Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
1
Gemeente van Christus, Mag ik even inventariseren: wie van u heeft op een christelijke school gezeten? Vingers. En wie op een openbare? En was daar ook iets van onderricht in de Bijbel en de kerkgeschiedenis en zo? De meesten van ons hier vanmorgen zijn dus opgegroeid met de verhalen uit de Bijbel. Het was naast Vaderlandse geschiedenis een vak op school en het heette: Bijbelse geschiedenis. Daar kreeg je ook een cijfer voor op je rapport. Evenals voor het psalmvers; elke maandagmorgen een opgegeven psalmversje opdreunen. Het verhaal van Achab en de wijngaard van Nabot is ons dus verteld als geschiedenis, dat dat dus als feit plaatsgevonden had, toen en daar. Zoals de moord van Balthasar Gerarts op Willem de Zwijger. Maar is dat wel geschiedenis wat daar geschreven staat over Achab, Izebel, Nabot en de profeet Elia? Wat wil dat verhaal? Waar gaat het over? Die vraag wil ik vanmorgen beantwoorden: waar gaat het verhaal over? Het verhaal is te vinden in één van de twee boeken over de koningen van Israël. Het is goed om dat dus vast te stellen: het verhaal gaat over een koning van Israël. Dat is één. We moeten namelijk ook vaststellen dat de beide Koningenboeken in de Bijbel gerekend worden tot de profetische boeken. Daarin wordt verteld hoe de koningen van Israel nogal eens in botsing komen met profeten, zoals met de grote Elia en zijn opvolger Elisa. Maar er komen veel meer profeten in voor, zonder naam weliswaar, maar toch. Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
2
Profeten: spiegels waarin de koningen konden zien of zij wel namens de Eeuwige koning van Israel waren. En dat leverde nogal eens een stevig robbertje vechten op tussen profeet en koning. Het sterkste voorbeeld van zo’n strijd is dat gebeuren op de Karmel, Elia die daar vecht voor de Eeuwige als de God van Israel. En hij vecht in zijn eentje tegen de profeten van de god Ba’al om de vraag: wie is er de God van Israel? Een profeet is een spiegel, hij laat zien wat er niet in de haak is. Maar hoe bepaalt nou zo’n profeet of de koning voldoet aan het profiel dat de God van Israël voor zo’n koning heeft opgesteld? Nou, maatstaf voor het koningschap is wat in Psalm 72 beschreven wordt. Misschien kent u ‘t nog van het psalmversje van school, vroeger: Psalm 72 vers 4 Hij zal de redder zijn der armen, hij hoort hun hulpgeschrei. Hij is met koninklijk erbarmen hun eenzaamheid nabij. Hij helpt, met hun bestaan bewogen, die zijn in vrees verward. Hun bloed is kostbaar in zijn ogen. Hij draagt hen in zijn hart. Als wij dit zingen denken wij vaak dat het gaat over de Eeuwige. Gód zal de redder zijn der armen, Gód hoort hun hulpgeschrei. En dat is in zekere zin ook wel zo, maar in eerste instantie gaat het over de koning van Israel. Zo moet hij regeren, zo moet hij koning zijn, namens de Eeuwige, de grote hemelkoning. Daarom zingen we dan ook: [Psalm 72: 6] ..…… zijn koningschap zij ons een teken dat naar Gods toekomst wijst. Nou horen we in het boek Koningen nogal eens als refrein: Dinges, zoon van hummes, was koning over Israel. Hij was zo en zo oud toen hij koning werd. Hij regeerde zoveel jaren en deed wat kwaad was in de ogen des Heren. Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
3
Dát refrein: hij deed wat kwaad was in de ogen des Heren. Gemeten naar wat de Eeuwige voor ogen heeft van een koning die in Israel regeert, was wat die vent deed kwaad, hij zat lelijk fout. Het verhaal van Achab en de wijngaard van Nabot gaat daar ook over, over de vraag: wat die koning van Israel daar doet, is dat wel goed in de ogen van de Eeuwige? Die vraag heeft dus alles met de koninklijke levenshouding te maken, met ’t godsvertrouwen van de koning, zijn geloof. Maar ja, je levensovertuiging, hoe laat je die blijken? Standvastig in de Heer, zoals Paulus dat aan de Filippenzen schreef, hoe blijf je dat? Nou, Achab laat daar dus niets van blijken. Standvastig? Ho maar. Wij zouden zeggen: wat een watje is dat, zeg. Dat is me toch een mens zonder ruggegraat, niet te filmen. Een Jan Hen, die zich door zijn vrouw laat ringeloren. Want kijk maar, die vrouw van Achab, Izebel, dat is er een uit het heidenland, uit Sidon, uit de kuststreek van Syrië en Libanon langs de Middellandse Zee.
Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
4
[In het Engels is het: Tyre en Sidon, midden in ligt Samaria, met daaronder, onder Shechem: de vlakte van Jizreel]
En die vrouw heeft geëist dat haar goden met haar mee gingen en ook een plek in Israel zouden krijgen. Die goden waren Ba’al en zijn vrouwelijke pendant, Asjera. Achab, de koning van de slappe knieën die tegen zijn vrouw geen nee kon zeggen, richtte dan ook voor Ba’al een tempel met een altaar op en voor Asjera een gedenkpaal op een heuvel. Hij haalde doodgemoedereerd de eredienst van die twee goden binnen. En daarmee haalde hij het tegendeel van de Eeuwige, de God van Israel binnen. Ba’al, dat is namelijk de god van de macht en het geweld, de god van stoere helden, een god met veel testosteron. En Asjera, die we over de hele wereld tegen kunnen komen, onder de naam Astarte in het Babylonische, Gea in het Griekse en Demeter in het Romeinse pantheon, deze Asjera is de godin van de áárde, de godin van de vruchtbaarheid, van de seksualiteit, de godin van Wein, Weib und Gesang, van het genotvolle leven dus, een verleidelijke vrouwelijke Bachus. Misschien heeft Achab Ba’al en Asjera wel binnengehaald om zelf een beetje van hun kracht mee te krijgen, van die spierballen, van die testosteron en van die overtuigingskracht van de lust en het genot, in de hoop dat ie aan het Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
5
koningschap van Israel ook nog een beetje lol zou beleven. Dat is natuurlijk speculatie maar het zou maar zo kunnen met zo’n watje. Met een humeur, ook niet te filmen. Ons verhaal vanmorgen vertelt er iets van, terwijl we al wat eerder in het Koningenboek horen hoe het karakter van Achab geschetst wordt met de woorden: gemelijk en toornig. Als hem op zijn vestje gespuugd wordt dat hij niet aan de opdracht van de Eeuwige heeft voldaan door Benhadad, de aartsvijand wel te sparen en die zelfs eer te bewijzen, ja, toen keerde Achab zich ‘gemelijk en toornig’ af, woedend op de profeten die hem dat meedeelden. Humeurig is hij ook in het verhaal van vanmorgen, woedend en tegelijk terneergeslagen, verbolgen. Kóning Achab ligt te mokken op zijn bed, met zijn gezicht naar de muur. Als een klein kind pruilt de koning van Israel dat hij zijn speeltje niet krijgt. We hoorden waarom: Hij had zijn zinnen gezet op de wijngaard van zijn buurman in Samaria, ene Nabot, die daar een oud familiebedrijf had, een wijngaard, die al eeuwen in de familie was. Dat wijngoed hoorde tot het erfdeel der vaderen, om ‘t in de tale Kanaäns te zeggen. Iedere ware Israëliet, uit het volk van Israel, had een erfdeel in Israel. Dat was na de verovering onder Jozua stamsgewijs aangewezen: de mensen van Juda daar, de mensen van Benjamin daar, van Naftali daar en Issaschar daar enz.
Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
6
Dat erfdeel is dus verankerd in het recht en daarmee heilig. Zoals de oorspronkelijke bewoners van de Amerika’s dat beleefden: die grond dat zijn je voorouders, dat is heilige Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
7
grond, die verkoop je niet, je verkoopt, je verraadt je ouders toch zeker niet. Dat was wel wat Achab voor ogen stond. Hij was door zijn omgang met Izebel besmet geraakt met dat virus van de machtswellust, dat Ba’algevoel: “Ik ben de baas en ik wil dat stukkie grond.” Wat zoiets betekende voor Nábot kunnen wij ons niet zo goed voorstellen. Op het platteland weten we wel van vererven en voortzetten van je bedrijf via een maatschap met zoon of dochter, de opvolger aan wie je het bedrijf op den duur over wilt doen. Maar ja, we kennen ook ruilverkaveling, we zijn dus vertrouwd met verruiling van eigendomsrechten; wij zitten niet zo vast aan precies dat stukkie grond. we weten wat het is om van je land af te gaan om je bedrijf ergens anders voort te zetten en zelfs uit te breiden, het areaal te vergroten met grond van een ander. En we weten dat je in deze tijden van al scherpere regels en wetten en voorschriften van uit Brussel genoodzaakt kunt worden je bedrijf te beëindigen omdat het niet meer te bolwerken is als je niet genoeg grond hebt of omdat je geen kapitaal kunt genereren of geen opvolging kunt vinden. Nabot, de waarachtige Israëliet, zegt op het voorstel van zijn buurman: Nee! ik verkoop deze grond niet, de grond van mijn voorvaderen, de grond van mijn stam. Nabot is klip en klaar, rechtuit. Standvastig in de Heer, met de woorden van Paulus. Nabot is een vrome man. Vroom in de dubbele betekenis van het woord: vroom als geloofshouding, als waarachtige Israëliet en vroom in de zin van dapper zoals in het Wilhelmus: Dat ik toch vroom mag blijven, uw dienaar t’allen stond. Dat wil nl. zeggen: dat ik toch dápper mag zijn in de strijd. Vroom en dapper, dat is Nabot. En nou komen we bij een lastige laag in het verhaal. Als Izebel in het verhaal binnenkomt, dan moet je uitkijken. Het verhaal vertelt van een echtelijke ruzie tussen de koning en zijn vrouw; Izebel die sarcastisch uitroept: Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
8
tjonge, jonge, wat een koning ben jij zeg, jij laat je macht nog eens gelden, geweldig. Nou, als je dat zo graag wilt: die wijngaard die krijg je van mij hoor. En dan wordt het link in het verhaal, want dan bestaat dat mens Izebel het om onder valse voorwendsels Nabots dood te bewerkstelligen en daarbij maakt ze gebruik, nee, misbruik van religie. En daarmee perverteert ze de dienst aan de God van Israël. Die dienst krijgt heidense trekken. Ja, heidendom voert hier de boventoon. Die Nabot die moet dood. En hoe doe je dat? Met een schijnvertoning: je doet net of het de manier is van de koningen van Israël. Die moeten immers waken over de rechtschapenheid van hun onderdanen. Nou, dan beschuldig je die stomme kerel van een Nabot dan maar van ketterij. Dan laat je maar zeggen dat hij de God en de kóning van Israel niet respecteert. Daar heb je wel een paar mannetjes voor, die dat Nabot in een volksvergadering voor de voeten gooien. En dan zul je zien: met zo’n vals gerucht komt de volkswoede wel op gang en dan laat je hem toch zeker lynchen. Stenigen die vent. Dat moet je natuurlijk wel netjes in kleden. Dus, roep je een vasten uit, een treurtijd; je laat vagelijk doorschemeren dat er iets is misgegaan, dat je het betreurt dat de waardigheid van God en de koning gekwetst is. Waar het om gaat, laat je nog even boven de markt hangen. Dat vage, daar schrikken mensen van. Die weten niet goed waar ze aan toe zijn en denken dan ook al gauw: heb ik iets verkeerds gedaan? ben ik het? U kent dat mechaniek misschien wel, dat als je een politieauto ziet dat je dan denkt: oeh, rij ik soms te hard, heb ik m’n licht wel in orde, mag ik hier wel parkeren? Goed, is de redenering van Izebel, als dan blijkt dat het om Nabot gaat, dan zal die schrik vanwege die vage aanklacht omslaan in woede die zich op die ene figuur richt en dan is ie zo gelyncht. Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
9
Zogezegd zo gedaan. Izebel pleegt er identiteitsfraude voor, ze verzendt namens Achab brieven, om - heel vroom - een vasten uit te roepen en aan het eind daarvan een volksvergadering te beleggen, zodat ze daar Nabot kunnen beschuldigen en publiekelijk executeren. Zo doe je dat. En het is een al te bekend verschijnsel: religie die wordt misbruikt om anderen te treffen. Dat zien we in onze wereld alom om zich heen grijpen, in talibanland Afghanistan en Pakistan, in Syrië, in Mali, in Congo, in Amerika. Ook in kerkelijke kringen gebeurt het en dan hoeven we niet eens naar de Roomse kerk te kijken. Eergister ne gister was er een Nationale Synode waar voor de 2-e keer protestants Nederland probeert wat meer tot een eenheid te komen. Een vrijgemaakt predikant zet het meest heilige in het protestantse, het Heilig Avondmaal, in om macht over het kerkvolk uit te oefenen. ‘Ik wil weten wie er aan de Tafel van de Heer aan zit. IK.’ Dat ging dus over macht. En dat is ook religieus misbruik. In het Bijbelverhaal volgt op die perverse actie van dat mens Izebel de profetische kritiek: Heel dat verziekte gebeuren komt de Tisbiet Elia ter ore. En hij moet namens de Eeuwige de koning die vraag [ niet de constatering zoals in de Nieuwe Vertaling] voorleggen: Heb jij soms gemóórd? Én ook nog es in bezit genomen? Elia moet het beestje gewoon bij de naam noemen. Nabot is gestenigd. Dat is moord. Dat is geen rechtmatig vonnis, dat daar namens de God van Israel door de volksvergadering werd geveld en dat is geen straf die vervolgens werd uitgevoerd. Nee, dat is moord. En dat erfdeel, dat aan de familie, de stam hoort, door dat in bezit te nemen, heb je het grondrecht met voeten getreden. Het leven, het voortbestaan van die stam, die familie, ja van het volk van Israel heb jij daarmee vergooid, je hebt het als koning van Israel niet gegarandeerd. Jij hebt het opgeëist, ingepikt. Voor jezelf. Uit hebzucht. En dat was pure landjepik. En dat doe je niet in Israel, zeker niet als koning van Israel. Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
10
Achab heeft al gauw door dat ie fout zit. Als hij Elia aan ziet komen, roept ie al van verre: Ja hoor, mijn vijand heeft me weer gevonden. Geweldig verhaal. Hoe het verder gaat, hebben we samen gehoord: het vonnis over Achab en zijn geslacht en over Izebel. Te gruwelijk voor woorden, die honden, dat bloed. Maar ja, zegt het commentaar van de schrijvers van het Koningenboek: dat krijg je ervan als je doet wat in de ogen van de Eeuwige het kwaad vertegenwoordigt. Nou is daarmee het verhaal nog niet uit. Er is dat gekke eind: Achab hoort wat die vreselijke Elia over hem uitroept, het doodvonnis over hem en over Izebel. En ineens is hij niet meer dat mokkende kind dat zijn zin niet krijgt. Van de weeromstuit is hij de deemoedige, berouwvolle koning die zijn fouten inziet en betreurt. Jaja, denk je als je dat hoort, omdewille van de smeer likt de kat de kandeleer. Ineens heeft meneer berouw. Maar het gekke is: de Eeuwige heeft daar wel lól in. Hij zegt tenminste tegen zijn profeet: hé, zie je dat Elia, hij heeft zijn kleren gescheurd, hij vast en heeft spijt. Weet je wat: wat ik over Achab en zijn geslacht heb afgeroepen, zal zich pas voltrekken nadat hijzelf dood is, zijn zoon zal er mee geconfronteerd worden evenals met het lot van zijn moeder. Berouw kan kennelijk het onheil keren. Ongedaan maken, dat kan niet meer, maar veránderen kun je wel, je leven beteren kan wel. En wie weet kan onheil dan afgewend worden. Met alles wat wij tegenwoordig aan onheil beleven en op ons af zien komen, het klimaat, de economische crisis, de sociale aardverschuivingen van vluchtelingen en illegale immigranten en goedkope arbeidsmigranten, is die Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
11
constatering van de Eeuwige hoopvol: berouw, omkeer kan onheil keren. Ik zei u dat ik antwoord zocht op de vraag: Waar gaat dit verhaal over? Er zijn vele antwoorden langsgekomen: het verhaal gaat over de koninklijke mens zoals de Eeuwige die voor ogen heeft, de koninklijke mens zoals ons voor ogen komt in de persoon van Jezus Christus, wiens volgelingen wij willen zijn. Het verhaal gaat over ook wat er allemaal fout kan gaan: door machtswellust, door hoogmoed, door hebzucht. Het verhaal gaat over de zuigende werking van heidens handelen, dat wordt aangedreven door hebzucht, genotzucht, ‘hebben is hebben en krijgen is de kunst.’ Het verhaal gaat eventjes over religie in zuivere, eerlijke vorm en helaas ook en vooral over het misbruik daarvan. En het gaat over verandering, over je inzetten voor een betere wereld door je leven te beteren, door berouw te tonen, door verandering van levensstijl. Ik weet niet of u het merkt, maar het verhaal gaat in alles dus gewoon om ons. Het stelt óns de vraag: wie zijn wij? Leven wij voor onszelf, voor ons bezit, voor ons genot, met lak aan de buren, als wij onze zin maar krijgen, als wij maar kunnen genieten, als wij maar kunnen stralen, als wij maar de baas kunnen zijn. Of leven wij in het voetspoor van die koninklijke mens, die vlees en bloed werd in de persoon van Jezus van Nazareth. Hebben wij iets van die koninklijke mens, die wees en weduwe beschermt, die de vreemdeling in de poort welkom heet, die de zieke en zwakke mens te hulp schiet, die oog heeft voor de zorg, het verdriet en de ellende van die andere mens. Ik had het al over die spiegel. Dat verhaal dat ons de vraag stelt: wie ben jij? hoe leef jij? hoe sta je in het leven? hoe ga je om met bezit, met macht en invloed, hoe sta je in je geloof, hoe beleef jij je religie? Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1
Zondag 27 oktober 2013 6e zondag van de herfst Brugkerk Lemelerveld
12
Daar hoeven we niet hier ter plekke een antwoord op te geven. Ik zal u niet het pistool op de borst zetten. Dat kán niet eens, nu antwoorden geven. Dat antwoord moeten we namelijk doen, dat moeten leven, gaandeweg, gaande de weg met de Eeuwige, Die ons schiep, zoals we dadelijk gaan zingen: Die ons schiep en ook nu nog als hier de nacht ons overmant houdt in de holte van Zijn hand. In dat vertrouwen kunnen we die weg gaan. In vrede. Amen.
Lezingen: 1 Koningen 21 & Filippenzen 3: 17 – 4: 1