HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO
N ALG KMO-BELEID - Single Markt Act A2
Brussel, 26 mei 2011
MH/JC/AS
ADVIES over DE SINGLE MARKET ACT (goedgekeurd door het Bureau op 24 februari 2011, bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 mei 2011)
Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen – HRZKMO WTC III – Simon Bolivarlaan 30 – 1000 Brussel Tel.: 02 277 90 15 en 16 Fax: 02 277 90 28
[email protected] www.hrzkmo.fgov.be
Situering van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO is een Belgische federale adviesraad die alle door de Belgische overheid erkende nationale interprofessionele en beroepsfederaties samenbrengt. Hij groepeert meer dan 160 organisaties die de belangen van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO) verdedigen. De Hoge Raad treedt op als spreekbuis van de Belgische zelfstandigen, vrije beroepen en KMO. Volgens de Belgische definitie zijn KMO die ondernemingen die in het kader van de Europese KMO-definitie worden aangeduid als micro- en kleine ondernemingen. De Hoge Raad vervult die rol voornamelijk door het geven van formele adviezen en dit in de eerste plaats aan de betrokken Ministers van de Belgische federale regering maar ook aan het Belgische Parlement en aan de Europese instanties. De adviezen van de Hoge Raad bestrijken alle mogelijke facetten van het beroepsleven van zelfstandigen en KMO: het algemeen KMObeleid, de beroepsreglementeringen, de handelspraktijken, de problematiek van de betalingsachterstand, administratieve vereenvoudiging, enz. De Hoge Raad heeft ook een vertegenwoordigende bevoegdheid in die zin dat hij vertegenwoordigers afvaardigt naar beheers- of raadgevende organen van diverse socioeconomische instanties. Aldus duidt de Hoge Raad in een dertigtal officiële instanties de vertegenwoordigers van de zelfstandigen en de KMO aan. De Hoge Raad is opgenomen in het register van belangenvertegenwoordigers van de Europese Commissie onder het registratienummer 59919253482-83.
2
Als antwoord op de openbare raadpleging van de Europese Commissie over de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 27 oktober 2010 “Naar een Single Market Act. Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen. 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen.” heeft het bureau van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO op 24 februari 2011 onderstaand advies uitgebracht, dat werd bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 mei 2011.
INLEIDING In bovenvermelde mededeling, waar voortaan in dit advies kortweg naar verwezen wordt als Single Market Act, doet de Europese Commissie 50 voorstellen om de interne markt te versterken. Na afloop van deze openbare raadpleging over de Single Market Act wil de Europese Commissie dat alle Europese instellingen zich er begin 2011 toe verbinden om de Single Market Act om te vormen tot het definitieve beleidsactieplan voor de periode 2011-2012. Men hoopt dat actieplan eind 2012 verwezenlijkt te hebben en zo op een dynamische manier de 20ste verjaardag van de interne markt te onderstrepen.
STANDPUNTEN Het internemarktbeleid is erg belangrijk voor de KMO. Bijna alle ondernemingen in de EU zijn KMO. In België zijn meer dan 99% van de ondernemingen micro- en kleine ondernemingen. Toch blijkt dat KMO in belangrijke mate het potentieel van die interne markt aan zich voorbij laten gaan. Ze missen namelijk vaak de schaal om de voordelen van de interne markt te benutten. Voor de KMO blijven er te veel belemmeringen bestaan wanneer zij in andere lidstaten actief wil worden. Die belemmeringen zijn vaak van administratieve aard zoals het aanvragen van allerhande vergunningen en de complexe BTW-formaliteiten. De Hoge Raad verwelkomt dan ook het initiatief van de Commissie om de interne markt een nieuwe impuls te geven. Hij twijfelt er echter aan of dit met de Single Market Act goed zal lukken. De Single Market Act mist een duidelijke beleidsstrategie en is op verschillende punten erg vaag. Hieronder maakt de Hoge Raad eerst een aantal algemene bemerkingen over de Single Market Act. Vervolgens geeft hij ook zijn standpunt over een aantal van de 50 voorstellen.
ALGEMENE BEMERKINGEN 1. Think Small First Volgens de Hoge Raad wordt er in de Single Market Act te weinig aandacht besteed aan de specifieke situatie van de KMO, en dan in het bijzonder aan die van de micro- en kleine ondernemingen. Op enkele plaatsen in de tekst wordt er gesteld dat de KMO bijzondere aandacht vereisen maar die bijzondere aandacht komt niet voldoende tot uiting. Bovendien behandelt slechts één paragraaf, namelijk paragraaf 1.3 die welgeteld drie voorstellen bevat, maatregelen die specifiek op KMO gericht zijn. 3
De eigenheid van de KMO vormde beter het uitgangspunt van de tekst. Het overgrote deel van de ondernemingen in Europa zijn KMO. In België zijn meer dan 99% van de ondernemingen micro- of kleine ondernemingen. In haar Small Business Act heeft de Commissie zich er zelf toe geëngageerd het ‘denk eerst klein’ principe in het hele beleid te verankeren. Haar mededeling “Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw” erkent ook die eigenheid van de KMO. Ook het Europees Parlement1 en de Raad Concurrentievermogen2 hebben eerder aangedrongen op aandacht voor de KMO en de toepassing van het ‘denk eerst klein’ principe in het internemarktbeleid. De Hoge Raad vraagt dan ook dat er in de Single Market Act meer aandacht aan de KMO besteed wordt en dat het ‘denk eerst klein’ principe ook in de Single Market Act wordt toegepast. Concreet moet dit drie vormen aannemen. Ten eerste moet in het begin van de tekst de eigenheid van de KMO als uitdrukkelijk uitgangspunt vermeld worden voor het internemarktbeleid. Ten tweede moet bij elk voorstel duidelijk gemaakt worden wat de impact ervan is op de KMO en moet bij elk voorstel vermeld worden op welke manier specifiek de KMO er bij kunnen betrokken worden. Ten derde moeten er meer specifieke maatregelen ten behoeve van de KMO opgenomen te worden. Door hun schaal hebben KMO, en in het bijzonder de micro- en kleine ondernemingen, het erg moeilijk om de voordelen van de interne markt te benutten. Ze beschikken niet over voldoende menselijk en financieel kapitaal om zich op die interne markt te begeven. Er blijven te veel belemmeringen bestaan voor KMO die grensoverschrijdend actief willen worden. Die belemmeringen moeten aangepakt worden en de KMO moeten beter ondersteund worden om het potentieel van de interne markt te benutten. In de eerste plaats moet de overheid een wetgevend kader voorzien dat de KMO maximale ontplooiingskansen biedt. Voor de regelgeving zouden de KMO het uitgangspunt moeten vormen. Verder is het belangrijk de KMO een betere ondersteuning te bieden om hen te helpen het potentieel van die interne markt te grijpen. Die ondersteuning kan allerhande vormen aannemen: adviesverlening, stimulering van advies en begeleiding, verstrekking van informatie gericht op KMO, ondersteuning van lerende netwerken, ondersteuning van grensoverschrijdende ondernemingsprojecten, … Het Enterprise Europe Network kan een voorbeeld zijn van zulke ondersteuning en moet dan ook beter uitgebouwd worden. Ook het Europees Parlement wijst op de belangrijke rol van dat netwerk.3 Die ondersteuning moet niet noodzakelijk door de overheid zelf uitgevoerd te worden. De interprofessionele en beroepsorganisaties kunnen die rol op zich nemen. Gezien hun goede contacten met en kennis van het terrein hebben zij daartoe een belangrijk voordeel. KMO zijn daarenboven nog het meest gebaat bij eenvoudige initiatieven die hun toegevoegde waarde op het terrein hebben bewezen. Vaak gaat het dan over eenvoudige, concreet toepasbare instrumenten op maat van de KMO. Een webplatform bijvoorbeeld waar ze zich kunnen inschrijven en langswaar ze vervolgens via e-mail alle informatie krijgen over de voor hun relevante overheidsopdrachten. In het kader van die benadering zou het goed zijn een overzicht te maken en te verspreiden van good practices in de diverse lidstaten om de toegang van de KMO tot de interne markt te faciliteren.
1
Zie de de punten 39, 41 en 44 van de resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers, Straatsburg, 20 mei 2010. 2 Zie punt 7 van de Conclusions on the Single Market Act van de 3057ste Raad voor Concurrentievermogen van 10 december 2010 te Brussel. 3 Zie punt 72 van bovenvermelde resolutie van het Europees Parlement.
4
2. Het belang van de interne markt De Hoge Raad is voorstander van initiatieven die de interne markt bevorderen. Niemand kan ontkennen dat de totstandkoming van de interne markt een belangrijke bijdrage heeft geleverd en kan blijven leveren aan de positieve economische en politieke ontwikkeling van de Europese Unie. Ook de Hoge Raad is daar van overtuigd. In de Single Market Act stelt de Commissie dat het gecombineerde effect van de integratie van de interne markt en de uitbreiding van de Europese Unie in de periode 1992-2009 voor een extra groei van 1,85% gezorgd. Dit toont aan dat het zeker de moeite loont om verder te blijven werken aan een versterking van de interne markt. Anderzijds moet men op basis van dat groeipercentage, dat gemiddeld dus 0,1% per jaar bedraagt, ook durven besluiten dat niet alle maatregelen die de interne markt versterken blindeling moeten aanvaard worden. Voor elke maatregel die men voorstelt moet men alle effecten op alle betrokken partijen in kaart brengen.
3. De grenzen van het internemarktbeleid De vraag stelt zich ook hoe ruim het internemarktbeleid moet geconcipieerd worden. Moet het internemarktbeleid zich beperken tot maatregelen die belemmeringen voor het grensoverschrijdend verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal tegengaan of moet het internemarktbeleid ook maatregelen inhouden om de markten eerlijker en efficiënter te doen werken De Commissie kiest blijkbaar voor een ruime invulling van dat internemarktbeleid. In haar mededeling “Een interne markt voor de burger”4 stelt de Commissie een nieuwe benadering van de interne markt voorop. Zo moet volgens de Commissie het internemarktbeleid onder andere meer effectgestuurd en resultaatgericht worden: terwijl het er traditioneel op gericht was hinderpalen voor grensoverschrijdende handel op te heffen, vooral dan via regelgevende instrumenten, moet in de toekomst de nadruk steeds meer komen te liggen op het garanderen van een betere marktwerking. In haar mededeling “Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw”5 wordt deze doelstelling herhaald. Haar verslag “Naar een efficiëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt tegen 2020”6, waarover de Hoge Raad eerder advies heeft gegeven7, is een eerste voorbeeld van de concrete uitvoering van die nieuwe benadering. In dat verslag gaat het bovendien niet meer alleen over een efficiëntere markt, maar spreekt men ook over een eerlijkere markt. In de Single Market Act komt de nieuwe benadering echter niet meer expliciet aan bod.
4
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Een interne markt voor de burger. Tussentijds verslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2007, Brussel, 21.2.2007, COM(2007)60. 5 Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw., Brussel, 20.11.2007, COM(2007)724. 6 Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Monitoringactie van de handels- en distributiemarkt. “Naar een efficiëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt tegen 2020”, Brussel, 5.7.2010, COM(2010)355. 7 Advies op eigen initiatief van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over het Europees beleid voor een efficiëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt, 14/9/2010 gegeven door het bureau, 29/9/2010 bekrachtigd door de Hoge Raad.
5
De Hoge Raad verwelkomt alle initiatieven om de interne markt te versterken, zowel deze in de oude betekenis van het wegnemen van belemmeringen tussen nationale markten als deze in de nieuwe betekenis van het wegnemen van obstakels die efficiëntere en eerlijkere markten in de weg staan. Anderzijds is de Hoge Raad wel van oordeel dat het Europees beleid de principes van subsidiariteit en evenredigheid moet respecteren. Men mag niet vergeten dat zeker de afnemersmarkten overwegend lokaal van aard zijn. Gezien de verschillen tussen de lidstaten en het feit dat bepaalde problemen een aanpak vergen die rekening houdt met de specifieke situatie in de lidstaat in kwestie, moeten heel wat thema’s blijvend op het niveau van de lidstaat geregeld worden. Een lidstaatspecifieke benadering is in sommige gevallen beter dan het louter opheffen van de belemmeringen tussen de nationale markten. Bovendien moet de Commissie wanneer zij in het kader van de Single Market Act maatregelen voorstelt die gericht zijn op het efficiënter en eerlijker functioneren van de markten dit uitdrukkelijk aangeven. Daarenboven zou de Commissie daarbij, zoals eerder door de Hoge Raad opgemerkt in zijn hier bovenvermelde advies over het handels- en distributiemarkt, ook best duidelijker omschrijven wat zij juist onder “efficiënter” en “eerlijker” verstaat.
4. Coherent en duidelijk beleid De boodschap van de Single Market Act blijft voor de Hoge raad onduidelijk. De delen van de tekst die algemeen van aard zijn en geen specifieke voorstellen behandelen, zijn erg vaag. Er zit weinig samenhang in de tekst en bepaalde algemeenheden worden vaak herhaald. Wat is de algemene internemarktbeleidstrategie die de Commissie voorstelt? Buiten het feit dat de Commissie door de introductie van een pakket sociale maatregelen in het interne marktbeleid de interne markt een nieuw elan wil geven, de zogenaamde trade-off van Mario Monti, is er weinig strategie terug te vinden in de tekst. Naast de algemene delen bevat de Single Market Act ook 50 voorstellen. De meeste zijn erg algemeen maar sommige daarvan zijn zo algemeen dat ze ganse beleidsdomeinen bestrijken. Verschillende keren wordt er een actieplan voor een bepaald beleidsdomein aangekondigd zonder dat er wordt aangegeven wat daar dan ongeveer zal instaan of welke richting dat zal uitgaan. Daardoor lijkt de Single Market Act op een algemeen geformuleerd werkprogramma voor de komende jaren. De relatie tussen de algemene delen van de tekst en de verschillende voorstellen is niet erg duidelijk. Ook de indeling van de verschillende voorstellen in de deelrubrieken is niet altijd erg logisch. De Single Market Act biedt dus geen strategie en is ook geen duidelijk concreet werkprogramma. Daardoor valt hij tussen twee stoelen in. De Hoge Raad geeft de voorkeur aan een duidelijke strategie met daaraan gekoppeld een concreet werkprogramma. De Single Market Act is geen van beiden. De Raad vreest dan ook dat de Single Market Act te kort schiet om de basis te vormen voor een belangrijke stap voorwaarts in de ontwikkeling van de interne markt.
6
De Single Market Act besteedt ook geen aandacht aan haar relatie met het internemarktbeleid van de voorgaande jaren. Eerder in dit advies hebben we verwezen naar de mededelingen van de Europese Commissie betreffende het internemarktbeleid voor de burger en voor het Europa van de 21ste eeuw. Volgens de Hoge Raad besteedt de Single Market Act bovendien ook niet voldoende aandacht aan haar relatie met andere bestaande Europese beleidsprogramma’s. De relaties met de EU 2020-strategie en het Verslag over het EU-burgerschap worden kort besproken en voor de voorstellen wordt er in de tabel in bijlage wel summier naar andere beleidsprogramma’s verwezen, maar de relatie met andere beleidsinitiatieven blijft over het algemeen onduidelijk. De Raad pleit voor een voor een coherent en duidelijk internemarktbeleid, zowel horizontaal als verticaal en doorheen de tijd. 5. Het sociale luik van de Single Market Act In haar bovenvermelde mededeling “Een interne markt voor de burger” stelde de Commissie eerder reeds dat het opheffen van hinderpalen op de interne markt zonder een EUregelgevingskader te ontwikkelen dat het openbaar belang beschermt niet tot duurzame integratie zal leiden. De Hoge Raad is het daar mee eens. Ook met de keuze van de Single Market Act voor een internemarktbeleid dat ten dienste staat van “een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen” stemt de Hoge Raad in. Dat een aantal van de voorstellen van de Single Market Act een sociaal luik vormen en aldus zorgen voor de door Mario Monti voorgestelde trade-off tussen markt en sociale rechtsvaardigheid vormt voor de Hoge Raad geen probleem zo lang dat die voorstellen telkens maar met de sociale partners worden afgetoetst en ze de autonomie van de lidstaten respecteren.
7
SPECIFIEKE BEMERKINGEN De Hoge Raad geeft hierna aandachtspunten mee over een aantal van de 50 voorstellen van de Single Market Act. Gezien het grote aantal en de verscheidenheid van de onderwerpen die in de voorstellen aan bod komen, was het voor de Raad onmogelijk om binnen de beschikbare tijdspanne over al die voorstellen zijn standpunt te formuleren. In sommige gevallen zijn de voorstellen ook nog zo vaag dat de Raad een reactie voorbarig vindt. De Raad is van mening dat volgende elf voorstellen bijzondere aandacht vereisen om te verzekeren dat de KMO het potentieel van de interne markt optimaal kunnen benutten.
ELF PRIORITAIRE VOORSTELLEN Voorstel nr. 1
– Octrooien
Voorstel nr. 4
– Verdere uitbouw interne dienstenmarkt
Voorstel nr. 5
– Ontwikkeling van de elektronische handel
Voorstel nr. 6
– Wijziging regelgevingskader normalisatie
Voorstel nr. 12 – Actieplan betere toegang tot kapitaalmarkten voor KMO Voorstel nr. 13 – Evaluatie van de Small Business Act Voorstel nr. 20 – Hervorming van het BTW-stelsel Voorstel nr. 22 – Wederzijdse erkenning elektronische identificatie en authenticatie Voorstel nr. 30 – Detachering van werknemers Voorstel nr. 33 – Hervorming van de regels inzake erkenning beroepskwalificaties Voorstel nr. 46 – Alternatieve wijzen van geschillenbeslechting
Dit advies volgt verder echter de structuur van de single market act en gebruikt dezelfde volgorde van de verschillende voorstellen. Voorstel nr. 1 – Octrooien
Momenteel wordt er met betrekking tot het Europees octrooi vooruitgang geboekt dankzij een voorstel tot “versterkte samenwerking”. Er werd voordien geen consensus bereikt in de Raad Concurrentievermogen over het taalregime. De Hoge Raad staat positief tegenover dergelijk initiatief waardoor een grensoverschrijdend octrooi op Europees niveau haalbaar wordt voor de KMO. De talenregeling zal de kostprijs voor het aanvragen van octrooien door KMO drastisch doen afnemen en hen daardoor stimuleren meer te investeren in onderzoek en innovatie. De ondernemingen zullen zo zeker zijn te kunnen genieten van een return on investment. Er moet wel over gewaakt worden dat de gebruikte definities enerzijds niet te restrictief zijn waardoor bepaalde domeinen of soorten ontdekkingen zouden uitgesloten worden en anderzijds ook niet te vaag zijn teneinde de rechtszekerheid te verzekeren. Het eenheidsoctrooi dat uit die werkzaamheden zal voortvloeien, zal zonder enige discriminatie beschikbaar zijn voor alle uitvinders in de Europese Unie, maar er moet toch op gewezen worden dat de bescherming slechts zal gelden in die lidstaten die deelnemen aan de 8
versterkte samenwerking. De Hoge Raad vraagt daarom verder te blijven werken aan de realisatie van een Europees octrooi dat in de ganse EU bescherming biedt. De Hoge Raad dringt erop aan dat de aangekondigde einddatum van 2014 voor de invoering van dit eenheidsoctrooi gerespecteerd zou worden. Men wacht al lang op een dergelijk instrument teneinde beter op de noden van de ondernemingen te kunnen inspelen.
Voorstel nr. 2 – Beheer auteursrechten
De Hoge Raad wenst een aantal principes in herinnering te brengen waar aandacht aan moet worden besteed bij de uitwerking van nieuwe regels inzake het beheer van auteursrechten. De Hoge Raad is het eens met het principe dat er meer bescherming moet geboden worden aan de auteurs zodat zij daadwerkelijk de vruchten van hun werk kunnen plukken. Maar hij wenst toch te onderlijnen dat het nieuw ingevoerde stelsel werkbaar moet zijn voor alle betrokkenen, in het bijzonder de KMO. Daarom is het noodzakelijk dat vermeden wordt dat het mechanisme dat wordt ingevoerd te complex zou zijn. Ook moeten de kosten die voortvloeien uit het nieuw stelsel redelijk en evenwichtig zijn. De bepaling van de standaardvergoedingen moet evenredig zijn en moet dan ook rekening houden met het gebruik, met de omvang van de verspreiding van het werk en met de grootte van de onderneming die de auteursrechten verschuldigd is.
Voorstel nr. 3 – Actieplan in de strijd tegen piraterij en namaak
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het verslag over de toepassing van de richtlijn 2004/48/EG waarover momenteel tevens een raadpleging lopende is8. Het hoofddoel is het vinden van instrumenten die toelaten om de intellectuele eigendomsrechten beter te laten respecteren, vooral dan sinds de ontwikkeling van het internet. De Hoge Raad verheugt zich over de benadering van het verslag die er uit bestaat dat de tussenpersoon (bijvoorbeeld de internetprovider) niet verantwoordelijk kan gesteld worden voor de fouten begaan door personen die gebruik maken van de ter beschikking gestelde dienst. Hij dringt aan op het behouden van die visie want hij meent dat de ondernemer niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor feiten waarop hij geen invloed heeft. In dit verslag is er ook sprake van de tussenpersonen meer en meer te betrekken om on-line overtredingen te vermijden, gezien hun goede positie daartoe. De Hoge Raad vraagt dat het bijkomende werk dat aan de tussenpersonen zal worden gevraagd om die samenwerking te realiseren geen schade zou berokkenen aan de uitoefening van hun eigenlijke ondernemingsactiviteiten en geen extra kosten met zich mee zou brengen. Tot slot merkt de Raad op dat hij zeker niet tegen een goede controle van de naleving van de intellectuele eigendomsrechten is, maar waarschuwt voor disproportionele maatregelen die de KMO stigmatiseren en hun vlotte werking hinderen.
8
Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economische en Sociaal Comité en van het Comité van de regio’s over de toepassing van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten.
9
Voorstel nr. 4 – Verdere uitbouw interne dienstenmarkt
Voor de Hoge Raad is de verdere uitbouw van de interne dienstenmarkt een belangrijke prioriteit. Er bestaan in de dienstenmarkt daadwerkelijk nog te veel belemmeringen voor KMO die grensoverschrijdend willen ondernemen. Het is wel belangrijk dat die verdere uitbouw van de interne dienstenmarkt gebeurt met respect voor de bestaande voorzieningen om misbruiken tegen te gaan. Zo moet in bepaalde gevallen de controle op de toegang tot een beroep mogelijk blijven. Meer algemeen dient de verdere uitbouw van de interne dienstenmarkt ook hand in hand te gaan met een verdere uitbouw van de mogelijkheden van de overheid om controle uit te oefenen op grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten. In dat opzicht is een administratieve samenwerking tussen de lidstaten erg belangrijk. De in voorstel 45 besproken verdere ontwikkeling van het interne markt informatiesysteem (IMI) is daar volgens de Hoge Raad een belangrijk onderdeel van. Tevens is het belangrijk dat alle lidstaten gelijke tred houden bij de implementatie van de dienstenrichtlijn. Het mag niet zo zijn dat de lidstaten die hun markt zo toegankelijk mogelijk maken voor ondernemers uit andere landen ervaren dat hun eigen ondernemers veel moeilijker toegang krijgen tot de markten van die andere landen. Met betrekking tot de unieke loketten blijkt bijvoorbeeld duidelijk dat België veel verder staat dan bepaalde andere lidstaten. De Commissie kan haar inspanningen dan ook best focussen op die lidstaten die achterlopen bij de implementatie van de dienstenrichtlijn. De Hoge Raad heeft ook kennis genomen van de recente mededeling van de Commissie met betrekking tot de implementatie van de dienstenrichtlijn9 en het bijhorende werkdocument10. De in deze mededeling voorgestelde “prestatietest” is volgens de Hoge Raad een goed instrument om concrete belemmeringen te identificeren. Voorstel nr. 5 – Ontwikkeling van de elektronische handel
De Hoge Raad erkent dat het groeipotentieel van de elektronische handel beter benut moet worden. Hoewel de elektronische handel in België gestaag groeit, blijft zeker de grensoverschrijdende elektronische handel voor de KMO een grote uitdaging. De verschillende BTW-tarieven vormen daadwerkelijk een hinderpaal voor grensoverschrijdende e-commerce. Zo bedraagt het algemeen BTW-tarief in Nederland 19% terwijl dat in België 21% is. Een eventuele harmonisatie van BTW-tarieven kan echter niet louter in het kader van de elektronische handel bestudeerd worden. De grensoverschrijdende handel kan wel reeds vergemakkelijkt worden door de internemarktclausule uit de richtlijn elektronische handel11 te versterken door het aantal uitzonderingen erop te verminderen. Die clausule bepaalt namelijk dat diensten van de informatiemaatschappij, waaronder dus de elektronische handel, in principe onderworpen zijn 9 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, Op weg naar een betere werking van de eengemaakte dienstenmarkt – voortbouwen op de resultaten van het in de dienstenrichtlijn vastgelegde proces van wederzijdse beoordeling, Brussel, 27.1.2011, COM(2011)20. 10 Commission staff working paper, On the process of mutual evaluation of the service directive. Accompanying document to the Communication of the Commission. Towards a better functioning single market for services, Brussel, 27.1.2011, SEC(2011)102. 11 Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt
10
aan de wetgeving van het land waar de dienstverlener, in het geval van elektronische handel dus de verkoper, gevestigd is. Zeker voor een kleine onderneming is het immers onmogelijk om voor alle lidstaten na te gaan welke specifieke regels er in die lidstaat van toepassing zijn en vervolgens zijn website per land aan te passen. In dat opzicht is het onaanvaardbaar dat de Commissie in de Single Market Act stelt dat overeenkomstig de dienstenrichtlijn het detailhandelaren ook in de onlineomgeving verboden is consumenten verschillend te behandelen op grond van hun nationaliteit of verblijfplaats, tenzij dat objectief gerechtvaardidgd is. In de richtsnoeren die de Commissie in de tweede helft van 2011 zal uitbrengen en die de lidstaten moet helpen bij de toepassing van dat in de dienstenrichtlijn neergelegde discriminatieverbod, zal in detail worden aangegeven hoe die objectieve redenen kunnen worden aangevoerd. De Hoge Raad vraagt dat er op toegezien wordt dat een kleine onderneming die een e-commerce website heeft en die ervoor kiest zijn producten slechts in een beperkt aantal landen aan te bieden, daar zeker niet voor bestraft zou worden. Een kleine onderneming beschikt doorgaans namelijk niet over de middelen om zijn elektronische handelsactiviteiten in overeenstemming te brengen met de regelgeving van alle lidstaten voor die domeinen die dus buiten het toepassingsgebied van de internemarktclausule vallen. De beschikbaarheid, betaalbaarheid en veiligheid van betalingssystemen is een andere factor die bepalend is voor de groei van de grensoverschrijdende elektronische handel. Een specifiek probleem dat verder onderzocht en geregeld moet worden is bovendien de situatie van de kleine ondernemingen die als franchisenemer beconcurreerd worden door hun eigen franchisegever doordat die dezelfde producten die de franchisenemer verkoopt ook on-line aanbiedt. Daaromtrent zouden tussen beiden beter afspraken gemaakt moeten worden. Tot slot wil de Hoge Raad er op wijzen dat elektronische handel niet losstaand van de gewone handel mag bekeken worden. Er mogen geen twee totaal verschillende regelgevingen ontstaan want beide soorten handel gaan vaak hand in hand. Vaak biedt eenzelfde onderneming haar producten zowel via een gewone winkel als via het internet aan. Beide verkoopskanalen kunnen elkaar versterken. Voorstel nr. 6 – Wijziging regelgevingskader normalisatie
De Hoge Raad verwelkomt het voorstel van de Commissie om het regelgevingskader voor normalisatie aan te passen zodat het normalisatieproces sneller verloopt en tegelijkertijd alle belanghebbenden er ten volle bij betrokken worden. Vooral voor kleine ondernemingen is het erg moeilijk om ten volle aan dat normalisatieproces deel te nemen. Het proces moet zo ontworpen worden dat kleine ondernemingen daar alle mogelijkheid toe krijgen. Bovendien moeten zij daar ook bij ondersteund worden door hun organisaties, zoals NORMAPME. Hoewel de Hoge Raad voorstander is van een sneller verloop van het normalisatieproces, wijst hij er wel op dat het betrekken van alle belanghebbenden sowieso tijd zal vergen en dat die tijd dan ook moet voorzien worden. Bovendien mag ook de kwaliteit van de normen niet uit het oog verloren worden. Er zal dus rekening gehouden moeten worden met drie factoren: kwaliteit, snelheid en participatie, in het bijzonder dus van de kleine ondernemingen. Ten opzichte van de normalisatie van diensten neemt de Hoge Raad een zeer voorzichtige houding aan. De toegevoegde waarde van dergelijke normen lijkt hem minder groot dan deze bij de productnormen. Diensten zijn per definitie vaak ook minder ‘gestandaardiseerd’ dan producten aangezien de menselijke factor er een grotere rol inspeelt. Bovendien lijkt specifiek hier het gevaar groot te zijn dat een beperkt aantal grote ondernemingen hun normen zouden gaan opleggen. De Hoge Raad vraagt dan ook uitdrukkelijk dat vooraleer er een kader voor de normalisatie van diensten tot stand wordt gebracht, wordt nagegaan wat de impact hiervan op de kleine ondernemingen is. 11
De Commissie spreekt bij dit voorstel in de Single Market Act helemaal niet over de toegang tot en het gebruik van normen. Ook op dat gebied moeten er voor wat de kleine ondernemingen betreft nog heel wat inspanningen geleverd worden. Voorstel nr. 8 – Herziening richtlijn belastingsheffing op energie
De Hoge Raad verwelkomt de doelstelling van de Commissie om de richtlijn 2003/96/EG12 te herzien om aldus de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU fiscaal te vertalen. Het is dus de bedoeling de minimumaccijnstarieven die de lidstaten moeten toepassen op energieproducten te baseren op hun CO2-uitstoot en de energie-inhoud. De Belgische zelfstandigen en KMO steunen alle maatregelen die bijdragen tot een beter milieu en die ook economisch haalbaar zijn (cfr. het BATNEEC- principe). Ze hebben echter niet altijd de keuze of de middelen om over te schakelen op minder vervuilende energieproducten. Daarom vraagt de Hoge Raad dat bij het vaststellen van de nieuwe minimumaccijnstarieven er in de eerste plaats voor gekozen wordt nieuwe milieuvriendelijke energieproducten voordeliger te behandelen zonder daarom de andere producten hoger te belasten. Op die manier zullen de ondernemingen die kunnen alvast overschakelen, zonder dat voor de anderen de nu reeds erg hoge energiekost nog meer zal stijgen. Daarenboven moet de overheid de kleine ondernemingen ook ondersteunen om de overstap naar die nieuwe milieuvriendelijke energieproducten te zetten. Voorstel nr. 9 – High level group zakelijke dienstverlening
De Hoge Raad begrijpt niet waarom de Commissie bij dit voorstel specifiek naar haar verslag “Naar een efficiciëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt tegen 2020” verwijst. Volgens haar is het marktfalen en de problematiek van de normalisatie, innovatie en internationale handel in sectoren zoals logistiek, installatiebeheer, marketing en reclame ruimer dan deze waarnaar in dat verslag verwezen wordt. Bovendien is de Raad het niet eens met het standpunt van de Commissie dat uiteenlopende nationale voorschriften tot reglementering van de handels- en distributiemarkt de goede werking van die markt verstoren. Zoals eerder uitgelegd in zijn advies over bovenvermeld verslag, kunnen verschillende thema’s volgens de Raad beter op nationaal niveau geregeld worden aangezien de afnemersmarkten overwegend lokaal van aard zijn.13 Ook is het voor de Hoge Raad niet duidelijk wat de Commissie juist bedoelt met de bescherming van de verschillende partijen in de toeleveringsketen. In dit kader moeten volgens de Hoge Raad zeker de vaak onevenwichtige relaties tussen kleine en grote ondernemingen in beschouwing worden genomen die vaak leiden tot situaties waarin kleine ondernemingen gedwongen worden hun producten en diensten tegen zeer slechte voorwaarden te leveren. De Hoge Raad verwelkomt in ieder geval het voorstel om een groep op hoog niveau voor zakelijke dienstverlening op te richten maar vraagt uitdrukkelijk dat de kleine ondernemingen in deze groep een vertegenwoordiging krijgen die evenredig is met hun belang in deze markt. Bovendien moeten de doelstellingen van deze groep en de onderwerpen die erdoor zullen behandeld worden vooraf verduidelijkt worden. 12
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit 13 Advies op eigen initiatief van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over het Europees beleid voor een efficiëntere en eerlijkere interne handels- en distributiemarkt, 14/9/2010 gegeven door het bureau, 29/9/2010 bekrachtigd door de Hoge Raad.
12
Voorstel nr. 10 – Initiatief betreffende de ecologische voetafdruk van producten
De Hoge Raad is er voorstander van dat de Commissie een initiatief betreffende de ecologische voetafdruk van producten ontplooit, zodat een éénvormig Europees systeem uitgewerkt kan worden. De Hoge Raad is overtuigd van het voordeel van een Europees initiatief op dit gebied. Zoals de Commisie aangeeft, bestaat er momenteel reeds een wildgroei van uiteenlopende normen. De Hoge Raad pleit voor een level playing field binnen de EU. Volgens de Hoge Raad kan dergelijk initiatief zeker bijdragen aan een beter milieu maar het gekozen systeem moet wel haalbaar en werkbaar zijn voor alle ondernemingen, dus ook de kleine ondernemingen. Daartoe moet dat systeem aan een aantal voorwaarden beantwoorden. In de eerste plaats moet het een vrijwillig systeem zijn. Kleine ondernemingen hebben niet de schaalvoordelen van grote ondernemingen om dergelijk systeem in te voeren. Aan het opstellen van de ecologische voetafdruk van producten zal een grote kost verbonden zijn. Indien men dat zonder meer verplicht gaan heel wat kleine ondernemingen moeten afhaken en een hele reeks producten niet langer kunnen aanbieden. KMO zullen ook zonder verplichting gemotiveerd zijn de ecologische voetafdruk van hun producten te berekenen omdat zij willen bijdragen aan een beter milieu en omdat de consument bij zijn productkeuze daar zeker belang zal aan hechten. Ten tweede moet het ingevoerde systeem een goed evenwicht bieden dus praktische haalbaarheid en correcte informatie. Het is daarbij van belang dat een beperkt aantal indicatoren wordt bepaald die het voor de KMO zowel administratief als financieel haalbaar maken om aan dergelijk systeem deel te nemen. Ten derde is het belangrijk dat er voor een sectorale benadering wordt gekozen en dat de sectorale ondernemersorganisaties betrokken worden bij de ontwikkeling van dergelijk systeem. Ten vierde moeten kleine ondernemingen extra ondersteund worden bij het opstellen van die ecologische voetafdruk, door middel van subsidies of advies. Voorstel nr. 11 – Een energie-efficiëntieplan
De Hoge Raad is een groot voorstander van beleid dat de energie-efficiëntie bevordert. KMO vervullen hier twee verschillende rollen. In de eerste plaats streven KMO er naar zelf energieefficiënter te werken. Het beleid moet hier dan ook bijzondere aandacht blijven besteden aan de ondersteuning van KMO, bijvoorbeeld op het vlak van de passende financiering van energie-efficiëntie-investeringen. Daarnaast spelen KMO vaak ook een rol bij het implementeren van energie-efficiënte systemen en technieken bij andere ondernemingen en actoren. Neem bijvoorbeeld de belangrijke rol die de KMO uit de bouwsector spelen bij het verhogen van de energieefficiëntie van gebouwen. Ook op dit vlak moeten de inspanningen van de KMO door de overheid ondersteund worden. De Hoge Raad erkent dat overheidsgelden en aanbestedingen doelgerichter en beter kunnen gebruikt worden bij het streven naar energie-efficiëntie. Zo moet er bijvoorbeeld dringend werk worden gemaakt van de renovatie van heel wat overheidsgebouwen. Wat de overheidsaanbestedingen betreft, waarschuwt de Raad echter voor het gebruik van duurzaamheidscriteria. Deze mogen geenszins er toe leiden dat KMO nog moeilijker dan nu 13
reeds het geval is overheidsopdrachten in de wacht kunnen slepen. In zijn bemerkingen bij voorstel nr. 17 gaat de Hoge Raad hier dieper op in. Voorstel nr. 12 – Actieplan betere toegang tot kapitaalmarkten voor KMO
De Hoge Raad is verheugd dat de Commissie een actieplan gaat opstellen om de toegang van de KMO tot de kapitaalmarkten te verbeteren. De toegang tot kapitaal blijft voor de KMO één van de belangrijkste problemen, zeker in de nasleep van de van de financiële en economische crisis. De toegang tot de kapitaalmarkten is echter slechts een deel van het verhaal. Voor micro- en kleine ondernemingen is dat bovendien vaak geen haalbare piste. Andere vormen van financiering, zowel via eigen vermogen als krediet, verdienen daarom ook aandacht. Daarom moet de Single Market Act niet enkel aandacht besteden aan de toegang tot de kapitaalmarkten maar ook aan andere financieringsvormen. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan naar maatregelen die de effecten van de Basel III-normen bijsturen. Door de stengere kapitaalregels voor banken zullen de banken de activiteiten van de KMO als risicovoller beschouwen waardoor de kleine ondernemingen veel moeilijker krediet van die banken zullen krijgen. De EU moet daarom dan ook investeren in alternatieve financieringsvormen voor KMO en meer middelen voorzien voor garantie-instrumenten. Ook instrumenten die particulieren stimuleren om in KMO te investeren moeten op hun merites beoordeeld worden en onderzoek naar haalbare systemen moet uitgewerkt worden.
Voorstel nr. 13 – Evaluatie van de Small Business Act
De Hoge Raad verwelkomt de aangekondigde evaluatie van de Small Business Act. De Hoge Raad is van mening dat de Small Business Act in de eerste plaats beter moet uitgevoerd worden. Vooral het ‘denk eerst klein’ principe moet consequent toegepast worden door zowel de lidstaten als de Europese instellingen zelf. Eerder bij de algemene bemerkingen in dit advies is reeds opgemerkt dat ook op de Single Market Act zelf dat principe niet afdoende is toegepast. Beleid en wetgeving moet op maat van de kleine ondernemingen gemaakt worden. De herziening van de Small Business Act moet er volgens de Raad dan ook in de eerste plaats voor zorgen dat de Small Business Act afdwingbaar is ten opzichte van de lidstaten. Momenteel is hij te vrijblijvend. De herziening zou tevens een vertaling moeten zijn van de doelstellingen van de EU 2020-strategie in de Small Business Act. Het is belangrijk dat de Small Businees Act volledig in overeenstemming is met de EU 2020-strategie. Voorstel nr. 14 – Vereenvoudiging van de voorschriften voor financiële verslaggeving
De Commissie wenst een vereenvoudiging van het Europees boekhoudrecht door te voeren om de administratieve lasten te verminderen. De Belgische zelfstandigen en KMO steunen elke maatregel die de administratieve lasten vermindert en ondernemen werkelijk eenvoudiger maakt. In die context strookt de afschaffing van de verplichte jaarrekeningen voor kleine ondernemingen helemaal niet met de doelstelling van de Commissie. De jaarrekening blijft immers onontbeerlijk voor de banken, de leveranciers van statistische en fiscale diensten, maar ook voor de ondernemingen zelf. De afschaffing van de verplichte jaarrekening voor de KMO- buiten het feit dat dit indruist tegen een betere transparantie voor alle actoren - zou gecompenseerd worden door andere controle- en informatiemechanismen waardoor de administratieve lasten en kosten alleen zullen toenemen. 14
De voorstellen mogen er dan ook niet toe leiden dat er totaal geen minimumregels meer zouden zijn waarvan een belangrijk doel is een goed beheer van de kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren en te ondersteunen. Om de toegang tot de interne markt te vereenvoudigen voor zelfs de allerkleinste KMO is een geharmoniseerd boekhoudsysteem in alle lidstaten bovendien een noodzaak. In dit kader moet ook bijzondere aandacht uitgaan naar het only once-principe: de overheid mag aan de onderneming geen gegevens vragen waarover ze reeds beschikt. Alle voorstellen die worden gedaan moeten in elk geval onderzocht worden in samenwerking met de officiële vertegenwoordigers van de ondernemingen, in het bijzonder van de KMO, en de economische beroepen, de belangrijkste raadgevers van de KMO. Voorstel nr. 17 – Hervorming wetgeving overheidsopdrachten
Met betrekking tot Europese aanbestedingswetgeving waarover momenteel ook een openbare raadpleging loopt, wil de Raad hier alvast twee opmerkingen maken. De toegang van kleine ondernemingen tot de markt van de overheidsopdrachten is nog steeds problematisch, zeker voor wat de Europese aanbestedingen (dus deze boven het Europees drempelbedrag) betreft. KMO zijn sterk ondervertegenwoordigd in de markt van de overheidsopdrachten, zowel wanneer men kijkt naar het aantal contracten als naar de contractwaarde. Er moeten dus maatregelen genomen worden om de toegang van de KMO tot die markt te verbeteren, zowel op Europees niveau als op het niveau van de lidstaten. Het probleem is voldoende gekend bij de Europese Commissie. Recent werd er nog een studie over gepubliceerd die in opdracht van de Commissie werd uitgevoerd.14 Nu is het tijd om maatregelen te nemen. In het betreffende voorstel in de Single Market Act wordt er echter met geen woord over dit probleem gesproken, terwijl dit juist een uitgangspunt zou moeten zijn bij de hervorming van de Europese aanbestedingswetgeving. Een vaak onderschat probleem voor de kleine ondernemingen is bijvoorbeeld de prefinanciering. Bij overheidsopdrachten gaat het vaak over grote opdrachten die heel wat voorafgaandelijke investeringen van de onderneming vragen en in de publieke sector wordt er vaak laat betaald. Daarbij komt dat de toegang tot financiering voor kleine ondernemingen zoals eerder opgemerkt een belangrijk probleem vormt. De Hoge Raad leest in het voorstel wel dat men streeft naar de betere aanwending van de overheidsopdrachten ter ondersteuning van andere beleidslijnen. De ondersteuning van KMO wordt daar echter niet vermeld. Wel geeft de Commissie innovatie, milieubescherming en werkgelegenheid als voorbeelden. De Hoge Raad is natuurlijk voorstander van innovatie, milieubescherming en werkgelegenheid en erkent dat overheidsopdrachten een belangrijk hefboom daartoe kunnen vormen. Tegelijkertijd bestaat echter het risico dat KMO nog minder toegang gaan hebben tot de markt van de overheidsopdrachten wanneer men labels en certificaten zal verbinden aan dergelijke criteria in de aanbestedingen. Hoewel een KMO of zijn producten of diensten misschien wel aan de gestelde criteria beantwoorden, is het daarom nog niet bewezen dat dat zo is. Wanneer overheden criteria opnemen in hun aanbestedingen moeten de ondernemingen kunnen aantonen dat zij daaraan voldoen. Vaak vergt die bewijsvoering heel wat tijd en middelen. KMO zouden tijdig en 14
DG Enterprise and Industry, Evaluation of SMEs’ access to public procurement markets in the EU. Final report, september 2010.
15
duidelijk geïnformeerd moeten worden over het duurzaam aankoopbeleid van de overheid. KMO moeten ook ondersteund worden bij duurzame initiatieven waarbij ze moeten kunnen aantonen dat ze aan de gestelde criteria beantwoorden. Kleine ondernemingen hebben nood aan flexibele, op hun maat gemaakte instrumenten om aan te tonen dat ze aan de gestelde criteria beantwoorden. Bij de hervorming van de Europese aanbestedingswetgeving alsook bij de concrete toepassing ervan moet daarmee rekening worden gehouden. In ieder geval moet vermeden worden dat de KMO die nu reeds ondervertegenwoordigd zijn in de markt van de overheidsopdrachten het nog moeilijker krijgen in deze markt.
Voorstel nr. 20 – Hervorming van het BTW-stelsel
Met betrekking tot het BTW-stelsel is een belangrijke administratieve lastenverlaging mogelijk en noodzakelijk. De terugvordering van BTW en de BTW-vrijstellingen bijvoorbeeld brengen bij intracommunautaire ondernemingsactiviteiten een grote administratieve last met zich mee voor de ondernemingen. Het is voor de Hoge Raad dan ook een prioriteit dat gans dat systeem wordt geëvalueerd en waar nodig wordt bijgestuurd. In dat kader heeft de Raad alvast kennis genomen van de lopende raadpleging over het Groenboek over de toekomst van de BTW.15
Voorstel nr. 21 – Koppeling vennootschapsregisters Voorstel nr. 22 – Wederzijdse erkenning elektronische identificatie en authenticatie
Zowel de onderlinge koppeling tussen de vennootschapsregisters van de lidstaten als de wederzijdse erkenning en interoperabiliteit van elektronische identificatie- en authentificatiesystemen door de lidstaten, zijn volgens de Hoge Raad zeer goede initiatieven. Vooral de elektronische identificatie en authentificatie is een prioriteit voor de Hoge Raad. Hij stelt wel voor dat onderzocht wordt of het niet haalbaar en beter is om één gezamenlijk elektronisch identificatie- en authentificatiesysteem voor de EU in te voeren in plaats van dat de verschillende lidstaten elkaars systemen moeten erkennen en op elkaar afstemmen. De hier besproken initiatieven laten de overheid toe om door middel van een relatief beperkte investering toch een belangrijke administratieve lastenverlaging voor de ondernemingen te realiseren. Deze voorstellen moeten dan ook zo snel als mogelijk uitgevoerd te worden en moeten als voorbeeld dienen voor initiatieven in andere domeinen. Zo ziet de Hoge Raad ook belangrijke opportuniteiten op het gebied van e-invoicing en hij roept de Commissie dan ook op de in haar recente mededeling over dit onderwerp vooropgestelde acties zo snel mogelijk uit te voeren16. Voorstel nr. 25 – Diensten van algemeen belang
In dit kader wenst de Hoge Raad vooral de aandacht te vestigen op de kwaliteit en betaalbaarheid van de openbare diensten. Voor de KMO is het belangrijk dat de overheidsdiensten en de diensten van algemeen belang van een hoge kwaliteit en betaalbaar zijn. Dat draagt in belangrijke mate bij tot een gunstig ondernemingsklimaat. In dat kader is bijzondere aandacht vereist voor de effecten die de liberalisering van de grote 15
Groenboek over de toekomst van de btw. Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel, Brussel, 1.12.2010, COM(2010)695. 16 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s. De voordelen van elektronische facturering voor Europa benutten, Brussel, 2.12.2010, COM(2010)712.
16
netwerkindustrieën heeft en zal hebben op de kleine ondernemingen. Het is noodzakelijk die effecten continu te monitoren en wanneer nodig bijsturende maatregelen te nemen. Voorstel nr. 27 – Prioriteiten energie-infrastructuur
De Hoge Raad vindt dit een belangrijk voorstel. KMO willen betaalbare en zekere energie. Op dit moment blijkt echter dat de energieprijzen blijven stijgen en dat de bevoorradingszekerheid allesbehalve gegarandeerd is. De Hoge Raad is er van overtuigd dat een betere uitbouw van de energie-infrastructuur en een gezamenlijke Europese benadering daarvan een belangrijk deel van de oplossing is. Uit de meest recente studie in België over de energiebehoeften en de beste manier om daar aan tegemoet te komen17, blijkt dat investeringen in de energieproductie en energienetwerken dringend en absoluut noodzakelijk zijn. Er wordt tevens gewezen op het belang van een betere interconnectie van de nationale energienetten. De Hoge Raad roept dan ook op daar zo snel mogelijk werk van te maken. Een deel van de investeringen moet volgens de Raad zeker gaan naar de zogenaamde smart grids, slimme meters en intelligente micro grids. Voorstel nr. 28 – Actieprogramma Europees radiospectrum
De Hoge Raad is voorstander van een beter beheer van het Europees radiospectrum. De vermelde daling van de communicatiekosten maar zeker ook de ontwikkeling van wireless broadband internet is belangrijk voor de ondernemingen. Dat zal de KMO toelaten efficiënter te werken en hen nieuwe zakelijke opportuniteiten in die sector bieden. De Hoge Raad vraagt met aandrang dat voldoende radiospectrum wordt voorbehouden voor de ondernemingen actief in de PMSE (programme making and special events)-sector en dat eventuele wijzigingen aan het voor hun beschikbare spectrum geen aanpassingskosten voor hen met zich meebrengen. Daarnaast moet ook gewaarborgd worden dat frequenties beschikbaar blijven zonder dat deze extra kosten met zich brengen.
Voorstel nr. 30 – Detachering van werknemers
Vrijheid van dienstverlening betekent dat personeel naar een andere lidstaat moet kunnen worden gezonden. De richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers voorziet dit principe. De richtlijn bepaalt tevens welke soorten beschermende maatregelen in het onthaalland ook van toepassing moeten zijn op de gedetacheerde werknemers. De buitenlandse gedetacheerde werknemers hebben aldus dezelfde rechten en plichten als de nationale werknemers. Die maatregel moet sociale dumping voorkomen en het gebruik verhinderen van minderwaardige (en minder dure) sociale statuten die de concurrentie dreigen te verstoren.18 De Hoge Raad vindt dit dan ook een zeer belangrijke reglementering. Hij stelt echter vast dat Belgische ondernemingen nog vaak geconfronteerd worden met gedetacheerde werknemers die op een oneerlijke wijze met de Belgische zelfstandigen en KMO in concurrentie treden. Vooral in de bouwsector komen dergelijke praktijken vaak voor. Hij pleit dan ook voor een versterking van de bestaande reglementering, enerzijds door een aanpassing van de bestaande richtlijn, anderzijds door een betere toepassing ervan. 17
Groep Gemix, Welke is de ideale energiemix voor België tegen 2020 en 2030? Eindverslag, 30 september 2009. 18 Advies van de Raad van 24.06.2004 over de richtlijn betreffende de interne dienstenmarkt.
17
Zo zijn de controleverplichtingen die vandaag opgelegd worden aan de ontvanger van de dienst te omslachtig en te zwaar. Vandaar dat de lidstaten aan informatie-uitwisseling zouden moeten doen met betrekking tot de gedetacheerde en een instrument ter beschikking moeten stellen van de ontvanger die dan kan nagaan of zijn nationale overheid de vereiste informatie heeft gekregen. De ontvanger hoeft geen details van die informatie te ontvangen. Het volstaat dat hij eenvoudigweg weet dat zijn overheid de informatie al dan niet ontvangen heeft. De inspectiediensten van de ontvangende lidstaten moeten bovendien de mogelijkheid hebben om detacheringen die niet conform de richtlijn 96/71 zijn, te herkwalificeren tot een tewerkstelling in de lidstaat waar de werknemer effectief werkzaamheden uitvoert. Voorstel nr. 33 – Hervorming van de regels inzake erkenning beroepskwalificaties
De richtlijn erkenning beroepskwalificaties is omwille van verschillende redenen belangrijk voor de Belgische zelfstandigen en KMO. Wanneer Belgische zelfstandigen zich in een andere lidstaat wensen te vestigen of wanneer zij vanuit hun eigen land hun diensten willen aanbieden in een andere lidstaat, zijn zij mogelijk genoodzaakt dergelijke erkenning van de beroepskwalificaties aan te vragen. Het is belangrijk dat die erkenningsprocedure zo vlot en snel als mogelijk verloopt. Wanneer zelfstandigen uit andere lidstaten zich in België komen vestigen of vanuit het buitenland hun diensten op de Belgische markt komen aanbieden en de toegang tot deze activiteiten in België gereglementeerd is, bepaalt deze richtlijn in welke mate zij moeten aantonen over dezelfde beroepsbekwaamheid te beschikken als deze vereist door de van toepassing zijnde Belgische beroepsreglementering. De Belgische zelfstandigen en KMO zijn grote voorstanders van de bestaande beroepsreglementeringen in België. Die zijn absoluut noodzakelijk om een minimale kwaliteit te waarborgen en mistoestanden tegen te gaan. Ook voor de buitenlandse ondernemers vindt de Hoge Raad dat de erkenningsprocedure zo vlot en snel als mogelijk moet verlopen. Belangrijk is echter wel dat buitenlandse ondernemers wanneer zij een in België gereglementeerd beroep willen uitoefenen over dezelfde bekwaamheden beschikken als deze die door de Belgische beroepsreglementering aan de Belgische beoefenaars worden opgelegd. Met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties voor vrije beroepen dient hier gewezen te worden op het belang van autonomie en zelfregulering voor deze beroepen zodat zij hun onafhankelijkheid kunnen bewaren en de kwaliteit van hun beroep kunnen waarborgen. Tot slot is ook de erkenning van de beroepskwalificaties van werknemers van belang voor de kleine ondernemingen. Kleine ondernemingen hebben nu voor bepaalde beroepsprofielen reeds te kampen met schaarste op de arbeidsmarkt. Hoewel de Hoge Raad van mening is dat die schaarste in de eerste plaats moet opgelost worden door te investeren in onderwijs en opleiding, erkent hij dat ook een grotere arbeidsmobiliteit bijdraagt tot een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Door die grotere mobiliteit zullen KMO bij hun personeelswerving en –selectie ook steeds vaker met buitenlandse diploma’s geconfronteerd worden. Aangezien KMO gezien hun schaal niet de middelen hebben om in hun selectie de waarde van buitenlandse diploma’s te evalueren is het belangrijk dat de werkzoekende zelf objectieve informatie ter zake aanbiedt. Voor de KMO is het dus ook belangrijk dat er voor de werknemers een vlot systeem bestaat om hun beroepskwalificaties grensoverschrijdend aan te kunnen tonen. Dit zal niet alleen de arbeidsmobiliteit en daardoor dus het aanbod op de 18
arbeidsmarkt verhogen, het zal ook de kosten van het wervings- en selectieproces voor de KMO verminderen. Samengevat pleit de Hoge Raad dus voor een systeem dat zowel zelfstandigen als werknemers toelaat vlot en snel een erkenning van hun beroepskwalificaties te bekomen, zonder echter buitenlandse ondernemers toe te laten tot gereglementeerde beroepen wanneer zij niet over de vereiste beroepsbekwaamheden beschikken. In het kader van de momenteel lopende openbare raadpleging over deze materie, zal de Hoge Raad mogelijk nog meer specifieke opmerkingen geven. Voorstel nr. 35 – Non vaardighedenpaspoort
formal
and
informal
learning
en
het
Europees
De Hoge Raad steunt het voorstel om buitenschoolse opleiding te bevorderen en te valideren. Zeker bij kleine ondernemingen speelt on the job training een belangrijke rol. Een betere opleiding van de werknemers versterkt ook de concurrentiepositie van de onderneming. De validatie van de via buitenschoolse opleiding verworven competenties zal bovendien leiden tot een groter aanbod van gekwalificeerde arbeidskrachten en het de KMO gemakkelijker maken de voor hen geschikte werknemers te vinden. Vooral de invoering van een Europees vaardighedenpaspoort kan daarbij hulp bieden, op voorwaarde dat dit wordt afgestemd op o.a. het Europass-systeem. Wat de validatie van de los van formele opleidingen verworven kennis en competenties betreft, moet wel vermeden worden de kleine ondernemingen in het kader van het validatieproces verplichtingen op te leggen. Er dient ook een afstemming te gebeuren met de initiatieven in het kader van de beroepsopleidingen (ECVET) en de initiatieven voor het in kaart brengen van kwalificaties en competenties (EQF, ESCO). Bij de verdere uitwerking moeten de sectorale KMO-organisaties betrokken worden. In het raadplegingsdocument van de DG Interne Markt en Diensten over de richtlijn beroepskwalificaties19, waar momenteel een raadpleging over lopende is, wordt de eventuele ontwikkeling van een “European Professional Card” besproken. Het is voor de Raad niet volledig duidelijk of het in dit voorstel van de Single Market Act voorgestelde Europees vaardighedenpaspoort (“European Skills Passport”) een andere naam is voor hetzelfde initiatief of dat het daadwerkelijk over twee verschillende initiatieven gaat. In ieder geval moet vermeden worden dat men met twee verschillende maar gelijkaardige initiatieven een eveneens gelijkaardige doelstelling nastreeft. Voorstel nr. 36 – Initiatief voor een sociaal ondernemerschap
De Hoge Raad is voorstander van het stimuleren van de sociale economie op voorwaarde dat dat in de eerste plaats via de reguliere ondernemingen gebeurt. Waar mogelijk moeten sociale doelstellingen via het normaal economisch circuit nagestreefd worden. In België bestaan er namelijk vele initiatieven in de non-profit of social profit sector die een oneerlijke concurrentie vormen voor de kleine en middelgrote ondernemingen. Wanneer de sociale doelstellingen niet via reguliere ondernemingen kunnen gerealiseerd worden, moet er gestreefd worden naar een goede samenwerking tussen de reguliere ondernemingen en de non-profit of social-profit organisaties. Zo moet er wat de tewerkstelling van specifieke doelgroepen betreft, gestreefd worden naar een ondersteunde tewerkstelling bij reguliere ondernemingen (‘supported employment’). Die benadering geeft voor de werknemers in 19
Consultation paper by DG Internal Market and Services on the Professional Qualifications Directive, Brussel, 7.01.2011, MARKT.D.4 D(2010)
19
kwestie bovendien de grootste slaagkans op een doorstroming naar het reguliere arbeidscircuit. De Hoge Raad waarschuwt ook dat het gebruik van overheidsopdrachten om sociaal ondernemerschap te ondersteunen de kansen van de kleine ondernemingen niet mag verkleinen om die opdrachten in de wacht te slepen (zie hieromtrent ook voorstel 17). Voorstel nr. 38 – Groenboek corporate governance en informatieverstrekking door ondernemingen
De Commissie kondigt in dit voorstel twee openbare raadplegingen aan. Eén over corporate governance en één over de informatie die ondernemingen moeten verstrekken over sociale en milieuaspecten en de eerbiediging van de mensenrechten. De Commissie vermeldt daarbij reeds dat die raadplegingen in wetgevingsinitiatieven kunnen uitmonden. Voor de Belgische KMO zijn corporate governance en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bekende terreinen. Reeds jaren beschikken de Belgische KMO over een eigen corporate governance code voor niet-beursgenoteerde bedrijven, de zogenaamde code Buysse. Ook MVO is reeds lange tijd een bekend begrip en een dagelijkse praktijk voor heel veel Belgische ondernemingen. Het principe is echter altijd geweest dat dit een vrijwillig engagement van de ondernemingen is. Volgens de Hoge Raad moet dit ook zo blijven. De code Buysse is een praktisch hulpmiddel en het is zeker niet de bedoeling die aanbevelingen in wettelijke regels om te zetten. Ook op het gebied van MVO is de keuze altijd geweest ondernemingen te stimuleren en te ondersteunen. KMO hebben gezien hun grootte en diversiteit nood aan flexibilteit bij het toepassen van MVO. De geest en niet de vorm van MVO moet primeren en daarom mag MVO niet verworden tot een geheel van formele spelregels. Er moet altijd van het principe worden uitgegaan dat MVO geen administratieve last mag zijn. De praktijk toont aan dat dat mogelijk is. Heel wat KMO passen momenteel reeds MVO toe zonder dat ze hiervoor gebruik maken van formele procedures die administratieve lasten met zich meebrengen. Voor kleine ondernemingen zijn formele verslaggeving, managementnormen, sociale audits en labels vaak praktisch, financieel en bedrijfseconomisch geen haalbare kaart. KMO hebben nood aan eenvoudig toepasbare MVOinstrumenten, onder andere ter ondersteuning van duurzaamheidsrapportering. Via een duurzaamheidsverslag kunnen KMO op vrijwillige basis informatie verstrekken over de sociale, milieu- en bedrijfseconomische aspecten. De Hoge Raad verzet zich dan ook uitdrukkelijk tegen elk wetgevend initiatief dat verplichtingen wil opleggen aan de kleine ondernemingen met betrekking tot corporate governance of informatieverstrekking over sociale en milieuaspecten en de eerbiediging van de mensenrechten. Voorstel nr. 39 – Productveiligheid
De richtlijn inzake algemene productveiligheid20 wordt momenteel besproken in het Europees Parlement met het oog op een herziening ervan. In dat verband wenst de Hoge Raad te herinneren aan het standpunt dat hij steeds heeft verdedigd, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor elementen waarop de eindverkoper 20
Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid
20
geen enkele invloed heeft nooit bij die persoon kan worden gelegd. Er kunnen hem wel informatieverplichtingen opgelegd worden. Uit de aan de gang zijnde debatten blijkt dat dit evenwicht behouden blijft door de nadruk te leggen op de producent wanneer het gaat om voorschriften op het vlak van productveiligheid die moeten gerespecteerd worden. Aangezien tussen ondernemers de productaansprakelijkheid contractueel kan afgewend worden, bijvoorbeeld in de relatie tussen een verdeler en een kleinhandelaar, is het bovendien belangrijk dat de eindverkoper steeds de mogelijkheid blijft behouden zijn aansprakelijkheid te verhalen op de verantwoordelijken hoger in de ketting van producent naar consument. Een ander punt dat wordt behandeld is dat producten waarvan dienstverleners zich bedienen niet onder de toepassing van de huidige richtlijn vallen, met andere woorden dat er algemene veiligheidseisen gelden wanneer een product door een consument wordt gebruikt in het bedrijfspand van de dienstverlener, maar niet wanneer hetzelfde product door de dienstverlener zelf wordt gebruikt. Dit verschil in behandeling wordt als problematisch beschouwd en er blijkt een wil te bestaan om ook de dienstverlener op te nemen. De Hoge Raad waarschuwt tegen die assimilatie die niet mag leiden tot een belemmering van de uitoefening van de betrokken activiteiten. De dienstverleners zijn immers gevormde beroepslui die zich bewust zijn van de inhoud van en de speciale voorschriften voor de producten die zij gebruiken. Zonder afbreuk te doen aan het belang ervan, is de Raad van mening dat het niet nodig is veel waarschuwingen te geven aan de dienstverleners opdat hun veiligheid zou gewaarborgd zijn. Voorstel nr. 41 – Geïntegreerde markt voor hypothecair krediet
In afwachting van het concreet voorstel van richtlijn dat de Commissie aankondigt, wenst de Hoge Raad ter gelegenheid van de huidige raadpleging te herinneren aan enkele essentiële principes die niet uit het oog mogen worden verloren bij de uitwerking van een nieuwe reglementering. De Hoge Raad heeft er kennis van genomen dat men aan de consument nog meer bescherming wil bieden. Hoewel hij dit lovenswaardige doel steunt, dringt de Raad erop aan dat het evenwicht tussen de rechten en plichten van de partijen zou behouden blijven. Hij vraagt ook dat aan de ondernemingen geen te zware administratieve lasten zouden worden opgelegd. Wat het aansprakelijkheidsstelsel betreft, dringt de Raad erop aan dat dit correct geproportioneerd zou zijn. Verder meent hij dat dit aansprakelijkheidsstelsel niet mag wegen op de tussenpersonen in krediet en de geldschieters. Het is immers logisch dat de tussenpersonen een informatieplicht hebben maar zij kunnen slechts beperkt aansprakelijk worden gesteld voor het product vermits zij niet aansprakelijk zijn voor elementen waarop zij geen enkele invloed uitoefenen. Teneinde de veiligheid van de consument en een eerlijke concurrentie te waarborgen is het belangrijk dat de kredietbemiddelaars, gezien de adviserende rol die zij spelen, onderworpen zouden worden aan verplichtingen inzake minimale bekwaamheid. De actoren moeten namelijk in staat zijn hun taken uit te voeren met de nodige kennis en het vereiste professionalisme. Bijkomend kan een autoriteit worden opgericht die een officiële goedkeuring kan afleveren die bewijst dat de bemiddelaar aan de vereiste voorwaarden voldoet. Verder onderlijnt de Raad het speciaal karakter van dit soort krediet. Het hypothecair krediet richt zich immers niet tot dezelfde doelgroep als andere soorten krediet. Het gaat hier om grotere bedragen waaraan specifieke waarborgen zijn verbonden. De Hoge Raad vraagt dan 21
ook dat er rekening zou worden gehouden met die specifieke kenmerken bij het opstellen van de nieuwe reglementering. Voorstel nr. 44 – Instrumenten ter versterking van de interne markt
De Europese Commissie kondigt in dit voorstel een aantal instrumenten aan ter versterking van de interne markt. Zo wil ze het in de dienstenrichtlijn neergelegde proces van wederzijdse evaluatie uitbreiden tot andere cruciale internemarktwetgeving. Ze vermeldt echter niet over welke wetgeving het juist gaat. Er moet echter rekening gehouden worden met het feit dat het proces van wederzijdse evaluatie mogelijk niet voor alle soorten wetgeving even bruikbaar is. Vooraleer dat proces op andere wetgeving toe te passen zou er sowieso eerst een grondige evaluatie moeten plaatsvinden van dit proces opdat de toegevoegde waarde ervan kan beoordeeld worden. De recente mededeling van de Commissie met betrekking tot de implementatie van de dienstenrichtlijn21 en het bijhorende werkdocument over het proces van wederzijdse evaluatie22 bespreken dat proces van wederzijdse evaluatie en de resultaten ervan wel maar maken geen evaluatie van het instrument zelf. Als andere instrumenten vermeldt de Commissie ook de “Top 20” en het Internemarktforum. Voor beide instrumenten vraagt de Hoge Raad dat de Commissie er voor zorgt dat de kleine ondernemingen voldoende zouden vertegenwoordigd zijn en dat men niet vergeet dat de standpunten van de kleine ondernemingen over de interne markt vaak erg verschillend zijn van die van de grote ondernemingen.
Voorstel nr. 45 – Uitbreiding IMI
De Hoge Raad verwelkomt het voorstel om het informatiesysteem voor de interne markt (IMI) tot andere wetgevingsterreinen uit te breiden en een echt “face-to-face”-onlinenetwerk van Europese overheidsdiensten tot stand te brengen. Bij voorstel 4 heeft hij reeds opgemerkt dat een verdere uitbouw van de interne dienstenmarkt moet gepaard gaan met een verdere uitbouw van de mogelijkheden van de overheid om controle uit te oefenen op grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten. Uit de statistieken over het gebruik van IMI blijkt echter dat dat gebruik eerder beperkt blijft. Bepaalde lidstaten maker er amper gebruik van. Het is nochtans belangrijk dat alle lidstaten een vergelijkbare inspanning leveren op dit gebied om een verschillende behandeling van de de burgers en ondernemingen van de verschillende lidstaten tegen te gaan. Voorstel nr. 46 – Alternatieve wijzen van geschillenbeslechting
De Hoge Raad zal deelnemen aan de lopende raadpleging over het beroep over alternatieve wijzen van geschillenbeslechting om geschillen te regelen inzake handelstransacties en – praktijken in de Europese Unie. Daarom verwijst hij naar die toekomstige bijdrage en beperkt er zich hier toe om te herinneren aan de grote principes die moeten gerespecteerd worden bij de invoering van buitengerechtelijke procedures bij geschillenbeslechting. 21
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, Op weg naar een betere werking van de eengemaakte dienstenmarkt – voortbouwen op de resultaten van het in de dienstenrichtlijn vastgelegde proces van wederzijdse beoordeling, Brussel, 27.1.2011, COM(2011)20. 22 Commission staff working paper, On the process of mutual evaluation of the service directive. Accompanying document to the Communication of the Commission. Towards a better functioning single market for services, Brussel, 27.1.2011, SEC(2011)102.
22
Die principes23 zijn de volgende: - de onpartijdigheid; - de billijkheid; - de doeltreffendheid – erover waken een oplossing te vinden binnen zo kort mogelijke termijnen gezien de aard van het geschil en waken over evenredige kosten; - de transparantie. Het is belangrijk dat de toegankelijkheid tot die procedures van collectief beroep ook gewaarborgd is voor de kleine ondernemingen. Daarom vraagt de Hoge Raad dat de invoering ervan geen te grote meerkost met zich mee zou brengen voor de ondernemingen. Er wordt immers algemeen van uitgegaan dat zij de consumenten niets mag kosten. Het is dan ook belangrijk om goed na te denken over de financieringswijze van die organen zodat ondernemingen die over weinig middelen beschikken er ook toegang toe zouden hebben. Tegen de overwogen invoering van een procedure tot collectieve schadeafwikkeling verzet de Hoge Raad zich ten volle. Hij meent immers dat er een grote waaier aan andere mechanismen bestaat die men nog kan ontwikkelen om de rechten van de consumenten beter te beschermen. Zoals in het advies dat hij op het Belgische niveau hierover heeft gegeven24, wenst de Hoge Raad ook hier erop te wijzen dat de Europese context totaal verschillend is van deze in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten is er weinig wetgeving die de voorlichting en de bescherming van de consument beoogt en die wetgeving legt weinig gewicht in de schaal tegenover de vele multinationals die die wetgeving gemakkelijk kunnen omzeilen. Het bewijs dat de situatie in Europa helemaal anders is, wordt geleverd door het groot aantal Europese richtlijnen die de bescherming van de consument beogen. Voorts zou de invoering van een dergelijke procedure zeer nadelig zijn voor de KMO. De provisies die de ondernemingen, die worden gedagvaard in collectieve procedures, moeten deponeren zijn proportioneel zeer groot als men kijkt naar de eigen middelen van de KMO. De Hoge Raad vreest ook dat dit soort procedure tot een echte “business” zal uitgroeien en zal leiden tot een maatschappij vol juridische geschillen die het handelsverkeer zullen schaden en de werking van de maatschappij zullen verlammen. Gezien de grote omvang van de te dekken risico’s gaan de verzekeringspremies sterk in prijs stijgen. Die stijging zal voor de KMO moeilijk te dragen zijn en kostprijsverhogend werken voor de consumenten. Verder zal de Raad zeker deelnemen aan de raadpleging die begin februari werd opgestart over de Europese aanpak van de collectieve schadeafwikkeling. Voorstel nr. 47 – Vastberadener beleid voor naleving internemarktregelgeving
In dit voorstel roept de Commissie de lidstaten op hun achterstand bij de omzetting van internemarktrichtlijnen terug te dringen tot 0,5%. Volgens de Hoge Raad is dergelijke doelstelling niet aanvaardbaar. Een correcte omzetting van alle richtlijnen moet de doelstelling blijven.
23
Principes opgenomen in de Aanbeveling van de Commissie van 4 april 2001 met betrekking tot de beginselen voor de buitenrechterlijke organen die bij de consensuele beslechting van consumentengeschillen betrokken zijn. 24 Advies op eigen initiatief over een wetsontwerp betreffende de procedures tot collectieve schadeafwikkeling.
23
Voorstel nr. 48 – Voorafgaande dialoog en raadpleging
Het feit dat de Europese Commissie uitdrukkelijk verklaart dat ze een zo groot mogelijk aantal actoren uit de burgermaatschappij wil raadplegen kan enkel tot vreugde strekken. Er moet toch wel op toegekeken worden dat die raadpleging in de eerste plaats gericht is op de actoren die het meest betrokken zijn bij een bepaalde materie of ontwerp. Verder is het voor een werkelijk efficiënte en transparante raadpleging nodig dat de ondervraagde actoren over voldoende informatie en over redelijke termijnen beschikken om zich nuttig uit te spreken.
BESLUIT De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO verwelkomt het initiatief van de Europese Commissie om de interne markt een nieuwe impuls te geven. Het internemarktbeleid is erg belangrijk voor de KMO. Er bestaan nog te veel belemmeringen op de interne markt en vooral kleine ondernemingen hebben het daar vaak erg moeilijk mee. KMO benutten nog te weinig de opportuniteiten van de interne markt. Het internemarktbeleid moet daar dan ook uitdrukkelijk rekening mee houden. Anderzijds zijn er ook bepaalde thema’s die volgens de Hoge Raad beter door de lidstaten zelf geregeld worden. De Hoge Raad twijfelt eraan of de Single Market Act de noodzakelijke impuls zal geven voor de verdere uitbouw van de interne markt. De Single Market Act besteedt niet voldoende aandacht aan de specifieke stituatie van de KMO. De eigenheid van de KMO moet het uitgangspunt van de tekst vormen. Hij mist ook een duidelijke beleidsstrategie en is op verschillende punten erg vaag. Van de 50 voorstellen heeft de Hoge Raad er 11 als prioritair aangeduid. Bij een aantal van de andere voorstellen heeft hij ook reeds enkele aandachtspunten meegegeven. Waar mogelijk en nodig zal de Hoge Raad bij de verdere uitwerking van die voorstellen advies geven. Het is belangrijk dat de Europese instellingen bij die uitwerking daar ook de mogelijkheid toe voorzien.
_______________
24