Gemeente van Christus, gasten, [dia 1 - titel] We bevinden ons nog steeds midden in het onderwijs van Jezus over het gebed. Het ‘Onze Vader’ is het gebed dat Jezus leert aan mensen die Hem volgen. Ik geef een korte samenvatting van wat we tot nu toe hebben geleerd over het gebed: -
[dia 1.1] bidden is niet vanzelfsprekend. De leerlingen vragen, wanneer zij Jezus hebben zien bidden: Heer, leer ons bidden (Lucas 11). Ze hebben gezien, dat er iets vertrouwelijks zit in de manier waarop Jezus bidt. Iets, en dat kunnen wij denk ik ook wel merken, dat mensen niet eigen is. Iets waarvoor we bij Jezus moeten zijn;
-
[dia 1.2] Jezus leert zijn volgelingen om eenvoudig te bidden. Niet de hoeveelheid woorden, niet de hoeveel moeilijke je gebruikt is beslissend, maar de vraag of je het echt meent;
-
[dia 1.3] Jezus leert ons om in het verborgene te bidden. Met andere woorden: je bidt niet voor een ander, maar tot God;
-
[dia 1.4] God laat zich aanspreken als ‘Vader in de hemel’. God is een God die voor je wil zorgen zoals een vader, en Hij is een God die voor je kan zorgen omdat Hij in de hemel woont. Het onze Vader leert ons over God niet te klein te denken. Of hem op één lijn te stellen met onze aardse vaders. Die kunnen teleurstellen. Maar God niet. Jezus leert je ‘God-gericht’ te denken en te bidden;
-
[dia 1.5] Je mag bidden voor Gods koninkrijk. Dat is een eer: God schakelt je in. En het is ook een ontspannen begin, net als: ‘Uw Naam worde geheiligd’, en: ‘uw wil geschiede’’: je hoeft niet te beginnen bij jezelf;
-
[dia 1.6] Je mag bidden om eten en drinken. De gewone dingen eerst;
-
[dia 1.7] Bidt om vergeving.
Heel veel dingen, die we in de afgelopen weken hebben geleerd over het gebed. [dia 2] Het gebed is volgens de catechismus – zondag 45 – het belangrijkste in het leven van een christen: het voornaamste in de dankbaarheid die God van ons eist.
Vandaag gaat het over de zesde bede: leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze (in de NBV: het kwaad). Jezus leert ons daarmee nog iets belangrijks over het gebed. Iets, dat bidden extra belangrijk maakt. Volgens Jezus is het Alarmfase 1. Een christen moet leven in de hoogste staat van paraatheid. Want het is oorlog. [dia 3] De catechismus noemt het leven van een gelovige ‘geestelijke strijd’. Jezus zegt in Matt. 10:28: ‘Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna.’. Het is dus oorlog in het leven van elke gelovige.
En de eerste vraag die ik daarom vanmiddag aan jullie stel is: ervaar je in je leven, dat er een geestelijke strijd aan de gang is? Dat het oorlog is? En dan zeg ik daarbij dit: als je dit helemaal niet zo ervaart, dan kan het zijn dat je wat in slaap bent gesukkeld. Je voelt hopelijk wel aan, dat slapen in een oorlog – een geestelijke strijd – erg gevaarlijk is.
Misschien is het ook wel zo, dat je veel strijd meemaakt in je leven. Tegen ziekte of tegen iemand, die jouw onrecht heeft aangedaan. Of tegen de recessie: dalende vraag. Minder werk. Maar, snap je ook en ervaar je ook de geestelijke dimensie van die strijd? Ik bedoel dit: Gods tegenstander gebruikt vaak tegenslagen om Gods kinderen aan het twijfelen te brengen: ziekte, werkloosheid, onrecht.
Maar Jezus leert ons, dat het ergste dat je kan overkomen niet is, dat je je baan kwijt raakt. Of dat iemand jou iets aandoet. Zelfs niet, dat je komt te overlijden.
Jezus leert ons in deze zesde bede te bidden om verlossing van het kwaad: van de duivel. Het ergste dat er kan gebeuren is dat je je vertouwen op God verliest, en daarmee eeuwig leven verspeelt. Dat is de geestelijke strijd achter veel andere moeiten die je mee kan maken in je leven.
Op het spel staat dus je leven. Letterlijk, en voor eeuwig. Twijfelen mag, vragen stellen ook. Job ging daar behoorlijk ver in. Er zijn situaties die je radeloos maken. Laat daar geen onduidelijkheid over bestaan. Maar God verhoede, dat onze ziel geroofd wordt. Daarom leert Jezus ons bidden: leid ons niet in verzoeking! Mijn eerste vraag vanmiddag aan jullie was: herken je de geestelijke strijd in je leven? Als je vanuit jezelf, laten we zeggen nogal nuchter bent ingesteld, het allemaal niet zo zwart-wit ziet, en niet snel (geestelijke) leeuwen en beren ziet dan lijkt dit allemaal misschien nogal heftig. Maar lees dan de catechismus, zondag 51, eens woord voor woord door en onderstreep de woorden die te maken hebben met oorlog. Dan krijg je dit [dia 4]:
-
standhouden
-
doodsvijanden
-
aanvechten
-
staande houden
-
sterken
-
geestelijke strijd
-
het onderspit delven
-
krachtig tegenstand bieden
-
de overwinning behalen
dit zijn de werkwoorden die volgens de catechismus passen bij het leven van elke gelovige. Conclusie: er is een geestelijke strijd aan de gang. En jij bent de inzet. Bij wie hoor je, bij God of bij zijn tegenstander? En, jij bent niet alleen de inzet, je bent ook partij. [dia 5] Daarover ga ik het nu hebben.
Volgens de catechismus hebben wij drie tegenstanders: de duivel, de wereld en ons eigen vlees. De duivel. Dat is de gevallen engel. De Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt over deze gevallen engelen [dia 6]: ‘Sommige van die engelen zijn uit de verheven staat waarin God hen geschapen had, in het eeuwige verderf gevallen. [..] De duivelen en de boze geesten zijn zo verdorven, dat zij vijanden van God en van al het goede zijn. Uit alle macht loeren zij als moordenaars op de kerk en elk van haar leden, om alles door hun bedriegerijen te vernielen en te verwoesten.’ [NGB artikel 12]. [dia 7] De duivel, dat is de verleider, de misleider vanaf het begin. corebusiness van de duivel is: het verdraaien van de waarheid (daarom is liegen echt duivelswerk). En, hij is niet alleen. [dia 8] De duivel is generaal van een duister rijk. Hij heeft een leger tot zijn beschikking: een leger van gevallen engelen. De duivel is ook aanklager [dia 9]. Dat betekent het Hebreeuwse woord satan ook: tegenstander, of aanklager. De duivel is aanklager van beroep: dat is zijn werk. Jou en mij aanklagen. God wijzen op wat wij fout doen. De duivel is een machtige tegenstander. Onderschat hem niet. Paulus schrijft daarom ook dat [dia 10]: “Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen.” (Efeziërs 6).
Iemand uit de kerkgeschiedenis die deze geestelijke strijd altijd heel heftig ervoer is Luther. Hij heeft gezegd [dia 11]: hoe groter een christen, hoe meer aanvechting. Je moet dan ook niet verbaasd zijn als perioden van geloofsgroei gevolgd worden door sterke twijfels.
Wat Luther dan deed in die moeilijke momenten was teruggrijpen op zijn doop. Weg satan, zei hij dan. Ik ben gedoopt. Dat mag jij ook doen. Dat betekent: ik hoor bij Jezus. Ik ben met Hem begraven en ik zal ook met Hem opstaan. Weg satan. Je hebt hier niets te zoeken. Dat over de duivel. [dia 12] De tweede tegenstander is misschien wat ingewikkelder. De wereld. De wereld, als tegenstander, wat is dat? Johannes schrijft, dat als je bij Jezus hoort, je wordt je gehaat door de wereld, en wordt je uit de wereld weggeroepen. [dia 13] De wereld: dat is de sfeer van mensen, dingen en machten die niet bij Jezus horen. De wereld is onder invloed van het kwaad, waarmee zij is geïnfecteerd, tot op zekere hoogte ook zelf een kwade macht geworden. Van de wereld gaat een schadelijke aantrekkingskracht uit. De wereld wil ons binden, vasthouden. En zo afhankelijk maken. Let op. Voor een christen is het daarom: óf de wereld met haar verleidingen, óf Jezus. óf de wereld met haar verleidingen, óf God met zijn beloften. Het is goed om ook dat weer scherp te krijgen. Antithese noemden we dat vroeger.
Hoe werkt dit? Denk maar aan de bekende woorden, naar aanleiding van Paulus in Romeinen 12 [dia 14]: ‘wel in de wereld, maar niet van de wereld.’
Daarmee is lang niet alles duidelijk. Maar het geeft aan dat je als christen wel een verantwoordelijkheid hebt in de wereld waarin je leeft, maar dat je er niet in opgaat. De wereld mag jou niet in z’n greep krijgen. Want jij bent van Jezus.
Op cat. hadden we het bijvoorbeeld over uitgaan of judowedstrijden: je mag weg in de wereld zijn, maar pas op dat je niet van de wereld wordt. Begrijp dus dat de wereld een krachtige tegenstander kan zijn. Een doodsvijand die je relatie met Jezus kapot kan maken. [dia 15]
Het is met de wereld als met geld. Maar Jezus waarschuwt ons, dat geld een god kan worden. Dat wil zeggen, een macht die jou in z’n greep krijgt. Een macht met een eigen invloedssfeer. Zo is het ook met de wereld. Televisie, internet, inentingen, verzekeringen, uitgaan, vakanties. Allemaal dingen waar op zich niets mis mee is. Maar die je ook kunnen opslokken. Zodat je, na een tijdje, ontdekt dat je niet meer voor God leeft. Onderschat de macht van het kwaad niet.
De wereld kan een macht worden, die je wegtrekt bij God. Uit de relatie met Jezus. Dat over de wereld. Nu de laatste. [dia 16] En die laatste is misschien nog wel het grootste probleem. ons eigen vlees. [dia 17] Mijn vlees. Het kwaad in mij. Een van de tegenstanders in deze geestelijke oorlog ben ik dus zelf. Dat maakt het eigenlijk onmogelijk om de strijd te winnen. Ga maar eens na. De vijand die in een oorlog weet te infiltreren is het meest gevaarlijk, omdat je hem niet herkent als vijand. Zo is het ook met ons eigen vlees. Er is een geestelijke strijd aan de gang. En één van de moeilijkst te herkennen tegenstanders ben je zelf, omdat het kwaad is geïnfiltreerd in jouw binnenste.
Een van de tegenstanders ben je zelf. Het betekent óók dat ik jullie moet waarschuwen. Want ik zei net: een geïnfiltreerde vijand is zo gevaarlijk, omdat je hem moeilijk herkent. En dat is ook zo met het kwaad dat in jezelf zit.
Er is nog een probleem met deze laatste vijand. Het is er één, waar je niet voor kunt weglopen. Tegen de duivel kan je zeggen: weg! Voor de wereld kan je je verstoppen. Maar jezelf neem je altijd mee.
Tegenover ‘de wereld’ hebben we als christenen vaak geprobeerd een eigen wereld te maken. Vroeger was dat nog heel duidelijk vrijgemaakt: een eigen krant, politieke partij, scholen. Tegenwoordig niet meer persé vrijgemaakt, maar er is nog steeds geen gebrek aan christelijke geldingsdrang, van individuele initiatieven om mensen te helpen tot grote kerkgroei-bewegingen. Dat is aan de ene kant mooi. Maar het is ook een risico. Want als wij denken stand te houden omdat wij een eigen wereld gemaakt hebben, dan vergissen wij ons. Dan redden wij het niet! Waarom? Omdat het kwaad in ons zit. Je neemt jezelf altijd mee, ook als je naar flevo gaat, of naar de vrouwenvereniging. Je kunt het kwaad en de wereld niet buitensluiten door een eigen wereld te maken. Want het kwaad doet zijn werk van binnenuit.
Deze waarschuwing gaat op voor alles wat wij uit onszelf proberen. Ook hier in de kerk. Alles dat gebouwd is op onze eigen geldingsdrang – waarmee we onszelf willen bewijzen, onszelf handhaven – gaat eraan. Als het oordeel komt zal alleen wie op God vertrouwt blijven bestaan.
Ik zal het wat duidelijker zeggen: niemand komt in de hemel omdat hij of zij het Nederlands Dagblad leest (ook niet toen het nog een ‘Gereformeerd gezinsblad’ was!), omdat hij zijn of haar kind naar een gereformeerde school stuurt of omdat hij of zij op een christelijke partij stemt. Alleen wie vertrouwt op Gods beloften wordt gered.
[dia 18] Drie doodsvijanden. In een geestelijke strijd. We leren van Jezus dat het leven geen onschuldig spel is. Het is oorlog. De inzet is je geloof, je relatie met Christus. En het gaat erom dat je standhoudt. Sterker nog: overwint. En overwinning is alleen mogelijk door de kracht van de Geest.
Dus niet omdat ik zo trouw ben, zo gelovig. Zo dapper. De catechismus zegt het zo: ik ben van mijzelf zo zwak, dat ik zelfs geen ogenblik kan standhouden. Ook niet omdat wij samen sterk zijn: de gemeente, of de kerk. Daarvoor zit, ook in onze kerk, te veel geldingsdrang. Te veel ‘wereld’. Alleen door de kracht van de Heilige Geest. Dat is de kracht van God die hemel en aarde schiep. De Heilige Geest. Dat is ook de kracht die jou en mij verbindt met Jezus Christus. Daar kan niemand tegenop! Niet de duivel. Niet de wereld en haar aantrekkingskracht. Ook niet ikzelf met mijn verkeerde neigingen. De Heilige Geest overwint zelfs mijn eigen ongeloof.
[dia 19 – titel] Wat kunnen we dus leren van die zesde bede? 1: [dia 19.1] Het is oorlog: geestelijke strijd. Herken dat. Ook in je eigen leven. Het is oorlog tot aan de wederkomst van onze Heer Jezus Christus. 2: [dia 19.2] Jezus leert ons de macht van het kwaad niet te onderschatten. De duivel, de wereld, ikzelf. Het zijn doodsvijanden die bezig zijn jou los te weken van God en van Jezus. En: [dia 19.3] leid mij niet in verzoeking. Dat betekent ook: breng jezelf niet onnodig in verleidelijke situaties. En wat verleidelijk is, is niet altijd in duidelijke, algemene regels te vangen. Verleidelijk is in ieder geval: dat wat ervoor zorgt dat jij alleen komt te staan. Een bekende tactiek van de duivel is: isoleren.
Alleen, meestal eerst: los van andere gelovigen. En dan steeds meer ook: los van God. Doordat de Bijbel steeds minder open gaat. De sacramenten niet gebruikt worden. Je niet meer bid om de kracht van de Heilige Geest. Herken de tactiek van de boze en zoek kracht bij God en bij elkaar!
‘Aan hem die door de kracht die in ons werkt bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij vragen of denken, aan hem komt de eer toe, in de kerk en in Christus Jezus, tot in alle generaties, tot in alle eeuwigheid.
Amen.’