Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,
Ik weet niet wat u dacht toen u de evangelielezing van vandaag hoorde, maar bij mij riep het een gevoel van vervreemding op: vervolging en dood, volharding en verloochening. Het zijn geen dingen waar wij dagelijks meer te maken hebben. Wij leven ons leven in het vrije en tolerante Lemelerveld, waar we iedereen in z’n waarde proberen te laten en waar niemand vanwege zijn overtuiging wordt veroordeeld. Natuurlijk, we vinden wel eens dat iemand doorslaat in wat hij of zij vindt, en dat je dat-of-dat toch echt niet kunt zeggen, of dat het goed is dat iets anders toch echt een keer gezegd moet worden, maar verder, verder houden we ons graag bezig met het WK voetbal, met de Open Volleybal Week of de komende Fiets-4-daagse. Goddank is het leven over het algemeen goed voor ons, en als ons iets naars overkomt, dan is het verlies van werk, diefstal of inbraak. Of ingrijpender: ziekte zonder uitzicht, dood van een geliefde. Vreselijk als je dat overkomt, maar wel zaken waarvan we tegen elkaar zeggen dat ze bij het ‘gewone’ leven horen. Ik denk dat wij een gezegend leven leiden, zeker als we dat vergelijken met de tijd waarin het Matteüsevangelie werd geschreven. 1
Vervolging en dood waren aan de orde van de dag. En veel volgelingen van Jezus ondergingen hetzelfde lot als Jezus zelf: verraden en opgepakt, gemarteld en gedood. In die tijd troostte men elkaar met de gedachte dat het goed was, om in de voetsporen van Jezus te gaan, dat het God niet uit de hand zou lopen, hoe erg het ook was. Men putte hoop uit de verwachting dat de komst van Gods Koninkrijk, de wederkomst van Christus, heel binnenkort zou plaatsvinden: het was een kwestie van maanden, misschien jaren, maar langer vast niet. Misschien wel omdat zonder die hoop, het leven niet te dragen was.
Ik vroeg mij af hoe dat in deze tijd is bij christenen in Irak, Syrië of Afghanistan, die worden verjaagd van de plekken waar ze generaties lang hebben geleefd. Of voor christenen in Somalië, Zuid-Soedan of Noord-Nigeria, waar alleen al het feit dat ze christen zijn of bij een christelijk etnische groep horen, je doodvonnis kan betekenen. Zonder het geloof dat God het ziet en er bij is, is dat toch niet vol te houden? Ik denk dat op die plaatsen deze teksten uit Matteüs heel anders worden gelezen dan hier, in Lemelerveld. Voor hen zal de tekst, dat er geen mus dood neervalt zonder dat de Vader het wil een troost kunnen zijn: het lijden is niet zinloos. 2
Het is gezien, het is door God niet onopgemerkt gebleven. Hier, in het vrije westen, vallen de theologen en commentaren over elkaar heen, of de vertaling ‘zonder dat de Vader het wil’ wel een goede vertaling is, of dat ‘zonder dat de Vader het weet’ niet beter is. En hier bouwt men op deze tekst allerlei theologische constructies over Gods almacht en voorzienigheid, en over dat er helemaal niets gebeurt zonder dat God dat gewild heeft. Ik denk dat het de mensen die vervolgd worden om hun christen zijn een rotzorg is, welke vertaling en welke theologische constructie correct is. Als er maar troost gevonden kan worden in hun verdriet, uitzicht in vreselijke tijden en hoop om een andere, betere toekomst.
Wat kunnen wij met deze teksten? Ik denk: in ieder geval niet het lijden romantiseren, alsof je in tijden van vervolging pas echte troost en geloof ervaart, en leert waar het in het leven werkelijk om draait. Misschien is dat zo, maar ik vraag mij af of dat opweegt tegen de ellende van het lijden. Het is mooi als dat een bijproduct is, maar verder lijkt mij onderdrukking en vervolging slecht in zichzelf, en nooit iets om naar te verlangen, of aan te prijzen als kenmerk van het echt volgen van Jezus.
Voor mij ligt de focus voor vandaag niet op de vervolging, maar op het trouw blijven aan wat je heeft aangesproken, aan wat je diepste kern is. 3
De lezing uit Jeremia verwoordt dat treffend: Jeremia spreekt uit dat hij wel weet dat hij beter, veiliger zijn mond kan houden, want dat scheelt hem een hoop afkeuring, bespotting, last. ‘Maar’, zo zegt hij: ‘Heer, U hebt mij verleid, en ik ben bezweken, U was te sterk voor mij’, en iets verderop: ‘Als ik denk: ik wil hem niet meer noemen, niet meer spreken in zijn naam, dan laait er in mijn hart een vuur op, dan brandt het in mijn gebeente’. Iets in Jeremia is zo sterk dat het hem niet met rust laat. Dat hij het niet kan ontkennen, niet kan negeren, anders dan ten koste van wie hij is en wil zijn. Het is kiezen: trouw zijn aan zijn ‘drive’, zijn overtuiging, aan wie hij is, of: zichzelf verloochenen en daaraan kapot gaan. Iemand worden die hij niet is, die hij niet wil zijn.
Ik moet hierbij denken aan mensen die hun eigen, veilige positie opgeven, om de stem van hun hart te volgen. Aan mensen die opstaan voor rechten van een ander, in het groot en in het klein: mensen die zich in dictaturen inzetten voor mensenrechten en politieke gevangen, vaak schrijvers en journalisten.
4
Ik denk ook aan mensen die de druk van de groep negeren en aan de kant gaan staan van degene die wordt gepest. Ik denk aan mensen die een afwijkend geluid durven laten horen, tegen de mening van de straat en tegen alle vooroordelen in. Ik moet denken aan burgemeesters en kerkleiders die zich inzetten voor de grondrechten van mensen als Benno L. en Volkert van der Graaf, ook al valt heel wakker Nederland over hen heen.
Soms kiezen mensen er voor om te zijn wie ze zijn, gewoon omdat ze niemand anders willen en kunnen zijn, dan zichzelf. Omdat ze er naar verlangen om gekend en geliefd te zijn om wie ze zijn, ook al roept dat weerstand, onbegrip, afkeuring of zelfs agressie op. Ik denk hierbij aan mensen die uitkomen voor hun eigen seksuele identiteit, homo’s, lesbiennes, transgenders. Hun lot is in veel landen, zoals bijvoorbeeld Oeganda, niet veel anders dan het lot van de christenen in de tijd van Matteüs.
De lezingen van vandaag gaan voor mij niet over koppig volhouden, van wat je weet, of denkt, of hoopt dat goed of juist is. Het gaat niet om het blind volgen van ideeën, van normen en waarden, van systemen en constructies, hoe goed die in zichzelf ook kunnen zijn. Het gaat voor mij om trouw blijven aan dat, waarvan je hebt ervaren dat het voor jou van onvervangbare waarde is. Iets wat onopgeefbaar bij je hoort.
5
En wat dat is, kan voor iedereen verschillend zijn. Dat kunnen wij elkaar niet aanpraten of opleggen. Ieder mens heeft zijn passie, zijn drive, iets wat voor hem of haar zo belangrijk is, dat je er niet zonder kunt en wil leven. En misschien is de belangrijkste vraag van vanmorgen wel: wat houdt u, wat houdt mij gaande? Wat inspireert ons? Waarvan laait er bij u, bij mij, een vlam op? Wat raakt het diepste van mijn bestaan?
Het antwoord daarop moet ieder voor zich vinden. Voor de een is dat snel duidelijk, en de ander heeft er een lange spirituele zoektocht voor nodig. Het is de zoektocht naar dat, wat ons verbindt met de kern van ons bestaan. En het is een zoektocht in het vertrouwen dat die kern van ons bestaan, hoe klein en kwetsbaar dat ook is, een kracht in zich bergt, die alle tegenkrachten zal overwinnen.
Ik wil afsluiten met een bekend gedicht van Henriette Roland Holst, waaraan ik bij het schrijven van deze overdenking steeds aan moest denken:
6
De zachte krachten zullen zeker winnen in 't eind - dit hoor ik als een innig fluistren in mij: zo 't zweeg zou alle licht verduistren alle warmte zou verstarren van binnen.
De machten die de liefde nog omkluistren zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen, dan kan de grote zaligheid beginnen die w' als onze harten aandachtig luistren
in alle tederheden ruisen horen als in kleine schelpen de grote zee. Liefde is de zin van 't leven der planeten, en mense' en diere'. Er is niets wat kan storen 't stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten: naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
7