Preek over zondag 46 (Jezus leert ons bidden tot God de Vader) Gemeente van Jezus Christus, gasten en luisteraars, De vorige keer heb ik bidden vergeleken met stemmen. Ik nam toen een stemfluitje mee. Om duidelijk te maken dat, willen we niet vals bidden, dat we dan moeten we leren bidden. En in ons gebed afstemmen op de frequentie van de relatie tussen Jezus en God. Jezus leert ons God kennen en in ons gebed God aanspreken als ‘Onze Vader’. Dat doen we alleen in onze verbondenheid met Jezus. Het is zijn Vader. Buiten Hem om is God niet onze Vader. Maar dankzij Jezus Christus wel. Nooit buiten Hem om. In de afgelopen week werden drie Nederlandse mariniers vrijgelaten. Door kolonel Kadaffi. Na de gevangenneming tekende voormalig commandant der strijdkrachten Dick Berlijn treffend het gevaar waarin zij verkeerden. Hij zei: Khadaffi kan zeggen: ‘Als jullie iets doen boven Libië, hangen we ze aan de hoogste boom.’ Toch konden de Nederlanders afgelopen week worden vrijgelaten, naar het schijnt door bemiddeling van de familie Papandreou, met wie Khadaffi goede banden onderhield. Nu gaat het me natuurlijk niet om de vergelijking God – Kadhaffi, maar om de bemiddeling van de familie Papandreou. Dankzij de goede banden die zij met Khadaffi hebben konden de drie Nederlanders uiteindelijk worden vrijgelaten. Dankzij Jezus Christus weten we wie God is, maar nooit buiten Hem om. Wie verbonden is met Hem en zijn gebed, mag God ‘Vader’ noemen. Buiten Hem om zullen we moeten vrezen voor ons leven. Omdat we van nature vijanden van God zijn. Het gaat vanmiddag over de aanspraak van het gebed dat Jezus ons leert. Dat gebed is dus van levensbelang. We gaan luisteren, leren, afstemmen. We doen dat op drie manieren. We gaan eerst luisteren naar de catechismus. Dan naar de Bijbel. En dan gaan we, letterlijk ook luisteren. Hoe we dat doen dat vertel ik straks. [lezen HC 46]
We bevinden ons in het gedeelte van de catechismus over de dankbaarheid. Of beter gezegd: over de praktijk van het christelijke leven. In het dagelijkse leven van een christen is het gebed het meest belangrijk. Dus niet wat je doet maar hoe je bidt. De catechismus zegt (v/a 116): het gebed is noodzakelijk. Het is nodig. Een christen staat namelijk met lege handen. Een christen leeft niet om iets bij God te verdienen maar uit dankbaarheid voor wat Jezus voor ons verdiend heeft. Het goede nieuws van het derde deel v.d. catechismus is eigenlijk dat God zelf geeft wat Hij vraagt. En daarom is het gebed zo nodig. En dan bedoel ik niet het gebed als prestatie of verplichting, zoals bij moslims, maar het gebed als manier van leven. [dia 1.1] Om te ontvangen wat je uit jezelf niet hebt. Het gebed is dus geen verplichting maar een houding. Christenen zijn ontvangende mensen. Als je het zo bekijkt is het gebed niet alleen te vergelijken met een stemvork of fluitje, maar ook met een thermometer. Hoe je bidt (en óf je bidt) zegt iets over hoe je gelooft, hoe je God hebt leren kennen (of niet). En over hoe je jezelf ziet. Maar ook andersom: wat je gelooft, wat er in je hart zit, bepaalt je gebedshouding en je christelijke leven. Als je God altijd aanspreekt als ‘Heilige’ of ‘Almachtige’ dan zegt dat iets over hoe je tegen God aankijkt en over de afstand die je tot Hem ervaart. Je hebt ook mensen die altijd – ik zeg het expres een beetje zwart wit – zeggen: ‘lieve God’ ‘lieve Heer’ of over Jezus praten als Vriend. Tot nu toe hebben we al heel wat over het gebed geleerd. Afgelopen zondag en op biddag o.a. dit: 1. [dia 1.2] God wil dat we Hem ‘zonder ophouden’ bidden en danken. God geeft wat Hij vraagt, maar wel in de weg van de oefening. Nooit automatisch. 2. [dia 1.3] Jezus leert ons bidden: onderweg, samen, en tot God de Vader. Hij weet wat goed voor ons is. Jezus leert ons bidden in een wereld die nu nog gekenmerkt wordt door gebrek (geef ons vandaag ons dagelijks brood), de macht van de zonde (vergeef ons onze zonden) en beproeving (breng ons niet in beproeving).
3. [dia 1.4] Wat je ook vraagt (voor onderweg), God geeft altijd zijn Geest. Ik heb afgelopen woensdag gezegd: of dat een teleurstelling is, hangt af van het antwoord op de vraag of je weet wie dat is. De Geest, dat is God zelf. Zijn Naam: dat Hij onderweg altijd is. Zoals ouders hun kinderen – als het goed is – ook niet zomaar alles geven bij wijze van compensatie (omdat ze er zelf nooit zijn). Zo is God: Hij ís er. Hij wil er ook zijn. Als Hij dingen geeft, dan komt Hij daar dus ook altijd zelf in mee. 4. [dia 1.5] Zijn Geest, dat betekent ook: zijn gezindheid. Daar gaat het vanmiddag over. Als Jezus ons leert God aan te spreken als Vader dan komt daar een bepaalde gezindheid in mee. Een relatie. Jezus trekt je in een relatie met God. Of liever gezegd: in Zijn relatie met God. Moslims vereren hun god met vele namen, maar tussen al die namen ontbreekt er (veelzeggend) één: die van Vader. Moslims zien God niet als Vader en zichzelf niet als kinderen. Zij hebben een andere gezindheid. 5. [dia 1.6] Het christelijke gebed – er wordt heel wat afgebeden in de wereld! – wordt daarom gekenmerkt door zekerheid van verhoring. Om Christus’ wil. Als je bidt in Jezus’ is het ‘amen’ eigenlijk al gegeven: God heeft mijn gebed veel zekerder verhoord dan ik in mijn hart voel dat ik dat van Hem nodig heb (v/a 129). Verhoring is ten diepste niet dat je met je hoofd weet dat er ver weg iemand luistert en dat je maar moet afwachten of Hij geeft wat jij hebt gevraagd. Maar verhoring in het christelijke geloof is ten diepste dat God jou de zekerheid wil geven in je hart dat je in je relatie met Jezus meer krijgt dan dat je dacht dat je nodig had. M.a.w. Jezus wil doordat Hij ons Vader leert zeggen tegen God ons leren wat vertrouwen is. De catechismus zegt: kinderlijk ontzag en vertrouwen. Eigenlijk gebruikt God ons gebed om ons te oefenen in vertrouwen.
6. [dia 1.7] Jezus leert ons – tot slot over de tekst van de catechismus – dat de aanspraak ‘Onze Vader’ geen optie is maar dat het nodig is. ik zei het al aan het begin van de preek: het is van levensbelang dat je zo bidt. Hij heeft ons geboden … dat betekent natuurlijk niet dat je altijd alleen maar ‘Vader’ tegen God mag zeggen. Jezus leert ons een bepaalde houding tegenover God. Een houding, zegt de catechismus, ‘waarop ons gebed gegrond moet zijn.’ Die houding is die van een relatie tussen een vader en zijn kind. En dan moeten we denken aan vertrouwen / vertrouwelijkheid én ontzag. Vroeger lag de nadruk meer op het laatste, tegenwoordig op het eerste. Maar het is beide. Wat betekent dat nu, als je God echt Vader gaat noemen. Hoe ziet zo’n gebedshouding (eigenlijk: zo’n leven) eruit. [dia 2 – leeg scherm] Dat wil ik graag duidelijk maken aan de hand van twee bijbelgedeelten: Jesaja 63:7-64:11 en Jeremia 3:1-14a. En om het verschil duidelijk te maken tussen de beide gedeelten: het eerste gedeelte is een aanspraak van mensen naar God, en het tweede deel is een toespraak van God aan mensen, heb ik […] gevraagd om Jes. 63-64 te lezen vanaf die plaats en lees ik Jeremia 3 vanaf de preekstoel. [lezen Jesaja 63:7-64:11 en Jeremia 3:1-14a] In het eerste gedeelte is de mens aan het woord. In zijn relatie van het kind tot de Vader. Net als in de Psalmen. Vrijmoedig, hopend, pleitend. In die relatie gaat het er soms heftig aan toe. Die relatie, daar mogen wij ons dankzij Jezus Christus in betrekken. Aan optrekken. En die relatie, dat is het tweede gedeelte, daar kan God als onze Vader ons als zijn kinderen ook op aanspreken. Scherp, vermanend, maar ook bemoedigend. God wil ons tegelijk vertrouwelijkheid leren én ontzag. De aanspraak ‘Vader’, dat betekent dus: bidden met je hart. Het is echt bidden. Tot God, die tegelijk groter is dan wij (dat is het ‘die in de hemelen zijt’ van v/a 121) én die zich wil laten verbidden. Want Hij is onveranderlijk in zijn goedheid en genade.
Ik heb nog een laatste manier waarop ik wil duidelijk maken wat bidden is tot God als een Vader. Ik ga een klein stukje laten horen van een muziekstuk, het eerste vioolconcert van Sjostakovitsj, het derde deel. Je kunt het thuis helemaal luisteren via een link op mijn weblog, het duurt ongeveer 10 minuten. Het begint met de bas en het orkest. Die staan symbool voor de onveranderlijkheid van God. Van de levende God, de Vader, die alles in zijn hand heeft. Die beweegt, maar wel op zijn manier. Op een gegeven moment begint de vioolsolo, dat is de stem van de bidder. [luisteren] Het stuk bestaat uit vier delen. Eerst hoor je alleen de bas, het orkest. Op een gegeven moment begint de stem van de bidder, de viool. Eerst rustig. Dan steeds heftiger, hoger, hard. Bijna vals. De stem van de bidder schuurt als het ware aan tegen de onveranderlijkheid van Gods besluiten. Op een gegeven moment begint de viool zich te schikken, ineens, rustig en mooi, dan haast snikkend in de toon van het orkest. En met de laatste noot legt ze zich neer in de melodie van de baspartij. Schitterend. Over het christelijke gebed wil ik nog één ding zeggen. Het kan op twee manieren ontsporen, die vioolpartij. Er zijn twee uitersten. Helemaal aan de ene kant dreigt het gebed een vorm van manipulatie te worden. Soms gaat dat zo ver dat bepaalde begeleidende verschijnselen - zoals bijvoorbeeld tongentaal, genezingen en de uitdrijving van demonen - de echtheid van het christelijke gebed (en dus ook van het christelijke leven) moeten 'bewijzen'. Het is als kinderen die zich tegenover hun vader hysterisch gedragen om Hem ertoe te bewegen te doen wat zij willen. Dat is bidden zonder ontzag. Zonder besef van de tegenstelling tussen God en mens. Het is bidden alsof Christus niet ook vandaag nog tussen ons en God in moet staan om de breuk en de afstand te overbruggen. Helemaal aan de andere kant dreigt het gebed een vorm van (vrome) berusting te worden. Gelovigen leggen zich dan neer bij Gods wil, nog voordat ze Hem echt gevraagd hebben. Er wordt niet echt gebeden, gevraagd, gesmeekt, gepleit. God is (ook) hier niet de God van de Bijbel: Levend, de God die tegelijk onveranderlijk is én zich nog laat verbidden. Berusting is de enige optie.
Twee uitersten. Als ik het goed heb, is manier twee een grotere valkuil voor de meesten van ons in ons gebed. Het risico bestaat dat we dan zeggen: tegenover God zijn we nietige mensen. Daar is niks mis mee. Behalve als we daarmee de vrijmoedigheid verliezen om ook echt te bidden. We zijn dan geen echte kinderen. Maar als kinderen die binnenkomen bij de Vader en voordat we iets gevraagd hebben zeggen: ‘ach, laat maar. U doet toch wel wat U wilt.’ Het is helemaal niet gek als je als mens wat op afstand blijft: God is zo groot, hier blijf ik buiten. Maar lees dan goed ook het begin en het einde van het evangelie van Johannes [dia 3]: Johannes 1:11: wie in de naam van Jezus geloven, heeft hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. Geloof je in Jezus, dan krijg je het voorrecht om kind van God te zijn. Jezus zegt het zelf: mijn Vader is ook jullie Vader. Jezus bad het zelf, Johannes 17:21. Vader, zoals U in Mij bent en Ik in U, laat hen zo ook in Ons zijn. Zo ver gaat Gods liefde. Johannes schrijft in zijn eerste brief (1 Joh.3:1) [dia 4]: ‘Bedenk toch hoe groot de liefde is die de Vader ons heeft geschonken! Wij worden kinderen van God genoemd, en dat zijn we ook.’ Zo mag je bidden. Net als Jezus. Hij zei tegelijk: ‘Abba, Vader, voor u is alles mogelijk, neem deze beker van mij weg.’ (Marcus 14:36a) én het vervolg: ‘Maar laat niet gebeuren wat ik wil, maar wat u wilt.’ (vers 36b). Dat is bidden tot God, de Vader van Jezus. En dankzij Hem ook: onze Vader! [amen]