van het
Kmo-observatorium
Het magazine voor de kmo
N° 1 | 10.2014 Oprichtingen en stopzettingen van ondernemingen
Kmo-financiering
De Zelfbedieningswinkels
In het kader van de opdracht van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, die erin bestaat de voorwaarden te scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederenen dienstenmarkt in België, geeft de Algemene Directie KMO-beleid deze publicatie uit met de bedoeling de zelfstandigen en de kmo’s te laten zien hoe de directie meewerkt aan de studie van het Belgische ondernemerschap. Nota van de uitgever
U mag deze gegevens gebruiken in andere rapporten, op voorwaarde dat u de bron volledig vermeldt. Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Kmo-observatorium Koning Albert II-laan 16 1000 Brussel Ondernemingsnummer: 0314.595.348 http://economie.fgov.be Tel. : 02 277 51 11 E-mail :
[email protected] Voor oproepen vanuit het buitenland: Tel. : + 32 2 277 51 11 Verantwoordelijke uitgever: Jean-Marc Delporte Voorzitter van het Directiecomité Vooruitgangstraat 50 1210 Brussel
Inhoud 1. Oprichtingen en stopzettingen van ondernemingen
4
1.1. Oprichtingen
4
1.2. Stopzettingen
6
1.3. Vergelijkend verloop van oprichtingen en stopzettingen van bedrijven
8
2. Kmo-financiering
9
2.1. Uitstaand bankkrediet
10
2.2. Gebruiksgraad van de kredieten
12
2.3. Intrestvoet
13
2.4. Toekenningsvoorwaarden
14
2.5. L evenscyclus en financiering via de verhoging van de eigen middelen
16
3. De Zelfbedieningswinkels (voeding)
17
3.1. Hypermarkten
18
3.2. Supermarkten
19
3.3. De superettes
20
Noten
21
1. Oprichtingen en stopzettingen van 1
ondernemingen
Het cijfermateriaal in dit onderdeel is gebaseerd op registraties in de Kruispuntbank van Ondernemingen, verrijkt en opgehaald in het ondernemingsregister van de Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium (FOD Economie).
1.1. Oprichtingen Het is bekend dat het aantal oprichtingen van bedrijven telkens zijn hoogtepunt bereikt in de eerste maand en zijn dieptepunt in de laatste maand van elk kwartaal. De oprichtingen piekten in 2011 met 74.181 eenheden tegen 72.177 in 2012 en 70.501 in 2013; dit zijn jaarlijkse verminderingen met 2,7 % en 2,3 %. In deze cijfers werd een uitzonderlijk fenomeen geneutraliseerd, namelijk het groot aantal inschrijvingen (1.819) van notarissen en gerechtsdeurwaarders in de eerste maanden van 2012 en van advocaten (14.263) in januari van dit jaar. Beide deelgroepen van vrije beroepen zijn respectievelijk sinds 1 januari 2012 en 1 januari van 2014 btw-plichtig geworden . De grote meerderheid van hen waren bestaande ondernemingen en werden daarom uit deze cijferreeksen geweerd.
Grafiek 1.1. Maandelijkse oprichtingen van bedrijven van 2011 tot en met het eerste kwartaal van 2014 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0
januari februari maart
april
mei
juni
juli
aug.
sept.
okt.
nov.
dec.
2011
9.090
6.396
5.479
8.576
5.774
4.292
7.574
4.878
4.401
8.340
5.781
3.600
2012
9.923
6.429
5.149
8.035
5.308
4.212
7.827
4.255
3.812
8.933
5.267
3.027
2013
9.986
5.997
3.539
9.183
5.054
3.591
7.684
4.322
3.475
9.459
5.051
3.160
2014 10.330
6.855
5.504
Bron: Algemene Directie Statistiek.
© yanlev - Fotolia
In de 24 maanden van 2012 en 2013 Grafiek 1.2. Jaarlijkse wijziging van oprichtingen van bedrijven werd acht maal ten opzichte van de- kwartaal van 2014 (%) zelfde maand van het voorafgaande % 55 jaar een toename van de oprichtingen 45 waargenomen (grafiek 1.2). De forse 35 daling met 31,3 % in maart 2013 en 25 de grote toename met 14,3 % in april 15 2013 hebben grotendeels te maken 5 met statistisch-technische ingrepen. -5 Maar voor de laatste acht maanden van -15 2013, zien we in vijf van die maanden -25 een kleiner aantal oprichtingen dan in het voorgaande jaar. -35 In de eerste drie maanden van 2014 werden ten opzichte van dezelfde maanden van het voorbije jaar meer nieuwe bedrijven opgericht.
© peshkova - Fotolia
januari februari maart
van 2012 tot en met het eerste
april
mei
juni
juli
aug.
sept.
okt.
nov.
dec.
2012
9,2
0,5
-6
-6,3
-8,1
-1,9
3,3
-12,8
-13,4
7,1
-8,9
-15,9
2013
0,6
-6,7
-31,3
14,3
-4,8
-14,7
-1,8
1,6
-8,8
5,9
-4,1
4,4
2014
3,4
14,3
55,5
Noot: de percentages in de tabel geven de wijzigingen weer van het aantal oprichtingen ten opzichte van dezelfde maand van het voorgaande jaar. Bron: Algemene Directie Statistiek, berekeningen Kmo-observatorium.
1.2. Stopzettingen 2013 telt 62.900 stopzettingen van bedrijven. Dit is het grootste aantal sinds 2008 toen 53.207 bedrijven stopten. In de laatste 24 maanden van 2012 en 2013 zien we er maar acht met een daling van de stopzettingen (grafiek 1.3). Grafiek 1.3. Maandelijkse stopzettingen van bedrijven van 2012 tot en met het eerste kwartaal van 2014 9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
aug.
sept.
okt.
nov.
dec.
2012
8.115
5.126
5.119
5.962
4.320
4.467
5.691
3.213
3.401
5.020
3.679
3.959
2013
8.924
4.984
4.140
7.278
4.280
5.554
6.631
3.616
3.665
5.635
3.395
4.798
2014
8.740
4.866
5.241
Bron: Algemene Directie Statistiek.
Ten opzichte van dezelfde maand in het voorgaande jaar worden voor 2013 grotere toenames van de stopzettingen zichtbaar; voor zeven maanden komt de stopzettingengroei uit op meer dan
10 % (grafiek 1.4). De stopzettingengroei, die krachtig begon toe te nemen vanaf het tweede kwartaal van 2012, komt voor 2012 en 2013 uit op respectievelijk 2,0 % en 6,8 %.
In 2014 dalen de stopzettingen van bedrijven in januari en februari om in maart – na een grote daling in 2013 sterk toe te nemen.
Grafiek 1.4. Jaarlijkse wijziging van stopzettingen van bedrijven van 2012 tot en met het eerste kwartaal van 2014 (in %) 30 25 20 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
augustus
september
oktober
november december
2012
-2,4
-9,4
-9,2
12,4
3
5,5
16,5
0,1
-8,2
15,4
5,4
0,8
2013
10
-2,8
-19,1
22,1
-0,9
24,3
16,5
12,5
7,8
12,3
-7,7
21,2
2014
-2,1
-2,4
26,6
Noot: de percentages in de tabel geven de wijzigingen weer van stopzettingen ten opzichte van dezelfde maand van het voorafgaande jaar. Bron: Algemene Directie Statistiek - berekeningen Kmo-observatorium.
1.3. Vergelijkend verloop van oprichtingen en stopzettingen van bedrijven In de eerste 7 maanden van 2012 verlopen oprichtingen en stopzettingen in hetzelfde ritme en is het positieve saldo vrij stabiel. In de volgende 4 maanden zien we tegengestelde ontwikkelingen: meer oprichtingen en minder stopzettingen. De kloof tussen oprichtingen en stopzettingen op maandbasis verkleint duidelijk in 2013. In mei bijvoorbeeld, krimpt het verschil van 1.030 in 2012 naar 692 in 2013, terwijl het in juli
kantelt van 958 in 2012 naar -46 in 2013, met andere woorden: meer stopzettingen dan oprichtingen. Vanaf september wordt de kloof weer positief (grafiek 1.5). De eerste maanden van 2014 tellen niet alleen meer oprichtingen van bedrijven in vergelijking met 2013 en 2012, maar ook meer stopzettingen. Over de beschouwde periode gaat een dalende trend voor de oprichtingen gepaard met een groeiende trend voor de stopzettin-
gen. Deze tegengestelde ontwikkelingen op het einde van 2013 wijzen niet op een gunstige omslag van de economische activiteit of op een toename van het vertrouwen van toekomstige ondernemers in de economische conjunctuur. Toch worden in februari en maart van 2014 meer bedrijven opgericht ten opzichte van dezelfde maanden in de voorgaande jaren.
Grafiek 1.5. Verloop van oprichtingen en stopzettingen van bedrijven van 2012 tot en met het eerste trimester van 2014 (voortschrijdend driemaandsgemiddelde) 11.000 10.000 9.000 8.000 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000
jan
feb
maa
april
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
jan
feb
maa
april
mei
2012 Oprichtingen
7.004
7.244
7.774
6.578
6.180
Oprichtingen (excl A&GD)
6.436
6.652
7.168
6.538
6.164
Stopzettingen
5.178
5.724
6.120
5.404
5.134
5.852 4.918
5.784 4.826
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
1
2013 5.432 4.458
5.298 4.102
5.668 3.878
6.004 4.034
5.744 4.220
6.094 5.522
6.338 5.956
6.508 6.016
6.240 5.468
5.926 5.234
5.944 5.704
5.444 5.490
2
3
2014 5.200 5.268
5.162 4.638
5.752 4.306
5.996 4.232
5.890 4.610
10935
6855
5504
6180
6782
7563
5644
6135
6282
Noot: de rode stippellijn in de eerste maanden van 2012 toont het verloop van de oprichtingen na eliminatie van de onderwerpingen aan de btw van de notarissen (N) en gerechtsdeurwaarders (GD) en, in 2014, van de advocaten (A). Het driemaandsgemiddelde is het gemiddelde van de referentiemaand, de daaraan voorgaande en de daarop volgende maand. Bron: Algemene Directie Statistiek - berekeningen Kmo-observatorium.
2. Kmo-financiering We hechten veel belang aan het probleem van de financiering van de kmo’s, omdat met name het ontbreken van externe financiering een van de grootste obstakels is voor de groei en het overleven van de kmo’s. Er zijn verschillende financieringsvormen: bankleningen, eigen middelen, andere niet-bancaire middelen (factoring, leasing …), risicokapitaal (vennootschappen met privé- en/of openbare middelen, Business Angels …), financiering met aandelen2 (crowdfunding en peer-to-peerlending ), microfinanciering, enz.
© olly - Fotolia
In België zijn de bankleningen nog altijd de voornaamste financieringsbron van de ondernemingen, in het bijzonder voor de zeer kleine ondernemingen en de kmo’s. De Belgische markt voor bankleningen voor ondernemingen is hoofdzakelijk in handen van privé-instellingen. De openbare kredietverlening en/of subsidies vullen deze van de private kredietverlening aan, om marktfalen te verhelpen, wat in het bijzonder nodig is voor de kmo’s.
Er bestaan in België ook alternatieve kredietvormen. Maar die alternatieve markt is moeilijk te beoordelen, omdat hij nauwelijks gereglementeerd is. Omdat de keuze van de financieringsbron afhangt van onder andere de fase3 waarin de onderneming zich bevindt, besteden we een bijzondere aandacht aan de evolutie van private equity4 en het venture capital of risicokapitaal bestemd voor jonge innoverende kmo’s met een hoog groeipotentieel en/of een nieuw business model.
2.1. Uitstaand bankkrediet Grafiek 2.1 toont aan dat het uitstaande bankkrediet voor niet-financiële ondernemingen5 met 0,7 % is toegenomen tussen het vierde trimester van 2013 (einde december) en het vierde trimester van 2012. In geldwaarde uitgedrukt, bedraagt het toegestane krediet ongeveer 118 miljard euro in december 2013 tegen 117 miljard euro het jaar voordien. We zien wel een positieve groei sinds 2010, maar het groeiritme vertraagt, want achtereenvolgens in 2010, 2011 en 2012 is de groei eerst 6 %, dan 2,8 % en ten slotte kleiner dan 1 %. Grafiek 2.1. Verloop van het uitstaande bankkrediet in Belgische niet-financiële ondernemingen, verdeeld volgens de maturiteit van het krediet (in duizend euro) 140.000
80
120.000
70 60
100.000
50 80.000 40 60.000 30 40.000
20
20.000
10
-
0 2005-IV
2006-IV
2007-IV
2008-IV
2009-IV
2010-IV
2011-IV
% kredieten op korte termijn (minder dan 1 jaar), schaal rechts % kredieten op lange termijn (langer dan 1 jaar), schaal rechts Uitstaande kredieten van Belgische niet-financïele ondernemingen, schaal links
Bron: NBB, berekeningen Kmo-observatorium.
2012-IV
2013-IV
De vertraging in de kredietverlening in het vierde trimester 2013 wordt deels verklaard door een groeivertraging van de kredietverlening op lange termijn (+1,6 procentpunt op het einde van december 2013 tegen ongeveer 4 procentpunt op het einde van december 2012, en deels door de negatieve groei van de kortetermijnkredieten (-1,6 procentpunt) hoewel ze kleiner is dan in 2012 (-5,5 procentpunt). Iets anders dat ten slotte in het licht moet worden gesteld is het toegenomen aandeel van de kre-
© Sergey Nivens - Fotolia
dieten op lange termijn (meer dan één jaar) tegenover deze op korte termijn (minder dan één jaar). We moeten hier preciseren dat het volume van het uitstaande krediet aan niet-financiële vennootschappen verschilt van dat van de toegekende kredieten per ondernemingsgrootte. We hebben berekend dat de toegekende kredieten sinds het uitbreken van de financiële crisis op het einde van 2007, gedurende één jaar een ne-
gatieve groei van bij de 5 % vertoonden (tussen december 2008 en december 2009). Sindsdien namen ze voortdurend toe, tot het einde van 2012. Maar het omgekeerde was waar tussen december 2012 en december 2013. In dat jaar zagen we een onrustwekkende vermindering van toegestane kredieten aan ondernemingen, weliswaar minder erg dan deze tussen december 2008 en december 2009.
2.2. Gebruiksgraad van de kredieten De berekeningen op basis van de cij- Grafiek 2.2. Gebruiksgraad (in %) van de kredieten volgens de grootte van de onderneming fers van het Kredietobservatorium voor Kleine ondernemingen Middelgrote ondernemingen Grote ondernemingen niet-financiële vennootschappen tonen aan dat de middelgrote ondernemin88 87 87 85 85 85 84 84 83 gen, in de loop van de laatste jaren, als eerste hebben bijgedragen aan de toename van het totaal uitstaande krediet, 69 69 69 67 67 67 66 64 64 in mindere mate gevolgd door de kleine ondernemingen. In grafiek 2.2 toont 56 55 52 de analyse van het verloop van de ge51 51 50 50 49 48 bruiksgraad van de bankkredieten aan dat de kleine ondernemingen in zeer hoge mate hun toegestane kredietvolume gebruiken, gevolgd door de middelgrote ondernemingen. Die graad is dus omgekeerd evenredig met de grootte van de onderneming. De gebruiksgraad van de toegekende bankkredieten aan grote ondernemingen blijft laag. Zij kunnen gemakkelijker een beroep doen op andere financieringsbronnen. De financiering met openbare uitgiften van kapitaalsaandelen of de openbare uitgifte van obligaties van ondernemingen is immers eerder het domein van de grote ondernemingen.
2005-IV
2006-IV
2007-IV
2008-IV
Bron: NBB, berekeningen Kmo-observatorium.
© Khakimullin Aleksandr - Fotolia
2009-IV
2010-IV
2011-IV
2012-IV
2013-IV
2.3. Intrestvoet De intrestvoet toegepast door Grafiek 2.3 toont het verloop van de We zien trouwens dat de rentekloof Belgische banken is een van de voor- gemiddelde rentevoet voor kmo’s tussen de twee ondernemingsklasnaamste variabelen van de krediet- voor leningen tot 1 miljoen euro en sen, tussen 2009 en 2013, op een prokosten voor de ondernemingen. De deze voor de grote ondernemingen gressieve wijze kleiner wordt. Mogen Euribor6 3 maanden (of de inter- voor leningen van meer dan 1 miljoen we nu in de komende jaren een gelijkbankenrente) en het tarief van de euro. We zien dat de twee curves in schakeling van de rentevoeten verEuropese Centrale Bank zijn de voor- positieve zin correleren, behalve in de wachten? naamste referentietarieven op de mo- periode 2012-2013. netaire markt van de eurozone. Op de kapitaalmarkt is de rentevoet van de lineaire obligaties (OLO)7 , namelijk Grafiek 2.3. Gemiddelde intrestvoet voor kmo’s en grote ondernemingen van 2007 tot deze op vijf jaar, de interessantste om 2013 (%) volgen. De rentevoeten voor nieuwe 6 bankkredieten voor ondernemingen 5 volgen niet noodzakelijk de tendensen van de rentevoeten die we zien op de 4 geld- of de kapitaalmarkt. De maturi3 teit van de onderneming, het bedrag en de voorwaarden (vast of variabel) 2 beïnvloeden even goed de rentevoe1 ten. 0 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Spread tussen (I) en (II) I = jaarlijkse gemiddelde intrestvoet voor kmo's voor leningen van ten hoogste 1.000.000 euro, met variabele intrest of vaste gedurendre 1 jaar of minder II = jaarlijkse gemiddelde intrestvoet voor grote ondernemingen voor leningen van meer dan 1.000.000 euro, met variabele intrest of vaste gedurendre 1 jaar of minder
Bron: NBB, berekeningen Kmo-observatorium.
2.4. Toekenningsvoorwaarden We hebben ook kwalitatieve en kwantitatieve gegevens over de problematiek van de financiering van de ondernemingen, op basis van enquêtes. In België beschikken we over • de enquête van de Belgische federatie van de financiële sector (Febelfin) ten behoeve van haar trimestriële barometer Kredieten aan ondernemingen, in het bijzonder het luik “weigeringsgraad”; • de jaarlijkse enquête van het Kenniscentrum van de financiering van de kmo’s (KeFiK); • de trimestriële enquête van de NBB over het verloop van de toekenningsvoorwaarden van kredieten aan ondernemingen (verharding of verzwakking) en het verloop van de vraag naar krediet van ondernemingen (vermindering of verhoging). • de gerichte “one shot“ -enquête8 over de toegang tot financiering, gedaan door de Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie als deel van een jaarlijkse reeks over verschillende thema’s over het
functioneren van de Europese markt.
Finance of SME genoemd);
Op Europees vlak kunnen we vermelden:
• de trimestriële enquête van het Euro-muntstelsel over de bankkredieten in de eurozone en van de kredietvraag, en van de factoren die eraan ten grondslag liggen.
• de enquête van de Europese Commissie voor het bepalen van de SMAF-index of “SME’s Access to Finance”. Hoe hoger het indexcijfer hoe minder moeilijkheden de kmo’s hebben om krediet te krijgen. Maar deze indicator is zeer geaggregeerd en kan verschillen verbergen op het gebied van financiële barrières tussen de verschillende types van ondernemingen, zoals bijvoorbeeld het eventueel samengaan van financiële hinderpalen in de jonge en de innoverende ondernemingen; • de Fact Sheets van de Europese Commissie die de Belgische prestaties vergelijken met het gemiddelde van de EU op het gebied van financiering, één van de tien domeinen van de Small Business Act (2008); • de enquête van de Europese Centrale Bank “ECB” (om de zes maanden uitgevoerd in de lidstaten van de eurozone, Survey on the Access to
De meeste van deze enquêtes leggen de moeilijkheden bloot die de ondernemers hebben, in het bijzonder de kmo’s, om een beroep te doen op een bankkrediet en de verschillende (interne en externe) financieringsmogelijkheden, zowel volgens hun grootte (micro-ondernemingen tegenover de andere kmo’s) als voor de aard van het krediet (werkingskrediet tegenover investeringskrediet). Volgens het KeFiK tonen de resultaten van deze enquêtes aan dat ondernemers dikwijls botsen op een weigering door hun bank. Een goed voorbeeld vanwege België om de hinderpalen te verkleinen is het invoeren van een gedragscode9, die voortvloeit uit de wet van 21 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen.
De code is overeengekomen tussen de organisatie die de krediet-sector vertegenwoordigt (Febelfin) en de organisaties die de kmo’s vertegenwoordigen (UCM en UNIZO) met de bedoeling om het evenwicht te herstellen in de relaties tussen de bankinstellingen en de kmo’s en zo de ongelijkheid in informatie (gebrek aan communicatie en uitwisseling van informatie) tussen de twee actoren te verkleinen. Deze in-
formatieasymmetrie wordt vaak beschouwd als een van de voornaamste remmen op het toekennen van krediet. In het vierde trimester van 2013 (grafiek 2.4), rapporteerden de vier voornaamste Belgische kredietinstellingen, die aan een bevraging van de NBB hadden deelgenomen, dat de kredietvoorwaarden in het algemeen waren versoepeld. Voor het eerste trimester 2014
voorzagen zij een status quo van deze versoepeling. Voor de aanvragen om bankkrediet meldden de vier Belgische kredietinstellingen een verzwakking van de kredietaanvragen door ondernemingen in het vierde trimester van 2013. Voor het eerste trimester van 2014 verwachtten zij daarentegen een heropleving.
Grafiek 2.4. Toekenningsvoorwaarden en kredietaanvragen van ondernemingen (globale beoordeling door de banken in %) 37,5
35 25
25 15
12,5
12,5
12,5
12,5
12,5
-15
-12,5
-25
-35
-37,5
-45 -50 Evolutie (gewogen netto-percentages)-toekenningsvoorwaarden voor niet-financiële ondernemingen -België Verwacht cijfer (gewogen netto-percentages)-aan ondernemingen toegekende kredieten (1e trimester 2014) Evolutie (gewogen netto-percentages)-kredietaanvragen van niet-financiële ondernemingen-België Verwacht cijfer (gewogen netto-percentage)-kredietaanvragen van niet-financiële ondernemingen (1e trimester 2014)
Bron: NBB.
2014-I
-12,5
-12,5
-25
-55
2013-IV
2013-III
2012-IV
0
2012-III
0
2011-IV
2011-III
2010-IV
0
2010-III
2009-IV
2009-III
0
2008-IV
2008-III
2007-IV
0
2007-III
0
2006-IV
2006-III
2005-IV
0
2005-III
2004-IV
-5
2004-III
5
-25
-37,5
Noot: een gewogen positief (negatief) netto-percentage betekent dat de toekenningsvoorwaarden voor krediet versoepelen (verstrengen) of dat de kredietvraag van de ondernemingen toeneemt (afneemt). De waarden van deze indicatoren fluctueren tussen -100 % en +100 %.
2.5. Levenscyclus en financiering via de verhoging van de eigen middelen In België is de markt van de “private Grafiek 2.5. Verloop van de kmo-financiering door aandelenuitgifte en volgens de fase waarequity” minder ontwikkeld dan deze in de start-up zich bevindt (in duizend euro) van de kredieten. Volgens de gege450.000 vens (grafiek 2.5) gepubliceerd door de 400.000 European Private Equity and Venture Capital Association “EVCA10”, hoewel 350.000 deze maar de top van de ijsberg tonen, 300.000 is deze markt op het einde van het vierde trimester 2013 ongeveer 256 mil250.000 joen euro waard tegenover de 118 mil200.000 jard euro van de markt van de bankkredieten. Grafiek 2.5 toont ook aan dat de 150.000 betrokken kmo’s vooral in de oprich100.000 tings- en de groeifase privé-investeerders aantrekken. De financiering van 50.000 de idee- of planningsfase (seed stage) 0 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 blijft verwaarloosbaar omdat deze fase, Groeifase 199.279 223.474 290.415 202.229 130.396 192.054 166.329 ook “dodevalleifase” genoemd, het Lancering 98.871 53.763 59.012 15.280 16.153 27.232 28.385 Oprichting 73.953 53.202 90.983 62.801 74.510 64.883 60.613 grootste risico inhoudt en dikwijls door Idee/Planfase 8.021 10.166 5.889 4.833 450 2.126 500 de ondernemer zelf wordt ingevuld. Bron: EVCA.
3. De Zelfbedieningswinkels (voeding)
11
In de periode 2005-2013 kwamen er flink wat supermarkten bij, terwijl het aantal superettes vrij sterk daalde. Het aantal hypermarkten en hun totale oppervlakte bleef stabiel. We zien echter opmerkelijke verschillen tussen de regio’s. De verschillen komen tot uiting in de winkeldensiteit (aantal winkels / 100.000 inwoners), en in de oppervlaktedensiteit (aantal m² / 100.000 inwoners). Voor de beide ratio’s maakt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een tegengestelde ontwikkeling door dan de beide andere gewesten.
Terwijl in Vlaanderen en Wallonië de densiteitsratio’s van de hypermarkten en de supermarkten groter worden, worden ze in het Brussels Gewest kleiner. De belangrijkste oorzaak is de toename van het aantal inwoners, want in de periode 2004-2012 bedroeg de demografische aangroei in het Brusselse Gewest 15 % tegenover 6,2 % voor het ganse land. In Brussel is er wel een explosieve toename van superettes terwijl die in Vlaanderen en Wallonië afnemen. De toename van de totale vloeroppervlakte van alle voedingswinkels in
zelfbediening in het Brussels Gewest is dan ook voor 75 % toe te schrijven aan de opening van nieuwe superettes. Het is m.a.w. dankzij de toename van het aantal superettes dat de winkeldensiteit in het Brussels Gewest lichtjes is gestegen tot 24,94 terwijl de oppervlaktedensiteit toch daalde van 23.218,3 m² naar 21.638,9 m² (-6,6 %). De tabel 3.1. geeft een overzicht van de densiteitsratio’s voor 2012: de winkeldensiteit (aantal winkels/100.000 inwoners) en de oppervlaktedensiteit (m2/100.000 inwoners)
Tabel 3.1. Winkel- en oppervlaktedensiteit per gewest (2012) België
Hypermarkten Supermarkten Superettes Totaal
Winkeldensiteit Oppervlaktedensiteit (m²) Winkeldensiteit Oppervlaktedensiteit (m²) Winkeldensiteit Oppervlaktedensiteit (m²) Winkeldensiteit Oppervlaktedensiteit (m²)
Bron: FOD Economie, Kmo-observatorium.
Vlaamse Gewest
Waalse Gewest
Brussels Gewest
0,86
0,80
0,98
0,78
5.707,20
4.750,20
7.417,10
5.720,40
23,11
23,82
25,40
12,13
22.758,90
22.704,20
25.860,40
13.490,40
10,68
10,48
10,58
12,04
2.142,00
2.131,40
2.068,30
2.428,00
34,65
35,10
36,96
24,94
30.608,10
29.585,80
35.345,70
21.638,90
3.1. Hypermarkten Het aantal hypermarkten in ons land blijft al geruime tijd stabiel en bedraagt momenteel 98 eenheden. Hoewel het Vlaamse Gewest de meeste hypermarkten telt in absoluut aantal, is de hypermarkt als concept er eerder ondervertegenwoordigd. De winkeldensiteit is er 0,80, tegenover 0,98 in het Waalse Gewest. Op landelijk niveau bedraagt deze ratio 0,86. Voor de oppervlaktedensiteit duikt hetzelfde beeld op. Voor het Vlaamse Gewest beloopt deze ratio 4.750,2 m²,
© naka - Fotolia
terwijl hij in het Waalse gewest 7.417,1 m² bedraagt. De nationale ratio komt op 5.707,2 m². Dezelfde ratio’s, berekend per provincie, geven twee uitschieters, nl. VlaamsBrabant met densiteitratio’s van resp. 1,18 en 8.172,3 m², en Waals-Brabant met resp. 1,29 en 7.309,6 m². Een verklaring hiervoor is dat de hypermarkten van de beide provincies ook het Brusselse Gewest binnen hun aantrekkingszone hebben. De gemiddelde winkeloppervlakte van de hypermarkten groeide aan tot
6.521 m². Terwijl de gemiddelde oppervlakte in het Vlaamse Gewest met gemiddeld 17 % toenam, verminderde zij in het Waalse Gewest met 8 %. Maar die vermindering is te wijten aan de uitbreiding van enkele supermarkten in Waals-Brabant die hierdoor juist de oppervlaktenorm (van 400 m² tot <2.500 m²) van de supermarkten hebben overschreden en nu tot de hypermarkten (meer dan 2.500 m²) worden gerekend. Deze ontwikkeling van meer hypermarkten, maar met amper meer oppervlakte, doet de totale gemiddelde oppervlakte dalen.
3.2. Supermarkten Het aantal supermarkten nam toe met 294 eenheden. Procentueel steeg het aantal supermarkten met resp. 14,6 % en 12,3 % in het Vlaams en in het Waals Gewest. De stijging van het aantal supermarkten in de arrondissementen Mechelen (+15), Turnhout (+21), Hasselt (+21), Maaseik (+7) en Tongeren (+8) vertegenwoordigen samen 37 % van de totale stijging binnen het Vlaamse Gewest. Hoewel die toename van supermarkten bijna het spiegelbeeld vormt van de daling van het aantal superettes, kunnen we niet spreken van een wetmatigheid waarbij een daling of toename van het aantal superettes gepaard zou gaan met een toename of daling van het aantal supermarkten. Hoewel immers het aantal supermarkten steeg in de arrondissementen Gent (+22), Leuven (+30), Luik (+26) en Namen (+21), doet zich daar slechts een marginale daling van het aantal superettes voor.
Het verdwijnen van superettes, die dikwijls de functie van buurtwinkel vervullen, betekent dus niet altijd dat het aantal supermarkten toeneemt, en omgekeerd is het ook niet zo dat een stijging van het aantal supermarkten een verdringing van het aantal superettes (buurtwinkels) tot gevolg heeft. Beide concepten blijken veeleer een eigen autonome ontwikkeling te kennen. De ontwikkeling in het Brussels Gewest bevestigt die vaststelling: het aantal superettes steeg er explosief terwijl het aantal supermarkten gelijk bleef. In oktober 2011 bood zich voor het eerst sinds lange tijd een nieuwe marktspeler aan. De Nederlandse distributeur en marktleider (Aholdgroep) opende twee Albert Heijnvestigingen (Brasschaat en Stabroek ) in franchiseformule. Ondertussen werd dit aantal tot 19 eenheden (2013) uitgebreid. De meeste Albert Heijn-
winkels worden niet door franchisenemers maar door de onderneming zelf uitgebaat. De totale winkeloppervlakte van de nieuwkomer komt voorlopig op 26.300 m² of 1,4 % van de totale winkeloppervlakte van de voedingswinkels in zelfbediening in het Vlaamse Gewest. De totale nettowinkeloppervlakte van de supermarkten steeg met 22 % en beloopt nu 2.581.115 m². De gemiddelde oppervlakte in Vlaanderen en Wallonië is nu respectievelijk 1.031 m² en 967 m². In het Brussels Gewest veranderde er binnen dit winkelconcept weinig. Het aantal supermarkten bleef gehandhaafd op 143 eenheden met een gemiddelde oppervlakte van 1.113 m².
© Minerva Studio - Fotolia
3.3. De superettes Het totale aantal superettes blijft dalen. Achter deze algemene tendens zit evenwel een gevarieerd beeld. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steeg het aantal superettes de afgelopen 10 jaar flink: van 90 naar 139 eenheden. Dit is een stijging van 54 %. Maar de laatste twee jaren stagneerde dit aantal.
© Andres Rodriguez - Fotolia
In dezelfde periode daalde het aantal superettes in Vlaanderen met 136 (-17 %) en in Wallonië met 21 (-5 %). Het valt op dat die daling zich vooral voordoet in vijf arrondissementen: Mechelen (-13), Turnhout (-33), Hasselt (-17), Maaseik (-11) en Tongeren (-11). Samen tekenen zij voor 54 % van de daling in het Vlaamse Gewest.
De vermindering van het aantal superettes in het Waalse Gewest verloopt meer gespreid. Opvallende dalers zijn de arrondissementen Thuin (-5), Zinnik (-6), Dinant (-6), maar er is ook een opvallende stijger: Nijvel (+13).
Noten 1
De gegevens in dit onderdeel handelen over de btw-plichtige bedrijven (eerste inschrijvingen en wederonderwerpingen).
Crowdfunding en peer-to-peerlending zijn processen tussen personen (leners en ontleners) die elkaar in feite niet kennen. Die processen verlopen rechtstreeks via webplatformen zonder de klassieke tussenpersonen (banken, private equity, overheden …). De communicatiekanalen van deze platformen zijn meestal de sociale netwerken en het internet: het is de bedoeling dat particuliere investeerders en projectontwikkelaars elkaar ontmoeten. Wanneer het over crowdfunding gaat, kan de particuliere investeerder een belang nemen in de onderneming die hij wil financieren en er dus aandeelhouder van worden. Ingeval van peer-to-peerlending, beslist de privépersoon om rechtstreeks geld te lenen aan een andere persoon, een onderneming, een vereniging … om een onderneming te financieren. Het gaat hier wel degelijk over kredieten. 2
Het oprichten en ontwikkelen van een innoverende startup gebeurt in verschillende fases (de levenscyclus van een onderneming). Iedere fase heeft haar eigen financieringsbehoeften en –middelen met verschillende spelers. We onderscheiden er vijf: seed stage (idee/plan), startup stage (oprichting), early stage (vroege groei), later stage (groei) en post creation (volwassenheid wanneer de innoverende startup zich gedraagt zoals iedere andere kmo en op dezelfde financiering een beroep kan doen). 3
De algemene benaming voor het kapitaal (eigen middelen) dat bij derden, buiten de beurs, wordt opgehaald. Wanneer een niet-beursgenoteerde onderneming kapitaal nodig heeft, kan zij dat maar krijgen bij een privé-investeerder, een bank of een andere kredietinstelling. 4
De NBB verdeelt deze ondernemingen in drie categorieën. De ondernemingen die hun jaarrekeningen in een verkorte versie bij de NBB hebben neergelegd, zijn kleine ondernemingen. Zij die een volledig schema van hun jaarrekeningen hebben neergelegd zijn middelgroot of groot naargelang hun omzet respectievelijk niet hoger of hoger is dan 37.185.000 euro gedurende twee opeenvolgende jaren. Houd er rekening mee dat de cijfers alleen betrekking hebben op de vennootschappen die hun jaarrekening bij de NBB hebben neergelegd. 5
6
Euro Interbank Offered Rate.
7
Dit zijn de leningen die de Staat uitgeeft om zijn behoeften te dekken.
8
http://economie.fgov.be/nl/binaries/accestofinancenl__tcm325-169118.pdf
http://www.ombudsfin.be/sites/default/files/Gedragscode%20tussen%20banken%20en%20ondernemingen%20in%20 het%20kader%20van%20de%20kredietverlening_0.pdf 9
10
http://www.evca.eu/knowledgecenter/statisticsdetail.aspx?id=6392
Voedingswinkels met zelfbediening zijn superettes (<400 m²), supermarkten (400 m² tot <2.500 m²) en hypermarkten (>2.500 m²) en hard- en softdiscounters waarvan het assortiment zowel op het vlak van de verkoopoppervlakte als op het vlak van omzet hoofdzakelijk op voedingswaren betrekking heeft. 11