HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO
N HANDELSPRAT - Fitness A04 MH/SL/AS
Brussel, 29 september 2010
ADVIES over
EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE DE FITNESS- EN WELLNESSCONTRACTEN ____________________________________________________ (bekrachtigd door de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO op 29 september 2010)
***
In zijn brief van 11 februari 2010 heeft de heer P. Magnette, Minister van Klimaat en Energie, het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO gevraagd over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de fitness- en wellnesscontracten. Deze raadpleging is vereist op grond van artikel 34 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Na raadpleging van de commissie Handelspraktijken en van de sectorcommissie nr. 11 Personenzorg op 16 maart 2010 bracht de Hoge Raad tijdens zijn vergadering op 29 september 2010 volgend advies uit.
VOORAFGAAND Dit ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de voorlichting en de bescherming van de consument te verbeteren in de sector van de fitness- en wellnesscentra als reactie op de studie “Fitnesscentra: hun commerciële praktijken zijn niet altijd even gezond” die in 2008 werd uitgevoerd door het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties, beter gekend onder de afkorting OIVO. Ten gevolge van die studie hebben de representatieve organisaties van de sector contacten gehad met de overheid teneinde oplossingen aan te dragen voor de problemen die werden vastgesteld. Er werden heel wat initiatieven in die zin genomen in overleg met de FOD Economie. De Hoge Raad verwondert er zich dan ook over dat hem een dergelijk ontwerp van koninklijk besluit voor advies wordt voorgelegd zonder dat aan de sector de tijd wordt gelaten om alles in het werk te stellen om de vastgestelde gebreken te verhelpen. Verder vestigt hij er de aandacht op dat een dergelijke specifieke reglementering de betrokken sector buitensporig stigmatiseert en dus weinig wenselijk is.
ARTIKELGEWIJZE BEMERKINGEN Artikel 1
De Hoge Raad meent dat het toepassingsgebied beter moet gepreciseerd worden. Het zou immers wenselijk zijn om de prestaties inzake fitness en wellness te definiëren zodat men weet welke activiteiten daadwerkelijk beoogd worden. Artikel 2
Dit artikel vermeldt de karakteristieken van het contract. Volgens de Hoge Raad gaan bepaalde verplichtingen van de dienstverleners te ver. Artikel 2, 6°
Er wordt een verzakingsbeding voorzien. Dit is rechtstreeks geïnspireerd op de artikels 79 en 89 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (wet handelspraktijken). De Hoge Raad wenst er evenwel op te wijzen dat dit ontwerp van koninklijk besluit niet kadert in dezelfde context als de bepalingen waarop het zich inspireert om dit verzakingsbeding in te voeren.
2
De bovenvermelde artikels van de wet betreffende de handelspraktijken handelen over verkopen op afstand of afgesloten buiten de onderneming van de verkoper. In die situaties heeft de wetgever gemeend dat de consument moet genieten van een bijkomende bedenkingstermijn omdat men in dat geval niet zelf vrijwillig kiest om een inrichting binnen te stappen om zich tot een bepaalde dienstverlener te richten. De Raad vraagt dan ook dat die bepaling zou worden geschrapt. Artikel 2, 7°
De Hoge Raad meent dat de voorgestelde opzegtermijn veel te kort is. Bovendien zal die termijn veel organisatieproblemen stellen aan de dienstverleners. Een onderneming streeft immers per definitie naar continuïteit in haar werking. Een opzegtermijn van vijftien dagen laat aan de ondernemingen niet toe prognoses te maken en zich te organiseren. De verschillende elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij het beheer van dit soort dienstverlenende ondernemingen zijn ondermeer het klantenbestand, de aanwerving van personeel in functie van het voorgaande punt, de aankoop van materiaal en benodigdheden, de arbeidsverdeling en de organisatie van de werking van de onderneming. Het is dan ook vanzelfsprekend dat, gezien alle elementen waar rekening mee moet worden gehouden, de onderneming haar activiteiten niet op het laatste moment kan plannen. Bovendien gaan in het soort ondernemingen die beoogd worden de kosten voor het inwerken van de consument in dalende lijn. Eerst moeten de consumenten immers een ganse reeks testen afleggen om te weten te komen welk programma voor hen het best geschikt is en worden zij begeleid door een coach alvorens op eigen benen te kunnen staan. De abonnementen lopen vaak over een periode van een jaar om de kosten te kunnen spreiden over een langere periode. Indien men die kosten per prestatie zou moeten aanrekenen, zou dit immers duurder uitvallen in het begin en de consumenten ontmoedigen. Regelmatige sportbeoefening draagt nochtans bij tot een goede gezondheid en komt iedereen ten goede, zowel de consument, de onderneming als de maatschappij. Om tegemoet te komen aan de noden van de onderneming en toch de geest te behouden van die bepaling vraagt de Hoge Raad dat de opzegtermijn minstens zou verlengd worden tot twee maanden. Er wordt voorzien dat de dienstverlener betaald wordt voor de prestaties die tot op het ogenblik van de opzegging werden verricht. Gezien de bovenvermelde modaliteiten van kostenspreiding op lange termijn, zou de onderneming echter, wanneer het contract aan het begin wordt opgezegd, zware verliezen lijden indien men zich beperkt tot het delen van de prijs van een jaarabonnement door de periode waarin de prestatie daadwerkelijk geleverd werd. Indien deze bepaling behouden wordt, zullen de betrokken ondernemingen hun prijszetting moeten herzien wat zeker niet in het voordeel van de consument zal zijn. Een tussenoplossing zou erin kunnen bestaan aan de ondernemingen toe te laten een specifiek betalingsplan te voorzien ingeval van vroegtijdige opzegging van het contract.
3
Artikel 2, 8°
De Hoge Raad gaat akkoord met het principe dat in dit artikel gehanteerd wordt en dat handelt over de onmogelijkheid die te wijten is aan de fysieke toestand van de consument of een geval van overmacht buiten de wil van de consument, maar hij herhaalt dat de opzeggingstermijn te kort is. Wat het geval van de verhuizing betreft, meent de Raad dat de onderneming niet verantwoordelijk is voor het feit dat de consument van woonplaats verandert. Hij onderlijnt terzake dat een verhuizing vaak gepland is en dat de onderneming niet moet te lijden hebben onder een gebrek aan vooruitziendheid van de consumenten. Hij wenst dan ook dat die mogelijkheid tot opzegging wordt geschrapt. De Raad herhaalt zijn bemerking bij artikel 2, 7° over het feit dat de dienstverlener wordt betaald voor de prestaties die tot op het ogenblik van de opzegging werden verricht. Artikel 3
Dit artikel is geïnspireerd op artikel 80, § 3 van de wet betreffende de handelspraktijken. De Hoge Raad wijst er nogmaals op dat het contract waarvan sprake in dit ontwerp van koninklijk besluit totaal verschillend is van het contract dat wordt beoogd in artikel 80 dat handelt over de overeenkomsten op afstand. Bijgevolg verwijst de Raad naar zijn commentaar op dat punt bij artikel 2, 6°. Bovendien wenst de Raad erop te wijzen dat dit verbod niet meer zal bestaan in de wet betreffende bepaalde marktpraktijken die al werd goedgekeurd door het Parlement op 11 februari 2010 en die de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken opheft en vervangt. Hij stelt dan ook voor om artikel 3 van het ontwerp te schrappen. Artikel 4
De Hoge Raad vindt de bedingen die in dit artikel worden verboden overdreven en vraagt die te schrappen. De vraag tot schrapping van 1° is verantwoord omwille van redenen van organisatie en continuïteit van de onderneming waarop al vroeger werd gewezen. Op dat vlak herinnert de Raad eraan dat de vrijheid tot ondernemen een fundamenteel principe is van ons recht. Wat het beding betreft dat in punt 2° wordt beoogd, wordt de gezochte bescherming al verzekerd door artikel 32, 29° en 30° van de wet betreffende de handelspraktijken. Artikel 5
De Hoge Raad gaat akkoord met het principe dat de dienstverlener ervoor moet zorgen dat de contractuele voorwaarden gratis en op eenvoudig verzoek van de consument te verkrijgen zijn. Wat de commerciële website betreft daarentegen, kan hij niet aanvaarden dat men verplichtingen schept die verband houden met een welbepaalde communicatietechniek. Vermits de dienstverleners geen informaticatechnici zijn, hebben zij geen zeggenschap over de informatiebron. Ingeval zich een technisch probleem stelt of er een fout opduikt die de dienstverlener niet kan verhelpen, zal er van worden uitgegaan dat hij niet voldaan heeft aan zijn informatieverplichting, terwijl hij over geen enkel middel beschikte om de situatie recht te zetten.
4
BESLUIT Gezien het merendeel van de voorgestelde bepalingen niet opportuun zijn, zoals werd aangetoond in de bemerkingen per artikel, blijkt dat het ontwerp van koninklijk besluit de bescherming verleent die de consument al had door de wet van 14 juli 19991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument. Met het oog op transparantie en vereenvoudiging meent de Raad dat het niet wenselijk is om een specifieke norm te creëren voor een sector teneinde rechten toe te kennen die elders al verworven zijn. Om de doeltreffendheid van die rechten te waarborgen dringt de Hoge Raad erop aan dat er gewaakt zou worden over de controle op de eerbiediging van de bestaande wettelijke bepalingen en op de daadwerkelijke toepassing van de sancties bij inbreuken. Daarenboven is de Hoge Raad geen voorstander van een proliferatie van sectoriële wetgevingen. De Hoge Raad brengt dan ook een ongunstig advies uit over het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de fitness- en wellnesscontracten.
____________
5