HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO
N HANDELSPR - gewasbeschermingsmiddelen A2
Brussel, 26 mei 2011
MH/JC/AS
ADVIES over HET ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE HET OP DE MARKT BRENGEN VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN TOEVOEGINGSSTOFFEN EN TER VERWEZENLIJKING VAN HUN DUURZAAM GEBRUIK (goedgekeurd door het bureau op 10 mei 2011 bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 mei 2011)
Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen – HRZKMO WTC III – Simon Bolivarlaan 30 – 1000 Brussel Tel.: 02 277 90 15 en 16 Fax: 02 277 90 28
[email protected] www.hrzkmo.fgov.be
De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO heeft kennis genomen van het ontwerp van koninklijk besluit betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen en ter verwezenlijking van hun duurzaam gebruik. Gezien het belang van dit wetsontwerp voor de zelfstandigen en de KMO die met dergelijke producten werken of deze verkopen, heeft het bureau van de Hoge Raad, na vergaderingen op 11 april en 2 mei 2011 van sectorcommissie nr. 6 – Land- en tuinbouwgebonden activiteiten, op 10 mei 2011 volgend advies over dat ontwerp uitgebracht dat werd bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 mei 2011.
INLEIDING Het ontwerp van koninklijk besluit waarover hier advies wordt gegeven voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Europese richtlijn 2009/128/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden. Deze richtlijn bepaalt ondermeer dat de lidstaten een systeem van certificaten moeten opzetten opdat de professionele gebruiker, de distributeur en de voorlichter over voldoende kennis zouden beschikken om gewasbeschermingsmiddelen te verkopen of te gebruiken. In bijlage I van de richtlijn wordt die kennis omschreven. In België wordt dit systeem van certificaten aangeduid als de fytolicentie. Momenteel bestaat er in België reeds een erkenningsstelsel voor de gebruikers en verkopers van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik. Dat erkenningsstelsel is gebaseerd op een aantal artikels van het koninkijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik. Het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit heft die artikels op en voert dus een nieuw stelsel in.
STANDPUNTEN 1. Onoverzichtelijk en onduidelijk Volgens de Hoge Raad is het ontwerp onoverzichtelijk en onduidelijk. Het ontwerp heeft betrekking op heel wat verschillende operatoren maar voornamelijk op kleine ondernemingen en hun personeelsleden. De huidige tekst is voor hen te moeilijk leesbaar wat een negatieve invloed zal hebben op de praktische uitvoering ervan. In het begin van het ontwerp wordt eerst uitvoerig aandacht besteed aan het spuiten vanuit de lucht terwijl deze activiteit in België nagenoeg niet wordt toegepast. De gedetailleerde bepalingen terzake zouden volgens de Raad gezien hun uitzonderlijk karakter dan ook beter in een afzonderlijk uitvoeringsbesluit opgenomen worden. Het besluit zou ook beter in aparte hoofdstukken of afdelingen ingedeeld worden, volgens de categorie van licentie die nodig is. Per licentie kunnen dan alle onderwerpen (personeel toepassingsgebied, opleiding, aanvullende opleiding, overgangsmaatregelen) behandeld worden. In de eerste ontwerpteksten werd er gebruik gemaakt van de afkortingen P1, P2 en P3. De benamingen die momenteel gebruikt worden voor de verschillende soorten licenties zijn te verwarrend voor de gebruikers.
2
Hoofdstuk II, afdeling III van het ontwerp behandelt de hantering en opslag van pesticiden en behandeling van de verpakkingen en de restanten ervan, terwijl hoofdstuk IV de opslag van toevoegingstoffen en gewasbeschermingsmiddelen behandelt. Volgens de Raad kunnen die bepalingen beter geïntegreerd en gegroepeerd worden. Het lijkt de Raad ook beter te werken met ofwel geïntegreerde besluiten ofwel duidelijk onderscheiden besluiten. Nu zullen operatoren zowel in dit nieuwe besluit betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingstoffen en ter verwezenlijking van hun duurzaam gebruik als in het besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik moeten gaan kijken. Het is namelijk niet duidelijk wat men in welk besluit kan terugvinden. Zelfs de titels lijken op elkaar.
2. Vrijstelling voor kleine distributeurs Artikel 6 van de richtlijn 2009/128/EG voorziet de mogelijkheid om kleine distributeurs die alleen producten voor niet-professioneel gebruik verkopen vrij te stellen van het bekomen van een fytolicentie. Hoewel niet in de richtlijn vastgelegd, blijkt de Europese Commissie onder de noemer “kleine distributeurs” de ondernemingen te verstaan met minder dan 10 personeelsleden en een jaaromzet of jaarlijks balanstotaal van niet meer dan 2 miljoen euro. In het ontwerp van koninklijk besluit wordt er van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en het ontwerp voorziet dan ook geen vrijstelling voor de kleine distributeurs. De Hoge Raad vindt dat een goede keuze. Hij is voorstander van de professionalisering van de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen en een vrijstelling voor kleine distributeurs zou dat ondermijnen. De verkoop situeert zich bij voorkeur bij speciaalzaken en het is niet meer dan logisch dat deze aantonen dat zij over de nodige kennis beschikken. De Hoge Raad koppelt hieraan wel de verplichte fysieke aanwezigheid van de persoon die de nodige informatie bij de verkoop verschaft. Uit informatie van de Europese Commissie blijkt namelijk dat de verplichting om op het tijdstip van de verkoop personeel met een fytolicentie ter beschikking te hebben dat de nodige informatie kan verschaffen, niet betekent dat dit personeel ook fysiek ter plaatste moet zijn. Dat personeel moet enkel bereikbaar zijn. Grote winkels die deel uitmaken van een keten kunnen aldus in één van hun winkels een dergelijk personeelslid voorzien dat dan telefonisch kan gecontacteerd worden of zij kunnen een callcenter opzetten. Kleine distributeurs beschikken niet over die mogelijkheden en zullen dus een concurrentienadeel ondervinden. Bovendien garandeert volgens de Raad enkel de fysieke aanwezigheid van de persoon die de informatie kan verschaffen dat die informatie ook daadwerkelijk gegeven wordt. De kans dat de klant bijvoorbeeld naar een callcenter zal bellen is eerder klein. Indien men in het besluit toch niet uitdrukkelijk zou bepalen dat de persoon die de informatie kan verschaffen fysiek in de vestigingseenheid aanwezig moet zijn op het moment van de verkoop, dan is de Hoge Raad er wel voorstander van de vrijstelling voor de microdistributeurs in het ontwerp op te nemen. Volgens de Raad kan in dat geval enkel door middel van die uitzondering een gediversifieerd distributie-aanbod gegarandeerd worden. In dat geval zou ook moeten verduidelijkt worden op wie die vrijstelling juist van toepassing is. Aangezien die criteria niet duidelijk in de richtlijn zijn vastgelegd, moeten deze dan wel duidelijk in het ontwerp bepaald worden zodat daar geen misverstanden over kunnen bestaan.
3
In het kader van de professionalisering van de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen pleit de Raad er tevens voor dat gewasbeschermingsmiddelen strikt gescheiden worden gehouden van voedingsmiddelen en dat er strikter zou toegezien worden op de reeds bestaande regels terzake. Het kan volgens de Raad niet dat gewasbeschermingsmiddelen in de winkelrekken tussen voedingsmiddelen worden aangeboden.
3. Personen die sproeien voor derden Voor een veilig en duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dienen volgens de Hoge Raad alle personen die gaan sproeien voor derden en daarbij de gewasbeschermingsmiddelen aanleveren te beschikken over een fytolicentie “Distributie/Voorlichting”. Dergelijke activiteit vergt een heel goede kennis van de gewasbeschermingsmiddelen en het gebruik ervan en het is dan ook logisch dat men daarvoor over de zwaarste licentie beschikt. Dit geldt niet alleen voor de loonsproeiers maar voor iedereen die voor derden gaat sproeien en daarbij de gewasbeschermingsmiddelen aanlevert. Voor de personeelsleden, die werken onder het gezag van zij die deze activiteit uitoefenen en die volgens de Raad dus moeten beschikken over een licentie “Distributie/Voorlichting”, volstaat wel de fytolicentie “Assisistent professioneel gebruik”.
4. Organisatie van de opleiding en de aanvullende opleiding Met betrekking tot de opleiding en de aanvullende opleiding zal verduidelijkt moeten worden welke vormingsactiviteiten in aanmerking komen en hoe die vormingsinitiatieven zullen worden georganiseerd, gecoördineerd en opgevolgd. De Hoge Raad vraagt voor die opleidingen te werken met de erkende vormingsinstellingen, erkend door de regionale ministeries van landbouw. Daarbij wordt ondermeer gedacht aan PCLT, CRA-W, NCBL, NAC en voor personeelsleden aan EduPlus en Mission Wallonne des Secteurs Verts. Daarnaast zou de mogelijkheid moeten voorzien worden dat ook erkende beroepsorganisaties kunnen instaan voor de organisatie van opleidingen. 5. Koppeling met de sectorgidsen Voor een goede toepassing van het ontwerpbesluit in de toekomst en een goede controle op het gebruik gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingstoffen bij de landbouwproducenten, wordt best gebruik gemaakt van de koppeling met de sectorgids voor primaire plantaardige productie (G-012) en de sectorgids voor aannemers van land- en tuinbouwwerken voor de primaire plantaardige productie (G-033). In deze gidsen zijn regels opgenomen over de registratie van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingstoffen. De twee gidsen werden goedgekeurd door het FAVV. Door die koppeling zal iedere gebruiker en voorlichter bekend en gekend zijn. 6. Verkoop op afstand Gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsmiddelen kunnen in de praktijk ook op afstand verkocht worden. Over die verkoopskanalen wordt er in het ontwerp niet gesproken en er zijn derhalve ook geen specifieke regels voor. De Raad vreest dat de voorwaarden voor verkoop en gebruik die men nu wil invoeren via die weg gemakkelijk omzeild zullen kunnen worden. 4
7. Opslag voor derden De Raad is van mening dat ook de opslag van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingstoffen voor derden geregeld moet worden. Momenteel wordt deze optie door het besluit niet behandeld. Goede regels terzake laten echter een betere controle toe en komen dus een veilig en duurzaam gebruik ten goede. Er moet duidelijk vastgelegd worden dat, behalve wanneer men over de hoogste fytolicentie “Distributie/Voorlichting” beschikt, de gewasbeschermingsmiddelen per landbouwer afzonderlijk moeten opgeslagen worden. Momenteel is dit reeds in de sectorgids zo vastgelegd maar in dit ontwerpbesluit is dat niet meer opgenomen.
BESLUIT De Hoge Raad verwelkomt deze nieuwe reglementering in die zin dat ze kan bijdragen aan een professionalisering van de sector en aldus aan de veiligheid en gezondheid van de tewerkgestelde personen en de veiligheid van het milieu. Het ontwerp is echter moeilijk leesbaar wegens te onduidelijk en te onoverzichtelijk. Daarnaast vraagt de Hoge Raad nog een aantal aanpassingen aan het ontwerp die volgens hem een veilig en professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten goede komen en die de verschillende aandachtspunten van dit advies behelzen.
_______
5