HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO
N Handelspraktijken Voorv. Prod. A03 MH/AB/LC
Brussel, 23.09.2008
ADVIES over EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT TOT OMZETTING VAN DE RICHTLIJN 2007/45/EG TOT VASTSTELLING VAN DE REGELS BETREFFENDE NOMINALE HOEVEELHEDEN VOOR VOORVERPAKTE PRODUCTEN ___________________________________________________________________
***
2
In zijn brief van 9 juni 2008 heeft de heer P. Magnette, Minister van Klimaat en Energie, het advies gevraagd van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over een ontwerp van koninklijk besluit tot omzetting van de richtlijn 2007/45/EG tot vaststelling van de regels betreffende nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten. De raadpleging van de Hoge Raad is vereist op basis van artikel 14 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Na raadplegingmidden juni 2008 van de betrokken beroepsfederaties vertegenwoordigd in de sectorcommissies nr. 1 (Voeding), 4 (Diverse handelsactiviteiten) en 5 (Bouw) en na een vergadering van een commissie “ad hoc” op 28 augustus 2008 brengt de Hoge Raad tijdens zijn plenaire vergadering d.d. 23 september 2008 eenparig volgend advies uit.
INLEIDING Het ontwerp van koninklijk besluit beoogt de omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 2007/45/EG van het Europees parlement en de Raad van 5 september 2007. Die richtlijn strekt ertoe het vrij verkeer te verzekeren van producten binnen de interne markt door een aantal regels vast te leggen betreffende de nominale hoeveelheden van voorverpakte producten. Zij schaft de richtlijnen 75/106/EEG en 80/232/EEG van de Raad af en wijzigt richtlijn 76/211/EEG van de Raad. De richtlijn moet uiterlijk op 11 oktober 2008 omgezet zijn. Haar bepalingen worden van kracht op 11 april 2009. Om de Europese tekst om te zetten in de nationale wetgeving voorziet het ontwerp om wijzigingen aan te brengen aan vijf koninklijke besluiten die respectievelijk handelen over aërosols (KB van 14 april 1978), brood en andere bakkerijproducten (KB van 2 september 1985), de benamingen en de eigenschappen van vaste minerale brandstoffen en de levering voor huisbrand (KB van 18 september 1992), het vullen, de distributie en de etikettering van flessen met vloeibaar gemaakt petroleumgas (KB van 7 december 1999) en de vaststelling van bepaalde reeksen van nominale hoeveelheden en de regeling van de aanduiding van hoeveelheden voor bepaalde voorverpakte producten (KB van 15 juni 2004). De Hoge Raad heeft kennis genomen van de wijzigingen die het ontwerp aan deze vijf bovenvermelde koninklijke besluiten wil aanbrengen Hij wenst deze individueel te behandelen in het kader van de specifieke bemerkingen want het is duidelijk dat de omzetting niet op dezelfde wijze gebeurde voor alle koninklijke besluiten in kwestie. SPECIFIEKE BEMERKINGEN Hoofdstuk 1 – Wijziging van het koninklijk besluit van 14 april 1978 betreffende aërosols De Hoge Raad heeft geen bemerkingen.
3 Hoofdstuk 2 – Wijziging van het koninklijk besluit van 2 september 1985 betreffende brood en andere bakkerijproducten De Hoge Raad stelt vooreerst vast dat het ontwerp van koninklijk besluit geen onderscheid maakt tussen voorverpakte en niet voorverpakte producten en zich uitsluitend beperkt tot de afschaffing van de voor brood bestaande gewichtscategorieën, ongeacht of het om voorverpakt of niet voorverpakt brood gaat. Hij betreurt dit gebrek aan nuance in het voorstel tot wijziging van het koninklijk besluit en vindt dat er niet verder moet gegaan worden dan de Europese vereisten die enkel betrekking hebben op voorverpakte producten en hun verpakking. De uitbreiding van het toepassingsgebied tot niet voorverpakte producten is met andere woorden geen Europese verplichting. Het staat daarenboven haaks op het Europees engagement om het “think small first” principe toe te passen, waarbij de overheden rekening moeten houden met de kenmerken van de KMO bij de uitwerking van hun wetgeving. Het koninklijk besluit van 2 september 1985 moet dus herschreven worden waarbij een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen niet voorverpakt en voorverpakt brood. Anderzijds meent de Hoge Raad dat de voorgestelde opheffing van § 1 van artikel 6 van het koninklijk besluit van 2 september 1985 ernstig afbreuk dreigt te doen aan de transparantie van de markt. Hij wijst erop dat met de huidige reglementering de consumenten de aard, het gewicht en de prijs van de producten die zij kopen zeer goed kennen. Door de gewichtscategorieën van brood van 500 gram, 450 gram en 400 gram af te schaffen is de vrees immers niet ongegrond dat de consument geconfronteerd zal worden met een veel uitgebreider aanbod aan producten, elk met een verschillend gewicht en een verschillende prijs. Dit zal leiden tot een gebrek aan transparantie op de markt en tot het verlies van een richtpunt voor de consument die het heel moeilijk zal hebben om prijsvergelijkingen te maken. De Hoge Raad onderlijnt dat door de markt te ontregelen er onvermijdelijk nieuwe verplichtingen gaan opduiken voor de bakkers. Zo zal de afschaffing van het huidige gewichtsassortiment van brood tot gevolg hebben dat de producten per kilo zullen moeten verkocht worden, wat over het algemeen de verkoop van brood moeilijker en trager zal maken vermits elk brood zal moeten gewogen worden. Bovendien vertegenwoordigt die verplichting om het brood te wegen een geheel aan bijkomende verplichtende regels voor de bakker. Die zal daar een groot deel van zijn tijd moeten aan besteden. Hij zal ook investeringen moeten doen voor de aankoop van nieuw materiaal om broden te wegen. Voor kleine bakkerijen, die voornamelijk niet voorverpakt brood verkopen dat niet onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt, vertegenwoordigen die nieuwe verplichtingen lasten die de vaste kosten van de onderneming zullen doen toenemen en dus buitengewoon zwaar om te dragen zullen zijn. Dergelijke maatregel houdt voor kleine bakkers relatief meer lasten in dan voor grote industriële bakkerijen en bezorgen hen bijgevolg een concurrentienadeel. Verder stelt de Hoge Raad vast dat de voorgestelde opheffing van § 1 van artikel 6 van het koninklijk besluit van 2 september 1985 helemaal geen rekening houdt met de fiscale context waarbinnen de bakkers hun beroep uitoefenen. Gezien het feit dat veel bakkers gekozen hebben voor het forfaitair fiscaal stelsel inzake BTW en dat dit gebaseerd is op opbrengsten en prijzen die worden vastgesteld op basis van gewichtscategorieën van brood die identiek zijn als deze voorzien in bovenvermeld koninklijk besluit, is het duidelijk dat, indien het huidige gewichtsgamma van broden
4 wordt afschaft, het forfaitair fiscale stelsel zal moeten aangepast worden want het zal niet ongewijzigd meer kunnen toegepast worden op de bakkers. Omwille van al die redenen vraagt de Hoge Raad om het gewichtsgamma voor broden dat voorzien is in § 1 van artikel 6 van het koninklijk besluit van 2 september 1985 niet af te schaffen. Het huidig gewichtsgamma van broden moet met andere woorden dus behouden blijven in de reglementering voor de verkoop van niet voorverpakte broden. De Hoge Raad meent evenwel dat er moet over gewaakt worden zich te voegen naar de voorschriften van de richtlijn voor de voorverpakte producten en dat het dus niet nodig is het gewichtsgamma voor dit soort producten te behouden. Hoofdstuk 3 – Wijziging van het koninklijk besluit van 18 september 1992 betreffende de benamingen en de eigenschappen van vaste minerale brandstoffen en de levering voor huisbrand De voorwaarden inzake etikettering wat de open verpakkingen betreft die beoogd worden in artikel 10, 1° zouden beter moeten gepreciseerd worden in de tekst van het ontwerp van koninklijk besluit. Aangezien de kolenzakken vaak niet afgesloten worden geleverd, zou het nuttig zijn om ook op open verpakkingen vermeldingen te voorzien om de consument correct te informeren. Met het oog daarop wordt voorgesteld om de formulering van punt 1 van artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 september 1992 aan te passen zodat het etiket op de verpakking duidelijk melding maakt van het nominaal gewicht en de verantwoordelijke voor de verpakking van de producten. Deze aan de tekst van het koninklijk besluit van 18 september 1982 aangebrachte precisering zou ook toelaten om aan de consument een betere transparantie van de etikettering te verzekeren. Hoofdstuk 4 – Wijziging van het koninklijk besluit van 7 december 1999 betreffende het vullen, de distributie en de etikettering van flessen met vloeibaar gemaakt petroleumgas De Hoge Raad heeft geen bemerkingen. Hoofdstuk 5 – Wijziging van het koninklijk besluit van 15 juni 2004 tot vaststelling van bepaalde reeksen van nominale hoeveelheden en tot regeling van de aanduiding van hoeveelheden voor bepaalde voorverpakte producten De Hoge Raad heeft geen bemerkingen.
BESLUIT De Hoge Raad kan in het kader van de maatregelen die moeten genomen worden om Richtlijn 2007/45/EG in nationale wetgeving om te zetten, instemmen met de in het ontwerp voorgestelde aanpassingen aan het koninklijk besluit van 14 april 1978 betreffende aërosols, het KB van 7 december 1999 betreffende het vullen, de distributie en de etikettering van flessen met vloeibaar gemaakt petroleumgas, het KB van 15 juni 2004 tot vaststelling van bepaalde reeksen van nominale hoeveelheden en tot regeling van de aanduiding van hoeveelheden voor bepaalde voorverpakte producten.
5
Wat het KB van 18 september 1992 over de benamingen en de eigenschappen van vaste minerale brandstoffen en de levering voor huisbrand betreft, vraagt de Hoge Raad om de tekst van het ontwerp in de zin die hij hierboven aangaf aan te passen. De Hoge Raad brengt daarentegen een ongunstig advies uit over de wijzigingen voorzien in hoofdstuk 3 van het ontwerp aangaande brood en andere bakkerijproducten. Hij kan niet aanvaarden dat de Belgische wetgever ten nadele van heel wat betrokkenen uit die sector strengere verplichtingen zou opleggen dan deze in de Europese richtlijn. Noch de consument, noch de kleine bakker is gebaat met de voorgestelde maatregel. Het concurrentieel nadeel en de bijkomende lasten voor kleine bakkers verantwoorden dit standpunt.
_____________