HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO
N BEROEPSREGL. – Erkenning DC A05 MH/JC/LC
Brussel, 26.3.2009
ADVIES over DE ERKENNINGSVOORWAARDEN VOOR DIENSTENCHEQUESONDERNEMINGEN ____________________________________
***
Op 19 december 2008 heeft de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO een adviesvraag van de Minister van Tewerkstelling en Gelijke Kansen, mevrouw Milquet, ontvangen over de erkenningsvoorwaarden voor dienstenchequesondernemingen. Na een raadpleging van de interprofessionele organisaties en de commissie Beroepsreglementeringen, brengt de Hoge Raad tijdens zijn plenaire vergadering van 26 maart 2009 eenparig volgend advies uit.
CONTEXT In haar adviesvraag wijst de Minister erop dat de adviescommissie erkenningen dienstencheques in de praktijk meerdere problemen heeft vastgesteld met de werkgevers die de erkenningen aanvragen of ze aangevraagd hebben en voornamelijk dan met de natuurlijke personen. Daarbij worden een aantal voorbeelden gegeven die hoofdzakelijk betrekking hebben op een gebrek aan kennis bij de werkgevers. Tevens wijst de Minister in haar adviesvraag op de specifieke problemen die het Rekenhof in zijn ontwerpverslag over de kostprijs en het beheer van de dienstencheques vermeldt inzake de natuurlijke personen als werkgever. Omwille van die redenen wenst de Minister de erkenningsvoorwaarden voor de dienstenchequesondernemingen te herzien, met name wanneer de werkgever een natuurlijk persoon is. De erkenningsvoorwaarden voor de dienstenchequesondernemingen worden geregeld door de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en –banen en door het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques. Vooraleer zijn standpunten in te nemen, heeft de Hoge Raad ook kennis genomen van het definitieve verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers van januari 2009 over de kostprijs en het beheer van de dienstencheques.
BEMERKINGEN 1. De dienstencheques als belangrijke economische sector Hoewel het stelsel van de dienstencheques nog maar enkele jaren oud is, heeft dit stelsel op die korte tijd de basis gevormd voor een belangrijke economische sector waarin de KMO een belangrijke rol spelen. Eind 2008 waren er in deze sector 2130 organisaties actief waaronder heel wat ondernemingen, namelijk 738 commerciële private ondernemingen, 293 natuurlijke personen en 38 interimbedrijven. Het overgrote deel van de commerciële private ondernemingen zijn KMO terwijl de natuurlijke personen per definitie zelfstandigen zijn. De commerciële private ondernemingen en de natuurlijke personen zijn samen goed voor 48,4% van het totaal aantal organisaties actief in het stelsel van de dienstencheques. Het belang van de sector vertaalt zich bovendien niet enkel in het aantal ondernemingen die in deze sector actief zijn maar zeker ook in de tewerkstelling die binnen deze sector wordt gecreëerd en in de mate waarin er gebruik wordt gemaakt van de diensten die deze sector aanbiedt. Zo werden er in 2007 naar schatting 87.152 personen tewerkgesteld via dienstencheques en waren er eind 2008 772.460 geregistreerde gebruikers die in 2008 samen 73,6 miljoen dienstencheques hebben gekocht.
2
Algemeen is de Hoge Raad steeds bezorgd wanneer er inbreuken op de geldende regelgeving worden vastgesteld. Eerlijke concurrentie, bescherming van de consument en respect voor de geldende arbeidsvoorwaarden vormen voor de Raad essentiële principes die bij de uitoefening van een economische activiteit moeten gerespecteerd worden. De inbreuken die door een zeer kleine groep van ondernemers gepleegd worden bemoeilijken de activiteit van de overgrote groep van ondernemers en bezorgen de sector waarin die kleine groep van ondernemers actief is een slecht imago. De Hoge Raad is dan ook vragende partij om de inbreuken van die kleine groep aan te pakken.
2. Nood aan cijfergegevens In het kader van deze adviesvraag stelt de Hoge Raad zich echter wel de vraag in welke mate er nu daadwerkelijk een probleem is. In de adviesvraag wordt verwezen naar een aantal problemen die in de praktijk worden vastgesteld. De geciteerde problemen worden echter nergens gestaafd met de nodige vaststellingen. Algemeen bestaat er een acuut gebrek aan cijfergegevens: - Er bestaan geen cijfergegevens die aangeven in welke mate er daadwerkelijk inbreuken voorkomen. Deze cijfergegevens zijn nochtans noodzakelijk om te kunnen beslissen over de opportuniteit van nieuwe initiatieven zoals de verstrenging van de erkenningsvoorwaarden. Uit de jaarlijkse evaluaties uitgevoerd in opdracht van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, alsook uit het verslag van het Rekenhof blijkt bovendien dat het aantal inbreuken beperkt blijft. - Er bestaan nagenoeg geen cijfergegevens over welke inbreuken er juist plaatsvinden terwijl men enkel op basis van zulke gegevens kan beslissen welke maatregelen men juist moet nemen. - Tevens moet onderzocht worden waarom bepaalde inbreuken begaan worden. Zo zal de remedie sterk verschillen wanneer blijkt dat men de regelgeving onvoldoende begrijpt en daarom onbewust een inbreuk pleegt of wanneer men uit kwade wil handelt. - De Minister wenst specifiek de groep van natuurlijke personen strengere erkenningsvoorwaarden op te leggen. Ook hier echter beschikt men niet over cijfergegevens die aantonen dat deze groep daadwerkelijk meer inbreuken pleegt dan de andere erkende dienstenchequesondernemingen. De Hoge Raad is dan ook van mening dat men, vooraleer bijkomende maatregelen te nemen, cijfergegevens moet verzamelen over het aantal en het soort inbreuken en het type organisaties waar deze inbreuken het vaakst voorkomen. Bij de verzameling van die gegevens moet men zich richten op de ganse groep van dienstenchequesondernemingen, dus niet enkel op de private profit ondernemingen maar ook op de private non-profit en publieke organisaties.
3
3. Verschillende mogelijkheden om het aantal inbreuken terug te dringen Om het aantal inbreuken terug te dringen wil de Minister dus de erkenningsvoorwaarden verstrengen. Tevens wijst zij er in haar adviesvraag op dat ze de bevoegde inspectiediensten gevraagd heeft hun controles te versterken. Volgens de Hoge Raad vormen deze maatregelen slechts twee mogelijke pistes om het aantal inbreuken terug te dringen. De Raad is van mening dat de inbreuken in een breder perspectief dienen behandeld te worden. Volgende acties zijn daartoe aangewezen. 3.1. Een duidelijkere regelgeving
Een eerste mogelijke piste om het aantal inbreuken terug te dringen is een vereenvoudiging van de regelgeving. In het geval van de dienstencheques is er weinig ruimte om de regels te vereenvoudigen maar zouden bepaalde regels wel eenduidiger geformuleerd kunnen worden. De dienstenchequesreglementering is redelijk complex. Gezien de doelstellingen van het dienstenchequesstelsel, gelden binnen dit stelsel bovendien een aantal specifieke bepalingen die afwijken van het traditionele arbeidsrecht. Het is voor dienstenchequesondernemingen daarom niet altijd eenvoudig de geldende regels goed te begrijpen en toe te passen. Op basis van een analyse van de inbreuken en in samenspraak met de organisaties actief binnen de sector, zou moeten nagegaan worden welke regels momenteel voor interpretatie vatbaar zijn en eenduidiger geformuleerd moeten worden. Daarenboven is er in het dienstenchequestelsel nood aan een lange termijn visie en een stabiel reglementair en financieel kader. Wanneer de spelregels continu wijzigen, is het ook moeilijker om ze te kennen en te respecteren. 3.2. Betere kennis van de regelgeving stimuleren
Een andere mogelijkheid bestaat erin een betere kennis van de bestaande regelgeving te stimuleren. - Momenteel wordt er reeds heel wat informatie met betrekking tot de dienstenchequesreglementering via brochures en websites aan ondermeer de werkgever aangeboden. In de mate van het mogelijke zou deze informatie aangevuld moeten worden met informatie over de andere verplichtingen waaraan de werkgever binnen deze sector moet voldoen. Bij het ontwikkelen van deze informatie zou men zich in de eerste plaats op de kleine ondernemingen moeten richten. - Het is belangrijk dat de ondernemer bij zijn erkenning een informatiepakket ontvangt waarin al zijn verplichtingen op een gebruiksvriendelijke wijze worden toegelicht. - Tot slot is een goede ondersteuning van de ondernemingen noodzakelijk, voornamelijk dan van de KMO en in het bijzonder van de natuurlijke personen. Deze ondernemingen beschikken namelijk niet over dezelfde voordelen als de (semi-) publieke organisaties en de grote ondernemingen. De overheid heeft zich reeds meermaals geëngageerd om specifieke aandacht te besteden aan de KMO en de zelfstandigen aangezien zij de kern van onze economie vormen.
4
Zo zou men de kleine startende ondernemingen in het dienstenchequestelsel kunnen uitnodigen op speciaal op hen gerichte informatiesessies en hen een persoonlijke begeleiding kunnen geven. Ook kan men een centraal call center oprichten waar de kleine ondernemingen terecht kunnen met hun verschillende vragen over de dienstenchequereglementering, de arbeidsvoorwaarden, de fiscale en sociale verplichtingen, etc. De informatiesessies, de persoonlijke begeleiding en het call center kunnen best georganiseerd worden door één van de betrokken overheidsinstellingen (Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling of de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg) of het uitgiftebedrijf. 3.3. Geen extra erkenningsvoorwaarden, wel de bestaande voorwaarden controleren
Een derde mogelijke piste om het aantal inbreuken terug te dringen bestaat erin enkel organisaties te erkennen die over kenmerken beschikken die de kans op inbreuken verkleinen. In haar adviesvraag geeft de Minister specifiek te kennen dat zij de bestaande voorwaarden wenst te herzien. Voor een overzicht van de bestaande voorwaarden verwijst de Minister naar de voorwaarden zoals opgesomd in het aanvraagformulier tot erkenning als dienstenonderneming dat als bijlage bij de adviesvraag is opgenomen. Uit een analyse van de in dit formulier vermelde voorwaarden en de wet en het koninklijk besluit waarin deze voorwaarden hun oorsprong vinden, blijkt dat slechts zeven van de voorwaarden daadwerkelijke erkenningsvoorwaarden zijn, in die zin dat er aan deze voorwaarden moet voldaan zijn vooraleer men een erkenning kan bekomen. De andere voorwaarden zijn voorwaarden of bepalingen die men moet naleven bij het uitoefenen van de activiteit en kunnen onmogelijk voorafgaandelijk aan de erkenning gecontroleerd worden. Concreet identificeert de Hoge Raad volgende zeven erkenningsvoorwaarden:
De bestaande erkenningsvoorwaarden A.
B.
C.
D.
De onderneming is geen achterstallige belastingen, noch achterstallige bijdragen te innen door een instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd. De bedragen waarvoor een aflossingsplan werd opgesteld dat werd geëerbiedigd, worden niet als achterstallen beschouwd De onderneming verkeert niet in staat van faillissement, heeft onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden, geen personen aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het gerechtelijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen. Zij heeft onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden, ook geen personen die, tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, aansprakelijk zijn gesteld voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap met toepassing van de artikelen 35, 6°, 63ter, 123, tweede lid, 7° of 133bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen De onderneming verklaart niet verwikkeld zijn in of, indien het een rechtspersoon betreft, onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden, geen personen hebben die verwikkeld waren in minstens twee faillissementen, liquidaties of gelijkaardige verrichtingen, met schulden als gevolg ten aanzien van een instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, en dit binnen de vijf jaar De onderneming verbindt zich ertoe onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de onderneming te verbinden, geen personen te hebben die de voorbije 3 jaar bestuurder, zaakvoerder, lasthebber of persoon bevoegd om de onderneming te verbinden, geweest zijn van een onderneming waarvan de erkenning werd ingetrokken in toepassing van artikel 2octies.
Wet art.2, §2, e
Wet art.2, §2, f
Wet art.2, §2, g
KB art. 2quater, §4, 17°
5
E.
F.
G.
Indien zij een andere activiteit uitoefent dan de activiteiten waarvoor erkenning verleend kan worden op basis van de wet (20/07/2001) richt de onderneming in haar schoot een « sui-generis afdeling » op, die zich specifiek inlaat met de activiteiten in het kader van de dienstencheques. Een sui generis afdeling heeft de volgende kenmerken: 1° er is een specifieke verantwoordelijke aangesteld voor de afdeling; 2° de afdeling verbindt er zich toe om herkenbaar te zijn door haar erkenning als erkende onderneming en de publiciteit daaromtrent; 3 ° de dienstencheques-activiteiten zullen apart geregistreerd worden, onder meer ten behoeve van de sociale overlegstructuren in de onderneming en de sociale inspectie. De onderneming die een erkenning aanvraagt voor activiteiten die niet expliciet vermeld staan in haar statuten, verbindt zich ertoe de aangepaste statuten over te maken aan het Secretariaat, binnen een termijn van negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de erkenning voor negen maanden. De onderneming in oprichting moet het financieel plan aan het secretariaat van de erkenningscommissie bezorgen.
Wet art.2, §2, a
KB art. 2sexies, §4
KB art.2sexies, §1, al. 2, 4°
Volgens de Hoge Raad is het niet nodig dat de bestaande erkenningsvoorwaarden verstrengd worden of aangevuld worden met bijkomende voorwaarden. Wel is de Hoge Raad van mening dat de bestaande erkenningsvoorwaarden beter gecontroleerd moeten worden. - Om aan te tonen dat men voldoet aan de hierboven vermelde erkenningsvoorwaarden A, B en C, dient de aanvrager louter een bij het aanvraagformulier gevoegde verklaring te ondertekenen. Of men daadwerkelijk aan de voorwaarden voldoet, blijkt echter niet gecontroleerd te worden. Ook voorwaarde D wordt blijkbaar niet gecontroleerd. - Wat de voorwaarde E inzake de sui-generis afdeling betreft gaat de adviescommissie erkenningen er blijkbaar vanuit dat aan deze voorwaarde is voldaan wanneer de aanvrager aangeeft dat zulke afdeling bestaat en de verantwoordelijke daarvoor mededeelt. Het Rekenhof is terzake van oordeel dat dienstenchequesondernemingen met een sui-generis-afdeling een afzonderlijke boekhouding voor die afdeling moeten opzetten. Hoewel de Raad het een goed idee vindt om daadwerkelijk na te gaan of er een sui generis-afdeling is opgericht, is hij geen voorstander om KMO te verplichten een afzonderlijke boekhouding bij te houden voor hun dienstenchequesactiviteiten. - Wat de bovenvermelde voorwaarde F betreft heeft de Hoge Raad geen opmerkingen. - Wat het financieel plan betreft van voorwaarde G, volgt de Hoge Raad deels het standpunt van het Rekenhof. Terwijl momenteel enkel wordt nagegaan of het financieel plan voor de onderneming in oprichting bij het aanvraagformulier is gevoegd, stelt het Rekenhof voor om een analyse van het financieel plan, dat betrekking moet hebben op een periode van drie jaar, uit te voeren teneinde de leefbaarheid van de onderneming na te gaan. De Hoge Raad is echter geen voorstander van het voorstel van het Rekenhof om deze verplichting uit te breiden tot alle ondernemingen, dus ook deze die zich niet in de fase van oprichting bevinden. In haar adviesvraag verwijst de Minister naar problemen die niets te maken hebben met de financiële leefbaarheid van de dienstenchequesondernemingen. Het is daarom ook niet nodig ondernemingen die reeds bestaan en dus reeds hun economische leefbaarheid hebben aangetoond, te vragen opnieuw een financieel plan op te stellen.
6
Aangezien er momenteel nog een acuut gebrek aan beleidsvoorbereidende informatie bestaat en aangezien bepaalde van de bestaande erkenningsvoorwaarden eerst nog beter kunnen ingevuld en nagegaan worden, is de Hoge Raad er geen voorstander van om bijkomende erkenningsvoorwaarden op te leggen. Indien men toch zou kiezen dat te doen, vraagt de Hoge Raad dat elk concreet voorstel ter advies aan hem zou worden voorgelegd. Het risico is namelijk reëel dat bijkomende voorwaarden specifiek de KMO en de zelfstandigen zouden discrimineren. De problemen die de Minister in haar adviesvraag als voorbeelden geeft, geven echter de indruk dat het stellen van een kennis- of bekwaamheidsvoorwaarde het aantal inbreuken kan terugdringen. Zo zou men als voorwaarde kunnen stellen dat de bestuurder of één van de bestuurder van een organisatie die wenst erkend te worden door middel van een test moet aantonen dat men de toe te passen regelgeving kent. Hoewel de Hoge Raad er een voorstander van is dat ondernemers met een degelijke kennis en voorbereiding met hun activiteit starten, ziet hij hier toch een aantal bezwaren. - De Raad is van mening dat alle organisaties die als dienstenchequesonderneming wensen erkend te worden, aan dezelfde voorwaarden dienen onderworpen te worden. De vraag stelt zich dan hoe men deze kennistest gaat organiseren voor bijvoorbeeld PWA’s en VZW’s waar het bestuur regelmatig wijzigt. - Tevens wijst hij er op dat een vlotte en efficiënte organisatie van een kennistest niet eenvoudig is. - Tot slot moet opgemerkt worden dat een kennistest niet uitsluit dat een zeer kleine groep van organisaties, hoewel ze met succes de kennistest hebben afgelegd, moedwillig de regels overtreden. In de voorbeelden van de problemen die men ervaart, wijst de Minister ook op het feit dat sommige aanvragers geen enkele van de landstalen beheersen. Dat probleem zou men kunnen oplossen door een bewijs van taalkennis te vragen of een taaltest te organiseren. Maar hier vraagt de Raad zich of hoe men binnen het Europees kader in dit geval zulk criterium of zulke test voldoende kan motiveren.
3.4. Uitvoeren van de noodzakelijke controle
Volgens de Hoge Raad moeten dus in de eerste plaats de bestaande erkenningsvoorwaarden beter ingevuld en gecontroleerd worden. Daarenboven is de Hoge Raad ook van mening dat de noodzakelijke controle moet georganiseerd worden om na te gaan of alle erkende organisaties ook na hun erkenning aan alle geldende verplichtingen voldoen om aldus het aantal inbreuken terug te dringen. In haar adviesvraag kondigt de Minister reeds aan dat ze de diverse inspectiediensten gevraagd heeft hun controles te versterken. Ook hier sluit de Hoge Raad zich aan bij de aanbevingen van het Rekenhof. De Hoge Raad wil wel benadrukken dat controles op een ondernemingsvriendelijke wijze moeten plaatsvinden. Daarom moeten de controles zoveel mogelijk op een gecoördineerde wijze plaatsvinden en zonder hinder voor de ondernemer door bijvoorbeeld databanken van overheidsdiensten onderling te vergelijken.
7
3.5. Een aangepast sanctioneringsbeleid
Een laatste wijze waarop het aantal inbreuken kan worden teruggedrongen is het voeren van een aangepast sanctioneringsbeleid. Inbreuken op de reglementering inzake dienstencheques kunnen momenteel enkel gesanctioneerd worden met een intrekking of een schorsing van de erkenning en de terugvordering van de ruilwaarde van de dienstencheques. Het Rekenhof stelt daarom voor een systeem van administratieve boetes in te voeren en de Hoge Raad heeft ondertussen kennis genomen van het feit dat de Minister een wetsontwerp terzake voorbereidt. De Hoge Raad is voorstander van de invoering van een systeem van administratieve boetes. Dergelijk systeem laat namelijk toe een inbreuk op proportionele wijze te sanctioneren. Men mag namelijk niet vergeten dat inbreuken vaak ook onopzettelijk gebeuren en dat de intrekking of schorsing van de erkenning erg zware gevolgen hebben voor de onderneming in kwestie maar ook voor haar werknemers en klanten. Wanneer men een systeem van administratieve boetes invoert, is het belangrijk dat de basisprincipes van de procedure voor het bepalen van de hoogte van de boete en de inning van die boete duidelijk wordt omschreven maar dat de procedure tegelijkertijd toch voldoende ruimte laat om geval per geval te beoordelen. In dit geval kan mogelijk de adviescommissie erkenningen een rol spelen bij die beoordeling. De Hoge Raad vraagt dan ook dat het wetsontwerp dat de invoering van het systeem van administratieve boetes tot doel heeft ter advies aan hem wordt voorgelegd.
4. Geen strengere behandeling van de natuurlijke personen In haar adviesvraag stelt de Minister dat ze met name voor de natuurlijke personen de erkenningsvoorwaarden wil herzien. Zij geeft aan dat de problemen die men in de praktijk ervaart voornamelijk betrekking hebben op de natuurlijke personen. Tevens stelt zij dat het Rekenhof in zijn (ontwerp-)verslag wijst op specifieke problemen wat de natuurlijke personen als werkgever betreft. De Hoge Raad verzet zich uitdrukkelijk tegen een strengere behandeling van de natuurlijke personen. - Zoals eerder in dit advies reeds opgemerkt bestaan er geen cijfergegevens die aantonen dat de natuurlijke personen daadwerkelijk meer inbreuken plegen. Ook uit verslag van het Rekenhof blijkt helemaal niet dat een specifieke benadering voor de natuurlijke personen aangewezen is. Het Rekenhof merkt op dat in 2006 17 natuurlijke personen geen aangifte van sociale bijdragen bij de RSZ hadden ingediend en dat vijf ondernemingen daarvan ook niet bij de RSVZ waren geregistreerd. De Hoge Raad vindt zulke inbreuken ontoelaatbaar maar vindt dit allerminst een reden om alle natuurlijke personen te discrimineren. Tevens merkt het Rekenhof op dat de meeste natuurlijke personen hun personeel niet aangeven als dienstenchequewerknemers maar als eenvoudige werknemers. Het Rekenhof merkt echter zelf op dat de oorzaak hiervan ligt bij het concept zelf van de multifunctionele aangifte dat verwarring veroorzaakt bij de ondernemers. Bovendien heeft de ondernemer er geen enkel voordeel bij zijn werknemers als eenvoudige werknemers in plaats van als dienstenchequewerknemers aan te geven.
8
- In plaats van de natuurlijke personen strenger te behandelen zou men hen juist extra moeten helpen aangezien zij normaal niet dezelfde schaalvoordelen hebben en subsidies krijgen als grotere ondernemingen en (semi-)publieke organisaties zoals de PWA’s. KMO en zelfstandigen vormen de kern van onze economie en de overheid heeft er zich in het verleden meermaals toe geëngageerd specifiek rekening te houden met de kleine ondernemingen. Bovendien daalt met elke bijkomende zelfstandige ook de werkloosheid. Zo valt bijvoorbeeld op dat heel wat vrouwelijke zelfstandige ondernemers na een periode van inactiviteit terug actief worden door als zelfstandige een dienstencheques-onderneming op te richten. - Tot slot is de Raad van mening dat een strengere behandeling van de natuurlijke personen in dit geval een schending vormt van het juridisch gelijkheidsbeginsel.
BESLUIT De KMO en de zelfstandigen vormen belangrijke spelers binnen het stelsel van de dienstencheques dat zich ontwikkeld heeft tot een belangrijke economische sector. Alle vormen van oneerlijke concurrentie binnen deze sector moeten vermeden worden. De Hoge Raad stelt zich de vraag in welke mate er daadwerkelijk een probleem inzake inbreuken in deze sector bestaat. Vooraleer bijkomende maatregelen genomen worden, moeten er cijfergegevens verzameld worden over het aantal en het soort inbreuken en het type organisaties waar deze inbreuken het vaakst voorkomen. Om het aantal inbreuken terug te dringen pleit de Hoge Raad er voor om in de eerste plaats de bestaande regelgeving te verduidelijken en een betere kennis van die regelgeving te stimuleren. Volgens de Raad is het niet nodig extra erkenningsvoorwaarden op te leggen. Wel moeten de bestaande erkenningsvoorwaarden beter gecontroleerd worden. Daarnaast moet de overheid ook de noodzakelijke controle uitvoeren en een aangepast sanctioneringsbeleid voeren. Algemeen dient vermeden te worden dat private profit ondernemingen strenger zouden behandeld worden dan andere organisaties actief in het stelsel van de dienstencheques. Specifiek verzet de Hoge Raad zich tegen een strengere behandeling van de natuurlijke personen. Hij ziet namelijk geen enkele reden daartoe en is van mening dat men de kleine ondernemingen integendeel beter extra ondersteunt. Tot slot vraagt de Hoge Raad geconsulteerd te worden over alle nieuwe beleidsinitiatieven in het kader van de dienstencheques. __________
9