Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Examen Onderwijskunde Academiejaar 2010-2011
31 januari 2011
-
Eerste zittijd
Lees het volgende vóór je start met het oplossen van de vragen: • Let op! Dit examen is deels gebaseerd op casusposities die ook in het examen voor de eerste zittijd werden gebruikt. Maar de stellingen die naar voren worden geschoven zijn nieuwe stellingen!! • • • • • • •
Plaats op èlk blad van deze examenbundel je naam en studentennummer! Heb je dat ook gedaan op je roze scoreformulier? Het permutatienummer (versienummer van het examen) wordt door ons ingevuld. Bij elke vraag is slechts één antwoordalternatief juist. Het aanduiden van een juist alternatief levert een positieve score op. Er wordt géén giscorrectie toegepast. Ongeveer de helft van de vragen peilt de beheersing op het weet- en inzichtsniveau. De andere helft peilt vooral de beheersing van het opleidingsonderdeel op het toepassingsniveau. • Let op met de stellingen. Ze zijn waar of onwaar. Gebruik de informatie uit de stellingen dus niet ondoordacht bij het beantwoorden van vorige of volgende vragen. • Succes!
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 1 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 1 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van donderdag 20 januari 2011en beoordeel vervolgens de stellingen. Steeds meer leerlingen te laat GENT - Bijna elf procent van de leerlingen van alle Gentse secundaire scholen is vorig schooljaar minstens tien keer te laat op school gearriveerd. Dat is een stuk meer dan twee jaar geleden. ‘Een snelle aanpak is vereist, want te laat komen is vaak een voorbode van spijbelen', zegt schepen van Onderwijs Rudy Coddens (SP.A). Al drie jaar verzamelt het Steunpunt Leerrecht en Leerplichtbegeleiding cijfers over het spijbelgedrag van de Gentse middelbare schoolleerlingen. ‘We moeten snel handelen. Het Steunpunt brengt het probleem in kaart. Elke school zal afzonderlijk bekijken welke maatregelen nodig zijn', zegt schepen Coddens. 1. Het “te laat komen” is hier beschreven als een variabele uit de organisatie op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. Coddens neemt hier de rol op zicht van een “instructieverantwoordelijke” op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. Het Steunpunt Leerrecht en Leerplichtbegeleiding is een actor op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. De schoolmaatregelen, waarvan sprake in het artikel, behoren tot de organisatie op het macroniveau van het referentiekader. Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 2 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 2 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van donderdag 19 januari 2011 en beoordeel vervolgens de stellingen. Vlaanderen krijgt nu ook ‘topcultuurscholen' BRUSSEL - Na jaren van goede voornemens gaan cultuur en onderwijs eindelijk samenwerken. Dat resulteert onder meer in topcultuurscholen. Topsportscholen hebben we al. Er zijn er zes. Leerlingen kunnen veertig dagen per jaar gewettigd afwezig blijven, zodat ze kunnen deelnemen aan competities en stages. Hun examenregeling is flexibel. De omkadering is beter: de scholen kunnen voor specifieke vaardigheden docenten inhuren. Volgens dat model komen er nu ook ‘topcultuurscholen'. De Koninklijke Balletschool Antwerpen wordt in september de eerste in haar soort. ‘De eerste toepassing wordt ballet', zegt minister van Onderwijs Pascal Smet (SP.A), ‘omdat het een discipline is waar men vroeg moet mee beginnen en waarvoor men goed opgeleid moet zijn.' Smet wil het systeem uitbreiden naar andere kunstdisciplines. ‘We denken aan muziek en beeldende kunst. Voor opera zouden we eerder mikken op hoger onderwijs. Het zou mooi zijn daar de Munt, de Vlaamse Opera, maar ook de Opéra Royal de Wallonie bij te betrekken.' De voorbereidingen voor de omschakeling van de Koninklijke Balletschool Antwerpen zijn in een vergevorderd stadium. De nieuwe artistiek leider Michael Shannon en zijn team staan klaar. De school gaat de instroom leerlingen beperken en zich concentreren op toptalenten. Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. De voorgestelde aanpassingen voor het opzetten van topcultuurscholen verwijzen naar organisatie-ingrepen op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. De Minister van Cultuur speelt in de context van dit artikel de rol van een instructieverantwoordelijke op het macroniveau in ons onderwijskundig referentiekader. 3. De “Munt, de Vlaamse Opera, maar ook de Opéra Royal de Wallonie” zijn actoren in de context op het macroniveau van het onderwijskundig referentiekader. 4. De beslissing dat “De school gaat de instroom leerlingen beperken en zich concentreren op toptalenten”, is een maatregel op het microniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 3 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 3 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van donderdag 08 januari 2011 en beoordeel vervolgens de stellingen. Ouders slaan opnieuw tenten op aan De Wingerd GENT - Met meer dan dertig waren ze al gisteravond, de ouders die hun kind koste wat het kost willen inschrijven in freinet atheneum De Wingerd. De eerste stond er al van 23 uur donderdagavond, welgeteld 82 uur voor de inschrijvingen van start zullen gaan. Het was een paar jaar geleden, maar sinds gisteren is het weer prijs. Camping Schoolpoort heeft opnieuw de deuren geopend. De speelplaats van middelbare school De Wingerd in Gent staat sinds gisteren vol met tenten. Om de hoek staan zelfs twee kampeerwagens. De tijdelijke bewoners zijn ouders en grootouders die hun (klein)kinderen volgend jaar naar die stedelijke freinetschool willen sturen. De inschrijvingsperiode begint pas maandagochtend, maar omdat het aantal plaatsen beperkt is, zit er voor de ouders niets anders op dan nu al in de wachtrij te staan. ‘De Wingerd is de enige middelbare freinetschool in Vlaanderen', zegt Luk Dewulf, vader van Seppe. ‘Het valt dus te verwachten dat er veel meer kandidaten zullen zijn dan de vijftig plaatsen die beschikbaar zijn. Mijn zoon zit nu in de stedelijke freinetschool De Sterre-spits. Met de ouders daar hadden we een soort buurtwacht in elkaar gestoken. Sinds maandag passeerde er om de drie uur iemand langs de Neermeerskaai om te kijken of de eerste ouders al gearriveerd waren.' Beoordeel in verband met dit artikel de volgende stellingen: 1. De ouders waarvan sprake in dit artikel, worden hier besproken als actoren uit de context op het microniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. “Camping Schoolpoort “ bij het atheneum De Wingerd wordt hier besproken als een fenomeen op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. Het label “freinetschool”, is een label op het microniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. De hier beschreven inschrijvingsperiode is een maatregel m.b.t. de organisatie op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 4 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 4 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van donderdag 06 januari 2011 en beoordeel vervolgens de stellingen. Lerarenhandleiding voor omgang met jongens en meisjes Lerarenhandleiding voor omgang met jongens en meisjes Jongens en meisjes krijgen op school vaak een verschillende, stereotype behandeling. Omdat deze de mogelijkheden en verwachtingen van leerlingen kunnen beperken, heeft onderwijsmagazine Klasse een stappenplan opgesteld om leraren 'genderbewust' te maken. Onbewust speelt het geslacht van leerlingen nog altijd een grote rol in de klas. Zo hebben leraren hogere verwachtingen van meisjes dan van jongens, zowel op het vlak van gedrag als van prestaties. Ze krijgen ook andere feedback: jongens worden vooral geprezen om hun intellectuele capaciteiten, meisjes om hun inzet. Bovendien blijken jongens ook minder goed te presteren. In totaal verlaat 45 procent van de jongens het secundair onderwijs met minstens een jaar schoolachterstand. Bij meisjes is dat 31 procent. Met de 16 pagina's tellende brochure 'Meisjes zijn anders. Jongens ook' heeft Klasse nu een gids verspreid voor de 200.000 leraren in de verschillende onderwijsnetten. Daarin worden ze aangespoord om rekening te houden met de verschillen tussen meisjes en jongens en tegelijkertijd ook te kiezen voor een gelijke aanpak. Zo leren ze onder meer hoe ze de studiekeuze kunnen begeleiden, roldoorbrekend kunnen werken in de klas en zowel de vader als de moeder kunnen betrekken. Lees en beoordeel over dit krantenartikel de volgende stellingen: 1. “Genderbewustzijn” wordt besproken als een kenmerk van instructieverantwoordelijken op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. De verschillende “aanpak” van jongens en meisjes wordt besproken als een component van het didactisch handelen op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. Zowel “de vader als de moeder kunnen betrekken” in het onderwijs, verwijst naar het rekening houden met de organisatie van instructie op het microniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. De verschillen in prestatie tussen jongens en meisjes is een verwijzing naar de evaluatie op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 5 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 5 Lees het volgende uittreksel uit De Knack van 22 november 2010 en beoordeel vervolgens de stellingen Vlaams onderwijs scoort slecht in aanleren burgerzin De Vlaamse scholier staat samen met de Nederlandse van alle West-Europese leerlingen het meest terughoudend tegenover de multiculturele samenleving en immigranten. Dat blijkt uit een internationaal vergelijkende studie waarover De Morgen maandag berichtte. De resultaten komen er na een onderzoek bij 2.968 Vlaamse leerlingen, 1.630 leraars en 151 schooldirecteurs door onderzoekers van de VUB en de UA. In het algemeen scoren Vlaamse scholieren beduidend slechter dan hun Europese leeftijdgenoten wat democratische en maatschappelijke attitudes betreft. 'Vlaanderen is goed in overdracht van kennis, maar slecht in het aanleren van burgerzin', zo luidt het. 'Nut volgen politiek debat zien ze niet' Vlaamse jongeren engageren zich in milieu- of mensenrechtenorganisaties of verenigingen die geld inzamelen voor een goed doel. Maar in het algemeen vullen ze 'goed burgerschap' absoluut niet meer in op een politieke wijze, aldus de onderzoekers. Kennis van de instellingen hebben ze nog wel, maar het nut van geschiedenis zien ze niet meer in, aldus De Morgen. Ook niet van het volgen van het politieke debat, ook niet via de media. De school draagt daar volgens het onderzoek toe bij. Vergeleken met hun Europese collega's bekommeren Vlaamse leerkrachten zich maar weinig om het bevorderen van kennis over sociale, politieke en burgerlijke instituties of het bevorderen van de kennis over rechten en plichten als burger. Beoordeel de volgende stellingen in relatie tot dit krantenuittreksel: 1. Er wordt in het artikel verwezen naar kenmerken van de instructieverantwoordelijken op het macroniveau van het Vlaamse onderwijs. 2. Er wordt in het artikel verwezen naar kenmerken van de lerenden op het macroniveau van het Vlaamse onderwijs. 3. De rol van de school bij het ontwikkelen van burgerzin, wordt in bovenstaand debat beschreven op het microniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. Burgerzin is hier beschreven als een component van het didactisch handelen op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 6 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 6 Lees het volgende uittreksel uit De Knack van 09 november 2010 en beoordeel vervolgens de stellingen. Extra lessen Nederlands op woensdagnamiddag of zaterdag Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet (SP.A) pleit ervoor dat leerlingen die onvoldoende Nederlands kennen extra les volgen. Dat zou volgens hem op woensdagnamiddag of zaterdag kunnen gebeuren. Smet lanceert zijn voorstel dinsdag in De Standaard. Uitgangspunt is dat een gebrekkige kennis van het Nederlands een belangrijke reden is waarom veel anderstaligen geen diploma halen. De minister van Onderwijs wil dat de lagere scholen daar iets aan doen. Zo wil hij dat het basisonderwijs extra uren Nederlandse les geeft aan kinderen met een taalachterstand. Wanneer die extra lesuren moeten doorgaan, kiest de school. Dat kan over de middag, maar evengoed op woensdagnamiddag of zaterdagvoormiddag, aldus het kabinet van de minister. Veel kinderen zouden daardoor minstens twee tot drie uren extra les per week krijgen. Het voorstel van Smet is echter nog niet uitgewerkt. De leerkrachten zullen immers vergoed moeten worden voor die extra lessen en de minister noemt dat een harde noot om kraken. 1. De verwijzing naar anderstaligen in dit artikel is een verwijzing naar de context op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 2. De minister stelt hier vanuit het macroniveau een ingreep voor op organisatievariabelen in het onderwijskundig referentiekader. 3. De “gebrekkige kennis van het Nederlands” is een verwijzing naar de kenmerken van de lerenden op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. De minister spreekt de “lagere scholen” aan, die hij daardoor aanspreekt op het mesoniveau in ons onderwijskundig referentiekader. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 7 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 7 Lees het volgende uittreksel uit De Morgen van 15 december 2010 en beoordeel vervolgens de stellingen. Geen bis-verbod in Franstalige lagere en middelbare scholen Marie-Dominique Simonet (cdH), Franstalig minister van Leerplichtonderwijs. De minister van Leerplichtonderwijs in de Franse gemeenschap, Marie-Dominique Simonet (cdH), sluit uit dat het in het lager en middelbaar onderwijs een verbod komt om het jaar over te doen. Simonet reageert hiermee op een besluit van het internationaal onderzoek PISA 2009 dat landen waar men het jaar kan overdoen slechtere schoolresultaten behalen dan landen waar dubbelen onmogelijk of uitzonderlijk is. Simonet weigert het huidige systeem op geven, ook al is het duur. Ze is eerder voorstander van een gedifferentieerde omkadering, externe evaluaties en de versterking van het kader in de eerste graad om mislukkingen tegen te gaan. De minister is wel ongerust over het aantal zittenblijvers in het lager onderwijs. In het derde leerjaar gaat het om niet minder dan vijf procent van de kinderen. Beoordeel de volgende stellingen: 1. De minister Simonet treedt hier op als een actor op het mesoniveau van het onderwijskundig referentiekader. 2. Het PISA 2009 onderzoek - waarvan sprake in het artikel - is een component van het didactisch handelen op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. Het aantal zittenblijvers in het lager onderwijs – waarvan sprake in het artikel – is een verwijzing naar de component “evaluatie” op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 4. Zittenblijven wordt hier besproken als een maatregel m.b.t. de organisatie van instructie, op het mesoniveau in het onderwijskundig referentiekader. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 8 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 8 De associatiewetten keren bij vrijwel alle behavioristische auteurs terug. Lees en beoordeel de volgende concrete toepassingen en beoordeel of de verwijzing naar een concrete associatiewet correct is. 1. ”Kenya” roept bij mij het beeld op van foto’s en televisiereportages over rellen en gevechten na de verkiezingsuitslagen van 2008. We herkennen hier het principe van de contiguïteit. 2. “Zonnebaden” roept bij mij meteen het beeld op van een ijskoude drankjes en aperitiefhapjes bij het koele water van een rivier. Dit is een toepassing van het principe van de gelijkheid. 3. Wanneer een lerende bij het tekenen van een huis op schaal 1:20 verwijst naar de schaal waarop een model is uitgewerkt van een dinosaurus in het natuurhistorisch museum, dan hanteert hij/zij het principe van de contiguïteit. 4. Wanneer ik bij het ordenen van getallen, breuken (1/2, ¾, 7/8) en decimale getallen (0,25, 0?40 en 0,90) op een getallenas kan plaatsen, dan lukt mij dat omwille van het principe van contrasten. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 9 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 9 In wat volgt lees je een aantal testitems uit een test over onderwijsopvattingen. Beoordeel vervolgens deze stellingen en geef aan in welke mate de situering in een visie op leren en instructie past. (http://www.utwente.nl/vop/nieuwsbrief_18/test_onderwijsopvattingen.doc/index.html) De inrichting van onderwijsarrangementen (b.v. een cursus, of een module daarin) dient bij voorkeur aan de volgende kenmerken te voldoen: a. bij de instructie dient terdege rekening gehouden te worden met (verschillen in) de voorkennis van de studenten: individueel onderwijs zou het beste zijn. b. bij het aansnijden van een nieuw onderwerp is het goed het voorgaande, voor zover het nieuwe stuk erop berust, kort te herhalen c. het is nuttig een soort ‘wedstrijdje om de beste prestatie’ tussen studenten in te bouwen d. goede instructie maakt een uitgekiend gebruik van media (video, audio, digitaal) om de verschillende informatiekanalen optimaal te benutten Beoordeel de volgende stellingen naar aanleiding van deze test: 1. 2. 3. 4.
Testitem a staat voor een cognitivistische opvatting. Testitem b staat voor een constructivistische opvatting. Testitem c staat voor een cognitivistische opvatting. Testitem d staat voor een constructivistische opvatting.
Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
Vraag 10 Lees en beoordeel de volgende stellingen over de epistemologische en ontologische basis van kennisverwerving: 1. Het constructivisme stelt alle – door experten aangebrachte - kennis in vraag. 2. Het realisme stelt dat we uitgaan van reële ervaringen van de werkelijkheid bij de kennisopbouw. 3. Empiricisme sluit de werking van de rede uit bij de kennisopbouw. 4. Ethnomathematics benadrukt een relativistische opbouw van kennis. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 10 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Vraag 11 Lees en beoordeel de volgende stellingen naar aanleiding van deze foto (Oeganda, augustus 2005). De foto beeldt een lokale markt uit aan het Victoria meer bij Kampala, waar vooral basisvoedsel (staple food) wordt verkocht (bonen, rijst, meel, maniok).
1. Het opdoen van de ervaringen in deze marktcontext voedt de toevallige kenniservaringen van kinderen, zoals dit door het relativisme wordt benadrukt. 2. Op een deel van deze markt verkopen “tovenaars” geneeskrachtige kruidenmengsels, fetisjen, beschermpopjes, … Wanneer kinderen “geloven” in deze tovermiddelen, gebeurt dit vanuit een realistische epistemologische positie. 3. Kinderen die enkel deze lokale werkelijkheid kennen, kunnen nooit een objectivistische vorm van kennis opdoen. 4. Leren door het “doen en laten” te observeren op deze markt, zorgt bij kinderen voor een objectivistische basis voor kennisopbouw. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 11 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 12 Lees en beoordeel de volgende stellingen over het objectivisme en het constructivisme: 1. 2. 3. 4.
Het constructivisme verwerpt alle kennis die wordt “aangeboden”. Leren door een expert te observeren leidt tot een objectivistische vorm van kennisopbouw. Alle vormen van empiricisme leiden tot een subjectieve vorm van kennisopbouw. Bij het objectivisme gebeurt kennisverwerving op basis van externe grijpbare kennis.
Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 13
http://www.simplypsychology.pwp.blueyonder.co.uk/edward-thorndike.html
Thorndike schuift specifieke wetten naar voren die de behavioristische visie op leren en instructie sterk richting hebben gegeven. Lees en beoordeel de volgende stellingen over concrete interpretaties van de verschillende wetten. 1. 2. 3. 4.
De Law of Readiness bouwt verder op Associative Shifting. De Law of Exercise is gekoppeld aan de Law of Effect. De Law of Effect bouwt verder op Associative Shifting. De Law of Readiness bouwt verder op de Law of Effect.
Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 12 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 14 Beoordeel de volgende stellingen over basisprincipes bij de voorlopers van het behaviorisme. 1. Associaties hebben betrekking op verbindingen tussen gedragingen. 2. Ebbinghaus benadrukt dat het onthouden van betekenisvolle lettergrepen beter verloopt dan het onthouden van zinloze lettergrepen. 3. Herbart ziet apperceptie als automatisch verworven kennis. 4. Mill ziet leren als een actieve vorm van kopiëren van waarnemingen. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
Vraag 15 Beoordeel de volgende stellingen over benaderingen, interpretaties van het behaviorisme. 1 2 3 4
Klassieke conditionering laat “straffen” toe als reactie op vertoond gedrag. Skinner heeft niets tegen “negatieve bekrachtiging” om nieuw gedrag op te bouwen. “Antecedenten” verwijzen naar spontaan vertoond gedrag waarop de conditionering zich ent. “Chaining” benadrukt het leggen van een sterke relatie tussen een gedrag en bekrachtiger.
Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 13 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Vraag 16 Lees volgend uittreksel van een populaire website over behaviorisme (http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/overtuigen-beinvloeden/conditionering.html).
Een voorbeeld. Toen ik studeerde, werd ik beroofd door een jongeman met een pistool die me de keuze gaf "Je geld of je leven". Het was een onverwachte, angstaanjagende gebeurtenis. Het gebeurde net voor het donker, en nog lang daarna, als ik rondliep in de stad in de late namiddag, ervoer ik vaak angst. Ook al was ik helemaal veilig, de langer wordende schaduwen van de middag waren zo sterk geassocieerd met de angst die ik ervaren had bij de overval, dat ik het niet kon helpen dat ik de emotie nog overal voelde. 1. 2. 3. 4.
De zin "Je geld of je leven" werkt als een stimulus. In dit voorbeeld is er sprake van een stimulussubstitutie. Het gaat hier om een vorm van operante conditionering. De “langer wordende schaduwen” zijn een vorm van manipulatie van de bekrachtiger.
Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 14 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 17 De taxonomie van Bloom speelt een belangrijke rol in de cursus onderwijskunde. In verschillende thema’s hebben we deze taxonomie besproken. 1 De taxonomische structuur impliceert dat bijv. elk hoger gedragsniveau, steeds elk vorig gedragsniveau meeneemt. 2 Het kunnen “toepassen” van bijv. een procedure, kan betekenen dat men deze procedure niet noodzakelijk heeft gememoriseerd. 3 In de taxonomie van Bloom verwijst “analyseren” naar het kunnen implementeren van een procedure in een gegeven situatie. 4 Het feit dat in de gedragsdimensie voor de taxonomie van Bloom een onderscheid wordt gemaakt tussen 6 opeenvolgende gedragsniveaus, toont aan dat het laagste gedragsniveau - herinneren - minder belangrijk is . Lees en beoordeel nu de volgende stellingen over de taxonomie: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 18 Beoordeel of de volgende leerdoelen goed geordend zijn volgens de taxonomie van Bloom. 1. Op basis van Internetmateriaal, een fictieverhaal schrijven over het leven bij de Vikingen. Dit kunnen we ordenen als het “creëren van conceptuele kennis”. 2. Het recept voor pompoensoep kunnen opzoeken. Dit kunnen we ordenen als het “analyseren van een procedure”. 3. Een gedicht van Goethe voordragen op een examen. Dit kunnen we ordenen als het “begrijpen van conceptuele kennis”. 4. Tijdens een stage in een Centrum voor LeerlingenBegeleiding (CLB) empathisch luisteren naar een lerende met leermoeilijkheden. Dit kunnen we ordenen als het “toepassen van metacognitieve kennis”. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 19 Beoordeel of de volgende leerdoelen goed geordend zijn volgens de taxonomie van Bloom. 1. De economie van Mozambique en Congo met elkaar vergelijken. Dit kunnen we ordenen als het “toepassen van conceptuele kennis”. 2. Een verzameling driehoeken indelen in deelverzamelingen met gelijke kenmerken. Dit kunnen we ordenen als het “evalueren van een procedure”. 3. Kritisch de eigen manier van werken bij het controleren van een examen nakijken. Dit kunnen we ordenen als het “evalueren van metacognitieve kennis”. 4. Een plan ontwerpen voor het representeren van de hormonencyclus bij de vrouw. Dit kunnen we ordenen als het “toepassen van een procedure”. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. 31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 15 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Vraag 20 Feedback is volgens Hattie (2009) één van de meest effectieve didactische aanpakken om leren te bevorderen. Hij ontwikkelde dan ook samen met zijn collega Timperley een feedback theorie. Beoordeel hierover de volgende stellingen.
1. “Bekrachtigen” heeft volgens Timperley en Hattie geen feedback-waarde om te resulteren in een leereffect. 2. Feedback gericht op “zelfregulatie” heeft de grootste impact op leren. 3. “Feed-up” verwijst naar verwijzingen over hoe de lerende een taak heeft aangepakt. 4. “Feed forward” verwijst bv. naar de vraag welke complexe taak je nu zou kunnen aanpakken. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 16 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Vraag 21 De “cognitive theory of multimedia learning” (CTML) van Mayer heeft een belangrijke plaats binnen de cognitivistische toepassingen voor leren en instructie. Hieronder zie je twee voorstellingen (modellen) van een molecule water (H20) Beoordeel over deze “modellen” de volgende stellingen m.b.t. de CTML.
Model A
Model B
1. Het zelf breien van model B, sluit aan bij het modaliteitsprincipe volgens de CTML. 2. Beide modellen A en B, voldoen aan het spatial contiguity principe volgens de CTML. 3. Het laten roteren van Model A op een scherm, terwijl stap voor stap kenmerken van de molecule worden besproken, sluit aan bij het temporal contiguity principe volgens de CTML. 4. Het simpelweg afdrukken van model A op een blad, sluit aan op het multimedia-principe volgens de CTML. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 17 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 22 Op onderstaande afdruk zie je hoe een lerende leerinhouden m.b.t. grondwettelijk recht heeft bestudeerd (de drie machten: W wetgevende, U uitvoerende en R rechterlijke macht). Beoordeel deze studie-aanpak vanuit een cognitivistische visie op leren en instructie.
Beoordeel hierover de volgende stellingen. 1. Het schema of W, R en U, geeft een exact beeld van hoe de “interne kennisrepresentatie” rond de “machten” is opgeslagen in het lange termijn geheugen. 2. De voorstelling is iets dat typisch in het werkgeheugen een rol speelt bij de “fonologische lus”. 3. Deze NLR versterkt de “elaboratie en organisatie” van schema’s bij deze lerende over de “machten” volgens de Belgische grondwet. 4. Een dergelijke voorstelling vermindert de “intrinsic cognitive load” bij het verwerken van complexe kennis over de machten volgens de Belgische grondwet. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 18 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 23 Lees volgend uittreksel uit een populariserende website over de “social learning theorie” (SLT). Bedoordeel vervolgens de stellingen die op de interpretatie van dit uittreksel ingaan (http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/overtuigen-beinvloeden/model-leren.html). Herinner je juffrouw Kracht en haar leerling, “Slechte Sam”? Slechte Sam overtrad een regel en juffrouw Kracht gebruikte straf om Sams gedrag te beïnvloeden. (Behalve dat Slechte Sam de straf wel wilde om zo de klas uit te kunnen en daarom bleef hij zich slecht gedragen, wat juffrouw Kracht in verwarring bracht.) Er gebeurde ook iets anders in juffrouw Krachts klas. Alle andere kinderen zagen het gebeuren en ze werden er, volgens de principes van model-leren, door beïnvloed. Elk van de kinderen leerde, door simpele observatie, meerdere belangrijke lessen. Veel leerlingen leerden dat stoute kinderen straf krijgen. Dat is goed. Als je als docent een straf oplegt, dan wordt iedereen in de klas, niet alleen het kind waar het op gericht is, beïnvloed, via model-leren. Maar slechte dingen worden ook geleerd. Sommige kinderen leerden dat als ze zich gedragen als Slechte Sam, ze uit de klas van juffrouw Kracht weg kunnen komen. Weer anderen leerden (doordat ze zagen wat er gebeurde voordat Sam eruit gestuurd werd) dat ze allerlei dingen kunnen uithalen en toch niet in de problemen komen. Sommigen, tot slot, leerden hoe ze juffrouw Kracht op de kast konden jagen. Het punt van dit voorbeeld is duidelijk. Als dingen gebeuren, kunnen mensen er een voorbeeld aan nemen. Beoordeel de volgende stellingen in relatie tot dit tekstfragment: 1. De passage “dat ze allerlei dingen kunnen uithalen en toch niet in de problemen komen.”, impliceert dat hier “expectations” zijn ontstaan over de gevolgen die lerenden ondervinden wanneer ze het gedrag zelf zouden uitvoeren. 2. Het “wegsturen van Sam uit de klas” lokt bij Sam een “vicarious experience” uit. 3. Het leren van nieuw gedrag in deze klas zal – volgens de social learning theorie maar beperkt zijn omdat er enkel ingegaan wordt op negatief gedrag. 4. Het leren - volgens de SLT - zal in deze klas ontstaan door het opleggen van een straf: “Slechte Sam overtrad een regel en juffrouw Kracht gebruikte straf om Sams gedrag te beïnvloeden”. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 19 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 24 Het begrip “schema” is het kernbegrip van het leerproces volgens cognitivisten. We hebben dit begrip uitgebreid belicht in de cursus. Beoordeel op basis van deze uiteenzetting de volgende stellingen over dit begrip: 1. Schema’s spelen enkel bij declaratieve kennis een rol. 2. Scripts kunnen gebaseerd zijn op de “overtuigingen” van de lerende. 3. Frames verwijzen naar een “personal theory” bij een stukje kennis. 4. “Frames” zijn vergelijkbaar met de “beelden” bij het opbouwen van schema’s. Kies nu één van de volgende antwoordalternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 25 In de cursus hebben we onderstaande foto besproken. Het is een gebruik van de “Smart Table” waarbij voorwerpen, symbolen, tekens die afgebeeld zijn op het gevoelig tafeloppervlak, gemanipuleerd kunnen worden. Lees de volgende stellingen en beoordeel ze vanuit de cognitivistische opvatting over leren en instructie.
1. Het manipuleren van de objecten op het gevoelig tafeloppervlak is een vorm van het manipuleren van de beelden in een schema. 2. De aanpak met de “Smart Table” sluit aan bij het werken met non-linguistische representaties. 3. De manipulaties die de lerenden hier uitvoeren bij het oplossen van de optelsom, verwijzen enkel naar het omgaan met procedurele kennis. 4. Het afstemmen van het plaatsen van een aantal vingers op het aantal dat andere leerlingen hebben geplaatst is een voorbeeld van de toepassing van een “script”. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. 31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 20 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Vraag 26 Op onderstaande foto zie je een afbeelding van een scherm waarop lerenden allemaal “objecten” hebben geplaatst die ze kunnen doen bewegen. Je ziet onder andere eenantenneschotel, een satelliet, een huis, … Op die manier legt een groepjes leerlingen voor zichzelf en anderen uit hoe bepaalde complexe processen verlopen: telefoneren, Internetcommunicatie, … Beoordeel in verband met deze aanpak volgende stellingen die aansluiten bij de visie van Vygotsky en Bruner op leren.
1. Het “spelen” met de objecten levert een iconic representation op over bijv. het begrip telecommunicatie (Bruner). 2. Het “spelen” met de objecten is een voorbeeld van “enactive representations” bij het begrip telecommunicatie volgens Bruner. 3. Het spelen met de objecten kunnen we beschouwen als een “zone van naaste ontwikkeling” voor het verwerven van het begrip telecommunicatie volgens Vygotsky. 4. Het “spelen” met objecten resulteert automatisch in “scientific knowledge” over het begrip telecommunicatie volgens Vygotsky. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. 31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 21 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 27 In de foto zie je kinderen die van een expert kalligrafie lessen krijgen (Chengdu, november 2010). De expert toonde het tekenen van enkele Chinese karakters voor en begeleidt nu de individuele kalligrafische activiteit van de lerenden. Hij wijst op de juiste manier om de borstel vast te houden, niet teveel inkt op te nemen met de borstel, verschillende druk toe te passen om zo een verschillende lijndikte te krijgen, …. Beoordeel de volgende stellingen die deze activiteit situeren bij een constructivistische visie op leren en instructie.
Stellingen: 1. De activiteit sluit aan bij de basis van het sociaal constructivisme. 2. De expert beweegt zich in de “zone of proximate development”. 3. De activiteit weerspiegelt de fasen van “experiential learning” op volgens de opvatting van Kolb. 4. De lerenden bewegen zich in de “social periphery” van de expert bij het aanpakken van de kalligrafie-activiteit. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 22 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 28 In de foto zie je een handschoen waaraan twee vlindervleugels genaaid zijn. Op deze vilten vleugels kunnen met velcro, stippen vastgehecht worden en weer verwijderd worden. De “handschoenvlinder” wordt gebruikt in een rekenverhaal om getallen aan te leren en de begrippen méér, minder en evenveel.
Beoordeel de stellingen die het gebruik van deze “vlinderhandschoen” situeren in de constructivistische visie op leren en instructie: 1. Het plaatsen, wegnemen, vergelijken van stippen op de twee vleugels garandeert een experiential learning aanpak. 2. De aanpak integreert het hanteren van “enactive“ en “iconic representation” volgens de opvatting van Bruner. 3. Het plaatsen, wegnemen, vergelijken van stippen op de twee vleugels levert “fysischempirische kennis” op volgens Piaget. 4. Het plaatsen, wegnemen, vergelijken van stippen op de twee vleugels garandeert “discovery learning” volgens Bruner. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 23 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 29 Lees volgende stellingen over hogere orde vaardigheden: 1. Metacognitieve kennis is bij uitstek procedure kennis. 2. De verschillende fasen/vragen die aansluiten bij de “beertjes van Meichenbaum”, komen overeen met de regulatiestrategieën in de taxonomie van Brown. 3. Tijdens het uitwerken van een Franse vertaling van een Nederlandstalige tekst even zichzelf controleren of er niet weer een fout is gemaakt bij de mannelijke/vrouwelijke verbuiging van woorden, is een voorbeeld van een metacognitieve regulatiestrategie. 4. Wanneer de leerkracht vraagt om de eigen schoolagenda in te vullen met de taken voor de rest van de week, dan is dit een vorm van metacognitieve monitoring. Kies één van de volgende alternatieven die de juiste/correcte/adequate stelling aangeeft: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 30 Volgens de taxonomie van Brown stuurt metacognitie verschillende regulatieprocessen aan. Beoordeel de volgende voorbeelden en hun ordening volgens de taxonomie van Brown. 1. Ik dacht bij mezelf “Wat is hier de beste aanpak?” Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “plannen”. 2. Ik vroeg bij mezelf: “Heb ik nog steeds een goed overzicht van wat ik nu lees?” Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “evalueren”. 3. Ik stelde mij de vraag: “Ben ik wel zo goed in het uitwerken van wiskundeopgaven?”. Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “monitoren”. 4. Ik dacht bij mezelf “Hoe kan ik deze tekst grondig verwerken?” Dit verwijst naar de metacognitieve strategie “evalueren”. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 24 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 31 We hebben twee taxonomieën bestudeerd bij het begrip metacognitie en daarnaast modellen voor problem solving. Beoordeel de volgende stellingen die deze modellen en taxonomieën op elkaar betrekken. 1. De opeenvolgende regulatiestrategieën in de taxonomie van Brown volgen de fasen in het probleemoplossingsproces van Polya. 2. “Metacognitive experiences” bij Flavell overlappen met metacognitieve kennis over de eigen persoon in de taxonomie van Brown. 3. De strategische variabelen in de taxonomie van Flavell komen overeen met de metacognitieve strategieën in de taxonomie van Brown. 4. De kenniscomponenten in de taxonomieën van Flavell en Brown overlappen volledig. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
Vraag 32 Lees het volgende uittreksel uit Klasse van 10 januari 2010 over de VOETen. De 'klassieke' thema's, zoals gezondheidseducatie of opvoeden tot burgerzin, zijn vervangen door een nieuw kader: een gemeenschappelijke stam en zeven contexten (in samenhang met leren leren als kerntaak van de school). De eindtermen in de stam zijn gericht op sleutelcompetenties als creativiteit, kritische zin of respect. (…) In de contexten staan de eindtermen die typisch zijn voor een bepaald 'inhoudelijk geheel', zoals mentale gezondheid of politiek-juridische samenleving. In totaal zijn er nu nog 96 eindtermen (stam en contexten) en 48 eindtermen in leren leren. Je kunt de VOETen onderling combineren of samen met vakgebonden eindtermen aanpakken. Beoordeel in relatie tot de VOETen de volgende stellingen: 1. 2. 3. 4.
De VOETen worden naast de klassieke vakken georganiseerd. Per graad in het secundair onderwijs worden andere VOETen naar voren geschoven. Alle VOETen moeten door alle leerlingen worden bereikt in het secundair onderwijs. De basisvorming staat voor een deel van de VOETen die door alle leerlingen in het SO moet bereikt worden.
Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 25 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 33 Lees het volgende uittreksel uit De Knack van 22 november 2010 en beoordeel vervolgens de stellingen De Vlaamse scholier staat samen met de Nederlandse van alle West-Europese leerlingen het meest terughoudend tegenover de multiculturele samenleving en immigranten. Dat blijkt uit een internationaal vergelijkende studie waarover De Morgen maandag berichtte. De resultaten komen er na een onderzoek bij 2.968 Vlaamse leerlingen, 1.630 leraars en 151 schooldirecteurs door onderzoekers van de VUB en de UA. In het algemeen scoren Vlaamse scholieren beduidend slechter dan hun Europese leeftijdgenoten wat democratische en maatschappelijke attitudes betreft. 'Vlaanderen is goed in overdracht van kennis, maar slecht in het aanleren van burgerzin', zo luidt het. Vlaamse jongeren engageren zich in milieu- of mensenrechtenorganisaties of verenigingen die geld inzamelen voor een goed doel. Maar in het algemeen vullen ze 'goed burgerschap' absoluut niet meer in op een politieke wijze, aldus de onderzoekers. Kennis van de instellingen hebben ze nog wel, maar het nut van geschiedenis zien ze niet meer in, aldus De Morgen. Ook niet van het volgen van het politieke debat, ook niet via de media. De school draagt daar volgens het onderzoek toe bij. Vergeleken met hun Europese collega's bekommeren Vlaamse leerkrachten zich maar weinig om het bevorderen van kennis over sociale, politieke en burgerlijke instituties of het bevorderen van de kennis over rechten en plichten als burger. Beoordeel naar aanleiding van de tekst de volgende stellingen: 1. Dit uittreksel benadrukt een melioristische benadering van het curriculum. 2. Er wordt in de tekst verwezen naar de invloed van het verborgen curriculum. 3. De aard van de “burgerzin” van Vlaamse jongeren blijkt nauwelijks aan te sluiten bij een sociale efficiëntiebenadering. 4. De onderzoeksresultaten tonen aan dat de curriculumaanpak van leerkrachten voor een humanistische invalshoek weerspiegelt. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 26 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Vraag 34 Situeer de volgende ontwerpstappen in het IDI-model van het "Instructional Design Institute". Een ontwikkelteam ontwerpt een instructiepakket om kinderen (6-10 jaar) in het Zuid Afrikaanse platteland, spaarzamer te doen omgaan met water. 1. Er wordt gezocht naar lokale voorbeelden van aanpakken waarbij watergebruik en -opvang handig en duurzaam is geregeld. Dit hoort bij IDI-stap 2. 2. De kernbegrippen, die een duurzaam watergebruik bepalen in de lokale Zuid Afrikaanse context, worden afgelijnd. Dit hoort bij IDI-stap 4. 3. Er wordt besloten om een poppenspel uit te werken waarin dieren de hoofdrol spelen in een verhaal over het vervuilen van de lokale waterput door de “kinderen” van het wrattenzwijn. Dit hoort bij IDI-stap 6. 4. Men ontwerpt een interviewprotocol om bij verschillende groepen kinderen die het poppenspel hebben bijgewoond, te bepalen of zij de kernbegrippen hebben begrepen. Dit hoort bij IDI-stap 7. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. Vraag 35 Situeer de volgende ontwerpstappen in het IDI-model van het "Instructional Design Institute". In het SPION project worden tools en oplossingen ontwikkeld om jonge kinderen leren om te gaan met social software (zie bijv. Facebook, chatrooms, webcams, Linked-In, …). Naast de bedreiging van privacy, wil het project ook gevaren m.b.t. ongewenste sociale contacten, cyberpesten, piraterij, cyberseks, … aanpakken. Beoordeel in welke mate de volgende ontwerpstappen voor de tools en oplossingen correct gesitueerd worden in het IDI-model: 1. De onderzoekers analyseren de beschikbare literatuur over (on)veilig Internet gebruik. Dit hoort bij IDI-stap 1. 2. Er wordt beslist om een videogame uit te werken waarin jonge kinderen (8-12 jaar) een rollenspel spelen waarin één van hen onveilig gedrag vertoont. Dit hoort bij IDI-stap 4. 3. Er worden afspraken gemaakt rond het beschermen van de privacy van een 50-tal betrokken kinderen bij het uittesten van een prototype voor het videogame. Dit hoort bij IDI-stap 6. 4. De ontwikkelaars interviewen ouders, leerkrachten en jeugdleiders over hun ervaringen rond (oin)veilig gebruik van social software. Dit hoort bij IDI-stap 7. Maak een keuze uit de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct. 31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 27 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 36 De kwaliteit van de evaluatie kan op verschillende manieren benaderd worden. Lees en beoordeel de volgende stellingen over kwaliteitscriteria bij de evaluatie. 1. Wanneer een student volledig beoordeeld wordt op basis van zijn/haar medewerking tijdens één enkele les, dan staat de validiteit van deze evaluatie ter discussie. 2. Wanneer we in het examen Onderwijskunde enkel vragen zouden opnemen over de laatste vijf thema’s, dan is dit examen niet authentiek. 3. Wanneer we het examen naast een schriftelijk examen, ook zouden baseren op een mondeling examen en op praktische proeven, dan bevorderen we vooral de betrouwbaarheid van de evaluatie. 4. Wanneer we voor elk thema van de cursus Onderwijskunde drie vragen uitwerken over basisbegrippen, dan hebben we gegarandeerd dat de validiteit van dit examen in orde is. Welke stelling is correct? Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
Vraag 37 Beoordeel de volgende stellingen over assessment en evaluatie: 1. De - door de OECD opgezette - PISA testen zijn een vorm van centrale toetsing. 2. In àlle landen is er een sterk verband tussen SES, een sterke opsplitsing in studierichtingen en de aard van de PISA-resultaten. 3. In een normgerichte aanpak bepaalt men slagen/niet slagen op basis van een vooropgestelde score. 4. De schooleffectiviteitsaanpak gaat uit van een accountability perspectief op leren en instructie. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 28 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 38 Bij het thema “Evaluatie” kunnen we verwijzen naar de publicatie van J. Hattie (2009) over de effectiviteit van processen en variabelen voor het bereiken van leerresultaten bij leerlingen. Eén van de analyses focust op de invloed van variabelen en processen in de instructieverantwoordelijke (Hattie, J. (2009). Visible Learning: A Synthesis of over 800 Meta-Analysis relating to Achievement. Milton Park, Oxon: Routledge)
Beoordeel de stellingen bij deze tabel vanuit het thema evaluatie: 1. Dit overzicht bevat mogelijke voorbeelden van performance indicatoren. 2. Dit overzicht geeft voorbeelden van evaluatie bij variabelen en processen in de context op het macroniveau in het onderwijskundig referentiekader. 3. De lijst bevat variabelen en processen die aansluiten bij de componenten van het didactisch handelen in het onderwijskundig referentiekader. 4. Dit overzicht beperkt zich tot de invloed van kenmerken van de instructieverantwoordelijke op het microniveau in het onderwijskundig referentiekader. Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 29 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: ………………………………………… Vraag 39 Volgende foto toont een krantenartikel in China Daily (8 juni, 2010) waarin aangegeven wordt dat veel minder studenten deelnamen aan de nationale ingangsexamens voor het hoger onderwijs. Je ziet op de foto ouders die staan wachten op de ingangspoort totdat hun zoon/dochter klaar is met het examen. Je moet daarbij weten dat ongeveer 9,7 miljoen studenten daarbij met elkaar in competitie gaan.
1. 2. 3. 4.
Het CIPO-model benadrukt deze vorm van nationale toetsing. Deze toetsen hebben een predictieve waarde voor de slaagkansen in het hoger onderwijs. Het gaat hier om een vorm van criteriumgerichte evaluatie. Het gaat hier om een vorm van performance toetsing.
Kies één van de volgende alternatieven: A. Alleen stelling 1 is correct. B. Alleen stelling 2 is correct. C. Alleen stelling 3 is correct. D. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 30 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Vraag 40 Lees het volgende uittreksel uit De Standaard van donderdag 12 januari 2011. Toetertest krijgt slechte punten De meerderheid van de kleuterscholen laat hun vijfjarigen dezer dagen de toetertest afleggen om te zien of de kinderen schoolrijp zijn. Maar de onderwijsnetten stellen de accuraatheid van de proef in vraag, zo meldt De Morgen. De toetertest is een test die meet of een kind rijp is om naar het eerste leerjaar te gaan. "Alle netten vinden de test voorbijgestreefd", zegt Ann Van Driessche van het Gemeenschapsonderwijs (GO). "Er is overleg geweest en we sporen scholen nu aan om geen toeters meer af te nemen." De test is niet alleen verouderd, hij is ook wetenschappelijke nonsens. "De toeters testen niet wat ze beweren te testen", aldus Steven De Laet, pedagogisch adviseur bij het Onderwijs van Steden en Gemeenten (OVSG), "en wat ze wel testen is niet relevant." De Laet probeert nu de scholen in zijn net de toetertest af te raden. "Als wij met onze visie komen, is dat een schok. Scholen geloofden rotsvast in de test en plots voelt het alsof we de poten onder hun stoel uitzagen. We hebben ook nog niet echt een alternatief, maar elke kleuterleidster volgt haar kleuters op de voet. Zo’n analyse zegt veel meer dan welke momentopname dan ook." Beoordeel nu de volgende stellingen in verband met dit krantenartikel: 1. 2. 3. 4.
De toetertest, waarvan sprake in dit uittreksel, blijkt een selectieve functie te hebben. De toetertest, waarvan sprake in dit uittreksel, blijkt een predictieve functie te hebben. De toetertest, waarvan sprake in dit uittreksel, blijkt een formatieve functie te hebben. De toetertest, waarvan sprake in dit uittreksel, blijkt een summatieve functie te hebben.
Kies één van de volgende alternatieven: A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is correct. Alleen stelling 2 is correct. Alleen stelling 3 is correct. Alleen stelling 4 is correct.
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 31 van 32
Studentennummer: ………………………………… Naam: …………………………………………
Even nadenken? •
Heb je bij alle vragen voldoende nagedacht over de kennisbasis bij kernbegrippen, theorieën en voorbeelden?
•
Heb je eventueel die kennisbasis wat gereconstrueerd aan de hand van schema’s of tabellen in dit antwoordboekje?
•
Heb je het juiste antwoord overgebracht op het roze scoreformulier? Bij ALLE vragen?
•
Heb je alles ook in het net overgeschreven in de tweede kolom?
•
Ben je niet vergeten op elk blad je studentennummer in te vullen?
31 januari 2011 - Examen eerste zittijd – Onderwijskunde
p. 32 van 32