Preek over HC zondag 24: ‘drie-dubbele genade’
GEMEENTE VAN JEZUS CHRISTUS, GASTEN EN LUISTERAARS,
Het grote probleem waarmee de catechismus begint, is dat er iets fout zit in de relatie tussen God en mensen. Of eigenlijk begint de catechismus daar niet mee. De relatie met Jezus staat vanaf het begin bovenaan, als een soort opschrift. Maar daarna vertelt deze geloofsbelijdenis het verhaal van de zonde. Zonde, dat is dat de wereld die God zo goed gemaakt had, door menselijke schuld zo grondig verpest is dat het niet vanzelf meer goed komt. Er is rottigheid in de schepping, in relaties tussen mensen maar vooral – de catechismus gaat daar het meest uitgebreid op in omdat het de oorzaak is: in de relatie tussen mij en God.
Maar kijk ook even terug hoe God die relatie vanaf het begin wel bedoeld heeft: v/a 6 van de catechismus: [dia 1] ‘God heeft de mens goed en naar zijn beeld geschapen, dat wil zeggen: in ware gerechtigheid en heiligheid, opdat hij God, zijn Schepper, naar waarheid kennen, Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige heerlijkheid leven zou, om Hem te loven en te prijzen.’
Dat is de bedoeling van God met mij, met jou. En toch zit ergens in mij zit die verdraaide neiging om niet te leven voor God – en voor eeuwig met Hem gelukkig te zijn – maar om puur en alleen maar te leven zonder Hem, voor mezelf. Ik zeg het maar gewoon zonder omhaal van woorden, omdat we er over het algemeen erg goed in zijn om juist dit te camoufleren, te nuanceren. Wij zijn die neiging gewoon gaan vinden. Maar God vindt dit níet gewoon. [dia 2 – leeg scherm]
Wij zijn dat gewoon gaan vinden. De onbedwingbare neiging om op te komen voor mijzelf, de wil om gezien te worden, opgemerkt, aandacht te krijgen, mijn egoïsme, die horen – zo zeggen we dan – bij onze natuur.
De catechismus bevestigt dat, zo lijkt het, door te zeggen de meest goede dingen die ik doe in feite de meest egoïstische motieven hebben: ik kan er niet tegen dat mijn moeder wegkwijnt in een verzorgingshuis, ik voel me goed als ik 100 Euro stort op rekening 555 voor Pakistan, ik help jou zodat jij mij helpt als het nodig is, enzovoort.
Ik las laatst een boek, tenminste, ik probeerde erdoorheen te komen, dat in Amerika naar het schijnt na de Bijbel het meest gelezen wordt. Het heet Atlas Shrugged. De auteur neemt het (o.a.) op voor de vrije markt. Alleen als iedereen volledig gaat voor zijn of haar eigenbelang, krijg je een perfecte wereld. Je moet nooit iets voor niets geven, want daar worden mensen lui van. Ze zegt eigenlijk: egoïsme hoort erbij. Sterker nog: het is nodig. Dat is misschien erg extreem, maar je zou wel kunnen zeggen: wat maakt het voor een Pakistaan zonder huis uit of ik hem help uit eigenbelang of niet, ik doe het dan toch maar.
Toch vindt God eigenbelang niet normaal. Wij zijn gemaakt om voor Hem te leven. Als we dat doen, als dat ons motief is, doe je waarvoor je gemaakt bent. Echt goede werken groeien niet uit eigenbelang maar uit dankbaarheid. Een donatie op rekening 555 is pas een goed werk, volgens de catechismus, als ik dat doe uit waar geloof, naar de wet van God en tot zijn eer (znd. 33). En nu komen we weer bij dat egoïsme: heel vaak pas ik de wetten van het kapitalisme toe op mijn relatie met God. Ik wil de hemel verdienen in plaats van God verheerlijken. Ik wil de liefde van God – want daar gaat het om! – veroveren, in plaats van beantwoorden.
En daarom noemen we in de kerk noemen we egoïsme ‘zonde’ en noemen we niet elke donatie een goed werk. Omdat het grootste probleem voor iemand die gelooft niet is de vraag hoe ik aan mijn trekken kom, maar hoe God aan zijn trekken komt. Een gelovige vraagt zich niet af hoe hij of zij straks het snelst en het meest waarschijnlijk in de hemel komt. Maar die vraagt zich af (lees v/a 62): Wat kan ik doen, zodat ik een goede relatie met God krijg? Hoe kom ik, ellendige zondaar, in het reine met God? En dan niet omdat ik er beter van wordt, maar zodat God geprezen wordt.
Het lijkt mij belangrijk om allereerst die vraag goed te laten landen. Het antwoord komt straks. Maar als we de vraag niet dóór hebben, staan we straks verkeerd voorgesorteerd. De vraag is een oprechte vraag van iemand die in de relatie met God zijn of haar geluk zoekt. Ik kan dat volgens mij niet vaak genoeg zeggen: de catechismus is een gelóófsbelijdenis. De catechismus stelt vaak geen neutrale vragen (hoe zit het met dit of dat). De catechismus leert ons gelovige vragen te stellen. Dan kan het zijn dat het antwoord anders is dan je had gedacht. Het kan ook zijn dat de vraag gecorrigeerd wordt. Maar het zijn wel vragen van mensen die willen leven vanuit geloof.
Vraag jezelf dus eerst af: zou dit ook mijn vraag kunnen zijn? Hoe vaak kom ik net verder dan het opstellen van verlanglijstjes met mijn eigen wensen: een gelukkige relatie, werk, gezondheid. En hoe weinig vraag ik mezelf af: hoe kan ik een goede relatie met God krijgen? Hoe wordt ik rechtvaardig voor God. Dat vroeg Luther zich af, en vele gelovigen sindsdien. En terecht, want zij hebben aangevoeld dat in de relatie met God de paradijspoorten weer opengaan. Dat wij gemaakt zijn om te leven voor Hem.
Een goede vraag dus, wat kan ik doen om een goede relatie met God te krijgen. Een gelovige vraag. Maar toch is het een vraag die gecorrigeerd wordt. Wat kan ik doen is een verkeerde vraag. Want alles dat ik doe wordt sinds Genesis 3 gedreven door de verkeerde motieven. Mijn beste werken zijn onvolmaakt en met zonden bevlekt met eigenbelang, vooral. Het is probleem is veel te groot om zelf aan te pakken. Ken je ‘Help, mijn man is klusser?’ Zonder hulp komen we er niet uit. Het is nog erger: elke poging om zelf iets bij te dragen maakt het geheel waardeloos. Beschamend, eigenlijk…
Er zijn grof gezegd twee manieren waarop je kunt proberen om een goede relatie met God te krijgen. Ja, er zijn natuurlijk ook mensen die dat niet proberen. Die stellen niet de vraag van v/a 62. Die zeggen zeg ik: God, wat heb ik daarmee te maken. Het gaat er maar om, dat ik zelf gelukkig wordt. Met alle nuances. Maar dan zijn er twee manieren om te proberen met God in het reine te komen. Er is religie. Dan ben je zoek naar God maar op de verkeerde manier. En er is het evangelie, dat wordt zo mooi samengevat in v/a 60, dat is geloof in Jezus Christus. Dat zijn twee totaal verschillende manieren.
Religie staat tegenover het evangelie van genade. Laten we eens wat inzoomen op het verschil:
[dia 3] Religie zegt: ‘Ik gehoorzaam God, daarom neemt God mij aan’. [dia 4] Het evangelie zegt: ‘Ik ben door God aangenomen, daarom gehoorzaam ik Hem.’
[dia 5] Religie zegt: ‘Als mijn levensomstandigheden moeilijk worden, ben ik boos op God of op mijzelf, omdat ik vind dat ik recht heb op een voorspoedig leven – ik doe toch mijn best om goed te leven?’ [dia 6] Het Evangelie zegt: ‘Als het moeilijk wordt, worstel ik daarmee, maar ik weet dat Jezus het offer voor mijn zonden bracht. Het kan zijn dat Hij deze moeilijke omstandigheden toelaat om mij te trainen in wat genade is.’
[dia 7.1] Religie zegt: ‘ik voel me beter dan anderen.’ Of: ‘ik voel me een mislukkeling.’ [dia 7.2] Het evangelie zegt: ‘ik ben een zondaar, uit genade gered. Ik ben niet afhankelijk van wat anderen van mij vinden. Ik veroordeel anderen ook niet.’
En de laatste: [dia 8.1] Religie zegt: ‘Ik gehoorzaam God omdat ik bang ben dat Hij mij anders zal straffen.’ [dia 8.2] Het Evangelie zegt: ‘Ik gehoorzaam God omdat ik blij en dankbaar ben.’
In de kern wordt elke vorm van religie gedreven door angst, dat jij niet aan je trekken komt. Dat je er niet mag zijn. Dat je veroordeeld wordt, afgewezen. Maar het evangelie is precies het tegenover gestelde: je bent vrijgesproken. Je hoort erbij. Je hebt dus alles al. Dat maakt dat je niet hoeft te presteren, je mag uitdelen.
Weet je wat het allergrootste probleem is van ‘religie’? Dat is dat het ook de kerk binnen kan dringen. Dat christenen zich superieur voelen en denken dat zij beter zijn dan andere mensen. Hoeveel mensen hebben daar niet al genadeloos doorheen geprikt toen ze zagen dat ook kerkmensen ruzie maken. Dat zijn de mensen die het moeilijkst te bereiken zijn. Ze zijn als het ware ingeënt tegen het christelijk geloof. Ze hebben er iets van meegemaakt maar zijn daar zo op afgeknapt dat ze immuun zijn voor het echte evangelie: het evangelie van genade.
Des te meer reden om als gemeente van Christus ernst te maken met het evangelie van genade. Omdat genade de enige echte oplossing is waar het leven goed van wordt. In de relatie tussen mij en God, in de verhoudingen tussen mensen. [dia 9 – leeg scherm]
Er is namelijk een misverstand over goede werken. En dat is, dat goede werken er uiteindelijk niet toe doen. Dat vergeving van zonden belangrijker is dan heiliging van het leven. De Rooms Katholieke Kerk heeft dat heel indringend gevraagd aan de protestanten – en het is nog steeds de vraag van gelovige mensen vandaag. Leidt die leer van genade uiteindelijk niet tot een houding van zorgeloosheid? Krijg je, als je tegen iedereen zegt, je hoeft (sterker nog: je kunt) niet doen, geen ontzettend luie mensen? Is jullie genade niet eigenlijk heel goedkoop?
De katholieke kerk, en anderen, hebben met deze vraag een punt. Jakobus schrijft ook in de Bijbel dat een geloof zonder werken een dood geloof is. We zullen dus, op de een of andere manier die twee dingen bij elkaar moeten houden.
Wij kunnen niets bij God verdienen. Zijn genade is voor mij genoeg. En tegelijk zijn goede werken belangrijk. Maar hoe? Eigenlijk moeten wij door onze manier van leven bewijzen dat genade het meest effectieve recept is voor het doen van goede werken. Het is niet alleen het meest effectief: het is het enige recept voor echt goede werken: uit waar geloof, naar de wet van God en tot zijn eer, zonder eigenbelang.
Het is mooi dat de catechismus die twee dingen ook bij elkaar houdt. Zondag 23 en 24. Rechtvaardiging én heiliging. Die twee kan je niet van elkaar lostrekken. Dat gebeurt wel eens. Dan zeggen christenen: met de leer enzo zit het wel goed. Nu moeten we nog groeien (of erger nog: nu hoeven we niets meer). Groeien in spiritualiteit. In dingen doen. In aantal. En voor je het weet ben je het weer zelf aan het proberen.
v/a 64 gebruikt het beeld van een plant en vruchten. Hoe moet een vrucht nu groeien? Hier heb ik een trosje druiven bij me. Bij ons uit de tuin. De zijn nog niet rijp. Hoe worden deze vruchten nu beter, lekkerder, groter? Dat gaat niet.
Ik heb ze losgemaakt van de struik. Ik ben bang dat wij in de kerk vaak als volgt te werk gaan: we doen er een likje verf op. Kleur- en geurstoffen, enz. Totdat het er acceptabel uitziet. En totdat iemand er een hap van neemt, natuurlijk: bàh, nep! De enige manier om goede vruchten te krijgen is: je planten in genade-grond.
Het is dus net zo met onze goede werken. Het is net als met een plant. Als er geen druiven aan mijn struik zitten is er met de plant wat mis. Maar áls ik in de goede grond sta, mijn wortels in wat God voor mij verdiend heeft – in het besef dat ik geaccepteerd bén, dan komen de vruchten vanzelf. O ja, dan moet ik nog wat gekrent en gesnoeid worden. Maar dan komt het goed. Tegen een luie kerk moet je dus niet zeggen: kom op, nog wat harder werken! Maar wel: geloof je eigenlijk het evangelie wel?
En als God met zijn evangelie echt binnenkomt in ons leven, dan komt van genade, nog meer genade. Dat zegt ook de catechismus. Ik bedoel, er komen dan goede werken. Echt goede werken. En die goede werken wil God dan ook nog belonen! Maar niet op de manier van deze wereld: voor wat hoort wat. Maar uit genade. De beloning (30, 60 of honderdmaal) staat in geen verhouding tot de prestatie. Zo is God.
God rekent ons dus niet alleen de rechtvaardigheid van Jezus toe, maar ook zijn heiligheid. En die heiligheid wil Hij óók nog belonen (zie bijv. 1 Kor. 15, openbaringen 14) Dat is drie-dubbele genade!
Er zit wel een scherp randje aan die boodschap van genade. Genade is dat God er zelf voor zorgt dat Hij niet tekort komt. En daarom zit er een risico aan het leven uit genade.
Weet je nog toen ik Sander die 5 Euro gaf? Om duidelijk te maken wat het verschil is tussen leven uit genade en leven op grond van een afspraak? Wat nu als ik hem genoeg had gegeven zodat hij z’n hele leven niet zou hoeven te werken? Wat nu als ik genoeg had gegeven voor eeuwig leven?!
Dat doet God. En je snapt wel, hopelijk, dat als ik Sander alles had gegeven, dat er dan ook niets is dat ik niet van hem kon vragen. Als je iets zelf hebt verdiend is dat anders. Maar als je iets krijgt, wel. Hulp geven is soms moeilijk, maar toegeven dat je hulp nódig hebt, helemáál! Daarom is leven uit genade spannend. Want je hebt álles gekregen. En nu kan God alles vragen. Schieten we nu weer in de kramp van … moeten? Het is een moeten van niet anders kunnen. Een heilig moeten, zou je kunnen zeggen. Want het is Gods werk. Het kan niet anders. Hij zet je in de goede grond. Geeft vruchten. En beloont ze. Dat is drie-dubbele genade!
[amen]