HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO
N HANDELSPR. - territoriale bevoegdheid A2
Brussel, 26 mei 2011
MH/AB/AS
ADVIES over EEN WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 6 APRIL 2010 BETREFFENDE MARKTPRAKTIJKEN EN CONSUMENTENBESCHERMING EN OVER DE TWEE AMENDEMENTEN DIE DAAROP WERDEN INGEDIEND (goedgekeurd door het bureau op 10 mei 2011 bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 mei 2011)
Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen – HRZKMO WTC III – Simon Bolivarlaan 30 – 1000 Brussel Tel.: 02 277 90 15 en 16 Fax: 02 277 90 28
[email protected] www.hrzkmo.fgov.be
In zijn brief van 1 april 2011 heeft de heer Joseph George, voorzitter van de Commissie gelast met de problemen betreffende handels- en economisch recht van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, het advies van de Hoge Raad gevraagd over een wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming en over twee amendementen bij dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel strekt tot doel de rechter van de woonplaats van de consument bevoegd te maken om een geschil tussen een consument en een onderneming te regelen via de genoemde wet betreffende de marktpraktijken. Het eerste amendement op dit voorstel beoogt hetzelfde doel doch via een aanpassing van artikel 628 van het Gerechtelijk Wetboek. Het tweede amendement sluit de contracten tussen KMO en consumenten uit van het toepassingsgebied van het eerste amendement. Na raadpleging van de Commissie “handelspraktijken” op 18 april en 6 mei 2011, heeft het bureau van de Hoge Raad op 10 mei 2011 volgend advies uitgebracht dat werd bekrachtigd door de Hoge Raad op 26 mei 2011.
DOELSTELLING VAN HET WETSVOORSTEL EN VAN DE AMENDEMENTEN EROP Het wetsvoorstel vertrekt van de vaststelling dat de grote dienstverlenende ondernemingen in hun overeenkomsten vaak een beding opnemen dat aan die ondernemingen toelaat om, ingeval van onbetaalde facturen, hun klanten te dagvaarden voor de rechtbank waar de maatschappelijke zetel van de onderneming gevestigd is. Die situatie brengt nutteloze kosten mee voor de consument, met name verplaatsingskosten, die de consument ontmoedigen zich te komen verdedigen voor de rechtbank. Om die onevenwichtige situatie op te lossen wil het voorstel de positie van de consument versterken door aan te geven dat in alle gevallen beoogd in de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming alleen de rechtbank van de woonplaats van de consument bevoegd is. Dat is immers de draagwijdte van artikel 2 van het wetsvoorstel dat een nieuw artikel 44/1 integreert in de wet van 6 april 2010. Het eerste amendement stelt voor om artikel 2 van het wetsvoorstel te vervangen door een wijziging van artikel 628 van het Gerechtelijk Wetboek door er een punt 25 aan toe te voegen dat bepaalt dat enkel de rechter van de woonplaats van de consument bevoegd is wanneer het gaat om een vordering die betrekking heeft op een consumentenovereenkomst die wordt geregeld bij de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. Met andere woorden volgens dit amendement wordt de enige rechter die bevoegd is om in eerste aanleg een geschil te behandelen tussen de consument en de onderneming de rechter van de woonplaats van de consument en niet langer zoals nu in de overeenkomsten van de grote semiopenbare dienstenondernemingen deze van de plaats waar de maatschappelijke zetel van de onderneming gevestigd is. Om de situatie evenwichtiger te maken voor de KMO sluit het tweede amendement uit het toepassingsgebied van het eerste amendement de overeenkomsten uit afgesloten tussen consumenten en iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent en die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de criteria van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen overschrijdt. 2
STANDPUNTEN Vermits de adviesvraag in feite drie onderscheiden voorstellen bevat die een verschillende draagwijdte hebben, formuleert de Hoge Raad zijn bemerkingen bij ieder voorstel afzonderlijk. A. Artikel 2 van het wetsvoorstel (Doc. 53 0831/001)dat een artikel 44/1 toevoegt aan de wet van 6 april 2010
Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel kan een territorialiteitsbeding in overeenkomsten een groot voordeel bieden aan bepaalde ondernemingen - de grote ondernemingen van openbaar nut die zo de klachten kunnen centraliseren en aldus de kosten voor de behandeling van klachtendossiers kunnen drukken. De consument van zijn kant zal, omwille van de soms hoge kosten die hij zal moeten betalen voor zijn verdediging, ontmoedigd worden om zijn rechten op te eisen voor de rechtbank. In het arrest Oceano Grupo Editorial van 27 juni 2000 heeft het Hof van Justitie dezelfde redenering gevolgd. Het heeft eerst de belangen afgewogen van de verkoper ten opzichte van de nadelen voor de consument die voortvloeien uit een beding dat de rechtsbevoegdheid exclusief toekent aan de rechtbank van de plaats waar de maatschappelijke zetel van de onderneming gevestigd is. Het Hof stelde vast dat het geschil over redelijk kleine bedragen ging en dat de financiële inspanningen en de inspanningen op het vlak van verplaatsing redelijk zwaar waren voor de consument en het Hof besliste dan ook dat dit de consument ging afremmen om naar de rechtbank te stappen. Het is op basis van die argumenten dat de indieners van het wetsvoorstel in een eerste fase voorgesteld hebben om een nieuw artikel 44/1 in te lassen in de afdeling algemene bepalingen van hoofdstuk 3 van de wet van 6 april 2010 dat voorziet dat het geschil moet geregeld worden voor de rechtbank van de woonplaats van de consument. Het feit dat ieder geschil – zonder enig onderscheid – moet geregeld worden voor de rechtbank van de woonplaats van de consument, is voor de Hoge Raad onevenwichtig zoals hij verder toelicht. B. Eerste amendement (Doc. 53 0831/003) : artikel 2 van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 628 van het Gerechtelijk Wetboek
Het eerste amendement wil een uitzondering toevoegen aan het principe van vrije keuze van rechtbank die gewaarborgd wordt door artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek. De Hoge Raad meent dat dit amendement zijn doel voorbij schiet omwille van verschillende redenen. 1. Volgens dit amendement wordt de enige rechter die in eerste aanleg bevoegd is om een geschil te regelen tussen een consument en een onderneming de rechter van de woonplaats van de consument en dit ongeacht de grootte van de onderneming en de aard van de activiteiten van de onderneming (grote ondernemingen van openbaar nut of kleine dienstverlenende ondernemingen).
3
Het voorgestelde amendement leidt tot een totaal onevenwichtige situatie want het houdt niet enkel geen rekening met de aard en de eigenheid van de kleine ondernemingen maar ook omdat het veel verder gaat dan de eerste doelstelling van het wetsvoorstel om bepaalde praktijken te bestrijden, namelijk het gebruik van een territorialiteitsbeding in hun contracten met consumenten door semi-openbare nutsbedrijven die een specifieke categorie diensten verlenen (water, elektriciteit, aardgas, kabeldistributie, enz.). Men past hier dus een algemene oplossing toe die nadelig is voor de overgrote meerderheid van de ondernemingen om de praktijken te bestrijden van een minderheid van zeer specifieke ondernemingen die meestal hun activiteiten als een monopolie of een oligopolie uitoefenen door dienstverlening aan een breed publiek. 2. Het onevenwicht schuilt ook in het feit dat ingeval van een geschil tussen een onderneming en een consument de eisende partij niet meer over de mogelijkheid zal beschikken om de zaak aanhangig te maken bij de rechtbank van de vestigingsplaats van de onderneming. De ondernemingen zullen verplicht zijn om te opteren voor de rechtbank van de woonplaats van de consument om de geschillen met hun klanten te beslechten. Dat betekent een serieuze meerkost voor de KMO, met name aan verplaatsingskosten en advocatenkosten, om de zaken die aanhangig zijn bij de rechtbanken op te volgen. 3. Uit het bovenvermelde arrest Oceano Grupo mag niet geconcludeerd worden dat het Hof van Justitie van mening is dat er systematisch moet geopteerd worden voor de rechtbank van de woonplaats van de consument als deze zijn rechten wil laten gelden. Dat zou een verkeerde interpretatie van het arrest zijn. In bepaalde gevallen kan de consument er bij een geschil belang bij hebben om te kiezen voor de rechtbank van de vestigingsplaats van de onderneming. Bijvoorbeeld wanneer de consument het product aangekocht heeft op de plaats waar hij werkt en hij die plaats verkiest om de verkoper voor de rechtbank te dagen. 4. In tegenstelling tot bepaalde specifieke overeenkomsten, zoals de consumentenkredieten, zijn de overeenkomsten tussen KMO en consumenten van velerlei aard. Een algemene regeling over de territorialiteit van de bevoegdheid van de rechtbank die zich zou beperken tot de rechtbank van de woonplaats van de consument is vanuit dit oogpunt niet verantwoord. 5. Het is ook onevenwichtig dat een onderneming klanten die ter kwader trouw zijn en die geen enkele reden opgeven om tijdig hun facturen te betalen zou moeten dagvaarden voor de rechtbank van hun woonplaats. Zoals hierboven al gesteld werd zou die verplichting tot bijkomende kosten leiden die door de zelfstandigen en de KMO zouden moeten gedragen worden. Dit gaat ook voor gevolg hebben dat in bepaalde gevallen de procedures voor schuldinvordering zullen vertraagd worden. De Raad herinnert er terzake aan dat hij in zijn advies over de betalingsachterstand bij handelstransacties1 gevraagd had om verbeteringen aan te brengen aan de middelen waarover de zelfstandigen en de KMO beschikken om onbetaalde facturen te innen. Jongstleden heeft de nieuwe richtlijn over de betalingsachterstand trouwens dit standpunt bijgetreden door de Lidstaten aan te moedigen om in hun wetgeving meer doeltreffende procedures in te voeren om de schuldinvordering voor ondernemingen te vergemakkelijken.
1
Advies van 29 juni 2009 over de betalingsachterstand bij handelstransacties.
4
6. De Hoge Raad onderlijnt dat in de Europese Small Business Act de Lidstaten uitgenodigd worden om een wetgeving uit te werken die geen obstakel vormt maar integendeel een steun voor de activiteiten van de KMO en een beperking van de administratieve beslommeringen. In dat perspectief is het duidelijk dat de oplossing die in het amendement wordt voorgesteld onevenwichtig en oneerlijk is, vermits men door bepaalde praktijken te willen bestrijden van de grote semi-openbare dienstverlenende ondernemingen men bijkomende lasten overdraagt op de KMO die niet verantwoordelijk zijn voor bepaalde praktijken van die ondernemingen. 7. Men mag zich dus niet van mikpunt vergissen. Indien men het gebruik wil afremmen van exclusieve territorialiteitsbedingen in overeenkomsten van semi-openbare dienst-verlenende ondernemingen, moet men de problemen veroorzaakt door het gebruik van die bedingen, laten dragen door die ondernemingen en niet door het geheel van de andere ondernemingen dat voor een grote meerderheid bestaat uit KMO. Men moet dus eerst duidelijk de oorsprong van de problemen opsporen en daarvoor de gepaste oplossingen zoeken door zich op de eerste plaats op de betrokken ondernemingen te richten zonder het probleem af te schuiven op het geheel van de ondernemingen. Voor de bovenvermelde redenen is de Hoge Raad tot besluit van mening dat het eerste amendement geen aanvaardbare oplossing biedt om het probleem op te lossen. C. Tweede amendement (Doc. 083/004): artikel 2 van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 628 van het Gerechtelijk Wetboek
Het tweede amendement strekt ertoe om de zelfstandigen en de KMO uit het toepassingsgebied van de wet uit te sluiten die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de criteria van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen overschrijden. Die criteria zijn de volgende: 1) het jaargemiddelde van het personeelsbestand mag de 50 niet overschrijden, 2) geen jaaromzet hebben die, exclusief de BTW, 7.300.000 € overschrijdt en 3) geen balanstotaal hebben dat de 3.650.000 € overschrijdt, tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt. Voor de KMO is het belangrijk dat de rechtbank die het geschil moet beslechten niet systematisch deze van de woonplaats van de consument is. In het verlengde van het eerste amendement herstelt dit tweede amendement het evenwicht in het voordeel van de kleine ondernemingen vermits het de zelfstandigen en de KMO uit het toepassingsgebied van de wet sluit. In het kader van de analyse van de adviesvraag die hem wordt voorgelegd en als men de logica en de filosofie wil volgen waarin dit voorstel werd uitgewerkt, kan de Raad er dus enkel voorstander van zijn. De voorziene uitsluiting is echter ontoereikend. Bepaalde sectoren, zoals de sector van de verkoop van brandstoffen, de sector van de verkoop van nieuwe of tweedehandse voertuigen en de sector van de autoherstellingen, overschrijden de criteria van jaaromzet en balanstotaal voorzien in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen. Het is daarom noodzakelijk de Koning de mogelijkheid te verlenen om andere uitsluitingen van het toepassingsgebied te bepalen.
5
BESLUIT Om bovenvermelde redenen vraagt de Hoge Raad om het tweede amendement toe te voegen aan het initieel wetsvoorstel. Aldus worden de KMO uitgesloten van de bepaling dat steeds de rechter van de woonplaats van de consument bevoegd wordt voor eender welk geschil tussen een consument en een onderneming op grond van de wet betreffende de marktpraktijken.
___________
6