Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,
Het is altijd prettig als de Bijbel zelf aangeeft, hoe je iets moet lezen. Soms zijn er van die verhalen of gelijkenissen, waarvan ik bij een eerste lezing geen idee heb, wat ik er mee moet. Maar vaak geeft de schrijver van het evangelie gelijk een sleutel, om de gelijkenis te begrijpen. Zo ook bij de lezing die vandaag op het rooster staat: ‘Hij (Jezus) vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven’. En vervolgens komt dat verhaal over die corrupte rechter, die zich niets aantrekt van God of gebod en dit het niets kan schelen wat de mensen van hem vinden. En dan is daar die weduwe die hem steeds maar blijft lastigvallen, totdat die rechter het spuugzat is. Hij is haar zo zat, dat haar haar zin geeft, om van het gezeur af te zijn. Dit is het verhaal, dat is de gelijkenis. En dan besluit Jezus dit verhaal met de opmerking, dat als het zo in het gewone leven al werkt, dan toch zeker bij God, die wel rechtvaardig is.
Duidelijk toch? Zeuren loont, ook in Gods Koninkrijk. Als je maar lang genoeg blijft bidden, dan krijg je uiteindelijk wat je wilt. 1
En als je niet krijgt, waarvoor je hebt gebeden, dan moet je gewoon blijven doorbidden en niet opgeven. U begrijpt al aan de manier waarop ik dat zeg, dat ik met deze uitleg niet zoveel kan. Hoeveel mensen hebben zich niet stukgebeden om dingen die ze nooit hebben gekregen? Hoeveel mensen hebben niet gefrustreerd en boos afscheid genomen van God, kerk en geloof, omdat ze in de kerk steeds maar hoorden dat, als ze maar zouden geloven en bidden, dat dan alles wel goed zou komen? ‘Blijf maar bidden, dan komt het wel goed’? Je kunt er nog zoveel Bijbelteksten bij aandragen, in de praktijk blijkt dat het niet zo werkt.
Niet zo. Maar hoe dan wel?
Het hielp mij om dit gedeelte voor mijzelf te kunnen ‘plaatsen’, om goed te kijken naar de hoofdpersonen uit de gelijkenis. Hier wordt het beeld gebruikt van een rechter en een weduwe. Niet bijvoorbeeld van een vader en een kind, wat we op een andere plek in de Bijbel tegenkomen, maar van iemand die recht moet spreken en recht moet doen, en iemand die afhankelijk is van die rechtspraak: een weduwe.
2
In de Bijbel is de weduwe (samen met de wees en de vreemdeling) hèt symbool is van het kwetsbare en machteloze. In de tijd waarin de Bijbel werd geschreven waren er nog geen sociale voorzieningen voor weduwen in de vorm van uitkeringen en pensioenen. En het waren mannenmaatschappijen, waren meestal alleen mannen een vak mochten leren en een eerzaam beroep konden uitoefenen. Op die manier waren zij, de weduwe, wees en vreemdeling, afhankelijk van de steun van anderen om rond te kunnen komen. Maar gelukkig waren er in die tijd wel een paar regels, die werkten als een soort sociaal en economisch vangnet, zoals de regel dat je bij de oogst het land niet mag kaalplukken, maar altijd iets moet achterlaten voor mensen die zelf geen inkomen hadden.
Goede regels, maar dan moet je je daar wel aan houden. En dat gebeurde lang niet altijd. Hoe vaak staat het niet in het Oude Testament: dat verwijt van de profeten aan het volk, dat ze de mond vol hebben met mooie praatjes en dat ze godsdienstig zijn van hier tot gunder, maar dat ze de rechten van weduwe, wees en vreemdeling vertrappen. En daar tilt God zwaar aan. Het is voor God een test voor geloofwaardig leven en voor een levend geloof. Denk je van jezelf dat je heel wat bent? Laat dat dan maar eens zien op de manier waarop je omgaat met de kwetsbaren in de samenleving!
3
Het verhaal van de onrechtvaardige rechter en de vasthoudende weduwe, gaat volgens mij niet over net zolang zeuren totdat je je zin krijgt, maar over de roep om recht en gerechtigheid. Vier keer wordt het genoemd in de 8 verzen die we hebben gelezen: recht verschaffen. Daar gaat het om hier.
4
Jezus vertelt deze gelijkenis nadat hij heeft gesproken over de komst van het Koninkrijk van God. Dat Koninkrijk van God dat staat symbool voor een tijd en een maatschappij, waarin er geen corruptie en rechteloosheid zal zijn. Het is de droom, de belofte van een tijd waarin iedereen krijgt wat hem of haar toekomt. Een tijd, waar mensen waardig leven mogen, en elk zijn naam in vrede draagt.
De gelijkenis van de onrechtvaardige rechter en de vasthoudende weduwe, kan je, denk ik, begrijpen met het verlangen naar die tijd in het hoofd. Het is niet anders dan het gebed ‘Laat Uw Koninkrijk komen’, uit het Onze Vader. En dat is inderdaad een gebed om altijd te blijven bidden en nooit op geven om daarvan te blijven dromen.
Het bidden van dat gebed ‘Laat Uw Koninkrijk komen’, houdt het verlangen in ons wakker: het verlangen naar Gods Koninkrijk van vrede en recht. Het bidden van dat gebed voorkomt steeds weer, dat we ons neerleggen bij de situatie zoals die is. Het voorkomt dat we gaan denken dat dingen toch niet kunnen veranderen en dat alle moeite en inzet voor een betere wereld tevergeefs is. Bidden zonder ophouden is op deze manier wat anders dan zeuren om je eigen verlanglijstje. Het is een daad van verzet en een manier om wakker te blijven. Bidden om Gods Koninkrijk is protesteren tegen al het kromme, corrupte en rechteloze wat we in de wereld zien. Het is protesteren tegen een wereld waarin het lijkt alsof de hardste schreeuwers, de mensen met het meeste geld en de beste baantjes het laatste woord hebben. 5
Bidden is op deze manier wat anders dan braaf met je ogen dicht zitten en aan God denken. Het is je oren en ogen open houden, en bij wat je hoort en ziet, uitroepen: ‘Dat Koninkrijk van U, Heer, wordt dat nog wat’ Bidden is het grote en kleine leed om je heen zien en dan zingen: ‘Waar blijft het overlang beloofde land van God, waar liefd' en lofgezang verdrijven leed en dood?’ Bidden is beelden oproepen van een wereld, die ook anders kan. Hardop dromen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde: een samenleving van vrede, recht en heelheid.
Als je zo bidt, altijd en zonder op te geven, dan blijf je krachten wakker roepen, die die nieuwe wereld dichterbij brengen. Dan droom je Gods Koninkrijk naar je toe. Want het kan bijna niet anders, of dat gebed krijgt handen en voeten en vertaalt zich in een manier van leven, die onszelf, die elkaar en die onze samenleving terecht brengt.
‘Ik zeg jullie’, zegt Jezus, ‘als je zo bidt zal God je spoedig recht verschaffen’. Dat is mooi, om daarmee te eindigen, vindt u niet? 6
Maar… Maar het gedeelte uit Lukas heeft nog één zin. ‘Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’ Er is wel geloof nodig. Geloof, in de zin van : volharding, vertrouwen. Je moet er wel in blijven geloven, anders werkt het niet.
En daar heb je elkaar voor nodig. We komen als gemeente steeds weer bij elkaar om elkaar die verhalen te vertellen, om te zingen over Gods Koninkrijk en om al biddend te protesteren tegen de wereld zoals die is, al biddend te dromen van de wereld zoals die mag zijn.
Om dat te blijven doen, altijd, zonder op te geven, daarvoor heb je geloof nodig, vertrouwen en doorzettingsvermogen. En dan is het belangrijk om te weten dat het niet ophoudt. Dat je niet de enige bent en dat onze generatie niet de laatste is die droomt van Gods toekomst.
En ik wil u en mijzelf vragen: hebben wij het geloof, het vertrouwen dat dit verhaal doorgaat? Kunnen wij het opbrengen om te blijven bidden, en om, net als Elia, te zoeken naar manieren om de verhalen, de dromen door te geven aan de generaties die na ons komen?
Daartoe helpe ons God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. 7