Voorwoord U start, U wilt uw activiteit ontwikkelen of U bent eenvoudigweg geeïnteresseerd in de financiering van ondernemingen? Met dit vademecum beschikt U over het referentiewerk ter zake. Met de publicatie van deze uitgave wil het KeFiK een praktisch antwoord bieden aan hen die vragen hebben bij de technieken en de beschikbare financiële instrumenten om een onderneming op te starten of uit te breiden. Goede informatie is deeerste stap naar success.
Het KeFiK, het Kenniscentrum voor Financiering van KMO Het Kenniscentrum voor Financiering van KMO werd opgericht in november 2005 op initiatief van de federale regering. Hiermee wou men gevolg geven aan een van de aanbevelingen van een werkgroep ’KMO-financiering’, met als doelstelling het uitwerken van denkpistes die moeten leiden tot een gunstiger klimaat voor KMO-financiering. Met de oprichting van het KeFiK wou de regering beschikken over een referentiecentrum dat zich zou buigen over de problematiek rond KMO-financiering; een centrum waar het zich op nationaal niveau zou kunnen om beroepen. In het begin van de jaren 2000 wensten de overheden de volumes aan kredietverlening aan KMO’s van nabij te volgen om eventuele situaties van kredietcrisis of ’credit crunch’ te voorkomen, zoals zich eind jaren ‘90 heeft voorgedaan. Dat was een van de opdrachten die aan het KeFiK werden toevertrouwd. Het werd bovendien ook gevraagd om alle informatie met betrekking tot KMO-financiering te centraliseren, om een netwerk- en uitwisselingsplatform te worden voor de actoren in KMO-financiering, en om zijn kennis te exploiteren en ter beschikking te stellen van de overheid, de ondernemers en hun vertegenwoordigers, de academische wereld, de pers en het grote publiek. Eind 2008, in het kader van het federale relanceplan en het plan voor de KMO, die in het leven werden geroepen om het hoofd te bieden aan de financiële crisis, werden nieuwe opdrachten toevertrouwd aan het Centrum. Het nam de rol van kredietbemiddelaar voor ondernemingen op zich, en in september 2009 ook die van bemiddelaar voor kredietverzekering. Begin 2009 had het KeFiK de vooropgestelde doelstellingen bereikt die bij zijn oprichting waren vastgelegd en was het voortaan nationaal gepositioneerd als referentie- en kenniscentrum. Daarom beslisten de toezichthoudende overheden om het een grotere autonomie toe te kennen ten opzichte van het Participatiefonds, een financiële parastatale instelling die het tot dusver in zijn ontwikkeling begeleid had. Het KeFiK kreeg een eigen rechtspersoonlijkheid in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. Het blijft echter de technische en financiële steun van het Participatiefonds genieten. Het KeFiK verenigt in zijn wetenschappelijk sturingscomité alle actoren die bij zijn centrale problematiek betrokken zijn. Het wetenschappelijk sturingscomité van het KeFiK is een statutair orgaan met als hoofddoel het adviseren van het centrum over de koers van zijn werkzaamheden. Het is eveneens een uitwisselings- en coördinatieplatform tussen de
representatieve ondernemersorganisaties, de Nationale Bank, de banken en hun federatie, de federale (semi)overheidsinstellingen en de deelstaatentiteiten die tot doel hebben de financiering van de economie, de cijferexperts of academische en financiële deskundigen te steunen. Als promotor van dit referentiewerk vervult het KeFiK ten volle zijn rol: centraliseren en verspreiden van essentiële informatie naar zijn doelpublieken over een hoofdthema.
Een vademecum voor de succesvolle financiering van een project Het doel van het vademecum over KMO-financiering is eenvoudig. Het wil de lezer alle aspecten van deze problematiek leren kennen, hem alles te weten laten komen over de financiering van ondernemingen en, ten slotte, een antwoord bieden op deze essentiële vraag: hoe de financiering van een onderneming doen slagen? Want zij die denken dat het volstaat om een beetje tijd met een bankier door te brengen, een interessant idee uit de doeken te doen en daarna buiten te stappen met het nodige geld voor de verwezenlijking van hun project, hebben het mis. De realiteit is complexer, rijker en heel wat interessanter. Zij opent over het algemeen reële perspectieven voor de onderneming en de optimalisering van haar financiële structuur staat vaak synoniem voor substantiële besparingen. Er bestaan een aantal werken waarin de auteurs zich, vaak met succes trouwens, buigen over specifieke aspecten van KMO-financiering. Maar wanneer men op zoek gaat naar een werk dat alles verzamelt wat men over de financiering van ondernemingen moet weten, wanneer men wenst te beschikken over een praktische en uitvoerige gids die de onderwerpen concreet, gestructureerd en aan de hand van voorbeelden behandelt, blijft men meestal op zijn honger zitten. Wanneer het gaat om het verenigen van het technische aspect en toegankelijkheid voor een publiek van niet-specialisten, dan heeft de lezer geen enkel afdoend antwoord. De meest vooruitstrevenden onder ons, of de meest conservatieven, herinneren zich wellicht de "Handleiding voor kredieten", voor de laatste maal heruitgegeven medio jaren ‘80 en destijds een uitstekend initiatief van een grote Belgische bank die momenteel gedeeltelijk wordt overgenomen door een andere bank. Zelfs indien men deze "Handleiding voor kredieten" zou beschouwen als vermaarde voorganger van het KeFiK-vademecum, kan men niet anders dan vaststellen dat behalve enkele gelijkenissen, het vademecum veel meer is dan enkel maar een actualisering van een werk dat thans is achterhaald. Wat de inhoud betreft, behandelt het vademecum over KMO-financiering uiteraard alle bestaande krediettechnieken, van de meest bekende zoals het kaskrediet of het investeringskrediet tot de minder gebruikelijke zoals bijvoorbeeld het documentair krediet. Maar bovendien biedt het vademecum voor KMO-financiering een duidelijk en nauwkeurig antwoord op tal van vragen zoals o.m. de financiering van eigen middelen, de waarborgen, de overheidsmaatregelen. ● Hoe zien de financiële staten van een onderneming eruit? ● Hoe kan men de globale financieringsbehoeften berekenen? ● Wat zijn de mogelijke financieringswijzen? ● Wat is de beste verdeling tussen eigen en vreemd vermogen en wat is de impact daarvan op het hefboomeffect?
6
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
● ● ● ● ● ● ● ● ●
Wat zijn de verschillende vormen van mogelijke financiering? Wat is risicokapitaal? Wat zijn de verschillende vormen van garanties? Op welke subsidies kan men aanspraak maken? Wat is de fiscale impact van de financieringstechnieken? Wat zijn de kosten van de financiering? Hoe kan men de financiële diagnose van een onderneming opmaken? Wat zijn de toekenningsvoorwaarden voor een financiering? Wat zijn het Bazel 2-akkoord en de rating?
Voorwoord
Naar de vorm biedt het vademecum over KMO-financiering concrete en praktische antwoorden aan de bedrijfsleider die zijn financieel beheer wil optimaliseren, aan de kandidaatondernemer die op zoek is naar een gids om hem te begeleiden in een wereld die hij ontdekt, aan de ondernemingsadviseur die bepaalde concepten wenst op te frissen of op zoek is naar inspiratie om de financiële structuur te verbeteren van het project dat hij begeleidt, aan de student die zich vertrouwd wil maken met deze boeiende discipline en alle aspecten ervan wenst te begrijpen. Uitgaande van concepten en praktische gegevens, komen de auteurs tot concrete voorbeelden die de tekst begrijpelijker maken en in de realiteit van de onderneming verankeren. Het werk is opgebouwd uit autonome fiches om een thematische benadering naar wens van de lezer mogelijk te maken. In de delen die gewijd zijn aan de verschillende vormen van financiering, verduidelijken de auteurs systematisch het doel, omschrijven ze de begrippen, preciseren ze het doelpubliek, de bedragen en de duur, ... Ze behandelen de specifieke aspecten en sluiten af met voorbeelden, met enkele nuttige raadgevingen en openen deuren zodat de lezer die dit wenst zijn kennis kan verdiepen. Om de benadering te optimaliseren en zoveel mogelijk toegevoegde waarde te creëren, heeft het KeFiK ervoor gekozen om de redactie van dit werk toe te vertrouwen aan een multidisciplinair team, bestaande uit financieringsdeskundigen die elk van hen gespecialiseerd zijn in specifieke financieringsgebieden en -technieken.
Besluit Met het vademecum over KMO-financiering vult het KeFiK een al te lang bestaande leemte op het vlak van handelerdingen over financiering. Het referentiewerk neemt alle begrippen en alle concepten door, behandelt alle onderwerpen, van de meest eenvoudige tot de meest technische, tot de minst bekende en de minst gebruikelijke. Praktisch en concreet verschaft het vademecum over KMO-financiering de lezer alles wat hij moet weten om een onderneming succesvol te financieren. Het geeft de weg aan voor een efficiënte diversifiëring van de financieringsbronnen. Het stelt instrumenten voor die zo goed mogelijk aan de behoeften van de onderneming beantwoorden en die de kosten tot een minimum beperken. Het zet duidelijk uiteen waarop men moet letten om de kans op het verkrijgen van een financiering zo groot mogelijk te maken en wat men moet doen om de financiële aspecten van een project efficiënt voor te stellen.
LARCIER
Voorwoord
7
Het licht een tipje van de sluier op over de bankwereld die soms, al dan niet terecht, als zeer ondoorzichtig aanzien wordt, door het standpunt in te nemen van de persoon die beslist over de toekenning van de gewenste financiering, en door uit te leggen waarvoor de analist gevoelig is wanneer hij een financieringsaanvraag bestudeert en wat uiteindelijk aan zijn beslissing ten grondslag ligt. Duidelijk en compleet... het vademecum over KMO-financiering is beslist het onmisbare referentiewerk voor iedereen die zich rechtstreeks of onrechtstreeks voor KMO-financiering interesseert. Het is de praktische gids waarmee men alles te weten kan komen en die ook de kans op het verkrijgen van de verhoopte financiering zo groot mogelijk maakt. Het opmerkelijke werk van deze auteurs beantwoordt volledig aan de vooropgestelde doelstellingen; het KeFiK is dan ook bijzonder verheugd dat het aan de basis stond van dit project en bijgedragen heeft tot de verwezenlijking ervan. Ik wens u een goede reis in de fascinerende wereld van de ondernemingen en hun financiering. Frédéric LERNOUX Gedelegeerd bestuurder van het KeFiK vzw
8
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
De auteurs Serge Peffer (directeur van het redactieteam) Handelsingenieur Solvay (ULB) Licentiaat handels- en financiële wetenschappen (ULB), geaggregeerde hoger secundair onderwijs (ULB) Accountant en belastingconsulent (IAB), makelaar (IPI), door Guberna erkend bestuurder, gediplomeerde van het Institut de journalisme (LLN) Bedrijfsbeheerder en beheerder van beheersfondsen van openbare instellingen Vicevoorzitter UCM Brussel bestuurden van FNUCM UCM Brussels en van de Sociale verzekeringskas Voorzitter van het Institut Supérieur de Commerce St Louis Gedelegeerd bestuurder van Groupe P (overname en fusie - onafhankelijk bestuurder) Docent aan de ULB, aan de Ichec Brussels Management School en aan de Haute Ecole Francisco Ferrer Serge Peffer heeft een ruime visie op de zakenwereld. Hij was werkzaam in de banksector (Crédit Général, Eurocard International...) en in de sector van het risicokapitaal (adviseur bij het SNI en directeur van de G.I.M.B., voorzitter van de KMO-groep…). In dat kader had hij een toenadering tot de wereld van de KMO door verschillende KMO’s te besturen in de hoedanigheid van directeur-generaal of bestuurder. Hij oefende verschillende mandaten uit op het vlak van herstructurering van bedrijven in moeilijkheden en van overnames en fusies van ondernemingen. Hij heeft eveneens een ruime ervaring in de publieke sector (kabinetsvoorzitter, topmanager in het kader van de Copernicushervorming, lid van beheersfondsen, directeur-generral van het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid, lid van het Directiecomité van de FOD Personeel en Organisatie, lid van het overlegcomité van Selor). Bovendien heeft hij ervaring in de academische wereld (voorzitter van het Institut Supérieur de Commerce St Louis, docent aan de ULB en de Ichec en aan de Haute Ecole Francisco Ferrer) en in de magistratuur (rechter in handelszaken). Hij oefent eveneens verschillende mandaten uit in beroepsorganisaties (UCM...), bij de Brusselse Kamer van de Middenstand of in economische raden. Hij heeft eveneens een studie uitgevoerd over de rentabiliteit van publieke en privéholdings in België en is de auteur van twee werken over risicokapitaal en bedrijfsovernames.
Edouard Abbeloos Burgerlijk ingenieur - Université Libre de Bruxelles Oprichter-vennoot van het ondernemingsadvies- en venture-coachingbureau Value For Growth In de loop van zijn loopbaan, die meer dan 20 jaar ervaring vertegenwoordigt, heeft Edouard Abbeloos de meest diverse functies vervuld binnen de ondernemingswereld. Zo heeft hij deelgenomen aan de oprichting van talrijke spin-offs van de academische wereld.
In de verschillende stadia van de levenscyclus van de ondernemingen is hij tussengekomen bij strategische herpositioneringen. Verder heeft hij bedrijven geholpen om uit crisissituaties te komen. Hij is ook tussengekomen in het kader van fondsenwerving voor innoverende bedrijven. Zijn functies blijven niet beperkt tot het diagnostische luik. Over het algemeen komt hij rechtstreeks tussen in de ondernemingen om de leden van de raad van bestuur te adviseren bij hun beslissingen en de bestuurders actief bij te staan bij hun dagelijks werk.
Christine Collet Hoogleraar economische en sociale wetenschappen, FUNDP Namen Assistent-hoogleraar aan de Haute Ecole de Namur (HENAM), departement IESN, economische afdeling Lid van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen Na een beroepservaring in het domein van de accountantscontrole en in de banksector, als filiaaldirecteur, doceert Christine Collet boekhoudkundige en financiële cursussen aan de Haute Ecole de Namur. Ze is lid van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen en geeft opleidingen in de banksector.
Chris Dauw Economische wetenschappen Universiteit Gent, College of Europe, INSEAD Federaal kredietbemiddelaar Lector Universiteit Namen Handelsrechter De rode draad door zijn carrière is financiën. Voormalig assistent aan de Universiteit Gent en aan de Vrije Universiteit Brussel, adviseur CBFA, financieel analist BBL, directeur Beroepskrediet, directeur Participatiefonds.
Delphine Roloux Licentiaat handels- en consulaire wetenschappen, HEC Liège Houder van het Europese diploma in financiële analyse (ABAF) Boekhouder-fiscalist (IPCF) Vennoot bij het kantoor Synergia SPRL (boekhouding-fiscaliteit-consulting) Delphine Roloux beschikt over een tiental jaren ervaring op de kredietafdeling in een bank (senior analist en daarna verantwoordelijke), een tiental jaren ervaring als boekhouder-fiscalist. Gedurende deze periode heeft ze meer dan vijf jaar als lesgever binnen Febelfin en diverse banken (kredieten, garanties, financiële analyse, bedrijfsplannen).
10
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Inhoudsopgave Inleiding.....................................................................................................................................
13
DEEL 1 Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
..................... 17
1.
Presentatie van de financiële staten ...................................................................
19
2.
Berekening van de globale financieringsbehoeften ....................................
37
3.
Mogelijke financieringswijzen ...............................................................................
47
4.
Verdeling tussen eigen en vreemd vermogen en hefboomeffect.........
53
5.
Berekening van de kosten van de financiering ..............................................
59
6.
Financiële diagnose .....................................................................................................
65
DEEL 2 Eigen vermogen ...................................................... 79 7.
Eigen vermogen ............................................................................................................
8.
Quasi-eigen vermogen .............................................................................................
125
9.
Risicokapitaal ................................................................................................................
133
81
DEEL 3 Vreemd vermogen ................................................. 175 10. Langlopende financiering .......................................................................................
177
11. Kortlopende financiering ........................................................................................
259
12. Waarborgen ..................................................................................................................
285
13. Toekenningsvoorwaarden van de financiering ...........................................
335
14. Bazel 2-akkoord en rating ......................................................................................
343
DEEL 4 Enkele bijzondere technieken .................................... 349 15. Op vennootschapsniveau .......................................................................................
351
16. Op het niveau van de natuurlijke personen ..................................................
375
17. Op vastgoedniveau....................................................................................................
381
DEEL 5 Financieringsverwante elementen ............................... 397 18. Investeringspremies en -subsidies ......................................................................
399
19. Fiscale aspecten van de financieringstechnieken ........................................
415
20. Verzekeringen in het kader van de financieringstechnieken ...........................................................................
427
Bibliografie ............................................................................................................................
435
Bijlagen ....................................................................................................................................
439
Inlegblad .................................................................................................................................
453
Inhoud
12
..................................................................................................................................... 457
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Inleiding De problematiek van de financiering van een onderneming is een van de grootste moeilijkheden voor een bedrijfsleider, zowel bij de start van de onderneming als in het ontwikkelingsstadium en nog meer in een crisisperiode. Het financieringsbeleid behoort immers tot de drie grootste beslissingen op het gebied van financieel beleid en beheer. Het financieel beleid en beheer van de onderneming bestaat erin op een evenwichtige manier de juiste beslissingen te nemen op het gebied van (i) investering, (ii) financiering en (iii) winstuitkering. Deze drie grote beslissingsterreinen zijn uiteraard nauw met elkaar verbonden. De beslissing tot winstuitkering zal afhankelijk zijn van een verstandige keuze van winstgevende investeringen, die op adequate wijze gefinancierd zijn tegen de interessantste prijs. Tussen de onderneming en haar bankiers of haar risico-investeerders zijn overigens niet veel deskundigen die de ondernemingsleider op een objectieve wijze kunnen adviseren. In de literatuur bestaan eveneens maar zeer weinig werken die de ondernemingsleider een aantal elementen van reflectie bieden voor een professionelere aanpak. Dat is de reden waarom het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFiK) dit werk wou publiceren, opdat het als gids kon dienen voor elke onderneming of elke zelfstandige die met kennis van zaken wenst toe te treden tot de kapitaalmarkt. Deze gids blijkt dus een instrument te zijn dat beoogt compleet te zijn op het gebied van KMO-financiering. De voorgestelde aanpak wordt uitgewerkt in verschillende delen op basis van de klassieke vragen die men zich moet stellen wanneer men op zoek is naar financiering. De gevolgde logica is gebaseerd op de passiefzijde van de balans. Op de passiefzijde van een balans staat alle financiering die de onderneming zowel op het niveau van het eigen vermogen als op het niveau van de schulden op lange, middellange en korte termijn gebrukt. De passiefzijde van de balans zal eveneens de leidraad van ons werk zijn, omdat daarop alle middelen van de onderneming staan (terwijl op de actiefzijde de bestedingen staan die dankzij de middelen van de onderneming worden gedaan). In het eerste deel zullen we beginnen met een reflectie over de berekening van de financieringsbehoeften en de te respecteren evenwichten op het niveau van het bedrijfskapitaal, van de behoefte aan bedrijfskapitaal en van de kasmiddelen. Het is logisch om zijn eigen behoeften voor de komende jaren te bepalen, rekening houdend met zowel de behoeften aan investeringen als met de noodzakelijke behoeften aan bedrijfskapitaal, alvorens op zoek te gaan naar kapitaal. Wij zullen in dit deel eveneens de kenmerkende ratio’s behandelen waarop de risicokapitaalmaatschappijen en de banken zich baseren om de solvabiliteit, de rentabiliteit, de liquiditeit en de toegevoegde waarde van de onderneming te beoordelen. Nog altijd in dit eerste deel zullen we de kosten van de financiering bekijken om de kosten van het geheel van het vermogen dat ter beschikking van de onderneming staat in aanmerking te nemen, en dat met het doel deze kosten tot een minimum te beperken. Ten slotte zullen we bestuderen wat de beste verhouding tussen eigen en vreemd vermogen is om het hefboomeffect zo goed mogelijk te benutten. Een effect dat het, onder bepaalde voorwaarden uiteraard, mogelijk zal
maken om de rentabiliteit van het eigen vermogen te vergroten wanneer de onderneming schulden maakt. Zodra deze fase afgerond is en de bedrijfsleider een nauwkeurig beeld heeft van zijn financieringsbehoeften zullen we de lezer meevoeren naar het tweede deel om alle financieringstechnieken op het gebied van eigen vermogen te bekijken. Een belangrijk aspect, want zonder eigen vermogen en dus zonder basiskapitaal kan de onderneming noch opgericht noch uitgebreid worden. Sommige technieken zullen vers geld aanbrengen, andere zullen louter boekhoudkundige ingrepen zijn die niettemin het eigen vermogen zullen versterken. Voor elke soort financiering zullen we telkens het doel, de definitie, de bedragen, de duur, de kosten enz. bekijken en elke presentatie afsluiten met een zo concreet mogelijk voorbeeld. Nog steeds in dit tweede deel zullen we een meer uitvoerige analyse van de problematiek van het risicokapitaal bieden, een domein dat sinds een vijftiental jaren in volle ontwikkeling is in Europa. Het zal interessant zijn voor de lezer om de verschillende behoeften van de onderneming aan risicokapitaal naargelang van de ontwikkelingsfasen te onderscheiden, maar ook om rekening te houden met specifieke technieken op dit gebied en zo de verschillende risicokapitaalmaatschappijen te ontdekken die, in voorkomend geval, in uw bedrijf kunnen tussenkomen. Het derde deel zal hoofdzakelijk handelen over vreemd vermogen. Het zal alle mogelijkheden overlopen op het gebied van kredieten op lange, middellange en korte termijn om de onderneming te financieren. Diverse modaliteiten zullen overlopen worden (doel, definitie, kosten, terugbetaling, duur…). We zullen in dit deel eveneens alle mogelijke garanties bespreken die de onderneming aan de bankiers kan voorstellen als zij daarom vragen. Om dit voor de ondernemer gemakkelijker te maken, zullen we eveneens beschrijven hoe de kredietcommissie van een bank over het algemeen de dossiers bestudeert. We zullen dit deel afsluiten met de impact van het Bazel 2-akkoord op de kredietverlening. Vervolgens zullen we in het vierde deel enkele financieringstechnieken aansnijden die specifiek zijn voor bedrijven, natuurlijke personen en onroerende constructies. Ten slotte, in het vijfde deel, zullen we de bijhorende elementen van financiering voorstellen. Tijdens een financiering zijn er immers vaak bijkomende elementen die een rol kunnen spelen op het niveau van verzekeringen, fiscale aspecten en staatssteun, niet te verwaarlozen elementen. In de bijlage zijn een aantal documenten opgenomen die nuttig kunnen zijn om informatie over bepaalde financieringsinstellingen of -organen terug te vinden.
Belangrijke opmerkingen De verschillende voorbeelden in dit werk zijn gebaseerd op een fictief bedrijf, KMO genaamd. In de bijlage zijn de financiële staten van twee opeenvolgende jaren opgenomen. We zullen van de veronderstelling uitgaan dat dit bedrijf 100% BTW-plichtig is. We zullen ook aannemen dat het belastingjaar het kalenderjaar is (het boekjaar werd dus afgesloten op 31 december). U zult in dit werk bepaalde informatie vinden die op 30 juni 2009 werd verzameld. Waarschijnlijk zullen sommige gegevens moeten worden bijgewerkt tussen de datum waarop deze informatie werd verzameld en de publicatiedatum of de datum waarop u dit leest. Wij denken bijvoorbeeld aan bepaalde nieuwe producten die ontwikkeld zouden zijn of bepaalde oude producten die niet langer actueel zouden zijn.
14
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Wij hebben er bewust voor gekozen om in onze gegevens variabelen op te nemen die in de loop van de tijd kunnen veranderen (zoals de rentevoet). Zo heeft de lezer enerzijds nauwkeurige informatie over de rentevoet voor elk soort financiering en anderzijds kan hij een vergelijking maken tussen de verschillende producten op het tijdstip t, in dit geval 30 juni 2009. Om het ongemak over variabele gegevens te beschikken te ondervangen, hebben we telkens de referentie van de website in kwestie opgegeven. Zo kan de lezer de bijgewerkte informatie raadplegen, voor zover deze gegevens gepubliceerd zijn. Wij hebben getracht om zo compleet mogelijk te zijn wat de producten op de markt en de namen van de instellingen op het gebied van financiering betreft. Waarschijnlijk zijn bepaalde gegevens ons ontgaan. Wij verzoeken zowel de lezer als de instelling in kwestie om ons dat niet kwalijk te nemen en wensen van harte dat u ons hiervan op de hoogte brengt door het zo snel mogelijk aan het KeFiK te melden met het oog op een eventuele bijgewerkte uitgave. Bij sommige soorten financiering zijn er wettelijke, fiscale, juridische, notariële en actuariële implicaties. Wij raden de lezer ten stelligste aan zich altijd te laten bijstaan door deskundigen met ervaring in al deze werkgebieden. Het zou kunnen voorkomen dat u beslissingen neemt zonder vooraf duidelijk geïnformeerd te zijn over het feit dat er exorbitante kosten aan verbonden zijn of strafrechtelijke gevolgen als ze in overtreding zijn met het vennootschapsrecht. Het KeFiK evenals de auteurs wijzen elke aansprakelijkheid in dit opzicht af. Wij raden de lezer eveneens aan om altijd contact op te nemen met de betrokken instelling om na te gaan of de gegevens in het vademecum nog actueel zijn. Ondanks deze opmerkingen wensen we u veel leesplezier toe en een verijke ervaring. Serge PEFFER Directeur van het redactieteam
[email protected]
LARCIER
Inleiding
15
Inleiding
DEEL 1
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
Hoofdstuk 1. Presentatie van de financiële staten
19
Hoofdstuk 2. Berekening van de globale financier ingsbehoeften
37
Hoofdstuk 3. Mogelijke financieringswijzen
47
Hoofdstuk 4. Verdeling tussen eigen en vreemd vermogen en hefboomeffect
53
Hoofdstuk 5. Berekening van de kosten van de financiering
59
Hoofdstuk 6. Financiële diagnose
65
Hoofdstuk 1
Presentatie van de financiële staten
1. Balans 2. Resultatenrekening 3. Bedrijfskapitaal, behoefte aan bedrijfskapitaal, kasmiddelen 4. Financieringstabel
20 22 24 29
De financiële staten bestaan uit de balans, de resultatenrekening, de bestedingstabel en de bijlagen. Ze maken het, voor een specifieke datum, mogelijk om ● ● ● ●
de situatie van de bezittingen (activa) en de middelen (passiva) van de onderneming te presenteren; het resultaat van het boekjaar te bepalen en de herkomst van dat resultaat; de besteding van dit resultaat te kennen; de evolutie van de onderneming te bepalen door twee opeenvolgende balansen en resultatenrekeningen met elkaar te vergelijken.
1.1
Balans
De balans is de situatie van de bezittingen en de middelen van een onderneming op een bepaald moment (datum van de opmaak van de balans). De situatie kan vergeleken worden met die van een privépersoon die een huis, een auto, juwelen, geld op zijn bankrekening, enz. bezit (bezittingen). Deze bezittingen kunnen gefinancierd worden met eigen geld (eigen spaargeld) of leningen (schulden). Op het niveau van een bedrijf wordt er gesproken van de activa en de passiva. Dit wordt als volgt weergegeven: BALANS op 31/12/N
ACTIVA WERKMIDDELEN BEZITTINGEN
1.1.1
PASSIVA FINANCIERINGSMIDDELEN SCHULDEN
Het passief
Het passief vertegenwoordigt de middelen waarmee de onderneming haar activiteiten financiert; de financieringsmiddelen. Het is samengesteld uit interne en externe financieringsmiddelen. De interne financieringsmiddelen van de onderneming (eigen vermogen) zijn afkomstig van de eigenaars (aandeelhouders of vennoten genoemd) en van haar winst. Enerzijds brengen aandeelhouders vermogen aan in de onderneming (kapitaal). Anderzijds gaat de onderneming dankzij haar werking haar interne financieringsmiddelen vergroten (overgebrachte winst, reserves). De externe financieringsmiddelen van de onderneming (schulden aan derden) bestaan uit leningen bij banken (kredietinstellingen) of leveranciers die uitstel van betaling toestaan, enz. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de schulden (bedragen die de onderneming verschuldigd is aan derden) op meer dan één jaar en de schulden op ten hoogste één jaar. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de schulden aan aandeelhouders (eigen vermogen) en de schulden aan derden (leningen op middellange en lange termijn en op korte termijn)
20
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
1.1.2
Het actief
Het actief vertegenwoordigt de werkmiddelen, de bestedingen van de onderneming. Het actief vertegenwoordigt de manier waarop de onderneming haar financieringsmiddelen heeft aangewend. Het stemt dus overeen met hetgeen de onderneming bezit, met de aanwending van de middelen. Het is samengesteld uit activa die elk gekenmerkt worden door hun specifieke levensduur in de onderneming. De werkmiddelen op lange termijn zijn bijvoorbeeld een gebouw, machines, materieel, rollend materieel (auto’s, vrachtwagens, enz.), kantooruitrusting, enz. Het gaat dus om de INFRASTRUCTUUR die noodzakelijk is voor de werking van de onderneming. Deze goederen zijn niet gekocht met het doel ze door te verkopen maar blijven ter beschikking van het bedrijf gedurende een periode van (gewoonlijk) meer dan één jaar. Dit zijn de vaste activa. De werkmiddelen op korte termijn zijn bijvoorbeeld de vorderingen (bedragen die derden verschuldigd zijn aan de onderneming), de voorraden en de beschikbare geldmiddelen (kas, bank). Dit zijn de vlottende activa.
Hoofdstuk 1
Balans van de NV KMO op 31/12/N ACTIVA VASTE ACTIVA Oprichtingskosten Immateriële vaste activa Materiële vaste activa
Financiële vaste activa
20/28 20 21 22/27
120.000
120.000
28
PASSIVA EIGEN VERMOGEN Kapitaal Uitgiftepremies Herwaarderingsmeerwaarden Reserves Overgedragen winst (verlies) Subsidies
10/15 10 11 12 13 14 15
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN
LARCIER
VLOTTENDE ACTIVA Vorderingen op meer dan één jaar Voorraden en bestellingen in uitvoering Voorraden
29/58 29
100.000
3
30.000
30/36
30.000
Bestellingen in uitvoering Vorderingen op ten hoogste één jaar Handelsvorderingen Overige vorderingen
37 40/41
50.000
Geldbeleggingen Liquide middelen Overlopende rekeningen TOTAAL DER ACTIVA
50/53 54/58 490/1
40 41
50.000
120.000 80.000
40.000
16
SCHULDEN Schulden op meer dan één jaar Schulden op ten hoogste één jaar Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen Financiële schulden Handelsschulden
17/49 17
100.000 20.000
42/48
80.000
Vooruitbetalingen Schulden met betrekking tot belastingen Overige schulden
46 45
42 43 44
10.000 70.000
47/48
20.000 220.000
Presentatie van de financiële staten
Overlopende rekeningen TOTAAL DER PASSIVA
492/3 220.000
21
Het actief verminderd met de schulden en de provisies vertegenwoordigt de netto waarde van het eigen vermogen. Het eigen vermogen vertegenwoordigt het patrimoniaal vermogen van de onderneming. Dit is de waarde in handen van de aandeelhouders. De cijfers vóór de bedragen zijn nationaal opgelegd en afkomstig van het Minimum Algemeen Rekeningenstelstel (MAR). Dit is een boekhoudkundige referentie. Opmerking: geen uitkeringen van dividenden, het resultaat wordt volledig in de reserves opgenomen.
1.2
Resultatenrekening
Het actief en het passief van de balans tonen de situatie van een bedrijf op een bepaald moment. De resultatenrekening helpt te begrijpen hoe een bedrijf in een bepaalde periode (gewoonlijk een jaar) geëvolueerd is. Als we de vergelijking met een natuurlijke persoon hernemen, zou zijn jaarresultaat het geheel van zijn inkomsten (loon, financiële opbrengsten, enz.) verminderd met zijn kosten (huur, verwarming, eten, hobby’s, rente op zijn lening, enz.) zijn. Het bedrijf zal winst maken in een boekjaar als zijn resultaat positief is, d.w.z. als de gerealiseerde omzet hoger is dan de kosten. Daarentegen zal het bedrijf verlies maken als zijn resultaat negatief is, dat wil zeggen als de omzet lager is dan de kosten. Onderaan de resultatenrekening staat het resultaat van het boekjaar, d.w.z. het verschil tussen de opbrengsten (tegenwaarde in geld van de verkochte goederen of diensten) en de kosten (consumpties om de goederen of diensten te produceren en te verkopen). De onderneming voert haar activiteit uit, verwezenlijkt haar maatschappelijke doelstelling. Daartoe gaat ze goederen of diensten moeten ‘produceren’ of verwezenlijken die ze gaat verkopen of verrichten. Ze gaat INKOMSTEN genereren. De productie noodzaakt de aankoop van goederen en diensten en kosten van diverse aard (reclame, verzekeringen, bezoldigingen, enz.). Ze gaat KOSTEN genereren. De kosten zijn de uitgaven die de onderneming doet om te produceren, d.w.z. hetgeen de rijkdom van de onderneming vermindert. Voorbeelden ● ● ● ● ● ● ● ● ●
aankoop van goederen, van grondstoffen; kosten voor elektriciteit, gas en water; communicatiekosten (telefoon, gsm, internet, enz.); reclame- en promotiekosten, receptiekosten, kosten voor studiedagen; opleidingskosten; diverse honoraria (boekhouders, revisoren, advocaten, enz.); diverse belastingen; rente op leningen; vennootschapsbelasting.
De opbrengsten zijn hetgeen de onderneming aan inkomsten verkrijgt, d.w.z. hetgeen bijdraagt tot het vermeerderen van de rijkdom van de onderneming.
22
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Voorbeelden ●
omzet;
●
beleggingsinteresten;
●
subsidies, enz.
De resultatenrekening ziet er als volgt uit: RESULTATENREKENING VAN DE NV KMO 70/74
Verkopen en prestaties (= Bedrijfsopbrengsten)
400.000
70
Omzet
400.000
71
Wijziging in de voorraad goederen in bewerking
72
Geproduceerde vaste activa
74
Andere bedrijfsopbrengsten
60/64
Kosten van verkopen en prestaties (= Bedrijfskosten)
340.000
600/8
Inkopen
165.000
609
Wijziging in de voorraad
61
Diensten en diverse goederen
62
Bezoldigingen
630
Afschrijvingen en waardeverminderingen
631/4
Waardeverminderingen op voorraden en handelsvorderingen
635/7
Voorzieningen
640/8
Andere bedrijfskosten
20.000
9901
Bedrijfsresultaat (= 70/74 – 60/64)
60.000
75
Financiële opbrengsten
65
Financiële kosten
41.000
9902
Resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefening, vóór belasting (= 9901 + 75 – 65)
20.000
76
Uitzonderlijke opbrengsten
66
Uitzonderlijke kosten
9903
Resultaat vóór belasting (= 9902 + 76 – 66)
780
Onttrekking aan de uitgestelde belastingen
680
Overboeking naar de uitgestelde belastingen
67/77
Belastingen op het resultaat
9904
Resultaat van het boekjaar (= 9903 + 780 – 680)
789
Onttrekking aan de belastingvrije reserves
689
Overboeking naar de belastingvrije reserves
9905
Te bestemmen resultaat
(5.000) 40.000 100.000 20.000
1.000
20.000
6.800 13.200
13.200
Wijziging in de voorraad (5.000 €) betekent dat de onderneming, van de 165.000 € aan inkopen, slechts 160.000 € daadwerkelijk heeft gebruikt. De niet-gebruikte inkopen worden dus afgetrokken van de kosten en vergroten de eindvoorraad. Deze 5.000 € vormt strikt genomen geen kost voor de onderneming aangezien deze bedragen voorraden vertegenwoordigen die fysiek aanwezig en verkoopbaar zijn in de NV KMO.
LARCIER
Presentatie van de financiële staten
23
1.3
Bedrijfskapitaal, Behoefte aan bedrijfskapitaal, Kasmiddelen
1.3.1
Bedrijfskapitaal (BK)
Het bedrijfskapitaal is het overschot (of tekort) aan langetermijnmiddelen dat ter beschikking van de onderneming blijft om zijn exploitatiecyclus, ook wel bedrijfscyclus genoemd, te financieren. De onderneming beschikt immers over langetermijnmiddelen (voor meer dan één jaar) om zich te financieren. Het gaat hier hoofdzakelijk om eigen vermogen (kapitaal, reserves, overgebrachte winst, enz.) en langetermijnleningen (banken, leasing, enz.). Deze middelen worden het permanent vermogen genoemd. Dit permanent vermogen dat niet onmiddellijk moet worden terugbetaald, moet dienen om de bezittingen op lange termijn (voor meer dan één jaar) van de onderneming te financieren. Deze bezittingen op lange termijn bestaan hoofdzakelijk uit vaste activa (immateriële, materiële en financiële vaste activa). Voor een goed financieel evenwicht moet het permanent vermogen de vaste activa volledig financieren. Het is immers ongezond voor een onderneming om een nieuwe machine te financieren met een kortetermijnkrediet dat ze moeilijk zou kunnen terugbetalen. Daar de vaste activa per definitie activa zijn die langdurig door de onderneming gebruikt worden, moeten ze bij voorkeur worden gefinancierd met een langetermijnkrediet. In het omgekeerde geval zou de onderneming haar productieapparaat van de hand moeten doen om haar schuld te betalen, zodat ze niet langer zou kunnen produceren of werken. Het bedrijfskapitaal wordt dus als volgt berekend:
BK =
Permanent vermogen
–
vaste activa
Het bedrijfskapitaal moet positief zijn, d.w.z. de onderneming financiële middelen op lange termijn geven om een min of meer groot gedeelte van haar exploitatie te financieren. Bij de bezittingen op korte termijn van de onderneming (die dus geacht zijn snel in geld te worden omgezet) zijn er immers bezittingen met een vast karakter, bezittingen van lange duur. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de werkvoorraad, d.w.z. het minimale voorraadpeil waaronder de vlotte werking van de onderneming in gevaar zou komen. Het is duidelijk dat deze ‘vlottende’ activa ook met langetermijnmiddelen gefinancierd moeten worden.
24
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Voorbeeld 1 NV KMO Activa
Passiva
Vaste activa:
120.000 a
Voorraden:
30.000
Vorderingen:
50.000
Leveranciers:
70.000
Beschikbaar:
20.000
Bankschulden:
10.000
Totaal:
220.000
120.000 b 20.000 b
Eigen vermogen: Schulden op meer dan één jaar: Schulden op ten hoogste één jaar:
Totaal:
220.000
a. Vaste activa, namelijk 120.000 €. b. Permanent vermogen (eigen vermogen + schulden op meer dan één jaar), namelijk 140.000 €.
BK = 140.000 € – 120.000 € = 20.000 €. Het bedrijfskapitaal is positief, wat wil zeggen dat de onderneming over een overschot aan langetermijnmiddelen beschikt om haar exploitatiecyclus te financieren. Voorbeeld 2 NV KMO Activa
Passiva
Vaste activa:
120.000 a
Voorraden:
40.000
Schulden op meer dan één jaar:
20.000 b
Vorderingen:
60.000
Schulden op ten hoogste één jaar Leveranciers: Bankschulden:
80.000 20.000
Totaal:
220.000
100.000 b
Eigen vermogen:
Totaal:
220.000
a. vaste activa, namelijk 120.000 €. b. permanent vermogen (eigen vermogen + schulden op meer dan één jaar), namelijk 120.000 €.
BK = 120.000 € – 120.000 € = 0 € Het bedrijfskapitaal is nul, wat wil zeggen dat de onderneming over geen langetermijnmiddelen beschikt om haar exploitatie te financieren, wat gevaarlijk kan zijn. Voorbeeld 3 NV KMO Activa
Passiva
Vaste activa:
80.000 a
Eigen vermogen:
50.000 b
Vorderingen:
20.000
Schulden op meer dan één jaar:
20.000 b
Beschikbaar:
80.000
Schulden op ten hoogste één jaar Leveranciers: Bankschulden:
90.000 20.000
Totaal:
180.000
Totaal:
180.000
a. Vaste activa: 80.000 €. b. Permanent vermogen: 70.000 €.
LARCIER
Presentatie van de financiële staten
25
BK = 70.000 € – 80.000 € = -10.000 € Het bedrijfskapitaal is negatief, wat wil zeggen dat een gedeelte van de vaste activa niet gefinancierd wordt met langetermijnmiddelen, maar met kapitaal op korte termijn, wat een ramp kan betekenen.
1.3.2
Behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK)
Onderaan de balans vinden we de exploitatiecyclus van een onderneming terug. De exploitatie moet gewoonlijk voorgefinancierd worden. Een producent moet immers zijn grondstoffen kopen, ze verwerken en ze opslaan alvorens ze te verkopen aan een klant en, ten slotte, zo snel mogelijk betaald te worden. De onderneming zal dus geld moeten vinden voor haar voorraden en haar vorderingen. Dit zijn de exploitatiebehoeften. Daartegenover heeft de onderneming betalingstermijnen afgesproken met de leveranciers. Dat stelt haar in staat om liquide middelen in de onderneming te houden. Dit zijn de exploitatiemiddelen. Het noodzakelijk geld om de exploitatiecyclus te financieren wordt de behoefte aan bedrijfskapitaal genoemd en berekend als volgt: BBK =
exploitatiebehoeften
–
exploitatiemiddelen
Ze is gewoonlijk positief. Voorbeeld 1 NV KMO Activa
Vaste activa:
Passiva
120.000
Voorraden:
30.000 a
Vorderingen:
50.000 b
Beschikbaar:
Eigen vermogen: Schulden op meer dan één jaar: Schulden op ten hoogste één jaar:
220.000
70.000 c
Leveranciers:
20.000
Totaal:
120.000 20.000
Bankschulden:
10.000
Totaal:
220.000
a en b zijn exploitatiebehoeften en c zijn exploitatiemiddelen.
BBK = 30.000 € (a) + 50.000 € (b) – 70.000 € (c) = 10.000 € In dit geval is de behoefte aan bedrijfskapitaal positief, wat wil zeggen dat de onderneming liquide middelen nodig heeft om haar exploitatie te financieren, wat volkomen logisch is. Voorbeeld 2 NV KMO Activa
Vaste activa:
Passiva
120.000
Eigen vermogen:
100.000
Voorraden:
40.000 a
Langetermijnschulden:
20.000
Vorderingen:
60.000 b
Kortetermijnschulden: Leveranciers: Bankschulden:
80.000 c 20.000
Totaal:
220.000
Totaal:
220.000
a en b zijn exploitatiebehoeften en c zijn exploitatiemiddelen.
BBK = 40.000 € (a) + 60.000 € (b) – 80.000 € (c) = 20.000 €
26
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Voorbeeld 3 NV KMO Activa
Passiva
Vaste activa:
80.000
Eigen vermogen:
50.000
Vorderingen:
20.000 a
Schulden op meer dan één jaar:
20.000
Beschikbaar:
80.000
Schulden op ten hoogste één jaar Leveranciers: Bankschulden:
90.000 b 20.000
Totaal:
180.000
Totaal:
180.000
a is een exploitatiebehoefte en b is een exploitatiemiddel.
BBK = 20.000 € (a) – 90.000 € (b) = -70.000 € In dit geval is de behoefte aan bedrijfskapitaal negatief, wat wil zeggen dat de exploitatiecyclus van het bedrijf een overschot aan liquide middelen vrijmaakt. Deze feitelijke situatie komt vaak voor in sectoren zoals de distributiesector waarin klanten contant betalen terwijl de leveranciers soms zeer lange betalingstermijnen opgelegd krijgen.
1.3.3
Kasmiddelen (K)
De BBK geeft een indicatie van het noodzakelijke bedrag om de exploitatiecyclus te financieren. De onderneming beschikt over het algemeen echter over een overschot aan langetermijnmiddelen (BK). Als het BK groter is dan de BBK zal de volledige exploitatiecyclus door de onderneming gefinancierd worden en het saldo zich bij de liquide middelen bevinden (positieve kaspositie). In het omgekeerde geval, als het BK onvoldoende is, zal de onderneming zich tot externe geldschieters moeten richten en geld lenen op korte termijn. Ze zal dan een negatieve kaspositie hebben. kasmiddelen = bedrijfskapitaal – behoefte aan bedrijfskapitaal of kasmiddelen = vlottende activa (buiten kasmiddelen) – vlottende passiva (buiten kasmiddelen)
Vlottend Actief
Vreemd Vermogen Korte Termijn VVKT
Vast Actief
Permanent vermogen (excl. kamiddelen)
(excl. kasmiddelen) Nettobedrijfskapitaal BEHOEFTE AAN BK
NBK
BEHOEFTE AAN BK
LARCIER
Presentatie van de financiële staten
27
Dit is een schema van een positieve kaspositie: het BK is groter dan de BBK, wat door het verschil te maken van het BK en de BBK de kasmiddelen oplevert. Voorbeeld 1 NV KMO Activa
Vaste activa:
Passiva
120.000
Voorraden:
30.000
Vorderingen:
50.000
Beschikbaar:
Eigen vermogen: Schulden op meer dan één jaar: Schulden op ten hoogste één jaar: Leveranciers:
20.000
Totaal:
220.000
120.000 20.000
70.000
Bankschulden:
10.000
Totaal:
220.000
De kasmiddelen (K) worden berekend door het verschil te maken van het bedrijfskapitaal en de behoefte aan bedrijfskapitaal (zie voorbeeld 1). K = 20.000 € (BK) – 10.000 € (BBK) = 10.000 € Maar ze kunnen ook berekend worden door het verschil te maken tussen het beschikbaar vermogen en de bankschulden op ten hoogste één jaar. Namelijk T = beschikbaar vermogen (20.000 €) – bankschulden < 1 jaar (10.000 €) = 10.000 € De nettokaspositie is dus positief, d.w.z. dat het BK de exploitatiecyclus volledig financiert en dat er bovendien een overschot aan liquide middelen in de onderneming is. Voorbeeld 2 NV KMO Activa
Passiva
Vaste activa:
120.000
Voorraden:
40.000
Eigen vermogen: Schulden op meer dan één jaar:
Vorderingen:
60.000
Schulden op ten hoogste één jaar Leveranciers: Bankschulden:
Totaal:
220.000
Totaal:
100.000 20.000
80.000 20.000 220.000
Kasmiddelen = BK- BBK K = 0 € (BK) – 20.000 € (BBK) = -20.000 € Kasmiddelen= beschikbaar vermogen – bankschulden op ten hoogste één jaar K= 0 € – 20.000 € = -20.000 € In dit geval is de kaspositie negatief. Daar de exploitatiebehoeften van de onderneming niet door de langetermijnmiddelen (BK = 0) gefinancierd kunnen worden, is de onderneming verplicht om hulp te vragen aan de banken die haar geld gaan lenen op korte termijn.
28
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Voorbeeld 3 NV KMO Activa
Passiva
Vaste activa:
80.000
Eigen vermogen:
50.000
Vorderingen:
20.000
Schulden op meer dan één jaar:
20.000
Beschikbaar:
80.000
Schulden op ten hoogste één jaar Leveranciers:
90.000
Bankschulden: Totaal:
180.000
20.000
Totaal:
180.000
K = -10.000 € (BK) – (-70.000 €) (BBK) = 60.000 € ofwel K = 80.000 € – 20.000 € = 60.000 €, d.w.z. het verschil tussen de positieve kaspositie op het actief van de balans en de negatieve kaspositie op het passief van de balans. Zoals reeds vermeld gaat het hier om een situatie die eigen is aan de distributiesector waarin de exploitatiecyclus, die een aanzienlijk overschot aan liquide middelen genereert, het mogelijk maakt om een enigszins zwak bedrijfskapitaal te financieren. Dit derde voorbeeld vormt eerder een uitzondering op de gebruikelijke situaties.
1.4
Financieringstabel
Deze tabel wordt soms de tabel van ‘herkomst en besteding’ genoemd. Hij maakt het mogelijk om de evolutie van de balansposten in de loop van het jaar te zien. De financieringstabel bestaat over het algemeen uit twee delen. Het eerste deel toont de schommelingen op lange termijn van de onderneming (tabel van herkomst en besteding), terwijl het tweede deel een beeld geeft van de wijzigingen die zich in de exploitatiecyclus van de onderneming hebben voorgedaan (tabel van de schommeling in de behoefte aan bedrijfskapitaal).
1.4.1
Eerste deel: de tabel van herkomst en besteding
De tabel van herkomst en besteding geeft de wijzigingen in bestedingen en middelen op lange termijn weer. ●
●
De kolom ‘middelen’ stemt overeen met de verrichtingen die het BK vergroten. Dit zijn ofwel toenames van de middelen (overgedragen winst, reserves, kapitaalinbreng, nieuwe leningen), ofwel afnames van de bestedingen 1(overdrachten van vaste activa, enz.). De kolom ‘bestedingen’ stemt overeen met de verrichtingen die het BK verkleinen. Dit zijn toenames van de bestedingen (aankoop van vaste activa) of afnames van de middelen (uitkering van dividenden, terugbetaling van leningen, enz.).
1. www.cnam.fr/cfa/docs/tableau.htm www.ac-grenoble.fr/mounier/stt/tgc27.doc
LARCIER
Presentatie van de financiële staten
29
Kosten
Boekjaar N
Boekjaar N-1
Winstuitkeringen in de loop van het boekjaar Aanschaffingen van vaste activa
Boekjaar N
Boekjaar N-1
X
X
Zelffinancieringsvermogen van het boekjaar Overdrachten of verminderingen van vaste activa Overdrachten van vaste activa: - Immateriële - Materiële Overdrachten of verminderingen van financiële vaste activa
Immateriële vaste activa Materiële vaste activa Financiële vaste activa
Over verschillende boekjaren te spreiden kosten a Vermindering van het eigen vermogen (kapitaalsvermindering, terugtrekking van kapitaal)
Terugbetaling van financiële schulden b Totaal der bestedingen Wijzigingen in het globaal nettobedrijfskapitaal (nettoherkomst)
Opbrengsten
Verhoging van het eigen vermogen:
X
X
Kapitaalverhoging of inbreng van kapitaal Verhoging van het overige eigen vermogen Verhoging van de financiële schulden b c Totaal der middelen Wijziging in het globaal nettobedrijfskapitaal (nettobesteding)
a. Overgedragen brutobedrag in de loop van het boekjaar b. Zonder lopende bankkredieten en kredietsaldi bij banken c. Zonder terugbetalingspremies van obligaties
Bron: www.cnam.fr/cfa/docs/tableau.htm. www.ac-grenoble.fr/mounier/stt/tgc27.doc.
Een wijziging in het nettobedrijfskapitaal (nettoherkomst) betekent dat het totaal der middelen hoger is dan het totaal der bestedingen. Het NBK is dan toegenomen. Een wijziging in het nettobedrijfskapitaal (nettobesteding) betekent daarentegen dat het totaal der middelen lager is dan het totaal der bestedingen. Het NBK is dan afgenomen.
1.4.2
Tweede deel: tabel van de schommeling in de behoefte aan bedrijfskapitaal
De tabel van de schommeling in de behoefte aan bedrijfskapitaal toont de schommelingen van de vlottende activa en passiva. ● De schommelingen die de BBK vergroten zijn de behoeften. Ze stemmen overeen met de toename van een post van de vlottende activa (bijvoorbeeld een toename van de voorraden) of met de afname van een post van de vlottende passiva (bijvoorbeeld een afname van de leveranciersschulden). ● De schommelingen die de BBK verkleinen zijn de vrijmakingen. Ze stemmen overeen met de toename van een post van de vlottende passiva (bijvoorbeeld een toename van de leveranciersschulden) of een afname van een post van de vlottende activa (bijvoorbeeld een afname van de klantvorderingen).
30
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Deze tweede tabel 2 analyseert de exploitatieschommelingen , schammelingen buiten exploitatie en de schommelingen in de kasmiddelen. Wijziging in het globaal nettobedrijfskapitaal
Wijzigingen “Exploitatie” Wijzigingen in de exploitatieactiva Voorraden en bestellingen in uitvoering Betaalde voorschotten en vooruitbetalingen op bestellingen Handelsvorderingen en overige vorderingen a Wijzigingen in de exploitatieschulden Ontvangen voorschotten en vooruitbetalingen op bestellingen in uitvoering Handelsschulden en overige schulden b Totalen A. Nettowijziging ‘Exploitatie’ c Wijzigingen in de activa 'buiten exploitatie' Wijzigingen in andere debiteuren a d Wijzigingen in andere crediteuren b Totalen B. Nettowijziging ‘Buiten exploitatie’ c TOTAAL A+B: Behoeften aan bedrijfskapitaal van het boekjaar of Netto vrijmaking van bedrijfskapitaal in het boekjaar Wijzigingen in de Kasmiddelen Wijzigingen in de beschikbare middelen Wijzigingen in de lopende bankkredieten en kredietsaldi bij banken Totalen C. Nettowijziging ‘Kasmiddelen’ Wijziging in het globaal netto bedrijfskapitaal (Totaal A + B + C): Nettobesteding of Nettoherkomst a. b. c. d.
Boekjaar N Behoeften 1 Vrijmaking 2
X
X
X
Boekjaar N-1 Saldo 2-1 Saldo
X +–X
+–X
+–X
+–X
–X
–X
+X
+X
+–X
+–X
–
–
+
+
X
X
a b c d
Met inbegrip van de vooraf vastgestelde kosten volgens hun aanwending voor de exploitatie of niet. Met inbegrip van de vooraf vastgestelde opbrengsten volgens hun aanwending voor de exploitatie of niet. Er staat een (+)-teken naast het bedrag wanneer de vrijmakingen groter zijn dan de behoeften en een (-)-teken in het omgekeerde geval.
Met inbegrip van beleggingseffecten.
2. Bron: www.cnam.fr/cfa/docs/tableau.htm www.ac-grenoble.fr/mounier/stt/tgc27.doc
LARCIER
Presentatie van de financiële staten
31
1.4.3
Voorbeeld
We hernemen de balans van de NV KMO evenals die van het vorige boekjaar. Balans van de NV KMO 31/12/N ACTIVA
VASTE ACTIVA
PASSIVA
20/28
120.000
EIGEN VERMOGEN
10/15
120.000 80.000
Oprichtingskosten
20
Kapitaal
10
Immateriële vaste activa
21
Uitgiftepremies
11
Herwaarderingsmeerwaarden
12
Reserves
13
Overgedragen winst (verlies)
14
Subsidies
15
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN
16
Materiële vaste activa
22/27
Financiële vaste activa
120.000
28
VLOTTENDE ACTIVA
29/58
100.000
SCHULDEN
17/49
100.000
17
20.000
42/48
80.000
Vorderingen op meer dan één jaar
29
Voorraden en bestellingen in uitvoering
3
30.000
Schulden op ten hoogste één jaar
30/36
30.000
Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen
42
Financiële schulden
43
10.000 70.000
Voorraden Bestellingen in uitvoering Vorderingen op ten hoogste één jaar
Schulden op meer dan één jaar
40.000
37 40/41
50.000
Handelsschulden
44
Handelsvorderingen
40
50.000
Vooruitbetalingen
46
Overige vorderingen
41
Fiscale schulden
45
Geldbeleggingen
50/53
Liquide middelen
54/58
Overlopende rekeningen
490/1
TOTAAL DER ACTIVA
Overige schulden
47/48
Overlopende rekeningen
492/3
20.000
220.000
TOTAAL DER PASSIVA
220.000
Opmerking: geen uitkering van dividenden (+13.200 € bij de beschikbare reserves) en aanschaf van vaste activa voor 60.000 € bruto (afschrijving van 20.000 €) (Vaste Activa + 40.000 €).
32
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Balans van de NV KMO 31/12/N-1 ACTIVA
VASTE ACTIVA
20/28
80.000
EIGEN VERMOGEN
10/15
106.800 80.000
Oprichtingskosten
20
Kapitaal
10
Immateriële vaste activa
21
Uitgiftepremies
11
Herwaarderingsmeerwaarden
12
Reserves
13
Overgedragen winst (verlies)
14
Subsidies
15
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN
16
Materiële vaste activa
22/27
Financiële vaste activa
80.000
28
VLOTTENDE ACTIVA
29/58
100.000
SCHULDEN
17/49
73.200
17
20.000
42/48
53.200
29
Voorraden en bestellingen in uitvoering
3
25.000
Schulden op ten hoogste één jaar
30/36
25.000
Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen
42
Financiële schulden
43
15.000 38.200
Bestellingen in uitvoering
Schulden op meer dan één jaar
26.800
Vorderingen op meer dan één jaar
Voorraden
37
Vorderingen op ten hoogste één jaar
40/41
40.000
Handelsschulden
44
Handelsvorderingen
40
40.000
Vooruitbetalingen
46
Overige vorderingen
41
Fiscale schulden
45
Geldbeleggingen
50/53
Liquide middelen
54/58
Overlopende rekeningen
490/1
TOTAAL DER ACTIVA
LARCIER
PASSIVA
Overige schulden
47/48
Overlopende rekeningen
492/3
35.000
180.000
Presentatie van de financiële staten
TOTAAL DER PASSIVA
180.000
33
Tabel van herkomst en besteding BESTEDINGEN
Boekjaar N
Uitgifte van dividenden Aanschaffingen van vaste activa
b 60.000
Verlaging van kapitaal Terugbetaling van financiële schulden Totaal der bestedingen
60.000
Wijziging in het NBK Nettoherkomst a.
0
MIDDELEN
Boekjaar N
Zelffinancieringsvermogen
33.200 a
Overdrachten van vaste activa
0
Verhoging van kapitaal
0
Verhoging van financiële schulden Totaal der middelen
33.200
Wijziging in het NBK Nettobesteding c
26.800
Resultatenrekening 13.200 € (nettoresultaat) + 20.000 € (afschrijvingen). Dit is het zelffinancieringsvermogen. In dit geval houdt de onderneming haar volledige nettoresultaat plus het geheel van haar afschrijvingen in de onderneming. Er is geen uitkering van dividenden aan de aandeelhouders.
b. De aanschaf van vaste activa bedragen 60.000 €.
c.
De balans toont een verschil van (120.000 € – 80.000 €), oftewel slechts 40.000 €, omdat dezelfde vaste activa werden afgeschreven (verlaging van hun boekwaarde) voor 20.000 €. Dus: 40.000 € + 20.000 € = 60.000 € 33.200 € – 60.000 € = 26.800 €
Conclusie: we merken op dat de onderneming de cashflow van het jaar (33.200 €) heeft moeten aanspreken om de aanschaf van 60.000 € aan materiële vaste activa te financieren. Deze zelffinanciering is onvoldoende gebleken. Deze handelwijze heeft uiteraard het BK (hier het globaal nettobedrijfskapitaal genoemd) beïnvloed, dat sterk gedaald is ten opzichte van het vorige jaar (-26.800 €). We gaan nu bekijken hoe ze de overige 26.800 € gefinancierd heeft.
34
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Tabel van de wijziging in de behoefte aan bedrijfskapitaal Wijziging in het GNBK
Behoeften (1)
Wijziging in de exploitatieactiva Voorraden en bestellingen in uitvoering Handelsvorderingen Overige vorderingen Wijziging in de exploitatieschulden Leveranciersschulden Overige schulden Totalen
Vrijmakingen (2)
Saldo (2-1)
a b
5.000 10.000
c
15.000
31.800 31.800 d
16.800
Nettoschommeling in de kasmiddelen
g
10.000
Schommeling in het GNBK
h
26.800
Nettowijziging exploitatie Wijziging in de diverse vorderingen Wijziging in de diverse schulden Totalen Nettowijziging buiten exploitatie Wijziging in de BBK Wijzigingen in het beschikbaar vermogen Wijzigingen in de kredietsaldi bij banken
Totalen
f e
15.000
5000
5.000
15.000
De voorraden zijn toegenomen van 25.000 € tot 30.000 €, oftewel een stijging van 5.000 €. De vorderingen zijn opgelopen van 40.000 € tot 50.000 €, oftewel een toename met 10.000 €. De exploitatiebehoeften zijn dus toegenomen met 15.000 €. c. De handelsschulden zijn gestegen met (70.000 € – 38.200 €), oftewel 31.800 €. De exploitatiemiddelen zijn dus toegenomen met 31.800 €. d. Het verschil tussen 31.800 € en 15.000 €. e. De banktegoeden zijn afgenomen met (20.000 € – 35.000 €) = 15.000 €. f. De financiële schulden zijn gedaald met (10.000 € – 15.000 €) = 5.000 €. g. Het verschil tussen (6) en (5). h. (4) + (7) = 26.800 €, wat overeenstemt met het bedrag in de eerste tabel. a. b.
Conclusie: Om het saldo voor de aanschaf van de vaste activa te financieren, heeft het bedrijf gespeculeerd op de betalingstermijn van de leveranciers, die sterk toegenomen is, en uit het beschikbare vermogen geput. Ze heeft zo vaste activa gefinancierd door vlottende, d.w.z. kortlopende, middelen. Het voorbeeld dat we hebben uitgewerkt voor de NV KMO is gebaseerd op elementen uit het verleden, die reeds verwezenlijkt zijn. In een financieringsperspectief zou deze aanpak op een toekomstgerichte manier moeten gebeuren om het financiële evenwicht zo goed mogelijk te bewaren.
1.4.4
Bronnen
www.cnam.fr/cfa/docs/tableau.htm www.ac-grenoble.fr/mounier/stt/tgc27.doc
LARCIER
Presentatie van de financiële staten
35
Hoofdstuk 2
Berekening van de globale financieringsbehoeften
1. 2. 3. 4.
Investeringen Behoeften aan bedrijfskapitaal Totale behoeften Voorbeelden
38 39 40 42
Een onderneming wordt gedurende haar hele bestaan geconfronteerd met behoeften waarvoor ze een financieringsoplossing moet vinden, of het nu start-, groei- of vernieuwingsinvesteringen of haar exploitatiecyclus betreft. De financiering van de onderneming zal voldoende goed geëvalueerd moeten worden, zodat ze de bedragen van de investeringen en van de behoeften aan bedrijfskapitaal in functie van het niveau van de verwachte activiteit kan dekken.
2.1
Investeringen
Het permanent vermogen, bestaande uit het eigen vermogen en de langlopende schulden, gaat bijdragen tot de financiering van de investeringen op meer of minder lange termijn naargelang van de aard van de investeringen. Aankopen van terreinen of gebouwen zullen bijvoorbeeld over het algemeen op een langere termijn gefinancierd worden dan aankopen van materiaal of machines. De investeringen genereren hun eigen vernieuwingscyclus. Zodra de goederen het einde van hun levensduur bereikt hebben, moeten ze vervangen worden. In sommige gevallen zullen de goederen vervangen moeten worden om de technologische ontwikkelingen te volgen, zelfs indien de theoretische levensduur nog niet voorbij is. In de hoogtechnologische sectoren (informatica, ruimtevaart, biotechnologie enz.), zullen de goederen en de uitrusting over het algemeen sneller vernieuwd moeten worden. Omwille van de snelle technologische ontwikkelingen veroudert het materiaal snel zodat vervanging noodzakelijk is om gelijke tred te houden met de concurrentie. Tegelijkertijd met deze invloed van de sector gaat de ontwikkeling van de onderneming zelf haar investeringsprogramma bepalen. Zo zal de onderneming naarmate het volume van haar activiteit toeneemt, moeten overgaan tot ontwikkelingsinvesteringen. Als bijvoorbeeld de productielijn van de onderneming ondanks de verdubbeling (of zelfs verdrievoudiging) van de productie-uren verzadigd is, is de enige mogelijkheid die overblijft om nog te kunnen groeien het installeren van een bijkomende productielijn. De onderneming kan eveneens geconfronteerd worden met rationalisatie-investeringen om haar producten goedkoper te vervaardigen, een resultaat van hogere kwaliteit te produceren of de algemene veiligheid van haar productieketen te vergroten. De auto-industrie is bijvoorbeeld vanaf haar ontstaan overgegaan tot een steeds verder doorgedreven automatisering van haar montagelijnen. De kwaliteitsnormen konden zo ook verbeterd worden. Voor sommige categorieën van activiteiten, ten slotte, kunnen de activa die over het algemeen als ‘exploitatieactiva’ of ‘vlottende activa’ beschouwd worden, echte investeringen blijken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over de werkvoorraad (het permanente minimum dat aanwezig moet zijn om de voortzetting van de activiteit te waarborgen) of een ‘etalagevoorraad’ waarvan de artikelen weinig of niet wijzigen in de loop van het jaar. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn voor de toonzaal van een meubelwinkel waar de uitgestalde meubels immers niet concreet in de exploitatiecyclus opgenomen worden, maar eigenlijk als catalogus dienen voor het opnemen van bestellingen. Men zal ook de te investeren bedragen nauwkeurig moeten opgeven, rekening houdend met alle eventuele resterende bedragen. Zo zal men bij de aankoop van een nieuwe
38
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
machine uiteraard de aankoop moeten betalen, maar ook de transport-, verzekerings- en installatiekosten (het vastmaken, de aansluiting, het overladen, het instellen, het demonteren en het weghalen van de oude uitrusting) evenals de financiering van de eerste testen en de inbedrijfstelling moeten voorzien.
2.2
Behoeften aan bedrijfskapitaal
Hoofdstuk 2
Naast haar investeringen moet de onderneming nauwkeurig het bedrag bepalen van de behoefte aan bedrijfskapitaal naargelang van de omvang van haar investering en het volume van de activiteit. De behoefte aan bedrijfskapitaal vloeit voort uit de natuurlijke exploitatiecyclus van de onderneming. Ze wordt gecreëerd door het verschil tussen de fysieke stromen en de geldstromen gedurende het bestaan van de onderneming.
2.2.1
De behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK)
Zoals reeds vermeld, is de behoefte aan bedrijfskapitaal dus een financiële behoefte die wordt gecreëerd door het verschil tussen de fysieke stromen, enerzijds, en de financiële stromen die het gevolg zijn van deze fysieke stromen, anderzijds. VOORRAAD
SCHULD
VORDERING
VERSCHIL
Dit verschil verduidelijkt de behoefte aan bedrijfskapitaal. De onderneming moet haar productiecyclus (‘voorraad’ in het schema) en haar handelscyclus (‘vordering’ in het schema) financieren. Deze behoefte wordt gedeeltelijk gecompenseerd door het krediet dat de leveranciers toestaan (‘schuld’). Het verschil tussen de behoeften van de productiecyclus en de handelscyclus, enerzijds, en de middelen die worden verschaft door het leverancierskrediet, anderzijds, is de behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK). Gezien de voortdurende vernieuwing van de voorraden en de vorderingen aan de ene kant, en de schulden aan de andere kant, krijgt de BBK een bestendig karakter en moet ze behandeld worden als een echte investering die noodzakelijk is voor de duurzame werking van de onderneming. De grootte van de behoefte aan bedrijfskapitaal is afhankelijk van de aard en van het volume van de activiteit van de onderneming. ●
Industriële ondernemingen hebben over het algemeen een grote BBK omdat hun productiecyclus lang is en de betalingstermijnen die ze hun klanten toestaan, vaak groot zijn.
●
Handels- of dienstenondernemingen kunnen daarentegen een negatieve BBK hebben omdat de betalingstermijn die de leveranciers toestaan, groot is terwijl de klanten contant betalen.
LARCIER
Berekening van de globale financieringsbehoeften
39
2.2.2
Het noodzakelijke bedrijfskapitaal (NBK)
Om het noodzakelijke bedrijfskapitaal (NBK) te bepalen, dient men de verschillende componenten van de behoefte aan bedrijfskapitaal om te zetten in een vergelijkingseenheid. Dat zal mogelijk zijn door voor elke parameter het volgende te berekenen: ● de gemiddelde levensduur in de onderneming en ● een wegingscoëfficiënt dat het mogelijk maakt om de verschillende gegevens met elkaar te vergelijken. De gemiddelde levensduur in de onderneming zal berekend worden op basis van omloopratio’s. Zo zal men het volgende moeten meten in aantal dagen: ● ● ●
omloopsnelheid van de voorraden (gemiddelde termijn van het behoud van de voorraad), omloopsnelheid van de klanten (gemiddelde termijn van betaling door de klanten), omloopsnelheid van de leveranciers (gemiddelde termijn van betaling aan de leveranciers).
Naargelang van de structuur van de boekhouding van de onderneming zullen de gebruikte ratio’s verfijnd kunnen worden, zodat bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt kan worden tussen de omloopsnelheid van de grondstoffen, van de in de fabriek aanwezige goederen en van de afgewerkte producten. In andere gevallen zal men zich tevreden moeten stellen met een globale ratio voor de omloopsnelheid van de voorraden (gemiddelde voor alle voorraadcategorieën). Rekening houdend met het feit dat: ●
de verschillende omloopratio’s elementen van de exploitatierekening (exclusief BTW) en elementen van de balans (inclusief BTW) met elkaar combineren, ● de gegevens uitgedrukt worden in de aankoopprijs (zonder winstmarge, bijvoorbeeld voor de goederen of de leveranciers) of in de verkoopprijs (met winstmarge, bijvoorbeeld voor de afgewerkte producten of de klanten), dient men er een wegingscoëfficiënt op te toepassen om ze vergelijkbaar en dus analyseerbaar te maken. Zodra de verschillende termijnen berekend en in overeenstemming zijn gebracht, maakt de berekening van het noodzakelijke BK het mogelijk om het aantal dagen omzet te berekenen dat noodzakelijk is om de exploitatiebehoeften te dekken.
2.3
Totale behoeften
We hernemen het geval van de NV KMO en berekenen de omlooptermijnen
2.3.1 –
–
40
Omloopsnelheid van de voorraden (in aankoopprijs of in verkoopprijs)
methode in aankoopprijs excl. BTW: 30.000 Voorraad (excl.btw) ---------------------------------------------------- = ------------------------------------------------ × 365 = 68 aankoopdagen (1) Aankopen (excl.btw) 165.000 – 5.000 (1) De 5.000 € verwijst naar de voorraadschommeling methode in verkoopprijs excl. BTW: 30.000 Voorraad (excl. btw) --------------------------------------------------- = --------------------- × 365 = 27 verkoopdagen 400.000 Omzet (excl. btw)
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
2.3.2
Omloopsnelheid van de klanten (in aankoopprijs)
50.000 Handelsvorderingen (incl. btw) ----------------------------------------------------------------------------- = --------------------- × 365 = 45 verkoopdagen 400.000 Omzet (excl. btw)
2.3.3
Omloopsnelheid van de leveranciers (in verkoopprijs)
Hoofdstuk 2
70.000 Leveranciersschulden (incl. btw) ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- = ------------------------------------------------------------------- × 365 = aankoopdagen 165.000 – 5.000 + 40.000 Aankopen + dienstenendiversegoederen (excl. btw)
2.3.4
Berekening van de wegingen
Nu moeten al deze elementen op een gemeenschappelijke vergelijkingsbasis worden gebracht. Bijvoorbeeld: de verkoopprijs excl. BTW. ●
●
●
Laat ons veronderstellen dat de voorraad volledig begroot is op basis van de aankoopprijs van de goederen (geen enkel element werd gewaardeerd aan de productieprijs of met toevoeging van een winstmarge). Wetend dat de aankopen 40% van de verkopen vertegenwoordigen ((165.000 € – 5.000 €) / 400.000 €), zal de wegingscoëfficiënt van de voorraden 40% zijn om de waardering aan aankoopprijs om te zetten in de waardering aan verkoopprijs. Laat ons ook veronderstellen dat de volledige verkoop onderworpen is aan 21% BTW. We zullen dan een weging van 100/121 = 83% moeten toepassen om de prijzen incl. BTW om te zetten in de prijzen excl. BTW. Laat ons, ten slotte, veronderstellen dat alle aankopen en diensten en diverse goederen onderworpen zijn aan 21% BTW. Onze weging zal dan 40% zijn voor de aankopen (zie punt 1 hierboven), 10% voor de diensten en diverse goederen (40.000/ 400.000), te delen door 121% voor de BTW-factor (volgens dezelfde redenering als in punt 2 voor de verkoop). We komen dan tot een weging van (40% aankopen + 10% diensten en diverse goederen) / 121% = 41%).
De eerder berekende omlooptermijnen worden dan: Omloopsnelheid van de voorraden:
68
aankoopdagen × weging van 40%
=
27 dagen
of
27
verkoopdagen × weging van 100%
=
27 dagen
45
dagen × weging van 83%
=
38 dagen
128
dagen × weging van 41%
=
52 dagen
Omloopsnelheid van de klanten: Omloopsnelheid van de leveranciers:
De waarden van het noodzakelijke bedrijfskapitaal in verkoopdagen excl. BTW is gelijk aan het volgende resultaat: = omlooptijd van de voorraad + omlooptijd van de klanten – omlooptijd van de leveranciers = 27 + 38 – 52 = 13 dagen. Als de onderneming een gemiddelde dagomzet van ongeveer 1.100 € heeft, bedraagt het noodzakelijke bedrijfskapitaal (buiten de impact van de BTW) 1.100 € × 13 = 14.300 €.
LARCIER
Berekening van de globale financieringsbehoeften
41
Als we het bedrijfskapitaal van de NV KMO berekenen, bekomen we = (eigen vermogen + langlopende schulden) – (netto vaste activa) = (120.000 € + 20.000 €) – 120.000 € = 20.000 €. Dat betekent dat de onderneming over voldoende bedrijfskapitaal beschikt om haar activiteit te financieren. Ze beschikt over een overschot van 20.000 € – 14.300 € = 5.700 €, dat beschikbaar is voor de financiering van haar groei- of investeringsoperaties.
2.4
Voorbeelden Balans van de NV KMO op 31/12/N ACTIVA
VASTE ACTIVA
PASSIVA
20/28
Oprichtingskosten
120.000
20
Immateriële vaste activa Materiële vaste activa
21 22/27
Financiële vaste activa
120.000
28
VLOTTENDE ACTIVA
29/58
100.000
10/15
120.000
Kapitaal
EIGEN VERMOGEN
10
80.000
Uitgiftepremies
11
Herwaarderingsmeerwaarden
12
Reserves
13
Overgedragen winst (verlies)
14
Subsidies
15
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN
16
SCHULDEN
17/49
100.000
17
20.000
42/48
80.000
Vorderingen op meer dan één jaar
29
Voorraden en bestellingen in uitvoering
3
30.000
Schulden op ten hoogste één jaar
30/36
30.000
Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen Financiële schulden
43
10.000
40/41
50.000
Handelsschulden
44
70.000
40
50.000
Vooruitbetalingen
46
Voorraden Bestellingen in uitvoering Vorderingen op ten hoogste één jaar Handelsvorderingen Overige vorderingen
37
41
Geldbeleggingen
50/53
Liquide middelen
54/58
Overlopende rekeningen
490/1
TOTAAL DER ACTIVA
42
Schulden op meer dan één jaar
40.000
Fiscale schulden
42
45
Overige schulden
47/48
Overlopende rekeningen
492/3
20.000
220.000
TOTAAL DER PASSIVA
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
220.000
LARCIER
Laat ons nu aannemen dat het bedrijf een bijkomende investering van 20.000 € moet doen. Deze investering zal op verschillende manieren gedaan kunnen worden, die onderling combineerbaar zijn.
2.4.1
Door kasmiddelen te gebruiken
Haar balans wordt dan: ACTIVA
Netto vaste activa (2)
PASSIVA
140.000
Voorraad
30.000
Vorderingen op ten hoogste één jaar
50.000
Beschikbaar
0
TOTAAL
220.000
Eigen vermogen (1)
120.000
Schulden op meer dan één jaar (1)
20.000
Financiële schulden
10.000
Handelsschulden
70.000
TOTAAL
220.000
De onderneming heeft een bijkomende investering van 20.000 € in vaste activa gedaan door voor hetzelfde bedrag te putten uit haar beschikbaar vermogen. Het BK van de onderneming is verslechterd (permanent vermogen(1) – netto vaste activa(2)). Het overschot aan BK dat bestemd was om de BBK te financieren, is volledig verdwenen (eigen vermogen van 120.000 € (1) + schulden op meer dan één jaar van 20.000 € (1) – netto vaste activa van 140.000 € (2) = 0 €). De impact van de genomen beslissing is de totale verdwijning van alle liquide middelen van de onderneming, wat in extreme gevallen het faillissement van het bedrijf tot gevolg kan hebben.
2.4.2
Door het eigen vermogen te verhogen (via een kapitaalsverhoging bijvoorbeeld)
Haar balans wordt dan: ACTIVA
Netto vaste activa (2)
PASSIVA
140.000
Eigen vermogen (1)
140.000
Voorraad
30.000
Schulden op meer dan één jaar(1)
20.000
Vorderingen op ten hoogste één jaar
50.000
Financiële schulden
10.000
Beschikbaar TOTAAL
20.000 240.000
Handelsschulden
70.000
TOTAAL
240.000
De onderneming heeft haar investering van 20.000 € in netto vaste activa gedaan door een kapitaalsverhoging te doen van 20.000 €. Het BK van het bedrijf wordt niet gewijzigd door deze investeringsbron: het permanent vermogen (1) van 160.000 € verminderd met de netto vaste activa (2) van 140.000 € geeft een resultaat van 20.000 €. De impact van deze beslissing is een versterking van het eigen vermogen van de onderneming. De aandeelhouder-investeerder dient echter wel het verwachte rendement van zijn belegging na te gaan.
LARCIER
Berekening van de globale financieringsbehoeften
43
2.4.3
Door een langetermijnlening af te sluiten
Haar balans wordt dan: ACTIVA
Netto vaste activa (2)
PASSIVA
140.000
Eigen vermogen (1)
120.000
Voorraad
30.000
Schulden op meer dan één jaar(1)
40.000
Vorderingen op ten hoogste één jaar
50.000
Financiële schulden
10.000
Beschikbaar
20.000
Handelsschulden
70.000
TOTAAL
240.000
TOTAAL
240.000
De onderneming heeft haar investering van 20.000 € in netto vaste activa gedaan door haar schulden op meer dan één jaar met 20.000 € te vergroten. Ook hier wordt het BK niet gewijzigd door deze externe investeringsbron: het permanent vermogen (1) van 160.000 € verminderd met de netto vaste activa (2) van 140.000 € geeft een resultaat van 20.000 €. De impact van deze beslissing is een versterking van het permanent vermogen van de onderneming. Men dient echter na te gaan of de onderneming de bijkomende kredietlast kan dragen. Bovendien kan het BK beïnvloed worden als de terugbetalingsduur van het krediet niet afgestemd is op de levensduur van de investering.
2.4.4
Door uitstel van betaling te krijgen van een leverancier
Haar balans wordt dan: ACTIVA
Netto vaste activa (2)
PASSIVA
140.000
Eigen vermogen (1)
120.000
Voorraad
30.000
Schulden op meer dan één jaar(1)
20.000
Vorderingen op ten hoogste één jaar
50.000
Financiële schulden
10.000
Beschikbaar
20.000
Handelsschulden
90.000
TOTAAL
240.000
TOTAAL
240.000
De onderneming heeft geïnvesteerd in de machine (toename van de netto vaste activa) door haar leveranciersschulden te vergroten. In deze laatste is het BK weer verslechterd: het permanent vermogen (1) van 140.000 € verminderd met de netto vaste activa (2) van 140.000 € geeft een resultaat van 0 €. De kasmiddelen van de onderneming zijn in eerste instantie minder in gevaar, maar de toename van de schuld aan de leveranciers gaat de financiering van de exploitatiecyclus destabiliseren.
44
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Om de financiering van de onderneming te bepalen, moet men dus een nauwkeurige berekening maken van het bedrag van de investeringen die gedaan moeten worden, alsook van het BK dat noodzakelijk is voor het verwachte activiteitenvolume. Op basis van deze gegevens kunnen we het best de aangewezen financieringen berekenen rekening houdend met de diverse producten die aanwezig zijn op de markt, maar aan de laagste kosten en met een zo laag mogelijke garantie. Ter informatie: er bestaat software waarmee men de financieringsbehoeften kan berekenen en die daarnaast hulp biedt bij het opstellen van geraamde resultatenrekeningen en balansen, een kassituatie voor de toekomst en de financieringstabel. Sommige software behandelt enkel de toekomst. Andere software kan daarentegen de huidige financiële situatie integreren om de raming te maken en gemakkelijker vergelijkingen te maken tussen het verleden en de verwachte evolutie. Sommige geïntegreerde initiatieven zijn het vermelden waard: ● ● ●
● ●
LARCIER
Hannah: www.idsoft.be (betalende software – downloadbare demoversie) ING: www.ing.be - tabblad ‘business’, rubriek ‘starters’ (gratis softwareprogramma – verkrijgbaar op cd-rom of downloadbaar op de website) EBP Business Plan (betalende software) Franse editie downloadbaar in demoversie op de website van EBP of via AS-Concept in België. Beschikbaar op www.as-concept.com/EBPWEB/Pages/Page_EBP_Business Plan_1.htm Progess (betalende software): SOGENAM (Namen) Prévision Flash RCA Belgique www.rca-logiciels.be
Berekening van de globale financieringsbehoeften
45
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Mogelijke financieringswijzen
1. 2. 3. 4. 5.
Zelffinanciering Eigen vermogen Vreemd vermogen op middellange of lange termijn Vreemd vermogen op korte termijn Bronnen
48 49 50 51 51
In een onderneming is het belangrijk de middelen en bestedingen op elkaar af te stemmen. Dit evenwicht hangt in de eerste plaats af van de aard zelf van de verschillende componenten van de onderneming. Op het vlak van de middelen wordt de stabiliteit over het algemeen gelijkgesteld met de graad van opeisbaarheid ervan: de opeisbaarheid van kapitaal is a priori nihil, terwijl die van leveranciers nagenoeg onmiddellijk is. Op het vlak van de bestedingen zal de stabiliteit meer afhangen van de aanwending: de stabiliteit van een investering in een gebouw is groot terwijl die van een voorraad zeer zwak is, omwille van de voortdurende vernieuwing ervan. Deze verschillen zullen minder of meer uitgesproken zijn naargelang van de activiteit en de strategie van de onderneming. In zijn financiële gids voor KMO bracht Michel Di Martino 1 drie nuttige regels naar voren: a) De regel van het parallellisme tussen middelen en bestedingen De levensduur van de gebruikte geldmiddelen moet de levensduur van de vaste activa, voorraden of andere gefinancierde elementen benaderen. Deze regel volstaat echter niet altijd. b) De regel van het bedrijfskapitaal Zoals eerder vermeld, is het bedrijfskapitaal een veiligheidsmarge om het hoofd te bieden aan de behoefte aan bedrijfskapitaal. Het bestaan van deze speelruimte is dus een belangrijk element in de opbouw van dit evenwicht. c) De regel van evenwicht tussen eigen en vreemd vermogen op middellange en lange termijn. Enkel het eigen vermogen waarborgt de risico’s van de onderneming en vormt het onderpand van de vorderingen. Bijgevolg zouden de schulden op middellange en lange termijn van een onderneming in principe niet hoger mogen zijn dan haar eigen vermogen. Met deze ideale regels in het achterhoofd gaan we nu de mogelijke financieringswijzen voor de onderneming bestuderen.
3.1
Zelffinanciering
Zelffinanciering is samengesteld uit door de onderneming genereerde bedragen die hetzij permanent, hetzij voor een lange periode tot haar beschikking blijven. Het gaat hier in feite om overgedragen winsten en/of reserves, alsook afschrijvingen en alle overige niet-uitbetaalde kosten. Ze wordt weergegeven in de financieringstabel.
3.1.1
Zelffinanciering van behoud
Zelffinanciering is in de eerste plaats noodzakelijk met het oog op het behoud van de onderneming. Ze maakt het immers mogelijk de waarde van de onderneming te behouden, in de vernieuwing van de investeringen (afschrijvingen) en in de dekking van risico’s (voorzieningen) te voorzien. Geen enkele onderneming zou kunnen overleven zonder zelffinanciering van behoud gedurende een min of meer lange periode, rekening houdend met in het verleden aangelegde reserves. 1. DI MARTINO, M., Guide financier de la PME (2e édition revue), Parijs, Les Éditions d’organisation, 1981, 336 p.
48
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
3.1.2
Zelffinanciering van groei
Zelffinanciering maakt het eveneens mogelijk om de ontwikkeling van de onderneming te financieren. Het gedeelte zelffinanciering dat afkomstig is van de opbrengsten dient immers noch ter dekking van risico’s (voorzieningen) noch ter aanvulling van investeringen (afschrijvingen). Dit gedeelte, zelffinanciering van groei genaamd, kan worden aangewend voor een programma van interne verrijking. Deze zelffinanciering van groei heeft een aantal voordelen. Ten eerste is ze ‘kosteloos’. Ze stelt de onderneming ook in staat om haar financiële onafhankelijkheid te behouden, niet te lijden onder het zeldzaam worden van extern kapitaal (in crisistijden bijvoorbeeld) en een volledige vrijheid te behouden op het gebied van haar werkmiddelen. Wat het financiële evenwicht betreft, verslechtert zelffinanciering het bedrijfskapitaal niet en versterkt ze het eigen vermogen en zo ook het vertrouwen van schuldeisers. Als enige financieringsbron heeft ze echter het nadeel eventueel de expansie van de onderneming af te remmen, die beperkt zou zijn tot een jaarlijkse groei in het tempo van de gegenereerde zelffinanciering. De zelffinanciering zou onvoldoende kunnen blijken om de effectieve behoeften van de onderneming op een bepaald moment te kunnen dekken. Bovendien moeten de aandeelhouders akkoord gaan met een investering in aandelen die weinig of niets opbrengen om voldoende middelen ter beschikking van de onderneming te laten.
3.1.3
Voorbeeld
We hernemen het geval van de NV KMO en berekenen de zelffinanciering als volgt: ●
Zelffinanciering van behoud = afschrijvingen en andere niet-uitbetaalde kosten = 20.000 €.
●
Zelffinanciering van groei = niet-uitgekeerde winst = 13.200 €.
●
Totale zelffinanciering = 20.000 € + 13.200 € = 33.200 €.
3.2
Eigen vermogen
De creatie en verhoging van eigen vermogen kan een financieringsbron voor de onderneming vormen. Tijdens de analyse moet men zich niet beperken tot het begrip ‘eigen vermogen’ in de enge zin, maar men moet ook de creatie of verhoging van een rekening-courant die de vennoten ter beschikking stellen van de onderneming, integreren. Deze diverse punten worden verder uitgewerkt in deel 2 (hoofdstuk 8 – Het semi-eigen vermogen). Er dient echter nu al op gewezen dat een verhoging van het eigen vermogen niet automatisch een toename van de financieringsbronnen inhoudt. Opdat de middelen ter beschikking van de onderneming toenemen, moet er immers een effectieve injectie van vers geld of werkmiddelen in de onderneming gebeuren. Dat zal in het bijzonder het geval zijn bij een kapitaalsverhoging door inbreng in contacten gezien de werkmiddelen van de onderneming zullen toenemen ten bedrage van het effectief vrijgemaakte bedrag (het ingeschreven bedrag speelt hier geen rol).
LARCIER
Mogelijke financieringswijzen
49
Hoofdstuk 3
Dit zal echter niet het geval zijn bij de creatie van herwaarderingsmeerwaarde. Deze techniek laat onder bepaalde door de wet omschreven voorwaarden toe om het boekhoudkundig eigen vermogen van de onderneming te verbeteren, maar heeft geen enkele invloed op de concrete werkmiddelen van de onderneming (zie hiervoor deel 2, paragraaf 7.3 - Herwaarderingsmeerwaarden). Men dient dus een bijzondere aandacht te besteden aan dit punt bij de effectieve keuze van de financieringsbronnen. Algemeen beschouwd, hebben veel KMO’s een overheersend familiaal aandeelhouderschap. Deze factor beïnvloedt sterk de financieringsmogelijkheden via het eigen vermogen. Over het algemeen zijn de bestuurders en zaakvoerders van KMO’s zowel qua tijdsbesteding als financieel sterk betrokken bij de onderneming. Hun inkomen is volledig afhankelijk van hun onderneming en hun spaargeld, of zelfs dat van hun verwanten is al geïnvesteerd in de financiering van de oprichting en/of eerdere ontwikkeling van de activiteit. Het is dus een uitdaging om nieuwe eigen financieringsbronnen te mobiliseren, terwijl de rentabiliteitsvooruitzichten van deze belegging over het algemeen lager zijn dan wat de markt biedt voor een gelijkaardige investering.
3.3
Vreemd vermogen op middellange of lange termijn
Krediet op middellange of lange termijn is over het algemeen bestemd voor de financiering van investeringen of voor de aanvulling van het bedrijfskapitaal. Zo kunnen het materieel, de voorzieningen, de aankoop van een handelszaak, de bouw van gebouwen, de inrichting van een fabriek, de overname van andere bedrijven, enz. gefinancierd worden. Langlopende schuld zal eveneens geschikt zijn voor projecten waarbij de investering (of de sterke toename daarvan) zwaar is ten opzichte van de gerealiseerde rentabiliteit, waardoor soms een zeer lange financieringsduur vereist is (hotelbedrijf, sector van de rusthuizen en verzorgingstehuizen, enz.). Het gaat om een stabiel middel waarvan de looptijd gebaseerd moet worden op de economische levensduur van de bestedingen, om het financiële evenwicht van de onderneming niet te verstoren. De meest klassieke vormen van financiering op middellange en lange termijn worden behandeld in deel 3 (hoofdstuk 10 – Financiering op lange termijn). Algemeen beschouwd kunnen enkele belangrijke elementen naar voren worden gebracht. Zoals reeds vermeld, moet het eigen vermogen het risico van de onderneming dekken. Aangezien de aansprakelijkheid van de vennoten over het algemeen beperkt blijft tot het kapitaal zal de derde investeerder pas tussenkomen in het project als het kapitaal voldoende representatief is. Bovendien zal de investeerder over het algemeen zijn tussenkomst beperken tot een gedeelte van het project (gewoonlijk 50 tot 80% van de investering excl. BTW – voor de ondernemingen die betere structuren bieden, kan dat oplopen tot 100% van het bedrag excl. BTW). De investeerder moet dus gebruikmaken van zelffinanciering of het eigen vermogen om zijn project ‘sluitend te maken’. Men mag overigens niet uit het oog verliezen dat vreemd vermogen, naast de terugbetaling van de schuld, de betaling van een rente met zich meebrengt, die gaat wegen op de rentabiliteit van de onderneming.
50
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Financiering op middellange en lange termijn met vreemd vermogen zou het bedrijfskapitaal van de onderneming niet mogen beïnvloeden als ze afgestemd is op de levensduur van het middel. Ze gaat daarentegen een negatieve invloed hebben op de solvabiliteit en de rentabiliteit van de onderneming, terwijl de betaling van de aflossingen eveneens op haar liquiditeit gaat wegen.
3.4
Vreemd vermogen op korte termijn Hoofdstuk 3
Kortlopend krediet is over het algemeen bestemd voor de financiering van de eigenlijke exploitatie van de onderneming. Het is bedoeld om de kasmiddelen in evenwicht te houden. Sommige kortlopende kredieten worden globale kredieten genoemd omdat ze algemene, gerichte of cyclische behoeften dekken. Andere worden specifiek genoemd omdat ze bepaalde specifieke verrichtingen financieren. Voor dit middel geldt een opeisbaarheid van korte of onbepaalde duur, d.w.z. dat ze eenzijdig verbroken kan worden mits een korte opzeggingstermijn. Ze kan dus niet dienen om stabiele middelen te financieren. De meest klassieke vormen van financiering op korte termijn worden behandeld in deel 3 (hoofdstuk 11 – Financiering op korte termijn). Opnieuw kunnen enkele belangrijke elementen naar voren worden gebracht. Algemeen beschouwd, gelden de opmerkingen van de derde investeerder voor een financiering op middellange of lange termijn hier eveneens: de handhaving van een globaal financieel evenwicht en de representativiteit van het kapitaal en het eigen vermogen zullen de toegang tot financiering op korte termijn vergemakkelijken. Het beroep op dit soort financiering impliceert eveneens de betaling van een rente die gaat wegen op de rentabiliteit van de onderneming. De rentevoet is over het algemeen fluctuerend, zodat de onderneming niet exact weet hoeveel de financiering haar gaat kosten. Financiering op korte termijn zou het bedrijfskapitaal van de onderneming niet mogen beïnvloeden als ze afgestemd is op de levensduur van het middel. Ze zou geen negatieve invloed mogen hebben op de financiële structuur als ze de plaats inneemt van een andere financieringsbron op korte termijn (zoals leverancierskrediet). Ze gaat daarentegen een negatieve invloed hebben op de rentabiliteit van de onderneming. Het is slechts bij het aflopen van het krediet dat dit laatste op haar liquiditeit gaat wegen.
3.5
Bronnen
●
DI MARTINO, M., Guide financier de la PME (2e édition revue), Parijs, Les Éditions d’organisation, 1981, 336 p.
●
MARMUSE, C., Gestion de trésorerie, Parijs, Librairie Vuibert, 1988, 144 p.
●
SIGONNEY, A., La PME et son financement, Parijs, Les Éditions d’organisation, 1994, 181 p.
LARCIER
Mogelijke financieringswijzen
51
Hoofdstuk 4
Verdeling tussen eigen en vreemd vermogen en hefboomeffect
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Algemene principes Hefboomeffect Invloed van de notionele interesten Beperkingen van het hefboomeffect Omgekeerd hefboomeffect Conclusie Bronnen
54 54 55 55 57 58 58
4.1
Algemene principes
Eerst en vooral mag niet uit het oog verloren worden dat zo weinig mogelijk vermogen gebruikt moet worden om zoveel mogelijk rentabiliteit te bekomen. Vermogen moet immers vergoed worden en er moet voorrang gegeven worden aan de investeringen die de meeste toegevoegde waarde voor de onderneming scheppen. Zo zal haar waarde het best toenemen. In de vorige paragrafen werden de verschillende regels van financieel evenwicht en de verschillende financieringsmethodes toegelicht. Nu moeten we bepalen hoe we ze het best kunnen verdelen. Om dat te verduidelijken, gaan we uit van twee extreme situaties: een groei die uitsluitend via het eigen vermogen of zelffinanciering verloopt, zal snel zijn beperkingen tonen, terwijl een groei door middel van een hoge schuld de nadruk zal leggen op de kwetsbaarheid van de onderneming en haar resultaat zal verminderen. Deze beperktere winst zal de rentabiliteit van het eigen vermogen beïnvloeden (minder mogelijkheid tot uitkering van dividenden), zodat de aandeelhouder ontevreden is en niet langer geneigd zal zijn om verdere projecten te financieren, of zelfs zijn kapitaaldeelneming te behouden. Een weloverwogen verdeling zal daarentegen toelaten om de rentabiliteit van het eigen vermogen te verbeteren. Dit wordt het hefboomeffect genoemd.
4.2
Hefboomeffect
Het hefboomeffect (‘leverage’ in de Angelsaksische wereld) wordt veroorzaakt door het feit dat de betaalde interesten voor kredieten aftrekbare uitgaven zijn en dus een belastingvoordeel opleveren. Wanneer het rentabiliteitspercentage van het eigen vermogen van de onderneming (nettoresultaat/eigen vermogen) hoger is dan het financieringspercentage (d.w.z. de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet (zie ook deel 1, hoofdstuk 5 – Berekening van de kosten van de financiering) speelt het hefboomeffect zodat de onderneming er belang bij heeft schulden te maken. Laat ons dit verduidelijken met een voorbeeld. In het eerste geval nemen we aan dat de NV KMO een eigen vermogen van 140.000 € heeft en geen enkele langlopende schuld. We weten dat ze een winst boekt van 20.000 € vóór belastingen en van 13.200 € na belastingen (belastingtarief van 34%). De rentabiliteit van haar eigen vermogen zou dan 13.200 € /140.000 € = 9,43% zijn. In het tweede geval nemen we aan dat de NV KMO een eigen vermogen van 70.000 € heeft en een vreemd vermogen op lange termijn van 70.000 €. Laat ons nu veronderstellen dat dit krediet werd afgesloten aan een rentevoet van 7%. De winst vóór belastingen zou dan 20.000 € – (7% van 70.000 €) = 20.000 € – 4.900 € = 15.100 € bedragen. Na de 34%-belastingen zou de nettowinst dan 9.966 € bedragen. De rentabiliteit van haar eigen vermogen zou dan 9.966 € / 70.000 € = 14,24% zijn. Terwijl de rentabiliteit na belastingen hoger is in het eerste geval (13.200 versus 9.966), is de rentabiliteit voor de aandeelhouders hoger in het tweede geval (14,24% versus 9,43%). Dat is het hefboomeffect. Dit begrip is uiteraard zeer belangrijk voor investeerders en toont aan dat een onderneming die leent, een hogere rentabiliteit van het eigen vermogen heeft dan de onderneming die zich uitsluitend met haar eigen vermogen financiert.
54
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
4.3
Invloed van de notionele interesten
Het concept van de notionele interesten wordt voorgesteld in deel 5 betreffende de elementen die verband houden met financiering (zie paragraaf 19.2 – Notionele interesten). In enkele woorden gaat het om een aanvullende fiscale aftrek die verband houdt met het eigen vermogen van het bedrijf, ook wel aftrek voor risicokapitaal genoemd. Hoe hoger het eigen vermogen hoe groter de fiscale aftrek kan zijn (voor de bijzonderheden en de beperkingen van dit begrip, zie de voormelde paragraaf). Laat ons, voor het berekeningsgemak, aannemen dat het percentage van deze aftrek 5% bedraagt en de twee berekeningshypothesen hernemen. In het eerste geval, met een eigen vermogen van 140.000 € en een resultaat vóór belastingen van 20.000 €, bedraagt de vennootschapsbelasting (20.000 € – (5% van 140.000 €)) × 34% = 4.420 € (in plaats van 6.800 €). De rentabiliteit van het eigen vermogen stijgt dan naar 11,13% (in plaats van 9,43%), d.w.z. een toename met 1,7%. In het tweede geval, met een eigen vermogen van 70.000 € en een resultaat vóór belastingen van 15.100 €, bedraagt de vennootschapsbelasting (15.100 € – (5% van 70.000 €)) × 34% = 3.944 € (in plaats van 5.134 €). De rentabiliteit van het eigen vermogen stijgt dan naar 15,94% (in plaats van 14,24%), d.w.z. een identieke toename met 1,7%. De aftrek voor risicokapitaal heeft als gevolg dat de rentabiliteit van het eigen vermogen groter wordt maar in dezelfde mate in de twee voorgestelde gevallen. Aangezien het bedrag van het eigen vermogen door de overbrenging van het resultaat wordt beïnvloed, zal er echter vanaf het tweede jaar een verschil ontstaan. In het eerste geval, met een eigen vermogen van (140.000 € + 20.000 € – 4.420 € =) 155.580 € en een ongewijzigd resultaat vóór belastingen van 20.000 €, bedraagt de vennootschapsbelasting (20.000 € – (5% van 155.580 €)) × 34% = 4.155 €. De rentabiliteit van het eigen vermogen wordt dan 10,18%, d.w.z. een verandering van -0,95. In het tweede geval, met een eigen vermogen van (70.000 € + 15.100 € – 3.944 € =) 81.156 € en een ongewijzigd resultaat vóór belastingen van 15.100 €, bedraagt de vennootschapsbelasting (15.100 € – (5% van 81.156 €)) × 34% = 3.754 €. De rentabiliteit van het eigen vermogen wordt dan 13,98%, d.w.z. een verandering van -1,96. Uit deze oefening blijkt dat de rentabiliteit van het eigen vermogen wordt vergroot vanaf het tweede jaar, ongeacht de financieringswijze. Voor zover de notionele interesten op het eigen vermogen worden berekend, hebben ze echter als gevolg dat ze het hefboomeffect verminderen.
4.4
Beperkingen van het hefboomeffect
Dit hefboomeffect heeft uiteraard zijn beperkingen. Het verschil tussen de rentevoet en het rentabiliteitspercentage van de onderneming (rekening houdend met het belastingtarief) gaat het bestaan en het belang van dit hefboomeffect beïnvloeden. De vervanging van 50% van het eigen vermogen door vreemd vermogen zal, in ons voorbeeld, een positief hefboomeffect genereren, d.w.z. een hogere rentabiliteit van het eigen vermogen dan in het eerste geval zolang de rentevoet van het krediet minder dan 14,28% bedraagt.
LARCIER
Verdeling tussen eigen en vreemd vermogen en hefboomeffect
55
Hoofdstuk 4
Laat ons nu de situatie in het kadertje beschrijven. De NV KMO bezit een eigen vermogen van 70.000 € en een lening van 70.000 €. Ze genereert een winst vóór financiële kosten en belastingen van 20.000 €. De schuldkosten bedragen 9.996 €, de belastbare winst 10.004 €, waarvan 3.401 € belastingen afgetrokken moeten worden. Het resultaat na belastingen bedraagt 6.602 €, dat, vergeleken met het eigen vermogen, een rentabiliteit van het eigen vermogen van 9,43% oplevert. Eigen vermogen
140 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
0.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
0.00
4 900.00
7 000.00
9 100.00
9 996.00
10 500.00
20 000.00
15 100.00
13 000.00
10 900.00
10 004.00
9 500.00
6 800.00
5 134.00
4 420.00
3 706.00
3 401.36
3 230.00
13 200.00
9 966.00
8 580.00
7 194.00
6 602.64
6 270.00
Rentabiliteit van het eigen vermogen
9.43%
14.24%
12.26%
10.28%
9.43%
8.96%
Rentevoet van het krediet
7.00%
7.00%
10.00%
13.00%
14.28%
15.00%
Schuld op lange termijn
Winst Interest Winst vóór belastingen Belastingen Winst na belastingen
Met een kredietrente van 15% wordt de rentabiliteit van het eigen vermogen lager (8,96%) (zie zesde kolom) dan die zonder lening (9,43%) (zie eerste kolom). Als we deze tabel hernemen met de impact van de aftrek voor risicokapitaal kunnen we vaststellen dat het evenwichtspunt zich precies op hetzelfde moment voordoet. Eigen vermogen Schuld op lange termijn
Winst Interest Winst vóór belastingen Belastingen Winst na belastingen
Rentabiliteit van het eigen vermogen Rentevoet van het krediet
140 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
0.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
20 000.00
0.00
4 900.00
7 000.00
9 100.00
9 996.00
10 500.00
20 000.00
15 100.00
13 000.00
10 900.00
10 004.00
9 500.00
4 420.00
3 944.00
3 230.00
2 516.00
2 211.36
2 040.00
15 580.00
11 156.00
9 770.00
8 384.00
7 792.64
7 460.00
11.13%
15.94%
13.96%
11.98%
11.13%
10.66%
7.00%
7.00%
10.00%
13.00%
14.28%
15.00%
We mogen ons echter niet laten verblinden door deze berekening die, in haar uiterste toepassing, ertoe zou kunnen leiden dat de ondernemers enkel met vreemd vermogen werken
56
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
en voortdurend risico’s lopen omdat het hefboomeffect in beide richtingen werkt! Zoals hier voorgesteld, gaat de berekeningsmethode uit van de hypothese dat het winstvermogen verworven is en dat men noch spanning, noch teruggang, noch deflatie kent. De rentevoeten van langlopende kredieten worden gewoonlijk echter voor vrij lange periodes vastgelegd.
4.5
Omgekeerd hefboomeffect
Als we van de vorige tabel en een teruggang van de winst tot 15.000 € uitgaan, wordt de drempel verplaatst van 14,28% naar 10,71%. Als we een krediet hadden afgesloten aan de rentevoet van 14,28% van het eerste voorbeeld zou de rentabiliteit van het eigen vermogen gedaald zijn tot 4,72% in plaats van 7,07% zonder de toevlucht tot krediet. Eigen vermogen Schuld op lange termijn
Winst Interest
Hoofdstuk 4
140 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
0.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
0.00
4 900.00
7 000.00
7 497.00
9 996.00
10 500.00
15 000.00
10 100.00
8 000.00
7 503.00
5 004.00
4 500.00
Belastingen
5 100.00
3 434.00
2 720.00
2 551.02
1 701.36
1 530.00
Winst na belastingen
9 900.00
6 666.00
5 280.00
4 951.98
3 302.64
2 970.00
Rentabiliteit van het eigen vermogen
7.07%
9.52%
7.54%
7.07%
4.72%
4.24%
Rentevoet van het krediet
7.00%
7.00%
10.00%
10.71%
14.28%
15.00%
Winst vóór belastingen
Als de economie zich negatief ontwikkelt (situatie van economische achteruitgang), wordt het hefboomeffect omgekeerd ("deleveraging"). Ook hier moeten we geen impact van de aftrek voor risicokapitaal op het evenwichtspunt verwachten: Eigen vermogen Schuld op lange termijn
Winst Interest Winst vóór belastingen Belastingen
140 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
0.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
70 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
15 000.00
0.00
4 900.00
7 000.00
7 497.00
9 996.00
10 500.00
15 000.00
10 100.00
8 000.00
7 503.00
5 004.00
4 500.00
2 720.00
2 244.00
1 530.00
1 361.02
511.36
340.00
12 280.00
7 856.00
6 470.00
6 141.98
4 492.64
4 160.00
Rentabiliteit van het eigen vermogen
8.77%
11.22%
9.24%
8.77%
6.42%
5.94%
Rentevoet van het krediet
7.00%
7.00%
10.00%
10.71%
14.28%
15.00%
Winst na belastingen
LARCIER
Verdeling tussen eigen en vreemd vermogen en hefboomeffect
57
4.6
Conclusie
Het hefboomeffect creëert geen waarde en vermindert het zelffinancieringsvermogen. Het is strijdig met financiële onafhankelijkheid en veiligheid. Het vooruitzicht op een hoger rendement mag de vennoten niet doen vergeten dat het beroep op schulden het risico voor de onderneming en haar kwetsbaarheid vergroot en dus weegt op de vooruitzichten op inkomsten van de vennoten. Het streven naar het beste globale evenwicht zal geconditioneerd blijven door de aard van de activiteit, de grootte en de positionering van de onderneming, het gevoerde expansiebeleid evenals de middelen die zowel binnen als buiten de onderneming beschikbaar zijn.
4.7 ● ●
58
Bronnen BROWN, G., La stratégie financière de l’entreprise - Comment rentabiliser ou économiser les capitaux, Parijs, Les Éditions d’organisation, 1975, 276 p. LURKIN, P., DESCENDRE, N. en LIEVENS, D., États financiers : analyse et interprétation, Brussel, Éditions De Boeck, 1990, 445 p.
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Hoofdstuk 5
Berekening van de kosten van de financiering
1. 2. 3. 4. 5.
Doel Definitie Voorbeeld Advies Bronnen
60 60 61 63 64
5.1
Doel
Elke onderneming wordt geconfronteerd met investeringen in vaste activa (materiële, immateriële en financiële vaste activa). Sommige ondernemingen zullen eveneens, op lange termijn, een gedeelte van hun behoeften aan bedrijfskapitaal moeten financieren. Deze investeringen gaan logischerwijze een rentabiliteit genereren. Deze rentabiliteit wordt vaak berekend op basis van de verhouding tussen het resultaat vóór financiële lasten en belastingen en het bedrag van de investeringen (‘return on investment’ [ROI] – rendement op investering). Elke onderneming zal ook de geschikte financieringen moeten kunnen vinden om die investeringen en hun behoeften aan bedrijfskapitaal te financieren. Deze financieringen worden gevonden in de vorm van eigen vermogen en/of schulden. Het bedrijf zal zich tot zijn eigen aandeelhouders wenden, maar ook tot de kapitaalmarkt, zowel tot de risicokapitaalmarkt als tot de banken of leasingmaatschappijen, enz. Uiteraard zullen er altijd kosten verbonden zijn aan deze financieringen, namelijk kosten van door de aandeelhouders geëist rendement en kosten van rente op de leningen. Het is belangrijk de globale kosten voor al deze financieringsbronnen te bepalen (die de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet wordt genoemd - WACC in het Engels) door het gemiddelde te berekenen van de financieringskosten van alle soorten financiering ten opzichte van hun eigen kosten en in verhouding tot hun omvang. Zo kan men bepalen of de rentabiliteit van de investeringen (economische rentabiliteit) hoger is dan de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet, d.w.z. de gemiddelde kosten van alle financieringen van de onderneming. Dit zou idealiter het geval moeten zijn. Als de kosten van de financiering van de onderneming hoger zijn dan de rentabiliteit van de investeringen kan het bedrijf niet lang overleven aangezien het dan verarmt.
5.2
Definitie
De gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet is het gemiddelde jaarlijkse rentabiliteitspercentage dat door de aandeelhouders en de schuldeisers in ruil voor hun investering wordt verwacht. De WACC geeft de mate weer van hetgeen de onderneming verschuldigd is aan al degenen die kapitaal hebben aangebracht. Voor de onderneming vormt hij een hulp bij de keuze van de financieringswijze. Aan de vennoten geeft hij informatie over de opportuniteit om te investeren in een onderneming. Voor de schuldeisers is hij een maat voor het risico dat ze nemen door de onderneming krediet te geven. Meer specifiek is de WACC het gewogen gemiddelde van de kosten van de schulden en de kosten van het eigen vermogen oftewel: WACC = (E/V) × kE + (D/V) × kD × (1 – t) Met E eigen vermogen D vreemd vermogen V E+D (eigen vermogen + vreemd vermogen) kE kosten van het eigen vermogen (verminderd met de notionele interesten) kD kosten van het vreemd vermogen t belastingen
60
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
5.3
Voorbeeld
Laat ons aannemen dat de NV KMO zich na enkele jaren sterk uitgebreid heeft en haar eigen vermogen evenals haar investeringen heeft kunnen vergroten. BALANS – NV KMO Vaste activa
100.000.000
Eigen vermogen Vreemd vermogen
TOTAAL
100.000.000
TOTAAL
30.000.000 70.000.000 100.000.000
We gaan uit van de hypothese dat de volledige winst wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Hoofdstuk 5
De andere hypothesen volgen hierna.
5.3.1
Rentabiliteit van de activa vóór financiële kosten en belastingen
We veronderstellen dat de onderneming een economische rentabiliteit van rondom en nabij de 8% heeft, d.w.z. dat het resultaat vóór financiële kosten en belastingen 8% opbrengt ten opzichte van het geïnvesteerde totaalbedrag van 100.000.000 € in vaste activa. Deze informatie wordt bekomen in de resultatenrekening voor het resultaat vóór financiële kosten en belastingen en op het actief van de balans voor het geïnvesteerde bedrag.
5.3.2
Kosten van het eigen vermogen
Laat ons veronderstellen dat de kosten van het kapitaal, d.w.z. van het eigen vermogen, 12% bedragen. Deze berekening komt voort uit de vraag van de aandeelhouders om aan deze voorwaarden betaald te worden. De aandeelhouders hebben zich gebaseerd op het verwachte rendement in de sector en voor dit soort onderneming. Ze beschikken over informatie over de beursmarkt. Ze kunnen ze ook rechtvaardigen door zich te baseren op de rentevoet van lineaire obligaties (OLO) op 10 jaar zonder risico, namelijk 4%, vermeerderd met het inflatiepercentage van 2% en de gebruikelijke risicopremie van 6% voor de sector van de NV KMO en voor de referentieperiode. Dit levert een totaal op van 12%. De risicopremies kunnen teruggevonden worden in kranten die gespecialiseerd zijn in beursonderwerpen of uiteraard op de beurssites van Euronext. We kunnen het fiscale voordeel van de notionele interesten aftrekken van het door de aandeelhouders geëiste bedrag van 12% (zie deel 5, punt 19.2: De notionele interesten). In het onderhavige geval zullen we 1,46% kunnen aftrekken, zodat de totale kosten voor het eigen vermogen 10,54% bedragen. Wij hebben als hypothese 1,46% genomen. Voor het precieze percentage verwijzen wij de lezer naar 19.2 Notionele interest.
5.3.3
Kosten van het vreemd vermogen
Laat ons veronderstellen dat de kosten 6% bedragen voor het geheel van het vreemd vermogen dat de bank heeft toegestaan aan de NV KMO. We zullen deze 6% kosten niet als dusdanig in onze berekeningen opnemen omdat de onderneming een fiscaal voordeel geniet, zoals verduidelijkt wordt in deel 5, punt 19.1.
LARCIER
Berekening van de kosten van de financiering
61
De onderneming gaat genieten van de aftrek van de financiële kosten, die een besparing oplevert van 33,99% op de totale interesten, oftewel 33,99% van 6% van het vreemd vermogen. Het vreemd vermogen bedraagt 70.000.000 €. Als we dit voordeel berekenen ten opzichte van het percentage, gaat de onderneming 33,99% van 6%, oftewel 2,04% voordeel behalen, zodat de reële kosten van het vreemd vermogen 6% – 2,04%, oftewel 3,96% bedragen. Aan de hand van deze verschillende elementen kunnen we de WACC berekenen.
5.3.4
Berekening van de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet
Om de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet te berekenen, zullen we de som maken van beide kosten, die van het kapitaal (eigen vermogen) en die van vreemd vermogen in verhouding tot het belang van de financiering van het kapitaal (eigen vermogen) en van de lening (kosten van het vreemd vermogen) in het totaal van de financiering van de onderneming. Eigen vermogen WACC = kosten van het eigen vermogen × -----------------------------------------Totaal vermogen Vreemd vermogen + kosten van het vreemd vermogen × ----------------------------------------------Totaal vermogen 30.000.000 70.000.000 = 10,54% × --------------------------------- + 3,96% × --------------------------------100.000.000 100.000.000 = 3,16% + 2,77% = 5,93% Dit geeft ons de gemiddelde kosten van al het vermogen dat ter beschikking van de onderneming wordt gesteld.
5.3.5
Verband tussen de investeringen, de financieringen en de toegevoegde waarde voor de aandeelhouders
De onderneming gaat op basis van de economische rentabiliteit 8% van 100.000.000 € aan vaste activa, oftewel 8.000.000 €, verdienen. Ze gaat voor haar vreemd vermogen 3,96% van 70.000.000 €, oftewel 2.772.000 € (na aftrek van de fiscale impact) moeten betalen. Ze gaat haar aandeelhouders een bedrag betalen van 10,54% van 30.000.000 €, oftewel 3.162.000 € (na aftrek van de fiscale impact). Globaal gesproken zou de onderneming met een economisch resultaat van 8.000.000 € haar vennoten 3.162.000 € en haar geldschieters 2.772.000 € kunnen betalen. Ze zou dan een saldo van 2.066.000 € overhouden, dat de toegevoegde waarde voor de aandeelhouder vertegenwoordigt. Na de door de aandeelhouders geëiste vergoeding en de schuldeisers te hebben betaald is de onderneming immers nog in staat om bijkomende rijkdom, nieuwe toegevoegde waarde voor de aandeelhouders te creëren.
62
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
5.3.6
De economische rentabiliteit moet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet
We bekomen een economische rentabiliteit van 8% voor een gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet van 5,93%. Het is dus absoluut noodzakelijk dat het rendement van de activa van een onderneming (economische rentabiliteit) hoger is dan de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet. Deze laatste wordt berekend op basis van de kosten van het eigen vermogen en de kosten van het vreemd vermogen. Als de economische rentabiliteit hoger is dan de gewogen gemiddelde kostenvoet zal de onderneming haar aandeelhouders en haar geldschieters kunnen betalen en daarenboven toegevoegde waarde voor haar aandeelhouders genereren. Als de rentabiliteit lager is dan de gewogen gemiddelde kostenvoet zal ze noch in staat zijn om toegevoegde waarde te creëren, noch om haar aandeelhouders te betalen (ze zal op zijn minst haar bankiers moeten betalen) die geneigd zullen zijn om zich terug te trekken uit de onderneming naar meer winstgevende investeringen.
5.3.7
Verband tussen de waarde van het aandeel en de kosten van het eigen vermogen
De kosten van het eigen vermogen bedragen 10,54%. Wanneer we de ROE (‘return on equity’), d.w.z. de financiële rentabiliteit of het nettoresultaat ten opzichte van het eigen vermogen berekenen, bekomen we eveneens 10,54% (3.162.000 € / 30.000.000 €) omdat de totale winst werd uitgekeerd aan de aandeelhouders (hypothese). In de praktijk zal voor beursgenoteerde aandelen, maar ook voor niet-genoteerde aandelen, de koers (of de ‘waarde van de vennootschap’) een stijgende trend vertonen als het rendement van het eigen vermogen (ROE) hoger is dan de kosten van het kapitaal. Op dezelfde manier zal de koers van het aandeel een dalende trend vertonen wanneer de rentabiliteit van het eigen vermogen lager is dan de kosten van het kapitaal, d.w.z. het door de aandeelhouders geëiste rendement.
5.4
Advies
De ondernemer zal de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet moeten berekenen, die hij zal moeten vergelijken met de economische rentabiliteit, waarbij deze laatste hoger moet zijn dan de kosten. Deze berekening zal vóór investering en na nieuwe investeringen moeten worden gemaakt. Mocht de ondernemer vaststellen dat de economische rentabiliteit lager is dan de kosten, dan zal hij de kosten van het kapitaal moeten verlagen door opnieuw met de bankiers te onderhandelen over de rentevoet of door minder duur kapitaal te vinden. Hij zal de economische rentabiliteit eveneens kunnen verbeteren door zijn omzet te vergroten en zijn kosten te verminderen.
LARCIER
Berekening van de kosten van de financiering
63
Hoofdstuk 5
5.5 ● ●
64
Bronnen BREALEY, R.A. en MEYERS, S.C., Principes de gestion financière des entreprises. Uitgeverij: Ediscience international/McGraw-Hill, Parijs, 1997. www. fr.wikipedia.org/wiki/coût_du_capital__28K
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Hoofdstuk 6
Financiële diagnose
1. Kenmerkende ratio’s 2. Risico’s van de bankier
66 75
Wanneer een onderneming haar dossier bij een betalingsinstelling indient, moet ze een dossier voorleggen met historische maar ook geraamde financiële staten. Het dossier zal worden voorgelegd in de vorm van een gedetailleerd bedrijfsplan ("business plan") met de nieuwe investeringsbehoeften, het rendement van deze investeringen en de kosten ervan. Zo kan gemakkelijk worden nagegaan of de onderneming met haar cashflow (nettoresultaat en afschrijvingen) in staat zal zijn om haar leningen af te lossen. De bank zal, naast de bekwaamheden en ervaring als ondernemer (zie deel 3, punt 13 De toekenningsvoorwaarden voor de financiering) een aantal ratio’s van de activiteit analyseren.
6.1
Kenmerkende ratio’s
In deze paragraaf hebben we ons opzettelijk beperkt tot de ratio’s en de waarden die het belangrijkste zijn voor de bankier.
6.1.1
De interne gegevens van de onderneming
6.1.1.1
De intrinsieke waarde (gecorrigeerd eigen vermogen)
(Rubrieken #10 tot #15 van de balans, gecorrigeerd volgens de hierna volgende opmerkingen). Deze waarde is de echte waarde van de onderneming, d.w.z. de liquidatiewaarde die we echt zouden kunnen bekomen in minnelijke verkoopomstandigheden door de activa van de balans te verkopen en alle schulden van het passief af te lossen. Deze waarde houdt rekening met de waarden zoals die op de balans worden vermeld, maar gecorrigeerd op basis van de economische realiteit. In normale liquidatieomstandigheden zou het denkbaar kunnen zijn de opbrengst van de verkoop van alle reële activa met meerwaarden of minderwaarden te incasseren, met inbegrip van het handelsfonds, en alle schulden van de balans, alsook de verborgen schulden (schulden die niet in de balans voorkomen) af te lossen. Op dat ogenblik zal er een banksaldo overblijven dat, na betaling van de belastingen op het resultaat van de liquidatie en de liquidatie-uitkeringen (10% op de aan de vennoten terugbetaalde bedragen) de echte waarde van de onderneming zal uitmaken. Daarom hechten de bankiers er belang aan, want de bank kan (hypothetisch gezien) deze intrinsieke waarde krijgen als de onderneming faalt, voor zover ze uiteraard een inschrijving op het handelsfonds heeft genomen en op de eerste rij zit. Om de intrinsieke waarde te berekenen gaat de bank uit van het eigen vermogen dat ze als volgt corrigeert: Eigen vermogen + Kapitaal (buiten het niet-opgevraagd kapitaal) + Uitgiftepremies + Herwaarderingsmeerwaarden + Reserves
66
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
+ Overgedragen winst (in mindering als er overgedragen verlies is) + Kapitaalsubsidies – Immateriële vaste activa (behoudens een goed onderbouwde rechtvaardiging zoals een zeer bekend merk of een bijzonder doeltreffend farmaceutisch product) – Oprichtingskosten (niet-doorverkoopbare fictieve activa) – Overwaarderingen van activa (bijvoorbeeld te hoge voorraden in verhouding tot een opgemaakte inventaris, overgewaardeerde financiële vaste activa, enz.) + Onderwaarderingen van werkelijke activa (bijvoorbeeld een ondergewaardeerd gebouw, uitrusting die versneld afgeschreven is en niet snel verslijt) – Onderwaarderingen van passiva (bijvoorbeeld een vergeten voorschot op een fiscale schuld, leveranciers die niet in de boekhouding opgenomen zijn, niet-uitgevoerde overlopende rekeningen, enz.) – Overwaarderingen van passiva (bijvoorbeeld een reeds betaalde leveranciersschuld) Hoofdstuk 6
– Opnames van de vennoten of aandeelhouders in de rekeningcouranten op het actief + Rekeningcouranten van de vennoten of aandeelhouders op het passief voor zover zij zich ertoe verbonden hebben om hun voorschotten in het bedrijf te behouden zolang het krediet van de bank loopt – Twijfelachtige vorderingen of niet-uitgevoerde voorschotten – Ondergeschikte leningen Het verkregen bedrag zal een idee geven over de waarde van de onderneming als ze in normale omstandigheden geliquideerd zou moeten worden. Dit bedrag is de waarde van het gecorrigeerd eigen vermogen, oftewel de intrinsieke waarde. Hoe hoger ze is, hoe meer waarde de onderneming heeft, voor zover de schuldenlast niet te hoog is. Over het algemeen moet het gecorrigeerd eigen vermogen een percentage van het balanstotaal van de onderneming vertegenwoordigen. Gewoonlijk zal het verkregen bedrag minstens 20% van het totaal der passiva van de onderneming moeten zijn.
6.1.1.2
De solvabiliteit
De solvabiliteit verwijst naar het vermogen van de onderneming om haar financiële verplichtingen op lange termijn te respecteren. Hoe hoger deze ratio, hoe hoger de kans dat de onderneming zich goed gedraagt in periodes van moeilijkheden. Bovendien zal haar vermogen haar in dat geval in staat stellen om nog schulden te maken om de financiering van toekomstige investeringen te waarborgen. Per definitie: Gecorrigeerd eigen vermogen (zie hierboven) Solvabiliteit = -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Totaal der passiva Rubrieken #10 tot #15 van de balans, gecorrigeerd volgens het uitgelegde schema (zie hierboven), gedeeld door de rubrieken #10 tot #49. Het eigen vermogen moet minstens 20% van het balanstotaal vertegenwoordigen, met meerekening van de nieuwe kredieten en de investeringen waarop ze betrekking hebben. Indien niet aan dit criterium van de 20% wordt voldaan, kan de bank vragen om het eigen vermogen te verhogen.
LARCIER
Financiële diagnose
67
6.1.1.3
De rentabiliteit
De rentabiliteit beschrijft het globale succes van de onderneming. De rentabiliteit is immers een noodzakelijke voorwaarde voor het voortbestaan van de onderneming op lange termijn. Voor startende ondernemingen (‘start up’), die immers nog geen voorgeschiedenis hebben, zal de bankier andere factoren in overweging nemen. Zo zal hij peilen naar de vooruitzichten op rentabiliteit en de zekerheid van de ondernemers om die te behalen.
1.
De financiële rentabiliteit
De financiële rentabiliteit is een van de belangrijkste ratio’s. Een hoge ratio staat garant voor succes van de onderneming en zal vooral meer waarde geven aan de al dan niet genoteerde aandelen. Het zal zo het vinden van nieuw kapitaal vergemakkelijken. Aan de hand van het verkregen resultaat zal de bankier de kansen op terugbetaling van de toegestane leningen kunnen inschatten, aangezien dit resultaat deel uitmaakt van de ‘cashflow’ die in het bijzonder dient om de leningen af te lossen (zie hierna § 6.1.1.4.). De financiële rentabiliteit wordt als volgt berekend: Brutoresultaat vóór belastingen + Uitzonderlijke kosten + Eenmalige waardeverminderingen + Eenmalige voorzieningen – Uitzonderlijke opbrengsten – Geproduceerde vaste activa – Niet-geboekte kosten die voortvloeien uit het volgende boekjaar maar betrekking hebben op het boekjaar + Niet-geboekte winsten die het volgende jaar gerapporteerd worden maar betrekking hebben op het boekjaar Bruto economisch resultaat – Belastingen Netto economisch resultaat Per definitie: Netto economisch resultaat Financiële rentabiliteit = ---------------------------------------------------------------------------Gecorrigeerd eigen vermogen Rubriek #9904 van de resultatenrekening, gecorrigeerd volgens het schema hierboven), gedeeld door de rubrieken #10 tot #15 van de balans, gecorrigeerd volgens het schema hierboven). Netto resultaat Sommige auteurs beperken zich tot volgende ratio: ----------------------------------------Eigen vermogen Dit resultaat geeft een idee van de manier waarop het bestuur het bedrijf heeft geleid want hoe beter de bestuurders gewerkt hebben, hoe meer de onderneming een nettoresultaat zal genereren dat toegevoegd kan worden aan de reserves en uitgekeerd kan worden aan de vennoten. Bij een nieuwe kredietaanvraag met het oog op een investering zal dezelfde ratio berekend worden met meerekening van het nieuwe krediet evenals het rendement van deze nieuwe investering. De verkregen ratio wordt vervolgens vergeleken met het resultaat voor bedrijven uit alle sectoren en daarna met dat van de concurrenten. De waardering is afhankelijk van de economische conjunctuur.
68
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Het verkregen resultaat van de ratio moet altijd hoger zijn dan het verkregen rendement wanneer men zijn geld gedurende een jaar en dus zonder risico bij de bank deponeert. Het verschil tussen het verkregen resultaat van de ratio en de rentevoet van de bank vermeerderd met de inflatie is de risicopremie van de onderneming en van de sector. Over het algemeen is de ratio gebaseerd op de volgende structuur: Basisrentevoet (de rentevoet van leningen op één jaar en dus zonder risico) + Inflatiepercentage + Risicopremie (afhankelijk van de sector en van de structuur van de onderneming) Deze kan 25 tot 100% van de basisrentevoet bedragen. In sommige sectoren, onder andere de ondernemingen die actief zijn in de internetsector, kunnen de risicopremies oplopen tot 300%, of zelfs 500% van de basisrentevoet.
2.
Netto economische rentabiliteit (rentabiliteitspercentage van het totaal der activa)
Per definitie: ’ ’ financiële kosten en belastingen Resultaat voor Netto economische rentabiliteit = ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Totaal der activa Rubriek #9904 van de resultatenrekening, verhoogd met de rubrieken #67/77 (belastingen), #650 (kosten van schulden), #653 (discontokosten op vorderingen) en verminderd met #9126 (subsidies en interesten), het geheel gedeeld door het totaal der activa (#20/58). Dit resultaat verwijst naar de doeltreffendheid waarmee de bestuurders het geheel van de activa van de onderneming gebruiken om een exploitatieoverschot te genereren. Deze ratio kan vergeleken worden met de ratio van financiële rentabiliteit. Als de ratio van netto economische rentabiliteit hoger is dan de ratio van financiële rentabiliteit is er een positief hefboomeffect, d.w.z. dat het geleend vermogen de globale rentabiliteit van de onderneming bevordert. Merk op dat de schuldenlast de rentabiliteit niet vermindert. Zolang de onderneming kan lenen aan lagere kosten dan de economische rentabiliteit kan ze haar schuldenlast vergroten, want de rentabiliteit van het eigen vermogen (financiële rentabiliteit) zal een meer dan evenredige groei kennen. In het omgekeerde geval, als de economische rentabiliteit van het geïnvesteerd vermogen daalt tot onder de kosten van het geleend vermogen, zal het hefboomeffect negatief zijn en de impact op het rendement van het eigen vermogen verminderen wanneer de schuldenlast groter wordt. We verwijzen de lezer naar deel 1 (punt 4.2 Hefboomeffect).
6.1.1.4
De cashflow en het terugbetalingsvermogen
De ‘cashflow’ stemt overeen met de nettowinst van de onderneming vermeerderd met haar nietuitbetaalde kosten (zoals de afschrijvingen, de voorzieningen, de waardeverminderingen op voorraden, enz.) en verminderd met niet-uitbetaalde opbrengsten (zoals niet-gerealiseerde maar geacteerde meerwaarden op aandelen, geproduceerde vaste activa, enz.). Dit bedrag maakt het mogelijk om de kasstromen te kennen die door de onderneming gegeneerd worden en die dus in de volgende maanden beschikbaar zullen zijn. Deze middelen zullen het mogelijk maken om de kredieten af te lossen, groei te financieren, nieuwe investeringen te doen of dividenden uit te keren.
LARCIER
Financiële diagnose
69
Hoofdstuk 6
Het is belangrijk dit bedrag te vergelijken met de financiële verbintenissen om te bepalen hoeveel jaren de onderneming nodig zal hebben om al zijn leningen af te kunnen lossen. Dit is het terugbetalingsvermogen. Per definitie: Terugbetalingsvermogen = ( schulden op meer dan één jaar + schulden die binnen het jaar vervallen ) --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------netto cashflow
In de praktijk gaat de bankier de door de groei ontstane bijkomende behoefte aan bedrijfskapitaal in mindering brengen van de nettocashflow. Zo zal het op basis van deze ratio mogelijk zijn om het gemiddeld aantal dagen te bereken dat de onderneming nodig zal hebben om haar schulden af te lossen. Rubrieken #17 en #42 van de balans gedeeld door de netto cashflow (d.w.z. de rubriken: #9904 + #630 + #660 + #631/4 + #651 + #661 + #635/7 + #662 + #663 – #9125 – #760 – #761 – #762).
1.
Vrije cashflow
De vrije cashflow is het overschot aan cashflow die beschikbaar zal zijn na de terugbetalingen van de aflossingen van de leningen (kapitaal plus interesten). Per definitie: Vrije cashflow = cashflow – aflossingen van lopende kredieten – aflossingen van nieuwe kredieten (met inbegrip van de financiële kosten) Rubrieken van de resultatenrekening: we trekken van de cashflow (zie de berekening hierna) de schulden van de aflossingen van de lopende kredieten en de aflossingen van de nieuwe kredieten in kapitaal en interesten af. De bruto cahflow wordt bekomen door toevoeging aan de netto cashflow van de post 694 die de uitgekeerde dividenden vertegenwoordigt. Dit resultaat moet altijd positief zijn, zo niet zal de onderneming niet in staat zijn om haar eigen leningen terug te betalen. Deze vrije cashflow vertegenwoordigt de echte beschikbare cashflow voor de aandeelhouder die hem naargelang van zijn eigen strategie zal kunnen aanwenden. Bij de aankoop van een bedrijf kan de koper op basis van deze cashflow weten welk bedrag beschikbaar is om het eigen vermogen terug te betalen dat voor de aankoop van de onderneming werd gebruikt. Sommige auteurs definiëren de vrije cashflow als het nettoresultaat plus de toevoegingen aan de afschrijvingen min de investeringen van het jaar min de schommeling in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Dit begrip wordt gebruikt in de context van bedrijfsevaluaties en heeft daar niet hetzelfde doel als in de context van de onderhavige ratio.
2.
De financiële kosten
Voor de gevolgen van schulden op het resultaat van de onderneming in verhouding tot de financiële kosten zullen de bankiers de volgende ratio berekenen: Financiële kosten Belang van de financiële kosten = -----------------------------------------------Omzet Rubriek #650 van de resultatenrekening gedeeld door rubriek #70.
70
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Over het algemeen moet deze ratio 3% bedragen voor een industriële onderneming en 1% voor een handelsonderneming. Als deze niveaus overschreden worden, zal het oordeel ongunstig uitvallen, tenzij de bestuurders daar een verklaring voor hebben. Handelsonderneming
Industriële onderneming
Zeer goed
1%
3%
Goed
3%
5%
Aanzienlijk risico
5%
7%
Gevaar
7%
10 %
>7%
> 10 %
Faillissement
6.1.1.5 1.
De liquiditeit en het evenwicht van de balans Beperkte liquiditeitsratio Hoofdstuk 6
Per definitie: ( Klanten + Beschikbaar ) Enge liquiditeit (LR) = ---------------------------------------------------------------------------Opeisbaar op korte termijn Deze ratio wordt ‘eng’ genoemd omdat de voorraden niet meegerekend worden. Hij maakt het mogelijk om te bepalen in welke mate de onderneming in staat is om aan haar kortetermijnverplichtingen te voldoen. De liquiditeit van de onderneming wordt als goed beschouwd als deze ratio bijna 1 of hoger dan 1 is. Rubrieken van de balans: vorderingen op ten hoogste één jaar (#40/41) plus geldbeleggingen (#50/53) plus liquide middelen (#54/58), het geheel gedeeld door schulden op ten hoogste één jaar (#42/48).
2.
Het bedrijfskapitaal, de behoefte aan bedrijfskapitaal en de kasmiddelen
We hebben deze begrippen reeds behandeld in een ander deel van dit vademecum (deel 1, punt 2.2. Behoeften aan bedrijfskapitaal). Op basis van de laatste balansen gaat de bankier deze gegevens berekenen om na te gaan of de ‘grote financiële evenwichten’ gerespecteerd worden. Hij zal ook de toekomstige behoefte aan bedrijfskapitaal inschatten in functie van het voorziene activiteitsniveau (zie deel 1, punt 2.2.2. Het noodzakelijke bedrijfskapitaal). Hij zal daar het noodzakelijke bedrijfskapitaal om het hoofd te bieden aan de investeringen en aan de behoefte aan bedrijfskapitaal van aftrekken. De bank zal het niveau nagaan van de voorraad gereedschappen die met een lange termijnkrediet zal gefinanciers worden. Het bedrijfskapitaal (permanent vermogen – vaste activa) zal altijd positief moeten zijn, maar de berekening van het gewenste niveau zal afhankelijk zijn van de sector, van het activiteitsniveau en van de toegevoegde waarde. Het bedrijfskapitaal zal worden aangepast aan de behoeften van de exploitatie en dus aan de behoeften aan bedrijfskapitaal. Aangezien deze behoeften voor sommige sectoren aanzienlijk zijn (industriële ondernemingen met een sterke toegevoegde waarde en een lange productiecyclus) zullen zij meer bedrijfskapitaal nodig hebben. Voor andere sectoren daarentegen, zoals handelsondernemingen met een zwakke toegevoegde waarde en met korte productiecycli, zal minder, of zelfs een negatief bedrijfskapitaal volstaan.
LARCIER
Financiële diagnose
71
3.
Omloopsnelheid van de voorraden
De omloopsnelheid van de voorraden is belangrijk. Naast de inkoopkosten zijn er immers ook de opslag, behandelings- en beheerkosten. De omloopsnelheid kan dus best niet te laag zijn om niet nodeloos financiële middelen in te zetten. Insgelijks mag de omloopsnelheid niet te hoog zijn, anders zijn er risico’s op voorraadtekorten en verkoop met verlies. Voor een industriële onderneming wordt de omloopsnelheid van de voorraden als volgt berekend: Kosten van verkopen en prestaties Snelheid = -------------------------------------------------------------------------------------------------( Beginvoorraad + Eindvoorraad ) -----------------------------------------------------------------------------------------2 Voor een handelsonderneming wordt de omloopsnelheid van de voorraden als volgt berekend: Aankopen + Beginvoorraad – Eindvoorraad Snelheid = ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------( Beginvoorraad + Eindvoorraad ) -----------------------------------------------------------------------------------------2 Om de omloopsnelheid in aantal maanden te bekomen, wordt de verkregen snelheid gedeeld door 12. ●
●
Voor de industriële onderneming Rubrieken van de resultatenrekening: kosten van verkopen en prestaties (#60/64) gedeeld door het rekenkundig gemiddelde van de balansrubrieken beginvoorraad (#30/36) en eindvoorraad (#30/36). Het verkregen cijfer wordt gedeeld door 12. Voor de handelsonderneming Rubrieken van de resultatenrekening: inkopen (#60) gedeeld door het rekenkundig gemiddelde van de begin- en de eindvoorraad van handelsgoederen (#34).
Over het algemeen kunnen deze ratio’s afzonderlijk berekend worden voor de grondstoffen en de afgewerkte producten. Het is belangrijk deze ratio’s te vergelijken met de cijfers van de sector en daaruit af te leiden of de onderneming het beter of slechter doet dan de sector. Deze ratio zal ook vergeleken worden met vorige jaren om te bepalen of de onderneming beter wordt, zich handhaaft of achteruitgaat. Er bestaat een andere, subtielere benadering van deze ratio’s waarbij de aan inkoopprijs gewaardeerde voorraden vergeleken worden met de inkopen (grond- en hulpstoffen, goederen), de aan verkoopprijs gewaardeerde voorraden met de omzet (bv. bestelling in uitvoering) en de met alle kosten gewaardeerde voorraden met de kosten van verkopen en prestaties (bv. goederen in bewerking – afgewerkte producten). Om deze ratio nauwkeurig te berekenen, moet men de evaluatieregels kennen die u terugvindt in de bijlagen van het document van de jaarrekening van de NBB.
4.
De omloopsnelheid van de handelsschulden
Per definitie: Omzet plus btw op verkopen Omloopsnelheid van de handelsschulden = ---------------------------------------------------------------------------------Handelsvorderingen
72
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
Om de omloopsnelheid van de handelsschulden in aantal maanden te bekomen, wordt de verkregen snelheid gedeeld door 12. Dit levert de gemiddelde betaaltermijn van de klanten op. Bij de vorderingen moeten ook de handelsschulden meegerekend worden die niet in de balans zijn opgenomen (maar in de bijlagen staan). Van de omzet moeten de contante verkopen afgetrokken worden. Deze ratio kan ook worden berekend met alle contante verkopen om een globaal gemiddelde te bekomen. Rubrieken van de resultatenrekening: (#70) plus in de bijlagen de BTW (#9146 – enkel voor grote ondernemingen – volledig schema) gedeeld door de handelsvordering op minder dan één jaar (#40) en de handelsvorderingen op meer dan één jaar (#29). Het geheel van het verkregen resultaat wordt gedeeld door 12. Voor de verkorte schema’s moet de terugvorderbare BTW worden geschat, maar dat is altijd een moeilijke zaak. Om te schatten of de onderneming zich in het gemiddelde bevindt, wordt de ratio vergeleken met die van de concurrenten. Het is interessant om deze ratio te vergelijken met de eigen verkoopsvoorwaarden. Logischerwijze zou het resultaat vergelijkbaar moeten zijn met de verkoopsvoorwaarden van de onderneming. De evolutie van deze ratio zal periodiek gevolgd moeten worden. Als deze ratio langer wordt, betekent dat dat de klantenaanmaning niet goed georganiseerd is of dat de klanten niet goed geselecteerd worden. Een verlenging zal zich vertalen in een toename van de behoeften aan bedrijfskapitaal dat men zal moeten financieren en die de financiële last zal vergroten. Indien deze ratio vermindert, betekent dit dat de opvolging van de klantenvorderingen goed georganiseerd is. De behoeften aan bedrijfskapitaal zullen afnemen en bijgevolg ook de financiële kosten voor de financiering van de vorderingen.
5.
De omloopsnelheid van de leveranciersschulden
De omloopsnelheid van de leveranciersschulden wordt bekomen via de volgende ratio: Omloopsnelheid van de leveranciersschulden = Aankopen + Diensten & diverse goederen ( #618 ) + Aftrekbare btw -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Leveranciers + Te betalen wissels
Om de omloopsnelheid van de leveranciersschulden en dus de gemiddelde betaaltermijn van de leveranciers te bekomen, wordt de omloopsnelheid van de leveranciersschulden gedeeld door 12. De aftrekbare BTW staat in de bijlagen. De te betalen wissels moeten apart beschouwd worden van de door de bank verwachte leverancierswissels. De schulden op vaste activa moeten niet meegerekend worden bij de schulden. Men moet echter goed opletten bij het berekenen van deze ratio’s voor seizoensondernemingen omdat de keuze van het moment van de berekening belangrijk is. Rubrieken van de resultatenrekening: aankopen (#60/8) plus diensten en diverse goederen (#61) (#618), plus in de bijlagen de aftrekbare BTW (#9145 – enkel bij volledig schema – grote ondernemingen), het geheel gedeeld door de leveranciers (#440/4) en de leveranciers op meer dan één jaar (#1750) en de te betalen wissels (#441). Het verkregen resultaat delen door 12. Voor de verkorte schema’s moet men proberen om de aftrekbare BTW te schatten. Er zullen opnieuw vergelijkingen worden gemaakt met de concurrenten en de contractuele termijnen van de leveranciers. De evolutie van deze ratio zal ook periodiek gevolgd moeten worden. Verlenging van de duur van het verkregen krediet bij leveranciers maakt het mogelijk
LARCIER
Financiële diagnose
73
Hoofdstuk 6
om de financiering van de onderneming te vergroten zonder een beroep te doen op bankkrediet, zonder financiële kosten (voor zover het leverancierskrediet goed onderhandeld is). Men moet echter voorzichtig blijven, want verlenging kan op termijn gevaarlijk blijken voor het globale evenwicht. Om de analyse van het bedrijfskapitaal af te sluiten, is het interessant om rekening te houden met deze laatste drie ratio’s – namelijk de omloopsnelheid van de voorraden (OV), de betaling van de klanten (OK) en de betaling van de leveranciers (OL) – omdat de liquiditeit van de onderneming hiervan afhangt. De kaspositie (in aantal maanden) kan geanalyseerd worden via de volgende vergelijking: Kaspositie = KP = OL - (OK + OV) ● ● ●
Als KP negatief is, is de situatie zeer moeilijk, want de exploitatiecyclus mist liquiditeit en wordt gefinancierd door extern kapitaal en dat moet als een permanente behoefte beschouwd worden. Als KP nul is, is de situatie behoorlijk, want de kasmiddelen zijn in evenwicht. Als KP positief is, is de situatie gunstig, want de exploitatiecyclus financiert zichzelf en als er een kasoverschot gegenereerd wordt kan dit als een stabiele financieringsbron beschouwd worden.
6.1.1.6 1.
De margeratio’s De winstmarge
Per definitie: Nettowinst van het boekjaar Nettomarge = --------------------------------------------------------------------------------Netto omzet Onder netto-omzet verstaan we de omzet met inbegrip van de schommeling in de voorraden, de goederen in bewerking en de afgewerkte producten, alsook de geproduceerde vaste activa. De BTW wordt niet meegerekend. Deze ratio geeft het aantal verdiende centen per euro omzet. Hoe hoger deze ratio, hoe positiever de perceptie van de bankier betreffende de gezondheid van de onderneming zal zijn. Rubrieken van de resultatenrekening: nettowinst van het boekjaar (#70/67) gedeeld door de netto-omzet (#70/72).
2.
De exploitatiemarge
Per definitie: Exploitatieresultaat Exploitatiemarge = ------------------------------------------------------Netto omzet Deze ratio is over het algemeen hoger dan de vorige. Merk op dat hij de marge ten opzichte van de exploitatieactiviteit meet. Als de exploitatiemarge negatief is, is de onderneming niet in staat om een winstmarge te genereren op haar eigen activiteiten, dus op haar kernactiviteit. Rubrieken van de resultatenrekening: #9901, gedeeld door de netto-omzet (#70/72). Elke sector heeft zijn eigen karakteristieke marges. Het is absoluut noodzakelijk zich ermee te vergelijken. Bovendien is het raadzaam om te bekijken of de marge identiek blijft van jaar tot jaar en gelijkwaardig aan die van de sector (zo niet zou dit problemen kunnen leveren op fiscaal vlak). Hoe hoger deze ratio, hoe positiever het oordeel over de onderneming zal uitvallen.
74
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
6.1.1.7
De toegevoegde waarde
De bruto toegevoegde waarde is het verschil tussen de productiewaarde (verkochte productie, geproduceerde voorraden, geproduceerde vaste activa) en de waarde van de tussenliggende consumpties (kosten van grondstoffen, verbruikte stoffen, goederen plus het bedrag van de verbruikte diensten en diverse goederen). Dit verschil omvat de bezoldigingen, de afschrijvingen, de financiële resultaten, de winst, alles wat de onderneming zelf heeft geproduceerd. Over het algemeen wordt deze bruto toegevoegde waarde vergeleken met het totaal der bedrijfsopbrengsten, financiële opbrengsten en uitzonderlijke opbrengsten. Rubrieken van de resultatenrekening: verkochte productie, geproduceerde voorraden, geproduceerde vaste activa (#70/72) – handelsgoederen, grond- en hulpstoffen (#60) – diensten en diverse goederen (#61), het geheel gedeeld door de verkopen en prestaties (#70/74). Deze ratio geeft een idee van de integratie van de activiteiten van de onderneming. Als deze ratio hoog is, besteedt de onderneming weinig uit en heeft ze de neiging om zoveel mogelijk intern te produceren. Als deze ratio in de buurt van nul ligt, besteedt de onderneming veel uit of voert ze niet veel activiteiten intern uit. De integratiegraad zal dan zwak zijn en de prijzen betrekkelijk weinig concurrerend want de eigen waarde van de onderneming in de producten zal gering zijn en de concurrentie zwaarder.
6.1.2
De ondernemingsexterne gegevens
Na de analyse van de interne ratio’s van de onderneming zal de bankier een vergelijking over meerdere boekjaren maken om de evolutie van de ratio’s in de loop van de tijd te zien, maar ook een vergelijking met gegevens van ondernemingen uit dezelfde sector. Deze informatie kan men bekomen bij de Balanscentrale, een departement van de Nationale Bank van België (NBB). Op basis daarvan kan men bepalen of de onderneming een goede middenmoter in haar sector blijkt. Er bestaan eveneens voorspellingssystemen voor faillissementen waarmee men op basis van bepaalde kritische ratio’s kan voorzien of de onderneming al dan niet failliet gaat. Deze informatie kan men vinden bij de meeste handelsbedrijven in financiële gegevens, maar zijn dan gewoonlijk betalend. Onder andere bij: DUN BRADSTREET BELGIUM, DOFINA INTERNATIONAL, GRAYDON BELGIUM, EULER HERMES SERVICES BELGIUM, AGRECO, SERVICE COFACE BELGIUM, EURO DB, BUREAU VAN DIJCK, BEL-FIRST……
6.2
Risico’s van de bankier
6.2.1
Het niet-gedekte risico
Dit risico, ook wel het netto risico genoemd, is het verschil tussen het totaal van de uitstaande bedragen bij de bank (d.w.z. alle kredietlijnen die de bank aan de onderneming heeft toegestaan) en de waardering van de garanties die de bedrijfsleider verstrekt heeft aan de bank.
LARCIER
Financiële diagnose
75
Hoofdstuk 6
Per definitie: Niet-gedekt risico = Totaal van de uitstaande bedragen – Waardering van de garanties Laat ons het geval van de NV KMO nemen, dat een uitstaand bedrag van 30.000 € bij dezelfde bank heeft. Ze heeft 90.000 € geïnvesteerd in immateriële vaste activa. De NV KMO en haar bestuurder hebben verschillende garanties verstrekt, die u terugvindt in de onderstaande tabel. De bank kent elke garantie een waarderingscoëfficiënt toe (elke bank heeft haar eigen coëfficiënten maar globaal gezien is er maar weinig verschil). De waardering van de verstrekte garantie wordt bekomen door de verstrekte garantie te vermenigvuldigen met de waarderingscoëfficiënt (zie ook de paragraaf over garanties in deel 3, punt 12). Verleende garanties
Nominale waarde
Waarderingscoëfficiënt
Waardering van de garantie
Hypotheek Terrein Gebouw
20.000
90 % a
18.000
80.000
%a
64.000
80
Pand op handelszaak Immateriële
90.000
0%
0
Voorraad
30.000
50 %
15.000
Vorderingen
10.000
50 %
5.000
Machine en uitrusting
20.000
25 %
5.000
Pand op aandelen zaakvoerder
80.000
12,5 %
10.000
Persoonlijke borgstelling
50.000
0%
0
TOTAAL a.
380.000
117.000
Op basis van de expertisewaarde. Om het niet-gedekte risico te bekomen, wordt het gewaardeerde bedrag afgetrokken van het totaal van de uitstaande bedragen. Over het algemeen trachten de banken een nietgedekt risico te hebben dat nul is, met een maximum van 10 tot 20% van het uitstaand bedrag. Dit 10 tot 20% aan niet-gedekte risico’s zal afhankelijk zijn van de aanvrager. Het droge risico is dus 120.000 € (uitstaande kredietbedragen) – 117.000 € (waardering van de garanties), oftewel 3.000 €, wat ongeveer 2,5% van het niet-gedekte risico vertegenwoordigt (3.000/120.000). De bank kan dit uitstaand bedrag toestaan, want vaak neemt ze een blanco garantie in aanmerking die bij benadering 10% tot 20% van de uitstaande kredietbedragen vertegenwoordigt.
76
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
6.2.2
Het risico van uitstaande kredietbedragen
De bank gaat berekenen welke verleende kredieten risicovol zijn en welke minder. Voor elk soort krediet bestaat er echter een risicopercentage. Dit percentage is hoog als het risico voor de bank groot is dat het niet terugbetaald wordt (zwaar risico). Dit risico wordt berekend op basis van de drie volgende criteria.
6.2.2.1
Het risico op korte en op lange termijn
Het risico bij kredieten op lange termijn is altijd hoger, want het zal moeilijker zijn om met zekerheid het terugbetalingsvermogen te voorzien dan bij die op korte termijn, waarbij het gemakkelijker te voorspellen valt.
6.2.2.2
Het inkomende en uitgaande risico
Hoofdstuk 6
Het risico is over het algemeen zwaarder bij kredieten die voor de inkoop dienen (inkomende kredieten) zoals acceptkrediet of leverancierskrediet dan bij kredieten die de verkoop financieren (uitgaande kredieten) zoals klantendisconto of voorschot op factuur. Dit is nog duidelijker wanneer we ons aan het eind van het proces bevinden (zie de definitie en de mechanismen van de verschillende soorten krediet in deel 3, hoofdstukken 10 en 11).
6.2.2.3
Het ‘self liquidating’ risico
Er bestaat eveneens een risico naargelang van de manier waarop het krediet terugbetaald wordt ten opzichte van zijn eigen mechanisme, wat het ‘self liquidating’ karakter van het krediet vertegenwoordigt. Bijvoorbeeld een klantendiscontokrediet wordt terugbetaald door de betaling van de klant. Bovendien, als de klant daarin heeft toegestemd, is hij ten persoonlijken titel verantwoordelijk voor de terugbetaling en is het risico dus minder zwaar. Voor een kaskrediet is het risico daarentegen zwaarder omdat er geen enkele terugbetaling voorzien is en de terugbetaling volledig afhangt van het bedrijf. Er bestaat zo een tabel die het kredietrisico weergeeft. Voorbeelden van risico’s ●
van 100%: termijnkrediet, borgstelling, kaskrediet, acceptkredieten.
●
van 50%: leveranciersdiscontokrediet.
●
van 25%: toegestaan discontokrediet omwille van het ‘self liquidating’ karakter ervan.
De bankier zal zo per bedrijf het uitstaande risicokrediet berekenen. Bijvoorbeeld: de NV KMO beschikt over een langlopend krediet van 120.000 € en een klantendiscontokrediet van 10.000 €. Het risico van het uitstaand bedrag is: 100% van 110.000 € (langlopend krediet) + 25% van het klantendisconto van 10.000 € (discontokrediet) = 112.500 €
LARCIER
Financiële diagnose
77
Dit uitstaand bedrag zal in de balans worden gezet in het kader van de berekening van het niet-gedekte risico, zie hierboven. Als het niet-gedekte risico groot is, gaat de bankier immers het niet-gedekte risico herberekenen op basis van het uitstaande risicokrediet. Als er nog een verschil ten opzichte van de voorgestelde garanties bestaat, kan de bankier bijkomende garanties vragen of beslissen om geen krediet te verlenen. Om de berekening van het droge risico van de NV KMO te hernemen: ze had een uitstaand krediet van 120.000 €. Voor dit uitstaand krediet verleend door de bank was er een droog risico van 3.000 €. De bank had garanties voor 117.000 €. De berekening van het uitstaand risicokrediet geeft 122.500 € en in dat geval kunnen de verstrekte garanties volstaan. Deze berekening maakt het mogelijk de beoordeling van het droge risico te schakeren. Er is een vrschil van 112.500 € – 117.000 €, zijnde -4.500 €. In dit geval beschikt de bank zelfs over hogere waarborgen. Het dossier zal aanvaard worden.
6.2.3
De omvang van het niet-gedekte risico
Dit is een index die het niet-gedekte risico vergelijkt met de intrinsieke waarde van het bedrijf (zoals hierboven berekend). Per definitie: Niet – Gedekte risico Omvang van het niet-gedekte risico = --------------------------------------------------------Intrinsieke waarde Een risico-omvang van minder dan 60% is goed. Bij meer dan 80% zal men de onderneming moeten vragen haar eigen vermogen te verhogen. Een ongedekt risico van grote omvang kan geaccepteerd worden als het van korte duur is.
6.2.4
De duur van het niet-gedekte risico
Dit is een indicator die de duur bij benadering van het niet-gedekte risico meet. Per definitie: Niet – gedekte risico Duur van het niet-gedekte risico = --------------------------------------------------------Cashflow Een risicoduur van minder dan 4 jaar is wenselijk. Een betrekkelijk lange risicoduur kan geaccepteerd worden als de omvang van het risico beperkt is in de tijd.
78
Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten
LARCIER
DEEL 2
Eigen vermogen
Hoofdstuk 7. Eigen vermogen
81
Hoofdstuk 8. Quasi-eigen vermogen
125
Hoofdstuk 9. Risicokapitaal
133
Hoofdstuk 7
Eigen vermogen
1. Kapitaal 2. Uitgiftepremies 3. Herwaarderingsmeerwaarden (zonder inbreng van nieuw kapitaal) 4. Reserves 5. Subsidies 6. Consolidatie van schulden (zonder inbreng van nieuw kapitaal)
82 103 105 107 119 124
Het eigen vermogen verwijst naar het geheel van de financiële middelen die duurzaam ter beschikking van een onderneming worden gesteld (hoofdzakelijk) om de vaste activa (zoals terreinen, gebouwen, rollend materieel, octrooien, enz.) te financieren, terwijl de externe schulden beperkt worden gehouden en ervoor gezorgd wordt dat men over een buffer beschikt. Dat is het ‘vermogen’ van de aandeelhouders 1. In de boekhouding wordt het eigen vermogen op de passiefzijde van de balans vermeld. Het verwijst collectief naar de volgende posten: ● het kapitaal; ● de uitgiftepremies; ● de herwaarderingsmeerwaarden; ● de (wettelijke, onbeschikbare, belastingvrije en beschikbare) reserves; ● de overgedragen winst (of het overgedragen verlies); ● de kapitaalsubsidies; ● evenals de voorschotten aan de vennoten op de verdeling van het nettoactief.
7.1
Kapitaal
Het kapitaal van een bedrijf staat voor de financiële middelen die blijvend ter beschikking worden gesteld door de aandeelhouders. Het ‘geplaatste kapitaal’ komt overeen met het bedrag waartoe de aandeelhouders zich verbinden, met dien verstande dat het volledige bedrag niet noodzakelijk in het begin wordt ingebracht; het verschil is het ’niet-gestorte kapitaal’ (dat dus een vordering van het bedrijf op de aandeelhouders vormt). In de boekhouding wordt het kapitaal op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 10. Zoals we hierna zullen zien, kan het kapitaal ter beschikking van het bedrijf worden gesteld bij de eigenlijke oprichting of later bij eventuele kapitaalsverhogingen. Zijn vorming (d.w.z. bij de oprichting van het bedrijf) of bij kapitaalverhogingen.
7.1.1
Oprichting
7.1.1.1
Definitie
1.
Inleiding
De oprichting van een bedrijf veronderstelt het bestaan van een project. Voor de eigenlijke oprichting legt de wetgeving een aantal formaliteiten op. Daar deze voortdurend wijzigen, kunt u best naar de website van de Federale Overheidsdienst Financiën (FOD Financiën) gaan en de gecoördineerde versie van het Wetboek van Vennootschappen raadplegen. Om onaangename verrassingen te vermijden, kan men echter best eerst bij een notaris, een bedrijfsrevisor, een expert accountant te rade gaan bij de oprichting van een onderneming. Het Wetboek van Vennootschappen erkent de volgende vormen van vennootschappen met rechtspersoonlijkheid: 1. Naargelang van de rechtspersoonlijkheid van de onderneming wordt er over aandeelhouders of over vennoten gesproken.
82
Eigen vermogen
LARCIER
●
●
Als handelsvennootschap (art. 2 § 2) de vennootschap onder firma (VOF) de gewone commanditaire vennootschap (GCV) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA) de coöperatieve vennootschap, die zowel met beperkte aansprakelijkheid (CVBA) als met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA) kan zijn de naamloze vennootschap (NV) de commanditaire vennootschap op aandelen (CVA) het economisch samenwerkingsverband (ESV) de Europese vennootschap (SE) de Europese coöperatieve vennootschap (SCE) Als burgerlijke vennootschap (art. 2 § 3) de landbouwvennootschap (LV)
De VOF, de GCV, de CVOA, het ESV en de LV worden opgericht bij een onderhandse of authentieke akte. De BVBA, de CVBA, de NV, de CVA, de SE en de SCE kunnen enkel met een authentieke akte worden opgericht. Voor de laatstgenoemde is de rechtspersoonlijkheid verworven zodra de authentieke akte gepubliceerd is (art. 66 e.v.). In de praktijk zijn de meest voorkomende rechtsstructuren de BVBA, de CVBA, de NV en de CVA. Het uittreksel uit de oprichtingsakte van de Belgische vennootschappen (het geval van de filialen van buitenlandse vennootschappen wordt hier niet behandeld), met uitzondering van de ESV, bevat (art. 69) de volgende elementen (op afdoende wijze, zie het betreffende artikel) 2. 1. 2. 3. 4. 5.
6.
7. 8.
9.
de rechtsvorm van de vennootschap en haar naam. de nauwkeurige aanduiding van de zetel van de vennootschap. de duur van de vennootschap, tenzij zij voor onbepaalde tijd is aangegaan. de nauwkeurige opgave van de identiteit van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten, de oprichters en de vennoten die hun inbreng nog niet volledig hebben volgestort. in voorkomend geval, het bedrag van het maatschappelijk kapitaal; het gestorte bedrag; het bedrag van het toegestane kapitaal (bijzonder geval voor de commanditaire vennootschappen en de coöperatieve vennootschappen). de samenstelling van het maatschappelijk kapitaal of bij ontstentenis daarvan, het maatschappelijk vermogen, en in voorkomend geval, de conclusies van het verslag van de bedrijfsrevisor met betrekking tot de inbrengen in natura. het begin en het einde van het boekjaar. de bepalingen betreffende het aanleggen van reserves, de verdeling van de winst en de verdeling van het na vereffening overblijvende saldo (niet van toepassing [enkel de eerste keer] voor LV). de aanwijzing van de personen die gemachtigd zijn de vennootschap te besturen en te verbinden, de omvang van hun bevoegdheid en de wijze waarop zij deze uitoefenen, hetzij alleen, hetzij gezamenlijk, hetzij als college (en in geval van de SE of van de SCE ook een raad van toezicht).
2. Op de vennootschap onder firma en de gewone commanditaire vennootschap zijn de punten 11 tot 14 niet van toepassing.
LARCIER
Eigen vermogen
83
Hoofdstuk 7
10. in voorkomend geval, de aanwijzing van de commissarissen (niet van toepassing op de LV) (opmerking: dit is verplicht voor de ‘grote ondernemingen’ – een vennootschap wordt als dusdanig beschouwd als het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt of wanneer ze meer dan één van de volgende drempels overschrijdt: (i) het jaargemiddelde van het personeelsbestand bedraagt meer dan 50, (ii) de jaaromzet (excl. BTW) meer dan 7.300.000 €, (iii) het totaal van de balans meer dan 3.650.000 € is. 11. de nauwkeurige omschrijving van het doel van de vennootschap. 12. de plaats, de dag en het uur van de gewone algemene vergadering van de vennoten, alsook de voorwaarden voor de toelating tot de vergadering en voor de uitoefening van het stemrecht (niet van toepassing op de LV). 13. de essentiële persoonsgegevens, de door dit Wetboek bepaalde gegevens evenals de relevante bepalingen uit een onderhandse of authentieke volmacht (niet van toepassing op de LV en de CVOA). 14. de bevestiging door de instrumenterende notaris van de deponering van het gestorte kapitaal, overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek, met opgave van de instelling waarbij de deponering werd verricht (niet van toepassing op de LV en de CVOA). Merk op dat de bestuurders of de zaakvoerders die niet de volledige tekst van de statuten van hun vennootschap hebben neergelegd, gestraft kunnen worden met geldboeten. Naargelang van de rechtsvorm zijn er bijzondere vereisten betreffende het minimumaantal personen (natuurlijke en/of rechtspersonen), het minimumkapitaal en het minimum te volstorten kapitaal (zie de tabel hierna). De oprichters moeten ook een financieel plan opstellen dat aantoont dat de vennootschap in staat zal zijn om haar verbintenissen na te komen gedurende de eerste twee jaar na de oprichting (dit geldt niet voor een CVOA). Dit plan moet bij een notaris neergelegd worden. Het zal in geval van faillissement binnen de drie jaar na de oprichting geanalyseerd worden door de rechter om na te gaan of het maatschappelijk kapitaal bij de oprichting toereikend was voor de normale uitoefening van de voorgenomen bedrijvigheid over ten minste twee jaar.
7.1.1.2
Bedrag (minimum / maximum)
Het kapitaal kan in geld en/of in natura worden ingebracht. Wij zullen hier later verder op ingaan. De bedragen, evenals andere aspecten, zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Rechtsvorm
EBVBA (één persoon) BVBA
NV
CVBA
CVOA
Vereist minimumaantal
1 vennoot Minstens 2 vennoten
Minstens 2 aandeelhouders
Minstens 3 vennoten
Minstens 3 vennoten
Aard van de personen
Natuurlijke en/of rechtspersoon Natuurlijke en/of rechtspersonen
Natuurlijke en/of rechtspersonen
Natuurlijke en/of rechtspersonen
Natuurlijke en/of rechtspersonen
Minimumkapitaal
18.550 € (art. 214 W.Venn.)
61.500 € (art. 439 W.Venn.)
18.550 € (art. 390 W.Venn.)
Vastgelegd in de statuten
84
Eigen vermogen
VOF Minstens 2 vennoten
Vastgelegd in de statuten
LARCIER
EBVBA (één persoon) BVBA
NV
CVBA
Minimum te volstorten kapitaal
12.400 € en minstens 1/5 per aandeel Minstens 6.200 € en minstens 1/5 per aandeel
Minstens 61.500 € en minstens 1/4 per aandeel
Minstens 6.200 € en minstens 1/4 per aandeel
Volledig
Geen minimumkapitaal, maar de vennoten moeten het bedrag inbrengen waartoe ze zich verbonden hebben in de statuten
Inbrengen in natura
Verslag van de bedrijfsrevisor. Ze moeten volledig volstort zijn
Verslag van de bedrijfsrevisor. De inbrengen in natura moeten binnen 5 jaar na de oprichting volstort zijn
Verslag van de bedrijfsrevisor
Geen specifieke reglementering
Geen specifieke reglementering
Financieel plan
Ja
Ja
Ja
Niet verplicht
Niet verplicht
Akte
Authentieke akte (notaris)
Authentieke akte (notaris)
Authentieke akte (notaris)
Onderhandse akte
Beheer
Eén of meer zaakvoerders benoemd in de statuten of door de algemene vergadering, benoeming voor bepaalde of onbepaalde duur
Raad van bestuur van minstens (2) 3 bestuurders (niet noodzakelijkerwijs aandeelhouders), natuurlijke of rechtspersonen, benoeming voor 6 jaar (verlenging mogelijk) [zie ook artikel 518]
Eén of meer bestuurders, al dan niet vennoten, benoemd voor bepaalde of onbepaalde duur door de AV a
Eén of meer bestuurders, al dan niet vennoten, benoemd voor bepaalde of onbepaalde duur door de Algemene Vergadering (AV a)
Rechtsvorm
a.
CVOA
VOF
Vennoten of één of meerdere zaakvoerders
AV = Algemeen Vergadering
Opmerking Om het ondernemerschap in België te bevorderen (slechts 2,80% tegenover een Europees gemiddelde van 5,80%), besloot de wetgever in april 2009 om een nieuwe vennootschapsvorm in te voeren waarvoor geen startkapitaal vereist is (in feite minstens 1 €), namelijk de ‘Starter-BVBA’ (of afgekort: S-BVBA). Om teveel faillissementen ten gevolge van kapitaalschaarste te voorkomen, voorziet het wetsontwerp evenwel dat het financieel plan met de medewerking van een erkende instelling of organisatie (d.w.z. een boekhouder, een externe accountant of een bedrijfsrevisor) moet worden opgesteld. Wij benadrukken dat het een rechtsstructuur betreft die als ‘springplank’ dient om de oprichting van een onderneming gemakkelijker te maken: de kandidaat-ondernemer krijgt vijf jaar om zijn activiteit te ontwikkelen en het nodige kapitaal te verzamelen om over te gaan in een ‘klassieke’ BVBA (de maatregel voorziet overigens in de verplichting om een gedeelte van de winst in de reserves te plaatsen om zeker te zijn dat na afloop van deze termijn voldoende kapitaal beschikbaar is om een BVBA op te richten). Net als bij een BVBA is (zijn) de oprich-
LARCIER
Eigen vermogen
85
ter(s) aansprakelijk in geval van faillissement in de loop van de eerste drie jaar. Na afloop van de eerste drie jaar blijft de hoofdelijke aansprakelijkheid van de oprichters gelden voor het verschil tussen het vereiste minimumkapitaal voor de oprichting van een klassieke BVBA en het bedrag van het kapitaal (startkapitaal en in de reserves) van de S-BVBA.
7.1.1.3
Duur (minimum / maximum)
De duur van de vennootschap kan beperkt of onbeperkt zijn. Dit aspect wordt gepreciseerd in de statuten.
7.1.1.4
Kosten en onkosten
Men dient rekening te houden met diverse onkosten, waarvan de voornaamste hieronder worden vermeld. 1. De kosten voor de neerlegging van het financieel plan bij de notaris. In voorkomend geval, het honorarium van de boekhouder of van de accountant als het plan niet door de oprichter(s) wordt opgesteld. 2. In geval van inbrengen in natura: het honorarium van de revisor voor zijn controle en zijn verslag (dit verschilt naargelang van de omvang en de aard van de inbrengen). 3. Het honorarium van de notaris, dat verschilt naargelang van het geplaatste kapitaal. 4. Op de opstelling van de oprichtingsakte door de notaris wordt een zegelrecht geheven per blad. 5. De kosten voor publicatie in het Belgisch Staatsblad. 6. De inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) via de griffie van de rechtbank van koophandel (opmerking: men moet zich ook tot het ondernemingsloket wenden om de vestigingseenheden te openen als deze zich op een andere plaats bevinden dan de zetel van de vennootschap). 7. Er wordt BTW geheven op de waarde van de aandelen die de oprichter in ruil voor de inbreng van goederen krijgt. In geval van inbreng van een gebouw met een lening moet men de registratierechten op het verschil betalen. 8. In voorkomend geval, de onkosten van het adviesbureau waarop de oprichter(s) een beroep doet (doen) om de verschillende administratieve stappen te ondernemen (inschrijving in de KBO, aanvraag van een BTW-nummer indien dat vereist is, alsook andere stappen indien de oprichter een natuurlijke persoon is en moet ingeschreven worden als zelfstandige 3).
7.1.1.5
Terugbetaling
Daar het kapitaal door zijn eigenaars duurzaam ter beschikking van de onderneming wordt gesteld, is het normaal gezien niet de bedoeling dat het terugbetaald wordt. In sommige gevallen kunnen de statuten echter voorzien dat een gedeelte van de winst wordt bestemd voor de aflossing van het kapitaal door terugbetaling a pari van de door het lot aan te wijzen aandelen, zonder vermindering van het in de statuten vastgestelde kapitaal (art. 615 W.Venn., de aandelen die het voorwerp zijn van de terugbetaling worden dan vervangen door bewijzen van deelgerechtigheid). 3. Zelfstandige ondernemers dienen zich (binnen 90 dagen te rekenen vanaf de begindatum van de onderneming) aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds.
86
Eigen vermogen
LARCIER
In bepaalde bijzondere omstandigheden heeft evenwel een terugbetaling plaats, namelijk: ● ● ●
wanneer effecten verkocht worden aan een derde partij; wanneer de algemene vergadering een kapitaalverlaging doorvoert; wanneer een procedure tot vereffening van de vennootschap wordt opgestart (hetzij op vrijwillige basis, hetzij op basis van een vonnis van de rechtbank) en dat voor zover er een uit te keren overschot overblijft.
7.1.1.6
Verstrekker van het product
De notaris is zowel een verplichte passage bij de opstelling van authentieke akten als een bedachtzame gesprekspartner die de ondernemer raad geeft bij zijn reflectie en bij de stappen die hij onderneemt. Daarnaast zijn er veel adviesbureaus die de ondernemer kunnen helpen bij de administratieve stappen om zijn onderneming op te richten.
7.1.1.7
Raad
De notaris en andere professionelen zoals de bedrijfsrevisors, de accountants of gespecialiseerde consultants, zullen veel praktische raad kunnen geven en alle noodzakelijke uitleg om de onderneming in optimale omstandigheden te starten. Om in België een onderneming te kunnen starten, moet echter aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn, namelijk: ●
Nationaliteit: om een zelfstandige beroepsactiviteit te kunnen uitoefenen in België moet men de Belgische nationaliteit of die van een van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte (Europese Gemeenschap, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) bezitten; anders dient men een beroepskaart aan te vragen.
●
Basiskennis bedrijfsbeheer: om een onderneming te kunnen leiden, moet men zijn kennis bewijzen op basis van officiële documenten (diploma’s, attesten) of beroepservaring.
●
Beroepsbekwaamheid: voor de gereglementeerde beroepen (zie bijlage).
7.1.1.8
Bronnen
●
Website van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (www.mineco.fgov.be)
●
Website van de FOD Financiën (www.minfin.fgov.be)
●
Website van het notariaat (www.notaris.be)
●
Commerciële sites van adviesbureaus met ‘starters’-loketten
7.1.2
Kapitaalverhoging
7.1.2.1
Doel
Diverse redenen kunnen een onderneming ertoe brengen haar kapitaal te verhogen om over bijkomende duurzame financiële middelen te beschikken, onder andere: ●
de noodzaak om de omzetgroei te ondersteunen;
●
de financiering van nieuwe investeringen (materiële of immateriële vaste activa, andere vennootschappen, enz.);
LARCIER
Eigen vermogen
87
Hoofdstuk 7
● ●
●
de noodzaak om de solvabiliteit 4, en zo ook de geloofwaardigheid, van de onderneming te vergroten; de verplichting om verliezen te dempen, en dus ook de wil om mogelijke gevolgen van bepaalde beschikkingen van het Wetboek van Vennootschappen te vermijden (voorwaarde voor de voortzetting van de activiteiten wanneer als gevolg van geleden verlies het nettoactief van de vennootschap gedaald is tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal - art. 332 voor de BVBA, art. 431 voor de CVBA, art. 633 voor de NV); de wil om inbreng te doen.
7.1.2.2
Definitie
Kapitaalverhoging is in verschillende vormen mogelijk 5 ● ● ● ● ●
door inbreng in geld (contanten); door inbreng in natura; door incorporatie van herwaarderingsmeerwaarden; door incorporatie van reserves of winst; door inbreng van vorderingen (zie ook paragraaf 7.6).
Zoals we verder in de voorbeelden zullen zien, zijn kapitaalverhogingen geen neutrale transacties, tenzij bepaalde correcties worden doorgevoerd. Immers, om de toekomst van het bedrijf te verzekeren, gaan de aandeelhouders niet over tot de uitkering van de volledige winst, hetzij opgelegd door de wetgever, hetzij op vrijwillige basis. Deze niet-uitgekeerde aandelen moeten tegen de waarde in het economisch verkeer gewaardeerd worden zodat de oude en de nieuwe aandeelhouders na de verrichting dezelfde rechten behouden. De boekwaarde van een aandeel (of aandeel in het kapitaal) wordt per definitie bekomen door het geplaatste kapitaal van de vennootschap te delen door het aantal bestaande aandelen. Het verschil tussen de uitgifteprijs van een nieuw aandeel en de boekwaarde van het bestaande aandeel is de uitgiftepremie. Dat maakt het mogelijk om een juiste waarde toe te kennen aan de oude aandelen op het ogenblik van de kapitaalverhoging. Met andere woorden, de uitgiftepremie heeft als doel de waarde van de nieuwe aandelen door middel van een meerprijs op hetzelfde niveau te brengen als die van de oude aandelen. De eigenlijke uitgiftepremie moet onmiddellijk volgestort worden. Deze ‘meerprijs’ (uitgiftepremie) is over het algemeen het gevolg van de toename van het eigen vermogen tussen de oprichting van de vennootschap en de nieuwe kapitaalverhoging. Deze toename kan ook te wijten zijn aan het feit dat de aandeelhouders (of vennoten) de vennootschap ontwikkeld hebben (op commercieel, technisch, financieel gebied) en bijgevolg het recht hebben om een meerprijs te vragen voor het reeds geleverde werk. 4. Dit is een ratio die verwijst naar het vermogen van de onderneming om haar toekomst op betrekkelijk lange termijn te verzekeren zonder in betalingsproblemen te komen. Ze is ook een weergave van het vermogen van een onderneming om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. 5. In het kader van dit werk zullen we geen aandacht schenken aan de kapitaalverhoging bij grote beursgenoteerde vennootschappen. In dat geval is de procedure immers complexer omdat de intekening op nieuwe aandelen door het publiek via financiële instellingen (banken) verloopt.
88
Eigen vermogen
LARCIER
7.1.2.3 1.
De diverse modaliteiten van een kapitaalverhoging Verhoging door inbreng in geld
De eenvoudigste manier om een kapitaalverhoging door te voeren is geld inbrengen in de vennootschap (storting van een bepaald bedrag op de financiële rekening van de vennootschap). Deze inbreng kan gedaan worden door (i) hetzij de bestaande aandeelhouders, (ii) hetzij door nieuwe aandeelhouders die bijgevolg ‘intreden in het kapitaal’, (iii) hetzij door een combinatie van beide.
1. Voorbeeld Laat ons opnieuw uitgaan van de beginsituatie van de NV KMO. Het beginkapitaal bedroeg 80.000 € en de winst na belastingen 40.000 €. Daar de wetgever de onderneming oplegt om een wettelijke reserve aan te leggen, moet 5% van de winst daarvoor gereserveerd worden (zie hierna voor meer uitleg), d.w.z. 5% van 40.000 €, hetzij 2.000 €. De aandeelhouders komen echter in de Algemene Vergadering (AV) overeen om een hoger bedrag opzij te leggen, namelijk 2.000 € bijkomend op de wettelijke reserve, zodat deze laatste in totaal 2.000 € + 2.000 € = 4.000 € bedraagt.
Hoofdstuk 7
De aandeelhouders, die er ook op uit zijn de onderneming te doen groeien, beslissen om geen dividenden uit te keren en de volledige winst over te dragen, d.w.z. 40.000 € – 4.000 € (voor de wettelijke reserve) = 36.000 €. Laten we nu reeds verduidelijken dat ze een wettelijke reserve moeten aanleggen tot 10% van het geplaatste kapitaal, hetzij in dit voorbeeld tot een bedrag van 10% van 80.000 €, hetzij 8.000 €. Naargelang van de evolutie van het geplaatste kapitaal zal dit bedrag aangepast moeten worden. Schematisch ziet de situatie er dus als volgt uit: ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
LARCIER
3 40/41 40 41 50 55 20/58
30.000
30.000 50.000
50.000
20.000
120.000 30.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000 80.000
20.000
220.000 220.000
Eigen vermogen
220.000 220.000
89
Hierna gaan we twee verschillende hypothesen beschrijven: in de eerste hypothese wordt de kapitaalverhoging door de bestaande aandeelhouders gedaan en in de tweede door de tussenkomst van nieuwe aandeelhouders.
2. Inbreng in contanten van alle oorspronkelijke aandeelhouders De bestaande aandeelhouders beslissen om een kapitaalverhoging te doen voor een bedrag van 20.000 €. Ze nemen aan de verrichting deel voor een aantal effecten dat overeenkomt met hun oorspronkelijke deelneming. Ter herinnering: het beginkapitaal bedroeg 80.000 € en het aantal gecreëerde aandelen 800. De nominale waarde per aandeel bedraagt dus 80.000 € / 800 aandelen = 100 €. Maar na de winst van het eerste boekjaar bedraagt de boekwaarde van de vennootschap (d.w.z. de waarde die wordt uitgedrukt in de balans, hetzij de waarde van het eigen vermogen per aandeel) 80.000 € (het kapitaal) + 4.000 € (de reserve) + 36.000 € (de overgedragen winst), hetzij 120.000 €. Elk aandeel heeft dus een nieuwe boekwaarde van 120.000 € / 800 aandelen = 150 €. Hieruit volgt een verschil ten opzichte van de beginwaarde van 150 € 100 € = 50 €. Laat ons nu aannemen dat het nieuwe kapitaal volgestort is door een storting op de bankrekening van de vennootschap (hetzij een effectieve storting van een bedrag van 20.000 €); het nieuwe kapitaal bedraagt dan 80.000 € + 20.000 € = 100.000 €. Om didactische redenen gaan we aannemen dat de gecreëerde nieuwe aandelen worden gewaardeerd op 100 € per aandeel (d.w.z. de nominale waarde). Bijgevolg komt de kapitaalverhoging van 20.000 € overeen met 200 nieuwe aandelen. Het aantal aandelen na de verrichting bedraagt dan 800 + 200 = 1.000. De boekwaarde van de vennootschap na de kapitaalverhoging is de volgende: 80.000 € (oud kapitaal) + 20.000 € (nieuw kapitaal) + 4.000 € (reserves) + 36.000 € (overgedragen winst) = 140.000 €. Elk aandeel is nu 140.000 € / 1.000 = 140 € waard. Het verschil ten opzichte van de aanvankelijke nominale waarde bedraagt dus: 140 € – 100 € = 40 €. Ten opzichte van de boekwaarde voor de kapitaalverhoging blijkt een verlies van 40 € – 50 € (d.w.z. de toename van de waarde van het aandeel wanneer het eigen vermogen 120.000 € bedraagt ten opzichte van de aanvankelijke waarde van het aandeel bij de oprichting), hetzij – 10 € (uiteraard bekomt men hetzelfde resultaat op basis van de bedragen per aandeel vóór en na de kapitaalverhoging, namelijk 140 € – 150 € = -10 €). Deze operatie verandert de situatie niets, er is noch verlies of winst, want alle aandeelhouders hebben deelgenomen volgens de oorspronkelijke verdeelsleutel, het onderlinge evenwicht is hetzelfde gebleven. Na de verrichting is de situatie dus als volgt:
90
Eigen vermogen
LARCIER
ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
40.000
140.000 100.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
15 17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000 10.000 70.000
40.000
240.000 240.000
240.000 240.000
3. Inbreng in contanten van nieuwe aandeelhouders Laat ons aannemen dat de vorige kapitaalverhoging niet toereikend is. Daar de bestaande aandeelhouders niet aan een nieuwe kapitaalverhoging wensen deel te nemen, besluiten ze zich tot nieuwe aandeelhouders te richten. Ter herinnering: het kapitaal vóór de komst van de nieuwe aandeelhouders bedroeg 80.000 € (kapitaal bij de oprichting) + 20.000 € (ingebracht kapitaal door de bestaande aandeelhouders) = 100.000 €. Het aantal aandelen in bezit van de oorspronkelijke aandeelhouders bedroeg 1.000, zodat de nominale waarde per aandeel nog steeds 100.000 € / 1.000 = 100 € was. Daarentegen bedroeg de boekwaarde van de vennootschap na de winst van het eerste boekjaar 100.000 € (kapitaal) + 4.000 € (wettelijke reserve) + 36.000 € (overgedragen winst) = 140.000 €, zodat elk aandeel een boekwaarde van 140.000 € / 1.000 aandelen = 140 € had. Hieruit volgde een verschil ten opzichte van de nominale waarde van 140 € – 100 € = 40 €. Laat ons aannemen dat het noodzakelijk is het kapitaal te verhogen met een bedrag van 50.000 € door nieuwe aandelen te creëren die in alle opzichten gelijkaardig zijn aan de aandelen van de oorspronkelijke aandeelhouders. Om didactische redenen gaan we onze redenering opnieuw baseren op de nominale waarde van de aandelen, die 100 € bedroeg. Bijgevolg is het aantal te creëren nieuwe aandelen 50.000 € / 100 € = 500. In de praktijk zullen de oorspronkelijke aandeelhouders willen dat er een waarde wordt toegekend aan het reeds geleverde werk (ter herinnering: het bedrijf in ons voorbeeld heeft winst geboekt) en dat in het licht van toekomstige groeimogelijkheden. Het aandeel zal dan gewaardeerd worden op een bedrag dat zeker hoger ligt dan 100 €.
LARCIER
20.000 80.000
Eigen vermogen
91
Omdat er een wil is om alle (d.w.z. oude en nieuwe) aandeelhouders op gelijke voet te behandelen, dient de prijs die de nieuwe aandeelhouders zullen moeten betalen om op deze kapitaalverhoging in te tekenen zo bepaald te worden dat ze dezelfde rechten krijgen als de oorspronkelijke aandeelhouders. Welnu, de oorspronkelijke aandeelhouders hebben aandelen met een boekwaarde van 140 € per aandeel. Tijdens deze nieuwe kapitaalverhoging zullen de oorspronkelijke aandeelhouders dus een uitgiftepremie boeken van 40 € per aandeel. De nieuwe aandeelhouders zullen dan 140 € × 500 aandelen = 70.000 € moeten storten, terwijl de intekening een bedrag van 50.000 € vermeldde. Het verschil, hetzij 70.000 € – 50.000 € = 20.000 €, wordt geboekt bij de uitgiftepremies. Het kapitaal na de verrichting bedraagt 100.000 € + 50.000 € = 150.000 €. Het totale aantal aandelen in bezit van de oorspronkelijke en de nieuwe aandeelhouders samen bedraagt 1.000 + 500 = 1.500, zodat elk aandeel nog steeds een nominale waarde heeft van 150.000 € / 1.500 aandelen = 100 €. De boekwaarde van de vennootschap bedraagt nu 150.000 € (kapitaal) + 20.000 € (uitgiftepremie) + 4.000 € (wettelijke reserve) + 36.000 € (uitgestelde winst) = 210.000 €, zodat elk aandeel 210.000 € / 1.500 = 140 € waard is; het verschil ten opzichte van de oorspronkelijke nominale waarde bedraagt dus: 140 € – 100 € = 40 €. Ten opzichte van de boekwaarde voor de verrichting is er geen verschil, want de nieuwe aandeelhouders hebben een meerprijs van 20.000 € betaald. De situatie kan als volgt worden samengevat:
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
210.000
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
150.000
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
20.000
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
92
40/41 40 41 50
30.000
30.000 50.000
50.000
55
110.000 110.000
20/58
310.000 310.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
Eigen vermogen
20.000 80.000
310.000 310.000
LARCIER
2.
Verhoging door inbreng in natura
1. Inbreng in natura Het is mogelijk om in plaats van financiële middelen goederen in te brengen. In principe staat er geen beperking op de aard van deze goederen voor zover ze economisch gewaardeerd kunnen worden. Zo kan het gaan om: ●
onroerend goed (in dat geval zal de akte moeten worden aangepast aan het behoud van de hypotheken): terreinen, gebouwen, loodsen, enz.;
●
roerend goed: meubilair, kantoorbenodigdheden, machines, rollend materieel, enz.;
●
vorderingen;
●
immateriële vaste activa: octrooien, intellectuele eigendomsrechten, merken, enz.;
●
een handelsfonds.
Merk op dat deze inbrengen nuttig en van daadwerkelijk belang voor de vennootschap moeten zijn. Hoofdstuk 7 Om het voorbeeld van de NV KMO te hernemen: een van de oprichters bezit een terrein dat van pas zou kunnen komen om het bedrijf uit te breiden. Dit terrein heeft, volgens vastgoedexperts, een waarde van 70.000 €. Alle andere aandeelhouders zijn het eens met de relevantie van deze inbreng en een revisor bevestigt dat de schatting in overeenstemming is met de marktvoorwaarden. We gaan opnieuw uit van de situatie na de kapitaalverhoging door nieuwe aandeelhouders waarin de boekwaarde van de vennootschap 210.000 € bedroeg en het aantal aandelen 1.500 was (hetzij een boekwaarde per aandeel van 140 €). Als de waarde van de inbreng (in dit voorbeeld een terrein) 70.000 € bedraagt, komt dat overeen met een aantal te creëren aandelen van 70.000 € / 140 €, hetzij 500 aandelen. Maar de aandelen hebben een nominale waarde van 100 €, zodat de aldus gecreëerde nieuwe aandelen een kapitaal vertegenwoordigen van 500 × 100 € = 50.000 €. Ten opzichte van de geschatte waarde van het goed is er een verschil van 70.000 € – 50.000 € = 20.000 €. Men moet dus een uitgiftepremie boeken om dit verschil te compenseren en zo de gelijkheid tussen de aandeelhouders te behouden. De totale uitgiftepremie bedraagt 20.000 €, hetzij een uitgiftepremie per aandeel van 20.000 € / 500 aandelen = 40 €. Dit resultaat bekomt men ook door het verschil te maken van de boekwaarde en de nominale waarde per aandeel, namelijk 140 € –100 € = 40 €. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat:
LARCIER
Eigen vermogen
93
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
190.000
Terreinen en gebouwen
22
160.000
Machines
23
30.000
Eigen vermogen
3
30.000
30.000
200.000
Uitgiftepremies
11
40.000
Meerwaarden
12
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50
50.000 50.000
55
110.000 110.000
20/58
380.000 380.000
280.000
10
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
10/15
Kapitaal
13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
15 17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000
20.000 80.000
10.000 70.000
380.000 380.000
2. Quasi-inbreng in natura Het gebeurt dat de oprichters van een vennootschap bepaalde goederen wensen in te brengen waarvan zij de eigenaar zijn. Dit komt onder andere voor bij zelfstandigen als natuurlijke persoon die vervolgens een vennootschap willen oprichten. Over het algemeen hebben ze goederen verworven en een klantenbestand opgebouwd dat ze verder willen exploiteren, maar als rechtspersoon. Het spreekt voor zich dat deze inbreng coherent moet zijn met de realisatie van het doel van de vennootschap. Om misbruiken te voorkomen, moet de quasi-inbreng aan bepaalde eisen voldoen. Ten eerste moet de ‘verkoop’-transactie (aangezien er in feite een overdracht is van de eigendomstitel van de natuurlijke persoon naar de rechtspersoon) plaatsvinden binnen de twee jaar die volgen op de oprichting van de vennootschap. Vervolgens, indien de tegenwaarde een tiende van het geplaatste kapitaal overschrijdt, is het noodzakelijk:
94
●
een bijzonder verslag te laten opmaken door de commissaris van de vennootschap of, bij gebrek daaraan, door een bedrijfsrevisor. In dit verslag worden de volgende gegevens vermeld: de naam van de eigenaar van het goed dat de vennootschap wil kopen, een beschrijving van het goed, de werkelijk toegekende vergoeding voor de aanschaf en de toegepaste waarderingsmethoden. Het geeft aan of de waarden waartoe deze methoden leiden, ten minste overeenkomen met de toegekende vergoeding voor de aanschaf.
●
een bijzonder verslag te laten opmaken waarin de zaakvoerder (BVBA) of de raad van bestuur (CV en NV) het belang uiteenzet dat de overwogen aanschaf voor de vennootschap heeft en de redenen waarom dit misschien afwijkt van de conclusies van het verslag van de revisor.
Eigen vermogen
LARCIER
●
een besluit van de algemene vergadering te bekomen dat deze verkoop toestaat. De verslagen van de bedrijfsrevisor en het beheerorgaan moeten worden aangekondigd in de agenda van de algemene vergadering.
Het verslag van de revisor en het bijzonder verslag van de raad van bestuur worden ingediend bij de griffie van de rechtbank van koophandel. Merk op dat de oprichters aansprakelijk zijn als blijkt dat de waarde van het ingebrachte goed duidelijk overdreven is.
3.
Verhoging door incorporatie van een herwaarderingsmeerwaarde (zonder inbreng van nieuw kapitaal)
Als een vennootschap bij een eerdere verrichting een herwaarderingsmeerwaarde geboekt heeft, kan ze besluiten die naar het kapitaal over te dragen. De kapitaalsverhoging bestaat dan uit het ‘verschuiven’ van deze meerwaarde (klasse 12 van de balans) naar het geplaatste kapitaal (klasse 10 van de balans). Het gaat dus om een boekhoudkundige techniek die niet gepaard gaat met een nieuwe inbreng van vers geld (er worden dus geen nieuwe financiële middelen ter beschikking van de onderneming gesteld). De herwaarderingsmeerwaarden worden ook geanalyseerd in paragraaf 7.3. Laat ons, opnieuw uitgaande van het voorbeeld van de NV KMO, aannemen dat een goed op de actiefzijde van de balans (klasse 22) werd onderworpen aan een vastgoedexpertise. Gezien de waarde van ander vergelijkbaar goed in de omgeving schatten de experts de reële waarde van het goed op 85.000 €, terwijl de oorspronkelijke boekwaarde 65.000 € bedroeg. De aandeelhouders besluiten dan om deze meerwaarde, hetzij 85.000 € – 65.000 € = 20.000 €, op te nemen in het kapitaal van de vennootschap. Daar het een niet-verwezenlijkte meerwaarde betreft, zal de incorporatie ervan met de nodige omzichtigheid moeten gebeuren (het risico bestaat immers dat de belastingdienst deze schatting niet aanvaardt met een bijzondere belasting tot gevolg). Na de laatste verrichting (inbreng van het terrein door een van de aandeelhouders) bedroeg de boekwaarde van de vennootschap 200.000 € (150.000 € kapitaal, verhoogd met 50.000 € door de creatie van nieuwe aandelen voor het terrein) + 40.000 € (uitgiftepremies) + 4.000 € (wettelijke reserve) + 36.000 € (overgedragen winst) = 280.000 €. Na de herwaardering van het gebouw wordt de boekwaarde gebracht op 280.000 € + 20.000 € = 300.000 €, zodat de 2.000 aandelen (200.000 € aan kapitaal vertegenwoordigd door aandelen met een nominale waarde van 100 €, dus 200.000 € / 100 € = 2.000) een boekwaarde vertegenwoordigen van 300.000 € / 2.000 = 150 €. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat:
LARCIER
Eigen vermogen
95
Hoofdstuk 7
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
210.000
Terreinen en gebouwen
22
180.000
Machines
23
30.000
Eigen vermogen
3
30.000
40/41 40 41 50
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
4.
30.000
50.000 50.000
55
110.000 110.000
20/58
400.000 400.000
300.000
Kapitaal
10
220.000
Uitgiftepremies
11
40.000
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
10/15
13 130 131 1310 1311 132 133 14
40.000
36.000
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000 80.000
400.000 400.000
Verhoging door incorporatie van reserves of winst (zonder inbreng van nieuw kapitaal)
Vennootschappen hebben de mogelijkheid om in de loop van de tijd reserves aan te leggen (zie paragraaf 7.4). Het overschot dat niet wordt opgenomen in de reserves en niet wordt uitgekeerd in dividenden vormt de winst. Een beslissing van de buitengewone algemene vergadering in de vereiste vorm en met de vereiste meerderheid volstaat om de statuten te wijzigen voor een kapitaalverhoging. Indien het kapitaal vertegenwoordigd wordt door aandelen zonder vermelding van nominale waarde, is de verrichting onmiddellijk. Als er echter wel een waardevermelding is, zijn er drie mogelijkheden:
96
●
de bestaande aandelen vervangen door aandelen zonder waardevermelding;
●
zogenaamde ‘gratis’ aandelen uitgeven door de aandeelhouders (gratis) nieuwe aandelen te bezorgen met vermelding van de nieuwe nominale waarde in ruil voor een onthechte coupon van één of meer van hun oude aandelen;
●
de nominale waarde op de oude aandelen wijzigen met behulp van een stempel.
Eigen vermogen
LARCIER
De kapitaalverhoging bestaat dan uit het ‘verschuiven’ van deze reserves (klasse 13 van de balans) of deze winst (klasse 14 van de balans) naar het geplaatste kapitaal (klasse 10 van de balans). Het gaat dus om een boekhoudtechniek die niet gepaard gaat met een nieuwe inbreng van kapitaal. De incorporatie van eventuele reserves in het kapitaal wordt onder andere gebruikt om eventueel geleden verlies te dempen maar in bepaalde gevallen ook om de reserves te onttrekken aan latere winstuitkeringen. We gaan opnieuw uit van het vorige voorbeeld. De overgedragen winst bedroeg 36.000 €. Tijdens een buitengewone algemene vergadering beslissen de aandeelhouders om een deel van deze winst, namelijk het equivalent van 20.000 €, in het kapitaal van de vennootschap op te nemen. Het kapitaal wordt dan van 220.000 € (zie de situatie aan het einde van het vorige voorbeeld) op 240.000 € gebracht, terwijl de overgedragen winst van 36.000 € tot 16.000 € wordt herleid (als gevolg van de ‘verschuiving’ van de 20.000 €). In feite wordt het eigen vermogen niet gewijzigd door deze verrichting, zodat de waarde van het aandeel ongewijzigd blijft. Vóór de verrichting bedroeg het eigen vermogen 220.000 € (kapitaal) + 40.000 € (uitgiftepremies) + 4.000 € (wettelijke reserve) + 36.000 € (overgedragen winst) = 300.000 €. Na de verrichting bedraagt het eigen vermogen 240.000 € (kapitaal) + 40.000 € (uitgiftepremies) + 4.000 € (wettelijke reserve) + 16.000 € (overgedragen winst) = 300.000 €. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat: ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
210.000
Terreinen en gebouwen
22
180.000
Machines
23
30.000
Eigen vermogen
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
LARCIER
3 40/41 40 41 50
30.000
30.000 50.000
50.000
55
110.000 110.000
20/58
400.000 400.000
300.000
Kapitaal
10
240.000
Uitgiftepremies
11
40.000
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
10/15
13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
16.000
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
Eigen vermogen
20.000 80.000
400.000 400.000
97
5.
Verhoging door inbreng van vorderingen (zonder inbreng van nieuw kapitaal)
Wanneer de vennootschap zich in een moeilijke financiële situatie bevindt en haar schulden niet kan aflossen, is het soms mogelijk met de schuldeisers overeen te komen om bepaalde vaststaande schulden te laten vallen en om te zetten in kapitaal. Het meest klassieke geval is dat waarin vennoten of aandeelhouders erin toestemmen om tijdelijk liquide middelen voor te schieten aan de onderneming (ze worden bijgevolg schuldeisers van de onderneming). Deze situatie kan natuurlijk uitgebreid worden tot andere schuldeisers, zoals leveranciers of andere geldschieters. Als ze dat niet reeds waren, worden de schuldeisers van de onderneming zo vennoten of aandeelhouders. Iets ‘tijdelijks’ (schulden) dat onderhevig was aan eventuele geschillen wordt dus omgezet in iets ‘blijvends’ (kapitaal). Wanneer deze verhoging een schuld aan een vennoot betreft, riskeert de transactie de machtsverhouding tussen de vennoten te wijzigen en dat des te meer naarmate de omgezette vordering groot is in verhouding tot het kapitaal. Dit soort consolidatieverrichtingen kan gedaan worden met bepaalde schuldeisers van de onderneming; naast de vennoten denken we hierbij aan leveranciers, bepaalde risicokapitaalmaatschappijen of, zeldzamer, aan kredietinstellingen. Wij raden aan om dit soort verrichtingen onder toezicht van een advocaat uit te voeren teneinde de rechten en plichten van eenieder te respecteren. Wij herinneren er nog aan dat het hier een boekhoudkundige techniek betreft die niet gepaard gaat met een nieuwe inbreng van vers kapitaal. Voorbeeld We vertrekken opnieuw van het initiële voorbeeld van de NV KMO met een kapitaal van 80.000 € (hetzij 800 aandelen met een nominale waarde van 100 € en deze aandelen zijn gelijk verdeeld onder de vier vennoten). De vennootschap heeft liquiditeitsproblemen gehad, zodat een van de vennoten een bedrag van 21.000 € voorgeschoten heeft. De vennootschap heeft echter ook zakelijke tegenslag gehad en sluit het jaar af met een overgedragen verlies van -36.000 €. Ter herinnering: de wettelijke reserve bedroeg 4.000 €. De vennoten besluiten nieuwe investeerders te contacteren, maar zijn zich er bewust van dat ze met 21.000 € aan schuld op de balans niet in goede voorwaarden kunnen onderhandelen 6 (de verhouding ‘eigen vermogen’ / ‘totaal van de balans’ bedraagt slechts 32,4%). Het eigen vermogen bedraagt maar 80.000 € + 4.000 € – 36.000 € = 48.000 € meer, zodat de fractiewaarde per aandeel slechts 48.000 € / 800 = 60 € meer bedraagt, hetzij een waardevermindering van 100 € – 60 € = 40 € ten opzichte van de nominale waarde. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat:
6. Nieuwe investeerders zijn immers op zoek naar dividenden en/of meerwaarden wanneer ze in het kapitaal van een vennootschap stappen en staan dus (over het algemeen) afwijzend tegenover het financieren van verliezen uit het verleden.
98
Eigen vermogen
LARCIER
ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen
40/41 40 41 50
Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
55 20/58
50.000 50.000
-52.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
48.000 80.000
4.000
-36.000
15 17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000 10.000 49.000 21.000
-52.000
148.000 148.000
148.000 148.000
(Opmerking: daar de ‘liquide middelen’ boekhoudkundig gezien negatief geworden zijn [de vennootschap heeft haar kredietfaciliteiten bij de bank opgebruikt], zou het op de passiefzijde van de balans moeten staan, als een kortlopende schuld aan een financiële instelling).
1. Eerste hypothese Alle vennoten willen solidair blijven en drukken de wens uit om ieder hun deelneming van 25% te behouden. In dat geval moeten de 3 overige vennoten respectievelijk 21.000 € inbrengen (we zullen hier geen rekening houden met de betaling van een eventuele interest op grond van het feit dat alle bedragen niet op hetzelfde moment gestort zijn). Het kapitaal wordt dan 80.000 € + 21.000 € (afstand van de schuld door een van de vennoten) + 3 × 21.000 € (nieuwe inbreng van de 3 overige vennoten) = 164.000 €. De verhouding ‘eigen vermogen/totaal van de balans’ is nu gelijk aan 62,6%. Op basis van de nominale waarde van de aandelen (hetzij 100 € per aandeel) zullen er 84.000 € / 100 € = 840 bijkomende aandelen uitgegeven moeten worden. We gaan hier uit van de nominale waarde van het aandeel, omdat de vennoten hebben besloten de onderlinge pariteit te behouden. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat:
LARCIER
20.000 80.000
Eigen vermogen
99
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen
40/41 40 41 50 55
TOTAAL DER ACTIVA
20/58
50.000 50.000
11.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
132.000 164.000
4.000
-36.000
15 17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000
20.000 59.000
10.000 49.000
11.000
211.000 211.000
211.000 211.000
Merk ook op dat de kasmiddelen terug positief worden ten gevolge van de inbreng in contanten van 3 × 21.000 € = 63.000 € door de drie overige vennoten.
2. Tweede hypothese De drie overige vennoten willen geen bijkomende liquide middelen inbrengen. Bijgevolg is het erg waarschijnlijk dat de eerste vennoot hierover wenst te onderhandelen, gezien hij een groter aandeel van het risico op zich neemt. Hieruit volgt dat de pariteit tussen de vennoten niet behouden blijft. De waardering van het aandeel kan dan niet meer op basis van de nominale waarde gebeuren, maar wel op basis van de boekwaarde. Deze bedraagt 48.000 € (eigen vermogen) / 800 aandelen = 60 € (zie de eerste hypothese). De schuld van de vennoot van 21.000 € vertegenwoordigt dus 21.000 € / 60 € = 350 aandelen (te vergelijken met de 210 aandelen in de eerste hypothese; het verschil komt voort uit het feit dat het aandeel op 60 € in plaats van 100 € werd gewaardeerd). Het kapitaal wordt dan 80.000 € + 21.000 € (afstand van de schuld door een van de vennoten) = 101.000 €. De verhouding ‘eigen vermogen/totaal van de balans’ is nu gelijk aan 40,8%. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat:
100
Eigen vermogen
LARCIER
ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
-52.000
69.000 101.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
-36.000
15 17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
10.000 49.000
-52.000
148.000 148.000
148.000 148.000
(Opmerking: daar de ‘liquide middelen’ boekhoudkundig gezien negatief geworden zijn [de vennootschap heeft haar kredietfaciliteiten bij de bank opgebruikt], zou het op de passiefzijde van de balans moeten staan, als een kortlopende schuld aan een financiële instelling). Na de verrichting zijn er dus in totaal 800 + 350 = 1.150 aandelen. De eerste vennoot bezit 200 + 350 = 550 aandelen, hetzij 47,83%. Het evenwicht tussen de vennoten is dus volledig verschoven (verlies van de gelijkheid tussen de vennoten). Daar er geen geld werd ingebracht, blijft de kassituatie ongewijzigd (de schuld bij de financiële instelling werd niet afgelost, omdat er geen inbreng is van vers geld zoals in het vorige voorbeeld).
7.1.2.4
Doelpubliek
Kapitaalverhoging is een beslissing van de algemene vergadering. In sommige gevallen en voor zover de statuten daarin voorzien, is het mogelijk om via de raad van bestuur een verhoging van het maatschappelijk kapitaal door te voeren (het begrip ‘toegestaan kapitaal’). We herinneren eraan dat een kapitaalverhoging - over het algemeen - geen ‘neutrale’ transactie is in die zin dat ze de oude vennoten/aandeelhouders hetzij op het vlak van de waardering van de aandelen, hetzij op het vlak van de macht in de algemene vergadering kan benadelen. Om die reden werd het recht van voorkeur op het intekenen op nieuwe aandelen ingevoerd (zie ook de paragraaf over ‘risicokapitaal’).
LARCIER
20.000 59.000
Eigen vermogen
101
7.1.2.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er geldt geen minimumbedrag, noch een maximumbedrag.
7.1.2.6
Looptijd (minimum / maximum)
Het kapitaal bestaat per definitie uit middelen die de eigenaars blijvend ter beschikking van de vennootschap stellen. De looptijd komt dus gewoonlijk overeen met die van de vennootschap zelf, tenzij een kapitaalverlaging overwogen wordt.
7.1.2.7
Kosten en onkosten
De kapitaalverhoging brengt omwille van de nieuwe kapitaalsituatie een wijziging van de statuten met zich mee. Men zal dus moeten overgaan tot een wijziging van de statuten om ze op de nieuwe situatie af te stemmen. Men dient dus een beroep te doen op een notaris en er geldt een publicatieverplichting (behalve voor de vennootschappen die niet bij authentieke akte opgericht zijn). Aangezien het bedrag van het kapitaal gewijzigd is, worden we geconfronteerd met dezelfde kosten en onkosten als bij de oprichting, namelijk: 1. Bij inbrengen in natura: het honorarium van de revisor voor zijn controle en zijn verslag (dit verschilt naargelang van de omvang en de aard van de inbrengen). 2. Het honorarium van de accountant en van de bedrijfsrevisor. 3. Het honorarium van de notaris. 4. Op de opstelling van de akte houdende de wijziging van de statuten door de notaris wordt een zegelrecht geheven per blad. 5. De kosten voor publicatie in het Belgisch Staatsblad. 6. Bij inbreng van goederen: de BTW op de waarde van de gekregen aandelen. 7. Bij een publieke inschrijving (maar dat geldt voor weinig KMO’s): de vergoeding aan de financiële instellingen. 8. Men moet ook een forfaitair bedrag van 25 € voor de registratierechten voorzien.
7.1.2.8 ● ● ● ●
Neem contact op met een accountant of een bedrijfsrevisor. Neem contact op met een notaris om de statuten af te stemmen op de nieuwe situatie. Vergeet niet om de nieuwe statuten onmiddellijk te publiceren. Denk eraan dat een kapitaalverhoging vaak ook de creatie van een nieuw machtsevenwicht tussen de aandeelhouders inhoudt (voor jonge vennootschappen betekent dit vaak dat de oprichters een zekere controle verliezen over de vennootschap).
7.1.2.9 ●
102
Raad
Bronnen
Wetboek van Vennootschappen BVBA: Boek IV, Titel V, Hoofdstuk I, artikelen 302 tot 315 CVBA: Boek VII, Titel II, Hoofdstuk III, Afdeling I, artikelen 418 tot 424 NV: Boek VIII, Titel V, Hoofdstuk I, artikelen 581 tot 611
Eigen vermogen
LARCIER
7.2
Uitgiftepremies
In het kader van deze paragraaf raden wij u aan om ook paragraaf 7.1.2. over de diverse vormen van kapitaalverhoging te lezen.
7.2.1
Doel
Om hun bedrijf duurzaam te maken, komen de eigenaars – op verplichte en/of op vrijwillige basis – overeen om financiële reserves aan te leggen naast de initiële inleg die het maatschappelijk kapitaal vormt. Vanuit een andere invalshoek bekeken, vormt de winst die de eigenaars in de onderneming laten een soort opoffering en hebben ze het recht om daar een vergoeding voor te vragen aan nieuwe tietreders bij een kapitaalverhoging. De uitgiftepremie maakt het mogelijk om rekening te houden met deze factor.
7.2.2
Hoofdstuk 7
Definitie
De uitgiftepremie is het surplus van de uitgifteprijs op de nominale waarde van de aandelen. Het gaat dus om een extra inbreng van de eigenaars van de nieuwe aandelen bij een kapitaalverhoging. In de boekhouding worden de uitgiftepremies op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 11.
7.2.3
Specifieke aspecten
Terwijl het geplaatste kapitaal niet volgestort hoeft te zijn, moet de uitgiftepremie altijd volgestort worden (art. 587 W.Venn. voor de NV).
7.2.4
Voorbeeld
We gaan uit van de NV KMO met een kapitaal van 80.000 € (hetzij 800 aandelen met een nominale waarde van 100 €) en 40.000 € aan reserves (inbegrepen de overgedragen winst). Het eigen vermogen bedraagt dus 80.000 € (kapitaal) + 40.000 € (reserves) = 120.000 €, zodat de boekwaarde van een aandeel 120.000 € / 800 = 150 € bedraagt. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat:
LARCIER
Eigen vermogen
103
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
20.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
120.000 80.000
4.000
36.000
15 17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000
20.000 80.000
10.000 70.000
20.000
220.000 220.000
220.000 220.000
De vennootschap wil een kapitaalverhoging doorvoeren met een bedrag van 30.000 € door 300 aandelen uit te geven met een nominale waarde van 100 € om tot een nieuw kapitaal te komen van 80.000 € + 30.000 € = 110.000 €. Om te voorkomen dat de nieuwe aandeelhouders de oude aandeelhouders, die toegestemd hebben in het aanleggen van de reserves, benadelen, kunnen de oorspronkelijke aandeelhouders besluiten de nieuwe aandelen te verhandelen tegen een uitgiftewaarde van 150 € (terwijl de nominale waarde 100 € bedraagt), waarbij het verschil tussen beide waarden de uitgiftepremie vormt. De uitgiftepremie zal 300 aandelen × 50 € (d.w.z. het verschil tussen de uitgiftewaarde en de nominale waarde) bedragen, hetzij 15.000 €. Het eigen vermogen wordt dan: 110.000 € (kapitaal) + 15.000 € (uitgiftepremie) + 40.000 € (reserves inbegrepen de overgedragen winst) = 165.000 €. De intrinsieke waarde van het aandeel bedraagt 150 € (165.000 € / 1.100 aandelen), zodat de oorspronkelijke aandeelhouders niet benadeeld worden. Opmerking: het bovenstaande voorbeeld is gebaseerd op de boekwaarde van het aandeel, maar we kunnen ons uiteraard ook op andere waarden baseren die rekening houden met waardevermeerdering of –verminderingen van activa en/of passiva of met de beurswaarde in geval van notering op een publieke markt. Op balansniveau kan de situatie dan als volgt worden samengevat:
104
Eigen vermogen
LARCIER
ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
165.000
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
110.000
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
15.000
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
65.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
15 17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
10.000 70.000
65.000
265.000 265.000
265.000 265.000
7.3
Herwaarderingsmeerwaarden (zonder inbreng van nieuw kapitaal)
7.3.1
Doel
Het komt voor dat de waarde van een goed zoals vermeld op de actiefzijde van de balans niet meer overeenstemt met de werkelijke waarde. Indien de werkelijke waarde hoger is dan de boekwaarde dient men over te gaan tot een herwaardering, voor zover deze van zekere en duurzame aard is en de bevoegde organen daartoe beslissen.
7.3.2
Definitie
Het gaat om niet-verwezenlijkte meerwaarden die bij de materiële en financiële vaste activa geboekt worden. Indien het geherwaardeerde actief afgeschreven wordt, wordt de meerwaarde volgens dezelfde regels afgeschreven, maar fiscaal gezien zal ze niet aftrekbaar meer zijn. De tegenwaarde van de meerwaarden wordt geboekt op de passiefzijde van de balans in een speciale rubriek. Onder bepaalde voorwaarden kunnen deze meerwaarden echter (i) worden overgebracht naar een reserve ten belopen van de op de meerwaarde geboekte afschrijvingen; (ii) in kapitaal worden omgezet; (iii) bij latere minderwaarde, worden afgeboekt ten belope van het nog niet afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.
LARCIER
20.000 80.000
Eigen vermogen
105
In de boekhouding worden de herwaarderingsmeerwaarden op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 12.
7.3.3
Fiscale aspecten
Op de afschrijvingen naar aanleiding van deze meerwaarde kan een bijzondere aanslag worden geheven (dit wordt in feite als een verworpen uitgave beschouwd).
7.3.4
Specifieke aspecten
Men moet zich er bewust van zijn dat de herwaarderingsmeerwaarde van een actief de afschrijvingskosten voor dat actief verhoogt en bijgevolg de rentabiliteit van de onderneming beïnvloedt (omwille van de verlaging van de winst die overgedragen kan worden).
7.3.5
Voorbeeld
De NV KMO met de onderstaande balans heeft 3 jaar geleden een machine gekocht voor een bedrag van 75.000 € en toen besloten deze lineair af te schrijven over 5 jaar (hetzij 15.000 € per jaar). Op de actiefzijde van de balans wordt de machine dus gewaardeerd op = 75.000 € (aanschaffingswaarde) – 3 × 15.000 € (afschrijving) = 30.000 € (overblijvende boekwaarde) ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
106
40/41 40 41 50 55 20/58
30.000
30.000 50.000
50.000
20.000
120.000 80.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000 80.000
20.000
220.000 220.000
Eigen vermogen
220.000 220.000
LARCIER
Het werktuig is echter van uitstekende kwaliteit en wordt regelmatig onderhouden, zodat de directie besluit het te laten herwaarderen. Ze gelast een expert, die de economische waarde op 38.000 € schat. De meerwaarde bedraagt dus: 38.000 € – 30.000 € = 8.000 €. Op balansniveau kan de situatie als volgt worden samengevat: ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
128.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
38.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
7.3.6 ● ●
7.4
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
20.000
128.000 80.000
12
8.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
15 17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
10.000 70.000
20.000
228.000 228.000
228.000 228.000
Bronnen
Koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen - art. 57 § 3 Zie ook bepaalde beperkingen zoals opgenomen in art. 44 § 1, 1°, art. 190 en art. 511 § 2 van het WIB 92.
Reserves
Om de duurzaamheid van de onderneming te verzekeren, zullen bijkomende financiële middelen, afkomstig uit de winst 7, in de onderneming worden gehouden op grond van een door de wetgever opgelegde verplichting of op grond van een vrijwillige beslissing van de vennoten of aandeelhouders. 7. Andere dan de overgedragen winst.
LARCIER
20.000 80.000
Eigen vermogen
107
7.4.1
Wettelijke reserve
7.4.1.1
Doel
De wettelijke reserve werd opgelegd door de wetgever met het doel de ondernemingsleiders een vooruitziende houding te doen aannemen door hen te verplichten niet de volledige winst uit te keren.
7.4.1.2
Definitie
De algemene vergadering doet jaarlijks een voorafname op de nettowinst van minstens één twintigste (minstens 5%), die bestemd wordt voor de vorming van een reservefonds. Deze voorafname is niet langer verplicht wanneer het reservefonds een tiende (10%) van het maatschappelijk kapitaal beloopt. Dit bedrag moet dus herzien worden bij een kapitaalverhoging. In de boekhouding wordt de wettelijke reserve op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 130.
7.4.1.3
Doelpubliek
De algemene vergadering.
7.4.1.4
Bedrag (minimum / maximum)
Bij de afsluiting van elk boekjaar dienen de bestuurders minstens 5% van de nettowinst toe te wijzen aan deze reserve zolang deze laatste niet minstens 10% van het kapitaal beloopt.
7.4.1.5
Looptijd (minimum / maximum)
Net als het kapitaal (zie paragraaf 7.1.1) is de wettelijke reserve onaantastbaar, d.w.z. dat het niet mogelijk is er gebruik van te maken, behalve wanneer het kapitaal aangesproken wordt omwille van door de onderneming geleden verliezen.
7.4.1.6
Voorbeeld
De NV KMO heeft een kapitaal van 80.000 €. De wetgever legt op dat de vennootschap een wettelijke reserve aanlegt van minstens 10% van 80.000 €, hetzij 8.000 €. Gedurende het boekjaar tekent de vennootschap een nettowinst op van 40.000 €. Haar bestuurders moeten dus minstens 5% van 40.000 €, hetzij 2.000 €, opzij leggen. (Zie ook het voorbeeld in § 7.1.2.2. en § 7.1.2.4. met deze winstbestemming).
7.4.1.7 ● ● ●
108
Bronnen
BVBA: artikel 319 van Boek VI van het Wetboek van Vennootschappen CVBA: artikel 428 van Boek VII van het Wetboek van Vennootschappen NV: artikel 616 van Boek VIII van het Wetboek van Vennootschappen
Eigen vermogen
LARCIER
7.4.2
Onbeschikbare reserves
7.4.2.1
Doel
In sommige gevallen is er een reden om de algemene vergadering niet vrij te laten beschikken over de winst. Op dezelfde manier is er ook een reden om reserves te voorzien wanneer de onderneming overgaat tot verwervings- of omruilingsverrichtingen van haar eigen aandelen of winstbewijzen.
7.4.2.2
Definitie
De onbeschikbare reserves 8 zoals gedefinieerd door de wetgever omvatten twee begrippen. Het eerste betreft de onbeschikbare reserve voor eigen aandelen in overeenstemming met artikel 325 (BVBA) en 623 (NV) van het Wetboek van Vennootschappen. Dit punt zal apart behandeld worden in paragraaf 7.4.5. Het tweede betreft alle reserves waarover de algemene vergadering volgens de statuten bij gewone meerderheid niet vrij kan beschikken of waarop de vennoten in geval van uittreding of uitsluiting geen recht hebben. Het betreft dus de vorming van een bijkomend voorzorgsfonds bovenop de wettelijke reserve. In de boekhouding wordt de onbeschikbare reserve op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 131 (klasse 1310 voor de reserves voor eigen aandelen en klasse 1311 voor de andere onbeschikbare reserves).
7.4.2.3
Doelpubliek
De algemene vergadering.
7.4.2.4
Bedrag (minimum / maximum)
Geen specifieke verplichtingen.
7.4.2.5
Looptijd (minimum / maximum)
Geen specifieke verplichtingen.
7.4.2.6
Voorbeeld
We gaan opnieuw uit van het voorbeeld in paragraaf 7.4.1. De leden van de algemene vergadering besluiten tevens een onbeschikbare reserve aan te leggen opdat de uittredende aandeelhouders niet van de volledige winst kunnen meeprofiteren, ten belopen van 8.000 €. 8. Zie ook het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen (Belgisch Staatsblad van 06/02/2001) - Afdeling IV. Inhoud van bepaalde rubrieken - Onderafdeling I. Inhoud van bepaalde rubrieken van de balans – Artikel 95 § 2.
LARCIER
Eigen vermogen
109
Hoofdstuk 7
7.4.3
Belastingvrije reserve
7.4.3.1
Doel
Daar het niet altijd eenvoudig is een beroep te doen op externe middelen om bepaalde investeringen te financieren (in het bijzonder omwille van de moeilijkheid waarborgen voor te leggen aan de banken), heeft de wetgever voorzien in belastingsvrijstelling voor gerealiseerde winsten en/of meerwaarden voor zover die in het vermogen van de vennootschap behouden blijven. Zodra niet langer aan de door de wet gestelde voorwaarden wordt voldaan, worden deze reserves belastbaar. Bijvoorbeeld: de regering kan bepaalde beslissingen nemen tot verlaging van de belastingaanslag voor bepaalde ondernemingen met een specifiek doel (in het bijzonder om zelffinanciering te stimuleren).
7.4.3.2
Definitie
De belastingvrije reserves 9 omvatten de gerealiseerde meerwaarden en de winsten - na aftrek van de desbetreffende uitgestelde belastingen – waarvoor belastingvrijstelling of -uitstel slechts geldt als zij in het vermogen van de vennootschap behouden blijven (‘onaantastbaarheidsvoorwaarde’) met uitzondering van de meerwaarden die (met toepassing van artikel 63) in de overlopende rekeningen worden geboekt. Ze omvatten ook de afschrijvingen die op materiële en immateriële vaste activa worden geboekt, voor zover ze gevestigd zijn op een basis die hoger is dan de aanschaffingsprijs van die activa, wanneer de afschrijving op die verhoogde basis in fiscaal opzicht een aftrekbare last is. In de boekhouding wordt de belastingvrije reserve op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 132.
7.4.3.3
Doelpubliek
De algemene vergadering.
7.4.3.4
Fiscale aspecten
Zodra de belastingvrije reserve afneemt, wordt zij belast omdat niet langer aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde wordt voldaan.
7.4.3.5
Voorbeeld
Voor de NV KMO is er een vrijgestelde meerwaarde op de realisatie van vaste activa (zie rekening 763 van het MAR) voor een bedrag van 40.000 €. Om van de fiscale vrijstelling te kunnen genieten, moet men een belastingvrije reserve aanleggen voor hetzelfde bedrag. Dit 9. Zie ook het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen (Belgisch Staatsblad van 06/02/2001) - Afdeling IV. Inhoud van bepaalde rubrieken - Onderafdeling I. Inhoud van bepaalde rubrieken van de balans – Artikel 95 § 2.
110
Eigen vermogen
LARCIER
wordt gedaan via een boeking die een equivalente kost (zie rekening 689 van het MAR) creëert in de resultatenrekening en zo de belastingvrije reserve doet verschijnen op de passiefzijde van de balans (in rekening 132).
7.4.4
Beschikbare reserves
7.4.4.1
Doel
In sommige gevallen kan de algemene vergadering beslissen om, naast de door de wet voorziene reserves, bijkomende reserves aan te leggen.
7.4.4.2
Definitie
Het gaat om reserves die worden aangelegd op grond van beslissingen van de algemene vergadering. De beschikbare reserve onderscheidt zich in het bijzonder van de onbeschikbare reserve door de soort meerderheid die vereist is tijdens de algemene vergaderingen, aangezien de meerderheid voor de vorming of de verdeling van een onbeschikbare reserve over het algemeen strikter is (3/4 van de stemmen) dan voor een beschikbare reserve (1/2 van de stemmen). In de boekhouding worden de beschikbare reserves op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 133.
7.4.4.3
Doelpubliek
De algemene vergadering.
7.4.4.4
Bedrag (minimum / maximum)
Geen specifieke verplichtingen.
7.4.4.5
Looptijd (minimum / maximum)
Geen specifieke verplichtingen.
7.4.4.6 1.
Voorbeeld Algemeen voorbeeld
We gaan opnieuw uit van het voorbeeld in § 7.4.1 en § 7.4.2 (ter herinnering, de nettowinst op het einde van het nieuwe boekjaar, bedraagt opnieuw 40.000 €). De leden van de algemene vergadering besluiten tevens een beschikbare reserve aan te leggen. Het bedrag hiervan wordt vastgelegd op 20.000 €. De situatie in het begin van het boekjaar was als volgt:
LARCIER
Eigen vermogen
111
Hoofdstuk 7
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies
Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
20.000
4.000
36.000
15
Schulden op meer dan één jaar Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen
13 130 131 1310 1311 132 133 14
120.000 80.000
17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000
20.000 80.000
10.000 70.000
20.000
220.000 220.000
220.000 220.000
Gezien de wettelijke reserve (§ 7.4.1.) (namelijk 2.000 €), de onbeschikbare reserve (§ 7.4.2.) (namelijk 8.000 €) en de beschikbare reserve (§ 7.4.4.) (namelijk 20.000 €) is de situatie na de bestemming van de in het boekjaar behaalde winst als volgt: ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
112
40/41 40 41 50 55 20/58
30.000
30.000 50.000
50.000
60.000
160.000 80.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
6.000
8.000 20.000 46.000
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000 80.000
60.000
260.000 260.000
Eigen vermogen
260.000 260.000
LARCIER
2.
Voorbeeld met aflossing van het kapitaal
De statuten van sommige vennootschappen bepalen dat een deel van de winst van het boekjaar bestemd moet worden om een rekening te spijzen voor de terugbetaling van aandelen, zodat vervolgens een deel van het door de aandeelhouders ingebrachte kapitaal terugbetaald kan worden. Laat ons in het kader van dit voorbeeld aannemen dat de statuten van de NV KMO opleggen dat 12% van de winst van het boekjaar bestemd moet worden om zo snel mogelijk 10% terug te betalen van het kapitaal dat hier 80.000 € bedraagt, d.w.z. om 8.000 € terug te betalen. Het eerste boekjaar bedraagt de winst 40.000 €. De aandeelhouders beslissen om de wettelijke reserve aan te leggen (cf. § 7.4.1), ten belopen van 4.000 €. Er moet ook een reserve worden aangelegd met het oog op de terugbetaling van het kapitaal ten belopen van 12% van 40.000 € = 4.800 €. Ten slotte wordt beslist om het saldo, hetzij 40.000 € – 4.000 € 4.800 € = 31.200 € over te dragen. De situatie is dus als volgt aan het einde van het eerste jaar: ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
20.000
120.000 80.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
4.800 31.200
15 17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
10.000 70.000
20.000
220.000 220.000
220.000 220.000
Tijdens het tweede boekjaar tekent de vennootschap een winst op van 50.000 €. Daar de wettelijke reserve nog niet volledig aangelegd is, moet men opnieuw 5%, hetzij 2.500 €, daarvoor voorzien. Hetzelfde geldt voor de reserve met het oog op de terugbetaling van het kapitaal, namelijk 12% van 50.000 € = 6.000 €. Er wordt beslist om het saldo over te dragen, hetzij 50.000 € – 2.500 € – 6.000 € = 41.500 € De situatie is dus als volgt aan het einde van het tweede jaar:
LARCIER
20.000 80.000
Eigen vermogen
113
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies
Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
70.000
80.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
6.500
10.800 72.700
15
Schulden op meer dan één jaar Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen
170.000
17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000
20.000 80.000
10.000 70.000
70.000
270.000 270.000
270.000 270.000
De wettelijke reserve bedraagt nu 4.000 € + 2.500 € = 6.500 €, de beschikbare reserve 4.800 € + 6.000 € = 10.800 € en de overgedragen winst 31.200 € + 41.500 € = 72.700 €. Daar de beschikbare reserve toereikend is, wordt beslist om de eerste 10% van het kapitaal, hetzij 8.000 €, terug te betalen. Dit geeft aanleiding tot een opdeling van de rekening ‘geplaatst kapitaal’ in twee subrekeningen 1000 (geplaatst, volgestort kapitaal) en 1001 (geplaatst, niet-volgestort kapitaal). Op dezelfde wijze, door over te gaan tot de terugbetaling, neemt de beschikbare reserve af met 8.000 €, alsook de liquide middelen (in 55). De situatie is dus als volgt: ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
Terreinen en gebouwen
Machines
22
23
120.000 90.000
30.000
Eigen vermogen
10/15
Kapitaal Geplaats, volgestart kapitaal Geplaatst, niet-volgestart kapitaal
10 1000 1001
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
114
30.000
30.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
Eigen vermogen
162.000 8.000 72.000
6.500
2.800 72.700 20.000
20.000
LARCIER
ACTIVA
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
PASSIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
62.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
80.000 10.000 70.000
62.000
262.000 262.000
7.4.5
Reserve voor eigen aandelen
7.4.5.1
Doel
262.000 262.000
Het vennootschapsrecht legt, bij de verwerving van eigen aandelen, het aanleggen van een onbeschikbare reserve op, waarvan het bedrag gelijk moet zijn aan de waarde waaraan de verworven aandelen in de inventaris worden opgenomen. Het doel is hetzij aandelen op te kopen om ze toe te kennen aan het personeel, hetzij om het kapitaal te verlagen, hetzij voor de genoteerde vennootschappen om hun beurskoers te reguleren. Wanneer de koers daalt, koopt de vennootschap haar eigen aandelen op om de koers weer te doen stijgen en wanneer de koers stijgt, verkoopt de genoteerde vennootschap haar eigen aandelen om de aandelenkoers te doen dalen.
7.4.5.2
Definitie
Deze reserve, die als een onbeschikbare reserve wordt beschouwd (zie paragraaf 7.4.2) moet zolang bestaan als de aandelen (van de BVBA) of de aandelen of winstbewijzen (van de NV) die op de actiefzijde van de balans worden geboekt. In de boekhouding wordt de reserve voor eigen aandelen op de passiefzijde van de balans vermeld, in de klasse 1310.
7.4.5.3
Doelpubliek
Voor de verwerving of de ruil is een besluit van de algemene vergadering vereist, behalve wanneer de aandelen in het geval van een NV voor het personeel bestemd zijn. De statuten kunnen bepalen dat het besluit van de algemene vergadering niet vereist is wanneer de aandelenverwerving noodzakelijk is om ernstige en dringende schade voor de vennootschap te vermijden (deze mogelijkheid geldt niet gedurende een periode van drie jaar met ingang van de publicatie van de oprichtingsakte of de wijziging van de statuten; met mogelijkheid tot verlenging).
7.4.5.4
Bedrag (minimum / maximum)
De algemene vergadering moet het maximum aantal te verwerven aandelen of winstbewijzen bepalen. Ze bepaalt ook de minimum- en maximumvergoeding. Het bedrag van de reserve is gelijk aan de waarde waaraan de aandelen of winstbewijzen in de inventaris worden opgenomen.
LARCIER
Eigen vermogen
115
7.4.5.5
Looptijd (minimum / maximum)
De algemene vergadering moet de termijn bepalen waarvoor de machtiging wordt verleend. Deze termijn mag maximaal 18 maanden bedragen. Gedurende deze termijn moet de terugkoop geboekt worden in de post ‘eigen aandelen’ op de actiefzijde van de balans en de reserve voor eigen aandelen op de passiefzijde van de balans (cf. § 2).
7.4.5.6
Terugbetaling
De onbeschikbare reserve wordt opgeheven in geval van annulering van de aandelen (BVBA) of in geval van nietigheid van de aandelen (NV) of winstbewijzen.
7.4.5.7
Specifieke aspecten
De wet is zeer strikt over de voorwaarden tot de verkrijging van de eigen aandelen of winstbewijzen. Meer bepaald: (zie art. 620 voor de NV): ● ● ● ●
is de verrichting onderworpen aan een voorafgaand besluit van de algemene vergadering; mag het bedrag niet hoger zijn dan een vijfde van het geplaatste kapitaal; kan de verrichting slechts betrekking hebben op volgestorte aandelen; moet het aanbod tot verkrijging ten aanzien van alle aandeelhouders onder dezelfde voorwaarden geschieden.
Er worden ook uitzonderingen voorzien: ● ● ● ●
indien aandelen verworven worden met het oog op hun onmiddellijke vernietiging ter uitvoering van een besluit van de algemene vergadering tot kapitaalvermindering; indien aandelen op de vennootschap overgaan onder algemene titel; indien dit voortvloeit uit een gerechtelijk besluit· 10 ter inwilliging van een vordering van de vennootschap op de eigenaar van die aandelen of winstbewijzen; in bepaalde situaties wanneer er gekruiste deelnemingen tussen vennootschappen zijn.
7.4.5.8
Raad
Het aanleggen van een dergelijke reserve is verplicht. Indien, bij overtreding, de onbeschikbare reserve niet werd aangelegd, moeten de beschikbare reserves (zie hierboven) worden verminderd met dat bedrag en, bij gebrek aan dergelijke reserves, zal het kapitaal worden verlaagd door de algemene vergadering die uiterlijk voor de afsluiting van het boekjaar wordt bijeengeroepen.
7.4.5.9
Voorbeeld
De algemene vergadering van de vennootschap NV KMO besluit haar eigen aandelen op te kopen om ze te vernietigen. De vennootschap beschikt over een beschikbare reserve van 20.000 €. De transactie betreft maximaal 150 aandelen tegen de prijs van 125 € per aandeel, terwijl de nominale waarde 100 € bedraagt. De vennootschap zal op de actiefzijde van de balans in de rubriek ‘eigen aandelen (klasse 50) een bedrag boeken van 150 × 125 € = 18.750 €. 10. Art. 1494 e.v. Ger.W.
116
Eigen vermogen
LARCIER
Als tegenwaarde dient de vennootschap een (onbeschikbare) reserve voor eigen aandelen aan te leggen voor een equivalent bedrag, namelijk 18.750 €. Dit wordt gedaan door het bedrag te onttrekken aan de eerder aangelegde beschikbare reserve (zie § 7.4.4.6 Algemeen voorbeelb) die terugloopt tot 20.000 € - 18.750 € = 1.250 €. De balans wordt dan: ACTIVA Vaste activa Terreinen en gebouwen Machines
Voorraden Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
20/28 22 23
3 40/41 40 41 50 55 20/58
120.000 90.000 30.000
30.000
30.000 50.000
50.000 18.750 18.750 41.250 41.250 260.000 260.000
PASSIVA Eigen vermogen Kapitaal Uitgiftepremies Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Subsidies Schulden op meer dan één jaar Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
10/15 10 11 12 13 130 131 1310 1311 132 133 14 15 17 44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
160.000 80.000
6.000 18.750 8.000 1.250 46.000 20.000
20.000 80.000
10.000 70.000
260.000 260.000
De aandelen worden vervolgens vernietigd, wat een kapitaalverlaging van 150 × 100 € = 15.000 € met zich meebrengt. ACTIVA Vaste activa Terreinen en gebouwen Machines
Voorraden Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
LARCIER
20/28 22 23
3 40/41 40 41 50 55 20/58
120.000 90.000 30.000
30.000
30.000 50.000
50.000
41.250 41.250 241.250 241.250
PASSIVA Eigen vermogen Kapitaal Uitgiftepremies Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Subsidies Schulden op meer dan één jaar Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
10/15 10 11 12 13 130 131 1310 1311 132 133 14 15 17 44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
Eigen vermogen
141.250 65.000
6.000 15.000 8.000 1.250 46.000 20.000
20.000 80.000
10.000 70.000
241.250 241.250
117
Men moet dan nog overgaan tot een herindeling van de reserve voor eigen aandelen bij de beschikbare reserve van het bedrag van 15.000 €. De beschikbare reserve wordt dan 1.250 € + 15.000 € = 16.250 €. ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
120.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
30.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
40/41 40 41 50
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen
55
TOTAAL DER ACTIVA
50.000 50.000
41.250
20/58
141.250 65.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
6.000
8.000 16.250 46.000
15 17
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
20.000
20.000 80.000
10.000 70.000
41.250
241.250 241.250
241.250 241.250
In feite zijn de kasmiddelen verminderd met 18.750 €, het kapitaal verlaagd met 15.000 € en het verschil, van 3.750 €, heeft de beschikbare reserves verkleind, van 20.000 € tot 16.250 €.
7.4.5.10 ● ●
118
Bronnen
BVBA: artikel 321 e.v. van Boek VI van het Wetboek van Vennootschappen (in het bijzonder art. 325) NV: artikel 620 e.v. van Boek VIII van het Wetboek van Vennootschappen (in het bijzonder art. 623)
Eigen vermogen
LARCIER
7.5
Subsidies
7.5.1
Doel
In het kader van haar economisch expansiebeleid kan de overheid financiële steun toekennen aan ondernemingen om investeringen in vaste activa te financieren. Dit kunnen ook investeringen zijn voor rationeel gebruik van energie, water of grondstoffen, voor milieubescherming, voor aanpassingen aan de opgelegde normen, enz.
7.5.2
Definitie
Het betreft kapitaalsubsidies vanwege de overheid met het oog op investeringen in vaste activa - na aftrek van de uitgestelde belastingen op deze subsidies. Ze worden geleidelijk afgeboekt, gelijkmatig met de afschrijvingen op de vaste activa waarvoor de subsidies werden toegekend en, in voorkomend geval, ten belope van het saldo, in geval van realisatie of buitenbedrijfstelling van de vaste activa. In de boekhouding worden de subsidies op de passiefzijde van de balans geboekt, in de klasse 15 (zie ook het hierna uitgewerkte voorbeeld). Merk ook op dat kapitaalsubsidies waarvan de toekenning niet verbonden is aan investeringen in vaste activa bij hun verkrijging op de resultatenrekening worden geboekt. Naargelang het geval zullen ze als andere bedrijfsopbrengsten of andere financiële opbrengsten worden beschouwd. We verwijzen de lezer eveneens naar deel 5 (hoofdstuk 18 – Investeringspremies en -subsidies).
7.5.3
Doelpubliek
De toekenningsvoorwaarden zijn vaak afhankelijk van diverse criteria. De meest voorkomende zijn: ●
de doelmatigheid van de investering en het bedrag;
●
de ligging: de maatschappelijke zetel of een exploitatiezetel van de vennootschap moet zich in een bepaalde regio bevinden;
●
de sector: bijvoorbeeld volgens de NACE-BEL 2008-codes; (Opmerking: de NACE-BEL 2008 is de nieuwe uitgave van de NACE-BEL-nomenclatuur, in overeenstemming met de NACE Rev. 2. zoals vastgesteld door de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 – Publicatieblad van de Europese Unie van 30 december 2006);
●
de rechtsvorm: het moet bijvoorbeeld een rechtspersoon in de vorm van een handelsonderneming of een Europees economisch samenwerkingsverband zijn;
●
de grootte van de onderneming: naargelang van het personeelsbestand, de omzet en/of het totaal van de balans;
●
financiële kenmerken: geboekte verliezen, het nettoactief.
LARCIER
Eigen vermogen
119
Hoofdstuk 7
7.5.4
Bedrag (minimum / maximum)
Het bedrag wordt vastgelegd door de overheidsinstantie die de subsidie toekent. Het vertegenwoordigt vaak een bepaald percentage van het totaalbedrag van de investering die de onderneming zal doen.
7.5.5
Looptijd (minimum / maximum)
De looptijd hangt af van de toegekende subsidie. Over het algemeen is zij afhankelijk van de levensduur van de investering.
7.5.6
Terugbetaling
Het komt vaak voor dat de onderneming de subsidie gedeeltelijk of volledig moet terugbetalen indien de investering niet volledig verwezenlijkt wordt of indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
7.5.7
Verstrekker van het product
Diverse bevoegdheidsniveaus kennen subsidies toe: op Europees, federaal, gewestelijk, communautair, provinciaal of gemeentelijk niveau.
7.5.8
Fiscale aspecten
Voor precieze informatie verwijzen we naar het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen – BS van 06/02/2001 - Afdeling VI. Bijzondere regels – Onderafdeling IX. Bijzondere regels betreffende uitgestelde belastingen - Artikel 76. De uitgestelde belastingen op kapitaalsubsidies en gerealiseerde meerwaarden worden oorspronkelijk gewaardeerd tegen het normale bedrag van de belasting die erop zou zijn geheven indien die subsidies en meerwaarden zouden zijn belast ten laste van het boekjaar waarin zij werden geboekt. Zij worden evenwel gewaardeerd na aftrek van de weerslag van de belastingverminderingen en vrijstellingen waarvan op het ogenblik dat deze subsidies en meerwaarden worden geboekt kan worden vermoed dat zij, in een nabije toekomst, zullen leiden tot een lagere belasting op deze subsidies en meerwaarden. De uitgestelde belastingen op ontvangen kapitaalsubsidies worden geleidelijk afgeboekt via overboeking naar de post ‘Onttrekkingen aan de uitgestelde belastingen’ van de resultatenrekening, gelijkmatig met de afboeking van de kapitaalsubsidies. De uitgestelde belastingen op gerealiseerde meerwaarden worden geleidelijk afgeboekt via overboeking naar de post ‘Onttrekkingen aan de uitgestelde belastingen’ van de resultatenrekening, gelijkmatig met de opname van de betrokken meerwaarden in het belastbaar resultaat.
7.5.9
Specifieke aspecten
Aan de gewestelijke subsidies zijn meestal voorwaarden verbonden die specifiek zijn voor de subsidieverlenende instantie. Hierdoor ontstaan er verschillen naargelang van de ligging van de maatschappelijke zetel van de vennootschap en/of van haar exploitatiezetel(s).
120
Eigen vermogen
LARCIER
7.5.10
Voorbeeld
De NV KMO wenst een nieuwe machine aan te schaffen voor een bedrag van 50.000 €. Ze heeft gemerkt dat het gewest waar haar maatschappelijke zetel zich bevindt (die tevens haar exploitatiezetel is), een subsidie toekent mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, waaraan zij volledig voldoet (ligging, grootte, sector, minimumbedrag van de investering). Het subsidiebedrag is gelijk aan 20% van het bedrag van de investering, hetzij 10.000 €. De machine wordt lineair afgeschreven over 5 jaar. De subsidie moet dus gelijkmatig met de afschrijving worden afgeboekt. Dit komt eigenlijk overeen met een ‘financiële opbrengst’ (klasse 75) en heeft bijgevolg een weerslag op de belastbare winst. Deze opbrengst bedraagt 10.000 € / 5 = 2.000 € per jaar. Laten we nu de evolutie van de balans bekijken. Vóór de aanschaf van de machine en de toekenning van de subsidie was de balans als volgt: ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
Terreinen en gebouwen
22
Machines
23
90.000 90.000
Eigen vermogen Kapitaal
10
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
3 40/41 40 41 50 55 20/58
30.000
30.000 50.000
50.000
50.000
10/15
120.000 80.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
36.000
Subsidies
15
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
80.000
50.000
220.000 220.000
220.000 220.000
Door de aanschaf neemt de post 23 van de balans toe met de aanschaffingswaarde van de machine, hetzij 50.000 €. Door de betaling van de factuur nemen de liquide middelen (klasse 55) af met datzelfde bedrag. Bij de ontvangst van de subsidie van 10.000 € op de bankrekening van de vennootschap (klasse 55) wijzigt de klasse 15 dienovereenkomstig. De balans wordt dus:
LARCIER
20.000
Eigen vermogen
121
ACTIVA
PASSIVA
Vaste activa
20/28
140.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
50.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden
12
Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
30.000
30.000
Subsidies Schulden op meer dan één jaar
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
50.000 50.000
10.000
130.000 80.000
13 130 131 1310 1311 132 133 14
36.000
15
10.000
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
4.000
20.000 80.000
10.000 70.000
10.000
230.000 230.000
230.000 230.000
Ter hoogte van de klasse 55 is eigenlijk het volgende gebeurd: 50.000 € (liquide middelen vóór de aanschaf) – 50.000 € (betaling van de factuur) + 10.000 € (ontvangst van de subsidie) = 10.000 € (saldo op de balans). Na het eerste jaar moeten de machine en de subsidie worden afgeboekt. De afschrijving voor de machine bedraagt dus 10.000 €, een bedrag dat in mindering van de bij de aankoop geregistreerde boekwaarde, namelijk 50.000 €, moet worden gebracht. In de klasse 23 staat dan: 50.000 € – 10.000 € = 40.000 €. Op dezelfde wijze, voor de subsidie die aan dezelfde snelheid moet worden afgeboekt, bedraagt de afschrijving dus 2.000 €, een bedrag dat in mindering van de in de klasse 15 geregistreerde waarde moet worden gebracht, hetzij 10.000 € – 2.000 € = 8.000 €. De tegenwaarde wordt vermeld in de klasse 75 (‘financiële opbrengsten’). Wanneer we elke andere bron van winst of verlies (met inbegrip van de belastingen) buiten beschouwing laten, wijzigt het totaal van de balans niet. De respectievelijk in de klassen 23 en 15 geboekte verminderingen hebben hun respectievelijke tegenwaarden in de klassen 630 en 75, rubrieken van de resultatenrekening. Aan het einde van het jaar verandert de winst- of verliesbestemming de te overgedragen winst of verlies in de klasse 14, namelijk -10.000 € (afschrijvingskost die overeenkomt met de geboekte bewegingen in de klassen 23 en 630) + 2.000 € (financiële opbrengst die overeenkomt met de geboekte bewegingen in de klassen 15 en 75) = -8.000 € (verlies).
122
Eigen vermogen
LARCIER
De winst bedroeg 36.000 € in het jaar van de aanschaffing van de machine. Na het eerste jaar bedraagt hij 36.000 € – 8.000 € = 28.000 €. Dit alles wordt samengevat in de volgende balans: ACTIVA
Vaste activa
PASSIVA
20/28
130.000
Eigen vermogen
10/15
Terreinen en gebouwen
22
90.000
Kapitaal
10
Machines
23
40.000
Uitgiftepremies
11
Meerwaarden Reserves Wettelijke reserve Onbeschikbare reserves Reserve voor eigen aandelen Andere onbeschikbare reserves Belastingvrije reserves Beschikbare reserves Overgedragen winst Voorraden
3
Vorderingen Handelsvorderingen Overige vorderingen Eigen aandelen Liquide middelen TOTAAL DER ACTIVA
40/41 40 41 50 55 20/58
30.000
30.000 50.000
50.000
10.000
120.000 80.000
12 13 130 131 1310 1311 132 133 14
4.000
28.000
Subsidies
15
8.000
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
Schulden Financiële schulden Handelsschulden Overige schulden
44/48 42 44 4x
10.000 70.000
TOTAAL DER PASSIVA
10/49
80.000
10.000
220.000 220.000
220.000 220.000
Opmerking: daar de afboeking van de machine kosten teweegbrengt (afschrijvingskosten) en die van de subsidie een financiële opbrengst, ontstaat er een verlies of een winst, wat uiteraard fiscale gevolgen heeft.
7.5.11
Raad
Het is zeer belangrijk de toekenningsvoorwaarden van de subsidie te analyseren. Indien het project niet geheel wordt afgerond, dient de onderneming over het algemeen de subsidie gedeeltelijk of volledig terug te betalen.
7.5.12
Bronnen
Waals Gewest www.economie.wallonie.be/ Het opzoeken van economische steunmaatregelen in het Waalse Gewest: databank MIDAS Brussels Hoofdstedelijk Gewest EcoSubsiBru : www.ecosubsibru.be
LARCIER
20.000
Eigen vermogen
123
Vlaams Gewest www.vlaanderen.be en vervolgens ‘Home > Premies en subsidies > Economie en Werk > Subsidies en kapitaal voor bedrijven’ Europees Sociaal Fonds: www.esf-agentschap.be Agentschap Ondernemen: ewbl-publicatie.vlaanderen.be en vervolgens ‘Ondernemen > Digitale Subsidiedatabank’
7.6
Consolidatie van schulden (zonder inbreng van nieuw kapitaal)
Dit punt werd reeds vermeld bij de kapitaalverhoging (paragraaf 7.1.2.).
124
Eigen vermogen
LARCIER
Hoofdstuk 8
Quasi-eigen vermogen
1. Converteerbare obligatielening en obligatielening met warrants
126
2. Rekeningen-courant (vennoten)
130
3. Achtergestelde leningen
132
8.1
Converteerbare obligatielening en obligatielening met warrants
We zullen in dit deel enkel de converteerbare obligatielening en de lening met warrants behandelen. We verwijzen de lezer tevens naar deel 3 (paragraaf 10.1) voor meer informatie over obligatieleningen.
8.1.1
Doel
De obligatielening is een techniek die de onderneming in staat stelt langetermijnmiddelen te vinden waarvoor de terugbetalingsmodaliteiten duidelijk vastgelegd zijn (zodat de onderneming tijdens de looptijd van de lening de mogelijkheid heeft om deze middelen als kapitaal te beschouwen – dit is de reden waarom de term ‘semi-eigen vermogen’ gehanteerd wordt). Anders dan bij het kapitaal, worden deze middelen niet definitief geblokkeerd (ter herinnering: het kapitaal wordt pas terugbetaald bij de vereffening van de vennootschap of bij aan kapitaalverlaging).
8.1.2
Definitie
8.1.2.1
Het begrip ‘achterstelling’
Wanneer er achterstelling is, is de terugbetaling afhankelijk van de voorafgaande terugbetaling van andere schulden (in geval van vereffening wordt de lening terugbetaald vóór de aandeelhouders maar na de concurrente schuldeisers, i.e. de schuldeisers die niet bevoorrecht zijn zoals de Staat, de BTW, de voorheffing, de RSZ). Zo wordt voorkomen dat de obligatiehouders ‘voorgaan’ op andere schuldeisers. Een dergelijke lening benadert sterk het karakter van het kapitaal van de vennootschap (het kapitaal van de vennootschap wordt normaal gezien immers alleen maar terugbetaald bij de vereffening en dat na de terugbetaling van alle andere schulden). Merk op dat de intekenaars vaak de aandeelhouders zelf zijn (of eventueel verwante entiteiten van de onderneming, zoals het moederbedrijf) die zo de onderneming financieren met vooraf vastgelegde voorwaarden en termijnen. Wanneer er geen achterstelling is, heeft de onderneming gewoon een schuld tegenover derden. De gebruikte woordenschat benadert die van de aandeelhouders die aandelen bezitten. Hier worden de derden obligatiehouders genoemd en bezitten ze schuldbewijzen die obligaties genoemd worden. Over het algemeen geven de obligaties recht op een interest, die ‘coupon’ wordt genoemd. De obligatie genereert dus een vaste rente als vergoeding voor het kapitaal (terwijl het aandeel recht geeft op een dividend). Het spreekt voor zich dat de rentevoet min of meer gelijk aan de rentevoet van de markt moet zijn om de verrichting aantrekkelijk te maken. Het verschil tussen de rentevoet van de lening en de rentevoet van de markt is afhankelijk van de risicograad.
126
Eigen vermogen
LARCIER
8.1.2.2
Converteerbare lening’ versus ‘lening met warrants’
Een obligatielening is converteerbaar wanneer de koper het recht heeft om te vragen om zijn obligaties binnen een bepaalde termijn en voor een vooraf vastgestelde prijs om te zetten in een bepaald aantal aandelen. Deze omzetting kan gedurende de hele looptijd van de obligatielening gebeuren op vooraf bepaalde tijdstippen. Als de obligatiehouder afziet van de omzetting, krijgt hij zijn kapitaal terug aan het einde van de obligatielening. De converteerbare obligatielening mag niet verward worden met de obligatielening met warrants. De warrant is een titel die het recht geeft om gedurende een bepaalde periode tegen een vooraf vastgestelde prijs in te tekenen op een of meerdere aandelen van de vennootschap. In feite maakt de uitgifte van een obligatielening met warrants het mogelijk om twee verschillende transacties in één enkele authentieke akte te verenigen: (i) een obligatielening en, in voorkomend geval, (ii) een kapitaalverhoging. Dat betekent dat de koper de obligatie behoudt (hij blijft een schuldeiser, de obligatie blijft bestaan) en dat hij de aandelen kan verkrijgen (hij wordt dan aandeelhouder) mits een betaling in geld. Bij een converteerbare obligatielening worden de obligaties ingeruild voor aandelen, zodat de obligatiehouder van de hoedanigheid van schuldeiser overgaat op die van aandeelhouder en de obligatie dus verdwijnt. Hoofdstuk 8
8.1.3
Doelpubliek
Ondernemingen op zoek naar financiering op middellange of op lange termijn.
8.1.4
Bedrag (minimum / maximum)
Er zijn geen bijzondere vereisten. Het gekozen bedrag is vaak het resultaat van een arbitrage tussen een financiering met eigen vermogen of met langlopende schulden. Het hangt enerzijds af van het vermogen en/of de wil van de aandeelhouders om opnieuw tussen te komen op het niveau van het kapitaal en anderzijds van de marktvoorwaarden (in het bijzonder van de rentevoeten op de financiële markten).
8.1.5
Looptijd (minimum / maximum)
De obligatieleningen zijn – zoals het eigen vermogen – langetermijnmiddelen van de onderneming. Ter herinnering: zij vormen, samen met het eigen vermogen, het permanent vermogen. Over het algemeen lopen ze dus over meerdere jaren (middellange termijn: 3 tot 5 jaar, lange termijn: 5 tot 10 jaar, maar kortere looptijden bestaan ook). Soms wordt er een vervroegde terugbetaling voorzien (d.w.z. vóór de normale vervaldag). Deze mogelijkheid wordt om diverse redenen toegepast: ●
LARCIER
om te profiteren van een daling van de interestvoeten op lange termijn (als de intrestvoeten sterk beginnen te dalen is het soms beter de obligatiehouders vervroegd terug te betalen en op zoek te gaan naar andere financieringsmiddelen die interessanter zijn voor de onderneming);
Quasi-eigen vermogen
127
●
om zich te ontdoen van voor de onderneming weinig gunstige clausules (in het bijzonder wanneer de lening moest worden uitgegeven op een ogenblik dat de onderneming zich niet in een sterke positie bevond om kredieten aan te vragen);
●
om de interestkosten te beperken wanneer de kasmiddelen van de onderneming toereikend worden.
8.1.6
Kosten en onkosten
Behoudens voor de beursgenoteerde vennootschappen waarvoor specifieke publicatieregels gelden wanneer ze een obligatielening uitgeven (het publiek heeft dan de mogelijkheid om er op in te tekenen), blijven de formaliteiten beperkt tot de kosten van de akte voor de notaris (authentieke akte). Deze akte moet duidelijk de volgende elementen vermelden: ●
de nominale waarde (ook het pari genoemd) van elk van de deelbewijzen van de obligatielening. De interest zal op basis van deze waarde berekend worden;
●
de interestvoet die gebruikt zal worden voor de berekening van de interest, d.w.z. de periodieke (vaak jaarlijkse) vergoeding voor de obligatiehouders. De interestvoet zal over het algemeen iets lager zijn dan de rentevoeten op een jaar, aangezien de inschrijver behalve zijn intrest een eventuele meerwaarde kan rezliseren bij de conversie;
●
de uitgiftewaarde die de waarde is waaraan het deelbewijs wordt uitgegeven (deze waarde is gelijk aan of lager dan de nominale waarde – het verschil wordt soms de ‘uitgiftepremie’ genoemd volgens de fiscale administratie of de ‘aflossingspremie’ volgens het boekhoudrecht);
●
de terugbetalingswaarde die de waarde is waaraan het deelbewijs op de vervaldag terugbetaald zal worden (deze waarde is gelijk aan of hoger dan de nominale waarde – het verschil wordt soms de ‘aflossingspremie’ genoemd);
●
de looptijd van de lening;
●
de voorwaarden waaronder de obligatiehouders de conversie van de obligaties in aandelen mogen uitoefenen (indien dat voorzien is).
Wij vermelden nog dat de conversiepremie verwijst naar de meerkost van een gekocht aandeel ten opzichte van een obligatie die onmiddellijk wordt omgezet in een aandeel. De conversievoet is het aantal aandelen per omgeruilde obligatie. De conversie is immers niet altijd een 1/1-verhouding. Door met de conversievoet te ‘spelen’, kan men een te sterke ‘verwatering’ van het belang van de oorspronkelijke investeerders voorkomen.
8.1.7
Terugbetaling
Verschillende gevallen zijn mogelijk naargelang (i) van de aard van de lening, (ii) van de eventuele mogelijkheid die de obligatiehouders hebben om al dan niet de omzetting uit te voeren en/of (iii) over te gaan tot een vervroegde terugbetaling. Naast de omzetting in kapitaal of de vervroegde terugbetaling verloopt de terugbetaling van de ‘schuld’ van een obligatielening hetzij ineens op de vervaldag hetzij gespreid (bijvoorbeeld in jaarlijkse schijven). In dat laatste geval wordt vaak de methode van de jaarlijkse
128
Eigen vermogen
LARCIER
annuïteiten toegepast (volgens de ‘financiële afschrijvingsmethode’ – zie de paragraaf over leningen voor een uitgebreide presentatie). De interest, op zijn beurt, moet periodiek worden betaald aan de obligatiehouders volgens de modaliteiten die in de authentieke akte worden vermeld. Als de obligatiehouders de conversie uitoefenen, zien zij af van de terugbetaling van de hoofdsom, die dan kapitaal wordt. Op balansniveau is het alsof de langlopende schuld (vermeld in de klasse 17) verschoven is naar het kapitaal (klasse 10).
8.1.8
Waarborgen
Als de lening achtergesteld is, kunnen er geen waarborgen gegeven worden. Met andere woorden, als een waarborg moet worden gegeven, is de obligatielening niet langer ‘achtergesteld’ en wordt ze heringedeeld bij de gewone obligatieleningen.
8.1.9
Fiscale aspecten
De interesten zijn fiscaal aftrekbaar.
Hoofdstuk 8
Deze leningen komen niet in aanmerking voor de berekening van notionele interesten. Bij de converteerbare obligatieleningen zijn de tijdens de conversie gerealiseerde meerwaarden belastbaar. Merk op dat de belastingadministratie voorschrijft dat de waarderingen in de lijn liggen van die van de markt (wat ook wel de ‘fair market value’ wordt genoemd).
8.1.10
Specifieke aspecten
Onder bepaalde voorwaarden (in het bijzonder naargelang van de waarborgen die gegeven kunnen worden, zoals een steunbrief van het moederbedrijf, enz.) kunnen de financiële instellingen deze leningen als een verlengstuk van het eigen vermogen van de onderneming beschouwen en niet als gewone schulden. Dit gaat dan de solvabiliteit van de onderneming vergroten.
8.1.11
Voorbeeld
We gaan opnieuw uit van de NV KMO zoals beschreven in paragraaf 7.1.2.3.1., d.w.z. met een kapitaal van 80.000 €, een wettelijke reserve van 4.000 € en een overgedragen winst van 36.000 €. Het eigen vermogen bedroeg dus 120.000 € en de boekwaarde van het aandeel 120.000 € / 800 aandelen = 150 €. De NV KMO besluit dan een obligatielening uit te geven. Deze uitgifte betreft een bedrag van 60.000 € vertegenwoordigd door 800 obligaties met een waarde van elk 75 € tegen een interest van 4% per jaar en met een looptijd van 5 jaar. De interesten dienen jaarlijks na vervallen termijn betaald te worden. De terugbetaling zal gebeuren in één enkele storting op de vervaldag.
LARCIER
Quasi-eigen vermogen
129
8.1.11.1
Converteerbare obligatielening
De NV KMO beslist dat de obligatielening converteerbaar is. De conversievoet is één aandeel tegen twee obligaties. Volgens de modaliteiten van de obligatielening mag de omzetting enkel gebeuren tijdens de laatste maand van het 2de en het 3de jaar. Het eerste jaar zal de vennootschap een interest moeten betalen aan de obligatiehouders. De interest per obligatie bedraagt 4% × 75 € = 3 €. Op dit bedrag wordt roerende voorheffing (15%) geheven, zodat elke obligatie een bedrag van 85% × 3,00 € = 2,55 € zal opbrengen voor de houder ervan. Het tweede jaar besluiten de obligatiehouders hun obligaties te houden. In dat geval zullen ze opnieuw 2,55 € per obligatie ontvangen. Het derde jaar besluit een van de obligatiehouders die 200 obligaties bezit, zijn conversierecht uit te oefenen, zodat hij 100 aandelen ontvangt in ruil voor zijn 200 obligaties. De 200 obligaties vertegenwoordigen een waarde van 200 × 75 € = 15.000 €. Er zal dus een verschuiving gebeuren van de klasse 17 naar de klassen 10 en 11, zoals voor de kapitaalverhoging door afstand van vorderingen. Elk aandeel heeft een nominale waarde van 100 €, dus de 100 aandelen vertegenwoordigen een kapitaal van 100 × 100 € = 10.000 €. Het saldo, hetzij 15.000 € – 10.000 € = 5.000 €, wordt als uitgiftepremie geboekt.
8.1.11.2
Obligatielening met warrants
De NV KMO besluit warrants te koppelen aan de obligatielening. Elke warrant geeft recht op de intekening op een nieuw aandeel dat van dezelfde aard zal zijn en dezelfde rechten en voordelen zal bieden als de bestaande aandelen. Dit nieuwe aandeel zal slechts pro rata temporis aan de winstuitkering deelnemen, vanaf het boekjaar dat erop ingetekend wordt. De warrants kunnen uitgeoefend worden tot de vervaldag van de lening. De vennootschap zal dan elk jaar interest moeten betalen aan de obligatiehouders. De interest per obligatie bedraagt 4% × 75 € = 3 €. Op dit bedrag wordt roerende voorheffing (15%) geheven, zodat de houder slechts 85% × 3,00 € = 2,55 € effectief zal ontvangen. Hetzelfde geldt voor het 2de, het 3de en het 4de jaar. Aan het einde van het 5de jaar volgt de betaling van de interest (met inhouding van de voorheffing) en de terugbetaling van de obligatie, hetzij 2,55 € + 75,00 € = 77,55 €. Laat ons nu aannemen dat een houder van 100 obligaties zijn volledig intekeningsrecht wenst uit te oefenen wanneer de lening vervalt. In dat geval zal hij de raad van bestuur moeten verwittigen en moeten overgaan tot een storting van contant geld op de rekening van de vennootschap om de equivalente aandelen te verkrijgen, d.w.z. 100 × 150 € = 15.000 €. Deze storting komt bovenop de aanvankelijke storting bij de inschrijving op de lening.
8.2
Rekeningen-courant (vennoten)
8.2.1
Doel
De rekening-courant van vennoten is een lening van een of meerdere vennoten of bestuurders bestemd om de groei te financieren of om de financiële duurzaamheid van de onderneming te versterken.
130
Eigen vermogen
LARCIER
8.2.2
Definitie
De passiefrekening-courant van vennoten verwijst naar de schuld van een vennootschap tegenover een aandeelhouder of een bestuurder die het over het algemeen mogelijk maakt om de financiële situatie van de vennootschap tijdelijk te verstevigen.
8.2.3
Doelpubliek
Persoonsvennootschappen waarin het aandeelhouderschap een typisch familiaal karakter heeft.
8.2.4
Bedrag
De bedragen zijn afhankelijk van het voorwerp van de lening. Er is dus geen minimum of maximumbedrag maar wel een fiscale beperking (zie hierna).
8.2.5
Looptijd
Over het algemeen heeft dit soort lening geen terugbetalingstermijn, vooral als de eigenaars hun bankier willen overtuigen om evenveel waarde aan deze leningen te hechten als aan het kapitaal.
8.2.6
Kosten en onkosten
Eventuele interesten op het geleende bedrag.
8.2.7
Terugbetaling
Vergeleken met bankbeleggingen kan men in het systeem van de rekening-courant van vennoten de aan de vennootschap toegekende voorschotten op elk moment terugkrijgen. Er is in principe dus geen betalingstermijn, tenzij anders wordt overeengekomen tussen de geldschieter en de vennoten of aandeelhouders.
8.2.8
Waarborgen
Geen enkele aangezien de geldschieters de eigenaars zijn.
8.2.9
Fiscale aspecten
De terugbetaling van het geleende kapitaal is vrijgesteld van belastingen. De interesten zijn, onder bepaalde voorwaarden, fiscaal aftrekbaar voor de onderneming. De vennoot ontvangt dus netto-interesten; de roerende voorheffing (15%) is reeds ingehouden. Daar deze inhouding een delgend (bevrijdend) karakter heeft, moet hij de financiële inkomsten niet meer vermelden in zijn aangifte. Om volledig aftrekbaar te zijn, moeten de interesten overeenstemmen met de normale marktrentevoet voor dat soort lening, haar looptijd, enz. Bovendien mag het geleende bedrag niet hoger zijn dan het gestorte kapitaal vermeerderd met de opgelegde reserves in het begin van het boekjaar. Indien de onderneming niet voldoet aan deze voorwaarden zal de Staat de betaalde interisten herwaarderen in dividenden.
LARCIER
Quasi-eigen vermogen
131
Hoofdstuk 8
8.2.10
Specifieke aspecten
Onder bepaalde voorwaarden (zie de garanties in punt 12.4.5. Achterstelling van vorderingen of verbintenis tot niet-terugtrekking), gaat de bankier deze leningen als een verlengstuk van het eigen vermogen van de onderneming en niet als gewone schulden beschouwen. Deze lening zal dus de solvabiliteit van de onderneming vergroten.
8.2.11
Raad
Het is beter om een overeenkomst tussen de vennootschap en de geldschieter op te maken, waarin de looptijd, de terugbetalingswijze, de interestvoeten en de doelstellingen van de lening zijn opgenomen. Deze overeenkomst moet getekend worden door twee verschillende partijen, namelijk de geldschieter en een andere bestuurder.
8.2.12
Voorbeeld
De NV KMO wordt geconfronteerd met liquiditeitsproblemen omwille van een snellere groei dan verwacht. Om hun verplichtingen na te kunnen komen, besluiten de vennoten 20.000 € te lenen tegen 5% rente voor onbepaalde tijd. Daar de fiscale voorwaarden vervuld zijn (de interestvoet van 5% stemt overeen met een normale marktrentevoet en het geleende bedrag (20.000 €) is lager dan het gestorte kapitaal vermeerderd met de opgelegde reserves in het begin van het boekjaar (80.000 €), zal de NV KMO de interestkosten fiscaal kunnen aftrekken. De vennootschap ontvangt dus het bedrag op haar bankrekening en gaat een schuld aan ten opzichte van de vennoten. Deze schuld, die meestal kortlopend is, wordt vermeld op de passiefzijde van de balans in de rekening ‘Overige schulden’. Gesteld dat het eigen vermogen van de NV KMO 25.000 € bedraagt voor de toekenning van de lening kan de bankier, op voorwaarde dat de vennoten de terugbetaling van hun lening achterstellen aan die van de bank, achten dat het ‘semieigen vermogen’ op 45.000 € zal worden gebracht. De 1.000 € aan interestkosten zal periodiek (gewoonlijk jaarlijks) worden betaald door de vennootschap en fiscaal aftrekbaar zijn. De vennoot zal 850 € (15% voorheffing) ontvangen en dit bedrag niet meer hoeven aan te geven.
8.3
Achtergestelde leningen
Zoals in paragraaf 8.1.2 van deel 2 wordt uitgelegd, verleent het begrip ‘achterstelling’ de lening een karakter van quasikapitaal omdat de schuldeisers akkoord gaan om bij problemen na alle andere schuldeisers te komen in het kader van de terugbetaling. Zo bestaat er ook een reeks kredieten, voorgesteld in deel 3 in hoofdstuk 10, die eveneens leningen zijn die als quasikapitaal beschouwd kunnen worden omdat ze een achterstellingsclausule hebben. We denken hierbij bijvoorbeeld aan de Starteo – Optimeo-leningen … die hierna besproken worden.
132
Eigen vermogen
LARCIER
Hoofdstuk 9
Risicokapitaal
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Doel Definitie Doelpubliek Bedragen Looptijd Kosten en onkosten Terugbetaling Specifieke aspecten Adviezen Bronnen Risicokapitaalverstrekkers
134 134 140 140 141 141 141 142 147 151 156
9.1
Doel
Het risicokapitaal is een fundamenteel element van de economie. Het betekent een financiële steun voor de oprichting, de ontwikkeling, de groei, de overdracht of zelfs de herstructurering van tal van ondernemingen die meestal (nog) niet beursgenoteerd zijn. De verrichting bestaat uit het nemen van (minderheids- of meerderheids)participaties in het kapitaal, hetzij bij de oprichting, hetzij bij kapitaalverhogingen met creatie van nieuwe aandelen (‘shares’ in het Engels). Soms wordt ook een beroep gedaan op converteerbare achtergestelde leningen (het gaat dan om quasikapitaal’ of ‘quasi-equity’ in het Engels). Daarnaast zijn er ook overheidsinitiatieven om bepaalde onderdelen van de economie nieuw leven in te blazen. Het risicokapitaal vormt zo een onmisbare alternatieve bron van financiering. De oorspronkelijke aandeelhouders kunnen over het algemeen niet alleen instaan voor de volledige groei van hun onderneming. Bovendien komen partners zoals banken of krediet-instellingen op andere niveaus tussen in de financiering van ondernemingen (zie ook deel 3 over het geleend vermogen).
9.2
Definitie
9.2.1
Algemeen begrip
In dit vademecum zullen we de terminologie van de EVCA 1 gebruiken. Het ‘risicokapitaal’ wordt dan als één van de componenten van ‘private equity’ beschouwd, zoals blijkt uit het volgende schema. ‘Private Equity’ ‘Venture Capital’ of risicokapitaal
‘Expansion Capital’ of groeikapitaal
‘Buy-outs’
Het begrip ‘private equity’ verwijst naar effecten (aandelen of deelbewijzen) van niet-beursgenoteerde vennootschappen, wat het gebruik van het woord ‘private’ (in tegenstelling met het woord ‘public’) verklaart. In het Nederlands komt dit overeen met het onderscheid tussen ‘gesloten kapitaal’ en ‘open kapitaal’. In de afwezigheid van een publieke notering op een markt (beurs) zijn de reglementaire vereisten een stuk lichter. De liquiditeit van deze effecten is echter veel minder, daar het moeilijk is om ze na gemeen overleg over te dragen. De instrumenten die bij deze investeringen gebruikt worden, hebben hoofdzakelijk betrekking op kapitaal (‘equity’) of quasikapitaal (‘quasi-equity’), d.w.z. het zijn respectievelijk aandelen of deelbewijzen (‘shares’) of effecten (‘securities’) die nadien kunnen worden omgezet in aandelen. Soms wordt ook een beroep gedaan op 1. European Private Equity & Venture Capital Association (www.evca.eu). Dit is een beroepsvereniging die de Europese vertegenwoordigers in investeringskapitaal en aanbieders van daarmee verwante diensten samenbrengt.
134
Eigen vermogen
LARCIER
schulden (zie hierover ook de Leveraged Buy-out) of op ‘mezzanineleningen’ (die de kenmerken van een lening combineren met de kenmerken van een financiering met aandelen). In deze pagraaf zullen we echter hoofdzakelijk aandacht besteden aan een van de onderdelen van het gesloten kapitaal, namelijk het begrip ‘venture capital’. De term ‘venture’ (ook wel ‘adventure’) verwijst naar iets dat een zeker risico of een onzeker resultaat oplevert. In de zakenwereld verwijst het naar een (bijvoorbeeld handels)verrichting waarin zowel een kans om winst te maken als een risico om iets te verliezen is. Dit evenwicht tussen ‘het maken van winst’ en ‘het nemen van risico’ is een sleutelelement om het begrip ‘risicokapitaal’ te begrijpen. De financiering wordt verzekerd door professionele investeerders of investeringsmaatschappijen om (i) de oprichting van ondernemingen mogelijk te maken, (ii) de groei tijdens de eerste ontwikkelingsfasen te verzekeren en/of (iii) de expansie van reeds mature ondernemingen 2. Soms ook door personen, ‘zakenengelen’ genaamd (of ‘business angels’, zie ook paragraaf 9.13.). Deze investeerders brengen ook hun professioneel netwerk en hun deskundigheid in. Over het algemeen gaat het om innoverende en/of hoogtechnologische ondernemingen waarin het mogelijk is een hogere rentabiliteit te genereren (wanneer het project slaagt) dan met meer conventionele financieringswijzen (bankleningen bijvoorbeeld). Alvorens te investeren, analyseren ze nauwgezet het aan hen voorgelegde bedrijfsplan. Ze maken kennis met de verschillende leden van het ondernemingsteam om te beoordelen of ze bekwaam zijn om de onderneming goed te leiden, analyseren de aspecten die ervoor zorgen dat de technologie een concurrentievoordeel kan betekenen, bestuderen de markt tot in de details en gaan de eventuele concurrentie na, overlopen de diverse cijfergegevens (onder andere de omzet, de kostenstructuur, de schuldenstructuur, de gegenereerde kasstromen), enz. Vervolgens, tijdens het project, kunnen ze aan de zijde van de bedrijfsleiders staan om de belangrijkste operaties (strategische reflectie over de ontwikkeling van nieuwe producten, onderhandelingen met industriële partners, onderhandelingen over handelsovereenkomsten, enz.) te volgen. Merk op dat deze vorm van financiering een fundamentele rol speelt in de economie in het algemeen, want ze vormt een belangrijke hulp voor vele niet-genoteerde bedrijven, en dat vanaf de oprichting tot de maturiteitsfase. Deze investeerders richten zich steeds eerst op ondernemingen in innoverende sectoren, Vroeger waren dit onder meer sectoren met betrekking tot ICT 3, levenswetenschappen 4, de gezondheidssector, elektronica, nieuwe materialen. Recent kiezen bepaalde investenings fondsen ervoor om te investeren in ondernemingen die duurzame ontwikkeling bevorderen en/of bekommerd zijn om het milieu (er wordt ook wel gesproken van ‘cleantech’ of ‘greentech’ ondernemingen). 2. Het dient vermeld dat deze laatste vorm zelfs de belangrijkste is wat de geïnvesteerde financiële middelen betreft. 3. Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. 4. Bijvoorbeeld: biofarmaceutische ondernemingen (onderzoek en ontwikkeling van nieuwe therapeutische moleculen, celtherapie…), ondernemingen die gespecialiseerd zijn in het op punt stellen van nieuwe medische instrumenten, ondernemingen die nieuwe diagnosemiddelen ontwikkelen, bedrijven die actief zijn in bio-informatica, enz.
LARCIER
Risicokapitaal
135
Hoofdstuk 9
Merk ten slotte op dat bepaalde fondsen ook de implementatie van beleidsmaatregelen inzake de ontwikkeling of de reconversie van op (sociaal)economisch vlak benadeelde regio’s ondersteunen (zie hierna voor de belangrijkste actoren).
9.2.2
Het risicokapitaal in vergelijking met andere methoden
Het risicokapitaal is dus complementair aan andere financieringsmethoden zoals: ● ● ● ●
zelffinanciering, een eenvoudig techniek zolang de in te zetten middelen beperkt blijven maar die de groei beperkt; schuld, een methode waarvoor waarborgen vereist zijn en die de afhankelijkheid van financiële instellingen of financieringsmaatschappijen vergroot; beroep doen op de markt via een beursgang; de verkoop van bepaalde activa van de vennootschap (terreinen, gebouwen, materieel, octrooien, merken, een klantenbestand, enz.).
9.2.3
De diverse vormen
Het risicokapitaal bestaat in diverse vormen naargelang de aard van de investeerders (privéondernemingen of overheidsbedrijven, of zelfs privépersonen die al dan niet een syndicaat 5 vormen) en de maturiteitsfase van de onderneming waarin geïnvesteerd wordt. We hernemen hierna het schema dat met name door de Europese Commissie wordt gebruikt (zie de rubriek ‘Enterprise and Industry > Policy areas > Entrepreneurship > Access to Finance’ - ‘CIP Financial Instruments’ 6). Dit schema – dat in bepaalde opzichten willekeurig is, gezien de moeilijkheid om strikte scheidingslijnen te trekken – komt overeen met het schema dat we in de technologiesector, de informaticasector, enz. terugvinden. Het kan echter verschillen voor ondernemingen die actief zijn in andere sectoren, met name in de sector van de levenswetenschappen (‘life sciences’) omwille van de reglementaire verplichtingen.
5. In de Angelsaksische betekenis van de term. 6. Op de internetsite ec.europa.eu/enterprise/entrepre neurship/financing/index_en.htm
136
Eigen vermogen
LARCIER
Risico kapita alfondsen
Leningen en waarborgen (bank loans & guarantees Seed & early stage venture capital funds Business Angels Friends, Family & Fools (3F)
Ontwikkelingsstadia
Overbrugging
Markt introductie fase
Ontwikkeling Market expansie fase
Groei Product verbredings fase
Start
Start fase (Start-up)
Aanloop fase (Seed)
Aanloop
Project creatie of conceptualisatie fase
Door de onderneming gegenereerde inkomsten
Beurzen
Hoofdstuk 9
Ommekeer
9.2.3.1
Projectcreatie- of conceptualisatiefase
De financiële middelen maken het mogelijk om het idee of het beginconcept te bestuderen en te beoordelen. Om dat te doen, kan de ondernemer proberen het concept te testen door een eerste prototype te ontwikkelen (dat ook de ‘maquette’ wordt genoemd in bepaalde sectoren). Dit voorbereidende werk wordt vaak met de hulp van enkele vertrouwenspersonen verricht. In dit stadium is de rechtsstructuur over het algemeen nog onbestaande. De financiële middelen komen rechtstreeks ‘uit de zak’ van de ondernemer en/of zijn familieleden en/of vrienden. In het vakjargon van de financiering van jonge ondernemingen wordt gesproken over de ‘FFF’ of de ‘3F’s’ om te verwijzen naar ‘Family, Friends & Fools’. Dit heeft dus nog weinig te maken met het risicokapitaal.
9.2.3.2
Aanloopfase (‘Seed’)
Zoals beschreven in hoofdstuk 7 van dit vademecum gaat de creatie van een onderneming gepaard met bepaalde voorbereidingen, waaronder met name het opstellen van een bedrijfsplan (‘business plan’). Dit is een belangrijk en verplicht instrument, niet alleen om derden te kunnen contacteren om hun belangstelling te wekken voor de zaak, maar ook voor de ondernemer zelf om duidelijk zijn doelstellingen te definiëren!
LARCIER
Risicokapitaal
137
Dit document verplicht hem immers om antwoorden te geven op ‘standaard’ vragen (er zijn veel websites die het stramien verschaffen van een dergelijk document – we zullen hier verder op ingaan in paragraaf 9.9.1. van dit hoofdstuk), zodat de ondernemer verplicht is om alle onderdelen van zijn project systematisch te doorlopen om te voorkomen dat hij zich in een avontuur stort dat tot mislukken gedoemd is voordat het ook maar begonnen is. In dit stadium stelt de ondernemer ook zijn basisteam samen (dat later de ‘oprichtersgroep’ zal vormen). De financieringsbronnen zijn analoog aan die in het vorige stadium met daarnaast externe actoren zoals: ●
de ‘Business Angels’ (of ‘zakenengelen’ in het Nederlands);
●
risicokapitaal dat bestemd is voor de aanloopfase;
●
sommige overheidsinstellingen die middelen verstrekken aan jonge ondernemingen.
9.2.3.3
Startfase (‘Start-up’)
Na het beginstadium van het concept volgt het stadium waarin het product of de dienst wordt ontwikkeld en de toegang tot de markt wordt voorbereid. Ook al is de onderneming tijdens deze fase meestal al opgericht, ze heeft het product (of de dienst) nog niet op grote schaal op de markt kunnen brengen. De actoren zijn weer dezelfde als in de vorige fase, maar er wordt gesproken over startkapitaal.
9.2.3.4
Marktintroductiefase
Na afloop van de vorige fase is het product of de dienst (op zijn minst in een eerste versie) klaar om op de markt te worden gebracht. Men moet nu dus de markt ontwikkelen om de verkoopcyclus te lanceren. Normaliter moet de onderneming na deze stap in staat zijn om een minimum aan verkoopsvolume te garanderen, zodat het een gedeelte van haar kosten kan dekken. De onderneming begint geleidelijk een imago en een reputatie op te bouwen. Daar ze over bepaalde inkomsten beschikt, begint ze over het algemeen te werken aan de ontwikkeling van andere producten om haar concurrentievoordeel te behouden. Deze laatste factor is overigens essentieel voor de investeerders in risicokapitaal. Daar de te investeren bedragen hier omvangrijker zijn, worden tussenkomende partijen van het ‘Business Angels’-type over het algemeen te klein om het vereiste kapitaal te injecteren (behalve op bepaalde dienstenmarkten). Dus komen de echte risicokapitaalmaatschappijen tussen.
9.2.3.5
Productverbredingsfase (‘product scalability’)
De onderneming vermindert geleidelijk de ‘cash drain’ (d.w.z. de negatieve cashflow), die tijdens de oprichtings- en ontwikkelingsfase ontstaan is. Nu moet ze erin slagen om het operationele niveau in evenwicht te brengen en het winstgevend te maken. Maar dit is niet voldoende om het voortbestaan te waarborgen. De onderneming moet immers blijven werken aan haar groei en haar verdere ontwikkeling, anders zou haar concurrentievoordeel wel eens snel kunnen wegvallen.
138
Eigen vermogen
LARCIER
De behoefte aan kapitaal wordt nog groter, want ze moet de productiegroei en de ontwikkeling van nieuwe producten (of diensten) verzekeren. Soms gaat dit ook gepaard met een in vraag stelling van de bestaande producten (functionaliteiten die verouderd zijn, functionaliteiten die oorspronkelijk ontwikkeld werden, maar later overbodig blijken of te duur om te behouden, harmonisatie van het assortiment, enz.). Ter herinnering: ook al is groei een teken van goede gezondheid voor de onderneming, het is moeilijk er correct met om te gaan. Ze valt niet eenvoudig te beheren. Verkoopsgroei is immers afhankelijk van productiegroei. De omloopsnelheid van de verkoop is over het algemeen niet dezelfde als de omloopsnelheid van de aankopen (zie hoofdstuk 3) met een toename van de behoefte aan bedrijfskapitaal (die meestal sneller toeneemt dan de verkoop) tot gevolg. Tijdens deze fase is het vooral het risicokapitaal dat de nodige financiële middelen injecteert, want de oprichters hebben niet altijd voldoende financiële middelen over om voor de groei in te staan.
9.2.3.6
Marktexpansiefase (‘market expansion’)
Ook al is het moeilijk om een duidelijke scheidingslijn te trekken met de vorige fase, het doel is het verzekeren van de groei van de commerciële kracht en het mogelijk maken van de ontwikkeling van nieuwe markten. De actoren zijn dus dezelfde. Merk nog op dat het soms moeilijk is om voor een snellere groei te zorgen via fusies en/of overnames dan via een klassieke organische groei. Het vooronderstelt immers een goed beheer van het daaruit voortvloeiende integratieproces, anders worden de beoogde synergiën niet bereikt. De geschiedenis toont aan dat veel fusies niet het verwachte succes opleveren omdat de bestuurders het ‘postfusieproces’ niet goed beheren.
9.2.3.7
Overbrugging (‘bridge’)
De laatste stap voor een onderneming is haar introductie op een open markt (IPO voor ‘Initial Public Offering’ in het Engels). Deze verrichting gebeurt met de hulp van een beursvennootschap. Het is evenwel vaak noodzakelijk om voor een soort van overbrugging tussen de gesloten en de open kapitaalstructuur te zorgen (het onderscheid tussen beide werd uitgelegd in de inleiding van dit hoofdstuk). In deze context en gezien de omvang van de in te zetten bedragen (tientallen miljoenen € of zelfs meer) bestaan er investeringsfondsen die gespecialiseerd zijn in dit soort operaties.
9.2.3.8
Ommekeer (‘turnaround’)
Soms maken ondernemingen ook moeilijke periodes door. Het ontwerpen van nieuwe, meer complexe producten, het verlenen van meer geïntegreerde diensten, de toegang tot nieuwe markten, het werven van personeel, enz. zijn voortdurende uitdagingen die men moet aangaan. Ook hier zijn er investeringsfondsen die zich gespecialiseerd hebben in ‘het redden van ondernemingen’. Deze fondsen gaan ermee akkoord om financiële middelen te injecteren voor zover zij de controle over de operaties kunnen overnemen. Over het algemeen zijn zij verplicht om harde maatregelen te nemen, omdat dat vaak de enige uitweg is om de winstgevendheid te herstellen.
LARCIER
Risicokapitaal
139
Hoofdstuk 9
9.2.3.9
Overdracht / opvolging
Wanneer bepaalde personen zich wensen terug te trekken uit het zakenleven of wanneer bepaalde operationele entiteiten van de onderneming (‘business units’) te koop worden aangeboden (bijvoorbeeld omdat deze entiteiten niet langer deel uitmaken van de kernactiviteit (‘core business’) of omdat de onderneming bepaalde diensten wenst uit te besteden (‘outsourcing’)), schept dat overnamekansen voor anderen. De transactie kan bestaan uit een verkoop, een ‘management buy-out’ (MBO) of een ‘management buy in’ (MBI). Deze twee technieken bestaan uit een overname hetzij door het directieteam met alle of een gedeelte van de werknemers in het geval van de MBO, hetzij door een extern directieteam gesteund door financiers in het geval van de MBI. Wanneer deze MBO’s/MBI’s gepaard gaan met een externe schuld om van een ‘hefboomeffect’ te profiteren, is er sprake van een ‘leveraged buy-out’ (LBO) en een ‘leveraged buy-in’ (LBI). Deze technieken zullen verder in dit vademecum worden voorgesteld, in deel 4 (hoofdstuk 15).
9.3
Doelpubliek
Uit de gegevens waarover de EVCA 7 beschikt (globale gegevens voor ‘venture capital’, ‘expansion capital’ en ‘buy-out capital’ samen – zie de inleiding van dit hoofdstuk), blijkt dat deze investeringen hoofdzakelijk in ondernemingen van minder dan 500 werknemers worden gedaan (in feite in bijna 9 op 10 gevallen). Wanneer we ons beperken tot de ondernemingen van minder dan 100 werknemers, geldt dit nog voor 7 op de 10 gevallen. Wat het geïnvesteerde kapitaal betreft, wordt echter bijna de helft toegekend aan ondernemingen van meer dan 1.000 werknemers (het betreft dan investeringen voor een beursgang of met betrekking tot wederverkoop). Wat de verdeling over de sectoren in België betreft, is meer dan 60% van het kapitaal bestemd voor bedrijven met een technologische en IT-inslag, in de levenswetenschappen en in het segment van de zogenaamd ‘propere’ technologieën (‘cleantech’). In Europa worden 8 op 10 investeringen gedaan op de thuismarkt (d.w.z. in het land zelf, dat ook ongeveer 60% van de financiële middelen vertegenwoordigt). De rest wordt bijna volledig in andere Europese landen geïnvesteerd (in slechts 5 op 100 gevallen wordt buiten Europa geïnvesteerd).
9.4
Bedragen (minimum / maximum)
De geïnvesteerde bedragen van risicokapitaal verschillen sterk. Ze kunnen schommelen van enkele honderdduizenden euro tot honderden miljoenen euro in het geval van zeer grote operaties. In feite zal de onderneming zich naargelang van de ontwikkelingsfase van het project tot specifieke partijen richten. 7. EVCA Yearbook 2007 - Annual Survey of Pan-European Private Equity & Venture Capital Activity.
140
Eigen vermogen
LARCIER
Bij wijze van voorbeeld: ● ● ●
●
9.5
private investeringsfondsen die op nationaal niveau actief zijn, zullen bedragen investeren die worden uitgedrukt in honderdduizenden euro of in miljoenen euro; gespecialiseerde fondsen die tijdens de eerste fasen tussenkomen, zullen beperkt blijven tot een plafond van 250.000 € tot 750.000 €; fondsen die zich concentreren op de ontwikkeling van activiteiten op een bepaald grondgebied (zoals de ‘Investeringsmaatschappij voor Limburg’ [LRM] in Vlaanderen, de ‘invests’ in Wallonië, enz.) zullen tot 1.000.000 € gaan (of desgevallend tot iets meer); gewestelijke fondsen zullen tussenkomen met bedragen die worden uitgedrukt in miljoenen of in tientallen miljoenen euro.
Looptijd
In overeenstemming met hun operationeel model trekken de investeerders hun kapitaal na enkele jaren terug (‘exit’) om een potentiële meerwaarde te kunnen behalen (de periode verschilt van 3 tot 5 jaar, soms ietsje langer 8).
9.6
Hoofdstuk 9
Kosten en onkosten
De onkosten zijn dezelfde als voor kapitaalverhogingen en/of achtergestelde/converteerbare leningen. We herinneren eraan dat elke investering over het algemeen afhankelijk is van voorafgaande audits. Wanneer de resultaten daarvan overtuigend zijn en er een akkoord met de oorspronkelijke aandeelhouders wordt bereikt, worden de onkosten meestal ten laste van het bedrijf gelegd.
9.7
Terugbetaling
Het gaat niet om een terugbetaling in de eigenlijke zin. Als de investeringen het mogelijk hebben gemaakt de vooropgezette doelstellingen te behalen, worden de aandelen na een aantal jaren doorverkocht aan andere partners. Als de doelstellingen niet werden behaald, zijn de investeerders verplicht om het kapitaal ‘terug te trekken’ met verlies. Merk op dat de situatie soms nog dramatischer is, want sommige projecten mislukken met een vereffening of een faillissement tot gevolg. Als er ook achtergestelde/converteerbare leningen werden af gesloten, verloopt de terugbetaling zoals vastgelegd in de overeenkomst. 8. In sommige sectoren, zoals de sector van de biotechnologie, is er een tendens dat de ontwikkelingscyclus van een product langer wordt door de verplichtingen die de wetgever oplegt voor de lancering van een nieuwe geneesmiddel .
LARCIER
Risicokapitaal
141
9.8
Specifieke aspecten
9.8.1
De statuten
De statuten vormen het oprichtingshandvest waarin de belangrijkste werkingsregels van de vennootschap worden vastgelegd. Ter herinnering: de statuten bepalen de vorm van de vennootschap, de naam, de duur, het doel van de vennootschap, het kapitaal van de vennootschap, de aandelen van de vennootschap, de vertegenwoordiging van de vennootschap, de algemene vergaderingen evenals de ontbindings- en vereffeningsmodaliteiten. Deze verschillende clausules moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van de wet. Elke wijziging van de statuten moet gepubliceerd worden.
9.8.2
De aandeelhoudersovereenkomsten
Om latere conflicten te vermijden, is het vaak nuttig om de betrekkingen tussen de verschillende vennoten van een vennootschap te formaliseren. De aandeelhoudersovereenkomst maakt dit mogelijk. Dit document wordt over het algemeen niet gepubliceerd (behalve voor beursgenoteerde ondernemingen). De inhoud is dan ook enkel door de ondertekenaars gekend, wat betekent dat het document enkel onder bepaalde vennoten wordt onderhandeld (soms wordt er gesproken over een ‘aandeelhouderspact’, omdat de verspreiding ervan beperkt blijft). Dit document mag niet verward worden met de statuten 9 van de vennootschap. Daar de overeenkomst een contract tussen de ondertekenende partijen vormt, kan ze gemakkelijker gewijzigd worden dan de statuten (met name via aanhangsels, terwijl voor een wijziging van de statuten een geldige meerderheid tijdens een algemene vergadering vereist is [zie hierna]). Juridisch gezien is de overeenkomst dus minder sterk dan de statuten in geval van een inbreuk. Deze aandeelhoudersovereenkomsten behandelen over het algemeen de volgende punten: ●
beperking op het vrij verkeer van aandelen;
●
stemovereenkomsten (geldig voor een bepaalde tijd) inzake de beperking van de uitoefening van het stemrecht in de algemene vergadering voor bepaalde beslissingen;
●
beperking op de stemvrijheid uitgebreid tot de bestuursorganen;
●
beperkingen op de samenstelling van bepaalde beslissingsorganen;
●
prijzen en mogelijke waarderingen (met name naargelang van de verwezenlijking van bepaalde stappen [‘milestones’]);
●
intentieverklaringen over het algemeen beleid.
9. Er bestaat momenteel echter een trend om eventueel een deel van het aandeelhouderspact in de statuten op te nemen. Dit heeft het voordeel dat de transparantie groter wordt.
142
Eigen vermogen
LARCIER
Het zijn vaak de nieuwe investeerders die aan de bestaande aandeelhouders (over het algemeen de oprichters en verwanten) de clausules opleggen die ze in de overeenkomst wensen op te nemen. Hieronder volgen de meest gebruikelijke.
9.8.2.1
Voorkoopclausule en goedkeuringsclausule
De eerste clausule laat de begunstigde toe om bij voorrang op om het even wie de aandelen te verwerven waarvan een aandeelhouder zich wenst te ontdoen. De tweede dient om de indringing van een derde in de aandeelhouderskring te voorkomen. De aandeelhouder die zijn aandelen wenst af te staan, zal vooraf de goedkeuring van de anderen of van de raad van bistuur moeten verkrijgen.
Doel
Mechanisme
Voorkoop
De begunstigde toelaten om zijn deelneming in de vennootschap te vergroten.
De aandeelhouder die de begunstigde is van de clausule beslist om al dan niet gebruik te maken van zijn recht op voorkoop.
Goedkeuring
De indringing van een derde in de aandeelhouderskring blokkeren.
De aandeelhouders geven al dan niet de goedkeuring.
De voorkoopclausule voorziet vaak zeer praktische modaliteiten zoals de waarderingsmethode voor de aandelen, de voorkoopprocedure, de termijnen, enz.
9.8.2.2
Onvervreemdbaarheidsclausule
Deze clausule verbiedt de aandeelhouder om gedurende een in het pact vastgelegde periode afstand te doen van de aandelen die hij bezit. Dit maakt het mogelijk om een perfecte stabiliteit te waarborgen in de identiteit en in het respectieve gewicht van de verschillende aandeelhouders van de vennootschap.
9.8.2.3
Het recht op eerste weigering
Deze clausule verplicht de aandeelhouder die wenst te verkopen om eerst zijn aandelen aan de bestaande aandeelhouders aan te bieden, en dat naar pro rata van hun aandelenbezit. Pas daarna zal hij zijn aandelen aan een derde of aan één van hen in het bijzonder kunnen verkopen.
9.8.2.4
Het verplichte bod
Het komt voor dat een aandeelhouder in bijzondere situaties (pensioen, overlijden, invaliditeit, faillissement of insolventie, concurrentie, niet-naleving van de overeenkomst, diefstal, fraude, enz.) verplicht is om zich terug te trekken en dus moet verkopen. Het bod hangt dan niet af van de wil van de biedende maar van de situatie.
LARCIER
Risicokapitaal
143
9.8.2.5
De ‘shotgun’-clausule – het recht op gedwongen aankoop
Deze clausule wordt ingesteld tussen twee aandeelhouders die een gelijkaardig aantal aandelen bezitten en een gelijkaardige financiële armslag hebben. Ze laat aan één van de aandeelhouders toe om een procedure te lanceren om de volledige deelneming van de andere aandeelhouder af te kopen. De eerste aandeelhouder moet dan zijn bod opgeven (met name de afkoopprijs van de aandelen). De andere aandeelhouder kan hetzij erin toestemmen om zijn aandelen te verkopen, hetzij alle aandelen van de eerste aandeelhouder tegen dezelfde voorwaarden afkopen.
9.8.2.6
Het volgrecht – de ‘piggyback’-clausule
Deze clausule maakt het mogelijk om de minderheidsaandeelhouders te verplichten hun aandelen te verkopen wanneer de aandelen van de meerderheidsaandeelhouder aan een derde koper worden verkocht. Ze verzekert de minderheidsaandeelhouders dus van een markt voor de aandelen die ze bezitten.
9.8.2.7
De clausules die de uittreding van een vennoot mogelijk maken – De clausule van de inkoop van minderheidsaandelen
Minderheidsaandeelhouders kunnen om ‘gegronde redenen’, via een vordering ingesteld bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel die in kortgeding uitspraak doet, vorderen dat hun aandelen worden overgenomen door de meerderheidsaandeelhouder op wie deze gegronde redenen betrekking hebben (zie ook art 340 en 642 W.Venn.). Zelfs met een aandeel van één procent in het kapitaal van een NV kan de aandeelhouder een minderheidsvordering tegen de bestuurders instellen op voorwaarde dat hij de kwijting niet heeft goedgekeurd (zie ook art. 562 evenals art 642 W.Venn. voor de NV). Indien een aandeelhouder minstens 30% van het stemrecht bezit, kan hij een uitsluitingsvordering instellen, bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel die in kortgeding uitspraak doet, tegen een aandeelhouder tegen wie ‘gegronde redenen’ kunnen worden ingebracht (zie art. 334 en 641 W.Venn., zie ook art. 370). Onder ‘gegronde redenen’ verstaan we een aanhoudende en ernstige onmin tussen vennoten. Deze opvatting van onmin heeft eerder te maken met het gedrag van de vennoten dan met de uitvoering van hun plichten in de onderneming. Merk op dat deze mogelijkheden niet gelden wanneer een openbaar beroep op spaargeld wordt gedaan.
9.8.2.8
De antiverwateringsclausule
Ze vrijwaart de aandeelhouder tegen een verwatering van zijn deelneming in de vennootschap. Dit stelt de begunstigde van de clausule in staat om zijn aandeel in het kapitaal te behouden voor zover hij dat wenst. De meerderheidsaandeelhouder moet zich er dan toe verbinden om een gedeelte van de kapitaalverhoging voor de begunstigde voor te behouden.
144
Eigen vermogen
LARCIER
9.8.2.9
De benoeming van de bestuurders
Deze clausule stipuleert dat een bepaald aantal leden van de raad van bestuur moet worden gekozen uit de houders van een bepaalde categorie van aandelen.
9.8.2.10
De winstverdeling
Deze clausule maakt het mogelijk om een minimumrendement te waarborgen voor de minderheidsaandeelhouder. Een meerderheidsaandeelhouder moet zich er dan toe verbinden om dividenden uit te keren zodra een uitkeerbare winst wordt vastgesteld. Merk op dat deze clausule geen uitkering van dividenden kan eisen wanneer er geen uitkeerbare winst is.
9.8.2.11
De niet-concurrentieclausule
Deze clausule maakt het mogelijk om de managers van de onderneming te verhinderen zich aan activiteiten te wagen die in concurrentie zijn met de activiteiten van de onderneming. Merk echter op dat de rechtspraak de draagwijdte van dit soort clausules beperkt (aard van de activiteiten, geografische omvang, duur).
9.8.2.12
De gemeenschappelijke uittredingsclausule (of ‘tag-alongclausule’)
Hoofdstuk 9
Wanneer één van de ondertekenaars overweegt om afstand te doen van een gedeelte van zijn aandelen, zodat hij de controle over de vennootschap verliest of zelfs zodat de koper hierdoor een blokkeringsminderheid bekomt, verbindt hij zich er tegenover de andere ondertekenaars toe om alles of een gedeelte van hun effecten tegen dezelfde prijs- en reglementaire voorwaarden te kopen of te doen kopen.
9.8.2.13
De stemovereenkomsten
Dit zijn overeenkomsten inzake de uitoefening van het stemrecht door de ondertekenaars in de algemene vergaderingen. Ze maken het mogelijk om de stemming te oriënteren en/of het stemrecht over te dragen ten voordele van een begunstigde. Een dergelijke overeenkomst is geldig voor zover de aandeelhouder er zich niet toe verbindt om (i) gedurende meer dan 5 jaar in een bepaalde richting te stemmen (tenzij het voorwerp zelf voor het verstrijken van deze termijn wegvalt), (ii) om tegen het belang van de vennootschap in te stemmen, (iii) te stemmen voor een maatregel die ingaat tegen een beschikking van het Wetboek van Vennootschappen, (iv) overeenkomstig de richtlijnen van de vennootschap, een dochteronderneming of hun bestuursorganen te stemmen, (v) de voorstellen van deze bedrijven of organen van meet af aan goed te keuren.
9.8.2.14
De stemrechten
Ter herinnering: het aandeel vertegenwoordigt een fractie van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap en verleent rechten aan de eigenaar ervan. In een vennootschap bestaan er verschillende niveaus van deelneming. In sommige gevallen worden er naast de zogenaamd ‘gewone’ aandelen, specifieke categorieën ingevoerd om bijkomende rechten toe te kennen of te ontnemen (zie de volgende punten).
LARCIER
Risicokapitaal
145
9.8.2.15
De preferente aandelen
De preferente aandelen geven recht op een preferent dividend (dat soms cumulatief is met de gewone dividenden: als een bepaald jaar de winst niet toelaat om een dividend uit te keren, zal het preferent dividend toegevoegd worden bij de winstverdeling van het volgende boekjaar en eerst betaald worden [invorderbare dividenden]). De gewone aandelen geven immers recht op een dividend dat wordt afgehouden van de uitkeerbare winst van het afgesloten boekjaar na de (i) afhouding voor de wettelijke reserve, in voorkomend geval, (ii) afhouding voor de statutaire reserve als de statuten daarin voorzien (iii) het aanleggen van een facultatieve reserve op basis van een beslissing van de algemene vergadering en (iv) de eventuele betaling van winstaandelen aan de bestuurders. Ze kunnen ook een voorkeurrecht op vereffeningsbonussen verlenen.
9.8.2.16
De aandelen zonder stemrecht
Ze maken het mogelijk om het maatschappelijk kapitaal te verhogen zonder de controlestructuur van de vennootschap te wijzigen. Dit recht wordt echter herwonnen in de volgende gevallen: ●
wanneer zij meer dan een derde van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen als de daaraan verbonden rechten niet gerespecteerd worden;
●
wanneer de algemene vergadering besluiten moet nemen over de ontbinding, de fusie of de splitsing van de onderneming, wijziging van het maatschappelijk doel, kapitaalverlaging of de afschaffing of beperking van het voorkeurrecht;
●
als de preferente en opvorderbare dividenden gedurende drie opeenvolgende boekjaren niet werden uitgekeerd.
9.8.2.17
De oprichtersaandelen
Ze vertegenwoordigen niet het maatschappelijk kapitaal maar verlenen rechten in overeenstemming met de statuten van de vennootschap (zie art. 483 W.Venn.). Over het algemeen worden ze gecreëerd om diensten aan de vennootschap te belonen. Naargelang van de afspraken tussen de vennoten kunnen ze hetzij een stemrecht, hetzij een dividend hetzij een aandeel in de vereffeningsboni opleveren.
9.8.2.18
Specifieke voorwaarden voor verkopen en vereffeningspreferenties
De investeerders eisen vaak dat specifieke clausules worden opgenomen om de voorwaarden vast te leggen die tot een verkoop kunnen leiden, alsook de vereffeningspreferenties.
9.8.3
De verschillende soorten meerderheid
De meeste beslissingen van de algemene vergaderingen worden met een gewome meerderheid van de stemmen genomen, d.w.z. de helft plus één stem. Voor sommige beslissingen is echter een ‘sterkere’ meerderheid vereist omwille van hun impact op de vennootschap. Het
146
Eigen vermogen
LARCIER
gaat dan om de gekwalificeerde meerderheid van de stemmen, d.w.z. drie vierde plus één stem (of in bepaalde gevallen zelfs vier vijfde). Hieruit kunnen we afleiden dat een vierde plus één stem bepaalde beslissingen kan blokkeren: dit is de blokkeringsminderheid. Het is in zekere zin een controle door weigering in plaats van een actieve controle van de vennootschap. Om de verschillende mogelijkheden op een eenvoudige manier te illustreren, gaan we uit van een vennootschap met twee vennoten. De volgende situaties zijn dan mogelijk (we vermelden telkens het aandelenpercentage en de daaraan verbonden stemrechten). ●
de vennoot die niet minstens 25% van de aandelen bezit heeft niet veel beslissingsbevoegdheid (behalve voor bepaalde zeer specifieke materies zoals de wijziging van het doel van de vennootschap);
●
de vennoot die meer dan 25% en minder dan 50% van de aandelen bezit heeft een blokkeringsminderheid; dat betekent dat de vennoot alle beslissingen kan blokkeren waarvoor wijzigingen moeten worden aangebracht in de statuten;
●
de vennoot die precies 50% van de aandelen bezit staat op voet van gelijkheid met zijn vennoot; voor zover de raad van bestuur geen derde persoon telt, hebben beide vennoten evenveel bevoegdheid zodat niets gewijzigd kan worden zonder het akkoord van beide vennoten;
●
de vennoot die meer dan 50% van de aandelen plus één aandeel bezit is meerderheidsaandeelhouder, dat betekent dat hij alle beslissingen kan nemen waarvoor geen gekwalificeerde meerderheid (75%, of soms zelfs 80%) vereist is;
●
de vennoot die meer dan 75% plus één aandeel bezit, kan alle beslissingen nemen (behalve de wijziging van het doel van de vennootschap [daarvoor is 80% vereist], alsook elke andere beslissing die uitdrukkelijk in de statuten wordt vermeld); maar hij moet uiteraard het stemrecht van de andere vennoot respecteren (ter herinnering: het belang van de vennootschap en de beginselen van het vennootschapsrecht moeten verplicht gerespecteerd worden).
9.9
Adviezen
9.9.1
Het bedrijfsplan
Een goed bedrijfsplan is essentieel alvorens contact op te nemen met privé-investeerders. Veel internetsites geven de algemene structuur evenals raad bij het opstellen van het document. Gewoonlijk gaat het om een basisdocument van 30 à 40 bladzijden en een samenvatting van enkele bladzijden (4 à 6 bladzijden). Het is de bedoeling om de aandacht te trekken door de troeven van de onderneming te belichten. Het document moet eenvoudig te begrijpen zijn en voldoende compleet om een globaal beeld te geven van wat de ondernemer wenst te ontwikkelen. De volgende onderdelen zijn noodzakelijk: ●
de managementsamenvatting;
●
de ontstaansgeschiedenis van het project en/of van het bedrijf als dat reeds opgericht is;
LARCIER
Risicokapitaal
147
Hoofdstuk 9
● ● ● ● ● ● ● ● ● ●
het team dat het initiatief tot het project neemt, alsook de eventuele versterking die voorzien is om het project in goede banen te leiden, de curricula vitae van de oprichters; het(de) product(en) en/of dienst(en) met de klemtoon op de concurrentievoordelen (met inbegrip van hun duurzaamheid), eventuele zwakke punten (en hoe deze desgevallend verholpen kunnen worden), eventuele octrooien, enz.; de markt- en concurrentieanalyse met de klemtoon op de huidige en komende trends van de betrokken markten, de belangrijkste spelers, eventuele hindernissen bij de toetreding, reglementaire bijzonderheden, enz.; de commercialisering: welk model zal worden opgezet, volgens welke voorwaarden; de financiële prognoses (te beginnen met een voorstelling van de hypothesen die aan de prognoses ten grondslag liggen); de kapitaalbehoefte, met inbegrip van een uitvoerige beschrijving van de aanwending van de verzamelde fondsen; de uittredingsmogelijkheden voor de investeerders (‘exit’), alsook hun termijn; de voorbije financiële staten, als die bestaan, de ramingen;. de SWOT-analyse die de sterktes en de zwaktes evenals de kansen en de bedreigingen beschrijft ; het otekomstige rendement en de gevraagde inbreng in geld.
9.9.2
De waarderingsproblematiek
De waardering van een onderneming is een complex probleem dat vaak tot grote frustraties leidt bij de oorspronkelijke investeerders. Zij hebben immers diep in de zak getast, veel van zichzelf gegeven om ‘het’ beste product te ontwikkelen dat men ook maar kan vinden en rekenen bijgevolg op aanzienlijke winsten in de toekomst. Aan de andere kant van de onderhandelingstafel zitten de investeerders die vaststellen dat het ontwikkelingspad (nog) lang is en bezaaid met hindernissen, en dat er (nog) geen inkomsten zijn. De waardering van een onderneming voordat investeerders tot het kapitaal toetreden wordt de ‘pre-money valuation’ genoemd, terwijl de waardering na de financiële operatie de ‘post-money valuation’ wordt genoemd. Uit dit verschil volgt een verwatering van de oorspronkelijke investeerders (zie hiervoor het hoofdstuk over kapitaalverhoging). Men mag echter niet uit het oog verliezen dat het beter is kapitaal te vinden om de onderneming op lange termijn te ontwikkelen dan hard te onderhandelen in de hoop wat beginvoordeel te behalen. Wij zullen niet verder ingaan op de verschillende waarderingsmethoden, want deze zijn talrijk. Ter informatie zullen we ons beperken tot het opsommen van de meest gebruikte: de ‘price earning’, de methode van de ‘discounted cash flow’ (afgekort tot DCF), de ‘goodwill’-methode (ook de ‘onrechtstreekse methode’ genoemd), methodes die gebaseerd zijn op ratio’s, enz. Wanneer de investeerder in het kapitaal van een vennootschap intreedt, kan hij intreden in een ‘open’ systeem (hij treedt in op basis van een onderhandelde waardering die gebaseerd is op één of meerdere door de partijen gekozen methoden en hij treedt uit op basis van dezelfde methoden van waardering). Daarnaast is er het ‘gesloten’ systeem waarin de investeerder tegen de nominale waarde intreedt en uittreedt tegen de nominale waarde vermeerderd met een jaarlijkse premie. Deze premie is gebaseerd op de interestvoet van de markt van risicovrij kapitaal vermeerderd met de verwachte inflatievoet en de risicopremie van de sector en de onderneming.
148
Eigen vermogen
LARCIER
9.9.3
Waar kapitaal vinden?
De bronnen van financiering zijn divers. Ze hangen af van meerdere factoren, waaronder meer bepaald de maturiteit van de onderneming en de gezochte bedragen. Zo zijn er: ●
de persoonlijke middelen van de ontwikkelaar van het project;
●
familie;
●
vrienden;
●
materiële en immateriële inbreng (een auto, een pc of meubilair van de oprichters: er is dan een bedrijfsrevisor vereist en men moet het economisch karakter van de inbreng voor de vennootschap aantonen);
●
Business Angels (zie de websites hierna);
●
risicokapitaalmaatschappijen (zie de websites hierna);
●
een introductie op een vrije markt;
●
het personeel of via stockopties;
●
specifieke constructies (via een hefboomeffect, de oprichting van een holding, enz.).
9.9.4 9.9.4.1
Het praktische proces en de stappen van een partnerschap
Hoofdstuk 9
De strategische beslissing
De eerste vraag is bepalen of het mogelijk is het project alleen te verwezenlijken of dat er (financiële, industriële of handels)partners vereist zijn. In dat laatste geval moet men zich er bewust van zijn dat deze partners niet altijd akkoord gaan met de zienswijzen van de ontwikkelaar van het project.
9.9.4.2
Het bedrijfsplan ("business plan")
Alle informatie over het opstellen van een bedrijfsplan wordt gegeven in paragraaf 9.9.1.
9.9.4.3
Het zoeken naar partners
De uit te trekken financiële middelen worden geschat bij het opstellen van het bedrijfsplan. Naargelang van diverse parameters (de gezochte bedragen, de maturiteitsfase van de onderneming, de aard van de gewenste partners, enz.) zal men contact moeten opnemen met verschillende potentiële partners en hen het bedrijfsplan sturen. Er wordt een overzicht gegeven aan het einde van dit hoofdstuk en in de bijlagen. Naargelang van de gevoeligheid van de meegedeelde informatie kan het nuttig zijn om te voorzien in de ondertekening van een vertrouwelijkheidsovereenkomst (‘non disclosure agreement’). Merk tevens op dat risicokapitaalmaatschappijen vaak gespecialiseerd zijn in bepaalde sectoren. Zij zijn ook vaak actief in bepaalde regio’s. De keuze van de partner zal tevens afhankelijk zijn van de investeringscriteria van deze risicokapitaalmaatschappijen.
LARCIER
Risicokapitaal
149
9.9.4.4
De keuze van de partner(s)
De gecontacteerde partners krijgen over het algemeen een groot aantal bedrijfsplannen te beoordelen. Dit vergroot nog het belang van een bedrijfsplan dat aantrekkelijk en voldoende duidelijk is opdat de analist een eerste positief advies uitbrengt met het oog op een ontmoeting om dieper op de zaak in te gaan. Na dit proces en voor zover het waardevoorstel in het bedrijfsplan zinvol is, kunnen er enkele partners overblijven met wie de eigenlijke onderhandelingen zullen beginnen. Als dat het geval is, is het altijd beter dat een van de investeerders de ‘woordvoerder’ van de anderen wordt (hij wordt de ‘lead investor’). Dat vereenvoudigt de gesprekken, omdat er dan minder partijen rond de onderhandelingstafel zitten.
9.9.4.5
Onderhandelingen
De onderhandelingen gaan over verschillende aspecten, onder andere over de financiële waardering van de onderneming door de investeerders (zie hierboven: de waarderingsproblematiek), het bepalen van het niveau van deelneming van de nieuwkomer, de voorwaarden voor de uitgifte van de gebruikte financiële instrumenten, het bepalen van het hefboomeffect in de constructies die op schuld gebaseerd zijn, enz. Men moet zich er bewust van zijn dat dit 6 à 9 maanden, of soms zelfs langer, duurt.
9.9.4.6
Het soort tussenkomst
Er bestaan verschillende manieren om duurzame middelen in een onderneming in te brengen. Dat kan via een kapitaalverhoging, via obligatieleningen, via converteerbare obligatieleningen, via door de aandeelhouders toegekende voorschotten of andere specifieke constructies.
9.9.4.7
Machtsverhoudingen (aandeelhouders/bestuurders)
Zoals reeds beschreven in het hoofdstuk over kapitaalverhogingen is een nieuwe financiële inbreng niet neutraal ten aanzien van de bestaande aandeelhouders, want zij leiden tot wijzigingen op het niveau van het bestaande machtsevenwicht. Het Wetboek van Vennootschappen is onbuigzaam, maar sommige aandeelhouders kunnen aandeelhoudersovereenkomsten of zelfs wijzigingen van de statuten opleggen. Merk eveneens op dat er technieken zijn die het mogelijk maken om een deel van de ‘macht’ binnen de onderneming te behouden, terwijl het niet mogelijk is om voldoende kapitaal in te brengen om meerderheidsaandeelhouder te blijven (bij wijze van voorbeeld: oprichtersaandelen, de definitie van verschillende categorieën van aandelen met verschillende rechten, het gebruik van een commanditaire vennootschap op aandelen, de benoeming van een statutaire zaakvoerder in een BVBA, enz.).
9.9.4.8
Waarborg
De nieuwe partners vragen vaak een balanswaarborg omdat ze zeker willen zijn dat de financiële staten bij de onderhandeling correct werden opgesteld. De waarborg wordt dan gegeven door de vroegere partners op elk activa- of passivaverschil (opgenomen en de balans van de onderneming) dat de waarde van de vennootschap zou kunnen wijzigen als
150
Eigen vermogen
LARCIER
het gekend was op het moment van de onderhandeling. Deze waarborg kan moreel zijn of geconcretiseerd worden door een bankdeposito. De prijsherzieningsclausules kunnen op basis van verschillende parameters (omzet, nettoresultaat, gegenereerde kasstroom) worden opgesteld na de tussenkomst van de nieuwe partners. Als de reële resultatenrekeningen niet in overeenstemming zijn met de verwachte resultaten kan de waarde van de aandelen naar beneden of naar boven worden herzien in functie van de reële cijfers ten opzichte van de ramingen.
9.9.4.9
De performantie van de investeringen
De performantie houdt rechtstreeks verband met de aan het project gerelateerde risico’s. Zo onderscheiden wij: het portefeuillerisico, het zakelijk risico, het marktrisico, het financiële risico, het vermogensbeheerrisico, het uittredingsrisico. Over het algemeen wordt de performantie berekend op basis van de interne rentevoet (‘internal rate of return’ of IRR in het Engels). Dit is de rente waarbij de geactualiseerde waarde van de verschillende door het project gegenereerde kasstromen gelijk is aan het bedrag van de investering, in dit geval het bedrag van de geïnvesteerde aandelen.
9.9.4.10
Desinvestering
Het niveau en de aard van de uittreding zijn afhankelijk van de in het begin onderhandelde akkoorden, namelijk overdracht aan een meerderheidsaandeelhouder, overdracht van minderheidsblokken aan een industrieel of een financier, beursgang, overdracht aan de ondernemer of aan zijn kaderpersoneel, terugkoop door de vennootschap, overdracht aan de familie.
9.10
Bronnen
In bijlage 5 treft u de lijst van de risicokapitaalmaatschappijen in België.
9.10.1
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
9.10.1.1
Specifieke risicokapitaalmaatschappijen
●
LARCIER
G.I.M.B. – De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel www.gimb.be BRUSTART, filiaal van de G.I.N.B., biedt twee financieringsvormen op maat aan voor startende ondernemingen: minderheidsparticipaties in kapitaal en/of leningen. Het bedrag van deze tussenkomst schommelt tussen 12.500 € en 250.000 € en de duur van de tussenkomst bedraagt doorgaans 5 jaar. BRUSOC, filiaal van de G.I.M.B., financiert en begeleidt zelfstandigen, kleine ondernemingen en projecten in de sociale economie door middel van leningen tegen voorkeurtarieven. BRUSOC biedt een starterfonds aan van 5.000 € tot 95.000 €. B2E is de vrucht van een partnerschap tussen de Europese Investeringsbank en de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel, opgericht om de financiering van KMO’s te vergemakkelijken.
Risicokapitaal
151
Hoofdstuk 9
●
Het bedrag van de lening schommelt tussen 100.000 € en 2.000.000 € per onderneming. Het Business Angels Netwerk ‘Be Angels’ (vroeger: BAC of ‘Business Angel Connect’): www.beangels.be
9.10.1.2
Maatschappijen die onrechtstreeks de ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest helpen
Deze maatschappijen komen niet rechtstreeks tussen op het gebied van risicokapitaal. ● ●
●
Het Brussels Waarborgfonds om kredietwaarborgen voor KMO’s mogelijk te maken. www.garanties.be Brussels Agentschap voor de Onderneming (B.A.O.) www.abe-bao.irisnet.be Het verschaft alle informatie om Brusselse ondernemingen te helpen en adviseert hen bij het zoeken naar informatie. Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (G.O.M.B.) www.sdrb.irisnet.be Ze is onder andere actief op het vlak van ondernemen in het kader van de ondersteuning van de economische ontwikkeling en van de vestiging (van ondernemingen).
9.10.2
Waals Gewest
9.10.2.1
Specifieke risicokapitaalmaatschappijen
● ●
●
S.R.I.W. - Société Régionale d’Investissement de Wallonie www.sriw.be De ’invests’ SAMBRINVEST - www.sambrinvest.be INVEST BORINAGE CENTRE - www.imbc.be HOCCINVEST - www.hoccinvest.be INVESTSUD - www.investsud.be OSTBELGIENINVEST - www.obi.be NAMUR INVEST - www.namurinvest.be NIVELINVEST - www.nivelinvest.be MEUSINVEST - www.meusinvest.be LUXEMBOURG DEVELOPPEMENT - www.luxpme.be Het Business Angels Netwerk ‘Be Angels’ (fusie van BAC met BAMS): http://www. beangels.be
9.10.2.2 ●
152
Maatschappijen die onrechtstreeks de ondernemingen in Wallonië helpen
Sowalfin - Société Wallonne de Financement et de Garantie des Petites et Moyennes Entreprises: www.sowalfin.be
Eigen vermogen
LARCIER
Sowalfin heeft ook partnerschappen gesloten met bepaalde banken voor cofinanciering of waarborgen. Ze kent leningen toe aan ondernemingen. ●
SOCAMUT - Société des Cautions Mutuelles de Wallonie www.socamut.be (Ze tegenwaarborgt leningen voor ondernemingen) Andere onderlinge-waarborgmaatschappijen SCM de Mons - Soignies (SOCAME) SCM des Métiers et Négoces - Luik SCM du Centre - La Louvière SCM du Tournaisis
●
SOFINEX - Société de financement de l’exportation et de l’internationalisation des entreprises wallonnes www.sofinex.be Ze helpt bij de financiering van exportoperaties.
9.10.3
Vlaams Gewest
9.10.3.1
Specifieke risicokapitaalmaatschappijen
●
PMV - Participatiemaatschappij Vlaanderen www.pmvlaanderen.be
●
PMV-KMO beheert verschillende producten die het ondernemers gemakkelijker maken om financiering te vinden bij private risicokapitaal- en kredietverschaffers ARKimedes verdubbelt het aanbod aan risicokapitaal voor jonge groeibedrijven. Het ARKimedes-Fonds, ter waarde van 110.000.000 €, biedt één euro extra voor elke euro die erkende private risicokapitaalfondsen (ARKIVs) investeren in een Vlaamse KMO. Fonds Vlaanderen-Internationaal helpt Vlaamse KMO’s om door te stoten over de grenzen. Vinnof investeert in innovatieve starters met een hoog risicoprofiel en sterk groeipotentieel. LRM - De Investeringsmaatschappij voor Limburg
●
Het Business Angels Netwerk BAN Vlaanderen (www.banvlaanderen.be) - ARK-Angels Fund
●
Sidinvest
●
Alinvest
9.10.3.2 ●
LARCIER
Maatschappijen die onrechtstreeks de ondernemingen in Vlaanderen helpen
PMV-KMO beheert verschillende producten die het ondernemers gemakkelijker maken om financiering te vinden bij private risicokapitaal- en kredietverschaffers CultuurInvest verleent cultuurbedrijven toegang tot risicodragend kapitaal en geeft op die manier zuurstof aan de culturele ondernemer. Waarborgregeling biedt de bank of kredietverschaffer meer zekerheid wanneer een ondernemer een krediet wil om te investeren maar onvoldoende zekerheden kan voorleggen.
Risicokapitaal
153
Hoofdstuk 9
●
● ●
●
●
Win-winlening moedigt particulieren via een belastingvoordeel aan om voordelig te lenen aan startende ondernemingen. POM (vroeger: GOM) De economische ontwikkelingsmaatschappijen in Vlaanderen worden aangeduid met het acroniem POM (Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij). Deze provinciale ontwikkelingsmaatschappijen zijn ontstaan uit de vroegere GOM (Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij). Naar aanleiding van deze herstructurering van de GOM werd ook een gewestelijk agentschap opgericht: het Agentschap Economie en het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) en daaruit vloeide recent het Agentschap Ondernemen voort 10 zie www.vlao.be Deze maatschappijen helpen de Vlaamse ondernemingen zich te vestigen Voor de provincie Antwerpen: www.provant.be Voor de provincie Vlaams-Brabant: www.vlaamsbrabant.be Voor de provincie West-Vlaanderen: www.pomwvl.be Voor de provincie Oost-Vlaanderen: www.pomov.be Voor Limburg: www.pomlimburg.be EWI - Department Economie, Wetenschap en Innovatie www.ewi-vlaanderen.be Herculesstichting (De Herculesstichting is een door de Vlaamse overheid opgericht agentschap voor de financiering van middelzware en zware infrastructuur voor fundamenteel en strategisch basisonderzoek in alle wetenschappelijke disciplines) www.herculesstichting.be Agentschap Economie - KMP Portefeuille (opleiding, advies over innoveren, advies over internationaal ondernemen) www.KMO-portefeuille.be Overzicht van de administratieve diensten Ga naar www.vlaanderen.be -> ‘Over ons’ -> ‘Wie doet wat?’ -> ‘Administratieve Diensten van de Vlaamse overheid’
9.10.4
Andere bronnen
9.10.4.1
Verenigingen
●
● ●
Belgian Venture Capital & Private Equity Association (BVA) De BVA is een beroepsorganisatie die een groot aantal actoren groepeert die actief zijn in de wereld van het risicokapitaal (www.bva.be). Haar leden (‘full members’) worden vermeld op haar website. European Private Equity & Venture Capital Association www.evca.eu Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen www.nvp.nl
10. Het Agentschap Ondernemen (AO) is het aanspreekpunt voor starters en ondernemingen voor alles waarbij uw bedrijf op de overheid een beroep kan doen of met de overheid in contact komt. AO is ontstaan uit het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO) en het Agentschap Economie, die op hun beurt ontstaan zijn uit de bedrijfsbegeleidingsdiensten van de Vlaamse Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen (GOM) en het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen (VIZO). Bron: www.vlao.be
154
Eigen vermogen
LARCIER
●
The British Private Equity and Venture Capital Association www.bvca.co.uk
●
Association Française des Investisseurs en Capital www.afic.asso.fr
●
Bundesverband Deutscher Kapitalbeteiligungsgesellschaften www.bvkap.de
9.10.4.2 ●
Risicokapitaalmaatschappijen
In bijlage 5 treft u de lijst van de risicokapitaalmaatschappijen in België.
9.10.4.3
Business Angels
●
Netwerk van Europese Business Angels: www.eban.org/
●
Netwerk van Business Angels in Duitsland : www.business-angels.de
9.10.4.4
Maatschappijen die een onrechtstreekse rol spelen op het vlak van risicokapitaal
Meer inlichtingen hierover vindt u op de websites van de ‘Business Angels’ of de ‘venture capitalists’, evenals op de sites van de economische ontwikkelingsmaatschappijen van de gewesten of op de site van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie (www.mineco.be). Zie ook op: ●
www.ventureeconomics.com
●
www.ventureone.com
●
www.venturewire.com
●
www.initiative-europe.com
●
www.privateequityonline.com
●
www.venturecapitaljournal.net
●
www.vfinance.com
●
www.tornado-insider.com
●
www.venturelist.com
●
www.startupline.com
LARCIER
Risicokapitaal
155
Hoofdstuk 9
9.11
Risikokapitaalvorstrekkers
Zoals we hebben gezien kunnen de eigen middelen komen uit «eigen zak» van de promotor, de familie, de vrienden, personeel van de onderneming of rechtstreeks via stock options of via specifieke voordelen. Er bestaan bovendien andere bronnen die we hierna in detail zullen bespreken, te weten de beurs, de isntellingen van risicokapitaal, de business angels…
9.11.1
Mogelijkheden tot beursfinanciering
9.11.1.1
Inleiding
Hoe kan een onderneming financiering vinden op de beurs? De ondernemingen die op zoek zijn naar financiering kunnen hetzij een beroep doen op banken, hetzij intreden op de financiële markten. Financiële markten zijn markten waar de transacties in financiële activa worden verricht. Op deze markt bestaan er ook beursmarkten voor de financiering van ondernemingen met eigen vermogen, via kapitaalinbreng bij de oprichting van het bedrijf en vervolgens via kapitaalverhoging. Particuliere of publieke investeerders met een positief spaarvermogen kunnen immers aandeelhouders worden van besloten vennootschappen of schuldbewijzen kopen die worden uitgegeven door overheidsinstellingen of openbare instanties. Ze kunnen investeren ter gelegenheid van een kapitaalverhoging of een beursgang op de primaire markt of investeren op de secundaire markt waarop de reeds uitgegeven effecten worden verhandeld. Ondernemingen gebruiken de beurs zowel om hun financieringsbehoeften te dekken als voor de financiering van beursoperaties met het oog op de overname van andere bedrijven. Ondernemingen gebruiken de beurs eveneens als een middel om van hun effecten, die op de beursmarkt zullen worden verhandeld, liquide middelen te maken. De beursnotering is overigens een middel om het imago van het bedrijf te ontwikkelen. Op de beursmarkt in Brussel biedt de maatschappij NYSE Euronext drie markten aan. De eerste is Eurolist. Dit is een gereglementeerde markt waarop grote bedrijven met een grote kapitalisatie (de beurskapitalisatie bedraagt over het algemeen meer dan 50 à 75.000.000 €) genoteerd zijn. De tweede is Alternext. Dit is een niet-gereglementeerde markt, maar eerder bestemd voor KMO’s die al een zekere omvang hebben. Over het algemeen is de beurskapitalisatie gelegen tussen 20 en 50.000.000 €. De derde is de Vrije Markt. Dit is eveneens een niet-gereglementeerde markt, die aangeraden is voor de middelgrote KMO’s (de beurskapitalisatie bedraagt een stuk minder dan 20.000.000 €. (De vereenvoudigde noteringseisen en handelsvoorwaarden van Alternext zijn meer geschikt voor hun omvang en bedrijfsbehoeftes. Bovendien garanderen ze transparantie aan beleggers). Een beursgang (Initial Public Offering of IPO in het Engels) is een operatie waardoor de effecten van een onderneming vrij kunnen worden gekocht en verkocht door om het even welke belegger, of dit nu een particuliere of institutionele is, binnen het kader van een georganiseerde financiële markt. Ze verloopt over het algemeen via het op de markt brengen van een bepaald aantal effecten dat representatief is voor het kapitaal van de onderneming, effecten die vooraf of ter gelegenheid van de beursgang zelf worden uitgegeven.
156
Eigen vermogen
LARCIER
9.11.1.2
Voorwaarden voor beursfinanciering
Op de financiële markten moeten de ondernemingen op zoek naar financiering een financieringsvraag voorleggen die aan de beleggers (personen of organisaties met spaargeld) de vergoedings-, risico- en liquiditeitsvoorwaarden zal voorstellen die acceptabel zijn.
9.11.1.3
De markten
Euronext is ontstaan in 2000 uit de fusie van de beurzen van Parijs, Amsterdam en Brussel. Vervolgens nam het de beurs van Lissabon en de Liffe (Londense derivatenmarkt) over. In 2007 werd de Belgische beurs door de fusie met NYSE, de belangrijkste Amerikaanse beur, die gevestigd is in New York, opgenomen in het grootste beursplatform van de wereld. Alle beurzen die lid zijn van Euronext functioneren technisch gezien op dezelfde manier maar iedere beurs behoudt ook lokale bijzonderheden. In Brussel bestaat de beurs uit twee grote markten: de continumarkt en de fixingmarkt. De eerste verzamelt de belangrijkste waarden en wordt gekenmerkt door het feit dat er elke dag meerdere opeenvolgende koersen vastgelegd kunnen worden voor elke waarde. De tweede, waarop zich kleinere bedrijven bevinden waarvoor er minder dan 2500 transacties per jaar zijn, wordt gekenmerkt door een enkele koers per dag (om 15 uur) op het enkele fixingsegment, of twee koersen (om 10.30 en 16 uur) op het dubbele fixingsegment. Twee vereffeningsystemen gaan samen op de beurs: ●
het contante systeem, dat de norm is: de vereffening van de effecten verloopt simultaan met de levering ervan. Wanneer iemand in dit systeem besluit om aandelen te kopen, betaalt men ze onmiddellijk en worden ze tegelijkertijd op zijn effectenrekening gecrediteerd;
●
de dienst voor uitgestelde vereffening (Service de Règlement Différé of SRD in het Frans) waarbij en kan onderhandelen op termijn, d.w.z. dat er een tijdsverschil is tussen de dag van de onderhandeling (aankoop of verkoop) en de dag van de vereffening of de levering van de effecten. Bijgevolg kan men aandelen kopen en ze pas aan het einde van de maand betalen: dit systeem lijkt op het kredietsysteem. De SRD geldt echter niet voor alle waarden, slechts voor een selectie ervan.
1.
Eurolist
Deze markt verzamelt de waarden met een grote beurskapitalisatie. De kapitalisaties bedragen meer dan 50 à 75.000.000 €. Deze markt is gereglementeerd, d.w.z. dat men een aantal striktere voorwaarden moet naleven dan op de andere markten om er toegang toe te hebben. Onder andere: het kapitalisatieniveau, het percentage aandelen dat op de markt wordt gebracht (minstens 25%), sedert minstens drie jaar gecertificeerde en gecontroleerde rekeningen, rekeningen die volgens de IAS/IFRS-normen worden opgesteld. De ondernemingen van de eerste markt hebben verplichtingen met betrekking tot de communicatie van hun resultaten of elke andere informatie die de beurskoers kan wijzigen. De kosten van de beursnotering zijn eveneens vrij hoog.
2.
Alternext
Zie ook op www.euronext.com/landing/equitiesOP-21363-NL.html.
LARCIER
Risicokapitaal
157
Hoofdstuk 9
Alternext is een markt op maat voor kleine en middelgrote ondernemingen. Alternext werd gecreëerd door NYSE Euronext om te voorzien in de behoefte van kleine en middelgrote ondernemingen die vereenvoudigde toegang tot de kapitaalmarkt zoeken. De handel op Alternext is op 17 mei 2005 van start gegaan. De vereenvoudigde noteringseisen en handelsvoorwaarden van Alternext zijn geschikt voor de omvang en financieringsbehoeftes van de KMO. Bovendien garanderen ze transparantie aan beleggers. Listing sponsors begeleiden de ondernemingen tijdens hun beursnotering om hen te helpen bij de introductie en bij het volgen van de schommelingen van hun aandelen. Alternext wil een maatgevende beurs zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen in de hele eurozone, en verwelkomt de notering van internationale ondernemingen. Alternext is een door de beurs gereguleerde markt met een lichtere regelgeving dan deze die voor de Euronext-markt geldt. Het is geen gereglementeerde markt in de zin van de MiFID-regeling (Richtlijn betreffende Markten voor Financiële Instrumenten) van 21 april 2004. Alternext wordt gereguleerd door NYSE Euronext via een stelsel van regels voor tussenpersonen en genoteerde bedrijven. Voor deze markt geldt er geen minimumkapitaal vereiste vóór deze noterink kunnen. Om een beroep op deze markt te kunnen doen moet men minstens 2.500.000 € willen ophalen. Om tot Alternext toe te kunnen treden moet men minstens twee jaar bestaan en een listing sponsor aanduiden, zodat de onderneming geadviseerd wordt bij haar introductie en tijdens haar beursnotering. Op deze markt is men niet verplicht om zijn rekeningen volgens de IAS/IFRS-normen op te stellen of om zijn structuren aan te passen aan de Code Guberna of de Code Buysse. Op Alternext moeten de genoteerde bedrijven wel regelmatig hun rekeningen, een jaarverslag en halfjaarlijkse resultaten publiceren, evenals alle informatie die de koers kan beïnvloeden.
3.
De Vrije Markt
Zie ook op www.euronext.com/editorial/wide/editorial-4700-NL.html. De Vrije Markt van Euronext Brussels werd in 2004 opgericht, naar analogie met de gelijknamige markt van Euronext Parijs. Deze laatste bestaat sinds 1996 en telt 250 genoteerde bedrijven. De Vrije Markt biedt het ideale platform voor KMO’s op zoek naar groeifinanciering en de verhoogde visibiliteit die een notering met zich meebrengt. De strengere verplichtingen waaraan bedrijven op een gereglementeerde markt moeten voldoen, zijn hier niet van kracht. Voor Belgische bedrijven zijn de belangrijkste verschillen ten opzichte van een gereglementeerde markt: ● ● ● ●
●
158
geen verplichting om een minimumpercentage van de aandelen te verspreiden onder het publiek (de ‘free float’); geen verplichting om een boekhouding te publiceren volgens de IAS/IFRS-normen; geen verplichting om zich te onderwerpen aan de Code Guberna betreffende governance of de Code Buysse; geen verplichting om halfjaarlijkse resultaten te publiceren of om, op gestructuurde wijze, occasionele informatie te geven, zoals informatie die de koers van het aandeel kan beïnvloeden; geen verplichting voor de aandeelhouders om elke overschrijding van 5% van het kapitaalaandeel te publiceren.
Eigen vermogen
LARCIER
Bij notering op de Vrije Markt dient evenwel een prospectus te worden opgesteld die moet worden goedgekeurd door de CBFA (Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen). De prospectus bevat alle informatie over de onderneming, zoals activiteiten, vooruitzichten, uit te geven effecten met belangrijkste kenmerken (aandelen, obligaties, converteerbare obligaties…). De vennootschap wordt in de aanloop tot de notering begeleid door een financiële tussenpersoon, de sponsor, die tevens belast is met de plaatsing van de operatie bij beleggers. Deze Vrije Markt is de markt bij uitstek voor KMO’s geworden en tal van Belgische ondernemingen zijn erin geslaagd om de nodige groeifinanciering te bekomen. Het enige nadeel voor de beleggers die inschrijven op de uitgifte is de zwakke liquiditeit van het effect. De volumes aan effectenverhandelingen op deze markt zijn immers betrekkelijk laag in vergelijking met die op andere markten. Enkele namen van ondernemingen op deze markt: Propharex, New Tree, Proximedia, Val St. Lambert, Sodiplan, Arpadis Group…
9.11.1.4
Bronnen
●
www.euronext.com/landing/equitiesOP-21363-NL.html
●
www.wikipedia.org/wiki/March%C3%A9_financier
●
www.lexinter.net/JF/marches_d'actions.htm
●
www.capital.fr/Guide/Fiches/default.asps
●
www.euronext.com/trackers
●
www.nyseeuronext.com
●
Nyse Euronext/NautaDutilh. - Zie ook " Praktische gids: De KMO’s en de beurs Alternext en de Vrije Markt georganiseerd door Euronext Brussels"
9.11.2
Hoofdstuk 9
De gewestelijke investeringsmaatschappijen en hun filialen
Er bestaan op de markt ondernemingen gespecialiseerd in risicokapitaal. De lijst is vermeld in bijlage 5. Hieronder gaan we enkel in op de openbare investeringsondernemingen om deze uitgave niet te zwaar te maken. Wij raden de lezer aan om te klikken op alle sites van bijlage 5 aangezien een groot aantal ondernemingen gespecialiseerd zijn hetzij in bepaalde sectoren hetzij afhankelijk van het soort tussenkomst..
9.11.2.1 1.
Op Brussels niveau De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (G.I.M.B.)
1. Opdracht De G.I.M.B. is de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel met als belangrijkste opdracht bij te dragen tot de groei en de ontwikkeling van de Brusselse KMO’s via financiële ondersteuning bij de oprichting, de reorganisatie of de expansie van privéondernemingen, die gevestigd zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
LARCIER
Risicokapitaal
159
Naast financiering heeft de G.I.M.B. eveneens als taak de aanbrengers van de gefinancierde projecten te helpen, raad te geven, te informeren en te begeleiden bij de ontwikkeling en de groei van hun onderneming.
2. Aangeboden producten De door de G.I.M.B. aangeboden producten kunnen als volgt worden samengevat: ●
investering in kapitaal (minderheidsparticipatie);
●
langlopende leningen, obligaties en converteerbare obligaties;
●
opvolging van de promotoren van de projecten in elke levensfase van hun onderneming;
●
bijstand aan de promotoren van de gefinancierde projecten bij belangrijke beslissingen;
●
kortlopende leningen, enkel om de economische actoren te helpen de financiële crisis te boven te komen. In dit geval kan de G.I.M.B. eveneens een gedeelte van het aan deze leningen verbonden risico dekken via de waarborg van het Brussels Waarborgfonds.
3. Korte voorstelling De G.I.M.B. is een gewestelijke investeringsmaatschappij met een algemene opdracht die werd opgericht in 1984 met als belangrijkste taak bij te dragen tot de groei en de ontwikkeling van de Brusselse KMO’s. Haar tussenkomsten staan open voor de meeste economische sectoren. Het kapitaal van de G.I.M.B. wordt geschat op 79.500.000 € en het eigen vermogen op 146.500.000 €. Het aandeelhouderschap ziet er als volgt uit: 73% voor het Brusselse Gewest en 23% voor de privé. Via de inbreng van eigen middelen of quasi eigen middelen helpt de G.I.M.B. de Brusselse KMO’s bij hun oprichting en ontwikkeling: zij creëert eveneens een financiële hefboom, in de mate dat haar tussenkomst de vennootschappen toelaat gemakkelijker een bankfinanciering te bekomen. De tussenkomsten zijn aangepast aan het specifieke karakter van elk project, hetzij onder de vorm van een investering in kapitaal (minderheidsparticipatie) hetzij onder de vorm van een lening. Naast de investering in de strikte zin, streeft de maatschappij ernaar de promotoren op elk moment op te volgen en bij te staan wanneer er voor hun onderneming een beslissing dient genomen te worden. Momenteel krijgen meer dan 350 Brusselse ondernemingen, die duizenden arbeidsplaatsen verzekeren, steun van de G.I.M.B. en haar filialen. De G.I.M.B. komt tussen in de volgende gevallen: ●
KMO’s in een groeifase;
●
KMO’s in een startfase;
●
zelfstandigen;
●
sociale economie;
●
investeringsfinanciering.
De G.I.M.B. komt hoofdzakelijk tussen op het niveau van de KMO’s in een groeifase. Op de andere niveaus komt ze tussen via haar filialen waarvan de tussenkomsten specifiek zijn voor elk niveau.
160
Eigen vermogen
LARCIER
Zo is er op het niveau van de KMO’s in een startfase de maatschappij BRUSTART die twee financieringsvormen aanbiedt: minderheidsparticipaties in kapitaal en/of langlopende leningen. Het bedrag van deze tussenkomst schommelt tussen 12.500 € en 250.000 € en de duur van de tussenkomst bedraagt gemiddeld 5 jaar. Via het seed-capital fonds, dat in november 1998 door het Brusselse Gewest werd opgericht, ondersteunt BRUSTART eveneens technologische vernieuwing. Met dit fonds worden "spin-off"-bedrijven gefinancierd, die gegroeid zijn uit het ontwikkelingsproces van projecten van universitaire instellingen en onderzoeksdepartementen van ondernemingen. Op het niveau van de sociale economie en de zelfstandigen, is het de maatschappij BRUSOC, eveneens een filiaal van de G.I.M.B., dat zelfstandigen, kleine ondernemingen en projecten in de sociale economie financiert en begeleidt door middel van speciale leningen. Op het niveau van de investeringsfinanciering is er de maatschappij B2E, de vrucht van een partnerschap tussen de Europese Investeringsbank (E.I.B.) en de G.I.M.B. B2E-Brussel KMO heeft als opdracht de toegang tot financiering voor KMO’s te vergemakkelijken. In cofinanciering met de kredietinstellingen kan B2E-Brussel KMO investeringskredieten voor de KMO’s tot 50% cofinancieren. Het bedrag van de lening schommelt tussen 100.000 € en 2 miljoen € per onderneming. De interestvoet staat gelijk met deze die de bank voorstelt, verminderd met 15 basispunten. Aanvullend op deze tussenkomsten op het niveau van de KMO’s komt de G.I.M.B. via haar filialen tussen in diverse overheidsopdrachten, hetzij in de vorm van financieel advies (BRINFIN) hetzij in de vorm van complexe en omvangrijke financieringen op het vlak van vastgoed en uitrustingen (SOFIBRU) hetzij in de vorm van de bouw van sociale woningen (SFAR).
4. Bron ●
Website van de G.I.M.B.: www.gimb.be
9.11.2.2 1.
Op Waals niveau De Société Régionale d’Investissement de Wallonie (S.R.I.W.)
1. Voorstelling De Société Régionale d’Investissement de Wallonie (S.R.I.W.) en haar filialen, die samen de S.R.I.W. Groep vormen, hebben de opdracht om op lange termijn financieel tussen te komen in bedrijven, zowel in België als in het buitenland, om rechtstreeks of onrechtstreeks de economische ontwikkeling van het Waalse Gewest te bevorderen. Ze nemen deel aan projecten voor de herontplooiing, de modernisering en de groei van bedrijven. De financiële middelen die ze in de bedrijven inbrengen, hebben prioritair betrekking op activiteiten die zich bovenaan in de balans situeren, in tegenstelling tot de klassieke financieringen op korte termijn die tot het werkgebied van de traditionele bankiers behoren. De S.R.I.W. Groep wil deze ontwikkeling steunen door hulp te geven bij activiteiten die een meerwaarde toevoegen in het Waalse Gewest, en tegelijk waken over de rentabiliteit van haar eigen middelen. Om doelbewust deel te hebben aan de ruime en snelle evolutie van de huidige economische wereld, werkt de S.R.I.W. Groep aan een beduidende verruiming van haar contacten op internationaal vlak om, enerzijds, de Waalse bedrijven in hun groei in het buitenland te kunnen begeleiden en, anderzijds, buitenlandse bedrijven te kunnen ontmoeten die overwegen om zich in het Waalse Gewest te vestigen.
LARCIER
Risicokapitaal
161
Hoofdstuk 9
Bovendien smeedt de S.R.I.W. Groep nauwe banden met professionals in risicokapitaal en kan ze, desgevallend, mede-investeren met deze professionals. De interventies van de S.R.I.W. Groep kunnen betrekking hebben op alle sectoren van het economisch leven van het gewest en kunnen onder meer volgende vormen aannemen: ●
kapitaaldeelnemingen, al dan niet met koop- en/of verkoopopties;
●
al dan niet converteerbare en achtergestelde leningen, al dan niet met warrants.
De S.R.I.W. Groep is een financiële partner die zich wil aansluiten bij operatoren die zowel industrieel werken als diensten leveren en waarvan de administratieve en financiële organisatie voldoende betrouwbaar is of zal zijn op korte termijn. In die zin zijn de kapitaalparticipaties niet bedoeld om de controle over te nemen van de bedrijven waarin deze participaties worden genomen en bedragen ze in principe nooit meer dan 50% van het kapitaal. De S.R.I.W. Groep begeleidt tevens bedrijven in herstructurering. Daarbij kan ze ook deelnemen in de herschikking van het aandeelhouderschap van de bedrijven. Al deze interventies zijn mogelijk voor een langere periode dan meestal op de markt gangbaar is. De huidige portefeuille van de S.R.I.W. Groep bevat participaties in de bedrijfssectoren die de basis van het industrieel weefsel van de regio vormen. De S.R.I.W. Groep wil actief haar interventies in deze sectoren voortzetten. Daarnaast steunt de S.R.I.W. Groep in het bijzonder de ontwikkeling van welbepaalde activiteiten: ●
de vakgebieden en de technologieën in het kader van het leefmilieu;
●
de telecommunicatie;
●
de nieuwe technologieën;
●
de middelhuisvesting
Deze vier strategische polen zijn ondergebracht bij vier holdingmaatschappijen die grotendeels in handen zijn van de S.R.I.W. en waarin financiële partners uit de privésector een kapitaalparticipatie kunnen nemen. Bovendien neemt de S.R.I.W. Groep tevens deel aan de financiering van specifieke activiteiten, zoals: ●
de sociale economie;
●
lucht- en ruimtevaarttechniek;
●
landbouwproducten.
De S.R.I.W. Groep bouwt, gelijklopend met een nauwe en natuurlijke samenwerking met de privésector, relaties en partnerships uit met de universitaire wereld en met de financiële instellingen.
2. Structuur van de Groep S.R.I.W. S.R.I.W. s.a. ●
Metalen en mechanische fabricaten
●
Glas, Chemie, Textiel, Andere materialen
162
Eigen vermogen
LARCIER
● ● ● ●
Agro-voedingssector Hout, Papier, Drukwerk, Uitgeverij Toerisme Diensten
Sofibail s.a. ●
Financiering vastgoed
S.I.A.W. s.a. ●
Agro-voedingssector (KMO’s)
Sowecsom s.a. ●
Sociale markteconomie
Sowaspace s.a. ●
Luchtvaart, Ruimtevaart, Defensie, Machines en werktuigen
B.E. Fin s.a. ●
Milieubiotechnologie
Fiwapac s.a. ●
Financieringsmaatschappij Hoofdstuk 9
Technowal s.a. ●
Nieuwe technologieën
Wallonie Télécommunication s.a. - CD Technicom s.a. ●
Telecommunicatie
Immocita s.a. ●
Middelgrote woningen
Ecotech Finance s.a. ●
Leefmilieu
Sofipôle ●
Financiering en ter beschikking stellen van infrastructuren en specifiek materiaal voor de ontwikkeling van technologieclusters
Sowafinal ●
Implementeren van een alternatieve financiering om de sanering te versnellen van buiten dienst gestelde sites, industriële zones en havenzones.
3. Bron ●
Website van de S.R.I.W.: www.sriw.be
2.
Sowalfin cofinanciering
1. Doel ● ●
LARCIER
Sowalfin is geen risicokapitaalvennootschap, maar ze is sterk betrokken in de financiering van KMO's via leningen en waarborgen. Sowalfin is het financiële aanspreekpunt van de Waalse ZKO en KMO’s.
Risicokapitaal
163
●
Sowalfin draagt bij tot de financiering van de start, de ontwikkeling en de overname van KMO's via de toekenning van achtergestelde leningen als aanvulling op bankleningen (voor de laatste in cofinanciering).
●
Sowalfin waarborgt de leningen toegekend door de banken voor 75%.
●
Sowalfin coördineert de acties van de investeringsmaatschappijen die risicokapitaal verschaffen aan KMO's.
●
Sowalfin stelt eveneens specifieke producten voor, rechtstreeks of via Sofinex, voor de internationale handel of via Novalia bestemd voor de financiering van innovatie.
2. Definitie Wij beperken ons tot de achtergestelde lening. Het gaat om een achtergestelde lening toegekend door Sowalfin ter aanvulling op een bankkrediet van middellange termijn. Het doel van de lening is een investering of een verhoging van het bedrijfskapitaal.
3. Doelpubliek De ZKO en KMO's.
4. Bedragen Minimumbedrag: 25.000 €. Maximum : 350.000 €, maar het bedrag mag niet hoger zijn dan ofwel het bedrag toegekend door de bank ofwel 40% van de financiële samenstelling. Dat bevat het bankkrediet, de eigen inbreng en de achtergestelde lening. De duur bedraagt maximum 10 jaar en een vrijstelling van maximum 24 maanden kan worden toegekend.
5. Rentevoet De rentevoet van de achtergestelde lening wordt vastgelegd op de Belgian Prime Rate voor de duur van het krediet.
6. Kredietverstrekker Sowalfin samen met een bank die de overeenkomst met Sowalfin heeft getekend.
7. Gefinancierde investeringen De investeringen en de verhoging van het bedrijfskapitaal. Sommige sectoren zijn uitgesloten op basis van de wetgeving op economisch vlak. De investeringen worden gefinancierd op voorwaarde dat de KMO minder dan 250 personen tewerkstelt, dat ze gevestigd is in Wallonië, een positief eigen vermogen heeft en zich niet in moeilijkheden bevindt.
8. Waarborgen Er wordt geen enkele waarborg gevraagd aan de KMO/ZKO. Het is de bank die Sowalfin een vast derde van het nominale bedrag van de lening.
164
Eigen vermogen
LARCIER
9. Voorbeeld Investeringsproject vertegenwoordigt 200 000 €. De eigen inbreng zal 20 000 € bedragen. De bank zal 120 000 € lenen op 15 jaar aan een rentevoet van 5%, en Sowalfin zal 60 000 € lenen op 10 jaar aan een rentevoet van 3,9%. De bank stelt zich garant voor een derde van het bedrag van de achtergestelde lening van 60 000 €, hetzij 20 000 € tijdens de volledige duur van de lening van Sowalfin.
10. Bronnen ●
www.sowalfin.be
●
www.sriw.be
9.11.2.3
Op Vlaams niveau
De Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV) is een geïntegreerde groep die via verschillende kanalen de hierna vermelde producten verdeelt. Het organigram is als dusdanig niet belangrijk voor een goed begrip van de producten.
1.
Zaaikapitaal
1. Doel Hoofdstuk 9
Kleinschalige initiatieven steunen met risicokapitaal.
2. Definitie Met zaaikapitaal investeert het Vlaamse Innovatiefonds (Vinnof) risicodragend kapitaal in de opstart en in de initiële groei van innovatieve micro-ondernemingen in Vlaanderen.
3. Doelgroep Micro-ondernemingen die starten in Vlaanderen met een innovatief product: ●
Een micro-onderneming is een bedrijf met minder dan tien werknemers, waarvan de jaaromzet niet hoger is dan 2.000.000 € of het balanstotaal niet hoger dan 2.000.000 €. Als er een deelnemingsrelatie bestaat met andere ondernemingen van 25% of meer, moet geconsolideerd aan deze criteria worden voldaan. Voor risicokapitaalmaatschappijen, universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk is een hoger percentage toegestaan.
●
Een starter is in deze context een bedrijf dat niet langer dan drie jaar is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen en waarvan bovendien de commercialisering van het product nog niet op grote schaal is opgestart.
●
Een Vlaams bedrijf met zijn voornaamste exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest.
●
Een innovatief product creëert een nieuwe behoefte of vult een bestaande behoefte op een nieuwe manier in.
4. Bedragen Het bedrag van de zaaikapitaalinvestering kan maximaal 80% bedragen van het totaalbedrag dat op hetzelfde moment wordt geïnvesteerd in de onderneming. Bovendien kan de som van alle Vinnof-investeringen in die onderneming maximaal 500 000 € bedragen.
LARCIER
Risicokapitaal
165
5. Vorm Zaaikapitaal kan verschillende vormen aannemen: een kapitaalparticipatie, een achtergestelde lening, een hybride tussenvorm (converteerbare lening, lening met warrants...).
6. Kredietverlener De kredietverlener is Vinnof. De investeringsbeslissing valt na een specifieke voorbereiding: een kennismakingsgesprek, een eerste inhoudelijke evaluatie, een diepgaande analyse door adviseurs en experts van het betreffende terrein, een investeringsvoorstel aan het investeringscomité.
7. Bron ●
www.pmvlaanderen.be met onder meer de exacte definitie van een micro-onderneming
2.
Win-winlening
1. Doel Aan startende KMO’s leningen laten verstrekken door familieleden, vrienden en kennissen, met fiscale voordelen voor de kredietverstrekker.
2. Definitie De Win-winlening is een achtergestelde lening (zowel ten aanzien van de bestaande als van de toekomstige schulden) aan een Vlaamse KMO, toegestaan door een natuurlijke persoon die in het Vlaamse Gewest woont en die de Win-winlening afsluit buiten het kader van zijn of haar handels- of beroepsactiviteiten. De Win-winlening mag uitsluitend gebruikt worden voor ondernemingsdoeleinden.
3. Doelgroep Startende ondernemingen in Vlaanderen die een KMO’s zijn. ●
Een starter is in deze context een bedrijf dat niet langer dan drie jaar is ingeschreven bij de Kruispuntbank van de Ondernemingen (KBO) of een zelfstandige die niet langer dan drie jaar is aangesloten bij een organisme voor de sociale zekerheid van de zelfstandigen, indien de inschrijving bij de KBO niet verplicht is.
●
Een bedrijf is Vlaams als zijn voornaamste exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest is gelegen.
●
Een KMO heeft minder dan 250 werknemers en de jaaromzet is niet hoger dan 50.000.000 € of het balanstotaal is niet hoger dan 43.000.000 €. Als er een deelnemingsrelatie is van 25% moeten die criteria geconsolideerd gerespecteerd worden. Een groter aandeelhouderschap is mogelijk voor risicokapitaalmaatschappijen, universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk.
4. Bedragen Het totale bedrag dat een kredietgever in het kader van één of meer Win-winleningen kan uitlenen, kan ten hoogste 50 000 € bedragen. Het totale bedrag dat een kredietnemer in het kader van één of meer Win-winleningen kan ontlenen van één of meer kredietgevers kan ten hoogste 50 000 € bedragen.
166
Eigen vermogen
LARCIER
5. Looptijd De Win-winlening heeft een vaste looptijd van acht jaar.
6. Rentevoet De rentevoet mag niet hoger zijn dan de wettelijke rentevoet die van kracht is op de datum waarop de Win-winlening wordt gesloten. Hij mag ook niet lager zijn dan de helft van diezelfde wettelijke rentevoet. De interest moet jaarlijks worden betaald op de vervaldag.
7. Terugbetaling De hoofdsom moet in beginsel in één keer worden terugbetaald op de vervaldag. In een aantal gevallen kan de kredietgever de Win-winlening vervroegd opeisen (bijvoorbeeld bij vrijwillige stopzetting van de activiteit of bij overlijden van de kredietnemer).
8. Specifiek punt Het geld mag uitsluitend gebruikt worden voor ondernemingsdoeleinden van de kredietnemer.
9. Kredietgever De kredietgever mag geen werknemer zijn van de kredietnemer. Als de kredietnemer een zelfstandige is, kan de kredietgever niet de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner van de kredietnemer zijn. Als de kredietnemer een vennootschap is, kan de kredietgever noch zaakvoerder, noch bestuurder of aandeelhouder van de vennootschap zijn. Hij kan ook niet de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner zijn van één van de zaakvoerders, bestuurders of aandeelhouders van de vennootschap. Gedurende de hele looptijd van de lening kan de kredietgever geen kredietnemer zijn bij een andere Win-winlening. De kredietgever krijgt jaarlijks een belastingkorting van 2,5% van het geleende bedrag. Als de kredietnemer uiteindelijk niet kan terugbetalen, krijgt de investeerder 30% van het niet terugbetaalde bedrag terug via een eenmalige belastingvermindering.
10. Bron ●
www.pmvlaanderen.be met onder meer een verwijzing naar de definitie van KMO.
3.
Mezzanineleningen
1. Algemeen Mezzaninefinanciering is een soort ‘tussenverdieping‘: het is de laag financieel vermogen die de ruimte opvult tussen het aandelenkapitaal en het bankkrediet. PMV biedt twee types mezzanineproducten aan: ● ●
PMV-groeimezzanine, ter ondersteuning van dynamische groeibedrijven PMV-innovatiemezzanine, ter ondersteuning van innovatieve starters.
2. Groeimezzanine DOEL Deze financiering streeft ernaar om door het inbrengen van vers geld in de onderneming een hefboomeffect te creëren voor het aantrekken van bijkomende schuldfinancieringen of
LARCIER
Risicokapitaal
167
Hoofdstuk 9
aandelenkapitaal. Tijdens de huidige financiële crisis kan deze mezzaninelening ook aangewend worden ter ondersteuning van bestaande bankfinanciering. Dit geldt in beginsel voor gezonde ondernemingen die door de crisis uitzonderlijk omzet verliezen en in liquiditeitsproblemen geraken.
DEFINITIE Het is een lening die bedoeld is voor dynamische groeibedrijven met een looptijd van vijf à tien jaar en die achtergesteld is tegenover het gewone bankkrediet. De achterstelling geldt niet voor schulden aan vennoten, zaakvoerders, aandeelhouders en bestuurders noch voor met die personen verbonden ondernemingen.
DOELGROEP Het zijn KMO’s of grote ondernemingen die bij de toekenning van de groeimezzanine langer dan zes volle kalenderjaren ingeschreven zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen en die een exploitatiezetel hebben in het Vlaamse Gewest.
GEFINANCIERDE INVESTERINGEN Steeds met het oog op het ondersteunen van de verdere groei van de onderneming.
BEDRAGEN Het bedrag is minimaal 250.000 € en maximaal 5.000.000 € per onderneming. Het krediet moet er toe leiden dat minstens 25% van het bedrag van de groeimezzanine bijkomend door derde partijen in de onderneming wordt ingebracht of in de onderneming blijft hoewel die middelen contractueel kunnen teruggetrokken worden.
LOOPTIJD De looptijd bedraagt maximaal tien jaar maar het streefdoel is zo’n zeven jaar. PMV verwerft tevens de mogelijkheid om via warrants of een conversieoptie op een bepaald tijdstip en tegen een vast te stellen prijs aandelen te verwerven van de onderneming. De prijs van de aandelen kan zijn: een vooraf afgesproken prijs, een prijs die bij de verwerving berekend wordt op basis van de voorbije resultaten van de onderneming of een prijs die een derde partij bereid is te betalen, verminderd met een afgesproken korting.
KOSTPRIJS Er moet een interest betaald worden. Deze interest stemt overeen met een referentie-interestvoet verhoogd met een risicopremie. Hoewel de intrestvoet in beginsel vast is voor de hele looptijd, kunnen één of meer tijdstippen worden voorzien waarop een aanpassing van de intrestvoet mogelijk is. Die aanpassing kan steunen op een wijziging van de referentievoet of op een aanpassing van de risicopremie.
TERUGBETALING De gratieperiode voor de terugbetaling van de hoofdsom bedraagt in de regel twee jaar. Een langere gratieperiode is mogelijk. Vervroegde terugbetalingen van de hoofdsom zijn steeds toegelaten.
168
Eigen vermogen
LARCIER
KREDIETVERLENER De kredietverlener is PMV.
VOORBEELD Deze kredietformule is zo recent dat nog geen voorbeelden beschikbaar zijn.
BRON ●
met onder meer een verwijzing naar de definitie van KMO
3. Innovatiemezzanine DOEL Aanvullende financiering bij vooraf goedgekeurde subsidies vanwege het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT).
DEFINITIE Het is een lening die bedoeld is voor innovatieve starters, achtergesteld tegenover het gewone bankkrediet. De achterstelling geldt niet voor schulden aan vennoten, zaakvoerders, aandeelhouders en bestuurders, noch voor met die personen verbonden ondernemingen.
DOELGROEP Het gaat om zogenaamde ‘innovatieve starters’: deze starters hebben van het IWT een subsidie gekregen voor een KMO-innovatieproject of een O&O-bedrijfsproject. Het zijn kleine ondernemingen, namelijk ondernemingen met minder dan 50 werknemers, waarvan de jaaromzet niet hoger is dan 10.000.000 € of het balanstotaal niet hoger is dan 10.000.000 €. Ze moeten voldoen aan het zelfstandigheidscriterium: dit wil zeggen dat de geconsolideerde cijfers (als er een deelnemingsrelatie is met andere ondernemingen van 25% of meer) moeten voldoen aan de andere criteria. Uitzonderingen zijn voorzien voor deelnemingen door risicokapitaalmaatschappijen, universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk. Verder mag de onderneming niet langer dan zes kalenderjaren ingeschreven zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen en moet de onderneming een exploitatiezetel hebben in het Vlaamse Gewest.
GEFINANCIERDE INVESTERINGEN Uitsluitend voor activiteiten die voortvloeien uit of gebeuren in het kader van de innovatieprojecten omschreven in de overeenkomst gesloten tussen het IWT en de onderneming.
BEDRAGEN De som van één of meer financieringen met de innovatiemezzanine bedraagt maximaal het laagste van volgende bedragen: 500.000 € of het bedrag waarop de onderneming nog recht heeft in het kader van een specifieke Europese regeling inzake onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het bedrag van de innovatiemezzanine verhoogd met het totaalbedrag van de IWT-subsidie mag bovendien niet meer bedragen dan 80% van de totale financiering van het project.
LARCIER
Risicokapitaal
169
Hoofdstuk 9
LOOPTIJD Toegekend voor zes jaar.
KOSTPRIJS De interest stemt overeen met de Europese referentie-interestvoet voor België met betrekking tot investeringskredieten op lange termijn, op datum van toekenning van de lening. De intrestvoet is vast voor de hele looptijd. Gedurende de eerste twee jaar moeten de interesten niet effectief worden betaald. Ze worden betaald tijdens de laatste vier jaar van terugbetaling.
TERUGBETALING De hoofdsom dient pas terugbetaald te worden in de laatste twee jaar van de looptijd, door middel van constante driemaandelijkse afbetalingen. Vervroegde terugbetalingen zijn steeds mogelijk. Er is een conversierecht. Indien de onderneming tijdens de looptijd van de mezzaninelening overgaat tot een kapitaalverhoging heeft PMV het recht om de uitstaande hoofdsom geheel of gedeeltelijk om te zetten in aandelen tegen specifieke voorwaarden. Er is ook een ‘right of first refusal’. Indien de onderneming tijdens de looptijd en tot één jaar nadien overgaat tot een kapitaalverhoging heeft PMV het recht om tegen specifieke voorwaarden mee te participeren door een inbreng in geld.
KREDIETVERLENER De kredietverlener is PMV.
VOORBEELD Deze kredietformule is zo recent dat nog geen voorbeelden beschikbaar zijn.
BRON ●
www.pmvlaanderen.be
4.
ARKimedes
1. Doel Financiering met risicokapitaal van niet-beursgenoteerde ondernemingen met een aantrekkelijk groeipotentieel.
2. Definitie ARK staat voor de Activering van RisicoKapitaal. Zoals Archimedes van Syracuse enkel een steunpunt en een hefboom nodig had om de wereld op te tillen.
3. Doelgroep Jonge groeibedrijven die moeilijk toegang krijgen tot de markt van het risicokapitaal. Het moet gaan om KMO’s, ondernemingen met minder dan 250 werknemers waarvan ofwel de jaaromzet niet hoger is dan 50.000.000 € ofwel het balanstotaal niet hoger is dan 43.000.000 €. Bovendien mag niet meer dan 25% in handen zijn van een niet-KMO. De
170
Eigen vermogen
LARCIER
onderneming moet een exploitatiezetel hebben in het Vlaamse Gewest of de intentie hebben er binnen de twee jaar een te vestigen.
4. Bedrag De investering mag niet meer dan 1.500.000 € bedragen. Dit bedrag omvat eventuele andere investeringen van ARKIV’s in de onderneming, twaalf maanden voor en na de investeringsdatum.
5. Financieringsmechanisme Het ARKimedes-fonds, volledig afhankelijk van de Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV), investeert haar middelen in ARKIV’s. Dit zijn professionele risicoverschaffers waarin het Arkimedes-fonds tot 50% min één aandeel kan bijdragen in het kapitaal. Dit betekent dat een ARKIV een euro extra krijgt voor elke euro privaat kapitaal die zij ter beschikking heeft. De ARKIV’s financieren op hun beurt in KMO’s. De ARKIV verwerft een minderheidsdeelneming met meestal duidelijke afspraken inzake rapportering, overdracht van aandelen, beslissingsregels. De ARKIV is slechts een tijdelijke aandeelhouder, met de bedoeling bij verkoop of exit een meerwaarde te realiseren.
6. Kredietverlener Het is de opdracht van de ARKIV’s te beslissen in welke KMO ze investeren en dus welke KMO zij het meest waarschijnlijk achten om een goed rendement op te leveren. Elke risicoverschaffer hanteert zijn eigen investeringscriteria. Het ARKimedes-fonds heeft geen inspraak in het investeringsbeleid.
7. Wijze van investering Gebeurt door middel van een nieuwe inbreng van geld in de onderneming. Die moet plaats hebben via de inschrijving op een kapitaalverhoging, al dan niet in combinatie met de inschrijving op een lening. De onderneming gebruikt de financiële inbreng voor investeringen in het Vlaamse Gewest.
8. Specifiek aspect Het ARKimedes-fonds haalt zijn middelen op bij het publiek, dat geniet van fiscale voordelen en een kapitaalgarantie.
9. Voorbeelden Van ARK-investeringen: Postron nv ontwikkelt automatiserings- en point-of-salesproducten voor horeca en detailhandel; Tigenex nv ontwikkelt producten om kraakbeenletsels te herstellen; Visys nv ontwikkelt systemen voor visuele inspectie en sortering op basis van lasertechnologie. Van erkende risicokapitaalverstrekkers: ARKAFUND nv: verstrekt expansiekapitaal aan vernieuwende KMO-initiatieven in Vlaanderen binnen de dienstensector met nadruk op media, informatie, communicatie en telecommunicatie; Baekeland Fonds II nv: verstrekt zaaikapitaal en early-stage-financiering aan spin-offs en onderzoekslaboratoria van de Universiteit Gent, de Arteveldehogeschool, de Hogeschool West-Vlaanderen en de Hogeschool Gent, alsook aan prille start-ups die ermee samenwerken.
LARCIER
Risicokapitaal
171
Hoofdstuk 9
10. Bronnen ●
www.arkimedes.be met onder meer een lijst van de erkende risicokapitaalverschaffers
●
www.pmvlaanderen.be
9.11.3
De Business Angels
9.11.3.1
Definitie
Een Business Angel is een natuurlijke persoon die een deel van zijn geld of van zijn vermogen in een beloftevolle jonge innoverende onderneming investeert en die, naast zijn geld, zijn deskundigheid, zijn ervaring, zijn netwerken en een deel van zijn tijd ter beschikking stelt van de ondernemer. De meeste Business Angels beantwoorden aan één van de volgende drie profielen: ●
een voormalige bedrijfsleider of hogere leidinggevende die een zeker vermogen heeft opgespaard en tussen 5.000 € en 200.000 € per jaar kan investeren;
●
een ondernemer die al eerder zijn onderneming heeft opgericht en enkele jaren daarna heeft verkocht, en die tussen 50.000 € à 500.000 € kan investeren. Dit profiel van Business Angels, hoewel kleiner in aantal, neemt toe;
●
een groep van investeerders die tot eenzelfde familie behoren.
9.11.3.2
Activiteiten en motieven van de Business Angels
De Business Angels investeren in zorgvuldig uitgekozen activiteiten en sectoren, die in de lijn liggen van hun beroepservaring. Ze komen tussen in het begin van de activiteit, met meerderen en in een minderheidsparticipatie. Hun investeringen situeren zich in de eerste plaats in de volgende sectoren: informatica en telecommunicatie, diensten en industrie. Hun belangrijkste motieven zijn de volgende: het zoeken van kapitaalmeerwaarden, het deelnemen aan een ondernemingsavontuur, het inbrengen van ervaring en hulp en bijdragen tot de ontwikkeling van de topondernemingen van de toekomst. De tussenkomsten van de Business Angels gebeuren voornamelijk in de vorm van kapitaal en in tweede instantie in de vorm van al dan niet converteerbare obligatieleningen.
9.11.3.3
De Business Angels Netwerken
Een Business Angels Netwerk is een juridisch geformaliseerde organisatie die potentiële investeerders en ondernemers met elkaar in contact brengt met als algemeen doel Business Angels te laten investeren en regionale ondernemers op zoek naar financiering aan te trekken. De Business Angels sluiten zich aan bij een netwerk om verschillende redenen: ●
om een vlotte en ruime toegang te krijgen tot meer interessante en originele dossiers, aangezien een netwerk een regionaal aantrekkingspunt is voor ondernemers op zoek naar financiering;
●
om deskundigheid en ervaring uit te wisselen met andere Business Angels;
●
om dossiers samen met andere Business Angels te analyseren en te bestuderen om de kans op fouten bij de beoordeling van dossiers en ondernemers te verlagen;
172
Eigen vermogen
LARCIER
●
om eventueel samen met andere Business Angels in eenzelfde project te investeren, zodat men in grotere projecten of in meerdere projecten tegelijk kan investeren en zo de individuele risico’s verminderen.
Vier voorbeelden van Business Angels Netwerken: ●
● ● ●
Be Angels (België): is ontstaan uit de fusie van BAMS (Business Angels Matching Services), gelegen in het Wetenschapspark van Louvain-la-Neuve, en Business Angels Connect, dat in Brussel gevestigd is. Via de netwerken BAMS en Business Angels Connect werden meer dan 110 jonge innoverende ondernemingen sinds de oprichting gefinancierd (www.beangels.be). BAN (Business Angels Network) Vlaanderen, ontstaan uit de fusie van vier Vlaamse netwerken in 2004 (www.banvlaanderen.be). NEBIB (Nederland): nationaal netwerk dat 50 à 100 snelgroeiende ondernemingen financiert (www.nebib.nl). France Angels (Frankrijk): nationale organisatie die de Business Angels van Frankrijk vertegenwoordigt en in een federatie verenigt. Ze groepeert 67 Business Angels netwerken evenals specialisten in startkapitaal (www.franceangels.org/fr).
9.11.3.4 ● ● ● ● ● ● ● ●
LARCIER
Bronnen
GRINBLATT, M. en TITMAN, S., Financials Markets and Corporate Strategy, MacGrawHill, 2nd Edition, 2002. Advanced Topics in Corporate Finance, Cours de finance d'entreprise à L'IAG, 2007. www.wikipedia.org/wiki/Angel_investor www.wikipedia.org/wiki/Business_angel www.beangels.be www.banvlaanderen.be www.nebib.nl www.franceangels.org/fr
Risicokapitaal
173
Hoofdstuk 9
DEEL 3
Vreemd vermogen
Hoofdstuk 10. Langlopende financiering
177
Hoofdstuk 11. Kortlopende financiering
259
Hoofdstuk 12. Waarborgen
285
Hoofdstuk 13. Toekenningsvoorwaarden van de financiering
335
Hoofdstuk 14. Bazel 2-akkoord en rating
343
Hoofdstuk 10
Langlopende financiering
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
Obligatielening Investeringskrediet Roll-over Leasing Renting Participatiekrediet Kredieten aan landbouwers Afbetalingskrediet Microkrediet Verkoperskrediet Solidaire lening Startlening Starteo-lening Optimeo-lening Business Angels+-lening Initio-lening Duurzame kredieten Financiering van onderzoek Hypothecair krediet Financiering van culturele ondernemingen en van de productie van audiovisuele werken
178 182 187 189 195 198 200 205 208 212 213 215 218 221 223 225 228 231 243 250
10.1
Obligatielening
10.1.1
Doel
Obligaties zijn een financieringsmiddel op middellange of lange termijn voor handelsondernemingen, financiële instellingen of overheidsinstellingen. Ze maken het mogelijk om de aankoop van vaste activa te financieren.
10.1.2
Definitie
Obligaties zijn effecten die worden uitgegeven door de openbare of de privésector en een langlopende vordering vertegenwoordigen. Zo is een obligatie van de privésector een effect dat een gedeelte vertegenwoordigt van een door een onderneming uitgegeven langlopende (over het algemeen minstens 5 jaar) obligatielening. Deze effecten vertegenwoordigen het recht dat de inschrijver bezit om op de vervaldag van de lening te worden terugbetaald (en bij het ingaan, de verplichting van de uitgever om op de vervaldag terug te betalen), alsook het recht op de betaling van een rente. Voor de inschrijver gaat het dus in principe om een weinig riskante belegging. De kredietnemer (onderneming, overheid, bank) wordt ‘emittent’ genoemd en de kredietverlener (privépersoon of onderneming) ‘obligatiehouder’. De uitgifte van een obligatielening kan privaat of publiek zijn. In het laatste geval kan de emittent een zeer breed publiek bereiken en grote bedragen verzamelen, maar moet hij zich houden aan gereglementeerde uitgiftemodaliteiten (prospectus, akkoord van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), enz.). De kosten van een publieke uitgifte liggen uiteraard beduidend hoger dan die van een private uitgifte. Het geld dat de obligatiehouder leent op het moment van de inschrijving op de obligatie komt overeen met de aankoopprijs. De kredietnemer betaalt in de meeste gevallen een rente (coupon) gedurende de volledige looptijd van de uitgifte en betaalt de obligatie terug op de vervaldag. De berekening van de rente en de frequentie van de betalingen worden gepreciseerd bij de uitgifte van de obligatie. Voorbeeld: Een obligatie van 1.000 € met een looptijd van 5 jaar, tegen een rente van 5% en terugbetaalbaar aan het einde van de looptijd, geeft aanleiding tot de volgende geldstromen: Jaar
1
2
3
4
5
Geldstromen
50
50
50
50
1.050
De aankoop van de obligatie van 1.000 € geeft de inschrijver het recht om 5 geldstromen te incasseren (elk jaar 50 € rente plus de terugbetaling van de hoofdsom van 1.000 € in het vijfde jaar).
10.1.3
Doelgroep en bedrag
Dit soort lening wordt over het algemeen uitgegeven door middelgrote of grote handelsondernemingen, financiële instellingen of de overheid. Het bedrag van de lening hangt af van het doel van de uitgifte van de obligatielening.
178
Vreemd vermogen
LARCIER
10.1.4
Looptijd
De looptijd van de obligatielening hangt eveneens af van het financieringsdoel. Hij is zelden korter dan 5 jaar en kan tot 15 jaar gaan. Het is mogelijk om van het begin af vervroegde aflossingen te doen. In het geval dat de obligatiehouder het recht heeft om een vervroegde terugbetaling te vragen, spreekt men van een ‘PUT’. Als de emittent het recht heeft om vervroegd terug te betalen, spreekt men van een ‘CALL’.
10.1.5
Kosten en onkosten
10.1.5.1
Rentevoet
De rentevoet kan vast zijn gedurende de volledige looptijd van de lening of variabel volgens de bij de uitgifte beschreven voorwaarden. Het rendement zal dan niet van het begin af aan gekend zijn, maar wel de wijze van berekening van de couponwaarde (bv. Euribor + x%). Het is zelfs mogelijk dat er helemaal geen rente is (zero bond). In dat geval haalt de obligatiehouder zijn winst uit het verschil tussen de uitgifteprijs en de terugbetalingsprijs. Een zero bond kan bijvoorbeeld tegen 65% van de nominale waarde worden uitgegeven en tegen 100% worden terugbetaald op de vervaldag. De winst voor de kredietnemer resulteert dan uit het verschil tussen de prijs die werd betaald om de zero bond te kopen, en het op de vervaldag ontvangen bedrag. Er is geen jaarlijkse rente. De rente wordt berekend op basis van de nominale waarde. De rente kan vast zijn gedurende de volledige looptijd van de terugbetaling, of progressief. Bij sommige leningen kan men een toeslag op de rente bieden, maar in dat geval is de basisrente over het algemeen lager dan de rente op de obligatiemarkt aangezien de obligatiehouder dan de mogelijkheid heeft om bijkomende inkomsten te hebben. In dat geval spreekt men van ‘winstdelende obligaties’.
10.1.5.2
Aankoop- en aflossingswaarde
De nominale waarde van de obligatie is de waarde die op de obligatie staat. In het voorgaande voorbeeld bedraagt de nominale waarde dus 1.000 €. De prijs waartegen men de obligatie koopt, kan verschillen van de nominale waarde. De uitgifteprijs is de prijs waartegen de obligatie bij de uitgifte wordt aangeboden aan de inschrijver. Hij is gelijk aan, lager dan of hoger dan de nominale waarde. De uitgifte is A PARI als de nominale waarde van de obligatie gelijk is aan de uitgifteprijs bij de inschrijving. Als onze obligatie waarvan de nominale waarde 1.000 € bedraagt, wordt uitgegeven tegen de prijs van 1.000 €, dan is de obligatie ‘a pari’. De uitgifte is ONDER PARI als de uitgifteprijs lager is dan de nominale waarde. Als onze obligatie waarvan de nominale waarde 1.000 € bedraagt, wordt uitgegeven tegen de prijs van 950 €, dan is de uitgifte ‘onder pari’. In dat geval zal de kredietverlener een bedrag van 950 € betalen om een obligatie te kopen met een nominale waarde van 1.000 € en dus winst maken. Dit systeem wordt door bedrijven gebruikt om investeerders aan te trekken.
LARCIER
Langlopende financiering
179
Hoofdstuk 10
De uitgifte is BOVEN PARI als de uitgifteprijs hoger is dan de nominale waarde. In dat geval zal de kredietverlener bijvoorbeeld 1.002 € betalen om de obligatie van 1.000 € te kopen. De aflossingsprijs kan ook verschillen van de nominale waarde. Hij kan a pari, boven pari of onder pari zijn. De verschillende formules voor de uitgiftewaarde kunnen ook gecombineerd worden met de verschillende formules voor de aflossingswaarde, zoals in het onderstaande voorbeeld. In de praktijk worden de uitgiftewaarde en de aflossingswaarde uitgedrukt in een percentage van de nominale waarde. Deze praktijk is overigens verplicht als de lening in verschillende coupures wordt uitgegeven. Voorbeeld: een uitgifte tegen 99%, terugbetaald tegen 103% betekent dat men om een obligatie met een nominale waarde van 1.000 € aan te kopen, 99% van 1.000 €, d.w.z. 990 € moet betalen en dat de obligatiehouder na afloop 1.030 € zal krijgen.
10.1.6
Terugbetaling
De lening kan worden terugbetaald door betaling van het volledige bedrag op de laatste vervaldag, door constante aflossing van het kapitaal, in constante annuïteiten, via een terugkoop op de beurs, of door een omzetting in aandelen (zie het hoofdstuk over converteerbare obligatieleningen).
10.1.7
Waarborgen
In principe bestaat er geen waarborg bij de uitgifte van obligaties. Bij de uitgifte van internationale obligaties kunnen gespecialiseerde firma’s een beoordeling (rating) van de kwaliteit van de emittent uitbrengen. Voor KMO’s gaan de obligatiehouders af op de kennis van de financiële structuur en/of de managementkwaliteit van de ondernemers. Zogenaamde ‘achtergestelde’ obligaties worden terugbetaald na de ‘klassieke’ obligaties. Ze zullen over het algemeen als een verlengstuk van het eigen vermogen als (semi-eigen vermogen) worden beschouwd. Het is evenwel niet uitgesloten dat de emittent hypotheekwaarborgen of dergelijke aanbiedt om meer kredietverleners aan te trekken. De wet voorziet dat de obligatiehouders een algemene vergadering kunnen houden wanneer hun vorderingen in gevaar komen, en dat volgens bepaalde aanwezigheids- en quorumvereisten. Deze vergadering kan beslissen om de termijnen, de rente, waarborgen… te wijzigen.
10.1.8
Variant
Er kunnen ook obligaties worden uitgegeven die converteerbaar zijn in aandelen (zie deel 2, paragraaf 8.1). De rentevoet van deze obligaties is over het algemeen lager dan die van gewone obligaties, omdat de kredietverlener reeds van een eventuele voordelige omzetting kan genieten. Er bestaan eveneens obligatieleningen met warrants (zie deel 2, paragraaf 8.1).
180
Vreemd vermogen
LARCIER
10.1.9
Fiscale aspecten
Voor de kredietnemer is de rente fiscaal aftrekbaar. Voor de kredietverlener wordt de betaalde rente verminderd met 15% roerende voorheffing. Het bedrijf draagt de verantwoordelijkheid om de voorheffing in te houden aan de bron en aan de FOD Financiën te storten. Als een kredietverlener in natuurlijke persoon recht heeft op een rente van 100 €, zal hij dus maar 85 € netto ontvangen. Deze roerende voorheffing is echter delgend, d.w.z. dat hij de rente niet meer zal moeten toevoegen aan zijn belastbare grondslag als natuurlijke persoon. Indien de kredietnemer een rechtspersoon is, kan hij om een vrijstelling van de roerende voorheffing vragen, maar zal hij daar rekening mee moeten houden bij de berekening van (eventuele) voorafbetalingen.
10.1.10 Voorbeelden 10.1.10.1 Voorbeeld 1 Laat ons aannemen dat de NV KMO een obligatielening aangaat van 60.000 € op 8 jaar. De nominale waarde van de obligatie bedraagt 1.000 € en de rentevoet is 5%. De lening wordt a pari uitgegeven en afgelost. Het bedrijf ontvangt dus 60.000 €. In ruil daarvoor geeft het obligaties uit die worden ingeschreven op een effectenrekening van de obligatiehouder(s). Elk jaar betaalt de NV KMO een rente van 50,00 € per obligatie, d.w.z. dat ze (50,00 € × 85%), hetzij 42,50 €, nettorente per obligatie stort. De roerende voorheffing van 7,50 € zal door het bedrijf aan de administratie der belastingen worden gestort. Op de vervaldag, d.w.z. 8 jaar later, zal de NV KMO de volledige lening, hetzij 60.000 €, moeten terugbetalen.
10.1.10.2 Voorbeeld 2 De NV KMO wil een obligatielening aangaan van 2.500.000 € tegen 6%, aflosbaar in vijf jaar, in constante annuïteiten. De uitgifte en de aflossing verlopen a pari. De waarde van de annuïteit wordt als volgt berekend: r A = Do -----------------------------n 1 – (1 + r) waarin Do staat voor het geleende kapitaal, gelijk aan 2.500.000 €, r voor de rentevoet, hier 6%, en A voor de gezochte annuïteit, dus: r A = 2.500.000 --------------------------------------- = 593.490 € -5 1 – ( 1 + 0, 06 ) De aflossing van deze lening zal dus gebeuren in vijf theoretische jaarlijkse stortingen van 593.490 €, hetzij een totaalbedrag van 2.967.450 €. Hieruit kan men afleiden dat de rentekosten 467.450 € (2.967.450 € – 2.500.000 €) zullen bedragen.
LARCIER
Langlopende financiering
181
Hoofdstuk 10
Jaar (1)
Terug te betalen bedrag (2)
1
2.500.000
2
Af te lossen obligaties (3)
Beschikbare annuïteit (annuïteit saldo) (4)
Rentekosten (5)
Beschikbaar voor aflossing (6)
Afgeloste obligaties (7)
Afgelost bedrag (8)
Saldo (9)
2.500
593.490
150.000
443.490
443
443.000
+ 490
2.057.000
2.057
593.980
123.420
470.560
471
471.000
– 440
3
1.586.000
1.586
593.050
95.160
497.890
498
498.000
– – 110
4
1.088.000
1.088
593.380
65.280
528.100
528
528.000
– + 100
5
560.000
560
593.590
33.600
559.990
560
560.000
– 10
(1): jaren. (2): bedrag van de lening dat nog in omloop is; komt overeen met het beginbedrag van de lening verminderd met het reeds afgeloste bedrag. (4): bedrag van de annuïteit verminderd of vermeerderd met het saldo van het vorige jaar. (5): rente van 6% op het bedrag van de lening dat nog niet terugbetaald is (kol. 2). (6): kol. (4) – kol (5). (9): kol (6) – kol (8): zodra het beschikbare bedrag 500 € bereikt, lost men een bijkomende obligatie af. Het saldo is het bedrag dat hetzij moet worden afgehouden van de annuïteit van het volgende jaar hetzij aan deze annuïteit moet worden toegevoegd.
10.1.11 Bronnen ●
www.guide-finance.ch/ica_french/les_marches/les_obligations/description_obligation/ wcda8.html
●
www.cbfa.be
10.2
Investeringskrediet
10.2.1
Doel
Een investeringskrediet is een krediet op middellange of lange termijn bestemd om elk soort investering (immaterieel, materieel of financieel) te financieren of om het bedrijfskapitaal te herstellen.
10.2.2
Definitie
Een investeringskrediet is een krediet op middellange of lange termijn waarvan het doel, de looptijd en de wijze van terugbetaling duidelijk bepaald zijn. Het gaat om een geldlening om een specifieke investering te financieren. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om de verwerving van octrooien, handelsfondsen, rollend materieel, de aankoop, het bouwen of verbouwen van gebouwen; de aankoop van machines of materieel, financiële deelnemingen, enz. In sommige gevallen heeft het investeringskrediet geen welomschreven doel, maar dient het om het bedrijfskapitaal te herstellen, dat werd aangesproken voor investeringen die reeds gedaan of nog lopende zijn op het moment van het kredietakkoord (investeringen die aanvankelijk met de liquide middelen van de onderneming werden gefinancierd).
182
Vreemd vermogen
LARCIER
Het bedrag van het krediet kan in één keer (voor de aankoop van een machine, enz.) of in verschillende keren (voor het bouwen van een gebouw, enz.) worden opgenomen, en dat altijd op basis van bewijsstukken. In het geval van een storting in schijven is rente verschuldigd op de opgenomen bedragen en wordt een provisie aangerekend op de nog niet gebruikte bedragen.
10.2.3
Doelgroep en bedrag
Dit soort krediet is bestemd voor elk soort onderneming (zeer klein, klein, middelgroot of groot), voor zelfstandigen en voor houders van vrije beroepen. Het bedrag van het krediet hangt af van verschillende factoren, zoals de aankoopprijs van het te financieren goed, de eigen inspanning (persoonlijke liquide middelen) van de aanvrager, overheidssteun, enz. Het toegekende minimumbedrag verschilt van bank tot bank, maar bedraagt zelden minder dan 12.000 €. Er bestaat geen absoluut maximumbedrag. De bankier leent zelden het volledige bedrag van de investering. Een minimale persoonlijke inbreng, eigen inspanning genaamd, zal bijna altijd vereist zijn. Dit persoonlijke aandeel verschilt naargelang van de bank en de kwaliteit van het dossier (over het algemeen 10 tot 30% van het bedrag).
10.2.4
Looptijd Hoofdstuk 10
De lening wordt gewoonlijk toegekend voor periodes van 3 tot 20 jaar. De periode zal nooit de levensduur van het gefinancierde goed overschrijden. Kortere toekenningsperiodes dan de levensduur van het project kunnen worden overwogen afhankelijk van het terugbetalingsvermogen van de aanvrager. De meest voorkomende looptijd bedraagt tussen vijf en twaalf jaar. Er bestaan specifieke beperkingen per bank, maar sommige zijn vrij algemeen; voor een verwerving van aandelen, bijvoorbeeld, gaan de banken zelden verder dan zeven tot tien jaar.
10.2.5
Kosten en onkosten
10.2.5.1
Rentevoet
De rentevoet kan vast zijn gedurende de volledige looptijd van het krediet of variabel. In het laatste geval kan de rentevoet naar boven of naar beneden herzien worden. Tegenwoordig gebeuren de herzieningen op nagenoeg elke tijdsbasis (jaarlijks, om de 3 jaar, om de 5 jaar of zelfs om de 10 jaar). In geval van een herziening naar boven kan de begunstigde van het krediet hetzij de herziening accepteren, hetzij het saldo terugbetalen zonder wederbeleggingsvergoeding (zie hierna). Deze rentevoet wordt vastgelegd door de bankier en is gebaseerd op een basisrentevoet (prime rate) – de referentievoet die het merendeel van de banken hanteert – verhoogd met een marge die afhankelijk is van de kwaliteit van het dossier. Deze ‘prime rate’ wordt gepubliceerd in de Tijd, in de rubriek ‘Rente’. Op de sommen die niet op de vervaldag worden betaald, kan achterstalligheidsrente worden aangerekend.
LARCIER
Langlopende financiering
183
10.2.5.2
Kosten
De dossierkosten zijn over het algemeen vast, gewoonlijk tussen 100 € en 2.500 €.
10.2.5.3
Provisies
Een bereidstellingsprovisie of reserveringsprovisie of ook wel wederbeleggingsvergoeding wordt aangerekend op de nog niet opgenomen bedragen van het krediet (bijvoorbeeld: 0,15% per maand). Een wederbeleggingsprovisie wordt over het algemeen voorzien voor vervroegde aflossingen. Deze provisie kan forfaitair zijn en komt in dat geval overeen met een maximumbedrag van 6 maanden rente op het resterende verschuldigde kapitaalsaldo. De provisie kan eveneens de vorm aannemen van een ‘funding loss’. Deze laatste compenseert het reële financiële verlies van de bank op het moment van de vervroegde aflossing. Ze wordt berekend in functie van de resterende looptijd en het verschil tussen de rente van het contract en de marktrente op dat moment. Ze is over het algemeen hoger dan 6 maanden rente.
10.2.6
Terugbetaling
De terugbetaling omvat het geleende kapitaal en de rente volgens een vooraf opgesteld plan. Een aflossingsvrije periode van een of twee jaar is mogelijk. Tijdens deze periode betaalt de aanvrager rente op de gebruikte bedragen en in principe een bereidstellingsprovisie op het niet-opgenomen vermogen. Deze aflossingsvrije periode wordt toegestaan om de investering de tijd te geven productief te worden en om de nodige inkomsten te genereren voor de terugbetaling. De aflossing is maandelijks, driemaandelijks, zesmaandelijks, jaarlijks of bij het verstrijken van de looptijd. Het kan voorkomen dat de lening als ‘bullet’ wordt gedefinieerd. Dan wordt het kapitaal enkel op de vervaldag terugbetaald en wordt elk jaar rente betaald op het volledige kapitaal. De terugbetaling verloopt in constante of degressieve schijven.
10.2.7
Waarborgen
De klassieke waarborgen, afhankelijk van de hoedanigheid van de kredietnemer, het doel van het krediet, enz.
10.2.8
Fiscale aspecten
De rente is fiscaal aftrekbaar.
10.2.9 ●
184
Adviezen
Het gaat erom het te lenen bedrag en de looptijd goed te kiezen. Bij de keuze van het bedrag moet men niet alleen de aankoopprijs in aanmerking nemen, maar ook een reeks bijhorende kosten (vervoer, montage, enz.) die hoog kunnen oplopen. De
Vreemd vermogen
LARCIER
aanvrager moet weten dat hij in principe over een minimum aan liquide middelen moet beschikken, want de bankier zal hem niet de volledige som lenen. Bovendien is een investeringskrediet weinig flexibel en staat het enkel vervroegde aflossingen toe mits de betaling van hoge financiële boeten. Als de onderneming dus in een min of meer nabije toekomst aanzienlijke inkomsten heeft, zal het dan ook geen kapitaalbedragen van haar investeringskrediet kunnen terugbetalen zonder financieel nadeel te ondervinden. ●
Met moet aandringen op de toekenning van een eventuele aflossingsvrije periode. De bankier stelt dit niet systematisch voor.
●
Men moet de juiste keuze maken inzake de rentebepaling (vast of variabel), naargelang van de marktsituatie van het moment.
●
Ten slotte moet men niet aarzelen om meerdere banken te contacteren om het interessantste aanbod te kunnen kiezen.
10.2.10 Voorbeelden Met het oog op de aankoop van een machine waarvan de aankoopprijs incl. BTW 450.000 € bedraagt, wenst de NV KMO 247.893,52 € te lenen. De bank doet twee terugbetalingsvoorstellen: de eerste volgens constante kapitaalaflossingen, de tweede volgens constante annuïteiten.
Lening voor de aankoop van een machine Afgesloten op 01/08/N - Bedrag: 247 893,52 — Terugbetaalbaar in 10 jaar Constante kapitaalaflossing - Rente: 7%
Vervaldagen
Resterend terug te betalen bedrag
Rente
Terugbetaald kapitaal
Annuïteit
1/08/N+1
247.893,52
17.352,55
24.789,35
42.141,90
1/08/N+2
223.104,17
15.617,29
24.789,35
40.406,64
1/08/N+3
198.314,82
13.882,04
24.789,35
38.671,39
1/08/N+4
173.525,46
12.146,78
24.789,35
36.936,13
1/08/N+5
148.736,11
10.411,53
24.789,35
35.200,88
1/08/N+6
123.946,77
8.676,27
24.789,35
33.465,63
1/08/N+7
99.157,42
6.941,02
24.789,35
31.730,37
1/08/N+8
74.368,07
5.205,76
24.789,35
29.995,12
1/08/N+9
49.578,72
3.470,51
24.789,35
28.259,86
1/08/N+10
24.789,37
1.735,26
24.789,37
26.524,63
95.439,01
247.893,52
LARCIER
Langlopende financiering
185
Lening voor de aankoop van een machine Afgesloten op 01/08/N - Bedrag: 247 893,52 — Terugbetaalbaar in 10 jaar Constante annuïteiten - Rente: 7%
Vervaldagen
Resterend terug te betalen bedrag
Rente
Terugbetaald kapitaal
Annuïteit
1/08/N+1
247.893,52
17.352,55
17.941,91
35.294,46
1/08/N+2
229.951,61
16.096,61
19.197,85
35.294,46
1/08/N+3
210.753,76
14.752,76
20.541,70
35.294,46
1/08/N+4
190.212,07
13.314,84
21.979,62
35.294,46
1/08/N+5
168.232,45
11.776,27
23.518,19
35.294,46
1/08/N+6
144.714,26
10.130,00
25.164,46
35.294,46
1/08/N+7
119.549,80
8.368,49
26.925,97
35.294,46
1/08/N+8
92.623,82
6.483,67
28.810,79
35.294,46
1/08/N+9
63.813,03
4.466,91
30.827,55
35.294,46
1/08/N+10
32.985,48
2.308,98
32.985,48
35.294,46
10.2.10.1 Methode van de constante kapitaalaflossingen De annuïteiten worden als volgt berekend: Constant kapitaal:
Kapitaal:
247.893,52 €/10 = 24.789,35 €
Rente:
247.893,51 € × 0,07 = 17.352,55 €
Totaal:
42.141,90 €
Het tweede jaar blijft het kapitaalbedrag hetzelfde, maar wordt er rente aangerekend op het saldo van het geleende bedrag, namelijk op (247.893,51 € – 24.789,35 €).
10.2.10.2 Methode van de constante annuïteiten r Constante annuïteit: A = Do -----------------------------n 1 – (1 + r) waarin Do staat voor het geleende kapitaal, gelijk aan 247.893,51 €, r voor de rentevoet, hier 7%, dus: 0,07 A = 247.893,51 ---------------------------------------- = 35.294,46 -10 1 – ( 1 + 0,07 ) We kennen het bedrag aan rente voor het eerste jaar (17.352,55 €, zie hierboven), we kennen het kapitaalbedrag en volgen dezelfde redenering in N+1 voor de berekening van de rente ((247.893,51 € – 17.941,91 €) × 0,07). We kunnen vaststellen dat de eerste terugbetalingsformule (in degressieve annuïteiten) het voordeel heeft minder duur te zijn dan de tweede (in constante annuïteiten). De totale rente
186
Vreemd vermogen
LARCIER
bedraagt immers 95.439 € tegenover 105.051 €. Maar de formule van de terugbetaling in degressieve annuïteiten heeft als belangrijk nadeel dat de aflossingstotalen in het begin van het contract (42.141 €) veel hoger zijn dan in de tweede formule (35.294 €). In het begin brengt de investering echter nog maar weinig op (bouw, testperiode, verkoopontwikkeling, enz.) en de onderneming riskeert dan geconfronteerd te worden met aanzienlijke liquiditeitsproblemen.
10.2.11 Bronnen ●
www.abb-bvb.be
●
In bijlage 4 treft u de lijst aan van de kredietinstellingen in België.
10.3
Roll-over
10.3.1
Doel
Roll-overkrediet (of wentelkrediet) is een alternatief voor een klassiek investeringskrediet. Een bedrijf kan immers voor dit soort krediet kiezen om elk soort investering te financieren of om het bedrijfskapitaal te herstellen.
10.3.2
Definitie
Hoofdstuk 10
Het geleend kapitaal wordt ter beschikking van de onderneming gesteld in de vorm van kortlopende leningen (‘straight loans’ of voorschotten); deze leningen worden op elke vervaldag verminderd met een in het contract voorzien minimumbedrag aan kapitaal. Het krediet kan in andere valuta dan de euro worden toegekend.
10.3.3
Doelgroep en bedrag
Dit soort krediet is hoofdzakelijk bestemd voor de grotere ondernemingen, want het minimaal toegekende bedrag bedraagt klassiek 250.000 €.
10.3.4
Looptijd
De looptijd van het roll-overkrediet bedraagt over het algemeen tussen 3 en 10 jaar en is uiteraard afhankelijk van het gefinancierde goed.
10.3.5
Kosten en onkosten
De rentevoet is een rentevoet voor kortlopende leningen (korte rente), waarvan de looptijd overeenstemt met die van het toegekende voorschot. De rente wordt vastgelegd op basis van de Euribor, verhoogd met een contractueel bepaalde marge. De marge wordt individueel vastgelegd en hangt af van de kwaliteit van het dossier. Er wordt eventueel een provisie aangerekend op de ongebruikte bedragen (zie hierna, stand-byclausule).
LARCIER
Langlopende financiering
187
10.3.6
Terugbetaling
Het contract bepaalt duidelijk het totaalbedrag van het krediet, de looptijd en de opnametermijnen. De voorschotten worden toegestaan voor driemaandelijkse, zesmaandelijkse of, zelden, jaarlijkse periodes. De kapitaalaflossingen beantwoorden aan opgelegde minima en de onderneming kan naargelang van de evolutie van haar liquide middelen zonder problemen grotere kapitaalschijven terugbetalen. Ze kan zelfs het volledige kapitaal terugbetalen voor de vervaldag, zonder daarbij financieel nadeel te ondervinden (wederbeleggingsvergoeding).
10.3.7
Waarborgen
De klassieke waarborgen, afhankelijk van de hoedanigheid van de kredietnemer, het doel van het roll-overkrediet, enz.
10.3.8
Fiscale aspecten
De rente is fiscaal aftrekbaar.
10.3.9
Specifieke aspecten
Een variant van het roll-overkrediet bestaat uit de toepassing van een ‘stand-byclausule’. Gewoonlijk wordt gespecificeerd dat het roll-overkrediet moet worden opgenomen binnen een bepaalde termijn die ingaat op de datum van de overeenkomst en wordt elk bedrag dat na deze termijn nog niet gebruikt is, als geannuleerd beschouwd. Wanneer het roll-overkrediet als ‘stand-by’ wordt gespecificeerd, wil dat zeggen dat de niet-gebruikte bedragen beschikbaar blijven tot de laatste vervaldag. In dat geval zal een wederbeleggingsprovisie worden voorzien op het niet-opgenomen bedrag, omdat de bank een kredietlijn blokkeert voor haar klant. Een kredietnemer kan in dat geval het gebruik van het roll-overkrediet laten samengaan met zijn behoeften aan kasmiddelen: het krediet zal afnemen volgens het aanvankelijk voorziene aflossingsplan maar het gebruik ervan zal vrij blijven. We nemen als voorbeeld een krediet van 1.500.000 €, op 15 jaar, aflosbaar in jaarlijkse voorschotten (hetzij 100.000 € per jaar). Dit roll-overkrediet heeft als doel de financiering van de aankoop van een productiemachine waarvan de prijs excl. BTW 1.700.000 € bedraagt. De onderneming ontvangt 1.500.000 € bij de afsluiting van het contract. Een jaar later betaalt zij 1.500.000 € terug en heeft ze recht op een nieuw voorschot van 1.400.000 €, waar ze gebruik van maakt. Na 2 jaar betaalt de onderneming 1.400.000 € terug en heeft ze recht op een jaarlijks voorschot van 1.300.000 €. Ze kan beslissen om slechts 1.000.000 € op te nemen, want dit bedrag beantwoordt aan haar huidige behoeften. Het volgende jaar zal ze de rente op 1.000.000 € betalen en een wederbeleggingsprovisie voor de niet-opgenomen 300.000 € en theoretisch recht hebben op een opname van 1.200.000 € die ze naar eigen goeddunken zal gebruiken. De onderneming heeft immers nog altijd recht op een voorschot van 1.500.000 € - (100.000 € × 3 jaar)= 1.200.000 €. Ze kan beslissen om een voorschot van 1.200.000 € of elk lager bedrag op te nemen.
188
Vreemd vermogen
LARCIER
10.3.10 Voorbeeld Gegeven een roll-overkrediet van 250.000 € op 5 jaar met driemaandelijkse voorschotten. Rente = Euribor + 1,5%. De rente is driemaandelijks betaalbaar na vervallen termijn. Voorschotten verminderd met minstens 12.500 € per kwartaal. Het contract is afgesloten op 01/03/N. Op 01/03/N: ontvangst van 250.000 €. Euribor op 3,5% Op 01/06/N: ● ●
betaling van de rente op 250.000 € tegen (3,5% + 1,5%), hetzij 5%, per jaar gedurende een kwartaal, hetzij ongeveer 3.125 €. terugbetaling van 250.000 € en nieuw voorschot van 237.500 € gedurende 3 maanden, Euribor = 2,75%
Op 01/09/N: ● ●
betaling van de rente op 237.500 € tegen (2,75% + 1,5%), hetzij 4,25%, per jaar gedurende een kwartaal, hetzij ongeveer 2.523,40 €. terugbetaling van 237.500 € en nieuw voorschot van 225.000 € gedurende 3 maanden, Euribor = 2,75%.
Enzovoort, elk kwartaal. De onderneming heeft de mogelijkheid om elk kwartaal voorschotten te vragen die kleiner dan of gelijk zijn aan het vorige voorschot verminderd met de contractuele aflossing. Zo kan ze op 01/09/N een voorschot vragen van 200.000 €, maar nooit een voorschot van meer dan 225.000 €, aangezien dat het maximumbedrag is waarop ze volgens het aflossingsplan recht heeft. Zo zal zelfs op een bepaald moment helemaal geen voorschotten meer kunnen vragen.
10.3.11 Bron ●
www.abb-bvb.be
10.4
Leasing
10.4.1
Doel
Financiële leasing is een financieringsmiddel op middellange of lange termijn voor een materiële investering.
10.4.2
Definitie
Leasing is een huurfinancieringsovereenkomst voor middellange of lange duur met een aankoopoptie van maximum 15% van de aankoopwaarde aan het einde van het contract. Het heeft als doel materiële investeringen te financieren. Het staat bekend onder de naam ‘financiële leasing’ of ‘huurfinanciering’. De term huurfinanciering wordt om de volgende redenen gebruikt:
LARCIER
Langlopende financiering
189
Hoofdstuk 10
10.4.2.1
Huur
Het materiële goed wordt gekocht door de leasemaatschappij (gever), volgens de wensen van de ‘huurder’ (nemer) van een welbepaalde leverancier. Deze laatste factureert dus aan de leasemaatschappij, die de juridische eigenaar is van het goed. De leverancier wordt volledig betaald door de leasemaatschappij. De leasinggever factureert vervolgens aan de leasingnemer volgens een vooraf opgesteld aflossingsplan, over een periode die over het algemeen overeenstemt met de economische levensduur van het goed. De huur omvat het kapitaal (geheel of gedeeltelijk als er een aankoopoptie is), eventuele kosten (die aanzienlijk kunnen zijn naargelang van het contract: kosten, verzekeringen, taksen, enz.), rente (met inbegrip van de marge van de leasemaatschappij), en op dit alles wordt BTW geheven. De leasingnemer gaat het goed gebruiken en zal dus de economische eigenaar zijn van het goed. De huurder heeft een gebruiksrecht.
10.4.2.2
Financiering
Het doel van financiële leasing is bijna altijd de verwerving van het gehuurde goed aan het einde van het contract. Het betreft over het algemeen een ‘concurrerende’ financieringswijze van investeringskrediet. Het doel van financiële leasing is dat na afloop van het contract de nemer de totaliteit of quasitotaliteit (als hij geen gebruik maakt van de optie) van het door de gever geïnvesteerde bedrag aan kapitaal terugbetaald heeft (full pay-out). Huurfinancieringscontracten kunnen immers (dit is niet verplicht) een aankoopoptie voorzien aan het einde van het contract. Als deze optie bestaat, mag ze wettelijk niet meer dan 15% van de aankoopwaarde bedragen. In de praktijk komt de aankoopoptie evenwel overeen met de restwaarde van het goed en bedraagt ze zelden meer dan 5%. Op de vervaldag van het contract kan de nemer hetzij de optie betalen en de juridische eigenaar worden van het goed, hetzij afzien van de aankoopoptie. In dat laatste geval zal hij afstand moeten doen van het gehuurde goed.
10.4.3
Doelgroep en bedrag
Dit soort financiering is bestemd voor elk soort onderneming (zeer klein, klein, middelgroot of groot), voor zelfstandigen en voor houders van vrije beroepen. Het is niet bestemd voor privépersonen. Het bedrag hangt af van de prijs van het te financieren goed en van eventuele overheidssteun. Er bestaat geen absoluut maximumbedrag. In tegenstelling tot het investeringskrediet is hier geen persoonlijke financiële inbreng vereist. De nemer moet dus geen eigen inspanning leveren en zijn liquide middelen blijven onaangeroerd (soms wordt echter wel een hogere eerste huur gevraagd, wat wel lijkt op een eigen inspanning).
10.4.4
Looptijd
De leasing wordt over het algemeen toegekend voor periodes tussen 3 en 20 jaar. De periode zal nooit de levensduur van het gefinancierde goed overschrijden. De leasinggever zal rekening houden met de gebruiksintensiteit van het geleasede goed (met name in het geval van een motorvoertuig) en/of de economische verouderingssnelheid (bijvoorbeeld voor informaticamateriaal). Voor auto’s schommelt de looptijd tussen 3 en 5 jaar en voor onroerende goederen tussen 15 en 20 jaar, of zelfs meer.
190
Vreemd vermogen
LARCIER
10.4.5
Kosten en onkosten
De huur omvat de terugbetaling van het kapitaal, verhoogd met rente en eventuele onkosten, en op dit alles wordt BTW geheven. De rentevoet is vast gedurende de volledige looptijd van de leasing.
10.4.6
Terugbetaling
De aflossingen omvatten het geleende kapitaal en de rente (in de rente is ook de marge van de leasemaatschappij inbegrepen) volgens een vooraf opgesteld plan. Deze huur wordt over het algemeen vooraf gefactureerd.
10.4.7
Waarborgen
Daar de juridische eigenaar de leasemaatschappij is, kan deze zijn goed terugkrijgen als de begunstigde in betalingsgebreke blijft. Er zal dan ook geen enkele (of weinig) waarborg aan de begunstigde worden gevraagd, behalve eventueel een persoonlijke borgstelling. In sommige dossiers waarin het geëvalueerde risico groter lijkt te zijn, kan een eerste huur voor een bepaald aantal maanden (2, 3, enz.) ineens aan de huurder worden gevraagd.
10.4.8
Fiscale aspecten
De rente is fiscaal aftrekbaar, de BTW volledig terugvorderbaar (voor de BTW-plichtigen met recht op aftrek, behalve in het onderstaande geval). Het in huurfinanciering genomen goed wordt geboekt bij de vaste activa van de leasingnemer en klassiek afgeschreven, alsof de leasingnemer (economische eigenaar) de juridische eigenaar was. Bij de vaste activa wordt echter een bijzondere rubriek gecreëerd, ‘vaste activa in huurfinanciering en soortgelijke rechten’ genaamd. Daartegenover moet de leasingnemer de leasingschuld boeken op de passiefzijde van de balans in de rekening ‘Schulden voor huurfinanciering en soortgelijke’. Dit bedrag zal verminderd worden tot het beloop van de terugbetalingen van het kapitaal aan de leasemaatschappij. Voor in leasing genomen auto’s (met uitzondering van gebruiksvoertuigen) zijn er twee bijzonderheden. De eerste betreft de BTW die slechts voor 50% aftrekbaar is. De overige 50% wordt toegevoegd aan de waarde van het onderliggend goed en afgeschreven. De tweede betreft de fiscale aftrekbaarheid van de aflossingen: deze hangt af van de hoeveelheid CO2 die wordt uitgestoten door het voertuig en varieert van 90 tot 60% naargelang van de CO2-uitstoot (verschillende criteria naargelang het om een diesel- of een benzinewagen gaat). De financieringskosten (rente), brandstof-, mobilofoon- en gps-kosten blijven voor 100% aftrekbaar. Voor zelfstandigen bedraagt de fiscale aftrekbaarheid van de aflossingen 75% van het beroepsgedeelte.
10.4.9 Specifieke aspecten ●
LARCIER
Financiële leasing moet de huurder in staat stellen om de volledige aankoopprijs aan het einde van het contract terug te betalen, aankoopoptie inbegrepen. De aankoopoptie mag nooit meer dan 15% van de aankoopwaarde bedragen.
Langlopende financiering
191
Hoofdstuk 10
●
De looptijd van de huur moet overeenstemmen met de economische levensduur van het geleasede goed.
●
De leasemaatschappij financiert het volledige bedrag, inclusief BTW. Deze zal met de huurbedragen mee gefactureerd worden.
●
De bankkredietlijnen blijven beschikbaar.
10.4.10 Varianten 10.4.10.1 Vastgoedleasing Leasing kan eveneens voor vastgoed. Het betreft dan de financiering van de aankoop of het bouwen van een gebouw. De leasemaatschappij speelt de rol van geldschieter en is aan geen enkele klassieke verhuurdersverplichting gehouden (herstel, enz.). De leasemaatschappij zal in het bijzonder toezien op de veelzijdigheid van het gebouw voor het geval dat de begunstigde de aankoopoptie niet zou opnemen (dit komt vrij zelden voor gezien de latente meerwaarde aan het einde van het contract) of dat de leasingnemer in gebreke zou blijven.
10.4.10.2 Operationele leasing In tegenstelling tot financiële leasing is operationele leasing een huurcontract van korte of middellange duur met een eventuele aankoopoptie voor meer dan 15% van de aankoopwaarde aan het einde van het contract. Het heeft niet tot doel om materiële investeringen te financieren, maar om ze te verhuren, met de nadruk op het gebruik van het goed. Aangezien de verhuur het doel is, moet de huurder de aankoopprijs niet terugbetaald hebben aan het einde van het contract (geen full pay-out). De huur wordt ten laste genomen en het goed zal niet verschijnen bij de vaste activa, noch bij de langlopende schulden, wat gunstig is voor de solvabiliteitsratio.
10.4.10.3 ‘Sale and lease back’ Om snel liquide middelen vrij te maken, kan een bedrijf een ‘sale-and-lease-backcontract’ afsluiten met een leasemaatschappij. In eerste instantie verkoopt het bedrijf dan zijn vaste activa aan de leasemaatschappij (sale). Het goed verlaat de onderneming niet, want gelijktijdig met het verkoopcontract loopt er een huurcontract (lease back) voor hetzelfde goed. Daar het bedrijf zijn goed verkocht heeft, kan het soms aanzienlijke inkomende liquiditeiten hebben, naargelang van het voorwerp van het contract. Het bedrijf moet aan de leasingmaatschappij huur betalen voor het gebruik van het verkochte gebouw. Boekhoudkundig gesproken moet de eventuele bij de verkoop geboekte winst over de duur van de doorverhuring van het goed worden gespreid.
10.4.10.4 1.
Vendorleasing Definitie
De term ‘vendorleasing’ verwijst naar op leasing geïnspireerde financieringsformules die door producenten, invoerders of verdelers van uitrustingsgoederen als marketingtools worden gebruikt om hun verkoop te bevorderen.
192
Vreemd vermogen
LARCIER
2.
Vendorleasingformules
1. Partnership De meest courante vorm van vendorleasing voorziet in een commerciële samenwerking tussen de vendor en de leasemaatschappij. De koper sluit via de vendor een huur- of leasecontract af met de leasemaatschappij, die het kredietrisico nagaat en het dossier aanvaardt. De vendor maakt gebruik van de tarieven en aanvraagformulieren van de leasemaatschappij.
2. Overdracht van schuldvordering Een tweede vorm van vendorleasing voorziet in een overdracht van het contract in hoofde van de vendor. De vendor biedt een leasecontract onder eigen naam aan. Vervolgens verkoopt hij dit contract inclusief het geleasede materieel aan een bank.
3. Joint venture Een producent of invoerder van uitrustingsgoederen richt samen met een bank een joint venture op met als doel het leasen en verhuren van uitrustingsgoederen die hij verdeelt. Binnen deze context stelt de producent of invoerder zijn product- en marktkennis samen met zijn verkooporganisatie ter beschikking, terwijl de bank zijn volledige knowhow op het vlak van leasing en eventueel ook zijn infrastructuur ter beschikking stelt. De oprichting van een dergelijke joint venture moet uiteraard worden gerechtvaardigd door een belangrijke productiecapaciteit en door een nauwkeurig opgesteld businessplan dat de rentabiliteit ervan aantoont.
3.
Hoofdstuk 10
Het verschil tussen vendorleasing en gewone leasing
Bij vendorleasing zijn drie partijen betrokken: de leverancier (verkoper), de klant (koper) en de financieringsonderneming. Vendorleasing verbindt deze drie partijen en zet deze drie partijen in dankzij een interactieve controle en aanpak van commerciële zaken. Een eenvoudige en snelle oplossing om uitrustingsgoederen te verwerven zonder hoeven te vrezen voor het vinden van de nodige financiering. Terwijl leasing een contractuele techniek is waardoor (twee partijen) een onderneming, leasingmaatschappij genaamd, op verzoek van een klant (de leasingnemer) de eigendom verwerft van roerende of onroerende uitrustingsgoederen voor professioneel gebruik, teneinde ze tegen vergoeding of huur voor een bepaalde tijd aan deze laatste te verhuren. Beide financieringsvormen hebben iets gemeenschappelijk: de mogelijkheid om al dan niet van de optie gebruik te maken, d.w.z. de eigenaar te worden van het goed. De leasingnemer kan het goed teruggeven aan de leasemaatschappij, de huur van het goed voor een bepaalde tijd verlengen of het goed kopen. In sommige gevallen verschilt de looptijd en de betalingswijze echter van die bij klassieke leasingformules, naargelang van de sector en het soort producten.
4.
Bronnen – Website
●
www.ing.be
●
www.fortis.be
●
www.captivelease.com In bijlage 6 treft u de lijst aan van de leasingmaatschappijen in België.
LARCIER
Langlopende financiering
193
10.4.11 Raad Weeg de voor- en nadelen van een leasing en een klassiek bankkrediet goed tegen elkaar af. Een leasing is over het algemeen duurder dan een investeringskrediet, al was het maar omwille van de vooruitbetaling van de huur en de rente op het volledige bedrag, de aankoopoptie niet meegerekend. Met leasing is het wel mogelijk om het volledige bedrag te financieren (geen eigen inspanning) en om de BTW niet ineens te betalen. De bankkredietlijnen kunnen eveneens ongebruikt en dus beschikbaar blijven voor andere investeringen. Er is over het algemeen ook geen waarborg vereist.
10.4.12 Voorbeeld Laat ons aannemen dat de NV KMO een huurfinancieringsovereenkomst afsluit voor de aankoop van een productiemachine. De maatschappij bezorgt haar de volgende aflossingstabel. Kostenverdeelstaat voor de huur in kapitaal en kosten Bedrag van de investering: 150.000 € Aankoopoptie: 15.000 € Looptijd in maanden: 48 maanden Betalingswijze: vooraf Object: machine XCOLWIA Driemaandelijkse terugbetaling Rente = 5% Nr.
Omschrijving Vervaldatum
Huur excl. BTW
Kapitaal
Kosten
Resterend verschuldigd kapitaal
1
Huur
10/03/N
9.361,81
7.674,31
1.687,50
127.325,69
2
Huur
10/06/N
9.361,81
7.770,24
1.591,57
119.555,46
3
Huur
10/09/N
9.361,81
7.867,36
1.494,44
111.688,09
4
Huur
10/12/N
9.361,81
7.965,71
1.396,10
103.722,39
5
Huur
10/03/N+1
9.361,81
8.065,28
1.296,53
95.657,11
6
Huur
10/06/N+1
9.361,81
8.166,09
1.195,71
87.491,01
7
Huur
10/09/N+1
9.361,81
8.268,17
1.093,64
79.222,84
8
Huur
10/12/N+1
9.361,81
8.371,52
990,29
70.851,32
9
Huur
10/03/N+2
9.361,81
8.476,17
885,64
62.375,16
10
Huur
10/06/N+2
9.361,81
8.582,12
779,69
53.793,04
11
Huur
10/09/N+2
9.361,81
8.689,39
672,41
45.103,64
12
Huur
10/12/N+2
9.361,81
8.798,01
563,80
36.305,63
13
Huur
10/03/N+3
9.361,81
8.907,99
453,82
27.397,65
14
Huur
10/06/N+3
9.361,81
9.019,34
342,47
18.378,31
15
Huur
10/09/N+3
9.361,81
9.132,08
229,73
9.246,23
16
Huur
10/12/N+3
9.361,81
9.246,23
115,58
0,00
149.788,96
135.000,00
194
Vreemd vermogen
LARCIER
t = kwartaalrente =
4
1,05 – 1 -n
(1 – (1 + t) ) Waarde van de trimestrialiteiten = V = A --------------------------------t -16
(1 – (1 + t) ) V = 135.000 ------------------------------------ = 9.361,88 € t We kennen het bedrag aan rente in het eerste jaar (135.000 € × (0,05/4) = 1.687,50 €) en het bedrag aan kapitaal, en volgen dezelfde redenering in N+1 voor de berekening van de rente ((135.000 € – 7.674,31 €) × (0,05/12)). Op 10/03/N zal de NV KMO een factuur ontvangen van 11.327,80 €, d.w.z. het bedrag van de huur vermeerderd met de BTW (9.361,81 € × 1,21). De rente wordt ten laste genomen en is fiscaal aftrekbaar, de terugbetaling in kapitaal vereffent de schuld aan de leasingmaatschappij en de BTW is volledig terugvorderbaar. De machine zal vermeld worden in de vaste activa van de NV KMO voor het bedrag van de aankoop verminderd met de aankoopoptie, d.w.z. 150.000 € – 15.000 €, hetzij 135.000 €, en worden afgeschreven over haar economische levensduur (die lichtjes kan afwijken van de terugbetalingsduur van de leasing). Daartegenover zal het bedrijf een bedrag van 135.000 € opnemen in de passiefrekening onder ‘Schulden voor huurfinanciering en soortgelijke financiering’, een bedrag dat verminderd zal worden door het kapitaalbedrag dat elk kwartaal wordt terugbetaald. Hoofdstuk 10
10.5
Renting
10.5.1
Doel
Renting heeft als doel de verhuur op korte of middellange termijn van een materiële investering.
10.5.2
Definitie
Renting is een huurcontract van korte of middellange duur. Het heeft niet als doel materiële investeringen te financieren maar ze te verhuren. Daar het doel de verhuur is, moet de huurder aan het einde van het contract de aankoopprijs niet hebben terugbetaald (geen full pay-out). De verhuurder heeft geen aankoopverplichting, waar bij een normale lease de verhuurder het goed wel aankoopt. Hij kan zijn materieel regelmatig vervangen en zo de technologische ontwikkelingen op de voet volgen.
10.5.3
Doelgroep en bedrag
Dit soort verhuur is bestemd voor elk soort onderneming (zeer klein, klein, middelgroot of groot), voor zelfstandigen en voor houders van vrije beroepen. Het is niet bestemd voor privépersonen. Het betreft hoofdzakelijk (maar niet uitsluitend) auto’s en informaticamateriaal.
LARCIER
Langlopende financiering
195
10.5.4
Looptijd
De huur wordt toegekend voor een periode die overeenstemt met de economische levensduur van het goed en het gebruik ervan, maar over het algemeen is deze periode korter: tussen 3 en 5 jaar, zelden langer.
10.5.5
Kosten en onkosten
De huur omvat een deel van de aankoopprijs van het goed, verhoogd met de rente, eventuele kosten, en op dit alles wordt BTW geheven. In het geval van renting van auto’s, bijvoorbeeld, kan de huur allerlei bijhorende diensten omvatten, zoals het onderhoud, verzekeringen, taksen, enz.
10.5.6
Terugbetaling
De terugbetalingen, die in feite een huur vertegenwoordigen, verlopen in de vorm van vooraf vastgelegde huurbedragen waarop BTW wordt geheven.
10.5.7
Waarborgen
Daar de juridische eigenaar de rentingmaatschappij is, kan deze zijn goed terugkrijgen als de begunstigde in betalingsgebreke blijft. Aan de begunstigde zal dan ook geen enkele waarborg worden gevraagd.
10.5.8
Fiscale aspecten
Het gehuurde goed word niet opgenomen in de vaste activa van het bedrijf. De huur wordt ten laste genomen in de resultatenrekening van de onderneming. Voor de gehuurde auto’s (met uitzondering van gebruiksvoertuigen) zijn er twee bijzonderheden. De eerste betreft de BTW die slechts voor 50% aftrekbaar is. De overige 50% wordt toegevoegd aan de kosten. De tweede betreft de fiscale aftrekbaarheid van de huur. Deze hangt af van de hoeveelheid CO2 die wordt uitgestoten door het voertuig en varieert van 90 tot 60% naargelang van de CO2-uitstoot (verschillende criteria naargelang het om een diesel- of een benzinewagen gaat). Blijven voor 100% aftrekbaar: de brandstof-, mobilofoon- en gps-kosten en de rente als ze duidelijk in het huurtotaal verschijnen. Voor zelfstandigen bedraagt de fiscale aftrekbaarheid van de aflossingen 75% van het beroepsgedeelte.
10.5.9
Specifieke aspecten
●
Met renting heeft men vaste en duidelijk gedefinieerde kosten in de resultatenrekening. Het is dus gemakkelijk om de kosten van het gehuurde goed te begroten.
●
De bankkredietlijnen blijven beschikbaar.
●
Het goed verschijnt niet in de vaste activa van de onderneming en evenmin in de langlopende schulden.
196
Vreemd vermogen
LARCIER
10.5.10 Variant De huurverkoop: dit is een huurcontract dat de eigendom van het goed overdraagt bij de laatste betaling. Dit wordt vaak gedaan voor objecten van geringe waarde.
10.5.11 Adviezen Renting heeft als voordeel dat men het werkinstrument snel kan vernieuwen, zonder zich te bekommeren om de doorverkoop van het goed aan het einde van zijn economisch leven. Het maakt het mogelijk om zich van een ganse reeks technische zorgen te bevrijden. Het maakt het mogelijk om voorspelbare kosten in de resultatenrekening te hebben. Maar men moet de reële kosten van dit soort financiering goed analyseren.
10.5.12 Voorbeeld Laat ons aannemen dat de NV KMO een auto huurt waarvan de aankoopprijs 25.300 € excl. BTW bedraagt. Het huurcontract is als volgt: Looptijd:
36 maanden
Begin van het contract:
01/03/N
Geschat aantal kilometers per jaar:
20.000
Diensten
Hoofdstuk 10
Huur excl. BTW
Financiële huur (waarvan 87 € financiële kosten)
363,00 € 25,00 €
Onderhoud/reparaties
108,00 €
Verzekeringen
50,00 €
Taksen Maandelijkse huur excl. BTW
546,00 €
Maandelijkse huur incl. BTW
606,66 €
Maandelijkse vooruitbetaling
Op 01/03/N neemt de NV KMO de auto in ontvangst en krijgt ze de eerste factuur van 606,66 €. Daar de BTW voor 50% terugvorderbaar is, zal de NV KMO (546,66 € + 57,33 €), hetzij 603,33 €, ten laste nemen, de overige 57,33 € aan BTW is terugvorderbaar. De rente van 87,00 € is volledig fiscaal aftrekbaar, terwijl het saldo (603,33 € – 87,00 €) aftrekbaar zal zijn naargelang van de CO2-uitstoot van het voertuig. De brandstof (aftrekbaar voor 100%) blijft ten laste van de huurder. Merk op dat het contract geen enkele aankoopoptie voorziet, dat de duur van de verhuur niet overeenstemt met de economische levensduur en, ten slotte, dat de huurder niet de volledige aankoopprijs terugbetaalt.
LARCIER
Langlopende financiering
197
10.6
Participatiekrediet
10.6.1
Doel
Het komt voor dat bepaalde vennoten of aandeelhouders een kapitaalverhoging willen doorvoeren in hun bedrijf, maar daar niet de middelen toe hebben. In bepaalde zeer strikte gevallen kan de bank een bedrag lenen aan de aandeelhouder of aan de vennoot dat hem in staat zal stellen om het kapitaal van zijn bedrijf te verhogen. Het komt eveneens voor dat een natuurlijke persoon een nieuw bedrijf wil oprichten. Hij beschikt over het wettelijke minimumkapitaal voor de oprichting, maar mist een klein bedrag om zijn bedrijf op gang te brengen. In bepaalde zeer strikte gevallen kan de bank een privélening toestaan om het bedrijf op gang te helpen. Wanneer het een tussenkomst in het eigen bedrijf betreft, is het een middel om verwatering tegen te gaan. Wanneer het de oprichting van een bedrijf betreft, is dit soort krediet een ruggensteun bij de start.
10.6.2
Definitie
Het Participatiekrediet is een geldvoorschot dat aan aandeelhouders of vennoten of aan toekomstige aandeelhouders of vennoten wordt toegekend opdat zij kunnen inschrijven op een verhoging of de vorming van het kapitaal van het bedrijf.
10.6.3
Doelgroep
Huidige of toekomstige vennoten of aandeelhouders van een bedrijf, of natuurlijke personen die van plan zijn om een nieuw bedrijf op te richten of het kapitaal daarvan te verhogen.
10.6.4
Looptijd
De looptijd blijft in principe beperkt tot 5 jaar.
10.6.5
Kosten
De rentevoet is vast. Hij kan om de drie jaar herzien worden. De rente wordt berekend op basis van het resterende verschuldigde saldo en is betaalbaar na vervallen termijn. De rentevoet is afhankelijk van de rating van de klant, van het bedrag en van de looptijd. De rentevoet is een beetje hoger dan die van het investeringskrediet.
10.6.6
Minimum- en maximumbedrag
De bedragen worden geval per geval bekeken, zijn over het algemeen niet zo hoog en overschrijden nooit de eigen inleg van de kredietaanvrager.
198
Vreemd vermogen
LARCIER
10.6.7 Terugbetaling Het bedrag wordt terugbetaald in gelijke kapitaalschijven – driemaandelijks, zesmaandelijks of jaarlijks. Vervroegde terugbetaling is toegelaten mits betaling van een afkoopsom. Het terugbetalingsvermogen wordt nagegaan op basis van inkomensbewijzen van de natuurlijke persoon, op basis van het aanslagbiljet en de belastingaangifte van het bedrijf, als dat reeds bestaat, en op basis van het bedrijfsplan.
10.6.8 Waarborg De aandelen worden niet meer in onderpand genomen, maar andere waarborgen worden nagegaan naargelang van de gelopen risico’s (zie deel 3, hoofdstuk 12).
10.6.9 Fiscale aspecten De rente is aftrekbaar in hoofde van de kredietnemer, die een natuurlijk persoon is, mits de naleving van een reeks voorwaarden. Het bedrijf waarin het kapitaal wordt gestort, moet een rechtspersoon naar Belgisch recht zijn. De kredietnemer moet een actieve rol vervullen in het bedrijf en een regelmatig inkomen hebben. Het bedrag van de aftrekbare rente is geplafonneerd tot het jaarinkomen bij het bedrijf, voor zover dit jaarinkomen niet overdreven is. Hoofdstuk 10
10.6.10 Specifieke aspecten Het geld wordt door de bank overgeschreven op een geblokkeerde rekening ‘bedrijfsoprichting of bedrijfskapitaalverhoging’ tot het verlijden van de notarisakte.
10.6.11 Varianten Het Participatiekrediet wordt zeer zelden gebruikt, het wordt vaak vervangen door een afbetalingskrediet of een investeringskrediet (met een beroepsdoeleinde) aan een natuurlijke persoon maar de opvatting is dezelfde (zie deel 3, paragrafen 10.2 en 10.8).
10.6.12 Raad Dit soort krediet valt in de mate van het mogelijke te vermijden, want het kapitaal van een vennootschap moet afkomstig zijn van niet-geleend geld. Het kapitaal is risicokapitaal, d.w.z. dat men het elk moment kan verliezen en wanneer men het verliest, in geval van faillissement bijvoorbeeld, zal men niet meer in staat zijn om het terug te betalen, want men zal geen inkomsten kunnen halen uit zijn activiteit.
10.6.13 Voorbeeld De NV KMO is van plan om haar kapitaal te verhogen met 25.000 €, alleen de meerderheidsaandeelhouder gaat inschrijven op de kapitaalverhoging. Om dat te doen, vraagt hij een participatiekrediet van 12.500 € aan de bank, omdat hij van plan is om zelf een kapitaalinjectie te doen van 12.500 €. Hij krijgt van zijn bank, die hem goed kent en die op de
LARCIER
Langlopende financiering
199
hoogte is van de goede rentabiliteit van zijn bedrijf, een krediet van 12.500 €, terug te betalen in 5 jaar tegen een rente van 8%, in gelijke kapitaalschijven. De rente zal worden betaald op het resterende verschuldigde saldo. De bank zal hem vragen om in te tekenen op een verzekering op het resterende verschuldigde saldo en hij zal kasbons ter waarde van 6.250 € in pand moeten geven. De aandeelhouder van de NV KMO zal als privépersoon in zijn belastingaangifte voor natuurlijke personen de rente kunnen aftrekken die hij betaalt, waarvan €1.000 € het eerste jaar (hetzij 8% van het krediet van 12.500 €), aangezien zijn jaarloon als gedelegeerd bestuurder van de NV KMO hoger is dan dat bedrag.
10.6.14 Bron ●
WIB 1992
10.7
Kredieten aan landbouwers
10.7.1
Doel
De financiering (kredieten en subsidies) aan landbouwers werd geïnitieerd door het Landbouwkrediet totdat de Staat besefte dat de rentekosten zwaar wogen op de financiële zelfstandigheid van de landbouwers. Momenteel worden de staatssubsidies door speciale fondsen beheerd en de kredieten kunnen worden gegeven door alle bankinstellingen die daar bevoegd toe zijn. Deze evolutie is te wijten aan het feit dat de landbouwsector ten gevolge van de Europese eenwording zeer specifiek is en reeds verscheidene jaren in een herstructureringsfase verkeert.
10.7.2
Definitie
Het betreft een geldvoorschot dat uitsluitend bestemd is voor door de wet erkende landbouwers. De financiering van de landbouwsector verloopt via specifieke kredieten die afgestemd zijn op de behoeften van de landbouwers en via subsidies.
10.7.3
Doelgroep
Uitsluitend natuurlijke personen of rechtspersonen die door de wet als landbouwer worden erkend.
10.7.4
Kredietverlener
De banken.
200
Vreemd vermogen
LARCIER
10.7.5 ● ● ● ● ●
Soorten krediet
Investeringskrediet op middellange en lange termijn Financiering van materieel Kaskredieten Seizoenskrediet Leningen voor voorafbetalingen van belastingen
Uitleg over deze soorten krediet vindt u in de andere paragrafen van deel 3.
10.7.6
Specifieke aspecten
Alle bankinstellingen kunnen kredieten toekennen aan landbouwers. Ze hebben vaak specifieke producten voor de landbouwers ontwikkeld. We zullen hier een specifiek product beschrijven dat door het Landbouwkrediet werd ontwikkeld.
10.7.6.1
Het AGRI-FUTURE pakket
De inhoud van dit pakket is de volgende:
1.
Begeleiding op lange termijn
Het Landbouwkrediet bestudeert de projecten in detail en adviseert de investeerder op het gebied van investeringen, overheidssteun en alle mogelijke aspecten i.v.m. boekhouding en beheer.
2.
Een aangepast financieringsaanbod
Het Landbouwkrediet bestudeert het project van de landbouwinvesteerder en doet een flexibel en volledig financieringsaanbod. Naast het investeringskrediet voor het financieren van de overname of de installatie, stelt het andere formules ter beschikking om tijdelijke liquiditeitsbehoeften te dekken: ● ●
in de vorm van een kaskrediet tegen voordeeltarief in de vorm van AGRILINE, een kredietlijn met voorschotten op vaste termijn
3.
Gratis prefinanciering van het VLIF (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds)
Het Landbouwkrediet verleent gratis een prefinanciering aan de landbouwer, zodra het de positieve beslissing van het ministerie heeft ontvangen.
4.
Een aanpassing van het aflossingsplan
Agri-future laat de landbouwer toe om, zo nodig, een aanpassing van het aflossingsplan door te voeren, zonder administratieve kosten.
5.
Tegemoetkoming in de oprichtings- en beheerskosten
Een tussenkomst van het Landbouwkrediet voor 1.000 € in de kosten voor de diensten van organisaties en experts voor het opmaken van de documenten: overnamecontracten, vergunningen, enz.… die een investeerder moet dragen bij de overname of de oprichting van een bedrijf.
LARCIER
Langlopende financiering
201
Hoofdstuk 10
10.7.7
Soorten steun
10.7.7.1
Steun van het Waalse Gewest
De operationele algemene directie van landbouw, natuurlijke hulpbronnen en leefmilieu (DGO3) van de Waalse overheid kent hoofdzakelijk steun toe in de vorm van een rentetoelage, een kapitaalinbreng of overheidswaarborg op leningen die door erkende kredietinstellingen worden toegekend aan landbouwers of voedergroeperingen.
1.
Begunstigden
Alle natuurlijke personen of rechtspersonen van wie de beroepskwalificatie als landbouwer door de wet wordt erkend, kunnen van deze steun voor investeringen genieten.
2.
Werkwijze
Om van de investeringssteun te genieten, moet de aanvrager een investeringsplan van drie jaar opstellen voor zijn bedrijf. Dit plan moet een volledig beeld geven van de beginsituatie van het bedrijf en van de specifieke doelstellingen om de activiteiten te ontwikkelen. Het moet een overzicht geven van alle geplande investeringen – die al dan niet in aanmerking komen voor steun – hun samenhang met de doelstellingen van het bedrijf aantonen, hun economische, milieu- en technische relevantie bewijzen, evenals de kosten en opbrengsten. Behoudens gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden komt geen enkele gedane of begonnen investering in aanmerking voor steun vóór de formele goedkeuring van het plan door de minister. De steun aan de investeerders van wie de investeringsplannen voor drie jaar zijn goedgekeurd wordt in overeenstemming met de maximale steunniveaus toegekend volgens een verdeling aangegeven in het goedgekeurde plan.
3.
Voor het luik ‘investeringen’
●
een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen de referentierentevoet die geldt op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 3% ten laste van de coöperatie. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5% en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 7 jaar voor de investeringen in materieel en van maximum 15 jaar voor de investeringen in gebouwen;
●
een tegemoetkoming in het kapitaal, in één schijf uitbetaald als het steunbedrag lager is dan 50.000 €, twee schijven als het lager is dan 100.000 € en drie schijven als het hoger is dan 100.000 €. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten wordt de voorkeur gegeven aan de tegemoetkoming in kapitaal ten opzichte van investeringen in materieel;
●
een combinatie van de steunmaatregelen die de rentetoelage en de kapitaalpremie zijn;
●
een overheidswaarborg voor een periode van 7 jaar voor de investeringen in materieel of uitrustingen en van maximaal 10 jaar voor de investeringen in gebouwen. Die garantie wordt toegekend voor elke investering van het investeringsplan die in aanmerking komt voor een steunmaatregel en waarvoor er een lening wordt aangevraagd bij een openbare of privé-instelling die daartoe wordt erkend.
De overheidswaarborg is een gewestelijke steun in de vorm van een waarborg van het Waalse Gewest die gekoppeld kan worden aan de terugbetaling in kapitaal, rente en accessoria voor
202
Vreemd vermogen
LARCIER
leningen die toegekend worden aan door de wet erkende natuurlijke en rechtspersonen met het oog op beroepsverrichtingen, op voorwaarde dat ze toegekend worden door een daartoe erkende openbare of privékredietinstelling.
4.
Voor het luik ‘overname of oprichting’
Op de eerste schijf van 100.000 € van de in aanmerking komende investeringen, wordt een kapitaalsteun gegeven gelijk aan 45% van de investering die gestort wordt op de door de wet bepaalde wijze. Op de tweede schijf van de investeringen van 100.001 € tot 175.000 € heeft de landbouwer recht op een rentetoelage die gelijk is aan het verschil tussen de referentierentevoet die geldt op het tijdstip van de ondertekening van de lening met de kredietinstelling en het minimumpercentage van 1,00% ten laste van de steungerechtigde. Het maximale steunbedrag in de vorm van een rentetoelage bedraagt 10.000 €. Het percentage van de rentetoelage mag niet hoger zijn dan 5% en de rentetoelage heeft betrekking op een maximumduur van 15 jaar voor de investeringen in gebouwen en van maximum 7 jaar voor de andere investeringen. In voorkomend geval wordt de duur van de subsidie teruggebracht om het maximumbedrag van 10.000 € na te leven. Op de derde schijf van de investeringen van 175.001 € tot 300.000 € wordt een gewestelijke steun toegekend. Het niveau van deze steun evenals de toekenningsvoorwaarden en wijze worden bepaald door de minister. De overheidswaarborg, tegen de door de wet bepaalde voorwaarden,die wordt toegekend voor alle leningen met investeringsdoeleinden, is beperkt tot een maximumduur van 15 jaar.
10.7.7.2 1.
Steun van de Vlaamse regering Voor het luik ‘investeringen’
Het maximale percentage steun voor investeringen dat de landbouwer, uitgezonderd de consumentencoöperatie of de sociale instelling, kan genieten, bedraagt naargelang van de aard ervan: ●
40% voor investeringen die specifiek zijn voor de biologische landbouw;
●
30% voor investeringen die gericht zijn op de realisatie van een landbouw met verbrede doelstellingen, duurzame landbouw of op de reconversie van het landbouwbedrijf;
●
20% voor investeringen in onroerend goed die gericht zijn op de realisatie van een structuurverbetering;
●
10% voor andere investeringen die gericht zijn op de realisatie van een structuurverbetering.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid en de zeevisserij, bepaalt de andere soortgelijke investeringen, waarvoor investeringssteun verkregen kan worden.
2.
Voor het luik ‘overname of oprichting’
De vestigingssteun kan een of meer van de volgende maatregelen omvatten: ●
de steun in de vorm van een vestigingspremie;
●
de steun in de vorm van een rentetoelage;
●
de overheidswaarborg.
LARCIER
Langlopende financiering
203
Hoofdstuk 10
De totale gekapitaliseerde vestigingssteun bedraagt maximaal 55.000 €; ten hoogste 25.000 € in de vorm van een vestigingspremie en aanvullend 30.000 € in de vorm van een gekapitaliseerde rentetoelage als de aanvrager zich vestigt als landbouwer-natuurlijke persoon, of maximaal 40.000 € in de vorm van een vestigingspremie en aanvullend 15.000 € in de vorm van een gekapitaliseerde rentetoelage als de aanvrager zich vestigt als beherende vennoot, zaakvoerder, bestuurder of gedelegeerd bestuurder met de kwalificatie van een landbouwer. Merk op dat er eveneens een steun in de vorm van een overheidswaarborg bestaat in het kader van kredietaanvragen, die beperkt is in looptijd en bedrag.
10.7.7.3
Europese steun
Daarnaast zijn er de tegemoetkomingen van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). De landbouwuitgaven worden gefinancierd door twee fondsen die opgenomen zijn in de algemene begroting van de Europese Gemeenschap: het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), dat de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers en de maatregelen om de landbouwmarkten te reguleren, zoals tegemoetkomingen en restituties bij de export, financiert, en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), dat programma’s voor plattelandsontwikkeling van de lidstaten financiert. De investeringen in materieel, uitrusting en/of onroerende goederen voor de verwerking van producten van de coöperatie die verricht worden op een plaats gelegen in een landelijke vrije zone, komen in aanmerking voor de aanvullende steunmaatregelen, waarbij de globale steun gebracht wordt op 40% van het bedrag dat voor investeringen in aanmerking komt. Dit aanvullende bedrag wordt toegekend via de verdeelsleutel van de begrotingsmiddelen opgenomen in het Impulsfonds voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie. Als de investering in aanmerking komt voor een bijdrage van het ELFPO (Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling) in het kader van de ‘verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten’ van het programma voor plattelandsontwikkeling, wordt de gewestelijke steun beperkt tot 28% van de in aanmerking komende investeringen.
10.7.8 ● ● ● ● ● ● ●
●
204
Bronnen
www.landbouwkrediet.be www.cbc.be www.environnement.wallonie.be www.gov.wallonie.be www.economie.wallonie.be www.staatsbladclip.zita.be/moniteur/lois/2008/12/10/loi-2008036377.htm www.lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=5 www.touteleurope.fr/fr/divers/toutes-les-informations-pratiques/information-pratique/afficher/fiche_infocard/112/t/44382/from/2608/card/fonds-europeen-agricolede-garantie-feaga-et-fonds-europeen-agricole-pour-le-developpement-rural.htm 17 OKTOBER 2008 Besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 2008 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw
Vreemd vermogen
LARCIER
10.8
Afbetalingskrediet
10.8.1
Doel
Een afbetalingskrediet is een krediet op middellange termijn dat bestemd is om kleine investeringen te financieren waarvoor geen klassiek investeringskrediet vereist is.
10.8.2
Definitie
Een afbetalingskrediet is de toepassing van persoonlijke leningen op bedrijven of zelfstandigen. Een afbetalingskrediet is immers bestemd om kleine materiële of immateriële investeringen te financieren of om het bedrijfskapitaal te herstellen. Het gaat hier om een krediet op middellange termijn voor een bepaalde duur, tegen een vaste rente. Het minimaal toegekende bedrag is 2.000 € excl. BTW. De toekenningsformaliteiten zijn eenvoudig en snel. Een afbetalingskrediet met een sociaal en/of fiscaal oogmerk kan men eveneens gebruiken om het vakantiegeld, de eindejaarspremies en/of de vooruitbetaling van belastingen te financieren (zie deel 3, paragraaf 11.2.5.)
10.8.3
Doelgroep en bedrag
Een afbetalingskrediet is bestemd voor alle ondernemingen (kleine, middelgrote of grote), voor houders van vrije beroepen en voor zelfstandigen. Het bedrag hangt af van het belang van de investeringen evenals van de eigen inspanning van de aanvrager. Het mag niet lager zijn dan 2.000 €.
10.8.4
Looptijd
De looptijd van het afbetalingskrediet hangt af van de economische levensduur van het gefinancierde goed en/of van het bedrag. Hij varieert van 6 maanden tot 10 jaar. Als het bedrag lager is dan 6.200 €, bedraagt de looptijd over het algemeen maximaal 42 maanden, als het lager is dan 10.000 €, 54 maanden en voor bedragen hoger dan 10.000 €, maximaal 12 jaar.
10.8.5
Kosten en onkosten
De rente is vast voor de volledige looptijd van de lening, de rentevoet wordt niet herzien. De rentevoet hangt af van verschillende factoren, zoals de hoedanigheid van de aanvrager, zijn anciënniteit als klant, de sector, het gefinancierde goed, de looptijd, de waarborgen, enz. Hij varieert van 4,5% tot 5,5% en wordt bepaald via een individuele scoring.
10.8.6
Terugbetaling
Net als bij een klassiek investeringskrediet zijn de aflossingen maandelijks, driemaandelijks, halfjaarlijks of jaarlijks. Ze kunnen degressief of vast zijn. Een aflossingvrije periode is echter niet mogelijk.
LARCIER
Langlopende financiering
205
Hoofdstuk 10
10.8.7
Waarborgen
Er kunnen kleine waarborgen worden gevraagd. De meest voorkomende zijn verzekeringen op het resterende verschuldigde saldo of een borgstelling.
10.8.8
Fiscale aspecten
De rente is fiscaal aftrekbaar.
10.8.9
Voorbeeld
Laat ons aannemen dat de NV KMO 7.500 € excl. BTW leent tegen 5% rente gedurende 36 maanden voor de aankoop van een bestelwagen. De bank doet haar twee terugbetalingsvoorstellen. De eerste volgens constante aflossingen in mensualiteiten, de tweede volgens constante kapitaalaflossingen.
10.8.9.1 Nr. van de aflossing
Constante mensualiteiten
Aflossingsbedrag
Kapitaalgedeelte
Rentegedeelte
Resterend verschuldigd saldo
1
225,01
193,33
31,68
7306,67
2
225,01
194,15
30,86
7112,52
3
225,01
194,97
30,04
6917,55
4
225,01
195,79
29,22
6721,76
5
225,01
196,62
28,39
6525,14
enz.
225,01
36
225,01
224,09
0,92
0,00
7500
600,36
7500
Totaal
t = maandelijkse rente =
12
1,05 – 1 -n
Waarde van de mensualiteiten
(1 – (1 + t) ) = V = A --------------------------------t -36
(1 – (1 + t) ) = V = 7.500 ------------------------------------ = 225,01€ t We kennen het bedrag aan rente van de eerste maand (7.500 € × (0,05/12) = 31 €) en het bedrag aan kapitaal (225 € – 31 €), en volgen dezelfde redenering op N+1 voor de berekening van de rente ((7.500 € – 193 €) × (0.05/12)).
206
Vreemd vermogen
LARCIER
10.8.9.2
Degressieve mensualiteiten
Nr. van de aflossing
Aflossingsbedrag
Kapitaalgedeelte
Rentegedeelte
Resterend verschuldigd saldo
7500 1
239,58
208,33
31,25
7291,67
2
238,71
208,33
30,38
7083,34
3
237,84
208,33
29,51
6875,01
4
236,97
208,33
28,64
6666,68
5
236,10
208,33
27,77
6458,35
208,33
0,00
0,00
7500
562,50
etc
208,33
36
208,33
Total
De mensualiteiten worden berekend als volgt: Constant kapitaal:
Kapitaal: 7.500 € : 36 = 208,33 € Rente:
7.500 € × (0.05/12) = 31.25 €
Totaal:
239,58 €
Hoofdstuk 10
Het tweede jaar blijft het kapitaalbedrag hetzelfde, de rente wordt echter berekend op het saldo van het geleende bedrag, namelijk op (7.500 € – 208,33 € = 7.291,67 €). We kunnen vaststellen dat de tweede terugbetalingsformule (degressieve mensualiteiten) het voordeel heeft minder duur te zijn dan de eerste (constante mensualiteiten). De totale rente bedraagt immers 562,50 € versus 600,36 €. Maar de formule van de degressieve mensualiteiten heeft als belangrijk nadeel dat de aflossingstotalen in het begin van het contract hoger zijn (239,58 €) dan in de eerste formule (225,01 €).
10.8.10 Bron ●
LARCIER
www.abb-bvb.be
Langlopende financiering
207
10.9
Microkrediet (projecten sociale economie)
10.9.1
Definitie
Microkrediet wordt gedefinieerd als een financieel instrument voor micro-ondernemers, d.w.z. voor kleine ondernemers of ambachtslui die niet in aanmerking komen voor de klassieke bankleningen. Microkrediet wordt aangeboden door partnerships van organisaties of operatoren die rekening houden met de sociale, economische en financiële dimensie van het ondernemerschap. Microkrediet wordt vooral toegepast in ontwikkelingslanden waar het de verwezenlijking van microprojecten mogelijk maakt en zo de activiteit en het crëeren van welvaart, dus ontwikkkeling van de werkgelegenheid bevordert, maar het wordt ook aangewend in ontwikkelde landen of in overgangslanden. Microkrediet maakt deel uit van een ruimere context die andere financiële instrumenten omvat, zoals microsparen, sparen, microverzekering en andere producten die tot de microfinanciering behoren. Volgens de Europese Commissie is microkrediet een krediet voor een bedrag van maximum 25.000 €. Het Waalse Gewest is overigens van oordeel dat microkrediet hoofdzakelijk voor micro-ondernemingen bedoeld moet blijven.
10.9.2
Doel
Het algemene doel van microkrediet is het opvangen van het probleem inzake de inefficiënte werking van de markt zonder deze oneerlijkheid te vergroten. Hierbij streven het microkrediet en de microfinanciering altijd de doelstelling van sociale rechtvaardigheid na. Men kan gerust zeggen dat er geen microfinancieringsprogramma zonder sociaal project bestaat. Microkrediet maakt het dus mogelijk om kleine, economisch leefbare investeringsprojecten te steunen en te stimuleren die anders niet verwezenlijkt zouden worden bij gebrek aan financiële middelen. Zo draagt de bevordering van buurtwinkels en ambachten bij tot het dichten van de mazen in het economisch netwerk, en dat in zowel landelijke als stedelijke gebieden.
10.9.3
Kredietverleners
●
CREDAL
●
BRUSOC
●
PARTICIPATIEFONDS (Solidaire lening en de Startlening)
●
OIKOCREDIT
●
HEFBOOM
Er bestaat ook een maatschappij die gespecialiseerd is in waarborgen voor microkredieten. ●
208
SOCAMUT
Vreemd vermogen
LARCIER
10.9.4
Soorten krediet
De soorten krediet die de microkredietinstellingen toekennen, zijn: ●
investeringskrediet: om investeringen, de goederenvoorraad, het startgeld, de waarborgen, enz. te financieren;
●
kaskrediet: om het hoofd te bieden aan kasproblemen in de loop van het project van de micro-onderneming.
10.9.5
Minimum- en maximumbedrag
Het minimum- en maximumbedrag dat in het kader van een microkrediet kan worden toegekend, varieert naargelang van de microkredietinstellingen en naargelang van het soort investering. Voor CREDAL variëren de bedragen als volgt: ●
investeringskrediet: maximaal 12.500 €
●
kaskrediet: maximaal 10.000 €
Voor BRUSOC variëren de bedragen van de toegekende kredieten als volgt: ●
investeringskrediet: minimaal 5.000 € en maximaal 25.000 €
●
kaskrediet: maximum de 7.500 €
Hoofdstuk 10
Voor de SOCAMUT (Société des Cautions Mutuelles de Wallonie) via de OWM’s (Onderlinge Waarborgmaatschappijen): maximaal 25.000 € (in termen van waarborg). Voor het Participatiefonds: maximaal 12.500 € (in de vorm van een Solidaire lening) (zie deel 3, paragraaf 10.11). Voor HEFBOOM: maximaal 12.500 €.
10.9.6
Rentevoet en looptijd van het krediet
De rentevoet en de looptijd van het krediet variëren naargelang van het soort krediet en de instelling. Over het algemeen zien we de volgende voorwaarden: ●
Investeringskrediet Vaste rentevoet van 5%, terugbetaling in ten hoogste 4 jaar (met mogelijkheid tot een aflossingsvrije periode).
●
Kaskrediet Vaste rentevoet van 8%, terugbetaling in 1 jaar (hernieuwbaar).
10.9.7
Waarborg
De microkredietinstellingen eisen geen enkele waarborg maar doen een beroep op solidariteit. Over het algemeen is in de rente een percentage voor de terugbetaling van falende kredieten inbegrepen.
LARCIER
Langlopende financiering
209
10.9.8
Specifieke aspecten
De SOCAMUT kent geen kredieten als dusdanig toe maar komt tussen in microkredieten door automatisch de contragarantie te waarborgen van de borgstellingen uitgegeven door de Onderlinge Waarborgmaatschappijen ten belope van 75%. Om van de SOCAMUT-waarborg te kunnen genieten, dient de onderneming of de persoon die zijn geluk wenst te beproeven in een microkredietactiviteit, het aanvraagdossier voor een microkrediet in bij de bank van zijn keuze die een ‘microkredietovereenkomst’ heeft afgesloten met de SOCAMUT en de OWM’s. De bank dient vervolgens het dossier in bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij, samen met de elementen op basis waarvan zij haar beslissing heeft genomen. De Onderlinge Waarborgmaatschappij kan zich akkoord verklaren om borg te staan voor ten hoogste 80% van het bedrag van het microkrediet, mits de betaling van een provisie door de onderneming. De SOCAMUT kent automatisch haar contrawaarborg toe op de door de Onderlinge Waarborgmaatschappijen uitgegeven borgstellingen ten belope van 75%. De SOCAMUT komt eveneens tussen in de kosten voor het opstellen en het onderzoeken van de dossiers die door de micro-ondernemingen worden ingediend, ten belope van maximaal 500 € per dossier. De banken die de microkredietovereenkomst met de SOCAMUT (en de OWM’s) ondertekend hebben zijn: Dexia, Fortis, KBC, ING, Delta Lloyd Bank, Banque du Brabant, Banque du Crédit Professionnel, CBC, CPH, Landbouwkrediet en Crédit Professionnel Interfédéral.
10.9.9
Varianten
Sommige financieringsmaatschappijen verlenen, naast microkredieten, steun in de vorm van kapitaal. Ter informatie zullen we u een filiaal van de S.R.I.W. (SOWECSOM) en een filiaal van de G.I.M.B. (BRUSOC) voorstellen, die alle twee gespecialiseerd zijn in sociale economie. BRUSOC is een filiaal van de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (G.I.M.B.) die de sociale en lokale economie in al haar vormen financiert. BRUSOC verleent steun aan zelfstandigen, kleine ondernemingen en projecten in sociale economie. De volgende voorwaarden moeten vervuld zijn: 1. een economische activiteit met een sociaal oogmerk ontwikkelen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of een bedrijf oprichten, als natuurlijke persoon of als vennootschap, in de zone Doelstelling 2 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (zie hierna): bepaalde wijken van Anderlecht, Brussel-stad, Vorst, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Sint-Joost en Schaarbeek; 2. moeilijkheden hebben om een banklening te krijgen; 3. een minimum aan eigen middelen bijdragen: 620 € voor het Microkrediet en 6.200 € voor het Startfonds. Tussenkomst ●
210
BRUSOC biedt drie financieringsinstrumenten aan 1. Aan Natuurlijke personen die hun activiteit willen opstarten of verder willen ontwikkelen, biedt BRUSOC een Microkrediet van 1.250 € tot 25.000 € aan. 2. Aan handelsondernemingen in de oprichtings- of ontwikkelingsfase biedt BRUSOC een Startfonds van 5.000 € tot 95.000 € aan.
Vreemd vermogen
LARCIER
3. Voor sociale economie- of inschakelingsprojecten (ontwikkeld in het kader van een vzw, een inschakelingsbedrijf of een handelsonderneming met als doelstelling de sociale economie te stimuleren) biedt BRUSOC een Achtergestelde lening van 5.000 € tot 75.000 € aan. ● ●
●
SOWECSOM Wij kunnen hier eveneens, voor het Waalse Gewest, SOWECSOM aanhalen, een filiaal van de S.R.I.W. (Société Régionale d’Investissement de Wallonie) die ondernemingen in de sociale handelseconomie bijstaat met kapitaal, leningen en waarborgen. Verder verleent het SOWECSOM steun aan Entreprises de Travail Adapté (ETA) (ondernemingen voor aangepast werk), Entreprises de Formation par le Travail (EFT) (ondernemingen voor leren op de werkvloer), Organismes d’Insertion Socio-Professionnelle (OISP) (instellingen voor socio-professionele integratie) en Centres de Formation Professionnelle(CFP) (beroepsopleidingscentra). De tussenkomst van de Sowalfin gebeurt in de vorm van kapitaal, leningen of waarborgen.
10.9.10 Voorbeeld van een microkredietproject De zoon van de hoofdaandeelhouder van de NV KMO heeft een opleiding bedrijfsbeheer genoten. Hij beslist om een snackbar te openen met meeneempizza’s, -pasta en -broodjes. Zijn snackbar is gelegen in het dorpscentrum waar zich veel scholen en bedrijven bevinden en, dankzij de centrale ligging, zijn er veel voorbijgangers en is er weinig concurrentie. De jonge ondernemer beschikt over een eigen vermogen, namelijk 3.718 € in geld en 1.240 € in natura (messen, mixers, borden, enz.). Hij heeft verder 4.958 € microkrediet nodig om de huurwaarborg, de voedingsinspectie, het materieel, de kasmiddelen, de inrichtingskosten en de verschillende startkosten te financieren. De totaalkost van zijn project bedraagt 9.916 €. Om dit project uit te voeren, vraagt hij en verkrijgt hij 4.958 € microkrediet. Sinds hij begonnen is, is hij tevreden over de verkoopresultaten en de ontwikkeling van de resultaten.
10.9.11 Bronnen ● ● ● ● ● ● ●
LARCIER
www.credal.be www.brusoc.be www.sowalfin.be Guide pratique sur le microcrédit http://doc.politiquessociales.net/serv1/PUB_1373_Pret_solidaire.pdf www.oikocredit.be www.oikocredit.be www.hefboom.be
Langlopende financiering
211
Hoofdstuk 10
10.10 Verkoperskrediet 10.10.1 Doel ●
In het kader van een overdracht van aandelen of van een handelsfonds kan worden overwogen om het bedrag in verschillende fasen te betalen. De scenario’s kunnen de volgende zijn: een bedrag dat bij de overdracht wordt betaald en een ander variabel bedrag dat op basis van een aantal te bereiken doelstellingen wordt betaald of dat verbonden is aan de afwezigheid van negatieve verrassingen in de evolutie van de vennootschap gedurende een bepaalde periode. Dit soort techniek wordt minder vaak gebruikt bij de aankoop van materieel of uitrusting. In dit geval spreken we over de leverancierskrediet (hoofdstuk 11, sectie 1.1)
10.10.2 Mechanismen Het verwerven van aandelen kan gebeuren op verschillende manieren : ● ● ●
ofwel ontvangt de koper de aandelen verbonden aan de verkoop en betaalt rechtstreeks de volledige prijs; ofwel ontvangt de aankoper de aandelen beetje bij beetje en betaalt de prijs voor elke ontvangen schijf en anndeel; ofwel kan de verwerving van de aandelen ook gebeuren voor alle aandelen die rechtstreeks zijn overgedragen, en gebeurt de betaling in twee stappen. Een eerste deel: bij de overdracht van alle aandelen. En het saldo op het einde onder bepaalde voorwaarden. Het saldo zal worden betaald als bepaalde elementen zijn gerealiseerd (bedrag van de omzet, niveau van de EBIDTA). Over het algemeen zal men van het restbedrag de als garantie dienende activa en passiva inhouden indien dat gerechtvaardigd is.
De overname van aandelen kan eveneens voor alle onmiddellijk overgedragen aandelen gebeuren en het bedrag wordt dan gedeeltelijk bij de ondertekening van de overeenkomst betaald en het saldo op termijn. Het saldo zal betaald worden als bepaalde resultaten behaald zijn (bedrag van de omzet, niveau van het EBITDA). Over het algemeen zal de activa- en passivagarantie van het te betalen bedrag worden afgehouden als deze garantie gerechtvaardigd is.
10.10.3 Waarborg Verschillende oplossingen kunnen worden overwogen die gaan van het storten van de som op een geblokkeerde rekening tot een bankgarantie of tot technieken van inpandgeving van deze aandelen of van afkoopopties door de verkoper bij wanbetaling door de overnemer. Enerzijds dienen voor de verkoop van ondernemingen in verschillende fasen of met verscheidene prijzen duidelijke overeenkomsten en clausules te worden opgesteld om elke verrassing te vermijden in geval van niet-naleving door de overnemer van zijn verplichtingen. Anderzijds zou de overnemer kunnen eisen om een deel van de prijs op termijn te betalen als de overname met een beperkte audit of zonder audit heeft plaatsgevonden om de prijs na een bepaalde periode te kunnen aanpassen of om zich in te dekken tegen elke verrassing met betrekking tot de elementen van de activa en passiva en de verplichtingen van de vennootschap.
212
Vreemd vermogen
LARCIER
10.10.4 Interesten Het niveau van de interesten op het saldo wordt tussen de partijen overeengekomen. Sommigen voegen eveneens een indexeringsniveau toe op basis van een referentie-index. De interesten worden betaald bij de betaling in termijnen.
10.10.5 Voorbeeld De meerderheidsaandeelhouder van de NV KMO beslist om al zijn aandelen te verkopen voor een bedrag van 500.000 €, waarvan 400.000 € op de dag van de overdracht wordt betaald en 100.000 € binnen de 12 maanden. De aandeelhouder van de NV KMO vraagt om 50% van dit laatste deel te blokkeren op een geblokkeerde rekening. Een jaar later ontvangt de verkoper, ingevolge de passiva- en activagarantie, 80.000 €. Hij heeft 20.000 € moeten prijsgeven omdat de FOD Financiën hem een onverwachte belasting heeft doen betalen die niet in zijn balans was opgenomen en betrekking had op de periode voor de overdracht. De aandeelhouder van de NV KMO zal 80.000 € ontvangen, plus 6% op het werkelijk aan hem verschuldigde bedrag, hetzij 6% van 80.000 €, dus 4.800 €. Dankzij deze operatie heeft de koper niet onmiddellijk 500.000 € maar slechts 400.000 € moeten vrijmaken. Dit is het principe van het verkoperskrediet.
10.10.6 Bron ●
www.brutrade.be Hoofdstuk 10
10.11 Solidaire lening 10.11.1 Doel Krediet aan personen die geen toegang hebben tot het bankkrediet.
10.11.2 Doelgroep Deze lening werd ontwikkeld in 1997 door de Koning Boudewijnstichting. De Solidaire lening richt zich tot natuurlijke personen die een eigen economische activiteit willen ontplooien en die omwille van hun persoonlijke financiële toestand, moeilijkheden ondervinden om het startkapitaal te bekomen. Concreet kan worden gedacht aan mensen met sociale steun van het OCMW, met een bestaansminimum of die een werkloosheidsvergoeding ontvangen zonder andere inkomsten van het gezin. Asielzoekers die voor het uitoefenen van een zelfstandige activiteit administratief in orde zijn, kunnen eveneens een aanvraag voor een Solidaire lening indienen. De Solidaire lening wordt enkel toegekend aan natuurlijke personen. Wie een Solidaire lening ontvangt, moet zich als zelfstandige in hoofdberoep vestigen. Uitzonderlijk kan de Solidaire lening worden toegekend aan iemand die zich vestigt als zelfstandige in bijberoep. Hij moet zich dan binnen de twee jaar in hoofdberoep vestigen en een correct financieel plan voorstellen. Bij oprichting van een vennootschap moet de aanvrager referentieaandeelhouder zijn en actief deelnemen aan het dagelijks beheer van de onderneming.
LARCIER
Langlopende financiering
213
10.11.3 Kredietverlener Het Participatiefonds stelt de fondsen ter beschikking.
10.11.4 Gefinancierde investeringen De solidariteitslening financiert materiële, immateriële en financiële investeringen, inclusief bedrijfskapitaal voor de start van de activiteit of de realisatie van het project.
10.11.5 Bedrag Het maximumbedrag is 12.500 €.
10.11.6 Looptijd De looptijd van de Solidaire lening bedraagt 4 jaar (4 of 7 jaar voor de Solidaire lening “plus”).
10.11.7 Rentevoet De rentevoet is vast en bedraagt 5%.
10.11.8 Aflossing Na drie maanden vrijstelling van aflossing van kapitaal gebeurt de terugbetaling door middel van gelijke maandelijkse stortingen (kapitaal + intresten).
10.11.9 Waarborgen Geen enkele waarborg is vereist.
10.11.10 Specifieke aspecten In 2007 werd een samenwerkingsovereenkomst ondertekend tussen het Participatiefonds en Hefboom voor het aanbieden van de Solidaire lening in Vlaanderen en Nederlandstalig Brussel en tussen het Participatiefonds en Crédal voor het aanbieden van deze dienstverlening in Wallonië en Franstalig Brussel. Concreet staan Hefboom en Crédal in voor de ontvangst van de kredietaanvrager, de kredietanalyse en de voorlegging van de dossiers aan het kredietcomité (samengesteld uit vertegenwoordigers van het Participatiefonds en Hefboom/Crédal). Hefboom en Crédal begeleiden bovendien de kredietnemer tot 2 jaar na de toekenning van de Solidaire lening. De personen aan wie een Solidaire lening werd toegekend voor het opstarten van hun zaak kunnen binnen de twee jaar na hun vestiging, een nieuwe Solidaire lening, de zogenaamde Solidaire lening ”plus” bekomen om de verdere ontwikkeling van hun zaak te verzekeren. Komen eveneens in aanmerking: personen die een ander microkrediet hebben gekregen waarvan de toegangsvoorwaarden gelijkaardig zijn met die van de Solidaire lening inzake doelpubliek en/of die geen toegang hebben tot het bankkrediet omwille van hun moeilijke financiële situatie. De looptijd van de Solidaire lening “plus” bedraagt 4 of 7 jaar, in functie van de levensduur van de gerealiseerde investering.
214
Vreemd vermogen
LARCIER
De Solidaire lening kan niet met een andere lening worden gecumuleerd. De Solidaire lening heeft een achtergesteld karakter. De achterstelling vermindert het risico voor latere kredietverleners. De achterstelling komt er in de praktijk op neer dat de Solidaire lening wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. Alle sectoren zijn toegelaten, zij het dat ingevolge de verordening 1998/2006 van 15/12/06 van de Europese Commissie, de financiering van landbouw, rollend materiaal in de transportsector en export niet mogelijk is.
10.11.11 Voorbeelden Een aanvrager is al jaren hobbymatig bezig met het produceren van video’s voor internetsites. Dankzij de Solidaire lening kan hij zijn activiteit uitbouwen tot een volwaardige eenmanszaak. Een andere aanvrager was jaren actief binnen een bedrijf. Hij werd ontslagen op 49-jarige leeftijd en kwam niet in aanmerking voor tewerkstellingsmaatregelen. Hij waagt dan zijn kans om zijn technische kennis en video-ervaring te valoriseren. Maar hij valt voor een krediet buiten de doelgroep van de klassieke banken (leeftijd, financiële situatie, sector, ...). Met een Solidaire lening kan hij allerhande computermateriaal kopen om zijn eigen activiteit te starten.
10.11.12 Bron ●
Hoofdstuk 10
www.fonds.org
10.12 Startlening 10.12.1 Doel De Startlening is een aantrekkelijke, bescheiden kredietvorm voor niet-werkende werkzoekenden die zich als zelfstandige willen vestigen of een onderneming willen oprichten.
10.12.2 Doelgroep Uitkeringsgerechtigde volledige werklozen, niet-werkende werkzoekenden ingeschreven voor minstens drie maanden en begunstigden van een wachtuitkering of een leefloon. De Startlening kan enkel worden toegekend aan natuurlijke personen. Richt die natuurlijke persoon een vennootschap op dan moet hij referentieaandeelhouder zijn en het dagelijks beheer waarnemen.
10.12.3 Kredietverlener De Startlening wordt toegestaan door het Participatiefonds maar verdeeld door de kredietinstellingen en door steunpunten voor starters en organisaties.
LARCIER
Langlopende financiering
215
10.12.4 Gefinancierde investeringen Materiële, immateriële en financiële investeringen, met inbegrip van bedrijfskapitaal voor de start van de activiteit. Het Participatiefonds financiert enkel nieuwe investeringen. Voor investeringen in onroerende goederen komt het Participatiefonds uitsluitend tussen voor het beroepsgedeelte. Het Participatiefonds komt niet tussen voor vastgoed dat (gedeeltelijk) beroepsmatig wordt verhuurd.
10.12.5 Bedragen Het maximumbedrag is 30.000 € en 4 maal de inbreng in geld (die inbreng mag geheel of gedeeltelijk worden geleend) als dit bedrag lager is dan 30.000 €. In principe is er geen minimumbedrag maar er wordt van uitgegaan dat aanvragen van minder dan 5.000 € best op een andere manier worden gefinancierd.
10.12.6 Looptijd De duur van de lening bedraagt 5, 7 of 10 jaar.
10.12.7 Rentevoet De rentevoet is vast en bedraagt 4%. Maar de rentevoet wordt de eerste 2 jaar tot 3% teruggebracht indien de begunstigde de begeleiding, die hem gratis wordt aangeboden, effectief volgt.
10.12.8 Aflossing De Startlening wordt terugbetaald door middel van constante maandelijkse aflossingen. Het eerste jaar is er een vrijstelling van aflossing van kapitaal. Belangrijk is wat er gebeurt bij stopzetting binnen de eerste 5 jaar van de activiteit. Als die stopzetting los van de wil van de betrokkenen gebeurt, kan het Participatiefonds die stopzetting als onvrijwillig beschouwen en wordt er geen verdere terugbetaling gevraagd. De gevallen waarin kwijtschelding gebeurt zijn: faillissement, concordaat met boedelafstand, overlijden en ook bij overmacht of gebrek aan levensvatbaarheid van de opgezette activiteit, los van de wil van de betrokkenen en gemeten over een significante periode.
10.12.9 Waarborgen Er wordt geen enkele waarborg gevraagd.
216
Vreemd vermogen
LARCIER
10.12.10 Vrijstelling Een tweede en een derde jaar vrijstelling van kapitaalaflossing kunnen worden gevraagd in functie van de aard van het project (1 jaar vrijstelling wordt sowieso gegeven).
10.12.11 Specifieke aspecten De Startlening is cumuleerbaar met een Starteo- of een Initio-lening. De lening is op enkele uitzonderingen na, achtergesteld tegenover andere leningen. Aangezien daardoor het risico voor andere kredietgevers vermindert, wordt de Startlening gelijkgesteld met eigen vermogen en kunnen achteraf gewone bankkredieten gemakkelijker bekomen worden. Alle sectoren zijn in beginsel toegelaten, zij het dat ingevolge verordening nr.1998/2006 van 15/12/06 van de Europese Commissie het Participatiefonds aanvragen moet uitsluiten voor leningen inzake rollend materieel in de transportsector, landbouw en export. We vermelden ten slotte nog twee belangrijke formules in het verlengde van de Startlening. De algemene ondersteuning: gespecialiseerde steunpunten helpen de kredietaanvraag voor te bereiden en ondersteunen de start van de onderneming gedurende 18 maanden na de toekenning van het krediet (gedurende 24 maanden indien Plan Jonge Zelfstandigen). Het Plan Jonge Zelfstandigen. Dit plan biedt bijkomende mogelijkheden aan jongeren van minder dan 30 die zich voor de eerste keer als zelfstandige vestigen. Ze kunnen onder bepaalde voorwaarden een ondersteuning krijgen om de onderneming op te starten, een onkostenvergoeding van 375 € per maand gedurende de voorbereidingsfase van 3 tot 6 maanden (onder bepaalde voorwaarden cumuleerbaar met een wacht- of vestigingsuitkering) en een renteloze onderhoudslening van 4.500 € bij de lancering van de activiteit, bovenop de Startlening.
10.12.12 Voorbeeld Een dame wil schoonheidszorgen aan huis brengen. Ze voorziet de investering in een tweedehandswagen, materaal en grondstoffen voor samen 19.000 €. Ze heeft de vereiste diploma’s en een zekere ervaring. Ze is geboren in 1983. Rekening houdend met haar profiel en met de veronderstelling dat er voor die activiteit een markt kan groeien, wordt haar een Startlening van 10.500 € toegekend samen met een onderhoudsschijf van 4.500 €. Ze brengt zelf 1.600 € in contanten in en 1.400 € in natura. Er worden geen waarborgen gevraagd.
10.12.13 Bron ●
LARCIER
www.fonds.org
Langlopende financiering
217
Hoofdstuk 10
10.13 Starteo-lening 10.13.1 Doel Startende ondernemingen financieren.
10.13.2 Doelgroep Bij de start van een onderneming of van een zelfstandige activiteit, dit wil zeggen zo lang men zijn activiteit start of deze sinds minder dan 4 jaar in hoofdberoep uitoefent. Het moet gaan om een kleine onderneming (maximum 50 werknemers; maximaal balanstotaal en jaaromzet van 10.000.000 €), een zelfstandige of een beoefenaar van een vrij beroep.
10.13.3 Kredietverlener Starteo wordt toegestaan door het Participatiefonds maar wordt verdeeld via de kredietinstellingen. Wie dus een beroep wil doen op een Starteo-lening contacteert best een kredietinstelling die een samenwerkingsakkoord heeft met het Participatiefonds.
10.13.4 Gefinancierde investeringen Het is een lening voor de financiering van materiële, immateriële en financiële investeringen, met inbegrip van de financiering van bedrijfskapitaal bij de start van de activiteit of de realisatie van het investeringsproject. Het Participatiefonds financiert uitsluitend nieuwe investeringen. Voor de investeringen in onroerende goederen komt het Participatiefonds enkel tussen voor het beroepsgedeelte van het goed. Bovendien worden enkel beroepsbestemmingen voor persoonlijke ingebruikneming aanvaard: het Participatiefonds komt niet tussen voor vastgoed dat (gedeeltelijk) beroepsmatig wordt verhuurd. Starteo kan eveneens de overname van een activiteit financieren. Omvat de overdracht een activiteit uitgeoefend door meerdere natuurlijke personen dan dient het geheel van de handelszaak te worden overgenomen en moet de overnemer uiteindelijk de referentieaandeelhouder worden. Betreft het de overname van een rechtspersoon dan dient de meerderheid of het geheel van de aandelen te worden overgenomen. Bij de overname van de meerderheid dient de overnemer het dagelijks beheer uit te oefenen. Herfinanciering van verbintenissen wordt niet aanvaard.
10.13.5 Bedragen Het maximumbedrag is het kleinste van volgende bedragen: 250.000 €, 4 maal de eigen inbreng of het bedrag van de lening die de bank verstrekt (zie voorbeeld). Het maximumbedrag wordt voor overnames van aandelen opgetrokken naar 350.000 €. Het is dan wel beperkt tot het bedrag van de lening die de bank toekent en, voor zover de gevraagde tussenkomst bij het Participatiefonds 250.000 € overschrijdt, tot 35% van de beroepsinvestering.
218
Vreemd vermogen
LARCIER
Het minimumbedrag bedraagt 7.500 €.
10.13.6 Looptijd De looptijd van de lening is 5, 7 of 10 jaar en hangt af van de aard van de te financieren investering. De looptijd van het begeleidende bankkrediet mag niet korter zijn dan de looptijd van het krediet van het Participatiefonds verminderd met twee jaar.
10.13.7 Rentevoet De rentevoet op de Starteo is gelijk aan de rentevoet van de bank min 1,25% met een minimumrentevoet die gelijk is aan de Belgian Prime Rate. De rentevoet is vast voor de hele looptijd maar een verlaging wordt toegestaan voor de eerste twee jaar. Deze verlaagde rentevoet bedraagt 3%.
10.13.8 Aflossing Twee aflossingsmethoden zijn mogelijk. Ofwel via maandelijkse of driemaandelijkse variabele aflossingen (met constant kapitaal en degressieve intresten) ofwel met maandelijkse constante aflossingen. Hoofdstuk 10
10.13.9 Waarborgen Er is een soepele benadering betreffende het vragen van waarborgen. Ze hangen af van het kredietrisico en slaan enkel op elementen die betrekking hebben op het project. De eigen inbreng van de aanvrager moet minstens 10% van de totale investering bedragen, ook de solvabiliteitsgraad na investering dient minstens 10% te zijn.
10.13.10 Vrijstelling Een vrijstelling in kapitaalaflossing van 1 of 2 jaar kan worden toegestaan. Bij de vrijstelling van 2 jaar wordt de verlaagde rentevoet van 3% (eerste twee jaar) wel verhoogd met 0,25%.
10.13.11 Specifieke aspecten De Starteo-lening heeft een achtergesteld karakter tegenover de andere kredieten; de achterstelling vermindert aldus het risico voor de andere kredietverlener(s) waardoor het gewone bankkrediet gemakkelijker kan worden verkregen. De achterstelling leidt er in de praktijk toe dat de lening aan het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. Een werkzoekende jonger dan 30 jaar die bij zijn eerste vestiging als zelfstandige gebruikmaakt van Starteo, heeft recht op een gratis begeleiding tijdens de eerste 24 maanden van zijn zelfstandige activiteit via een door het Participatiefonds erkend steunpunt.
LARCIER
Langlopende financiering
219
In beginsel zijn alle sectoren toegelaten. Maar ingevolge verordening 1998/2006 van 15/12/06 van de Europese Commissie kan er geen krediet gegeven worden voor de investeringen in de landbouw, rollend materieel in de transportsector en export.
10.13.12 Voorbeeld Een persoon wil een superette verwerven via een vennootschap waarvan hij 51% bezit en zijn vrouw 49%. Zijn vrouw behoudt haar werk als bankbediende. Zijn investeringsplan omvat Overname
15.000 €
Voorraden
60.000 €
Materieel
40.000 €
Diversen
57.000 €
Totaal
172.000 €
Hij kan zelf 22.000 € inbrengen, de lening van de bank zou 65.000 € bedragen, er kan een leverancierskrediet zijn van 40.000 € en aan het Participatiefonds wordt 65.000 € gevraagd onder de vorm van een Starteo. Het maximumbedrag wordt gerespecteerd: het laagste van de drie referentiebedragen: 250.000 €, 4x de eigen inbreng zijnde 88.000 € en de lening van de bank 65.000 €. De cijfers van de over te nemen zaak zijn zeer middelmatig. Maar de man heeft ervaring in de sector, de overlaters zijn op pensioenleeftijd en in de buurt is er veel nieuwbouw. Uit de analyse van het dossier blijkt dat deze zaak best wat potentieel heeft en kan gedynamiseerd worden. Bijgevolg wordt het dossier aanvaard mits de inbreng gebeurt via een kapitaalverhoging in contanten en mits borgstelling van de man-uitbater voor het bedrag van de Starteo. Bij een lening over tien jaar met een intrestvoet van 4% die de eerste 2 jaar verminderd wordt tot 3% met een vrijstellingsperiode van kapitaalterugbetaling tijdens jaar 1 en met constante vervaldagen, bedraagt de totale maandelijkse aflossing (kapitaal en intrest) gedurende het tweede jaar 680,93 € en vanaf het derde jaar 706,99 €.
10.13.13 Bronnen ●
www.fonds.org
●
Bijkomende inlichtingen bij de start-updesk:
[email protected]
220
Vreemd vermogen
LARCIER
10.14 Optimeo-lening 10.14.1 Doel Uitbreidingsinvesteringen
10.14.2 Doelgroep Zelfstandigen, kleine ondernemingen en houders van vrije beroepen die de uitbreiding van hun activiteit wensen te financieren.
10.14.3 Kredietverlener Optimeo wordt toegestaan door het Participatiefonds maar wordt verdeeld via de kredietinstellingen. Wie dus een beroep wil doen op een Optimeo-lening contacteert best een kredietinstelling die een samenwerkingsakkoord heeft met het Participatiefonds.
Hoofdstuk 10
10.14.4 Gefinancierde investeringen Materiële, immateriële en financiële investeringen, inclusief de financiering van bedrijfskapitaal bij de start of de realisatie van het investeringsproject. Het Participatiefonds financiert uitsluitend nieuwe investeringen. Voor investeringen in onroerende goederen komt het Participatiefonds enkel tussen voor het beroepsgedeelte. Bovendien worden enkel beroepsbestemmingen voor persoonlijke ingebruikneming aanvaard: het Participatiefonds komt niet tussen voor vastgoed dat (gedeeltelijk) beroepsmatig wordt verhuurd. Optimeo kan eveneens de overname van een activiteit financieren. Omvat de overdracht een activiteit uitgeoefend door meerdere natuurlijke personen dan dient het geheel van de zaak te worden overgenomen en moet de overnemer uiteindelijk de referentieaandeelhouder worden. Betreft het de overname van een rechtspersoon dan dient de meerderheid of het geheel van de aandelen te worden overgenomen. Bij de overname van de meerderheid dient de overnemer het dagelijks beheer uit te oefenen.
10.14.5 Bedragen Het maximumbedrag van de Optimeo is gelijk aan het kleinste van de volgende bedragen: 250.000 €; het bedrag van de lening die de bank verstrekt of 3 maal de eigen inbreng. Bij overnames van ondernemingen is er een maximum van 350.000 €, maar beperkt tot het bedrag van de lening die de bank toekent en tot 35% van de beroepsinvestering indien het bedrag van de lening van het Participatiefonds 250.000 € overschrijdt.
LARCIER
Langlopende financiering
221
10.14.6 Looptijd De looptijd is 5, 7 of 10 jaar en is afhankelijk van de aard van de te financieren investering. De looptijd van het begeleidend bankkrediet mag niet korter zijn dan het krediet van het Participatiefonds verminderd met twee jaar.
10.14.7 Rentevoet De rentevoet is vast en gelijk aan de rentevoet toegepast door de bank min 1,25% met minimaal de Belgian Prime Rate. Een verlaging van de rentevoet wordt toegestaan voor de eerste twee jaar en bedraagt 3%.
10.14.8 Aflossing De terugbetaling kan op twee manieren gebeuren. Ofwel via maandelijkse of driemaandelijkse variabele aflossingen (constant kapitaal en degressieve intresten). Ofwel met maandelijks constante aflossingen.
10.14.9 Waarborgen Er is een soepele benadering bij het vragen van waarborgen. Ze hangen af van het kredietrisico en slaan enkel op elementen die betrekking hebben op het project. De aanvrager moet minstens 10% van de totale investering dragen en de solvabiliteitsgraad na investering dient minstens 10% te zijn.
10.14.10 Vrijstelling Een vrijstelling van kapitaalaflossing kan voor één of twee jaar worden toegestaan. Bij de vrijstelling van twee jaar wordt de verlaagde rentevoet van 3% (eerste twee jaar) met 0,25% verhoogd.
10.14.11 Specifieke aspecten De Optimeo-lening heeft een achtergesteld karakter tegenover de andere kredieten. De achterstelling vermindert het risico voor de andere kredietverleners waardoor het gewone bankkrediet gemakkelijker kan worden verkregen. De achterstelling leidt er in de praktijk toe dat de lening van het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. In beginsel zijn alle sectoren toegelaten. Maar ingevolge verordening 1998/2006 van 15/12/06 van de Europese Commissie kan er geen krediet gegeven worden voor investeringen in de landbouw, rollend materieel in de transportsector of export.
222
Vreemd vermogen
LARCIER
10.14.12 Voorbeeld Een restauranthouder baat zijn restaurant uit sinds 1995. Hij is eigenaar van het restaurantgebouw en wil dit nu grondig vernieuwen en uitbreiden. Totale kostprijs 190.000 €. Hij kan zelf 30.000 € inbrengen, de lening van de bank zou 80.000 € bedragen en aan het Participatiefonds wordt 80.000 € gevraagd onder de vorm van een Optimeo. Belangrijk is dat de Optimeo niet louter op basis van waarborgen kan toegestaan worden. De analyse van dit dossier toont evenwel sterke cijfers voor het verleden (omzet, cashflow, solvabiliteit) en vooral goed onderbouwde positieve perspectieven. Bijgevolg: dossier aanvaard mits de inbreng van 30.000 € onder de vorm van een achtergestelde lening, geblokkeerd voor de duur van de Optimeo, en mits het toestaan van een hypothecair mandaat op het restaurantgebouw. Voor de lening van 80.000 € met constante kapitaalaflossing, 7 jaar looptijd, intrestvoet 3,65% verminderd tot 3% gedurende 2 jaar, bedraagt de eerste maand de totale afbetaling 1234,51 €, de 24ste maand 1.100,76 €, de 25ste maand 1.121,63 € en de laatste maand 943,84 €.
10.14.13 Bron ●
www.fonds.org Hoofdstuk 10
10.15 Business Angels+-lening 10.15.1 Doel Financiering van projecten die geen toegang hebben tot het klassieke bankkrediet omwille van hun vernieuwende of technologische aard maar die wel kunnen rekenen op de financiële begeleiding van één of meer Business Angels.
10.15.2 Doelgroep De “Business Angels+” richt zich tot ondernemers waarvan de activiteit in oprichting is of die in een strategische ontwikkelingsfase is getreden. Zowel natuurlijke als rechtspersonen komen in aanmerking voor zover zij kleine onderneming zijn. In geval van een vennootschap dient de aanvrager referentieaandeelhouder te zijn. De projecten worden voorgeselecteerd door het Business Angels Network dat ze aan eventueel geïnteresseerde Business Angels voorstelt.
10.15.3 Kredietverlener Het Participatiefonds staat de lening toe.
LARCIER
Langlopende financiering
223
10.15.4 Gefinancierde investeringen De lening is bestemd voor de financiering van materiële, immateriële en financiële investeringen, inclusief de financiering van bedrijfskapitaal bij de start van de activiteit of de realisatie van het project. Onderzoek en ontwikkeling wordt niet gefinancierd.
10.15.5 Bedragen Het maximumbedrag van de lening is 125.000 €. Het bedrag is gebonden aan de inbreng van de Business Angel(s) en de ondernemer(s)-oprichter(s). Die inbreng moet minstens gelijk zijn aan het krediet van het Participatiefonds. De tussenkomsten van de Business Angels die meetellen in de berekening, mogen niet aan derden ontleend zijn en gebeuren in principe in de vorm van volgestort kapitaal. Indien ze – gedeeltelijk – als voorschotten van vennoten verwezenlijkt worden, moeten ze achtergesteld zijn aan de lening van het Participatiefonds. Het minimumbedrag van de lening bedraagt 7.500 €.
10.15.6 Looptijd De looptijd van de lening is 5, 7 of 10 jaar, afhankelijk van de aard van de te financieren investering.
10.15.7 Rentevoet Het Participatiefonds past zijn referentievoet voor de kredieten (namelijk de Belgian Prime Rate) op 5, 7 of 10 jaar toe, met een extra marge van 1%.
10.15.8 Aflossing Twee aflossingsmethodes zijn mogelijk. Ofwel via maandelijkse of driemaandelijkse variabele aflossingen (met constant kapitaal en degressieve intresten) ofwel met maandelijkse constante aflossingen.
10.15.9 Waarborgen Er is een soepele benadering betreffende het vragen van waarborgen. Ze hangen af van het kredietrisico en slaan enkel op elementen die betrekking hebben op het project. Een voorbeeld: in beginsel worden geen hypothecaire inschrijvingen genomen, enkel hypothecaire mandaten.
10.15.10 Vrijstelling Gedurende 1 tot 3 jaar kan een vrijstelling van terugbetaling van kapitaal worden toegestaan, afhankelijk van de aard van het project. Is de vrijstelling van terugbetaling van kapitaal langer dan 1 jaar dan bedraagt de marge 1,25%.
224
Vreemd vermogen
LARCIER
10.15.11 Specifieke aspecten De Business Angels+-lening heeft een achtergesteld karakter tegenover andere kredieten. De achterstelling vermindert het risico voor de andere kredietverleners waardoor het gewone bankkrediet gemakkelijker kan worden verkregen. De achterstelling komt er in de praktijk op neer dat de lening van het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. In beginsel zijn alle sectoren toegelaten. Maar ingevolge verordening 1998/2006 van de Europese Commissie kan er geen krediet zijn voor landbouw, rollend materieel in de transportsector en export.
10.15.12 Voorbeeld Een bio-ingenieur heeft een doctoraal proefschrift gemaakt over de behandeling van bijenkolonies met een, in zijn ogen, efficiënt middel ter bestrijding van ziekten. Voor de banken is dit een te onzeker project omdat ze de concurrentie van de grote chemiebedrijven vrezen en ze niet vertrouwd zijn met de imkerwereld. Onze bio-ingenieur gelooft er zelf rotsvast in en is bereid een belangrijk deel van zijn patrimonium te investeren. Hij heeft een Business Angel gevonden die managementervaring heeft. Die BA is zelf met de sector vertrouwd en is bereid fondsen ter beschikking te stellen. Het investeringsplan omvat vooral thesauriemiddelen en materieel, voor een totaal van 375.000 €. Na een onderzoek naar de ernst van het project wordt beslist het project vanuit het Participatiefonds te financieren met een Business Angel+-lening van 125.000 €. Het eigen vermogen wordt ingebracht door de ondernemer voor 200.000 € en door de Business Angel voor 50.000 €. Er worden geen waarborgen gevraagd.
10.15.13 Bron ●
www.fonds.org
10.16 Initio-lening 10.16.1 Doel De aanvraag voor dit Participatiefondskrediet wordt rechtstreeks behandeld door het Participatiefonds. Voor de andere kredieten van het Participatiefonds wordt door de kandidaatontlener eerst met de bank onderhandeld.
10.16.2 Doelgroep Zowel natuurlijke als rechtspersonen, voor zover zij beantwoorden aan het criterium van kleine onderneming. Initio richt zich eveneens op zelfstandigen en vrije beroepen die hun activiteit in hoofdberoep uitoefenen.
LARCIER
Langlopende financiering
225
Hoofdstuk 10
10.16.3 Kredietverlener Initio wordt toegestaan door het Participatiefonds. Het aanvraagformulier wordt ingevuld en ondertekend met de hulp van een erkend boekhouder(-fiscalist) BIBF, extern accountant IAB of bedrijfsrevisor IBR. Pas na het akkoord van het Participatiefonds wordt de bank gecontacteerd.
10.16.4 Gefinancierde investeringen Materiële, immateriële en financiële investeringen, inclusief de financiering van bedrijfskapitaal bij de start van de activiteit of de realisatie van het investeringsproject. Het Participatiefonds financiert uitsluitend nieuwe investeringen en aanvaardt geen herfinanciering van verbintenissen die aangegaan werden bij andere kredietinstellingen. Initio kan eveneens de overname van een activiteit door starters financieren, zowel natuurlijke als rechtspersonen voor zover zij, inclusief de over te nemen of de overgenomen onderneming, als kleine onderneming kunnen beschouwd worden. Omvat de overdracht een activiteit uitgeoefend door meerdere natuurlijke personen dan dient het geheel van de zaak te worden overgenomen en moet de overnemer uiteindelijk de referentieaandeelhouder worden. Betreft het de overname van een rechtspersoon dan dient de meerderheid of het geheel van de aandelen te worden overgenomen. Bij de overname van de meerderheid dient de overnemer het dagelijks beheer uit te oefenen met uitsluiting van de overdragers. Het gebruik van de Initio-lening ter financiering van verbouwingen van een pand is beperkt tot 10% van het totale investeringsbedrag, behoudens uitzonderingen. Een Initio-lening is niet bestemd voor de aankoop of nieuwbouw van onroerende goederen.
10.16.5 Bedragen Het maximumbedrag van een Initio-lening is gelijk aan het kleinste van de volgende bedragen: 100.000 €, 5 maal de eigen inbreng, 50% van het totale investeringsbedrag (het saldo moet bestaan uit een bankkrediet). Het minimumbedrag bedraagt 7.500 €.
10.16.6 Looptijd De looptijd is 3, 5 of 7 jaar en hangt af van de aard van de te financieren investering. De looptijd van de aanvullende lening van de kredietinstelling moet ten minste gelijk zijn aan de looptijd van de Initio-lening verminderd met één jaar.
10.16.7 Rentevoet De rentevoet bedraagt 3% voor het eerste jaar. Daarna is hij gelijk aan de Belgian Prime Rate.
226
Vreemd vermogen
LARCIER
10.16.8 Aflossing De terugbetaling kan op twee wijzen gebeuren. Ofwel met maandelijkse of driemaandelijkse variabele aflossingen (constant kapitaal en degressieve intresten). Ofwel met maandelijkse constante aflossingen.
10.16.9 Waarborgen Indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, wordt geen waarborg gevraagd. Als Initio wordt toegekend aan een onderneming met rechtspersoonlijkheid, dan zal de borgstelling van de actieve vennoten worden gevraagd.
10.16.10 Vrijstelling Vrijstelling van kapitaalaflossing gedurende 1 jaar is mogelijk.
10.16.11 Specifieke aspecten Hoofdstuk 10 De Initio-lening heeft een achtergesteld karakter tegenover de andere kredieten. De achterstelling vermindert het risico voor de andere kredietverleners waardoor het gewone bankkrediet gemakkelijker kan worden verkregen. De achterstelling leidt er in de praktijk toe dat de lening van het Participatiefonds wordt gelijkgesteld met eigen vermogen. In beginsel zijn alle sectoren toegelaten. Maar ingevolge verordening 1998/2006 van 15/12/ 06 van de Europese Commissie kan er geen krediet zijn voor landbouw, rollend materieel in de transportsector en export.
10.16.12 Voorbeeld Een onderneming uit de bouwsector heeft ernstige problemen gekend, vooral ten gevolge van wanbeheer. Vandaar slechte cijfers en liquiditeitsproblemen. Na een grondige herschikking van het bestuursorgaan waait er een frisse wind in de onderneming. Bestellingen komen binnen maar de bank staat weigerachtig tegenover de voorraadfinanciering. Een Initio-lening wordt toegestaan op grond van de nieuwe goede perspectieven. Dit haalt vervolgens de bank over de brug zodat ook het bancair krediet kan gerealiseerd worden.
10.16.13 Bron ●
LARCIER
www.fonds.org
Langlopende financiering
227
10.17 Duurzame kredieten 10.17.1 Definitie De zogenaamde duurzame kredieten zijn kredieten die bestemd zijn voor de financiering van projecten in sectoren die bijdragen tot een duurzame samenleving en die tevens voldoende financiële betrouwbaarheid bieden. Het gaat hier in het bijzonder om projecten die een meerwaarde op cultureel, sociaal of milieugebied paren aan financiële geloofwaardigheid en afkomstig zijn uit de volgende sectoren: natuur en milieu (landbouw en biologische voeding, hernieuwbare energie, duurzame ontwikkeling, enz.), cultuur en non-profit (onderwijs, gezondheidszorg, kunst en cultuur, eerlijke handel…) en sociale economie (nonfooddetailhandel, professionele diensten, recreatie…).
10.17.2 Doel De doelen van duurzaam krediet kunnen als volgt worden samengevat: ●
een meerwaarde bieden aan de samenleving en/of het milieu door bedrijven, instellingen en projecten met een culturele dimensie en bronnen van weldaden voor mens en milieu te financieren;
●
ondernemingen aanmoedigen om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen en een duurzame samenleving te bevorderen;
●
bijdragen tot een samenleving waarin levenskwaliteit wordt bevorderd en menselijke waardigheid centraal staat;
●
het voor mensen, bedrijven en organisaties mogelijk maken bewust met geld om te gaan en daarmee duurzame ontwikkeling bevorderen;
●
duurzame ontwikkeling promoten.
10.17.3 Kredietverleners Er bestaat een vereniging – de vzw BELSIF – van alle bedrijven of instellingen die de principes van duurzaam investeren of duurzaam krediet toepassen. Voor duurzame kredieten zijn er Credal, Hefboom en BRUSOC, die we uitvoerig hebben toegelicht in het kader van de microfinancieringskredieten (deel 3, paragraaf 10.9). We zullen hier wel meer informatie geven over de bank die zich hoofdzakelijk op duurzame kredieten richt, de Triodos Bank.
10.17.4 Soorten krediet We kunnen twee grote categorieën van kredieten onderscheiden: ●
investeringskrediet: voor de aankoop of het bouwen van een gebouw, investeringen in materieel, installaties, de aankoop van een nieuw bedrijfsvoertuig, enz.;
●
kaskrediet: behoefte aan meer bedrijfskapitaal voor de voorlopige financiering van lopende vorderingen op klanten, beloofde subsidies die slechts op vertoon van de investeringsfacturen gestort worden, behoefte voor voorafbetaling van de BTW op aanzienlijke investeringen in afwachting van een latere terugvordering.
228
Vreemd vermogen
LARCIER
Naast deze twee kredietvormen biedt de Triodos Bank: ●
vaste voorschotten voor periodes van 1, 2, 3, 6 of 12 maanden. Het gaat hier om grote bedragen, in principe vanaf 125.000 €, die in blok worden ontleend en integraal terugbetaald op het einde van de afgesproken periode. Deze tussenvorm van termijnkrediet en kaskrediet wordt soms gebruikt tijdens de constructiefase van belangrijke investeringen. De rente varieert volgens de overeengekomen periode en wordt vooraf vastgelegd;
●
prefinanciering van subsidies: het gaat hier om een krediet op korte termijn in afwachting van de uitbetaling van toelages of subsidies. Het is een voorschot dat toegekend wordt voor een welbepaald bedrag. Het kan 80 tot 90% van de te ontvangen subsidie bedragen.
10.17.5 Looptijd De looptijd van het krediet verschilt naargelang van de kredietvorm (investeringskrediet of kaskrediet). ●
Investeringskrediet: de looptijd van het investeringskrediet is afgestemd op de levensduur van het object van de financiering: voor gebouwen is dat meestal 10 tot 25 jaar, voor machines en installaties meestal 5 tot 15 jaar, voor voertuigen meestal tot 5 jaar. In elk geval worden looptijden van meer dan 25 jaar zelden aanvaard.
●
Kaskrediet: voor deze kredietvorm bedraagt de looptijd over het algemeen één jaar en is hij hernieuwbaar.
10.17.6 Minimum- en maximumbedrag ●
Minimum:
50.000 €
●
Maximum:
7.500.000 €
10.17.7 Rentevoet Voor de door de Triodos Bank gefinancierde kredieten is de rente afhankelijk van de aard van het project, de ontwikkelingen op de geldmarkt, de aard van het krediet en het risicoprofiel. Voor een investeringskrediet, bijvoorbeeld, wordt de rente vooraf vastgelegd voor een afgesproken aantal jaren, de meest gebruikelijke formules zijn drie- of vijfjaarlijkse herziening van de rente of de eerste 10 jaar vast en daarna vijfjaarlijks herzienbaar. De rentetarieven voor de duurzame kredieten zijn: ●
Kaskrediet (indicatieve rente): van 8,80% tot 10,80%.
●
Investeringskrediet (indicatieve rente): van 3,50% tot 6,50% (met jaarlijkse, driejaarlijkse of vijfjaarlijkse herziening).
LARCIER
Langlopende financiering
229
Hoofdstuk 10
10.17.8 Waarborgen De Triodos Bank geeft kredieten aan ondernemingen of organisaties die ze terdege kent, staat in nauw contact met de personen die de betreffende organisatie beheren en ziet toe op de manier waarop het krediet wordt gebruikt. De Triodos Bank vraagt waarborgen. De waarborgen kunnen van drieërlei aard zijn: ●
● ●
zakelijke waarborgen: hypotheekstelling (gebouw of onroerend recht), verpanding van de handelszaak (goederenvoorraad, bedrijfsmaterieel, klandizie), verpanding en/ of overdracht van vorderingen (subsidies of facturen), voorrecht op een voertuig, inpandgeving van geld op rekening en inpandgeving van waardepapieren (deposito’s, kasbons, obligaties en/of andere effecten); morele waarborgen: wanneer de borgsteller medehoofdelijk optreedt naast de kredietnemer; een waarborg door overheden: waarborgen in het kader van de economische expansiewetgeving en waarborgen van het Landbouwinvesteringsfonds.
10.17.9 Voorbeeld Biologische kweek van kippen: De jongste zoon van de hoofdaandeelhouder van de NV KMO en zijn echtgenote wonen in de provincie Luxemburg. Ze hebben besloten om een hoeve over te nemen, van een dertigtal hectaren, om er biologisch kippen te kweken in kleine hoeveelheden, dus geen massaproductie. Om de kosten te drukken, werken ze samen met een ervaren Luxemburgse partner. De aankopen van de kippen en het voer worden gezamenlijk gedaan. Ze kweken eveneens zelf planten om aan de kippen te voeren, om de biologische cirkel rond te maken. Ze hebben een 150.000 € investeringskrediet aangevraagd om de stal te renoveren en voor de kweekuitrusting en 75.000 € kaskrediet om de exploitatiecyclus te financieren. De toekenningsvoorwaarden voor het krediet waren vervuld (maatschappelijk verantwoord, milieuvriendelijk…). Ze konden zo een kleine kweek van biologische kippen op poten zetten en na vijf jaar productie een milieulabel krijgen.
10.17.10 Bronnen ● ● ● ● ● ●
230
www.triodos.be/be/who_we_finance/savings/361480/ www.triodos.be/be/business_banking/credit/conditions/ www.triodos.be www.belsif.be www.sowecsom.be www.brusoc.be
Vreemd vermogen
LARCIER
10.18 Financiering van onderzoek Onderzoek is altijd een van de belangrijkste factoren voor de groei en de ontwikkeling van een land geweest. Onderzoek, of het nu fundamenteel of toegepast is, kan moeilijk volledig op de kosten van de ondernemingen worden verricht. Dus heeft de overheid zich gestructureerd om de initiatieven van de universitaire wereld, gespecialiseerde centra en ondernemingen te onder steunen. In België is de financiering van wetenschappelijk onderzoek in de handen van verschillende instellingen volgens de verdeling van de bevoegdheden tussen de verschillende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het wetenschappelijk onderzoek in België. De verdeling is vastgelegd door de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen (BWHI) van 8 augustus 1980, zoals gewijzigd tot op heden, en meer bepaald door het artikel 6bis van de wet. De BWHI kent de ‘eerste’ bevoegdheid voor het wetenschappelijk onderzoek toe aan de gemeenschappen en gewesten, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, met inbegrip van het wetenschappelijk onderzoek ter uitvoering van internationale of supranationale overeenkomsten of akten. Het is slechts bij wijze van uitzondering op deze algemene regel dat een aantal bevoegdheden op het vlak van wetenschappelijk onderzoek worden toevertrouwd aan de federale overheid. De onderzoeksfinanciering wordt toegekend aan de universiteiten, de onderzoekscentra en de ondernemingen. Ze is dus verdeeld tussen de gewesten, de gemeenschappen en het federale niveau.
10.18.1 Op het niveau van het Waalse Gewest
Hoofdstuk 10
In het kader van de reorganisatie van de Waalse administratie zijn de diensten die bevoegd zijn voor onderzoek en technologie voortaan geïntegreerd in de Algemene operationele directie "Economie, Werk en Onderzoek" (Direction générale opérationnelle "Economie, Emploi et Recherche"). ●
Het Departement voor Onderzoeksprogramma's (Département des Programmes de Recherche) bestaat uit twee directies: –
–
●
Het Departement voor Technologische ontwikkeling (Département du Développement technologique) bestaat uit drie directies: –
–
LARCIER
de Directie Regionale programma's (Direction des Programmes régionaux) heeft als opdracht de financiering van het onderzoek in de universiteiten, de instellingen van universitair niveau en de onderzoekscentra; de Directie federale en internationale programma's (Direction des Programmes fédéraux et internationaux) heeft als opdracht het verzekeren van de deelname van het Waalse Gewest in de federale en internationale onderzoeksprogramma’s.
de Directie voor onderzoeksprojecten (Direction des projets de recherche) beheert de algemene steunmaatregelen waarmee projecten van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling kunnen worden gefinancierd evenals de FIRST Entreprises programma's; de Directie voor onderzoeksbegeleiding (Direction de l'accompagnement de la recherche) beheert specifiekere steunmaatregelen. Het is enkel gericht op KMO's en neemt voor hen de financiële en technische onzekerheden weg met betrekking elk industrieel project. Alle aspecten van de haalbaarheid van een project worden gedekt;
Langlopende financiering
231
–
●
de Directie voor de "evaluatie en sensibilisering" (Direction de "l'évaluation et de la sensibilisation") heeft als opdracht het ontwikkelen van evaluatie-instrumenten van de steunmaatregelen en de R&D-maatregelen die werden ingevoerd door het Gewest en het ondersteunen en organiseren van sensibiliseringsacties voor wetenschap en techniek en de promotie van de innovatie.
Het Departement voor Technologische ontwikkeling (Département du Développement technologique) bestaat uit drie directies: –
de Directie voor Financieel beheer (Direction de la Gestion financière) staat in voor de betaling en de controle van het gebruik van de fondsen die ter beschikking worden gesteld van de begunstigden van steunmaatregelen.
–
de Directie voor Financiële Analyse (Direction de l'Analyse financière) verzekert de financiële analyse van de bedrijven die een beroep doen op een steunmaatregel voor R&D.
We noteren bovendien dat de Waalse Raad voor Wetenschapsbeleid (Conseil wallon de la politique scientifique (CPS)) een consultatief orgaan is belast met het formuleren van adviezen en aanbevelingen over wetenschapsbeleid ten aanzien van de Waalse Regering.
10.18.1.1 Opdrachten De opdracht inzake de ondernemingen bestaat uit: ●
de toekenning en het beheer van de subsidies aan de ondernemingen en van de invorderbare voorschotten;
●
het beheer van de FIRST-programma’s voor ondernemingen (programma onderneming-universiteit);
●
de opvolging van het EUREKA-initiatief bij ondernemingen (programma onderneming-universiteit-Europees onderzoekscentrum);
●
het beheer van de maatregelen voor ondernemingen in het kader van structurele fondsen en internationale programma’s.
De doelstellingen van de financiering van de ondernemingen zijn: ●
technologische innovatie door de ontwikkeling van nieuwe producten, technieken en diensten te bevorderen;
●
technologische overdracht en een betere voorbereiding van de ondernemingen op diversificatie en innovatie, in het bijzonder door hun integratie in de Europese Onderzoeksruimte.
10.18.1.2 Soorten financiering Er bestaan verschillende vormen van onderzoeksfinanciering binnen ondernemingen met de mogelijkheid om bepaalde activiteiten uit te besteden aan een universitaire onderzoekseenheid: ●
invorderbare voorschotten: voor projecten in toegepast onderzoek of de ontwikkeling van nieuwe producten of technieken die in het Waalse Gewest geëxploiteerd kunnen worden;
●
bedrijfssubsidies: voor nieuwe kennis om nieuwe producten of technieken te ontwikkelen (industrieel basisonderzoek);
232
Vreemd vermogen
LARCIER
●
●
financiering voor het programma FIRST-Entreprise: voor precompetitief onderzoek waarbij de knowhow van een universitaire eenheid via een onderzoekermandaat ter beschikking van een onderneming wordt gesteld; financiering van meer specifieke programma’s: BIOVAL (het technologisch platform Bioval+ heeft als opdracht technologische innovatie en technologische overdracht ten dienste van KMO’s en KMI’s (kleine en middelgrote industriële ondernemingen) en territoriale instanties, EUCLID (Europese langetermijnsamenwerking op het gebied van defensie), EUREKA (programma om het Europese concurrentievermogen te bevorderen via steun aan ondernemingen, onderzoekscentra en dat pan-Europese projecten ten uitvoer legt voor de ontwikkeling van innovatieve producten, technieken of diensten).
10.18.1.3 Invorderbaar voorschot Het Waalse Gewest heeft een fonds ter beschikking gesteld van de ondernemingen om een onderzoeks- en ontwikkelingsproject te leiden. Dit fonds dekt tot 70% van de onderzoeksen ontwikkelingskosten van de onderneming. Na afloop van het onderzoeksproject heeft de onderneming twee mogelijkheden: ● ●
als ze de resultaten van het onderzoek exploiteert, moet ze het voorschot terugbetalen; als ze de resultaten van het onderzoek niet exploiteert, betaalt ze het voorschot niet terug.
1.
Toekenningsvoorwaarden voor een invorderbaar voorschot Hoofdstuk 10
De onderneming moet het volgende aantonen: ● ● ● ●
het innovatieve aspect van het product, de techniek of de dienst; de valorisatie van de resultaten van het onderzoek in het Waalse Gewest; de financiële situatie van de onderneming; de rentabiliteit van het project.
2.
Terugbetaling van het invorderbaar voorschot
Als een onderneming van een invorderbaar voorschot heeft genoten en beslist om de resultaten van het onderzoek te exploiteren, moet ze een globaal bedrag terugbetalen aan het gewest. Dit bedrag wordt bepaald op basis van het succes van het project in termen van de behaalde commerciële doelstellingen in verhouding tot de in de overeenkomst vastgelegde commerciële doelstellingen. Naargelang van de afloop van het project zal de onderneming een bedrag moeten terugbetalen dat verhoudingsgewijs gelijk, lager of hoger is dan het bij wijze van voorschot ontvangen bedrag. In elk geval zal de onderneming eveneens een rente moeten betalen op het ontvangen bedrag. De rente stemt overeen met de referentierentevoet die door de Europese Commissie wordt vastgelegd (Euribor op 1 jaar vermeerderd met 100 basispunten). De terugbetaling van het voorschot, met inbegrip van de rente, mag echter niet 2 keer het nominale bedrag van het voorschot overschrijden. Als de onderneming ervan afziet om de resultaten van het onderzoek te exploiteren, wordt ze vrijgesteld van de terugbetaling van het voorschot mits ze deze beslissing behoorlijk motiveert en de reële rechten op de resultaten van de projecten overdraagt aan het gewest.
LARCIER
Langlopende financiering
233
Als deze voorwaarden niet vervuld zijn, moet het bedrag van het voorschot zonder de rente terugbetaald worden.
10.18.1.4 Bronnen ●
www.lme.be
●
www.recherche-technologie.wallonie.be/fr
●
www.mrw1.wallonie.be/rubrique.php
De steun aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie in het Waalse Gewest wordt geregeld door het decreet van 3 juli 2008.
10.18.2 Op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie is toevertrouwd aan het Instituut ter bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel (IWOIB). Het IWOIB is een instelling van openbaar nut, opgericht door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door de ordonnantie van 26 juni 2003.
10.18.2.1 Opdrachten De opdrachten van dit Instituut behelzen de aanmoediging, de ondersteuning en de valorisatie van het wetenschappelijk onderzoek en de technologische innovatie in overeenstemming met het beleid van het gewest in het kader van projecten ingediend door ondernemingen en door onderzoekscentra die toelaten: ●
de aanwezigheid van reeds aanwezige innovatieve activiteiten te vergroten en de ontwikkeling van nieuwe activiteiten (prototypes, nieuwe producten of fabricagetechnieken) te bevorderen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door subsidies of terugvorderbare voorschotten toe te kennen;
●
onderzoeksprojecten uit te voeren waarvan de thema’s zich binnen de gewestelijke bevoegdheidsdomeinen situeren;
●
de opvolging van internationale programma’s op het vlak van wetenschappelijk en technisch onderzoek (EU-programma’s, EUREKA, COST, enz.) te verzekeren en de deelname van het gewest aan deze programma’s te stimuleren.
10.18.2.2 Soorten financieringen ●
De financiering van projecten die worden ingediend door ondernemingen (industrieel onderzoek en preconcurrentiële ontwikkeling, indiening van octrooien en haalbaarheidsstudies).
●
De financiering van projecten die worden ingediend door onderzoeksinstellingen (‘Impulse Programme’, ‘Spin-off in Brussels’, ‘Prospective research in Brussels’ en ‘Brains Back to Brussels’).
234
Vreemd vermogen
LARCIER
10.18.2.3 Soort project en tegemoetkomingspercentage voor de ondernemingen Elke onderneming die een industrieel onderzoeksproject of een project van preconcurrentiële ontwikkeling wenst uit te voeren, kan van een financiële tegemoetkoming van het Brusselse Gewest genieten in de vorm van een subsidie of van een terugvorderbaar voorschot zonder rente. Voor een industrieel onderzoeksproject wordt de steun toegekend in de vorm van: ●
een toelage ten belope van 50% van de aanvaardbare uitgaven verbonden aan de uitvoering van het project.
Voor een project van preconcurrentiële ontwikkeling wordt de steun toegekend in de vorm van: ●
een toelage ten belope van 25% van de aanvaardbare uitgaven verbonden aan de uitvoering van het project of een terugvorderbaar voorschot ten belope van 40% van deze uitgaven; de volledige terugbetaling van dit voorschot is onderworpen aan de verwezenlijking van technische en commerciële doelstellingen die worden vastgelegd in een overeenkomst.
Deze tegemoetkomingspercentages kunnen onder bepaalde voorwaarden worden verhoogd: ●
met 10% voor KMO’s voor elk O&O-project waaraan zij als (co)promotor deelnemen;
●
met 10% voor KMO’s voor elk O&O-project waarvan de uitvoering van een aanzienlijk deel van het project is toevertrouwd aan een collectieve onderzoekseenheid of een onderzoekseenheid van het hoger onderwijs (universiteiten en hogescholen);
●
met 10% voor een project in het kader van of ter aanvulling van een erkend grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma (Eureka, COST…);
●
met 15% voor een project ter aanvulling van een project in het Europees kaderprogramma.
De diverse verhogingen zijn cumuleerbaar. De som van de verhogingen mag evenwel niet meer dan 25% van de aanvaardbare uitgaven bedragen. De financiële tegemoetkoming voor de indiening en instandhouding van octrooien beloopt 35% van de aanvaardbare uitgaven voor projecten van preconcurrentiële ontwikkeling en 60% voor industriële onderzoeksprojecten die gewestelijke steun genieten. De duur van de tussenkomst wordt beperkt tot drie jaar te rekenen vanaf de datum van indiening van de octrooien. De financiële tegemoetkoming voor haalbaarheidsstudies beloopt 50% van de kosten van deze studies voor een project van preconcurrentiële ontwikkeling en 75% van de kosten van deze studies voor een industrieel onderzoeksproject en mag het bedrag van 125.000 € per project niet overschrijden.
10.18.2.4 Bronnen ●
www.brusselsstudies.be
●
www.iwoib.irisnet.be/
●
www.irsib.irisnet.be/index_en.htm
LARCIER
Langlopende financiering
235
Hoofdstuk 10
10.18.3 Op het niveau van het Vlaamse Gewest Met het KMO-programma beoogt IWT-Vlaanderen (het Vlaams Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap & Technologie in Vlaanderen) innovatie aan te moedigen in de Vlaamse kleine en middelgrote ondernemingen. Onder innovatie verstaat men de ontwikkeling van een nieuw of vernieuwend product, proces of dienst, die een vernieuwing bij het bedrijf vereist en een duidelijke economische meerwaarde kan verschaffen. De activiteiten om kennis te verwerven voor deze innovatie kunnen aanleiding geven tot een financiële steun. Er bestaan verschillende steunmaatregelen: ●
KMO-programma: innovatiesteun voor KMO’s;
●
IWT: extra subsidies voor intellectuele eigendom (IE-subsidies) voor KMO’s;
●
O&O-haalbaarheidsstudies;
●
O&O-bedrijfsprojecten;
●
Baekeland-mandaten;
●
Duurzame technologische ontwikkeling;
●
Extra steun aan projecten in de automobielsector;
●
LuRu: steunregeling voor innovatie in de lucht- en ruimtevaartsector;
●
Eureka;
●
Bizidee ondernemingsplanwedstrijd;
●
Individueel grondig advies – Flanders In Shape;
●
KMO-portefeuille;
●
PRODEM: Promotie en demonstratie van milieuvriendelijke technologieën;
●
Toelage ter bevordering van vormgeving;
●
Belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling;
●
EnterPrize;
●
Innovatiepremie;
●
Investeringsaftrek;
●
Belastingvrijstelling voor octrooi-inkomsten;
●
Gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing in het kader van wetenschappelijk onderzoek;
●
Zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.
10.18.3.1 IWT-steun aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) Wij zullen enkel nader ingaan op het KMO-programma en de steun aan O&O.
1.
KMO-programma: innovatiesteun voor KMO’s
1. Inhoud van de maatregel KMO’s met (toekomstige) activiteiten in het Vlaamse Gewest kunnen voor uitvoering van bepaalde innovatieactiviteiten binnen het KMO-programma van het IWT worden ondersteund in de vorm van een toelage op de aanvaarde kosten. Innovatie wordt gedefinieerd als het tot stand brengen van een nieuw of vernieuwend product, proces of dienst, die een vernieuwing bij het bedrijf vereist. Een duidelijke meerwaarde ten opzichte van de markt
236
Vreemd vermogen
LARCIER
realiseren, moet het uitgangspunt vormen. De vernieuwing en de betrokken kennisontwikkeling kunnen zowel technologisch als niet-technologisch van aard zijn.
2. Begunstigden Deze steunmogelijkheden zijn enkel bedoeld voor Vlaamse KMO-aanvragers met rechtspersoonlijkheid. ‘Vlaams’ betekent hier dat het aanvragend bedrijf een exploitatiezetel in Vlaanderen heeft (of kortelings zal hebben) en er economische activiteiten uitoefent (gaat uitoefenen). Om aan de definitie van KMO te voldoen, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn: ● ●
minder dan 250 werknemers tewerkstellen; minder dan 50.000.000 € jaaromzet of minder dan 43.000.000 € balanstotaal realiseren;
voor de berekening van deze criteria moet er geconsolideerd worden wanneer het bedrijf geen zelfstandig bedrijf is. Het bedrijf is niet zelfstandig wanneer er een deelnemingsrelatie bestaat met andere vennootschappen van 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten. Een groter aandeelhouderschap door risicokapitaalmaatschappijen, openbare participatiemaatschappijen, universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk is toegestaan. Een kleine onderneming (ko) is een onderneming: ● met minder dan 50 voltijdsequivalente werknemers; ● met een jaaromzet of een balanstotaal van niet meer dan 10.000.000 €; ● dezelfde consolidatieregels zijn van toepassing. Een startende of jonge onderneming is een onderneming: ● ●
die voldoet aan de definitie van KO; die op het ogenblik van de steunaanvraag nog niet langer dan 6 volledige jaren ingeschreven staat in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO).
3. Gesteunde projecten Het KMO-programma voorziet financiële steun voor de volgende twee projectvormen: a) KMO-haalbaarheidsstudies ● Definitie: studie ter voorbereiding van een verder naproject met een welbepaald innovatiedoel; ● Duur: maximum 12 maanden; ● Budget: minimaal 10.000 €; ● Basissteun: 50% van de aanvaarde kosten met een plafond van 25.000 €; ● Extra: - De basissteun kan verhoogd worden tot maximaal 35.000 €. Een startende of jonge onderneming kan binnen een KMO-haalbaarheidsstudie ook een ondernemingsplan/businessmodel opnemen. Op die manier kan de basissteun verhoogd worden tot maximaal 50.000 €. De toegekende subsidie kan verder aangevuld worden met een achtergestelde lening die maximaal gelijk is aan de toegekende subsidie en 80% van de aanvaarde projectkosten. De rentevoet bedraagt: voor startende ondernemingen (jonger dan 6 jaar): de Europese referentierentevoet; voor alle andere KMO’s: de Europese referentierentevoet + 4%. b) KMO-innovatieproject ● Definitie: project gericht op de concrete realisatie van een innovatie;
LARCIER
Langlopende financiering
237
Hoofdstuk 10
● ● ● ●
Duur: maximum 24 maanden; Budget: minimaal 50.000 €; Basissteun: 35% (45% voor een KO) van de aanvaarde kosten met een plafond van 200.000 €; Extra: - De basissteun kan verhoogd worden tot maximaal 250.000 €.
Een kleine onderneming die minder dan 6 jaar bestaat, kan tevens de toegekende steun aanvullen met een achtergestelde lening bij PMV (PMV-innovatiemezzanine) tot maximaal 80% van de aanvaardbare projectkosten. Aantal: maximaal twee KMO-innovatieprojecten per jaar per onderneming. Een startende of jonge onderneming kan binnen een KMO-haalbaarheidsstudie ook een ondernemingsplan/businessmodel opnemen. Op die manier kan de basissteun verhoogd worden tot maximaal 50.000 €.
4. Aanvraagprocedure Aanvragen moeten worden opgesteld aan de hand van de handleiding die verkrijgbaar is op de website van IWT-Vlaanderen.
2.
O&O-haalbaarheidsstudies
1. Inhoud van de maatregel Een O&O-haalbaarheidsstudie is een studie om een mogelijk O&O-project grondig te evalueren op globale haalbaarheid en relevantie van verdere investeringen op basis van bepaalde aspecten, onder andere technologie, businessmodel en intellectuele eigendom.
2. Begunstigden Elke onderneming met (toekomstige) activiteiten in het Vlaamse Gewest die op termijn voldoende toegevoegde waarde zal creëren in Vlaanderen (tewerkstelling/investeringen).
3. Gesteunde projecten De O&O-haalbaarheidsstudies moeten aan volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor steun: ●
Deze studies moeten gevolgd worden door een belangrijk verdedigbaar O&O-naproject;
●
De beoogde innovatie moet voldoende valorisatiepotentieel in Vlaanderen hebben;
●
De studie moet op een geïntegreerde manier de relevante aspecten analyseren, zowel de technische aspecten, de businessaspecten als de hele problematiek van intellectuele eigendom. De aard van de gesteunde activiteiten is dus niet van doorslaggevend belang, wel of ze bijdragen tot de kennisopbouw die een betere evaluatie toelaat van de risico’s en opportuniteiten van een volgend innovatieproject.
4. Omvang van de steun Deze studies kunnen een steunpercentage genieten van 40% (50% voor KMO’s) van de aanvaardbare kosten. De maximale steun per individuele studie bedraagt 50.000 € met een maximale duur van 1 jaar. Een bedrijf kan per jaar een toelage voor maximaal 3 individuele studies krijgen. Voor KMO’s geldt dit maximum bovendien voor het totaal van de O&Ohaalbaarheidsstudies en KMO-haalbaarheidsstudies.
238
Vreemd vermogen
LARCIER
Een bedrijf kan maximum eenmaal per jaar een aanvraag indienen voor een gegroepeerde O&O-haalbaarheidsstudie. De omvang van de toelage voor gegroepeerde aanvragen zal bepaald worden in functie van een inschatting van de kosten van dergelijke studies bij het bedrijf op een tijdshorizon van 2 jaar.
5. Aanvraagprocedure De aanvraag van een O&O-haalbaarheidsstudie kan hetzij individueel hetzij gegroepeerd gebeuren.
3.
O&O-bedrijfsprojecten
1. Inhoud van de maatregel Deze financiële steun wordt toegekend aan alle ondernemingen met activiteiten in het Vlaamse Gewest die een innovatie wensen door te voeren en die daartoe wetenschappelijktechnologische kennis wensen te verwerven door het uitvoeren van een onderzoeks- en ontwikkelingsproject. Het IWT hanteert bij de selectie de volgende twee basiscriteria: ●
de wetenschappelijk-technologische kwaliteit (nieuwheid, aanpak, risico en competenties);
●
het valorisatiepotentieel en het aandeel in Vlaanderen (markt en bedrijf, toegevoegde waarde).
2. Begunstigden
Hoofdstuk 10
Elke onderneming, van KMO tot multinational, kan hiervoor steun bekomen op voorwaarde dat ze gevestigd is in het Vlaamse Gewest. Minimumvereiste is het beschikken over een rechtspersoonlijkheid op het moment van de ondertekening van de overeenkomst met het IWT.
3. Projecten die in aanmerking komen ●
Onderzoeksprojecten: bestaan in hoofdzaak uit activiteiten waarbij op een kritische en systematische manier nieuwe (wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere) kennis, inzichten en vaardigheden worden opgebouwd. Het doel van deze kennisopbouw is deze in een latere fase te gebruiken bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten of de aanmerkelijke verbetering ervan;
●
Ontwikkelingsprojecten: dit type activiteiten beoogt het verwerven, gebruiken van bestaande (wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere) kennis en vaardigheden met als doel te komen tot plannen, ontwerpen en prototypes van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen en diensten.
De minimale begroting voor een O&O-project bedraagt 100.000 €. De maximale steun voor een project is 5.000.000 €.
4. Omvang van de steun Als een project deels uit een onderzoeksproject en deels uit een ontwikkelingsproject bestaat, kan voor elk deel het overeenkomstige steunpercentage toegepast worden. Aan onderzoeksprojecten wordt een basissteunpercentage van 40% toegekend. Aan ontwikkelingsprojecten wordt een basissteunpercentage van 15% toegekend. Het basissteunpercentage kan verhoogd worden in een aantal gevallen:
LARCIER
Langlopende financiering
239
●
als het project beantwoordt aan één of meerdere specifieke beleidsdoelstellingen kan de steun (eenmaal) met 10% verhoogd worden (voor het geheel of een deel van het project). Deze specifieke beleidsdoelstellingen die van kracht zijn, zijn Duurzame Technologische Ontwikkeling (DTO), LuRu (Lucht- en ruimtevaart), Automobiel of samenwerking met een onderzoeksinstelling (of meerdere onderzoeksinstellingen) gefinancierd door bedrijfspartners, indien deze samenwerking meer dan 20% van het totale budget uitmaakt;
●
aan een kleine onderneming wordt 20% extra steun toegekend, voor middelgrote ondernemingen wordt het bassisteunpercentage verhoogd met 10%.
Er is ook een verhoging voorzien van het steunpercentage met 10% wanneer een project uitgevoerd wordt in een samenwerking tussen 2 of meer onafhankelijke bedrijven waarbij geen van de ondernemingen meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten van het samenwerkingsproject voor haar rekening moet nemen en het project samenwerking inhoudt met ten minste 1 KMO of er sprake is van grensoverschrijdende samenwerking met O&O-activiteiten in ten minste 2 lidstaten van de Europese Unie. De drie mogelijke vormen van extra steun zijn cumuleerbaar. De maximale steunpercentages voor onderzoeksprojecten bedraagt dus 80% en 55% voor ontwikkelingsprojecten.
5. Aanvraagprocedure Aanvragen moeten worden opgesteld aan de hand van de handleiding die verkrijgbaar is op de website van IWT-Vlaanderen.
10.18.3.2 Andere subsidies en extra subsidies van de Vlaamse steunregeling Naast de specifieke innovatiesteun die in het kader van het ‘KMO-programma’ en van O&O wordt toegekend, bestaan er nog andere subsidies: ●
IWT: extra subsidies voor intellectuele eigendom voor KMO’s (IE-subsidies): sinds 1 mei 2009 komen de kosten, verbonden aan het nemen van bescherming van de resultaten van een IWT-project door middel van intellectuele eigendomsrechten in aanmerking voor subsidies. De kosten hiervoor zijn aanvaardbaar vanaf de startdatum van het project tot 2 jaar na het projecteinde.
●
Baekeland-mandaten: ondernemingen kunnen een subsidie krijgen als zij een onderzoeker (al dan niet in loondienst) toelaten een doctoraat uit te voeren in nauwe samenwerking met de onderneming. De Baekeland-mandaten voorzien in cofinanciering van personeels- en werkingskosten voor één werknemer.
●
Duurzame Technologische Ontwikkeling: Duurzame Technologische Ontwikkeling (DTO) is een aanvullende steunregeling op andere IWT-steunmaatregelen om onderzoek- en ontwikkelingsprojecten gericht op duurzame technologische ontwikkeling te stimuleren. Een project dat aanspraak wenst te maken op DTO-steun, zal in de eerste plaats moeten voldoen aan de basisselectiecriteria voor IWT-steun, met name een voldoende wetenschappelijk-technologische kwaliteit en een voldoende valorisatiepotentieel. Indien het project tevens aan bijkomende DTO-voorwaarden voldoet, kan het aanspraak maken op bijkomende steun voor DTO. Deze subsidie is niet cumuleerbaar met LuRu, Automobiel of projecten in samenwerking met een onderzoeksinstelling, maar wel met de subsidie voor KMO’s.
240
Vreemd vermogen
LARCIER
●
●
●
●
●
●
Extra steun aan projecten in de automobielsector: assemblagebedrijven en bedrijven uit hun toeleveringsketen kunnen een extra steun krijgen voor een goedgekeurd O&O-bedrijfsproject, KMO-haalbaarheidsstudie of KMO-innovatieproject als dat zich prioritair richt op de automobielnijverheid. LuRu: steunregeling voor innovatie in de lucht- en ruimtevaartsector: projecten waarvan de innovatiedoelstelling toepassingen heeft in de lucht- en ruimtevaartsector kunnen genieten van extra steunvoordelen op de reeds bestaande steunmaatregelen voor onderzoek en technologische innovatie van het IWT-Vlaanderen. Bizidee: wil, door de organisatie van een ondernemingsplanwedstrijd, verder helpen bij de creatie van een nieuwe ondernemingsdynamiek. Hiertoe richt Bizidee zich tot Vlaamse studenten, vorsers, jonge en ervaren professionals, die zes maanden de tijd krijgen om zich te buigen over de vraag hoe zij een innovatief idee kunnen omzetten in een sterk uitgewerkt ondernemingsplan. Individueel grondig advies – Flanders In Shape: Dit individueel grondig advies is advies dat een antwoord geeft op een vraag van een bedrijf omtrent een mogelijke innovatie van een product, proces of dienst. Dit advies beoogt kennisoverdracht met betrekking tot het productontwikkelingsproces en design (methoden of tools). Het gaat om een overdracht van kennis die het bedrijf momenteel niet bezit of die het bedrijf onvoldoende beheerst en die op maat aan het bedrijf kan worden geleverd. Volledige uitbesteding van productontwikkeling en -design aan een derde partij valt buiten de doelstelling van dit individueel advies. PRODEM: Promotie en demonstratie van milieuvriendelijke technologieën: een steunmaatregel die KMO’s in staat stelt om op een goedkope (gesubsidieerde) manier een beroep te doen op het onderzoekscentrum VITO om milieu- of energietechnologieën te evalueren. PRODEM is interessant voor ontwikkelaars van nieuwe milieu- en energietechnologieën en eindgebruikers van deze technologieën. Ontwikkelaars kunnen via PRODEM hun nieuwe technologieën testen in een reële situatie. Eindgebruikers kunnen PRODEM gebruiken voor het zoeken van milieu- en energievriendelijke technologieën en het implementeren ervan in hun bedrijfsvoering. Aan de hand van haalbaarheidsstudies, laboprogramma’s, onderzoek op pilootschaal of tests in uw bedrijf gaat PRODEM op zoek naar de meest geschikte oplossing of investering voor uw specifieke situatie. Toelage ter bevordering van vormgeving: deze toelage kan toegekend worden: – aan organisatoren voor de kosten die verbonden zijn aan promotie; – aan individuele ontwerpers en/of kunstenaars.
We zullen het in dit werk niet hebben over de steunmaatregelen van de federale regering en de Europese Gemeenschap. Deze worden vermeld op de website van het IWT.
10.18.3.3 Bronnen ● ●
www.vlao.be www.iwt.be
10.18.4 Op het niveau van de Franse Gemeenschap De financiering van onderzoek behoort tot de bevoegdheden van de algemene directie van het niet-verplicht onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Direction Générale de l’Enseig-
LARCIER
Langlopende financiering
241
Hoofdstuk 10
nement Non Obligatoire et de la Recherche Scientifique – DGENORS) van het ministerie van de Franse Gemeenschap, dat verantwoordelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering van het wetenschapsbeleid van de Franse Gemeenschap. Het financiert onder meer het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) (en geassocieerde fondsen) en gezamenlijke onderzoeksacties. Het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO) is een privé-instelling van openbaar nut die financiële middelen toekent aan universiteiten en onderzoeksinstellingen. De geassocieerde fondsen van het NFWO zijn het Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen (IIKW), het Fonds voor Medisch Wetenschappelijk Onderzoek (FMWO), het Fonds voor collectief fundamenteel onderzoek op initiatief van de onderzoekers (FCFO). Het Fonds voor opleiding tot het onderzoek in nijverheid en landbouw (FONL) kent doctoraatsbeurzen toe aan universitair gediplomeerden die een carrière willen uitbouwen in het onderzoek in het bedrijfsleven of in de landbouw. De Franse gemeenschap financiert of subsidieert geen bedrijven.
10.18.4.1 Doel Het doel van deze financiering is het ondersteunen van niet-gerichte wetenschappelijke ontwikkeling in het kader van initiatieven die door de onderzoekers worden voorgesteld. Ze bevordert de productie en kennisontwikkeling door enerzijds individuele onderzoekers te ondersteunen en anderzijds onderzoeksprogramma’s in laboratoria en diensten die zich hoofdzakelijk in de universiteiten van de Franse Gemeenschap van België bevinden.
10.18.4.2 Soorten financiering De toekenning van de tegemoetkoming is gebaseerd op een enkel criterium: wetenschappelijke excellentie. De financiële steun van het NFWO verloopt volgens verschillende modaliteiten: ●
voor de toekenning van beurzen en kredieten om wetenschappelijke uitwisselingen te bevorderen;
●
voor de toekenning van wetenschappelijke prijzen;
●
voor de tijdelijke of permanente bezoldiging van individuele onderzoekers;
●
voor de financiering van onderzoeksteams.
10.18.4.3 Bronnen ●
www1.frs-fnrs.be/
●
www.cordis.europa.eu/fp7/cooperation/home_fr.html
●
www.fundp.ac.be/recherche/services/financement/belspo/pai/PAI
10.18.5 Op federaal niveau 10.18.5.1 Opdrachten De federale financiering is hoofdzakelijk bestemd voor fundamenteel onderzoek in universiteiten en onderzoekcentra of -eenheden, in de vorm van subsidies. De federale overheid komt evenwel tussen in het onderzoeksbeleid voor particulieren en ondernemingen in de
242
Vreemd vermogen
LARCIER
vorm van fiscale maatregelen en innovatiepremies. Maar bedrijven worden niet rechtstreeks gefinancierd op federaal niveau. De grote beleidslijnen van de federale overheid op het vlak van wetenschappelijk onderzoek worden bepaald binnen de ministerraad. De algemene beleidslijnen worden gecoördineerd door de minister van Wetenschapsbeleid. Andere ministers hebben binnen hun bevoegdheden activiteiten in verband met onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de materies waarvoor zij verantwoordelijk zijn. De federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden (DWTC) vervullen horizontale coördinatie- en planningsopdrachten op federaal niveau. Bovendien staan ze in voor de voorbereiding en de uitvoering van diverse onderzoeksacties die tot de federale bevoegdheid behoren. De meest gekende zijn de Interuniversitaire Attractiepolen (IUAP) en de impulsprogramma’s (meer bepaald de programma’s Global Change, Normalisation, enz.). De overige federale departementen die belangrijke onderzoeksbudgetten beheren zijn: Economische Zaken, Landbouw, Ontwikkelingssamenwerking, Nationale Defensie en Volksgezondheid/Milieu. De Interuniversitaire Attractiepolen (IUAP) beogen steun te verlenen bij de vorming en de ontwikkeling van interuniversitaire speerpuntnetwerken voor fundamenteel onderzoek.
10.18.5.2 Bronnen ●
www.belspo.be
●
www.portal.unesco.org
●
www.staatsbladclip.zita.be/moniteur/lois
Hoofdstuk 10
10.19 Hypothecair krediet Over het algemeen is een hypothecair krediet voor een onderneming een klassiek investeringskrediet (zie deel 3, paragraaf 10.2. Investeringskrediet) voor een gebouw waarop een hypothecaire inschrijving wordt genomen. De lening kan evenwel worden afgesloten door een zelfstandige en voor dat geval stellen we u hierna het hypothecair krediet voor dat meer geschikt is voor particulieren, vrije beroepen en zelfstandigen. Het hypothecair krediet voor ondernemingen wordt beschreven in het kader van de investeringskredieten.
10.19.1 Doel Het hypothecair krediet is een krediet dat bestemd is om de aankoop, de bouw of de verbouwing van een onroerend goed (huis, loods, gebouw, terrein…) te financieren.
10.19.2 Definitie Een hypothecair krediet is een krediet voor een onroerend goed, aangegaan op lange termijn en waarbij de waarborg een hypotheek op een goed of een onroerend goed is.
LARCIER
Langlopende financiering
243
10.19.3 Doelgroep Zelfstandigen en ondernemingen. De leen- en terugbetalingsformules kunnen verschillen naargelang van de doelgroep (zie hierna).
10.19.4 Bedrag De bedragen hangen af van de waarde van het onroerend goed en van het terugbetalingsvermogen. 20% tot 120% van de handelswaarde 1 van het onroerend goed (over het algemeen 80%).
10.19.5 Looptijd Voor ondernemingen is de looptijd vaak beperkt tot 15 à 20 jaar. Voor de aankoop van een terrein is de looptijd beperkt tot 10 jaar. Voor zelfstandigen bedraagt de looptijd 5 tot 40 jaar.
10.19.6 Kosten en onkosten 10.19.6.1 Kosten De kredietnemer zal het geleende kapitaal altijd moeten terugbetalen. Aanvullend betaalt hij een rente.
1.
Rentevoet
De rente wordt berekend op basis van de ‘transfer price’ van de bank. De kredietinstelling zal een marge toevoegen aan deze rente. Deze marge kan verschillen van 0,5% tot 2%. Hoe risicovoller het project, hoe hoger de marge. Er bestaan verschillende renteformules.
2.
Kredietformules met vaste rente
Indien u een kredietformule met vaste rente kiest, bent u zeker dat de rentevoet nooit zal veranderen, ongeacht hoe de rentevoet in de loop van de volgende jaren zal evolueren: 10 jaar vast, 15 jaar vast, 20 jaar vast. Voorbeeld: U leent 100.000 € op 15 jaar tegen 0,487%. De mensualiteit zal gedurende 15 jaar 853,45 € bedragen. In een periode van sterke inflatie is het principe van de vaste rente zeer interessant omdat men steeds hetzelfde bedrag aflost terwijl het inkomen geherwaardeerd wordt.
3.
Kredietformules met variabele rente
De rentevoet wordt vastgelegd voor een eerste periode van 1, 5 of 10 jaar bijvoorbeeld. Na deze periode wordt hij herzien en vastgelegd voor een nieuwe periode van 1 à 5 jaar, naargelang van de in het contract voorziene modaliteiten. De toekomstige stijging van de rentevoet mag nooit een bepaald percentage van de beginrente overschrijden. Dalingen blijven over het algemeen beperkt. Er bestaan verschillende formuletypes die verschillend zijn per bank. 1. De handelswaarde van het goed is de waarde van het goed bij een normale verkoop (na gemeen overleg).
244
Vreemd vermogen
LARCIER
10.19.6.2 Onkosten 1.
Registratierechten (als het goed oud is)
De registratierechten worden berekend op de aankoopprijs van het goed. In het Waalse Gewest bedraagt dit 12,5% (6% als de investeerder maar één gebouw bezit), in het Vlaamse Gewest 10% (5% als de investeerder maar één gebouw bezit) en in het Brusselse Gewest 12,5% (met een vermindering van de belastbare grondslag met 75.000 à 60.000 in functie van bepaalde voorwaarde en de zone van het gewest).
2.
Btw
Btw is slechts verschuldigd indien het de bouw van een nieuw goed betreft (21%). Er is nooit BTW op terreinen, enkel een registratierecht. Op de eerste schijf van 50.000 €, bedraagt de BTW 6% (voorlopige crisismaatregel).
3.
Kosten die verband houden met de akte van hypothecair krediet
Het gaat hier om de registratiekosten van de kredietakte, de zegelrechten, de kosten voor de inschrijving van de hypotheek bij het kadaster, de honoraria van de notaris, enz. Bedrag (in geval van registratierechten)
Kosten van het krediet
1.400 € 1.945 € 2.410 € 2.840 € 3.275 €
25.000 € 50.000 € 75.000 € 100.000 € 125.000 €
●
Dossierkosten: de kredietinstelling rekent ongeveer 200 à 300 € dossierkosten aan.
●
Expertisekosten: de kredietinstelling vraagt een expertise aan om de waarde van het goed te schatten. De kosten hiervan zijn vast of in verhouding tot de waarde van het goed.
10.19.7 Terugbetaling Er bestaan verschillende terugbetalingsvarianten. We stellen ze voor aan de hand van een voorbeeld. De NV KMO bestudeert de verschillende terugbetalingsmodaliteiten voor een lening van 5.000.000 € (looptijd 5 jaar, rente 8%) bij haar bank.
10.19.7.1 Constante aflossing De terugbetalingsstroom van het kapitaal is constant op vijf jaar, namelijk ten belope van: 5.000.000 € : 5 = 1.000.000 € per jaar.
LARCIER
Langlopende financiering
245
Jaar
1 2 3 4 5
Resterend verschuldigd kapitaal in het begin van de periode
Terugbetaald kapitaal in de loop van het jaar
5.000.000 4.000.000 3.000.000 2.000.000 1.000.000
Totaal
Rente van het jaar (= resterend verschuldigd kapitaal × rentevoet) kolom 2 × rentevoet
Annuïteit (= kapitaal + rente)
kolom 3 + 4
1.000.000 1.000.000 1.000.000 1.000.000 1.000.000
400.000 320.000 240.000 160.000 80.000
1.400.000 1.320.000 1.240.000 1.160.000 1.080.000
5.000.000
1.200.000
6.200.000
10.19.7.2 Bulletkrediet (de lening wordt volledig terugbetaald na vijf jaar) Enkel de rente wordt betaald gedurende de vier eerste jaren; het kapitaal wordt terugbetaald aan het einde van het vijfde jaar, gelijktijdig met de laatste renteschijf. Jaar
1 2 3 4 5
Resterend verschuldigd kapitaal in het begin van de periode
Terugbetaald kapitaal in de loop van het jaar
5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000 5.000.000
Totaal
Rente van het jaar (= resterend verschuldigd kapitaal × rentevoet) kolom 2 × rentevoet
Annuïteit (= kapitaal + rente)
kolom 3 + 4
0 0 0 0 5.000.000
400.000 400.000 400.000 400.000 400.000
400.000 400.000 400.000 400.000 5.400.000
5.000.000
2.000.000
7.000.000
Dit soort krediet is moeilijker te verkrijgen, zeer specifiek en blijft gewoonlijk beperkt tot twee of drie jaar.
10.19.7.3 Constante annuïteiten De uitstroom van kasmiddelen, die de annuïteit (A) bestaande uit het kapitaal en de rente vormt, is constant en gelijk aan: r A = Do -----------------------------n 1 – (1 + r) waarin Do het geleende kapitaal is, gelijk aan 5.000.000 €. r de rentevoet, hier 8% en n de looptijd, hetzij vijf jaar In dit voorbeeld: 0,08 A = 5.000.000 × ------------------------------------- = 1.252.282 € -5 1 – ( 1 + 0,08 )
246
Vreemd vermogen
LARCIER
Jaar
1 2 3 4 5 Totaal
Resterend verschuldigd kapitaal in het begin van de periode
5.000.000 4.147.718 3.227.253 2.233.151 1.159.521
Terugbetaald kapitaal in de loop van het jaar (=annuïteiten – rente van het jaar) Kolom 5 - kolom 4
Rente van het jaar Kolom 2 × rentevoet
Annuïteit (A) Kolom 3 + kolom 4
852.282 920.465 994.102 1.073.630 1.159.521
400.000 331.817 258.180 178.652 92.761
1.252.282 1.252.282 1.252.282 1.252.282 1.252.282
5.000.000
1.261.410
6.261.410
10.19.7.4 Wedersamenstelling van het kapitaal met een levensverzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds (voor natuurlijke personen) – tak 23-krediet Het geleende kapitaal moet in één keer terugbetaald worden met behulp van het kapitaal gevormd door de stortingen in het beleggingsfonds (dit fonds is samengesteld uit aandelen en obligaties). U betaalt enkel periodiek rente op het geleend kapitaal en de premies. Deze laatste zijn bestemd voor het beleggingsfonds. De looptijd van het krediet bedraagt minimaal 10 jaar en maximaal 25 jaar. Het overlijdensrisico moet eveneens worden gedekt door een afzonderlijke verzekering ‘overlijden’ die wordt toegevoegd aan het krediet (een verzekering van het resterende verschuldigde saldo). Die verzekering is eveneens noodzakelijk bij de andere terugbetalingsmodaliteiten. Het risico dat de werkelijk verkregen kapitalen op de vervaldatum niet voldoende zijn om het woonkrediet terug te betalen is reëel, want het fonds bestaat uit aandelen en obligaties. In deze hypothese hebt u de mogelijkheid om hetzij het krediet gedeeltelijk terug te betalen met eigen vermogen of te genieten van een verlenging van het krediet voor een maximumduur van 3 jaar. Het is een af te raden formule.
10.19.7.5 Wedersamenstelling van het kapitaal met een levensverzekering (voor zelfstandigen en bedrijfsleiders) U oefent een vrij beroep uit onder een bedrijfsvorm of u bent de zelfstandige bedrijfsleider van uw eigen onderneming. Voor dit soort krediet wordt het geleend kapitaal in één keer terugbetaald met behulp van het kapitaal gevormd door de gekapitaliseerde premies van de groepsverzekering die uw bedrijf afgesloten heeft bij een verzekeringsmaatschappij. De rente moet maandelijks worden betaald door de kredietnemer als ‘natuurlijke persoon’, terwijl de verzekeringspremies voor rekening van de onderneming als rechtspersoon zijn. De looptijd van het krediet bedraagt maximaal 35 jaar. De vervaldatum van het krediet zal overeenkomen met de vervaldatum van de verzekering en de aangeslotene zal tussen 60 en 65 jaar oud moeten zijn op die datum. De overlijdensverzekering is inbegrepen in de betaling van de premies.
LARCIER
Langlopende financiering
247
Hoofdstuk 10
10.19.8 Waarborg De gevraagde waarborgen zijn afhankelijk van het risico, zowel onder de vorm van een hypothecaire inschrijving, of een hypothecair mandaat 2, of een combinatie van een hypothecaire inschrijving en mandaat, of een verbintenis om het goed niet te verkopen zolang het krediet niet terugbetaald is.
10.19.9 Vrijstelling In sommige gevallen is het mogelijk om te genieten van een kapitaalvrijstelling, d.w.z. dat het kapitaal gedurende een periode van maximaal 36 maanden niet wordt afgelost. Vervolgens zal het kapitaal op de resterende looptijd van de lening worden afgewenteld. De rente wordt altijd berekend op basis van het resterende verschuldigde saldo en niet vrijgesteld.
10.19.10 Kredietverlener De banken in geval van kredieten die terugbetaald worden met gelijke mensualiteiten en met constante maandelijkse aflossingen en voor het bulletkrediet. De verzekeringsmaatschappijen en de banken in geval van wedersamenstelling met een levensverzekering.
10.19.11 Verzekeringen De bank eist altijd een verzekering op het resterende verschuldigde saldo. Het verzekeringsbedrag is afhankelijk van de leeftijd, het geslacht en de risico’s. Het bedrag van de premies kan in één keer betaald worden en wordt vaak opgenomen in het krediet of gespreid over de looptijd van de lening. Op de dag van het verlijden van de kredietakte wordt eveneens een brandverzekering geëist.
10.19.12 Fiscale aspecten Als zelfstandige en bedrijf zijn de rente en de kosten aftrekbaar van de belastbare grondslag. Het kapitaal is aftrekbaar via de aflossing van het belegd onroerend goed (met uitzondering van de terreinen). Voor de privépersonen bestaat er een specifieke fiscale wetgeving.
10.19.13 Specifiek aspect De quotiteit is het bedrag dat de kredietverlener leent in verhouding tot de handelswaarde van het goed. U krijgt een krediet van 80.000 €, terwijl de handelswaarde van het goed 100.000 € bedraagt. De quotiteit bedraagt dan 80%. Hoe hoger de quotiteit, hoe duurder het krediet, want het risico voor de bank wordt dan groter. 2. (Zie het hoofdstuk ‘Waarborg’)
248
Vreemd vermogen
LARCIER
10.19.14 Varianten 10.19.14.1 Overbruggingskrediet (of brugkrediet) U wilt een nieuwe woning kopen of bouwen. Voor de financiering van deze onderneming rekent u op de verkoop van het huis dat u momenteel bezit. In sommige gevallen kunt u dan een overbruggingskrediet bekomen. Het overbruggingskrediet moet worden terugbetaald op de datum van de verkoop van het onroerend goed en uiterlijk 12 maanden na de ondertekening van de overeenkomst. De rente op het kapitaal wordt berekend en dient betaald te worden op het einde van elk kwartaal. De rentevoet is vast maar over het algemeen beduidend hoger dan de hypothecaire rentevoet.
10.19.14.2 Flexibel krediet Sommige kredietverleners bieden onder bepaalde voorwaarden kredieten aan met meer flexibele clausules: ●
een aflossingsvrije periode;
●
de looptijd van het krediet verlengen of verkorten;
●
veranderen van renteherzieningsformule;
●
veranderen van terugbetalingswijze;
●
opnieuw lenen via hernemingen van het uitstaand bedrag. Hoofdstuk 10
10.19.15 Raad ●
Bereken altijd goed het totaalbedrag van de behoeften om het totale krediet te bepalen;
●
Aankoopprijs plus eventuele renovatie (oud goed) of totale bouwkosten (nieuwbouw);
●
BTW of registratierechten;
●
Honoraria van architect/notaris/experts;
●
Expertisekosten;
●
Dossierkosten;
●
Kosten van de hypothecaire inschrijving;
●
Bereken altijd goed het beschikbare bedrag voor de terugbetaling (voor de zelfstandige mag de mensualiteit niet meer dan 1/3 van zijn inkomsten bedragen, voor de onderneming niet meer dan 1/3 van de kasstroom).
10.19.16 Bronnen ●
FOD Financiën – De fiscaliteit van uw woning – downloaden op de site www.mnfin. fgov.be
●
Belastingkorting voor energiebesparende maatregelen Waals Gewest – www.energie.wallonie.be Brussels Hoofdstedelijk Gewest – www.ibglbrux.be Vlaams Gewest – www.energiesparen.be
LARCIER
Langlopende financiering
249
●
Gewestelijke steun en premies Waals Gewest – www.wallonie.be/ Brussels Hoofdstedelijk Gewest - www.bruxelles.irisnet.be Vlaams Gewest - www.bouwenenwonen.be
10.20 Financiering van culturele ondernemingen en van de productie van audiovisuele werken Sinds kort zijn er in België verschillende instrumenten ontwikkeld waarmee bedrijven kunnen worden ontwikkeld die in nauw verband stand met de culturele en audiovisuele sector. Er is in de eerste plaats de steun van de Franse Gemeenschap en de vlaamse Gemeen schap via het CCA (Centre du Cinéma et de l’Audiovisuel) en het VAF (Vlaams Audiovisueel Fonds). AAnvullend op die steun bestaan er financieringsinstrumenten. Aangezien sommige ervan investeren in kapitaal, zouden we hen kunnen klasseren in het tweede deel van deze uitgave: het eigen vermogen. Omdat deze isntrumenten ook kredieten verstrekken, hebben we hen opgenomen in het derde deel : Vreemd vermogen.
10.20.1 WALLIMAGE 10.20.1.1 Definitie Wallimage is het Waalse investeringsfonds voor de audiovisule sector. Het betreft een groep van 3 naamloez vennootschappen: Wallimage NV, een audiovisuele-analistenfirma die Wallimage Coproductions en Wallimage Entreprises raad geeft bij hun investeringen. Momenteel beschikt enkel het Waals Gewest over een economisch fonds voor de audiovisuele sector. Het organiseert eveneens om de twee jaar een projectoproep onder de naam "promimage", een mobilisatieprogramma om het gebruik van nieuwe audiovisuele technologieën te stuimuleren. Een recent akkoord tussen het Waalse en Brusselse Gewest breidt gedeeltelijk de actie van Wallimage uit tot het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De activiteiten van de drie vennootschappen zijn de volgende : ● ● ●
Wallimage NV is een onderneming van audiovisuele analisten die Wallimage Coproductions en Wallimage Entreprises advies geeft; Wallimage Coproductions financiert audiovisuele werken die het Waalse Gewest ten goede komen; Wallimage Entreprises komt tussen via kapitaal en obligatieleningen in dienstenbedrijven voor de audiovisuele sector.
10.20.1.2 Doel Het doel van Wallimage Coproductions is de promotie en coproductie van audiovisuele producties, voornamelijk van fictie-langspeelfilms, waarbij tijdens de opnames en de postproductie een beroep wordt gedaan op Waalse talenten en ondernemingen. Wallimage Entreprises moedigt de vestiging en de ontwikkeling van audiovisuele dienstenmaatschappijen aan door kapitaal in te brengen of achtergestelde leningen toe te kennen.
250
Vreemd vermogen
LARCIER
Ten slotte biedt Wallimage praktische hulp, zoals een databank van Waals talent, en coördineert het de acties van de Bureaux d’Accueil de Tournages Wallons
10.20.1.3 Producten Wallimage Coproductions financiert audiovisuele werken die een impact kunnen hebben op de economie en de werkgelegenheid in het gewest. Ten behoeve van de duidelijkheid voor de Belgische alsmede de internationale producenten profileert het reglement de bijdragen volgens een schema dat vergelijkbaar is met dat van de Belgische federale Tax Shelter (zie derde deel, sectie 10.2.4). Zo worden de bedragen aan de producent toegezegd in twee delen: ● ●
60% investering die een deelname aan de ontvangsten van het werk met zich meebrengt; 40% lening om de kasmiddelen voor de productie te versterken.
Met het oog op de ontwikkeling van een performant netwerk voor opname- en postproductiemiddelen heeft de gewestelijke regering Wallimage Entreprises eveneens toegelaten een steunmechanisme te ontwikkelen voor de oprichting of de uitbreiding van audiovisuele dienstenmaatschappijen. Wallimage Entreprises verleent steun in de vorm van een minderheidsparticipatie in het kapitaal, een in aandelen converteerbare obligatielening of een achtergestelde lening. Altijd vanuit de visie niet de plaats in te nemen van de ondernemers, die Wallimage enkel begeleidt bij hun ontwikkeling. Hoofdstuk 10
10.20.1.4 De financieringslijnen en hun bedragen Vier investeringslijnen worden door Wallimage geanalyseerd: De traditionele ‘Wallimage’-lijn voor steun aan audiovisuele werken: deze lijn ter waarde van 2.500.000 € wordt voor 100% gefinancierd door het Waalse Gewest. Aanvragers kunnen een aanvraag indienen van maximum 400.000 € (lening + equity). De investering die door het Fonds wordt toegekend, kan maar vrijgemaakt worden wanneer voldaan wordt aan twee voorwaarden: de productiemaatschappij moet: ● ●
zich verbinden tot een minimale regionale uitgave van 250.000 €; kunnen bewijzen dat ze over minstens 30% van de totale financiering van het project beschikt.
De lijn ‘Wallimage Série d’Animation’ voor steun aan animatieseries: deze lijn is onderworpen aan dezelfde voorwaarden als de traditionele ‘Wallimage’-lijn. Het Waalse Gewest doteert jaarlijks een budget van 1.000.000 € voor deze lijn. De lijn ‘Wallimage / Bruxellimage’ wordt voor 50% gefinancierd door het Waalse Gewest en voor 50% door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Aanvragers kunnen een aanvraag indienen voor maximum 200.000 € (lening + equity). De investering die door het Fonds wordt toegekend, kan maar vrijgemaakt worden wanneer voldaan wordt aan twee voorwaarden: de productiemaatschappij moet: ● ●
LARCIER
zich verbinden tot een minimale uitgave van 100.000 € in elk gewest; kunnen bewijzen dat ze over minstens 30% van de totale financiering van het project beschikt.
Langlopende financiering
251
De lijn ‘Wallimage Entreprises’ is bestemd voor de oprichting of de uitbreiding van audiovisuele dienstenmaatschappijen in Wallonië. Hiervoor beschikt Wallimage Entreprises over een startkapitaal van 6.000.000 €, waarvan 87% is ingebracht door SofiPôle, filiaal van de S.R.I.W., en 13% door Wallimage Coproductions.
10.20.1.5 Doelgroep Wallimage Coproductions steunt audiovisuele productiemaatschappijen die een maatschappelijke en exploitatiezetel in Europa hebben. Wallimage Entreprises steunt maatschappijen die een maatschappelijke- en exploitatiezetel in Wallonië hebben en die een aanvraag indienen, op basis van een dossier waarin onder andere de bedrijfsstatuten, een marktstudie en een bedrijfsplan opgenomen zijn.
10.20.1.6 Aanvaardingscriteria steunaanvragen Wallimage Coproductions De voornaamste criteria om in aanmerking te komen, zijn: ●
de culturele aard van het werk;
●
het structurele effect op de audiovisuele sector in het gewest/de gewesten;
●
de leefbaarheid van het project en het rendement van de investering voor het Fonds;
●
de geloofwaardigheid van de producent en zijn team;
●
de beschikbare budgettaire ruimte.
10.20.1.7 Terugbetaling (rentevoet en looptijd van de leningen) van Wallimage Coproductions De lening wordt toegezegd aan een rentevoet van 2,5% per jaar. Het Fonds staat een vrijstelling toe voor 18 maanden op het kapitaal en de interesten van de lening vanaf de datum van de ondertekening van de overeenkomst. Na afloop van deze termijn gebeurt de aflossing van het deel dat de lening betreft in vier semestrialiteiten van elk een vierde van het kapitaal en de interesten berekend op het restkapitaal aan de jaarlijkse rentevoet van 2,5% (dus 1,25% per semester). Op die manier zal de lening, interesten inbegrepen, integraal terugbetaald zijn 42 maanden na de ondertekening van de overeenkomst.
10.20.1.8 Voorbeeld Voor het voorbeeld verwijzen we de lezer naar het voorbeeld van de Tax Shelter in punt 10.20.4. van dit deel.
10.20.1.9 Bronnen ●
Het reglement van Wallimage van 27 april 2009 dat van toepassing is vanaf 1 juni 2009.
●
www.wallimage.be
252
Vreemd vermogen
LARCIER
10.20.2 Start invest 10.20.2.1 Doel Het investeringsfonds voor culturele ondernemingen met de naam St’art is een gezamenlijk project van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, die een instrument hebben gecreëerd om culturele ondernemingen in Wallonië en Brussel te ontwikkelen. De relatie tussen cultuur en economie wordt steeds duidelijker. Tal van culturele activiteiten vormen reeds een essentieel onderdeel van de economische activiteit. Het is dan ook de bedoeling de ontplooiing te bevorderen van culturele ondernemingen die goede perspectieven bieden en bijdragen tot de ontwikkeling van de streek waar ze gevestigd zijn. Tot dusver kunnen culturele ondernemingen steun genieten op de verschillende belendsniveaus van ons land, maar uit een grondigere analyse blijkt in hoeverre die steun vaak weinig of onvoldoende aangepast is, omdat de steun zich of uitsluitend in de economische of uitsluitend in de culturele sfeer situeert. Het nieuwe investeringsfonds heeft eveneens als doel ondernemingen in de culturele sector een alternatief te bieden voor het klassieke systeem van bankfinanciering dat niet altijd de risico’s durft te nemen die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van deze culturele ondernemingen.
10.20.2.2 Producten St’art biedt financiële steun in de vorm van financieringen. Het kan gaan om de financiering van projecten op korte en middellange termijn (3 maanden tot 5 jaar), kapitaalsverhoging in bedrijven, achtergestelde leningen of hypotheekleningen (om gebouwen te renoveren of in overeenstemming met de geldende normen te brengen). Daar dit nieuwe fonds recent werd opgericht, is het niet mogelijk om nader in te gaan op deze producten.
10.20.2.3 Criteria In tegenstelling tot de klassieke financieringssystemen worden de dossiers niet alleen onderzocht op haalbaarheid en economische leefbaarheid maar ook vanuit een culturele invalshoek geanalyseerd.
10.20.2.4 Sectoren St’art, het investeringsfonds voor culturele ondernemingen staat, zoals de naam het zegt, open voor alle projecten van culturele ondernemingen. Typische sectoren zijn: ●
de musicals;
●
design en designermode;
● ● ● ●
de gedrukte media en grafische vormgeving; de uitgeverijen en de boekhandel; de musical en de podiumkunsten; de distributie binnen de beeldende kunsten;
LARCIER
Langlopende financiering
253
Hoofdstuk 10
● ●
computergames; de audiovisuele sector, digitale vormgeving, nieuwe media.
Alle projecten van culturele ondernemingen kunnen gesteund worden, behalve projecten waarvoor reeds specifieke financieringsinstrumenten bestaan, zoals die van Wallimage.
10.20.2.5 Bron ●
www.startinvest.be
10.20.3 CultuurInvest 10.20.3.1 Inhoud steunmaatregel CultuurInvest is een onafhankelijk investeringsfonds dat wordt beheerd door de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) nv. Het fonds richt zich tot ondernemers in de cultuurindustrie. Dat zijn ondernemers die producten of diensten met culturele inhoud creëren en naar de markt brengen. Zij streven naar economische zelfstandigheid en groei met behulp van een evenwichtig businessmodel.
10.20.3.2 Begunstigden Concreet behoren ondernemingen binnen volgende sectoren typisch tot de doelsector: ● ● ● ● ● ● ● ●
nieuwe media en computergames; de audiovisuele sector en digitale vormgeving; de muziekindustrie en het concertwezen; design en designermode; de gedrukte media en grafische vormgeving; de uitgeverijen en de boekhandel; de musical en podiumkunsten; de distributie binnen de beeldende kunsten.
10.20.3.3 Producten CultuurInvest investeert en dus verstrekt geen subsidies. Het investeringsfonds CultuurInvest beschikt vandaag over 21.500.000 €. CultuurInvest verstrekt leningen aan, en neemt participaties in ondernemingen. Zo kunnen projecten met beperkte looptijd gefinancierd worden via kortetermijnleningen (projectfinanciering). Daarnaast kan CultuurInvest achtergestelde leningen verstrekken voor een langere termijn. De leningen worden steeds verstrekt aan ondernemingen, nooit aan natuurlijke personen. CultuurInvest vraagt geen persoonlijke borgen aan de ondernemers waardoor het instrument duidelijk verschilt van een bancaire lening. Naast leningen kan CultuurInvest participeren in het kapitaal van de ondernemingen. Dat kan echter alleen via kapitaalsverhogingen. Beide financieringsinstrumenten zijn erop gericht om meer zuurstof te verlenen aan de culturele ondernemers en zo meer mogelijkheden te creëren.
10.20.3.4 Diversen CultuurInvest wil eerst en vooral investeren in ondernemingen die zich bezighouden met de creatie van artistieke producten. Daarnaast wil CultuurInvest ook investeren in de bouwste-
254
Vreemd vermogen
LARCIER
nen voor cultuur. Dat zijn al de ondersteunende bedrijven en diensten aan artiesten en artistieke projecten.
10.20.3.5 Bron ●
www.pmv_KMO.be
10.20.4 Tax Shelter (fiscale stimulans) 10.20.4.1 Definitie De Belgische regering heeft besloten om de financiering van de productie van audiovisuele werken te ondersteunen via het mechanisme van een fiscaal voordeel, de Tax Shelter genaamd. De Tax Shelter is geen financiering op zich, maar een fiscale faciliteit die wordt toegekend aan elke onderneming naar Belgisch recht die een audiovisueel werk financiert op basis van de hierna verduidelijkte principes. De Tax Shelter is een specifiek fiscaal vrijstellingsregime dat betrekking heeft op de maatregelen ter aanmoediging van de financiering van de productie van audiovisuele werken zoals voorzien in artikelen 194ter en 416 alinea 2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 ten voordele van binnenlandse vennootschappen. Dankzij deze fiscale stimulans om de productie van audiovisuele en cinematografische werken aan te moedigen, kunnen vennootschappen naar Belgisch recht die de productie van audiovisuele werken wensen te ondersteunen, een vrijstelling krijgen van hun belastbare gereserveerde winst ten belope van 150% van de daadwerkelijk gestorte sommen.
10.20.4.2 Werkingsprincipe van de Tax Shelter Alle vennootschappen die fiscaal in België gevestigd zijn en alle Belgische filialen van buitenlandse vennootschappen, ongeacht het doel van de vennootschap, kunnen investeren, behalve de televisieomroepen en vennootschappen voor de productie van audiovisuele werken. De investeringen worden gedaan in een Belgische productie waarvoor de kosten in België worden gedaan. Het audiovisuele werk moet door de bevoegde diensten van de Vlaamse, Franse of Duitse Gemeenschap zijn erkend als ‘Europees werk’ zoals bedoeld in de richtlijn ‘Televisie zonder grenzen’: ● ● ● ●
een langspeelfilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in een bioscoop te worden vertoond; een animatieserie voor televisie; een documentaire voor televisie; een langspeelfilm voor televisie.
De investeerders die hun risico willen diversifiëren, kunnen hun investering spreiden over verschillende producties (over het algemeen beperkt men zich tot drie werken). De vennootschappen die met fiscale vrijstelling in een audiovisueel werk wensen te investeren, moeten een raamovereenkomst sluiten met een binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken, met andere woorden een vennootschap die als voornaamste doel de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft.
LARCIER
Langlopende financiering
255
Hoofdstuk 10
De investering kan worden gedaan: ●
of rechtstreeks door het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van het audiovisuele werk;
●
of door de toekenning van leningen, voor zover de vennootschap die investeert geen kredietinstelling is.
10.20.4.3 Voorwaarden De vrijstelling wordt slechts verleend en behouden als de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken de volgende voorwaarden vervult: ●
De productie- en exploitatiekosten van het audiovisuele werk die in België werden gedaan, moeten ten minste 150% belopen van de sommen die, anders dan in de vorm van leningen, zijn aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst.
●
De productie- en exploitatiekosten van het audiovisuele werk moeten worden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum waarop de raamovereenkomst werd gesloten.
●
Het totaal van de daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst moet niet meer bedragen dan 50% van het totale budget van de kosten voor het audiovisuele werk.
●
Het totaal van de sommen die in de vorm van leningen zijn geïnvesteerd, moet niet meer bedragen dan 40% van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst zijn aangewend (de overige 60% wordt geïnvesteerd in rechten).
De begunstigde vennootschap mag de kosten, de verliezen (minderwaarden), de waardeverminderingen, de voorzieningen of de afschrijvingen met betrekking tot de schuldvorderingen en de productie- en exploitatierechten op het audiovisuele werk niet aftrekken als beroepskosten en evenmin vrijstellen.
10.20.4.4 Percentage en toegekende bedragen Een vennootschap kan in de vorm van rechten ten hoogste 20% van haar belastbare gereserveerde winst investeren, tot een bedrag van 300.000 € per jaar. Deze investering geeft recht op een aandeel van de inkomsten uit de exploitatie van de film. Aan deze investering (als de vennootschap geen kredietinstelling is) kan men een lening toevoegen (waarvan de productiemaatschappij de terugbetaling kan waarborgen) van een bedrag dat overeenstemt met maximaal 2/3 van het geïnvesteerde bedrag (d.w.z. maximaal 200.000 €). De som van de geleende en geïnvesteerde bedragen (d.w.z. maximaal 500.000 €) is fiscaal aftrekbaar ten belope van 150%, het van belastingen vrijgestelde bedrag mag niet hoger zijn dan 750.000 € of maximaal 50% van de belastbare gereserveerde winst. De investering kan de vorm aannemen van een lening ten belope van maximaal 40% van de totale investering. De lening dient ten vroegste 18 maanden na de ondertekening van de raamovereenkomst of zodra de film af is, te worden terugbetaald.
256
Vreemd vermogen
LARCIER
10.20.4.5 Berekening van het belastingvoordeel Een Tax Shelter-investering in een audiovisuele productie is bestemd voor elke Belgische vennootschap of stabiele Belgische vestiging van een buitenlandse vennootschap die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. De vennootschap geniet van een fiscaal voordeel ten belope van 150% van het geïnvesteerde bedrag (in de vorm van rechten en in de vorm van leningen), met een plafond van 50% van haar belastbare gereserveerde winst (zie art. 194ter WIB). De maximum toegelaten investering (in de vorm van rechten en in de vorm van leningen) bedraagt 500.000 € per jaar en per fiscale entiteit. Het belastingvoordeel kan worden overgedragen op een volgend jaar als de winst in het jaar van de investering onvoldoende was. Het belastingvoordeel wordt onmiddellijk toegekend, zodra de overeenkomst ondertekend is. De winst uit de exploitatie van het audiovisuele werk waarmee de investering in equity (in de vorm van rechten) aan de investeerder kan worden terugbetaald, is slechts belastbaar boven het bedrag van de initiële inleg. Investeren in een audiovisueel werk biedt dus aantrekkelijke nettorendementsperspectieven.
10.20.4.6 Voorbeeld van de berekening van het belastingvoordeel Laat ons aannemen dat de NV KMO wenst te investeren in een filmproject dat een filmproductiemaatschappij haar voorstelt. Laat ons veronderstellen dat ze een belastbare gereserveerde winst van 2.500.000 € heeft geboekt. Het maximumbedrag dat de NV KMO in de audiovisuele productie kan investeren, is 500.000 € (eerste beperking). 40% van dit bedrag moet geïnvesteerd worden als lening (200.000 €) en 60% (300.000 €) in equity, in de vorm van rechten (tweede beperking). Deze investering geeft recht op een belastingvermindering ten belope van 150%, d.w.z. (500.000 × 150%) = 750.000 €. Dit levert een belastingbesparing op van 254.925 € (750.000 € × 33,99%). De vennootschap naar Belgisch recht zal dus 500.000 € investeren (200.000 € in de vorm van een lening en 300.000 € in de vorm van rechten). Na de productie van de film wordt de lening terugbetaald ten belope van 200.000 €; de vennootschap zal een belastingvoordeel van 254.925 € genieten. Haar risico beloopt dus 45.075 € (ongeveer 9%). De NV KMO zal eveneens rente kunnen innen op de lening evenals een percentage op de filmverkoop of ze kan haar rechten bij de productiemaatschappij doorverkopen (putoptie). Het globale rendement is interessant voor de NV KMO. De productiemaatschappij wint eveneens, want ze heeft zo de middelen gevonden om haar film te financieren.
Hoofdstuk 10
Vergelijking van beide investeringen: Zonder tax shelter
Met tax shelter
2 500 000
2 500 000
Tax shelter-investering
0
500 000
Belastingvrijstelling (150%) op
0
750 000
2 500 000
1750 000
849 750
594 825 254.925
Belastbare gereserveerde winst
Belastbare basis Belastingbesparing
LARCIER
Langlopende financiering
257
10.20.4.7 Bronnen ● ● ● ● ●
258
www.taxshelter.be Artikelen 194ter en 416 alinea 2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 www.scopeinvest.be Tax Shelter, Fiscale maatregelen ten gunste van de audiovisuele productie, brochure van de Federale Overheidsdienst Financiën, 2006 www.tiltefilms.be
Vreemd vermogen
LARCIER
Hoofdstuk 11
Kortlopende financiering
1. Niet-bancaire kredieten
260
2. Bankkredieten
264
11.1
Niet-bancaire kredieten
11.1.1
Leveranciers
11.1.1.1
Doel
Leverancierskrediet stelt de onderneming in staat om haar leveranciers te betalen, niet bij de bestelling of bij de ontvangst van de goederen, maar met uitstel zodat ze haar liquide middelen kan behouden.
11.1.1.2
Definitie
Leverancierskrediet is strikt genomen geen krediet. Het gaat om betalingstermijnen die door een leverancier worden toegestaan bij de onderhandeling van het handelscontract. Als de toegestane betalingstermijnen lang zijn, zal de behoefte aan bedrijfskapitaal (zie deel 1, hoofdstuk 2, 2.2) minder zijn en worden de kasmiddelen minder aangesproken. Sommige leveranciers geven kortingen bij snelle betaling. In sommige gevallen kan het interessant zijn voor de onderneming om van deze korting te profiteren, zelfs door hiervoor gebruik te maken van haar kaskrediet. Men moet hierbij goed letten op het kortingspercentage, de toegestane betalingstermijn en de kosten van het kaskrediet.
11.1.1.3
Voorbeeld
Laat ons aannemen dat de NV KMO op 02/03 een factuur van 10.000 € excl. BTW ontvangt van een leverancier. Ze moet de factuur betalen binnen een termijn van 30 dagen, te rekenen vanaf de datum van de factuur, en geniet een korting van 2% als ze binnen 8 dagen betaalt. De BTW zal berekend worden op het bedrag van 10.000 € – de korting, dus op: BTW-grondslag = 10.000 € – 200 € = 9.800 € (de korting wordt altijd excl. BTW berekend). Btw = 9.800 € × 21% = 2.058 € (in de veronderstelling dat deze goederen onderworpen zijn aan 21% BTW) Totaal incl. BTW = 10.000 € + 2.058 € = 12.058 € Laat ons veronderstellen dat de NV KMO gebruikmaakt van een kaskrediet om haar factuur te betalen (basisrente: 8,5%, marge: 2,0%, hetzij in totaal 10,5% voor het kaskrediet). 1. Het voordeel voor de NV KMO bedraagt: 10.000 € × 2% = 200 €, als zij binnen 8 dagen betaalt. 2. De kosten bedragen: Bedrag van de factuur incl. BTW = 12.058 € Korting = 200 € In geval van betaling met korting: 12.058 € – 200 € = 11.858 € Kosten = 11.858 € × 10,5% × 22/360 (betaling na 8 dagen in plaats van 30, wat een kaskredietgebruik impliceert van 30 dagen - 8 dagen, hetzij 22 dagen) = 76,09 €. Het bedrijf heeft er dus belang bij om van de korting te genieten, ook al moet het hiervoor gebruikmaken van haar kaskrediet. De kosten voor het gebruik van het kaskrediet (76,09 €)
260
Vreemd vermogen
LARCIER
zijn immers lager dan het behaalde voordeel (200 €). De NV KMO wint dus (200 € – 76,09 €), hetzij 123,91 €.
11.1.2
Factoring
11.1.2.1
Doel
Factoring maakt het beheer van de debiteuren, (eventuele) verwerving van voorschotten op klantenvorderingen (bevoorschotting) en/of betalingsgarantie voor debiteuren mogelijk.
11.1.2.2
Definitie
Factoring is gebaseerd op een contract tussen een handelsonderneming en een maatschappij die gespecialiseerd is in factoring. De onderneming draagt haar klantenfacturen over aan de factoringmaatschappij die in ruil daarvoor een reeks diensten ‘à la carte’ levert. Het gaat gewoonlijk om de volgende drie diensten:
1.
Beheer van de facturen
De onderneming maakt haar facturen op en stuurt ze naar haar klanten. Ze kleeft een sticker op de originele factuur met de vermelding dat de vordering overgedragen is aan de factoringmaatschappij en dat de betaling moet worden verricht op de financiële rekening van de factoringmaatschappij. De onderneming stuurt een afschrift van de facturen met bijhorend borderel (meestal in de vorm van Excel of internetsoftware) naar de factoringmaatschappij die vanaf dan de volledige opvolging verzekert: de incasso’s, de opvolging van betalingsachterstallen, enz. De incasso’s worden ontvangen op de rekening van de factoringmaatschappij die ze (dagelijks of minder vaak naargelang van de factoringmaatschappij) op de rekening van de onderneming stort. De factoringmaatschappij volgt betalingsachterstallen op volgens de met de onderneming overeengekomen modaliteiten (aanmaningen om de × dagen, ingebrekestelling na 45 dagen, enz.). De overgedragen klanten zijn professionele klanten (geen particulieren), die geen verbonden ondernemingen zijn en, in geval van financiering, hebben de facturen betrekking op volledig geleverde en gefactureerde prestaties (geen voorschot of vorderingsstaat). De onderneming kan beslissen om slechts een deel van haar klanten over te dragen (bv. de Belgische klanten of welbepaalde klanten…). De factoringmaatschappij zal echter over het algemeen een jaarlijkse overgedragen omzet van minstens 400.000 € incl. BTW willen hebben, met minstens vijf klanten in voortdurend beheer.
2.
Bevoorschotting van facturen
De onderneming kan een financiering van de betalingstermijnen vragen. Het geleende bedrag varieert van 75% tot 85% incl. BTW naargelang de vorderingen gewaarborgd zijn of niet. De bevoorschotting gebeurt in de vorm van kaskrediet of straight loan (minstens 125.000 €) naargelang van het bedrag. De kostprijs van de bevoorschotting komt overeen met die van een bankfinanciering. Dankzij het internet wordt een financiering die ‘s ochtends wordt aangevraagd, dezelfde dag al gestort.
3.
Betalingsgarantie
De factoringmaatschappij kan eveneens het risico van niet-betaling van debiteuren dekken. Ze legt een kredietlimiet per debiteur vast, die tot 100% van het gefactureerde bedrag kan gaan. De factoringmaatschappij kan weigeren om de volledige vordering van een klant te
LARCIER
Kortlopende financiering
261
Hoofdstuk 11
waarborgen of een vrij klein percentage waarborgen. Bij niet-betaling na 90 dagen achterstal (faillissement, concordaat, insolventie) zal 100% van het gedekte bedrag gestort worden. Als de onderneming enkel de kredietverzekering aanvraagt, zonder het beheer van haar facturen, zal de factoringmaatschappij 85% van het gedekte bedrag betalen, na 180 dagen. Zo zal een factuur van 10.000 €, die bijvoorbeeld voor 80% gedekt is, na 180 dagen worden betaald ten belope van (10.000 € × 80% × 85%) = 6.800 €. Het komt zelden voor dat enkel het beheer van de klanten wordt voorzien in het factoringcontract. Als de onderneming een financiering vraagt, is het beheer van de facturen verplicht. Verder kan elke dienst alleen of samen met andere diensten gevraagd worden.
11.1.2.3
Doelgroep en bedrag
Factoring is bestemd voor alle ondernemingen (kleine, middelgrote of grote). Van een klantenbestand dat gewoonlijk van het KMO-type is, evolueert de factoringmaatschappij steeds meer naar een klantenbestand waarin ook grote ondernemingen voorkomen die een aantal diensten willen uitbesteden. Het bedrag hangt af van de grootte van de omzet evenals van de frequentie en de snelheid van de betalingen. De overgedragen omzet moet minstens 400.000 € incl. BTW per jaar bedragen.
11.1.2.4
Looptijd
De looptijd van het beheer en/of de financiering van de facturen hangt af van hun vervaldatum. Ze kan oplopen tot 90 dagen na hun vervaldatum.
11.1.2.5 1.
Kostprijs Provisie voor factoring
Deze provisie varieert van 0,2 tot 2% per jaar op de overgedragen omzet. Ze wordt berekend en jaarlijks geïnd op het bedrag van de door de debiteuren betaalde facturen. Ze bedraagt minstens 6.000 € per jaar.
2.
Rentevoet
Er wordt rente aangerekend op de geleende bedragen. De rente hangt af van de vorm van de verleende financiering: kaskrediet of straight loan. De rente is dezelfde als de rente die door de banken aangerekend wordt (Euribor-rente). Hij wordt maandelijks aangerekend na vervallen termijn. De factoringmaatschappij rekent eveneens een reserveringsprovisie aan.
3.
In geval van risicodekking
Per Belgische debiteur worden 7,48 € aanvraagkosten aangerekend bij de eerste dekkingsaanvraag en vervolgens 1,84 € per kwartaal. De provisie voor risicodekking is inbegrepen in de provisie voor factoring.
11.1.2.6
Terugbetaling
De klanten van het bedrijf betalen aan de factoringmaatschappij. Deze laatste zorgt eventueel voor de opvolging en financiert en/of waarborgt eventueel de facturen. In geval van financiering zonder waarborg en in geval van niet-betaling van de factuur op de vervaldag
262
Vreemd vermogen
LARCIER
wacht de factoringmaatschappij 90 dagen. Na deze 90 dagen laat de factoringmaatschappij zich vergoeden door de klant en draagt de factuur terug over aan hetzij de klant, zodat deze laatste zelf voor het incasso kan zorgen, hetzij, mits betaling van een vergoeding, aan haar eigen juridische dienst.
11.1.2.7
Waarborgen
Er wordt geen enkele waarborg gevraagd. Soms, bij financiering, kan de maatschappij vragen om een morele waarborg te ondertekenen waarin de klant zich ertoe verbindt om geen frauduleuze handelingen te begaan. Factoring laat de bankkredietlijnen onaangeroerd, maar als de bank de handelszaak in pand neemt voor een nieuw bankkrediet verminderen de overgedragen vorderingen de waarde van de handelszaak.
11.1.2.8
Variant
‘Casheo’ is een product dat bestemd is voor kleine ondernemingen om door de overheid toegestane betalingstermijnen te financieren door middel van voorschotten op facturen (zie deel 3, paragraaf 11.2.9).
11.1.2.9
Fiscale aspecten
De rente en de provisies zijn fiscaal aftrekbaar. Hoofdstuk 11
11.1.2.10 Voorbeeld Laat ons aannemen dat de NV KMO deze maand 10 facturen overdraagt voor een bedrag van 40.000 € incl. BTW. Ze vraagt om de termijnen van de facturen te beheren en om een voorschot van 20.000 € incl. BTW (de NV KMO heeft een contractueel voorschot van 50% van haar facturen gevraagd, maar had maximaal 85% kunnen vragen), looptijd 2 maanden, straight loan: Euribor 2% + marge 2%. De provisie voor factoring bedraagt 1%. Het voorschot van 20.000 € wordt onmiddellijk toegekend en op de normale vervaldata van de facturen zal het bedrag van de betalingen van de klanten op de rekening van de factoringmaatschappij verschijnen, die het op haar beurt zal overschrijven op de rekening van haar klant, op basis van het saldo van 20.000 €.
1.
Jaarlijkse kostprijs van de factoring
40.000 € per maand, wat een overgedragen omzet laat vermoeden van ongeveer 480.000 € (40.000 € × 12 = 480.000 €). 1% × 480.000 € = 4.800 € maar minstens 6.000 € excl. BTW.
2.
Kosten van het voorschot
20.000 × 0,04 × 30 dagen / 360 = 66,66 € per maand, hetzij 133,33 € voor de 2 maanden.
LARCIER
Kortlopende financiering
263
3.
Reserveringsprovisie
20.000 € (in de veronderstelling dat het bedrag dat gedurende drie maanden wordt geleend, hoger is dan 20.000 €). De reserveringsprovisie is immers, zoals de kaskredieten, over het algemeen verschuldigd op het opgenomen maximumbedrag × 0,0025 = 50 €.
11.1.2.11 Sites In bijlage 8 vindt u de lijst met factoringbedrijven.
11.2
Bankkredieten
11.2.1
Kaskrediet
11.2.1.1
Doel
Een kaskrediet maakt de financiering van de exploitatiecyclus van de onderneming mogelijk. Het maakt het mogelijk om de leemten tussen de te verrichten betalingen en de toekomstige incasseringen op te vullen.
11.2.1.2
Definitie
Het kaskrediet is een contractueel recht dat door de bank wordt verleend aan de eigenaar van een zichtrekening om tot een vooraf vastgelegd maximumbedrag onder nul te gaan. De drempel wordt dus bepaald bij de toekenning van het kaskrediet maar het aanwenden van deze mogelijkheid om op korte termijn te lenen wordt overgelaten aan de vrije keuze van de onderneming. Het staat de onderneming dus vrij om het kaskrediet te gebruiken voor de perioden en de bedragen die noodzakelijk zijn voor haar goede werking. Zo laat een kaskredietlijn van 100.000 € een onderneming toe om op haar voornaamste rekening tot 100.000 € te gaan, gebruikmakend van om het even welk middel (bankkaart, overschrijving, geldopvraging, enz.) en zonder daarvoor de toelating te vragen aan haar bankier. Deze kredietlijn zal haar dus in staat stellen om tijdelijke liquiditeitstekorten te wijten aan het tijdsverschil tussen de te verrichten betalingen en het inkomende geld te overbruggen. Het kaskrediet kan in vreemde valuta’s worden aangegaan.
11.2.1.3
Doelgroep en bedrag
Het kaskrediet is bestemd voor alle ondernemingen (kleine, middelgrote of grote), voor houders van vrije beroepen en voor zelfstandigen. Het bedrag hangt af van de omvang van de activiteit evenals van de frequentie en de snelheid van de betalingen. Het minimumbedrag van de lijn bedraagt over het algemeen 2.500 €; er is geen absoluut maximumbedrag.
264
Vreemd vermogen
LARCIER
11.2.1.4
Looptijd
Het kaskrediet wordt over het algemeen toegestaan voor onbepaalde duur. Er bestaan eveneens kaskredieten voor bepaalde duur, gewoonlijk om een seizoensactiviteit te financieren (landbouwers, speelgoedwinkels in feestperiodes …). Over het algemeen herziet de bankier elk jaar de situatie van de onderneming om de kredietlijn te behouden, te verhogen, te verlagen of op te zeggen.
11.2.1.5 1.
Kostprijs Debetrente
De debetrente is gebaseerd op een referentierente, de ‘basisrente’ genaamd, die niet in een vast percentage voor de ganse looptijd van het kaskrediet wordt uitgedrukt, maar op basis van de rente die momenteel door de bankinstelling wordt gebruikt. Deze rente is afhankelijk van de evolutie van de kortetermijnrente, d.w.z. de kortetermijnrente van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Euribor. Hij zou dus elke dag kunnen verschillen, maar in de praktijk geldt er een zekere stabiliteit voor deze rente, behalve bij grote turbulenties op de geldmarkt. De basisrente van de Belgische banken is over het algemeen vrij gelijkaardig. Hij varieert momenteel van 8,5% tot 9,5% naargelang van de banken en soms naargelang van de bedragen. Aan deze basisrente wordt een marge toegevoegd, de ‘handelsmarge’ genaamd. Deze wordt uitgedrukt in een contractueel vast percentage en is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de hoedanigheid van de debiteur, het kredietbedrag, enz. Deze marge kan verschillen van de ene kredietinstelling tot de andere (gewoonlijk tussen 1% en 3%). De debetrente wordt berekend op basis van de daadwerkelijk opgenomen bedragen en perioden (zie hierna).
2.
Reserveringsprovisie
Deze provisie, uitgedrukt in een percentage, wordt door de bank gevraagd omwille van zijn verplichting om het bedrag van de kaskredietlijn te ‘bevriezen’; het moet immers elk moment beschikbaar zijn zodat de gebruiker het toegestane maximumbedrag naar eigen goeddunken kan gebruiken. Zo moet de bank in het hierna beschreven voorbeeld een bedrag van 100.000 € ‘reserveren’ dat elk moment beschikbaar moet zijn. De provisie wordt over het algemeen berekend op basis van de kredietlijn (en is zelfs verschuldigd als het krediet niet wordt opgenomen) of op basis van een eventueel hoger bedrag (zie hierna, overschrijding). Ze varieert van 0,7% tot 1,5% per jaar. De debetrente en de overschrijdingsprovisie worden elk kwartaal aangerekend, na vervallen termijn, en automatisch van de bedrijfsrekening afgenomen.
3.
Overschrijding
Het komt voor dat de onderneming om in principe uitzonderlijke redenen (een grote bestelling, een occasionele betalingsachterstand van een klant, enz.) de oorspronkelijke voorziene kredietlijn wil overschrijden. Hiervoor is de toelating van de bank vereist en die zal al dan niet worden verkregen na een analyse van de aangevoerde redenen en de verwachte inkomsten om deze overschrijding weg te werken. Als de overschrijding wordt toegestaan, zal de bank zichzelf een vergoeding toekennen door een bijkomende provisie op de overschrijding aan te rekenen.
LARCIER
Kortlopende financiering
265
Hoofdstuk 11
Zo zal een onderneming die haar kredietlijn met 10.000 € op de toegestane 100.000 € overschrijdt, een bijkomende rente op de 10.000 € betalen gedurende de opnemingsperiode en de reserveringsprovisie op 110.000 € betalen (gedurende het volledige kwartaal). Deze bijkomende rente varieert van 3,80% tot 6%.
4.
Beheerkosten
Sommige banken nemen elk kwartaal een vast bedrag voor beheerkosten af, ongeveer 12,00 €.
5.
Waardedatum
De waardedatum is de datum die in aanmerking zal worden genomen voor de berekening van de rente. Ze hangt af van de aard van de transactie. De volgende data (d) worden bijvoorbeeld het meest gebruikt voor de volgende transacties: Biljetten: Deposito loket: Opvraging selfbank: Overschrijvingen: Cheques: Bezorging: Handelseffecten:
Opvraging loket: d-1 d+1 d d Opvraging: d-1 d+2 Betaling: d-1 Incasso: d+1
Als de onderneming dus op 20 februari geld aan het loket opvraagt, zal de bank er voor de berekening van de rente van uitgaan dat het geld op 19 februari werd opgevraagd.
11.2.1.6
Terugbetaling
Daar een kaskrediet wordt geacht voor onbepaalde duur te zijn, wordt geen enkele terugbetalingsverplichting of terugkeer naar een positief saldo geëist. De bankier zal elk jaar bekijken of hij al dan niet de kredietlijn hernieuwt door de financiële situatie van zijn klant na te gaan.
11.2.1.7
Waarborgen
Het meest gevraagd zijn het pand op de handelszaak en de borg. Maar alle andere waarborgen, morele of reële, kunnen eveneens worden geëist door de bank, naargelang van de beoordeling van het kredietrisico (zie derde deel, hoofdstuk 12 Waarborgen).
11.2.1.8
Variant
Kaskredieten voor bepaalde duur, die hernieuwbaar zijn, kunnen worden toegestaan bij seizoensgebonden behoeften aan liquide middelen.
11.2.1.9
Fiscale aspecten
De rente en de provisies zijn fiscaal aftrekbaar.
266
Vreemd vermogen
LARCIER
11.2.1.10 Adviezen Aangezien de bank niet de exacte bestemming van het geld kent, is kaskrediet een duur krediet. De debetrente is hoog. Daar de rente enkel wordt toegepast op de bedragen en voor de specifieke periodes van debetsituatie, heeft men er belang bij dat de rekening-courant zo snel mogelijk wordt aangezuiverd.
11.2.1.11 Voorbeeld Laat ons aannemen dat de NV KMO over een kaskrediet van 15.000 € beschikt en dat er voor de 3 maanden geen enkel kredietsaldo is. De basisrente bedraagt 10% per jaar, de handelsmarge 2,5%, de reserveringsprovisie 1% per jaar en de overschrijdingsprovisie 6%. De ‘waardedata’ worden hierna vermeld. Om het voorbeeld gemakkelijker te maken, gaan we uit van maanden van 30 dagen en baseren we ons op de bewegingen van een enkele maand. Hier volgt de situatie van de rekening-courant van de NV KMO: 01/01
0
12/01
-10.000 (overschrijving)
20/01
-3.000 (gelddeposito)
25/01
-15.000 (incasso van cheques door leveranciers)
28/01
-16.000 (geldopvraging aan het loket)
30/01
0 tot eind maart (overschrijving)
Verrichtingsdatum
Bedrag ‘+’
Bedrag ‘-‘
01/01 12/01
Saldo
Waardedatum
0 -10.000
20/01
+7.000
11
-10.000
12/01
9
-3.000
21/01
3
25/01
-12.000
-15.000
24/01
3
28/01
-1.000
-16.000
27/01
3
0
30/01
30/01
+16.000
Discontokosten: (10% + 2,5% = 12,5% totale kosten) 10.000 € × 12,5% × 9/360 = 31,25 € 3.000 €
× 12,5% × 3/360 = 3,125 €
15.000 € × 12,5% × 3/360 = 15,625 € 16.000 € × 12,5% × 3/360 = 16,66 € Overschrijdingsprovisie = 1.000 € × 6% × 3/360 = 0,50 € Reserveringsprovisie = 16.000 € × 1% × 90/360 = 40,00 € Beheerkosten = 12,00 €
LARCIER
Aantal dagen
Kortlopende financiering
267
Totaalbedrag afgenomen op 30/03 = 119,32 €
11.2.1.12 Bron ●
www.abb-bvb.be
11.2.2
Straight loan of voorschot op vaste termijn (VVT)
11.2.2.1
Doel
De straight loan wordt gebruikt om een tijdelijke behoefte aan liquide middelen of, in het kader van een kredietlijn, de exploitatiecyclus van de onderneming te financieren. Hij maakt het mogelijk om de leemten tussen de te verrichten betalingen en de toekomstige incasso’s op te vullen en vervangt in zekere zin het kaskrediet.
11.2.2.2
Definitie
De straight loan is een kortlopende lening met een bepaalde looptijd voor een vastgelegd bedrag met een vaste rente vanaf de afsluiting van het krediet. De lening kan dienen om een gerichte behoefte aan liquide middelen te financieren, bijvoorbeeld een vertraging in de ontvangst van inkomsten of een onverwachte gelduitgave. Dit kortlopende krediet is in principe niet hernieuwbaar en moet na de vervallen termijn terugbetaald worden. Het kan eventueel hernieuwd worden als de verwachte inkomsten voor de terugbetaling ontbreken. Meer in het algemeen maken voorschotten op vaste termijn deel uit van een enkele kredietlijn (met als enig doel de toekenning van straight loans) of een gemengde kredietlijn (toekenning van straight loans plus kaskrediet bijvoorbeeld). Deze kredietlijn dient dan niet meer om een gerichte liquiditeitsbehoefte te financieren, maar om de exploitatiecyclus van de onderneming, d.w.z. het verschil tussen de kasuitgaven en de kasontvangsten te financieren. Het vervangt dan gedeeltelijk of volledig het kaskrediet. Het kan in euro of in vreemde valuta’s worden toegekend. De looptijd en het bedrag moeten precies worden bepaald, zodat de onderneming de kassituatie zeer goed moet opvolgen. Een te lange looptijd en/of een te groot bedrag in verhouding tot de voorziene inkomsten brengen immers onnodige kosten met zich mee omdat er rente verschuldigd is voor de volledige looptijd van de straight loan, die niet gewijzigd kan worden. Het bedrag van de straight loan wordt gestort op de bedrijfsrekening en wordt op de vervaldag automatisch gedebiteerd door de bankier, verhoogd met de rente. Op de vervaldag kan de onderneming een nieuwe straight loan aangaan voor een ander bedrag en een andere looptijd, tegen de op dat moment geldende rente. Deze opeenvolging van straight loans stelt de onderneming in staat om haar exploitatiecyclus te financieren.
11.2.2.3
Doelgroep en bedrag
De straight loan is bestemd voor alle ondernemingen (kleine, middelgrote of grote) en voor zelfstandigen. Het bedrag hangt af van de omvang van de activiteit evenals van de frequen-
268
Vreemd vermogen
LARCIER
tie en de snelheid van de betalingen. Het toegekende minimumbedrag mag niet lager zijn dan 125.000 € per voorschot (soms 100.000 €); er is geen absoluut maximumbedrag.
11.2.2.4
Looptijd
De looptijd van de toekenning van de straight loan bedraagt theoretisch 1 dag tot 1 jaar, maar de meest voorkomende looptijden zijn 15 dagen tot 6 maanden.
11.2.2.5 1.
Kostprijs Debetrente
De debetrente is gebaseerd op de Euribor, verhoogd met een marge die varieert van 1 tot 2,5% en afhankelijk is van een aantal factoren, zoals de hoedanigheid van de debiteur, het bedrag van het krediet, de looptijd, enz. Deze marge kan verschillen van de ene kredietinstelling tot de andere. Daar de huidige Euribor zelfs geen 1% bedraagt, ziet men gemakkelijk het voordeel in van de straight loan ten opzichte van het kaskrediet. De rente is gekend vanaf de toekenning van de straight loan en wordt op de vervaldag betaald.
2.
Reserveringsprovisie
Er kan een reserveringsprovisie op de lijn van de straight loan bestaan. Deze bedraagt over het algemeen 0,25% op de lijn.
11.2.2.6
Terugbetaling
Hoofdstuk 11
Het is verplicht de straight loan op de vervaldag terug te betalen. Vervroegde terugbetaling is niet mogelijk. De terugbetaling omvat het kapitaal en de rente die automatisch door de financiële instelling worden afgenomen van de rekening van de klant. Zoals we eerder zagen, in het kader van een kredietlijn, kan op de vervaldag een nieuwe straight loan worden aangevraagd voor een opnieuw te bepalen bedrag, looptijd en rente.
11.2.2.7
Waarborgen
Het meest gevraagd zijn het pand op de handelszaak en de borg. Maar alle andere waarborgen, morele of reële, kunnen eveneens worden geëist door de bank, naargelang van de beoordeling van het kredietrisico.
11.2.2.8
Fiscale aspecten
De rente is fiscaal aftrekbaar.
11.2.2.9
Adviezen
Daar de looptijd vastligt en de bank de klant regelmatig opvolgt bij elke hernieuwing is de rentevoet van de straight loan beduidend voordeliger dan die van het kaskrediet. Deze voordelige rentevoet wordt echter toegepast op het volledige geleende bedrag en voor de volle-
LARCIER
Kortlopende financiering
269
dige voorziene looptijd, wat de straight loan minder flexibel maakt dan het kaskrediet. De straight loan kan eveneens enkel voor grote bedragen worden toegekend.
11.2.2.10 Voorbeeld Laat ons stellen dat de NV KMO in een nabije toekomst een kredietopening aangaat ten belope van 100.000 €, die ze kan opnemen, in de vorm van een straight loan. Ze besluit om een eerste straight loan aan te gaan van 100.000 € voor 15 dagen. De Euribor-rentevoet van de dag is 1% en de marge 2%. Op de rekening van de NV KMO zullen de volgende bewegingen worden geboekt: op dag D, ontvangst van het bedrag van 100.000 € op de rekening. 15 dagen later neemt de bank automatisch 100.000 € + de rente, hetzij ongeveer 100.125 €, af. De NV KMO kan op dat moment beslissen om een nieuwe straight loan van 100.000 € aan te gaan voor een bepaalde duur tegen een rente die wordt vastgelegd op basis van de Euribor-voorwaarden op D+15.
11.2.2.11 Bron ●
www.abb-bvb.be
11.2.3
Klantendisconto – leveranciersdisconto
11.2.3.1
Doel
Klanten- en leveranciersdiscontokredieten hebben als doel de financiering van de aan de klanten toegestane betalingstermijnen (klantendisconto) of de contante betaling van leveranciers (leveranciersdisconto). Het instrument dat in beide gevallen wordt gebruikt, is de wisselbrief. Gezien de standaardisering en de informatisering van de banksystemen zijn deze financieringstechnieken stilaan aan het verdwijnen in België. Ze worden hier enkel pro memorie aangehaald en niet verder uitgewerkt.
11.2.4
Promessedisconto
11.2.4.1
Doel
De promesse is een schuldbekentenis van een klant betreffende een financiële schuld. Deze promesse stelde de bank in staat zich te herfinancieren. Gezien de standaardisering en de informatisering van de banksystemen wordt deze financieringstechniek bijna niet meer gebruikt. Ze wordt hier enkel pro memorie aangehaald en niet verder uitgewerkt.
270
Vreemd vermogen
LARCIER
11.2.5
Fiscaal en sociaal afbetalingskrediet (Financiering voorafbetaling belastingen – Financiering vakantiegeld/13de maand)
11.2.5.1
Doel
Het fiscaal en/of sociaal afbetalingskrediet is een krediet op ten hoogste één jaar dat bestemd is om de voorafbetaling van belastingen (fiscaal krediet) of het vakantiegeld en/of de dertiende maand (sociaal krediet) te financieren.
11.2.5.2
Definitie
Belastingen voorafbetalen tijdens het inkomstenjaar in plaats van de belastingen tijdens het aanslagjaar (het volgende jaar) te betalen, maakt het mogelijk om een belastingverhoging te voorkomen. Als zelfstandigen en beoefenaars van vrije beroepen meer betalen dan noodzakelijk is om een verhoging te voorkomen (zonder het bedrag van de belasting te overschrijden), wordt hun bovendien een bonificatie toegekend op het bijkomende bedrag. Er zijn vier vervaldagen voor de voorafbetaling van de belastingen (gewoonlijk op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december). De belastingverhoging is niet verschuldigd als een vierde van de belasting wordt betaald vóór elke vervaldag of drie vierde van de belasting wordt betaald vóór de eerste vervaldag. Merk op dat natuurlijke personen (zelfstandigen en houders van vrije beroepen) en startende KMO’s gedurende de drie eerste jaren van hun activiteit niet onderworpen zijn aan de belastingverhoging, maar de natuurlijke personen genieten wel van de bonificatie. De banken bieden verschillende kredietformules aan om deze voorafbetaling van belastingen te financieren. Ze storten het bedrag van de voorafbetaling van belastingen (VB) in één keer vóór de eerste vervaldag of op de vier vervaldagen. Gelijkaardige financieringsformules bestaan voor de betaling van het vakantiegeld of de dertiende maand. Deze financieringsformules stellen de onderneming in staat om haar kaspositie te verbeteren door de uitgaven over meerdere maanden te spreiden.
11.2.5.3
Doelgroep en bedrag
Het fiscaal en sociaal afbetalingskrediet is bestemd voor alle ondernemingen (kleine, middelgrote of grote), voor houders van vrije beroepen en voor zelfstandigen. Het bedrag hangt af van de omvang van de belasting.
11.2.5.4
Looptijd
De looptijd van een fiscaal en sociaal afbetalingskrediet bedraagt nooit meer dan een jaar, over het algemeen 8 of 12 maanden. Vier keer drie maanden is eveneens mogelijk in geval van kwartaalbetalingen.
LARCIER
Kortlopende financiering
271
Hoofdstuk 11
11.2.5.5
Kostprijs
De rente is vast gedurende de volledige looptijd van de lening; de rentevoet wordt niet herzien. De rentevoet hangt af van verschillende factoren, zoals de hoedanigheid van de aanvrager, de sector, het bedrag, de looptijd, enz.
11.2.5.6
Terugbetaling
Het bedrijf kan in 8 of 12 maanden terugbetalen volgens verschillende formules: klassieke constante of degressieve mensualiteiten, of betaling van de rente in één keer en aflossing van het kapitaal in mensualiteiten, enz. De aflossingen zijn altijd maandelijks en er is geen aflossingsvrije periode mogelijk. De aflossingen kunnen ingaan in de maand die volgt op de betaling van de eerste VB (in mei) of reeds in januari.
11.2.5.7
Waarborgen
Er kunnen eerder kleine waarborgen worden gevraagd. De meest voorkomende is de verzekering op het resterende verschuldigde saldo.
11.2.5.8
Fiscale aspecten
De rente is fiscaal aftrekbaar.
11.2.5.9
Voorbeelden
Laat ons aannemen dat de NV KMO 5.250 € (75% van een belasting die wordt geschat op 7.000 €) VB voor de eerste vervaldag wenst te financieren. De bank zal dan tegen 10 april het bedrag van 5.250 € storten en de NV KMO zal dat bedrag terugbetalen aan de bank. Ze aarzelt tussen een terugbetaling in 8 of in 12 maanden. De bank bezorgt haar de twee volgende aflossingstabellen om haar te helpen bij haar keuze.
1.
In 8 maanden
Termijn nr.
Vervaldatum
1
01/05/N
4.605,04
644.96
26,00
670,96
2
01/06/N
3.956,88
648,16
22,80
670,96
3
01/07/N
3.305,52
651,36
19,60
670,96
4
01/08/N
2.650,93
654,59
16,37
670,96
5
01/09/N
1.993,10
657,83
13,13
670,96
6
01/10/N
1.332,01
661,09
9,87
670,96
7
01/11/N
667, 65
664,36
6,60
670,96
8
01/12/N
0,00
667,65
3,31
670,96
5.250,00
117,68
Totaal
272
Saldo na de vervaldag
Kapitaal
Vreemd vermogen
Rente
Totaal
LARCIER
2.
Over 12 maanden
Termijn nr.
Vervaldatum
Saldo na de vervaldag
Kapitaal
Rente
Totaal
1
01/05/N
4.821,64
425,36
26,79
452,15
2
01/06/N
4.397,12
427,52
24,63
452,15
3
01/07/N
3.967,41
429,71
22,44
452,15
4
01/08/N
3.535,51
431,90
20,25
452,15
5
01/09/N
3.101,40
434,11
18,04
452,15
6
01/10/N
2.665,08
436,32
15,83
452,15
7
01/11/N
2.226,54
438,54
13,61
452,15
8
01/12/N
1.785,75
440,79
11,36
452,15
9
01/01/N+1
1.342,72
443,03
9,12
452,15
10
01/02/N+1
897,42
445,30
6,85
452,15
11
01/03/N+1
449,85
447,57
4,58
452,15
12
01/04/N+1
0,00
449,85
2,30
452,15
5.250,00
170,80
Totaal
De NV KMO zal haar keuze bepalen in functie van haar maandelijkse kasmiddelen, rekening houdend met de kosten. De rente zal fiscaal aftrekbaar zijn. In het eerste geval over het volledige boekjaar van het eerste jaar (de terugbetaling eindigt op 31/12), in het tweede geval zal een gedeelte aftrekbaar zijn over het huidige boekjaar en de vier resterende maanden rente over het volgende boekjaar.
11.2.5.10 Bron ●
www.abb-bvb.be
11.2.6
Acceptkrediet
11.2.6.1
Doel
Acceptkredieten hebben als doel de financiering van internationale transacties. In tegenstelling tot het documentair krediet bieden acceptkredieten geen enkele betalingsgarantie en verschaffen ze geen enkele zekerheid met betrekking tot de kwaliteit van de goederen, de leveringstermijnen, enz. Deze kredieten worden hoe langer hoe minder gebruikt en worden vervangen door kaskredieten of straight loans, die meer gestandaardiseerd zijn.
11.2.6.2
Definitie
De bank staat toe dat een wissel op haar getrokken wordt om de betalingstermijn te financieren die wordt toegestaan aan een buitenlandse klant (acceptkrediet export) of om een
LARCIER
Kortlopende financiering
273
Hoofdstuk 11
buitenlandse leverancier contant te betalen (acceptkrediet import). De bank financiert zo enkel import- of exporttransacties. In het geval van een acceptkrediet export staat de Belgische verkoper betalingstermijnen toe aan de buitenlandse klant die hij wenst te financieren. Aangezien de verkoper zijn geld vóór de contractuele vervaldag wil hebben, gaat hij een wissel trekken op zijn bank, die de wissel accepteert en voorschiet. Het bedrag van de wissel mag niet hoger zijn dan het gefactureerde bedrag. De verkoper ontvangt het totaalbedrag van de wissel verminderd met de discontokosten op de looptijd van het voorschot, die overeenkomt met de betaaltermijn van de factuur, eventueel verlengd met enkele dagen voor de ontvangst van de betaling. De exporteur zal de transactie moeten bewijzen (kopie van de factuur, transportdocumenten…). Op de vervaldag haalt de bank automatisch het totaalbedrag van de wissel van de rekening van de Belgische verkoper. Dit bedrag is in principe inmiddels betaald door de buitenlandse koper. Als dat niet het geval is, zal de verkoper onvermijdelijk de bank moeten terugbetalen (die zich niet bekommert om de betaling van de koper) en misschien zijn kaskrediet gebruiken of een ander middel dat het kasevenwicht kan verstoren. In het geval van een acceptkrediet import wil de Belgische koper zijn leverancier contant betalen, maar wenst hij deze betaling te financieren in afwachting van de opbrengst van de verkoop van het geïmporteerde goed. De Belgische koper gaat een wissel trekken op zijn bank voor een bedrag dat niet hoger is dan dat van de aankoopfactuur. Hij voegt eveneens een overschrijvingsopdracht toe om de buitenlandse verkoper te betalen. De bank gaat de wissel accepteren en het totaalbedrag van de wissel, verminderd met de discontokosten, storten. De discontokosten worden berekend op basis van de looptijd van het voorschot die op de wissel wordt vermeld. De looptijd hangt af van de tijd die de Belgische importeur nodig heeft om terug de nodige liquide middelen te hebben om de bank terug te betalen (verkoop van het geïmporteerde goed, eerder voorziene geldinkomsten, enz.). De bank voert vervolgens de overschrijvingsopdracht uit en betaalt de buitenlandse verkoper. Op de vervaldag van de wissel haalt de bank automatisch het totaalbedrag van de wissel van de rekening van de Belgische koper. Opnieuw bekommert de bank zich niet om eventuele liquiditeitsproblemen van zijn klant.
11.2.6.3
Doelgroep en bedrag
Acceptkredieten zijn bestemd voor alle ondernemingen (kleine, middelgrote of grote), voor beoefenaars van vrije beroepen en voor zelfstandigen die transacties met het buitenland verrichten. Het bedrag hangt af van de omvang van de transactie maar zal nooit het gefactureerde bedrag overschrijden.
11.2.6.4
Looptijd
De looptijd van het voorschot hangt af van de betalingstermijn die aan de buitenlandse koper wordt toegestaan of van de tijd die de Belgische importeur nodig heeft om terug de nodige liquide middelen te hebben voor de betaling van geïmporteerde goederen.
11.2.6.5
Kostprijs
Een provisie van 1,25% per jaar wordt aangerekend op het gebruikte bedrag, pro rata temporis, met dien verstande dat de provisie in de regel afgehouden zal worden voor elke begonnen maand.
274
Vreemd vermogen
LARCIER
De rentevoet is gebaseerd op de Euribor (of de Libor (referentierentevoet van de geldmarkt van verschillende vreemde valuta’s, gepubliceerd in Londen) voor bepaalde vreemde valuta’s) vermeerderd met een marge die afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de solvabiliteit van de klant, het gevraagde bedrag, enz. Bij de toekenning van de kredietlijn zullen minstens 250 € dossierkosten worden aangerekend.
11.2.6.6
Terugbetaling
Op de vervaldag van de wissel houdt de bank automatisch het totale geleende bedrag af. Er wordt geen bijkomende termijn toegestaan.
11.2.6.7
Waarborgen
Daar het om gerichte verrichtingen gaat die transacties dekken, wordt geen waarborg gevraagd bij elke discontering. De toekenning van de acceptkredietlijn zal eventueel onderworpen zijn aan de instelling van waarborgen. De grootte van de waarborgen hangt af van verschillende factoren, zoals het bedrag van de lijn, de solvabiliteit van de klant, enz.
11.2.6.8
Fiscale aspecten
De rente en de provisies zijn fiscaal aftrekbaar.
11.2.6.9
Voorbeeld
Laat ons aannemen dat de NV KMO goederen verkoopt aan een Italiaanse koper voor 20.000 €. Ze factureert op 15/04 met een betalingstermijn van 2 maanden, te rekenen vanaf de datum van de factuur. Aangezien de NV KMO over een acceptkredietlijn beschikt en de betalingstermijn wenst te financieren, trekt ze een wissel op haar bank, gedateerd op 20/04 (bijvoorbeeld) voor een bedrag van 20.000 €, met als vervaldag 15/06 + 8 dagen om de NV KMO te tijd te geven het geld van haar Italiaanse klant te ontvangen. Ze bezorgt eveneens een kopie van haar verkoopfactuur (en eventueel een kopie van haar transportdocumenten) aan de bank om de transactie te bewijzen. De bank accepteert de wissel en de discontering, d.w.z. dat ze het bedrag van 20.000 €, verminderd met de discontokosten tot de vervaldag, op de rekening van de NV KMO stort. Laat ons nu uitgaan van een discontorente van 2% per jaar en een marge van 2% per jaar, hetzij een financieringskost van 4% per jaar. De kosten van het voorschot bedragen dan: 20.000 × 0,04 × 43 dagen/360 = 95,55 €. Op 20/04 ontvangt de NV KMO 20.000 € – 95,55 € = 19.904,45 €. Diezelfde dag neemt de bank de provisie af van 1,25% per jaar op 20.000 € gedurende 3 maanden (waarbij gewoonlijk elke begonnen maand verschuldigd is): 20.000 € × 0,0125 × 90 dagen/360 = 62,50 €. Op 23/06 zal de bank automatisch 20.000 € afnemen van de rekening van de NV KMO.
11.2.6.10 Bron ●
LARCIER
www.abb-bvb.be
Kortlopende financiering
275
Hoofdstuk 11
11.2.7
Documentair krediet
11.2.7.1
Doel
Het documentair krediet is een techniek om het internationale handelsverkeer te vergemakkelijken. De tussenkomst van de banken maakt het mogelijk om de standpunten van de kopers en de verkopers op de internationale markt te verzoenen. In weerwil van de naam is het eerste doel van dit krediet niet het verlenen van krediet maar wordt het veeleer gebruikt als betaalmiddel en betalingsgarantie.
11.2.7.2
Definitie
In het internationale handelsverkeer zijn de belangen van kopers en verkopers over het algemeen tegenstrijdig en de geografische afstand versterkt het gevoel van onzekerheid van beide partijen. De verkoper zou de zekerheid willen hebben dat hij wordt betaald, terwijl de koper zeker zou willen zijn dat hij de goederen volgens zijn specificaties en binnen de afgesproken termijnen krijgt. De meest gebruikte techniek om hun standpunten te verzoenen, is het documentair krediet (credoc). Het documentair krediet is de verbintenis van een bank tot de betaling van een bepaald bedrag aan de leverancier van een artikel of een dienst mits de voorlegging, binnen een bepaalde termijn, van gespecificeerde documenten die aantonen dat de goederen werden verzonden of dat de prestaties of diensten werden verricht. Deze documenten dienen als bewijs van de correcte uitvoering van de verplichtingen van de exporteur. Deze documenten worden vervolgens door de bank tegen betaling aan de koper bezorgd, zodat deze laatste de goederen in bezit kan nemen. De koper maakt dus geen geld over aan de verkoper zolang hij de documenten niet heeft ontvangen om de goederen in bezit te nemen en de verkoper ontvangt de betaling zodra hij de goederen heeft verzonden, voor zover de documentaire verplichtingen vervuld zijn 1. Het documentair krediet is een technische materie, die wordt beheerd door specialisten binnen de banken. Het verloopt in verschillende fasen:
1.
Verkoopcontract
In dit contract worden de verkoopvoorwaarden vastgelegd en de noodzaak om een documentair krediet te openen ten gunste van de verkoper. In dit contract moeten voornamelijk de vereiste documenten (facturen, leveringsdocumenten, herkomstbewijs, keuringsbewijs…), de Incoterms (FOB: Free On Board: de goederen worden door de verkoper op de boot geleverd, het transport en de verzekeringen zijn voor rekening van de koper; CIF: Cost Insurance and Freight: het transport en de verzekeringen zijn voor rekening van de verkoper, enz.) en de termijnen (het aflopen van het documentair krediet, uiterste verzenddatum, termijn voor de overlegging van de documenten) gepreciseerd worden.
2.
Emissie van het documentair krediet
De koper vraagt de emissie van het documentair krediet aan bij zijn bank. Als de bank akkoord gaat, waarborgt ze de betaling van de koper, als de in het documentair krediet gespecificeerde documenten conform zijn (onherroepbaar documentair krediet). Bij insol1. www.eur-export.com/francais/apptheo/finance/risnp/credoc.htm
276
Vreemd vermogen
LARCIER
ventie van de koper zal de bank de verkoper dus betalen (dubbel risico). De emissiebank (de bank van de koper) stelt de bank van de verkoper op de hoogte.
3.
Informatie aan de verkoper
De bank van de verkoper die het documentair krediet heeft ontvangen, gaat nu de verkoper op de hoogte brengen. Ze kan in dit stadium twee rollen vervullen: ofwel stelt ze de verkoper enkel en alleen in kennis van de emissie, nadat ze de kwaliteit van de emissie van het documentair krediet door de emissiebank is nagegaan (naleving van de regels en gebruiken). Ze wordt dan de kennisgevende bank genoemd. Ofwel vervult ze een bijkomende rol en staat ze tevens garant voor de betaling. Ze wordt dan de confirmerende bank genoemd. In het laatste geval heeft de verkoper de quasizekerheid dat hij betaald zal worden als hij de voorwaarden van het documentair krediet (conforme documenten) nakomt. Bij niet-betaling door de koper, en door diens bank, zal zijn eigen bank de betaling verrichten.
4.
Realisatie van het documentair krediet
De verkoper, die gerustgesteld is door de emissie van het documentair krediet ten gunste van hem, kan met de productie beginnen of het goed of de dienst leveren. Zodra hij de documenten heeft verzameld, legt hij deze voor aan zijn bank die hun conformiteit met het contract zal nagaan. Als ze conform zijn, gaat de bank zich conformeren aan de in het contract voorziene betalingsmodaliteiten (zie hierna). De documenten zullen aan de emissiebank bezorgd worden, die ze eveneens zal controleren en vervolgens aan de koper bezorgen (mits betaling of belofte tot betaling), die dan zijn goederen in bezit kan nemen. Dankzij het documentair krediet is de verkoper dus zeker dat hij wordt betaald en de koper dat hij enkel moet betalen voor goederen die beantwoorden aan zijn verwachtingen.
11.2.7.3
Doelgroep en bedrag
Het documentair krediet is geschikt voor alle importerende of exporterende ondernemingen (kleine, middelgrote of grote). Het bedrag hangt af van de omvang van de transactie (bedrag van het contract). Gezien de vrij hoge kosten van het documentair krediet wordt afgeraden om het te gebruiken voor kleine bedragen.
11.2.7.4
Looptijd
De geldigheid van het documentair krediet en de looptijd ervan worden contractueel vastgelegd. Betalingstermijnen en een financiering van deze termijnen kunnen van bij de ondertekening van het contract voorzien worden.
11.2.7.5
Kostprijs
Hier volgen de belangrijkste kosten die het documentair krediet met zich meebrengt; de tarieven kunnen lichtjes verschillen van bank tot bank.
1.
Voor de verkoper
Kennisgevingsprovisie: 65 €
LARCIER
Kortlopende financiering
277
Hoofdstuk 11
Opnemingsprovisie: 55 € + 1,25‰ (minstens 30 €) op het bedrag van de overlegde documenten. Deze provisie zal dus verschillende keren verschuldigd zijn in geval van gedeeltelijke verzendingen en één keer als er slechts één betaling en één factuur is. In geval van uitgestelde betaling: 1,25‰ per maand op het bedrag van de overlegde documenten. In geval van bevestiging: de provisie verschilt naargelang van het politieke risico van het emissieland, de financiële situatie van de emissiebank en de relaties met deze bank. Ze bedraagt minstens 250 à 300 € en kan variëren van 1,25‰ tot 6‰ op het totaalbedrag van het documentair krediet. In geval van verhandeling of acceptatie: 55 € + 1,25‰ (minstens 30 €) op het bedrag van de overlegde documenten. Als de bank een wissel verhandelt, wordt eveneens een rente equivalent aan die van een kaskrediet of van een straight loan aangerekend.
2.
Voor de koper
Openingsprovisie: 10 € + 1 à 2/00 per maand (minstens 85 €) Opnemingsprovisie: 55 € + 1 à 2/00 (minstens 30 €) Betalingsprovisie: 1,5/00, ten hoogste 100 €. Bij deze provisies komen een aantal bijhorende kosten (Swift, wijziging…) die het documentair krediet vrij duur maken. Het contract bepaalt wie van de koper of de verkoper de verschillende provisies betaalt.
11.2.7.6
Terugbetaling
De realisatiewijze wordt contractueel bepaald en kan als volgt zijn: ● ●
●
●
Op zicht: de bank betaalt onmiddellijk bij de voorlegging van de documenten (merk op dat de bank over 5 werkdagen beschikt om de documenten te controleren). Uitgesteld: de koper heeft een betalingstermijn, bijvoorbeeld 90 dagen vanaf de leveringsdatum, 90 dagen vanaf de datum van de factuur, enz. De bank zal aan het einde van deze termijn betalen. Verhandeling: er wordt dan een wissel getrokken op de emissiebank, die de verkoper kan disconteren bij zijn bank en bij de voorlegging van de documenten kan hij het geld terugkrijgen. Als de bank van de verkoper kennisgevend is, zal ze disconteren ‘onder voorbehoud’, d.w.z. dat ze zich het recht voorbehoudt om de bedragen terug te nemen indien de emissiebank in gebreke blijft. Als de bank confirmerend is, zal ze het geld ‘zonder verhaal’ voorschieten. Het gaat dan om een disconto à forfait. Acceptatie: (zeldzaam) de wissel wordt dan door de emissiebank geaccepteerd.
11.2.7.7
Waarborgen
Er wordt strikt genomen geen waarborg gevraagd. Bij zeetransport worden de goederen ter beschikking gesteld met het transportdocument Bill of Loading (B/L) (zeecognossement). Dit document heeft dus een waarde en is verhandelbaar. Het wordt opgemaakt in drie exemplaren en over het algemeen ten gunste van de banken geëndosseerd. In geval van insol-
278
Vreemd vermogen
LARCIER
ventie van de koper kunnen de banken de goederen in beslag nemen als zij in het bezit zijn van de volledige set B/L’s.
11.2.7.8 1.
Varianten De ‘stand by letter of credit’ (SBLC)
Dit wordt steeds meer gebruikt. Deze variant maakt het mogelijk om betalingsgarantie te krijgen zonder het hele mechanisme van het documentair krediet in gang te moeten zetten. Dit wordt immers enkel in gang gezet als de koper in gebreke blijft. De koper gaat de emissie van een documentair ‘stand-bykrediet’ aanvragen. Hij preciseert de benodigde afschriften van documenten (gewoonlijk een afschrift van de factuur, een afschrift van het transportdocument en een verklaring op erewoord van de verkoper waarin deze laatste verklaart dat hij nog niet betaald is). De bank van de koper gaat dan een SBLC uitgeven ten gunste van de verkoper, via de bank van de verkoper. De verkoper bezorgt de originele documenten aan de koper en wacht de vervaldag af. Als hij niet betaald is, bezorgt hij de afschriften van de documenten aan zijn bankier. Pas op dat moment, bij de voorlegging van de documenten, valt de ‘stand-by’ weg en garandeert de bank van de koper, of beide banken in geval van bevestiging vanwege ook de bank van de verkoper, de betaling. Het documentair stand-bykrediet heeft het voordeel beduidend minder duur en flexibeler te zijn dan het klassieke documentair krediet.
2.
Het documentair incasso
Dit is eveneens een documentaire techniek. Het documentair incasso is volkomen geschikt voor kleine contracten waarvoor de emissie van een klassiek documentair krediet duur zou kunnen zijn. Het gaat hier om een procedure van terugvordering in ruil voor documenten. Het grote nadeel van het documentair incasso is de afwezigheid van betalingsgarantie. De banken dienen enkel om de terugvordering te verzekeren, zonder hun garantie te geven. De verkoper bezorgt de documenten aan zijn bank (die de remitterende bank wordt genoemd) die ze op haar beurt bezorgt aan de bank van de koper (de aanbiedende bank). In ruil voor de betaling krijgt de koper documenten waarmee hij de goederen in bezit kan nemen. Als de koper de documenten niet afhaalt, moet de verkoper de goederen voor eigen rekening repatriëren. Overhandiging van documenten tegen betaling (een kleine veiligheid voor de verkoper want de koper zal op het moment van de overhandiging van de documenten gedebiteerd worden) of tegen acceptatie van een wissel door de koper is mogelijk.
11.2.7.9
Fiscale aspecten
De provisies, kosten en eventuele rente zijn fiscaal aftrekbaar.
11.2.7.10 Adviezen Het documentair krediet vergemakkelijkt het handelsverkeer. Het is raadzaam om inlichtingen in te winnen bij de bankiers, want er kunnen beperkingen zijn betreffende: de landen (sommige landen genieten niet van de Belgische bevestiging), de goederen (bijvoorbeeld wapens in bepaalde landen) en bepaalde buitenlandse banken (het land wordt geaccepteerd, maar een welbepaalde bank niet). De bankier kan overigens de verkoper wijzen op de moeilijkheid om een bepaald document te verkrijgen.
LARCIER
Kortlopende financiering
279
Hoofdstuk 11
11.2.7.11 Steunmaatregelen Het AWEX (Agence Wallonne à l’EXportation et aux investissements étrangers), F.I.T. (Flanders Investment and Trade: Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen) en Brussels Export zijn agentschappen die afhangen van de gewesten en een aantal steunmaatregelen ter beschikking stellen van de ondernemingen. EXPORT VLAANDEREN is een Vlaamse openbare instelling die instaat voor de promotie van de export van Vlaamse producten en diensten. De directie buitenlandse handel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest staat in voor de promotie van de buitenlandse handel voor Brussel. De SOFINEX (SOciété de FINancement de l’EXportation et de l’internationalisation des entreprises wallonnes - Waalse maatschappij voor de financiering van de uitvoer en de internationalisering van de Waalse bedrijven, een NV die werd opgericht op initiatief van de Waalse regering, ontstaan uit een samenwerking tussen AWEX en Sowalfin) kan deelnemen aan de financiering van transacties met het buitenland, hetzij door gedeeltelijke of aanvullende betalingswaarborgen toe te kennen, hetzij door rechtstreeks tussen te komen of in cofinanciering met de Belgische Maatschappij voor Internationale Investeringen (BMI). Ze bevordert eveneens het internationale handelsverkeer via verschillende samenwerkingsakkoorden met een aantal landen. FINEXPO (federaal) is een adviescomité met als doelstelling het verzekeren van de financiële steun aan de export van Belgische uitrustingsgoederen en aanverwante diensten. Zij doet dit door de interestvoeten van kredieten toegekend voor de financiering van de Belgische export te verminderen of te stabiliseren. Ter ondersteuning van de export beschikt FINEXPO over 4 types instrumenten. Naast rentestabilisaties biedt FINEXPO interestbonificaties, aanvullende giften en leningen van Staat tot Staat. De Nationale Delcrederedienst (ONDD) is een autonome overheidsinstelling die tot opdracht heeft de internationale economische betrekkingen te bevorderen. ONDD verzekert risico’s verbonden aan internationale transacties en rechtstreekse investeringen in het buitenland. ONDD is eveneens gemachtigd om wisselrisico’s te dekken, transitotransacties te verzekeren, tussenbeide te komen bij exportfinanciering, en voor rekening van de Staat elke opdracht uit te voeren die hem wordt toevertrouwd op het technische of financiële vlak of op dat van de vertegenwoordiging. De verplichtingen die ONDD op zich neemt, worden gegarandeerd door de Staat.
11.2.7.12 Voorbeeld De NV KMO heeft een verkoopcontract afgesloten met een buitenlandse klant voor 100.000 €. Op 4 april krijgt ze de bevestiging van haar bank dat een onherroepbaar en bevestigd documentair krediet werd geopend ten gunste van haar, uitvoerbaar via verhandeling van een wissel op 90 dagen, te rekenen vanaf de verzendingsdatum. Op 21 april worden de goederen verzonden. Op 25 april heeft de NV KMO alle in het contract voorziene documenten verzameld en gaat ze naar de bank. Deze laatste controleert de documenten en stemt erin toe dat een wissel op haar wordt getrokken ten belope van 100.000 €, met 20 juli als vervaldag. De bank stort het bedrag van de wissel, verminderd met de discontokosten, op de rekening van de Belgische verkoper. Ze debiteert eveneens zijn rekening met alle verschuldigde provisies. Op de vervaldag van de wissel haalt de bank automatisch het bedrag van de wissel (100.000 €) van de rekening van de klant, omdat de buitenlandse klant van de NV KMO inmiddels betaald zal hebben op de rekening van de NV KMO.
280
Vreemd vermogen
LARCIER
4/04: afhouding van provisie voor kennisgeving: 65 € en bevestiging (2°/00 = 200 €, maar minstens 250 €): 250 € Rond 25 april: ● Verhandelingsprovisie: 55 € + 125 € (1,25°/00). ● Storting van 100.000 € verminderd met de discontokosten: (laat ons aannemen dat de rentevoet van het voorschot de Euribor (2%) + een handelsmarge van 2,5% is): hetzij ongeveer 98.937,50 €. Op 20 juli: de bank haalt automatisch 100.000 € van de rekening van de NV KMO.
11.2.7.13 Bronnen ● ● ● ● ● ● ● ● ● ●
www.sofinex.be www.finexpo.be www.febelfin.be www.awex.be www.ondd.be www.flanderstrade.be www.brussel-export.be www.abh-ace.org www.eur-export.com/francais/apptheo/finance/risnp/credoc.htm www.bruxelles.irisnet.be/
11.2.8
Borgstellingskrediet
11.2.8.1
Doel
Hoofdstuk 11
Borgstellingskredieten zijn geen kredieten in de klassieke betekenis van het woord. Ze brengen a priori geen uitbetaling vanwege de bank met zich mee. Ze worden vaak handtekeningskredieten genoemd, omdat de bank haar solvabiliteit toevoegt aan die van haar klant. De bank verbindt zich ertoe om een bepaald bedrag te betalen aan derden (leveranciers, bouwheer…), als zijn klant een verplichting niet behoorlijk nakomt. Het is enkel na afloop van de contractuele verplichting dat de bank tussenbeide komt om in voorkomend geval de derde te vergoeden. Slechts op dat moment zal de uitbetaling plaatshebben en de bank zal het bedrag bij haar klant recupereren.
11.2.8.2
Definitie
De bank verbindt zich ertoe om een derde te betalen als haar klant zijn verplichting niet nakomt. De verplichting van haar klant kan het betalen van een derde (leverancier, eigenaar van een gebouw, terugbetaling van een voorschot…) zijn of het behoorlijk uitvoeren van een contract (opleveringsgarantie, uitvoeringsgarantie...). Na afloop van de verplichting zal de bank het bedrag van de borg betalen bij het in gebreke blijven van haar klant. De betaling is over het algemeen onvoorwaardelijk (de begunstigde derde wordt betaald zodra hij er om vraagt, hij hoeft niets te bewijzen) en soms voorwaardelijk (de begunstigde derde moet de niet-naleving van de verbintenissen of de voorwaarden van het contract aantonen). Het voordeel van borgstellingskredieten berust op het feit dat de onderneming geen geld moet vastleggen om de uitvoering van haar verplichtingen te waarborgen.
LARCIER
Kortlopende financiering
281
11.2.8.3
Doelgroep en bedrag
Borgstellingskredieten zijn bestemd voor alle ondernemingen (kleine, middelgrote, of grote), voor houders van vrije beroepen en voor zelfstandigen. Het toegekende minimumbedrag verschilt van bank tot bank, maar is zelden lager dan 650 €. Er is geen absoluut maximumbedrag.
11.2.8.4
Looptijd
Een borgstellingskrediet kan op afzonderlijke en gerichte wijze verleend worden. Het loopt af met het verval van de verplichting (betaling van de leverancier, einde van de huur van een gebouw…). Het kan eveneens worden toegekend in de vorm van een kredietlijn die gewoonlijk voor onbepaalde duur is bij herhaalde vraag tot borgstelling (vastgoedondernemers…).
11.2.8.5
Kostprijs
Er is geen rente, wel een provisie die verschilt naargelang van het dossier maar over het algemeen 1,5% bedraagt van het bedrag van de borg, voor de ganse looptijd en met een minimumbedrag van 50 €. Bij elke emissie wordt ongeveer 250 € dossierkosten aangerekend.
11.2.8.6
Terugbetaling
Als de bank het bedrag van de borg aan de begunstigde betaalt, haalt ze dat bedrag van de rekening van haar klant. De bank moet dus de financiële situatie van haar klant nagaan alvorens hem het borgstellingskrediet toe te kennen om zeker te zijn dat hij in staat zal zijn om het terug te betalen.
11.2.8.7
Waarborgen
De klassieke waarborgen kunnen gevraagd worden, naargelang van het risico dat verbonden is aan de emissie van het borgstellingskrediet. Wanneer de rechthebbende een bankgarantie eist, kan de aanvrager, om van een flinke korting op de provisie te genieten, het bedrag in contanten als borg bij de bank deponeren. Het voordeel van de borg valt weg (het geld wordt bevroren), maar de kosten voor de emissie van de waarborg zijn dan gering.
11.2.8.8
Fiscale aspecten
De rente en provisies zijn fiscaal aftrekbaar.
11.2.8.9
Voorbeeld
Laat ons aannemen dat de NV KMO een kantoorverdieping huurt. De eigenaar vraagt een huurwaarborg ten belope van 3 maanden huur, hetzij 6.000 €. De NV KMO vraagt en ontvangt de emissie van een huurwaarborg ten gunste van de eigenaar. De NV KMO moet 250 € dossierkosten betalen en 1,5% per jaar op het bedrag van de waarborg, hetzij 90 €.
282
Vreemd vermogen
LARCIER
De NV KMO hoeft niet 6.000 € vast te leggen als waarborg, maar kan dit geld gebruiken voor de werking van haar bedrijf.
11.2.8.10 Bron ●
www.abb-bvb.be
11.2.9
Casheo
11.2.9.1
Doel
Vorderingen op de overheid liquide maken door het mobiliseren van uitstaande schuldvorderingen bij die overheid en het bekomen van een voorschot hierop.
11.2.9.2
Doelgroep
Natuurlijke personen of kleine ondernemingen (volgens de Europese definitie: minder dan 50 voltijds tewerkgestelde personen en omzet of balanstotaal niet meer dan 10.000.000 €).
11.2.9.3
Kredietverlener
Casheo wordt verleend door het Participatiefonds. Het aanvraagformulier wordt ingevuld en ondertekend met de hulp van een erkend boekhouder(-fiscalist) BIBF, extern accountant IAB of bedrijfsrevisor IBR.
11.2.9.4
Hoofdstuk 11
Wat wordt gefinancierd?
Casheo draagt bij tot het oplossen van de liquiditeitsproblemen. Het is een instrument ter mobilisering van vorderingen op de overheid in de brede zin: federale overheid, gewesten, provinciale en plaatselijke overheden en vennootschappen waarin de overheid meerderheidsaandeelhouder is zoals Belgacom, De Post of Infrabel. De vorderingen worden afgestaan aan het Participatiefonds die zelf 80% van het factuurbedrag betaalt aan de ontlener. De resterende 20% wordt betaald van zodra het Participatiefonds het totale factuurbedrag incasseert. De lening wordt toegestaan onder de vorm van een kredietlijn.
11.2.9.5
Bedragen
Minimumbedrag van de kredietlijn: 15.000 € en maximumbedrag: 250.000 €. Per voorschot is het minimumbedrag minstens 2.500 €.
11.2.9.6
Looptijd
Een jaar, verlengbaar.
11.2.9.7
Rentevoet
De rentevoet is vast en bedraagt Euribor 3 maanden + 3%.
LARCIER
Kortlopende financiering
283
11.2.9.8
Aflossing
De rente moet driemaandelijks betaald worden.
11.2.9.9
Waarborgen
Is de ontlener een natuurlijke persoon, dan worden geen waarborgen gevraagd. Is de ontlener een kleine onderneming met rechtspersoonlijkheid, dan wordt de borgstelling van de actieve vennoten gevraagd.
11.2.9.10 Specifieke aspecten De Casheo-lening heeft een achtergesteld karakter tegenover de andere kredieten. In beginsel zijn alle sectoren toegelaten. Maar ingevolge verordening 1998/2006 van 15/12/06 van de Europese Commissie kan geen krediet gegeven worden voor de landbouw, rollend materieel in de transportsector en export.
11.2.9.11 Voorbeeld Een ondernemer uit de bouwsector voert vooral werken uit voor de overheid. De factuur van een groot werk wordt niet onmiddellijk betaald. De onderneming heeft echter een krappe liquiditeitspositie en loopt het gevaar dat ze haar eigen bestellingen niet meer kan gefinancierd krijgen. Via een Casheo-lening wordt het bedrijfskapitaal hersteld. De Casheo wordt uitbetaald na voorlegging van de factuur.
11.2.9.12 Bron ●
284
www.fonds.org.
Vreemd vermogen
LARCIER
Hoofdstuk 12
Waarborgen
1. 2. 3. 4.
Algemeen Reële waarborgen Persoonlijke waarborgen Morele waarborgen
286 288 320 325
12.1
Algemeen
De reden van het bestaan van de waarborg is het beschermen van de schuldeiser (de kredietverlener) tegen de insolvabiliteit van zijn schuldenaar (de lener). Ook al is de eerste waarborg voor de kredietverlener de waarde van de onderneming en haar managers, er kunnen zich onverwachte gebeurtenissen voordoen die het aflossingsplan van de schuld in gevaar brengen. Als de lening niet naar behoren wordt afgelost, verhoogt de schuldeiser die over een waarborg beschikt, zijn kansen om zijn schuldvordering te innen (om te worden terugbetaald). Het feit over een waarborg te beschikken, kan de kredietverlener een voorkeursbehandeling opleveren in een aantal moeilijke situaties, zoals de gedwongen verkoop van de inboedel van de ont lener of diens faillissement. De kredietverlener wordt zo een bevoorrechte schuldeiser, die een recht van voorrang geniet en volgens zijn rang behandeld zal worden. Hij is niet langer een gewone schuldeiser die samen met de andere gezamenlijke schuldeisers behandeld zal worden en naar evenredigheid (naar rato van zijn schuldvordering ten opzichte van alle andere niet-bevoorrechte schuldvorderingen) terugbetaald zal worden na de bevoorrechte schuldeisers. Gezien de belangrijke gevolgen van waarborgakten is deze materie sterk gereglementeerd: er is geen voorrecht zonder wettekst.
12.1.1
Indeling van de zekerheden
De zekerheden kunnen volgens verschillende criteria worden ingedeeld. Wij weerhouden de volgende.
12.1.1.1
Wettelijk of conventioneel
De wettelijke zekerheid vindt haar oorsprong in een wet, terwijl de conventionele zekerheid voortvloeit uit een contract.
12.1.1.2
Roerend of onroerend
Het is de aard van het bezwaarde (in pand gegeven) goed dat de aard van de zekerheid bepaalt. Het begrip ‘roerend goed’ is veel ruimer dan dat van de meubels in onze huizen. In het recht wordt alles wat niet onroerend is, roerend genoemd. Dat geldt dus eveneens voor geldbedragen, effecten, enz.
12.1.1.3
Algemeen of specifiek
De zekerheid is specifiek wanneer zij enkel betrekking heeft op één of meerdere welbepaalde goederen. Zij is algemeen wanneer zij betrekking heeft op een geheel van goederen. Behoudens door de wet voorziene uitzonderingen hebben specifieke voorrechten de voorrang boven algemene voorrechten.
12.1.2
Categorieën van voorrechten
Door deze kenmerken te combineren, bekomen we de volgende voorrechten:
286
Vreemd vermogen
LARCIER
12.1.2.1
Algemeen voorrecht op alle roerende en onroerende goederen
Dit zeer sterke voorrecht wordt door de wet voorbehouden voor zeer bijzondere gevallen. Het betreft de gerechtskosten, namelijk de kosten van gerechtelijke procedures, honoraria van curatoren, bewindvoerders en andere gerechtelijke mandatarissen, alsook bepaalde bijkomende kosten (inventariskosten, expertkosten, enz.). Het is immers in het belang van alle schuldeisers dat sommigen onder hen kosten doen om het vermogen van de schuldenaar te vereffenen of te behouden. Daar deze kosten in ieders belang worden gedaan, heeft de wetgever voorzien dat ze bij voorrang worden terugbetaald.
12.1.2.2
Algemeen voorrecht op roerende goederen
Hier zijn drie grote categorieën: ●
voorrechten van humanitaire aard of die betrekking hebben op de bescherming van werknemers (begrafeniskosten, kosten van laatste ziekte, leveringen van levensmiddelen, aan de werknemer verschuldigd loon…);
●
voorrechten van sociale aard (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of andere gelijkaardige instellingen);
●
voorrechten van fiscale aard (belastingontvanger, BTW-ontvanger, ontvanger van successierechten).
12.1.2.3
Specifiek voorrecht op roerende goederen
Hier vindt men bijvoorbeeld: Hoofdstuk 12
●
het voorrecht van de verhuurder (op de inboedel van het verhuurde goed);
●
het voorrecht van de vervoerder (op het vervoerde goed);
●
het voorrecht van de onbetaalde verkoper (op het verkochte);
●
het voorrecht van de onderaannemer (op de schuldvordering van de aannemer op de bouwheer).
12.1.2.4
Specifiek voorrecht op onroerende goederen
Het gaat hier om de volgende situaties: ●
het voorrecht van de onbetaalde verkoper van een gebouw (op het verkochte gebouw);
●
het voorrecht van de ruiler (op het geruilde goed);
●
het voorrecht van de schenker (op het geschonken goed).
De voorrechten hebben de voorrang boven de hypotheek. Aldus bepaalt artikel 12 van de Hypotheekwet: ‘Het voorrecht is een recht dat uit hoofde van de bijzondere aard der schuldvordering aan een schuldeiser toekomt en hem voorrang verleent boven de andere schuldeisers, zelfs de hypothecaire’. Om die reden worden deze akten openbaar gemaakt door hun inschrijving op het kantoor van bewaring der hypotheken.
LARCIER
Waarborgen
287
12.2
Reële waarborgen
De reële waarborgen verlenen aan hun houder een voorrecht op de verkoopprijs van de bezwaarde goederen. Zo ontsnappen ze aan de mededinging tussen de schuldeisers, ten belope van het bedrag van de gewaarborgde schuldvordering. Dit recht, dat aan de schuldeiser wordt toegekend, is bijkomstig aan zijn schuldvordering (het waarborgt de betaling ervan). De reële aard heeft bepaalde gevolgen: het recht van voorrang, het recht van zaaksgevolg en het beginsel van de zaakvervanging. Het recht van voorrang stelt de schuldeiser in staat om bij voorrang aanspraak te maken op de opbrengst van de tegeldemaking (opbrengst van de verkoop) van het bezwaarde goed. Het recht van voorrang wordt versterkt door een recht van zaaksgevolg dat de schuldeiser in staat stelt om voorrang te blijven hebben op de opbrengst van de tegeldemaking, ook als het goed niet langer tot de boedel van de schuldenaar behoort. De schuldeiser wordt zo beschermd tegen de verdwijning van het goed en zal, ongeacht waar het goed zich bevindt, het in beslag kunnen nemen en ten eigen bate laten verkopen. Het beginsel van de zaakvervanging geldt wanneer een goed een ander vervangt dat verdwenen is. Op dit nieuwe goed zijn dan dezelfde regels van toepassing als op het verdwenen goed. De Hypotheekwet verduidelijkt immers in haar artikel 10: ‘elke vergoeding die door derden verschuldigd is wegens het tenietgaan, de beschadiging of het waardeverlies van het met voorrecht of hypotheek bezwaarde goed wordt aangewend voor de betaling van de bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, ieder volgens haar rang, indien de derden de vergoeding niet gebruiken voor de herstelling van dit goed. De wet op de landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992 voorziet in haar artikel 58 dezelfde regel voor vergoedingen die door een verzekeraar verschuldigd zijn.
12.2.1
Hypotheek
12.2.1.1
Doel
De houder van een hypotheek, de hypothecaire schuldeiser genaamd, kan bij voorrang aanspraak maken op de opbrengst van de verkoop van een in waarborg gegeven goed dat eigendom is van iemand anders, de hypothecaire schuldenaar genaamd. De hypothecaire schuldenaar is niet noodzakelijk de lener. In dat geval wordt hij ook de hypotheekgever genoemd.
12.2.1.2
Definitie
De hypotheek is een reëel, onroerend en specifiek recht. Dit recht is accessoir aan een schuldvordering en is ondeelbaar. Er bestaan conventionele hypotheken, testamentaire hypotheken en wettelijke hypotheken. Het geval dat ons bezighoudt, is dat van de conventionele hypotheek, d.w.z. ontstaan uit een contract tussen een bank en een lener. Het gaat hier om een authentieke akte die door een notaris wordt opgemaakt. De oorspronkelijke akte wordt de minuut genoemd. Dit document wordt voor onbepaalde tijd bewaard door de notaris die de akte verleden heeft en door al diens opvolgers. Het
288
Vreemd vermogen
LARCIER
eerste afschrift wordt de grosse genoemd en wordt bewaard door de hypothecaire schuldeiser: dit document zal hem in staat stellen om zijn waarborg te laten gelden. De andere afschriften worden expedities genoemd.
12.2.1.3
Bezwaard perceel
Een hypothecaire inschrijving kan genomen worden op ● ● ●
goederen die onroerend zijn van nature (gebouwen, terreinen), door hun bestemming of door incorporatie; bepaalde onroerende reële rechten (vruchtgebruik, erfpacht, opstal), zolang deze rechten gelden; schepen en boten die voor de handelsvaart bestemd zijn (maritieme hypotheek).
12.2.1.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die de eigenaar is of wordt van een gebouw, kan het in pand geven voor een krediet, of dat krediet nu bestemd is voor de financiering van de aankoop van dit goed of voor een ander doeleinde. Om deze hypotheek toe te staan, moet men ●
●
de eigenaar zijn van het goed (let goed op bij schenkingen met recht van terugkeer of vorderingen tot nietigverklaring). De aanwezigheid van de partner zal noodzakelijk zijn in geval van een hypotheek op de gezinswoning, zelfs als de partner er niet de eigenaar van is; de handelsbekwaamheid hebben om dit gebouw te vervreemden. – Voor vennootschappen: de handeling moet worden toegestaan door personen die geldig namens de vennootschap kunnen optreden en de waarborg moet in de lijn liggen van het doel van de vennootschap, vooral als deze waarborg ten gunste van derden wordt verleend. – Voor natuurlijke personen: bijvoorbeeld in het geval van minderjarigen.
12.2.1.5
Bedrag (minimum / maximum)
De hypothecaire inschrijving kan ten hoogste voor het bedrag van de schuld worden genomen. Ze slaat op de verschuldigde hoofdsom te vermeerderen met de nevensommen en drie jaar rente.
12.2.1.6
Looptijd (minimum / maximum)
De hypothecaire inschrijving heeft een looptijd van ten hoogste 30 jaar (vroeger 15 jaar). Ze is hernieuwbaar.
12.2.1.7
Kosten
Daar de hypothecaire inschrijving gepaard gaat met een notariële akte is het een dure waarborg: men dient te rekenen op 1% registratierechten, 0,3% inschrijvingsrechten, de honoraria van de notaris, de honoraria van de hypotheekbewaarder, enz. Een hypothecaire inschrijving van 100.000 €, bijvoorbeeld, zal ongeveer 3.050 € kosten, terwijl men 9.570 € zal moeten neertellen voor een hypothecaire inschrijving van 500.000 €.
LARCIER
Waarborgen
289
Hoofdstuk 12
12.2.1.8
Verzekering
Rekening houdend met het feit dat de waarde van de waarborg op het gebouw berust, zal de bankier eveneens eisen om een brandverzekering af te sluiten op het met hypotheek bezwaarde goed.
12.2.1.9
Fiscale aspecten
De hypothecaire inschrijving vertoont de bijzonderheid noodzakelijk te zijn voor de fiscale aftrekbaarheid van een hypothecair krediet op een gebouw in privé-eigendom. Op professioneel niveau wordt de fiscale aftrekbaarheid van de kredieten niet beïnvloed door het al dan niet bestaan van deze waarborg. De kosten zullen aftrekbaar zijn als beroepskosten.
12.2.1.10 Specifieke aspecten De hypothecaire akte wordt daadwerkelijk ingeschreven in het kantoor van bewaring der hypotheken dat het openbare karakter ervan verzekert. De datum waarop deze inschrijving plaatsheeft, bepaalt de rang, d.w.z. de orde van voorrang ten opzichte van andere houders van een identiek recht. De hypothecaire inschrijving geeft een recht van voorrang op de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed. Ze geeft eveneens een recht van zaaksgevolg, met andere woorden de inschrijving volgt het goed, zelfs als het wordt verkocht (behalve als de inschrijving voordien werd opgeheven).
12.2.1.11 Varianten De chronologische volgorde waarin de inschrijvingen worden gedaan, bepaalt de rang van de inschrijving. Zo kan men een inschrijving in tweede of derde rang op een onroerend goed toestaan.
12.2.1.12 Voorbeeld De NV KMO wil een nieuw gebouw kopen in Brussel met een waarde van 100.000 €. Ze vraagt haar bankier om tussen te komen in de financiering van dit project ten belope van 80.000 €; de bank gaat akkoord mits een hypothecaire inschrijving van 40.000 €. In zijn akkoordbrief zal de bankier verduidelijken dat het krediet wordt gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving in eerste rang, ten belope van een bedrag van 40.000 € op het in Brussel gelegen goed. Om deze waarborg van kracht te doen worden, zal de NV KMO een beroep moeten doen op een notaris van haar keuze. De notaris maakt de hypothecaire akte op voor een bedrag in hoofdsom van 40.000 €, te vermeerderen met de rente, de provisies en toebehoren, drie jaar rente, alsook de door de bank gemaakte kosten om haar schuldvordering te innen. Na ondertekening door de NV KMO en haar bank zal de akte worden neergelegd op het kantoor van bewaring der hypotheken van Brussel om hem officieel de eerste rang te geven.
12.2.1.13 Bron ●
290
Hypotheekwet van 16/12/1851 (Titel XVIII van het Burgerlijk Wetboek)
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.2
Inpandgeving van de handelszaak
12.2.2.1
Doel
De houder van een pandrecht op een handelszaak, de pandhoudende schuldeiser genaamd, kan bij voorrang aanspraak maken op de opbrengst van de verkoop van de in pand gegeven handelszaak die eigendom is van een derde, de pandschuldenaar genaamd.
12.2.2.2
Definitie
Pandrecht op een handelszaak is, zoals alle pandrechten, een reëel, conventioneel, (materieel of immaterieel) roerend en specifiek recht. Dit recht hangt samen met een schuldvordering en is ondeelbaar. Inpandgeving van een handelszaak kan via een authentieke akte of een onderhandse akte. In beide gevallen moet de akte de bezwaarde handelszaak identificeren.
12.2.2.3
Bezwaard perceel
Pandrecht op een handelszaak kan gevestigd worden op het geheel der waarden die de handelszaak uitmaken. De wet geeft de volgende niet-uitputtende opsomming: het klantenbestand, het uithangbord, de handelsinrichting, de merken, het recht op het huurcontract, het meubilair van het magazijn en het gereedschap. De goederen in de voorraad moeten uitdrukkelijk worden vermeld. Zij tellen slechts voor 50% van hun waarde mee. Behoudens uitdrukkelijk anders wordt overeengekomen, wordt aanvaard dat de vorderingen en kastegoeden niet inbegrepen zijn. Opgelet: het pand heeft geen bezwaard perceel zolang de handelszaak niet uitgebaat wordt. Hoofdstuk 12
12.2.2.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die handel drijft en die de eigenaar is of wordt van een handelszaak, kan deze zaak in pand geven voor een krediet, of dat krediet nu bestemd is voor de financiering van de aankoop van dit goed of voor een ander doeleinde. Om dit pandrecht te kunnen verlenen, moet men: ●
de eigenaar zijn van de handelszaak;
●
de handelsbekwaamheid hebben om de handelszaak te vervreemden. –
–
12.2.2.5
Voor vennootschappen: de handeling moet worden toegestaan door personen die geldig kunnen optreden namens de vennootschap en de waarborg moet in de lijn liggen van het doel van de vennootschap, vooral als deze waarborg ten gunste van derden wordt verleend. Voor natuurlijke personen: bijvoorbeeld in het geval van minderjarigen.
Bedrag (minimum / maximum)
De inschrijving op de handelszaak kan ten hoogste voor het bedrag van de schuld worden genomen. Ze slaat op de verschuldigde hoofdsom, te vermeerderen met de nevensommen en drie jaar rente.
LARCIER
Waarborgen
291
12.2.2.6
Looptijd (minimum / maximum)
De inschrijving op de handelszaak heeft een looptijd van ten hoogste 10 jaar. Ze is hernieuwbaar.
12.2.2.7
Kosten
De kosten verschillen naargelang het om een notariële akte of een onderhandse akte gaat. De registratierechten bedragen 0,5% van het bedrag van de inschrijving, te vermeerderen met de inschrijvingskosten. Voor een notariële akte worden echter geen bijkomende rechten geïnd als de inschrijving complementair is aan een hypothecaire inschrijving (enkel het vaste recht van 25 € wordt geïnd).
12.2.2.8
Verzekering
Rekening houdend met het feit dat de waarde van de waarborg op de handelszaak berust, zal de bankier eveneens eisen om een verzekering tegen diefstal/brand af te sluiten op de bezwaarde handelszaak.
12.2.2.9
Specifieke aspecten
Om inroepbaar te zijn tegen derden moet de inpandgeving van de handelszaak worden ingeschreven in het register van het kantoor van bewaring der hypotheken van de plaats waar de handelszaak gelegen is. Elke handelszaak dient afzonderlijk ingeschreven te worden. De datum waarop de inschrijving plaatsheeft, bepaalt de rang, d.w.z. de orde van voorrang ten opzichte van andere houders van een identiek recht. Een pandrecht op een handelszaak verschilt van andere pandrechten. Ten eerste kan het enkel worden gevestigd ten gunste van een kredietinstelling of andere erkende financiële instellingen. Vervolgens is het een bezitloos pandrecht: de eigenaar blijft de bewaarder. Het is bijgevolg een fluctuerend pandrecht, want de inhoud ervan is veranderlijk. Ten slotte hebben meubels normaal gezien geen recht van zaaksgevolg, behalve bij pandrecht op een handelszaak waarbij het recht van zaaksgevolg wel bestaat. Met andere woorden: de inschrijving volgt de handelszaak, zelfs als deze wordt verkocht (behalve als de inschrijving voordien werd opgeheven).
12.2.2.10 Varianten De chronologische volgorde waarin de inschrijvingen worden genomen, bepaalt de rang van de inschrijving. Zo kan men een inschrijving in tweede of derde rang op een handelszaak toestaan.
12.2.2.11 Voorbeeld De NV KMO wil een handelszaak kopen om haar activiteiten uit te breiden in Brugge. De verkoper vraagt een bedrag van 25.000 €. De NV KMO vraagt haar bank om tussen te komen in het project ten belope van 20.000 €; de bankier gaat akkoord mits een inpandgeving van de handelszaak ten belope van 20.000 €. In zijn akkoordbrief zal de bankier verduidelijken dat het krediet wordt gewaarborgd door de inpandgeving van de handelszaak te Namen, in eerste rang, ten belope van 20.000 €. Om deze waarborg van kracht te doen worden, kan de NV KMO rechtstreeks met haar bank onderhandelen die de akte van inpandgeving van de handelszaak opmaakt, ten belope van
292
Vreemd vermogen
LARCIER
20.000 € in hoofdsom, te vermeerderen met de provisies en toebehoren, drie jaar rente, alsook de door de bank gemaakte kosten om haar schuldvordering te innen. Na ondertekening zal de akte worden neergelegd op het kantoor van bewaring der hypotheken van Namen om hem officieel de eerste rang te geven.
12.2.2.12 Waardering De waarde van een handelszaak is zeer veranderlijk. Ze hangt af van de bedrijfstak, de grootte van de onderneming, de inhoud op het ogenblik van de uitoefening van de waarborg. De meeste banken zullen pro memorie een waarde aangeven, andere zullen een formule toepassen van het type (a × b) - c, waarin: ●
‘a’ de weerhouden waarde voor elk onderdeel van de handelzaak is (bijvoorbeeld 50% van de boekwaarde voor het materieel, 0 tot 25% van de boekwaarde voor de voorraad, 0 tot 60% van de boekwaarde voor de schuldvorderingen, enz.),
●
‘b’ een wegingscoëfficiënt (bijvoorbeeld 25%) en
●
‘c’ de waarde van de bestaande inschrijvingen
In het geval van de NV KMO zou deze schatting de volgende berekening opleveren (zie het overzicht van de balans van de NV KMO in de bijlagen): a) [(50% van de waarde van de vaste activa + 25% van de voorraad + 50% van de handelsvorderingen) b) x
weging van 25%]
c) – waarde van de voorgaande rangen = [(50% van 120.000 + 25% van 30.000 + 50% van 50.000) x 25%] – 0,00 = [(€ 60.000 + € 7.500 + € 25.000) × 25%] – 0,00 = 23.125 €
Hoofdstuk 12
Dit bedrag moet vergeleken worden met het bedrag van de inschrijving, hetzij 20.000 € in het voorbeeld.
12.2.2.13 Bron ●
Wet van 25/10/1919 (Wet betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik uitgevoerde leveringen).
12.2.3
Landbouwvoorrecht
12.2.3.1
Doel
De houder van een landbouwvoorrecht, de pandhoudende schuldeiser genaamd, kan bij voorrang aanspraak maken op de opbrengst van de verkoop van de in pand gegeven zaak die eigendom is van een derde, de pandschuldenaar genaamd.
LARCIER
Waarborgen
293
12.2.3.2
Definitie
Het landbouwvoorrecht lijkt sterk op het pandrecht op een handelszaak. Het is een reëel, conventioneel, (materieel of immaterieel) roerend en specifiek recht. Het recht hangt samen met een schuldvordering en is ondeelbaar. Het landbouwvoorrecht wordt gevestigd via een authentieke akte of een onderhandse akte. In beide gevallen moet de akte het bezwaarde goed identificeren.
12.2.3.3
Bezwaard perceel
Het voorrecht slaat op alles wat de boerderij bevat, alles wat het landbouwbedrijf gebruikt: het meubilair, het gereedschap, de bedrijfsuitrusting, het vee, het voer en de oogst (zelfs als de vruchten nog niet geplukt zijn of reeds uit het bedrijf vervoerd zijn). Als de pandgever de eigenaar van de boerderij is, wordt het voorrecht uitgebreid tot de door economische bestemming onroerend gemaakte bedrijfsuitrusting. De immateriële waarden zijn niet inbegrepen.
12.2.3.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die landbouwer is, kan een landbouwvoorrecht in pand geven voor een krediet, of dat krediet nu bestemd is voor de financiering van de aankoop van de zaak of voor een ander doeleinde. Om dit pandrecht te kunnen verlenen, moet men: ●
de eigenaar zijn van de zaak (niet noodzakelijk van het gebouw);
●
de handelsbekwaamheid hebben om de zaak te vervreemden. – –
12.2.3.5
Voor vennootschappen: de handeling moet worden toegestaan door personen die geldig kunnen optreden namens de vennootschap. Voor natuurlijke personen: bijvoorbeeld in het geval van minderjarigen.
Bedrag (minimum / maximum)
Het voorrecht wordt gevestigd voor het in de akte van de lening vastgelegde bedrag.
12.2.3.6
Looptijd (minimum / maximum)
Het landbouwvoorrecht heeft een looptijd van ten hoogste 10 jaar en het is hernieuwbaar.
12.2.3.7
Kosten
De registratierechten belopen 0,5% van het bedrag van het voorrecht.
12.2.3.8
Verzekering
Rekening houdend met het feit dat de waarde van de waarborg op de inhoud van het pandrecht berust, zal de bankier eveneens eisen om een verzekering af te sluiten op het perceel van het voorrecht.
294
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.3.9
Specifieke aspecten
Om inroepbaar te zijn tegen derden moet het landbouwvoorrecht worden ingeschreven in het bijzonder register van de ontvanger der registratie van de plaats waar de gebouwen zich bevindten. De datum waarop deze inschrijving plaatsheeft, bepaalt de rang, d.w.z. de orde van voorrang ten opzichte van andere houders van een identiek recht. Het landbouwvoorrecht verschilt van andere pandrechten. Het is een bezitloos pandrecht: de eigenaar blijft de bewaarder. Het is bijgevolg een fluctuerend pandrecht, want de inhoud ervan is veranderlijk. Verplaatsing van de goederen doet het voorrecht tenietgaan, maar er geldt een beperkt recht van zaaksgevolg.
12.2.3.10 Varianten De chronologische volgorde waarin de voorrechten worden gevestigd, bepaalt de rang van het voorrecht. Zo kan men een voorrecht in tweede of derde rang verlenen.
12.2.3.11 Voorbeeld De NV KMO wil investeren in nieuwe landbouwmachines om haar activiteiten in Genk uit te breiden. De verkoper vraagt een bedrag van 200.000 €. De NV KMO vraagt haar bank om tussen te komen in het project ten belope van 150.000 €. De bankier gaat akkoord mits een landbouwvoorrecht ten belope van 150.000 €. In zijn akkoordbrief zal de bankier verduidelijken dat het krediet wordt gewaarborgd door een landbouwvoorrecht op het landbouwbedrijf in Moeskroen, in eerste rang, ten belope van 150.000 €. Om deze waarborg van kracht te doen worden, kan de NV KMO rechtstreeks met de bank onderhandelen, die het voorrecht zal laten inschrijven in het bijzonder register van de ontvanger der registratie van Moeskroen om het officieel de eerste rang te geven.
12.2.3.12 Waardering Meer nog dan in het geval van een handelszaak is de waarde van het landbouwvoorrecht zeer veranderlijk. Ze hangt af van het al dan niet bestaan van een gebouw, van de grootte van het landbouwbedrijf, van de inhoud op het ogenblik van de uitoefening van de waarborg. De banken die dit soort waarborg toepassen, zijn over het algemeen gespecialiseerd in de sector en bekwaam om het bedrijf op een voorzichtige manier te waarderen.
12.2.3.13 Bron ●
Wet van 15 april 1884 (Wet betreffende de landbouwleningen)
12.2.4
Indeplaatsstelling (subrogatie) in het voorrecht van de verkoper van roerende goederen
12.2.4.1
Doel
De onbetaalde verkoper geniet een recht van voorrang op het verkochte goed. De bank kan in dat voorrecht worden gesteld en er op haar beurt van genieten.
LARCIER
Waarborgen
295
Hoofdstuk 12
12.2.4.2
Definitie
De derde (de bank) die de schuldeiser (de verkoper) betaalt, vervangt deze laatste wat de rechten en het verhaal op de schuldenaar (de klant) betreft.
12.2.4.3
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon kan subrogatie in het voorrecht van de verkoper van onbetaalde roerende goederen verlenen in het kader van de uitsluitende financiering van professionele uitrusting en op voorwaarde handelaar, industrieel of ambachtsman te zijn.
12.2.4.4
Bedrag (minimum / maximum)
Er is strikt genomen geen minimum- of maximumbedrag. Het voorrecht slaat op een goed.
12.2.4.5
Looptijd (minimum / maximum)
Het voorrecht duurt tot vijf jaar na de levering van het goed.
12.2.4.6
Kosten
Geen.
12.2.4.7
Verzekering
Rekening houdend met het feit dat het goed de waarborg vormt, zal de bank gewoonlijk een verzekering op het goed eisen.
12.2.4.8
Specifieke aspecten
Het voorrecht blijft bestaan, zelfs als het goed onroerend wordt gemaakt of als de koper failliet gaat. Om de subrogatie te vestigen, moet de verkoper, tegen betaling van zijn factuur, een subrogatiekwitantie ondertekenen, d.w.z. dat hij afstand doet van zijn voorrecht ten gunste van de bank. Om dit voorrecht inroepbaar te maken tegen derden moet een door de verkoper gelijkvormig verklaard afschrift van de factuur, binnen de twee weken die volgen op de levering, worden neergelegd bij de griffie van de rechtbank van koophandel van de plaats waar de koper zijn woonplaats of zijn bedrijfszetel heeft.
12.2.4.9
Varianten
Het is niet mogelijk om meerdere rangen te hebben voor dit soort voorrecht.
12.2.4.10 Voorbeeld In het kader van haar handelsactiviteit wenst de NV KMO de aankoop te financieren van een telefooncentrale voor de zetel van de vennootschap in Antwerpen. De verkoper vraagt een bedrag van 5.000 € aan. De NV KMO vraagt haar bank om tussen te komen in het project ten belope van 5.000 €. De bankier gaat akkoord mits subrogatie in het voorrecht van de verkoper.
296
Vreemd vermogen
LARCIER
In zijn akkoordbrief zal de bankier verduidelijken dat het krediet wordt gewaarborgd door subrogatie in het voorrecht van de onbetaalde verkoper. Ze zal de verkoper een gelijkvormig verklaard afschrift van de factuur vragen en hem tevens tegen betaling van het bedrag de subrogatiekwitantie doen ondertekenen. In de twee weken die volgen op de levering van de centrale zal de bank het afschrift van de factuur naar de griffie van de rechtbank van koophandel te Doornik sturen om haar voorrecht inroepbaar te maken tegen derden.
12.2.4.11 Bron ●
Wet van 16 december 1851 (Hypotheekwet) (art. 20)
12.2.5
Inpandgeving van effecten
12.2.5.1
Doel
Het pandrecht op effecten verleent aan de houder, de pandhoudende schuldeiser, een reële bijzondere zekerheid op effecten die toebehoren aan een ander, de pandgevende schuldenaar.
12.2.5.2
Definitie
Het pandrecht op effecten is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. Het recht hangt samen met een schuldvordering en is ondeelbaar.
12.2.5.3
Bezwaard goed
Het pandrecht slaat op effecten, deposito’s... Het wordt een ‘handelspandrecht’ genoemd als het als zekerheid voor verbintenissen met een handelskarakter wordt gevestigd en een ‘burgerlijk pandrecht’ als het verbintenissen met een privékarakter betreft.
12.2.5.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon kan effecten die hem/haar toebehoren in pand geven of een derde vragen om zijn effecten te zijnen/haren bate in pand te geven.
12.2.5.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.2.5.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.5.7
Kosten
Voor het handelspandrecht op effecten is geen enkele bijzondere formaliteit vereist, zodat het geen kosten met zich meebrengt. Voor het burgerlijk pandrecht op effecten is een geschreven bewijs vereist en de registratie van dit stuk (waarin de soort en de aard van het pandrecht wordt beschreven) tegen de vaste kostprijs van 25 € (verplicht voor pandrechten met een waarde van meer dan 375 €).
LARCIER
Waarborgen
297
Hoofdstuk 12
12.2.5.8
Specifieke aspecten
De begunstigde van het pandrecht kan hetzij het pandrecht verkopen en zich bij voorrang laten betalen op de opbrengst van de verkoop of zich het pandrecht toe-eigenen bij wijze van betaling.
12.2.5.9
Varianten
Het pandrecht op een kunstwerk behoort tot dezelfde categorie van pandrechten.
12.2.5.10 Voorbeeld De NV KMO bezit beursgenoteerde aandelen. Ze heeft momenteel kasproblemen, maar wil haar effecten niet verkopen, hun huidige waarde ligt immers onder de marktverwachtingen. Ze vraagt dus een kortlopend krediet en geeft de aandelen in pand ten gunste van de bank. In haar akkoordbrief zal de bank verduidelijken dat het krediet wordt gewaarborgd door een inpandgeving van aandelen en de in pand gegeven aandelen beschrijven. Daar het een handelspandrecht betreft, is er geen registratie vereist. Als de effecten niet genoteerd waren, had men in het register van vennoten of van gedematerialiseerde aandelen moeten aangeven dat de effecten in pand gegeven waren.
12.2.5.11 Waardering De waardering zal afhangen van de aard van het pandrecht en van de valuta waarin het pandrecht wordt gevestigd. Als algemene regel geldt dat kasbons en deposito’s op 100% gewaardeerd worden (als ze in vreemde valuta zijn, past men een waardevermindering toe naargelang van de valuta), staatsfondsen en staatsobligaties op 70%, terwijl aandelen, beveks… gewaardeerd worden op een percentage van hun beurs- of inventariswaarde, met een waardevermindering (gewoonlijk 60% voor de Belgische beursgenoteerde bedrijven, 50% voor de buitenlandse beursgenoteerde bedrijven en 30% voor de niet-genoteerde aandelen). Pandrechten op kunstwerken worden gevalspecifiek gewaardeerd.
12.2.5.12 Bronnen ●
Burgerlijk Wetboek (art. 2074)
●
Wet van 05/05/1872 (Wet houdende herziening der beschikkingen betreffende het Pand en de Commissie) (art. 1 en 2)
12.2.6
Pandrecht op koopwaar
12.2.6.1
Doel
Het pandrecht op koopwaar verleent aan de houder, de pandhoudende schuldeiser, een reële bijzondere zekerheid op koopwaar die toebehoort aan een ander, de pandgevende schuldenaar. In tegenstelling tot het pandrecht op een handelszaak brengt het de onteigening van de koopwaar met zich mee.
298
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.6.2
Definitie
Het pandrecht op koopwaar is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. Het recht hangt samen met een schuldvordering en is ondeelbaar.
12.2.6.3
Bezwaard goed
Het pandrecht slaat op goederen.
12.2.6.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die handel drijft (meestal groothandelaars) en die koopwaar in grote hoeveelheden koopt, kan deze koopwaar in pand geven.
12.2.6.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.2.6.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.6.7
Kosten
Voor het pandrecht op koopwaar als dusdanig is geen bijzondere formaliteit vereist. Hoofdstuk 12
12.2.6.8
Verzekering
Daar de handelaar onteigend wordt van de koopwaar, dient erop te worden toegezien dat de koopwaar in haar nieuwe opslagplaats gedekt blijft door een verzekeringspolis.
12.2.6.9
Specifieke aspecten
Rekening houdend met de onteigening zal dit soort pandrecht meestal slaan op gemakkelijk verhandelbare koopwaar die weinig onderhevig is aan waardevermindering. In de praktijk wordt voor de inpandgeving van koopwaar de techniek van de warrantage toegepast. De warrantceel is een handelspapier dat het bewijs levert van de vrije beschikking over de koopwaar waarop dit papier betrekking heeft. De eigenaar van de koopwaar bezorgt de warranteel (die eventueel verdisconteerd zullen worden of een kortlopend voorschot mogelijk zullen maken) aan de bank. Bij niet-terugbetaling kan de houder van de warrant de betreffende koopwaar verkopen. In de praktijk zal er een onteigening van de koopwaar zijn en zal de schuldenaar de koopwaar niet kunnen houden. De koopwaar wordt dan opgeslagen hetzij in de lokalen van de bank (vrij zelden), hetzij bij een derde houder, hetzij bij de schuldenaar zelf (een gespecialiseerde firma zal een lokaal huren en daarin de voorraad opbergen), hetzij in een douaneloods.
LARCIER
Waarborgen
299
12.2.6.10 Voorbeeld De NV KMO heeft een diamantafdeling. Om de aankoop van een grote voorraad diamanten te financieren, bezorgt ze de bank een warrant op haar koopwaar tegen een kortlopende financiering. De NV KMO wordt onteigend van haar koopwaar die, bijvoorbeeld, in de brandkluis van de bankinstelling zal belanden. Wanneer ze een gedeelte van de koopwaar verkoopt, levert de bank een opvolgingsbevel af voor de betreffende hoeveelheid. Op de vervaldag van het contract kan de bank bij niet-terugbetaling de resterende diamanten verkopen om de toegekende kredieten terug te betalen.
12.2.6.11 Waardering De waardering zal afhangen van de aard van het pandrecht.
12.2.6.12 Bron ●
Wet van 18/11/1862 (Wet houdende invoering van het warrantstelsel)
12.2.7
Inpandgeving van schuldvorderingen
12.2.7.1
Doel
Het pandrecht op schuldvorderingen verleent aan de houder, de pandhoudende schuldeiser, een reële bijzondere zekerheid op schuldvorderingen die toebehoren aan een ander, de pandgevende schuldenaar. De in pand gegeven schuldvordering blijft in het bezit van de pandgever: de schuldvordering wordt niet overgedragen.
12.2.7.2
Definitie
Het pandrecht op schuldvorderingen is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. Het recht hangt samen met een schuldvordering en is ondeelbaar.
12.2.7.3
Bezwaard goed
Het pandrecht slaat op in pand gegeven schuldvorderingen. De bank heeft een recht van voorrang op het bedrag maar behoudt haar verhaal op de lener.
12.2.7.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon kan de schuldvorderingen op derden, bijvoorbeeld klanten of huurders, de toelagen of vergoedingen die hij moet krijgen, in pand geven.
12.2.7.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
300
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.7.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.7.7
Kosten
Voor deze waarborg zijn weinig formaliteiten vereist: de schuldenaar bezorgt aan zijn schuldeiser (de bank) het document dat het bestaan van de schuldvordering aantoont (de factuur bijvoorbeeld). Er wordt een akte van inpandgeving opgemaakt. Vervolgens wordt de schuldenaar van de schuldvordering (de klant) in kennis gesteld van de inpandgeving van deze schuldvordering, bij voorkeur per aangetekende brief of deurwaardersexploot. Na deze kennisgeving zal de klant het verschuldigde bedrag rechtstreeks aan de bank betalen. De enige kosten zijn die van de kennisgeving. Gezien de bijzondere aard van dit pandrecht zal de schuldeiser echter de schuldvorderingen en hun vervaldagen in het oog moeten houden.
12.2.7.8
Verzekering
De in pand gegeven schuldvorderingen kunnen eventueel het voorwerp zijn van een kredietverzekering om zeker te zijn van een betaling op de vervaldag van de schuldvordering.
12.2.7.9
Specifieke aspecten
De inpandgeving is enkel inroepbaar tegen de schuldenaar van de in pand gegeven schuldvordering vanaf het ogenblik dat ze aan hem wordt betekend of hij ze heeft erkend. Hoofdstuk 12
12.2.7.10 Voorbeeld De NV KMO wil een kortlopende kredietlijn openen. De bank vraagt als waarborg een inpandgeving van haar schuldvorderingen op haar belangrijkste klant. Dit wordt vermeld in de akkoordbrief. De NV KMO bezorgt haar bank de facturen die het bestaan van de schuldvorderingen aantonen. De bank stelt de klant in kennis van de inpandgeving van de facturen en deelt hem het nieuwe rekeningnummer mee voor de betaling van deze facturen. Ze stelt vervolgens de kortlopende kredietlijn ter beschikking van de NV KMO.
12.2.7.11 Waardering De waardering zal afhangen van de aard van de schuldvordering en van de kwaliteit van de eindschuldenaar. De bank is immers niet zeker of de schuldvordering betaald zal worden: de eindschuldenaar kan weigeren om te betalen (in geval van gebrekkig werk bijvoorbeeld) of zichzelf in een situatie van faillissement of insolvabiliteit bevinden.
12.2.7.12 Bron ●
LARCIER
Burgerlijk Wetboek, boek III, titel XVII (in het bijzonder art. 2075 en 2081)
Waarborgen
301
12.2.8
Inpandgeving van schuldvorderingen op de Staat of op de overheid
12.2.8.1
Doel
Het pandrecht op schuldvorderingen op de overheid in het algemeen verleent aan de houder, de pandhoudende schuldeiser, een reële bijzondere zekerheid op schuldvorderingen die toebehoren aan een ander, de pandgevende schuldenaar.
12.2.8.2
Definitie
Het pandrecht op schuldvorderingen op de overheid in het algemeen is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. Het recht hangt samen met een schuldvordering en is ondeelbaar.
12.2.8.3
Bezwaard goed
Het pandrecht slaat op schuldvorderingen op de overheid in het algemeen.
12.2.8.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die een overheidsopdracht aanneemt, kan de schuldvordering op de overheid in pand geven ten gunste van een geldschieter, als deze schuldvordering wordt aangewend als waarborg voor een krediet om de opdracht uit te voeren en op voorwaarde dat dit krediet gelijktijdig of na de kennisgeving van de inpandgeving wordt opgenomen.
12.2.8.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.2.8.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.8.7
Kosten
De inpandgeving moet via deurwaardersexploot worden betekend. In sommige gevallen kan de betekening per aangetekende brief gebeuren, maar enkel als dat voorzien wordt in het bijzonder bestek. Daar het krediet overigens enkel mag dienen om het project te financieren, moet de besteding van het geld worden opgevolgd, wat nogal zwaar blijkt te zijn.
12.2.8.8
Specifieke aspecten
De werknemers, de onderaannemers en de leveranciers van de aannemer van de overheidsopdracht hebben het recht om beslag te leggen op de schuldvorderingen voor prestaties, werkzaamheden, leveringen of diensten in het kader van de uitvoering van de overheidsopdracht.
302
Vreemd vermogen
LARCIER
De inpandgeving zal pas gevolg hebben nadat deze werknemers, onderaannemers en leveranciers die een derdenbeslag hebben gelegd, betaald zijn. De bedragen zullen pas bestemd kunnen worden wanneer de werkzaamheden, leveringen of diensten opgeleverd en goedgekeurd zijn.
12.2.8.9
Voorbeeld
De NV KMO voert werkzaamheden uit om de elektrische installaties van een militaire luchthaven in overeenstemming te brengen met de ter zake geldende voorschriften. Om de betalingstermijn van de Staat te financieren, vraagt ze een kortlopend krediet aan de bank, die als waarborg de inpandgeving van de schuldvordering vraagt. De bank betekent via deurwaardersexploot de inpandgeving aan de Staat en stelt vervolgens een specifiek krediet ter beschikking van de NV KMO waarbij ze de daadwerkelijke besteding van het geleend geld kan nagaan. Als de onderaannemers niet betaald worden, kan de bank de inpandgeving te haren gunste niet laten gelden.
12.2.8.10 Waardering De waarde van deze waarborg is zeer veranderlijk, vooral omdat de werknemers, onderaannemers en leveranciers de voorrang hebben boven de bank.
12.2.8.11 Bron ●
Wet van 24/12/1993 (Wet betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.), herhaaldelijk gewijzigd (art. 23)
12.2.9
Endossement van facturen
12.2.9.1
Doel
Hoofdstuk 12
Het endossement van facturen bestaat uit de inpandgeving van facturen als zekerheid voor de schuld van de schuldenaar. Het is inroepbaar tegen derden en verplicht de eindschuldenaar om de bank rechtstreeks te betalen.
12.2.9.2
Definitie
Elke professionele schuldvordering, of het nu een handels- of een burgerlijke schuldvordering is, kan worden overgedragen of in pand worden gegeven door het endossement van de factuur of van een gelijkvormig verklaard afschrift ervan.
12.2.9.3
Bezwaard goed
Het pandrecht slaat op professionele schuldvorderingen, in de vorm van facturen.
12.2.9.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die in het kader van zijn beroepsactiviteit facturen opmaakt, kan deze facturen endosseren.
LARCIER
Waarborgen
303
12.2.9.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.2.9.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.9.7
Kosten
Het endossement van een gelijkvormig verklaard afschrift van de factuur maakt de inpandgeving van de factuur inroepbaar tegen derden, zonder enige andere formaliteit. De factuur hoeft niet aangenomen te zijn.
12.2.9.8
Verzekering
De betreffende schuldvorderingen kunnen eventueel het voorwerp zijn van een kredietverzekering (verzekering om zich in te dekken tegen het risico van wanbetaling van de klant) om zeker te zijn van een betaling op de vervaldag van de schuldvordering.
12.2.9.9
Specifieke aspecten
Endossement van facturen wordt enkel toegelaten ten gunste van een erkende kredietinstelling. Opeenvolgende endossementen zijn verboden. De factuur moet voldoen aan strikte criteria: ze moet gedateerd zijn en de identiteit van de schuldeiser en de schuldenaar vermelden, alsook de prijs van elke levering of prestatie waaruit de schuldvordering voortvloeit en het totaalbedrag daarvan. Het endossement zelf moet voldoen aan bepaalde criteria (in het bijzonder als het een inpandgeving betreft, wat uitdrukkelijk moet worden vermeld), alsook de betekening.
12.2.9.10 Voorbeeld De NV KMO wil een beroep doen op een kortlopende kredietlijn. De bank vraagt als waarborg het endossement van de facturen aan de belangrijkste klant. Dit wordt in de akkoordbrief vermeld. De NV KMO bezorgt haar bank de betreffende facturen, die de bank endosseert. De bank stelt de klant in kennis van het endossement van de facturen en deelt hem het nieuwe rekeningnummer mee voor de betaling van de facturen. Ze stelt vervolgens de kortlopende kredietlijn ter beschikking van de NV KMO.
12.2.9.11 Waardering De waardering zal afhangen van de aard van de schuldvordering en van de kwaliteit van de eindschuldenaar. De bank is immers niet zeker of de schuldvordering betaald zal worden: de eindschuldenaar kan weigeren om te betalen (in geval van gebrekkig werk bijvoorbeeld) of zichzelf in een situatie van faillissement of insolvabiliteit bevinden.
304
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.9.12 Bron ●
Wet van 25/10/1919 (Wet betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen), gewijzigd door het KB van 30/03/1936 en aangevuld door de wet van 31/03/1958.
12.2.10 Inpandgeving van handelspapier 12.2.10.1 Doel Het pandrecht op handelspapier verleent aan de houder, de pandhoudende schuldeiser, een reële bijzondere zekerheid op handelspapier dat toebehoort aan een ander, de pandgevende schuldenaar.
12.2.10.2 Definitie Het pandrecht op handelspapier is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. Het recht hangt samen met een schuldvordering en is ondeelbaar.
12.2.10.3 Bezwaard goed Het pandrecht slaat op handelspapier.
12.2.10.4 Doelgroep Elke onderneming of natuurlijke persoon die handelspapier uitgeeft in het kader van zijn beroepsactiviteit kan dat in pand geven.
12.2.10.5 Bedrag (minimum / maximum) Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.2.10.6 Looptijd (minimum / maximum) Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.10.7 Kosten De inpandgeving van handelspapier brengt geen bijzondere kosten met zich mee. De bank moet wel de vervaltijden van het handelspapier in het oog houden.
12.2.10.8 Varianten Het disconto van handelspapier maar dit soort disconto is hoe langer hoe minder gangbaar (zie deel drie, paragraaf 11.2.3).
LARCIER
Waarborgen
305
Hoofdstuk 12
12.2.10.9 Voorbeeld De NV KMO wil een beroep doen op een kortlopende kredietlijn. De bank vraagt als waarborg de inpandgeving van een handelspapier dat de NV niet wil verdisconteren. Dit wordt in de akkoordbrief vermeld. De NV KMO bezorgt haar bank het betreffende handelspapier. De bank stelt vervolgens de kortlopende kredietlijn ter beschikking van de NV KMO.
12.2.10.10 Waardering De waardering zal afhangen van de kwaliteit van de eindschuldenaar. De waarde van handelspapier is hoger dan die van facturen, maar er is geen zekerheid wat de eindbetaling betreft. De bank zal de situatie van de eindschuldenaar nagaan alvorens haar akkoord te geven.
12.2.10.11 Bron ●
Wet van 05/05/1872 (Wet houdende herziening der beschikkingen betreffende het pand en de commissie)
12.2.11 Overdracht van loon 12.2.11.1 Doel Overdracht van loon is een handeling waardoor een persoon tot zekerheid van zijn schuld zijn schuldvorderingen overdraagt aan zijn werkgever.
12.2.11.2 Definitie Overdracht van loon is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht.
12.2.11.3 Bezwaarde inkomsten Het pandrecht slaat op alle bedragen die krachtens een arbeidsovereenkomst, een leerovereenkomst, een statuut… worden betaald, evenals op alle bedragen die worden betaald aan personen die, tegen vergoeding, prestaties leveren onder het gezag van een andere persoon.
12.2.11.4 Doelgroep Elke natuurlijke persoon, zelfstandige of niet, die bij wijze van waarborg voor een krediet voor zichzelf of voor een derde (natuurlijke persoon of onderneming) een akte van overdracht van loon ondertekent.
12.2.11.5 Bedrag (minimum / maximum) Onder een bepaalde drempel is geen enkel bedrag vatbaar voor beslag. Boven een bepaald plafond is alles vatbaar voor beslag. Deze limieten worden elk jaar aangepast aan de index. De tabel hierna is op de cijfers van 2010 gebaseerd.
306
Vreemd vermogen
LARCIER
Arbeidsovereenkomst
Maandelijks nettoloon
Tot 978 €
0%
978,01 — 1.050,00 €
20%
1.050,01 — 1.159,00 €
30%
1.159,01 — 1.268,00 €
40%
> 1.268,00 €
Vervangingsinkomen
Voor beslag vatbaar gedeelte
Maandelijks nettoloon
Tot 978 €
100%
Voor beslag vatbaar gedeelte
0%
978,01 — 1.050,00 €
20%
1.050,01 — 1.268,00 €
40%
> 1.268,00 €
100%
Bovendien voorziet de wet de inachtneming van een bedrag van 61 € per kind ten laste. De bedragen in de tabellen dienen dus te worden verhoogd naargelang van de gezinssituatie van de persoon in kwestie. De cijfers dateren van 1 januari 2010.
12.2.11.6 Looptijd (minimum / maximum) Akten van overdracht van loon worden over het algemeen ondertekend voor onbepaalde duur.
12.2.11.7 Kosten De vestiging van een overdracht van loon brengt geen kosten met zich mee. Dit ligt anders wat de uitvoering ervan betreft (zie hierna).
12.2.11.8 Specifieke aspecten Overdracht van loon moet in een afzonderlijke akte worden toegestaan. Het is tevens individueel. Om geldig te worden uitgeoefend, moet aan een aantal strikte voorwaarden worden voldaan: het verkrijgen van een uitvoerbare titel (vonnis of authentieke akte), betekening aan de werknemer van het oogmerk tot beslag over te gaan, het informeren van de werkgever, inachtneming van een termijn van verzet van 10 dagen (indien de werknemer verzet aantekent, is er een geldigverklaring van de vrederechter vereist). Als de werknemer meerdere overdrachten van loon ten gunste van verschillende instellingen ondertekend zou hebben, worden deze geordend op rang, naargelang van de datum waarop de kennisgeving van overdracht bij de griffie van de rechtbank is neergelegd.
LARCIER
Waarborgen
307
Hoofdstuk 12
12.2.11.9 Voorbeeld De oudste zoon van de meerderheidsaandeelhouder van de NV KMO en diens echtgenote ondertekenen, bij wijze van waarborg voor een beroepsfinanciering die de bank hun toekent, een akte van overdracht van loon. Mevrouw verdient 1.700 € netto per maand en heeft drie kinderen ten laste. Mijnheer heeft geen voor beslag vatbaar inkomen. Bij wanbetaling en naleving van de procedure van beslag kan de bank het volgende bedrag inhouden van het loon van mevrouw: ●
Tot 978 €: niets
●
Van 978,01 tot 1.050 €: 20%, hetzij 14,40 €
●
Van 1.050,01 tot 1.159 €: 30%, hetzij 32,40 €
●
Van 1.159,01 tot 1.268 €: 40%, hetzij 43,60 €
●
Boven 1.268 €: alles, hetzij 429,00 €
Het totaalbedrag dat vatbaar is voor beslag bedraagt dus 522,40 – (3 × 61 € per kind ten laste) = 336,60 €.
12.2.11.10 Waardering De waarde van de overdracht van loon hangt hoofdzakelijk af van drie factoren: de werkstabiliteit van de schuldenaar, het bedrag van het nettoloon, en de rang die de overdracht heeft op het ogenblik van de uitoefening ervan. Deze waarborg wordt dus gewoonlijk pro memorie gewaardeerd door de bank.
12.2.11.11 Bronnen ●
KB van 08/12/2008 tot uitvoering van artikel 1409 § 2 van het Gerechtelijk Wetboek (indexering van de bedragen)
●
Wet van 10/10/1967 (Wet houdende het Gerechtelijk Wetboek)
12.2.12 Overdracht van een kredietverzekeringspolis 12.2.12.1 Doel De overdracht van een kredietverzekeringspolis is een handeling waardoor een persoon, ter verzekering van zijn schuld, het voordeel van zijn kredietverzekeringspolis overdraagt aan een derde kredietverlener.
12.2.12.2 Definitie De overdracht van een verzekeringspolis is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. De begunstigde van de kredietverzekering wordt door de verzekeringsmaatschappij vergoed in geval van insolvabiliteit van of wanbetaling door de eindklant.
12.2.12.3 Bezwaard bedrag Elk bedrag dat door de verzekeringsmaatschappij in uitvoering van het contract wordt gestort.
308
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.12.4 Doelgroep Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die een dergelijke verzekeringspolis afsluit om zich in te dekken tegen het risico van wanbetaling door zijn of haar klanten en erin toestemt om de verzekeringspolis ten gunste van zijn of haar bank in pand te geven, over het algemeen als waarborg voor kortlopende voorschotten die de bank hem of haar verstrekt.
12.2.12.5 Bedrag (minimum / maximum) Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.2.12.6 Looptijd (minimum / maximum) Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.12.7 Kosten De overdracht van een kredietverzekeringspolis als dusdanig brengt geen bijzondere kosten met zich mee.
12.2.12.8 Specifieke aspecten Om de waarborg te vestigen, moet de verzekeringspolis aan de bank bezorgd worden. De klant ondertekent een verklaring van toewijzing en alle betrokken partijen ondertekenen een verklaring van overdracht. Hoofdstuk 12
12.2.12.9 Voorbeeld De NV KMO wenst, met het oog op een beter beheer van haar schuldenaren, een beroep te doen op een kredietverzekering. Vervolgens, om de betalingstermijnen te financieren die ze aan diezelfde klanten toestaat, vraagt ze een kortlopend krediet aan de bank. De bank vraagt om de kredietverzekeringspolis te haren gunste in waarborg te geven. Dankzij de verklaring van overdracht zal de bank van de tussenkomst van de verzekering genieten om het toegestane kortlopende krediet af te lossen.
12.2.12.10 Waardering De tussenkomst van de verzekering is nooit zeker: ten eerste moet er zich een schadegeval voordoen (wanbetaling) en vervolgens moet dit geval beantwoorden aan de voorwaarden voor tussenkomst van de verzekering. Kredietverzekeringscontracten gaan immers over het algemeen gepaard met tal van voorwaarden die streng worden toegepast (identiteit van de klant, bedrag van de transactie, aard van de transactie, betalingstermijn, dekkingspercentage…). Bovendien moeten de premies betaald zijn tot het ogenblik waarop het schadegeval zich voordoet. De bank kan altijd in de plaats van de intekenaar de premies betalen, maar dat zal kosten met zich meebrengen. Deze waarborg wordt dus gewoonlijk pro memorie gewaardeerd door de bank.
LARCIER
Waarborgen
309
12.2.12.11 Bron ●
Burgerlijk Wetboek, boek III, titel XVIII
12.2.13 Overdracht van een levensverzekeringspolis 12.2.13.1 Doel De overdracht van een levensverzekeringspolis is een handeling waardoor een persoon tot zekerheid van een schuld, van zichzelf of van een derde (bijvoorbeeld zijn bedrijf), het voordeel van zijn levensverzekeringspolis overdraagt aan een derde kredietverlener.
12.2.13.2 Definitie De overdracht van een levensverzekeringspolis is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. Er zijn verschillende vormen van levensverzekeringen en meestal combineren ze een uitvoering in geval van leven en een uitvoering in geval van overlijden. De begunstigde van de levensverzekering krijgt een bepaald bedrag op een in het contract gepreciseerde datum als hij dan nog in leven is of, in geval van overlijden voor deze vervaldag, krijgen de door de begunstigde aangewezen personen een som geld.
12.2.13.3 Bezwaard bedrag Elk bedrag dat door de verzekeringsmaatschappij in uitvoering van het contract wordt gestort.
12.2.13.4 Doelgroep Elke natuurlijke persoon die zijn verwanten wil beschermen tegen de financiële risico’s van zijn onderneming ingeval hij zou overlijden of die een pensioenkapitaal wil opbouwen voor zijn pensioen sluit een dergelijke verzekering af en stemt ermee in om ze in pand te geven ten gunste van zijn bank, als waarborg voor kortlopende of langlopende kredieten die de bank hem verstrekt. Bij uitbreiding kan elke onderneming een dergelijke verzekering afsluiten in hoofde van zijn bestuurders of in hoofde van elke andere belangrijke persoon in de onderneming.
12.2.13.5 Bedrag (minimum / maximum) Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.2.13.6 Looptijd (minimum / maximum) Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.2.13.7 Kosten De overdracht van een levensverzekeringspolis als dusdanig brengt geen bijzondere kosten met zich mee.
310
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.13.8 Fiscale aspecten Als de levensverzekering door een natuurlijke persoon wordt afgesloten, kan ze in bepaalde gevallen in aanmerking komen voor een fiscale aftrek; in dat geval wordt het kapitaal dat op de vervaldag van het contract wordt uitgekeerd door de verzekering, eveneens zwaarder belast. Als de levensverzekering door een onderneming in hoofde van één van haar centrale actoren wordt afgesloten, zal de premie deel uitmaken van haar beroepskosten, terwijl het kapitaal op de vervaldag van het contract als beroepsinkomen wordt belast.
12.2.13.9 Specifieke aspecten Om de waarborg te vestigen, moet de verzekeringspolis aan de bank worden bezorgd. De klant ondertekent een verklaring van toewijzing en alle betrokken partijen ondertekenen een verklaring van overdracht.
12.2.13.10 Voorbeeld De NV KMO wil een levensverzekering afsluiten in hoofde van haar zaakvoerder. In het kader van een investeringskrediet voor de aankoop van een gebouw vraagt de bank aan de NV KMO om als waarborg het voordeel van de levensverzekering aan haar over te dragen. Bij leven op de vervaldag van de verzekering (gewoonlijk op pensioenleeftijd) of bij overlijden van de zaakvoerder zal het kapitaal aan de bank worden uitgekeerd om het eventuele resterende verschuldigde saldo af te lossen.
12.2.13.11 Waardering De tussenkomst van de verzekering voor het gedeelte overlijden is nooit zeker: de overlijdenssituatie moet beantwoorden aan de voorwaarden voor tussenkomst van de verzekering. Levensverzekeringscontracten gaan immers over het algemeen gepaard met tal van voorwaarden die streng worden toegepast (uitsluiting van bepaalde risico’s zoals zelfmoord of overlijden als gevolg van een aanslag of de beoefening van een gevaarlijke sport, het bestaan van een ernstige ziekte bij de afsluiting van het contract…). Bovendien moeten de premies betaald zijn tot het ogenblik van overlijden of tot de voorziene verjaardag en mogen deze premies niet verminderd zijn (wat zou leiden tot een vermindering van het verzekerde kapitaal). De bank kan altijd in de plaats van de intekenaar de premies betalen, maar dat zal kosten met zich meebrengen. Deze waarborg wordt dus gewoonlijk pro memorie gewaardeerd door de bank.
12.2.13.12 Bron ●
Burgerlijk Wetboek, boek III, titel XVIII
12.2.14 Overdracht van een polis van de Nationale Delcrederedienst 12.2.14.1 Doel Exporteurs van kapitaalgoederen moeten vaak lange betalingstermijnen (verscheidene jaren) toestaan aan hun klanten. De Nationale Delcrederedienst (ONDD) is een belangrijke speler
LARCIER
Waarborgen
311
Hoofdstuk 12
op het gebied van de exportmarkten, want ze werd speciaal voor dit soort transacties opgericht. De overdracht van een polis van de ONDD is een handeling waardoor een persoon tot zekerheid van een schuld het voordeel van zijn verzekeringspolis overdraagt aan een derde kredietverlener.
12.2.14.2 Definitie De overdracht van een verzekeringspolis is een reëel, conventioneel, roerend en specifiek recht. De ONDD beschikt over een uitgebreid assortiment aan verzekeringsproducten in dit specifieke segment. Het kan bijvoorbeeld leverancierskredieten verzekeren vanaf een looptijd van twee jaar, mits naleving van bepaalde vastgelegde regels (voorschot van 15%, periodiciteit van de vervaldagen). De ONDD dekt het risico ongeacht het feit of het aan de buitenlandse klanten toegestane krediet gedeeltelijk of helemaal niet wordt terugbetaald (in kapitaal en in rente), of laattijdig wordt terugbetaald, of de redenen daarvoor nu van politieke orde of eigen aan de klant zijn (onvermogen, faillissement).
12.2.14.3 Bezwaard bedrag Elk bedrag dat door de verzekeringsmaatschappij in uitvoering van het contract wordt gestort.
12.2.14.4 Doelgroep Elke onderneming die een exportcontract afsluit.
12.2.14.5 Bedrag (minimum / maximum) De bedragen variëren volgens de bijzondere voorwaarden van de ONDD.
12.2.14.6 Looptijd (minimum / maximum) De looptijden variëren volgens de bijzondere voorwaarden van de ONDD.
12.2.14.7 Kosten De overdracht van een verzekeringspolis als dusdanig brengt geen bijzondere kosten met zich mee. Het is de verzekering zelf die duur is. De kosten ervan zijn afhankelijk van verschillende parameters, zoals het land, de solvabiliteit van de buitenlandse klant, de looptijd van de financiering… De premie is betaalbaar bij de uitgifte van de polis.
12.2.14.8 Specifieke aspecten Om de waarborg te vestigen, moet de verzekeringspolis aan de bank worden bezorgd. De klant ondertekent een verklaring van toewijzing en alle betrokken partijen ondertekenen een verklaring van overdracht.
312
Vreemd vermogen
LARCIER
12.2.14.9 Voorbeeld De NV KMO wil een beroep doen op een verzekering van de ONDD in het kader van de levering van een waterzuiveringstation aan de regering van Senegal, waarvoor zij een betalingsspreiding van 5 jaar moet toestaan. Ze wenst deze betalingstermijn over te dragen aan haar bank, die in ruil daarvoor om de overdracht van het voordeel van de verzekering van de ONDD vraagt.
12.2.14.10 Waardering De ONDD verzekert het risico niet voor 100% maar er blijft slechts 2 tot 5% risico over, naargelang van het type klant (dekking van 95 tot 98%). Er kan hier geen premietekort zijn, want de premie is betaalbaar bij de uitgifte van het contract.
12.2.14.11 Bronnen ●
Burgerlijk Wetboek, boek III, titel XVIII
●
www.ondd.be
12.2.15 Waarborginstellingen 12.2.15.1 Brussels Waarborgfonds 1.
Doel
Indien de bank geen krediet kan verlenen, enkel en alleen omdat er onvoldoende zekerheden zijn, biedt de waarborgregeling een oplossing: de ondernemer vraagt aan zijn bank om een beroep te doen op de waarborgregeling van het Brussels Waarborgfonds.
2.
Definitie
Met de waarborgregeling wil het Brusselse Gewest een substantieel deel van de waarborgen toekennen die worden geëist bij het toestaan van een beroepskrediet.
3.
Doelgroep
Het Brussels Waarborgfonds richt zich tot de micro-ondernemingen, de kleine en middelgrote ondernemingen, tot de zelfstandigen en tot de vrije beroepen die actief zijn op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Fonds komt slechts tussen voor de activiteiten uitgeoefend in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of ter begunstiging van uitsluitend binnen dit gewest gerealiseerde of te realiseren investeringen. Determinerend is dus de investeringsplaats, niet de plaats van de maatschappelijke zetel. De onderneming moet voldoen aan de definitie van een KMO: ondernemingen met minder dan 250 werknemers of met een omzet niet hoger dan 50.000.000 € en een balanstotaal van maximaal 43.000.000 € (zoals bepaald door de Aanbeveling van de Europese Commissie d.d. 6 mei 2003 (2003/361/CE)).
LARCIER
Waarborgen
313
Hoofdstuk 12
4.
Bedragen
De waarborg van het Brussels Waarborgfonds dekt maximum 80% van het totale bedrag van het krediet. Het bedrag van de waarborg is principieel geplafonneerd op 500.000 € behoudens toestemming van de minister. De snelwaarborg mag maximaal 250.000 € bedragen per aanvrager, met inbegrip van de bestaande tussenkomst.
5.
Looptijd
De maximale looptijd van de tussenkomst van het Fonds is tien jaar. Voor de kredieten in rekening courant, discontokredieten, straight loans en andere kredieten op korte termijn mag de tussenkomst niet langer duren dan 5 jaar indien de tussenkomst minder is dan 50.000 € en niet meer dan 2 jaar indien de tussenkomst hoger is dan 50.000 €. Voor de snelwaarborg is de maximale looptijd 5 jaar.
6.
Waarborgverlener
De waarborg wordt verleend door het Brussels Waarborgfonds, in feite dus door het Brusselse Gewest. De aanvraag van het akkoord kan op drie wijzen gebeuren: met voorakkoord, met waarborg op aanvraag en met de snelwaarborg (ter vervanging van de gewone waarborg tot 3112-2009). De aanvraag met voorakkoord wordt door de aanvrager direct ingediend bij het Fonds, dat dan een principeakkoord kan geven. Dit voorakkoord is 4 maanden geldig. De bank waarbij de aanvrager vervolgens zijn kredietaanvraag indient, richt een vraag tot bevestiging van het voorakkoord aan het Fonds. Bij de waarborg op aanvraag wordt de vraag ingediend door de bank. Het Fonds kent de waarborg toe aan de bank na goedkeuring door de raad van bestuur. De bank kan de snelwaarborg van het Fonds toekennen voor de kredieten die aan bepaalde voorwaarden beantwoorden. Het beroep op de waarborgregeling gebeurt bovenop de andere zekerheden die de bank vraagt (hypotheek, borgstelling…).
7.
Toepassing van de waarborg
De waarborg is aanvullend, in die zin dat de bank er slechts een beroep op kan doen na uitputting van alle andere toegekende zakelijke of persoonlijke zekerheidsrechten. De waarborg heeft betrekking op de hoofdsom met uitsluiting van intresten of vergoedingen van elke aard. De tussenkomsten van het Fonds waarborgen wel de kosten en de honoraria.
8.
Kosten
De waarborg steunt op de betaling van een eenmalige forfaitaire premie: de bijdrage bedraagt 0,525% van het oorspronkelijk bedrag van de waarborg, vermenigvuldigd met het aantal jaren tijdens welke de waarborg van het Fonds verworven is. De kredietinstelling neemt persoonlijk 0,175% ten laste. Dit geldt ook als de begunstigde een starter is maar de bijdrage van die starter bedraagt dan slechts 0,175%.
314
Vreemd vermogen
LARCIER
9.
Specifiek aspect
In het kader van de economische crisis heeft de Brusselse Hoofdstedelijke regering nieuwe maatregelen genomen die het reglement voor een beperkte periode aanpassen, namelijk voor de periode van 15 februari 2009 tot 31 december 2009. Het betreft onder meer de uitbreiding van de waarborgen tot de formule van de snelwaarborg en de uitbreiding van de waarborg tot 80% voor alle ondernemingen, waar dit voorheen enkel gold voor starters.
10.
Voorbeeld
Een veelbelovend bedrijf wil verhuizen naar ruimere kantoren en vraagt aan de bank een investeringskrediet van 200.000 € om de aankoop van het gebouw te financieren. De bank meent dat een hypotheek op de geschatte waarde van 150.000 € te laag is. Het Brussels Waarborgfonds kan het tekort gedeeltelijk opvangen. Of een natuurlijk persoon wil het handelsfonds van een boekenwinkel overnemen en vraagt een krediet van 100.000 €. De bank vindt een pand op het handelsfonds onvoldoende. Het Brussels Waarborgfonds verleent een waarborg ten belope van 80%. Dit kost 80.000 € × 5 (jaar) × 0,525% = 2.100 €. Dit is een aanvullende waarborg, d.w.z. dat het Waarborgfonds zich tegen de aanvrager kan keren indien het fonds heeft moeten tussenkomen ten overstaan van de kredietinstelling.
11.
Deelnemende financiële instellingen
De betrokken kredietinstellingen zijn deze onderworpen aan de controle van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), d.w.z. financiële instellingen van Belgisch recht waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het uitoefenen van een of meerdere activiteiten opgenomen in de punten 2, 3 en 6 van de lijst hernomen in paragraaf 2 van het artikel 3 van de wet van 22 maart 1993 met betrekking tot het statuut en de controle van kredietinstellingen.
12. ●
Bron
www.brusselswaarborgfonds.be
12.2.15.2 Sowalfin (Wallonië) 1.
Doel
Indien de bank geen krediet kan verlenen, enkel en alleen omdat er onvoldoende zekerheden zijn, biedt de waarborgregeling een oplossing: de ondernemer vraagt aan zijn bank om een beroep te doen op de waarborgregeling van Sowalfin.
2.
Definitie
Met de waarborgregeling stelt de Waalse Overheid zich borg voor een deel van een ondernemerskrediet.
3.
Doelgroep
De onderneming moet voldoen aan de definitie van een KMO. Dit wil zeggen een onderneming met minder dan 250 werknemers waarvan ofwel de jaaromzet niet hoger is dan
LARCIER
Waarborgen
315
Hoofdstuk 12
50.000.000 € ofwel het balanstotaal niet hoger is dan 43.000.000 €. Als er een deelnemingsrelatie bestaat met andere ondernemingen van 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, moeten de geconsolideerde cijfers aan deze criteria voldoen. Een groter aandeelhouderschap door publieke participatieondernemingen, ondernemingen voor risicokapitaal en institutionele beleggers is toegestaan voor zover ze geen controle uitoefenen. Bij een gespreid en deels onbekend aandeelhouderschap kan gesteund worden op een verklaring te goeder trouw waarbij medegedeeld wordt dat, voor zover bekend, er geen nietKMO ondernemingen zijn die voor meer dan 25% deelnemen.
4.
Bedragen
De maximumwaarborg bedraagt 1.000.000 €.
5.
Kosten
Als de waarborgperiode gelijk is aan de duur van het krediet en de duur is maximum 10 jaar: per jaar 1% op het uitstaand saldo. Als de waarborgperiode korter is dan de duur van het krediet: per jaar 1,1% op het uitstaand saldo.
6.
Waarborgverlener
De waarborg wordt verleend door Sowalfin, in feite dus door het Waalse Gewest. Maar de bank is het aanspreekpunt en zij beslist of de waarborgregeling voor het voorgelegde financieringsproject in aanmerking komt. De bank doet een beroep op de waarborgregeling bovenop de andere zekerheden die ze vraagt (hypotheek, borgstelling…).
7.
Gewaarborgde ondernemingen
De begunstigde onderneming moet haar exploitatiezetel hebben in Wallonië. De zelfstandige ondernemer moet in Wallonië ingeschreven / opgenomen zijn. De waarborg wordt niet toegestaan als de onderneming twee jaar na mekaar verlies lijdt of indien ze tijdens het jongste boekjaar een cash drain vertoont. Ze wordt evenmin toegestaan indien het nettoactief minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal bedraagt. De waarborg bedraagt maximum 75% van het krediet en wordt verleend voor een periode van minimum één en maximum tien jaar. De volgende financieringsvormen kunnen worden gewaarborgd: ● ● ● ● ● ● ●
de aankoop of verbouwing van vastgoed; machines, uitrusting; op de balans geactiveerd immaterieel; onder specifieke voorwaarden: bedrijfskapitaal; onder specifieke voorwaarden: het eigen vermogen; verwerving van een andere onderneming; de goede afloop van een verrichting.
8.
Toepassing van de waarborg
Na realisatie van de zekerheden door de bank blijft een definitief verlies over. Ten belope van het waarborgpercentage draagt Sowalfin zijn deel in dat definitief verlies.
316
Vreemd vermogen
LARCIER
9.
Specifiek aspect
Via haar dochtervennootschap La Société des Cautions Mutuelles de Wallonie (Socamut), verleent Sowalfin 50% tegengarantie voor waarborgen toegekend door Maatschappijen Voor Onderlinge Borgstelling (MOB’s). Het gaat om: OB Zelfst Gent, SCM de Mons-Soignies, SCM des Métiers et Négoces-Liège, SCM du Centre-La Louvière, SCM du Tournaisis. De MOB’s zijn voornamelijk gericht op zelfstandigen, vrije beroepen en micro-ondernemingen. Ze zijn gegroeid uit die professionele middens.
10.
Voorbeeld
Het betreft de financiering van de aankoop van een gebouw met een investeringskrediet van 500.000 € over 15 jaar en terugbetaalbaar met constante annuïteiten. Zekerheid: het gebouw met een geschatte realisatiewaarde van 250.000 €. Waarborg Sowalfin: 50%. Bij opzegging bedraagt het saldo van de lening 400.000 €. Het gebouw wordt gerealiseerd voor 200.000 € wat het verlies van de bank op 200.000 € brengt, exclusief tussenkomst van Sowalfin. Dan komt de tussenkomst van Sowalfin ten belope van 50%, zijnde 100.000 €. Rest 100.000 €: dit is het uiteindelijke verlies van de bank.
11.
Deelnemende financiële instellingen
Banque du Crédit Professionel, Banca Monte Paschi Belgio, CBC, CPH, Landbouwkrediet, Bank van Brabant, Crédit Professionnel Interfédéral, Delta Lloyd Bank, Dexia, Fortis, KBC, ING, Onderling Beroepskrediet, Ethias Bank, Triodos Bank, Bank Van Breda.
12.
Andere activiteiten
Sowalfin oefent nog een hele reeks activiteiten uit ten behoeve van het bedrijfsleven: het toestaan van achtergestelde leningen, coördinatie van Invests, financiering van universitaire spin-offs, een bijzonder waarborgsysteem voor Business Angels, een bijzonder waarborgsysteem voor de scheepvaart, financiering van internationale verrichtingen, ...
13. ●
Bron
www.sowalfin.be
12.2.15.3 Waarborgbeheer (Vlaanderen) 1.
Doel
Indien de bank geen krediet kan verlenen, enkel en alleen omdat er onvoldoende zekerheden zijn, biedt de waarborgregeling een oplossing: de ondernemer vraagt aan zijn bank om een beroep te doen op de waarborgregeling van de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV).
2.
Definitie
Met de waarborgregeling stelt de Vlaamse overheid zich borg voor een deel van een ondernemingskrediet.
3.
Doelgroep
De onderneming moet in principe een KMO zijn. Dit wil zeggen een onderneming met minder dan 250 werknemers waarvan ofwel de jaaromzet niet hoger is dan 50.000.000 €
LARCIER
Waarborgen
317
Hoofdstuk 12
ofwel het balanstotaal niet hoger is dan 43.000.000 €. Als er een deelnemingsrelatie bestaat met andere ondernemingen van 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, moeten de geconsolideerde cijfers aan deze criteria voldoen. Een groter aandeelhouderschap door risicokapitaalmaatschappijen, universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk is wel toegestaan. Binnen het kader van een crisisbesluit (zie infra, pt 9 Specifieke aspecten) behoren tijdelijk ook grote ondernemingen tot de doelgroep.
4.
Bedragen
In beginsel maximaal 500.000 € (750.000 € tijdens de huidige crisisperiode: crisisbesluit) per onderneming maar dat bedrag kan worden opgetrokken naar 1.500.000 € na onderzoek door Waarborgbeheer nv en mits goedkeuring door de Vlaamse minister van Economie. De waarborg kan betrekking hebben op maximaal 75% van het bedrag van het krediet.
5.
Waarborgverlener
De waarborg wordt verleend door de nv Waarborgbeheer, in feite dus door het Vlaamse Gewest. Maar de bank is het aanspreekpunt en zij beslist of de waarborgregeling voor het voorgelegde financieringsproject in aanmerking komt. De bank doet een beroep op de waarborgregeling bovenop de andere zekerheden die zij vraagt (hypotheek, borgstelling...). Wel is het vragen van zakelijke of persoonlijke zekerheden tijdelijk niet meer verplicht (crisisbesluit).
6.
Gewaarborgde ondernemingen
Het domicilieadres of de maatschappelijke zetel moet gelegen zijn op het grondgebied van het Vlaamse Gewest. De gefinancierde investering kan gelegen zijn zowel in Vlaanderen als daarbuiten. Ook een entiteit met een maatschappelijke zetel buiten Vlaanderen kan gebruikmaken van de waarborgregeling indien de financiering dient voor een investering op het grondgebied van het Vlaamse Gewest. Ten minste twee derden van de financiering moet op lange termijn (minstens één jaar) worden aangewend (tijdelijk geschrapt: crisisbesluit). De financiële middelen mogen niet gebruikt worden om achterstallige of bestaande schulden te vervangen.
7.
Toepassing van de waarborg
Als de kredietnemer niet meer kan terugbetalen en de bank het krediet opzegt, betaalt nv Waarborgbeheer haar deel van het openstaande saldo uit aan de bank, met een maximum van 75%. Dit percentage werd bepaald bij het toestaan van de lening. Vervolgens zal de bank de andere waarborgen die bij de kredietverstrekking werden verleend, uitwinnen. De bedragen die de bank daaruit ontvangt, worden aan nv Waarborgbeheer doorgestort ten belope van een percentage bepaald op datum van uitwinning.
8.
Kosten
Er moet een eenmalige premie betaald worden. De premie wordt berekend in functie van de omvang en de looptijd van de waarborg. Concreet: premie = bedrag van de waarborg × duur van de waarborg in jaren × 0,5%. Als het krediet voor langer dan 10 jaar onder de waarborg wordt gebracht, wordt voor de berekening maar voor tien jaar gerekend. De premie moet in één keer betaald worden vooraleer de waarborg in werking treedt.
318
Vreemd vermogen
LARCIER
9.
Specifieke aspecten
Voor KMO’s die hinder ondervinden van openbare werken geldt een soepelere regeling. In dit geval kan de waarborgregeling ook gebruikt worden voor financiering van bedrijfskapitaal en voor de herfinanciering van schulden op korte termijn. De waarborg is bovendien gratis en heeft een maximumlooptijd van vijf jaar. De onderneming moet geen zekerheden bieden. De handelaar moet de hinder kunnen aantonen en zijn aanvraag indienen binnen de zes maanden na beëindiging van de openbare werken. Uitgesloten ondernemingen: ondernemingen in moeilijkheden, ondernemingen die bepaalde investeringen in vrachtvervoer voor derden doen, ondernemingen die bijzondere vormen van steun ontvangen in verband met uitvoer, ondernemingen actief in de kolenindustrie, ondernemingen die steun ontvangen voor het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen, landbouwfinancieringen. Op 21 november 2008 werd het ‘Besluit van de Vlaamse regering betreffende erkenning van een financiële crisis en tot afwijking van de waarborgregeling voor kleine en middelgrote ondernemingen’ gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het bevat diverse tijdelijke versoepelingen van de voorwaarden tot waarborgverlening. Het zal buiten werking treden op een nog door de Vlaamse regering te bepalen datum. Een recente variante van de klassieke waarborgen zijn de ad-hocwaarborgen. Ze worden gevalspecifiek toegekend door Gigarant nv, een dochter van het Vlaamse Gewest maar beheerd door PMV. Gigarant nv beschikt over de mogelijkheid om tot 31 december 2010 een totaalbedrag van 1.500.000.000 € aan waarborgen toe te kennen aan ondernemingen die als gevolg van de financiële crisis moeilijkheden hebben om extra bankfinanciering aan te trekken. De ad-hocwaarborgen hebben steeds betrekking op waarborgbedragen die 1.500.000 € overschrijden. Een ad-hoccrisiswaarborg wordt toegekend in het kader van een investeringslening of bedrijfskapitaallening aan kleine, middelgrote en grote ondernemingen die op 1 juli 2008 niet in moeilijkheden waren en niet actief zijn in de sectoren visserij, landbouw en export. Ze beoogt een investering op het grondgebied van het Vlaamse Gewest of de financiering van activiteiten van een exploitatiezetel die op het grondgebied van het Vlaamse Gewest ligt. Ze kan tot maximum 90% van de betrokken financiering gaan.
10.
Voorbeeld
Een KMO vraagt een krediet van 200.000 € voor de overname van een handelsfonds. De bank vraagt aan Waarborgbeheer nv een waarborg voor het maximale percentage, 75% dus. Waarborgperiode: vier jaar. De premie bedraagt 150.000 € × 4 jaar × 0,5% = 3.000 €. Daarnaast worden door de ontlener kasbons in pand gegeven ter waarde van 50.000 €. Na drie jaar zegt de bank het krediet op. Het openstaand saldo is 100.000 €. Waarborgbeheer nv betaalt dan aan de bank een provisie van 75% × 100.000 € = 75.000 €. Stel nu dat de waarde van de in pand gegeven kasbons volledig gerecupereerd wordt door de bank. De bank moet dan 50.000 € × 75% = 37.500 € terugstorten aan Waarborgbeheer nv. Het uiteindelijke verlies van de bank bedraagt 25.000 € –12.500 € = 12.500 €. Zonder waarborgregeling zou het verlies van de bank: 100.000 € – 50.000 € = 50.000 € geweest zijn.
11.
Deelnemende financiële instellingen
Antwerps Beroepskrediet, Bank J. Van Breda & Co, BKCP-Noord, Bank van Brabant, Delta Lloyd, Dexia Bank, Ethias Bank, federale Kas voor het Beroepskrediet, Fortis Bank, Hefboom,
LARCIER
Waarborgen
319
Hoofdstuk 12
ING Belgium, KBC Bank, Landbouwkrediet, Maatschappij voor Onderlinge Borgstelling voor Kredieten aan de Middenstand te Zele, Netwerk Rentevrij, Onderling Beroepskrediet, Onderlinge Borgstelling voor Zelfstandigen, Société de Caution Mutuelle des Entreprises, Triodos Bank, West-Vlaamse Bank.
12.
Bronnen
●
www.pmvlaanderen.be met onder meer de lijst van de uitgesloten NACE-BEL codes en de uitgesloten ondernemingen en met een simulatievoorbeeld van premieberekening.
●
www.flt.uwe.be en www.ec.europa.eu/enterprise/enterprise-policy/sme_definition/ sme_user_guide.pdf voor de precieze definitie van KMO.
●
www.waarborgregeling.be voor meer gegevens over de uitzonderlijke crisismaatregelen vervat in het Besluit van 21 november 2008 en voor uitleg bij de zogenaamde de minimis-regeling.
12.3
Persoonlijke waarborgen
Naast de reële waarborgen zijn er de zogenaamde persoonlijke waarborgen, die de tussenkomst van een natuurlijke of rechtspersoon aan de zijde van een schuldenaar vereisen. Deze persoonlijke waarborg geeft geen enkel voorrecht op het vermogen van de schuldenaar. Integendeel, ze heeft als gevolg dat het vermogen van de derde borg aan het uitvoeringsgebied van de schuldenaar wordt toegevoegd. Het is om die reden dat ze een waarborg vormt tegen de insolvabiliteit van de schuldenaar. Deze materie, die gedurende lange tijd weinig aandacht kreeg van de wetgever, is recent weer actueel geworden, in de eerste plaats inzake het consumentenkrediet, dat niet binnen het toepassingsgebied van dit vademecum valt, maar vooral door de aanname van de wet van 3 juni 2007 met betrekking tot de kosteloze borgstelling, die is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek in het artikel 2043bis e.v.
12.3.1
De borgstelling
12.3.1.1
Doel
Om zijn schuld te waarborgen, is een ontlener soms verplicht om een beroep te doen op de waarborg van een andere persoon om zijn eigen leencapaciteit te vergroten.
12.3.1.2
Definitie
De borgstelling is een overeenkomst waardoor een derde, de borg genaamd, er zich toe verbindt om de schuld van de hoofdschuldenaar te betalen indien deze laatste dat niet zou doen. De borgstelling heeft de volgende kenmerken: ●
hij is eenzijdig (de schuldeiser geeft niets in ruil voor de borg);
●
hij is bijkomstig (aan de hoofdschuld);
320
Vreemd vermogen
LARCIER
●
hij is consensueel (de verbintenis moet uitdrukkelijk geformuleerd worden, qua bedrag en qua looptijd).
De borgstelling is in principe een handeling van burgerlijke aard, maar kan een handeling van handelsaard worden als hij wordt verleend door een natuurlijke handelspersoon die handelt met een winstoogmerk of door een handelsonderneming die de handelsbekwaamheid heeft om zich borg te stellen. Hij moet het voorwerp zijn van een handgeschreven vermelding door de persoon die zich borg stelt. In het kader van een kosteloze borgstelling neemt deze vermelding een bijzonder karakter aan (zie infra, 12.3.1.8 Specifieke aspecten).
12.3.1.3
Bezwaard goed
Het volledig roerend en onroerend vermogen van de borg.
12.3.1.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die de hulp nodig heeft van een derde (bijvoorbeeld van de zaakvoerders voor een vennootschap of van een vennoot voor een natuurlijke persoon) om de kredietverlener te verzekeren van het bestaan van voornamelijk financiële hulp. Dit zal meestal het geval zijn bij kleine starters.
12.3.1.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.3.1.6
Looptijd (minimum / maximum)
De wet voorziet slechts een tijdsbeperking in twee gevallen: bij een borgstelling in het kader van een consumentenkrediet (persoonlijk krediet) of in het kader van een kosteloze borgstelling (zie hierna). Voor de contracten voor onbepaalde duur kan de borg slechts voor een looptijd van 5 jaar worden geëist. Deze periode kan enkel hernieuwd worden mits uitdrukkelijke toestemming van de borg. Een borg voor een contract voor bepaalde duur mag langer duren dan 5 jaar.
12.3.1.7
Kosten
De vestiging van deze waarborg brengt geen bijzondere kosten met zich mee, een gewone onderhandse akte volstaat.
12.3.1.8 1.
Specifieke aspecten Kosteloze borg
De wet van 3 juni 2007 met betrekking tot de kosteloze borgstelling heeft de draagwijdte van de borg sterk gewijzigd. Deze wet beoogde de borg en diens erfgenamen te beschermen tegen professionele schuldeisers. De kosteloze borg is de handeling waardoor een natuurlijke persoon kosteloos (zonder enig economisch voordeel, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks) een hoofdschuld verzekert ten gunste van een schuldeiser. De bewijslast om aan te tonen dat de borgstelling niet kosteloos
LARCIER
Waarborgen
321
Hoofdstuk 12
werd verstrekt, ligt bij de schuldeiser. Een bedrijfsleider of een bestuurder, of de echtgenote van een zelfstandige, zou geen kosteloosheid kunnen aanvoeren omwille van het rechtstreekse of onrechtstreekse voordeel bij de inkomsten van de bestuurder of de zelfstandige. Wanneer de borg kosteloos is, gelden er bijkomende inhoudelijke en vormelijke voorwaarden voor de overeenkomst. De inhoudelijke voorwaarde is dat er geen borgstelling kan worden afgesloten waarvan het bedrag kennelijk niet in verhouding is tot de terugbetalingsmogelijkheden van de borg (waarbij deze mogelijkheid beoordeeld moet worden in het licht van de roerende en onroerende goederen en inkomsten van deze laatste). De vormelijke voorwaarden betreffen een afzonderlijk geschrift en verplichte vermeldingen. Zo zal het volgende vermeld moeten worden: ‘door me borg te stellen voor ... voor de som beperkt tot ... (in cijfers) als dekking van de betaling van de hoofdsom en interesten voor een duur van ..., verbind ik me ertoe aan de schuldeiser van ... de verschuldigde sommen terug te betalen op mijn goederen en inkomsten, indien, en in de mate dat, ... er niet zelf aan heeft voldaan’.
2.
Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige
De wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen voorziet in de artikelen 72 tot 83 de mogelijkheid voor elke zelfstandige in hoofdberoep die zijn inkomsten in België verwerft, om zijn hoofdverblijfplaats (of meer bepaald de reële rechten die hij bezit op het onroerend goed) niet vatbaar voor beslag te verklaren. Deze verblijfplaats moet hoofdzakelijk voor privédoeleinden worden gebruikt: een gedeelte voor beroepsdoeleinden van 30% of meer maakt de verklaring onmogelijk. In de praktijk moet de verklaring door een notaris worden verleden. Ze moet het voorwerp uitmaken van een gedetailleerde beschrijving en, in voorkomend geval, de instemming van de echtgenoot van de zelfstandige. De verklaring wordt ingeschreven in een hiertoe bestemd register op het kantoor van de hypotheekbewaarder van het arrondissement waar het goed zich bevindt. Zo wordt ze inroepbaar tegen derden voor alle beroepsschulden die na deze inschrijving worden gemaakt. De wet voorziet eveneens bepaalde voorwaarden of beperkingen. De kosten van deze verrichting belopen ongeveer 1.000 €, verdeeld over de honoraria van de notaris en de inschrijvingskosten.
3.
Andere specifieke aspecten
Het Burgerlijk Wetboek kent drie voorrechten toe aan de borg: ●
het voorrecht van uitwinning (de schuldeiser moet zich eerst tot de oorspronkelijke kredietnemer wenden voor de terugbetaling van de verschuldigde bedragen);
●
het voorrecht van schuldsplitsing (de schuld moet verdeeld worden als meerdere borgen tussenkomen en ze moet verdeeld worden tussen de erfgenamen);
●
het voorrecht van indeplaatsstelling (subrogatie) (als de borg in de plaats van de kredietnemer betaalt, treedt hij in de rechten en waarborgen van de schuldeiser en wordt hij ontslagen van zijn verplichtingen als subrogatie niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de inpandgeving van de handelszaak niet hernieuwd werd).
Over het algemeen voorzien de contracten van de bankinstellingen echter een uitdrukkelijke afstand van deze voorrechten, met name via de solidaire (tegen uitwinning) en ondeelbare borgstelling, alsook de uitsluiting van subrogatie en het afzien van de toepassing van artikel 2037 van het Burgerlijk Wetboek dat ontslag van de borg toestaat.
322
Vreemd vermogen
LARCIER
12.3.1.9
Varianten
De borgstelling kan vervangen worden door medeschuld. In dat geval zou de derde een lener kunnen worden op dezelfde wijze als de hoofdlener, ingeval hij niet als borg staande solidaire medeschuldenaar erkend zou zijn. In dat geval wordt hij als medelener beschouwd. Alle verplichtingen van de hoofdlener zullen dan ook op hem rusten. Een andere variant is het aval. Het aval wordt vaak als een synoniem van de borgstelling beschouwd. Het gaat hier eveneens om een verbintenis waardoor een derde, de aval genaamd, solidair de betaling van een wissel waarborgt. De aval kan een bank zijn.
12.3.1.10 Voorbeeld Na een leerovereenkomst bij de NV KMO wil een leerjongen een zaak openen in samenwerking met de NV KMO, waarbij beide partijen belang zouden hebben bij de samenwerking. De leerjongen vraagt een startfinanciering aan zijn bank. Om hem te helpen, gaat de NV KMO ermee akkoord om borg te staan voor het krediet gedurende 3 jaar, ten belope van een bedrag dat beperkt blijft tot de helft van het geleende bedrag.
12.3.1.11 Waardering Omwille van de wetswijziging van de kosteloze borgstelling worden steeds meer borgstellingen ‘pro memorie’ gewaardeerd. In het omgekeerde geval hangt de waardering af van het gekende roerend of onroerend vermogen evenals van het al dan niet aanwezig zijn van een reële waarborg.
12.3.1.12 Bronnen Hoofdstuk 12
●
Burgerlijk Wetboek (art. 2011 e.v.)
●
Wet van 24 maart 2003 (Wet tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet)
●
Wet van 25 april 2007 (Wet houdende diverse bepalingen): artikelen 72 tot 83
●
ALTER, C., BIQUET-MATHIEU, C., CAVENAILE, P., CAVENAILE, T., DE FRANCQUEN, V., GREGOIRE, M., JEHASSE, P., NOTARNICOLA, S. en ZENNER, A., Sûretés et procédures collectives, Luik, Anthemis, 2008, 269 p.
12.3.2
Bankwaarborg op eerste verzoek
12.3.2.1
Doel
Om zijn schuld te waarborgen, is een lener soms verplicht om een beroep te doen op een bankwaarborg om zijn geloofwaardigheid tegenover een schuldeiser te vergroten.
12.3.2.2
Definitie
De bankwaarborg is de verbintenis van een Belgische of buitenlandse bank om, onder bepaalde voorwaarden, de schuld van de hoofdschuldenaar te betalen ingeval deze laatste in gebreke blijft. Wanneer deze bankwaarborg op eerste verzoek is, betekent dit dat de
LARCIER
Waarborgen
323
eiser (de schuldeiser) zijn eis tot waarborg niet hoeft te rechtvaardigen. Deze waarborg wordt geformaliseerd door een waarborgbrief.
12.3.2.3
Bezwaard goed
Het volledig roerend en onroerend vermogen van de borg, d.w.z. de bank, volgens de bewoordingen van diens verbintenis.
12.3.2.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon die voor haar of zijn activiteit een dergelijke waarborg nodig heeft (import van goederen met uitstel van betaling van de BTW, uitbaters van benzinestations, reisbureaus, transportondernemingen, uitvoering van bouwwerkzaamheden of openbare werken, bankwaarborg voor deugdelijke uitvoering, huurwaarborg…).
12.3.2.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.3.2.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.3.2.7
Kosten
De vestiging van deze waarborg brengt geen bijzondere kosten met zich mee.
12.3.2.8
Terugbetaling
In geval van uitoefening van de waarborg verbindt de hoofdschuldenaar zich ertoe om de bank terug te betalen.
12.3.2.9
Voorbeeld
In het kader van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan trottoirs moet de NV KMO aan de betreffende gemeente een brief voorleggen inzake een bankwaarborg op eerste verzoek voor 25% van de volledige werkzaamheden. De gemeente wil immers een bewijs van het bestaan van voldoende financiële ruimte voor een deugdelijke uitvoering van de gevraagde werkzaamheden.
12.3.2.10 Waardering Bij de waardering wordt rekening gehouden met de rating van de bank. Als de rating van de bank als voldoende wordt beschouwd, zal de waarborg gewoonlijk op 100% gewaardeerd worden (eventueel met een waardevermindering als de verrichting in vreemde valuta is). In het omgekeerde geval zal ze op 0% gewaardeerd worden.
12.3.2.11 Bron ●
324
Burgerlijk Wetboek (Titel III)
Vreemd vermogen
LARCIER
12.4
Morele waarborgen
De derde classificatie, naast de reële en persoonlijke waarborgen, betreft die van de morele waarborgen. De waarborgen die in deze paragraaf worden behandeld, bieden geen enkel concreet of onmiddellijk voorrecht. Het gaat hier eerder om uitgestelde voorrechten die de schuldeiser in de toekomst zal kunnen concretiseren aan de op dat ogenblik geldende voorwaarden (d.w.z. zonder waarborg op resultaat of rang) of om eenvoudige min of meer dwingende morele verbintenissen van de schuldeiser zelf of van derden.
12.4.1
Het hypothecair mandaat
12.4.1.1
Doel
De bank wenst, zonder een effectieve hypothecaire inschrijving te nemen, of aanvullend op een minimale hypothecaire inschrijving, een recht van toegang tot het onroerend vermogen van de lener of van een derde, voornamelijk om de kosten van de vestiging van de waarborg te beperken.
12.4.1.2
Definitie
Het hypothecair mandaat, eveneens hypothecaire volmacht genaamd, is een notariële akte waardoor de eigenaar van een goed (de volmachtgever) een derde (de gemachtigde) volmacht geeft om een hypotheek te verlenen op het goed ten voordele van de bank, op eerste verzoek. Hoofdstuk 12
12.4.1.3
Bezwaard goed
Onroerend vermogen van de huidige en toekomstige pandgever, eventueel beperkt tot het (de) in de akte beschreven goed(eren). Het gewaarborgde bedrag is de hoofdsom, plus drie jaar rente, plus de nevensommen, analoog aan hetgeen voor de hypothecaire inschrijving is voorzien.
12.4.1.4
Doelgroep
Elke onderneming of natuurlijke persoon die de eigenaar is van één of meerdere onroerende goederen en voldoende financiële ruimte heeft opdat de bank geen volledige hypothecaire inschrijving eist.
12.4.1.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.4.1.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd. Behoudens anders vermeld, wordt het mandaat voor onbepaalde duur verleend.
LARCIER
Waarborgen
325
12.4.1.7
Kosten
Om deze waarborg te vestigen, is een notariële akte vereist. Naast de honoraria van de notaris dient men de registratiekosten te betalen, zijnde het vaste bedrag van 25 €. De waarborg is dus minder duur dan de hypothecaire inschrijving, die naar evenredig recht wordt geregistreerd. Zo kost een hypothecair mandaat van 100.000 € ongeveer 725 € en één van 500.000 € ongeveer 877 €. De kosten van de hypothecaire inschrijving zullen echter wel gedragen moeten worden in geval van omzetting van het mandaat in een inschrijving.
12.4.1.8
Specifieke aspecten
Er is geen daadwerkelijke inschrijving maar een recht om een hypothecaire inschrijving te nemen op om het even welk moment in de toekomst (behoudens beperkingen in de akte), zonder dit te moeten rechtvaardigen. Het mandaat heeft dus enkel een waarde als het wordt omgezet in een hypothecaire inschrijving. Deze inschrijving zal slechts mogelijk zijn als de volmachtgever nog in leven is (of als hij sedert ten hoogste drie maanden overleden is) en nog steeds de eigenaar is van het goed. De inschrijving zal overigens in vrije rang gebeuren op dat moment, zodat er nooit een garantie op de eerste rang is. Men dient eveneens goed te letten op de verdachte periode die een faillissement voorafgaat en tijdens dewelke schuldeisers die hun situatie verbeterd hebben (overgang van gewone schuldeiser naar bevoorrechte schuldeiser), ontzet kunnen worden uit de uitoefening van hun verworven zekerheid ten koste van de gezamenlijke schuldeisers. In sommige gevallen, wanneer de schuldenaar bij een bank leent, kan de bank voorstellen om voor een gedeelte van het verschuldigde bedrag een hypothecaire inschrijving te nemen op het goed van de schuldenaar en vragen om een hypothecair mandaat voor het saldo van het verschuldigde bedrag, rente en toebehoren inbegrepen. Dat vermindert de hypotheekkosten voor de schuldenaar en geeft toch een betere waarborg dan een mandaat alleen.
12.4.1.9
Voorbeeld
De NV KMO is eigenaar van een gebouw van 200.000 € en wil uitbreidingswerken laten uitvoeren voor een bedrag van 70.000 €. Ze vraagt een financiering aan haar bank voor een bedrag van 50.000 €. De bank, die al de begunstigde is van een hypothecaire inschrijving voor een bedrag van 30.000 €, vraagt bij wijze van waarborg een hypothecair mandaat voor 50.000 €. De NV KMO zal dus naar de notaris moeten gaan om de authentieke akte op te maken waarin de bank als gemachtigde wordt aangewezen en de bank zal in de toekomst, zonder voorafgaande rechtvaardiging, het mandaat kunnen omzetten in een effectieve inschrijving, op kosten van de NV KMO.
12.4.1.10 Waardering Het hypothecair mandaat verleent geen enkel voorrecht op een onroerend goed en wordt over het algemeen ‘pro memorie’ gewaardeerd. Sommige banken gaan er echter toch een waardering aan toekennen rekening houdend met bepaalde criteria, zoals de risicoklasse van de klant, het bestaan van een eerdere hypothecaire inschrijving op het goed,…
326
Vreemd vermogen
LARCIER
12.4.1.11 Bron ●
Burgerlijk Wetboek, art. 1984 e.v.
12.4.2
Het mandaat tot het verlenen van een pandrecht op de handelszaak
12.4.2.1
Doel
De bank wenst, zonder een effectieve inschrijving op de handelszaak, of aanvullend op een minimale of bestaande hypothecaire inschrijving, een recht van toegang tot de handelszaak van de lener of van een derde, voornamelijk om de kosten van de vestiging van de waarborg te beperken.
12.4.2.2
Definitie
Het mandaat tot het verlenen van een inschrijving op een handelszaak is een onderhandse akte waardoor de eigenaar van een handelszaak (de volmachtgever) een derde (de gemachtigde) volmacht geeft om zijn handelszaak in pand te geven ten gunste van de bank, op eerste verzoek.
12.4.2.3
Bezwaard goed
Het geheel van de bestanddelen van de handelszaak van de pandgever. Het gewaarborgde bedrag is de hoofdsom, plus drie jaar rente, plus de nevensommen, analoog aan hetgeen voor de inpandgeving van de handelszaak is voorzien.
12.4.2.4
Doelgroep
Elke onderneming of natuurlijke persoon die handel drijft en voldoende financiële ruimte heeft opdat de bank niet de volledige inschrijving eist.
12.4.2.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.4.2.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd. Behoudens anders vermeld, wordt het mandaat voor onbepaalde duur verleend.
12.4.2.7
Kosten
De vestiging van deze waarborg brengt geen bijzondere kosten met zich mee. De kosten van de inschrijving op de handelszaak zullen echter gedragen moeten worden in geval van omzetting van het mandaat in een inschrijving.
LARCIER
Waarborgen
327
Hoofdstuk 12
12.4.2.8
Specifieke aspecten
Er is geen daadwerkelijke inschrijving maar een recht om een inschrijving te nemen op de handelszaak op om het even welk moment in de toekomst (behoudens beperkingen in de akte), zonder dit te moeten rechtvaardigen. Het mandaat heeft dus enkel een waarde als het wordt omgezet in een inschrijving op de handelszaak. Deze inschrijving zal slechts mogelijk zijn als de volmachtgever nog in leven is (of als hij sedert ten hoogste 3 maanden overleden is) en nog steeds de eigenaar is van de handelszaak en de inhoud daarvan. De inschrijving zal overigens in vrije rang gebeuren op dat moment, zodat er nooit een garantie op de eerste rang is. Men dient eveneens goed te letten op de verdachte periode die een faillissement voorafgaat en tijdens de welke schuldeisers die hun situatie verbeterd hebben (overgang van gewone schuldeiser naar bevoorrechte schuldeiser), ontzet zouden kunnen worden uit de uitoefening van hun verworven zekerheid ten koste van de gezamenlijke schuldeisers.
12.4.2.9
Voorbeeld
In het kader van haar uitbreidingswerken vraagt de NV KMO om een uitbreiding van haar kortlopende kredietlijnen bij haar bank. De bank, die al de begunstigde is van een inpandgeving van de handelszaak van de NV KMO, vraagt bij wijze van waarborg voor de toekenning van een nieuw krediet een mandaat tot inpandgeving van de handelszaak. De NV KMO zal een onderhandse akte moeten ondertekenen waarin de bank als gemachtigde wordt aangewezen en de bank zal in de toekomst, zonder voorafgaande rechtvaardiging, het mandaat kunnen omzetten in een effectieve inschrijving, op kosten van de NV KMO.
12.4.2.10 Waardering Het mandaat tot inpandgeving op een handelszaak verleent geen enkel voorrecht op de inhoud van de handelszaak en wordt over het algemeen ‘pro memorie’ gewaardeerd.
12.4.2.11 Bron ●
Burgerlijk Wetboek, art. 1984 e.v.
12.4.3
De belofte tot het verlenen van een hypotheek of pandrecht
12.4.3.1
Doel
De bank maakt de toekenning van het krediet afhankelijk van een morele verbintenis, een belofte tot het verlenen van een hypothecaire inschrijving op een gebouw of een pandrecht op de handelszaak.
12.4.3.2
Definitie
De belofte tot het verlenen van een hypotheek of een pandrecht op de handelszaak is een onderhandse akte waardoor de eigenaar van een gebouw of van een handelszaak zijn bank
328
Vreemd vermogen
LARCIER
belooft om hem een hypothecaire inschrijving of een pandrecht op zijn handelszaak te verlenen, op eerste verzoek.
12.4.3.3
Bezwaard goed
Het bezwaard goed is de hypotheek of het pandrecht op de handelszaak.
12.4.3.4
Doelgroep
Elke onderneming of natuurlijke persoon die handel drijft of de eigenaar is van een gebouw en voldoende financiële ruimte heeft en voldoende bekend is bij de betrokken bank opdat deze zich tevreden kan stellen met een eenvoudige belofte.
12.4.3.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.4.3.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.4.3.7
Kosten
De vestiging van deze verbintenis brengt geen bijzondere kosten met zich mee.
12.4.3.8
Specifieke aspecten
Hoofdstuk 12
De bank heeft geen enkel middel om de eigenlijke inschrijving te nemen zonder de uitdrukkelijke instemming van de schuldenaar, of het nu op het gebouw of op de handelszaak is.
12.4.3.9
Varianten
Deze belofte kan worden uitgebreid tot elke vorm van pandrecht (pandrecht op effecten…).
12.4.3.10 Voorbeeld In het kader van haar uitbreidingswerken vraagt de NV KMO om een uitbreiding van haar kortlopende financieringslijnen bij haar bank. De bank, die al de begunstigde is van een inpandgeving van de handelszaak van de NV KMO, vraagt bij wijze van waarborg voor de toekenning van een nieuw krediet een belofte tot het verlenen van een pandrecht op de handelszaak. De NV KMO zal een onderhandse akte moeten ondertekenen waarin deze belofte gematerialiseerd wordt. Dit document zal in geen geval de bank toelaten om het mandaat in een effectieve inschrijving om te zetten.
12.4.3.11 Waardering Het gaat hier om een eenvoudige belofte die ‘pro memorie’ gewaardeerd wordt.
LARCIER
Waarborgen
329
12.4.3.12 Bron ●
Burgerlijk Wetboek (Titel III)
12.4.4
De intentieverklaring
12.4.4.1
Doel
De bank maakt de toekenning van het krediet afhankelijk van de ontvangst van een intentieverklaring, van een derde (dochterbedrijf, moederbedrijf, aandeelhouder…) om een aantal middelen aan te werden om de kredietnemer te helpen het hoofd te bieden aan zijn krediet.
12.4.4.2
Definitie
De intentieverklaring is een onderhandse akte (of een gewone brief in bepaalde gevallen) waardoor een derde een bepaalde morele of financiële houding belooft aan de bank om de bank gerust te stellen inzake de goede afloop van het toegestane krediet.
12.4.4.3
Bezwaard goed
Naargelang van het dwingende karakter kan de intentieverklaring al dan niet gelijkgesteld worden met de borgstelling wat de draagwijdte ervan betreft.
12.4.4.4
Doelgroep
Elke onderneming die deel uitmaakt van een meervoudige bedrijfsstructuur (moederbedrijf, dochterbedrijf, zusterbedrijf).
12.4.4.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.4.4.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.4.4.7
Kosten
De vestiging van deze verbintenis brengt geen bijzondere kosten met zich mee.
12.4.4.8
Specifieke elementen
Naargelang van de minder of meer dwingende aard van de bewoordingen zal de intentieverklaring zich beperken tot een gewone verklaring (kennisname van het toegestane krediet) of een echte verbintenis tot financiële hulp inhouden (verbintenis om alle financiële, technische en menselijke middelen aan te werden om de bankverplichtingen na te komen).
330
Vreemd vermogen
LARCIER
12.4.4.9
Voorbeeld
In het kader van haar uitbreidingsproject vraagt de NV KMO een kortlopend krediet aan haar bank. Het moederbedrijf, de NV GROEP KMO richt een intentieverklaring aan de bank waarin ze zich ertoe verbindt om de investering in vastgoed in België te behouden en blijk geeft van alle financiële hulp die ze haar dochterbedrijf zal bieden om het toegestane krediet af te lossen.
12.4.4.10 Waardering Het gaat hier om een eenvoudige belofte die ‘pro memorie’ gewaardeerd wordt.
12.4.4.11 Bron ●
Burgerlijk Wetboek (Titel III)
12.4.5
Achterstelling van schuldvordering
12.4.5.1
Doel
De bank maakt de toekenning van het krediet afhankelijk van de ondertekening van een verbintenis tot achterstelling van schuldvordering van een verbonden (dochterbedrijf, moederbedrijf, aandeelhouder…) of niet-verbonden (investeerder, risicokapitaalmaatschappij…) derde. De bank acht het, gezien de kwetsbare financiële structuur van het bedrijf, gewoonlijk haar zwakke solvabiliteit, noodzakelijk om financiële middelen ter beschikking te stellen van de onderneming voor een lange periode, die minstens gelijk is aan die van het krediet.
12.4.5.2
Hoofdstuk 12
Definitie
De achterstelling van schuldvordering is een onderhandse akte waardoor een derde aan de bank belooft om niet de terugbetaling te eisen of te aanvaarden van de schuldvordering die hij bezit of zal bezitten tegenover het bedrijf, zolang de bank niet volledig terugbetaald is of zonder voorafgaande toestemming van de bank.
12.4.5.3
Doelgroep
Elke onderneming met een zwakke solvabiliteit die op de passiefzijde van de balans een kortlopende of langlopende schuld tegenover een derde heeft waarvan de terugbetaling het voortbestaan van de onderneming, of op zijn minst haar vermogen om de toegekende kredieten af te lossen, in gevaar zou brengen.
12.4.5.4
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.4.5.5
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
LARCIER
Waarborgen
331
12.4.5.6
Kosten
De vestiging van deze verbintenis brengt geen bijzondere kosten met zich mee.
12.4.5.7
Specifieke elementen
Deze morele verbintenis kan slechts achteraf worden nagegaan, wanneer de bank over de balans van de onderneming beschikt.
12.4.5.8
Voorbeeld
In het kader van haar uitbreidingsproject vraagt de NV KMO een langlopend krediet aan haar bank. De bestuurders besluiten eveneens om financieel deel te nemen aan deze investering, in de vorm van een voorschot in rekening-courant. De bank vraagt hun om een verbintenis te ondertekenen tot achterstelling van hun schuldvordering op de bankschuld. Hierdoor ontzeggen de bestuurders zich om de NV KMO te vragen om alles of een gedeelte van het voorschot terug te betalen en om een dergelijke terugbetaling niet te aanvaarden als de NV KMO ze zou verrichten, zolang het langlopende krediet niet terugbetaald is aan de bank.
12.4.5.9
Waardering
Het gaat hier om een eenvoudige belofte die ‘pro memorie’ gewaardeerd wordt.
12.4.5.10 Bron ●
Burgerlijk Wetboek (Titel III)
12.4.6
De onherroepelijke verbintenis
12.4.6.1
Doel
De bank maakt de toekenning van het krediet afhankelijk van een verbintenis, gewoonlijk van een derde, tot het stellen van een handeling, het storten van een bedrag op een bepaalde rekening,…
12.4.6.2
Definitie
De onherroepelijke verbintenis is een onderhandse akte waardoor een derde een bepaalde morele of financiële houding belooft aan de bank om de bank gerust te stellen inzake de goede afloop van het toegestane krediet.
12.4.6.3
Bezwaard goed
Het bezwaard goed hangt af van de aard van de verbintenis.
332
Vreemd vermogen
LARCIER
12.4.6.4
Doelgroep
Elke onderneming of elke natuurlijke persoon met een tijdelijke behoefte aan liquide middelen, die een hypothecaire belofte (of een mandaat) of een pandrecht op een handelszaak heeft verleend, een leasecontract heeft afgesloten,…
12.4.6.5
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag.
12.4.6.6
Looptijd (minimum / maximum)
Er is geen minimale of maximale looptijd.
12.4.6.7
Kosten
De vestiging van deze verbintenis brengt geen bijzondere kosten met zich mee.
12.4.6.8
Specifieke aspecten
Deze verbintenis, die gewoonlijk in verband wordt gebracht met tijdelijke liquiditeitsbehoeften, kan zeer verschillende contexten betreffen. Zo is er: ●
de verbintenis om een bedrag te storten op een door de bank opgegeven rekening: deze verbintenis kan gevraagd worden aan de notaris (verkoop van een gebouw waarvan de opbrengst als financieringsbron voor een ander project dient), aan de subsidiërende instantie (voorschot op subsidies van het gewest...)...;
●
de verbintenis om het uitstaande bedrag niet op te nemen: deze verbintenis zal gevraagd worden aan de voormalige bank van de onderneming die nog over reële zekerheden beschikt die gewaardeerd zijn rekening houdend met de opneming van de kredieten in die bank op dat ogenblik;
●
de verbintenis om terug te kopen: deze verbintenis zal gevraagd worden aan de leverancier van een aan de onderneming verkocht goed waardoor de leverancier zich ertoe verbindt om het goed gedurende een bepaalde termijn tegen een bepaalde prijs terug te kopen, bij voorbeeld in het geval van de realisatie van een leasing;
●
de verbintenis om niet te ontvreemden of niet te verhypothekeren: de verbintenis om het goed of de goederen (of de handelsza(a)k(en)) niet te verhypothekeren of niet te vervreemden zal gevraagd worden aan de ondertekenaar van een hypothecair mandaat of van een belofte tot het verlenen van een hypotheek (idem voor de handelszaak).
12.4.6.9
Voorbeeld
De jongste zoon van de meerderheidsaandeelhouder van de NV KMO wil zijn huidig atelier verkopen en een nieuw bouwen, dat beter aangepast is aan de huidige behoeften van zijn onderneming. Om organisatorische redenen is hij verplicht om het nieuwe atelier te bouwen voordat het oude verkocht is. Hij vraagt zijn bank om een overbruggingskrediet in afwachting van de daadwerkelijke verkoop. De notaris die met de verkoop belast is, verbindt zich
LARCIER
Waarborgen
333
Hoofdstuk 12
ertoe om de opbrengst van de verkoop te storten om het toegestane overbruggingskrediet terug te betalen.
12.4.6.10 Waardering Het gaat hier om een eenvoudige belofte die ‘pro memorie’ gewaardeerd wordt.
12.4.6.11 Bron ●
334
Burgerlijk Wetboek (Titel III).
Vreemd vermogen
LARCIER
Hoofdstuk 13
Toekenningsvoorwaarden van de financiering
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Wie bent u? Wat is uw project? Hoe bent u van plan het project te financieren? Wat is de geschikte kredietvorm voor het project? Wat is uw terugbetalingsvermogen? Welke waarborgen worden gegeven (het soort en de waarderingswijze)? 7. Wat is het commercieel belang? 8. Wat zijn de huidige voornaamste financiële gegevens en wat zullen de toekomstige voornaamste financiële gegevens zijn? 9. Voorbeeld
336 337 337 338 338 338 339
339 340
De toekenningsvoorwaarden van de financiering voor kredieten op korte, middellange en lange termijn worden over het algemeen bepaald door directiecomités. Deze comités bestaan uit verantwoordelijken van de bank waarvan het aantal en het verantwoordelijkheidsniveau afhankelijk is van het gevraagde bedrag en van het gewicht van de aanvrager (zelfstandige of kleine of middelgrote of grote onderneming), alsook van de omzet en van het balanstotaal. Naargelang de financiële instelling zal de bestuurder-aanvrager met de zaakvoerder van het bankfiliaal (of een van zijn adviseurs) en/of een specialist in kredieten (verantwoordelijke kredieten, over het algemeen voor meerdere filialen) onderhandelen. Deze laatste zal de nodige vragen stellen om een ‘kredietdossier’ op te stellen. Het dossier zal ook worden behandeld door een persoon van de dienst kredieten van de bank om het vervolgens voor te leggen aan het directiecomité. Deze persoon zal het bedrijfsplan en de financiële ratio’s van de kredietaanvrager onder de loep nemen. Bij deze onderhandeling is er een belangrijk psychologisch aspect. Het is immers essentieel om vertrouwen op te wekken, want ‘krediet is boven alles een kwestie van vertrouwen’. Men moet uiteraard objectief en realistisch blijven in de voorstelling van de gegevens en de vooruitzichten, zodat de relatie tussen ondernemer en bankier opbouwend is en dat uiteindelijk beide partijen als overwinnaars uit de bus komen. Voorbereidend werk kan overwogen worden om het contact met de bankier vlotter te doen verlopen en uw professionalisme te tonen. De elementen die in het dossier worden opgenomen, zijn over het algemeen de antwoorden op de volgende vragen.
13.1
Wie bent u?
13.1.1
Op persoonlijk niveau: wat is uw morele reputatie? En uw persoonlijk profiel?
● ● ● ● ●
Hoe is het gesteld met uw eerlijkheid (geen oplichting of strafzaken, enz.)? Hoe is uw reputatie (geen protest van niet-betaling, goede naam in het privéleven, levensstijl aangepast aan uw middelen, werklust, enz.)? Hoe oud bent u, hoe is uw gezondheid in verhouding tot de duur van het project? Wat zijn uw capaciteiten (kennis van het beroep, managementervaring, organisatiezin, competenties, diploma’s, kwalificaties, succesvolle ervaringen, enz.)? Hoe zit het met uw gezond verstand, d.w.z. logisch redeneren, grenzen kennen, realiteitszin in de vooruitzichten in het bedrijfsplan, de manier waarop men beslissingen neemt, enz.?
13.1.2
Op bedrijfsniveau: wat is de waarde van uw bedrijf en hoe presteert uw bedrijf?
Wat is de waarde van het bedrijfsvermogen, d.w.z. de waarde van het nettoactief (het totaal der activa – het totaal der schulden) nadat elke post van het actief en het passief op zijn juiste economische waarde is gebracht (er worden enkele correcties aangebracht om de echte waarde van het bedrijf te kunnen schatten)?
336
Vreemd vermogen
LARCIER
Andere aspecten van de onderneming worden onderzocht (zie deel 1, hoofdstuk 6 De financiële diagnose). Deze financiële gegevens worden vergeleken met die van andere bedrijven in dezelfde sector. Er bestaat een sectoranalyse van de voornaamste ratio’s, balansen, resultaten die gecentraliseerd worden bij de Balanscentrale (zie site van de Nationale Bank van België). De bankier zal deze sectorgegevens vergelijken met die van uw bedrijf. Verder zal de bankier bij de Kredietcentrale informeren naar het totaal uitstaand kredietbedrag van het bedrijf voor alle aangevraagde kredieten en dus ook voor de kredieten die het bij andere banken heeft verkregen (voor elk krediet van minstens 25.000 €). Zo kan de bankier het risico bepalen en nagaan of alle kredieten in de balans van het bedrijf of, voor zelfstandigen in het overzicht van de lopende kredieten opgenomen zijn. De bankier zal eveneens aandacht schenken aan de inkomsten die de eigenaars uit het bedrijf halen en aan de beschikbare cashflow om de kredieten terug te betalen.
13.1.3
Op privéniveau: wat is uw waarde?
Welke activa bezit u, in termen van onroerend goed, roerend goed of andere, als privépersoon? De bank kan eveneens aan het kadaster een overzicht vragen van de onroerende goederen die u bezit, met hun hypothecaire inschrijvingen. Welke inkomsten hebt u buiten uw bedrijf, wat zijn de inkomsten van uw echtgenoot en wat is uw huwelijksgoederenrecht? Deze elementen zullen het mogelijk maken om uw financiële soliditeit en de waarde van uw nettovermogen te bepalen.
13.2 ● ● ● ● ●
Wat is het doel van het aangevraagde krediet? Wat is uw project en wat zijn de succesfactoren? Wat zijn de voornaamste risico’s? Is het doel dat u in het kader van het project nastreeft legaal, commercieel, economisch verantwoord? Is uw bedrijfsplan coherent, realistisch?
13.3 ● ●
Wat is uw project?
Hoe bent u van plan het project te financieren?
Wat zijn de totale behoeften? Hoeveel bedraagt het gevraagde vermogen en hoeveel bedraagt het eigen vermogen dat uzelf en/of uw bedrijf investeert?
In feite wil de bankier zien of u deelneemt aan het risico van het project. Over het algemeen zal hij een eigen inspanning vragen die ten minste 20% van het gevraagde bedrag beloopt, maar deze beslissing wordt gevalspecifiek genomen.
LARCIER
Toekenningsvoorwaarden van de financiering
337
Hoofdstuk 13
13.4
Wat is de geschikte kredietvorm voor het project?
De bank zal een voorstel doen, want er bestaan verschillende soorten kredieten. Ze zal een evenwicht zoeken tussen de investeringen op middellange en lange termijn die door het krediet op middellange en lange termijn gefinancierd zullen worden en de behoefte aan bedrijfskapitaal die gedeeltelijk door een kortlopend krediet en gedeeltelijk door een langlopend krediet en eigen vermogen gefinancierd zal worden (over het algemeen wordt 50% van de voorraden door krediet op middellange termijn gefinancierd). Een investeringskrediet wordt statistisch gezien het meest voorgesteld voor de lange termijn en kaskrediet en/of straight loan worden het meest voorgesteld voor de korte termijn.
13.5
Wat is uw terugbetalingsvermogen?
Dit aspect is zeer belangrijk. De bank gaat op basis van het bedrijfsplan en bestaande verbintenissen de vrije cashflow berekenen die beschikbaar is om het krediet terug te betalen. De bankier zal vertrekkende van de nettowinst de cashflow herberekenen: Nettowinst (na belastingen en buiten uitzonderlijke kosten) + Afschrijvingen + Financiële kosten van de bestaande kredieten + Door de nieuwe investering gegenereerde bijkomende cashflow - Kosten in kapitaal en rente van de bestaande kredieten - Kosten in kapitaal en rente van het nieuwe krediet Het resultaat moet significant positief zijn om de investeringen en de autofinanciering te dekken.
13.6
Welke waarborgen worden gegeven (het soort en de waarderingswijze)?
Zoals we gezien hebben in deel 3, in hoofdstuk 12, zijn verschillende waarborgen mogelijk. In het merendeel van de gevallen gaat de bank trachten haar risico volledig in te dekken met waarborgen (opgelet: zelfs als de waarborgen aanzienlijk zijn maar de bank het project te riskant acht, zal ze verkiezen het krediet niet te verlenen om redenen van verantwoordelijkheid, geloofwaardigheid en om kostredenen (realisatie van de waarborgen, geschilkosten)). Men moet vermijden teveel waarborgen te geven, uit principe en om er voor de toekomst te bewaren. Men moet er eveneens op letten niet te grote persoonlijke waarborgen te geven, idealiter moeten de bedrijfsrisico’s en het privévermogen gesplitst blijven.
338
Vreemd vermogen
LARCIER
De bankier zal elke waarborg valideren met behulp van een waarderingscoëfficiënt. Elke bank gebruikt haar eigen coëfficiënten. Een hypothecaire inschrijving wordt bijvoorbeeld gewaardeerd op 100% van de na gemeen overleg door een vastgoedexpert vastgestelde waarde. Een na gemeen overleg geschat gebouw van 100.000 € zal zo een krediet van 80.000 € kunnen dekken als de door de bank geëiste aandeelverhouding (verhouding tussen het aangevraagde krediet en de geboden waarborg) 80% bedraagt. Als de waarborg echter bestaat uit staatsobligaties voor een bedrag van 50.000 € aan nominale waarde zal de bankier deze obligaties slechts voor 80%, hetzij 40.000 €, in waarborg nemen, omdat de obligaties op het ogenblik van hun realisatie een geringere waarde kunnen hebben op de beurs dan hun nominale waarde. De inpandgeving van de handelszaak zal slechts voor ten hoogste 20 à 25% (en in bepaalde gevallen zelfs Pro Memorie (zie deel 3, sectie 12.2.2) en het endossement van facturen voor 60% afhankelijk van de waarde van de debiteur (zie deel 3, sectie 12.2.9). In de praktijk is het mogelijk om een combinatie van reële, persoonlijke en morele waarborgen te geven, waarbij men ervoor zorgt de persoonlijke waarborgen over de verschillende vennoten te verdelen. Merk op dat de bank altijd zal trachten zich voor 100% in te dekken met waarborgen, behoudens een ongedekte marge van 10% tot 15% die gerechtvaardigd kan worden door de naamsbekendheid van de aanvrager (zie deel 1, paragraaf 6.2. De risico’s van de bankier).
13.7
Wat is het commercieel belang?
De bank kan positiever staan tegenover een klant die nieuwe opportuniteiten biedt (op het vlak van verzekeringsproducten of nieuwe beleggingen bijvoorbeeld). De bankier zal eveneens de zakelijke bewegingen op de persoonlijke bankrekeningen en op de bedrijfsrekeningen nagaan. Als deze bewegingen beperkt zijn, zal ze de klant vragen zich ertoe te verbinden de bewegingen op deze rekeningen uit te breiden.
13.8
Wat zijn de huidige voornaamste financiële gegevens en wat zullen de toekomstige voornaamste financiële gegevens zijn?
De bankier zal de voornaamste financiële gegevens onder de loep nemen om de haalbaarheid van het project en het terugbetalingsvermogen na te gaan. De meest gebruikelijke gegevens werden behandeld in deel 1, hoofdstuk 6 De financiële diagnose.
LARCIER
Toekenningsvoorwaarden van de financiering
339
Hoofdstuk 13
Op basis van deze antwoorden zal het directiecomité beslissen om het krediet al dan niet toe te kennen mits bepaalde waarborgen en bijkomende voorwaarden (bewegingen ten voordele van de bank, verzekeringen, beleggingen, enz.).
13.9
Voorbeeld
De meerderheidsaandeelhouder van de NV KMO, de heer Leblanc, wil 80% van de aandelen van een concurrerende naamloze vennootschap, de NV KMI, kopen. Hij zou 20% van deze naamloze vennootschap in de handen laten van de huidige aandeelhouder, de heer Lenoir, die tevens de afgevaardigde bestuurder van de NV KMI is. Deze laatste zou zijn verantwoordelijkheden op het niveau van de productie van de NV KMI behouden, maar zich eveneens bezighouden met de productie van de NV KMO. De door de heer Leblanc beoogde doelen zijn het vergroten van het eigen marktaandeel en de realisatie van schaalvoordelen. De aankoopprijs van 80% van de aandelen van de NV KMI bedraagt 100.000 €. De aandelen zullen gekocht worden door de NV KMO die hiervoor 20.000 € van haar liquide middelen zal gebruiken. Het saldo dat vereist is voor de aankoop, hetzij 80.000 €, zal via een bankkrediet gerealiseerd worden. De heer Leblanc gaat eerst een dossier samenstellen om aan zijn bank voor te leggen. Hij zal het dossier zelf maken, met de hulp van een accountant. In het dossier komen de volgende elementen voor: 1. Voor de NV KMO – Een korte voorstelling van de NV KMO: Producten, markt, concurrenten, sector, commerciële slagkracht, human resources (personeel, anciënniteit, knowhow...), statuten en specifieke juridische aspecten, bestuurlijke organisatie, technische aspecten (uitrusting, investeringen, afschrijvingstabel), specifieke fiscale aspecten, management en leden van de raad van bestuur (met curricula vitae), situatie van het onroerend goed (huurder of eigenaar) – De balansen en de resultatenrekeningen van de drie afgelopen boekjaren – De belastingaangifte van de drie afgelopen boekjaren – Het afschrift van de bankverplichtingen – Het aandeelhouderschap – Een geraamde balans en resultatenrekening voor de vijf komende boekjaren. Bij deze raming zal rekening worden gehouden met enerzijds de te realiseren synergie tussen beide vennootschappen (meer en minder) en anderzijds het terugbetalingsniveau van het krediet van 80.000 € (rente en kapitaal) – De door beide vennootschappen gegenereerde cashflow en het bewijs dat de vennootschap NV KMO in staat zal zijn om het krediet terug te betalen – Eventuele waarborgen – De recentste financiële rekeningen De berekening van de ratio’s die we hebben voorgesteld in deel 1, hoofdstuk 6 De financiële diagnose (u kunt eveneens bij de Balanscentrale (via de site van de BNB) deze ratio’s en uw rekeningen van de drie afgelopen boekjaren opvragen (bedrijfsdossier)) 2. Voor de NV KMI – Een korte voorstelling van de NV KMI:
340
Vreemd vermogen
LARCIER
– – – – – – –
Producten, markt, concurrenten, sector, commerciële slagkracht, statuten en juridische aspecten, bestuurlijke organisatie, technische aspecten (uitrusting, investeringen, afschrijvingstabel), specifieke fiscale aspecten, management en leden van de raad van bestuur (met curricula vitae), situatie van het onroerend goed (huurder of eigenaar) De balansen en de resultatenrekeningen van de drie afgelopen boekjaren De belastingaangifte van de drie afgelopen boekjaren Een geraamde balans en resultatenrekening van de NV KMI, tenzij deze werd opgenomen in de geraamde balans en resultatenrekening van de NV KMO Het afschrift van de bankverplichtingen Het aandeelhouderschap De recentste financiële rekeningen De berekening van de ratio’s die we hebben voorgesteld in deel 1, hoofdstuk 6 De financiële diagnose.
3. Voor beide vennootschappen – Een beknopt verslag ter verantwoording van de transactie – Een nota ter verantwoording van de aankoopprijs – Een afschrift van de koopovereenkomst of van het ontwerp ervan – Het aangestelde management – Een toelichting van de voordelen voor het bedrijf – De regeling van de inkoop (de ingebrachte middelen en de gevraagde middelen,…) 4. Voor de heer Leblanc – De vermogenssituatie – Het soort huwelijkscontract – De inkomsten binnen en buiten het bedrijf – Zijn vermogen en zijn schulden – Eventuele beschikbare waarborgen – Eventuele protesten of vonnissen (met een duidelijke verklaring)
Hoofdstuk 13
Vertrouwend op dit dossier maakt de heer Leblanc een afspraak met zijn vaste bankier evenals met een tweede bankier (hetzij een bankier met wie hij al werkt, maar op basis van een kleiner zakenvolume dan met de eerste bankier, hetzij een nieuwe bankier). De bankiers complimenteren de heer Leblanc met zjin uitstekend dossier. Zo hebben ze minder werk en kan de beslissing sneller worden genomen. Elke bankier stelt een tweede afspraak voor in aanwezigheid van de verantwoordelijke ’kredieten’ die over het algemeen, op het vlak van kredieten, meerdere filialen beheert. Na deze tweede afspraak gaat de bank het dossier bestuderen met een analist, die geen contact zal hebben met de heer Leblanc, om een dossier voor te bereiden voor het kredietcomité. Het kredietdossier zal binnen een termijn van twee weken aan het kredietcomité worden voorgelegd. Dit comité bestaat uit twee, drie of meer personen, naargelang van het gevraagde bedrag. De beslissing van het comité valt snel. Het krediet wordt aanvaard op basis van een investeringskrediet, dat wordt toegestaan aan de NV KMO voor een bedrag van 80.000 € op 7 jaar, driemaandelijks terugbetaalbaar in gelijke kapitaalschijven. De heer Leblanc zal borg moeten staan voor een bedrag van 40.000 € en verbindt zich ertoe om zijn hoofdverblijf
LARCIER
Toekenningsvoorwaarden van de financiering
341
niet te verkopen zolang het krediet loopt. De cashflow zal het mogelijk maken om dit krediet af te lossen zonder een aflossingsvrije periode. Daar de NV KMO zelf 20.000 € investeert, wordt de ratio van 20% eigen inleg van de aanvrager in verhouding tot het totaalbedrag van de investering gerespecteerd. De rentevoet zal worden toegekend op basis van de prime rate met een bijkomende marge, die zeer klein is omdat het risico beperkt is. Deze rentevoet is 6,50%. De dossierkosten bedragen 250 €. Er is geen reserveringsprovisie. De heer Leblanc is tevreden, want hij heeft een positief antwoord gekregen van beide banken. Het zonet beschreven aanbod is het beste, omdat de rentevoet 0,75% lager ligt en hij minder waarborgen moet geven. Bovendien heeft de heer Leblanc met zijn accountant berekend dat het rendement dat door de inkoop van deze aandelen geboden zal worden (Return on investment) 9% bedraagt, terwijl de gewogen gemiddelde kosten van het kapitaal 6,50 (1-0,339), hetzij 4,3%, bedragen (in de veronderstelling dat de kosten van het kapitaal dat de investeerders willen, eveneens 6,5% bedragen). We verwijzen de lezer voor deze berekening naar deel 1 van dit werk, hoofdstuk 5 Berekening van de kosten van de financiering. De NV KMO gaat dus investeren in de NV KMI, die haar een return van 9% zal opleveren, terwijl de gemiddelde kosten van de financiering 4,3% bedragen. Deze transactie is dus zeer interessant. Maar het moeilijkste moet nog komen: de nieuwe investering zal nu beheerd moeten worden.
342
Vreemd vermogen
LARCIER
Hoofdstuk 14
Bazel 2-akkoord en rating
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Doel Definitie Voorbeeld Doelgroep Specifieke aspecten Tips Bronnen
344 344 345 346 346 348 348
14.1
Doel
Wanneer u bij uw bank een financiering aanvraagt, zal de bank over de toekenning beslissen op basis van de in deel 3, hoofdstuk 13 omschreven criteria, maar eveneens op basis van een scoring, d.w.z. een methode die het mogelijk maakt om te bepalen hoe groot het risico is dat uw onderneming niet in staat zal zijn om het krediet terug te betalen. In dit hoofdstuk geven we u de basisprincipes van deze scoreberekening. Zo zult u daar rekening mee kunnen houden bij het beheer van uw kredieten.
14.1.1
Het Bazel 1-akkoord en de Cooke-ratio
Het Bazel 1-akkoord werd in 1988 gepubliceerd door het Bazelcomité waarin de voorzitters van de centrale banken van de landen van de OESO zich verenigen. Dit akkoord bestond uit een reeks aanbevelingen met als spil de invoering van een minimale ratio, de Cooke-ratio genaamd (verhouding tussen het eigen vermogen en het geheel der toegekende kredieten), voor alle bankinstellingen. Het doel was ervoor te zorgen dat de bankinstellingen altijd aan hun verplichtingen tot terugbetaling van de deposito’s kunnen voldoen. Zo werden de begrippen ‘reglementair eigen vermogen’ en ‘geheel der kredietverbintenissen’ gedefinieerd. In de voorstellen van het Bazel 1-akkoord mag de verhouding van beide waarden nooit minder dan 8% bedragen. Wat betekent dat het eigen vermogen van een bank altijd ten minste 8% van het totaal der toegekende kredieten moest vertegenwoordigen.
14.1.2
Het Bazel 2-akkoord
Het Bazel 2-akkoord (of de Bazel 2-richtlijn) is een prudentiële regeling die bestemd is voor een betere aanpak van de bankrisico’s voor de financiële instellingen en voornamelijk van het kredietrisico of het tegenpartijrisico enerzijds en de eigen vermogenseisen anderzijds. Deze richtlijnen, die geleid hebben tot de publicatie van de CRD-richtlijn (‘Capital Requirements Directive’), beogen een betere afstemming van het van de financiële instellingen geëiste eigen vermogen op de risico’s die de financiële instellingen lopen bij de uitoefening van hun activiteit. Het Bazel 2-akkoord van 24 juni 2004 heeft zo het Bazel 1-akkoord vervangen. Het introduceert met name de McDonough-ratio ter vervanging van de Cooke-ratio.
14.2
Definitie
Het Bazel 2-akkoord bestaat uit een nieuwe reeks aanbevelingen die rekening houden met de dimensie van de kwaliteit van de kredietnemer en dus met het kredietrisico dat hij vertegenwoordigt. Dit punt werd veronachtzaamd in het Bazel 1-akkoord (en bijgevolg in de Cooke-ratio) in de definitie van de kredietverbintenissen (de belangrijkste variabele waar rekening mee werd gehouden was het bedrag van het toegekende krediet). De nieuwe solvabiliteitsratio is de McDonough-ratio, naar de naam van de toenmalige voorzitter van het Bazelcomité, William J. McDonough. Het Bazel 2-akkoord (ook wel de Bazel 2-aanbevelingen genoemd) berust op drie pijlers.
344
Vreemd vermogen
LARCIER
14.2.1
De eigen vermogensvereiste (solvabiliteitsratio van McDonough)
Wanneer we de McDonough-ratio vergelijken met de Cooke-ratio is de eigen vermogensvereiste als volgt geëvolueerd: ● ●
voor de Cooke-ratio wordt de vereiste aan eigen vermogen als volgt bepaald: eigen vermogen van de bank › 8% van de kredietrisico’s; Voor de McDonough-ratio wordt de vereiste aan eigen vermogen als volgt bepaald: eigen vermogen van de bank › 8% van de (krediet (75%) + markt (5%) + operationele risico’s (20%)).
14.2.2
De procedure van toezicht op het beheer van het eigen vermogen
De centrale banken zullen meer vrijheid hebben bij het opstellen van de normen voor de banken, ze zullen de kapitaaleisen aanscherpen waar zij dat nodig achten.
14.2.3
De discipline van de markt (transparantie in de communicatie van de instellingen)
Er zijn transparantieregels ingevoerd met betrekking tot de informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld over de activa, de risico’s en het beheer daarvan. Onder risico’s wordt verstaan: ● ●
●
het kredietrisico dat staat voor het risico dat de kredietnemer zijn schuld niet terugbetaalt op de vastgelegde vervaldag; het marktrisico dat staat voor het risico op verlies dat kan voortvloeien uit de schommelingen, op de markt, van de prijzen van de financiële instrumenten waaruit een bepaalde portefeuille bestaat; het operationele risico dat wordt gedefinieerd als het risico op rechtstreekse of onrechtstreekse verliezen te wijten aan een ontoereikendheid of een tekortkoming van procedures, personeel en interne systemen of aan externe gebeurtenissen. Deze definitie dekt met name menselijke fouten, bedrog en kwaadwilligheid, tekortkomingen van informatiesystemen, problemen inzake personeelsbeheer, handelsgeschillen, ongevallen, brand, overstromingen. Met deze factoren werd geen rekening gehouden in de vorige aanbevelingen.
14.3
Voorbeeld
Een onderneming die volgens het Bazel 1-akkoord een bedrag van 100.000 € leende, verplichtte haar bank om 8.000 € reglementair kapitaal (d.w.z. 8% van 100.000 €) te reserveren. Onder het Bazel 2-akkoord moet de risicoblootstelling gewogen worden in functie van de kwaliteit van de kredietnemer. Als de kredietnemer van goede kwaliteit is, kan het krediet
LARCIER
Bazel 2-akkoord en rating
345
Hoofdstuk 14
dat hij aanvraagt eventueel op 50% gewaardeerd worden. Vanuit dat standpunt moet de bank dan slechts 4.000 € reglementair eigen vermogen (d.w.z. 8% van 50% van 100.000 €) reserveren. Als de kredietnemer daarentegen van slechte kwaliteit is, wordt het krediet zwaarder gewogen, met een risico van 150%. In dat geval moet de bank 12.000 € reglementair eigen vermogen (d.w.z. 8% van 150% van 100.000 €) reserveren.
14.4
Doelgroep
Het gaat om aanbevelingen die in de wetgeving van elk land moeten worden opgenomen. Tot dusver passen meer dan honderd landen, waaronder België, de aanbevelingen toe.
14.5
Specifieke aspecten
14.5.1
Versoepeling van de regels voor kredieten van minder dan 1.000.000 €
KMO’s hebben specifieke kenmerken, namelijk: ● ● ● ● ● ● ● ● ●
de fundamentele rol van menselijk kapitaal; de relatieve volatiteit van de activiteit; de gevoeligheid voor institutionele factoren; het gebrek aan transparante en nauwkeurige informatie over de financiële situatie en de vooruitzichten; de minder grote naamsbekendheid; de zwakkere waarborgen; de geringe zelffinanciering; het geringe eigen vermogen; het geringe potentieel aan eigen kapitaalinbreng om de groei te financieren.
Het Bazel 2-akkoord heeft rekening gehouden met deze eigenheden. Om de toegang tot krediet te vergemakkelijken voor KMO’s voorziet het akkoord een kleiner reglementair kapitaal voor schuldvorderingen afkomstig van KMO’s dan die van grote ondernemingen. Het akkoord voorziet twee categorieën van schuldvorderingen voor KMO’s: de schuldvorderingen van minder dan 1.000.000 € (die als ‘retail’-schuldvorderingen worden beschouwd en soepeler gewogen worden) enerzijds en de schuldvorderingen van meer dan 1.000.000 € (die zoals de schuldvorderingen op grote ondernemingen worden behandeld) anderzijds.
14.5.2
Beoordeling door de bank van het risico van de kredietnemer
Er bestaan verschillende mogelijkheden voor de bank om het risico van de kredietnemer te beoordelen: hetzij een standaardaanpak op basis van externe gegevens en de beoordelingen van de filialen, hetzij een interne methode.
346
Vreemd vermogen
LARCIER
Als de bank een interne beoordeling gebruikt, kan ze de FIRB-methode (Foundation Internal Rating Based) of de AIRB-methode (Advanced Internal Rating Based) toepassen. Wanneer de instelling de FIRB-methode gebruikt, gaat de bank of de kredietinstelling de kans op wanbetaling schatten met behulp van een interne methode. Andere parameters, d.w.z. de verliezen in geval van wanbetaling, de looptijd, de blootstelling aan wanbetaling zullen door de prudentiële overheden verschaft worden (CBFA in België). Bij de AIRB-aanpak worden de vier parameters door de kredietinstelling zelf begroot.
14.5.3
Voorbeeld van de kans op wanbetaling op basis van een interne methode van de bank
Elke bank gebruikt een eigen methode die gebaseerd is op haar ervaring. Gegeven een bank die de kans op wanbetaling van een klant moet berekenen met behulp van een interne methode. Eenvoudig beschouwd, kan dit in drie stappen: ●
Berekening van een externe financiële score.
●
Berekening van een interne score.
●
Toekenning van een gecombineerde interne rating.
14.5.3.1
Berekening van de externe financiële score
Om een externe financiële score te berekenen, zal de bank uitgaan van de financiële staten van de onderneming op basis van de situatie die gepubliceerd is in de Balanscentrale. De variabelen die het meest weerhouden worden om een voorspellende financiële score voor wanbetaling te bepalen, zijn: ●
Het bedrijfsresultaat vóór afschrijvingen in verhouding tot de omvang van de activiteit = bedrijfsresultaat + de afschrijvingen /omzet;
●
De variatie van de omzet excl. BTW van het jaar n in verhouding tot het jaar n-1 = (omzet n - omzet n-1) /omzet n-1;
●
De financiële kosten in verhouding tot de omzet = (financiële kosten) / (omzet excl. BTW);
●
De kasmiddelen in verhouding tot de omzet (incl. belasting) = liquide middelen / omzet incl. BTW;
●
Het eigen vermogen in verhouding tot het balanstotaal = Eigen vermogen / Totaal der passiva;
●
Het aantal jaren van terugbetaling van het totaal der schulden met de gegenereerde kasstroom = (financiële schulden op meer dan één jaar + financiële schulden die binnen het jaar vervallen + financiële schulden op ten hoogste één jaar) / (gegenereerde kasstroom).
Aan de hand van deze ratio’s kan men een model opstellen dat de kans op wanbetaling en een financiële score oplevert.
LARCIER
Bazel 2-akkoord en rating
347
Hoofdstuk 14
14.5.3.2
Berekening van de interne score
Om het cijfer van de interne score te berekenen, zal de bank uitgaan van interne gegevens van de bank en niet langer van externe gegevens. Bij wijze van voorbeeld: de variabelen die gewoonlijk als voorspellende waarden voor wanbetaling worden beschouwd, zijn de volgende: ● ● ● ● ● ● ●
het aantal dagen overschrijding per jaar betreffende de kredieten; het totaalbedrag aan uitstaand krediet (vaak baseert men zich op de gegevens van de Nationale Bank van België (NBB)); het totaal van de creditbewegingen van het jaar; het totaal van de debetbewegingen van het jaar; het gemiddelde debetsaldo van elke maand; het percentage kredieten dat gedekt wordt door reële waarborgen; de achterstallen in de terugbetaling van de kredieten van meer dan 25% van de voorziene termijn.
Het cijfer voor het intern functioneren zal berekend worden aan de hand van een logistieke regressie die wordt toegepast op de gewogen variabelen van de voormelde ratio’s.
14.5.3.3
Gecombineerde interne rating
Zodra de financiële score evenals de score voor het intern functioneren berekend zijn, zullen beide cijfers gecombineerd worden (bijvoorbeeld door ze te vermenigvuldigen, maar er zijn ook andere methoden). Dit cijfer zal dan vergeleken worden met de cijfers voor alle ondernemingen in de portefeuille van de bank om een risicocijfer toe te kennen aan deze onderneming voor eventuele wanbetaling van deze onderneming in het kader van een lening.
14.6
Tips
Het is van belang om de bank te vragen welke ratingmethode op de onderneming wordt toegepast. Deze aanpak zal het enerzijds mogelijk maken om de rating in termen van wanbetaling te verbeteren en gemakkelijker krediet te verkrijgen en anderzijds het beheer in termen van risico’s verbeteren. Deze vraag kan gesteld worden aan de huidige en aan potentiële bankiers.
14.7 ● ●
348
Bronnen
www.b3b.ch/tag/comite-de-bale/-36k www.fr.wikipedia.org/wiki/B%C3%A2le_II
Vreemd vermogen
LARCIER
DEEL 4
Enkele bijzondere technieken
Hoofdstuk 15. Op vennootschapsniveau
351
Hoofdstuk 16. Op het niveau van de natuurlijke personen
375
Hoofdstuk 17. Op vastgoedniveau
381
Hoofdstuk 15
Op vennootschapsniveau
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Management buy-out (MBO) / Management buy-in (MBI) Aankoop van eigen vennootschap Financiering via een holding Financiering door fusie / splitsing Uitkering van dividenden – Definitief belaste inkomsten Gebruik van verzekeringscontracten Aankoop van eigen aandelen
352 355 357 360 366 368 370
15.1
Management buy-out (MBO) / Management buy-in (MBI)
15.1.1
Doel
Een groep ondernemingen wil zich ontdoen van een onderdeel met rentabiliteitsproblemen of heeft dringend nood aan extra liquiditeiten. Een eigenaar wil verkopen zijn onderneming maar niet aan de concurrentie. Een familiaal bedrijf heeft geen opvolger binnen de familie. Zoveel redenen om een management buy-out te overwegen. Vanuit de kant van het management kunnen diverse overwegingen spelen. Zijn job vrijwaren is een veel geziene reden. Ook de wens om beter te doen, een verlangen naar autonomie, een groeiperspectief of het opbouwen van een patrimonium en van meerwaarden, kunnen determinerend zijn.
15.1.2
Definitie
Management buy out De management buy out is de overname met vreemd vermogen van een onderneming door het directieteam met alle of een deel van de werknemers. In Frankrijk spreekt men van de overname van de onderneming door de werknemers (Rachat de l’Entreprise par les Salariés (RES)); in België en de Angelsaksische landen van Management buy out. Leveraged buy out Een LBO of Leveraged Buy Out is de overname van de aandelen van een onderneming, in het kader van een management buy out, maar grotendeels gefinancierd door vreemd vermogen. Concreet wordt er een holding opgericht die schulden aangaat om de doelvennootschap over te kopen. De holding betaalt de interesten op haar schuld en betaalt deze terug via gewone of uitzonderlijke dividenden afkomstig van de overgenomen onderneming (de doelvennootschap). Management buy-in De management buy-in is de overname van de aandelen van een onderneming, in de meerderheid van de gevallen gefinancierd door vreemd vermogen en waarbij er een nieuw directieteam wordt geïnstalleerd. Leveraged buy-in Een LB of Leveraged Buy-in is de overname van de aandelen van een onderneming, in het kader van een management buy in en grotendeels gefinancierd door vreemd vermogen. Concreet wordt er een holding opgericht die schulden aangaat om de doelvennootschap over te kopen. De holding betaalt de interesten op haar schuld en betaalt deze terug via gewone of uitzonderlijke dividenden afkomstig van de overgenomen onderneming. Bimbo Een Bimbo (by in management buy out) is een overname van een onderneming via vreemd vermogen,die gebeurt door de directie van de onderneming verbonden met kaderleden van buitenaf. Die combinatie van een Management buy-in en een Management Buy out is de meeste gebruikte techniek in Groot-Brittannië.
352
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
15.1.3
Externe financiering
Een MBO vereist in de regel meer externe financiering dan andere investeringsprojecten. Dit brengt mee dat hier bij uitstek veel aandacht moet gaan naar de vooruitzichten, in het bijzonder de verwachte ontwikkeling van de cashflow en naar de risicosituatie. Het hefboomeffect kan zowel positief als negatief werken. Een wel overwogen uitvoering vormt het sluitstuk. Een hele waaier aan financieringsinstrumenten wordt gebruikt waarbij gesofisticeerde technieken courant zijn. Er zijn ook fiscale implicaties. Wat met de zekerheden? Belangrijk is ook de juridische hefboom. Met een kleine vermogensinbreng willen de aandeelhouders toch een grote controlemacht verwerven. Maar de externe financiers hebben in beginsel andere belangen die ze via aangepaste technieken willen veilig stellen. Voor de uitvoering moet een beroep worden gedaan op een team van financiële, juridische en fiscale experts. Een grondige voorbereiding is van essentieel belang. Hier is geen plaats voor improvisatie of partiële oplossingen. Cruciaal in het hele schema is de huidige en de toekomstige liquiditeitspositie van de ontlenende onderneming. Bij de start moet rekening gehouden worden met het overschot aan liquide middelen, dat beschikbaar is voor uitkering zonder dat de normale werking van de onderneming in het gedrang komt. Hoeveel bedrijfskapitaal is daarvoor nodig? Eventueel kunnen overbodige activa verkocht worden of staat de overlater een lening toe. Later hangt alles af van de cashflow.
15.1.4
Soort overname
De aankoop van de aandelen van een onderneming betekent dat alle andere rechten en verplichtingen eveneens worden overgenomen. Dit houdt in dat het risico van niet-bekende verplichtingen (niet-geboekte belastingen, garantieverplichtingen, claims, enz.) ook wordt overgenomen. Schat men de risico’s van de overname van aandelen te hoog in, of wil men slechts een gedeelte van de activiteiten overnemen, dan vindt de overdracht gewoonlijk plaats in de vorm van een activatransactie. De nieuwe eigenaar koopt de activa onder aftrek van de passiva in een nieuw opgerichte onderneming.
15.1.5
Soort financiering
De overname via een MBO vertoont, wat de financiering betreft, enkele bijzonderheden. De (familiale) eigenaars willen hun onderneming tegen een redelijke waarde verkopen. De kopers / managers beschikken niet over zeer grote middelen. Om het grootste gedeelte van de overname te financieren, bestaan enkele mogelijkheden.
15.1.5.1
Financiering door de verkoper
De verkoper is bereid een gedeelte van de overnameprijs te lenen aan de koper. Dit bedrag kan terugbetaald worden gedurende een vastgelegde termijn met een normale rentevoet.
LARCIER
Op vennootschapsniveau
353
Hoofdstuk 15
15.1.5.2
Gedeeltelijke financiering door de overgenomen onderneming
De overnemers richten een holding op die de aandelen van de targetonderneming koopt aan een overeengekomen prijs. De holding leent een deel van de te betalen prijs en betaalt hiermee de verkoper. De holding kan een externe financiering (bankfinanciering) aangaan om de gehele koopsom te voldoen. De gehele schuld zal moeten worden afgelost via dividenduitkeringen en via de cashflow van het over te nemen bedrijf. Een andere methode is het laten terugstromen van een deel van de in de targetonderneming ondergebrachte liquiditeiten, voor zover die er zijn en dit het evenwicht van de interne financiering van de onderneming niet verstoort. In dat geval laat men de dividenden van de dochtermaatschappij terugstromen naar het moederbedrijf via de Definitief Belaste Inkomsten (zie de paragraaf over de DBI), via een lening van het moederbedrijf aan de targetonderneming, via de uitkering van reserves of via elke andere techniek die aan de wettelijke voorschriften voldoet.
15.1.5.3
Financiering door middel van kapitaal van derden
In deze formule gaat men een derde partij betrekken (financieringsmaatschappij of risicokapitaalfonds). Deze partij zal natuurlijk zeggenschap én een return op haar inbreng vragen. De financiers van dit risicodragend vermogen zullen bereid zijn minder controle in de onderneming te aanvaarden, indien zij verwachten dat hun totale investering een door hen beoogd rendement zal halen. In de praktijk zien we dat de MBO door een combinatie van deze methoden wordt gefinancierd.
15.1.6
Waarborg
Indien men een beroep moet doen op een bancaire financiering op het niveau van de holdingmaatschappij, kan men enkel de aangekochte aandelen als borg aan de bank afstaan, ook al is de wetgeving sinds kort versoepeld. Deze borg heeft een zeer beperkte waarde, omdat de aandeelhouders bij eventuele financiële problemen in de werkmaatschappij eerst alle andere schuldeisers zullen moeten vergoeden alvorens zij een deel van hun bezit recupereren.
15.1.7
Voorbeeld
Een drukkerij functioneert al sinds jaren met verouderde machines en werkt enkel voor een lokale markt van publiciteitsblaadjes en privédrukwerk. De zaakvoerder is zeventig jaar oud en heeft geen opvolgers. De onderneming heeft cijfermatig niet echt problemen maar straalt geen dynamiek uit, heeft een ruim bedrijfskapitaal en een bescheiden solvabiliteit. Er zijn geen dividenden, wel een loon voor de zaakvoerder. In deze typische context wordt overgegaan tot een MBO. Een extern waarderingsverslag besluit dat de verkoopwaarde van de onderneming heel wat lager is dan de boekwaarde. Drie kaderleden vullen hun bescheiden beschikbaar patrimonium aan met een lening die na toekenning van een superdividend kan worden afgelost. Ze verwerven 26% van de aandelen. Twee investeringsmaatschappijen verdelen de resterende 74% van de aandelen. Zeer strikte afspraken worden gemaakt wat de bestuursverantwoordelijkheden betreft. De voornaamste uitdagingen zijn: de zaak rentabiliseren, moderniseren en investeren, dividenden
354
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
uitkeren zonder het minimale bedrijfskapitaal aan te tasten, en het de investeringsmaatschappijen mogelijk maken om na enkele jaren met een behoorlijke meerwaarde hun participatie te kunnen overlaten. Voor de praktische aspecten verwijzen we de lezer naar de onderdelen betreffende de definitief belaste inkomsten (paragraaf 15.5.) en de holdingmaatschappijen (sectie 15.3) in deel 4 van dit werk.
15.1.8 ● ● ● ●
Bronnen
BAEYENS, K. en MANIGART, S., 2004, Does venture capital affect financing patterns ?, Paper presented at the Kauffman-Babson Entrepreneurship Research Conference, Glasgow, UK. Centre for Management Buy-out Research, 2006, Management Buy-outs 19862006 : Past achievements, Future Challenges. LAPOINTE, C., Management Buy-out : L’Achat d’une société par ses cadres. MEULEMAN, M., MANIGART, S., WRIGHT, M. en LOCKETT, A., Agency costs, reputation and collaboration : evidence from syndication in the management buy-out market, 35th Entrepreneurship, Innovation and Small Business Conference, 12-14 September, 2005, Barcelona, Spanje.
15.2
Aankoop van eigen vennootschap
15.2.1
Doel
Met deze techniek kan een ondernemer de verkoopprijs van de aandelen van zijn vennootschap opstrijken, zonder de controle over die vennootschap te verliezen. Daarnaast kan een ondernemer zo ook de aandelen van zijn vennootschap incasseren waarbij hij een deel van zijn aandelen aan zijn erfgenamen overlaat. In beide gevallen kan een specifiek krediet gewaarborgd worden door de eigen vennootschap van de ondernemer (de oorspronkelijke vennootschap). Hiermee kan de ondernemer enerzijds de waarde van de aandelen van zijn vennootschap in contanten innen en anderzijds zijn eigen activiteit blijven beheren.
15.2.2
Definitie
De vennoot of aandeelhouder van een vennootschap kan de aandelen van zijn vennootschap aan zichzelf verkopen via een holding waarvan hij de meerderheidsaandeelhouder of hoofdvennoot is. Die holding zal een deel van de verkoopopbrengst als schuld op zich nemen om geld voor de transactie vrij te maken.
15.2.3
Werkingsprincipe
Volgens dit werkingsprincipe zal een natuurlijk persoon, de eigenaar van de aandelen van zijn eigen vennootschap, in een eerste fase een holding met een te bepalen kapitaal oprich-
LARCIER
Op vennootschapsniveau
355
Hoofdstuk 15
ten en hoofdaandeelhouder van die holding worden. De vennootschap gaat via de bank een lening aan voor een deel van de verkoopprijs om de aandelen van de natuurlijke persoon over te kopen. De holding koopt dus de aandelen van de natuurlijke persoon. Op die manier krijgt de natuurlijke persoon de opbrengst van de verkoop van zijn eigen aandelen aan de holding. Maar via de holding blijft de natuurlijke persoon ook de hoofdaandeelhouder van de vennootschap. De holding zal de lening moeten afbetalen door managementkosten aan te rekenen aan haar dochteronderneming of door dividenden van die dochter uit te keren aan de holding.
15.2.4
Verstrekker van het product
De banken, maar niet alle banken verstrekken dergelijke producten.
15.2.5
Specifieke aspecten
Deze techniek wordt ook toegepast voor de voortzetting van familiebedrijven: bij de oprichting van de holding kan de aandeelhouder die zijn aandelen aan zijn eigen holding verkoopt, meteen ook zijn kinderen opnemen in de aandeelhoudersstructuur van de holding. Hij blijft zelf meerderheidsaandeelhouder van de holding om nog een tijdje aan het roer van de onderneming te kunnen staan.
15.2.6
Bedrag
Er staat geen echte beperking op het bedrag: elk dossier wordt afzonderlijk onderzocht volgens de rentabiliteitsrisico’s, de mogelijke terugstroom van management fees (zie verder) en van dividenden en volgens de waarborgen die de bedrijfsleider biedt. Doorgaans blijven die bedragen echter onder 2.500.000 € en zal de bank nooit de volledige waarde van de vennootschap lenen, maar veeleer een percentage tussen 50% en 85%.
15.2.7
Duur
Over het algemeen nooit meer dan 7 jaar.
15.2.8
Rente
Het tarief ligt net iets hoger dan de rente op het investeringskrediet, gelet op het risico.
15.2.9
Kosten
Houd rekening met de oprichtingskosten voor de nieuwe holding, de boekhoudkosten en de dossierkosten voor het krediet. Daarnaast is er nog het kapitaal dat moet worden afgelost, net als de rente op de lening die de holding moet aangaan.
15.2.10 Terugbetaling en fiscale aspecten Om het kapitaal en de rente van het krediet van de holding af te lossen, zal de oorspronkelijke vennootschap van de ondernemer de nodige aflossingsmiddelen naar de nieuwe holding moeten terugloodsen. De holding vraagt haar dochteronderneming (de oorspronkelijke vennootschap van de ondernemer) om haar dividenden uit te keren in haar hoeda-
356
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
nigheid van aandeelhouder en haar management fees te betalen, aangezien de holding de dochteronderneming zal beheren. Maar let op: op die terugstroom van fondsen moeten belastingen betaald worden. We komen nog op de fiscale aspecten terug in het vierde deel in paragraaf 15.5 Uitkering van dividenden/inkomsten die definitief belast zijn en in paragraaf 15.3 Financiering via een holding.
15.2.11 Voorbeeld De aandeelhouder van de NV KMO bezit 99% van de aandelen van zijn vennootschap. De aandelen van de NV KMO vertegenwoordigen een waarde van 300.000 €. De aandeelhouder van de NV KMO richt een holding op, de Holding KMO, en houdt de meerderheid van de aandelen in handen. Hij richt die holding KMO zelf op met een minimumkapitaal van 61.500 €. Vervolgens zal die holding een krediet bij een bank aanvragen ten belope van 238.500 €. Op die manier heeft de Holding KMO een bedrag van 300.000 € tot haar beschikking. De Holding KMO zal daarna de aandelen van de NV KMO aankopen voor een bedrag van 300.000 €. De aandeelhouder van de NV KMO ontvangt dus 300.000 €, terwijl hij – onrechtstreeks – in het bezit blijft van de aandelen van zijn vennootschap (de NV KMO) via de Holding KMO waarvan hij de enige aandeelhouder is. Opdat de Holding KMO het krediet kan aflossen, moet de NV KMO management fees (beheerskosten) en dividenden naar de holding laten terugstromen via de mechanismen beschreven in deel 4, paragraaf 15.5. Definitief belaste inkomsten – Uitkering van dividenden en paragraaf 15.3 Financiering via een holding. De aandeelhouder van de NV KMO – die privé dus een aanzienlijk bedrag ontvangt – zal wellicht borg moeten staan in het kader van dit project. Maar de aandeelhouder zal steeds onrechtstreeks de contrôle over zijn vennootschap behouden
15.3
Financiering via een holding
15.3.1
Doel
Een holding wordt vaak gebruikt om een vennootschap aan te kopen. Die laatste noemen we de doelvennootschap. De natuurlijke persoon die de doelvennootschap wil opkopen (de kandidaat-koper), richt eerst een holding op. Als aandeelhouder van de holding zal hij een startkapitaal in de holding moeten steken (ofwel alleen, ofwel samen met andere investeerders). Vervolgens zal die holding het resterende bedrag bij de bank lenen om de doelvennootschap te kunnen kopen. Op die manier kan de kandidaat-koper fiscale voordelen genieten via zijn holding. De holding kan de rente die ze op de lening betaalt immers aftrekken van haar belastbare basis en kan van het voordeel van definitief belaste inkomsten genieten (zie deel 4, paragraaf 15.5).
15.3.2
Definitie
Een holding is een vennootschap die tot doel heeft deelnemingen in andere vennootschappen te nemen om daar beheerskosten (management fees) en dividenden voor te ontvangen en meerwaarde te boeken wanneer ze haar aandelen weer doorverkoopt.
LARCIER
Op vennootschapsniveau
357
Hoofdstuk 15
15.3.3
Doelgroep
Personen of investeerdersgroepen die een andere vennootschap of een handelszaak willen kopen.
15.3.4
Kosten
De kosten omvatten de oprichtingskosten voor de holding (doorgaans een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid), de boekhoudkosten, de kosten voor de neerlegging van de jaarrekeningen en de leningsakte. Daar komt ook de aflossing in kapitaal en rente bij van de lening die de holding heeft aangegaan om de doelvennootschap te kunnen kopen.
15.3.5
Fiscale aspecten
De rente op de lening is volledig aftrekbaar voor de holding. De holding heeft twee (eventueel cumuleerbare) mogelijkheden om de rente te betalen en het geleende kapitaal af te lossen. Een eerste mogelijkheid bestaat erin dat de doelvennootschap (die een dochter van de holding is geworden) management fees betaalt aan de moedervennootschap (de holding). De holding oefent een volmacht als bestuurder uit in haar dochteronderneming en zal dus instaan voor het beheer van die dochteronderneming. In ruil daarvoor ontvangt de holding zogenaamde management fees. De holding moet daarvoor daadwerkelijke prestaties kunnen aantonen en deze moeten economisch verantwoord zijn. Enerzijds zijn de management fees aan vennootschapsbelastingen onderworpen, maar anderzijds kan de aan de bank verschuldigde rente van de belastbare basis worden afgetrokken, aangezien de holding een lening sloot. Een tweede mogelijkheid is dat de dochteronderneming dividenden uitkeert aan de moederonderneming, dus aan de holding, in naleving van de wettelijke voorschriften op de uitkering van dividenden. De dividenden die de holding zo laat terugstromen worden beschouwd als Definitief Belaste Inkomsten (DBI), waardoor ze een aanslagvoet van 5% op de teruggestorte dividenden geniet (in de praktijk kan de holding 95% van de verkregen dividenden aftrekken van haar belastbare winst). Dat komt omdat die dividenden al bij de dochteronderneming aan vennootschapsbelastingen zijn onderworpen: de wetgever verlaagde de fiscale impact bij de terugstroom van dividenden om een dubbele heffing te vermijden. Om dat voordeel te kunnen genieten, moeten bepaalde criteria voldaan zijn: ●
een procentuele bezittingsvoorwaarde (minimaal 10% of een investering van ten minste 2.500.000 €);
●
een typevoorwaarde: de deelneming moet in de rubriek financiële vaste activa geboekt zijn;
●
een tijdsvoorwaarde (de holding moet de deelneming minstens een jaar aanhouden).
15.3.6
Tips
Vergis u niet in de economische berekening van de management fees en de terugstroom van dividenden, gelet op de bedragen die de bank moet krijgen voor de aflossing van het
358
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
kapitaal en de rente. Vooral omdat dividenden slechts onder bepaalde voorwaarden uitgekeerd kunnen worden (het totale bedrag van het onbeschikbare eigen vermogen mag niet lager zijn dan de nettoactiva). Ook bestaat het gevaar dat de dochteronderneming niet elk jaar voldoende winst boekt. Houd ook rekening met de fiscale impact en dus met de fiscale verliezen bij de berekening van de management fees en dividenden. Bovendien moet u er zeker van zijn dat de terugstroom van management fees en dividenden alle rente en kapitaalaflossingen dekt. Die terugstroom moet economisch (en niet alleen fiscaal) verantwoord zijn. Ga na of u van de voordelen van de Definitief Belaste Inkomsten kunt genieten en of u aan de voorwaarden voldoet op de dag van de verrichting. Dat is de reden waarom u uw project beter door een expert (bedrijfsrevisor, accountant, advocaat) worden valideren.
15.3.7
Voorbeeld
Laat ons aannemen dat de dochter van de meerderheidsaandeelhouder van de NV KMO een nieuwe vennootschap wil kopen in een vakgebied dat bij de onderneming van haar vader aanleunt, maar iets meer op het industriële domein gericht is. Het gaat om de vennootschap NV KMI (de zogenaamde doelvennootschap). De NV KMI heeft een waarde van 250.000 €. De dochter heeft een eigen vermogen van 50.000 €. De vennootschap, NV KMI, behaalt jaarlijks een nettowinst van 30.000 €. Om haar project waar te maken, gaat de dochter van de aandeelhouder van de NV KMO een holding oprichten onder de naam Holding KMI (onder vorm van BVBA), met een startkapitaal van 50.000 €. De Holding KMI vraagt de bank om een investeringskrediet van 200.000 €; het bedrag dat ze nog nodig heeft om de aandelen van de NV KMI te kunnen kopen. De bank staat de Holding KMI een krediet toe van 200.000 € op tien jaar, met een constante kapitaalaflossing en tegen een interest van 8%. De holding moet elk jaar 20.000 € aan kapitaal aflossen (200.000 / 10) en betaalt het eerste jaar 16.000 € rente (8% van 200.000). Dat maakt dus een totaal van 36.000 €. Dankzij die 250.000 € kan de Holding KMI de vennootschap KMI opkopen en tot haar dochteronderneming maken. De holding wordt aangesteld als bestuurder van de dochteronderneming en sluit met haar een managementcontract voor een bedrag van 16.000 € per jaar. Op het einde van het jaar zal de Holding KMI bovendien een dividend van 21.060 € ontvangen van haar dochteronderneming die in uitstekende gezondheid verkeert. De Holding KMI krijgt dus twee bedragen van respectievelijk 16.000 € en 21.060 €, hetzij 37.060 €. Op het management-feecontract (16.000 €) betaalt ze geen vennootschapsbelastingen, aangezien ze die 16.000 € aan rente op haar lening mag aftrekken. Voor de ontvangen dividenden (21.060 €) wordt ze integendeel wel belast aan 5% (in de praktijk kan ze 95% van haar ontvangen dividenden aftrekken). Ze houdt ongeveer 20.000 € netto over. In totaal kan de holding haar verbintenissen nakomen, haar belastingen betalen en heeft ze voldoende liquide middelen over om het kapitaal en de rente te kunnen aflossen. Er dient niettemin nagegaan te worden of de bekomen bedragen overeenstemmen met een economische realiteit.
15.3.8 ●
LARCIER
Bron
WIB 1992.
Op vennootschapsniveau
359
Hoofdstuk 15
15.4
Financiering door fusie / splitsing
15.4.1
Doel
Wanneer een onderneming geen geld meer kan lenen om haar groei te financieren of geen risicokapitaal meer kan vinden, kan ze met een andere vennootschap samensmelten om zo verder te groeien. Op die manier kan ze heel wat kosten drukken en schaalvoordelen bekomen. Ook de concurrentiekracht zou moeten toenemen: zodra de fusie goed verwerkt is, heeft ze meer marktaandelen in handen en zakken de kostprijzen, aangezien de productiekosten afnemen. Na de fusie zal ze makkelijker een financiering rondkrijgen, aangezien ze grotere waarborgen zal hebben voor de kredietmaatschappijen en sneller risicokapitaal zal vinden (als een gevolg van haar grotere omvang en hoger rendement). Eigenlijk is dit dus een financieringstechniek om een andere vennootschap over te kopen zonder schulden te maken, dankzij het samenbrengen van de aandeelhouders of vennoten van twee vennootschappen binnen één enkele entiteit.
15.4.2
Definitie
Het Wetboek van Vennootschappen onderscheidt drie types van fusie.
15.4.2.1
Fusie door overneming
De ene vennootschap neemt de activa en passiva van de andere vennootschap op in haar vermogen, zodat die tweede vennootschap verdwijnt. Het vermogen van de overnemende vennootschap breidt uit, terwijl de overgenomen vennootschap wordt ontbonden. Via een ontbinding zonder vereffening wordt het integrale vermogen (activa en passiva) van de overgenomen vennootschap overgedragen aan een andere vennootschap, de overnemende vennootschap. In ruil daarvoor krijgen de aandeelhouders of vennoten van de overgenomen vennootschap aandelen van de overnemende vennootschap, plus eventueel een opleg in contanten die niet meer mag bedragen dan 10% van de nominale waarde van de toegekende aandelen.
15.4.2.2
Fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap
We spreken van een fusie door de oprichting van een nieuwe vennootschap wanneer twee vennootschappen besluiten om hun vermogen samen te brengen in een nieuw opgerichte vennootschap. Beide vennootschappen – die zijn ontbonden zonder vereffening – dragen hun vermogen integraal over aan de nieuwe vennootschap. Hun aandeelhouders of vennoten krijgen daarvoor aandelen toegekend en eventueel een opleg in contanten die niet meer mag bedragen dan 10% van de nominale waarde van de aandelen.
360
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
15.4.2.3
Fusie door vereniging van alle aandelen in één hand
Een mogelijk scenario is een vennootschap A die 99% van de aandelen van een andere vennootschap B bezit, bijvoorbeeld. Als vennootschap A erin slaagt om dat ene procent van vennootschap B dat ze niet in handen heeft, toch over te nemen, dan heeft vennootschap A alle aandelen van vennootschap B in één hand en ontstaat er een feitelijke fusie. Via een ontbinding zonder vereffening dragen een of meer vennootschappen hun integrale vermogen (activa en passiva) over aan een andere vennootschap die al alle aandelen in handen had die haar een stemrecht op de algemene vergadering verleenden. Alle aandelen worden in één enkele hand samengebracht en zo wordt een dochteronderneming overgenomen in de moederonderneming die vooraf al 100% van haar aandelen bezat.
15.4.3
Doelgroep
Het gaat om de vereniging van vennoten die twee afzonderlijke vennootschappen bezitten en die hun activa en passiva willen samenbrengen om zo goed mogelijk verder te ontwikkelen op de markt.
15.4.4
Procedure
Een fusievoorstel impliceert een juridische procedure. De volgende stappen zijn noodzakelijk: ●
●
●
● ● ●
Een fusievoorstel opgesteld door elke vennootschap, dat zes weken vóór de fusie bij de griffie van de rechtbank van koophandel moet worden neergelegd. Dat voorstel bevat een aantal gegevens voor de aandeelhouders (ruilverhouding, wijze waarop de aandelen worden uitgereikt, datum van de handeling en van de rechten en plichten, bezoldiging voor de revisoren of accountants die de rapporten opstellen, bijzondere voordelen toegekend aan de leden van de bestuursorganen, rechten van de vennoten enz.). Een fusieverslag voor elke vennootschap, opgesteld door de raad van bestuur, waarin de stand van het vermogen van de verschillende vennootschappen wordt uiteengezet. In dat verslag worden ook het economische en juridische standpunt van de handeling verantwoord, en worden de waarderingsmethodes van de vennootschappen toegelicht. Een controleverslag opgesteld door de commissaris-revisor van elke vennootschap, waarin deze uitlegt of de voorgestelde ruilverhouding al dan niet redelijk is, welke methoden gekozen werden om die ruilverhouding te bepalen en of er eventueel problemen waren bij de waardering. De notulen van een buitengewone algemene vergadering van elke vennootschap die het fusievoorstel al dan niet aanvaardt. De neerlegging en publicatie van de akten met de notulen van de algemene vergaderingen gevestigd bij authentieke akte. Onderhandelingen met de schuldeisers die een waarborg kunnen vragen binnen de twee maanden na de fusie.
Het continuïteitsprincipe is van toepassing in die zin dat de activiteiten van de overgenomen vennootschap(pen) worden voortgezet in de overnemende vennootschap of in de nieuw overgenomen vennootschap. Bij de fusie worden de betrokken vennootschappen niet in vereffening gebracht.
LARCIER
Op vennootschapsniveau
361
Hoofdstuk 15
15.4.5
Voorbeeld
Op 31.12.N-1 geven de buitengewone algemene vergaderingen van vennootschap A en vennootschap B hun goedkeuring voor de fusie door overneming van A (vennootschap NV KMO) door B (vennootschap KMI) per 01.01.N op basis van de rekeningen afgesloten per 31.12.N-1. Balans van vennootschap A (NV KMO) per 31.12.N-1 ACTIVA Materiële vaste activa
PASSIVA 120.000
Kapitaal
80.000
Voorraden
30.000
Reserves
40.000
Vorderingen op klanten
50.000
Schulden op meer dan een jaar
20.000
Liquide middelen
20.000 Financiële schulden
10.000
Handelsschulden
70.000
Totaal
220.000
Totaal
220.000
Het kapitaal wordt vertegenwoordigd door 800 aandelen zonder nominale waarde. De boekwaarde van een aandeel (kapitaal / aantal aandelen) bedraagt 100 € (80.000 € : 800). De intrinsieke waarde van een aandeel (eigen vermogen / aantal aandelen) komt op 150 € (80.000 € + 40.000 € : 800). BALANS VAN VENNOOTSCHAP B (NV KMI) PER 31.12.N-1 ACTIVA Materiële vaste activa Voorraden
Vorderingen op klanten Liquide middelen
PASSIVA 240.000
Kapitaal
160.000
60.000
Reserves
80.000
100.000 20.000
Overgedragen winst
20.000
Schulden op meer dan een jaar
80.000
Handelsschulden
70.000
Fiscale schulden Totaal
420.000
Totaal
10.000 420.000
Het kapitaal wordt vertegenwoordigd door 1.000 aandelen zonder nominale waarde. De boekwaarde van een aandeel (kapitaal / aantal aandelen) bedraagt 160 € (160.000 € : 1000). De intrinsieke waarde van een aandeel (eigen vermogen / aantal aandelen) komt op 260 € (kapitaal 160.000 € + reserves 80.000 € + overgedragen winst 20.000 €, zijnde 260.000 € : 1000). Om de ruilverhouding te berekenen, baseert men zich noch op de boekwaarde, noch op de intrinsieke waarde, maar op de beoordeling van de deskundigen van beide vennootschappen.
362
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
In ons voorbeeld is de waarde van vennootschap A (NV KMO) door de deskundigen vastgesteld op 200.000 € en de waarde van vennootschap B (NV KMI) op 500.000 €. We krijgen dus de volgende ruilverhouding: Vennootschap A 200.000 --------------------- = 250 800
Ruilwaarde per aandeel
Vennootschap B 500.000 --------------------- = 500 1.000
per aandeel van de overgenomen vennootschap --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Berekening van de ruilverhouding = Ruilwaarde Ruilwaarde per aandeel van de overnemende vennootschap 250 1 ---------- = --500 2
Ruilverhouding=
Dit betekent dat de aandeelhouders van de overgenomen vennootschap (A) aandelen van de overnemende vennootschap (B) zullen krijgen in een verhouding van één tegen twee. Anders gezegd: voor twee aandelen van vennootschap A krijgt een aandeelhouder van vennootschap A één aandeel van vennootschap B. De overnemende vennootschap zal haar kapitaal dan moeten verhogen met een aantal aandelen, namelijk 800 : 2 = 400 nieuwe aandelen. Ruilverhouding (1/2) × het aantal bestaande aandelen van de overgenomen vennootschap (800). Zo verkrijgen we een nieuwe balans voor vennootschap B die vennootschap A heeft overgenomen. BALANS VAN VENNOOTSCHAP B (na fusie) ACTIVA
Materiële vaste activa Voorraden
PASSIVA
360.000
Kapitaal
240.000
90.000
Reserves
120.000
Handelsschulden
150.000
Liquide middelen
40.000
Overgedragen winst Handelsschulden Financiële schulden
Totaal
640.000
15.4.6
20.000 100.000 10.000
Handelsschulden
140.000
Fiscale schulden
10.000
Totaal
640.000
Fiscale aspecten
Fusies van vennootschappen zijn in principe fiscaal neutraal. Meerwaarden waarvoor de overgenomen vennootschap werd vrijgesteld vóór de fusie en diegene vastgesteld of gerealiseerd na de fusie worden bijgevolg niet belast. Toch moet u daar erg voorzichtig in zijn, want die neutraliteit is slechts onder drie voorwaarden van toepassing: ● ●
LARCIER
de overnemende vennootschap moet een binnenlandse vennootschap zijn; de fusie moet voldoen aan de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen (naleving van de regels ten gronde (ontbinding zonder vereffening, toekenning van effecten) en vormelijke regels (algemene vergaderingen, notulen in orde enz.);
Op vennootschapsniveau
363
Hoofdstuk 15
●
de handeling voldoet aan legitieme noden van financiële of economische aard, wat betekent dat de handeling geen fiscaal voordeel voor de aandeelhouder mag zijn, maar voor de vennootschap.
Die voorwaarde is essentieel en u dient vooraf het advies van de Dienst Voorafgaande Beslissingen (ex ruling) te vragen. We raden aan om op dat vlak bijzonder voorzichtig te werk te gaan.
15.4.7
Variant
We onderscheiden drie types van splitsingen.
15.4.7.1
Splitsing door overneming
Dit is de rechtshandeling waarbij het gehele vermogen van een vennootschap, zowel de rechten als de verplichtingen, als gevolg van haar ontbinding zonder vereffening, op verscheidene vennootschappen overgaat tegen uitreiking aan de vennoten van de ontbonden vennootschap, van aandelen van de verkrijgende vennootschappen of – bij ontstentenis – van een opleg in geld die niet meer mag bedragen dan een tiende van de nominale waarde of van de fractiewaarde.
15.4.7.2
Splitsing door de oprichting van nieuwe vennootschappen
Zelfde principe, maar de activa en passiva worden integraal overgedragen aan een of meerdere nieuwe vennootschappen die wordt of worden opgericht.
15.4.7.3
Gemengde splitsing
Zelfde principe, maar de activa en passiva worden integraal overgedragen aan een of meerdere bestaande vennootschappen en aan een of meerdere nieuwe vennootschappen die wordt of worden opgericht. In alle gevallen verdwijnt de oorspronkelijke vennootschap en de aandeelhouder van die oorspronkelijke vennootschap verkrijgt de aandelen van de vennootschappen waarin de activa en passiva zijn overgegaan. Die splitsingstechniek is strikt genomen geen directe financieringstechniek, wel een indirecte. Bij een splitsing wordt een onderneming in meerdere, andere ondernemingen opgedeeld. Stel dat de vader van een familie nagenoeg alle aandelen van een onderneming, vennootschap C, in handen heeft. Die onderneming C bezit een gebouw en een bedrijfsactiviteit (samen met materiaal, voorraden, klanten, leveranciers). We kunnen de onderneming splitsen door het gebouw onder te brengen in een nieuwe vennootschap, vastgoedvennootschap D, en de bedrijfsactiviteit over te hevelen naar een nieuwe vennootschap, bedrijfsvennootschap E. In ruil voor die ingebrachte elementen ontvangt vennootschap C aandelen van vennootschap D en van vennootschap E. Daarna wordt vennootschap C ontbonden en de aandeelhouders van vennootschap C, in dit geval de vader, krijgt de aandelen van vennootschappen D en E in de hoedanigheid van aandeelhouder. Die aandelen D en E kunnen zo verdeeld worden dat, bijvoorbeeld, de zoon de bedrijfsexploitatie (vennootschap E) krijgt om te beheren en de dochter krijgt het beheer over de vastgoedactiviteit (vennootschap D). Bedrijfsvennootschap E zal een huurprijs betalen voor het gebruik van het gebouw als dat nodig is, ingeval dat gebouw de maatschappelijke zetel is van die bedrijfsvennootschap.
364
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
Op basis van die twee vennootschappen kunnen we een hefboomeffect realiseren via een lening die wordt ondergebracht in de vennootschap D en een andere in de vennootschap E (om nieuwe investeringen te doen), terwijl de oorspronkelijke vennootschap, vennootschap C, bijvoorbeeld geen lening kon krijgen bij de banken omdat ze te veel risico’s inhield. Op die manier kan een splitsing financieringsoplossingen bieden bij overnames of successies. Toch moet u erg goed uitkijken voor de fiscale gevolgen van een splitsing die in dezelfde lijn liggen als die van een fusie.
15.4.8
Kosten
Dit is een erg dure operatie, ze impliceert immers de tussenkomst van een of meer notarissen voor diverse aktes, en van een revisor of accountant voor het inbrengingsverslag, het controleverslag en voor het financiële plan indien een nieuwe vennootschap wordt opgericht. Daarnaast houdt u ook rekening met de kosten voor de neerlegging en publicatie van de aktes. Verder zijn er kosten verbonden aan de opstelling van de waarderingsmethodes voor beide vennootschappen, tenzij uw interne deskundigen daarvoor kunnen instaan.
15.4.9
Waarborgen
Vóór u met de operatie begint, vraagt u de banken of ze akkoord gaan met de overdracht van de passiva (leningen enz.) en activa (en dus van de handelszaak). De banken zullen nagaan of de waarborgen, na de fusie of splitsing, nog adequaat zijn in verhouding tot de openstaande schulden. Hier dient aangestipt te worden dat de juridische entiteit gewijzigd is. Doorgaans is het akkoord van de bankier geen hinderpaal: bij problemen kan er altijd een alternatief gevonden worden in overleg met de bank.
15.4.10 Tips De operatie moet goed voorbereid worden in ruggespraak met deskundigen, revisoren, accountants, notarissen. De basis van alles is de ruilverhouding van de aandelen. Die verhouding moet berekend worden met waarderingsformules en, indien mogelijk, volgens dezelfde methoden voor alle vennootschappen. Het Wetboek van Vennootschappen moet strikt nageleefd worden bij deze procedure. Een fusie of een splitsing houdt heel wat kosten in. De fiscale impact is fundamenteel: daarom is het ten stelligste aangewezen om vooraf het advies te vragen van de commissie van voorafgaande beslissingen van de FOD Financiën.
15.4.11 Bronnen ● ● ● ●
LARCIER
DEGRÈVE, E., Le passage en société Edition de la chambre de commerce et d'industrie sa et Tax and management, Edition 2004-2005, Brussel, 2004 www.notaire.be/info/societes/006_code_des_sociétes_16htm_73k DARTE, D. en NOEL, Y., Maîtriser l'I, Soc guide pratique, Editions Edipro, Edition 2006/ 2007, Luik, 2006 www.ruling.be
Op vennootschapsniveau
365
Hoofdstuk 15
15.5
Uitkering van dividenden – Definitief belaste inkomsten
In deel vier, paragraaf 15.3 Financiering via een holding zagen we al dat een natuurlijke persoon een holding kan oprichten indien hij de aandelen van een vennootschap (doelvennootschap genoemd) wil aankopen. Die holding kan op haar beurt een krediet bij een bank aanvragen om de aankoop van de doelvennootschap te kunnen financieren. Het probleem met dit systeem is dat de middelen van de doelvennootschap naar de holding moeten terugstromen om de door de holding aangegane leningen (kapitaal plus rente) af te lossen. De basismethodes om de fondsen van de doelvennootschap naar de holding te laten terugvloeien om het krediet af te lossen, zijn enerzijds de management fees (vergoeding voor de holding voor het beheer van de doelvennootschap) en anderzijds de uitkering van dividenden door de doelvennootschap aan de holding (aangezien ze aandeelhouder is). In dit deel gaan we dieper in op dat laatste element en op het fiscale voordeel dat daarmee verbonden is.
15.5.1
Doel
We nemen het voorbeeld van een (moeder)onderneming die een deelneming heeft in een andere (dochter)vennootschap die dividenden uitkeert aan het moederbedrijf. We weten dat de dochteronderneming, indien ze dividenden uitkeert, belast wordt op haar winst vermeerderd met de uitgekeerde dividenden. De dividenden worden dus een eerste keer belast. Wanneer de moedervennootschap die dividenden inschrijft, maken ze deel uit van haar winst en zijn ze dus in principe belastbaar. Op één dividend zou dus twee keer belastingen betaald worden. Om die dubbele belasting te vermijden heeft de wetgever het stelsel van de Definitief Belaste Inkomsten (DBI) ingevoerd. Op basis van dat stelsel kan de dividendenontvangende vennootschap, de moedervennootschap dus, een bedrag ten belope van 95% van die dividenden onder bepaalde voorwaarden van haar belastbare winst aftrekken. Die quotiteit is alleen onder de volgende voorwaarden aftrekbaar: ●
de ontvangende vennootschap moet op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden over een deelneming van ten minste 10% in het kapitaal van de uitkerende vennootschap beschikken of de investeringswaarde moet ten minste 2.500.000 € bedragen;
●
de deelneming van de moedervennootschap in haar dochtervennootschap moet bij de financiële vaste activa ingeboekt zijn;
●
de aandelen moeten gedurende minstens één jaar in volle eigendom worden aangehouden.
15.5.2
Definitie
Een vennootschap die dividenden ontvangt van haar dochteronderneming, kan onder zeer strikte voorwaarden een bedrag gelijk aan 95% van die ontvangen dividenden aftrekken
366
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
van haar belastbare winst, en dat om een dubbele belasting op de betrokken dividenden te vermijden (één keer bij de dochteronderneming en één keer bij de vennootschap zelf).
15.5.3
Tips
Een dergelijke constructie moet altijd opgezet worden met de hulp van een professional expert accountant, bedrijfsrevisor of advocaat die nagaat of de handeling wettelijk is en of de voorwaarden voldaan zijn op het moment van de handeling.
15.5.4
Specifiek element
Naast het fiscale voordeel van de DBI, hoeft de dochteronderneming geen roerende voorheffing af te houden voor de uitkering van de dividenden, op voorwaarde dat de uitkeerder en de ontvanger van de dividenden Belgische vennootschappen zijn, dat de minimale deelneming van de moedervennootschap in de dochtervennootschap 10% bedraagt (sinds 01.01.2009) en dat ze die deelneming al minstens een jaar heeft.
15.5.5
Voorbeeld
Stel dat de NV KMO een deelneming van 50% (vertegenwoordigd door 5.000 aandelen) heeft in een andere vennootschap, de NV ZKO. De NV KMO houdt die aandelen al meer dan een jaar in haar portefeuille aan onder de vorm van een deelneming, ingeboekt bij de financiële vaste activa. De NV ZKO besluit om een bedrag van 20 € per aandeel uit te keren, i.e. 100.000 €. De winst van de NV KMO bedraagt 150.000 €. De dividenden uitgekeerd door haar dochteronderneming ZKO zijn in dat bedrag begrepen. De belastbare winst van de NV KMO is niet gelijk aan 150.000 €. Ze heeft immers recht op de aftrek van de DBI die 5.000 aandelen × 20 € of een totaal van 100.000 € vertegenwoordigen. We nemen 95% daarvan en komen dus op 95.000 €. Het belastbaar resultaat van de NV KMO is gelijk aan 150.000 € - 95.000 €, zijnde 55.000 €. De vennootschap NV KMO betaalt belastingen op die 55.000 € en niet op 150.000 €. We merken op dat sinds het besluit van 12 februari 2009 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (besluit Cobelfret, C-138/07), het België niet langer is toegestaan om de aftrek van de definitief belaste inkomsten te beperken tot belastbare winst van het jaar. Het overschot van de definitief belaste inkomsten kan bijgevolg worden overgedragen op de latere belastbare boekjaren.
15.5.6 ●
LARCIER
Bron
WIB 1992, art. 202 e.v.
Op vennootschapsniveau
367
Hoofdstuk 15
15.6
Gebruik van verzekeringscontracten
15.6.1
Doel
Bij de verkoop van een onderneming stelt de verkoper soms voor om de verkoopprijs lager te houden en zichzelf, vóór de verkoop, een extralegaal pensioen toe te kennen via de uitkering van een eenmalige premie of meerdere gespreide premies tot aan zijn pensioenleeftijd. Die eenmalige premie wordt gebruikt wanneer de vennootschap een flinke spaarpot heeft. In de andere gevallen worden de betalingen gespreid. In enkele welbepaalde gevallen kunnen ook premies betaald worden op basis van de voorgaande arbeidsjaren (de zogenaamde ‘back-servicetechniek’. Die techniek staat echter in een slecht daglicht bij de FOD Financiën en moet daarom uiterst omzichtig toegepast worden.
15.6.2
Definitie
Het extralegale pensioen kan voorgesteld worden via een groepsverzekering (wanneer het gaat om een groep bestuurders of een groep bedrijfsleiders, bijvoorbeeld) of in de vorm van een individuele pensioentoezegging (IPT) die eigenlijk een individuele ‘groepsverzekering’ is. De vennootschap betaalt de premies en mag ze van haar winst aftrekken. De uitkering wordt op te gepasten tijde rechtstreeks aan de bedrijfsleider of zaakvoerders uitgekeerd, weliswaar na aftrek van een belasting die 10% of 16,5% kan bedragen of van de progressieve personenbelasting (afhankelijk van de contractdata en de leeftijd waarop de bedrijfsleider(s) de uitkering krijgt of krijgen).
15.6.3
Doelgroep
Het extralegale pensioen is gericht op bedrijfsleiders van KMO’s of zelfstandigen die hun pensioen willen aanvullen. Deze techniek is interessant voor bedrijfsleiders die hun vennootschap willen verkopen en aanzienlijke geldbeleggingen in hun activa bezitten.
15.6.4
Kosten
De kosten bestaan uit het bedrag van de eenmalige premie of de gespreide premies. Die premies worden berekend volgens de 80%-regel (zie verder).
15.6.5
Fiscale aspecten
De uitkeringen bestemd voor de begunstigde worden volgens onderstaande principes belast: ●
368
de pensioenuitkering die de begunstigde ontvangt, is onderworpen aan een solidariteitsbijdrage van maximaal 2% en een RIZIV-bijdrage van 3,55%. Op het resterende saldo worden personenbelastingen geheven tegen een aparte aanslagvoet van 16,5% plus de gemeentelijke opcentiemen. De winstdeelneming is vrijgesteld. Dat
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
tarief van 16,5% is alleen van toepassing als de begunstigde zijn uitkering na zijn 60ste krijgt, behoudens in gevallen van vroegtijdig overlijden. Vóór die leeftijd zal de uitkering onderworpen zijn aan personenbelastingen tegen het normale tarief. Sinds 1 januari 2006 wordt de uitkering belast met een aanslagvoet van 10%, voor zover de begunstigde de uitkering ontvangt op de wettelijke pensioenleeftijd; ●
de premies betaald aan de verzekeringsmaatschappij zijn aftrekbaar, op voorwaarde dat de 80%-regel voldaan is;
●
De 80%-regel is gebaseerd op het laatste brutoloon van de begunstigde op de ondertekening van het contract. Om het bedrag te bepalen van de maximale uitkering die iemand bij zijn pensioen kan krijgen, baseert de verzekeringsmaatschappij zich op 80% van het brutoloon vóór aftrek van forfaitaire of reële beroepskosten. Voordelen in natura kunnen daar dus in begrepen zijn.
Met de 80%-regel kan men berekenen op welk bedrag de begunstigde recht heeft bij zijn pensioen, in de vorm van een rente. Die rente wordt omgezet in een eenmalige betaling op de pensioenleeftijd. Op grond van het aldus berekende bedrag bepaalt de verzekeraar welke premie de vennootschap moet betalen en dat ofwel in één keer, ofwel periodiek.
15.6.6
Tips
Een kleine fout kan zware gevolgen hebben: daarom is het advies van een verzekeraar of fiscalist ten stelligste aanbevolen. Voor dergelijke verzekeringen zijn diverse opties mogelijk, maar die vallen buiten het kader van deze gids.
15.6.7
Voorbeeld
De meerderheidsaandeelhouder van NV KMO wil zijn aandelen verkopen voor een bedrag van 250.000 €. Onder de rubriek liquide middelen staan beleggingen voor een bedrag van 100.000 € ingeboekt op de balans van de vennootschap. De meerderheidsaandeelhouder van 59 jaar krijgt al enkele jaren een brutojaarloon van 40.000 €. Hij vindt een koper die maximaal 200.000 € ter beschikking heeft om zijn vennootschap over te nemen. De meerderheidsaandeelhouder sluit een individuele pensioentoezeggingsverzekering af en betaalt een eenmalige premie die aftrekbaar is van het resultaat van zijn onderneming en waarmee hij een bedrag van 50.000 € kan ontvangen op zijn 65ste. De liquide middelen van de onderneming zullen wel afnemen, net als de waarde van de vennootschap. Op die manier kan de overnemer de effecten overkopen van de meerderheidsaandeelhouder van NV KMO die 200.000 € ontvangt, plus zijn kapitaal van 50.000 € op de pensioengerechtigde leeftijd.
15.6.8 ●
LARCIER
Bron
Techniques fiscales sur mesure pour toutes sociétés, Editeur Indicator, Brussel, 2007
Op vennootschapsniveau
369
Hoofdstuk 15
15.7
Aankoop van eigen aandelen
15.7.1
Doel
De doelstellingen kunnen uiteenlopen: ●
net als bij een dividend of kapitaalverlaging, kan de terugkoop van aandelen fondsen naar de aandeelhouders laten terugvloeien. Toch zijn die mogelijkheden niet volledig vergelijkbaar. Zo is de terugkoop van aandelen een eenmalig fenomeen, in tegenstelling tot een dividend dat herhaaldelijk wordt uitgekeerd;
●
via de terugkoop van haar eigen aandelen kan de onderneming ook de aandeelhoudersstructuur beïnvloeden en, bijvoorbeeld, aandelen afkopen van zogenaamde ‘ongewenste’ aandeelhouders. Het is ook een manier om zich in te dekken tegen pogingen tot overname van de controle;
●
een onderneming kan haar eigen aandelen terugkopen om ze onder haar personeel te verdelen;
●
een onderneming koopt haar eigen aandelen ook om de koers op de beurs te regelen (verkoop van eigen aandelen als de koers te sterk stijgt en aankoop als de koers te sterk daalt).
Een terugkoop kan nog andere bedoelingen hebben: ●
aangeven dat de onderneming – die vrijwillig afstand doet van haar liquide middelen – in goede gezondheid verkeert en vertrouwen heeft in de evolutie van haar resultaten (signaaltheorie). Een onderneming die haar eigen aandelen opkoopt, stuurt immers een signaal uit: ze geeft te verstaan dat haar effect ondergewaardeerd wordt. Die ‘boodschap’ komt geloofwaardig over, vooral omdat de terugkoop de cashflow en het schuldvermogen van de onderneming aan banden legt. Ze zou haar eigen aandelen dus nooit terugkopen indien haar toestand op korte termijn zou achteruitgaan;
●
de speelruimte van de zaakvoerders inperken door hen een deel van de cashflow van het bedrijf te ontnemen (mandaattheorie). Het geld dat via de aankoop naar de aandeelhouders gaat, kan dan niet meer voor risicovolle beleggingen worden ingezet.
15.7.2
Definitie
De terugkoop van aandelen is de aankoop door een vennootschap van haar eigen aandelen op de beurs of direct bij de aandeelhouders. In bepaalde omstandigheden kan een onderneming haar eigen aandelen terugkopen en bij haar activa (in de rubriek eigen aandelen) bewaren en ze vervolgens schrappen. In dat geval spreken we van een kapitaalverlaging. In ruil voor die aankoop moet de vennootschap een onbeschikbare reserve aan passiefzijde aanhouden zolang die eigen aandelen op de actiefzijde van de balans blijven staan.
370
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
15.7.3
Werkingsprincipe
Drie voorwaarden moeten voldaan zijn: de bepaling van de aankoopprijs van het aandeel, de vaststelling van het aantal aan te kopen aandelen en de bepaling van de middelen bestemd om de operatie te financieren.
15.7.3.1
Bepaling van de aankoopprijs van het aandeel
De onderneming moet een ‘redelijke’ prijs betalen voor haar aandelen. Dit is een prijs die zo dicht mogelijk aanleunt bij de prijs die volgens de wet van vraag en aanbod zou gelden gelet op de actief- en passieftoestand van de vennootschap op het moment van de verkoop. Voor een onderneming die niet op de beurs genoteerd is, gaat het dus om de koers die het aandeel zou halen mocht het op de beurs genoteerd zijn.
15.7.3.2
Vaststelling van het aantal aan te kopen aandelen
Een vennootschap mag nooit meer dan 20% van haar effecten rechtstreeks in bezit hebben. De nominale waarde of een deel van de waarde van de aandelen of desbetreffende certificaten, ook deze die de vennootschap eerder heeft verworven en die ze nog in portefeuille heeft en degene die door een derde zijn verworven voor rekening van de vennootschap, mag nooit meer dan 20% van het volgestorte kapitaal vertegenwoordigen.
15.7.3.3
Financiële middelen voor de operatie
De terugkoop van de eigen aandelen door een onderneming mag alleen gefinancierd worden met winst en met vrije reserves. Anders gezegd: de aankoopprijs van de acties mag alleen ingeboekt worden op de beschikbare of uitkeerbare reserves. Belangrijk voor de schuldeisers is dat de vennootschap voldoende actiefwaarden behoudt. Het maatschappelijk kapitaal vormt de waarborg voor schuldeisers. Daarom moet dat kapitaal dus vast en onaangetast blijven. Een vennootschap mag haar eigen aandelen dus niet terugkopen als de nettoactiva daardoor onder de waarde van het kapitaal zouden zakken.
15.7.4
Specifieke aspecten – juridische verplichtingen
15.7.4.1
Samenstelling van een onbeschikbare reserve
Een vennootschap kan haar eigen aandelen pas terugkopen als ze vooraf winst gemaakt heeft en een reserve heeft aangelegd op de passiefzijde van de balans. Dergelijke aankoop is pas toegestaan als de daarvoor gebruikte sommen uitkeerbaar zijn, conform artikel 617 van het Wetboek van Vennootschappen voor NV’s, artikel 320 voor BVBA’s en artikel 429 voor CVA’s.
LARCIER
Op vennootschapsniveau
371
Hoofdstuk 15
15.7.4.2
Bevoegd sociaal orgaan
De terugkoop van eigen aandelen door een vennootschap moet goedgekeurd worden door de algemene vergadering onder de quorum- en meerderheidsvoorwaarden voor een statutenwijziging. Beursgenoteerde vennootschappen moeten de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) op de hoogte brengen. De aankoop door een vennootschap van haar eigen aandelen is een gerichte handeling om de onmiddellijke noden op te vangen, afhankelijk van de noodzaak en de dringendheid. Dit is een buitengewone operatie die de vennootschap uit een min of meer benarde situatie moet redden. Toch moeten de wettelijke voorschriften steeds nageleefd worden om te voorkomen dat bepaalde aandeelhouders deze techniek voor hun eigen profijt toepassen. Daarom moet de algemene vergadering een uitspraak doen en de raad van bestuur of algemeen bestuurder een volmacht geven om op te treden. De quorum- en stemmingsvoorwaarden zijn dezelfde als voor een statutaire wijziging van het doel van de vennootschap (quorum: helft van het kapitaal en 3/4 van de aanwezige stemmen).
15.7.4.3
Gelijkheid van de aandeelhouders
De gelijke behandeling van de vennoten moet op twee niveaus verzekerd worden: in het stadium van de informatie en in het stadium van de realisatie van de operatie. De aandeelhouders informeren is een wettelijke verplichting in het vennootschappenrecht. Elke aandeelhouder van de vennootschap die haar aandelen wil terugkopen, moet op de hoogte gebracht worden van de aankoopvoorwaarden. Als de aankoop bedoeld is om het kapitaal te verlagen, moet dat aan de vennoten meegedeeld worden. Wordt er niet onder dezelfde omstandigheden beslist om te kopen, dan moet de terugkoop unaniem goedgekeurd worden op een vergadering waarop alle aandeelhouders aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
15.7.4.4
Melding aan de CBFA
Elke beursgenoteerde onderneming die haar effecten wil terugkopen moet een informatienota opstellen die door de CBFA is ondertekend. Die nota vermeldt meer bepaald: de doelstellingen van het terugkoopprogramma, de financieringsvoorwaarden van de aankoop, de elementen om de effecten van het programma op de financiële structuur te beoordelen, de resultaten van de uitgever, de waarde van de nettoactiva en de nettowinst per effect.
15.7.4.5
Aankoop van volledig volgestorte aandelen
Eigen aandelen die teruggekocht worden, moeten volledig volgestort zijn.
15.7.5
Doelgroep
Al dan niet op de beurs genoteerde ondernemingen die een extern manoeuvre willen afslaan, aandelen onder hun personeel willen verdelen of de koers van hun aandelen willen regelen indien ze genoteerd staan.
372
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
15.7.6
Bedrag
Het maximale bedrag dat een onderneming in de portefeuille mag hebben, bedraagt ten hoogste 20% van het volgestort kapitaal.
15.7.7
Variant
In bepaalde gevallen kan de raad van bestuur eenzijdig beslissen om de eigen aandelen terug te kopen (aankoop om aan het personeel te verkopen, bij dringend gevaar), voor zover dat in de statuten is voorzien.
15.7.8
Kosten
Een beursgenoteerde vennootschap betaalt de kosten voor het inlichten van de aandeelhouders en de organisatie van de algemene vergadering. Voor een niet-beursgenoteerde onderneming zijn de kosten veel lager.
15.7.9
Voorbeeld
De NV KMO heeft een kapitaal van 80.000 € dat is samengesteld uit 800 aandelen met een nominale waarde van 100 €. Die aandelen zijn in handen van 10 vennoten verdeeld. De algemene vergadering kwam bijeen en besloot unaniem om 100 aandelen aan 120 € terug te kopen van twee vennoten. De totale aankoopprijs bedraagt dus 12.000 €. Die aankoop bedraagt minder dan 20% van het volgestorte kapitaal en de aankoopprijs is kleiner dan de uitkeerbare winst. Die uitkeerbare winst bedraagt 32.000 € (afkomstig van het verschil tussen de reserve van 40.000 € verminderd met de wettelijke reserve die gelijk is aan 10% van het kapitaal, nl. 8.000 €). Na de terugkoop zal de vennootschap in haar balans optekenen dat ze eigen aandelen (rubriek 50) heeft voor een bedrag van 12.000 €. Ze haalt ook 12.000 € uit de bank (rubriek 55) om de twee vennoten te betalen De vennootschap is verplicht om een bedrag van 12.000 € uit de rubriek ‘Reserves’ te halen en over te schrijven naar de nieuwe rekening ‘Onbeschikbare reserve voor eigen aandelen’. Daarna kan de vennootschap haar eigen aandelen verkopen met een meer- of minderwaarde of ze aan haar personeel toekennen. Na die operatie moet de vennootschap de onbeschikbare reserve voor eigen aandelen weer aan de beschikbare reserve toevoegen.
15.7.10 Tips De wetgeving is bijzonder strikt en een dergelijke handeling houdt heel wat aansprakelijkheden in. Daarom is het aanbevolen de diensten van een advocaat in te roepen.
LARCIER
Op vennootschapsniveau
373
Hoofdstuk 15
15.7.11 Bronnen ● ● ● ● ● ● ●
374
Advanced Topics in Corporate Finance, Cursus bedrijfsfinanciën IAG, 2006-2007 www.en.wikipedia.org/wiki/Angel_investor GRINBLATT, M. en TITMAN, S., Financials Markets and Corporate Strategy, MacGrawHill, 2nd Edition, 2002 www.cairn.info/revue-internationale-de-droit-economique-2001-1-page-41.htm www.vernimmen.com/html/glossary/definition_share_buyback.html www.presence-pc.com/actualite/IBM-actions-rachat-23578/ Vennootschappenwetboek: art. 620-628, 648, 321-331, 347, 329, 430, 609, 629, 627, 628, 631, 627 e.v.
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
Hoofdstuk 16
Op het niveau van de natuurlijke personen
1. Terugkoop van de eigen handelszaak (goodwill-krediet)
376
16.1
Terugkoop van de eigen handelszaak (goodwill-krediet)
16.1.1
Doel
Nadat ze een aantal jaren als natuurlijk persoon gewerkt hebben, zien vrije beroepen (arts, advocaat...) of zelfstandigen hun jaarlijkse inkomsten vaak significant stijgen. Dé fiscale vraag is dan: doorgaan als natuurlijk persoon of overstappen naar een vennootschap? Het ‘goodwill-krediet’ kan een antwoord zijn voor de vrije beroepen of zelfstandigen die met deze vraag geconfronteerd worden. Het gaat om een totaalpakket bedoeld om zo nodig de juridische structuur van het vermogen om te zetten in een vennootschap, rekening houdend met de meest geschikte fiscale toestand.
16.1.2
Werkingsprincipe
De natuurlijke persoon (een zelfstandige) laat de waarde van zijn goodwill beoordelen. Vervolgens richt hij een nieuwe vennootschap op met een beperkt kapitaal. Hij wordt de enige of hoofdaandeelhouder. De nieuwe vennootschap zal met een financiële instelling onderhandelen over een financieel krediet dat overeenstemt met het bedrag van die goodwill. Met een bedrag op zak, afkomstig van het startkapitaal en het krediet van de financiële instelling, zal de nieuwe vennootschap de goodwill afkopen van de natuurlijke persoon. De zelfstandige strijkt de winst op van de verkoop van zijn goodwill aan zijn vennootschap. Dat geld zal als waarborg vastgezet worden bij de instelling die het krediet verleende onder de vorm van een verzekeringscontract.
16.1.3
Definitie
De ‘goodwill’ vertegenwoordigt de waarde van het klantenbestand of patiëntenbestand (voor medische beroepen) en van de knowhow. Het klanten- of patiëntenbestand kan als een immaterieel vast actief beschouwd worden. Dat specifieke actief kan gekocht, verkocht of verhuurd worden. Een goodwill-krediet is een krediet bestemd voor een onderneming opgericht door een zelfstandige die zijn eigen goodwill verkoopt aan zijn eigen onderneming dewelke hij vooraf zal opgericht hebben ten behoeve van de transactie.
16.1.4
Doelgroep
Voornamelijk personen die hun activiteit als natuurlijk persoon uitoefenen en van wie de jaarlijkse bruto-inkomsten een bepaald bedrag overschrijden die de overstap naar een vennootschap rechtvaardigen.
376
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
16.1.5
Kosten
Het krediet verleend aan de vennootschap wordt vastgelegd in een onderhandse akte. Er zijn dus geen aktekosten. De oprichtingskosten voor de nieuwe vennootschap zijn op de klassieke manier opgebouwd en bestaan uit kosten voor de registratie, de notaris, de bekendmaking enz. De goodwill moet door een revisor of een expert accountant gewaardeerd worden, aangezien het om een quasi-inbreng gaat. De rentevoet van het krediet hangt af van de markt, maar wordt doorgaans berekend op basis van het hypotheektarief vermeerderd met 1% risicopremie. Het risico is immers erg laag aangezien er een waarborg beschikbaar is.
16.1.6
Bedrag
Het financieringsorganisme beperkt zich doorgaans tot de jaarlijkse bruto-inkomsten over vier jaar. De fiscale logica bepaalt de netto-inkomsten.
16.1.7
Duur
De duur varieert doorgaans van 5 tot 12 jaar.
16.1.8
Terugbetaling
Het kapitaal wordt afgelost volgens hetzelfde principe als een hypotheeklening: ofwel door de betaling van gelijke kapitaalschijven, ofwel via gelijke annuïteiten.
16.1.9
Verstrekker van dit product
Bepaalde verzekeringsmaatschappijen en enkele specifieke bankinstellingen.
16.1.10 Fiscale aspecten
Hoofdstuk 16
Natuurlijke personen zijn onderworpen aan een aanslagvoet van 45% tot 50% op hun laatste inkomstenschijven, te vermeerderen met de gemeentetaksen. Voor een vennootschap daarentegen bedraagt het basistarief 33,99% (aanvullende crisisbijdrage inbegrepen) of zelfs minder indien het beperkt tarief van toepassing is. Het belangrijkste aandachtspunt is de aanslagvoet van toepassing op de meerwaarde die bij de verkoop van de goodwill gerealiseerd wordt. De aanslagvoet op de meerwaarde gerealiseerd bij de verkoop van de goodwill hangt af van de leeftijd en van de netto belastbare winst die de natuurlijke persoon de laatste vier jaar heeft geboekt. Het tarief bedraagt 33% + opcentiemen indien de verkoop vóór de leeftijd van 65 jaar gebeurt en 16,5% na 65 jaar. Om de belastbare basis van de meerwaarde te berekenen, mag u de gemiddelde nettowinst van de laatste vier jaar aftrekken van de ver-
LARCIER Op het niveau van de natuurlijke personen (terugkoop van de eigen handelszaak [goodwill-krediet])
377
koopprijs van de goodwill. Op dat bedrag zal de belasting geheven worden. U betaalt de belasting op de meerwaarde één of twee jaar na de overdracht van uw activiteit aan de vennootschap, bij de ontvangst van het aanslagbiljet. In dat kader geeft de kredietverstrekkende instelling haar akkoord opdat u uw verzekeringscontract gedeeltelijk afkoopt om de belastingen te betalen, en dat zonder uitstapkosten.
16.1.11 Voor- en nadelen 16.1.11.1 Voordelen De overstap naar een vennootschap biedt een natuurlijk persoon de volgende voordelen: ●
de scheiding van de vermogens;
●
fiscale voordelen wat betreft de aftrekbaarheid van de rente;
●
een lagere aanslagvoet;
●
de samenstelling van een beleggingsportefeuille.
16.1.11.2 Nadelen ●
belasting op de meerwaarde op de verkoop van de goodwill;
●
oprichtingskosten voor de vennootschap;
●
herhaaldelijke kosten voor de administratie van de vennootschap, het bijhouden van de boeken, de neerlegging van de rekeningen.
16.1.12 Voorbeeld We nemen het voorbeeld van dr. Michel, 45 jaar, die zijn praktijk als natuurlijk persoon heeft. Na een aantal jaren heeft hij een prima reputatie opgebouwd en zijn jaarlijkse nettoinkomsten liepen de voorbije vier jaar op tot gemiddeld 75.000 €. Hij is getrouwd, heeft één kind ten laste en is eigenaar van zijn woning. Na besprekingen met zijn fiscalist overweegt hij om een vennootschap op te richten en een goodwill-krediet aan te vragen. De bedrijfsrevisor schat de waarde van zijn patiëntenbestand (goodwill) op een bedrag van 90.000 €. We veronderstellen dat de BVBA geen gebruik maakt van de verlaagde rentevoet. De arts richt een BVBA op met een kapitaal van 18.550 € waarvan hij de belangrijkste aandeelhouder is. Hij verkoopt zijn goodwill aan de BVBA voor een bedrag van 90.000 €. De BVBA vraagt een verzekeringsmaatschappij om een goodwillkrediet om de overname te financieren. De verzekeringsmaatschappij leent de vennootschap een bedrag van 90.000 € (of een lager bedrag aangezien de arts al 18.550 € beschikbaar heeft en alles heeft volgestort). De verzekeringsmaatschappij vraagt de BVBA om de lening terug te betalen op 10 jaar tegen het tarief van het hypothecair krediet vermeerderd met 1%, in gelijke kapitaalschijven of in vaste annuïteiten. De BVBA die de lening van 90.000 € sluit, stort dat bedrag aan de natuurlijke persoon, aangezien die zijn klantenbestand verkoopt voor de som van 90.000 €. Vervolgens stort de natuurlijke persoon die 90.000 € door naar de verzekeringsmaatschappij als waarborg voor het verleende krediet. Die 90.000 € wordt belegd in een verzekerings-
378
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
product van tak 21 of 23, zodat de natuurlijke persoon de opbrengst van de verzekering kan opstrijken na een bepaalde termijn (doorgaans op de pensioengerechtigde leeftijd). Fiscaal gezien realiseerde de arts een goodwill voor het bedrag van de verkoop, namelijk 90.000 €. Op de meerwaarde moet hij 33 belastingen plus opcentiemen betalen. De meerwaarde wordt berekend als het verschil tussen de goodwill en het gemiddelde van de nettowinst van de laatste vier jaar, zijnde 90.000 € min 75.000 € = 15.000 €. De werkelijke meerwaarde bedraagt dus 15.000 € waarop hij 33 belastingen plus opcentiemen betaalt. Wanneer hij een jaar of twee jaar later zijn aanslagbiljet krijgt, zal de arts de belastingen betalen met eigen middelen ofwel zal hij daartoe een deel van het verzekeringscontract afkopen.
16.1.13 Tips Deze constructie moet samen met een fiscalist bekeken worden: u dient immers rekening te houden met de heffing op de meerwaarde en een mogelijke heffing op de portefeuille bij een vervroegde afkoop of een afkoop op termijn. De overdracht van de activiteit van een natuurlijk persoon naar een rechtspersoon moet door een notaris, boekhouder en revisor begeleid worden om de vennootschap op te richten (juridische vorm van de vennootschap, opstelling van de statuten, opstelling van een financieel plan, verslag van de revisor voor de quasi-inbreng (de goodwill wordt verkocht en niet ingebracht), de aanslagvoet voor de meerwaarde op de verkoop, impact op de sociale bijdragen enz.). Aan deze verrichting hangt een kost die in verhouding staat met de verworven voordelen.
16.1.14 Bron ●
Heel weinig financiële instellingen verlenen dergelijk type van krediet. Terwijl de ‘klassieke’ investeringskrediet bij alle banken beschikbaar zijn om een fonds de commerce aan te kopen. Bepaalde verzekeringsmaatschappijen staan dergelijke operatie toe, voornamelijk om de overstap naar een vennootschap voor hun verzekeringsmakelaars te financieren. Zie lijst met verzekeringsmaatschappijen naar Belgisch recht in bijlage (A7). Hoofdstuk 16
LARCIER Op het niveau van de natuurlijke personen (terugkoop van de eigen handelszaak [goodwill-krediet])
379
Hoofdstuk 17
Op vastgoedniveau
1. Aankoop van een onroerend goed door de opsplitsing van de eigendom (vruchtgebruik / naakte eigendom) 2. Aankoop van een onroerend goed door opsplitsing (erfpacht) 3. Aankoop van een onroerend goed door opsplitsing (opstalrecht) 4. Wederinkoop 5. Lijfrente
382 385 389 392 394
17.1
Aankoop van een onroerend goed door de opsplitsing van de eigendom (vruchtgebruik / naakte eigendom)
17.1.1
Doel
De aankoop van een gebouw door de opsplitsing van het vruchtgebruik en de naakte eigendom biedt een rechtspersoon of natuurlijk persoon de mogelijkheid om slechts een deel van het goed te verwerven en slechts voor een bepaalde tijd te gebruiken. Deze techniek wordt geregeld gebruikt tussen een vennootschap en haar bedrijfsleider om beter fiscaal te plannen. Ook voor successies maken natuurlijke personen van deze techniek gebruik.
17.1.2
Definitie
Het vruchtgebruik is een tijdelijk, gratis of betalend zakelijk recht (roerend of onroerend) om een goed dat eigendom is van een andere persoon te gebruiken. De vruchtgebruiker moet de zaak ervan in stand houden en als een goed huisvader beheren. Werkzaamheden en verbeteringen mogen worden uitgevoerd. We noemen de houder van dit recht de vruchtgebruiker, terwijl de eigenaar de naakte eigenaar wordt genoemd. Die laatste blijft aansprakelijk voor grote reparaties en buitengewone kosten. Hij moet de vruchtgebruiker vergoeden voor de waarde van de regelmatige werkzaamheden, maar niet voor verbeteringen die hij heeft aangebracht.
17.1.2.1
Akte
Twee redenen liggen aan de basis van het vruchtgebruik: ● overlijden: wanneer een van de ouders overlijdt, bijvoorbeeld, erft de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van het gemeenschappelijk vermogen; ● een authentieke akte, verleden om het vruchtgebruik aan vennootschappen af te staan.
17.1.2.2
Bereik
Het recht op vruchtgebruik kan overgedragen of gehypothekeerd worden.
17.1.2.3
Bekendmaking
Authentieke akte onderworpen aan de wettelijke bekendmaking van toepassing op dergelijke akten.
17.1.3
Doelgroep
Elke bedrijfsleider die vastgoed wil aankopen om er zijn vennootschap haar activiteit te laten uitoefenen, maar dat hij op termijn in zijn persoonlijk vermogen wil behouden.
382
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
17.1.4
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag van toepassing.
17.1.5
Duur (minimum / maximum)
Het recht kan op twee manieren vervallen, afhankelijk van de aard van het vruchtgebruik: ● ●
het levenslange vruchtgebruik dooft uit met het overlijden van de vruchtgebruiker; voor een contractueel vruchtgebruik moet de looptijd in de authentieke akte vastgelegd worden. Een minimum is niet van toepassing; de maximumtermijn bedraagt 30 jaar.
17.1.6
Kosten
Een eigendom moet door een notaris opgesplitst worden in een vruchtgebruik en een naakte eigendom. Daaraan zijn ook registratierechten verbonden (zie hieronder).
17.1.7
Fiscale aspecten
17.1.7.1
Registratierechten
De opsplitsing vertegenwoordigt een eigendomsoverdracht tegen vergoeding en daarop moeten registratierechten betaald worden. Het tarief hangt af van het gewest waarin het pand is gevestigd en bedraagt ofwel 10%, ofwel 12,5%. De conventionele waarde geldt als aanslagbasis, tenzij die onder de venale waarde ligt. De venale waarde van het vruchtgebruik wordt vertegenwoordigd door de kapitalisatie van de jaarlijkse inkomsten voor de hele duur van het contract, tegen een tarief van 4%. De waarde mag echter niet hoger liggen dan: ● ●
de jaarlijkse inkomsten vermenigvuldigd met een coëfficiënt die afhangt van de leeftijd van de vruchtgebruiker, indien de vruchtgebruiker een natuurlijk persoon is; de jaarlijkse inkomsten vermenigvuldigd met twintig, indien de vruchtgebruiker een rechtspersoon is.
In geen geval kan de waarde van het vruchtgebruik meer dan 4/5de van de waarde van de volle eigendom bedragen. Indien er geen jaarlijkse inkomsten in het contract voorzien zijn, steunt de berekening op de verhuurwaarde van het goed. Wat betreft de registratierechten, biedt de opsplitsing van het eigendomsrecht geen specifieke voordelen in het licht van de totale registratierechten die betaald moeten worden.
17.1.7.2
BTW
Bij de opsplitsing van het eigendomsrecht kan de BTW op het gebouw, indien de vruchtgebruiker BTW-plichtig is en de BTW mag afhouden, geheel of gedeeltelijk (aankoop van een nieuwbouw of bouw van een nieuwbouw) teruggevorderd worden, onder voorbehoud van de gebruikelijke beperkingen op de BTW op vastgoed.
LARCIER
Op vastgoedniveau
383
Hoofdstuk 17
17.1.7.3
Directe belastingen
De aankoop van een vruchtgebruik dat tot 4/5de van de waarde van een gebouw kan uitmaken, kan voor een vennootschap een voordeel zijn bij de analyse van een financieringsproject (aftrek van de afschrijvingen van het vruchtgebruik als beroepskosten, onbeperkte aftrek van de bankrente, aftrek van de kosten verbonden aan het gebouw...). Vooral ook omdat dit een tijdelijk recht is en de volle eigendom bij de uitdoving van dat recht terugkeert naar de naakte eigenaar. Omdat steeds meer ondernemers in dit systeem geïnteresseerd zijn, stelde de FOD Financiën tal van juridische reacties op, waaronder het beroemde artikel 344 § 1 van het Wetboek op de Inkomstenbelastingen, ook de antimisbruikbepaling genoemd. Dit vademecum is niet bedoeld om de problematiek van de fiscale behandeling van vruchtgebruik uit te diepen. Daarom vermelden we gewoon de vijf cumulatieve voorwaarden die het standpunt van de Dienst Voorafgaande Beslissingen vertalen. Aan de hand daarvan kunt u nagaan of uw project voldoet aan een verantwoorde economische of financiële behoefte: ● het vruchtgebruik moet van een derde verkregen worden (dus niet rechtstreeks van de toekomstige naakte eigenaar, noch van een aandeelhouder of bedrijfsleider, noch van hun rechtstreekse familieleden); ● de duurtijd van het vruchtgebruik moet ten minste twintig jaar bedragen; ● het vruchtgebruik moet betrekking hebben op een aanzienlijk deel van het onroerend goed dat voor de bedrijfsactiviteit wordt gebruikt (ten minste 50%); ● voor het gedeelte dat niet voor de eigenlijke activiteit wordt gebruikt, moet een huurprijs zoals op de markt betaald worden (de jurisprudentie stemt ook in met – en volgens de recente evoluties dringt ze zelfs aan op – de belasting van een voordeel van alle aard in hoofde van de bedrijfsleider); ● de vruchtgebruiker en de naakte eigenaar moeten elk hun respectieve kosten betalen.
17.1.8
Specifieke aspecten
17.1.8.1
Verstrijking
Bij de verstrijking van het recht dooft het vruchtgebruik uit en krijgt de naakte eigenaar weer de volle eigendom van het goed. Wat met de verbeteringen of bouwwerken die de vruchtgebruiker heeft uitgevoerd? Gaat het om verbeteringen (voor een bescheiden bedrag in verhouding tot de inkomsten uit het vruchtgebruik) en heeft de vruchtgebruiker ze niet verwijderd, dan gaan ze zonder vergoeding over naar de naakte eigenaar. Gaat het om bouwwerkzaamheden (voor een groot bedrag in verhouding tot de inkomsten uit het vruchtgebruik) en heeft de vruchtgebruiker ze niet verwijderd, dan maken we een onderscheid naargelang die constructies al dan niet kunnen worden meegenomen: ● zijn ze verwijderbaar, dan kan de naakte eigenaar eisen dat ze verwijderd worden (of hij laat ze verwijderen op kosten van de vruchtgebruiker), of hij kan ze behouden mits hij de vruchtgebruiker vergoedt voor de gemaakte kosten; ● kunnen ze niet verwijderd worden, dan wordt doorgaans de onkostentheorie toegepast: als de werkzaamheden noodzakelijk waren, moeten ze terugbetaald worden; waren ze nuttig, dan worden ze vergoed (tegen het laagste verschil tussen de kosten van de werken en de gerealiseerde meerwaarde), maar waren ze overbodig, dan geven ze geen recht op enige vergoeding.
384
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
17.1.8.2
Financiering
Bij de aankoop van een onroerend goed met opsplitsing van het eigendomsrecht, wordt de bankier geconfronteerd met ten minste twee afzonderlijke juridische entiteiten, namelijk de naakte eigenaar en de vruchtgebruiker. Elke partij kan namelijk een beroep doen op een krediet om haar gedeelte te financieren. Als de bank zich met echte waarborgen wil indekken, neemt ze een hypothecaire inschrijving op de volle eigendom van het goed en laat de andere partij als hypotheekgever optreden (de vruchtgebruiker voor de naakte eigenaar en vice versa). Als de bank immers alleen een hypotheek op het vruchtgebruik heeft, verdwijnt die wanneer het recht verstrijkt, zelfs als dat recht vroegtijdig vervalt (minnelijke ontbinding, faillissement, verzaking aan verplichtingen...). Om dat risico te vermijden, ziet de naakte eigenaar er soms van af om de ontbinding te vragen, wat echter alleen de risico’s voorkomt die aan een minnelijke ontbinding zijn verbonden.
17.1.9
Voorbeeld
De bedrijfsleider van NV KMO overweegt om een appartement te kopen voor een bedrag van 250.000 €. Hij zou daarin de administratieve diensten van zijn onderneming willen onderbrengen. Het appartement is prima gelegen en hij zou er willen gaan wonen na zijn pensioen. Hij besluit daarom om de naakte eigendom van het appartement te verwerven, terwijl de NV KMO het vruchtgebruik verwerft voor een periode van 25 jaar (het equivalent van een maandelijkse huurprijs van ongeveer 800 €). De bedrijfsleider zal zijn aandeel in de aankoop van het goed persoonlijk betalen, met een minimum van 1/5de (zijnde 50.000 €), terwijl de vennootschap haar deel zal kopen met een maximum van 4/5de (zijnde 200.000 €). Na die periode van 25 jaar verdwijnt het pand uit het vermogen van de NV KMO en de bedrijfsleider wordt de enige eigenaar van het appartement.
17.1.10 Bronnen ●
Burgerlijk wetboek (art. 555, 578 e.v.)
●
SANZOT, E., Les droits réels démembrés - Aspects civils, fiscaux, comptables et financiers, Brussel, Editions Larcier, 2008, 743 p.
●
www.ruling.be Hoofdstuk 17
17.2
Aankoop van een onroerend goed door opsplitsing (erfpacht)
17.2.1
Doel
De aankoop van een gebouw door een opsplitsing in erfpacht biedt een onderneming de mogelijkheid om slechts een deel van het goed te verwerven en slechts voor een bepaalde tijd te gebruiken.
LARCIER
Op vastgoedniveau
385
Deze techniek staat opnieuw in de belangstelling, vooral sinds de opkomst van de vastgoedleasings. Ze wordt geregeld gebruikt tussen een vennootschap en haar bedrijfsleider om beter fiscaal te plannen. Een beroemd voorbeeld is dat van de Université Catholique de Louvain die de stad Louvain-la-Neuve heeft helpen ontwikkelen via erfpachtcontracten op haar terreinen.
17.2.2
Definitie
De erfpacht is een tijdelijk, zakelijk onroerend recht tegen vergoeding (verplichting om een jaarlijkse vergoeding in natura of in speciën te betalen, het zogenaamde ‘erfpachtcanon’), die het volle genot verleent van een goed dat aan iemand anders toebehoort, op voorwaarde dat men de waarde ervan niet vermindert. Op die grond mogen bouwwerken en beplantingen gezet worden, terwijl de akte de erfpachter ook kan verplichten om te bouwen. Het gebruik en de invordering van de opbrengsten vallen eveneens onder dat recht. Degene die het recht geniet, noemen we de erfpachter; degene die het recht verleent, noemen we de eigenaar. De eigenaar is alleen verplicht om de erfpachter het goed te laten genieten. Hij hoeft geen enkele reparatie uit te voeren en hoeft de uitgevoerde constructies niet te vergoeden.
17.2.2.1
Akte
Twee redenen liggen aan de basis van de erfpacht: ●
een authentieke akte. Die overeenkomst wordt kortweg ‘de erfpacht’ genoemd;
●
overlijden: de erfpacht kan in een testament vastgelegd zijn.
17.2.2.2
Bereik
Het erfpachtrecht mag overgedragen, vervreemd of gehypothekeerd worden.
17.2.2.3
Bekendmaking
Authentieke akte onderworpen aan de wettelijke bekendmaking van toepassing op dergelijke akten.
17.2.3
Doelgroep
Elke bedrijfsleider die een vastgoed wil aankopen om er zijn vennootschap haar activiteit te laten uitoefenen, maar dat hij op termijn in zijn persoonlijk vermogen wil behouden. Elke onderneming die een vastgoedproject wil financieren via een vastgoedleasing.
17.2.4
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag van toepassing.
386
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
17.2.5
Duur (minimum / maximum)
De minimumduur bedraagt 27 jaar en de maximumduur 99 jaar. De looptijd is uitdrukkelijk verlengbaar (dus niet stilzwijgend) binnen diezelfde beperkingen.
17.2.6
Kosten
Een eigendom moet door een notaris opgesplitst worden in een erfpacht en een naakte eigendom. Daaraan zijn ook registratierechten verbonden (zie verder).
17.2.7
Fiscale aspecten
17.2.7.1
Registratierechten
Een erfpachtovereenkomst wordt niet beschouwd als een eigendomsoverdracht tegen vergoeding, maar wordt gelijkgesteld met een huurovereenkomst voor de toepassing van het Wetboek der Registratierechten. Zo is het erfpachtrecht vastgesteld op 0,20%. Het wordt berekend op het gecumuleerde bedrag van de canons en kosten voor de hele looptijd van de overeenkomst. Als de erfpacht levenslang is gevestigd voor de erfpachter, wordt dat recht berekend op het gecumuleerde bedrag beperkt tot tien jaar. Indien de geplande handeling aan de BTW is onderworpen (vastgoedleasing), wordt alleen het algemene vaste recht gevraagd. In vergelijking met een traditionele aankoop, kan een erfpacht dus financiële voordelen bieden wat betreft de registratierechten. Tegenover de toenemende populariteit van deze techniek, stelt de FOD Financiën zich steeds onbuigzamer op, met name in het kader van de antimisbruikbepaling. Dit vademecum is niet bedoeld om de problematiek van de fiscale behandeling van erfpachten uit te diepen. Daarom vermelden we gewoon de drie cumulatieve voorwaarden die het standpunt van de Dienst Voorafgaande Beslissingen vertalen. Aan de hand daarvan kunt u nagaan of uw project voldoet aan een verantwoorde economische of financiële behoefte: ●
de erfpacht en de grond moeten geschat worden door een onafhankelijke schatter;
●
de erfpacht mag niet meer bedragen dan 95% van de venale waarde in volle eigendom;
●
men moet een termijn van minimaal 15 dagen in acht nemen tussen het verlijden van de notariële aktes tot oprichting van de erfpacht en die voor de verkoop van de residuele rechten.
Indien er een band bestaat tussen de erfpachter en de eigenaar, dan zijn doorgaans nog bijkomende voorwaarden vereist.
17.2.7.2
BTW
Bij de opsplitsing in erfpacht van het eigendomsrecht kan de BTW op het gebouw, indien de vruchtgebruiker BTW-plichtig is en de BTW mag afhouden, geheel of gedeeltelijk (aankoop van een nieuwbouw of bouw van een nieuwbouw) teruggevorderd worden, onder voor-
LARCIER
Op vastgoedniveau
387
Hoofdstuk 17
behoud van de gebruikelijke beperkingen op de BTW op vastgoed. Het BTW-aspect speelt ook een belangrijke rol in vastgoedleasings.
17.2.7.3
Directe belastingen
De verwerving van een erfpachtrecht kan voor een vennootschap een voordeel zijn bij de analyse van een financieringsproject (aftrek van de afschrijvingen van de erfpacht als beroepskosten, onbeperkte aftrek van de bankrente, aftrek van de kosten verbonden aan het gebouw...). Vooral ook omdat dit een tijdelijk recht is en het volle eigendom bij de uitdoving van dat recht terugkeert naar de naakte eigenaar. Een dergelijke constructie moet bijzonder omzichtig opgezet worden, anders dreigt het project onder de toepassingssfeer van artikel 344 § 1 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (de zogenaamde ‘antimisbruikwet’) te vallen.
17.2.8
Specifieke aspecten
17.2.8.1
Verstrijking
Wanneer de erfpachtovereenkomst verstrijkt, dooft het zakelijke recht uit. De erfpachter moet de grond dus teruggeven aan de eigenaar. Deze laatste verwerft dan opnieuw het volle eigendom op zijn goed en krijgt bovendien het volle eigendom op alle constructies en beplantingen die tijdens de duur van de erfpacht werden uitgevoerd. Hij is daarvoor geen enkele vergoeding verschuldigd aan de erfpachter, tenzij dat uitdrukkelijk anders voorzien werd in het contract. De erfpachter mag de door hem vrij uitgevoerde constructies en beplantingen wel verwijderen, op voorwaarde dat hij de schade herstelt die de verwijdering eventueel berokkent. Heeft hij er zich echter toe verbonden om die constructies of beplantingen uit te voeren, dan mag hij ze niet verwijderen. Binnen het specifieke kader van de vastgoedleasing kan de leasinggever de constructie ofwel behouden, ofwel overdragen aan de leasingnemer en dat ofwel automatisch, ofwel door het lichten van de koopoptie.
17.2.8.2
Financiering
Bij de aankoop van een onroerend goed met opsplitsing van het eigendomsrecht, wordt de bankier geconfronteerd met ten minste twee afzonderlijke juridische entiteiten, namelijk de eigenaar en de erfpachter. Elke partij kan namelijk een beroep doen op een krediet om haar gedeelte te financieren. Als de bank zich met echte waarborgen wil indekken, neemt ze een hypothecaire inschrijving op het volle eigendom van het goed en laat de andere partij als hypotheekgever optreden (de erfpachter voor de eigenaar en vice versa). Als de bank immers alleen een hypotheek op de erfpacht heeft, verdwijnt die wanneer het recht verstrijkt, zelfs als dat recht vroegtijdig vervalt (minnelijke ontbinding, faillissement, verzaking aan verplichtingen...). Om dat risico te vermijden, ziet de eigenaar er soms van af om de ontbinding te vragen, wat echter alleen de risico’s voorkomt die aan een minnelijke ontbinding zijn verbonden.
388
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
17.2.9
Voorbeeld
De NV KMO overweegt om een appartement in Louvain-la-Neuve te kopen. Ze zou daarin de administratieve diensten van haar onderneming willen onderbrengen. Gelet op het specifieke stelsel in Louvain-la-Neuve, kan de NV KMO alleen het erfpachtrecht op het appartement verwerven. Ze kiest voor een looptijd van 99 jaar. Wanneer het recht vervalt, verdwijnt het appartement uit het vermogen van de NV KMO en keert terug naar de U.C.L.
17.2.10 Bronnen ● ● ● ●
Wet van 10.01.1824 (wet op de erfpacht) Wet van 14.05.1955 (wet op de erfpachten) SANZOT, E., Les droits réels démembrés - Aspects civils, fiscaux, comptables et financiers, Brussel, Editions Larcier, 2008, 743 p. www.ruling.be
17.3
Aankoop van een onroerend goed door opsplitsing (opstalrecht)
17.3.1
Doel
De aankoop van een gebouw door een opsplitsing in opstalrecht biedt een onderneming de mogelijkheid om slechts een deel van het goed te verwerven en slechts voor een bepaalde tijd te gebruiken. Deze techniek wordt geregeld gebruikt tussen een vennootschap en haar bedrijfsleider om beter fiscaal te plannen, maar ook bijvoorbeeld met het oog op de ontwikkeling van de luchthaven Brussel-Nationaal.
17.3.2
Definitie
Het opstalrecht is een tijdelijk, zakelijk onroerend recht, al dan niet tegen vergoeding (tegen eenmalige betaling of tegen periodieke vergoedingen) ‘om gebouwen, werken of beplantingen op iemands anders grond te hebben’. Het recht staat ook toe om te bouwen, werken uit te voeren en beplantingen te zetten. Het gebruik en de invordering van de opbrengsten vallen eveneens onder dat recht. Degene die het recht geniet, noemen we de opstalhouder. De eigenaar noemen we opstalgever. Deze laatste is alleen verplicht om een vergoeding te betalen ter waarde van de uitgevoerde constructies.
17.3.2.1
Akte
Twee redenen liggen aan de basis van het opstalrecht: ● ●
LARCIER
een authentieke akte. Die overeenkomst wordt kortweg ‘opstalrecht’ genoemd; overlijden.
Op vastgoedniveau
389
Hoofdstuk 17
17.3.2.2
Bereik
Het opstalrecht mag overgedragen, vervreemd of gehypothekeerd worden.
17.3.2.3
Bekendmaking
Authentieke akte onderworpen aan de wettelijke bekendmaking van toepassing op dergelijke akten.
17.3.3
Doelgroep
Elke bedrijfsleider die een vastgoed wil aankopen om er zijn vennootschap haar activiteit te laten uitoefenen, maar dat hij op termijn in zijn persoonlijk vermogen wil behouden.
17.3.4
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag van toepassing.
17.3.5
Duur (minimum / maximum)
Er is geen minimumduur vastgelegd, wel een maximumduur van 50 jaar, stilzwijgend of uitdrukkelijk verlengbaar, waarbij de totale duur echter nooit meer dan 50 jaar mag bedragen.
17.3.6
Kosten
Een eigendom moet door een notaris opgesplitst worden in opstallen en een naakte eigendom. Daaraan zijn ook registratierechten verbonden (zie verder).
17.3.7
Fiscale aspecten
17.3.7.1
Registratierechten
Een opstalrechtovereenkomst wordt niet beschouwd als een eigendomsoverdracht tegen vergoeding, maar wordt gelijkgesteld met een huurovereenkomst voor de toepassing van het Wetboek der Registratierechten. Zo is het opstalrecht vastgesteld op 0,20%. Het wordt berekend op het gecumuleerde bedrag van de vergoedingen en kosten voor de hele looptijd van de overeenkomst. Als het opstalrecht gratis verleend werd, zal men doorgaans een algemeen vast recht van 25 € op de overeenkomst moeten betalen. In vergelijking met een traditionele aankoop, kan een opstalrecht dus financiële voordelen bieden wat betreft de registratierechten. Om te voorkomen dat er opstalrechten gevestigd worden die niet met de realiteit stroken, zal de FOD Financiën proberen om de operatie aan te merken als een vermomde verkoop (operatie van korte duur met nauwkeurige instructies over het te bouwen goed en vaststelling van de vergoeding die de opstalhouder moet krijgen bij de verwerving van het gebouw). In dat geval zullen registratierechten aangerekend worden, namelijk 12,5% of
390
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
10% naargelang van het gewest waar het goed is gelegen. Ofwel probeert de FOD Financiën om de operatie als een schenking te bestempelen (als er geen bijdrage verschuldigd is en er geen constructie op de eigenaar overgaat na afloop van het contract). In dat geval kan ze schenkingsrechten vorderen.
17.3.7.2
BTW
Bij de opsplitsing in opstalrecht kan de BTW op het gebouw, indien de opstalhouder BTWplichtig is en de BTW mag afhouden, geheel of gedeeltelijk (aankoop van een nieuwbouw of bouw van een nieuwbouw) teruggevorderd worden, onder voorbehoud van de gebruikelijke beperkingen op de BTW op vastgoed.
17.3.7.3
Directe belastingen
De verwerving van een opstalrecht kan voor een vennootschap een voordeel zijn bij de analyse van een financieringsproject (aftrek van de afschrijvingen van het opstalrecht als beroepskosten, onbeperkte aftrek van de bankrente, aftrek van de kosten verbonden aan het gebouw...). Vooral ook omdat dit een tijdelijk recht is en het volle eigendom bij de uitdoving van dat recht terugkeert naar de eigenaar, zonder dat deze laatste een vergoeding hoeft te betalen (naargelang wat de partijen overeenkomen). Een dergelijke constructie moet bijzonder omzichtig opgezet worden, anders dreigt het project onder de toepassingssfeer van artikel 344 § 1 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (de zogenaamde ‘antimisbruikwet’) te vallen.
17.3.8
Specifieke aspecten
17.3.8.1
Verstrijking
Wanneer de opstalrechtovereenkomst verstrijkt, dooft het zakelijke recht uit. Tenzij anders overeengekomen, verwerft de eigenaar het eigendom van de constructies en beplantingen die de opstalhouder heeft uitgevoerd, mits de terugbetaling van de tegenwaarde van deze werken. Er is geen vergoeding verschuldigd wanneer het terrein al bebouwd was op het moment dat het opstalrecht verleend werd en de opstalhouder de waarde van die werken toen niet heeft betaald. De partijen kunnen evenwel overeenkomen dat er geen vergoeding verschuldigd is voor de constructies die de opstalhouder heeft uitgevoerd. De opstalgever verwerft wel het eigendom daarvan na afloop van het contract.
17.3.8.2
Financiering
Bij de aankoop van een onroerend goed met opsplitsing van het eigendomsrecht, wordt de bankier geconfronteerd met ten minste twee afzonderlijke juridische entiteiten, namelijk de opstalgever en de opstalhouder. Elke partij kan namelijk een beroep doen op een krediet om haar gedeelte te financieren. Als de bank zich met echte waarborgen wil indekken, neemt ze een hypothecaire inschrijving op het volle eigendom van het goed en laat de andere partij als hypotheekgever optreden (de opstalgever voor de opstalhouder en vice versa).
LARCIER
Op vastgoedniveau
391
Hoofdstuk 17
Als de bank immers alleen een hypotheek op het opstalrecht heeft, verdwijnt die wanneer het recht verstrijkt, zelfs als dat recht vroegtijdig vervalt (minnelijke ontbinding, faillissement, verzaking aan verplichtingen...). Om dat risico te vermijden, ziet de eigenaar er soms van af om de ontbinding te vragen, wat echter alleen de risico’s voorkomt die aan een minnelijke ontbinding zijn verbonden.
17.3.9
Voorbeeld
De bedrijfsleider van de NV KMO koopt, in persoonlijke naam, een terrein voor een bedrag van 50.000 € en verleent de NV KMO een opstalrecht voor een termijn van 30 jaar. Het recht wordt gratis gevestigd, maar de NV KMO moet wel een gebouw ter waarde van 200.000 € neerzetten. Voor de duur van het opstalrecht blijft ze eigenaar van het gebouw. Na afloop van het contract, verdwijnen het terrein en het gebouw uit het vermogen van de NV KMO en gaan over op de opstalgever, namelijk de bedrijfsleider die zo een terrein en een gebouw verwerft voor een oorspronkelijk totaalbudget van 250.000 €.
17.3.10 Bronnen ● ● ●
Wet van 10.01.1824 (wet op het recht van opstal) Wet van 14.05.1955 (wet op de erfpachten) SANZOT, E., Les droits réels démembrés - Aspects civils, fiscaux, comptables et financiers, Brussel, Editions Larcier, 2008, 743 p.
17.4
Wederinkoop
17.4.1
Doel
Een wederinkoop is vergelijkbaar met een verkoop met terugkoopoptie. De eigenaar die zijn goed verkoopt, mag – maar moét niet – dat goed binnen de vijf jaar terugkopen voor een identieke waarde vermeerderd met de kosten. In een benarde financiële situatie kan de eigenaar zo financiële middelen verwerven en zijn goed dan terugkopen wanneer de financiële problemen opgelost zijn.
17.4.2
Definitie
Het recht tot wederinkoop is een beding waarbij de verkoper zich voorbehoudt de verkochte zaak terug te nemen, tegen de teruggave van de oorspronkelijke prijs vermeerderd met de verkoopkosten en andere, net als de vergoeding van de noodzakelijke en andere reparaties die de waarde van die zaak deden toenemen.
17.4.3
Doelgroep
Elke vennootschap of natuurlijke persoon die tijdelijk in financiële moeilijkheden zit en op termijn eigenaar van haar of zijn goed wil blijven.
392
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
17.4.4
Bedrag (minimum / maximum)
Er is geen minimum- of maximumbedrag van toepassing.
17.4.5
Duur (minimum / maximum)
Het recht tot wederinkoop kan slechts voor de overeengekomen duur uitgeoefend worden. Die termijn kan nooit meer bedragen dan vijf jaar en kan niet verlengd worden, zelfs niet door de rechtbank.
17.4.6
Kosten
De verkoper met recht tot wederinkoop moet de kosten van de koper betalen wanneer hij zijn recht uitoefent. Er zijn geen andere kosten aan verbonden.
17.4.7
Fiscale aspecten
Wanneer het verkochte goed onveranderd wordt teruggekocht – en dus niet verbouwd of veranderd werd –, wordt de terugkoop niet als een tweede verkoop gezien. Het gevolg daarvan is dat er geen twee keer registratierechten betaald moeten worden. Wat betreft de aftrekbaarheid van het hypothecair krediet, heeft de fiscale administratie nog niet eenduidig beslist of alleen de eerste van de twee opeenvolgende kopers aanspraak maakt op die fiscale aftrek, dan wel beide partijen.
17.4.8
Specifieke aspecten
Indien het goed ondertussen werd verkocht, kan de verkoper onder beding van wederinkoop zijn recht alsnog uitoefenen om zijn goed terug te kopen, zelfs wanneer dat recht van wederinkoop niet in de tweede verkoopovereenkomst werd vermeld.
17.4.9
Voorbeeld
Na het faillissement van een grote klant, heeft een zelfstandige tijdelijk te kampen met cashflowproblemen. Hij bezit een gebouw in Bergen dat hij had gekocht om er over 3 à 4 jaar een nieuwe productiesite onder te brengen, wanneer zijn huidige vestiging het maximum van haar capaciteit zou bereiken. Hij besluit om het gebouw te verkopen voor 250.000 €, met een recht op wederinkoop voor een termijn van drie jaar. Gezien zijn intrinsieke rentabiliteit en degelijke financiële structuur, is hij ervan overtuigd dat hij binnen die termijn zijn recht kan uitoefenen en het pand weer in zijn vermogen kan opnemen. Hij koopt het pand weer van de koper over voor de prijs van 250.000 €, vermeerderd met de kosten van de koper.
17.4.10 Bronnen ●
Burgerlijk wetboek, art. 1659 e.v.
●
Parlementaire vraag 5717 van 02.03.2005
LARCIER
Op vastgoedniveau
393
Hoofdstuk 17
17.5
Lijfrente
17.5.1
Doel
Oudere personen die geen kinderen hebben, verkopen hun onroerende goederen of roerende goederen (zoals een handelszaak) wel vaker op lijfrente. Elke maand krijgen ze een rente uitgekeerd, zodat ze over hun kapitaal kunnen beschikken, zonder kosten en zonder dat ze het moeten beheren. Wanneer die persoon overlijdt, hoeft de koper geen rente meer te betalen. Dit kan interessant zijn voor de koper indien de persoon tamelijk snel na het sluiten van de overeenkomst overlijdt. Maar dat kan tegenvallen wanneer de koper meer dan 100 jaar wordt. De lijfrente kan een techniek zijn om de aankoop van een onroerend goed te financieren, maar even zeer om een handelszaak te verwerven.
17.5.2
Definitie
Een lijfrente houdt in dat een persoon (of een koppel, of een groep van individuen), de ‘lijfrentenier’ genoemd, zijn goed overdraagt aan een solvabele derde, de ‘renteplichtige’ genoemd, mits: ●
ofwel een eenmalige contante som plus een maandelijkse lijfrente berekend op het saldo die de lijfrentenier ontvangt tot zijn overlijden;
●
ofwel alleen een maandelijkse lijfrente die is berekend op de waarde van het goed.
De rentes kunnen in de tijd beperkt worden (doorgaans 10 tot 20 jaar), maar worden dan verhoogd. Ze kunnen op één of op twee hoofden berekend worden (rentes op twee hoofden zijn minder duur). De lijfrente kan gekoppeld worden aan een verkoop: ●
in naakte eigendom (met behoud van het vruchtgebruik) In dat geval blijft de verkoper (de lijfrentenier) voor de rest van zijn leven in het pand wonen en ontvangt maandelijks een rente (doorgaans lager dan in geval van een verkoop in volle eigendom);
●
in volle eigendom In dat geval blijft de verkoper (de lijfrentenier) niet in zijn pand wonen en ontvangt een eenmalige premie, doorgaans bij de ondertekening van de akte, waarna de rente berekend wordt op het saldo van de waarde van het goed.
De verkoper wordt de lijfrentenier genoemd. De koper wordt de renteplichtige genoemd.
17.5.3
Doelgroep
Vaak gaat het om zelfstandigen die een handelszaak willen kopen of om particulieren of vennootschapen die een gebouw wensen aan te schaffen.
394
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
17.5.4
Kosten
De kosten zijn voor rekening van de renteplichtige: ●
honoraria van de notaris(sen);
●
registratierechten;
●
hypotheekinschrijving;
●
makelaarskosten.
17.5.5
Bedrag van de rente
Houd rekening met de volgende elementen: ●
zijn er een of twee begunstigden?;
●
is de rente al dan niet in de tijd beperkt?;
●
de waarde van het goed of van de handelszaak;
●
de algemene staat en de ouderdom van het gebouw;
●
het rendement van de handelszaak;
●
de ligging van het goed;
●
de leeftijd van de verkoper(s);
●
bepaalde commerciële elementen.
De belangrijkste punten zijn de waarde van het onroerend goed of van de handelszaak, net als de leeftijd van de lijfrentenier. Een ander aandachtspunt is de betaling (of niet) van een eenmalig bedrag bij aankoop. Het saldo na de betaling van dat bedrag wordt aangepast in de vorm van maandelijkse rentes gebaseerd op de sterftetabellen.
17.5.6
Waarborgen
Voor gebouwen wordt er verplicht een conventionele hypotheekinschrijving genomen, zodat het goed niet verkocht of gehypothekeerd kan worden door de koper. Verder is er een dwingend ontbindend beding ten gunste van de lijfrentenier voorzien. Die bepaling doet de verkoop teniet indien de rente dertig dagen na de vervaldatum en ondanks een aanmaning nog niet betaald is. In dat geval blijven de uitgekeerde rentes verworven door de lijfrentenier. Indien de lijfrentenier binnen de eerste zes maanden van het contract overlijdt, wordt de overeenkomst van rechtswege vernietigd.
17.5.7
Fiscale aspecten
Er worden geen belastingen geheven op de rentes voor de lijfrentenier indien ze door een particulier uitgekeerd worden. In dit geval is er geen sprake van een uitgesteld kapitaal. De rentes worden geïndexeerd volgens een officiële index die in de aktes is vastgelegd.
LARCIER
Op vastgoedniveau
395
Hoofdstuk 17
17.5.8
Subsidies
De renteplichtige kan geen subsidies genieten voor zijn investering.
17.5.9
Voorbeeld
1e geval Brussel, een 76-jarige heer verkoopt zijn villa ter waarde van 330.000 €. Het huis is vrij bij overlijden. Eenmalig bedrag van 41.000 €, makelaarskosten inbegrepen, maandelijkse rente van 1.600 €, beperkt tot maximaal 12 jaar. 2e geval Een echtpaar verkoopt een gebouw ter waarde van 275.000 € tegen lijfrente. Mijnheer is 85 jaar oud en mevrouw 73 jaar. Ze behouden het vruchtgebruik tot het overlijden van de langstlevende echtgenoot. Ze verkopen dus enkel de naakte eigendom. Ze vragen een deel van de lijfrente dat direct moet betaald worden van 40.000 €. Hoe wordt de rente berekend? In dit geval heeft mevrouw de langste levensverwachting. De berekening zal dus enkel met haar gegevens en voor het volledige bedrag gebeuren. De werkelijke leeftijd van de verkoper wordt automatisch met een jaar verminderd, omdat men in de statistieken vaststelt dat renteniers langer leven dan de globale bevolking. In dit geval wordt 73 jaar tot 72 jaar herleid en bedraagt de levensverwachting 15,91 jaar (ten opzichte van het globaal gemiddelde) Vervolgens is er de door de partijen overeengekomen rentevoet. Er bestaat geen regel op dit gebied. Momenteel zijn de rentevoeten niet erg hoog. Als de verkoper het ontvangen kapitaal zou beleggen, zou hij ook geen hoog rendement krijgen. Laten we uitgaan van een rentevoet van 3%. De verkopers willen dat de rente geïndexeerd wordt. Men zal moeten beslissen welke index zal worden toegepast (bijvoorbeeld de gezondheidsindex, zoals voor de huurprijzen). In de berekeningen wordt dan een jaarlijkse toeslag van 2% opgenomen. Daar de verkopers een boeket van 40.000 € vragen, beloopt het in rente om te zetten bedrag 235.000 €. Men bekomt maandelijk een levenslange rente van 1.355 €. Daar de verkopers het vruchtgebruik van het goed behouden, moet men de huurwaarde aftrekken van deze rente. Als het goed voor 800 € /maand verhuurd zou kunnen worden, bekomt men een maandelijkse rente van 555 €.
17.5.10 Bronnen ● ● ● ● ● ●
396
Immoviager www.viagerim-jacobs.com Viagerbel www.envisager.be www.users.telenet.be/J.Sc www.notaris.be
Enkele bijzondere technieken
LARCIER
DEEL 5
Financieringsverwante elementen
Hoofdstuk 18. Investeringspremies en -subsidies
399
Hoofdstuk 19. Fiscale aspecten van de financieringstechnieken
415
Hoofdstuk 20. Verzekeringen in het kader van de financieringstechnieken
427
Hoofdstuk 18
Investeringspremies en -subsidies
1. Investeringspremie
400
18.1
Investeringspremie
Wanneer een onderneming investeringen financierde, had ze onder de vroegere wetgeving recht op een interestsubsidie vanwege de overheid als die financiering uit een krediet afkomstig was, ofwel op een kapitaalpremie als ze haar investering met eigen middelen financiert. Die overheidssteun gaf KMO’s de gelegenheid om de financieringskosten te drukken. Ondertussen is de filosofie enigszins veranderd: de toekenning van subsidies of premies wordt niet langer bepaald door de wijze van financiering, wel door het feit of de onderneming al dan niet investeert. Hoewel het basisprincipe voor de tussenkomst wat veranderd is, blijft die overheidssteun voor de KMO een manier om het te financieren bedrag indirect te verlagen en bijgevolg de kosten voor die financiering te drukken. In de boeken wordt de investeringssubsidie op de passiefzijde ingeschreven tussen het eigen vermogen en de schuld, aangezien ze normaliter niet terugbetaald hoeft te worden. Vervolgens wordt ze geleidelijk overgezet in de resultaatrekening, naarmate de betrokken investering wordt afgeschreven. Wanneer het goed is afgeschreven, is de subsidie volledig uit de balans verdwenen, aangezien ze in kleine schijven naar de resultaatrekening werd overgeheveld. Hierna vermelden we de investeringspremies van de 3 gewesten. Wij raden de lezer aan om zich te wenden tot de administratie van de drie gewesten om de meest recente en volledige voorwaarden te kennen.
18.1.1
Waals Gewest
Op basis van het decreet van 11 maart 2004 kent het Waalse Gewest investeringspremies toe aan KMO’s en grote ondernemingen (in het kader van steun voor economische expansie).
18.1.1.1
Definitie van een investeringspremie
Een investeringspremie is een vorm van steun die de overheid verleent aan bedrijven om hen te helpen met hun investeringen, en dat ofwel in een welbepaald geografisch gebied om dat gebied te helpen ontwikkelen, ofwel in een welbepaalde sector om die sector vooruit te helpen. Het Waalse Gewest kent een investeringspremie toe aan ondernemingen (KMO’s of grote ondernemingen) die een van de volgende investeringsprogramma’s realiseren: ●
programma dat bijdraagt tot de oprichting of ontwikkeling van een klein of middelgroot bedrijf, tot een grotere toegevoegde waarde van de productie, tot de schepping van banen of tot de bescherming van het milieu (duurzame ontwikkeling);
●
programma dat een beleidslijn van bijzonder belang van het Waalse Gewest in de praktijk brengt, zoals de ontwikkeling van het gecombineerd vervoer, de deelname aan een clusteringstap, de oprichting van een ‘onderneming in verenigingsvorm’, de omvorming van een zeer kleine onderneming tot een onderneming in verenigingsvorm wegens haar groei, de valorisatie van het rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen van het gewest, de oprichting van een spin-off enz.
400
Financieringsverwante elementen
LARCIER
18.1.1.2
Doel
Met de toekenning van een investeringspremie aan KMO’s en grote ondernemingen wil het Waalse Gewest de volgende doelstellingen bereiken: ●
de ondernemingen aanmoedigen om in welbepaalde sectoren te investeren, aansluitend op haar economisch expansiebeleid of een beleidslijn van bijzonder belang voor een specifieke sector;
●
investeringen in achtergestelde of ontwikkelingszones aanmoedigen;
●
de ontwikkeling van het klein- en middenbedrijf aanmoedigen, net als het scheppen van banen en de toename van de productie;
●
de duurzame ontwikkeling, dit is een op milieubeschermingsgerichte ontwikkeling, bevorderen.
18.1.1.3
Definitie van de zko (zeer kleine onderneming), KMO (kleine en middelgrote onderneming) en go (grote onderneming)
Zeer kleine (micro), kleine en middelgrote ondernemingen worden gedefinieerd volgens onderstaande criteria: Aantal werknemers (VTE)
Omzet
Balanstotaal
Zeer kleine onderneming
<10
< 2.000.000 €
< 2.000.000 €
Kleine onderneming
< 50
10.000.000 €
10.000.000 €
< 250
50.000.000 €
43.000.000 €
Middelgrote onderneming
Naast die kwantitatieve criteria dient de kleine of grote onderneming bovendien: ●
ofwel een natuurlijke persoon te zijn met de hoedanigheid van handelaar of die een zelfstandig beroep uitoefent of een tussen die personen gevormde vereniging te zijn;
●
ofwel een BVBA, een NV, een CVBA of een EESV (Europees economisch samenwerkingsverband) te zijn;
●
ofwel een cluster te zijn;
●
ofwel een spin-off te zijn.
De publiekrechtelijke rechtspersoon en de vereniging zonder winstoogmerk (VZW) zijn uitgesloten van het voordeel van de incentives. De wettekst legt nog andere uitsluitingen op. Een grote onderneming (go) is een onderneming die aan volgende criteria beantwoordt: Aantal werknemers
Omzet
Balanstotaal
250
> 50.000.000 €
> 43.000.000 €
De go kan ook een onderneming zijn van wie het kapitaal voor 25% of meer in handen is van een of meerdere grote ondernemingen.
LARCIER
Investeringspremies en -subsidies
401
Hoofdstuk 18
18.1.1.4
Bedrag (in percentage) van de toegekende investeringspremies
De bedragen van de toegekende investeringspremies (uitgedrukt in een percentage van de uitgevoerde investeringen) worden bepaald volgens de omvang van de onderneming (zeer kleine onderneming, kleine onderneming, middelgrote onderneming of grote onderneming) en naargelang de investering al dan niet in een ontwikkelingszone is gelegen. De bedragen van die premies variëren als volgt: ●
voor de zeer kleine ondernemingen bedraagt de investeringspremie in een ontwikkelingszone maximaal 18% (afwijking: 20% voor een activiteit in een afgedankte bedrijfssite) en maximaal 13% buiten een ontwikkelingszone. Dat percentage wordt uitgesplitst in uitkeringen volgens onderstaande berekeningscriteria: basistegemoetkoming, eerste vestiging, belang van de activiteit, afgedankte bedrijfssite, aanvullende steun, vrijzone;
●
voor de kleine ondernemingen bedraagt de investeringspremie maximaal 18% (afwijking: 20% voor een activiteit in een afgedankte bedrijfssite) in een ontwikkelingszone en maximaal 13% buiten een ontwikkelingszone. Volgende berekeningscriteria zijn van toepassing: basistegemoetkoming, creatie van werkgelegenheid, belang van de activiteit, kwaliteit van de tewerkstelling, afgedankte bedrijfssite, aanvullende steun, vrijzone (het verschil met de zko wordt niet aangemerkt). In de transportsector is de premie beperkt tot 15%;
●
voor de middelgrote ondernemingen bedraagt de investeringspremie maximaal 18% (afwijking: 20% voor een activiteit in een afgedankte bedrijfssite) in een ontwikkelingszone en maximaal 6,5% buiten een ontwikkelingszone De berekeningscriteria zijn dezelfde als voor kleine ondernemingen. In de transportsector is de premie beperkt tot 6,5%;
●
voor de grote ondernemingen blijft de investeringspremie beperkt tot maximaal 20%, uitgesplitst in uitkeringen volgens de aard van het investeringsprogramma, het innoverende karakter ervan en/of het behoren tot een activiteitengebied dat aansluit bij een beleidslijn van bijzonder belang van het Waalse Gewest. De lokalisatie van de grote onderneming in een vrijzone en/of de realisatie van een labellingsprogramma van de Waalse regering in een concurrentiepool zijn pluspunten bij de berekening van het bijdragepercentage van het gewest. De premie is beperkt tot 75.000 € per gecreëerde baan, tenzij het investeringsprogramma van bijzonder belang is voor de duurzame ontwikkeling van het Waalse Gewest. In dat geval wordt de limiet opgetrokken tot 100.000 €. In de transportsector is de premie beperkt tot 7,5% van de investering.
18.1.1.5
Minimaal te investeren bedrag
Om aanspraak te maken op een investeringspremie, moet er een bepaald minimumbedrag geïnvesteerd worden. Bovendien moeten de investeringen voor minimaal 25% door de onderneming gefinancierd worden. Voor KMO’s wordt het minimaal te investeren bedrag als volgt bepaald:
402
Financieringsverwante elementen
LARCIER
Aantal werknemers
Zeer kleine onderneming
Kleine onderneming
Middelgrote onderneming
25.000 €
50.000 €
75.000 €
10 tot — dan 20
50.000 €
100.000 €
20 tot — dan 30
75.000 €
125.000 €
30 tot — dan 40
100.000 €
125.000 €
40 tot — dan 50
125.000 €
150.000 €
- dan 10
50 tot — dan 75
150.000 €
75 tot — dan 100
200.000 €
100 tot — dan 125
250.000 €
125 tot — dan 150
300.000 €
150 tot — dan 175
350.000 €
175 tot — dan 200
400.000 €
200 tot — dan 250
500.000 €
Voor grote ondernemingen wordt het minimaal te investeren bedrag als volgt bepaald: Type van grote onderneming
Minimale investering
Ondernemingen die niet voldoen aan de criteria van grote ondernemingen, maar voor ten minste 50% in handen zijn van een of meer grote ondernemingen
500.000 €
Ondernemingen met > 250 mensen Balanstotaal > 43.000.000 € en omzet > 50.000.000 €
18.1.1.6 1.
1.000.000 €
Toegestane en uitgesloten investeringen Toegestane investeringen
KMO’s en grote ondernemingen kunnen een premie krijgen voor de volgende investeringen: ● ● ●
gronden en gebouwen; nieuwe of in nieuwstaat herstelde materiële investeringen zoals machines, computers…; immateriële investeringen: octrooien en licenties.
2.
Uitgesloten investeringen
Investeringen die zijn uitgesloten voor KMO’s en go’s: ● ● ● ● ● ●
LARCIER
Hoofdstuk 18
tweedehands of opgelapt materiaal, materiaal bestemd voor vervanging of verhuur; bouwmateriaal voor de bouwsector; expositie- en demonstratiemateriaal en -meubilair; voorraden, klanten, merknamen, goodwill, uithangborden, overname, overname van huurcontract, aankoop van deelnemingen…; wisselstukken; vrachtwagens 3,5 ton, materiaal voor personenvervoer;
Investeringspremies en -subsidies
403
● ●
luchtvaartuig; verpakkingen met statiegeld.
18.1.1.7
Voorwaarden
De KMO’s en de go’s moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen, anders wordt de premie geannuleerd en zijn ze tot terugbetaling verplicht. De voornaamste voorwaarden: ● de investering behouden voor een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de einddatum van de realisatie van de investering, op straffe van teruggave van de premie; ● banen scheppen en/of behouden: de baandoelstellingen moeten uiterlijk 2 jaar na de voltooiing van het investeringsprogramma bereikt zijn; ● ten minste 80% van het investeringsprogramma binnen een termijn van 4 jaar realiseren; ● in orde zijn met de BTW – RSZ – directe belastingen; ● de KMO moet de investering starten binnen 6 maanden nadat het bestuur de aanvraag heeft ontvangen; ● terwijl de go de investering moet starten en voltooien op de data vastgelegd in de overeenkomst. Krijgt de KMO of go een bonus voor het creëren van werkgelegenheid, dan moet de onderneming aan bijkomende voorwaarden voldoen.
18.1.1.8 ● ● ● ● ● ● ● ● ●
Bronnen
www.economie.wallonie.be Decreet van 11 maart 2004 (Belgisch Staatsblad van 08 april 2004) Besluit van de Waalse regering van 06 mei 2004 (Belgisch Staatsblad van 24 juni 2004) Besluit van de Waalse regering van 27 april 2006 (Belgisch Staatsblad van 10 mei 2006) Besluit van de Waalse regering van 11 mei 2006 (Belgisch Staatsblad van 22 mei 2006) Besluit van de Waalse regering van 6 december 2006 (Belgisch Staatsblad van 19 december 2006 en van 21 maart 2007) Besluit van de Waalse regering van 17 januari 2008 (Belgisch Staatsblad van 8 februari 2008) Besluit van de Waalse regering van 12 december 2008 (Belgisch Staatsblad van 24 december 2008) MIDAS.be is een zoekmachine waarmee men alle mogelijke steunmaatregelen in het Waalse Gewest kan terugvinden.
18.1.2
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
In het kader van de Brusselse wetgeving inzake economische expansie kunnen KMO’s of go’s die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest investeren, investeringssubsidies krijgen in de vorm van kapitaalpremies.
404
Financieringsverwante elementen
LARCIER
Die steun is voorbehouden voor zelfstandigen, zeer kleine, kleine, middelgrote en grote ondernemingen die een bedrijfsactiviteit uitoefenen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tot de toegestane bedrijfssectoren behoren.
18.1.2.1
Definitie van de investeringssubsidie
Investeringssubsidies zijn bedragen die de overheid of daarmee gelijkgestelde instellingen uitkeert aan ondernemingen, op voorwaarde dat ze een aantal investeringen doen om achtergestelde sectoren of gebieden te helpen.
18.1.2.2
Doel
De investeringssubsidie is bedoeld om: ● ● ●
investeringen in achtergestelde of weinig ontwikkelde gebieden (ontwikkelingsgebieden) aan te moedigen: bepaalde investeringen mogelijk te maken die aanvankelijk niet zo rendabel zijn; het risico te compenseren voor ondernemingen die in onzekere gebieden of sectoren investeren.
18.1.2.3
Definitie van de zeer kleine (micro), kleine en middelgrote onderneming
Zeer kleine (micro), kleine en middelgrote ondernemingen worden gedefinieerd aan de hand van onderstaande factoren: ● ● ●
het aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten (VTE); de omzet of het balanstotaal; de eventuele banden met andere vennootschappen.
Zo onderscheiden we: Categorie
Werknemers (VTE)
Omzet of balanstotaal Omzet
Balans
Micro-onderneming
< 10
2.000.000 €
2.000.000 €
Kleine onderneming
< 50
10.000.000 €
10.000.000 €
< 250
50.000.000 €
43.000.000 €
Middelgrote onderneming
Om naar een andere categorie over te gaan, moet een van de drempels twee opeenvolgende boekjaren overschreden worden.
18.1.2.4
Hoofdstuk 18
Bedrag van de toegekende premies
De investeringssubsidie bestaat uit een financiële tussenkomst uitgedrukt als een percentage van de toegestane investering. Het subsidiebedrag hangt af van drie factoren: ● de grootte van de onderneming; ● ●
LARCIER
de ligging binnen of buiten een ontwikkelingszone; de realisatie van criteria m.b.t. tewerkstelling en economisch beleid.
Investeringspremies en -subsidies
405
Het maximale totaalbedrag aan kapitaalpremies toegestaan aan KMO’s (een percentage van de investering) wordt samengevat in de onderstaande tabel. Deze tabel geldt alleen voor algemene investeringen. Voor specifieke investeringen raden we u aan om een kijkje te nemen op de website van het Brusselse Gewest. Grootte van de onderneming Locatie van het project
Zeer kleine onderneming
Kleine onderneming
Middelgrote onderneming
Buiten ontwikkelingszone
15%
15%
7,5%
Binnen ontwikkelingszone
35%
25%
25%
De subsidie is geplafonneerd op 350.000 € per begrotingsjaar en per onderneming. Voor grote ondernemingen bedraagt de subsidie maximaal 20%, op voorwaarde dat de investering voldoet aan de doelstellingen, nl. de geluidsoverlast terugdringen, het afval en de verontreiniging inperken of de onderneming aanpassen aan de Europese normen.
18.1.2.5
Minimaal te investeren bedrag
Om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, moet de onderneming een bepaald minimumbedrag investeren. Dat bedrag hangt af van de grootte van de onderneming. Die bedragen worden opgegeven exclusief BTW en exclusief belastingen allerhande. De investering moet een minimaal bedrag vertegenwoordigen van: ● ● ●
15.000 € voor micro-ondernemingen (zeer kleine ondernemingen); 30.000 € voor kleine ondernemingen; 100.000 € voor middelgrote ondernemingen.
18.1.2.6 1.
Toegestane investeringen en uitgesloten investeringen Toegestane investeringen
Volgende investeringen komen in aanmerking voor een kapitaalpremie of investeringspremie: ● ●
●
vastgoedinvesteringen: werkplaatsen, opslagplaatsen, terreinen, kantoren, winkelruimtes, notariskosten…; materiële investeringen: uitrustingen of machines, bestelwagens of minibussen, voertuigen of speciaal aangepaste motoren voor de beroepsactiviteit (ondernemingen uit de sector van het goederentransport over de weg kunnen echter geen steun krijgen om in rollend materieel te investeren); immateriële investeringen: neerlegging of aankoop van octrooien, merken of modellen en kosten voor personeel en goederen bestemd om de technische knowhow van de onderneming te verbeteren, met name wat betreft research of de ontwikkeling van prototypes, nieuwe producten of nieuwe productieprocedés.
2.
Uitgesloten investeringen
Volgende investeringen zijn uitgesloten: ● ● ●
406
investeringen in materieel, roerende of onroerende goederen, bestemd voor verhuur; luchtvaartuigen; investeringskredieten die dienen voor het terugbetalen van andere kredieten;
Financieringsverwante elementen
LARCIER
● ● ● ● ● ● ● ●
investeringen in woningen. Investeringen in woningen die gerechtvaardigd zijn door de activiteiten van de onderneming kunnen evenwel steun genieten; aankoop door een rechtspersoon van goederen die aan een aandeelhouder toebehoren of aan een onderneming die van dezelfde groep deel uitmaakt; overname van handelsfondsen of aankoop van aandelen in een maatschappij; aankoop van een gebouw door een aandeelhouder of vennoot die het gebouw verhuurt aan de onderneming; aankoop van een gebouw door een rechtspersoon die het gebouw verhuurt aan een natuurlijke persoon die aandeelhouder of vennoot is van eerstgenoemde rechtspersoon; verwerving van vruchtgebruik, erfpacht; de overname van tweedehands materiaal (behalve voor starters in het kader van de overname van een handelsfonds of een leasing); het gedeelte hoger dan 400.000 € voor investeringen in de aankoop, de verandering en de renovatie van een gebouw, verwezenlijkt door ondernemingen uit welbepaalde sectoren.
18.1.2.7
Voorwaarden
Om in aanmerking te komen voor een kapitaalpremie, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn. De investeringen van KMO’s moeten betrekking hebben op: ● de oprichting van een nieuwe vestiging; ● de uitbreiding van een bestaande vestiging; ● het diversifiëren van de productie naar nieuwe productmarkten; ● een fundamentele verandering in uw productieproces. Bovendien moeten die investeringen: ● in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gerealiseerd zijn (19 gemeenten van de agglomeratie); ● ingeschreven zijn in de balans (voor vennootschappen) of in de tabel van de afschrijvingen (voor zelfstandigen); elke bij de algemene kosten geboekte uitgaven is uitgesloten; ● noodzakelijk zijn voor de beroepsactiviteit; ● in overeenstemming zijn met de regelgeving inzake stedenbouw, ruimtelijke ordening en leefmilieu. Voor grote ondernemingen moeten de investeringen gericht zijn op bepaalde doelstellingen, nl. de geluidsoverlast terugdringen, het afval en de verontreiniging inperken of de onderneming aanpassen aan de Europese normen. Volgende sectoren zijn uitgesloten: ● ● ● ● ● ●
LARCIER
landbouw, bosbouw en visvangst; winning van delfstoffen; industrie: steenkoolindustrie (19.100), sector van de synthetische vezels (20.600), staalindustrie (24.100), scheepsbouwindustrie (30.110 + 30.120 + 33.150); productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht; winning, behandeling en distributie van water (36.000); vastgoedontwikkelingsactiviteiten (met uitzondering van starters: ondernemingen die minder dan 4 jaar in de Kruispuntbank van Ondernemingen ingeschreven zijn);
Investeringspremies en -subsidies
407
Hoofdstuk 18
● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ●
handelsbemiddeling (46.110 tot 46.190) in de groot- en detailhandel; kunst, amusement en recreatie met uitzondering van activiteiten die voornamelijk een commerciële finaliteit hebben; apotheken; parkings; financiële activiteiten en verzekeringen; vastgoedactiviteiten; activiteiten van notarissen; activiteiten van deurwaarders (69.103); activiteiten van advocaten en andere juridische activiteiten (met uitzondering van starters); activiteiten van bestuurders van holdings (met uitzondering van starters); activiteiten van pr- en communicatieadviseurs (met uitzondering van starters); technische controle van motorvoertuigen (met uitzondering van starters); activiteiten van dierenartsen/veeartsen (met uitzondering van starters); openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen; onderwijs; menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening; verenigingen (94); huishoudens als werkgever, niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door huishoudens voor eigen gebruik; extraterritoriale organisaties en lichamen.
Daarnaast bestaat er specifieke steun zoals: ● Steun voor energiebesparingen en productie van energie met behulp van hernieuwbare energiebronnen; ● Steun voor stedelijke integratie; ● Steun voor een aanpassing aan de normen in niet-milieugebonden aangelegenheden; ● Steun voor de productie van ecoproducten; ● Steun die de ondernemingen toelaat om de verplichte communautaire normen te overschrijden inzake de bescherming van het leefmilieu of bij gebrek aan bindende communautaire normen inzake de bescherming van het leefmilieu; ● Steun die toelaat aan de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen om zich aan te passen aan nieuw aangenomen en bindende communautaire normen inzake de bescherming van het leefmilieu; ● Steun voor de verbetering van de energieprestatie van de productieprocessen of het gebruik van milieuvriendelijke verplaatsingsmiddelen.
18.1.2.8 ● ● ● ●
408
Bronnen
http://www.premiesKMO.be http://www.ecosubsibru.be Besluit van 26 juni 2008 van de Brusselse Hoofdstedelijke regering betreffende de steun voor algemene investeringen. http://www.abe-bao.be
Financieringsverwante elementen
LARCIER
●
Brussels Agentschap voor de Onderneming Het BAO stelt zich doel de openbare gesprekdpartner bij uitstek te zijn voor al wie in het Brussels Gewest wil ondernemen, of het nu om projectdragers, beginnende of volleerde ondernemers, KMO’s, zelfstandige of buitenlandse investeerders gaat. Als draaischijf voor het ondernemingsinitiatief te Brussel, geeft het BAO de onderneming de mogelijkheid om op één enkele plaats alle informatie te verkrijgen omtrent het oprchten of het uitoefenen van een economische of vernieuwende activiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Op basis van de behoeften van het bedrijf en dankzij zijn uitstekende kennis van alle openbare en private instellingen, kan het BAO de gewenste dienst of informatie opsporen en aldus het bedrijf gidsen naar de instelling of partner die het best kan bijdragen tot de verwezenlijking van het bedrijfsproject. In die zin, speelt het BAO de rol van toegangsplatform naar de andere Brusselse instellingen.
18.1.3
Vlaams Gewest
Het Agenschap Ondernemen is een intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid. Het behoort tot het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI). Het is ontstaan in 2009 bij de samensmelting van hetAgentschap Economie en het Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO). Het Agentschap Ondernemen is een aanspreekpunt van de Vlaamse overheid voor ondernemeers. De Vlaamse regering heeft tal van subsidiemaatregelen gecreëerd om de privésector te ondersteunen. Deze subsidies worden toegekend: ●
aan starters;
●
aan bestaande KMO’s;
●
aan grote ondernemingen;
●
voor innovatie;
●
voor werving, onderzoek en opleiding;
●
voor plannen met internationale ambities;
●
voor milieu- en energie-investeringen.
De Vlaamse ondernemingen genieten van een uitgebreide reeks subsidies zoals: ●
de ecologiepremie;
●
de KMO-portefeuille
●
de premies voor industrieterreinen en bedrijfsgebouwen;
●
de investeringssteun voor de agrovoedingssector;
●
de rentetoelage bij hinder bij openbare werken voor KMO’s;
●
strategische investerings- en opleidingssteun:
●
het Vernieuwingsfonds: subsidie voor de sanering van bedrijfsruimten:
●
waarborgen:
●
al deze steunmaatregelen zijn terug te vinden op de website http://www.vlao.be.
LARCIER
Investeringspremies en -subsidies
Hoofdstuk 18
409
Wij geven hier een samenvatting van twee subsidies die meer in het bijzonder te maken hebben met de investeringsproblematiek.
18.1.3.1 1.
De ecologiepremie Definitie van de ecologiepremie
De ecologiepremie is een investeringspremie die in het kader van de economische expansiewetgeving wordt toegekend aan ondernemingen die ecologie-investeringen realiseren in het Vlaamse Gewest. In het licht van het geïntegreerde Europese klimaat- en energiebeleid voor 2020 werd in 2009 het budget voor deze Vlaamse steunmaatregel verhoogd: de subsidiepercentages werden verdubbeld, het steunplafond verhoogd en de uitbetalingsprocedure versneld.
2. ● ●
●
Voorwaarden
De ondernemingen die gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest en die er hun hoofdactiviteit uitvoeren komen in aanmerking; die tot één van de toegelaten sectoren behoort (op basis van de NACE-code die in de Kruispuntbank van Ondernemingen staat vermeld), (NACE staat voor ‘Nomenclature statistique des activités économiques dans la Communauté européenne’ – Statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap. In de gehele Europese Gemeenschap wordt ‘NACE’ als officieel letterwoord gebruikt); de omvang van de onderneming. Een KMO moet voldoen aan de drie voorwaarden die in de definitie worden vermeld.
3.
De gefinancierde investeringen
De ecologiepremie wordt toegekend aan de beste investeringen die opgenomen zijn in een limitatieve technologieënlijst (afgekort LTL). Op deze lijst staan 150 technologieën, gerangschikt volgens sector en opgedeeld in de volgende categorieën: ● ● ● ●
milieutechnologieën; energiebesparende technologieën; warmtekrachtkoppelingstechnologieën (WKK); hernieuwbare energietechnologieën (HEIN) (waterkracht, windenergie, zonne-energie (zowel fotovoltaïsch als thermisch), biomassa…).
4.
Selectieprocedure
Voor de beoordeling van de aanvragen wordt het waarderingssysteem gebruikt: ● de performantie van de technologie (met een gewicht van 90%); ● de ratio cashflow/totale activa (gewicht: 3%); ● de toetreding tot een auditconvenant (gewicht: 3%); ● beschikken over een milieucertificaat (gewicht: 4%).
5.
Steunbedrag
Kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) kunnen 40% steun krijgen, grote ondernemingen 20%.
410
Financieringsverwante elementen
LARCIER
De steun wordt beperkt tot 1.750.000 € per steunaanvraag. De steun wordt in drie schijven uitbetaald: ● ● ●
een eerste schijf (50%) na de start van de investering (datum eerste factuur); een tweede schijf (20%) nadat 70% van de investeringen zijn gerealiseerd; een derde schijf (30%) na beëindiging van de investeringen en na controle van het dossier.
18.1.3.2 1.
Subsidies voor bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen Bedrijventerreinen
1. Inhoud van de maatregel Met het Besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2007 houdende de subsidiëring van bedrijventerreinen wil de Vlaamse regering de aanleg van kwaliteitsvolle bedrijventerreinen verder stimuleren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ’gewone’ bedrijventerreinen en strategische bedrijventerreinen. Deze laatste ontvangen een hoger subsidiepercentage. Nieuw in dit besluit is dat ook de studiefase voorafgaand aan de eigenlijke werken in bepaalde omstandigheden kan gesubsidieerd worden. Kleinhandel- en kantoorzones worden niet gesubsidieerd.
2. Subsidiebedragen Een niet-strategisch bedrijventerrein ontvangt 30% op de kosten van de aanleg van infrastructuur. Deze infrastructuur moet wel gelegen zijn in het openbaar domein of er naartoe worden overgedragen. Terreinen van strategisch belang krijgen 60%. Wanneer een terrein strategisch is, wordt bepaald in het subsidiebesluit. Het is ofwel een verouderd bedrijventerrein, een brownfield, een wetenschapspark of een bedrijventerrein dat van strategisch belang is voor de Vlaamse economie. Voor beide soorten terreinen kan 10% van de kostprijs van de werken gegeven worden. Sommige terreinen kennen een specifieke situatie. Zonder voorafgaande studies of onderzoek zal het terrein waarschijnlijk niet ontwikkeld worden. Daarom kan ook het voortraject voor de heraanleg van een verouderd bedrijventerrein of een brownfield gesubsidieerd worden. Het voortraject kan bestaan uit een haalbaarheidsstudie of een procesbegeleiding. Maximaal 40% van de kosten worden gesubsidieerd met een plafond van 250.000 € per terrein.
3. Welke werken of kosten kunnen gesubsidieerd worden?
Hoofdstuk 18
In het subsidiebesluit worden de werken of kosten opgesomd die voor subsidies in aanmerking komen. Hieronder vallen: het bouwrijp maken van het terrein, het aanleggen van wegen en openbare parkeerplaatsen, het aanleggen van rioleringsstelsels, laad- en losplatforms op het openbaar domein, het aanleggen van openbare verlichting, het aanleggen en beplanten van een bufferstrook, het archeologisch (voor)onderzoek enz. Eventueel kan de minister beslissen andere werken die bijdragen tot de verduurzaming van het terrein te subsidiëren. De algemene toezichtkosten, uitvoeringsstudies (bv. stabiliteitsstudies)… worden geraamd op 12% van de totale (subsidiabele) kosten. Hierop wordt ook subsidie gegeven.
LARCIER
Investeringspremies en -subsidies
411
Voor het voortraject worden zowel personeelskosten, algemene kosten als studiekosten in aanmerking genomen.
4. Begunstigden Voor de subsidies voor bedrijventerreinen en wetenschapsparken kunnen zowel publieke ontwikkelaars (intergemeentelijke samenwerkingsvorm, gemeentes, provincies, POM’s, AGB’s) als privéontwikkelaars subsidies aanvragen.
5. Voorwaarden Een belangrijke nieuwe voorwaarde is de eis dat een bedrijventerrein CO2-neutraal moet zijn. Dit betekent dat het elektriciteitsverbruik van de bedrijven op het terrein door de bedrijven zelf of door de ontwikkelaarbeheerder moet gecompenseerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door de productie van groene stroom of de aankoop van emissiekredieten. Om een kwaliteitsvolle aanleg te verzekeren worden een aantal plannen gevraagd: het inrichtingsplan, het uitgifte- en terreinbeheerplan. In het inrichtingsplan moeten verschillende onderdelen uitgewerkt worden: de CO2-neutraliteit, de landschappelijke inplanting, ecologie, veiligheid en beeldkwaliteit. Voor de herinrichting van een terrein moet een herinrichtingsplan worden opgemaakt. Dit plan schetst de verouderingsproblematiek op het terrein en de sterke en zwakke punten ervan. Het geeft ook een beschrijving van de doelstellingen en mogelijkheden en een stappenplan tot herstructurering. Het uitgifteplan bevat onder andere de evaluatiecriteria van de kandidaat-investeerders, de stedenbouwkundige verplichtingen, de bouw- en exploitatieverplichting enz.
6. Aanvraagprocedure De aanvraag voor een subsidie van een bedrijventerrein gebeurt in een aantal stappen. In een eerste fase wordt een principiële subsidie toegekend na indiening van de verschillende vereiste plannen, het bestek en de raming en een aanvraagformulier. Daarna kunnen de werken aanbesteed worden. Eens deze fase afgerond, wordt een definitieve subsidie toegekend. Er kan een voorschot uitbetaald worden van 60% op voorwaarde dat het bedrag van de al uitgevoerde werken 20% van het aanvaarde gunningsbedrag beloopt. De formulieren en de wetgeving kunnen gedownload worden van www.agentschapecono mie.be
2.
Subsidies voor de oprichting en modernisering van bedrijvencentra en doorgangsgebouwen
1. Inhoud van de maatregel De Vlaamse overheid subsidieert de oprichting en uitrusting van bedrijfsgebouwen. Het nieuwe subsidiebesluit is op 11 mei 2007 goedgekeurd. In het verleden subsidieerde de Vlaamse overheid al bedrijvencentra (voor starters) en doorgangsgebouwen (voor doorgroeiende ondernemingen) opgericht door publieke actoren. Op deze manier werd een uitgebreid netwerk opgericht. In deze bedrijfsgebouwen werden gemeenschappelijke diensten zoals een secretariaat, vergaderzalen en ontvangstruimtes aangeboden.
412
Financieringsverwante elementen
LARCIER
De managementondersteuning van startende bedrijven is echter onvoldoende uitgebouwd. Dit wil de Vlaamse overheid verhelpen door het op poten zetten van een nieuwe subsidieregeling waarbij de kwaliteitsverbetering op het gebied van managementondersteuning van de gehuisveste ondernemingen, een voorwaarde is voor de subsidiëring van de investeringen.
2. Begunstigden De subsidieregeling wordt uitgebreid: niet alleen de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen (POM’s), maar ook KMO’s kunnen van de subsidieregeling gebruikmaken als ze een bedrijvencentrum willen oprichten. Privé-initiatieven worden nu dus ook gesteund. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten centra: bedrijvencentra met basisdiensten, gespecialiseerde bedrijvencentra voor een specifieke doelgroep en strategische bedrijvencentra voor het aantrekken van buitenlandse investeringen. Aan elk van deze bedrijvencentra worden eisen gesteld inzake management.
3. Aanvraagprocedure De subsidies worden toegekend aan de hand van een projectoproep. Deze oproep garandeert dat alleen de beste projecten worden geselecteerd. De oproep wordt maximaal twee keer per jaar georganiseerd. De projecten worden geselecteerd aan de hand van een aantal criteria die in het besluit vermeld worden. De minister beslist over het gewicht van de criteria en de wijze van quoteren. Een jury selecteert de binnengekomen projecten. De minister bekrachtigt de rangschikking.
4. Beschikbaar budget Er wordt gewerkt met een vast budget, momenteel vastgelegd op 1.000.000 €.
18.1.3.3 ● ● ● ●
Bronnen
www.vlao.be www.vlaamsbrabant.be/reglementen www.vlaamsbrabant.be/economie-landbouw/ondernemers www.agentschapeconomie.be
Hoofdstuk 18
LARCIER
Investeringspremies en -subsidies
413
Hoofdstuk 19
Fiscale aspecten van de financieringstechnieken
1. Aftrekbaarheid van de rente
416
2. Notionele-interestaftrek
419
3. Roerende voorheffing
422
19.1
Aftrekbaarheid van de rente
19.1.1
Doel
Wie wil investeren om een onderneming op te richten, te ontwikkelen of te herstructureren, kan daarvoor een beroep doen op kapitaal, een lening bij de bank of een combinatie van beide. Om de noden van haar bedrijfsvoering te financieren, kan een onderneming daarnaast kredieten aanvragen bij een bank. Die financieringsmiddelen hebben uiteraard hun kosten (zie deel 1, hoofdstuk 5 De kosten van de financiering). Zo is er sprake van dividenden als vergoeding voor het kapitaal (kapitaalskost) en rente voor financiële instellingen (schuldkost). Op leningen betalen vennootschappen financiële kosten die ze van hun opbrengsten kunnen aftrekken. Op die manier kan een onderneming haar belastingen verlagen. We onthouden dus dat de rente op leningen financiële kosten zijn die we kunnen aftrekken van het resultaat onderworpen aan vennootschaps- of personenbelastingen. Voor het kapitaal mag een onderneming haar kosten niet aftrekken van haar opbrengsten. Dat is pas sinds kort gedeeltelijk mogelijk via de notionele interestaftrek (zie verder). Dit heft dus de discriminatie tussen beide financieringsbronnen op of toch gedeeltelijk. De aftrek van de rente biedt ondernemingen dus makkelijker toegang tot financieringsbronnen.
19.1.2
Definitie
Financiële kosten zijn een vergoeding voor de leenbronnen. Ze hangen af van het schuldniveau en van de rentevoeten. Financiële kosten zijn kosten gemaakt om investeringen te financieren en als werkingsfonds (BBK) via leningen en andere hulp van de bank. Het gaat dus niet om de geleende bedragen zelf, maar alleen over de verschuldigde rente.
19.1.3
Werkingsprincipe
We nemen het voorbeeld van twee vennootschappen. De eerste vennootschap, A, leende een bedrag van 1.000 € tegen een interest van 10%. De vennootschap haalde een bedrijfsresultaat vóór financiële kosten en belastingen van 1.000 €. De tweede vennootschap, B, haalde eveneens een bedrijfsresultaat vóór financiële kosten en belastingen van 1.000 €, maar sloot geen lening af. We kunnen de nettowinst van beide vennootschappen berekenen.
416
Financieringsverwante elementen
LARCIER
Vennootschap A (met lening)
Vennootschap B (zonder lening)
Bedrijfsresultaat (zonder financiële kosten)
1.000,00
1.000,00
Financiële kosten
-100,00
nihil
Courant resultaat vóór belastingen
900,00
1.000,00
Vennootschapsbelastingen (33,99%)
305,91
339,90
Nettoresultaat van het boekjaar
594,09
660,10
We stellen vast dat vennootschap A (die een lening afsloot en hetzelfde bedrijfsresultaat haalt als vennootschap B die geen lening afsloot) een nettoresultaat boekt dat 66,01 € lager ligt dan de vennootschap die geen lening afsloot. Logischerwijze had het nettoresultaat 100 € lager moeten zijn, volgens de leningkost. Het verschil tussen het nettoresultaat van beide vennootschappen, namelijk 660,10 € – 594,09 € = 66,01 €, vertegenwoordigt de effectieve kost van de rente, zijnde 6,601%, en niet de contractuele bruto van 10%. ( 660,10 – 594,09 ) × 100 Effectieve leningkost: -------------------------------------------------------------------------- = 6,601% 1.000 (bedrag van de lening) Vennootschap A betaalde geen 10% interest, wel een bruto van 10% verminderd met de fiscale besparing. Die fiscale besparing bedraagt 33,00% van 10%, dus 3,399%. De interest kost dus in werkelijkheid 10% – 3,399%, namelijk 6,601%. Die redenering verklaart waarom ondernemingen de voorkeur geven aan een schuldenlast, uiteraard binnen de beperkingen van de grote risico’s die aan dergelijke schulden verbonden zijn.
19.1.4
Fiscale aspecten
De fiscale besparing hangt af van de aanslagvoet. In 2009 was de basisbelasting voor vennootschappen gelijk aan 33% op alle winsten na correctie van de niet-aanvaarde uitgaven. Die belasting wordt vermeerderd met de crisisbijdrage van 3%, wat neerkomt op 33,99%. Toch is het mogelijk een interessantere progressievere aanslagvoet te verkrijgen, onder de volgende voorwaarden: De belastbare basis moet lager zijn dan 322.500 €. In dat geval wordt de belasting als volgt bepaald: Belastbare basis
Aanslagvoet
Aanslagvoet met crisisbijdrage
Schijf van 0 tot 25.000,00 €
24,25 %
24,97 %
Schijf van 25.000,01 tot 90.000,00 €
31,00 %
31,93 %
Schijf van 90.000,01 tot 322.500,00 €
34,50 %
35,53 %
LARCIER
Fiscale aspecten van de financieringstechnieken
417
Uitgesloten uit de progressieve aanslagvoet: ● financiële vennootschappen. Een vennootschap wordt als een financiële vennootschap aangemerkt wanneer de totale aandelen die ze bezit meer dan 50% van het volgestorte kapitaal uitmaken. Deze berekening houdt geen rekening met de permanente aandelen die een financiële vennootschap in een andere vennootschap bezit en die meer dan 75% van de aandelen van die andere vennootschap vertegenwoordigen; ● de dochtervennootschappen van andere vennootschappen, wanneer de deelneming meer dan 50% vertegenwoordigt; ● vennootschappen die dividenden uitkeren die meer dan 13% van het volgestorte fiscale kapitaal uitmaken; ● vennootschappen die deel uitmaken van een groep waartoe ook een erkend coördinatiecentrum behoort; ● vennootschappen die hun onbezoldigde bedrijfsleiders een vergoeding toekennen die als te laag beschouwd wordt. In dat laatste geval moet onderzocht worden of het belastbaar inkomen gelijk is aan of groter is dan 36.000 €. Anders gezegd: om niet uit de progressieve aanslagvoet te worden uitgesloten, moet de vennootschap ten minste één van haar bedrijfsleiders een brutoloon van 36.000 € betalen. Is het belastbaar inkomen van de onderneming lager dan 36.000 €, dan moet ze ten minste een van haar bedrijfsleiders een brutoloon toekennen die ten minste gelijk is aan haar belastbaar inkomen, wil ze niet uit de progressieve aanslagvoet worden uitgesloten.
19.1.5
Tips
Bij de oprichting van de vennootschap bekijkt u best de voorwaarden om van de progressieve aanslagvoet te kunnen genieten. U gaat vooral na welk loon de bedrijfsleiders moeten krijgen, of er geen rechtspersonen aandeelhouder zijn en meer dan 50% van de aandelen bezitten en u berekent het percentage van de eventuele financiële vaste activa. Deze fiscale besparing is uiteraard interessant, maar u dient ook met andere aspecten rekening te houden: ●
●
●
het hefboomeffect: hoe meer schulden, hoe hoger het rendement van het eigen vermogen (zie deel 1, hoofdstuk 4 Verdeling tussen eigen en vreemd vermogen en het hefboomeffect); de noodzaak om de schuldenkost altijd onder de economische rentabiliteit te houden (verhouding van het nettoresultaat vóór belastingen en financiële kosten / totale activa); Het hefboomeffect moet het juiste evenwicht behouden: hoe meer schulden, hoe meer het eigen vermogen rendeert, maar hoe groter ook het financiële risico dat rechtstreeks tot een faillissement kan leiden.
19.1.6
Voorbeeld
De NV KMO betaalt 11.000 € aan financiële kosten voor al haar schulden, namelijk 110.000 € (schulden op meer dan een jaar: 20.000 €, schulden op meer dan een jaar die binnen het jaar vervallen: 80.000 €, financiële schulden op minder dan een jaar: 10.000 €).
418
Financieringsverwante elementen
LARCIER
De interest die daarmee overeenstemt: 11.000 € / 110.000 € = 10,00%. De fiscale besparing op deze kosten bedraagt 33,99% op die 11.000 €, dus 3738,90 €. De effectieve kosten komen dus niet op 11.000 €, wel op 11.000 € – 3.738,90 € = 7261,10 €, wat een werkelijke interest vertegenwoordigt van 6,60% (7261,10 / 110.000 € en geen 10,00% zoals hierboven berekend).
19.1.7
Bronnen
●
Jaarrekeningzakboekje Uitgeverij Kluwer Editorial, Brussel, 2008
●
DARTE, D. en NOEL, Y., Maîtriser l’I.Soc Guide pratique, Editeur Edipro, Luik, 2007
19.2
Notionele-interestaftrek
19.2.1
Doel
Met de invoering van de notionele-interestaftrek streefde de wetgever de volgende doelstellingen na: ●
De discriminatie verminderen tussen de financiering van vennootschappen met middelen van derden en de financiering met eigen middelen. Een onderneming die zich financiert met bankkredieten (Vreemd Vermogen) kan de rente op dit type financiering van haar belastbare basis aftrekken. Een onderneming die echter met haar eigen middelen overleeft, had niet de mogelijkheid om de daarop toegekende dividenden in mindering van haar belastbare basis te brengen.
●
De financiering met eigen middelen aanmoedigen. Aandeelhouders die risicokapitaal inbrengen in een onderneming streven immers naar een verlaging van de belastbare basis en lagere belastingen voor de vennootschap.
●
De beslissingscentra en coördinatiecentra in België ondersteunen dankzij een fiscale maatregel die hun resultaten bevordert om ze zo in België te houden. Een minder gekende doelstelling, maar daarom niet minder belangrijk voor de Belgische economie, is de invoering van een fiscaal systeem dat toelaat om het huidige mechanisme van de coördinatie te vervangen aangezien dat in 2010 definitief moet verdwijnen. De financiële en administratieve diensten van multinationals genieten tot die datum een gunstig belastingstelsel dat gezien wordt als oneerlijk tegenover de andere landen van de Europese Unie. Die verlaging moet een geloofwaardig en concurrentiekrachtig alternatief bieden om die financiële centra in België te houden. Hoofdstuk 19
19.2.2
Definitie
De notionele-interestaftrek (of fiscale vermindering voor risicokapitaal) is een aftrekbare fictieve rente (want ze staat niet in de resultaatrekening in tegenstelling tot de financiële kosten) berekend op basis van het eigen vermogen van een vennootschap en die volgens een plafond van haar belastbare basis kunnen worden afgetrokken.
LARCIER
Fiscale aspecten van de financieringstechnieken
419
De fiscale aftrek van de notionele interest in België is een feit sinds 22 juni 2005, de datum waarop de betreffende wet werd goedgekeurd, al is ze pas op de inkomsten van 2006 van toepassing.
19.2.3
Doelgroep
Alle vennootschappen die aan vennootschapsbelastingen onderworpen zijn, kunnen notionele interest aftrekken.
19.2.4
Rentevoet
De rentevoet wordt elk jaar bepaald door de wetgever. Dat percentage is gebaseerd op de rente van de OLO’s (de lineaire obligaties uitgegeven door de Staat) op 10 jaar. Voor het aanslagjaar 2010 (inkomsten van 2009) bedraagt dat percentage 4,473%. Voor kleine vennootschappen, dus zij die een balans in verkorte versie mogen indienen, wordt dat percentage vermeerderd met 0,5% en komt dus op 4,973% voor datzelfde aanslagjaar. Voor 2010 en 2011, wordt de rentevoet niettemin verlaagd tot 3,8% in toepassing van de wet van 22 december 2009 houdende diverse bepalingen.
19.2.5
Werkingsprincipe
De notionele-interestaftrek van een aanslagjaar wordt berekend op basis van het risicokapitaal dat overeenstemt met het bedrag van het eigen vermogen op het einde van het vorige aanslagjaar. Als een vennootschap haar rekeningen afsluit op 31.12.N-1, moet ze voor de berekening van de aftrek voor aanslagjaar N dus rekening houden met het eigen vermogen dat resulteert uit de rekeningen afgesloten per 31.12.N-2. Het bedrag van de notionele-interestaftrek wordt berekend door een bedrag gelijk aan een fictieve rente op het eigen vermogen af te trekken van de belastbare basis voor de vennootschapsbelastingen. We willen er wel op wijzen dat de aftrek van de notionele interest van toepassing is op het gecorrigeerde eigen vermogen, dus na aftrek van alle fondsen m.b.t. vreemde nettoactiva die ‘onnodig’ op het eigen vermogen wegen. Het percentage is niet van toepassing op een reeks activa waarvan de inkomsten al zijn vrijgesteld (aandelen uitgegeven door investeringsvennootschappen), evenmin als op de eigen aandelen van de vennootschap, de financiële vaste activa en de nettoactiva van buitenlandse filialen indien ze bij overeenkomst zijn vrijgesteld. De wetgever wil misbruiken voorkomen en sluit daarom materiële activa uit als de kosten daarvan abnormaal hoog oplopen in verhouding tot de beroepsactiviteit (zoals een collectie sportwagens die niets met het bedrijf te maken heeft, activa die geen periodieke belastbare inkomsten voortbrengen en als belegging worden aangehouden (juwelen of kunstwerken e.d.) en vastgoed voor privégebruik. Eveneens uitgesloten: subsidies in kapitaal en meerwaarden uit herwaarderingen.
19.2.6
Duur
De notionele interest is jaarlijks aftrekbaar. Wanneer de notionele interest in een bepaald jaar niet kan worden afgetrokken omdat er geen belastbare basis is, kan ze overgedragen
420
Financieringsverwante elementen
LARCIER
worden naar de winsten voor de volgende zeven jaar, uitgezonderd bij een controlewissel in de vennootschap die niet financieel of economisch gerechtvaardigd is.
19.2.7
Voorbeeld
Berekeningsvoorbeeld van notionele-interestaftrek. De NV KMO kan de volgende balans voorleggen voor het aanslagjaar 2009 (inkomsten 2008) BALANS ACTIVA
PASSIVA
Materiële vaste activa
120.000
Kapitaal
80.000
Voorraden
30.000
Reserves
20.000
Schulden
50.000
Schulden
100.000
Liquide middelen
20.000 TOTAAL
220.000
TOTAAL
220.000
Het resultaat van het boekjaar vóór belastingen bedraagt 20.000 €. De NV KMO heeft een eigen vermogen van 100.000 € (80.000 € aan kapitaal en 20.000 € aan reserves). We gaan ervan uit dat het bedrag van het eigen vermogen niet gecorrigeerd hoeft te worden (zie supra). Om te berekenen hoeveel notionele interest de vennootschap mag aftrekken, vermenigvuldigen we het bedrag van het eigen vermogen met percentage dat werd vastgesteld voor het aanslagjaar. We nemen het percentage voor kleine vennootschappen die een verkorte jaarrekening indienen, nl.: 4,973% voor het aanslagjaar 20109. Zo komen we op 120.000 × 4,973% = 5967,60 aan notionele interest. We trekken de aldus berekende notionele interest af van het resultaat van het boekjaar vóór belastingen. Dat geeft als resultaat: 20.000 – 5967,60 = 14032,40 €. Op dat resultaat berekenen we de belastingen die betaald moeten worden. In de veronderstelling dat de onderneming onderworpen is aan het normale tarief van 33,99%, moet er dus 4.769,61 € (= 33,99% van 14.032,40 €) aan belastingen betaald worden. Zonder de notionele-interestaftrek zou de NV 33,99% op 20.000 €, dus 6.798 €, aan belastingen moeten betalen. Dat betekent een belastingbesparing van 6.798 € – 4.769,61 € = 2.028,39 €. Dat is 1,69% van het eigen vermogen.
19.2.8 ● ● ● ● ●
LARCIER
Bronnen
Hoofdstuk 19
www.becompta.be/modules/news/article-135.html www.becompta.be/modules/dictionnaire/358-comptable-interets-notionnels.html www.kefik.be www.businessandlaw.be/article1107.html www.www.comptable.be/modules/news/article.php?storyid=210
Fiscale aspecten van de financieringstechnieken
421
19.3
Roerende voorheffing
Wanneer een vennootschap geld leent op de markt, moet ze – wanneer ze de rente aan haar schuldeisers betaalt – een roerende voorheffing afhouden op die rente, op enkele uitzonderingen na. Wanneer een onderneming een dividend op haar winst uitkeert, moet ze in bepaalde gevallen eveneens een roerende voorheffing afhouden op de uitgekeerde dividenden.
19.3.1
Roerende voorheffing op de rente op leningen
19.3.1.1
Doel
Wanneer een vennootschap een obligatielening uitgeeft, geeft ze de geldschieters een roerende waarde, namelijk de obligatie, in ruil voor de lening. Die roerende waarde zal een roerende inkomst, de zogenaamde interest, opbrengen die wordt uitgekeerd aan de obligatiehouders. Die roerende waarde, in casu de rente, zal aan een roerende voorheffing onderworpen zijn. De persoon die recht heeft op de roerende inkomst, ontvangt het bedrag waar de roerende voorheffing al werd van afgetrokken. De roerende voorheffing is een belasting die deel uitmaakt van de staatsinkomsten. Voor natuurlijke personen is de roerende voorheffing ‘bevrijdend’: de belastingplichtige hoeft die roerende inkomsten niet meer op zijn belastingsaangifte te vermelden.
19.3.1.2
Definitie
De roerende voorheffing is een percentage dat op een roerende inkomst wordt afgehouden.
19.3.1.3
Aanslagvoet van de roerende voorheffing op de rente
De roerende inkomsten op rente en andere inkomsten uit kapitalen kunnen volgens een andere aanslagvoet belast worden: ●
rente op effecten uitgegeven na 1 mei 1990: 15%;
●
rente op effecten uitgegeven vóór 1 mei 1990 en op andere kapitaalopbrengsten: 25%.
Vennootschappen moeten aan de bron een roerende voorheffing afhouden op de brutorente die ze toekennen, wanneer ze geld geleend hebben. Voor particulieren bedraagt de voorheffing 15% op de brutorente uitgekeerd door de vennootschap. De vennootschap houdt de voorheffing af en stort ze door aan de schatkist. De voorheffing is bevrijdend in die zin dat de begunstigde, namelijk de particulier, die rente niet langer hoeft toe te voegen aan zijn eigen inkomsten om zijn belastbare basis te berekenen als natuurlijk persoon. De rente is uitsluitend aan de voorheffing onderworpen en die voorheffing wordt daarom ‘bevrijdend’ genoemd.
422
Financieringsverwante elementen
LARCIER
Voor vennootschappen bedraagt de voorheffing doorgaans 15%. Een binnenlandse vennootschap kan in bepaalde gevallen afzien van de roerende voorheffing op de rente die ze uitkeert, in de volgende gevallen:
1.
1e geval
De debiteur Moet een Belgische verenigingsvennootschap zijn in de vorm van een NV, BVBA, CV. De begunstigde Moet een verenigingsvennootschap zijn uit een andere lidstaat van de Europese Unie. Voorwaarden Het niet invorderen van de roerende voorheffing is onderhevig aan volgende voorwaarden: 1. de begunstigde of de derde-vennootschap is een vennootschap uit een EU-lidstaat, 2. de begunstigde, de debiteur of de derde-vennootschap, naargelang van het geval, behield gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar op het moment van de toekenning of uitbetaling van de inkomsten, het volle eigendom van een directe of indirecte deelneming van ten minste 25% in het kapitaal van de begunstigde of debiteur of in het kapitaal van een van deze vennootschappen. Onder verenigingsvennootschap verstaan we twee vennootschappen die in de Europese Unie gevestigd zijn en aan deze voorwaarden voldoen: ●
ofwel heeft een van beide vennootschappen een directe of indirecte deelneming van ten minste 25% in het kapitaal van de andere vennootschap gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar,
●
ofwel heeft een in de Europese Unie gevestigde derde vennootschap een directe of indirecte deelneming van ten minste 25% in het kapitaal van de andere vennootschappen gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar.
2.
2e geval
De debiteur De debiteur moet een Belgische verenigingsvennootschap zijn. De begunstigde De begunstigde moet een binnenlandse vennootschap zijn. Voorwaarden Het begrip ‘verenigingsvennootschap’ heeft dezelfde betekenis als hierboven. Het niet invorderen van de roerende voorheffing is onderhevig aan deze voorwaarden: 1. de begunstigde moet een binnenlandse vennootschap zijn en de eventuele derdevennootschap moet in een lidstaat van de Europese Unie gevestigd zijn; 2. de begunstigde, de debiteur of de derde-vennootschap, naargelang van het geval, behield gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar, het volle eigendom van een directe of indirecte deelneming van ten minste 25% in respectievelijk het kapitaal van de begunstigde of debiteur of in het kapitaal van een van deze vennootschappen.
LARCIER
Fiscale aspecten van de financieringstechnieken
423
Hoofdstuk 19
19.3.1.4 ● ● ● ● ●
Bronnen
www.becompta.be/modules/newbb/sujet-2810.html www.ecosubsibru.be/index.cfm?fuseaction=aides.aides_one&aide_id=81&language=fr www.mineco.fgov.be/enterprises/vademecum/Vade11_fr-06.htm Artikel 261 en 268 van het WIB Artikel 269, 1e lid, 1e punt van het WIB
19.3.2
Roerende voorheffing op de dividenden op aandelen
19.3.2.1
Doel
Wanneer een vennootschap winst maakt, wil ze die volledig of gedeeltelijk uitkeren aan haar aandeelhouders of vennoten om ze te vergoeden voor het risico dat ze namen en het kapitaal dat ze investeerden. Op de roerende inkomst die ze uitkeert, moet ze een bepaald gedeelte – de roerende voorheffing – afhouden. Die roerende voorheffing maakt ze over aan de FOD Financiën en dat bedrag maakt deel uit van de staatsinkomsten.
19.3.2.2
Definitie
De roerende voorheffing is een percentage dat op een roerende inkomst wordt afgehouden. Aandelen zijn roerende waarden en de dividenden die men daarop ontvangt, zijn de roerende inkomsten van de aandelen. Dividenden zijn daarom onderworpen aan de roerende voorheffing. De dividenden die een in België gevestigde vennootschap uitkeert aan haar aandeelhouders of vennoten, zijn aan roerende voorheffing onderworpen, op enkele uitzonderingen na.
19.3.2.3
Aanslagvoet
De roerende voorheffing die de begunstigde van een dividend moet betalen, bedraagt doorgaans 25%. Onder bepaalde voorwaarden kan een andere aanslagvoet gelden. Het tarief van de roerende voorheffing op dividenden verschilt naargelang van het type aandelen waarop de dividenden worden uitgekeerd: ● 15% voor de aandelen uitgegeven voor het openbaar aantrekken van spaargelden vanaf 1 januari 1994; ● 15% voor de aandelen uitgegeven vanaf 1 januari 1994 naar aanleiding van een kapitaalinbreng en die, sinds hun uitgifte, het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam bij de uitgever, ofwel in open bewaargeving zijn gegeven bij een financiële tussenpersoon; ● 25% voor de andere aandelen; ● 10% voor de liquidatieboni.
19.3.2.4
Voorwaarden om het verlaagde tarief van 15% te genieten
Aangezien de wereld van de KMO’s voornamelijk wordt gekenmerkt door de uitgifte van ‘gesloten aandelen’, kunnen de dividenden op aandelen uitgegeven sinds 1 januari 1994 –
424
Financieringsverwante elementen
LARCIER
zonder openbaar aanbod – eveneens van de verlaagde roerende voorheffing genieten, voor zover ze worden uitgekeerd aan: ●
ofwel aandelen op naam;
●
ofwel aandelen aan toonder die bij een financiële instelling in open bewaargeving werden gegeven.
Voor aandelen op naam gaat het om aandelen die sinds hun uitgifte op naam werden ingeschreven. Het eigendom van een aandeel op naam wordt aangetoond dankzij de inschrijving in het aandelenregister. Aan die inschrijvingsvoorwaarde moet sinds de uitgifte van de effecten voldaan zijn: in de praktijk dus sinds de oprichting van de vennootschap of sinds de kapitaalverhoging. Het aandeel moet bovendien permanent van aard zijn. Alleen dividenden toegekend aan aandelen die zijn uitgegeven als effecten die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen en overeenstemmen met een inbreng in speciën, komen in aanmerking voor een verlaagde roerende voorheffing. Deelbewijzen, genotsaandelen, oprichtersbewijzen enz. zijn bijgevolg uitgesloten. De toevoeging van eerdere meerwaarden of uitgiftepremies aan het reservekapitaal kan niet als een inbreng in speciën beschouwd worden. Wel kan toegestaan worden dat aandelen afkomstig uit de conversie van een schuld (ongeacht de vorm) gezien worden als aandelen representatief voor een inbreng in speciën, tenzij die schuld haar oorsprong vindt in een inbreng in natura. Concreet betekent dit dat een NV en een CVA (commanditaire vennootschap op aandelen) de mogelijkheid hebben om aandelen op naam uit te geven, terwijl andere vennootschappen waarvan het kapitaal door aandelen op naam wordt vertegenwoordigd (namelijk de commanditaire vennootschap, de BVBA en CVBA/CVOA) altijd voldoen aan de voorwaarde ‘aandelen op naam’. Een VOF beschikt in principe niet over een ‘kapitaal’, hoewel in de praktijk de aanduiding van een ‘kapitaal’ toch gemakkelijker blijkt.
19.3.2.5
Vrijstelling van roerende voorheffing
In de onderstaande gevallen en onder bepaalde voorwaarden is geen roerende voorheffing verschuldigd op de dividenden die een vennootschap aan haar moederonderneming uitkeert.
1.
Toekenning door een Belgische dochteronderneming van dividenden aan een moederonderneming gevestigd in een andere EU-lidstaat
De dividenden die aan een moederonderneming worden toegekend of uitgekeerd door een Belgische vennootschap zoals een NV, CVA of BVBA, zijn onder de volgende voorwaarden vrijgesteld van roerende voorheffing: ●
het fiscale domicilie van de moederonderneming moet in een andere EU-lidstaat gevestigd zijn;
●
bij de toekenning van de dividenden moet de moederonderneming een deelneming van ten minste 10% in het kapitaal van de Belgische vennootschap aanhouden of aangehouden hebben gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar. Aan die deelnemingsvoorwaarde moet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar voldaan worden, ongeacht of die deelneming voor of na de uitkering van de dividenden wordt stopgezet.
LARCIER
Fiscale aspecten van de financieringstechnieken
425
Hoofdstuk 19
2.
Toekenning door een Belgische dochteronderneming van dividenden aan een moederonderneming
De vennootschappen moeten de juridische vorm van een NV, CVA, BVBA, CV, GCV of VOF hebben. Bij de toekenning van de dividenden moet de moederonderneming bovendien een deelneming van ten minste 10% in het kapitaal van de Belgische vennootschap aanhouden of aangehouden hebben gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar. Aan die deelnemingsvoorwaarde moet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar voldaan worden, ongeacht of die deelneming voor of na de uitkering van de dividenden wordt stopgezet.
3.
Toekenning door een Belgisch filiaal van dividenden aan een moedermaatschappij gevestigd buiten de Europese Unie
De dividenden toegekend door een Belgische vennootschap aan een moedermaatschappij die gevestigd is in een Staat waarmee België een preventieve overeenkomst van dubbele belasting heeft afgesloten, zijn vrijgesteld van roerende voorheffing. De overeenkomst dient de uitwisseling van inlichtingen te bevatten om dat mechanisme toe te passen.
4.
Voorwaarden voor een vereffening, maatschappelijke deling of wederinkoop van aandelen tegen 10%
Een voorheffing van 10% wordt afgehouden op de sommen die worden toegekend bij de vereffening van de vennootschap die aandelen heeft uitgegeven, bij de volledige of gedeeltelijke maatschappelijke deling van de vennootschap of wanneer een vennootschap haar eigen aandelen terugkoopt. Het bedrag dat aan de roerende voorheffing is onderworpen, is het bedrag dat als dividend belastbaar is met vennootschappenbelastingen. Die bepaling heeft betrekking op inkomsten die sinds 1 januari 2002 worden uitgekeerd of uitbetaald. Voor vereffeningsboni is die bepaling van toepassing op vereffeningen sinds 25 maart 2002.
19.3.2.6
Voorbeeld
De NV KMO boekt een nettowinst na belastingen van 100.000 €. Ze legt een wettelijke reserve aan die 5% van haar resultaat, dus 5.000 €, bedraagt. Ze beslist om een bedrag van 45.000 € aan de beschikbare reserves toe te voegen. Het saldo, namelijk 50.000 €, wil ze aan haar aandeelhouders uitkeren. Ze geniet van het verlaagde tarief van 15%, aangezien alle aandelen van de vennootschap na 1 januari 1994 werden uitgegeven en al die aandelen op naam staan. Alle vennoten krijgen dus een dividend van 50.000 € min een voorheffing van 15% op 50.000 € (= 7.500 €). De NV KMO stort de som van 7.500 € aan de FOD Financiën en 42.500 € aan haar aandeelhouders. Aangezien alle aandeelhouders van de NV KMO natuurlijke personen zijn, moet de vennootschap de roerende voorheffing afhouden voor alle aandeelhouders. Mocht één aandeelhouder een vennootschap zijn, dan zou de NV KMO de roerende voorheffing niet hoeven in te houden, aangezien de aandeelhoudende vennootschap vrijgesteld zou zijn indien ze minstens 10% van het kapitaal bezit en dat gedurende een ononderbroken periode van een jaar.
19.3.2.7 ● ● ● ●
426
Bronnen
WIB 92 www.becompta.be/modules/newbb/sujet-2810.html www.ecosubsibru.be/index.cfmfuseaction=aides.aides_one&aide_id=81&language =fr www.mineco.fgov.be/enterprises/vademecum/Vade11_fr-06.htm
Financieringsverwante elementen
LARCIER
Hoofdstuk 20
Verzekeringen in het kader van de financieringstechnieken
1. Schuldsaldoverzekering
428
2. Constante kapitaalverzekering
431
Wanneer iemand een lening afsluit, wil de geldschieter het risico op het overlijden van de ontlener liever vermijden. Om zeker te zijn dat het geleende kapitaal wordt afgelost, zal de geldschieter de ontlener voorstellen om ofwel een schuldsaldoverzekering, ofwel een constante kapitaalverzekering te nemen. Wie risicokapitaal in een vennootschap investeert, zal zich ook willen indekken tegen het eventuele overlijden van de bedrijfsleider om het voortbestaan van de onderneming te verzekeren, en dat d.m.v. ofwel een constante kapitaalverzekering, ofwel een gemengde levensverzekering. Die verzekeringen worden vaak aan verzekeringstechnieken gekoppeld om vlotter fondsen te krijgen en de investeerders of geldschieters gedeeltelijk buiten schot te stellen.
20.1
Schuldsaldoverzekering
20.1.1
Definitie
Een schuldsaldoverzekering is van toepassing wanneer een ontlener overlijdt vóór hij de (hypothecaire of andere) lening volledig heeft terugbetaald en zijn erfgenamen de nog niet afgeloste schuld erven. Het betreft een ‘levensverzekering’, of liever een tijdelijke verzekering bij overlijden met afnemend kapitaal, want het verzekerde kapitaal stemt overeen met het saldo van de lening zoals vermeld op de aflossingstabel. Als de verzekerde zou overlijden, zal de verzekeraar het door de schuldsaldoverzekering gedekte kapitaal uitkeren aan de persoon die in de polis als begunstigde werd aangeduid. Doorgaans zijn dat de echtgeno(o)t(e), de kinderen of ouders van de verzekerde. In de polis kan ook de schuldeiser (financiële instelling) van het verzekerde krediet rechtstreeks als begunstigde aangesteld worden. Is de financiële instelling als begunstigde aangeduid, dan heeft ze een stevige bijkomende garantie voor haar krediet.
20.1.2
Doel
De schuldsaldoverzekering ontslaat de naasten van de ontlener – die overlijdt vóór zijn schuld is afgelost – van de financiële gevolgen die aan de afbetaling van de lening zijn gekoppeld. Als de ontlener overlijdt tijdens de looptijd van de lening, zal de verzekeringsmaatschappij immers een kapitaal uitkeren dat gelijk is aan het saldo van dat krediet. Met dat kapitaal kunnen de verwanten van de verzekerde het resterende verschuldigde bedrag in één keer aflossen aan de leningsinstelling. De schuldsaldoverzekering wordt doorgaans gebruikt als persoonlijke garantie voor de naaste verwanten van de verzekerde ontlener (echtgeno(o)t(e), kinderen…).
20.1.3
Verstrekker van het product
De verzekeringsmaatschappijen.
428
Financieringsverwante elementen
LARCIER
20.1.4
Kosten
De kosten van de schuldsaldoverzekering staan in verhouding tot de verzekeringspremie die de verzekerde moet betalen. De verzekerde heeft diverse mogelijkheden om de verzekering te betalen: ●
een eenmalige premie bij het begin van het contract die de hele looptijd van de lening dekt, ook wanneer de verzekerde tijdens die periode zou overlijden; opeenvolgende jaarlijkse premies die variëren over de hele looptijd van het krediet; meerdere jaarlijkse premies die, in principe, verschuldigd zijn voor twee derde van de verzekerde periode. De verzekerde betaalt voor een krediet van: – 20 jaar: een jaarlijkse premie gedurende de eerste 13 jaar; – 15 jaar: een jaarlijkse premie gedurende de eerste 10 jaar; – 10 jaar: een jaarlijkse premie gedurende de eerste 6 jaar.
● ●
20.1.5
Tips
Hoewel de meeste schuldsaldoverzekeringen inhoudelijk op elkaar lijken, kan de prijs sterk verschillen. Daarom is het aanbevolen om alle premies betaald voor de werkelijke duur van het contract bij elkaar op te tellen, ofwel op basis van een eenmalige premie, ofwel op basis van de volledige duur van het krediet, ofwel op basis van 2/3 van de looptijd van het krediet. Idealiter rekent u al die betalingen om, zodat u gelijkwaardige bedragen met elkaar kunt vergelijken. Ga ook na of de betaling van de premies elk jaar gelijk blijft. Wanneer u een lening vervroegd afbetaalt, moet u steeds bij de verzekeringsmaatschappij navragen of u een deel van de betaalde premies kunt terugvorderen, afhankelijk van het betalingssysteem.
20.1.6
Voorbeeld
We vertrekken van een gewaarborgd kapitaal van 75.000 €. We beschikken over het maandelijkse tarief voor rokende en niet-rokende mannen en vrouwen voor een krediet met een rentevoet van 6% (in constante maandelijkse bedragen) voor een looptijd van 20 jaar. Man niet-roker
Man roker
Leeftijd
Vrouw niet-roker
Vrouw roker
101.34 €
127,94 €
25 jaar
54,88 €
109,46 €
105,76 €
127,94 €
26 jaar
59,71 €
113,66 €
110,77 €
136,86 €
27 jaar
65,08 €
118,32 €
116,41 €
148,34 €
28 jaar
71,04 €
123,56 €
122,79 €
160,41 €
29 jaar
77,62 €
129,39 €
127,94 €
174,44 €
30 jaar
84,94 €
135,91 €
147,60 €
203,10 €
32 jaar
102,03 €
151,36 €
LARCIER
Verzekeringen in het kader van de financieringstechnieken
Hoofdstuk 20
429
Man niet-roker
Man roker
Leeftijd
Vrouw niet-roker
Vrouw roker
174,44 €
231,73 €
34 jaar
123,03 €
170,62 €
190,11 €
247,50 €
35 jaar
135,26 €
181,99 €
216,96 €
283,32 €
37 jaar
163,84 €
208,82 €
247,50 €
327,74 €
39 jaar
203,10 €
242,29 €
264,45 €
353,10 €
40 jaar
216,96 €
261,99 €
353,10 €
475,63 €
44 jaar
283,42 €
366,36 €
380,47 €
515,82 €
45 jaar
304,56 €
400,63 €
440,93 €
608,45 €
47 jaar
353,10 €
475,63 €
515,84 €
719,98 €
49 jaar
409,35 €
559,87 €
Bovenstaand voorbeeld toont hoe de maandelijks verschuldigde premie varieert volgens de leeftijd van de verzekerde en uiteraard het bedrag van het gewaarborgde kapitaal (75.000 € in ons voorbeeld). Het tarief in dit voorbeeld geldt op een betaling gedurende de eerste 13 jaar van het krediet (is 2/3 van de looptijd van 20 jaar). De verzekerde kan er ook voor kiezen om opeenvolgende jaarlijkse premies te betalen die variëren over de hele looptijd van het krediet, net zoals hij had kunnen beslissen om een eenmalige premie te betalen bij de aanvang van het contract dat de volledige kredietperiode dekt. Een niet-rokende man van 25 jaar (op het moment dat hij de schuldsaldoverzekering ondertekent) zal de eerste 13 jaar van zijn krediet dus een bedrag betalen van 101,34 € × 13 = 1.317,42 €. Is hij op dat moment 35 jaar, dan betaalt hij 190,11 € × 13 = 2.471,43 €.
20.1.7 ● ● ●
430
Bronnen
www.credit-conseil.be/credit_conseil_dico_dictionnaire_assurance_solde_restant_du.html www.coficre.be/assurance/assurance_srd.php#st1 www.credithutois.be/solde.htm#definition
Financieringsverwante elementen
LARCIER
20.2
Constante kapitaalverzekering
20.2.1
Definitie
Een constante kapitaalverzekering is een overlijdensverzekering waarbij u vooraf kunt bepalen welk kapitaal de begunstigde zal ontvangen na uw overlijden. Bij overlijden betaalt de verzekeringsmaatschappij de begunstigde(n) het bedrag dat vooraf werd bepaald ingeval de verzekerde zou overlijden tijdens de looptijd van het contract. De verzekerde mag het kapitaal en de duur van het contract vrij kiezen volgens zijn persoonlijke toestand. Als die toestand zou veranderen tijdens de duur van het contract, kan hij het kapitaal aanpassen. Voor sommige types van krediet, zal de geldschieter een waarborg eisen in de vorm van een constant kapitaal indien het kapitaal pas op het einde van het contract wordt afgelost, zoals bij een bulletkrediet. Dergelijk contract bestaat ook in het kader van risicokapitaal. Wanneer een nieuwe partner een deelneming in het kapitaal wenst te nemen, kan hij eisen dat de vennootschap een verzekering voor de waarde van het geïnvesteerde kapitaal ondertekent, ofwel ten gunste van het bedrijf, ofwel ten gunste van de aandeelhouder (onder bepaalde voorwaarden), in hoofde van de bedrijfsleider. Het overlijden van de bedrijfsleider – die de orkestleider van het geheel is – is vaak nadelig voor de hele vennootschap. Is de verzekerde in leven op het einde van het contract, dan is er geen enkele prestatie verschuldigd, aangezien deze verzekering niet aan een spaarrekening gekoppeld is. Verzekert u zich vandaag bijvoorbeeld voor een bedrag van 25.000 €, dan betaalt u een vaste jaarlijkse premie. Mocht u kort na de ondertekening sterven, dan zal de verzekeraar het verzekerde kapitaal van 25.000 € uitkeren aan uw naasten of aan de kredietinstelling. Blijft u in leven, dan ontvangt u geen kapitaal.
20.2.2
Doel
We kunnen de doelstellingen van een constante kapitaalverzekering als volgt samenvatten: ●
dankzij een constante kapitaalverzekering kan de verzekerde zijn gezin tegen financiële problemen beschermen mocht hij voortijdig overlijden;
●
dit geeft de verzekerde meer gemoedsrust: hij weet dat zijn familie financieel beschermd is;
●
het kan interessant zijn om deze verzekering te gebruiken voor de aflossing van bepaalde kredietsaldo’s na uw overlijden;
●
LARCIER
de verzekerde kan een fiscaal voordeel genieten, in die zin dat dergelijke verzekeringen in aanmerking komen voor het fiscale luik ‘pensioensparen op lange termijn’. Met dit fiscale voordeel kunt u al snel 30 tot 40% op de premie terugkrijgen. Voor de vennootschap zijn deze premies aftrekbaar.
Verzekeringen in het kader van de financieringstechnieken
431
Hoofdstuk 20
20.2.3
Kosten
De premie voor dergelijke verzekeringen hangt af van het bedrag van het kapitaal, van de leeftijd van de verzekerde en van de looptijd van het contract. Wanneer een verzekerde zich bijvoorbeeld wil indekken voor een bedrag van 25.000 €, zal hij een hogere jaarlijkse premie betalen dan wanneer hij zich voor 15.000 € wil laten verzekeren. Dat geldt ook voor een langere of kortere looptijd van het contract.
20.2.4
Voorbeeld
Onderstaand voorbeeld geeft een idee van de premie die betaald moet worden naargelang van het kapitaal dat de verzekerde wenst. De zoon en schoondochter van de bedrijfsleider van de NV KMO zijn allebei 30 jaar en kregen net hun eerste kindje. Ze werken allebei voltijds en één van beide heeft een krediet van 50.000 € afgesloten. Dat krediet moet op 15 jaar afbetaald worden. Ze willen zich ervan verzekeren dat, indien een van beide de komende 15 jaar zou overlijden, de overlevende partner over voldoende financiële middelen beschikt voor de opvoeding van het kind. Daarom ondertekenden ze allebei een tijdelijke overlijdensverzekering met constant kapitaal voor een looptijd van 15 jaar. Hun contract vangt aan op 1 januari 2010. Ze opteerden voor een gewaarborgd kapitaal van 50.000 € in geval een van beiden zou overlijden vóór 1 januari 2025. De ondertekenaars kunnen een fiscale korting genieten voor de premies die ze storten in het kader van langetermijnsparen. De onderstaande tabel geeft een gedetailleerd overzicht van de premies die beide verzekerden moeten betalen. De premies zijn uitgedrukt in euro en omvatten de verzekeringstaks van 1,1%. Die risicopremies werden berekend volgens het niet-rokerstarief voor een verzekerd kapitaal van 50.000 € en voor een startleeftijd van 30 jaar, met een looptijd van 15 jaar. Risicopremie zonder fiscale verlaging Besparing dankzij het fiscale voordeel (33%) Werkelijke kosten dankzij het fiscale voordeel
20.2.5
Mijnheer 102,11 € 33,69 € 68,42 €
Mevrouw 68,24 € 22,51 € 45,73 €
Tips
Niet alle verzekeringsmaatschappijen passen dit tarief toe. Vóór een dergelijke verzekering ondertekent, raden we u aan om de tarieven en voorwaarden van de verschillende maatschappijen goed te vergelijken. Zo nodig vraagt u het advies van een deskundige.
20.2.6 ● ● ● ●
432
Bronnen
www.fortisbanking.be/portal/Start.asp www.ing.be/independent/showdoc.jsp?docid=025734_FR www.ing.be/independent/showdoc.jsp?docid=025734_FR www.deltalloydlife.be/FR/products/tijdelijke-overlijdensverzekering-met-constantkapitaal.aspx
Financieringsverwante elementen
LARCIER
20.2.7
Fiscale impact
20.2.7.1 Schuldsaldoverzekering of constante kapitaalverzekering afgesloten door een privépersoon Er bestaat een aftrekbaarheid die beperkt is tot het maximaal fiscaal aftrekbaar bedrag (bv. 2.080 € in 2008), dat eventueel wordt verhoogd (bv. 700 € in 2008) als de verzekering verbonden is aan een lening voor enige en eigen woning, afgesloten na 01.01.2005. In dit bedrag zijn de hypothecaire lasten (aflossing of rente en aflossingen voor lening na 01.01.2005) inbegrepen.
20.2.7.2 Schuldsaldoverzekering of constante kapitaalverzekering afgesloten door een bedrijf Twee gevallen zijn mogelijk: a) de bedrijfsleidersverzekering, die als doel heeft het BEDRIJF te verzekeren tegen het risico van het overlijden van haar ‘leider’; b) de groepsverzekering, die als doel heeft het GEZIN van de bedrijfsleider of werknemer te verzekeren tegen het risico van het overlijden van deze laatste. Fiscaal gezien zijn de premies in beide gevallen aftrekbaar in hoofde van de vennootschap, maar indien het risico zich voordoet, heeft in geval a het gestorte bedrag een impact op de resultatenrekening van het bedrijf, terwijl er in geval geen fiscale impact voor het bedrijf is.
20.3
Kredietverzekering
We gaan niet in detail in op deze verzekering. We hebben deze al besproken in het derde deeel (hoofdstuk 12 Waarborgen, sectie 12.2.2 Overdracht van een kredietverzekeringspolis). Dank zij de kredtietverzekering kan de onderneming vergoed worden door de kredietverzekeringmaatschappij bij insolvabiliteit of bij niet-betaling van zijn eindklant. Met die verzekering kan de begunstigde zich enerzijds wapenen tegen het verlies aan activa en moet hij dus geen beroep doen op een financiering om het verlies te financieren. Anderzijds kan hij de polis gebruiken als waarborg voor een gevraagd krediet.
Hoofdstuk 20
LARCIER
Verzekeringen in het kader van de financieringstechnieken
433
Bibliografie Voor de bibliografie verwijzen we de lezer naar de referenties die aan het eind van elke paragraaf worden vermeld. We hebben hierna kort de meest relevante en de meest gebruikte bronnen opgenomen.
Boeken ALTER, C., BIQUET-MATHIEU, C., CAVENAILE, P., CAVENAILE, T., DE FRANCQUEN, V., GREGOIRE, M., JEHASSE, P., NOTARNICOLA, S. en ZENNER, A., Sûretés et procédures collectives, Luik, Anthemis, 2008, 269 p. BAEYENS, K. en MANIGART, S., Does venture capital affect financing patterns ?, Paper presented at the Kauffman-Babson Entrepreneurship Research Conference, Glasgow, 2004. BREALEY, R.A. en MEYERS, S.D., Principes de gestion financière des entreprises, Uitgeverij: Ediscience international/McGraw-Hill, Parijs, 1997. BROWN, G., La stratégie financière de l’entreprise - Comment rentabiliser ou économiser les capitaux, Parijs, Les Éditions d’organisation, 1975, 276 p. BYTTEBIER, K., Voorrechten en hypotheken, Antwerpen, Maklu-Uitgevers, 2005. Centre for Management Buy-out Research, Managements Buy-outs 1986-2006 : Past Achievements, Future Challenges, 2006. DARTE, D. en NOEL, Y., Maîtriser l’I.Soc guide pratique, Editions Edipro, Edition 2006/2007, Luik. DEGRÈVE, E., Le passage en société Edition de la chambre de commerce et d’industrie sa et Tax and management, Edition 2004-2005, Brussel, 2004. DI MARTINO, M., Guide financier de la PME (2 e édition revue), Parijs, Les Éditions d’organisation, 1981, 336 p. GRINBLATT, M. en TITMAN, S., Financials Markets and Corporate Strategy, MacGraw-Hill 2nd Edition, 2002. HELIN, M., SCHUTIJSER, M. en PEFFER, S., Les rachats d’entreprise, HEC Quorum, Brussel, 1993. KNEIPE, P., Gestion de la trésorerie de l’entreprise, Brussel, Editions Deboeck, 1988. LAPOINTE, C., Management Buy-out : L’Achat d’une société par ses cadres, 2008. LURKIN, P., DESCENDRE, N. en LIEVENS, D., États financiers : analyse et interprétation, Brussel, Éditions De Boeck, 1990, 445 p. MARMUSE, C., Gestion de trésorerie, Parijs, Librairie Vuibert, 1988, 144 p. Mémento des comptes annuels, Edition Kluwer, Editorial, Brussel, 2008. MEULEMAN, M., MANIGART, S., WRIGHT, M. en LOCKETT, A., Agency costs, reputation and collaboration. Evidence from syndication in the management buy-out market, 35th Entrepreneurship, Innovation and Small Business Conference, 12-14 September 2005, Barcelona, Spanje. MOSTIN, C., CULOT, A., GOFFAUX, B. en VANGINDERTAEL, H., Emphythéose et superficie:aspects civils et fiscaux, Brussel, Editions Larcier, 2004. OOGHE, H. en VAN WYMEERSCH, Traité d’analyse fiancière, Presses universitaires de Namur, Tome 1, Tome 2, 1995. PEFFER, S. en MAROTTE, E., Le capital à risque, Brussel, Creadif Larcier, 1996. PEYRARD, J., Analyse fiancière (6éme edition), Parijs, Librairie Vuibert,1996. SANZOT, E., Les droits réels démembrés - Aspects civils, fiscaux, comptables et financiers, Brussel, Editions Larcier, 2008. SIGONNEY, A., La PME et son financement, Parijs, Les Éditions d’organisation, 1994, 181 p. Techniques fiscales sur mesure pour toutes sociétés, Editeur Indicator, Brussel, 2007.
THIRY, A., FABRY, P. en MERCIER, J., Manuel des crédits (4éme édition), Brussel, Crédit Général, 1991. T’KINT, F., Sûretés et principes généraux du droit de poursuite des créanciers (4éme édition), Brussel, Editions Larcier, 2004. WALSH, C., Les ratios clés du management, Parijs, Les Echos, 1998.
Syllabi PEFFER, S., Politique et gestion financière, Ichec Brussels School, Brussel, 2008/2009. PEFFER, S., Investissement, ULB, Brussel, 2008/2009. ROLLOUX, D., Analyse des crédits aux entreprises: la perspective du banquier, Brussel, Febelfin Academy, 2007. “Advanced Topics”, in Corporate Finance, Cours de finance d’entreprise à l’IAG, 2007.
Wetten, wetboeken en besluiten Wet van 10 oktober 1967 (Wet houdende het Gerechtelijk Wetboek) Wet van 24 maart 2003 (Wet tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet) Wet van 25 april 2007 (Wet houdende diverse bepalingen): artikel 72 tot 83 Wet van 10 januari 1824 (Wet over het recht van opstal) Wet van 14 mei 1955 (Wet betreffende de erfpachten) Wet van 05 mei 1872 (Wet houdende herziening der beschikkingen betreffende het Pand en de Commissie) (art. 1 en 2) Wet van 18 november 1862 (Wet houdende invoering van het warrantstelsel) De steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie in het Waalse Gewest wordt geregeld door het decreet van 3 juli 2008 Wet van 16 december 1851 (Hypotheekwet) (art. 20) Wet van 15 april 1884 (Wet betreffende de landbouwleningen) Wet van 10 januari 1824 (Wet over het recht van erfpacht) Parlementaire vraag 5717 van 2 maart 2005 Decreet van 11 maart 2004 (Belgisch Staatsblad van 08 april 2004) Besluit van de Waalse regering van 6 mei 2004 (Belgisch Staatsblad van 24 juni 2004) Besluit van de Waalse regering van 27 april 2006 (Belgisch Staatsblad van 10 mei 2006) Besluit van de Waalse regering van 11 mei 2006 (Belgisch Staatsblad van 22 mei 2006) Besluit van de Waalse regering van 6 december 2006 (Belgisch Staatsblad van 19 december 2006 en 21 maart 2007) Besluit van de Waalse regering van 17 januari 2008 (Belgisch Staatsblad van 8 februari 2008 Besluit van de Waalse regering van 12 december 2008 (Belgisch Staatsblad van 24 december 2008) Wet van 24 december 1993 (Wet betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten), herhaaldelijk gewijzigd (art. 23) Wet van 25 oktober 1919 (Wet betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen), gewijzigd door het KB van 30 maart 1936 en aangevuld door de wet van 31 maart 1958 Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 24 november 2000 betreffende steun aan de investeringen en aan de installatie in de landbouw 17 oktober 2008 Koninklijk besluit van 8 december 2008 tot uitvoering van artikel 1409 § 2 van het Gerechtelijk Wetboek (indexering van bedragen)
436
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen - art. 57 § 3 Burgerlijk Wetboek, vooral boek III en in het bijzonder titel XVII en XVIII Burgerlijk Wetboek, artikel 1984 e.v. Burgerlijk Wetboek, artikel 555, 578 e.v. Burgerlijk Wetboek, artikel 1659 e.v. Wetboek van Vennootschappen en in het bijzonder BVBA: Boek IV CVBA: Boek VII N: Boek VIII
Internetwebsites FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie (http://mineco.fgov.be) FOD Financiën (www.minfin.fgov.be) en in het bijzonder de rubriek ‘Fisconet’ waarin het WIB 92 opgenomen is Notariaat (http://www.notaris.be) Commerciële sites van adviesbureaus met ‘starters’-loketten Belgische Vereniging van Banken (BVB) (www.abb-bvb.be) Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (www.cbfa.be) Lyceum Emmanuel Mounier in Grenoble (www.ac-grenoble.fr/mounier) Guide Finance, Zwitserland (www.guide-finance.ch) Société de financement de l’exportation et de l’internationalisation des entreprises wallonnes (www.sofinex.be) FINEXPO (www.finexpo.be) FEBELFIN (www.febelfin.be) Agence Wallonne à l’Exportation (www.awex.be) Nationale Delcrederedienst (www.ondd.be) Flanders Investment & Trade (www.flanderstrade.be) Brussel Export (www.brussel-export.be) Agentschap voor Buitenlandse Handel (www.abh-ace.org) Manuel du commerce Extérieur, Frankrijk (www.eur-export.com) Sowalfin (www.sowalfin.be) Participatiemaatschappij Vlaanderen (www.pmvlaanderen.be) Het Participatiefonds (www.fonds.org) Het Brussels Waarborgfonds (www.brusselswaarborgfonds.be) Kredietbemiddelaar (www.kredietbemiddelaar.be) Dienst Voorafgaande Beslissingen (www.ruling.be) KeFiK (www.kefik.be) Nationale Bank van België http://www.nbb.be Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen http://www.cbfa.be Kenniscentrum voor Financiering van KMO http://www.kefik.be Febelfin (voor alle financiële instellingen) http://www.febelfin.be Federation des assurances http://www.poumay.be Belgische Vereniging van Banken BVB http://www.abb-bvb.be Factoringvereniging Belgische Leasingvereniging http://www.blv-abl.be BruTrade (verkoop en aankoop van ondernemingen in Brussel) http://www.brutrade.be
LARCIER
Bibliografie
437
Bibliografie
Sowaccess (verkoop en aankoop van ondernemingen in Wallonië) http://www.sowaccess.be Overtrade ondernemen (verkoop en aankoop van ondernemingen in Vlaanderen) http://www.abe bao.be
Brussels Agentschap voor de Onderneming Agentschap Ondernemen http://www.vlao.be MIDAS http://economie.wallonie.be advocaten http://www.belgium.be/fr/justice/victime/assistance_judiciaire/avocat Site van het Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten http://www.abc-d.be Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten http://www.iec-iab.be Instituut van Vastgoedmakelaars http://www.biv.be Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat http://www.notaris.be Instituut der Bedrijfsrevisoren http://www.ibr-ire.be Site van het Agentschap Ondernemen in Vlaanderen www.vlaanderen.be/ondernemen http://www.agentschapondernemen.be/ steunmaatregelen van het Brusselse Gewest http://www.premiesKMO.be Bazelcomité www.b3b.ch/tag/comite-de-bale/-36k FOD Financiën inzake de fiscaliteit van uw woning http://mnfin.fgov.be Websites over belastingvermindering voor energiebesparing Waals Gewest – www.energie.wallonie.be Brussels Hoofdstedelijk Gewest – www.ibglbrux.be Vlaams Gewest – www.energiesparen.be Websites over gewestelijke steun en premies Waals Gewest: http://wallonie.be/ Brussels Hoofdstedelijk Gewest: www.bruxelles.irisnet.be Vlaams Gewest: www.bouwenenwonen.be Websites over onderzoeksfinanciering http://www.innovatienetwerk.be/, http://www.iwt.be/ http://www.iwoib.irisnet.be/ http://recherche-technologie.wallonie.be/fr Websites over duurzame kredieten http://www.triodos.be http://belsif.be http://www.fonds.org Websites over landbouwkrediet http://www.landbouwkrediet.be/ http:www.abb.be Websites van zakenengelen (Business Angels) www.beangels.be www.banvlaanderen www.nebib.nl www.franceangels.org/fr Websites van gewestelijke risicokapitaalmaatschappijen www.pmvlaanderen.be www.sriw.be www.sowalfin.be www.srib.be
438
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Bijlagen Bijlage 1 De NV KMO Resultatenrekening van de NV KMO 70/74
Verkopen en prestaties (= Bedrijfsopbrengsten)
400.000
70
Omzet
400.000
71
Wijziging in de voorraad goederen in bewerking
72
Geproduceerde vaste activa
74
Andere bedrijfsopbrengsten
60/64
Kosten van verkopen en prestaties (= Bedrijfskosten)
340.000
600/8
Inkopen
165.000
609
Wijziging in de voorraad
(5.000)
61
Diensten en diverse goederen
40.000
62
Bezoldigingen
630
Afschrijvingen en waardeverminderingen
631/4
Waardeverminderingen op voorraden en handelsvorderingen
635/7
Voorzieningen
640/8
Andere bedrijfskosten
20.000
9901
Bedrijfsresultaat (= 70/74 - 60/64)
60.000
75
Financiële opbrengsten
65
Financiële kosten
41.000
9902
Resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefening, vóór belasting (= 9901 + 75 -65)
20.000
76
Uitzonderlijke opbrengsten
66
Uitzonderlijke kosten
9903
Resultaat voor belasting (= 9902 + 76 -66)
780
Onttrekking aan de uitgestelde belastingen
680
Overboeking naar de uitgestelde belastingen
67/77
Belastingen op het resultaat
9904
Resultaat van het boekjaar (= 9903 + 780 - 680)
789
Onttrekking aan de belastingvrije reserves
689
Overboeking naar de belastingvrije reserves
XII
Te bestemmen resultaat
100.000 20.000
1.000
20.000
6.800 13.200
13.200
Balans van de NV KMO op 31/12/N ACTIVA
VASTE ACTIVA
PASSIVA
20/28
120.000
EIGEN VERMOGEN
10/15
120.000 80.000
I.
Oprichtingskosten
20
Kapitaal
10
II.
Immateriële vaste activa Materiële vaste activa
21
Uitgiftepremies
11
Herwaarderingsmeerwaarden
12
Reserves
13
Overgedragen winst (verlies) Subsidies
14
III .
Financiële vaste activa
22/27
120.000
28
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN VLOTTENDE ACTIVA
29/58
Vorderingen op meer dan één jaar Voorraden en bestellingen in uitvoering Voorraden
29
Bestellingen in uitvoering Vorderingen op ten hoogste één jaar Handelsvorderingen Overige vorderingen
3
30.000
30/36
30.000
37
SCHULDEN Schulden op meer dan één jaar Schulden op ten hoogste één jaar Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen Financiële schulden
15
16
17/49
100.000
17
20.000
42/48
80.000
42
43
10.000 70.000
40/41
50.000
Handelsschulden
44
40
50.000
Vooruitbetalingen
46
Schulden met betrekking tot belastingen Overige schulden
45 47/48
Overlopende rekeningen
492/3
41
Geldbeleggingen
50/53
Liquide middelen
54/58
Overlopende rekeningen
490/1
TOTAAL DER ACTIVA
100.000
40.000
20.000
220.000
TOTAAL DER PASSIVA
220.000
Opmerking: geen uitkering van dividenden en brutoaankoop van vaste activa voor 60.000 € (afschrijving van 20.000 €).
440
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Balans van de NV KMO op 31/12/N-1 ACTIVA
VASTE ACTIVA
PASSIVA
20/28
80.000
EIGEN VERMOGEN
10/15
106.800 80.000
I.
Oprichtingskosten
20
Kapitaal
10
II.
Immateriële vaste activa
21
Uitgiftepremies
11
III .
Materiële vaste activa
Herwaarderingsmeerwaarden
12
Reserves
13
Overgedragen winst (verlies)
14
Subsidies
15
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN
16
Financiële vaste activa
22/27
28
VLOTTENDE ACTIVA
29/58
Vorderingen op meer dan één jaar
29
Voorraden en bestellingen in uitvoering
3 30/36
Voorraden
Bestellingen in uitvoering
80.000
100.000
17/49
73.200
Schulden op meer dan één jaar
17
20.000
25.000
Schulden op ten hoogste één jaar
42/48
53.200
25.000
Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen
42
Financiële schulden
43
15.000 38.200
37
SCHULDEN
Vorderingen op ten hoogste één jaar
40/41
40.000
Handelsschulden
44
Handelsvorderingen
40
40.000
Vooruitbetalingen
46
Overige vorderingen
41
Schulden met betrekking tot belastingen
45
Geldbeleggingen
50/53
Liquide middelen
54/58
Overlopende rekeningen TOTAAL DER ACTIVA
LARCIER
26.800
Overige schulden
47/48
35.000
490/1
Overlopende rekeningen 180.000
Bijlage
TOTAAL DER PASSIVA
492/3 180.000
441
Bijlage
Bijlage 2 De gereglementeerde beroepen Op basis van de kaderwet van 1 maart 1976 (‘Wet-Verhaegen’), gewijzigd door de wet van 15 juli 1985, de wet van 30 december 1992 (BS van 9 januari 1993), de wet van 10 februari 1998 (BS van 21 februari 1998) en de wet van 24 december 2002 (BS van 31 december 2002): ● boekhouders (http://www.ipcf.be) ● vastgoedmakelaars (http://www.ipi.be). Andere gereglementeerde beroepen ● erkende boekhouders en fiscalisten (http://www.ipcf.be) Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen (BS van 11 mei 1999). ● loontrekkende bedrijfsjuristen (http://www.lexnet.be) ● accountants en belastingconsulenten (http://www.iec-iab.be) ● vastgoedmakelaars (http://www.biv.be) ● landmeter-experts (http://economie.fgov.be/) Wet van 11 mei 2003 ● psychologen (http://www.bfp-fbp.be) ● advocaten (http://www.baliebrussel.be) ● notarissen (http://www.notaris.be) ● gerechtsdeurwaarders (http://www.gerechtsdeurwaarders.be) ● bedrijfsrevisoren (http://www.ibr-ire.be) Reglement van 26 november 2002 van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) ● wisselagenten en vermogensbeheerders (http://www.cbf.be) ● architecten (http://www.ordearchitectes.be) ● medische en paramedische beroepen: artsen, kinesitherapeuten, tandartsen, verplegers, enz. (http://www.riziv.be) ● verzekeringsbemiddelaars (http://www.cbfa.be) Wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, BS van 14 juni 1995
442
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Bijlage 3 Mee te delen aan de notaris bij de oprichting ●
Identiteit van de oprichters
– –
natuurlijke personen: fotokopie van de identiteitskaart en van de eventuele trouwboekjes en huwelijkscontracten rechtspersonen: afschrift van de statuten of het staatsblad houdende de oprichting, de identiteit van de vertegenwoordigers met vermelding van hun bevoegdheden
●
Eventuele volmachten voor de oprichters die niet persoonlijk aanwezig kunnen zijn
●
Financieel plan
●
Volledige naam van de vennootschap met eventueel de afgekorte naam
●
Zetel(s) van de vennootschap: het nauwkeurige adres van de zetel van de vennootschap en van de eventuele andere bedrijfszetels (let op de taalwetgeving voor eventuele vertalingen van de statuten)
●
Nauwkeurig omschrijving van het doel van de vennootschap (opgelet voor gereglementeerde activiteiten waarvoor toegang tot het beroep vereist is)
●
Duur van de vennootschap: beperkt of onbeperkt
●
Maatschappelijk kapitaal: bedrag van het kapitaal, aantal en aard van de effecten van de vennootschap, samenstelling en volstorting van het kapitaal
●
Inbrengen in de vennootschap: inbrengen in geld (bankattest vereist), inbrengen in natura (rapport van de bedrijfsrevisor en rapport van de oprichters)
●
Aard van de effecten: op naam of aan toonder
●
Vertegenwoordiging van de vennootschap: identiteit van de zaakvoerders of bestuurders
●
Bezoldiging van de mandaten: kosteloos of bezoldigd, statutair of niet?
●
Jaarlijkse algemene vergadering: datum, uur en plaats
●
Boekjaar: datum (over het algemeen aan het begin van het burgerlijk jaar)
●
Controle van de vennootschap: moet men een commissaris aanwijzen, identiteit
●
Eerste boekjaar: duur te bepalen (max. 18 maanden)
Bijlage
LARCIER
Bijlage
443
Bijlage 4 Banken naar Belgisch recht Naam van de bank
Site
1. Antwerps Beroepskrediet (A.B.K.)
http://www.abk.be/
2. Argenta Banque d’Epargne (ASPA)
http://www.argenta.be
3. AXA Bank Europe
http://www.axa.be
4. Banca Monte Paschi Belgio
http://www.montepaschi.be
5. Bank J. Van Breda & C°
http://www.bankvanbreda.be
6. Banque CPH
http://www.cph.be/
7. Banque de la Poste
https://www.bpo.be
8. Banque Degroof
https://www.degroof.be
9. Banque Delen
http://www.delen.be/
10. Banque Diamantaire Anversoise
http://www.antwerpdiamondbank.com
11. Banque Eni
_
12. Nationale Bank van België
http://www.bnb.be
13. Banque Transatlantique Belgium
http://www.transat.tm.fr/
14. BKCP Brabant
https://www.bkcp.be
15. BKCP Nord
https://www.bkcp.be/bkcp/nl
16. BKCP Wallonie
https://www.bkcp.be
17. Byblos Bank Europe
http://www.byblosbank.com
18. CBC Banque et Assurances
https://www.cbc.be
19. CENTEA
https://www.centea.be
20. Centrale Kredietverlening (C.K.V.)
http://www.ckv.be/
21. Citibank Belgium
http://www.citibank.be
22. Crédit Agricole S.A.
http://www.credit-agricole.be
23. Crédit Professionnel
https://www.bkcp.be/bkcp/fr/
24. Delta Lloyd Bank
http://www.deltalloydbank.be
25. Deutsche Bank
http://www.db.com
26. Dexia Bank België
http://www.dexia.be
27. Ethias Bank
http://www.ethias.be
28. Euroclear Bank
https://www.euroclear.com
29. Europabank
http://www.europabank.be/
30. Federale Kas voor het Beroepskrediet
http://kortrijk.digicity.be/Banken-Kredietverstrek kers/Federale_Kas_voor_het_Beroepskrediet
444
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Naam van de bank
Site
32. BNP Paribas Fortis Banque
http://www.fortisbank.be
33. Goffin Banque
http://www.goffin.be
34. ING Belgique
http://www.ing.be
35. KBC Bank
https://www.kbc.be
36. Keytrade Bank
http://www.keytradebank.com
37. Lombard Odier Darier Hentsch & Cie (Belgique)
http://www.lombardodier.com/home_fr.html
38. Onderling Beroepskrediet
http://www.obk.be/
39. Puilaetco Dewaay Private Bankers
http://www.puilaetcodewaay.be/
40. Record Bank
http://www.recordbank.be/
41. Santander Benelux
http://www.santander.be
42. SG Private Banking
http://www.sgpriv.be
43. Shizuoka Bank (Europe)
_
45. The Bank of New York Mellon SA
http://www.bnymellon.com
46. UBS Belgium
http://www.ubs.com
47. United Taiwan Bank
_
48. Van Lanschot Bankiers België
http://www.vanlanschot.be
49. Volksdepositokas Spaarbank (VDK)
http://www.vdk.be/
50. Westvlaamse Bank (WVB)
https://www.bkcp.be/bkcp
Bronnen ●
http://www.cbfa.be/fr/ki/li/html/ki1_li.asp
Bijlage
LARCIER
Bijlage
445
Bijlage 5 Overzicht van de Belgische risicokapitaalmaatschappijen Advent Management sofindev
www.sofindev.be
AGROBOS TECHNOLOGY
www.capitaletcroissance.be
Allegro Investment Fund
www.allegroinvestmentfund.com
Arkimedes
www.arkimedes.be
AXE INVESTMENTS
www.axe-investments.com
BAMS Angels Fund
www.angelsfund.be
BAN vlaanderen (réseau)
www.banvlaanderen.be
Becap
www.becap.eu
Beangels (réseau)
www.beangels.be
BIG BANG VENTURES
www.bbv.be
BMI-SBI
www.bmi-sbi.be
BRUSOC
www.brusoc.be
BRUSTART
www.brustart.be
CAPRICORN VENTURE PARTNERS
www.capricorn.be
CD TECHNICOM
www.S.R.I.W..be/fr/Technicom
Compagnie du Bois Sauvage
www.bois-sauvage.be
CREAFUND
www.creafund.be
DEFICOM GROUP
www.deficom.be
DEXIA VENTURES SA
www.dexia.com
E-CAPITAL
www.e-capital.be
ECOTECH FINANCE
www.S.R.I.W..be
EMERGE
www.emerge.be
FAIT (Fonds d’Aide à l’Investissement Transfrontalier)
www.interreg-fwf.org
FINANCIÈRE DU BOIS SA
www.capitaletcroissance.be
FONDS DE CAPITAUX D’AMORCAGE SA
www.sambrinvest.be www.heracles.be
FORTIS PRIVATE EQUITY SA
www.fortis.be
Fundus Gemma Frisius Fund G.I.M.V.
www.gimv.com
GLOBAL RETAIL INVESTORS FUND
www.gpartners.net
Groupe IMBC
www.imbc.be
HOCCINVEST
www.hoccinvest.be
Hunza
446
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
IBC (INVEST BORINAGE-CENTRE SA)
www.imbc.be
INDUFIN SA
www.indufin.be
ING Private Equity INNODE SA INVESTSUD
www.investsud.be
IT PARTNERS (ITP MANAGEMENT N.V.)
www.it-partners.be
KBC PRIVATE EQUITY NV
www.kbcpe.be
La Floridienne
www.floridienne.be
LESSIUS
www.lessius.be
LRM
www.lrm.be
MEUSINVEST
www.meusinvest.be
Mitiska
www.mitiska.be
NAMUR INVEST
www.namurinvest.be
NET FUND EUROPE CVA
www.netfundeurope.com
NIVELINVEST
www.nivelinvest.be
PARTNERS AT VENTURE
www.partnersatventure.be
PHENIX CAPITAL SA
www.phenixcapital.be
PMV (Participatie MaatschappyVlanderen)
www.pmvlaanderen.be
PRIVAST CAPITAL PARTNERS
www.privast.com
Profinpar
www.profinpar.be
ProSeed Capital
www.proseedcapital.com
QUAT QIFund
www.qifund.com
QUEST FOR GROWTH
www.questforgrowth.be
S.R.I.B.
www.S.R.I.B..be/
S.R.I.W.
www.S.R.I.W..be
SAMBRINVEST
www.sambrinvest.be
SHERPA INVEST
www.sherpainvest.be
SIBL SODIE
www.sodie.be
Sofindev
www.sofindev.be
SOFINEX SA
www.sofinex.be
SOFINIM
www.sofinim.be
SOPARTEC
www.sopartec.com
START —IT
www.start-it.be
Start Up SA
www.nivelinvest.be
START-UP INVEST S.A.
www.meusinvest.be
LARCIER
Bijlage
Bijlage
447
Synapsis
www.synapsis.be
Technowal
www.S.R.I.W..be
VALOIS SCRL VINNOF
www.pmvlaanderen.be
VIVES
www.vivesfund.com
448
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Bijlage 6 Financiële leasemaatschappijen Leden van de vereniging abl-blv (Association Belge de Leasing – Belgische LeasingVereniging) Naam van de maatschappij
Website
AB LEASE NV
www.ablease.com
AGFA FINANCE
www.agfa.com
AMSTEL LEASE BELGIÀ NV
www.amstellease.nl
BMW FINANCIAL SERVICES BELGIUM NV
www.bmwfs.be
BNP PARIBAS LEASE GROUP
www.leasegroup.be
CATERPILLAR FINANCIAL SERVICES BELGIUM (CFSB)
www.finance.cat.com
CHG-MERIDIAN COMPUTER LEASING BELGIUM NV/SA
www.chg-meridian.fr/historique.htm
CM-CIC Leasing Belgium
www.fleet-business.com
DE LAGE LANDEN LEASING N.V.
www.delagelanden.com
DEXIA LEASE SA
www.dexialease.be
EB-LEASE NV
www.abc-d.be/abcb_profil.cg
ECONOCOM LEASE NV
www.abc-d.be/Econocom-Lease
FORTIS LEASE NV
www.fortislease.com
HEWLETT PACKARD BELGIUM
www.welcome.hp.com
ING LEASE BELGIUM NV
www.ingleasebelgium.be
INTEGRALE
www.integrale.be
KBC LEASE NV
www.kbclease.be
KEY EQUIPMENT FINANCE BELGIUM NV/SA
www.kefonline.be
KOMATSU FINANCIAL EUROPE NV
www.komatsu.com
MAXITRUCK FINANCE & LEASE NV
www.abc-d.be/Maxitruck-Finance--Lease-N-V-.html
MERCEDES-BENZ FINANCIAL SERVICES
www.dcfs.be
REALLEASE
www.reallease.com
SAMBRELEASE SA
/www.febelfin.be
SARELCO NV SCANIA FINANCE BELGIUM NV
www.scania.be
SG EQUIPMENT FINANCE BENELUX
www.sgef.be
XEROX FINANCIAL SERVICES NV
/www.xerox.com
Bijlage
Bronnen ●
LARCIER
www.blv-abl.be/fr/membres.html
Bijlage
449
Bijlage 7 Verzekeringsmaatschappijen naar Belgisch recht Naam van de maatschappij
Website
ABN AMRO Life Capital Belgium NV
http://www.group.abnamro.com
ACE European Group Ltd
http://www.aceeurope.com
Actel
http://www.carguide.be/adwords/fr
Algemene Vervoerverzekering
http://www.top500.de
Allianz Belgium (ex AGF Belgium Ins)
http://www.allianz.be
Amazon Insurance
http://www.amazon.com
Amifor
http://www.srfb.be
Apra Accidents
http://www.cairn.info/article.php
Apra Vie
www.apraleven.com
Arag
http://www.arag.be
Arces
http://www.arces.be
ARCO Architectes-Coöpérative
http://www.ar-co.be
Argenta Assurances
http://www.argenta.be
Artas
http://www.artas.be
ASCO Life
http://www.ascolife.be
ASCO Assurances Continentales
http://www.btob-belgique.com
Asso. Mut. Médicale d’Assur.(AMMA)
http://www.amma.be
Assurances du Notariat
http://www.notaire.be
ATV
http://www.atv.be
Audi
http://www.audi.be
AXA Belgium
http://www.axa.be
Caisse de Prévoyance des Pharmaciens
http://www.amma.be
Cardif Vie
http://www.cardif.be
CDA
http://www.cda.be
CIAR
http://www.laciar.com
Cie. belge d’Assurances Aviation-Aviabel
http://www.aviabel.be
Cigna Europe Insurance Company
http://www.cignaeurope.com
Cigna Life Insurance Company of Europe
http://www.cigna.co.uk
Contassur Assurances Vie
-
Corona
http://fr.coronadirect.be
CPH LIFE
http://www.cph.be
Credimo
http://www.credimo.be
450
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Naam van de maatschappij
Website
Crédit Agricole Assurances
http://www.credit-agricole.fr
DAS Protection juridique
http://www.das.be
Delta Lloyd Life (ex Swiss Life Belgium
http://www.deltalloydlife.be
DEXIA Insurance Belgium
http://www.dexia.be
DKV Belgium
http://www.dkv.be
Ducroire SA
http://www.ondd.be
ERGO Life NV
ttp://www.ergo.com/cms/ergo
Ethias
http://www.ethias.be
EULER HERMES Credit Insurance Belgium SA
http://www.eulerhermes.be
Eur. Liability Ins. for Nuclear Industry
http://www.world-nuclear.org
Euromex N.V.
http://www.euromex.be
Europ Assistance (Belgium)
http://www.tout-le-depannage.com
European Mutual
-
Européenne Marchandises et Bagages
http://www.europese.be
FIDEA
http://www.fideacyclingteam.be
Fonds de Garantie Voyages
http://www.gfg.be
Fortis Insurance Belgium
http://www.insurance.be.
Generali Belgium
http://www.generali.be
HDI-Gerling Assurances
http://www.hdi-gerling.be
ING Life Belgium
http://www.ing.be
Intégrale Cca
http://www.banquiers-assureurs.com
Inter Partner Assistance
http://www.ip-assistance.be
Justitia(UHPC)
http://www.uhpc.be
KBC Assurances (CBC Assurances)
https://www.kbc.be
Korfina Insurance
http://www.korfina.be
La Fédérale Assurance
http://www.federale.be
L’Alliance Batelière de la Sambre belge
-
L’Ardenne Prévoyante
-
Les Assurances Fédérales Accid.duTravail
http://www.federale.be
Les Assurés Réunis
http://www.lar.be
Mensura Assurances (ex Assubel)
http://www.mensura.be
Mercator Assurances
http://www.mercator.be
MetLife Insurance
http://www.metlife.com
NATEUS LIFE NV
http://www.nateus.be
LARCIER
Bijlage
Bijlage
451
Naam van de maatschappij
Website
Nationale Suisse Assurances
http://www.nationalesuisse.be
Optimco
http://www.optimco.be
P&V Assurances
http://www.pv.be
Partners Assurances
http://www.partners.be
Piette en Partners
http://www.pnp.be
Private Insurer SA
http://www.privateinsurer.be
Protect
http://www.protect.be
Satrex
http://www.satrex.co.uk
SBAI Mondial Assistance
http://www.mondial-assistance.be
Securex
http://vlex.be
SEPIA
http://sepiabrehier.actusite.fr
Servis
-
Sint-Donatusgilde
-
TOTAL Pensions Belgium (ex Fina Life)
-
Touring Assurances
http://www.touring-assurances.be
Trade Credit Re
http://www.tc-re.com
TVM Belgie
http://www.tvm.be
VIVIUM (ex ING Insurance)
http://www.vivium.be
WHESTIA, Assurances Wallonnes Logement
http://www.whestia.be
Xerius Association d’Assurances Mutuelle
http://www.xerius.be
ZA Assurances
http://www.za-insurances.be
Bronnen ● ●
452
http://www.nbb.be/doc/dq/CIS/f/S125_LIST_1.htm http://www.cbfa.be/fr/vo/li/html/vo1_li.asp
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Bijlage 8 Factoringmaatschappijen Naam van de maatschappij
Website
A.B.A.-Factoring
-
ARTESIA FACTORS
http://www.artesia-factors.be/
BPLG
-
CCS Credit Management Solutions
-
Centik-Centraal Incasso Kantoor BVBA
http://www.centik.be
Crogen NV
-
Commercial Finance Group NV
-
Dexia Commercial Finance NV
-
Easy Factors
-
Eurofactor SA
http://www.eurofactor.be/
FORTIS COMMERCIAL FINANCE
http://www.commercialfinance.fortis.com
Goethals Nico
-
ING Commercial Finance BeLux SA/NV
http://www.ing.be
Interencaiss International SA
-
INTERNATIONALFACTORS BELGIUM
http://www.factors-chain.com
KBC Commercial Finance NV
http://www.kbccomfin.be/en/home.html
Sray Paint Artists
-
Bronnen ● ●
www.eur-export.com/francais/apptheo/finance/risnp/belfactoring.htm goudengids.truvo.be/detailssearch.ds
Bijlage
LARCIER
Bijlage
453
Bijlage 9 Instellingen waarmee het Participatiefonds samenwerkt A9.1. Kredietinstellingen die met het Participatiefonds samenwerken voor Starteo, Optimeo en Startlening ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ●
Bank J. Van Breda & Co CPH CP BNP Paribas Fortis Delta Lloyd BK CP ABK CBC Dexia ING KBC KBC Lease Landbouwkrediet Ethias Triodos Bank Kempar OBK
A9.2. Risicokapitaalverschaffers die met het Participatiefonds samenwerken voor de Starteo- en Optimeoleningen ● ● ● ● ● ● ● ●
G.I.M.B. Groupe IMBC LRM Sambrinvest S.R.I.W. Vectis Phenix Capital Capital & Croissance
A9.3. Business Angels waarmee het Participatiefonds samenwerkt voor de Business Angel ● ● ● ●
Beangels BANV WABAN Business Angels Connect
A9.4. Steunpunten waarmee het Participatiefonds samenwerkt voor de Startlening en het Plan Jonde Zelfstandigen 123 steunpunten, vermeld op de site www.fonds.org
454
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Inlegblad Inlegblad 1 Enkele interessante sites (als inlegblad aan het werk toe te voegen) Naam van het bedrijf
Website
1. Adviseurs Advocaten
http://www.belgium.be/fr/justice/victime/ assistance_judiciaire/avocat
Boekhouders
http://www.abc-d.be
Accountants
http://www.iec-iab.be
Vastgoedmakelaars
http://www.biv.be
Notarissen
http://www.notaris.be
Bedrijfsrevisoren
http://www.ibr-ire.be
2. Ondernemingsagentschappen Brussels Agentschap voor de Onderneming
http://www.abe-bao.be
Agentschap ondernemer
http://www.vlao.be
MIDAS
http://economie.wallonie.be
3. Overname- en fusiemaatschappijen Bru Trade (verkoop en aankoop van bedrijven in Brussel)
http://www.brutrade.be
Sowaccess (verkoop en aankoop van bedrijven in Wallonië)
http://www.sowaccess.be
Overtrade ondernemen (verkoop en aankoop van bedrijven in Vlaanderen) 4. Verenigingen Febelfin (voor alle financiële instellingen)
http://www.febelfin.be
Vereniging van verzekeraars
http://www.poumay.be
Vereniging van Banken BVB
http://www.abb-bvb.be
Factoringvereniging
-
Leasingvereniging
http://www.blv-abl.be
5. Instellingen Nationale Bank van België
http://www.nbb.be
Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen http://www.cbfa.be Kenniscentrum voor Financiering van KMO http://www.kefik.be
Inlegblad 2 Het KeFiK Het KeFiK streeft een drievoudige doelstelling na: ●
De centralisatie van essentiële informatie en “Human capital” als referentiecentrum op het vlak van KMO-financiering op nationaal niveau;
●
De exploitatie en het ter beschikking stellen van deze kennis aan de overheid, de ondernemers en hun vertegenwoordigers, en aan kredietverschaffers;
●
Kredietbemiddeling voor ondernemingen.
Het KeFiK concretiseert deze doelstellingen via diverse acties: De centralisatie en de verspreiding van "essentiële informatie" d.w.z. alle relevante gegevens met betrekking tot financiering van KMO’s: de aanbod- en vraagzijde van het krediet, de financieringsvoorwaarden, de politieke beslissingen en de wetgeving in de vorm van statistieken, enquêtes en studies, rapporten, wetteksten, websites. De centralisatie van "Human Capital" gebeurt door het opzetten van een netwerk van nationale en internationale actoren. Om dit netwerk te consolideren, kunnen experten en hun instellingen, na een zekere tijd partners van het KeFiK worden. De centrale draaischijf van het KeFiK is zijn website. De behandelde informatie wordt gecentraliseerd en toegankelijk gemaakt via deze website. De ingezamelde gegevens over KMO-financiering worden beheerd in een database. Deze statistieken worden systematisch behandeld, geanalyseerd en van commentaar voorzien op de website geplaatst. Met deze methode kunnen bepaalde evoluties van dichtbij opgevolgd worden. Vertrekkende vanuit de probleempunten inzake KMO-financiering, voert het KeFiK verschillende studies uit. De studies vallen onder één van de volgende expertisedomeinen: (1) De "aanbodzijde" van de KMO-financiering, (2) De "vraagzijde", (3) Fases in het leven van een KMO, (4) Microfinanciering en (5) Andere. Afhankelijk van de aard en de omvang van het project, doet het KeFiK een beroep op een externe studie. Om een optimale communicatie te verzekeren, kunnen de resultaten van zowel interne als externe studies worden voorgesteld via seminaries, workshops en conferenties georganiseerd door het KeFiK. De gegevens, statistieken, studies, resultaten en andere informatie die algemeen op het even welke manier werden verworven, ingezameld of geproduceerd door het Participatiefonds in het kader van de uitvoering van de doelstellingen en activiteiten van het KeFiK, blijven de eigendom van het Participatiefonds. Desalniettemin kunnen het Participatiefonds en het KeFiK overeenkomen om de eigendom of het gebruiksrecht ervan af te staan, geheel of gedeeltelijk volgens de modaliteiten die ze vastleggen aan KeFiK VZW.
456
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Inlegblad 3 De federale Kredietbemiddelaar Algemene context In de tweede helft van 2008 heeft de onrust op de financiële markten de interbancaire markt sterk aangetast en het vertrouwen diep geschokt. De macro-economische indicatoren tonen sindsdien de achteruitgang van het ondernemingsklimaat. Binnen dit moeilijke klimaat rezen snel ernstige vragen over de bereidheid van de financiële instellingen om projecten voor starters of de ontwikkeling van ondernemingen, in het bijzonder van KMO’s te ondersteunen. Zoals onder meer aangetoond in diverse studies, in het bijzonder de tweemaandelijkse barometer van het vertrouwen in de banken van het Kenniscentrum voor Financiering van KMO (KeFiK) is er een negatieve weerslag op het vertrouwen en op de voorwaarden voor kredietverstrekking. De ondernemers ervaren verhoogde kosten, meer eisen voor wat betreft de waarborgen en meer omslachtige procedures. Het opvolgen van deze moeilijkheden is belangrijk om te vermijden dat de ondernemingen bij gebrek aan adequate financiering van hun investeringen en van hun bedrijfskapitaal niet meer de motor zouden zijn van de economische vooruitgang.
Aanstelling van de Kredietbemiddelaar In het kader van het federaal plan voor de KMO’s en meer algemeen als onderdeel van het economisch herstelplan van de federale regering, werd aan het KeFiK de opdracht van kredietbemiddeling voor ondernemingen toevertrouwd en werd de heer Chris Dauw op 12 februari 2009 aangesteld als federale Kredietbemiddelaar.
Opdrachten van de Kredietbemiddelaar De Kredietbemiddelaar ● vormt een aanspreekpunt voor elke ondernemer die financieringsproblemen ondervindt; daartoe kan de ondernemer rechtstreeks zijn dossier bij hem indienen, ● analyseert de dossiers om oplossingen voor te stellen en de belangrijke onopgeloste problemen aanhangig te maken bij de regering, ● bevordert de dialoog tussen de ondernemingen en de banken, ● maakt de overheidsmaatregelen ter ondersteuning van de economie bekend en overlegt met de betrokkenen, ● treedt zo nodig op als bemiddelaar met de andere overheden (belastingdienst, openbare instellingen van sociale zekerheid), ● doet een geregelde reporting aan de overheden.
Eerste resultaten Tijdens de eerste 6 maanden van zijn bestaan werden bij de kredietbemiddelingsdienst 180 dossiers ingediend die een totale omloop van 51.000.000 € en zowat 2.000 jobs (voltijdse equivalenten) vertegenwoordigen. In 72% van de gevallen slaagt de Bemiddelaar erin een bevredigende oplossing te vinden, wat leidt tot concrete resultaten waardoor de onderneming haar activiteit kan voortzetten en 93% van de jobs behouden blijven. Die uitstekende resultaten zijn te danken aan een
LARCIER
Inlegblad
457
werkmethode die gestoeld is op de individuele behandeling van de dossiers waar soepelheid, betrokkenheid en opvolging gehanteerd worden, evenals aan de bekwaamheid om een vertrouwensrelatie uit te bouwen met de belangrijkste financiële instellingen. De voornaamste problemen waarmee de diensten van de Bemiddelaar geconfronteerd worden, hebben betrekking op de communicatie tussen de ondernemingen en de financiële instellingen, kredietaanvraagdossiers die duidelijk te ambitieus zijn ten opzichte van de realiteit, een weinig professionele aanpak bij het voorleggen van de kredietdossiers of nog een onvoldoende kennis van de steunmaatregelen van de overheid voor de kredietverlening aan ondernemingen. De Bemiddelaar blijft trouw aan zijn taak en laat geen enkele onderneming aan haar lot over bij kredietproblemen". Hij gaat opnieuw de dialoog aan, adviseert, geeft richtlijnen en begeleidt met het oog op concrete oplossingen.
Verwijzing De Bemiddelaar is toegankelijk voor iedere onderneming, bedrijfsleider, handelaar, ambachtsman, beoefenaar van een vrij beroep of individueel ondernemer die financieringsmoeilijkheden ondervindt en er niet in slaagt ze op te lossen. Hij doet dit via het groene telefoonnummer 0800/84426, per mail
[email protected] en via de website www.kredietbemiddelaar.be.
458
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
Inhoud
1. Voorwoord ...................................................................................................................... Het KeFiK, het Kenniscentrum voor Financiering van KMO
5
...................... 5
Een vademecum voor de succesvolle financiering van een project ............ 6 Besluit ......................................................................................................................... 7
2. De auteurs ........................................................................................................................
9
Serge Peffer (directeur van het redactieteam) ................................................ 9 Edouard Abbeloos ................................................................................................... 9 Christine Collet ....................................................................................................... 10 Chris Dauw .............................................................................................................. 10 Delphine Roloux .................................................................................................... 10
3. Inhoudsopgave ..........................................................................................................
11
4. Inleiding ...........................................................................................................................
13
DEEL 1 Financiële analyse, financieringsbehoeften en toekenningsvoorwaarden voor kredieten ................. 17 1. Presentatie van de financiële staten ....................................................... 1.1
Balans 1.1.1 1.1.2
1.2 1.3
1.4
...................................................................................................................... 20 Het passief .............................................................................................. 20 Het actief ................................................................................................ 21
Resultatenrekening ........................................................................................... Bedrijfskapitaal, Behoefte aan bedrijfskapitaal, Kasmiddelen ..... 1.3.1 1.3.2 1.3.3
22 24
Bedrijfskapitaal (BK) ............................................................................ 24 Behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK) ................................................ 26 Kasmiddelen (K) .................................................................................... 27
Financieringstabel 1.4.1 1.4.2
19
............................................................................................. 29 29
Eerste deel: de tabel van herkomst en besteding ........................ Tweede deel: tabel van de schommeling in de behoefte aan bedrijfskapitaal ................................................ Voorbeeld ............................................................................................... Bronnen ...................................................................................................
30 32 35
2. Berekening van de globale financieringsbehoeften .................
37
Investeringen ....................................................................................................... Behoeften aan bedrijfskapitaal ...................................................................
38
1.4.3 1.4.4
2.1 2.2
2.2.1 2.2.2
2.3
460
39
De behoefte aan bedrijfskapitaal (BBK) ......................................... 39 Het noodzakelijke bedrijfskapitaal (NBK) ...................................... 40
Totale behoeften
............................................................................................... 40
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4
2.4
Omloopsnelheid van de voorraden (in aankoopprijs of in verkoopprijs) ................................................. Omloopsnelheid van de klanten(in aankoopprijs) ....................... Omloopsnelheid van de leveranciers(in verkoopprijs) ................. Berekening van de wegingen ............................................................
Voorbeelden ......................................................................................................... 2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4
Door kasmiddelen te gebruiken ........................................................ Door het eigen vermogen te verhogen (via een kapitaalsverhoging bijvoorbeeld) ..................................... Door een langetermijnlening af te sluiten ..................................... Door uitstel van betaling te krijgen van een leverancier ...........
40 41 41 41 42 43 43 44 44
3. Mogelijke financieringswijzen...................................................................... 47 3.1
Zelffinanciering ................................................................................................... 3.1.1 3.1.2 3.1.3
3.2 3.3 3.4 3.5
48
Zelffinanciering van behoud .............................................................. 48 Zelffinanciering van groei ................................................................... 49 Voorbeeld ................................................................................................ 49
Eigen vermogen .................................................................................................. 49 Vreemd vermogen op middellange of lange termijn ........................ 50 Vreemd vermogen op korte termijn ......................................................... 51 Bronnen .................................................................................................................. 51
4. Verdeling tussen eigen en vreemd vermogen
en hefboomeffect .................................................................................................... 53 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Algemene principes ........................................................................................... Hefboomeffect .................................................................................................... Invloed van de notionele interesten ......................................................... Beperkingen van het hefboomeffect ........................................................ Omgekeerd hefboomeffect ........................................................................... Conclusie ................................................................................................................ Bronnen ..................................................................................................................
54 54 55 55 57 58 58
5. Berekening van de kosten van de financiering ............................. 59 5.1 5.2 5.3
Doel .......................................................................................................................... Definitie .................................................................................................................. Voorbeeld .............................................................................................................. 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.3.5
LARCIER
Rentabiliteit van de activa vóór financiële kosten en belastingen ....................................................................................... Kosten van het eigen vermogen ....................................................... Kosten van het vreemd vermogen .................................................... Berekening van de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet Verband tussen de investeringen, de financieringen en de toegevoegde waarde voor de aandeelhouders .................
Inhoud
60 60 61 61 61 61 62 62
461
5.3.6 5.3.7
De economische rentabiliteit moet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet ...................... 63 Verband tussen de waarde van het aandeel en de kosten van het eigen vermogen ........................................... 63
5.4
Advies ......................................................................................................................
63
5.5
Bronnen ..................................................................................................................
64
6. Financiële diagnose................................................................................................
65
Kenmerkende ratio’s ........................................................................................
66
6.1
6.1.1
De interne gegevens van de onderneming .................................... 66 6.1.1.1 6.1.1.2 6.1.1.3
De intrinsieke waarde (gecorrigeerd eigen vermogen) . 66 De solvabiliteit ....................................................................... 67 De rentabiliteit ...................................................................... 68 1. De financiële rentabiliteit ................................................. 68 2. Netto economische rentabiliteit (rentabiliteitspercentage van het totaal der activa) ....... 69
6.1.1.4
De cashflow en het terugbetalingsvermogen .................. 69 1. Vrije cashflow .................................................................... 70 2. De financiële kosten .......................................................... 70
6.1.1.5
De liquiditeit en het evenwicht van de balans ................ 71 1. Beperkte liquiditeitsratio .................................................. 71 2. Het bedrijfskapitaal, de behoefte aan bedrijfskapitaal en de kasmiddelen ............................................................ 71 3. Omloopsnelheid van de voorraden .................................. 72 4. De omloopsnelheid van de handelsschulden .................. 72 5. De omloopsnelheid van de leveranciersschulden ............ 73
6.1.1.6
De margeratio’s ..................................................................... 74 1. De winstmarge ................................................................... 74 2. De exploitatiemarge .......................................................... 74
6.1.1.7
6.1.2
6.2
Risico’s van de bankier 6.2.1 6.2.2
6.2.3 6.2.4
.................................................................................... 75
Het niet-gedekte risico ........................................................................ 75 Het risico van uitstaande kredietbedragen .................................... 77 6.2.2.1 6.2.2.2 6.2.2.3
462
De toegevoegde waarde ..................................................... 75
De ondernemingsexterne gegevens ................................................ 75
Het risico op korte en op lange termijn ............................ 77 Het inkomende en uitgaande risico .................................. 77 Het ‘self liquidating’ risico ................................................... 77
De omvang van het niet-gedekte risico .......................................... 78 De duur van het niet-gedekte risico ................................................ 78
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
DEEL 2 Eigen vermogen .................................................... 79 7. Eigen vermogen ........................................................................................................ 81 7.1
Kapitaal ................................................................................................................... 7.1.1
82
Oprichting ............................................................................................... 82 7.1.1.1
Definitie .................................................................................. 82
1. Inleiding .............................................................................. 82 Bedrag (minimum / maximum) ........................................... 84 Duur (minimum / maximum) ............................................... 86 Kosten en onkosten .............................................................. 86 Terugbetaling ........................................................................ 86 Verstrekker van het product ............................................... 87 Raad ......................................................................................... 87 Bronnen .................................................................................. 87 Kapitaalverhoging ................................................................................ 87 7.1.2.1 Doel ......................................................................................... 87 7.1.2.2 Definitie .................................................................................. 88 7.1.2.3 De diverse modaliteiten van een kapitaalverhoging ...... 89 1. Verhoging door inbreng in geld ....................................... 89 1. Voorbeeld ....................................................................... 89 2. Inbreng in contanten van alle oorspronkelijke aandeelhouders ............................................................... 90 3. Inbreng in contanten van nieuwe aandeelhouders .......... 91 2. Verhoging door inbreng in natura ................................... 93 1. Inbreng in natura ............................................................ 93 2. Quasi-inbreng in natura ................................................... 94 3. Verhoging door incorporatie van een herwaarderingsmeerwaarde (zonder inbreng van nieuw kapitaal) ......... 95 4. Verhoging door incorporatie van reserves of winst (zonder inbreng van nieuw kapitaal) ............................... 96 5. Verhoging door inbreng van vorderingen (zonder inbreng van nieuw kapitaal) ............................... 98 1. Eerste hypothese ............................................................. 99 2. Tweede hypothese ........................................................ 100 7.1.2.4 Doelpubliek .......................................................................... 101 7.1.2.5 Bedrag (minimum / maximum) ......................................... 102 7.1.2.6 Looptijd (minimum / maximum) ....................................... 102 7.1.2.7 Kosten en onkosten ............................................................ 102 7.1.2.8 Raad ....................................................................................... 102 7.1.2.9 Bronnen ................................................................................ 102
7.1.1.2 7.1.1.3 7.1.1.4 7.1.1.5 7.1.1.6 7.1.1.7 7.1.1.8
7.1.2
7.2
Uitgiftepremies 7.2.1 7.2.2 7.2.3 7.2.4
7.3
Herwaarderingsmeerwaarden (zonder inbreng van nieuw kapitaal) ......................................................................................... 7.3.1
LARCIER
................................................................................................. 103 103 103 103 103
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Specifieke aspecten ............................................................................. Voorbeeld ..............................................................................................
105
Doel ......................................................................................................... 105
Inhoud
463
7.3.2 7.3.3 7.3.4 7.3.5 7.3.6
7.4
Definitie ................................................................................................ Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................ Voorbeeld ............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
105 106 106 106 107
Reserves ................................................................................................................
107
7.4.1
Wettelijke reserve ............................................................................... 108 7.4.1.1 7.4.1.2 7.4.1.3 7.4.1.4 7.4.1.5 7.4.1.6 7.4.1.7
1. Algemeen voorbeeld ....................................................... 2. Voorbeeld met aflossing van het kapitaal ..................... Reserve voor eigen aandelen ........................................................... 7.4.5.1 Doel ....................................................................................... 7.4.5.2 Definitie ................................................................................ 7.4.5.3 Doelpubliek ......................................................................... 7.4.5.4 Bedrag (minimum / maximum) ......................................... 7.4.5.5 Looptijd (minimum / maximum) ....................................... 7.4.5.6 Terugbetaling ...................................................................... 7.4.5.7 Specifieke aspecten ............................................................ 7.4.5.8 Raad ...................................................................................... 7.4.5.9 Voorbeeld ............................................................................ 7.4.5.10 Bronnen ................................................................................
108 108 108 108 108 108 108 109 109 109 109 109 109 109 110 110 110 110 110 110 111 111 111 111 111 111 111 111 113 115 115 115 115 115 116 116 116 116 116 118
Subsidies ...............................................................................................................
119
7.4.2
Onbeschikbare reserves ..................................................................... 7.4.2.1 7.4.2.2 7.4.2.3 7.4.2.4 7.4.2.5 7.4.2.6
7.4.3
7.4.4
7.5.1 7.5.2
464
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelpubliek ......................................................................... Fiscale aspecten ................................................................... Voorbeeld ............................................................................
Beschikbare reserves .......................................................................... 7.4.4.1 7.4.4.2 7.4.4.3 7.4.4.4 7.4.4.5 7.4.4.6
7.4.5
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelpubliek ......................................................................... Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Voorbeeld ............................................................................
Belastingvrije reserve ......................................................................... 7.4.3.1 7.4.3.2 7.4.3.3 7.4.3.4 7.4.3.5
7.5
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelpubliek ......................................................................... Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Voorbeeld ............................................................................ Bronnen ................................................................................
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelpubliek ......................................................................... Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Voorbeeld ............................................................................
Doel ........................................................................................................ 119 Definitie ................................................................................................ 119
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
7.5.3 7.5.4 7.5.5 7.5.6 7.5.7 7.5.8 7.5.9 7.5.10 7.5.11 7.5.12
7.6
Doelpubliek .......................................................................................... Bedrag (minimum / maximum) ........................................................ Looptijd (minimum / maximum) ...................................................... Terugbetaling ....................................................................................... Verstrekker van het product ............................................................ Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................. Voorbeeld .............................................................................................. Raad ........................................................................................................ Bronnen .................................................................................................
119 120 120 120 120 120 120 121 123 123
Consolidatie van schulden (zonder inbreng van nieuw kapitaal) ...
124
8. Quasi-eigen vermogen ...................................................................................... 125 8.1
Converteerbare obligatieleningen obligatielening met warrants .. 8.1.1 8.1.2
8.1.2.1 8.1.2.2
8.1.3 8.1.4 8.1.5 8.1.6 8.1.7 8.1.8 8.1.9 8.1.10 8.1.11
127 127 127 128 128 129 129 129 129 Converteerbare obligatielening ....................................... 130 Obligatielening met warrants ........................................... 130
Rekeningen-courant (vennoten) 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.2.4 8.2.5 8.2.6 8.2.7 8.2.8 8.2.9 8.2.10 8.2.11 8.2.12
8.3
Het begrip ‘achterstelling’ ................................................. 126 Converteerbare lening’ versus ‘lening met warrants’ ... 127
Doelpubliek .......................................................................................... Bedrag (minimum / maximum) ........................................................ Looptijd (minimum / maximum) ...................................................... Kosten en onkosten ............................................................................ Terugbetaling ....................................................................................... Waarborgen .......................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................. Voorbeeld .............................................................................................. 8.1.11.1 8.1.11.2
8.2
126
Doel ......................................................................................................... 126 Definitie ................................................................................................. 126
............................................................... 130 130 131 131 131 131 131 131 131 131 132 132 132
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelpubliek .......................................................................................... Bedrag .................................................................................................... Looptijd .................................................................................................. Kosten en onkosten ............................................................................ Terugbetaling ....................................................................................... Waarborgen .......................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................. Raad ........................................................................................................ Voorbeeld ..............................................................................................
Achtergestelde leningen ...............................................................................
132
9. Risicokapitaal ............................................................................................................. 133 9.1
LARCIER
Doel
........................................................................................................................ 134
Inhoud
465
9.2
Definitie 9.2.1 9.2.2 9.2.3
............................................................................................................... 134
Algemeen begrip ................................................................................ 134 Het risicokapitaal in vergelijking met andere methoden ......... 136 De diverse vormen .............................................................................. 136 9.2.3.1 9.2.3.2 9.2.3.3 9.2.3.4 9.2.3.5 9.2.3.6 9.2.3.7 9.2.3.8 9.2.3.9
9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8
Projectcreatie- of conceptualisatiefase ........................... Aanloopfase (‘Seed’) .......................................................... Startfase (‘Start-up’) ........................................................... Marktintroductiefase ......................................................... Productverbredingsfase (‘product scalability’) ............... Marktexpansiefase (‘market expansion’) ........................ Overbrugging (‘bridge’) ..................................................... Ommekeer (‘turnaround’) ................................................. Overdracht / opvolging ......................................................
137 137 138 138 138 139 139 139 140
Doelpubliek ........................................................................................................ Bedragen (minimum / maximum) ............................................................. Looptijd ................................................................................................................ Kosten en onkosten ........................................................................................ Terugbetaling .................................................................................................... Specifieke aspecten .........................................................................................
140
9.8.1 9.8.2
9.8.2.6 9.8.2.7
9.8.2.8 9.8.2.9 9.8.2.10 9.8.2.11 9.8.2.12 9.8.2.13 9.8.2.14 9.8.2.15 9.8.2.16 9.8.2.17 9.8.2.18
9.9
466
141 141 142
Voorkoopclausule en goedkeuringsclausule .................. Onvervreemdbaarheidsclausule ....................................... Het recht op eerste weigering .......................................... Het verplichte bod .............................................................. De ‘shotgun’-clausule – het recht op gedwongen aankoop ................................................... Het volgrecht – de ‘piggyback’-clausule ......................... De clausules die de uittreding van een vennoot mogelijk maken – De clausule van de inkoop van minderheidsaandelen ................................................. De antiverwateringsclausule ............................................. De benoeming van de bestuurders .................................. De winstverdeling ............................................................... De niet-concurrentieclausule ............................................ De gemeenschappelijke uittredingsclausule (of ‘tag-alongclausule’) ...................................................... De stemovereenkomsten ................................................... De stemrechten ................................................................... De preferente aandelen .................................................... De aandelen zonder stemrecht ........................................ De oprichtersaandelen ....................................................... Specifieke voorwaarden voor verkopen en vereffeningspreferenties ..............................................
143 143 143 143 144 144
144 144 145 145 145 145 145 145 146 146 146 146
De verschillende soorten meerderheid ......................................... 146
Adviezen 9.9.1 9.9.2
141
De statuten ........................................................................................... 142 De aandeelhoudersovereenkomsten ............................................. 142 9.8.2.1 9.8.2.2 9.8.2.3 9.8.2.4 9.8.2.5
9.8.3
140
.............................................................................................................. 147
Het bedrijfsplan ................................................................................... 147 De waarderingsproblematiek .......................................................... 148
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
9.9.3 9.9.4
Waar kapitaal vinden? ....................................................................... 149 Het praktische proces en de stappen van een partnerschap ... 149 9.9.4.1 9.9.4.2 9.9.4.3 9.9.4.4 9.9.4.5 9.9.4.6 9.9.4.7 9.9.4.8 9.9.4.9 9.9.4.10
9.10
Bronnen 9.10.1
................................................................................................................ 151
Verenigingen ....................................................................... Risicokapitaalmaatschappijen ........................................... Business Angels .................................................................... Maatschappijen die een onrechtstreekse rol spelen op het vlak van risicokapitaal ............................................
Risikokapitaalvorstrekkers 9.11.1
9.11.2
LARCIER
Specifieke risicokapitaalmaatschappijen ......................... 153 Maatschappijen die onrechtstreeks de ondernemingen in Vlaanderen helpen ....................... 153
Andere bronnen .................................................................................. 154 9.10.4.1 9.10.4.2 9.10.4.3 9.10.4.4
9.11
Specifieke risicokapitaalmaatschappijen ......................... 152 Maatschappijen die onrechtstreeks de ondernemingen in Wallonië helpen .......................... 152
Vlaams Gewest ..................................................................................... 153 9.10.3.1 9.10.3.2
9.10.4
Specifieke risicokapitaalmaatschappijen ......................... 151 Maatschappijen die onrechtstreeks de ondernemingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest helpen ..................................................................... 152
Waals Gewest ....................................................................................... 152 9.10.2.1 9.10.2.2
9.10.3
149 149 149 150 150 150 150 150 151 151
Brussels Hoofdstedelijk Gewest ....................................................... 151 9.10.1.1 9.10.1.2
9.10.2
De strategische beslissing ................................................... Het bedrijfsplan ("business plan") ................................... Het zoeken naar partners .................................................. De keuze van de partner(s) ................................................ Onderhandelingen .............................................................. Het soort tussenkomst ........................................................ Machtsverhoudingen (aandeelhouders/bestuurders) ... Waarborg .............................................................................. De performantie van de investeringen ............................ Desinvestering .....................................................................
........................................................................... Mogelijkheden tot beursfinanciering ............................................ 9.11.1.1 Inleiding ................................................................................ 9.11.1.2 Voorwaarden voor beursfinanciering .............................. 9.11.1.3 De markten ........................................................................... 1. Eurolist .............................................................................. 2. Alternext ........................................................................... 3. De Vrije Markt .................................................................. 9.11.1.4 Bronnen ................................................................................ De gewestelijke investeringsmaatschappijen en hun filialen .. 9.11.2.1 Op Brussels niveau .............................................................. 1. De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (G.I.M.B.) ........................................................................... 1. Opdracht ....................................................................... 2. Aangeboden producten ................................................. 3. Korte voorstelling .......................................................... 4. Bron .............................................................................. 9.11.2.2 Op Waals niveau ..................................................................
Inhoud
154 155 155 155 156 156 156 157 157 157 157 158 159 159 159 159 159 160 160 161 161
467
9.11.2.3
468
1. De Société Régionale d’Investissement de Wallonie (S.R.I.W.) ........................................................................... 1. Voorstelling .................................................................. 2. Structuur van de Groep S.R.I.W. .................................... 3. Bron .............................................................................. 2. Sowalfin cofinanciering .................................................. 1. Doel .............................................................................. 2. Definitie ........................................................................ 3. Doelpubliek .................................................................. 4. Bedragen ...................................................................... 5. Rentevoet ..................................................................... 6. Kredietverstrekker ........................................................ 7. Gefinancierde investeringen ......................................... 8. Waarborgen .................................................................. 9. Voorbeeld ..................................................................... 10. Bronnen ........................................................................ Op Vlaams niveau ............................................................... 1. Zaaikapitaal ..................................................................... 1. Doel .............................................................................. 2. Definitie ........................................................................ 3. Doelgroep ..................................................................... 4. Bedragen ...................................................................... 5. Vorm ............................................................................. 6. Kredietverlener ............................................................. 7. Bron .............................................................................. 2. Win-winlening ................................................................. 1. Doel .............................................................................. 2. Definitie ........................................................................ 3. Doelgroep ..................................................................... 4. Bedragen ...................................................................... 5. Looptijd ........................................................................ 6. Rentevoet ..................................................................... 7. Terugbetaling ............................................................... 8. Specifiek punt ............................................................... 9. Kredietgever ................................................................. 10. Bron .............................................................................. 3. Mezzanineleningen ......................................................... 1. Algemeen ..................................................................... 2. Groeimezzanine ............................................................ 3. Innovatiemezzanine ...................................................... 4. ARKimedes ....................................................................... 1. Doel .............................................................................. 2. Definitie ........................................................................ 3. Doelgroep ..................................................................... 4. Bedrag .......................................................................... 5. Financieringsmechanisme .............................................. 6. Kredietverlener ............................................................. 7. Wijze van investering .................................................... 8. Specifiek aspect ............................................................ 9. Voorbeelden ................................................................. 10. Bronnen ........................................................................
Vademecum over KMO-financiering
161 161 162 163 163 163 164 164 164 164 164 164 164 165 165 165 165 165 165 165 165 166 166 166 166 166 166 166 166 167 167 167 167 167 167 167 167 167 169 170 170 170 170 171 171 171 171 171 171 172
LARCIER
9.11.3
De Business Angels .............................................................................. 172 9.11.3.1 9.11.3.2 9.11.3.3 9.11.3.4
Definitie ................................................................................ Activiteiten en motieven van de Business Angels .......... De Business Angels Netwerken ......................................... Bronnen ................................................................................
172 172 172 173
DEEL 3 Vreemd vermogen ............................................... 175 10. Langlopende financiering ............................................................................... 177 10.1
Obligatielening 10.1.1 10.1.2 10.1.3 10.1.4 10.1.5
10.1.6 10.1.7 10.1.8 10.1.9 10.1.10
10.1.11
10.2
Investeringskrediet 10.2.1 10.2.2 10.2.3 10.2.4 10.2.5
10.2.6 10.2.7 10.2.8 10.2.9 10.2.10
10.2.11
10.3
.......................................................................................... 182 182 182 183 183 183 10.2.5.1 Rentevoet ............................................................................. 183 10.2.5.2 Kosten ................................................................................... 184 10.2.5.3 Provisies ................................................................................. 184 Terugbetaling ....................................................................................... 184 Waarborgen .......................................................................................... 184 Fiscale aspecten ................................................................................... 184 Adviezen ................................................................................................ 184 Voorbeelden ......................................................................................... 185 10.2.10.1 Methode van de constante kapitaalaflossingen ............ 186 10.2.10.2 Methode van de constante annuïteiten .......................... 186 Bronnen ................................................................................................. 187
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelgroep en bedrag ......................................................................... Looptijd .................................................................................................. Kosten en onkosten ............................................................................
Roll-over 10.3.1 10.3.2 10.3.3
LARCIER
................................................................................................. 178 178 178 178 179 179 10.1.5.1 Rentevoet ............................................................................. 179 10.1.5.2 Aankoop- en aflossingswaarde ......................................... 179 Terugbetaling ....................................................................................... 180 Waarborgen .......................................................................................... 180 Variant ................................................................................................... 180 Fiscale aspecten ................................................................................... 181 Voorbeelden ......................................................................................... 181 10.1.10.1 Voorbeeld 1 .......................................................................... 181 10.1.10.2 Voorbeeld 2 .......................................................................... 181 Bronnen ................................................................................................. 182
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelgroep en bedrag ......................................................................... Looptijd .................................................................................................. Kosten en onkosten ............................................................................
............................................................................................................... 187
Doel ......................................................................................................... 187 Definitie ................................................................................................. 187 Doelgroep en bedrag ......................................................................... 187
Inhoud
469
10.3.4 10.3.5 10.3.6 10.3.7 10.3.8 10.3.9 10.3.10 10.3.11
10.4
Looptijd ................................................................................................. Kosten en onkosten ........................................................................... Terugbetaling ...................................................................................... Waarborgen ......................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................ Voorbeeld ............................................................................................. Bron ........................................................................................................
187 187 188 188 188 188 189 189
Leasing ..................................................................................................................
189
10.4.1 10.4.2
Doel ........................................................................................................ 189 Definitie ................................................................................................ 189 10.4.2.1 10.4.2.2
10.4.3 10.4.4 10.4.5 10.4.6 10.4.7 10.4.8 10.4.9 10.4.10
Huur ...................................................................................... 190 Financiering ......................................................................... 190
Doelgroep en bedrag ........................................................................ Looptijd ................................................................................................. Kosten en onkosten ........................................................................... Terugbetaling ...................................................................................... Waarborgen ......................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................ Varianten .............................................................................................. 10.4.10.1 Vastgoedleasing .................................................................. 10.4.10.2 Operationele leasing .......................................................... 10.4.10.3 ‘Sale and lease back’ ........................................................... 10.4.10.4 Vendorleasing ....................................................................
10.4.11 10.4.12
10.5
Renting 10.5.1 10.5.2 10.5.3 10.5.4 10.5.5 10.5.6 10.5.7 10.5.8 10.5.9 10.5.10 10.5.11 10.5.12
10.6
................................................................................................................. 195 195 195 195 196 196 196 196 196 196 197 197 197
Doel ........................................................................................................ Definitie ................................................................................................ Doelgroep en bedrag ........................................................................ Looptijd ................................................................................................. Kosten en onkosten ........................................................................... Terugbetaling ...................................................................................... Waarborgen ......................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................ Variant ................................................................................................... Adviezen ............................................................................................... Voorbeeld .............................................................................................
Participatiekrediet ........................................................................................... 10.6.1
470
1. Definitie .......................................................................... 2. Vendorleasingformules ................................................... 1. Partnership ................................................................... 2. Overdracht van schuldvordering .................................... 3. Joint venture ................................................................. 3. Het verschil tussen vendorleasing en gewone leasing .. 4. Bronnen – Website .......................................................... Raad ....................................................................................................... Voorbeeld .............................................................................................
190 190 191 191 191 191 191 192 192 192 192 192 192 193 193 193 193 193 193 194 194
198
Doel ........................................................................................................ 198
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
10.6.2 10.6.3 10.6.4 10.6.5 10.6.6 10.6.7 10.6.8 10.6.9 10.6.10 10.6.11 10.6.12 10.6.13 10.6.14
10.7
10.7.7
10.7.8
200 200 200 200 200 201 201 10.7.6.1 Het AGRI-FUTURE pakket ................................................... 201 1. Begeleiding op lange termijn .......................................... 201 2. Een aangepast financieringsaanbod ............................... 201 3. Gratis prefinanciering van het VLIF (Vlaams Landbouwinvesteringsfonds) ............................ 201 4. Een aanpassing van het aflossingsplan ........................... 201 5. Tegemoetkoming in de oprichtings- en beheerskosten 201 Soorten steun ....................................................................................... 202 10.7.7.1 Steun van het Waalse Gewest ........................................... 202 1. Begunstigden ................................................................... 202 2. Werkwijze ......................................................................... 202 3. Voor het luik ‘investeringen’ ........................................... 202 4. Voor het luik ‘overname of oprichting’ .......................... 203 10.7.7.2 Steun van de Vlaamse regering ........................................ 203 1. Voor het luik ‘investeringen’ ........................................... 203 2. Voor het luik ‘overname of oprichting’ .......................... 203 10.7.7.3 Europese steun .................................................................... 204 Bronnen ................................................................................................. 204
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelgroep ............................................................................................. Kredietverlener .................................................................................... Soorten krediet .................................................................................... Specifieke aspecten .............................................................................
Afbetalingskrediet ........................................................................................... 10.8.1 10.8.2 10.8.3 10.8.4 10.8.5 10.8.6 10.8.7 10.8.8 10.8.9
205 205 205 205 205 205 205 206 206 206 Constante mensualiteiten .................................................. 206
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelgroep en bedrag ......................................................................... Looptijd .................................................................................................. Kosten en onkosten ............................................................................ Terugbetaling ....................................................................................... Waarborgen .......................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Voorbeeld .............................................................................................. 10.8.9.1
LARCIER
198 198 198 198 198 199 199 199 199 199 199 199 200
Kredieten aan landbouwers ........................................................................ 10.7.1 10.7.2 10.7.3 10.7.4 10.7.5 10.7.6
10.8
Definitie ................................................................................................. Doelgroep ............................................................................................. Looptijd .................................................................................................. Kosten .................................................................................................... Minimum- en maximumbedrag ....................................................... Terugbetaling ....................................................................................... Waarborg .............................................................................................. Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................. Varianten ............................................................................................... Raad ........................................................................................................ Voorbeeld .............................................................................................. Bron ........................................................................................................
Inhoud
471
10.8.9.2
10.8.10
10.9
Degressieve mensualiteiten .............................................. 207
Bron ........................................................................................................ 207
Microkrediet (projecten sociale economie) 10.9.1 10.9.2 10.9.3 10.9.4 10.9.5 10.9.6 10.9.7 10.9.8 10.9.9 10.9.10 10.9.11
......................................... 208 208 208 208 209 209 209 209 210 210 211 211
Definitie ................................................................................................ Doel ........................................................................................................ Kredietverleners .................................................................................. Soorten krediet ................................................................................... Minimum- en maximumbedrag ...................................................... Rentevoet en looptijd van het krediet .......................................... Waarborg .............................................................................................. Specifieke aspecten ............................................................................ Varianten .............................................................................................. Voorbeeld van een microkredietproject ....................................... Bronnen .................................................................................................
10.10 Verkoperskrediet ............................................................................................. 212 10.10.1 10.10.2 10.10.3 10.10.4 10.10.5 10.10.6
Doel ........................................................................................................ Mechanismen ....................................................................................... Waarborg .............................................................................................. Interesten .............................................................................................. Voorbeeld ............................................................................................. Bron ........................................................................................................
212 212 212 213 213 213
10.11 Solidaire lening ................................................................................................. 213 10.11.1 10.11.2 10.11.3 10.11.4 10.11.5 10.11.6 10.11.7 10.11.8 10.11.9 10.11.10 10.11.11 10.11.12
Doel ........................................................................................................ Doelgroep ............................................................................................. Kredietverlener ................................................................................... Gefinancierde investeringen ............................................................ Bedrag ................................................................................................... Looptijd ................................................................................................. Rentevoet .............................................................................................. Aflossing ................................................................................................ Waarborgen ......................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................ Voorbeelden ........................................................................................ Bron ........................................................................................................
213 213 214 214 214 214 214 214 214 214 215 215
10.12 Startlening .......................................................................................................... 215 10.12.1 10.12.2 10.12.3 10.12.4 10.12.5 10.12.6 10.12.7 10.12.8 10.12.9 10.12.10 10.12.11 10.12.12 10.12.13
472
Doel ........................................................................................................ Doelgroep ............................................................................................. Kredietverlener ................................................................................... Gefinancierde investeringen ............................................................ Bedragen ............................................................................................... Looptijd ................................................................................................. Rentevoet .............................................................................................. Aflossing ................................................................................................ Waarborgen ......................................................................................... Vrijstelling ............................................................................................. Specifieke aspecten ............................................................................ Voorbeeld ............................................................................................. Bron ........................................................................................................
Vademecum over KMO-financiering
215 215 215 216 216 216 216 216 216 217 217 217 217
LARCIER
10.13 Starteo-lening .................................................................................................... 218 10.13.1 10.13.2 10.13.3 10.13.4 10.13.5 10.13.6 10.13.7 10.13.8 10.13.9 10.13.10 10.13.11 10.13.12 10.13.13
Doel ......................................................................................................... Doelgroep ............................................................................................. Kredietverlener .................................................................................... Gefinancierde investeringen ............................................................ Bedragen ............................................................................................... Looptijd .................................................................................................. Rentevoet .............................................................................................. Aflossing ................................................................................................ Waarborgen .......................................................................................... Vrijstelling ............................................................................................. Specifieke aspecten ............................................................................. Voorbeeld .............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
218 218 218 218 218 219 219 219 219 219 219 220 220
10.14 Optimeo-lening ................................................................................................. 221 10.14.1 10.14.2 10.14.3 10.14.4 10.14.5 10.14.6 10.14.7 10.14.8 10.14.9 10.14.10 10.14.11 10.14.12 10.14.13
Doel ......................................................................................................... Doelgroep ............................................................................................. Kredietverlener .................................................................................... Gefinancierde investeringen ............................................................ Bedragen ............................................................................................... Looptijd .................................................................................................. Rentevoet .............................................................................................. Aflossing ................................................................................................ Waarborgen .......................................................................................... Vrijstelling ............................................................................................. Specifieke aspecten ............................................................................. Voorbeeld .............................................................................................. Bron ........................................................................................................
221 221 221 221 221 222 222 222 222 222 222 223 223
10.15 Business Angels+-lening ................................................................................ 223 10.15.1 10.15.2 10.15.3 10.15.4 10.15.5 10.15.6 10.15.7 10.15.8 10.15.9 10.15.10 10.15.11 10.15.12 10.15.13
Doel ......................................................................................................... Doelgroep ............................................................................................. Kredietverlener .................................................................................... Gefinancierde investeringen ............................................................ Bedragen ............................................................................................... Looptijd .................................................................................................. Rentevoet .............................................................................................. Aflossing ................................................................................................ Waarborgen .......................................................................................... Vrijstelling ............................................................................................. Specifieke aspecten ............................................................................. Voorbeeld .............................................................................................. Bron ........................................................................................................
223 223 223 224 224 224 224 224 224 224 225 225 225
10.16 Initio-lening ........................................................................................................ 225 10.16.1 10.16.2 10.16.3 10.16.4 10.16.5
LARCIER
Doel ......................................................................................................... Doelgroep ............................................................................................. Kredietverlener .................................................................................... Gefinancierde investeringen ............................................................ Bedragen ...............................................................................................
Inhoud
225 225 226 226 226
473
10.16.6 10.16.7 10.16.8 10.16.9 10.16.10 10.16.11 10.16.12 10.16.13
Looptijd ................................................................................................. Rentevoet .............................................................................................. Aflossing ................................................................................................ Waarborgen ......................................................................................... Vrijstelling ............................................................................................. Specifieke aspecten ............................................................................ Voorbeeld ............................................................................................. Bron ........................................................................................................
226 226 227 227 227 227 227 227
10.17 Duurzame kredieten ...................................................................................... 228 10.17.1 10.17.2 10.17.3 10.17.4 10.17.5 10.17.6 10.17.7 10.17.8 10.17.9 10.17.10
Definitie ................................................................................................ Doel ........................................................................................................ Kredietverleners .................................................................................. Soorten krediet ................................................................................... Looptijd ................................................................................................. Minimum- en maximumbedrag ...................................................... Rentevoet .............................................................................................. Waarborgen ......................................................................................... Voorbeeld ............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
228 228 228 228 229 229 229 230 230 230
10.18 Financiering van onderzoek ....................................................................... 231 10.18.1
Op het niveau van het Waalse Gewest ......................................... 231 10.18.1.1 Opdrachten .......................................................................... 232 10.18.1.2 Soorten financiering ........................................................... 232 10.18.1.3 Invorderbaar voorschot ..................................................... 233
10.18.2
1. Toekenningsvoorwaarden voor een invorderbaar voorschot .......................................................................... 2. Terugbetaling van het invorderbaar voorschot ............ 10.18.1.4 Bronnen ................................................................................ Op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ........... 10.18.2.1 Opdrachten .......................................................................... 10.18.2.2 Soorten financieringen ......................................................
233 233 234 234 234 234
10.18.2.3 Soort project en tegemoetkomingspercentage voor de ondernemingen .................................................... 235 10.18.2.4 Bronnen ................................................................................ 235
10.18.3
Op het niveau van het Vlaamse Gewest ....................................... 236 10.18.3.1 IWT-steun aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) ....... 236 1. KMO-programma: innovatiesteun voor KMO’s ............. 1. Inhoud van de maatregel .............................................. 2. Begunstigden ................................................................ 3. Gesteunde projecten ..................................................... 4. Aanvraagprocedure ...................................................... 2. O&O-haalbaarheidsstudies ............................................. 1. Inhoud van de maatregel .............................................. 2. Begunstigden ................................................................ 3. Gesteunde projecten ..................................................... 4. Omvang van de steun ................................................... 5. Aanvraagprocedure ...................................................... 3. O&O-bedrijfsprojecten .................................................... 1. Inhoud van de maatregel .............................................. 2. Begunstigden ................................................................
474
Vademecum over KMO-financiering
236 236 237 237 238 238 238 238 238 238 239 239 239 239
LARCIER
3. Projecten die in aanmerking komen .............................. 239 4. Omvang van de steun .................................................... 239 5. Aanvraagprocedure ....................................................... 240
10.18.3.2 Andere subsidies en extra subsidies van de Vlaamse steunregeling .......................................... 240 10.18.3.3 Bronnen ................................................................................ 241
10.18.4
Op het niveau van de Franse Gemeenschap ................................ 241 10.18.4.1 Doel ....................................................................................... 242 10.18.4.2 Soorten financiering ........................................................... 242 10.18.4.3 Bronnen ................................................................................ 242
10.18.5
Op federaal niveau ............................................................................. 242 10.18.5.1 Opdrachten .......................................................................... 242 10.18.5.2 Bronnen ................................................................................ 243
10.19 Hypothecair krediet ........................................................................................ 243 10.19.1 10.19.2 10.19.3 10.19.4 10.19.5 10.19.6
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelgroep ............................................................................................. Bedrag .................................................................................................... Looptijd .................................................................................................. Kosten en onkosten ............................................................................ 10.19.6.1 Kosten ...................................................................................
10.19.7
1. Rentevoet ......................................................................... 2. Kredietformules met vaste rente .................................... 3. Kredietformules met variabele rente ............................. 10.19.6.2 Onkosten .............................................................................. 1. Registratierechten (als het goed oud is) ......................... 2. Btw .................................................................................... 3. Kosten die verband houden met de akte van hypothecair krediet ................................................... 245 Terugbetaling ....................................................................................... 245 10.19.7.1 Constante aflossing ............................................................. 245
10.19.7.2 Bulletkrediet (de lening wordt volledig terugbetaald na vijf jaar) ........................................................................... 10.19.7.3 Constante annuïteiten ........................................................ 10.19.7.4 Wedersamenstelling van het kapitaal met een levensverzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds (voor natuurlijke personen) – tak 23-krediet .................. 10.19.7.5 Wedersamenstelling van het kapitaalmet een levensverzekering (voor zelfstandigen en bedrijfsleiders) ......
10.19.8 10.19.9 10.19.10 10.19.11 10.19.12 10.19.13 10.19.14
Waarborg .............................................................................................. Vrijstelling ............................................................................................. Kredietverlener .................................................................................... Verzekeringen ...................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Specifiek aspect ................................................................................... Varianten ............................................................................................... 10.19.14.1 Overbruggingskrediet (of brugkrediet) .......................... 10.19.14.2 Flexibel krediet ....................................................................
10.19.15 Raad ........................................................................................................ 10.19.16 Bronnen .................................................................................................
LARCIER
243 243 244 244 244 244 244 244 244 244 245 245 245
Inhoud
246 246
247 247 248 248 248 248 248 248 249 249 249 249 249
475
10.20 Financiering van culturele ondernemingen en van de productie van audiovisuele werken .................................. 250 10.20.1
WALLIMAGE ......................................................................................... 250 10.20.1.1 10.20.1.2 10.20.1.3 10.20.1.4 10.20.1.5 10.20.1.6
Definitie ................................................................................ Doel ....................................................................................... Producten ............................................................................. De financieringslijnen en hun bedragen ........................ Doelgroep ............................................................................ Aanvaardingscriteria steunaanvragen Wallimage Coproductions ..................................................................... 10.20.1.7 Terugbetaling (rentevoet en looptijd van de leningen) van Wallimage Coproductions .......................................... 10.20.1.8 Voorbeeld ............................................................................ 10.20.1.9 Bronnen ................................................................................
10.20.2
Start invest ............................................................................................ 10.20.2.1 10.20.2.2 10.20.2.3 10.20.2.4 10.20.2.5
10.20.3
CultuurInvest ........................................................................................ 10.20.3.1 10.20.3.2 10.20.3.3 10.20.3.4 10.20.3.5
10.20.4
Doel ....................................................................................... Producten ............................................................................. Criteria .................................................................................. Sectoren ................................................................................ Bron ....................................................................................... Inhoud steunmaatregel ..................................................... Begunstigden ...................................................................... Producten ............................................................................. Diversen ................................................................................ Bron .......................................................................................
Tax Shelter (fiscale stimulans) .......................................................... 10.20.4.1 10.20.4.2 10.20.4.3 10.20.4.4 10.20.4.5 10.20.4.6
250 250 251 251 252 252 252 252 252 253 253 253 253 253 254 254 254 254 254 254 255 255 255 255 256 256 257
Definitie ................................................................................ Werkingsprincipe van de Tax Shelter .............................. Voorwaarden ....................................................................... Percentage en toegekende bedragen ............................. Berekening van het belastingvoordeel ........................... Voorbeeld van de berekening van het belastingvoordeel ................................................. 257 10.20.4.7 Bronnen ................................................................................ 258
11. Kortlopende financiering ................................................................................
259
Niet-bancaire kredieten ................................................................................
260
11.1
11.1.1
Leveranciers .......................................................................................... 260 11.1.1.1 11.1.1.2 11.1.1.3
11.1.2
476
Doel ....................................................................................... 260 Definitie ................................................................................ 260 Voorbeeld ............................................................................ 260
Factoring ............................................................................................... 261 11.1.2.1 11.1.2.2
Doel ....................................................................................... 261 Definitie ................................................................................ 261
11.1.2.3 11.1.2.4
1. Beheer van de facturen ................................................... 2. Bevoorschotting van facturen ........................................ 3. Betalingsgarantie ............................................................ Doelgroep en bedrag ......................................................... Looptijd ................................................................................
Vademecum over KMO-financiering
261 261 261 262 262
LARCIER
11.1.2.5
Kostprijs ................................................................................ 262
1. Provisie voor factoring ..................................................... 2. Rentevoet ......................................................................... 3. In geval van risicodekking ............................................... 11.1.2.6 Terugbetaling ...................................................................... 11.1.2.7 Waarborgen ......................................................................... 11.1.2.8 Variant .................................................................................. 11.1.2.9 Fiscale aspecten ................................................................... 11.1.2.10 Voorbeeld ............................................................................. 1. Jaarlijkse kostprijs van de factoring ................................ 2. Kosten van het voorschot ................................................ 3. Reserveringsprovisie ......................................................... 11.1.2.11 Sites ........................................................................................
11.2
Bankkredieten 11.2.1
................................................................................................... 264
Kaskrediet ............................................................................................. 264 11.2.1.1 11.2.1.2 11.2.1.3 11.2.1.4 11.2.1.5
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelgroep en bedrag ......................................................... Looptijd ................................................................................. Kostprijs ................................................................................ 1. 2. 3. 4. 5.
11.2.2
11.2.3 11.2.4
LARCIER
262 262 262 262 263 263 263 263 263 263 264 264
Debetrente ....................................................................... Reserveringsprovisie ......................................................... Overschrijding .................................................................. Beheerkosten .................................................................... Waardedatum .................................................................. 11.2.1.6 Terugbetaling ...................................................................... 11.2.1.7 Waarborgen ......................................................................... 11.2.1.8 Variant .................................................................................. 11.2.1.9 Fiscale aspecten ................................................................... 11.2.1.10 Adviezen ............................................................................... 11.2.1.11 Voorbeeld ............................................................................. 11.2.1.12 Bron ....................................................................................... Straight loan of voorschot op vaste termijn (VVT) ..................... 11.2.2.1 Doel ....................................................................................... 11.2.2.2 Definitie ................................................................................ 11.2.2.3 Doelgroep en bedrag ......................................................... 11.2.2.4 Looptijd ................................................................................. 11.2.2.5 Kostprijs ................................................................................ 1. Debetrente ....................................................................... 2. Reserveringsprovisie ......................................................... 11.2.2.6 Terugbetaling ...................................................................... 11.2.2.7 Waarborgen ......................................................................... 11.2.2.8 Fiscale aspecten ................................................................... 11.2.2.9 Adviezen ............................................................................... 11.2.2.10 Voorbeeld ............................................................................. 11.2.2.11 Bron ....................................................................................... Klantendisconto – leveranciersdisconto ........................................ 11.2.3.1 Doel ....................................................................................... Promessedisconto ................................................................................ 11.2.4.1 Doel .......................................................................................
Inhoud
264 264 264 265 265 265 265 265 266 266 266 266 266 266 267 267 268 268 268 268 268 269 269 269 269 269 269 269 269 270 270 270 270 270 270
477
11.2.5
Fiscaal en sociaal afbetalingskrediet (Financiering voorafbetaling belastingen – Financiering vakantiegeld/13de maand) ............................................................... 271 11.2.5.1 11.2.5.2 11.2.5.3 11.2.5.4 11.2.5.5 11.2.5.6 11.2.5.7 11.2.5.8 11.2.5.9
11.2.6
11.2.7
11.2.8
478
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelgroep en bedrag ......................................................... Looptijd ................................................................................ Kostprijs ................................................................................ Terugbetaling ...................................................................... Waarborgen ......................................................................... Fiscale aspecten ................................................................... Voorbeelden ........................................................................
1. In 8 maanden ................................................................... 2. Over 12 maanden ............................................................ 11.2.5.10 Bron ....................................................................................... Acceptkrediet ....................................................................................... 11.2.6.1 Doel ....................................................................................... 11.2.6.2 Definitie ................................................................................ 11.2.6.3 Doelgroep en bedrag ......................................................... 11.2.6.4 Looptijd ................................................................................ 11.2.6.5 Kostprijs ................................................................................ 11.2.6.6 Terugbetaling ...................................................................... 11.2.6.7 Waarborgen ......................................................................... 11.2.6.8 Fiscale aspecten ................................................................... 11.2.6.9 Voorbeeld ............................................................................ 11.2.6.10 Bron ....................................................................................... Documentair krediet .......................................................................... 11.2.7.1 Doel ....................................................................................... 11.2.7.2 Definitie ................................................................................ 1. Verkoopcontract .............................................................. 2. Emissie van het documentair krediet ............................. 3. Informatie aan de verkoper ............................................ 4. Realisatie van het documentair krediet ......................... 11.2.7.3 Doelgroep en bedrag ......................................................... 11.2.7.4 Looptijd ................................................................................ 11.2.7.5 Kostprijs ................................................................................ 1. Voor de verkoper ............................................................. 2. Voor de koper .................................................................. 11.2.7.6 Terugbetaling ...................................................................... 11.2.7.7 Waarborgen ......................................................................... 11.2.7.8 Varianten ............................................................................. 1. De ‘stand by letter of credit’ (SBLC) ............................... 2. Het documentair incasso ................................................. 11.2.7.9 Fiscale aspecten ................................................................... 11.2.7.10 Adviezen ............................................................................... 11.2.7.11 Steunmaatregelen .............................................................. 11.2.7.12 Voorbeeld ............................................................................ 11.2.7.13 Bronnen ................................................................................ Borgstellingskrediet ........................................................................... 11.2.8.1 Doel ....................................................................................... 11.2.8.2 Definitie ................................................................................
Vademecum over KMO-financiering
271 271 271 271 272 272 272 272 272 272 273 273 273 273 273 274 274 274 275 275 275 275 275 276 276 276 276 276 277 277 277 277 277 277 278 278 278 279 279 279 279 279 280 280 281 281 281 281
LARCIER
11.2.8.3 11.2.8.4 11.2.8.5 11.2.8.6 11.2.8.7 11.2.8.8 11.2.8.9 11.2.8.10
11.2.9
Doelgroep en bedrag ......................................................... Looptijd ................................................................................. Kostprijs ................................................................................ Terugbetaling ...................................................................... Waarborgen ......................................................................... Fiscale aspecten ................................................................... Voorbeeld ............................................................................. Bron .......................................................................................
Casheo .................................................................................................... 11.2.9.1 11.2.9.2 11.2.9.3 11.2.9.4 11.2.9.5 11.2.9.6 11.2.9.7 11.2.9.8 11.2.9.9 11.2.9.10 11.2.9.11 11.2.9.12
Doel ....................................................................................... Doelgroep ............................................................................. Kredietverlener .................................................................... Wat wordt gefinancierd? ................................................... Bedragen .............................................................................. Looptijd ................................................................................. Rentevoet ............................................................................. Aflossing ............................................................................... Waarborgen ......................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Voorbeeld ............................................................................. Bron .......................................................................................
282 282 282 282 282 282 282 283 283 283 283 283 283 283 283 283 284 284 284 284 284
12. Waarborgen ................................................................................................................ 285 12.1
Algemeen ............................................................................................................. 12.1.1
12.1.1.1 12.1.1.2 12.1.1.3
12.1.2
Algemeen voorrecht op alle roerende en onroerende goederen .................................................... Algemeen voorrecht op roerende goederen .................. Specifiek voorrecht op roerende goederen .................... Specifiek voorrecht op onroerende goederen ...............
287 287 287 287
Reële waarborgen ............................................................................................
288
12.1.2.2 12.1.2.3 12.1.2.4
12.2.1
Hypotheek ............................................................................................. 288 12.2.1.1 12.2.1.2 12.2.1.3 12.2.1.4 12.2.1.5 12.2.1.6 12.2.1.7 12.2.1.8 12.2.1.9 12.2.1.10 12.2.1.11 12.2.1.12 12.2.1.13
12.2.2
LARCIER
Wettelijk of conventioneel ................................................ 286 Roerend of onroerend ........................................................ 286 Algemeen of specifiek ........................................................ 286
Categorieën van voorrechten .......................................................... 286 12.1.2.1
12.2
286
Indeling van de zekerheden ............................................................. 286
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard perceel ................................................................ Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Verzekering .......................................................................... Fiscale aspecten ................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Varianten .............................................................................. Voorbeeld ............................................................................. Bron .......................................................................................
288 288 289 289 289 289 289 290 290 290 290 290 290 Inpandgeving van de handelszaak ................................................. 291 12.2.2.1 Doel ....................................................................................... 291
Inhoud
479
12.2.2.2 12.2.2.3 12.2.2.4 12.2.2.5 12.2.2.6 12.2.2.7 12.2.2.8 12.2.2.9 12.2.2.10 12.2.2.11 12.2.2.12 12.2.2.13
12.2.3
Landbouwvoorrecht ........................................................................... 12.2.3.1 12.2.3.2 12.2.3.3 12.2.3.4 12.2.3.5 12.2.3.6 12.2.3.7 12.2.3.8 12.2.3.9 12.2.3.10 12.2.3.11 12.2.3.12 12.2.3.13
12.2.4
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Verzekering ......................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Varianten ............................................................................. Voorbeeld ............................................................................ Bron .......................................................................................
Inpandgeving van effecten .............................................................. 12.2.5.1 12.2.5.2 12.2.5.3 12.2.5.4 12.2.5.5 12.2.5.6 12.2.5.7 12.2.5.8 12.2.5.9 12.2.5.10 12.2.5.11
480
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard perceel ............................................................... Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Verzekering ......................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Varianten ............................................................................. Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
291 291 291 291 292 292 292 292 292 292 293 293 293 293 294 294 294 294 294 294 294 295 295 295 295 295
Indeplaatsstelling (subrogatie) in het voorrecht van de verkoper van roerende goederen ..................................... 295 12.2.4.1 12.2.4.2 12.2.4.3 12.2.4.4 12.2.4.5 12.2.4.6 12.2.4.7 12.2.4.8 12.2.4.9 12.2.4.10 12.2.4.11
12.2.5
Definitie ................................................................................ Bezwaard perceel ............................................................... Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Verzekering ......................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Varianten ............................................................................. Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed ................................................................... Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Varianten ............................................................................. Voorbeeld ............................................................................ Waardering ..........................................................................
Vademecum over KMO-financiering
295 296 296 296 296 296 296 296 296 296 297 297 297 297 297 297 297 297 297 298 298 298 298
LARCIER
12.2.5.12 Bronnen ................................................................................ 298
12.2.6
Pandrecht op koopwaar .................................................................... 298 12.2.6.1 12.2.6.2 12.2.6.3 12.2.6.4 12.2.6.5 12.2.6.6 12.2.6.7 12.2.6.8 12.2.6.9 12.2.6.10 12.2.6.11 12.2.6.12
12.2.7
Inpandgeving van schuldvorderingen ........................................... 12.2.7.1 12.2.7.2 12.2.7.3 12.2.7.4 12.2.7.5 12.2.7.6 12.2.7.7 12.2.7.8 12.2.7.9 12.2.7.10 12.2.7.11 12.2.7.12
12.2.8
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................... Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Endossement van facturen ................................................................ 12.2.9.1 12.2.9.2 12.2.9.3 12.2.9.4 12.2.9.5 12.2.9.6 12.2.9.7 12.2.9.8 12.2.9.9 12.2.9.10
LARCIER
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................... Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Verzekering .......................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
298 299 299 299 299 299 299 299 299 300 300 300 300 300 300 300 300 300 301 301 301 301 301 301 301
Inpandgeving van schuldvorderingen op de Staat of op de overheid ................................................................................ 302 12.2.8.1 12.2.8.2 12.2.8.3 12.2.8.4 12.2.8.5 12.2.8.6 12.2.8.7 12.2.8.8 12.2.8.9 12.2.8.10 12.2.8.11
12.2.9
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................... Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Verzekering .......................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................... Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Verzekering .......................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Voorbeeld .............................................................................
Inhoud
302 302 302 302 302 302 302 302 303 303 303 303 303 303 303 303 304 304 304 304 304 304
481
12.2.9.11 Waardering .......................................................................... 304 12.2.9.12 Bron ....................................................................................... 305
12.2.10
Inpandgeving van handelspapier ................................................... 305 12.2.10.1 12.2.10.2 12.2.10.3 12.2.10.4 12.2.10.5 12.2.10.6 12.2.10.7 12.2.10.8 12.2.10.9 12.2.10.10 12.2.10.11
12.2.11
Overdracht van loon .......................................................................... 12.2.11.1 12.2.11.2 12.2.11.3 12.2.11.4 12.2.11.5 12.2.11.6 12.2.11.7 12.2.11.8 12.2.11.9 12.2.11.10 12.2.11.11
12.2.12
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard bedrag ................................................................ Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Overdracht van een levensverzekeringspolis .............................. 12.2.13.1 12.2.13.2 12.2.13.3 12.2.13.4 12.2.13.5 12.2.13.6 12.2.13.7 12.2.13.8 12.2.13.9 12.2.13.10 12.2.13.11 12.2.13.12
482
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaarde inkomsten ........................................................ Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bronnen ................................................................................
Overdracht van een kredietverzekeringspolis ............................. 12.2.12.1 12.2.12.2 12.2.12.3 12.2.12.4 12.2.12.5 12.2.12.6 12.2.12.7 12.2.12.8 12.2.12.9 12.2.12.10 12.2.12.11
12.2.13
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed ................................................................... Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Varianten ............................................................................. Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard bedrag ................................................................ Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Vademecum over KMO-financiering
305 305 305 305 305 305 305 305 306 306 306 306 306 306 306 306 306 307 307 307 308 308 308 308 308 308 308 309 309 309 309 309 309 309 310 310 310 310 310 310 310 310 310 311 311 311 311 311
LARCIER
12.2.14
Overdracht van een polis van de Nationale Delcrederedienst ................................................................................. 311 12.2.14.1 12.2.14.2 12.2.14.3 12.2.14.4 12.2.14.5 12.2.14.6 12.2.14.7 12.2.14.8 12.2.14.9 12.2.14.10 12.2.14.11
12.2.15
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard bedrag ................................................................ Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bronnen ................................................................................
Waarborginstellingen ........................................................................ 12.2.15.1 Brussels Waarborgfonds ..................................................... 1. Doel ................................................................................... 2. Definitie ............................................................................ 3. Doelgroep ......................................................................... 4. Bedragen .......................................................................... 5. Looptijd ............................................................................. 6. Waarborgverlener ............................................................ 7. Toepassing van de waarborg .......................................... 8. Kosten ............................................................................... 9. Specifiek aspect ................................................................ 10. Voorbeeld ......................................................................... 11. Deelnemende financiële instellingen ............................. 12. Bron ................................................................................... 12.2.15.2 Sowalfin (Wallonië) ............................................................. 1. Doel ................................................................................... 2. Definitie ............................................................................ 3. Doelgroep ......................................................................... 4. Bedragen .......................................................................... 5. Kosten ............................................................................... 6. Waarborgverlener ............................................................ 7. Gewaarborgde ondernemingen ..................................... 8. Toepassing van de waarborg .......................................... 9. Specifiek aspect ................................................................ 10. Voorbeeld ......................................................................... 11. Deelnemende financiële instellingen ............................. 12. Andere activiteiten .......................................................... 13. Bron ................................................................................... 12.2.15.3 Waarborgbeheer (Vlaanderen) ......................................... 1. Doel ................................................................................... 2. Definitie ............................................................................ 3. Doelgroep ......................................................................... 4. Bedragen .......................................................................... 5. Waarborgverlener ............................................................ 6. Gewaarborgde ondernemingen ..................................... 7. Toepassing van de waarborg .......................................... 8. Kosten ............................................................................... 9. Specifieke aspecten .......................................................... 10. Voorbeeld ......................................................................... 11. Deelnemende financiële instellingen ............................. 12. Bronnen ............................................................................
LARCIER
Inhoud
311 312 312 312 312 312 312 312 313 313 313 313 313 313 313 313 314 314 314 314 314 315 315 315 315 315 315 315 315 316 316 316 316 316 317 317 317 317 317 317 317 317 317 318 318 318 318 318 319 319 319 320
483
12.3
Persoonlijke waarborgen 12.3.1
12.3.1.1 12.3.1.2 12.3.1.3 12.3.1.4 12.3.1.5 12.3.1.6 12.3.1.7 12.3.1.8
12.3.2
12.4
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................. Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................
320 320 321 321 321 321 321 321 1. Kosteloze borg ................................................................. 321 2. Niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige ......................................................... 322 3. Andere specifieke aspecten ............................................ 322 12.3.1.9 Varianten ............................................................................. 323 12.3.1.10 Voorbeeld ............................................................................ 323 12.3.1.11 Waardering .......................................................................... 323 12.3.1.12 Bronnen ................................................................................ 323 Bankwaarborg op eerste verzoek .................................................. 323 12.3.2.1 Doel ....................................................................................... 323 12.3.2.2 Definitie ................................................................................ 323 12.3.2.3 Bezwaard goed ................................................................... 324 12.3.2.4 Doelgroep ............................................................................ 324 12.3.2.5 Bedrag (minimum / maximum) ......................................... 324 12.3.2.6 Looptijd (minimum / maximum) ....................................... 324 12.3.2.7 Kosten ................................................................................... 324 12.3.2.8 Terugbetaling ...................................................................... 324 12.3.2.9 Voorbeeld ............................................................................ 324 12.3.2.10 Waardering .......................................................................... 324 12.3.2.11 Bron ....................................................................................... 324
Morele waarborgen ........................................................................................ 12.4.1
12.4.2
325
Het hypothecair mandaat ................................................................. 325 12.4.1.1 12.4.1.2 12.4.1.3 12.4.1.4 12.4.1.5 12.4.1.6 12.4.1.7 12.4.1.8 12.4.1.9 12.4.1.10 12.4.1.11
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed ................................................................... Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................ Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
325 325 325 325 325 325 326 326 326 326 327
Het mandaat tot het verlenen van een pandrecht op de handelszaak .............................................................................. 327 12.4.2.1 12.4.2.2 12.4.2.3 12.4.2.4 12.4.2.5
484
............................................................................. 320
De borgstelling .................................................................................... 320
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed ................................................................... Doelgroep ............................................................................ Bedrag (minimum / maximum) .........................................
Vademecum over KMO-financiering
327 327 327 327 327
LARCIER
12.4.2.6 12.4.2.7 12.4.2.8 12.4.2.9 12.4.2.10 12.4.2.11
12.4.3
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke elementen ......................................................... Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
De onherroepelijke verbintenis ....................................................... 12.4.6.1 12.4.6.2 12.4.6.3 12.4.6.4 12.4.6.5 12.4.6.6 12.4.6.7
LARCIER
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................... Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke elementen ......................................................... Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Achterstelling van schuldvordering ................................................ 12.4.5.1 12.4.5.2 12.4.5.3 12.4.5.4 12.4.5.5 12.4.5.6 12.4.5.7 12.4.5.8 12.4.5.9 12.4.5.10
12.4.6
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................... Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Varianten .............................................................................. Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
De intentieverklaring ......................................................................... 12.4.4.1 12.4.4.2 12.4.4.3 12.4.4.4 12.4.4.5 12.4.4.6 12.4.4.7 12.4.4.8 12.4.4.9 12.4.4.10 12.4.4.11
12.4.5
327 327 328 328 328 328
De belofte tot het verlenen van een hypotheek of pandrecht ......................................................................................... 328 12.4.3.1 12.4.3.2 12.4.3.3 12.4.3.4 12.4.3.5 12.4.3.6 12.4.3.7 12.4.3.8 12.4.3.9 12.4.3.10 12.4.3.11 12.4.3.12
12.4.4
Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................. Voorbeeld ............................................................................. Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
Doel ....................................................................................... Definitie ................................................................................ Bezwaard goed .................................................................... Doelgroep ............................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ......................................... Looptijd (minimum / maximum) ....................................... Kosten ...................................................................................
Inhoud
328 328 329 329 329 329 329 329 329 329 329 330 330 330 330 330 330 330 330 330 330 331 331 331 331 331 331 331 331 331 332 332 332 332 332 332 332 332 332 333 333 333 333
485
12.4.6.8 12.4.6.9 12.4.6.10 12.4.6.11
Specifieke aspecten ............................................................ Voorbeeld ............................................................................ Waardering .......................................................................... Bron .......................................................................................
333 333 334 334
13. Toekenningsvoorwaarden van de financiering ..........................
335
13.1
Wie bent u? 13.1.1 13.1.2 13.1.3
........................................................................................................ 336
Op persoonlijk niveau: wat is uw morele reputatie? En uw persoonlijk profiel?................................................................. 336 Op bedrijfsniveau: wat is de waarde van uw bedrijf en hoe presteert uw bedrijf? ........................................................... 336 Op privéniveau: wat is uw waarde? ............................................... 337
Wat is uw project? ........................................................................................... Hoe bent u van plan het project te financieren? .............................. Wat is de geschikte kredietvorm voor het project? ......................... Wat is uw terugbetalingsvermogen? ..................................................... Welke waarborgen worden gegeven (het soort en de waarderingswijze)? ............................................................................ Wat is het commercieel belang? ............................................................... Wat zijn de huidige voornaamste financiële gegevens en wat zullen de toekomstige voornaamste financiële gegevens zijn? ................................................................................................... Voorbeeld ............................................................................................................
340
14. Bazel 2-akkoord en rating ..............................................................................
343
Doel ........................................................................................................................
344
13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7 13.8
13.9
14.1
14.1.1 14.1.2
14.2
14.2.2 14.2.3
14.3 14.4 14.5
14.5.2 14.5.3
338 338 339
339
............................................................................................................... 344
345 346 346
Versoepeling van de regels voor kredieten van minder dan 1.000.000 € ............................................................. 346 Beoordeling door de bank van het risico van de kredietnemer .......................................................................... 346 Voorbeeld van de kans op wanbetaling op basis van een interne methode van de bank ......................................... 347 14.5.3.1
486
338
De eigen vermogensvereiste (solvabiliteitsratio van McDonough) ................................................................................ 345 De procedure van toezicht op het beheer van het eigen vermogen ................................................................... 345 De discipline van de markt (transparantie in de communicatie van de instellingen) ...................................... 345
Voorbeeld ............................................................................................................ Doelgroep ........................................................................................................... Specifieke aspecten ......................................................................................... 14.5.1
337
Het Bazel 1-akkoord en de Cooke-ratio ....................................... 344 Het Bazel 2-akkoord .......................................................................... 344
Definitie 14.2.1
337
Berekening van de externe financiële score .................. 347
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
14.5.3.2 14.5.3.3
14.6 14.7
Berekening van de interne score ...................................... 348 Gecombineerde interne rating ......................................... 348
Tips .......................................................................................................................... Bronnen ................................................................................................................
348 348
DEEL 4 Enkele bijzondere technieken .................................. 349 15. Op vennootschapsniveau................................................................................ 351 15.1
Management buy-out (MBO) / Management buy-in (MBI) 15.1.1 15.1.2 15.1.3 15.1.4 15.1.5
15.1.5.1 15.1.5.2 15.1.5.3
15.1.6 15.1.7 15.1.8
15.2
Waarborg .............................................................................................. 354 Voorbeeld .............................................................................................. 354 Bronnen ................................................................................................. 355 Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Werkingsprincipe ................................................................................ Verstrekker van het product ............................................................ Specifieke aspecten ............................................................................. Bedrag .................................................................................................... Duur ........................................................................................................ Rente ...................................................................................................... Kosten .................................................................................................... Terugbetaling en fiscale aspecten .................................................. Voorbeeld ..............................................................................................
Financiering via een holding .......................................................................
357 357 357 358 358 358 358 359 359
Financiering door fusie / splitsing .............................................................
360
15.4.1 15.4.2
Doel ......................................................................................................... 360 Definitie ................................................................................................. 360 15.4.2.1
LARCIER
355 355 355 355 356 356 356 356 356 356 356 357
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelgroep ............................................................................................. Kosten .................................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Tips .......................................................................................................... Voorbeeld .............................................................................................. Bron ........................................................................................................
15.3.1 15.3.2 15.3.3 15.3.4 15.3.5 15.3.6 15.3.7 15.3.8
15.4
Gedeeltelijke financiering door de overgenomen onderneming ....................................................................... 354 Financiering door middel van kapitaal van derden ....... 354
Aankoop van eigen vennootschap ........................................................... 15.2.1 15.2.2 15.2.3 15.2.4 15.2.5 15.2.6 15.2.7 15.2.8 15.2.9 15.2.10 15.2.11
15.3
.......... 352 352 352 353 353 353 Financiering door de verkoper .......................................... 353
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Externe financiering ........................................................................... Soort overname ................................................................................... Soort financiering ...............................................................................
Fusie door overneming ....................................................... 360
Inhoud
487
15.4.2.2 15.4.2.3
15.4.3 15.4.4 15.4.5 15.4.6 15.4.7
Doelgroep ............................................................................................. Procedure .............................................................................................. Voorbeeld ............................................................................................. Fiscale aspecten ................................................................................... Variant ................................................................................................... 15.4.7.1 15.4.7.2 15.4.7.3
15.4.8 15.4.9 15.4.10 15.4.11
15.5
Kosten .................................................................................................... Waarborgen ......................................................................................... Tips ......................................................................................................... Bronnen .................................................................................................
365 365 365 365
............ 366 366 366 367 367 367 367
Doel ........................................................................................................ Definitie ................................................................................................ Tips ......................................................................................................... Specifiek element ............................................................................... Voorbeeld ............................................................................................. Bron ........................................................................................................ Doel ........................................................................................................ Definitie ................................................................................................ Doelgroep ............................................................................................. Kosten .................................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Tips ......................................................................................................... Voorbeeld ............................................................................................. Bron ........................................................................................................
368 368 368 368 368 368 369 369 369
Aankoop van eigen aandelen ....................................................................
370
15.7.1 15.7.2 15.7.3
Doel ........................................................................................................ 370 Definitie ................................................................................................ 370 Werkingsprincipe ................................................................................ 371 15.7.3.1 15.7.3.2 15.7.3.3
15.7.4
15.7.5 15.7.6 15.7.7 15.7.8
Bepaling van de aankoopprijs van het aandeel ............ 371 Vaststelling van het aantal aan te kopen aandelen ..... 371 Financiële middelen voor de operatie ............................. 371
Specifieke aspecten – juridische verplichtingen .......................... 371 15.7.4.1 15.7.4.2 15.7.4.3 15.7.4.4 15.7.4.5
488
Splitsing door de oprichting van nieuwe vennootschappen ............................................................... 364 Gemengde splitsing ............................................................ 364
Gebruik van verzekeringscontracten ...................................................... 15.6.1 15.6.2 15.6.3 15.6.4 15.6.5 15.6.6 15.6.7 15.6.8
15.7
361 361 362 363 364 Splitsing door overneming ................................................ 364
Uitkering van dividenden – Definitief belaste inkomsten 15.5.1 15.5.2 15.5.3 15.5.4 15.5.5 15.5.6
15.6
Fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap .. 360 Fusie door vereniging van alle aandelen in één hand .. 361
Samenstelling van een onbeschikbare reserve .............. Bevoegd sociaal orgaan ..................................................... Gelijkheid van de aandeelhouders .................................. Melding aan de CBFA ......................................................... Aankoop van volledig volgestorte aandelen .................
Doelgroep ............................................................................................. Bedrag ................................................................................................... Variant ................................................................................................... Kosten ....................................................................................................
Vademecum over KMO-financiering
371 372 372 372 372 372 373 373 373
LARCIER
15.7.9 15.7.10 15.7.11
Voorbeeld .............................................................................................. 373 Tips .......................................................................................................... 373 Bronnen ................................................................................................. 374
16. Op het niveau van de natuurlijke personen ................................... 375 16.1
Terugkoop van de eigen handelszaak (goodwill-krediet) 16.1.1 16.1.2 16.1.3 16.1.4 16.1.5 16.1.6 16.1.7 16.1.8 16.1.9 16.1.10 16.1.11
16.1.12 16.1.13 16.1.14
............ 376 376 376 376 376 377 377 377 377 377 377 378 16.1.11.1 Voordelen ............................................................................. 378 16.1.11.2 Nadelen ................................................................................. 378 Voorbeeld .............................................................................................. 378 Tips .......................................................................................................... 379 Bron ........................................................................................................ 379
Doel ......................................................................................................... Werkingsprincipe ................................................................................ Definitie ................................................................................................. Doelgroep ............................................................................................. Kosten .................................................................................................... Bedrag .................................................................................................... Duur ........................................................................................................ Terugbetaling ....................................................................................... Verstrekker van dit product ............................................................. Fiscale aspecten ................................................................................... Voor- en nadelen .................................................................................
17. Op vastgoedniveau .............................................................................................. 381 17.1
Aankoop van een onroerend goed door de opsplitsing van de eigendom (vruchtgebruik / naakte eigendom) ................... 17.1.1 17.1.2
17.1.2.1 17.1.2.2 17.1.2.3
17.1.3 17.1.4 17.1.5 17.1.6 17.1.7
Voorbeeld .............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
382 383 383 383 383 383 383 384 384 384 385 385 385
Aankoop van een onroerend goed door opsplitsing (erfpacht) .............................................................................................................
385
17.1.8
17.1.9 17.1.10
17.2.1 17.2.2
Registratierechten ............................................................... BTW ....................................................................................... Directe belastingen .............................................................
Specifieke aspecten ............................................................................. 17.1.8.1 17.1.8.2
LARCIER
Akte ....................................................................................... 382 Bereik .................................................................................... 382 Bekendmaking ..................................................................... 382
Doelgroep ............................................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ........................................................ Duur (minimum / maximum) ............................................................ Kosten .................................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... 17.1.7.1 17.1.7.2 17.1.7.3
17.2
382
Doel ......................................................................................................... 382 Definitie ................................................................................................. 382
Verstrijking ........................................................................... Financiering ..........................................................................
Doel ......................................................................................................... 385 Definitie ................................................................................................. 386
Inhoud
489
17.2.2.1 17.2.2.2 17.2.2.3
17.2.3 17.2.4 17.2.5 17.2.6 17.2.7
Doelgroep ............................................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ........................................................ Duur (minimum / maximum) ............................................................ Kosten .................................................................................................... Fiscale aspecten ...................................................................................
Voorbeeld ............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
386 386 387 387 387 387 387 388 388 388 388 389 389
Aankoop van een onroerend goed door opsplitsing (opstalrecht) .......................................................................................................
389
17.2.7.1 17.2.7.2 17.2.7.3
17.2.8
17.2.9 17.2.10
17.3.1 17.3.2
17.4
490
Verstrijking .......................................................................... Financiering .........................................................................
Voorbeeld ............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
Wederinkoop .....................................................................................................
390 390 390 390 390 390 391 391 391 391 391 392 392
Doel ........................................................................................................ Definitie ................................................................................................ Doelgroep ............................................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ........................................................ Duur (minimum / maximum) ............................................................ Kosten .................................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Specifieke aspecten ............................................................................ Voorbeeld ............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
392 392 392 392 393 393 393 393 393 393 393
Lijfrente ................................................................................................................
394
17.4.1 17.4.2 17.4.3 17.4.4 17.4.5 17.4.6 17.4.7 17.4.8 17.4.9 17.4.10
17.5
Registratierechten .............................................................. BTW ....................................................................................... Directe belastingen ............................................................
Specifieke aspecten ............................................................................ 17.3.8.1 17.3.8.2
17.3.9 17.3.10
Akte ....................................................................................... 389 Bereik .................................................................................... 390 Bekendmaking .................................................................... 390
Doelgroep ............................................................................................. Bedrag (minimum / maximum) ........................................................ Duur (minimum / maximum) ............................................................ Kosten .................................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... 17.3.7.1 17.3.7.2 17.3.7.3
17.3.8
Verstrijking .......................................................................... Financiering .........................................................................
Doel ........................................................................................................ 389 Definitie ................................................................................................ 389 17.3.2.1 17.3.2.2 17.3.2.3
17.3.3 17.3.4 17.3.5 17.3.6 17.3.7
Registratierechten .............................................................. BTW ....................................................................................... Directe belastingen ............................................................
Specifieke aspecten ............................................................................ 17.2.8.1 17.2.8.2
17.3
Akte ....................................................................................... 386 Bereik .................................................................................... 386 Bekendmaking .................................................................... 386
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
17.5.1 17.5.2 17.5.3 17.5.4 17.5.5 17.5.6 17.5.7 17.5.8 17.5.9 17.5.10
Doel ......................................................................................................... Definitie ................................................................................................. Doelgroep ............................................................................................. Kosten .................................................................................................... Bedrag van de rente ........................................................................... Waarborgen .......................................................................................... Fiscale aspecten ................................................................................... Subsidies ................................................................................................ Voorbeeld .............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
394 394 394 395 395 395 395 396 396 396
DEEL 5 Financieringsverwante elementen ............................ 397 18. Investeringspremies en -subsidies........................................................... 399 18.1
Investeringspremie 18.1.1
18.1.1.1 18.1.1.2 18.1.1.3
18.1.1.4 18.1.1.5 18.1.1.6
18.1.1.7 18.1.1.8
18.1.2
Brussels 18.1.2.1 18.1.2.2 18.1.2.3 18.1.2.4 18.1.2.5 18.1.2.6
18.1.2.7 18.1.2.8
18.1.3
Vlaams 18.1.3.1
LARCIER
.......................................................................................... 400
Waals Gewest ....................................................................................... 400 Definitie van een investeringspremie .............................. Doel ....................................................................................... Definitie van de zko (zeer kleine onderneming), KMO (kleine en middelgrote onderneming) en go (grote onderneming) ............................................... Bedrag (in percentage) van de toegekende investeringspremies ............................................................ Minimaal te investeren bedrag ......................................... Toegestane en uitgesloten investeringen ....................... 1. Toegestane investeringen ............................................... 2. Uitgesloten investeringen ............................................... Voorwaarden ....................................................................... Bronnen ................................................................................ Hoofdstedelijk Gewest ....................................................... Definitie van de investeringssubsidie ............................... Doel .......................................................................................
Definitie van de zeer kleine (micro), kleine en middelgrote onderneming ........................................... Bedrag van de toegekende premies ................................ Minimaal te investeren bedrag ......................................... Toegestane investeringen en uitgesloten investeringen .. 1. Toegestane investeringen ............................................... 2. Uitgesloten investeringen ............................................... Voorwaarden ....................................................................... Bronnen ................................................................................ Gewest ..................................................................................... De ecologiepremie .............................................................. 1. Definitie van de ecologiepremie ..................................... 2. Voorwaarden .................................................................... 3. De gefinancierde investeringen ...................................... 4. Selectieprocedure ............................................................. 5. Steunbedrag .....................................................................
Inhoud
400 401
401 402 402 403 403 403 404 404 404 405 405 405 405 406 406 406 406 407 408 409 410 410 410 410 410 410
491
18.1.3.2
Subsidies voor bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen 411
18.1.3.3
1. Bedrijventerreinen ........................................................... 1. Inhoud van de maatregel .............................................. 2. Subsidiebedragen ......................................................... 3. Welke werken of kosten kunnen gesubsidieerd worden? .. 4. Begunstigden ................................................................ 5. Voorwaarden ................................................................ 6. Aanvraagprocedure ...................................................... 2. Subsidies voor de oprichting en modernisering van bedrijvencentra en doorgangsgebouwen .............. 1. Inhoud van de maatregel .............................................. 2. Begunstigden ................................................................ 3. Aanvraagprocedure ...................................................... 4. Beschikbaar budget ...................................................... Bronnen ................................................................................
412 412 413 413 413 413
19. Fiscale aspecten van de financieringstechnieken ......................
415
Aftrekbaarheid van de rente ......................................................................
416 416 416 416 417 418 418 419
19.1
19.1.1 19.1.2 19.1.3 19.1.4 19.1.5 19.1.6 19.1.7
19.2
Notionele-interestaftrek ............................................................................... 19.2.1 19.2.2 19.2.3 19.2.4 19.2.5 19.2.6 19.2.7 19.2.8
19.3
Doel ........................................................................................................ Definitie ................................................................................................ Werkingsprincipe ................................................................................ Fiscale aspecten ................................................................................... Tips ......................................................................................................... Voorbeeld ............................................................................................. Bronnen ................................................................................................. Doel ........................................................................................................ Definitie ................................................................................................ Doelgroep ............................................................................................. Rentevoet .............................................................................................. Werkingsprincipe ................................................................................ Duur ....................................................................................................... Voorbeeld ............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
Roerende voorheffing 19.3.1
................................................................................... 422
Doel ....................................................................................... 422 Definitie ................................................................................ 422 Aanslagvoet van de roerende voorheffing op de rente .. 422
1. 1e geval ............................................................................. 2. 2e geval ............................................................................. 19.3.1.4 Bronnen ................................................................................ Roerende voorheffing op de dividenden op aandelen ............ 19.3.2.1 Doel ....................................................................................... 19.3.2.2 Definitie ................................................................................ 19.3.2.3 Aanslagvoet .........................................................................
19.3.2.4 19.3.2.5
492
419 419 419 420 420 420 420 421 421
Roerende voorheffing op de rente op leningen ........................ 422 19.3.1.1 19.3.1.2 19.3.1.3
19.3.2
411 411 411 411 412 412 412
423 423 424 424 424 424 424
Voorwaarden om het verlaagde tarief van 15% te genieten .......................................................................... 424 Vrijstelling van roerende voorheffing ............................. 425
Vademecum over KMO-financiering
LARCIER
1. Toekenning door een Belgische dochteronderneming van dividenden aan een moederonderneming gevestigd in een andere EU-lidstaat ............................... 425 2. Toekenning door een Belgische dochteronderneming van dividenden aan een moederonderneming .............. 426 3. Toekenning door een Belgisch filiaal van dividenden aan een moedermaatschappij gevestigd buiten de Europese Unie ............................................................. 426 4. Voorwaarden voor een vereffening, maatschappelijke deling of wederinkoop van aandelen tegen 10% ......... 426
19.3.2.6 19.3.2.7
Voorbeeld ............................................................................. 426 Bronnen ................................................................................ 426
20. Verzekeringen in het kadervan de financieringstechnieken.. 427 20.1
Schuldsaldoverzekering ................................................................................. 20.1.1 20.1.2 20.1.3 20.1.4 20.1.5 20.1.6 20.1.7
20.2
Definitie ................................................................................................. Doel ......................................................................................................... Verstrekker van het product ............................................................ Kosten .................................................................................................... Tips .......................................................................................................... Voorbeeld .............................................................................................. Bronnen .................................................................................................
Constante kapitaalverzekering .................................................................. 20.2.1 20.2.2 20.2.3 20.2.4 20.2.5 20.2.6 20.2.7
Definitie ................................................................................................. Doel ......................................................................................................... Kosten .................................................................................................... Voorbeeld .............................................................................................. Tips .......................................................................................................... Bronnen ................................................................................................. Fiscale impact ....................................................................................... 20.2.7.1 20.2.7.2
20.3
428 428 428 428 429 429 429 430 431 431 431 432 432 432 432 433
Schuldsaldoverzekering of constante kapitaalverzekering afgesloten door een privépersoon ..................................... 433 Schuldsaldoverzekering of constante kapitaalverzekering afgesloten door een bedrijf ................................................. 433
Kredietverzekering ..........................................................................................
433
Bibliografie .......................................................................................................................... 435 Bijlage ...................................................................................................................................... 439 Inlegblad ................................................................................................................................ 455
LARCIER
Inhoud
493