TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE
& AUDIOLOGIE 31 e jaargang
-
nr. 1 - februari
2001 -
Afgiftekantoor Gent X
driemaandelijks
tijdschrift
TIJDSCHRIFT
VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE
Uitgave van de Opleidingen
Logopedie en Audiologie
Hogeschool Gent Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg
Oost-Vlaanderen
Lessius Hogeschool Antwerpen Katholieke Universiteit Leuven Universiteit Gent
REDACTIE
WETENSCHAPPELIJKE
H. Chantrain, ass. Psychologie, gegr. Log.
w. Brans,
C. Cornette, lic. en gegr. Logopedie
M. Claeys, lic. Orthopedagogiek
RAAD
gegr. Logopedie
P. Corthals, prof. dr. Logopedie en Audiologie
W. Damman, gegr. Logopedie
W. Decoster, dr. Logopedie en Audiologie
M. De Bodt, prof. dr. Medische wetenschappen
C. Hylebos, gegr. Logopedie M. Laureyns, gegr. Logopedie
Logopedie F. Debruyne, prof. dr. Otorinolaryngologie
M. Peleman, lic. en gegr. Logopedie
R. Kuhweide, dr. Otorinolaryngoiogie
L. Simoens, gegr. Logopedie J. Van Borsel, prof. dr. Neuroling., lic. Germ. Fil.
E. Manders, prof.
H. Van de Vreken, lic. Logopedie en Audiologie
F. Loncke, dr. Neurolinguïstiek,
en
lic. Orthopedagogiek
dr. Logopedie
R. Vandevoorde, gegr. Logopedie
R. Stes, lic. en gegr. Logopedie F. Van Besien, prof. dr. Germ. Filologie
J. Verstraete, lic. en gegr. Logopedie
P. Van Cauwenberge.
prof. dr. Otorinolaryngologie
P.Van de Heyning, prof. dr. Otorinolaryngologie
B. Vinek, dr. Logopedie en Audiologie
G. Van Maele, lic. en gegr. Logopedie A. van Wieringen, dr. Spraakcommunicatie
en Fonetiek
I. Zink, prof. dr. Logopedie en Audiologie
REDACTIE - SECRETARIAAT J. Van Borsel, UZ Gent 2 P1, De Pintelaan 185,9000
Gent (België).
Manuscripten aan dit adres in te zenden
ABONNEMENTEN -
-
België: De abonnementsprijs 390-0244540-58 Buitenland:
bedraagt
450
BEF per jaar (350
BEF
voor studenten) te betalen op rekening
van "Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie", Vossenholstraat
12, 9890 Gavere.
De abonnementsprijs bedraagt 600 BEF te betalen op rekening 390-0244540-58 van "Tijdschrift Logopedie en Audiologie" (Bank Brussel Lambert), Vossenholstraat 12,9890 Gavere (België).
voor
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het Tijdschrift voor Logopedie en Audiologie publiceert artikels i.v.m. preventie, diagnose, therapie van en experimenten omtrent spraak-, taal-, stem- ert gehoorproblemen en aanverwante gebieden. Ingestuurde manuscripten moeten getypt zijn met ruime spatie en kantlijnen. Bij acceptatie bezorgt de auteur de tekst op diskette of via e-mail
[email protected]. Verwijzingen in de tekst gebeuren door vermelding van de naam van de auteur(s), gevolgd door het jaar van publicatie. Bij elk artikel worden een Nederlandse
(eventueel ook Engelse) samenvatting gevoegd, enkele trefwoorden,
een alfabetisch gerangschikte bibliografie, alsook het correspondentie-adres. Beoordeling wordt door leden van het leescomité uitgevoerd. Bij publicatie ontvangt de eerste auteur gratis tien exemplaren. Overname van artikels wordt slechts toegestaan na schriftelijke overeenkomst De manuscripten moeten ISBN - 0304-4971
met de redactie.
gezonden worden naar het redactiesecretariaat.
TLA 2001 (31) - 1
REDACTIONEEL
Met dit nummer stapt het Tijdschrift
met de uitgeverij, runde op zijn eentje
voor Logopedie en Audiologie het nieu-
de hele administratie,
we millennium in. Ondertussen zijn we
schijnlijk nog veel meer dingen die de
aan de 31 e jaargang toe. Als een tijd-
uitgave van een tijdschrift met zich mee
schrift 30 jaar lang lezers heeft weten
brengt maar waar we nu zelf nog geen
te boeien, dan is dit gewoonlijk het re-
weet van hebben. Vorig jaar ging Geert
sultaat van veel inspanning. Iemand die
Van Maele met pensioen als lesgever
de afgelopen dertig jaar meer dan een
aan de opleiding logopedie en audiolo-
ruime bijdrage geleverd heeft, is Geert
gie
Van Maele. Hij was betrokken bij de op-
Oostende. Nu laat hij ook de redactie
richting van het Tijdschrift, hij publiceer-
van het Tijschrift voor Logopedie en
de artikels, bracht artikels aan, bracht
Audiologie aan anderen. Het schrijven
sponsors aan; als hoofdredacteur
her-
heeft hij nog niet verleerd, wel integen-
innerde hij aan de deadlines die ieder-
deel. Zijn eerste roman "De vier seizoe-
een altijd schijnt te vergeten (desnoods
nen van Mary" is een succes gewor-
op zondagmiddag
als het moest), hij
den. Een tweede roman is in voorberei-
waakte over de kwaliteit van de inzen-
ding. Uit naam van de hele redactie,
dingen, las de drukproeven na, zorgde
Geert, dank voor de inzet voor de lo-
een paar keer voor een nieuwe kaft en
gopedie en audiologie al die jaren. En
nieuwe lay-out; hij porde zijn redactiele-
het Tijdschrift
den aan om te publiceren, om bijdra-
Audiologie, we beloven er zorg voor te
gen te werven, om abonnementen
dragen.
te
van
de
en deed waar-
Hogeschool
voor
Brugge-
Logopedie
en
werven (om hun werk te doen, zeg maar). Hij onderhield ook de contacten
John Van Borsel
1
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2001 (31) -1 LOGOPEDISCHE INTERVENTIEMOGELIJKHEDEN BIJ NEUROLOGISCH VERWORVEN SLIKSTOORNISSEN Meyvaert Annelies
ABSTRACT
2. Opbouw van het proefschrift
Heden ten dage worden logopedisten steeds vaker geconfronteerd met de behandeling van patiënten met neurologisch verworven slikstoornissen. In dit artikel wordt gepoogd om een praktische leidraad voor logopedisten uit te werken, gericht op de behandeling van deze problematiek. Verschillende indelingen en categorieën werden gebruikt om alle behandelingsmogelijkheden op een duidelijke en bruikbare manier te kunnen inveniariseren. Afhankelijk van de stoornis en de fase van het slikken waarin deze stoornis optreedt, kan de logopedist op zoek gaan naar de meest geschikte interventiemogelijkheden.
2.1. Logopedische interventies: een indeling
1. Inleiding Na het doornemen van literatuur in verband met de behandeling van neurologisch verworven slikstoornissen, komt men tot de. vaststelling dat de behandeling van deze slikstoornissen veelzijdig is en dat de publicaties die hierop betrekking hebben, verspreid teruggevonden worden. Deze vaststelling en de groeiende vraag vanuit de praktijk naar een samenvalling van de verschillende interventiemogelijkheden, bracht ons tot de uitwerking van een praktische leidraad voor logopedisten, gericht op de behandel.ing van deze problematiek. Deze leidraad zou logopedisten in staat moeten stellen om, afhankelijk van de aard van de slikstoornis(sen), een verantwoorde keuze te maken uit het uitgebreide aanbod van interventiemogelijkheden.
2
2. 1. 1.
Verschillende indelingen en categorieën
Om te bepalen uit welke interventies onze behandelingen zullen bestaan, moeten vooraf enkele vragen beantwoord worden: • In welke fase van het slikken treden er problemen op? • Om welke problemen gaat het? Wanneer we nu de patiënt met zijn specifieke problemen analytisch bekijken, kunnen we de interventiemogelijkheden die hier mogelijks van toepassing zijn, systematiseren. In ons eindwerk probeerden we. dergelijke systematisering te bereiken door gebruik te maken van verschillende indelingen. Een eerste grote indeling is deze in compenserende en rehabiliterende therapieprocedures. Onder compensereridelherapieprocedures verstaan we deze illterventies die tot doel hebben om het slikken tijdens het oraal opnemen van voeding en vloeistoffen veiliger, gemakkelijker en efficiënter te laten verlopen. Door middel van rehabililerende lherapieprocedures daarentegen wordt rechtstreeks' ingewerkt op de bij het slikken betrokken structuren en wordt geprobeerd om de fysiologie van deze structuren te veranderen. Zowel de compenserende als de rehabiliterende therapieprocedures worden verder ingedeeld in verschillende categorieën. Deze categorieën zijn enerzijds gebaseerd op indelingen die we in de literatuur hebben gevonden, anderzijds op een persoonlijke indeling.
TLA 2001 (31) - 1 Compenserend
Rehabiliterend
1. Houdingsstrategieën 2. Sensorische stimulatie 3. Boluskarakteristieken 4. Snelheid van aanbieden 5. Plaatsing van de bolus 6. Boluscontroletechnieken 7. Willekeurige luchtwegbeschermende 8. Andere technieken 9. Externe manuele hulp 10. Hulpmiddelen 11. Cognitieve stimulatie 12. Intra-orale prothesen 13. Chirurgische ingrepen
1. Sensomotorische therapie 2. Rehabiliterende slikmanoeuvres
2. 1.2.
technieken
Wat verstaan we onder deze categorieën?
Comoenserende
theraoieorocedures
1) Houdingsstrategieën De houding is belangrijk om tot een vlotte inname van voedsel en drank te kunnen komen (Schaleh, 1984). Een goede houding vergroot de mogelijkheid van de patiënt om zichzelf te voeden, helpt bij de bescherming van de luchtweg en zorgt voor een maximaal comfort (Huckabee & Pelletier. 1999). De houdingsstrategieën worden verder opgesplitst in: • een optimale lichaamshouding, • faryngale houdingsaanpassingen. Enerzijds moet aandacht geschonken worden aan de lichaamshouding waarbij men rekening moet houden met de positie van romp en wervelkolom, hoofd, schouders, armen en benen. Anderzijds kan het zijn dat, omwille van het specifieke probleem, de houding van het hoofd moet veranderd worden. In dit geval spreken we van faryngale houdingsaanpassingen. Faryngale houdingsaanpassingen zouden het optreden van aspiratie in 75 tot 80% van de gevallen uitschakelen. Het gaat om specifieke hoofd- en nekhoudingen die een invloed uitoefenen op de bolusstroom en die de faryngale dimensies wijzigen (Huckabee & Pelletier, 1999; Logemann, 1998; Poertner & Coleman, 1998). Daarnaast kunnen ze de orale en faryngale transporttijden positief beïnvloeden en het verwijderen van bolusresten faciliteren (Logemann, 1998; 1997). Ze kunnen afzonderlijk of in combinatie gebruikt worden. Faryngale houdingsaanpassingen zijn: • hoofdflexie, • nekextensie, • hoofdrotatie, • hoofdlateroflexie, • zijlig.
2) Sensorische stimulatie Oraal-sensorische stimulatietechnieken versterken de sensorische input vóór een slikact en worden meestal gebruikt bij patiënten met slikapraxie, tactiele agnosie voor voedsel, vertraagde start van de orale fase, verminderde orale gevoeligheid of een vertraagde faryngale slikreflex (Poertner & Coleman, 1998; Logemann, 1999; 1998). Volgens Logemann (1998) kunnen ze zowel compenserend als rehabiliterend zijn. Ze zijn compenserend omdat ze onder de controle van de verzorger staan en de motorische controle van de slikact niet wijzigen. Ze kunnen gebruikt worden als onderdeel van een onderhoudsprogramma bij patiënten met ziekten van de motoneuronen, de ziekte van Alzheimer en andere degeneratieve processen. Ze zijn rehabiliterend omdat ze de timing van de slikact kunnen veranderen. Bij patiënten met een cerebrovasculair accident, een traumatisch hersenletsel of een andere aandoening waarbij verbetering kan verwacht worden, zijn de oraal-sensorische stimulatietechnieken rehabiliterend. Het doel is hier om de inzet van de orale fase van het slikken en het opwekken van de faryngale slikreflex te verbeteren en deze verbetering te behouden. 3) Boluskarakteristieken Wanneer een patiënt de normale dagelijkse voeding niet meer op een veilige manier kan innemen, moet men overschakelen op voeding die aangepast is aan de specifieke slikstoornissen. In dit geval spreken we van een dysfagiedieet. De belangrijkste boluskarakteristieken zijn consistentie en volume. Beide boluskarakteristieken moeten aangepast worden aan de specifieke slikproblemen. 4) Snelheid van aanbieden In het algemeen laat een tragere snelheid van aanbieden een grotere orale efficiëntie toe doordat de
3
TLA 2001 (31) - 1 patiënt meer tijd krijgt om de bolus te manipuleren. Bij patiënten met normale cognitieve mogelijkheden is het vaak voldoende om verbale instructies te geven in verband met de snelheid vàn voedingsinname. Andere interventies zijn echter vereist wanneer de patiënt onvoldoende cognitieve mogelijkheden heeft om verbale instructies op te volgen.
9) Externe manuele hulp De therapeut of de patiënt zelf faciliteert manueel en van buitenaf de gestoorde functie. Een onderscheid wordt gemaakt tussen: • kaakcontrole, • hoofd controle, • andere manuele hulp.
5) Plaatsing van de bolus Vooral patiënten met unilaterale parese of paralyse van de orale musculatuur of patiënten met unilaterale orale desensitiviteit kunnen hier voordeel uit halen. De bolus wordt bij aanvang van de orale fase op die plaats in de mond gelegd die ofwel meer gevoelig is of waar de orale musculatuur beter in staat is om de bolus te manipuleren. De plaatsing kan gebeuren met speciale hulpmiddelen of met lepel of vork (Huckabee & Pelletier, 1999) ..
10) Hulpmiddelen Deze worden vooral gebruikt om de zelfstandigheid bij de voedingsinname te vergroten en om de voedselinname te vergemakkelijken (beïnvloeden van het mondgedrag) (Bartolome et al.; 1993). Hulpmiddelen om het mondgedrag te beïnvloeden, worden onderverdeeld in hulpmiddelen in functie van het eten en drinken.
6) Boluscontroletechnieken Dit zijn technieken die de patiënt zelfstandig uitvoert en die dus zorgen voor een betere controle over de bolus wanneer zich problemen voordien met bolusvorming, boluscontrole en bolustransport in de orale en/of faryngale fase van het slikken. Boluscontroletechnieken zijn volgens Huckabee & Pelletier (1999): • afwisselen van vast en vloeibaar, • naslikken, • slurp en slik.tel-tot-drie techniek, • tongvegen 7) Willekeurige luchtwegbeschermende technieken Deze technieken worden gebruikt bij patiënten die een risico vertonen op aspiratie en hebben tot doel om rechtstreeks de laryngale componenten van het slikken aan te spreken. Omwille van de aard van enkele van deze technieken moet de patiënt over voldoende cognitieve mogelijkheden beschikken (Huckabèe .& Pelletier, 1999). Een onderscheid wordt. gemaakt tussen compenserende slikmanoeuvres en willekeurige luchtwegbeschermende technieken. Compenserendeslikmanoeuvres zijn: • supraglottisslik, • super-supraglottisslik. Andere luchtwegbeschermende technieken zijn: • faryngale expectoratie, • controleren van de stemkwaliteit. 8) Andere technieken Met behulp van deze technieken wordt de verstoorde functie van een bepaalde structuur (bijvoorbeeld tong, lippen, kaak) niet hersteld, maar letterlijk gecompenseerd. Deze categorie werd toegevoegd om er bepaalde interventies te kunnen in onderbrengen.
4
11) Cognitieve stimulatie Hiermee wordt vooral verbale'cueing bedoeld. De therapeut doet een beroep op de mentale mogelijkheden van de patiënt. Hoe dit gebeurt en in welke mate dit gebeurt, is afhankelijk van de aard van de behandeling en van de communicatieve en cognitieve toestand van de patiënt (palmer et al:, 1991). 12) Intra-orale prothesen Voor sommige patiënten is een intra-orale prothese een belangrijk compensatiemiddel om het slikken te verbeteren. Dit is vooral het geval wanneer blijkt dat de oefentherapieën geen resultaten opleveren. Een maxillo-faciaalprothetist is verantwoordelijk voor het construeren ervan (Maks-van der Veer, 1995). Intra-orale prothesen zijn: • buccale sulcus-eliminator, •. palatale heffer, • palata I augmentation (reshaping prosthesis). 13) Chirurgische ingrepen Wanneer de logopedische interventies (zowel compenserend als rehabiliterend) niet tot verbetering leiden, kunnen chirurgische ingrepen overwogen worden. De belangrijkste chirurgische ingrepen in functie van slikstoornissen zijn: • stèmbandmedialisatie, • myotomie van de musculus cricofaryngeus, • laryngale suspensie, • tracheale en oesofagale separatie.
Rehabiliterende
therapieprocedures
1) Sensomotorische therapie Sensomotorische oefeningen bestaan uit voorbereidende sensorische stimuli en oefeningen om de bewegingsomvang, de sensibiliteit, de kracht en de coördinatie van de orale of faryngale structuren te verbeteren (Logemann, 1998). We proberen de fijne of complexe bewegingen die van belang zijn tijdens het slikken, te herstellen (Langley, 1987).
TLA 2001 (31) ~ 1 Ook de oefeningen om tot een goede uitgangshouding te komen rekenen we hieronder. De sensomotorische therapie wordt ingedeeld in: • sensomotorische therapie voor hoofd, hals en schouders; • sensomotorische therapie voor kaakcontrole; • sensomotorische therapie voor de faCiale musculatuur; • sensomotorische therapie voor de wangspieren; • sensomotorische therapie voor de lippen; • sensomotorische therapie voor de kaak; • sensomotorische therapie voor de tong; • sensomotorische therapie voor het velum; • stimulatie van de slikreflex; • normaliseren van de wurgreflex; • afbouw van pathologische tongreacties; • afbouw van pathologische reflexen; • sensomotorische therapie voor stembandadductie; • sensomotorische therapie voor larynxelevatie. 2) Rehabiliterende slikmanoeuvres Deze slikmanoeuvres hebben tot doel om specifieke aspecten van de faryngale slikfysiologie onder willekeurige controle te plaatsen. De slikmanoeuvres die hieronder beschreven worden zijn rehabiliterend omdat ze de faryngale fysiologie wijzigen. Slikmanoeuvres vereisen een voldoende vermogen om instructies op te volgen en zijn dus niet geschikt voor patiënten met cognitieve beperkingen of met significante taalmoeilijkheden. Ook patiënten die snel moe zijn, kunnen moeite hebben om deze technieken goed uit te voeren aangezien een vrij grote spierinspanning gevraagd wordt (Logemann, 1998). Rehabiliterende slikmanoeuvres zijn: • Head-Iifting-manoeuvre, • Mendelsohn-manoeuvre, • Masako-manoeuvre, • krachtig slikken.
2.2. Behandelingsmogelijkheden fase van het slikken en per
per
Voorfase • Houdingsstoornissen van schouders hoofd en hals • Tactiele agnosfe voor voedsel
entof
Oraal-voorbereidende fase • Stoornissen in tonus, beweeglijkheid entof sensibiliteit van faciale entof wangspieren • Stoornissen in liptonus, -beweeglijkheid entof -sensibiliteit • Stoornissen in kaakbeweeglijkheid entof abnormale bewegingen • Stoornissen in tongkracht, -beweeglijkheid, beheersing, -sensibiliteit entofabnormale tongbeweginge"n Oraal-voorbereidende fase en orale transportfase • Algemeen verminderde of verhoogde sensibiliteit
orale
Orale transportfase • Stoornissen in tongkracht, -beweeglijkheid, -beheersing, -sensibiliteit entof abnormale tong bewegingen • Slikapraxie Faryngale fase • Stoornissen in de velofaryngale afsluiting • Vertraagde of afwezige slikreflex • Onvoldoende tongbasisretractie • Onvoldoende of vertraagde larynxelevatie • Onvoldoende larynxsluiting ter hoogte van de luchtwegingang • Onvoldoende larynxsluiting ter hoogte van de stembanden • Bilateraal verminderde farynxcontractie • Unilateraal verminderde farynxcontractie • Cricofaryngale disfunctie Oesofagale • Reflux
fase
stoornis Een slikact kan opgedeeld worden in verschillende fasen. In de literatuur vinden we verschillende indelingen. Wij hanteerden een indeling in 5 fasen: • voorfase, • oraal-voorbereidende fase, • orale transportfase, • faryngale fase, • oesofagale fase. Per fase werd vervolgens gezocht naar de meest frequent optredende slikstoornissen. In onderstaande tabel geven we weer welke stoornissen we in ons eindwerk opgenomen hebben.
Uiteindelijk werd per stoornis een overzicht opgesteld van alle behandelingsmogelijkheden. Telkens wordt hetzelfde schema gehanteerd. Elk schema bevat de indeling in compenserende en rehabiliterende therapieprocedures met de daarbijbehorende categorieën. De interventiemogelijkheden staan vetgedrukl. We willen dit verduidelijken aan de hand van het schema van de interventiemogelijkheden bij een vertraagde of afwezige slikreflex.
5
TLA 2001 (31) - 1 FARYNGALE
FASE: vertraagde
of afwezige
slikreflex
Problemen o Aarzelend slikken en verschillende pogingen moeten doen (De Bodt, s.a.). o De patiënt vindt het moeilijk om vloeistoffen te slikken (Logemann, 1998). o Gevaar voor penetratie en aspiratie vóór het slikken doordat voedsel in de valleculae, in de sini pyriformes of in de open luchtweg terechtkomt tijdens de vertraging (Logemann, 1998; Poertner & Coleman, 1998). Therapie Comoenserende theraoieorocedures 1. Houdingsstrategieën o Optimale lichaamshouding o Faryngale houdingsaanpassingen ... Hoofdflexie tijdens het slikken (Maks-van der Veer, 1995; Huckabee & Pelletier, 1999; Martin, 1994; Bartolome et al., 1993; De Bodt, s.a.; Poertner & Coleman, 1998; Logemann, 1999; 1998). 2. Sensorische stimulatie Aanbieden van een bolus met een sterkere smaak (Poertner & Coleman, 1998) . Aanbieden van een bolus met een lagere of hogere temperatuur (Poertner & Coleman, 1998) . Aanbieden van een bolus met prikkelende textuur (poertner & Coleman, 1998) . Aanbieden van een bolus met een specifiek volume (Logemann, 1998) . Neerwaartse druk op de tong geven (Maks-van der Veer, 1995) . Thermaal-tactiele stimulatie (Logemann, 1998) . Zuig en slik (Maks-van der Veer, 1995; Logemann, 1999; 1998) . 3. Boluskarakteristieken o Volume Het volume van de bolus beperken (Martin, 1994; Huckabee & Pelletier, 1999; Logemann, 1998) . o Consistentie Ingedik1e vloeistoffen of halfvast dikker voedsel zijn aangewezen. Dun-vloeibare voedingsmiddelen moeten vermeden worden (Logemann, 1999; Martin, 1994; De Bodt, s.a.). 4. Snelheid van aanbieden ' ... Voldoende tijd geven tussen twee slikacts in (Logemann, 1998). 5. 'Plaatsing van de bolus 6. Boluscontroletechnieken ... Tel-tot-drie techniek (Huckabee & Pelletier, 1999; Logemann, 1998). 7. Willekeurige luchtwegbeschermende technieken o Compenserende 'slikmanoeuvies " ... Supraglottisslik (Logemann, 1999; De Bodt, s.a.; Martin, 1994; Huckabee & Pelletier, 1999). o Andere luchtwegbeschermende technieken ... Stemkwaliteit controleren (Huckabee ,& Pelletier, 1999). 8. Andere technieken . 9. Externe manuele hulp o Hoofdcontrole o Kaakcontrole o Andere manuele hulp ... Druk op het tongbeen geven (Jansonius-Schultheiss et al., 1991). 10. Hulpmiddelen 11. Cognitieve stimulatie 12. Intra-orale prothesen 13. Chirurgische ingrepen
... ... ......... ... ...
... ...
Rehabiliterende theraoieorocedures 1. Sensomotorische therapie ... Stimulatie van de slikreflex (Maks-van der Veer, 1995; Logemann, Martin, 1994; Huckabee & Pelletier, 1999; Poertner & Coleman, 1998). 2. Rehabi/iterende s/ikmanoeuvres
6
1999; De Bodt, s.a.;
TLA 2001 (31)-1 ,
I i
Niet alle vermelde interventiemogelijkheden zullen geschikt zijn voor een bepaalde patiënt. De logopedist moet hier een verantwoorde selectie maken om optimaal tegemoet te komen aan de individuele noden van de patiënt. De therapeut moet zich dus telkens vragen stellen zoals: • In hoeverre zijn interventiemogelijkheden te combineren? (afwegen van de voor- en nadelen) • Hoe reageert. die bepaaide patiënt op deze techniek? • Over welke cogm'tieve mogeiijkheden beschikt de patiënt?
3. Conclusie Een groot aantal therapeutische mogelijkheden gericht op de behandeling van neurologisch verworven slikstoornissen, werd verzameld en vertaald, gesitueerd in een theoretische achtergrond en gesystematiseerd. Enerzijds komt men hiermee tegemoet aan de vraag vanuit de praktijk naar een Inventarisatie van de interventiemogelijkheden. Anderzijds leidt deze benadering tot een betere integratie van al deze interventies in de dagelijkse praktijk en zal tenslotte ook bijdragen tot het bevorderen van de kwaliteit van het logopedisch handelen.
Bartoiome, G. (1998), Methoden der funktionellen Dysphagietherapie (FDT) und deren Effektivität. Die Sprachheilarbeit 43 (6) 311-320. Beckers, D. et al. (1998), Het PNF-concept in de praktijk. 3e geheel herziene druk. Maarssen: Elsevier / De Tijdstroom. Billiet, L. (1999), Dysphagie. Brugge: Campus SintMichiel. (cursus KHBO opleiding logopedie). Buchholz, DW. en Robbins, J.R. (1997), Neurologic Diseases Affecting Oropharyngeal Swallowing. In: Periman, AL en Schulze-Delrieu, K.. (eds.) Deglutition and lts Disorders: Anatomy, Physiology, Clinical Diagnosis, and Management. San Diego (etc.): Singular Publishing Group, 319. Buckley, J.E. et al. (1976), Feeding Patients with Dysphagia. Nursing Forum 15 (1) 69-85. Carr, J.H. en Shepherd, R. (1982), Fysiotherapie bij hersenaandoeningen. Lochem: De Tijdstroom. Davies, . P.M. (1994), Starting Again: Early Rehabilitation after Traumatic Brain Injury or other severe Brain Lesion. Berlin (etc.): Springer-Verlag.
4. Verwijzing naar gewenst vervolgonderzoek
De Bodt, M. et al. (s.a.), Slikproblemen: Adviezen voor hulpverleners. s.l.: s.n. (brochure Nutritica).
In dit artikel wordt een ruim aanbod van interventiemogelijkheden voor de behandeling van patiënten met neuroiogisch verworven slikstoornissen aangeboden. Bij een aantal technieken kan men zich echter de vraag stellen in hoeverre ze bij deze populatie verantwoord zijn. Uiteraard moet daarbij opnieuw rekening gehouden worden met de patiënt zelf en met de specificiteit van zijn of haar stoornis(sen). Bepaalde technieken zullen waarschijnlijk meer aangewezen zijn of zullen sneller resultaat opleveren dan andere. Het lijkt dan ook interessant om verder onderzoek te doen naar de effectiviteit van de beschreven interventiemogelijkheden op een grotere populatie.
De Bodt, M. (s.a.), Slikstoornissen. s.l.: S.n. (niet gepubliceerde nota's). Ergun, GA en Kahrilas, P.J. (1997), Medical and Surgical Treatment Interventions in Deglutitive Dysfunction. In: Perlman, AL en Schulze-Delrieu, K. (eds.) Deglutition and lts Disorders: Anatomy, Physiology, Clinical Diàgnosis, and Management. San Diego (etc.): Singular Publishing Group, 463.
Literatuurlijst
Fujiu, M. en Logemann, JA (1996), Effect of a Tongue-Holding Maneuver .on Posterior Pharyngeal Wall Movement During Deglutition. American Journalof SpeechLanguage Path%gy 5 (1) 23-30.
Bartoiome, G. et al. (1993), Diagnostik und Therapie neurologisch bedingter Schluckstörungen. Stuttgart: Gustav Fisher Verlag.
Grypdonck, J. (s.a.), Neurogene slikstoornissen. s.i.: s.n. (onuitgegeven nota's).
7
TLA 2001 (31)-1 Huckabee, M.L. en Pelletier, C.A. (1999), Management of Adult Neurogenic Dysphagia (Dysphagia Series).' San Diego (etc.): Singular Publishing Group. Jansonius-Schultheiss, K. et al. (1991), Afwijkende mondgewoonten: Inleiding onderzoek en behandeling. 5e geheel herziene uitgave, Leuven (etc.): Acco. Johnson, E.R. (1997), Evaluation for Dysphagia in Neurogenic Disorders. In: Leonard, R. en Kendali, K. Dysphagia Assessment and Treatment Planning: A Team Approach (A volume in the Dysphagia Series). San Diego (etc.): Singular Publishing Group, 29. Lambert, J.J. (1990), Dysartrie deel 2: Dysartrie bij volwassenen (Logopedie-reeks). s.i.: J. Lambert. Langley, J. (1987), Working with Swallowing Disorders. Bicester, Oxon: Winslow Press. . Lazarus, C. en Logemann, J.A.(1987), Swallowing Disorders in Closed Head Trauma Patients. Archives of Physical .Medicine Rehabilitation 68 (2) 79-84.
and
Leonard, R. et al. (1997). The Treatment Plan, In: Leonard, R. en KendalI, K. Dysphagia . Assessment and Treatment Planning: A Team Approach (A volume in the Dysphagia Series). San Diego '(etc.): Singular Publishing Group, 181, Logemann, JA (1994), Rehabilitation ot Oropharyngeal Swallowing Disorders. Acta otorhin04aryngologica belgica 48 (2) 207-215. Logemann, JA (1995), Dysphagia: Evaluation and Treatment, Folia Phoniatrica et Logopaedica 47 (3) 140-164. Logemann, JA (1997), Therapy tor Oropharyngeal Swallowing Disorders. In: Perlman, A.L. en Schulze-Delrieu, K. (eds.) Deglutltion and lts Disorders: Anatomy, Physiology, 'Clinical Diagnosis, and Management. San Diego (etc,): Singular Publishing Group, 449. Logemann, JA (1998), Evaluation and Treatment ot Swallowing Disorders. Second Edition. Austin, Texas: Pro-ed. Logemann, JA (1999), Behavioral Management tor Oropharyngeal Dysphagia. Folia- Phoniatrica et Logopaedica 51 (4-5) 199-212.
8
Maks-van der Veer, S. (1995),Slikken in beweging: de multidisciplinaire benadering van orotaryngale slikstoornissen na oncologische ingrepen in het hootd- en halsgebied. Lisse: Swets & Zeitlinger, Martin, B.J.W. (1994), Treatment ot Dysphagia in Adults. In: Cherney, L.R. Clinical Management ot Dysphagia in Adultsand Children. Second edition. Gaithersburg, Maryland: Aspen Publishers, 153. Morrell, R.M. (1992), Neurologie Disorders ot Swallowing. In: Groher, M.E. (ed.) Dysphagia: Diagnosis and Management. Second edition. Boston (etc.): ButterworthHeinemann, 31. O'SuIIivan, N. (1995) Dysphagia Care: Team Approach, With Acute and Long. Term Patients. Second edition. Burr Ridge (etc.): Sammons. Palmer, J.B. et al. (1991) Role ot Radiology in Rehabilitation ot Swallowing. In: Jones, B. en Donner, MW. (eds.) Normal and Abnormal Swallowing: Imaging in Diagnosis and Therapy. New Vork (etc.): Springer-Verlag, 215. Poertner, L.C. en Coleman, R.F.(1998), Swallowing Therapy in Adults. In: Plant, R.L. en Schechter, G.L. (guest eds.) The Otolaryngologic Clinics of North America: Dysphagia in Children, Adults and Gèriatrics 31 (3) 561-
579.
.
Schaleh, F.' (1984), . Schluckstörungen und Facialislähmung: Therapeutische Hilten. Stuttgart (etc.): Gustav Fisher Verlag. Shin, T. et al. (1999),Surgical Treatment for Dysphagia ot Neuromu5cular Origin. Folia Phoniatrica et Logopaedica 51 (4-5) 213219. Shanagan, T.K. et al. (1993) Chin-Down Posture Effect on Aspiration in Dysphagic Patients. Archives of Physical Medicine bi/itation 74 (7) 736-739.
and Reha-
Silverman, E.H. en Eltant, I.L. (1979), Dysphagia: An Evaluation and Treatment Program for the Adult. The American Journalof Occupational Therapy 33 (6) 382-392.
TLA 2001 (31) - 1 Steelel, J.S. (1981), Dysphagia Rehabilitation tor Neurologically Impaired Adults. Spring/ield, IlIinois: Charles C Thomas.
Welch, M.V. et al. (1993), Changes in Pharyngeal Dimensions Effected by Chin Tuck. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation
74
(2) 178-181. Tresher, J.C. en Kehoe, EA (1992) Working with Swallowing Disorders: A Multidisciplinary Approach. Tucson, Arizona: Communication Skill Builders. . Vreugde, S. (1994), Nutritional Aspects ol Dysphagia. Acta oto-rhino-Iaryngologica belgica 48 (2) 229-234.
Dit artikel is gebaseerd op een inzending voor de SLF-prijs 2000 van de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende.
Correspondentie:
_
Meyvaert Annelies, Irisstraat 10, 8020 Oostkamp.
9
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2001 (31) -1 LEESPROBLEMEN VOORSPELLEN OP BASIS VAN EEN BEPERKTE LEESTRAINING IN DE DERDE KLEUTERKLAS Heidi Van Nieuwenhuyze, Sofie Willems
De mate waarin kinderen, voor ze aan het eigenlijke leesonderricht beginnen, beschikken over een fonologisch bewustzijn en over letterkennis, is een graadmeter voor het al of niet ontwikkelen van leesproblemen op het einde van het eerste leerjaar. Wij onderzochten of het geven van een leestraining met het programma "Ik Mik Loreland" (Stichting Teleac/NOT). gemeten door een grafementest, beter leesproblemen kon voorspellen dan een test op fonologische vaardigheden. De experimentele groep bestond uit 14 zesjarige kinderen (6 jongens, 8 meisjes) die in de derde kleuterklas de leestraining "Ik Mik Loreland" kregen. De controlegroep bestond uit 16 zesjarige kinderen. Uit het onderzoek blijkt dat de combinatie van de resultaten van de training en de test voor het fonologisch bewustzijn een significante predictieve waarde hebben. In de rand van het onderzoek wordt de relatie tussen het fonologisch bewustzijn en het leren lezen besproken.
INLEIDING In de literatuur zijn jarenlang tal van artikels verschenen die de predictieve en preventieve waarde van het fonologisch bewustzijn ten aanzien van het leren lezen beschrijven (o.m. Kappers, in: Bakker en Van der Vlught, 1989; Hurford e.a., 1994). In de literatuur splitst men het fonologisch bewustzijn op in twee deeldomeinen: het fonologisch bewustzijn en het foneembewustzijn (Wood en Terrel, 1998; Smith, Simmons en Kameenui, in: Simmons en Kameenui, 1998). Deze opdeling gebeurt op basis van een fonologische unit, dit is een klankgroep, een syllabe of een foneem. De fonologische units klankgroep en syllabe behoren tot het fonologisch bewustzijn, de fonologische unit foneem behoort tot het foneembewustzijn. De twee deeldomeinen kunnen onderzocht worden via specifieke taken. De vaardigheid om een woord auditief te analyseren in lettergrepen, behoort tot
10
het fonologisch bewustzijn. Het auditief analyseren in fonemen is een taak die behoort tot het foneembewustzijn. Het fonologisch bewustzijn wordt ontwikkeld alvorens een kind leert lezen. Het foneembewustzijn daarentegen wordt pas ontwikkeld tijdens het leesproces. Lundberg (in: Hulme en Snowling, 1994) beweert dat het foneembewustzijn kan ontwikkeld worden door een specifieke training zonder dat een kind leert lezen. Men heeft het foneembewustzijn vaak als de beste voorspeller voor leesproblemen aanzien, maar de laatste jaren is er hierin een wending gekomen. Men gaat nu steeds meer en meer het foneembewustzijn combineren met de letterkennis om leesproblemen te voorspellen (o.m. Bradieyen Bryant, in: Dumont en Nakken, 1983; Muter, in: Hulme en Snowling, 1994). Beide voorwaarden afzonderlijk zouden een invloed hebben op het beginnend lezen, maar men is ervan overtuigd dat het samen aanbieden van deze vaardigheden een meer effectieve waarde heeft. Hatcher, Hulme en Ellis (1994) stellen dat het trainen van de auditieve analyse gecombineerd met de letterkennis de beste preventieve waarde.heeft. In dit onderzoek gaan we na of de leestraining, Ik Mik Loreland (Teleac/NOT, Nederlandse Onderwijs Televisie) gegeven in de derde kleuterklas een betere voorspellende waarde heeft dan de resultaten op een test voor fonologische vaardigheden. De kleuterleidster van een school uit Erembodegem gebruikt met succes deze training om te voorspellen welke kinderen leesproblemen zullen hebben in het eerste leerjaar.
METHODE Subjecten De onderzoeksgroep bestond uit 30 kinderen (11 jongens, 19 meisjes) uit twee scholen in Oostvlaanderen (Erembodegem en Haaltert).
TLA 2001 (31) - 1 De experimentele groep bestond uit 14 kinderen. Deze kinderen kregen gedurende hun derde kleuc terjaar de video van 'Ik Mik Loreland' te zien. De controlegroep werd gevormd door 16 kinderen van het eerste leerjaar van een andere school. De kinderen hadden in hun derde kleuterklas niet genoten van een speciale leesstimulatie zoals de video van "Ik mik Loreland".
Procedure De kinderen werden drie keer getest: juisi vo.or de aanvang van het leesonderricht, na 5 maanden leesonderricht (krokusvakantie) en na 7 maanden leesonderricht (paasvakantie). De testafnames vonden steeds plaats binnen de schooluren en elk kind werd individueel getest. De experimentele groep werd voor het eerst onderzocht in mei van de derde kleuterklas, dit dus nadat de kinderen een volledig jaar gewerkt hadden met 'Ik Mik Loreland' en nog voor ze met het eigenlijke leesonderricht gestart waren. Bij. dit onderzoek werden de grafementoets van het Cito leerlingenvolgsysteem (Instituut. voor toetsontwikkeling, 1996) en de DAS. (De Backer, Talloen en Van Laethem, 1991) afgenomen. De resultaten van de DAS. worden in wat volgt DAS. 1 genoemd. De eerste testafname van de controlegroep gèbeurde met dezelfde tests. De afname. gebeurd!l nu wel begin eerste leerjaar omwille van prak1ische redenen. Dit heeft echter weinig of geen invloed op de resultaten, want de kinderen waren ook nog niet gestart met het eigenlijke leesonderwijs en vielen nog binnen dezelfde normgroep van de DAS .. Een tweede testing gebeurde begin februari van het eerste leerjaar. Beide groepen werden getest met de EMT-A (Brus en Voeten, 1999) en de Klepel-A (Van de Bos, Spelberg, Scheepstra en De Vries, 1993) om hun leesniveau te bepalen. Eind maart (na zeven maanden leesonderricht) vond de laatste testafname plaats. De twee groepen werden getest met de EMT-B (Brus en Voeten, 1999), Klepel-B (Van de Bos, SpelQerg, Scheepstra en De -_Vries, 1993), de individuele leeskaart 1min30 - A midden eerste leerjaar (Oudal, 1990), een leestekst AVI-niveau 2 (speciale leesbegeleiding, Malmberg) en opnieuw de DAS ..ln wat volgt spreken we over DAS. 2.
Materialen 'Ik Mik Lore/and' (Stichting Teieac/ NOT Nederlandse Onderwijs Te/evisle) 'Ik Mik Loreland' is een serie in het kader van het
aanvankelijk onderwijs. Deze serie bestaat uit 20 programma's gekaderd in één groot verhaal. Het programma is bestemd voor kinderen die starten met het aanvankelijk leesonderwijs (eerste leerjaar), voorde oudste kleuters die in letters en woorden geïnteresseerd zijn of voor -oudere kinderen met een lees- en taalachterstand en voor kinderen uit het speciaal onderwijs. Naast aanvankelijk lezen komen ook taalbeschouwing en taalvaardigheden zoals spreken, schrijven en luisteren aan bod. Men gaat ervan uit dat deze training kinderen kan stimulerentot een betere leeshouding en een aanzet kan zijn tot het vergroten van hun leesvaardigheid. Bij de -uitwerking van de programma-inhouden is rekening gehouden met de -intuïtieve kennis van -de geschreven taal die bij veel kinderen aanwezig is (ontluikende geletterdheid). Het technisch lezen en het begrijpend -lezen krijgen evenveel aandacht. Via het medium televisie heeft men ook de kans om het visuele schriftbeeld en het auditieve woordbeeld tegelijkertijd aan te bieden. De experimentele groep werkte bijna dagelijks ongeveer 30 minuten met dit programma. DEi kinderen bekeken samen met de juf de video. Nadien vroeg de "juf hen welke nieuwe woorden ze gezien hadden en de kinderen mochten ook spon. taan vertellen over-het verhaal. Tenslotte kon ieder kind om beurt een woord maken met de.houten letters en moesten de andere kinderen raden weik woord er gemaakt was. Er waren echter geen consequenties aan verbonden, ieder kind haalde uit het programma wat hij zelf kon of wou. De ene was enkei geïnteresseerd in het verhaal, de andere kreeg echt interesse-voor lette rs en woorden.
'OA.S: (Onderzoek naar de auditieve functies discriminatie, analyse en synthese - De Backer, Tal/oenen Van Laethem, 1991) De DAS. is geïnspireerd op het. Curriculum Schoolrijpheid Deel 11A. In den Kleef. - Het is sa' mengesteld op initiatief van het revalidatiecentrum te Zottegem. Het onderzoek is opgebouwd uit verschillende proeven/subtests voor auditieve discriminatie, analyse en synthese. Wij wilden met deafname een beeld krijgen van het fonologisch bewustzijn van de kinderen_
'Grafementoets van het Cito leerlingenvolgsysteem' (Instituut voor Toetsontwikkeling, 1996) Kennis van grafemen is een belangrijke deelvaardigheid van het technisch lezen. Binnen het aanvankelijk leesonderwijs moeten kinderen in relatief korte tijd een groot aantal grafemen leren. Met behulp van de grafementoets kan exact worden vastgesteld welke grafemen een leerling wel kent en welke niet.
11
TLA 2001 (31) - 1 'EMT' (Eén-minuut-test, Brus en Voeten, herwerkte uitgave, 1999) De EMT is een genormeerde toets voor snelheid en accuratesse bij het lezen van woorden. De test meet het technisch correct lezen van losse woorden. Er is geen contextgebruik. De EMT is oorspronkelijk niet bedoeld voor kinderen van het eerste leerjaar. Wij gebruiken deze test wel in het eerste leerjaar omdat wij ons enkel baseren op de ruwe scores. 'De Klepel' (Van den Bos, Spelberg, Scheepstra en De Vries, 1993) De Klepel is een test voor het meten van de decodeervaardigheid bij het lezen van pseudo-woorden. Als uitgangspunten nam men het eenvoudig leesmodel volgens Van den Bos (1991, 1992) en de dual-route theorie i.v.m. lezen (lexicale procedure fonologische procedure, Coltheart, 1978; 1980). Er bestaat ook een A en een B vorm. Bij de constructie van deze test is uitgegaan van de EMT.
Een duo-testafname van de Klepel en de EMT is niet alleen geschikt voor.een 'niveau-bepaling' van het lezen van losse woorden. De' duo-testafname kan eveneens helpen om leesproblemen beter te diagnosticeren en richting te geven aan de behandeling. 'Leeskaart 1min30 A-vorm' (Oudal, 1990) De leeskaart is een leestest die de technische leesvaardigheid meet. De test wil nagaan hoe goed een leerling in staat is om losse woorden hardop te lezen. De test bestaat uit 90 woorden gerangschikt in stijgende moeilijkheidsgraad. De test maakt het mogelijk een leerling vergelijkend te situeren en te beoordelen op het bereikte leespeil. 'Tekst uit Speciale leesbegeleiding' (Malmberg) Uit het programma. Speciale Leesbegeleiding (Malmberg) gebruikten wij een leestekst AVI-niveau 2. We lieten de kinderen gedurende twee minuten deze tekst lezen en telden het aantal juist gelezen woorden:
Onderzoeksvragen In deze studie wilden we drie onderzoeksvragen beantwoorden. 1. Wordt het fonölogisch bewustzijn beïnvloed door de leestraining? 2. Heeft de leestraining (waarvan het effect gemeten wordt met een grafementoets) een betere voorspellende waarde dan de resultaten van de DAS.
12
(fonologische vaardigheden) op het leren lezen? 3. Wat is de relatie tussen auditieve discriminatie, analyse, synthese en het leren lezen?
RESULTATEN 1. Wordt het fonologisch bewustzijn beïnvloed door de leestraining? In ons onderzoek wordt het fonologisch bewustzijn gemeten door een test voor fonologische vaardigheden, namelijk de DAS .. Wanneer we deze resultaten vergelijken ten opzichte van de normgroep komt dit overeen met resp. percentiel 10, 20-25 en 30. Onze totale onderzoeksgroep scoorde dus algemeen zwak op deze test. Tabel 1: gemiddelde resultaten op de OA.S. (totale onderzoeksgroep: n = 30)
Discriminatie Analyse Synthese
M 31.11 27.72 28.44
(SD) (8.88) (6.44) (8.81 )
F(1,30) 0.27 2.44 0.61
Om na te gaan of de leestraining een Invloed had op de resultaten van de DAS. werd een MANOVA uitgevoerd met het al dan niet krijgen van leestraining (training, geen training) als onafhankelijke variabele en de ruwe scores van de discriminatiel , analysel en synthesel op de DASl als afhankelijke variabelen. Op het multivariate niveau was de MANOVA niet significant (F(3,28)= 0.81, p= NS).
2. Heeft de leestraining een betere voorspellende waarde dan de resultaten van de D.A.S. op het leren lezen? Om de voorspell8'nde waarde van de leestraining te onderzoeken, moeten we eerst nagaan hoe we het effect van de leestraining kunnen meten. In ons onderzoek gebruikten wij hiervoor de grafementoets van het Cito Leerlingenvolgsysteem (resultaat zie tabel 2). Om na te gaan of men met de grafementoets inderdaad het effect van de leestraining kan meten, werd een ANOVA uitgevoerd met als onafhankelijke variabele het al dan niet krijgen van de leestraining (training, geen training) en als afhankelijke variabele de ruwe scores op de grafementoets van het Cito leerlingenvolgsysteem (Instituut voor toetsontwikkeling, 1996).
TLA 2001 (31)We vonden een trend van effect van de leestraining op de grafementoets (F(1,30)= 2.91, p= .098). Gezien de lage power van deze studie is het vinden van een trend een belangrijk resultaat. In het verder verloop van ons onderzoek gebruikten wij de grafementoets als effect van de leestraining. Tabel 2: effect van de leestraining op de grafementoets
M (SD)
Training 9.77 (6.72)
Geen training 4.67 (8.28)
F(1,30) 2.91 ~
• p= 0.98
Omdat onze proefgroep 'te klein was, werd er via een Principale Component. Analyse gezocht naar een interne Factorstructuur van de.data op de leestoetsen EMT - A en de Klepel - A. Eén leesfactor werd bekomen, die 93.56% van de gemeenschappelijke variantie verklaarde. Elke leerling kreeg een score op deze leesfactor, die we in de verdere bespreking leesfactor 1 noemen. Ook bij de tweede testperiode werd deze procedure uitgevoerd. Opnieuw werd .er via een Principale Component Analyse gezocht naar een interne Factorstructuur van de EMT-B, Klepel-B, de 1min30 en de leestekst. Eén leesfactor werd bekomen, die 85.78% van de gemeenschappelijke variantie verklaarde. Elke leerling kreeg een leesscore op deze leesfactor, die we in de verdere bespreking leesfactor 2 noemen. Om een antwoord te krijgen op de tweede onderzoeksvraag voerden we een regressieanalyse uit met als onafhankelijke variabelen de grafementoets en de resultaten op de discriminatie 1, analyse 1 en synthese 1 van DAS1 en als afhankelijke variabele leesfactor 1. De multipele regressie was significant. We bekwamen een verklaarde variantie van R2 =.29; F(4,20)=3.49, p<.05.' Op univariate niveau (zie tabel 3) bekwamen we significante partiële correlaties voor de discriminatie (B=.50, t=2.21, p<.05), terwijl we geen significante partiële correlaties vonden voor de grafementoets (B=.26, t=1.27, p=NS), analyse. (B=.22, t=1.04, p=NS) en voor synthese (B=-.21, t=-.83, p=NS).
Tabel 3: Regressieanalyse onafhankelijke variabelen grafementoets discriminatie 1 analyse 1 synthese 1
1
eerste testperiode afhankelijke variabele = leesfactor 1
.26 .50 • .22 -.21
Dezelfde' analyse werd uitgevoerd na de derde testprocedure. We.wilden hiermee nagaan of er een verschil merkbaar was na nog twee maanden leesonderricht. Opnieuw kozen we als onafhankelijke variabelen de grafementoets en de resultaten op discriminatie1, analyse1 en synthese1 van de DAS1, maar met als afhankelijke variabele leesfactor 2. De multipele regressie was significant. We bekwamen een verklaarde variantie van R2= .33; F(4,19)=3.77, p<.05. Op het univariate niveau (zie tabel 4) bekwamen we significante partiële correlaties voor de discriminatie (B=.68, t= 2.50, p<.05), terwijl we een trerid vonden voor synthese (B=-.47, t=-.1.76, p=.095) en voor de grafementoets (B=.35, t=1.87, p=.077), we vonden echter geen significante partiële correlaties voor analyse (B=.19, t= .91, p=NS). Tabel 4: Regressieanalyse onafhankelijke variabelen grafementoets discriminatie 1 analyse 1 synthese 1
tweede testperiode afhankelijke variabele = leèsfactor 2
.35 .68 • .19
.
-.47
3. Wat is de relatie tussen de auditieve discriminatie, de analyse, de synthese en het leren lezen? Om een antwoord te krijgen op onze derde onderzoeksvraag voerden we een regressieanalyse uit met als onaihankelijke variabelen de resultaten van discriminatie1, analyse1 en synthese1 en als afhankelijke variabele leesfactor 1 (tabel 5). De multipele regressie was significant (F(3,25)=4.53, p<=.01). We bekwamen significante partiële correlaties voor discriminatie (B=.49, t=2.18, p<.05), terwijl we geen significante partiële correlaties vonden voor analyse (B=.24, t=1.14, p=NS) en voor synthese (B=-.04, t=-.18, p=NS).
13
TLA 2001 (31)-1 Tabel 5: Regressieanalyse onafhankelijke variabelen discriminatie 1 analyse 1 synthese 1
eerste testperiode afhankelijke variabele = leesfactor 1
.49' .24 -.04
Dezelfde analyse uitgevoerd met als afhankelijke variabele leesfactor 2 leverde gelijkende resultaten op (tabel 6). De multipele regressie was opnieuw significant (F(3,24)=3.73, p<.05). We vonden opnieuw significante partiële correlaties voor discriminatie (B=.72, t=2.55, p<.05). terwijl we geen significante partiële correlaties vonden voor analyse (B=.15, t=0.68, p=NS) en voor synthese (B=-.33, t=-1.21, p=NS). Tabel 6: Regressieanalyse
tweede testperiode ,
onafhankelijke variabelen discriminatie 1 analyse 1 synthese 1
afhankelijke variabele = leesfactor 2
.72' .15 -.33
Als we echter ook eens de resultaten op de discriminatie, synthese en analyse van DAS. 2 (= onafhankelijke variabelen) bekijken ten opzichte van de tweede leesresultaten (leesfactor 2 = afhankelijke variabele) bekwamen we een significante multipele regressie. We bekwamen een verklaarde variantie van R2=.43; F(3,21): 7.03, p<.005. Op univariate niveau (zie tabel 7) bekwamen we significante partiële correlaties voor de analyse (B=.55, t=2.07, p<=.05), terwijl we geen significante partiële correlaties vonden voor discriminatie (B=.02, t=.14, p=NS) én voor synthese (B=.17,t= ..67, p=NS). Tabel 7: Regressieanalyse onafhankelijke , variabelen discriminatie 2 analyse 2 synthese 2
tweede te~tperiodè afhankelijke variabele = 'Ieesfactor 2
.02 .55' , .17
BESPREKING In antwoord op onze eerste onderzoeksvraag of onze leestraining de resultaten van de DAS. beïnvloedt, kunnen we stellen dat er geen enkele invloed bleek te zijn. Dit betekent voor ons een uitzuivering van onze voorspelling van de leesscores op basis van de DAS .. Mocht de training toch een
14
significante invloed gehad hebben, dan zou de voorspelling op basis van de resultaten van de DAS. niet valide geweest zijn. Anderzijds bekomen we tegenstrijdige resultaten met de literatuur waarin men beweert dat het fonologisch bewustzijn mede ontwikkeld wordt door het leren lezen (o.m. Muter, in: Hulme en Snowling, 1994). Op de tweede onderzoeksvraag vonden we een negatief antwoord. Uit de analyse van de resultaten bleek dat de leestraining, gemeten door de grafementest, geen betere voorspeller is dan de resultaten op de DAS .. Wat de fonologische vaardigheden betreft, bleek enkel de discriminatie een significante correlatie te hebben met het leren lezen en dit zowel met de eerste als de tweede leesresultaten. Uit analyse van de resultaten van de tweede testprocedure vonden we een trend voor synthese en de grafementoets. Dit schijnt er op te wijzen dat er een verschuiving in de belangrijkheid van de verschillende factoren plaatsvindt. Verder onderzoek moet dit bevestigen. Uit de regressieanalyse bleek dat de combinatie van de fonologische vaardigheden en de leestraining een betere voorspellende waarde had dan beide afzonderlijk. Wat de relatie tussen auditieve discriminatie, analyse, synthese en het leren lezen betreft, vonden we enkel dat de resultaten van discriminatie 1 significant correleren met het leren lezen. Deze bevindingen staan in contrast met hetgeen wij vinden in de door ons gelezen literatuur. Als we de relatie bekijken tussen de fonologische vaardigheden die verworven zijn na zeven maand leesonderricht en de leesvaardigheden op dat moment, dan blijkt dat er een significante correlatie is tussen de vaardigheid in de auditieve analyse en de letterkennis. Blijkbaar is er in dit onderzoek een verschuiving in de beiangrijkheid van de verschillende factoren" gedurende het leesproces en heeft de analyse een grote samenhang met de ontwikkeling van het lezen. Wij zijn er ons van bewust dat dit een kleinschalig onderzoek was met heel wat beperkingen: . Eerst en vooral werkten wij met een heel kleine onderzoeksgroep. Ook de homogeniteit van de experimentele groep en de controlegroep kon niet worden gewaarborgd. Door gebrek aan tijd konden wij de kinderen ook niet testen alvorens zij de ieestraining kregen. Bovendien kwamen wij slechts in contact met onze proefgroep nadat zij al acht maanden training gekregen hadden. Ondanks het feit dat de leestraining geen significante voorspellende waarde heeft, gebruikt de
TLA 2001 (31) - 1 kleuterleidster de video
LITERATUURLIJST BRADLEY, L.; Predicting Learning' Disabilities. In: DUMONT J.J: enNAKKEN, H., Learning Disabilities, volUme 2. Gognitive, Social and Remedical Aspects. Amsterdam (etc), Swets & Zeitlinger, 1989, blz. 1-17 '
...
BRUS, TH., VOETEN, M.J.M., Een-minuut-test: vorm A en B: een genormeerde toets voor snelheid en accuratesse bij het lezen van woorden bin,nen 1 minuut. Nijmegen, Berkhout, 1999.: DE BACKER, R., TALLOEN, M., VAN LAETHEM, J., Onderzoek naar de auditieve functies: discriminatie, analyse en synthese - D.A.S. Zottegem, R.C. Zottegem, 1991. OUDAL, P., Leeskaart lmin30 vorm A. PMS-Torhout, 1990. . HATCHER, P.J., HULME, C. en ELLlS, A.W., Ameliorating early reading failure by integrating the teaching ol reading and phonological skills: the phonological linkage, hypothesis. Ghild Development, 1994, vol. 65, blz.41-57. HULME, C. en SNOWLlNG, M., Phonological deficits and the development ol word recognition in developmental dyslexia. In: JOSHl, R.M. en LEONG, C.K., Reading disabilities, diagnosis and component processes. Nato ASI series D, vol. 74, Dordre'cht, Kluwer Academie Publishers, 1994, p 225-236. HURFORD, D.P., e.a., Early identilication of children at risk for reading disabilities. Journalof Learning Disabilities, vol. 27, nr. 6, 1994, blz. 371-382.
KAPPERS, E.J., Prediction of Initial Performance. In: BAKKER, D.J. en VLUGHT, H., Learning Disabilities, Neuropsychological correlates and Amsterdam (etc), Swets & Zeitlinger, 45-54.
Reading VAN DER volume 1. treatment. 1989, blz.
',LEONG, C.K., T6wards 'developing a framework for diagnosing reading disorders. In: JOSHI, R.M. en LEONG, C.K" Reading disabilities, diagnosis and component processes. Nato ASI series D, vol. 74, Dordrecht, Kluwer Academie Publishers, 1993, blz. 85-131. LUNDBERG, 1., Reading difficulties can be predicted and prevented: a Scandinavian prespective on phonological awareness and reading. In: HULME, C., en SNOWLlNG, M., Reading development and dyslexia. London, Whurr, 1994, blz. 180-199. MUTER, v., Influence of phonological awareness and letter knowledge on beginning reading and spelling development. In: HULME, C., ,en SNOWLlNG, M., Reading development and 'dyslexia. London, Whurr, 1994, blz. 45-62. SMITH, B.S., SIMMON$, D.C. en KAMEENUl, J.E., Phonologicai' awareness: resaarch bases. In: SIMMONS, D.C. en KAMEENUl, J.E., What reading research tells us about children with 'diverse learning needs: bases and basics. New Jersey, Erlbaum, Hillsdale, 1998, blz: 61-127. STICHTING TELEAC/NOT, Ik Mik Loreland Nederlandse Onderwijs Televisie VAN .DEN BOS, K.P., SPELBERG, H.C.L., SCHEEPSTRA, A.J.M., DE VRIES, J.R., De klepel- een test voor de leesvaardigheid van de pseudowoorden. Nijmegen, Berkhout, 1993 WOOD, C. en TERRELL, C., Pre-school phonological awareness and subsequent literacy development. Educational Psychology, vol. 18, nr. 3, 1998, blz. 253-275. '
Dit artikel is gebaseerd op een inzending voor de SLF prijs 2000 van de Katholieke Hogeschool voor Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen.
Correspondentie
adres:
Heidi Van Nieuwenhuyze, Ve,erstraat 7, 9690 Kluisbergen.
INSTITUUT VOOR TOETSONTWIKKELING, Grafementoets van het Gitoleerlingenvolgsysteem, Arnhem, 1996.
15
TIJDSCHRIFT VOOR lOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2001 (31)-1 VERGELIJKENDE STUDIE VAN SPRAAKVERSTAAN IN RUIS BIJ MODERNE HOORTOESTELLEN MET TWEE MICROFOONTJES Desmet Liesbet, Luts Heleen, Wouters Jan
1. INLEIDING Wel horen, maar niet verstaan is een veel voorkomende klacht bij slechthorenden. Om spraak te kunnen verstaan in ,een omgeving met achtergrondgeluiden, moet,het spraaksignaal voor slechthorenden verhoudingsgewijs luider aan. geboden worden dan voor goedhorenden. Zelfs na hoortoestelaanpassing blijft één van de meest voorkomende problemen bij slechthorenden het spraakverstaan in een omgeving met achtergrondlawaai (ruis, gebabbel, straatlawaai .... ). Dit fenomeen was reeds onderwerp van tal van studies. Via moderne technieken probeert men aan dit probleem tegemoet te komen door de signaal-ruisverhouding te optimaliseren. Er worden momenteel twee technieken toegepast in hoortoestellen: de directionele microfoon en ruisonderdrukkingsalgoritmes. In de literatuur werden succesvolle verbeteringen beschreven van de signaal-ruisverhouding, met gemiddeld 3 à 4 dB, door het inschakelen van een directionele microfoon ten opzichte van een omnidirectionele microfoon (Hawkins en Yacullo 1984, Wouters et al. 1999). Wat betreft de effectiviteit van ruisondèdrukkingsalgoritmes in reële situaties zijn echter weinig gegevens beschikbaar. Producenten van nieuwe hoortoestellen beweren dat hun ruisonderdrukkingsalgoritme dé oplossing kan bieden. Uiteraard is het In de eerste plaats de gebruiker diè de voordelen van deze mogelijkheden moet kunnen ondervinden. Om hierover objectieve uitspraken te formuleren, is wetenschappelijk verantwoord onderzoek nodig. ' . ' Daarom werd. in het kader van deze thesis,' een vergelijkende studie opgestart om bestaande ruisonderdrukkingsalgoritmes te evalueren. Hierbij werd nagegaan in welke mate zij bijdragen tot een verbetering van de spraak-ruisverhouding (SNR) en welke factoren een invloed kunnen hebben op de werking van deze technieken, zoals het aange-
16
boden spraak- en ruismateriaal, de configuratie van de ruisbronnen en/of de intensiteit van de ruis. Alle moderne achter-het-oor toestellen met een tweemicrofoon systeem die in juli 1999 op de markt waren, werden getest en vergeleken. De vraagstellingen werden hoofdzakelijk via objectieve metingen geëvalueerd in een proefopstelling die de reële luistersituatie zoveel mogelijk benaderde. Daarnaast werd aan de hand van vragenlijsten ge. peild naar de subjectieve ervaringen van de proef. personen bij het dragen van de hoortoestellen tij. dens de proefperiode.
2. VRAAGSTELLINGEN In deze studie werd een antwoord gezocht op vier vraagstellingen. De eerste drie hebben betrekking op de objectieve evaluatie van het spraakverstaan in ruis, de vierde belicht het subjectieve aspect.
1. Onderscheid tussen de programma's omnidirec. tioneel / directioneel / omnidirectioneel met ruisonderdrukking Leveren de verschillende programma's (omnidirectioneel versus directioneel versus 'omnidirec. tioneel met ruisonderdrukking) andere resultateli op bij spraakverstaan in ruis en indien ja, in welke mate ? Zijn alle omnidirectionele programma's onderling vergelijkbaar, alle directio. nele en alle omnidirectionele met ruisonderdrukking ? Worden eventuele verschillen tussen de programma's beïnvloed door de spraak- en ruismaterialen, de ruisintensitèit en/of de configuratie van de ruisbronnen ? ' 2. Invloed van spraak- en ruismateriaal Geeft spraakverstaan in ruis verschillende resultaten naargelang het spraak- en ruismateriaal ? Zijn deze verschillen afhankelijk van de ruisin-
TLA 2001 (31) - 1 tensiteit en/of van de configuratie bronnen?
van de ruis-
3. Invloed van aanbiedingsniveau van de ruis Variëren de resultaten van spraakverstaan in ruis bij verschillende ruisintensiteiten (ruisaanbod 65 dB SPL versus 50 dB SPL)? 4. Subjectieve evaluatie Worden er verschillen ervaren tussen diverse comfortprogramma's ? Welk programma komt het best tegemoet aan de noden in een luistersituatie waar achtergrondlawaai aanwezig is ? Worden er noemenswaardige (kwaliteits)verschillen ervaren tussen verschillende hoortoestellen?
3. METHODE Proefpersonen Deze evaluatie'gebeurde niet de medewerking van gemotiveerde, slechthorende personen die in dagelijkse situaties last ondèrvonden van spraakverstaan in ruis. De oorspronkelijkeproefgroep bestond uit14 personen: ..',' Bij de spràak-incruis'testen de spraak maximaal worden aangeboden op '80 dB SPL. Door te grote gehoórvèrliezen was dit aanbiedingsniveau bij 3 proefpersonen ontoereikend voor 'een aantal metingen. Omwille van de onbetrouwbaarheid van deze resultaten werden ze niet in de berekeningen opgenomen. Hierdoor werd de proefgroep herleid tot 11 mensen, waaronder 2 nieUwe en 9 ervarèn hoortoestelgebruikers'. ' De 'Ogroep bestond uit 2 vrouwen en 9 man'nen mel'ben perceptief of gemengd gehoorverlies. De Fletcher-index rechts bedroeg gemiddeld 43.3 dB HL, links 42.6 dB HL. De leeftijden varieerdentu$sen' 24 en 77 jaar, met een gemiddelde van 54.8 jaar. De metingen gebeurden bij 9 personen bilatèraal en bij 2 monauraaL Bij interpretatie van de subjectieve evaluatie werd wel rekening gehouden met de opmerkingen van alle 14 proefpersonen. .
k~n
Testtoestellen De proefpersonen konden 4 moderne achter-hetoor toestellen uitproberen, telkens gedurende een periode van 2 weken. Het betrof Danalogic 163D, Siemens Prisma HdO+, Resound BZ5 en Phonak Pics Sono-Forte 332X AZ. Naar deze toestellen wordt verder verWezen als Danalogic, Prisma, Resound en Phonak. Elk van deze hoortoestellen is programmeerbaar en kan meerdere comfortprogramma's weergeven. Ze zijn uitgerust met een tweemicrofoonsysteem dat zowel directioneel als
omnidirectioneel kan worden ingesteld. De drie eerste toestellen zijn volledig digitaal en uitgerust met een ruisonderdrukkingsalgoritme. Phonak is het enige analoge hoortoesteL De fabrikant van Phonak verscheen als eerste op de markt met een dubbel microfoonsysteem. Dit toestel werd bovendien reeds getest door Wouters et aL (1999) in de onderzoeksruimte waar de huidige studie plaatsvond. Dit zou een extra vergelijkingspunt kunnen bieden. Als referentie werd bij elk toestel een omnidirectioneel programma ingesteld. Afhankelijk van de mogelijkheden van de teslloestellen werd dit aangevuld met een directioneel en/of een ruisonderdrukkingsprogramma. Binnen dit laatste programma werd gebruik gemaakt van een omnidirectionele microfooninstelling. De volgorde van de programma's werd bewust gevarieerd. Bij de keuze van de instellingen werd zoveel mogelijk rekening gehouden met de voorstellen van de fabrikant. Daarnaast werd er toch naar gestreefd dat de programma's van de verschillende toestellen zoveel mogelijk vergelijkbaar waren. Bij het activeren van het ruisonderdrukkingsalgoritme werd steeds geopteerd voor de mediumstand. Deze neemt per toestel een andere waarde aan. Bij Prismab.etekent.dit een ruisonderdrukking van -18 dB, bij Danalogic. van -6 dB, bij Resound van -12 dB, Bij de directionele instelling werd enkel bij Danalogic gecompenseerd voor de lage frequenties, aangezien deze functie bij dit hoortoestel niet kan worden uitgeschakeld. De fitting werd steeds door dezelfde audioloog uitgevoerd en gebeurde op basis van een toonaudiogram en een meting van het oncomfortabel luidheidsniveau. Als aanpasregel werd deze gekozen die door de fabrikant wordt aangeraden. Dezeregel is bijgevolg niet dezelfde voor de 4 hoortoestellen maar wel de meest geschikte voor ieder toestel af: zonderlijk. Wanneer er na een eerste indruk geen grote problemen aanwezig bleken, werden de instellingen behouden. Enkel wanneer akoestische feedback optrad of wanneer de proefpersoon het geluid ondraaglijk vond, werd een fijnregeling toegepast. Hierbij werd de gemiddelde versterking wat gereduceerd, of werden de hoge tonen afgezwakt. Er werd gevraagd het toestel zo veel mogelijk te dragen en terug contact op te nemen indien zich problemen voordeden.
Testmateriaal De objectieve data werden bekomen door middel van toonaudiometrie en vrije-veld spraakaudiometrie in stilte en in ruis. De gehoordrempel zonder hoortoestel (unaided threshold) werd bepaald volgens de methode van Hughson-Westlake (5 up - 10 down). Op die manier werden zowel lucht- als beengeleiding voor beide
17
TLA 2001 (31) - 1 oren bepaald. De gehoordrempel werd uitgedrukt in de Fletcher-index (FI). Na de drempelbepaling werd het oncomfortabelluidheidsniveau (UCL) in luchtgeleiding bepaald. De aangeboden stimuli waren warbie tonen die door de computer (Aurical Audiometer, NOAH software) werden gegenereerd. Bij luchtgeleiding werden de signalen aangeboden via een circumaurale koptelefoon type Telefonics MX-41/AR (Madsen Electronics). Voor het bepalen van de beengeleidingsdrempel werd een beenvibrator van het type Radioear B-71 op het mastoïd geplaatst. De proefpersonen bevonden zich in een geluidsarme kamer. Via vrije-veld spraakaudiometrie werd per proefpersoon een spraakverstaanvaardigheidsdrempel in stilte bepaald (SRT : Speech Reception Treshold) zonder hoortoestel. De SRT werd gedefinieerd als het geluidsniveau in dB SPL waarop de luisteraar in staat is bij 50% van het aantal aangeboden stimuli het spraaksignaal te verstaan en ook foutloos te herhalen (Forton 1997). Bij ervaren hoortoestelgebruikers werd deze drempel ook 'nagegaan met het eigen toestel in het meest gebruikte programma. Na elke proefperiode werd op dezelfde manier een SRT bepaald met elk van de testtoestellen in het omnidirectionele programma. Op die manier was het mogelijk om eventuele verschuivingen in spraakverstaan te observeren tussen de situatie zonder toestel, met eigen toestel en met de testtoestellen. Deze gegevens dienden meteen als referentiepunt voor latere spraak in ruis testen. In deze studie werd voor de bepaling van de SRT in stilte gebruik gemaakt van de NVA-lijst. De NVA-lijst is een Vlaamse herwerking door Wouters, Damman en Bosman (1994) van het spraakmateriaal dat in 1992 in Nederland werd ontwikkeld. Deze lijst bestaatuit 15 deellijsten van elk 12 Vlaams ingesproken CVC-woorden (korte woorden van de vorm consonant-vocaalconsonant). Gezien het groot aantal metingen in deze studie waren 15 lijsten onvoldoende. Daarom werd ook gebruik gemaakt van een aanvulling van de bestaande Vlaamse lijsten met nogmaals 15 lijsten die opgebouwd zijn uit dezelfde woorden maar in een andere volgorde. 'Voor de bepaling van de SRT in ruis werd om. praktische redenen geopteerd voor de adaptieve methode (Plomp en Mimpen 1981, Versfeld et al. 2000). Hierbij werd de ruis op een constant niveau (50 dB SPL of 65 dB SPL) gehouden, terwijl de signaal-ruis verhouding werd gevarieerd door het aanbiedingsniveau van het spraakmateriaal aan te passen in stappen van 2 dB. Voor de berekening van de SRT werd het gemiddelde genomen van de laatste 10 itemniveaus. In dit testonderdeel werd in
18
het belang van de studie geopteerd voor zinnenmateriaal. Bovendien is het gebruik van zinnenmateriaal met steile discriminatiefunctie hier erg gewenst omdat het de mogelijkheid biedt om kleine verschillen tussen luistercondities te detecteren en omdat het een betere weerspiegeling is van een conversatiesituatie in een omgeving met achtergrondlawaai (Kollmeier 1995). Het spraakmateriaal bestond uit Nederlandstaiige VU-zinnen, ontwikkeld door Versfeld et al. (2000). Deze zinnen zijn een uitbreiding van bestaand materiaal dat werd samengesteld door Plomp en Mimpen (1979) om de SRT te meten. Van de zinnen zijn twee keer 39 lijsten beschikbaar. Een eerste set werd ingesproken door een vrouw, een tweede set bevat andere zinnen en werd ingesproken door een mannelijke spreker. Elke lijst bestaat U'lt 13 zinnen. Er werd getracht de hoortoestellen in zo realistisch mogelijke omstandigheden te onderzoeken. Hiertoe werd gebruik gemaakt van verschillende ruismaterialen. Om een realistische situatie weer te geven, is het gebruik van één ruis niet representatief. Bovendien is het mogelijk dat een ruis, naargelang zijn temporele enlof spectrale karakteristieken, anders wordt verwerkt door het toestel. Alle gebruikte ruismaterialen waren op CD beschikbaar. Speech-weighted noise wordt samengesteld door het spectrum van alle zinnen (mannen en vrouwen gescheiden) te middelen. Dit leidt tot een speechweighted noise voor mannen die anders is dan een speech-weighted noise voor vrouwen. Deze ruisen zijn stationair wat betekent dat de intensiteit constant blijft in de tijd. De overige twee ruisen zijn gemoduleerde, niet-stationaire ruisen. Multi-talker babble no/se benadert het effect van een cocktailparty en wordt door de luisteraars als heel realistisch ervaren. Deze ruis bestaat uit stemmen (zowel mannen- als vrouwenstemmen) die onverstaanbaar door elkaar praten in een alledaagse omgeving. leRA no/se is een 3-band spraakgemoduleerde ruis, met een gewogen geïdealiseerd spraakspectrum (bij een mannelijke spreker). De ruis werd aangeboden op twee intensiteiten: 50 dB SPL en 65 dB SPL. Er werd gekozen voor ruisniveaus die in een dagelijkse situatie storend zijn voor hoortoestelgebruikers bij het verstaan van spraak. De meeste metingen werden uitgevoerd bij een ruis van 50 dB SPL. Aangezien een ruis van 65 dB SPL in een aantal condities een te hoog spraakniveau vereiste, werden maar een beperkt aantal metingen bij deze ruisintensiteit uitgevoerd. Bij de selectie van deze waarden werd bovendien rekening gehouden met de compressieregelingen van de toestellen. Om te voorkomen dat verschillen qua inregeling van de compressie de onderzoeksresultaten zouden beïnvloeden werden intensiteiten gekozen die zeker boven het knikpunt liggen.
TLA 2001 (31) - 1 Naast de objectieve metingen, werd aan de hand van vragenlijsten ook rekening gehouden met de subjectieve ervaringen van de proefpersonen bij het dragen van de toestellen. Met deze doelstelling voor ogen leken twee lijsten, mits enige aanpassing, het meest geschikt. Van de beschouwde Nederlandstalige lijsten, kwam in de CHAS lijst de ruimste set luisteromstandigheden aan bod. Via dit onderzoeksinstrument konden het verloop en de beleving van de proefperiode worden weergegeven. Deze lijst werd aangevuld met een onderdeel uit de VKOH waarmee eventuele biaseffecten konden worden opgespoord, zoals invloed van kwaliteit, design, larseneffect, ... In een eindevaluatie werden de verschillende toestellen met elkaar vergeleken. Op die manier werd geprobeerd om een testbatterij samen te stellen die zoveel mogelijk relevante informatie opleverde, rekening houdend met de vooropgestelde doelen.
Proefopstelling Tijdens de testafname in vrije veld zaten de proefpersonen op een comfortabele stoel, waarop gedurende lange tijd een constante houding kon worden aangenomen. De hoogte van deze stoel kon zo ingesteld worden dat bij iedere proefpersoon de afstand tussen grondvlak en microfoon van het hoortoestel 140 cm bedroeg. Vier luidsprekers (Yamaha CBX-S3) stonden rond de proefpersoon opgesteld. De spraak werd steeds aangeboden op 0° azimuth (vooraan) t.o.v. de luisteraar. Het middelpunt van elke luidspreker stond op gelijke hoogte met het hoortoestel (140 cm) en de afstand tussen luidspreker en het middelpunt van het hoofd van de proefpersoon bedroeg telkens 1 m. De vier luidsprekers waren geconnecteerd met een 'controle'kamer. Bij spraakaudiometrie in stilte werden de CVCwoorden via een CD-speler (SONY CD991) en een MADSEN OB822 audiometer, doorgestuurd naar de luidspreker op 0° azimuth. Bij spraakaudiometrie in ruis werd de adaptieve methode gestuurd via een computer (rnet Sound blaster 16 bits). De spraak werd door de computer uitgedragen naar de MADSEN 08822 audiometer (rechter kanaal), de ruis op 90° door een SONY CD991 CD-speler en dezelfde audiometer als bij de spraak (linker kanaal). De ruis op 180° en 270° werd'van een SONY CD991 door een AMPLAID 309 audiometer gestuurd. In een eerste testconfiguratie werd enkel ruis aangeboden via de linker en rechter luidspreker (L90 en L270)' Tijdens een tweede configuratie werd ook achteraan
ruis aangeboden
ruis van de verschillende
(L180)' De
bronnen was ongecorreleerd. De testkamer had een volume van 70 m3 en
de reverberatietijd bedroeg 0.5 seconden voor een speech-weighted noise (spraakruis). Dit is vergelijkbaar met de karakteristieken van een huiskamer. Proefpersoon en onderzoeker zaten in afzonderlijke kamers. De respons van de proefpersoon werd opgevangen en versterkt doorgestuurd naar de aangrenzende kamer waar de onderzoeker het antwoord registreerde. Via een microfoon kon de proefleider instructies geven aan de proefpersoon indien nodig.
Procedure Na elke proefperiode werd het betreffende hoortoestel uitgebreid geëvalueerd. In één testsessie werden zowel spraak in stilte als in ruis getest zoals hoger beschreven. De SRT-waarde in ruis werd steeds bepaald in twee configuraties (ruis op 90°/270° en ruis op 90°/180°/270°), bij drie verschillende ruismaterialen (speech-weighted noise, babble noise en ICRA noise), bij twee verschillende ruisintensiteiten (65 dB SPL en 50 dB SPL) en bij twee verschillende spraakmaterialen (VU-zinnen bij mannen- en vrouwenstem). Omwille van prak1ische redenen was het niet mogelijk om alle 12 condities te testen. De metingen werden beperkt tot de acht condities die aangegeven worden in tabel 1. Tabel 1 : Gemeten condities (MM=Man speech en speech-weighted noise Man, MB=Man speech en Babble noise, M/=Man speech en /eRA noise, WW=Woman speech en speech-weighted noise Woman, 65-1=65 dB SPL en configuratie " 652=65 dB SPL en configuratie 2, 50-1=50 dB SPL en configuratie 1)
MM MB
65-1 X
65-2 X
50-1 X X X
X
X
X
MI
WW
Deze metingen werden bij elk programma van elk testtoestel herhaald na een proefperiode van 2 weken per toestel. Per testperiode werden dus 24 zinnenlijsten gebruikt (bij toestellen met 3 programma's) of 16 lijsten (bij toestellen met 2 programma's). Per proefpersoon werden.bij de meting van de testtoestellen over de vier meetmomenten 80 lijsten aangeboden (voor de evaluatie van 10 programma's in 8 condities (zie tabel 1)). Bij ervaren hoortoestelgebruikers waren nog eens 8 lijsten nodig om het eigen hoortoestel te testen. Dit resulteerde in een totaal van 88 VU-zinnenlijsten, waarvan 54 lijsten met mannenstem en 34 met vrouwenstem. Vermits het aantal beschikbare lijsten met mannenstem (39) ontoereikend was, wer-
19
TLA 2001 (31) - 1 den maximum 15 lijsten tweemaal aangeboden. Per proefpersoon werd de volgorde van de lijsten at random gekozen, maar wel zo dat eenzelfde lijst nooit .herhaald werd in twee opeenvolgende meetmomenten. Dat betekent een interval van minstens 4 weken. Alle testafnames met betrekking tot spraakaudiometrie (CVC + SPIN) namen twee uur tot twee uur en een half in beslag. De aanpassing van een volgend testtoestel duurde een half uur tot een uur. Aan de proefpersonen werd gevraagd tijdens de proefperiode de verschillende programma's uit te testen. Hierbij werd de functie van de programma's niet nader gespecificeerd. Er werd duidelijk gemaakt dat het basisprogramma niet noodzakelijk oP. de eerste plaats stond . .Dit om. te verhinderen dat vooroordelen met betrekking tot de werking van een programma een. invloed zouden hebben op de onderzoeksresultaten. De volgorde waarin de toestellen werden meegegeven, varieerde per proefpersoon. Hier werd echter ook rekening gehouden met prakti.scheaspecten : per testtoestel waren slechts een beperkt aantal. exemplaren beschikbaar.; Bij de aanvang van het onderzoek werd eenmalig eenalgemene lijst met persoonlijke gegevensingevuld. Tijdens elke proElfperiode vulden de proefpersonen twee vragenlijsten in : de aangepaste CHAS lijst en een onderdeel uit de VKOH. Na de laatste proefperiode w,erd hen dan de .eindevaluatie voorgelegd. De proefpersonen kregen bij het beantwoorden van de lijsten steeds de mogelijkheid tot het geven van op- of. aanmerkingen. Zij konden bij vragen telefonisch. contact opnemen.en de lijsten werden na de proefperiode nog eens samen overlopen, zodat eventuele onduidelijkheden alsnog konden worden opgelost.
4. REFERENTIEGROEP Om de resultaten van de slechthorenden beter te kunnen interpreteren, werden een aantal normaalhorenden in overeenkomstige condities getest. De referentiegroep bestond uit drie normaalhorenden tussen 22 en 24 jaar. Wanneer enkel de ruisintensiteit gevarieerd werd, bij spraak op 0° en speech-weighted noise op 90° en 270°, haalden de normaal horenden bij een ruisintensiteit van 50 dB SPL gemiddeld een lagere
20
SNR bij 50% score (-2.3 dB) dan bij een ruisintensiteit van 65 dB SPL (-1.6 dB). Er is echter sprake van grote standaardafwijkingen, waardoor interpretaties moeten worden gerelativeerd. Wanneer gekeken wordt naar het effect van de soort ruis op het spraakverstaan in eenzelfde configuratie (spraak op 0°, ruis van 50 dB SPL op 90° en 270°), dan ziet men dat de speech-weighted noise (-2.3 dB) lagere SNR-waarden bij 50% score opleverde dan ICRA noise (1.1 dB), en ICRA noise lagere waarden dan babble noise (5.1 dB). De 3 soorten ruis zorgen dus voor een duidelijk. verschillend effect. Deze data kunnen beschouwd worden als referentiewaarden voor de interpretatie van de gegevens van de slechthorende proefgroep.
5. RESULTATEN EN INTERPRETATIE Objectieve resultaten Onderstaande figuren representeren de verschuiving van de SRT in dB bij de directionele instelling (figuur 1) en de omnidirectionele instelling met ruis~ onderdrukking (figuur 2), in beide gevallen relatief ten opzichte Van de omnidirectioneleinstelling. Alle meetresuitaten werden opgesplitst voor mannenen vrouwenstem. Onderstaande figuren illustreren enkel de resultaten bij mannenstem. Bij de metingen met vrouwenstem werd een gelijke trend vastgesteld. Figuur 1 illustreert dat er gemiddeld een verbetering in SRT is bij het directionele programma ten opzichte van het omnidirectionele programma. Deze trend lijkt zich voort te zetten, ongeacht het toestel en ongeacht het soort spraak- of ruismateriaal. Toch geldt dit niet voor alle proefpersonen. Bij sommigen werd een negatieve waarde bekomen wat wijst op een slechtere SRT bij directionaliteit ten opzichte van omnidirectionaliteit. Deze grote verschillen in meetresultaten worden weerspiegeld in grote standaarddeviaties. De gemiddelde verschilwaarden in figuur 2 schommelenrond nul.Verschilien in SRT tussen het omnidirectionele programma en het omnidirectionele programma met ruisonderdrukking middelen elkaar dus als het ware uit, wat suggereert dat er bij inschakeling van een ruisonderdrukkingsalgoritme geen 'noemenswaardige verbetering is van spraakverstaan in ruis. Er is. opnieuw sprake van grote standaarddeviaties.
TLA 2001 (31) - 1 Figuur 1 : VWschuiving van SRT in dB bij de directionele instelling ten opzichte van de omnidirectionete stelling bij mannenstem
in-
8,00 6,00 4,00
• Prisma
2,00
o Danalogic o RcsOlmd
0,00 -2,00 -4,00 Speech 50
Babble 50
ICRA 50
Speech 65-1
Speech 65-2
C~r;ditie Figuur 2 : Verschuiving van SRT in dB bij de omnidirectionele instelling met ruisonderdrukking van de omnidirectionele instelling zonder ruisonderdrukking bij mannenstem
ten opzichte
8,00 6,00
... al
.Prisma
4,00
COanalogie
2,00 0,00 -2,00
EI Resound
-4,00 Speech SO
Babble 50
leRA 50
Speech 65.1
Speech 65.2
Conditie Om meer geobjectiveerde uitspraken te doen werden alle meet resultaten onderworpen aan statistische analyse met SPSS 9.0 software. Bij elke proefpersoon werden alle condities getest, vandaar dat geopteerd werd •voor een repeated measurements analyse, Aan de hand van variantieanalyses (ANOVA) konden de drie eerste vraagstellingen beantwoord worden. 1. Onderscheid tussen de programma's omnidirectioneel / directioneel / omnidirectioneel met ruisonderdrukking. De hieronder beschreven interpretaties worden geïllustreerd in figuur 4. De directionele programma's zijn steeds significant verschillend van hun omnidirectionele tegenhanger, zowel met als zonder ruisonderdrukking, Het directionele effect ten opzichte van de omnidirectionele instelling bedraagt in deze studie bij Phonak gemiddeld 2.9 dB, bij Danalogic 3.6 dB en bij Resound 2.7 dB (met pO.001). Dit bevestigt resultaten uit voorgaande studies die een verbetering van de SNR bij 50% score vaststelden van 3 à 4 dB (Hawkins en Yacullo 1984, Wouters et al. 1999). Het directionele programma van Danalogic levert de beste resultaten op wat betreft spraakverstaan in ruis.",. . Bij inschakeling van een ruisonderdrukkingsalg'oritme binnen een omnidirectionele instelling . . werden . geen significante verschuivingen vastgesteld van de SNR-waarden bij 50% score. Inschakeling van het ruisonderdrukkingsalgoritme levert bij Prisma
een SNR-verhoging op van 0.616 dB en bij Danalogic van 0.664 dB. Bij Resound daalde de SNR met 0.034 dB. Deze verschillen werden echter niet significant bevonden (respectievelijk p=0.159, p=0.274 en p=0.899). De ruisonderdrukkingsalgoritmes van deze toestellen hebben dus noch een positieve, noch een negatieve invioed op het spraakverstaan in ruis, in om het even welke conditie. Bij het vergelijken van alle omnidirectionele programma's onderling werd slechts één significant verschil gevonden, namelijk tussen het omnidirectionele programma van Danalogicen dat van Resound (p=0,046). De andere omnidirectionele programma's leverden geen significant verschillende SNR-waatden bij 50 % score op. De omridirec, tionele programma's met' ruisonderdrukking zijn wat betreft spraakverstaan in ruis allemaal gelijk. Ook tussen de omnidirectionele programma's met en zonder ruisonderdrukking werd geen enkel significant verschil gevonden. De directionele programma's onderling verschillen niet significant, met uitzondering van het directionele programma van Danalogic en Resound. De SNR-waarde bij 50% :score van Danalogic ligt gemiddeld 2.963 dB gunstiger dan die van Resound (p=0.011). 'De spraak- en ruismaterialen hebben geen invloed , " op de verschillen tussen de programma's in de con.. : ditie mèt ruisintensiteit 50 dB SPL en ruisbronnen .' , op 900 en 2700 azimuth (F=1.422, p=0.261). Bij het evalueren van hoortoestellen naar spraakverstaan . in ruis, is één combinatie van spraak- en ruismate-
21
TLA 2001 (31) - 1 Figuur:3 :Gemiddelde teit op 50 dB SPL
SNR-waarde bij 50% score in dB voor de verschillende programma's
lil
met ruisintensi-
12
." 10
.e ,-
~ 8
•=>
lil
::=t
6
-'"
4
~
2
'"
0 Ph-o
Ph-d
Pro()
oá:.o.
Pr.n
Da-d
Da-n
Re-o
Re-d
Re-n
Programma's
riaal dus voldoende, Dit sluit aan bij eerdere bevindingen door Wouters et al. (1999). Er is een duidelijke. indicatie voor een invloed van de configuratie en de intensiteit van de ruisbronnen . op de verschillen tussen programma's onderling.' Deze factoren moeten dus wel in rekening' worden gebracht bij het evalueren van hoortoestellen.' Nadere analyse zou hier meerduidelijkheid kunnen' bieden,
2, Invloed van spraak- en ruismaterialen Uit de analyses blijkt dat alle spraak- en ruismaterialen aanleiding geven tot significant verschillende resultaten (F=270.316, p<0.001). Uit figuur 3 kan duidelijk worden afgeleid dat de SNR-waarde bij 50% score het gunstigst is. bij speech-weighted noise met mannenstem (5.2 dB), gevolgd door speech-weighted noise met vrouwenstem (5.8 dB), leRA noise (9,4 dB) en babble noise (12.2 dB) of samengevat: MM < WW < MI < MB, Deze waarden gelden bij een ruisintensiteit van 50 dB SPL op 90° en 270° azimuth, De data van de normaal horende referentiegroep bevestigen deze trend. De spraakverstaanbaarheid varieert dus, afhankelijk van het gebruikte spraak- en ruismateriaal, hetgeen zich weerspiegelt in verschillende waarden bij spraakaudiometrie in ruis, Figuur 4 : Gemiddelde SNR-waarden
=
14
."
12 10
... lil
::-'"
= Z
ril
3. Invloed van aanbiedingsniveau van de ruis Bij vergelijking van de twee ruisintensiteiten (50 en 65 dB SPL) werd in de configuratie met speechweighted noise op 90° en 270° azimuth een significant verschil gevonden (F=15,195, p=0.003). Een ruisintensiteit van 50 dB SPL levert in deze conditie een gemiddelde SNR-waarde bij 50% score op van 5.5 dB ten opzichte van 3.9 dB bij een ruisintensiteit van 65 dB SPL. We zouden hier kunnen spreken van een onverwachte trend waarbij betere SNR-waarden optreden bij een ruis van 65 dB SPL dan bij een ruis van 50 dB SPL. De gemiddelde waarden bij de normaal horende referentiegroep vertonen een tegenovergestelde trend. De onverwacht hoge SNR-waarden bij een ruis van 50 dB SPL, zou men kunnen toeschrijven aan de relatief hoge spraakverstaanvaardigheidsdrempels bij de proefpersonen, zelfs met behulp van een hoortoestel, Dit betekent dat bij bepaalde proefpersonen met hoge drempels de mogelijke hulp van het directionele microfoonsysteem geringer is. Aan-
bij 50% score in dB, waarbij ruis werd aangeboden op 50 dB SPL
.5
~.
Het verschil tussen speech-weighted noise bij mannen- en vrouwenstem is onafhankelijk van de .intensiteit,van de ruis (50 of 65 dB SPL) in de con..ditie met ruis op 90°. en 270° azimuth (F=0.106, p=0.751),
8
6 4
2 0 MM
MB
MI
Spraak. en nrismateriaal
22 .
ww
TLA 2001 (31) - 1 gezien het spraakniveau bij een ruis van 65 dB SPL hoger boven de drempel (na aanpassing) zal liggen dan bij een ruis van 50 dB SPL, zal de hulp bij 65 dB SPL groter zijn. De gemiddelde Fletcher-index van de populatie die werd opgenomen in de statistische analyse, bedroeg rechts 43.3 dB HL en links 42.6 dB HL. Uit de resultaten van de spraakaudiometrie met CVC-woorden in stilte bleek dat de SRT bij een aantal slechthorenden zelfs na hoortoestelaanpassing boven 50 dB SPL lag. Geen van alle proefpersonen bereikte 100% verstaanbaarheid op 50 dB SPL. Bij vraagstelling drie dient nog opgemerkt dat de verschillen in SNR bij 50% score tussen de intensiteiten onderling (1.6 dB) beduidend kleiner zijn dan de verschilwaarden die werden geobserveerd tussen de spraak- en ruismaterialen onderling (verschillen tot 7.0 dB).
Subjectieve resultaten De vierde vraagstelling kan worden beantwoord aan de hand van de data die de subjectieve lijsten opleverden. Omtrent het invullen van de aangepaste CHAS-lijst, werden verschillende opmerkingen naar voren geschoven, zoals het weinig of geen verschil horen tussen de diverse programma's. Voor de meeste proefpersonen bleek een proefperiode van twee weken veel te kort om een toestel over zoveel situaties en in meerdere programma's te beoordelen. Om deze redenen werden heel wat van deze lijsten onvolledig of foutief ingevuld, wat statistische verwerking moeilijk, zon iet onmogelijk maakte. Dat neemt niet weg dat er toch heel wat waardevolle informatie uit deze lijsten kon worden gehaald. Een aantal opmerkingen boden een interessante weèrspiegeling van ervaringen tijdens de proefperiode. De volumeknop die enkel aanwezig was bij Phonak werd door heel wat mensen toch geapprecieerd. Het ontbreken van een volumeknop bij de overige hoortoestellen werd door hen dan ook als een gemis ervaren. Het gebruik van afstandsbediening werd dan weer minder positief onthaald. Het subjectieve verschil tussen programma's was duidelijk klein. Over het algemeen was het onderscheid tussen een directioneel en een omnidirectioneel programma duidelijker waarneembaar dan dat tussen een omnidirectioneel programmamet'of zonder ruisonderdrukking. Bij de VKOH waren een aantal vragen omtrent kwaliteit belangrijk. Deze werden statistisch geanalyseerd. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de gegevens van 11 proefpersonen. Uit 'het eerste deel van de vragenlijst blijkt dat de toestellen door iedereen in voldoende gevarieerde situaties getest werden. Meer dan-70% droeg de toestellen meer dan 8 uur per dag. Bij de keuze van het voorkeurprogramma was een duidelijke trend te zien.
Programma 1 kreeg meestal de voorkeur, ongeacht de instelling. Er werd nochtans vooraf duidelijk ver'meld dat programma 1 niet noodzakelijk de basisinstelling was. Zowel bij Danalogic als bij Resound kreeg programma 3 zelden de voorkeur (respectievelijk 9% en 0%). Dit is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat het toestel vooral in programma 1 gebruikt werd en men hierover wel tevreden was. Programma 2 werd frequenter gebruikt dan programma 3, maar minder frequent dan programma 1. Het tweede deel van de vragenlijst werd geanalyseerd met een Friedman test. Dit is een non-parametrische variantieanalyse. Hierbij werden zeer weinig significante verschillen gevonden, die bovendien gerelativeerd moeten worden. Met betrekking tot gebruiksvriendelijkheid bleek dat de bediening 'van de programmakeuzeknop moeilijker was bij Prisma dan bij Danalogic (p=0.008). Ook wat het design betreft, werd Danalogic verkozen boven Phonak en Prisma (p=0.011 en p=0.003). Uit de eindevaluatie bleek dat één persoon geen voorkeur had voor het aantal ingestelde programma's, 2 mensen kozen voor 2 instellingen en 8 mensen verkozen 3 programma's. Een afstandsbediening werd slechts door 2 van de 11 personen verkozen. De toestelvoorkeur werd weergegeven aan de hand van een rangorde van het 'beste' naar het 'slechtste' hoortoestel. Het eigen hoortoestel kreeg vaak een, hoge rang en werd zelden als slechtste aangewezen. Prisma eindigde bij velen op de laatste plaats. De onhandige programmakeuzeknop en het ontbreken van een directioneel programma waren hiervoor zeker mede verantwoordelijk. Resound scoorde meestal hoog. Een mogelijke verklaring zou het ontbreken van versterking in de hoogste frequenties kunnen zijn. Deze frequenties worden bij Danalogic wel versterkt. Het resultaat is een aangenamere klank bij Resound. In deze studie bleek dat bij het beoordelen van de hoortoestellenkwaliteitsverschillen, .bediening en design een niet te verwaarlozen rol speelden.
6. DISCUSSIE EN CONCLUSIE In de, huidige studie werden twee ruisonderdrukkingstechniekeh geëvalueerd bij vier moderne hoortoestellen 'met twee microfoontjes. Het directionele effect'ten opzichte van de omnidirectionele instelling bedroeg bij Phonak 2.9 dB, bij Danalogic 3.6 dB en bij Resound 2.7 dB. Dit bevestigt resultaten uit voorgaande studies. De effectiviteit van ruisonderdrukkingsalgoritmes werd in huidig onderzoek niet bevestigd. Er werd geen significante verbetering van het spraakverstaan in ruis vastgesteld ten opzichte van de omnidirectionele instelling zonder ruisonderdrukking. Deze resultaten waren onafhankelijk van het gebruikte spraak- en ruismateri-
23
TLA 2001' (31) - 1 aal. Er werd echter wel een indicatie gevonden voor een ~interactie-effect tussen de configuratie 'en intensité'it van de ruis enerzijds en de verschillen tussen de"programma's anderzijds, Bij vergelijking van de hoortoestellen onderling werden geen verschillen gevonden tussen alle omnidirectionele instellin_ gen met of zonder ruisonderdrukking, Het spraakverstaan', in ruis -wordt dus niet bepaald 'door het soort toestel dat wordt aangepast. Een aantalonderzoeksgegevens kunnen nog verder worden uitgediept. De directionele instelling van Prisma werd in een aantal condities geëvalueerd, maar deze gegevens werden nog niet in de verwerking en interpretatie opgenomen. De eigen hoortoestellen van de proefpersonen werden eveneens' doorgemeten. Deze gegevens zouden nog vergeleken kunnen worden met 'de resultaten van de 'testtoestellen. Toon- en spraakaudiometrische gegevens me\' en zonder 'hoortoestel dienden als referentiepunt. Een aantal resultaten zouden op basis van deze data beter kunnen worden geïnterpreteerd: De indicatie dat er' een invloed zou zijn van' intensiteit en configuratie op het spraakverstaan bij de verschillende testtoestellen, kan nog verder onderzocht worden. Bij alle proefpersonen werd geopteerd voor 'een uniforme instelling, opdat de verschillende 'toestellen vergelijkbaar zouden zijn. Na fijnregeling kunnen eventueel betere meetresultaten worden bekomen, Eén proefpersoon was reeds vertrouwd met één van de testtoestellen. Een vergelijking van de metingen van dit toestel, aangepast met versus zonder individuele fijnregeling, zou meer duidelijkheidkunnen bieden omtrent het effect van fijnregeling. Opvallend was ook dat de metingen bij Resound voor de drie programma's hogere SNR-waarden bij 50% score opleverden, waardoor deze resultaten vaak een uitzondering vormden op de vastgestelde effecten. Verder onderzoek moet uitwijzen of hier eventueel een verband bestaat met de wijze waarop dit hoortoestel werd aangepast, of met andere factoren.
7. REFERENTIES
De moderne technologie heeft op het vlak van spraakverstaan in ruis reeds een lange weg afgelegd. Deze studie wees echter uit dat ruisonderdrukkingsalgoritmes in de praktijk nog niet het gewenste effect bereiken. Hiermee wordt 'meteen het belang duidelijk van uitgebreid onderzoek, alvorens een ruisondrukkingsalgoritme in een hoortoestel te implementeren ,en op de markt te brengen. Verder onderzoek kan bijdragen tot het optimaliseren van moderne ruisonderdrukkingsmethodes om tegemoet te komen aan het probleem waarmee. nagenoeg elke slechthorende te kampen heeft: spraakverstaan in ruis!
KOLLMEIER B., Computer-controlled speech audiometrie techniques for the assessment of hearing loss and the evaluation of hearing aids. In : Kollmeier B. Psychoacoustics. Kollmeier B, Oidenburg, 1995; 57-67.
24
BÄCHLER H, VONLANTHEN A., Traitement du signal Audio-Zoom pour Améliorer la communication dans le bruit. Phonak Focus 1995; 18: 3-19. BOSMAN AJ, SMOORENBURG GF., Woordenlijst voor Spraakaudiometrie. '(cd). Nederlandse Vereniging voor Audiologie, KNO, AZU, Utrecht, 1992; 12 p. DEMOREST M, WALDEN B., Psychometrie prineipies in the selection, 'interpretation, and evaluation of communication self-assessment inventories.Journal of Speech and Hearing Disorders 1984; 49: 226-40. FORTON G., Praktische audiologie en audiometrie, 2nd ed. Garant, Leuven-Apeldoorn, 1997; 200 p. FRANCKBAM., Schriftelijke mededeling, viaelektronische post d.d. 16 september 1999. FRANCK BAM, KOOPMAN J, DRESCHLER WA, et al., Questionnaires for' identification of communication problems and for evaluatioh of hearing aid algorithms. Amsterdam: Academie Medical Centre, 1999; 97 p. GOEDEGEBURE A., Schriftelijke mededeling, elektronische post d.d. 8 oktober 1999.
via
HAGERMANN B., Minimum Nordie requirements for Clinical Testing of Hearing Aids. Scandinavian Audiology 1999; 28: 102-106. HAWKINS B, YACULLO W, Signal-to-noise ratio advantage of binaural hearing aids and. directional microphones under different levels of reverberation. Journalof Speech and Hearing Disorders 1984; 49: 278-286.
KRAMER SE., Assessment of Hearing Disability and Handicap. A multidimensional approach. academisch proefschrift ter verkrijgen van de 'graad van doctor aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Amersfoort: Print Partner lpskamp, 1998; 139 p.
TLA 2001 (31)-1 LAUREYNS M., Schriftelijke mededeling, viaelektronische post d.d. 24, 25 mei 2000. MARTENS 0., Een blinde vergelijkende studie tussen digitalesignaalverwerking en analoge signaalverwerking bij .hoortoestellen: Oldenburg Proliel en Vragenlijst voor Klinisch Onderzoek van Hoortoestellen. Niet gepubliceerde scriptie o.l.v.' Laureyns. Katholieke Vlaamse Hogeschool'. Antwerpen, 19981999. . MARTIN R:, Prisma. Digital and more... Brochure. Siemens; 88 p. 1999. . NILSSON M, SOLI SD, SULLIVAN JA., Development ol the Hearing in Noise Test lor the measurement ol speech reception thresholds in quiet and in noise. Journalol the Acoustlcal Society ol America 1994; 95: 1085-1099. PLOMP R, MIMPEN AM., Ellect ol the Orientation ol the Speaker's Head and the Azimuth ol a Noise Source on the Speech Reception Treshold lor Sentences. Acustica 1981; 48: 325-328: PLOMP R, MIMPEN AM., Improving the reliability ol testing the speech reception threshold lor sentences. Audiology 1979; 18: 43-52. RAAIJMAKERS MF, DEKKER J., De ICIDH in de logopedie. Logopedie en Foniatrie 1993; 65: 140-46. RODENBURG M, HANSSENS K., Audiometrie. Methoden en klinische toepassingen. Coutinho, Bussum,1998; 188 p.
S.w., Specilication of ICRA noise - Contents ol the linal ICRA CD Ver 0.3. International Collegium ol Rehabilitative Audiology, 1997. VALENTE M., Strategies For Selecting and Verilying Hearing Aid Fittings. Thieme Medical PUblisher, Inc.; New Vork, 1994; 422 p. VENEMA TH., Compression lor clinicians. Singular . Publishing Group, Inc, San Diego-London, 1998; 161,p. VERSFELD NJ, DAALDER L, FESTEN MJ, HOUTGAST T., Method lor the selection ol sentence materials lor ellicient measurement ol the speech reception threshold. Journalol the Acol.JsticalSociety ol America 2000; 107(3): .1671-84. WOUTERS J, DAMMAN Wo' BOSMAN AJ., Vlaamse Opname van Woordenlijsten voor . Spraakaudiometrie. (cd), KUUNKO/UZ, Leuven, 1994; 20 p. WOUTERS J, L1TIÈRE L, VAN WIERINGEN A., Speech intelligibility in noisy environments with one and two microphone hearing aids. Audiology 1999; 38: 91-98.
Dit artikel is gebaseerd op een inzending voor de SLF prijs 2000 van de Katholieke Universiteit Leuven.
Correspondentie
adres:
. Prof. dr. J. Wouters, UZ St.-Ralaël, Kapucijnenvoer 33, 3000 Leuven.
SMOORENBURG GF., Speech reception in quiet and in noisy conditions by individuals with noise-induced hearing loss in relation to their tone audiogram. Journalol the Acoustical Society ol America 1992; 91: 421-437.
25
TIJDSCHRIFT VOOR LOGOPEDIE & AUDIOLOGIE 2001 (31)-1
PLEISTERPLAATSEN OP HET INTERNET In deze rubriek worden websites die voor logopedisten en audiologen relevant kunnen zijn kort voorgesteld. Suggesties zijn altijd welkom. Eindredactie
P.Corthals
Er zijn heel wat tijdschriten die gratis op het www te raadplegen zijn, zij het niet altijd integraal. Een goede uitvalsbasis om ze te verkennen is http://www.freemedicaljournals.comlindex.htm. Denk eraan ze eerst te sorteren per specialiteit. Wij vonden hier o.m. The /aryngoscope en TheC/eft Pa/ate-Craniofacia/ Journa/ terug.
fi8'.oe
vou aIreodv
SI.t1scribed
new;letle:s?
-
to the lree AMEDE9-.!tersture
Free ful.teJd: joumaIs Wrttin U'te nax11t1'ee yesrs, !he most ir'nJ)Ortart roocicaIjoumeis ~Ibe sveileDlè orWne. frM end in h..f.td. The access to troo seientitJe Ia'1cw4edge w'. have 8 major impact on mOOcal pr-ac6co end elIrecllntemel ~sltors 10 these jounaIs. JouTl8!s theI: resbict eiXeSS to the1r Web SiteS 'tWi11050 popl.J!rlty
8!\!1Ill!f'N!l..itn.1.mli l"'.. "",,,,
"'" ""'" -.
-
I..",,~Ir1I Oinir"
MtIrili~ C~rfl
Americ""
_._
~,.-'--;~--
_.
_.
_~
..
.o___
P'hamuN1~.. DlAI~'" n'!
MIlrttMMit"""""""'" "",*,O"hNfMllct
If you Iellm of a t'I'leÓceI jolmallhet o~ fre8 flJl.-tellt èCcess snel is na! ~sted on Itjs Site. o/e3Se lel liS lrnlw.
--~""7.~A_-,-'~,-"
R~
~'''''~on
""mnwilonal mm.t
lriemot.
•
iI'lrJl!,.at
F.!tmlOI"",.Jn..~~almr.
Tho Free MediC81 Joomats SiI8 is decleel:9d to Ihe promotion of frw êCC$!IS to I1lêdical jOlI1'I8ts over lh&
_
~"",", ..
EMBQ..m~
___..
\
.
-
'<
__ _
""~i:m.1
HwWr ..... _
.ltM'nd rJ. F~II
tmIlb llj~W'~MJ
-'~'-;;';M;~f,i.;;~wdü!tZitm
lilSiOiiiffQj"~~'liîII~~~:i1i-I~iflM~"~ -~!
.~c'-.cc.ci!~~]
Ik citeer: ''The Internetlnstitute tor Speech and Hearing aims to be the best source of information about the science and technology of speech and hearing". Het gaat hier om een zeer ambitieus "expertisecentrum", te bezoeken op http://www.speechandhearing.net/. Het is echt een aanrader: literatuur bronnen, demonstraties, syllabi, discussiegroepen, FAO-afdeling ...
26
TLA2001 (31) - 1
U kunt, als u tenminste over een geluidskaart en een luidspreker beschikt, zelf tinnitus of oorsuizen ervaren. Op het adres hltp:/Iwww.tinnitus-audiology.comldeviceslindex.htmlkan men verscheidene simulaties opstarten. Het zijn zeer vervelende geluiden, daarom een tip: u moet op de mini-Iuidsprekersymbooltjes klikken om het geluid uit te schakelen ... Heb ook wat geduld bij het downloaden.
Pleaee dlecktbe
'"olume le\-eI,Otl yonr computer (NOT~
LOUD)
befOl"C
Imncbintljm'l\
., PleMC cliek on tbc b1~
gpeftkeN: to nop tbc SonndE!.
[Home] [ Stuk. ofTàmitus.l [blSile ReC01lT£!!][ COIrtll.ct 11,] [ DÎgc:unlon GrollD] [Remteld Imo
1 [Links]
{'
27
TLA 2001 (31)-1
BESPREKINGEN NEUROPSYCHOLOGIE UNE'INTRODUCTION •
sant is voor al wie met de revalidatie van kinderen bezig is. Ook voor de opleiding van logopédisten is het een zeer geschikt, boek.
DE L'ENFANT:
GILLET, P., HOMMET, Co, BILLARO, Co, Marseille: Solal éditeurs, 2000, 227 blz., ISBN 2 905580 8 7, 220 FF
Blijkens een voorwoord geschreven door Michel Habib zou deze publicatie van Patrice Gillet, Caroline Hommet en Catherine Billard het eerste franstalige boek ooit zijn over de neuropsychologie van het kind. Of dat inderdaad zo is, kunnen we moeilijk beoordelen. In ieder geval gaat het hier om een zeer interessant overzicht waarin de meeste aspecten van de neuropsychologie bij kinderen aan bod komen met als extra verdienste dat het boek zeer overzichtelijk georganiseerd is en vlot leesbaar is. Een eerste hoofdstuk schetst de functionele rijping van de hersenen te beginnen met een algemene beschrijving van de jonge hersenen gevolgd door een beschrijving van de' myelogenese, de synaptögenese, de ontwikkeling van het visuele en auditieve 'systeem en de anatomo-functionele basis voor de gesproken taal. Daarna worden in 11 hoofdstukken evenveel types stoornissen behandeld. Het gaat om stoornissen op vlak van de gesproken taal, het leZen, het schrijven, hel'reke" nen, het tekenen en visuo-spatiale activiteiten, de visuele herkenning, aandacht, selectieve aandacht en executieve functie, werkgeheugen, lange termijn geheugen en epilepsie. Elk van deze hoofdstukken begint met een theoretische kade ring om daarna' de verschillende stoornissen en hun karakteristieken te beschrijven. Bij de beschrijving van de stoornissen worden telkens een of meer voorbeelden aangehaald ter illustratie. Bij de meeste stoornissen wordt ook kort ingegaan op de mogelijkheden tot behandeling. De auteurs hebben duidelijk de literatuur ter zake grondig nagelezen, bijgehouden en verwerkt. Dit boek mag dan ook als een soort" state of the art" op vlak van de neuropsychologie bij kin, deren beschouwd worden. Een kenmerk dat misschien vooral de niet-psychologen zal opvallen, is de ruime aandacht die geschonken wordt aan de theorieën uit de cognitieve neuropsychologie. De auteurs verliezen echter nooit de band met de klinische praktijk. Dat ze zelf klinisch werkzaam zijn (P. Gillet als neuropsycholoog, C. Hommet en C. Billard als neuropediater) zal hier wel niet vreemd aan zijn. Ook dit is één van de sterke punten van dit boek: theorie en praktijk sluiten mooi op elkaar aan. We mogen dan ook besluiten dat dit boek interes-
28
John Van Borsel
MORE CARE FOR YOUR VOICE .
, •
Voice worth, £4,00
Care
Network;
32 blzo,ISI3N
. ~
UK,1999,
Kenil-
0-9524524-02-1, . '
Deze brochure (dit boekje) ,over de spreekstem is samengesteld door lesgevers en andere leden van de, "Voice Care Network, UK" met de bedoeling mensen te helpen ,hun stelT) gezond te houden en effectief te coinmunicer~n. ' De Voice Care Network(VCN) UK is een nationale organisatie die bestaat uit logopedisten en stemleerkrachten uit zeer verscheiden geledingen (gezondheidszorg, hoger onderwijs"theatèropleidingen). Sinds 1980 wisselden de verschillende disciplines vaak informatie uit 'over de hoge prevalentie van leerkrachten in de stemtherapeutische praktijk. Gesteund, ,door enkele beperkte onderzoeken vormde dit de aanleiding om in 1993 de VCI\! op te starten. De,leden schoolden zich allen intens bij en ontwikkelden een gemeenschappelijke aanpak om gespecialiseerde en hoog kwalitatieve workshops te kunnen geven over de stem. Vooral scholen, universiteiten en lerarenopleidingen doen een beroep op VCN. Het werkdoinein breidt zich stilaan uit naar andere groepen die de stem intens gebruiken (rechters, managers,' journalisten, sociaal werkers, telefonisten enz.). Het boekje is een tweede editie waarin "Care for your voice", dat in de voorgaande zeven jaar met duizenden over de toonbank ging', herzien en uitgebreid werd. De hoofdkenmerken zijn: gevatheid, eenvoud en duidelijkheid. Op één inleidende pagina leest men hoe het boekje te gebruiken: als middel om te leren zorg dragen voor de stem, om vaardigheden te exploreren en uit te breiden, maar niet als vervanging voor begeleide oefeningen met de stemtherapeut. In een eerste groot deel, Using your voice, wordt maximaal een dubbele pagina gewijd aan de aspecten: 1 how the voice works 2 relaxation 3 pos. tural alignmerit 4 breathing 5 resonance 6 pitch 7 ,speaking 8 listening and hearing 9 space and "acoustics 10 troubleshooting. "Vocal health and maintenance", het tweede deel, behandelt even bondig als de vorige aspecten: voice and age, daily living and vocal health, medical conditions, when to seek medical help, warming up, cooling down. Het werk sluit af met een samenvatting, wat uitleg over VCN, de aankondiging van een publicatie van de Professional Association of Teachers over hetzelf-
TLA 2001 (31)-1 de onderwerp en aanvullende informatie: korte literatuurlijst, opsomming van andere organisaties en een paar adressen waar men terecht kan voor geluidsversterkers. Het werk staat bol-van de praktische tips en de oefeningen (in andere drukkleur). De inleidende theorie op elk onderwerp is tot het minimum beperkt maar.voldoende om de oefeningen te kunnen kaderen. Een 17-tal kartoons illustreert de basisprincipes of aanbevelingen. Deze brochure is bruikbaar voor het brede publiek met steminteresse, zonder enige scholing in het onderwerp. Ze. moet inderdaad, zoals beschreven in de inleiding, gebruikt worden als aanvulling van begeleide stemscholing/-therapie zodat de stemtherapeut de aspecten kan uitdiepen. Deze brochure is een verademing tussen de vele andere bestaande, die vaak de leek-lezer proberen wegwijs te helpen in de materie maar hem doet vastlopen in moeilijk te interpreteren anatomische schetsen of foto's. Een Vlaamse versie zou welkom zijn mits grondig vertaalwerk. Maar misschien .kunnen Vlaamsestemtherapeuten,. -coachen en -pedagogen eens de koppen bij elkaar steken om een eigen klare kijk op de zaak te bieden en zich, eventueel via een gelijksoortige publicatie, bekend te maken aan het grote publiek. Wivine Decoster
THE TOTAL SINGER •
POPEIL, L. Voiceworks@ Method, Voiceworks Sherman Oaks CA, 1999, 47 blz., ISBN 0-9649512-0-7,.$ 49.95 (video, cassette, boekje)
Logopedisten die samenwerken met zangpedagogen in functie van de spreek- en/of zangstem van klassiek geschoolden zijn eerder schaars in Vlaanderen. Veel meer logopedisten hebben in de praktijk te maken met amateurzangers die enke!e uren per week in een band of in een koor zingen. VaaK kiest men voor een bepaalde zangstijl omdat die stijl het sterkst aanspreekt, zeldén omdat de zangstijl perfect past bij de mogelijkheden van het eigen stemapparaat en omgekeerd. Na een tijd melden zangers zich dan ook vaak aan met stemproblemen. Voor een stemtherapeut vormt de diagnose hiervan geen enkel probleem. Maar hoe kan de zanger bégeleid worden in het technisch en hygiënisch goed gebruik van de stem zonder zijn passie voor zingen te moeten opgeven? Dit antwoord krijgen we grotendeels van Lisa Popeil in haar begeleidingspakket « The total Singer ". Lisa Popeil is een internationaal erkende stempedagoge en lid
van The Voice Foundation en van de National Association of Teachers of Singing (NATS, geven ook het tijdschrift Journalof Singing uit). «The Total Singer " bestaat uit een video ( 87 min.), een audiocassette (60 min.) en een boekje (47 blz.) waarin ze verschillende zangstijlen behandelt: pop, rock, jazz, country, belt, ry1hm and blues, klassiek en muziektheater. In functie van de stemtechniek behandelt ze 12 basisstappen die tot een goede zangtechniek moeten leiden: " posture, breathing, support, ring, blowing, registers, range, larynx positions, nasality, breathiness, vibrato, power ". Op de video demonstreert Lisa Popeil alle genres terwijl ze heel duidelijk maakt hoe deze van elkaar verschillen op het niveau van de 12 basisstappen. Hierbij gebrUikt ze opzettelijk geen technische anatomisch-fysiologische termen, maar maakt ze alles zeer begrijpelijk via beelden (bv. van de mondstanden, larynxposities) die vooral refereren naar het kinestetisch en proprioceptief gevoel bij het zingen. Het boekje behandelt aanvullende aspecten zoals uitspraak van klinkers en medeklinkers bij het zingen, aanpassing van stemvolume, de eigen stijl ontwikkelen e.d. en een aantal hardnekkige problemen zoals het zingen van de laatste noot, verlies van soepelheid door' eén te rigide gebruik van de spieren bij de. ademsteun enz. Het boekje staat ook bol van tips en aanbevelingen om het gewenste effect te bekomen met een goede stemtechniek. Het wordt duidelijk dat de technische aspecten van de klassieke zangstijl niet de basis vormen voor andere genres (zoals lang werd gedacht), maar dat elke stijl eigen technische vaardigheden vereist. De cassette is een echte oefencassette met voorbeelden en opdrachten 'die moeten uitgevoerd worden in de voorziene tijd tussen de opdrachten. Hier gebruikt Lisa Popeil termen die ze op de video demonstreert en uitlegt. De cassette is dus eerder aanvullend bij de video en kan niet als afzonderlijk leermiddel beschouwd worden. Bij elk aspect, elke demonstratie (Lisa Popeil demonstreert ze één voor één schitterend), elke stap luidt.deboodschap: zing als je wil zingen, dóe het vanuit een voIle beleving en wees ervan overtuigd dat je het kan. Uiteraard kunnen'. logopedisten hun eigen stemmogelijkheden leren kennen of uitbreiden. Maar «The total singer,;'biedt hen vooral een beter inzicht in de zangstijlen en 'waardevolle aanwijzingen om een stempatiënt tot een goede uitvoering te brengen van de gewenste stijl. Hiervoor hoeft de . logopedist zelf geen zangpedagoog te zijn of een grondige muzikale vorming hebben genoten. Logopedisten werkzaam in het domein van de stemoptimalizering zullen" The total singer" graag en vaak consulteren en binnen de kortste keren samen met de stem patiënt en Lisa Popeil alle registers stemtechnisch en stemhygiënisch opentrek-
29
TLA 2001 (31)-1 sche en fonetische concepten klinisch kunnen toegepast worden of hoe klinische gegevens interessant kunnen zijn voor de linguïstiek en de fonetiek. De uitgevers die deze editie verzorgden, Ben Maassen en Paul Groenen, beide verbonden aan het Universitair Ziekenhuis te Nijmegen, hebben geopteerd voor een organisatie in vier delen. Achtereenvolgens zijn dit: deel 1 Phonology and deveiopmental disorders (13 hoofdstukken), deel 2 hearing impairment and CAPD (9 hoofdstukken), deel 3 aphasia and neurological conditions (8 hoofdstukken) en deel 4 methods in c1inical linguistics (14 hoofdstukken). De veelheid aan bijdragen heeft de samenstellers er wellicht toe genoopt beperkingen op te leggen aan de auteurs wat betreft uitgebreidheid van de artikels. Herhaaldelijk zou men meer detail hebben willen zien, zoals men die aantreft in volwaardige tijdschriftenartikels. De meeste hoofdstukken gaan in de richting van een (te) kort onderzoeksverslag. Het positieve is dan weer dat er nogal wat bijdragen van zijn van gevestigde onderzoekers met als gevolg een hoge kwaliteit. Al bij al is deze bundel van de Clinical Lingusitics and Phonetics Association weer een boek geworden dat velen moet kunnen aanspreken en voor zij die wetenschappelijk actief zijn alleen maar inspirerend kan zijn.
ken zodat men kan (blijven) zingen zonder het risico op -' stemschade. (voor meer info over Lisa Popeil en ha~:iyoiceworks@
: www.oooeil.com) Wivine Decoster
PATHOLOGlES OFSPEECH AND LANGUAGE. ADVANCES IN CLiNICAL PHONETICS AND L1NGUISTICS. •
B., GROENEN, P. (Eds). London: Whurr Publishers, 1999. 371 blz.,. ISBN' 1 86156 122 9, £ 45.00 MAASSEN,
Reeds enkele: jaren heeft de International Clinical Linguistics and Phonetics Association de gewoonte om de proceedings van haar jaarlijks congres te publiceren in boekvorm bij Britse uitgeverij Whurr Publishers, Dit boek is een bundeling van de bijdragen van het congres dat doorging van 13 tot 15 oktober 1997 te Nijmegen. Zoals de vorige uitgaven is ook de~e uitgave een bundeling geworden van zeer uiteeniopende artikels. Het gemeenschappelijke .aan deze uiteenlopende bijdragen IS dat ze ressorteren onder de klinische linguïstiek en fonetiek. Ze laten allen zien hoe linguïsti-
de
John Van Borsel
.. ~"~
30
-
--
_.
--
•
".-
'"
?,"-~
,).J.
.- DDL
• •
TLA 2001 (31) -:- 1
MEDEDELINGEN • Het departement
Cursus 1
Cursus 2
Posthogeschoolvorming
Logopedie/Audiologie
Logopedie/Audiologie
van de Lessius Hogeschool - Antwerpen organiseert tijdens het academiejaar 2000-2001 in het kader van het programma Posthogeschoolvorming volgende studiedagen en cursussen
Titel en spreker
Datum
Prijs:
Nieuwe ontwikkelingen in de ESCGA (Eclectische Sociaal Cognitieve Gedragstherapeutische Articulatietherapie) (teleleerplatform) De heer René Stes
16 november 2000 van 9.00 u - 12.30 u en van13.30 u - 17.00 u
3.300,-
27 maart 2001 van 13.30 u - 17.00 u
Logscreen 2000: Op weg naar een screeningsprotocol voor logopedie en audiologie (teleleerplatform) De heer René Stes
23 november 2000 van 09.00 u - 12.30 u en van 13.30 u - 17.00 u
3.300,-
29 maart 2001 van 13.30 u - 17.00 u Cursus 3
Stemtherapie herbekeken De medische behandeling van stemstoornissen + verwachtingen van de NKO-arts naar de logopedist(e). Or. Erwin Koekelkoren
8 februari 2001 van 09.00 u - 12.30 u
Stembelasting
van 13.30 u - 17.00 u
en stembelastbaarheid: naar interventie. Or. Romain Buekers
hoe meten
+ consequenties
.
Studiedag 1
13 februari'2001 van 09:00 u - 12.30 u en van 13.30 u - 17.00 u
Nasaleren volgens Pahn: theorie en praktijk (inoefening). . '. ' De heeiOirk Vanneste ,
20 februari 2001 van 09.00 u - 12.30 u en van 13.30 u - 17.00 u
Elektrostimulatie bij stemstoornissen Mevrouw Lieve Van Gestel De heer Jet Van Gompel ,
Studiedag 2
.
De adem ritmisch aangepaste fonatie van Coblenzer: theorie en praktijk (inoefening). De heer Ruud Gerards
"
.
3.300,-
....
"
.
30 november 2000 van 09.00 u - ,12.30 u , en van 13.30 u - 16.30 u
2.000,-
7 december 2000 van 09.00 u - 12,30 u en van 13.30 u - 17.00 u
3.000,-
,
Actuele vraagstukken rond diagnostiek en therapie van mondelinge taalontwikkelingsstoornissen Prof. Dr. Eric Manders Prof. Dr. Inge Zink
21 december 2000 09.00 u - 12.30 u
31
TLA 2001 (31)-1 Studiedag 3 ~ ;
Studiedag 4
Diep in het kanaal (C.I.C) hoortoestellen: nieuwe ontwikkelingen, mogelijkheden, beperkingen en aanpassingsprocedure . De .heer Mark Laureyns
Dé ouder als co-therapeut: de inschakeling van ouders bij de stotterbehandeling van hun kind (peuter-kleuter, lagere school)
8 december 2000 van 09.00 u - 12.30 u
1.000,-
, 19 december 2000 van 09.00 u - 12.30 u en van 13.30 u - 17.30 u
2.000;-
18 januari 2001 van 13.30 u - 17.30 u
1.000,-
25 jan~ari.2001 van 09.00 u - 12.30 u
1.000,-
1 februari 2001 van 09.00 u - 12.30 u
1.000,-
27 januari 2001 van 09.00 u - 12.30 u en van 13.30 u - 16.00 u
2.000,-
15 maart 2001 van 13.30 u - 17.00 u
1.000,-
22 maart 2001 van 14.00 u - 16.30 u
1.000,-
De heer Mark Meersman
Studiedag 5
De eerste stappen op internet De heer Piet Ceuppens
Studiedag 6
De uitdaging van het inclusief onderwijs Prof. Dr. Geert Van Hove Mevrouw Kat/een Mortier
Studiedag 7
Het Frenchay Dysartrie Onderzoek (FDO) en de Dysartrie Onderzoeksbatterij (008) De heer Johan Lambert
Studiedag 8
Het slechthorende kind: (1) audiologisch onderzoek van baby tot kleuter (K. Daemers, C. De Beukelaer. G, De Ceulaer, P Govaerts, M. Yperman)
(2) kinderappareillering (H. Klein,
Studiedag 9
A. Dockx, Mark Laureyns)
Vormen van ouderbegeleiding bij kinderen met een gestoorde taalverwerving: bespreking van een aantal programma's Dr. Romain Buekers
Studiedag 10 Vlaamse normering van de AVI-Toets 1994, een onderzoeksinstrument voor technisch lezen op tekstniveau. Een kritische blik op dit diagnostisch Instrument Mevrouw Wini Boonen
Voor informatie en inschrijvingen: de heer Piet Ceuppens: tel. 03 206 04 08/ fax 03 206 04 81
•
SJ.G. Studiedagen krokus 2001
.. Programma Destelbergen (Vormingsdienst SIG) Maandag 26 februari
2001
Kinderen met geheugen- en inprentingsproblemen 4 Kaat TIMMERMAN en Dominique VAN DER SCHOOT Initiatie in de bewegingspedagogiek gebaseerd op het werk van Veronica Sherborne UseBONTINCK en Danny DOSSCHE 32
Ontwikkelingsstoornissen van het geheugen bij kinderen vanuit een neuropsychologisch denkkader Chris ANTHONIS Dinsdap 27 februari 2001 Autismespectrumstoornissen: een stand van zaken Herbert ROEYERS Delayed Auditory Feedback en stotteren John VAN BORSEL Executieve stoornissen, theorie en praktijk Evert THIERY Werken met het programma Taalachterstand en Taalwerwerving Liesbet SCHLICHTING
,
TLA 2Q01 (31) - 1
Woensdaa 28 februari
2001
Werken met het programma Taalachterstand en Taalverwerving Liesbet SCHLICHTING Leeslab: computerondersteund aanvankelijk lezen bij (visuele) leermoeilijkheden Hugo MAES Donderdag 1 maart 2001 Emotioneel expressieve aspecten van kindertekeningen Annemie REYSEN Het syndroom van de niet-verbale leerstoornissen (NLD) Joris CRACCO Kinderen met ruimtelijk-visuele problemen: een berenaanpak Kaat TIMMERMAN
... Programma Hasselt (LUC Diepenbeek) 27 februari 2001 Kinderen met geheugen- en inprentingsproble-. men Kaat TIMMERMAN Erfelijk bepalde syndromen bij kinderen en jongeren met een mentale handicap Team Menselijke Erfelijkheid Leuven Erfelijk bepaalde syndromen bij kinderen en jongeren met een (rand)normale begaafdheid Team Menselijke Erfelijkheid Leuven
Reflecto Pierre Paul GAGNE 26, 27 en 28 maart 2001 in Gebeo, Kortrijk. Hanen Oudercursus "Certification Workshop" Johan DEKELVER 9, 10 en 11 april 2001 in Vormingsdienst S/G Deste/bergen
Sociaal cognitieve ontwikkeling van. kinderen en jeugdigen: diagnostiek en training Pim STEERNEMAN 26 en 27 april 2001 in Vormingsdienst S/G Desteibergen -,,;
,
,(,;:~>"~\,, "f\,
<;1:,;,;;,:'~:;'«j::;¥;i'dli';'"
M'::n'"
Brochures '!1etl1leerhlfo eninsChrijvingsfo ulierenvel1c:rijgbaarbij . $diE!nst.SI(3,Kerkham) 010. DeStÈllbèr'geJl
. 23$ 31'2S,'fsx"09238 31 fngsdlenst;Sig@st
Dinsdag
Een educatieve benadering van mensen met autismE! en. normale intelligentie . Theo PEETERS en Hilde DE CLERCQ 14, 15 en 16 februari 2001 in Vormingsdienst S/G Deste/bergen
Kinderen met ruimtelijk-visuele problemen. Workshop voor ervaren .begeleiders KaatTIMMERMAN.en Martine CEYSSENS 19 februari en 5 & 6 maart 2001 in Vormingsdienst S/G Deste/bergen
Diagnostiek en therapie bij kinderen met ontwikkelingsdyspraxie - DCD Pol CALMEYN en Griet DEWITTE 6 februari en 9 maart 2001 in Vormingsdienst
S/G Deste/bergen
Sociaal Vaardig: de axenroos als werkinstrument en bejegeningsmethode als levenshouding Hilde JOSEPHY 12 & 13 februari en 19 & 20 maart 2001 in Vormingsdienst S/G Deste/bergen
... Programma Destelbergen (Vormingsdienst SIG) . Maandag 2 BDril 2001 Achtergronden en overwegingen bij taaltherapie Sieneke Goorhuis-Brouwer Kinderen met ruimtelijk-visuele problemen: een berenaan pak Martine Ceyssens De noden van het kind bij beslissing tot uithuisplaatsing Annik Lampo Dinsdaa 3 aDril2001 Signalen bij slachtoffers van fysiek/seksueel geweld. Kinderen als slachtoffer JoWieme ' "Ik kan dat niet!" Omgaan met faalangstbijkinderen en jongeren ' Marc Litière ; Onderzoek naar vroege kenmerken van dyslexie Cecile Kuijpers en Mariken ter Keurs Woensdag 4 aDril 2001 Aanvullende technieken bij hardnekkige leesstoornissen Anny Cooreman Omgaan met gedragsproblemen Wim DeMey Kinderen met aandachts- en werkhoudingsproblemen Martine Ceyssens
33
TLA 2001 (31) - 1 Donderdag 5 aDri/2001 Focus op adoptie Mimi De Jaegher Mind Express (voormiddag) Bart Noë Mind Express (namiddag) Bart Noë "Nog lang niet uitgeteld": begeleiding van rekenzwakke kinderen Hilde Heuninck
2. Workshop Ref/ecto (workshop denkmanagement -lagere school kinderen)
... Programma Hasselt (LUC Diepenbeek)
4. Workshop eOGNET - opleiding tot trainer
Dinsdaa 3 aDri/ 2001 Hardnekkige rekenstoornissen Anny Cooreman Verbale ontwikkelingsdyspraxie: onderzoek en behandeling volgens het dyspraxieprogramma Sjoeke van der Meulen, Christina Stam en Joost Colenbrander
WorkS'h;;ps reekS2¥ic" . , (april~ûgustus 200~)S' Niet-verbale leerstoornissen (NLO) Joris Cracco Training van de perspectiefnemingsvaardigheden van kinderen met een autismespectrumstoornis Ann Van Maele en Katrien Impens Idem 99 Het Bobath-concept in de pedagogische werksituatie geplaatst Jos De Cat BELANGRIJK
111
De studiedagenPasen2001 vindendus plaatsop tweeverschillendelocaties: Vormingsdienst SIG vzw Limburgs Universitaire Kerkham 1 Centrum 9070Destelbergen Universitaire CampusHoofdgebouw (gebouw 0) 3590Diepenbeek
•
VZW
Ce.B.C.O.
Centrum voor het Bevorderen van de Cognitieve Ontwikkeling 1. Workshop diagnostiek van leerbaarheid bij kleuters en jonge kinderen data: trainer: plaats: voertaal:
34
12 - 14 februari 2001 prof. D. Tzuriel (Israël) Kortrijk (B) Engels
data: trainer: plaats:
26 - 28 maart 2001 Pierre Paul Gagné (Canada) Kortrijk (B)
3. Workshop eOGNET - (Greenberg - workshop denkstimulering in de lagere school) data: trainer: plaats: data: trainer: plaats:
9 - 11 april 2001 en twee nog te bepalen follow up-dagen A. Janssens Oostduinkerke (B) 9 - 13 april 2001 prof. K. Greenberg (Univ. Tennessee) Oostduinkerke of Kortrijk
5. MiSe (denkstimulering peuters) data: trainer: plaats:
bij kleuters en
6 woensdagavonden vanaf januari 2001 B. Konings, H. Schroyen en Ann Roymans Kortrijk (B)
6. Workshop Bright Start (Goed begonnen ... Haywood - denkstimulering bij kleuters) data: trainer: plaats:
<,
26 - 28 februari 2001 en 2 nog te bepalen follow up-dagen Johan Warnez en Rudi Vanden Wyngaert Hasselt (B)
5~":1%~t-_'
~~~~;~--.':'
-<{O~<).}~~~:i\
Voor elk van deze workshops is het aantal deelnemersbeperkt. .. tV,:'!';, ..Meefinformatieka'n'yerkregen worden '/ ..,.';; .... ii« .... ...,.0:.':.0 biJ' Viw.".'.CeBCO ,222«:-: x~<~j+:'J"'-' ",' ''' -,y>'~''V'';-'~',.,,~ ~ohán Warnez, St.-Oénijseweg 71, 8500 Kortrijk Telefoon 056 21 71 41- e-mail:
[email protected]
;.li~'
__
"0_"'
o
Jan Palfijn Gent & Hogeschool Gent
Het algemeen ziekenhuis Jan Palfijn Gent organiseert in samenwerking met de Hogeschool Gent, departement gezondheidzorg "Vesalius" een benefietconcert n.a.v. het éénjarig bestaan van de Palliatieve Zorgeenheid. Dit concert vindt plaats op donderdag 15 maart 2001 om 20u30 in het groot auditorium van Vesalius, Keramiekstraat 80 te Gent. Voice Male en een nog te bepalen verrassingsgast verzorgen het muzikale gedeelte. Tickets 750 Bef. Wie anderszins de Palliatieve Zorgeenheid wil steunen kan een bijdrage storten op rekening nr. 091-0009379-96 met de vermelding "Mecenaat - concert Palliatieve Zorgeenheid".
TLA 2001 (31) - 1
VERANNEMAN
o HOORAPPARATEN: WIDEX - SIEMENS - UNITRON o BATTERIJEN - TOEBEHOREN
o AUDIOMETERS: MADSEN - SIEMENS o IMPEDANTIEMETERS:
MADSEN - SIEMENS
o ERA - BERA - ECOG: MADSEN - BIOLOGIC o OP MAAT GEMAAKTE GELUIDSARME CABINES o GEHOORBESCHERMERS
o RADIO- EN T. V. - VERSTERKERS o VIBRERENDE WEKKERS o HERSTELLINGEN
."
,
....
~
.
.
.~
HOOFDZETEL:
.
, . ','
r-
VERAN~EMAN b.v.b.a.
RAVENSTEIN GALERIJ 35-37 JooOBRUSSEL , 'TEL. 025126737 FAX 02 512 0413
"
,AGENTSCHAPPEN IN HEEL HET LAND
35
TLA 2001 (31) - 1
Met Dialogue was het niet gebeurd. ~~0 G'
~~~ _ _ __ _
I[] 11
_ _ _ _
De beste hoortoestellen van alle merken Hulpmiddelen voor slechthorenden Gehoorbescherming
Exclusief bij Oialogue:
Oana\og\C
het eerste slimme digitale hoorapparaat: - duidelijke verstaanbaarheid - fluit nooit - natuurlijke klankweergave - bekroonde vormgeving - verwittiging wanneer batterijen leeg zijn Onze Dialogue-audiciens verschaffen u graag meer inlichtingen.. Vraag uw brochure en adressenlijst aan. Bezoek onze site: www.dialogue.be.
36
Dialogue Hoorcentra Guido GezeUestraat 137 9470 Denderleeuw
Tel. 053 64 63 10 - Fax 053 64 63 25 E-mail:
[email protected]
LRPPERRE
_HooRAPPARATEN __ _ AUDIOLOGIE _CHIRURGIE
DE WERELD KLINKT ZOVEEL MOOIER DOOR TWEE OREN.
* Uitgebreid
gamma hoorapparaten. Speciale apparatuur voor kinderen: Phonak, FM Phonic Ear systeem
* Specifieke bijkomende
hulpmiddelen voor
slechthorenden: radio-, TV- en telefoonversterkers, wekkers voor slechthorenden, ringleidingen, conferentiemicrofoon, ...
* Grote
keuze van screening, semi-klinische en klinische audiometers; impedantiemeters en andere audiologische apparatuur.
* Reëducatie-apparaten
voor therapie bij spraak- en
taalgestoorden. STATIONSSTRAAT 22 1702 GROOT - BIJ GAARDEN Tel. 02 466 91 90 Fax 02 466 93 63
INHOUD
Redactioneel
1
Logopedische interventiemogelijkheden bij neurologisch verworven slikstoornissen Annelies Meyvaert
2
Leesproblemen voorspellen op basis van een beperke leestraining in de derde kleurterklas
10
Heidi Van Nieuwenhyze, Sofie Willems
Vergelijkende studie van spraakverstaan in ruis bij moderne hoortoestellen met met twee microfoontjes
16
Liesbet Desmet, Heleen Luts, Jan Wouters
Odyssea: pleisterplaatsen op het Internet
26
Besprekingen
28
Mededelingen
31