Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen van God,
We zijn vandaag bij elkaar om onze doden te herdenken. Vier namen zullen worden genoemd, vier mensen uit onze gemeente, die in het afgelopen kerkelijk jaar zijn overleden. Maar met het noemen van deze vier namen, klinken andere namen mee, onuitgesproken. We zien de gezichten voor ons van zo veel mensen, die we verloren hebben aan de dood: ouders, grootouders, broers of zussen, soms een kind. Ze hebben en plek in onze herinnering, in ons hart. Soms doet de herinnering pijn, en roept de herinnering onbegrip en boosheid op. Soms is het een herinnering vol liefde en dankbaarheid, voor de mooie tijden die er zijn geweest. En soms overheerst de berusting: het is goed zo, het is beter zo. Het leven is geleefd en nu is het afgesloten.
Als de namen klinken, klinkt er een wereld aan emoties en herinneringen mee. Als er namen klinken, kijken we achterom, naar wat is geweest. 1
Vanmorgen, hier in de Brugkerk, klinken er niet alleen namen. Er klinkt muziek, met gezongen woorden van hoop en vertrouwen. Er hebben woorden uit de Bijbel geklonken: moeilijke woorden, vol oordeel en dreiging, die we maar moeilijk kunnen plaatsen. Maar ook woorden vol verwachting van een tijd, die wordt gekenmerkt door genezing en verzoening. Woorden vol verlangen naar een toekomst die goed zal zijn. Woorden, die ons vragen om vooruit te kijken, naar wat komt.
Met het noemen van de namen in deze kerk, waarin ook de woorden van geloof en verwachting klinken, spreken we uit dat het leven van ons, en het leven van hen die zijn gestorven, geen leven is van alleen toen en nu, maar ook een leven van straks, van morgen.
Dat geloof in leven met toekomst, in ‘eeuwigheidsleven’ wordt in de Bijbel op veel verschillende manieren verwoord. Niet exact, op een manier dat je wiskundig een tijd kunt berekenen wanneer Gods toekomst aanbreekt. Of dat je geografisch een plaats kunt aanwijzen, waar God en onze doden precies zijn.
De Bijbel spreekt niet exact, maar in beelden, in beeldspraak. Als Paulus, de groet apostel, spreekt over de toekomst, dan heeft hij het over een wazige spiegel, waarin we kijken. We zien contouren, beelden, vormen, die ons een weg wijzen. 2
Maar die beelden zijn geen slag in de lucht. Het zijn beelden vol hoop en vertrouwen, die ons kunnen troosten, en die dromen en verlangens in ons wakker maken.
Maleachi spreekt over een tijd, waarin trouw en waarachtigheid overwinnen, en hoogmoedigheid en wetteloosheid het onderspit zullen delven. Een toekomst, die te maken heeft met ontzag, het serieus nemen van Gods naam. Maleachi droomt over de zon die opgaat en genezing brengt, over de komst de profeet Elia, het beeld van de mens die God trouw is. Een mens van God, die er voor zal zorgen dat ouders zich verzoenen met hun kinderen en kinderen zich verzoenen met hun ouders. Dat zijn machtig mooie beelden, die raken aan de diepste pijnen van ons bestaan: ze raken aan de wonden die ons leven hebben getekend, ze raken aan de conflicten die ons het meest raken: en dan de droom van genezing en verzoening. Als dat toch eens waar kon zijn.
Het boek Openbaringen is het boek in de Bijbel dat vol staat met beelden over Gods toekomst. Ze buitelen over elkaar heen. Soms zijn het mythische beelden, met draken en monsters. Soms zijn het onvoorstelbaar fonkelende, schitterende beelden, van paarlen poorten en straten van goud.
3
En soms zijn het alledaagse beelden, zoals we ze net hebben gelezen: gewoon een deur, die open staat en God die de sleutel heeft. En God die er voor zorgt dat niemand die deur kan dichtdoen.
Een simpel, maar prachtig beeld vind ik dat. De dood kan een deur lijken, die potdicht zit. Alles is voorbij en over. Afgelopen. Nee, zegt God. Wat mij betreft is het met de dood niet over en uit met het verhaal van de mens. De deur gaat niet dicht, maar open naar een nieuwe toekomst. En opvallend, ook die toekomst heeft, net als bij Maleachi, te maken met Gods naam.
Gods naam, dat is wat Maleachi en Openbaringen verbindt. Gods naam, dat is wat de hele geschiedenis van God en mens verbindt. Gods naam, die is het die ons met elkaar en die ons met God verbindt. Gods naam, die luidt: Ik ben er! Ik ben er bij, altijd en overal. Hier en nu, maar ook straks, over de grens van de dood. Gods naam, Gods aanwezigheid was er, is er, en zal er blijven. En met die naam zijn de namen van onze doden verbonden. 4
Met die naam is ons leven verbonden. Het leven van ons allemaal. Want Gods naam, Gods aanwezigheid, is de levensgeest, de levenskracht die de bron is van al het leven. Gods naam is het woord dat licht uitriep in de duisternis en die leven blies in de dorre en doodse schepping. Gods naam is Gods aanwezigheid zelf, door de geschiedenis heen.
De geschiedenis van Gods naam met ons, mensen, is als een bouwwerk, waar iedereen een eigen plek heeft. De lezing uit Openbaringen sluit af met een ander mooi beeld: “Wie overwint maak ik tot een zuil in de tempel van mijn God. Daar zal hij voor altijd blijven staan. Ik zal op hem de naam schrijven van mijn God en van de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem dat bij mijn God vandaan uit de hemel zal neerdalen, en ook mijn eigen nieuwe naam.”
Het leven van de mens krijgt een plek in Gods geschiedenis. Getekend met de naam van God en van Gods toekomst.
Op onze eigen manier geven wij vorm aan dat grote verhaal, dat God met mensen gaat. Een verhaal van vrede, recht en heelheid voor alle mensen. Een verhaal van geloof, hoop en liefde.
Dat verhaal houden we levend, door met liefde en dankbaarheid de namen te noemen, van hen die ons voorgingen in dat verhaal.
5
Wat blijft er van ons over na onze dood? Onze lichamen zullen vergaan, in de aarde of in het vuur. Onze geest, onze ziel, ons bewustzijn? We kunnen er alleen naar raden. Maar onze namen zullen bestaan, geborgen in die leven-scheppende naam van God. Ze zijn geschreven in Gods hand, en niemand kan dat uitwissen. Net zo min als dat niemand de deur kan dichtdoen, die God heeft open gezet.
We noemen de namen van onze doden, in het besef dat zij deel waren van ons leven, en dat zij voorleven in onze herinnering, in ons leven. Wij vertrouwen de namen van onze doden toe aan God, die hun namen bergt in zijn naam.
We zullen het straks zingen: “Hun namen zijn verzekerd, in uw gedachtenis, Gij zult ze blijven spreken tot die dag aan zal breken, waarop het wachten is.”
In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest Amen
6