Gemeente van onze Heer Jezus Christus, Vanavond hebben we een zeer sombere Psalm gelezen. Je ontkomt niet aan de beklemming die deze klacht met zich meebrengt. Andere Psalmen in de reeks van de Psalmen van de Korachieten kennen ook sombere gedachten en angsten. Bijvoorbeeld Psalm 42 die we aan het begin zongen, kent evenals Psalm 88 de individuele klacht en het absolute gevoel van verlatenheid. Hij schreeuwt zijn heimwee uit naar God, in het gebergte ver bij God vandaan, waar alle stromen en golven van God over hem heen slaan. Maar daar roept de Psalmist zichzelf tot de orde: 12 Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God, eens zal ik hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt. Hier in Psalm 88 is het verdriet geradicaliseerd. Als enige Psalm is er geen hoop op herstel. Het laatste woord in de Psalm is duisternis. Er is geen hoop meer die opkomt in het hart van de Psalmist. Indrukwekkend zwaar is zijn beklag. Sommigen menen dat de schrijver van deze psalm lichamelijk ziek is en daarom zo somber. Inderdaad kan ziekte, zeker wanneer je terminaal ziek blijkt, een geweldige impact hebben je geestelijke gesteldheid en ernstige somberheid over je leven brengen. Toch lijkt hier iets anders of nog meer aan de hand dan ernstige lichamelijke klachten. Wat opvalt in de Psalm is het continue roepen tot God, zonder ook maar iets te merken van verhoring, van gehoord worden: 2 HEER, God, mijn redder, overdag schreeuw ik het uit, ’s nachts zit ik stil voor u neer. 10 Mijn ogen zijn dof van ellende, ik roep u aan, HEER, elke dag, en strek mijn handen naar u uit. 14 Daarom roep ik u om hulp, HEER,
elke morgen nader ik u met mijn gebed. In plaats van antwoorden van Godswege ervaart de schrijver afwijzing: toorn, de golven van God (de chaosmachten) 8 uw toorn drukt zwaar op mij, uw golven slaan over mij heen. sela 17 De gloed van uw toorn overweldigt mij, uw verschrikkingen maken mij sprakeloos, 18 als water omringen ze mij, dag aan dag, van alle kanten sluiten ze mij in. Ook zien we een gevoel van verlatenheid door vrienden: 9 Bekenden hebt u van mij vervreemd, afgrijzen roep ik bij hen op, 19 Mijn beste vrienden hebt u van mij vervreemd, mijn enige metgezel is de duisternis. En dat alles geeft hem het gevoel dat hij eigenlijk al dood is. Enorm vaak komt het graf terug in zijn verwoording. Het graf is het niet meer gehoord kunnen worden door God, vers 6: ik ben als een gesneuvelde in een massagraf, aan wie u niet langer denkt, losgerukt uit uw hand. Dood, en dan ook nog anoniem dood, buiten het bereik van God. En eigenlijk is zijn leven nooit iets geweest, zoals het koor zong in strofe 9: Ellendig ben ik, van jongs af aan al door de dood getekend. De Psalmist heeft kracht noch de moed zichzelf tot de orde te roepen. Het totaal geeft de indruk van een ernstige depressie. Het zijn niet alleen de omstandigheden of de feiten. De geest van de schrijver is gebroken onder de omstandigheden. Het wordt een grote kluwen, waarbij niets goeds meer gezien kan worden. Zelfs een direct beroep op Gods trouw en genade zijn er niet meer. Alleen in het begin: God van mijn redding. Maar in zijn klacht, raakt juist dat kwijt.
Inderdaad is het vrijwel altijd bij deze vorm van klachten zo, dat sterk het gevoel aanwezig is dat God niet hoort. Het contact met God wordt gemist, en kan niet worden hervonden. Ook is daarbij enorm sterk het gevoel van falen en daarmee van schuld. Vaak ongedefinieerd, maar wel kwellend. Zonder nog hoop om eruit te komen door Gods genade, of door omkeer of door wat ook maar. Een gevoel van eenzaamheid, terecht of niet. In ieder geval niet begrepen voelen. Er blijft niets over dan de grote leegte en verlatenheid. Sterk uitvergroot en vaak ook vervormd zien en horen we in dit lijden hoe leeg het leven is zonder God, hoe angstaanjagend leeg. We weten niet waarom de schrijver in is gestort. Depressies kunnen immers allerlei oorzaken hebben: bijvoorbeeld diepingrijpende conflicten waardoor de veiligheid van je bestaan weg is. Of rampen die over je leven slaan. Beiden al dan niet in combinatie met een opvoeding of genetische aanleg. Misschien zijn rampen hier in de Psalm aan de orde. Het kan de zeer traumatische ervaring zijn geweest van het innemen van Jeruzalem, het verbranden van de tempel, de dood van vele vrienden en bekenden. De opeenhoping van al die dingen, bezien in het licht van de voorafgaande geschiedenis van ongehoorzaamheid, kunnen tot deze intense somberheid en vrees voor de toorn van God leiden en hebben eigenlijk ook goede gerede aanleiding wanneer je de omstandigheden ziet. Dergelijke rampzalige gebeurtenissen, of interpretaties van rampzalige gebeurtenissen leiden tot diepe duisternis in geesten van mensen. Misschien ook bij ons, of we herkennen het in onze omgeving. Een besef of een gevoel van verstoten zijn door God. Het intens voelen van afwijzing van alle kanten, ook van God. Daardoor lijkt het leven zinloos. Tegenwoordig is ook vaak grote druk op de persoon een reden waarom mensen in storten: we moeten continu onszelf uitvinden en bewijzen. Dit alles kan zo’n grote druk veroorzaken dat onze geest eronder bezwijkt.
Wanneer je jezelf zo voelt zijn er geen snelle antwoorden. De psalm die we lezen eindigt in duisternis, en dat blijft vooreerst gewoon staan. De klacht en het niet hebben van uitzicht, de episodes in je leven waarop het geloof niet meer is dan roepen en het leven niet verder komt dan de klacht, ze hebben een eigen plaats. Daar kun je ook als omgeving niet overheen gaan. Het vraagt vaak tijd, soms om medische ondersteuning, maar vooral ook mensen die trouw blijven. Daarin ligt ook een opdracht. Er zijn geen makkelijke oplossingen, maar wel is er een diepere waarheid, voorbij aan wat mensen ervaren aan leegte en verworpen zijn. Een veel diepere waarheid over God en toorn en verlatenheid en zinloosheid dan waar Heman weet van had. Een waarheid die de ervaring niet overruled, of gemakkelijk opzij schuift. Veeleer is het een waarheid die afdaalt in die narigheid. Een waarheid die ons allen aangaat, of we nu zo diep zitten of niet, maar die je opnieuw en ook dieper moet aanvaarden en ervaren wanneer de nood zo hoog en de afgrond zo diep is in je hart. Aan de hand van de evangelielezing wil ik vanavond onder woorden brengen wat ik bedoel met die diepere waarheid. We lazen: Jezus komt als Zoon van God, - net gedoopt en gelouterd door de verzoeking in de woestijn, de plek waar God niet woont, waar we in de ervaring van de verlatenheid moeten leven van de woorden van God -, wonen in het Land van Zebulon en Naftali, gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen. Hij woont daar te midden van [16] Het volk dat in duisternis leefde en hen die woonden in de schaduw van de dood. Jezus komt wonen bij mensen die in het schaduwland wonen. Het is het land van de schaduw van de dood, omdat het land een gebied is dat afgesloten is van het kennen van God. Buiten de lichtkrans van Jeruzalem. Het land van het continue deprimerende gevoel buiten God te moeten leven, onder handbereik van de machten van de dood. Daar is Hij. Het gebeurt zeer bewust en ook totaal. Het zit opgesloten in het eerste zinnetje van de evangelielezing: Toen Jezus hoorde dat Johannes gevangengenomen (ltrl: overgeleverd) was, week hij uit (of: vertrok hij) naar Galilea.
Dit is geen vlucht. Johannes was namelijk gevangen genomen door Herodes die ook regeerde over Galilea. Veeleer is de arrestatie van Johannes het signaal voor Jezus dat hijzelf moet gaan beginnen. Jezus begint met opzet in het noorden, in het land van de Godverlatenheid, hoewel Herodes daar ook regeerde. Hij komt naast mensen in duisternis leven. Hij komt bij mensen wonen die uitgesloten zijn. Er zit ook een belangrijk signaal in het feit dat Johannes genoemd wordt als een overgeleverde. Dat is een voorteken voor Jezus’ leven. Wat we hier over Johannes lezen: overgeleverd, wordt later ook werkelijkheid voor Jezus. Met als gevolg dat Hij heeft ervaren hoe bitter en eenzaam het is zonder God. Hij wordt deelgenoot. Hij roept het uit aan het kruis, in de taal die hij van zijn moeder leerde: Eli, Eli, lama sabachtani: mijn God, mijn God waarom verlaat Gij mij? Al zijn vrienden stonden van verre. Het graf dreigde voor Hem. Eenzaam en verstoten, overgeleverd als drie-endertig jarige door een vriend. Daarin schijnt het licht in onze duisternis, dat Gods Zoon zozeer aan onze kant is komen staan. Een totale identificatie met de bodemloosheid van het bestaan, waarin je wegzinkt en verdwijnt. Die er is wanneer je leeft zonder God. Dit doet God dus met de kloof die er is, die we soms ervaren, waar nog weer anderen in ziekte of narigheid door worden overweldigd. God niet tegenover, maar met ons. Met ons als mens in Jezus. Door Jezus komen we uit de duisternis. Door, wil zeggen, dankzij wat Hij heeft gedragen. Maar ook in het volgen van Hem: in het laten ontmaskeren van de schone schijn die altijd druk opbouwt, in het laten genezen van wat duisternis in ons veroorzaakt. Bijzonder is, en daarmee komen we echt verder: zijn weg loopt wel door de zinloosheid, door de Godverlatenheid heen, maar eindigt niet in het duister: in het Licht. Hij gaat niet alleen in de geschiedenis mee, Hij vormt haar om, brengt haar tot een voleinding, zegt Hij aan het eind van het evangelie. Ongedacht, boven en buiten wat je je kunt voorstellen, liet Hij het zien toen Hij het dodenrijk verslagen achter liet. Dan verkondigen engelen zelfs Gods macht in het graf, wat in psalm 88 onmogelijk leek. Daar wordt het nieuwe koninkrijk werkelijk. Het koninkrijk dat Jezus als nabij aankondigt, waarin alle tranen zullen drogen, omdat God altijd met ons zal zijn. Zo schijnt licht in de duisternis, ook in die van Psalm 88. In solidariteit, in een doorgronding van de duisternis. Dat geeft iets aan van een grondigheid, die ons niet altijd aanstaat omdat het langzaam
gaat en ook nog zoveel vragen vooreerst open laat staan. Maar het is wel echt. Met deze grondigheid vernieuwt Hij ons leven werkelijk. Dit licht dat vraagt dan ook om onze toewending naar Hem. Dat is eigenlijk continu de opdracht: het afwenden van de blik van de verlammende duisternis naar Hem om meer en meer een met Hem te duisternis te ontkomen. Amen