenwerkend leren volgens Vygotsky? Hij verwijst hiervoor naar het begrip “social speech” dat helpt individuele cognitieve processen te externaliseren. 3. Het geven van structuur is een kritisch punt bij het opzetten van samenwerkend leren. Dit wordt gegarandeerd wanneer we elke leerling individueel ook een verantwoordelijkheid geven (individual accountability). 4. Samenwerkend leren heeft nooit een rechtstreekse invloed op leerprestaties; het heeft een indirect effect. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 16 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 18 Lees volgend uittreksel uit een artikel van de website KennisNet Nederland (21 juni 2013) en beoordeel vervolgens de gerelateerde stellingen (http://www.kennisnet.nl/themas/laptops-tablets/zin-en-onzin-over-tablets-op-school/). Zin en onzin over tablets op school De tablet verovert langzaam het klaslokaal. 10 jaar geleden woedden er heftige discussies over de leus: ‘Alle computers de school uit’. Wie kon vermoeden dat dit nog eens het adagium zou worden van de ict-voorhoede? (…) En de critici van nu scharen zich achter een nieuwe leus: ‘Niemandwijs met een tablet’ en ‘stel jonge kinderen zo min mogelijk bloot aan computers’. De discussie tussen voor en tegenstanders is volop gaande (…). In de afgelopen jaren is er nogal wat onderzoek gedaan naar wat wel en wat niet werkt met computers in het onderwijs. Daardoor weten we dat bij goed gebruik van computers de motivatie, de leerprestaties en de leersnelheid toenemen. Dat geldt dus ook voor tablets. Ook die helpen leerlingen om vaardigheden en talenten te ontwikkelen die hun toekomstkansen vergroten. Met goed, gericht en gedoseerd gebruik van ict kunnen leerlingen betere prestaties leveren dan zonder ict. Maar dit goede nieuws voor leerlingen is afhankelijk van een voorbehoud: alleen bij goed, gericht en gedoseerd gebruik. Computers kunnen ook schadelijk zijn. Wanneer leerlingen tijdens hun huiswerk voortdurend via social media contact hebben met hun medeleerlingen, is dat zelden bevorderlijk voor hun schoolprestaties. Maar er is een veel belangrijkere constatering: computers op zichzelf maken het onderwijs niet beter (…) Op die manier wordt een computer in het onderwijs pas rendabel in combinatie met een deskundige docent. Iemand die weet onder welke omstandigheden welke ict-toepassing werkt – en vooral ook niet werkt. (…) Onderzoek naar het gebruik van tablets laat tot nu toe vooral zien dat er een kloof gaapt tussen de gedroomde opbrengsten en de behaalde resultaten in de praktijk. Waarom vallen die opbrengsten vaak tegen? Meestal is dat de verwachting dat leraren hun opvattingen over goed onderwijs en hun lesgedrag als vanzelf aanpassen aan de mogelijkheden van de nieuwe technologie. Dat is niet zo. Een ict-toepassing die indruist tegen hun onderwijsprincipes of die niet duidelijk bijdraagt aan de prestaties van leerlingen, zullen de leraren links laten liggen of maar even gebruiken. Het startpunt is en blijft daarom de visie op het onderwijs. De ict-inrichting moet hiernaar worden aangepast. Zo kunnen steeds meer scholen maximaal profiteren van de mogelijkheden die ict hen biedt. Wanneer zij aandacht hebben voor de bouwstenen van Vier in balans – en de balans hiertussen bewaken - kan ict echt gaan werken voor het onderwijs. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: 1. In het artikel gaat men in op de basisprincipes m.b.t. TPCK. 2. In het artikel heeft men het enkel over het instrumentele gebruik van ICT in de klas. 3. In het uittreksel benadrukt men zeer sterk de pedagogische component uit het TPCK model van Mishra. 4. Uit het uittreksel blijkt er vragen moeten gesteld worden bij technological knowledge component uit het model van Mishra. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 17 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 19 Eén van de succesvolle constructivistische toepassingen in het Vlaamse onderwijs, is peer tutoring en student tutoring. De aanpakken worden dikwijls gerelateerd aan het omgaan met diversiteit in de klas. Vanuit verschillende thema’s in de cursus kunnen we dit beargumenteren. Beoordeel over deze instructieaanpakken de volgende stellingen. 1. De effectiviteit van Peer tutoring kan verklaard worden doordat het inspeelt op de ZPD in de theorie van Vygotsky. 2. Student tutoring wordt best gebruikt bij leerlingen met leermoeilijkheden, met leerachterstand of risicogroepen (schoolachterstand, anderstalig, allochtone jongeren, …). 3. Succesvolle peer tutoring is volledig bepaald door de mate waarin een tutor zelfstandig het proces bepaalt. 4. De afzonderlijke ondersteuning van tutors is gericht op het verkennen van de leerinhouden die ze in een tutorsessie aanpakken. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 20 De kwaliteit van de evaluatie kent vele facetten. Lees en beoordeel de volgende stellingen over de kwaliteitscriteria die we bij evaluatie naar voren hebben geschoven. 1. Wanneer studenten protesteren over de lengte van een examen omdat het examen hierdoor niet haalbaar is, dan verwijst deze kritiek naar het kwaliteitscriterium validiteit van de evaluatie. 2. Wanneer een leerkracht elke week toetsen organiseert voor wiskunde, dan versterkt hij de validiteit van zijn evaluatie. 3. Wanneer een leerkracht Gezondheidswetenschappen het examen baseert op één gedateerde casus over voeding , dan staat de recentheid van dit examen ter discussie. 4. Wanneer de evaluatie van het vak Aardrijkskunde enkel zou voortbouwen op de presentatie van een werkstuk naar keuze over geologie, dan staat de betrouwbaarheid van de toetsing ter discussie. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 18 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 21 Vooral voor complexe leerdoelen kan je rubrics gebruiken als evaluatie-instrument. Hieronder zie je een afdruk van een voorbeeld bij het beoordelen van essays. (http://bashuijbers.blogspot.be/2014/06/hoe-je-assessment-for-learning-of.html).
Beoordeel de volgende stellingen over deze aanpak van de evaluatie. 1. Rubrics ondersteunen enkel de toetsing van de hoogste gedragsniveaus in de taxonomie van Bloom. 2. Rubrics worden enkel bij performance evaluatie gebruikt. 3. Rubrics worden enkel voor self, en peer assessment gebruikt. 4. Rubrics versterken de validiteit van de toetsing. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 19 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 22 Je ziet hier een afdruk van een deel van de website van het departement onderwijs over GOK (http://www.ond.vlaanderen.be/wetwijs/thema.aspx?id=54&fid=2). Beoordeel de volgende stellingen die ingaan op het GOK-beleid in Vlaanderen.
1. Bekijken we in Vlaanderen het verband tussen SES van leerlingen en hun schoolprestaties, dan is er een zeer duidelijk verschil met vergelijkbare landen in de OESO. 2. Het basisprincipe voor het instellen van het GOK-decreet is het bestrijden van de processen die samengaan met de onderwijsdeficiethypothese. 3. Méér leerkrachten aanstellen in een school, zal helpen om de cultuurdeficiethypothese bij sociale ongelijkheid aan te pakken. 4. Een “risicoleerling” wordt in het GOK-decreet omschreven aan de hand van een aantal kritische kenmerken. Het belangrijkste indicator is het opleidingsniveau van de ouders. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 20 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 23 Lees dit artikel uit De Morgen van 7 augustus 2014 en beoordeel vervolgens de stellingen (http://www.demorgen.be/dm/nl/983/Nieuws/article/detail/1982525/2014/08/07/Waarommeisjes-dommer-zijn-dan-jongens.dhtml) Waarom meisjes "dommer" zijn dan jongens Veel meisjes proberen volgens Pereira hun capaciteiten niet te laten zien. Om jongens niet te krenken, doen tienermeisjes zich dommer voor dan ze zijn. Dat beweert Maria do Mar Pereira van de University of Warwick na een studie in een Portugese school, waarover het wetenschappelijk tijdschrift EOS bericht. De sociologe woonde gedurende drie maanden niet alleen alle lessen bij van een groep 14jarigen, ze vergezelde hen ook tijdens de pauzes en naschoolse activiteiten. Daardoor kon ze naar eigen zeggen "gedrag observeren dat ouders en leerkrachten nooit te zien krijgen". "Tieners groeien op met het idee dat mannen sterker, dominanter en slimmer moeten zijn. Meisjes passen zich dan ook aan om in het beeld dat door de samenleving en de school wordt opgelegd, te passen", zegt Pereira. In het boek dat Pereira over haar onderzoek schreef, Doing Gender in the Playground: The Negotiation of Gender and Sexuality in School, zegt de sociologe dat meisjes daardoor proberen hun capaciteiten niet te veel te laten zien, hobby's te laten vallen die niet als vrouwelijk worden beschouwd en zich minder slim voor te doen dan ze eigenlijk zijn. Hoewel Pereira in Portugal op onderzoek trok, gelden de bevindingen volgens haar voor alle Westerse jongeren. "Zowel Hollywoodfilms als reclamespotjes zijn verantwoordelijk voor al het jonge potentieel dat hierdoor verloren gaat. De media zouden daarom moeten meewerken aan het verspreiden van nieuwe ideeën waarin duidelijk wordt gemaakt dat er een heleboel andere manieren zijn om je mannelijkheid of vrouwelijkheid te uiten, en die hebben niets met intelligentie te maken." Beoordeel in dit verband de volgende stellingen: 1. De invloed van het geslacht op leerprestaties kan o.a. verklaard worden vanuit leerkrachtbeliefs over de prestaties van meisjes versus jongens. 2. In het uittreksel van het artikel wordt enkel verwezen naar de cultuurdeficiethypothese bij het ontstaan van verschillen tussen jongens en meisjes. 3. In het artikel wordt enkel de context aangeduid als belangrijke oorzaak voor het ontstaan van de genderverschillen in onderwijs. 4. In het artikel benadrukt men via de stelling “Veel meisjes proberen volgens Pereira hun capaciteiten niet te laten zien.”, dat meisjes direct beïnvloed worden door de genetische deficiethypothese. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 21 van 22
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Even nadenken? •
Heb je bij alle vragen voldoende nagedacht over de kennisbasis bij kernbegrippen, theorieën en voorbeelden?
•
Heb je eventueel die kennisbasis wat gereconstrueerd aan de hand van schema’s of tabellen in dit antwoordboekje?
•
Heb je het juiste antwoord overgebracht op het roze scoreformulier? Bij ALLE vragen?
•
Heb je alles ook in de NET kolom overgeschreven?
•
Ben je niet vergeten op elk blad je studentennummer in te vullen?
1 september 2014 - Examen 2de zittijd – Krachtige Leeromgevingen – SLO
p. 22 van 22