Preek HC zondag 13, v/a 33
Gemeente van Jezus Christus, gasten,
Laten we eerst maar eens kijken hoe het ook al weer zit met de catechismus, wat de indeling is en waar we ons dus nu bevinden. Want de catechismus kent, dat heb ik al vaker gezegd, een bepaalde logica. Een logische opbouw. [dia 1]
De catechismus heeft drie grote hoofdstukken. Deel I gaat over onze ellende (zondag 2-4); over het kwaad dat zich in Gods goede schepping genesteld heeft en het gegeven dat God zich daar niet bij neerlegt. Het kwaad moet gestraft worden. Dat is goed nieuws: God houdt vast aan zijn oorspronkelijke plan. Deel II gaat over onze verlossing (zondag 5-31); over het geloof, goede werken, sacramenten en de Bijbel. En deel III over onze dankbaarheid (zondag 32-52); daarin o.a. over de wet en het gebed.
Zondag 13 hoort dus thuis in het tweede hoofdstuk dat gaat over onze verlossing. En in dat hoofdstuk wordt onder andere besproken wat een christen gelooft over die verlossing. Dat is belangrijk en een kernvraag in elke religie. Verlossing: hoe word ik gered, hoe kom ik thuis. Hoe word ik ‘behouden’…? Hoe kan ik mij ontworstelen aan het netwerk van kwaad, van zonde, van onvolmaaktheid en de gevolgen daarvan (ziekte, noem maar op) waarin de wereld gevangen zit? En ik met de wereld. Kan het? En, zo ja, hoe? Een christen is dus bezig met vragen, waar iedereen op een bepaald punt in zijn of haar leven aan zal moeten geloven. Over het kwaad bijvoorbeeld, waar komt het vandaan. Hoe heb ik daar persoonlijk mee te maken? Schuld en zonde zijn woorden die een christen nodig heeft om daar iets over te zeggen. Waar komt het kwaad vandaan? Maar dus ook … waar komt de oplossing vandaan. Oplossing, verlossing, dat is hetzelfde. [dia 2]
En, we ontdekken meteen al een heel diep verband tussen wat een christen gelooft over het kwaad en over de oplossing: wij geloven dat het kwaad geweldig diep zit. Het zit, heb ik eerder gezegd, in ons DNA. Maar juist omdat we dat geloven, geloven we ook dat de oplossing van geweldig hoog komt. Moet komen, ook. Niet bij ons, maar bij God vandaag. Ook dat is uniek. Redding komt van boven. Daar gaat het vanmiddag over. [dia 3 – leeg scherm]
We zijn bezig met de behandeling van de apostolische geloofsbelijdenis. Het gedeelte over God de Zoon, en onze verlossing. De catechismus behandelt daarin de namen van Jezus. Want oplossing / verlossing heeft alles met Jezus te maken. Maar hoe? Zondag 11 de eerste naam: Jezus. Dat betekent verlosser. In zondag 12: Christus, dat is gezalfde. En in zondag 13: zoon van God. Ter inleiding nog één ding. Ik wijs jullie even erop dat de vraag weer, zoals de catechismus die stelt, heel gelovig is. Het is niet de vraag van iedereen. Maar de vraag van een gelovig iemand. Dat is wel even extra belangrijk deze keer, want er ligt een misverstand op de loer. De catechismus vraagt namelijk: waarom wordt Christus de eniggeboren Zoon van God genoemd? Wij zijn toch ook Gods kinderen? ‘Wij zijn toch ook Gods kinderen.’ ‘Wij’, dat zijn dus gelovige mensen die door het geloof zo tegen zichzelf hebben leren aankijken. Als kind van God. Mooi hè? ‘Wij’, dat zijn dus niet, en dat is het misverstand, alle mensen. Natuurlijk, God is de Schepper van iedereen en alles, maar het punt van de catechismus was nu juist dat alleen gelovige mensen God aanbidden als Vader. Zie het Onze Vader. Zie ook zondag 9: wat gelooft u, wanneer u zegt, Ik geloof in God de Vader, …’ Wij, dat zijn dus gelovige mensen, die God hebben leren kennen niet als ‘iets’ van veraf, maar als ‘Vader’ van dichtbij.
Wat belijdt een christen dan, als het gaat over Jezus en onze verlossing? Dat Hij Gods Zoon is. Eeuwig en natuurlijk. En als je dat zegt, gaat bij heel veel mensen het licht uit. Ik noem drie bezwaren [dia 3]:
Hoe kan God een menselijke Zoon hebben? God is Geest, onzienlijk, wij zijn lichamelijk. Kan God een biologische afstammeling hebben? En op wat voor manier dan? De Romeinen kenden wel meer halfgoden. Denk bijvoorbeeld aan Hercules. Krachtpatsers. Van goden die in de gedaante van mensen, gemeenschap hadden met vrouwen. Maar het Bijbelse verhaal is anders. Het ging God niet, zoals de goden van Rome, om de seks, om de lust. Volgens de Bijbel was de menswording voor God een vernedering. Maar dat is juist het wonder. Jezus is ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit Maria. Niet half god, half mens. Maar helemaal God, helemaal mens. Twee. [dia 4] Joden hebben hier erg veel problemen mee. God is één, almachtig. Het is godslasterlijk voor een jood, te zeggen dat een mens God is. Het zelfde geldt voor moslims, die weliswaar geloven in de onbevlekte ontvangenis van Jezus uit de maagd Maria. En de verwekking bovendien in de Koran tamelijk plastisch kunnen teruglezen. Maar toch niet de conclusie daaraan verbinden dat Jezus de Zoon van God is. Jezus is niet meer dan een profeet, want: God is één. God verhoede dat Hij een zoon zou hebben! (soera 4:171-172). Een laatste vraag hierbij. [dia 5] Wat dichter bij huis. De catechismus benadrukt vooral het verschil tussen Jezus en gelovigen. Wij zijn niet zoals Jezus Gods kinderen, Hij is eeuwig en natuurlijk Gods Zoon, wij zijn uit genade Gods aangenomen kinderen.
Maken we daarmee de afstand tussen ons en Jezus onnodig groot? Dat is de bewering van veel modernere theologie: Jezus was een vrome jood. Mens net als wij. Maak de afstand niet te groot. Door Hem God te noemen. Maar als je dat zegt, dan verlies je iets heel belangrijks, waar ik straks op terug kom. Jezus Christus wordt de eniggeboren Zoon van God genoemd. [dia 6 – leeg scherm] Daarover twee dingen in de preek.
Het eerste is, dat is als je wilt begrijpen wat dit betekent, moet je in de Bijbel kijken. Studeren. In het Oude Testament, ook. En het tweede, daarmee wil ik straks afsluiten, is dat je snapt wat je eraan hebt. Wat het belang van die belijdenis is. De belijdenis dat Jezus Gods Zoon is.
Laten we eens kijken in de Bijbel. In het Oude Testament wordt ook wel gesproken van Gods Zoon. [dia 7 – titel] Gods Zoon, dat wordt gezegd van: [dia 7.1] Gods volk, Israël (Ex. 4:22; Hosea 11:1); [dia 7.2] Van David (2 Samuël 7:14; Psalm 2:7); [dia 7.3] En van engelen (Job 1:6; Daniël 3:25).
Gods Zoon, dat betekent in de Bijbel niet direct ‘biologisch’, in de zin van: gevolg van seksuele gemeenschap. Daarover gaat zondag 13 ook niet zozeer. Dat is meer zondag 14. Maar het betekent wel iets dat daar daaraan vooraf gaat en dat daarom daar niet wezenlijk van verschilt: [dia 8] Uitgekozen, geroepen. Gods volk. Hoe is dat ontstaan, verwekt, in het leven gekomen? Doordat God letterlijk een onvruchtbaar stel zwanger maakte. Abraham en Sara. Israël dankte en dankt nog steeds letterlijk, ook biologisch, zijn bestaan aan God. In het leven geroepen door God. Dat geldt ook letterlijk voor de engelen.
En ook voor David, want ook in zijn geslachtslijn zaten onvruchtbare vrouwen (zoals Ruth) waarom God de moederschoot moest openen. Daarom: Gods Zoon. In het leven geroepen / uitverkoren, dat is één, maar ook [dia 9]: met een doel. Een opdracht. De bijzondere relatie die Israël, David en de engelen met God hebben is er niet één om jezelf op te beroemen. Dat geldt ook voor de uitverkiezing. Ook daarvan kan een christen nooit zeggen:
Kijk mij eens, toch maar mooi door God uitgekozen. Zeg of denk je dat, dan heb je er niets van begrepen.
De relatie tussen God en zijn Zoon in het Oude Testament met het oog op een doel. Roeping is altijd met een opdracht. Heb je een bijzondere relatie met God, dan moet je Hem gehoorzaam zijn. Zoals David. God zei: ‘Ik kies jou uit, en je nakomelingen om voor altijd op de troon te zitten, wanneer jullie naar Mij luisteren en mijn geboden onderhouden.’ Dat moest Israël ook doen. En de engelen. Voor de engelen die in opstand kwamen tegen God en zo het kwaad de wereld in hielpen, is geen vergeving. Gods Zoon, daar zitten dus twee betekenissen in: -
door God verwekt, geroepen, in het leven geroepen.
-
En geroepen met een opdracht. Om gehoorzaam te zijn.
Het is een gave én een opgave. Een onderscheiding en een verplichting. Snap je? [dia 10 – leeg scherm]
Nu naar het Nieuwe Testament, en dan kom ik zo aan mijn laatste punt. Wanneer Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament Jezus God, goddelijk of Gods Zoon noemen, zitten daar ook die twee betekenissen in. Het gaat om een bijzondere relatie. Jezus is uit God. Jezus is Gods Zoon, hopelijk gaat nu niet meteen het licht uit. Want God wil ons leren, niet vanuit ons eigen perspectief te denken, maar vanuit God. En voor God is niets onmogelijk. Hij is de Schepper. Alles is uit Hem. Alles wat je ziet, wat leeft, draagt zijn merk: made in heaven.
Jezus is Gods Zoon. Zoals Israël en de engelen: uit God. Door Hem in het leven geroepen. Maar met dit verschil: niet op een gegeven moment geschapen, maar zoals de catechismus zegt: eeuwig en natuurlijk. Natuurlijk, dat wil zeggen: goddelijk. Als een stroom uit de bron. Of een lichtstraal uit de lichtbron. Niet half licht, half donker. Maar helemaal licht. In het donker. Nou ja, beelden schieten tekort. Geboren uit de Vader vóór alle eeuwen. Geboren, niet geschapen zullen we straks belijden met de geloofsbelijdenis van Nicea. Dat is één. En twee: Jezus is God ook gehoorzaam geweest. In Joh. 4:34 zegt Jezus: [dia 11] ‘Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien.’ En in Hebr. 5:8 staat [dia 12]: ‘Hoewel hij zijn Zoon was, heeft hij moeten lijden, en zo heeft hij gehoorzaamheid geleerd.’ Die twee elementen mag je dus aan denken wanneer je zegt dat Jezus van eeuwigheid Gods natuurlijke Zoon is.
Ik kom tot het laatste punt. [dia 13 – leeg scherm] Pittige stof, of niet? Wat ik nu ga zeggen gaat over het belang van deze belijdenis. Waarom is dit zo belangrijk. Wat heb je eraan. Is dit niet iets voor vooral theologen? Misschien wel om alles helemaal uit te pluizen. Maar, het is ook belangrijk dat jij belijdt dat Jezus Gods Zoon is. Waarom? Omdat deze belijdenis jouw redding is. Het is een bevrijdende boodschap! Hij is God. Ik zei het al aan het begin, dat de bewering van veel modernere theologie, en van veel mensen is: Jezus zal best bestaan hebben. Maar hij was een vrome jood of een rebellenleider. In ieder geval: mens. Je moet de afstand niet te groot maken. Door Hem God te noemen.
Athanasius, van wie we ook een belijdenis hebben die in het Gereformeerd Kerkboek staat, zegt daarover het scherp en kernachtig, en daar komt het op aan [dia 14]: wie de godheid van Christus loochent, verliest alle gaven van het heil. Dat is ook de taal van psalm 2: als je de Zoon niet kust, anders ga je te gronde. Maar ook: gelukkig wie schuilen bij Hem.
Het stemt daarom ook tot nadenken, dat het uitgerekend de Farizeeën zijn geweest, die de goddelijke pretentie van Jezus hebben afgewezen. Jullie weten nog, Goede Vrijdag, dat Jezus antwoordde op de vraag van de hogepriester ‘bent U de Messias, de Zoon van de Gezegende?’ Dat ben ik. Godslastering, volgens de hogepriesters en de schriftgeleerden.
Wie die pretentie aanvaardt, dat Jezus de Zoon van God is, wijst daarmee af, dat hij of zij zichzelf op eigen kracht gelukkig kan maken. En dat is dan ook hét verschil tussen het christelijk geloof en het Jodendom. En de Islam. En alle andere manieren, waarop mensen zichzelf proberen te verlossen. Als je belijdt dat Jezus Gods Zoon is, zeg je daarmee dus ook: niet ik probeer mijzelf te verlossen. Redding komt van boven. Dat moet ook. [dia 15 – leeg scherm]
Ik zei aan het begin van de preek: er is een heel diep verband tussen wat een christen gelooft over zichzelf en het kwaad, dat geweldig diep zit. Tot in ons DNA. Maar juist omdat we dat geloven, geloven we ook dat de oplossing van geweldig hoog moet komen. Redding van boven, is dat.
Laten we tot slot eens kijken naar de drie vragen, die ik aan het begin heb gesteld [dia 16] en ’n kijken, of we nu ook antwoorden hebben.
1. Hoe kan God een menselijke Zoon hebben? Ja, dat kan. We hebben gezien dat God de Schepper is. Hij riep zijn volk Israël in het leven. En David. En de Engelen.
2. Het bezwaar van joden en moslims. Die God graag ‘hoog’ willen houden. En daarom de idee dat God mens zou worden, godslasterlijk vinden. Tegen hen zou ik willen zeggen: is er ook maar iets onmogelijk voor de Almachtige? En, als God zelf (in Jezus Christus) niet in het vlees gekomen is, om God volkomen gehoorzaam te zijn, hoe worden wij dan gered? Of denken jullie soms, dat een mens kan doen wat God wil? Wie wel in God gelooft maar de godheid van Jezus loochent, is daarom beklagenswaardig. Er is geen redding. 3. Maakt de catechismus de afstand tussen Jezus en ‘gewone gelovigen’ niet onnodig groot? Mijn antwoord, het antwoord van de catechismus is: nee. Jezus is niet een voorbeeld van voorbeeldig menselijk gedrag of geloof. Jezus is niet de voorloper van een beweging die uit mensen komt, maar de redder van boven. En juist dat is onze redding. Het verschil tussen Jezus en gelovigen is niet Jezus mens is, maar iets beter. Dat hij dezelfde eigenschappen heeft, maar dan beter. Het verschil tussen Jezus en de mensen is niet kwantitatief, maar kwalitatief. Hij is 100% mens en 100% God.
Er is in de geschiedenis iemand op het toneel verschenen, wiens afkomst en wezen van andere orde zijn – goddelijk – dan die van de gelovigen. Van ons wordt gezegd, dat wij tot kinderen Gods worden aangenomen. Het zit ons met andere woorden niet in het bloed. Maar Jezus wel. Hij is Gods eigen en natuurlijke kind, van eeuwigheid af. Gods redding. Voor ons. Laten we hier ook van zingen. We zingen psalm 2, vers 3 en 4. Bij ‘de zoon’ mag je denken aan Jezus Christus. Voor wie Hem niet gelooft geldt er dreiging, maar voor wie wel gelooft dat Hij Gods Zoon is, is er redding: Gelukkig wie schuilen bij Hem.